ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 286

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
16 juli 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

2021/C 286/01

Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een nieuw verhaal voor Europa — Resolutie van het EESC over de Conferentie over de toekomst van Europa

1

2021/C 286/02

Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het partnerschap met het Europees maatschappelijk middenveld voor een duurzame toekomst van de EU — Bijdrage van het EESC aan de sociale top van Porto

6

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

2021/C 286/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Vrije beroepen 4.0 (initiatiefadvies)

8

2021/C 286/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van de sociale economie bij het scheppen van werkgelegenheid en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (Verkennend advies)

13

2021/C 286/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over beroepsopleiding: de doeltreffendheid van de systemen om te anticiperen op vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt en deze op elkaar af te stemmen, en de rol van de sociale partners en de verschillende belanghebbenden (Verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap)

20

2021/C 286/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over onderwijs en opleiding vanuit het perspectief van een leven lang leren: bevordering van vaardigheden voor een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving in Europa (verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap)

27

2021/C 286/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Hoe de markttoegang voor voedingssupplementen in de EU te harmoniseren: oplossingen en beste praktijken(Verkennend advies)

33


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

2021/C 286/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese datagovernance (Datagovernanceverordening)[COM(2020) 767 final]

38

2021/C 286/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Nieuwe consumentenagenda — De weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel (COM(2020) 696 final)

45

2021/C 286/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Farmaceutische strategie voor Europa (COM(2020) 761 final)

53

2021/C 286/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het innovatiepotentieel van de EU optimaal benutten — Een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen (COM(2020) 760 final)

59

2021/C 286/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)(COM(2020) 842 final — 2020/374-(COD))

64

2021/C 286/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (COM(2020) 825 final — 2020/0361 (COD))

70

2021/C 286/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad — De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk (JOIN(2020) 18 final)

76

2021/C 286/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een geautomatiseerd systeem voor communicatie in grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures (e-Codex), en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726(COM(2020) 712 final — 2020/345 (COD))

82

2021/C 286/16

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Digitalisering van justitie in de Europese Unie — Een instrumentarium met mogelijkheden (COM(2020) 710 final)

88

2021/C 286/17

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn2011/24/EU(COM(2018) 51 final — 2018/18 (COD))

95

2021/C 286/18

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen van die richtlijn worden gebruikt, te bepalen(COM(2020) 749 final — 2020/331 (CNS))

102

2021/C 286/19

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van elektronische registers(COM(2021) 28 final — 2021/0015 (CNS))

106

2021/C 286/20

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken(COM(2020) 724 final), over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen(COM(2020) 725 final — 2020/321 (COD)), over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding(COM(2020) 726 final — 2020/320 (COD)) en over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU(COM(2020) 727 final — 2020/322 (COD))

109

2021/C 286/21

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025(COM(2020)565 final)

121

2021/C 286/22

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 (COM(2020) 698 final)

128

2021/C 286/23

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan inzake integratie en inclusie 2021-2027 (COM(2020) 758 final)

134

2021/C 286/24

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Zorgen voor gerechtigheid in de EU — Een strategie voor de Europese justitiële opleiding 2021-2024 (COM(2020) 713 final)

141

2021/C 286/25

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat) (COM(2021) 130 final — 2021/0068 (COD))

146

2021/C 286/26

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst (COM(2020) 741 final)

152

2021/C 286/27

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst (COM(2020) 789 final)

158

2021/C 286/28

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148, en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten (COM(2020) 823 final — 2020/0359 (COD) — COM(2020) 829 final — 2020/0365 (COD))

170

2021/C 286/29

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (COM(2020) 784 final)

176

2021/C 286/30

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu (COM(2020) 667 final)

181

2021/C 286/31

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten met betrekking tot maatregelen van de Unie in het algemeen belang (COM(2021) 181 final — 2021/0097 (CNS))

190


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Economisch en Sociaal Comité

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/1


Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Een nieuw verhaal voor Europa — Resolutie van het EESC over de Conferentie over de toekomst van Europa”

(2021/C 286/01)

Rapporteurs:

Stefano MALLIA (groep I)

Oliver RÖPKE (groep II)

Séamus BOLAND (groep III)

Tijdens zijn op 27 en 28 april 2021 gehouden zitting (vergadering van 27 april) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 226 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

1.1.

De Conferentie over de toekomst van Europa (de Conferentie) biedt Europa een unieke kans om weer in contact te komen en samen te werken met de Europese burgers, onder meer via maatschappelijke organisaties, en hun een betekenisvolle stem te geven over hun gezamenlijke toekomst. Het is nu tijd om invulling te geven aan de belofte uit artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op grond waarvan de EU-instellingen de burgers en de representatieve organisaties de mogelijkheid moeten bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken, en een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld moeten voeren.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) meent dat het succes van de Conferentie ook zal afhangen van de vraag of het lukt met een nieuw verhaal voor Europa te komen, dat is gebaseerd op het dagelijks leven van de Europese burgers, zodat zij zich ermee kunnen vereenzelvigen. Zo’n verhaal moet meer zijn dan een overzicht van resultaten. Het moet een concrete rationele en emotionele band scheppen tussen de EU en haar burgers. Strategische thema’s moeten in een algemeen perspectief worden geplaatst om het risico op een “Europa à la carte” te vermijden. Doel is het hoognodige gemeenschapsgevoel terug te brengen en te stimuleren op basis van gedeelde waarden en zo een nieuw Europees momentum te creëren om de huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden.

1.3.

Het EESC onderhoudt in alle lidstaten nauwe contacten met alle geledingen van de samenleving (werkgevers, vakbonden en het maatschappelijk middenveld in brede zin). Daarom bevindt het zich in de beste positie om het maatschappelijk middenveld doeltreffend bij de Conferentie te betrekken, want het beschikt daartoe over de juiste netwerken. Dit vormt de onbetwiste knowhow en bestaansreden van het EESC. Essentieel is dat het EESC permanent aan het hele proces van de Conferentie kan deelnemen, ook aan de raad van bestuur.

1.4.

Het EESC dient stevig in de governance van de Conferentie te worden verankerd. Het is vastbesloten solide en duidelijke voorstellen te doen op basis van zijn verhaal en visie voor de EU in de volgende decennia. Het herhaalt zijn stellige overtuiging dat de Conferentie moet leiden tot voorstellen en oplossingen die voor de EU-burgers echt merkbaar een verschil zullen maken. Tijdens de Conferentie dient dan ook concreet en aantoonbaar vooruitgang te worden geboekt en mag niet alleen vrijblijvend met burgers worden gediscussieerd zonder dat dit iets oplevert. Wat dit betreft is het voorstel van vicevoorzitter Šefčovič van de Commissie om de conclusies van de Conferentie op te nemen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 een stap in de goede richting en cruciaal voor de geloofwaardigheid en ambitie van dit politieke proces in zijn geheel.

1.5.

In de governance van de Conferentie moeten de reikwijdte en het doel van de betrokkenheid van de burgers en het maatschappelijk middenveld worden bepaald, welke van begin af aan moeten vastliggen. Bekendheid met participatie-instrumenten kan helpen om de doelstellingen af te stemmen op de beschikbare middelen, zowel qua opzet als budget. Voor de governance moet zeker gebruik worden gemaakt van verschillende vormen en methoden van inspraak, telkens afhankelijk van de fase waarin de Conferentie zich bevindt en op welk niveau de discussies plaatsvinden. Ook moet worden gezocht naar manieren om de Europeanen te bereiken die uit zichzelf niet gemotiveerd zijn om deel te nemen. De bijdragen van burgers en maatschappelijke organisaties moeten door politici en instellingen worden opgepikt en terugkomen in besluiten, anders zal het vertrouwen in dit soort processen waarschijnlijk verloren gaan. De verwachtingen mogen niet te hooggespannen zijn. Een feedbackmechanisme moet ervoor zorgen dat ideeën die tijdens de Conferentie worden geuit, uitmonden in concrete aanbevelingen voor EU-optreden.

1.6.

Het korte tijdsbestek van de Conferentie legt alle deelnemers beperkingen op. De Conferentie moet daarom worden gezien als startpunt van een continue grotere betrokkenheid van de Europese burgers voortbouwend op de eerste resultaten. Deze kans moet worden aangegrepen om al het beleid (o.m. op economisch, sociaal en milieugebied) over een andere boeg te gooien en de lat hoger te leggen.

1.7.

Alle deelnemers moeten de discussies tijdens de Conferentie zonder vooringenomenheid volgen en geen voorbarige conclusies trekken over volgende stappen, maar alle opties open houden. In dit verband zijn de afgelopen jaren een aantal EU-initiatieven en -instrumenten gelanceerd die nu moeten worden uitgevoerd. Regelmatige monitoring van de uitvoering moet worden bevorderd en er moet worden gerapporteerd over de vooruitgang die op EU-niveau is geboekt met de genomen maatregelen en beschikbare instrumenten.

2.   Een nieuw verhaal voor Europa — Europa: een geweldige plek om te wonen en van het leven een succes te maken

2.1.

In het licht van het voorafgaande stelt het EESC een nieuw verhaal voor Europa voor dat Europa’s verre en recente verleden verbindt met het heden en een toekomstvisie schetst die is gebaseerd op grensoverschrijdende samenwerking, de banden tussen de Europese volkeren versterkt en geworteld is in de waarden solidariteit, sociale rechtvaardigheid, intergenerationele samenwerking, gendergelijkheid, duurzame welvaart en een eerlijke groene en digitale transitie. Grotere publieke steun voor deze waarden is onmisbaar om onze groei- en governancemodellen te verduurzamen, een rechtvaardige samenleving tot stand te brengen en maatschappelijke organisaties centraal te stellen in wederopbouw en herstel.

Onze burgers hebben een Europa nodig dat:

maatschappelijke organisaties erkent als hoeders van het algemeen belang en essentieel voor het vinden van oplossingen voor gemeenschappelijke Europese uitdagingen;

zich richt op een eerlijk en duurzaam herstel van de COVID-19-crisis waarmee de weg wordt vrijgemaakt voor een inclusievere samenleving en langdurig concurrentievermogen en waarin ten volle rekening wordt gehouden met de onderling verweven sociale, economische, democratische, demografische en klimaatcrises in de EU-lidstaten, met de noodzakelijke groene en digitale transitie en met de structurele veranderingen op langere termijn die door de pandemie in gang zijn gezet. De Europese economie verdient alle steun om de geleden verliezen goed te maken met oog voor de vereiste opwaartse convergentie, grotere cohesie, sociale bescherming, hogere investeringen in openbare diensten, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en armoedebestrijding;

bijdraagt aan economisch en sociaal herstel, ondernemerschap, een rechtvaardige transitie, het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid, onderwijs en de verwerving van vaardigheden, innovatie, infrastructurele en sociale investeringen, decarbonisatie, digitalisering, de voltooiing van de eengemaakte markt en economische en monetaire integratie;

al zijn burgers beschermt, ook zij die het meest buitengesloten zijn, door zorg te dragen voor hun gezondheid, veiligheid en welzijn, het milieu en de biodiversiteit;

diversiteit, gendergelijkheid, grondrechten, democratie, sociale dialoog en inclusief bestuur eerbiedigt en bevordert, en

zich inzet voor vrede, veiligheid en vooruitgang in de wereld door de bevordering van multilateralisme, democratie, de rechtsstaat, mensenrechten, sociale dialoog, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, diplomatie en open, eerlijke en duurzame handel.

2.2.

Het EESC erkent unaniem dat de dubbele, groene en digitale transitie van cruciaal belang is om Europa’s duurzame concurrentievermogen, solidariteit en weerbaarheid tegen toekomstige crises te vergroten. De COVID-19-pandemie is de zwaarste crisis die de EU sinds haar oprichting heeft doorgemaakt. Deze pandemie heeft duidelijk aan het licht gebracht dat de EU krachtig en consistent moet kunnen optreden om de situatie op politiek, gezondheids-, economisch en sociaal gebied te kunnen verbeteren. De Conferentie biedt de EU de unieke kans om dit doel te realiseren.

De gevolgen van de COVID-19-crisis voor onze burgers, samenlevingen en economieën onderstrepen de noodzaak van een gezamenlijke Europese aanpak. De pandemie heeft aangetoond dat er heel goede redenen zijn om samen te werken, maar heeft ook de zwakke punten blootgelegd in de omgang van Europa met fundamentele problemen. In een tijd van “permacrisis” moet de EU haar capaciteiten om crises aan te pakken, versterken om de resultaten te boeken die de Europese burgers wensen en verdienen.

2.3.

De crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat de EU meer inspanningen moet leveren om bedrijven, werknemers en mensen die met armoede en sociale uitsluiting te kampen hebben, naar behoren te beschermen tegen de gevolgen van de recente problemen en toekomstige uitdagingen. Verder is tijdens de COVID-19-pandemie vastgesteld dat duurzaam concurrentievermogen moet worden ondersteund en dat er in de hele EU meer moet worden geïnvesteerd in gezondheid, zorg, onderwijs en sociale diensten van hoge kwaliteit. Het is van cruciaal belang om de coördinatie op gezondheidsgebied op EU-niveau te vergroten, grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid doeltreffender aan te pakken en de gezondheidsstelsels in de EU te versterken.

2.4.

De EU kan bogen op enkele belangrijke sterke punten, zoals de interne markt (die een van de grootste markten ter wereld is), een reeks fundamentele waarden (1) waaraan niet kan worden getornd en die integraal deel uitmaken van de Europese samenleving en democratie, alsmede solidariteit, die bijvoorbeeld blijkt uit de ambitieuze faciliteit voor herstel en veerkracht (waarvoor adequate nationale herstelplannen moeten worden uitgevoerd). Het uiteindelijke doel van de EU moet het versterken van haar sociaal markteconomisch model zijn, waarbij een duurzame en concurrerende economie hand in hand gaat met een goed ontwikkeld sociaal beleid. In lijn hiermee is de verwezenlijking van de Europese Green Deal, die het EESC van meet af aan heeft toegejuicht, de in te slane weg. De Green Deal is de nieuwe Europese groeistrategie, die welvaart, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid centraal stelt. Het in goede banen leiden van een rechtvaardige transitie naar een klimaatneutrale manier van leven en het bevorderen van hoogwaardige werkgelegenheid, duurzaam ondernemerschap en innovatie, waaronder de circulaire en sociale economie, zijn essentieel voor een welvarend Europa.

2.5.

De EU staat echter voor grote uitdagingen. Zo zal de pandemie leiden tot meer ongelijkheid binnen en tussen de lidstaten. Daarom moet naar beide zijden van de medaille worden gekeken. Het duurzame concurrentievermogen van de Europese economie en ondernemingen van elke omvang, met name kleine en middelgrote, moet verder worden verstevigd, maar tegelijkertijd moet Europa een ambitieuzer en concreter sociaal beleid nastreven waarin niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

2.6.

Om haar waarden te beschermen en haar prioriteiten te verwezenlijken, moet de EU ook in de wereldeconomie een positieve rol spelen. Op een internationaal toneel dat wordt gekenmerkt door felle concurrentie en flinke wrijving, niet alleen op economisch maar ook op politiek niveau, moet de EU een mondiale speler worden die haar belangen en waarden doeltreffender kan verdedigen. Tegenover het bereiken van een bepaalde mate van open strategische autonomie, zodat de EU op cruciale economische gebieden zelfstandig kan blijven handelen, moet de bereidheid staan om met anderen te zoeken naar oplossingen voor gezamenlijke problemen, zoals de klimaatverandering, en het op regels gebaseerde multilaterale stelsel te versterken.

2.7.

De pandemie heeft het belang benadrukt van een sterke en veerkrachtige Europese industriële basis. Europa heeft een ambitieus industriebeleid nodig dat de dubbele transitie (naar digitalisering en duurzaamheid) aanjaagt en zijn mondiale concurrentievermogen vergroot. Een nieuw industriebeleid, waarin allerlei verschillende maatregelen moeten worden gebruikt (o.a. uit het handels-, vaardigheden-, investerings-, onderzoeks- en energiebeleid), dient voortdurend te anticiperen op belangrijke toekomstige economische sectoren en spelers. Het moet de randvoorwaarden scheppen, waaronder de vereiste vaardigheidsprofielen, waarmee de Europese industrie mondiaal koploper kan blijven op het gebied van technologie en innovatie en kwaliteitsbanen en duurzame groei voor Europa kan genereren. Door tegelijkertijd te streven naar concurrentievermogen, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid kan het Europese sociaal-economische model worden veiliggesteld voor de toekomst.

2.8.

Het is van het allergrootste belang dat de EU deze kans aangrijpt om zijn industriële sectoren en toeleveringsketens te moderniseren en te transformeren, zodat zij ook in een emissiearmere wereld concurrerend kunnen blijven. Om de uitdagingen die gepaard gaan met langetermijntransformaties het hoofd te bieden, moeten de beleidsmakers, de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en de cruciale belanghebbenden in deze landen en regio’s op de veranderingen anticiperen en actief met de transitie omgaan. Sociale dialoog, voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen zijn van essentiële betekenis om veranderingen op een toekomstgerichte manier aan te pakken. Dit is absoluut cruciaal voor Europa, want alleen door bedrijven én werknemers echt centraal te stellen in de herstelmaatregelen en het toekomstige beleid, kan het succes boeken. Concurrentievermogen en inclusiviteit moeten hand in hand gaan: de lidstaten die het economisch het beste doen, zijn de landen met de hoogste sociale normen, en niet omgekeerd.

3.   Rol van het EESC

3.1.

Om de rol van het EESC te versterken, dienen zijn relevantie en meerwaarde als adviesorgaan te worden aangetoond op basis van zijn unieke positie als bruggenbouwer tussen 1) beleidsmakers en het maatschappelijk middenveld, 2) de verschillende geledingen van het maatschappelijk middenveld en 3) de spelers op het nationale en Europese niveau. Met name moet een transnationaal debat op gang worden gebracht dat de Europese debatten op het niveau van de lidstaten met elkaar verbindt.

3.2.

De standpunten van het EESC moeten het resultaat zijn van echte discussies, die beginnen met de input van maatschappelijke organisaties en zich van onderaf ontwikkelen. Alleen met zo’n aanpak kunnen alle invalshoeken in aanmerking worden genomen en heldere en efficiëntere resultaten worden geboekt.

3.3.

De samenwerking met het Comité van de Regio’s (CvdR) moet worden uitgebouwd en er moeten gezamenlijke Going Local-missies worden georganiseerd, zij het met volledige inachtneming van de verschillende maar elkaar aanvullende bevoegdheden van beide instellingen.

3.4.

Het EESC is verzocht om via zijn leden deel te nemen aan de plenaire vergadering van de Conferentie en via zijn waarnemers aan de raad van bestuur, als institutionele schakel tussen de Conferentie en nationale maatschappelijke organisaties.

3.5.

Het EESC heeft een ad-hocgroep opgezet en die heeft een routekaart vastgesteld waarmee het volgende wordt beoogd:

de manieren verbeteren waarop met maatschappelijke organisaties contacten worden gelegd en onderhouden, met name door de achterban van de EESC-leden in de lidstaten te benaderen en te mobiliseren;

de rol en invloed van het EESC zelf versterken en uitbreiden;

aan de EU-beleidsmakers gestructureerde bijdragen van het maatschappelijk middenveld verschaffen door relevante voorstellen te formuleren voor de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie over de verbetering van het functioneren van de EU en de werkzaamheden van het EESC gedurende het wetgevingsproces.

3.6.

Aan de voltallige vergadering van het EESC moet met medewerking van leden van het Europees Parlement, CvdR-leden, Europees commissarissen en ministers van de Raad verslag worden uitgebracht over de debatten en dialogen in de lidstaten en tijdens de Conferentie.

4.   Conclusies

Onze toekomstvisie: het maatschappelijk middenveld aan het roer

4.1.

Het EESC is van mening dat een krachtig, gedeeld verhaal voor de EU nodig is.

In die context moet Europa worden gezien als: 1) hoeder van gedeelde fundamentele waarden zoals vrijheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat; 2) mondiaal pleitbezorger van duurzaamheid, open en eerlijke handel en multilateralisme; 3) thuishaven van een uniek economisch en sociaal model dat is gebaseerd op eerlijke concurrentie en solidariteit in een gebied zonder binnengrenzen; en 4) aanjager van duurzame welvaart met een belangrijke centrale rol voor het Europese maatschappelijk middenveld.

4.2.

De Conferentie moet het instrument vormen waarmee we duurzame veranderingen in de EU teweeg kunnen brengen, waaronder een grotere en betekenisvollere betrokkenheid van de burgers en het maatschappelijk middenveld bij de Europese publieke ruimte. Als eerste stap op weg daarnaartoe moeten maatschappelijke organisaties partnerschappen aangaan, nauw met andere partijen en elkaar samenwerken, netwerken vormen, goede praktijkvoorbeelden uitwisselen en streven naar consensus.

4.3.

Maatschappelijke organisaties zijn onmisbaar bij het vinden van oplossingen voor de uitdagingen van dit moment. Het EESC vraagt de EU en de nationale overheden om de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld bij het opbouwen van vertrouwen, het vormgeven van de publieke opinie en het stimuleren van positieve veranderingen te erkennen. Ook moet de EU de sleutelrol ondersteunen die maatschappelijke organisaties spelen bij de bevordering en verdediging van de Europese waarden, de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in het licht van het opkomende illiberalisme en populisme en de “krimpende civiele ruimte”.

4.4.

Voor de vernieuwing en het sociaal-economisch herstel van de EU is het essentieel dat alle geledingen van de samenleving adequaat worden betrokken bij en kunnen deelnemen aan de gezamenlijke vormgeving, uitvoering en evaluatie van het EU-beleid, met name de nationale plannen voor herstel en veerkracht en de toekomstige nationale hervormingsprogramma’s. Dit moet gebeuren via bestaande raadplegingsstructuren, zoals het Europees Semester, en met de erkenning van maatschappelijke organisaties als onmisbare uitvoeringspartners en begunstigden.

4.5.

Het aldus uitdenken en opbouwen van veerkrachtige, gelijkwaardige en duurzame samenlevingen vereist bottom-upinitiatieven waarin nieuwe definities van welzijn en ontwikkeling worden omarmd die veel meer behelzen dan alleen het bbp en getuigen van respect voor de opvattingen en de rechten van de burgers. Verder is het een absolute noodzaak dat de tijdens de pandemie ingevoerde beperkingen van rechten na COVID-19 niet blijven bestaan.

4.6.

Tot besluit vindt het EESC het ook van cruciaal belang om de voorgestelde maatregelen en beleidsacties voortdurend te evalueren. Het zal zelf een stevige bijdrage aan dit evaluatieproces leveren op basis van zijn knowhow en ervaring met dialoog met burgers uit alle lagen van de samenleving in de hele EU.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Artikel 2 VEU.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/6


Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het partnerschap met het Europees maatschappelijk middenveld voor een duurzame toekomst van de EU — Bijdrage van het EESC aan de sociale top van Porto

(2021/C 286/02)

Rapporteurs:

Stefano MALLIA (gr. I)

Oliver RÖPKE (gr. II)

Séamus BOLAND (gr. III)

Tijdens zijn op 27 en 28 april 2021 gehouden zitting (vergadering van 28 april) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 225 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

De sociale top die op 7 mei 2021 in Porto plaatsvindt, biedt de EU een unieke gelegenheid om de burgers tot middelpunt van het Europese project te maken. Dit is een kans om te laten zien dat de EU en de lidstaten samen met hun burgers handelen, met het welzijn van die burgers voor ogen, en dat zij niemand buiten de boot laten vallen. De top zal in het teken staan van de ongekend grote ambities van de EU om te bouwen aan duurzame, innovatieve, concurrerende en hechte samenlevingen, die de weg naar 2030 en daarna zullen vrijmaken voor de EU en haar in staat zullen stellen de uitdagingen met betrekking tot de groene en de digitale transitie niet alleen het hoofd te bieden, maar die ook met beide handen aan te grijpen. De top moet onze economie en samenleving tevens helpen duurzaam te worden, waarbij de economische, de sociale en de milieudimensie ieder evenveel gewicht wordt toegekend.

De urgentie van een aanpak waarbij evenveel aandacht uitgaat naar de sociale als naar de economische aspecten van onze samenlevingen en economieën, is met de COVID-19-pandemie alleen maar groter geworden. We hebben gezien dat alles tijdens de COVID-19-pandemie om mensen draait, en ook nu Europa zich langzamerhand begeeft in de richting van sociaal-economische wederopbouw en de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) ten uitvoer legt, moeten mensen en gemeenschappen middenin het centrum blijven staan. In dit opzicht had het actieplan inzake de EPSR niet op een beter moment kunnen komen.

In de aan te nemen verklaring van Porto moeten alle institutionele, economische en sociale actoren zich committeren aan de uitvoering van het actieplan, op basis van een maatschappelijke en sociale dialoog. Europa moet dit moment aangrijpen als mijlpaal voor de essentiële volgende stappen op weg naar een levensvatbare en duurzame unie.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt er bij de lidstaten en de Europese instellingen op aan actie te ondernemen uitgaande van de volgende punten:

1.

Het actieplan voor de EPSR moet een doeltreffend instrument worden dat alle actoren in staat stelt als partners samen te werken en te bouwen aan Europese samenlevingen die worden gekenmerkt door een grotere gelijkheid, duurzaamheid, inclusie en veerkracht. Alle geledingen van het maatschappelijk middenveld, zoals vertegenwoordigd in het EESC, hebben een fundamentele bijdrage te leveren om dit proces te doen slagen. Alle burgers, met inbegrip van personen met een handicap, etnische en minderheidsgroepen en de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, moeten via de actieve inzet van het Europese maatschappelijk middenveld kunnen deelnemen aan, zich kunnen herkennen in en hoop kunnen putten uit de visie op en de toekomstige uitvoering van de EPSR. De sociale economie, die een cruciale rol toekomt bij het aanpakken van onvervulde sociale behoeften, het verlichten van armoede en het verminderen van ongelijkheden, verdient bijzondere erkenning en ondersteuning.

2.

Gelijkere, duurzamere, inclusievere en veerkrachtigere Europese samenlevingen kunnen alleen worden opgebouwd met behulp van een krachtdadige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en een effectieve dialoog met sociale partners en maatschappelijk middenveld. Het is van het allergrootste belang dat de impact van het maatschappelijk middenveld wordt gemeten en dat daar verslag over wordt uitgebracht, dat de positieve bijdrage van het maatschappelijk middenveld meer aandacht krijgt en dat voor een gunstig juridisch klimaat en dito beleidsmix wordt gezorgd.

3.

Om veerkrachtigere, inclusievere, gelijkere en duurzamere samenlevingen uit te denken en tot stand te brengen zijn bottom-upinitiatieven nodig waarbij nieuwe definities van welzijn en ontwikkeling worden omarmd die verder gaan dan het bbp en wordt geïnvesteerd in sociale innovatie, terwijl de meningen en rechten van de burgers gerespecteerd worden. Bovendien is het absoluut noodzakelijk dat inperkingen van rechten die tijdens de pandemie zijn ingevoerd, worden losgelaten als COVID-19 achter ons ligt.

4.

Europa moet ook na de pandemie verenigd blijven en onderlinge solidariteit hoog in het vaandel blijven dragen, ondersteund door een cultuur van maatschappelijke en sociale dialoog. De EPSR ondersteunt een sociale markteconomie waarbij het sociaal model wordt opgeschaald en aangepast aan de veranderingen die in het verschiet liggen. Om sociale veerkracht en duurzaamheid op te bouwen moet het actieplan voor de EPSR zorgen voor een wijdverbreid welzijn en een inclusieve arbeidsmarkt waarop discriminatie wordt geweerd en stabiele en goed betaalde banen voorhanden zijn.

5.

In de nasleep van de pandemie moeten instellingen en sociale partners via een sociale dialoog komen tot oplossingen die de sociale veerkracht van onze economieën vergroten door een nieuwe en open houding tegenover veranderingen in te nemen. Tegelijkertijd moet worden gestreefd naar een minimaal beschermingsniveau en gelijke kansen, waarbij speciale aandacht dient uit te gaan naar de toereikendheid van lonen, genderdiscriminatie, steun voor jonge werknemers en bescherming van migranten en werknemers die in een onzekere positie verkeren.

6.

Een van de belangrijkste economische en sociale uitdagingen in Europa is het vergroten van de economische groei, de banengroei en de arbeidsparticipatie (met inbegrip van die van ouderen en jongeren, vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, inactieven) en het terugdringen van de werkloosheid, met name onder jongeren, alsook het versterken van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Dit alles vergt een concurrentiebasis voor investeringen.

7.

Concurrentievermogen en hogere productiviteit op basis van vaardigheden en kennis vormen een probaat recept om het welzijn van de Europese samenlevingen op peil te houden. Economische groei en een goed functionerende interne markt zijn belangrijke factoren bij de versterking van de sociale dimensie van de EU. We moeten de sterke punten van onze Europese sociale markteconomie versterken terwijl we de zwakke punten wegwerken en het systeem aldus aanpassen aan de uitdagingen die ons te wachten staan.

8.

Alle belangrijke segmenten van onze economie en samenlevingen moeten voorbereid zijn om het potentieel van de digitalisering en de transitie naar een groene economie te benutten. Voorwaarde hiervoor is de bereidheid en het vermogen om structurele veranderingen door te voeren, of het nu gaat om arbeidsmarkten, sociale zekerheid, onderwijs en opleiding of belastingen. Dit impliceert dat de lidstaten daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de hervormingen, die door kaders en acties op EU-niveau, zoals het Europees Semester, gecoördineerd en gefaciliteerd worden. Dit is van cruciaal belang om bedrijven ertoe te bewegen in Europa te investeren.

9.

De combinatie van een vergrijzende bevolking en een krimpende beroepsbevolking betekent dat een toenemend aantal ouderen economisch afhankelijk zal zijn als we er niet in slagen de beroepsbevolking te vergroten door arbeidsmarkten inclusiever te maken en ook te laten betreden door groepen die momenteel uitgesloten of ondervertegenwoordigd zijn. Er moet actie worden ondernomen om de uitdagingen aan te pakken waarmee de socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels in de lidstaten te kampen hebben. Demografische veranderingen betekenen ook dat we aanpasbare en flexibele nationale onderwijsstelsels, arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels nodig zullen hebben. Deze uitdagingen vormen niet noodzakelijkerwijs problemen, maar juist kansen die omgezet moeten worden in positieve resultaten.

10.

Het actieplan moet gebaseerd zijn op concrete en tastbare acties die meetbaar zijn en vergezeld gaan van monitoringkaders die door de relevante belanghebbenden gezamenlijk zijn overeengekomen en die sociale, ecologische en economische criteria omvatten. Het EESC is ingenomen met de door de Europese Commissie voorgestelde kerndoelen en verzoekt de lidstaten ambitieus te zijn bij het bepalen van hun eigen doelstellingen, zodat alle lidstaten een feitelijke bijdrage aan de verwezenlijking van de Europese doelen leveren.

11.

Nu Europa de crisisresponsfase achter zich laat en de herstelfase ingaat, spelen sociale dialoog, voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers, via passende kanalen, een belangrijke rol bij het vormgeven van de economische transitie en het bevorderen van innovatie op de werkplek, met name met het oog op de huidige dubbele transitie en de veranderingen in de arbeidswereld.

12.

In de EPSR wordt onvoldoende rekening gehouden met de middellange- tot langetermijngevolgen van de COVID-19-crisis voor de Europese gezondheidsstelsels. De pandemie heeft duidelijk aangetoond dat gezondheid een directe impact kan hebben op de economische en sociale stabiliteit, zelfs in de EU. Bij de uitvoering van de EPSR moeten de lidstaten meer en duurzaam investeren om de openbare gezondheidsdiensten en -infrastructuur naar een hoger niveau te tillen en de coördinatie op het gebied van volksgezondheid binnen en tussen de lidstaten te verbeteren.

13.

Er wordt veel verwacht van de top, in die zin dat alle belanghebbenden zich krachtig zullen committeren aan het behoud en de ontwikkeling van het Europees sociaal model op basis van een evenwichtige mix van rechten en verantwoordelijkheden. Wij roepen de lidstaten en de Europese instellingen op om ambitie en vastberadenheid aan de dag te leggen.

Brussel, 28 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Vrije beroepen 4.0”

(initiatiefadvies)

(2021/C 286/03)

Rapporteur:

Rudolf KOLBE

Besluit van de voltallige vergadering

20.2.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 32 van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

233/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Vrije beroepen maken ten behoeve van hun opdrachtgevers reeds op grote schaal met succes gebruik van digitale en op kunstmatige intelligentie (AI) gebaseerde toepassingen. Ze zijn op toonaangevende wijze betrokken bij de technologische ontwikkeling ervan, bijvoorbeeld op het gebied van engineering. Om de praktische bruikbaarheid en doeltreffendheid van de toepassingen te garanderen, moeten de vrije beroepen ook in de toekomst meer bij de ontwikkeling en validering ervan worden betrokken.

1.2.

Digitale toepassingen mogen niet als concurrenten of vervangers van het aanbod aan dienstverlening door vrije beroepen worden beschouwd. Het gaat hierbij veeleer om hulpmiddelen die het aanbod van door vrije beroepen verleende diensten nu al verbeteren en uitbreiden.

1.3.

In het belang van hun cliënten, patiënten en opdrachtgevers moeten de vrije beroepen in staat zijn de risico’s die gepaard gaan met het gebruik van digitale technologieën te onderkennen en te beoordelen. Dit hangt samen met de bijzondere vertrouwensrelatie die kenmerkend is voor vrije beroepen en die ook in het geval van digitale distributiekanalen een kernelement zal blijven.

1.4.

Patiënten, cliënten en opdrachtgevers moeten er in verband met digitale toepassingen op kunnen vertrouwen dat beoefenaars van vrije beroepen diensten onder hun eigen verantwoordelijkheid, op professionele basis en onafhankelijk van externe belangen verlenen. Adequate beroepsregelingen die zijn aangepast aan de digitale ontwikkelingen vormen daarvoor een belangrijke voorwaarde.

1.5.

De vrije beroepen moeten de gegevensbescherming consequent waarborgen en tegenover derden verdedigen. De digitale infrastructuurvoorzieningen in de EU moeten veilig zijn, teneinde misbruik van gegevens te voorkomen.

1.6.

De vrije beroepen moeten de inhoud van onderwijs- en opleidingsprogramma’s actualiseren om ervoor te zorgen dat hun IT- en digitale vaardigheden en die van hun werknemers aan de hoogst mogelijke kwaliteitsnormen voldoen. Via passende financieringsprogramma’s zou de EU deze ontwikkelingen moeten begeleiden.

1.7.

De vrije beroepen moeten de manier waarop zij zichzelf reguleren aanpassen aan de digitale ontwikkelingen en deze actief gestalte helpen geven. Hiertoe kan het nodig zijn om de beroepsregels uit te breiden.

1.8.

Het ontstaan van nieuwe vrije beroepen die door de digitalisering mogelijk worden gemaakt, moet worden aangemoedigd, uitgaande van de criteria en beginselen die in het Manifest van Rome zijn vastgesteld.

2.   COVID-19 en de vrije beroepen

2.1.

De pandemie heeft ook bij de vrije beroepen tot een grootschalig digitaliseringsproces geleid. Als gevolg van de toegenomen behoefte aan de diensten van vrije beroepen en de aan de pandemie gerelateerde beperkingen moest het digitale aanbod aanzienlijk worden uitgebreid. De crisis heeft aangetoond hoe afhankelijk onze samenleving is van de uitstekende vakkennis van de systeemrelevante vrije beroepen. Als belangrijke partners van regeringen bij het aanpakken van crises en het waarborgen van de basisbehoeften van de bevolking moeten de vrije beroepen in de toekomst nog beter worden geïntegreerd in de sociaal-overlegmodellen en moeten hun diensten worden gewaarborgd door middel van geschikte regelgeving die is aangepast aan de digitale ontwikkelingen. Er zij kritisch op gewezen dat veel zelfstandigen en beoefenaars van vrije beroepen tijdens de pandemie geen of onvoldoende toegang hadden tot overheidssteun.

2.2.

De sterke digitalisering van de dienstverlening door beoefenaars van vrije beroepen kan als langeretermijneffect hebben dat de dienstverlening ook in afgelegen regio’s wordt verbeterd. In dit kader moet ervoor worden gezorgd dat de nog steeds veel te grote kloof tussen stad en platteland op het gebied van snel breedbandinternet zo spoedig mogelijk wordt gedicht en dat mensen uit alle regio’s in gelijke mate toegang hebben tot digitale diensten. Tijdens de crisis hebben de vrije beroepen in digitalisering en gegevensbescherming geïnvesteerd om hun rol als openbare dienstverleners op essentiële maatschappelijke gebieden te kunnen vervullen. Het is daarom belangrijk bij alle maatregelen om de economie nieuw leven in te blazen ook expliciet rekening te houden met de vrije beroepen als systeemrelevante groep.

3.   Het Manifest van Rome — definitie van vrije beroepen

3.1.

De vrije beroepen spelen een cruciale rol in de economische en sociale ontwikkeling van de EU. Zij maken deel uit van het brede scala van gereglementeerde beroepen waarvoor bepaalde kwalificaties vereist zijn en zij vertegenwoordigen 22 % van alle werknemers in Europa. In 2013 was al meer dan een tiende van de bruto toegevoegde waarde in de EU afkomstig van de sector vrije beroepen. De COVID-19-crisis heeft duidelijk gemaakt dat onze samenleving existentieel afhankelijk is van de hooggekwalificeerde diensten die vrije beroepen verlenen. Als crisisbestendige werkgevers en bedrijven bieden de vrije beroepen een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel. Bovendien vervullen zij belangrijke taken van algemeen belang. De diensten die zij verlenen houden nauw verband met de basisbehoeften van het individu, bijvoorbeeld op het vlak van leven, werk, gezondheid, veiligheid en eigendom. Tegen deze achtergrond is het van belang dat democratische toegang tot de diensten van de vrije beroepen wordt gewaarborgd, zoals op medisch gebied in het kader van de socialezekerheidsstelsels of op juridisch gebied via rechtsbijstandsregelingen. Aanbevelingen inzake bovengrenzen voor honoraria of tarieven hebben een beschermende functie voor degenen die van de diensten van de vrije beroepen gebruikmaken en die wegens de asymmetrie op informatiegebied afhankelijk zijn van dergelijke maatregelen.

3.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) heeft zich herhaaldelijk met de vrije beroepen beziggehouden en heeft in 2014 opdracht gegeven voor een alomvattende studie over de situatie van de vrije beroepen ten aanzien van hun functie en belang voor het Europese maatschappelijk middenveld (1). Bij de voorbereiding daarvan bleek dat er op EU-niveau tot nu toe geen algemeen bindende interpretatie of een algemeen geldige definitie van vrije beroepen bestaat.

3.3.

Om het begrip vrije beroepen te definiëren, heeft het EESC daarom in december 2017 het Manifest van Rome aangenomen. Daarvoor kon gebruik worden gemaakt van het voorbereidende werk van afzonderlijke Europese koepelorganisaties van vrije beroepen, die gezamenlijk hadden geprobeerd een Europese definitie te formuleren in de vorm van een handvest van de vrije beroepen.

3.4.

Volgens het Manifest van Rome verlenen beoefenaars van vrije beroepen immateriële (intellectuele) diensten op grond van een bijzondere beroepskwalificatie of -bekwaamheid. Deze diensten worden gekenmerkt door een persoonlijk aspect en verleend op basis van een vertrouwensrelatie. De beoefenaars van vrije beroepen oefenen hun werkzaamheden op eigen verantwoordelijkheid en professioneel onafhankelijk uit. Ze worden gekenmerkt door een beroepsethiek, zijn ertoe verplicht om de belangen van hun opdrachtgevers alsook het algemeen belang te dienen, en zijn onderworpen aan een beroepsorganisatie- en beroepstoezichtsysteem.

3.5.

Deze definitie is niet uitputtend, maar laat ruimte voor nieuwe technologische ontwikkelingen en nieuwe beroepen. Het Manifest van Rome drukt uit dat voornoemde kenmerken indicatief zijn voor vrije beroepen, maar niet altijd cumulatief aanwezig hoeven te zijn.

4.   Uitdagingen van de digitalisering

4.1.

De wereldwijde digitalisering heeft in de gehele samenleving een transformatieproces op gang gebracht waarvan de gevolgen niet kunnen worden overzien. Door de COVID-19-pandemie zal deze ontwikkeling nog versneld worden.

4.2.

De volgende voorbeelden laten zien dat digitale toepassingen en distributiekanalen en het gebruik van AI reeds onmisbare onderdelen van veel diensten van vrije beroepen zijn en deze in de toekomst verder kunnen optimaliseren. Nog niet duidelijk is wat het gebrek aan persoonlijk contact voor impact zal hebben op de bijzondere vertrouwensrelatie tussen beoefenaars van vrije beroepen en hun cliënten, opdrachtgevers of patiënten, en in welke mate de zogenaamde menselijke factor vervangen kan worden door artificiële intelligentie.

4.2.1.

Op het gebied van juridisch advies wordt er steeds meer gebruikgemaakt van blockchaintechnologie en “legal techs”. Door de elektronische mailboxen van advocaten en e-overheidstoepassingen zal de omgang met rechtbanken en overheden enorm veranderen. De vrije beroepen zijn nu al belangrijke partners bij de uitvoering van e-overheidsprojecten en dragen op dit gebied in wezenlijke mate bij aan administratieve vereenvoudiging.

4.2.2.

Op planningsgebied wordt het bouwwerkinformatiemodel (“Building Information Modelling”, BIM) — een methode voor planning, uitvoering en beheer van gebouwen via netwerken — steeds belangrijker en worden veel veiligheidsbeoordelingen op het gebied van infrastructuur met behulp van AI uitgevoerd.

4.2.3.

In de gezondheidszorg leiden AI-toepassingen tot aanzienlijke veranderingen in de medische diagnostiek. Bovendien worden telegeneeskundige consulten en elektronische voorschriften verder ontwikkeld en wordt er steeds meer gebruikgemaakt van elektronische patiëntendossiers.

4.3.

De digitalisering verandert de communicatie- en informatiekanalen. Enerzijds geeft ze consumenten de mogelijkheid vóór en tijdens de gebruikmaking van diensten van vrije beroepen informatie in te winnen en zo de tot nu toe bestaande asymmetrie in informatie te verkleinen. Anderzijds bestaat het risico dat een overaanbod van ongefilterde en onbecommentarieerde informatie of gericht nepnieuws consumenten onzeker maakt en tot ernstige verkeerde inschattingen leidt, zodat de informatieasymmetrie nog groter wordt.

4.4.

De digitalisering van de dienstverlening door vrije beroepen en op AI gebaseerde spraakherkennings- en vertaalsystemen zullen leiden tot een vermindering van plaats- of taalgebonden beperkingen. Dit geldt vooral voor advies- en planningsdiensten, maar ook voor diensten uit de sociale sector en de gezondheidszorg. Het in de dienstenrichtlijn verankerde bestemmingslandbeginsel mag hierdoor niet worden ondermijnd.

4.5.

De kwaliteit van gegevens in AI-toepassingen is op het gebied van de diensten van vrije beroepen bijzonder belangrijk. Om dergelijke toepassingen op gevoelige gebieden in de praktijk succesvol in te zetten, moeten de beoefenaars van vrije beroepen worden betrokken bij de technische ontwikkeling en vooral bij het waarborgen van de kwaliteit van gegevens.

4.6.

Een belangrijk aspect hierbij is bovendien het anonimiseren of pseudonimiseren van gegevens als basis voor een veilig gebruik ervan ten bate van opdrachtgevers. Met de technologische ontwikkelingen stijgen tegelijkertijd de risico’s van cybercriminaliteit, wat ook een bedreiging vormt voor de diensten die door de vrije beroepen worden aangeboden.

4.7.

Door de digitalisering zal het voor nieuwe commerciële aanbieders van specifieke bedrijfsmodellen voor vrije beroepen gemakkelijker worden om de markt te betreden. De Europese Unie en de EU-lidstaten zouden dit proces waar nodig moeten begeleiden met regelgeving, bijvoorbeeld om de relatie tussen platformexploitanten en vrije beroepen alsmede de toegang tot platforms te reguleren. Nationale toezichthoudende autoriteiten of beroepsverenigingen moeten hierbij worden betrokken. Op het gebied van de farmaceutische toelevering zijn de afgelopen jaren grote grensoverschrijdend opererende onlineapotheken ontstaan. Hierbij kunnen bedrijven die al over digitale expertise beschikken, als nieuwe aanbieders een voordeel hebben.

5.   Hoofdkenmerken van vrije beroepen in de digitale transitie

5.1.

Tussen beoefenaars van vrije beroepen en hun cliënten, patiënten of opdrachtgevers bestaat een bijzondere vertrouwensrelatie, die een essentieel kenmerk is van de diensten van vrije beroepen. Deze vertrouwensrelatie wordt door de digitalisering op de proef gesteld. Dit komt bijvoorbeeld doordat persoonlijk contact niet meer rechtstreeks plaatsvindt, maar steeds vaker via technische hulpmiddelen, zoals videoverbindingen of elektronischeberichtendiensten. Persoonlijke, op vertrouwen gebaseerde advisering en zorg zullen echter ook in digitale vorm een kernelement van de dienstverlening door vrije beroepen blijven.

5.2.

Op lange termijn is het echter de vraag of AI-toepassingen aan dezelfde eisen kunnen voldoen als menselijke adviesdiensten. Theoretisch is het denkbaar dat de vertrouwensrelatie van mens tot mens zou kunnen veranderen in een vertrouwensrelatie van mens tot machine. Op dit moment zijn AI-toepassingen hier nog ver van verwijderd. De eindbeslissing moet bij de mens liggen (“human in command” beginsel). De programmering waarop de AI is gebaseerd, moet mensgericht en transparant zijn en in de eerste plaats gericht zijn op de belangen van de afnemers van de dienst en gebaseerd zijn op gelijkwaardige aansprakelijkheidsnormen. Eveneens essentieel voor het succes van en het vertrouwen in AI-diensten is de transparantie van de onderliggende algoritmen. Die mogen er niet toe leiden dat er een verkeerd beeld wordt gegeven of dat vooroordelen aan terrein winnen.

5.3.

Een belangrijke basis voor voornoemde vertrouwensrelatie is professionele onafhankelijkheid en eigen verantwoordelijkheid. Een absoluut noodzakelijk kenmerk van diensten van vrije beroepen is dat patiënten, cliënten en opdrachtgevers erop kunnen vertrouwen dat beoefenaars van vrije beroepen diensten onder hun eigen verantwoordelijkheid, op professionele basis en onafhankelijk van externe belangen verlenen. Juist op digitaal gebied, waar de beïnvloeding van belangen lastiger te overzien is, zal vertrouwen in onafhankelijke professionele deskundigheid steeds belangrijker worden.

5.4.

In het digitale tijdperk zijn belangrijke kenmerken van professionele dienstverlening het waarborgen van gegevensbeveiliging en het beschermen van gegevens. Voor vrije beroepen is hier een sleutelrol weggelegd doordat zij voor hun cliënten of patiënten garant moeten staan voor een veilig gebruik van digitale toepassingen en hen over risico’s moeten informeren. Dit versterkt de vertrouwensband met de ontvanger van de dienst en gaat hand in hand met de naleving van het beroepsgeheim.

5.5.

Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de vrije beroepen niet alle gevallen van gegevensmisbruik kunnen herkennen, wat cruciaal is voor eventuele aansprakelijkheidskwesties. Dit is met name het geval als gegevens worden misbruikt doordat derden toegang hebben tot digitale infrastructuur buiten de EU. De Europese Unie moet de ontwikkeling en uitbreiding van veilige digitale infrastructuurvoorzieningen dan ook bevorderen om op gelijke voet te blijven met concurrenten uit andere regio’s van de wereld.

6.   Digitalisering en opleiding

6.1.

Door de digitalisering zullen de onderwijs- en opleidingseisen voor vrije beroepen veranderen. Betrokkenen moeten bereid zijn tot een leven lang leren, niet alleen op het eigenlijke vakgebied, maar ook voor het verwerven van snel veranderende digitale vaardigheden op andere gebieden.

6.2.

Om ervoor te zorgen dat beoefenaars van vrije beroepen beschikken over de noodzakelijke digitale basiskennis, moeten zij al tijdens hun opleiding en ook in hun verdere beroepsleven les krijgen in relevante digitale vaardigheden. Via passende financieringsprogramma’s zou de Europese Unie deze ontwikkelingen moeten begeleiden.

6.3.

Het verwerven en verder ontwikkelen van digitale vaardigheden strekt zich ook uit tot werknemers in de sector vrije beroepen, voor wier opleiding de beoefenaars van de vrije beroepen verantwoordelijk zijn.

7.   Digitalisering en beroepswetgeving

7.1.

Voor verleners van de diensten van vrije beroepen gelden er hoge eisen op het gebied van kwaliteit en veiligheid, die in veel landen bij wet zijn geregeld. Aan deze eisen moet worden voldaan, of deze diensten nu digitaal worden verleend of niet. De nationale beroepswetgeving staat in de EU al jaren in een sterk spanningsveld. De Europese Commissie hoopt dat de vermindering van het aantal nationale beroepsregelingen tot meer economische groei en concurrentie zal leiden, maar zo wordt voorbijgegaan aan de kosten van falende prestaties als gevolg van een gebrek aan kwaliteitsborging op gedereguleerde markten voor diensten van vrije beroepen. Veel lidstaten achten hun regelgeving dan ook noodzakelijk en adequaat om de kwaliteit te waarborgen, met name op het gebied van systeemrelevante diensten van vrije beroepen.

7.2.

Omdat nieuwe digitale vormen van dienstverlening door vrije beroepen steeds vaker niet meer onder de bestaande wettelijke regelingen zullen vallen, zal de bestaande beroepswetgeving moeten worden aangepast. Om te zorgen voor de nodige flexibiliteit moeten de regels die als gevolg van de digitalisering overbodig zijn geworden, worden herzien. Aan de andere kant zal het noodzakelijker worden om bepaalde beginselen met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van vrije beroepen wettelijk vast te leggen, teneinde negatieve gevolgen van de digitalisering voor de consumenten en de vrije beroepen te voorkomen.

7.3.

In wezen gaat het erom een optimale verhouding tussen bindende regelgeving en zogenaamde “soft law” te vinden, waarbij voorrang wordt gegeven aan zelfregulering op beroepsniveau. Alleen als dit niet werkt, wordt de wetgever opgeroepen om regelgevend op te treden. Voor de vrije beroepen die niet gereglementeerd zijn, moet de uitvaardiging van ethische regels worden bevorderd.

8.   Digitalisering en zelfregulering in de vrije beroepen

8.1.

Kenmerkend voor de vrije beroepen is een of andere vorm van organisatie van de beroepsgroep, die binnen de EU echter heel verschillend is vormgegeven.

8.2.

Zelfregulering is vooral regionaal en deels lokaal georganiseerd. Door de digitalisering verdwijnt de klassieke locatie- en taalafhankelijkheid van de dienstverlening. Dit roept de vraag op hoe het beroepstoezicht in de toekomst effectief kan worden gewaarborgd. Deze vraag zou in een vroeg stadium moeten worden opgepakt door de organen die zich bezighouden met zelfregulering.

8.3.

Daarnaast leidt de digitalisering tot nieuwe taken voor de verenigingen en organisaties van vrije beroepen. Zij kunnen hun leden helpen bij het ontwikkelen van nieuwe digitale bedrijfsactiviteiten en bij het omgaan met nieuwe media.

8.4.

De digitalisering vereist een aanpassing van de gedragscodes die in de vrije beroepen via zelfregulering zijn ontwikkeld. Een beroepsethiek die ervoor zorgt dat de belangrijkste basiskenmerken van de vrije beroepen worden gewaarborgd, is een belangrijke voorwaarde om negatieve effecten van digitaliseringsprocessen voor consumenten te voorkomen. Gedragscodes kunnen daarbij een aanvulling vormen op juridische grondslagen.

9.   Ontstaan van nieuwe profielen van vrije beroepen

9.1.

Door de digitalisering kunnen bestaande profielen van vrije beroepen worden verbreed en kan de interdisciplinaire samenwerking met andere beroepen worden opgevoerd. Uitgaande van de in het Manifest van Rome genoemde criteria kan de digitalisering bevorderen dat er nieuwe vrije beroepen ontstaan binnen een open en evoluerend systeem.

9.2.

Bovendien zal de digitalisering de voortschrijdende commercialisering van diensten van vrije beroepen versterken en traditionele vrijeberoepsprofielen veranderen.

9.3.

Zelfregulering, gedragscodes en wettelijke minimumvoorschriften zullen in de toekomst dan ook een belangrijke rol spelen om, aan de hand van innovatieve en flexibele benaderingen, het aspect “openbaar belang” ten opzichte van het pure winstoogmerk te vrijwaren en daarmee de kwaliteit van de dienstverlening door vrije beroepen voor de consumenten te waarborgen.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Studie “The State of Liberal Professions Concerning their Functions and Relevance to European Civil Society”, EESC-2014-46-EN, ISBN 978-92-830-2460-6.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/13


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van de sociale economie bij het scheppen van werkgelegenheid en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten

(Verkennend advies)

(2021/C 286/04)

Rapporteur:

Giuseppe GUERINI

Corapporteur:

Cinzia DEL RIO

Raadpleging

Portugees voorzitterschap van de Raad, 26.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

239/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is het Portugese voorzitterschap erkentelijk voor het verzoek om dit advies uit te brengen en is van mening dat de organisaties en ondernemingen van de sociale economie moeten worden beschouwd als strategische partners bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en de totstandbrenging van een Europese Unie waarin de belangrijkste functie van de economie erin bestaat mensen te dienen. Het beveelt in dit verband aan dat de autoriteiten van de lidstaten de organisaties en ondernemingen van de sociale economie op grote schaal betrekken bij de nationale herstel- en veerkrachtsplannen om uit de pandemische crisis te raken.

1.2.

De door de EU-instellingen goedgekeurde operationele criteria moeten worden geconsolideerd om de erkenning van organisaties en ondernemingen van de sociale economie, in de verschillende rechtsvormen waarin zij zijn opgericht, te bevorderen. Deze criteria vereisen dat sociale doelstellingen van algemeen belang voorop worden gesteld, dat een democratisch bestuur wordt aangenomen waarbij verschillende belanghebbenden betrokken zijn en dat, als er toch een “beperkte winst” wordt gerealiseerd, deze wordt gebruikt om de in de statuten vastgestelde doelstellingen na te streven.

1.3.

Om de sociale impact van organisaties en ondernemingen van de sociale economie te meten, acht het EESC het noodzakelijk dat de Europese Unie beschikt over een permanent systeem voor statistische telling, dat gekwalificeerde, vergelijkbare en actuele gegevens over de omvang en de impact van de sector moet opleveren.

1.4.

Wanneer de rol van de sociale economie bij het scheppen en in stand houden van werkgelegenheid betrekking heeft op kansarme werknemers en achterstandsgebieden, is er volgens het EESC behoefte aan een adequaat steunbeleid dat het algemeen belang erkent van deze organisaties, die weliswaar privaatrechtelijk van aard zijn maar hoofdzakelijk een publieke functie vervullen.

1.5.

Dit steunbeleid moet zich uitsplitsen in vier niveaus:

fiscaal beleid en belastingstelsels die de functie van algemeen belang erkennen;

beleid ter bevordering van publieke en particuliere investeringen die de ontwikkeling van financiering met een sociale impact bevorderen — onder meer via de hefboomwerking van overheidsopdrachten en concessies;

beleid ter ondersteuning van stabiele werkgelegenheid en een economische hoofdrol voor werknemers in ondernemingen van de sociale economie;

beleid ter ondersteuning van de vaardigheden van het personeel en technologische innovatie in organisaties van de sociale economie.

1.6.

Met betrekking tot het scheppen en behouden van werkgelegenheid is het EESC van mening dat de worker buyout-formule een goede praktijk is die niet alleen kan worden gebruikt voor de herstart van in crisis verkerende bedrijven, maar ook voor de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen waarvan de oprichters geen opvolgers hebben. Hiervoor kan het interessant zijn een specifiek Europees Investeringsfonds op te richten.

1.7.

Het EESC zou graag zien dat de groeiende belangstelling van de financiële wereld voor investeringen met een sociale impact wordt ondersteund en aangemoedigd, onder meer via een stimuleringsbeleid, en dat ondernemingen van de sociale economie worden aangemerkt als de belangrijkste spelers voor een heropleving van investeringen ten behoeve van sociale, milieu- en solidariteitsdoelstellingen.

1.8.

Het EESC is van mening dat ondernemingen van de sociale economie een ideale organisatievorm kunnen zijn voor de nieuwe vormen van ondernemerschap via digitale platforms, en met name voor activiteiten in de deeleconomie, omdat zij werknemers en gebruikers van digitale platforms meestal actief betrekken.

1.9.

Fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en democratisch bestuur zijn essentiële kenmerken van ondernemingen van de sociale economie. Indien hun statuten niet voorzien in concrete vormen van raadpleging en participatie van werknemers, zoals wel het geval is bij werknemers- en sociale coöperaties, moet daarvoor worden gezorgd.

1.10.

De organisaties van de sociale economie, en met name vrijwilligersorganisaties, zijn van fundamenteel belang voor de cohesie omdat zij een voedingsbodem zijn voor het sociaal kapitaal, en de verantwoordelijke rol van het maatschappelijk middenveld ondersteunen.

1.11.

Vrijwilligerswerk door jongeren is een belangrijk middel om de inzetbaarheid en het menselijk kapitaal van de nieuwe generaties te vergroten, met als positief effect dat de werkgelegenheidskansen worden vergroot. Deze functie lijkt ook nuttig om de problematiek van de NEET’s terug te dringen. Dit vraagt om een beleid waarmee de overgang van vrijwilligerswerk naar stabiele vormen van betaald werk wordt vergemakkelijkt.

1.12.

Tot slot hoopt het EESC dat het actieplan voor de sociale economie de gelegenheid biedt om concrete operationele instrumenten en wetgevingsvoorstellen voor het voetlicht te brengen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC is verheugd dat het met dit verkennend advies, dat op verzoek van het Portugese voorzitterschap van de Raad van de EU wordt uitgebracht, kan bijdragen aan de prioriteiten van diens werkprogramma, met name de bevordering van het Europees sociaal model, door concrete voorstellen te formuleren over de rol van ondernemingen van de sociale economie bij het scheppen van stabiel en fatsoenlijk werk en de totstandkoming van een meer inclusieve, duurzame en veerkrachtige economie.

2.2.

De sociale economie wordt op internationaal niveau steeds meer erkend als een beslissende en belangrijke actor die het organisatorische en transformerende vermogen van het maatschappelijk middenveld tot uitdrukking kan brengen. In verschillende lidstaten is er al wetgeving opgesteld waarin de doelstellingen en functies ervan worden erkend en het profiel en de rechtsvorm van organisaties die als uitingen van de sociale economie worden erkend, zijn omschreven (1).

2.3.

Met betrekking tot de juridische erkenning heeft het EESC er in zijn advies INT/871 (2) op gewezen dat organisaties en ondernemingen van de sociale economie sociale doelstellingen boven de rol van kapitaal stellen, mede dankzij een democratisch bestuur waarbij verschillende belanghebbenden betrokken zijn. Zij hebben geen particulier winstoogmerk en wanneer zij toch een “beperkte winst” realiseren met hun ondernemingsactiviteiten, wordt deze gebruikt om de in hun statuten omschreven doelstellingen na te streven en werkgelegenheid te scheppen.

2.4.

De aanzienlijke erkenning voor de sociale economie wordt ondersteund door verschillende studiedocumenten van internationale instellingen en organen zoals de OESO, de Verenigde Naties, de IAO en diverse EU-instellingen, zoals het EESC zelf, dat tussen 2009 en 2020 maar liefst 13 adviezen over de sociale economie heeft uitgebracht. Hierin werden de organisaties en ondernemingen van de sociale economie ingedeeld in 4 families: coöperaties, verenigingen, onderlinge maatschappijen en stichtingen, waaraan meer recentelijk ook de sociale ondernemingen zijn toegevoegd.

2.5.

Hoewel de Europese Unie de meest representatieve criteria en concepten van de sociale economie heeft erkend, zoals de voorrang van mensen boven kapitaal, herinvestering van winsten en participatief bestuur (3), is er nog geen overeenstemming bereikt over een uniforme Europese juridische definitie. In 2018 stelde het Europees Parlement voor een certificering in te voeren voor organisaties van de sociale economie op basis van artikel 50 VWEU. Om dit te bereiken dient te worden gezorgd voor een betere en meer uniforme verzameling van statistische gegevens voor de telling van organisaties en ondernemingen van de sociale economie volgens een gemeenschappelijke werkdefinitie, zoals dat al gebeurt in landen die openbare registers van organisaties en ondernemingen van de sociale economie hebben aangelegd.

2.6.

Er is meer dan ooit behoefte aan een formeel aanvaarde werkdefinitie voor de instellingen van de Europese Unie, met name om toegang te bieden tot de vele mogelijkheden voor groei en ontwikkeling en om een beter begrip van de sociale economie onder openbare en particuliere instellingen te bevorderen.

2.7.

Deze definitie is onontbeerlijk voor een volledige toegankelijkheid van de kapitaalmarkt, waarop steeds meer belangstelling is voor investeringen met een sociale impact. Het actieplan voor de sociale economie is een goede gelegenheid om dit probleem aan te pakken. Ook in het actieplan Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen (4) moet aandacht worden besteed aan de rol van de sociale economie bij het aantrekken van investeringen voor een mensvriendelijke economie.

2.8.

De functie en de economische waarde die door organisaties van de sociale economie worden gegenereerd blijken zeer belangrijk te zijn, zowel qua omvang (8 % van het Europese bbp) als qua kwaliteit en stabiliteit van deze waarde (5). Zelfs tijdens de jaren van de financiële crisis zijn zowel de geproduceerde economische waarde als het aantal werknemers van deze organisaties gestegen.

2.9.

Zij spelen een belangrijke rol bij het scheppen en behouden van werkgelegenheid, met meer dan 13,6 miljoen betaalde banen in Europa (goed voor ongeveer 6,3 % van de beroepsbevolking in de EU-28 (6)), meer dan 232 miljoen leden van coöperaties, onderlinge maatschappijen en soortgelijke organisaties, en meer dan 2,8 miljoen ondernemingen en organisaties. Ongeveer 2,6 miljoen van deze werknemers zijn actief in sociale ondernemingen die voldoen aan de vereisten die staan beschreven in het Initiatief voor sociaal ondernemerschap van 2011.

2.10.

Veel werknemers in organisaties en ondernemingen van de sociale economie zijn te vinden in kleine organisaties, maar de sociale economie telt ook grote ondernemingen, met soms wel meer dan honderden of duizenden werknemers. Een groot deel hiervan is werkzaam in organisaties die worden gekenmerkt door een participatief democratisch bestuur, wat wijst op een correlatie tussen een brede participatie van belanghebbenden in het bestuur en de gerichtheid op de handhaving van een hoog werkgelegenheidsniveau, evenals een beter vermogen om schokken op te vangen (7).

2.11.

Het aandeel vrouwelijke werknemers in de sociale economie is zeer groot: zij vertegenwoordigen vaak meer dan 70 % van de arbeidskrachten, maar over het algemeen sowieso meer dan de helft. Hoewel er nog verdere stappen moeten worden gezet op weg naar volledige gelijkheid, tellen organisaties van de sociale economie veel vrouwen in leidinggevende en hogere functies. De organisaties en ondernemingen van de sociale economie worden dus gekenmerkt door een aanzienlijke gelijkheid, zowel wat betreft de verschillende posities die vrouwen innemen in de organisatorische hiërarchie als wat betreft de salarissen, die geen buitensporige genderongelijkheid laten zien (8).

2.12.

Een grotere loongelijkheid neemt niet weg dat het loonniveau van werknemers in organisaties en ondernemingen van de sociale economie nog altijd aan de lage kant van de inkomensverdeling blijft. Dit is deels te wijten aan een algemeen gebrek aan waardering voor zorgtaken, die ook in traditionele bedrijfsvormen vaak onvoldoende economische erkenning krijgen. In dit verband is het zaak de vakbondsrechten van werknemers in de sociale en welzijnssector te versterken.

2.13.

Een andere belangrijke functie is het bevorderen en ten uitvoer leggen van sociale innovaties, waaruit blijkt dat deze organisaties in staat zijn veranderingen in de samenleving te interpreteren en te begeleiden en bronnen van menselijk kapitaal aan te boren, wat zich vertaalt in actieve deelname en solidariteit, met meer dan 82,8 miljoen vrijwilligers.

2.14.

Het grote aantal mensen dat actief is in belangrijke sectoren en de uitdagingen op het gebied van sociale en technologische innovatie waartoe organisaties en ondernemingen van de sociale economie geroepen zijn, moeten worden ondersteund door passende maatregelen voor een leven lang leren en kwalificaties voor de ontwikkeling van professionele en organisatorische vaardigheden.

2.15.

Het EESC juicht het dan ook toe dat de Europese Commissie een actieplan voor de sociale economie heeft aangekondigd en concrete maatregelen zal voorstellen om de Europese pijler van sociale rechten met een specifiek actieplan ten uitvoer te leggen, waarover het EESC advies SOC/614 heeft uitgebracht (9).

3.   Voorstellen voor een Europees beleid ter ondersteuning en bevordering van de sociale economie

3.1.

Om de bijdrage van organisaties en ondernemingen van de sociale economie een extra impuls en consistentie te geven en een “socialer, veerkrachtiger en inclusiever Europa” tot stand te brengen, moeten wetgevingsmaatregelen en Europese economische beleidsprogramma’s worden ingevoerd die de groei van organisaties en ondernemingen van de sociale economie bevorderen en vergemakkelijken, mede vanwege hun potentiële bijdrage aan een duurzaam, ecologisch en solidair ontwikkelingsmodel.

3.2.

In dit verband meent het EESC dat er op vier niveaus maatregelen kunnen worden genomen:

een belastingstelsel waarin wordt erkend dat ondernemingen van de sociale economie een functie van algemeen belang vervullen, en waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan ondernemingen die actief zijn in sectoren van primair openbaar belang zoals sociale diensten, gezondheidszorg, onderwijs en sociale inclusie;

een beleid ter bevordering van publieke en particuliere investeringen die de ontwikkeling van financiering met een sociale impact bevorderen — met een verdere verbetering van de toegankelijkheid van de markt voor overheidsopdrachten en concessies;

een beleid ter ondersteuning van stabiele werkgelegenheid en van de economische hoofdrol van werknemers in ondernemingen van de sociale economie, met name in hun democratisch bestuur;

een beleid om de toepassing van nieuwe vaardigheden te ondersteunen en de verspreiding van innovatie en nieuwe technologieën in het maatschappelijk middenveld te bevorderen.

3.3.

Het EESC erkent de fundamentele rol van organisaties en ondernemingen van de sociale economie bij het verlenen van persoonlijke en sociale diensten, maar is van mening dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten en overheidsdiensten om essentiële diensten aan het publiek te waarborgen, onverminderd van kracht blijft.

3.4.

De maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid in sociale ondernemingen die tot taak hebben gehandicapte of ernstig achtergestelde werknemers in dienst te nemen, moeten verder worden versterkt. Deze maatregelen moeten erop gericht zijn de druk van de belastingen en de socialezekerheidsbijdragen op arbeidskosten te verlichten door ervoor te zorgen dat de overheid de verzekering en sociale zekerheid van deze kwetsbare werknemers voor haar rekening neemt. Dergelijke stimulansen mogen niet worden beschouwd als staatssteun aan ondernemingen van de sociale economie, aangezien zij bedoeld zijn om de volledige integratie van mensen met een ernstige achterstand op de arbeidsmarkt te ondersteunen. De stimulansen mogen hoe dan ook alleen worden toegekend aan organisaties die de collectieve arbeidsovereenkomsten en fundamentele rechten van werknemers eerbiedigen.

3.5.

In veel gevallen zijn ondernemingen van de sociale economie de voornaamste verleners van essentiële diensten voor de bevolking, zoals onderwijs, sociale en gezondheidsdiensten, zorg of opleiding en arbeidsbemiddeling voor kansarmen. Zelfs als de activiteiten die zij verrichten een commercieel of zakelijk karakter hebben, dan zijn dit nog altijd activiteiten met een grote gemeenschaps- en territoriale waarde, waarvan de winst hoe dan ook opnieuw in de onderneming wordt geïnvesteerd. Het gaat om diensten die worden uitgevoerd met rechtstreekse deelname van de begunstigden zelf en die in het gebied zijn geworteld, als onderdeel van de taak die zij uitvoeren. Deze voorwaarden kunnen dus niet zo maar worden gelijkgesteld met marktconcurrentieregelingen. Daarom moeten sommige van de huidige voorschriften inzake “staatssteun” die de invoering verhinderen van een belastingstelsel dat de sociale en publieke voordelen van deze organisaties erkent, worden versoepeld.

3.6.

Om dezelfde reden acht het EESC het noodzakelijk dat, zoals reeds gevraagd in advies INT/906 (10), het de-minimisplafond voor diensten van algemeen economisch belang van 500 000 EUR over een periode van drie belastingjaren ten minste 800 000 EUR per boekjaar bedraagt.

Dit neemt niet weg dat er geharmoniseerde regels moeten worden vastgesteld voor de toegang tot overheidsfinanciering, met uniforme en transparante criteria, met volledige inachtneming van de arbeidsnormen en onder toepassing van de sectorale collectieve overeenkomsten.

3.7.

Er moeten instrumenten worden gevonden om investeringen met een sociale impact in organisaties van de sociale economie te stimuleren. In dit verband zijn enkele interessante ervaringen opgedaan met specifieke obligaties of aandelen (eigen vermogen of quasi-eigen vermogen) in ondernemingen van de sociale economie, gekoppeld aan het nastreven van sociale doelstellingen van algemeen belang.

3.8.

De toepassing van een preferentiële belastingheffing op dit soort financiële instrumenten zou belangrijke groeistimulansen kunnen creëren, aangezien de gegevens uit het verleden al hebben laten zien dat organisaties van de sociale economie, zelfs met beperkte investeringen, in staat zijn geweest veel banen te scheppen en veel sociale voordelen te genereren voor de gebruikers van hun diensten.

3.9.

Er moeten echter adequate maatstaven worden vastgesteld aan de hand waarvan de behaalde resultaten kunnen worden gemeten en vergeleken, zoals een stabiele groei van de werkgelegenheid, de toepassing van strenge veiligheidsnormen op het werk en de controle op de daadwerkelijke verwezenlijking van de sociale doelstellingen die aan het initiatief ten grondslag liggen. Daarom moeten de lidstaten kaderwetten inzake de sociale economie aannemen en actief beleid voeren dat bevorderlijk is voor de groei en ontwikkeling van ondernemingen in de sociale economie.

3.10.

De Europese Commissie heeft in 2011 al gewezen op de noodzaak om het kennisniveau en de openbare verzameling van gegevens en statistieken over ondernemingen in de sociale economie te verbeteren, maar er moet nog veel worden gedaan om gecoördineerde normen vast te stellen, wat overigens ook bijzonder nuttig zou zijn om “social washing” of oneigenlijke toegang tot steunmaatregelen te voorkomen.

3.11.

Dit kan ertoe leiden dat, in de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, nationale autoriteiten worden aangewezen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en de verificatie van de naleving van de vereisten en normen en voor de samenhang met de sociale doelstellingen.

3.12.

Een van de meest relevante specifieke steunmaatregelen is de deelname aan de markt voor overheidsopdrachten en concessies, waarvoor in Richtlijn 2014/24/EU reeds belangrijke instrumenten zijn voorgesteld (11), die echter niet in alle lidstaten op adequate wijze ten uitvoer zijn gelegd. Om sociaal verantwoorde overheidsopdrachten aan te moedigen, zou de Europese Commissie het goede voorbeeld moeten geven en haar eigen aanbestedingsprocedures maximaal moeten benutten om doelstellingen van sociaal beleid na te streven.

3.13.

Interessant zijn ook de steunmaatregelen die gericht zijn op de omschakeling van productie- en dienstverleningsactiviteiten, en maatregelen om de activiteiten van ondernemingen in crisis of van ondernemers aan het einde van hun loopbaan over te dragen aan de werknemers, in de vorm van coöperaties of participatieve ondernemingen.

3.14.

Tegenwoordig zien we meer en meer van dit soort regelingen, die worden aangeduid als worker buyout  (12) en die al succesvol zijn geweest om ondernemingen in crisis te helpen. Steeds vaker bieden participatieve sociale ondernemingen aan om kleine ondernemingen over te nemen. Dit gebeurt met name door jongeren die niet over voldoende kapitaal beschikken om een bedrijf op te starten, die vaak worden afgeremd en bang zijn om de obstakels van de markt in hun eentje het hoofd te bieden.

3.15.

Om het potentieel van dit soort initiatieven te vergroten, zou een investerings- en ondersteuningsmaatregel nuttig zijn om startende bedrijven te helpen met een kapitaalparticipatie die werknemers van ondernemingen in crisis financiert die ervoor kiezen de activiteiten te hervatten met een coöperatie die door dezelfde werknemers is opgericht. In sommige landen hebben dit soort initiatieven het mogelijk gemaakt verschillende bedrijven om te vormen en duizenden banen veilig te stellen.

3.16.

De vakbonden spelen een fundamentele rol in deze industriële omschakelingsprocessen. Vormen van zelfstandig ondernemerschap zoals de buy-out door werknemers maken integraal deel uit van een actief arbeidsmarktbeleid. De in Italië ondertekende overeenkomst tussen de drie coöperatieve federaties en de drie meest representatieve vakbonden inzake een systematische samenwerking op het gebied van buy-outs door werknemers is een goed praktijkvoorbeeld van de samenwerking tussen coöperaties en vakbonden (13).

3.17.

Het EESC hoopt dat het actieplan voor de sociale economie de invoering van soortgelijke initiatieven in alle lidstaten bevordert, door een specifieke structuur op te zetten in het kader van het Europees Investeringsfonds of het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, om zo te beschikken over concrete instrumenten ter ondersteuning van de herstart van economische activiteiten die door de pandemie in zwaar weer zijn gekomen.

4.   Nieuwe vormen van sociale economie

4.1.

De ondernemingen van de sociale economie ontwikkelen nieuwe werkgelegenheid en initiatieven op het gebied van sociale innovatie, bijvoorbeeld in de context van de groene economie en de bevordering van duurzame ontwikkeling. Organisaties van de sociale economie hebben steeds meer ervaringen op het gebied van de circulaire economie, waardoor ook nieuwe banen worden gecreëerd in de hergebruiksector en de sociale landbouw. Vooralsnog staan het rechtskader en het beleid in veel lidstaten de uitvoering van maatregelen voor de ontwikkeling van coöperaties voor arbeidsintegratie niet toe. Daarom is actie op EU-niveau wenselijk, willen we vooruitgang boeken in deze context.

4.2.

Van bijzonder belang is de rol die werknemerscoöperaties (14) kunnen spelen bij het inclusiever maken van de nieuwe vormen van ondernemerschap via digitale platforms, om de participatie van werknemers en gebruikers duurzamer en meer gedeeld te maken, en om nieuwe vormen van wederkerigheid en solidariteit te ontwikkelen met behulp van digitale technologieën die een brede participatie kunnen bevorderen. Dat neemt niet weg dat voor de bescherming van platformwerkers en atypische werknemers passende collectieve overeenkomsten met vakbonden moeten worden gesloten.

4.3.

Ondernemingen van de sociale economie kunnen kansen creëren voor werkgelegenheid en lokale ontwikkeling, door de participatie van burgers aan diensten zoals de levering van hernieuwbare energie of de dienstverlening in decentrale gebieden en plattelandsgebieden te organiseren. Een voorbeeld hiervan zijn de Franse regionale clusters voor economische samenwerking (Pôles Territoriaux de Coopération Economique — PTCE), die verenigingen, coöperaties, lokale overheden, traditionele bedrijven en universiteiten samenbrengen en ervaringen op het gebied van sociale landbouw, duurzaam toerisme, milieubescherming en cultureel erfgoed bevorderen.

4.4.

In de sociale economie is de rol van vrijwilligerswerk van fundamenteel belang, zowel voor de jongere generaties als voor ouderen, voor wie dit in sommige gevallen een belangrijke kans biedt om een actieve sociale en maatschappelijke rol te blijven spelen die bijdraagt tot een betere levenskwaliteit. Daarom is het belangrijk om de synergieën tussen opleiding en vrijwilligerswerk te versterken, als middel om de werkgelegenheid in de sociale sector te bevorderen. Een betere coördinatie tussen perioden van vrijwilligerswerk en stages zou de opleiding van jong en gekwalificeerd personeel kunnen vergemakkelijken.

4.5.

De succesvolle ervaringen met het Europees Solidariteitskorps moeten worden versterkt en zouden kunnen worden uitgebreid door een soort “Erasmus voor sociale ondernemers” in het leven te roepen om grensoverschrijdende samenwerking in de sociale economie te bevorderen.

4.6.

Deze functie lijkt ook zeer nuttig om de complexe problematiek van de NEET’s terug te dringen. Dit vraagt om een stimuleringsbeleid waarmee de overgang van vrijwilligerswerk naar stabiele vormen van werk wordt vergemakkelijkt.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://oeil.secure.europarl.europa.eu/oeil/popups/ficheprocedure.do?reference=2016/2237(INL)&l=nl

https://betterentrepreneurship.eu

https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/MEMO_11_735

https://cecop.coop/works/cecop-report-on-social-enterprises-laws-in-europe-a-worker-and-social-coops-perspective

(2)  https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/opinions/towards-appropriate-european-legal-framework

(3)  Initiatief voor sociaal ondernemerschap: https://ec.europa.eu/growth/sectors/social-economy/enterprises_en

Conclusies van de Raad over de bevordering van de sociale economie 2015: https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-15071-2015-INIT/nl/pdf

Social Economy Charter (Handvest van de sociale economie) 2002: https://www.socialeconomy.eu.org/wp-content/uploads/2020/04/2019-updated-Social-Economy-Charter.pdf

(4)  Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan, COM(2020) 590 final.

(5)  De gegevens zijn afkomstig uit de publicatie van de Europese Commissie https://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=22304&langId=en

(6)  De gegevens zijn afkomstig uit het EESC-verslag https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/files/qe-04-17-875-en-n.pdf

(7)  The resilience of the cooperative model, CECOP, 2012 https://www.cecop.coop/works/the-resilience-of-the-cooperative-model

(8)  Las mujeres en las cooperativas de trabajo, COCETA, 2019 https://www.coceta.coop/publicaciones/estudio-mujer-cooperativismo-coceta-2019.pdf

(9)  PB C 14 van 15.1.2020, blz.1.

(10)  PB C 429, 11.12.2020, blz. 131

(11)  https://ec.europa.eu/info/policies/public-procurement/support-tools-public-buyers/social-procurement_nl

(12)  Business transfers to employees under the form of a cooperative in Europe: opportunities and challenges, CECOP, 2013 (PB C 191, 29.6.2012, blz. 24).

(13)  Italy, historic agreement between unions and coops on worker buyouts, CECOP, 2021: https://cecop.coop/works/italy-historic-agreement-between-unions-and-coops-to-promote-worker-buyouts

(14)  All for one — Worker-owned cooperatives” response to non-standard employment, CECOP 2019: https://cecop.coop/works/cecop-report-all-for-one-reponse-of-worker-owned-cooperatives-to-non-standard-employment


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/20


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over beroepsopleiding: de doeltreffendheid van de systemen om te anticiperen op vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt en deze op elkaar af te stemmen, en de rol van de sociale partners en de verschillende belanghebbenden

(Verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap)

(2021/C 286/05)

Rapporteur:

Jean-Michel POTTIER

Verzoek van het Portugese voorzitterschap van de Raad

26.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

28.10.2020

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

222/0/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC wijst er eens te meer op hoe belangrijk het is dat vaardigheden op de behoeften van de arbeidsmarkt worden afgestemd. Te midden van de ingrijpende omwentelingen als gevolg van de COVID-19-crisis, waardoor onze economie met name op digitaal en milieugebied in een stroomversnelling is geraakt, zijn doeltreffende opleidingsstelsels van cruciaal belang, evenals het vermogen om te anticiperen op de vaardigheden waaraan behoefte zal ontstaan.

1.2.

Gezien de aanwervingsproblemen van Europese ondernemingen is er veel te zeggen voor het gebruik van duale leerstelsels, zodat leerlingen op zeer uiteenlopende manieren vaardigheden kunnen verwerven. Veruit de meeste werkgevers maken serieus werk van hun rol als opleider in deze leerstelsels en doen hun best om hun knowhow over te dragen. Wel moet misbruik waarbij de betrokken jongeren gratis productief werk verrichten absoluut voorkomen en verboden worden.

1.3.

De leerstelsels kunnen dankzij hun gevarieerde karakter optimaal worden aangepast aan de uiteenlopende omvang van ondernemingen, de soorten kwalificaties, de structuur van het opleidingssysteem, en het type en niveau van de banen in kwestie. Dankzij dat gevarieerde karakter kunnen werknemers en werkzoekenden bovendien nieuwe vaardigheden verwerven, zodat hun beroepsvaardigheden niet verouderd raken.

1.4.

Het EESC wijst op de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote bedrijven. Gezien de technische aard van beroepen in tal van kleine en middelgrote ondernemingen die vooral in nichemarkten over unieke knowhow beschikken, zouden juist duale leerstelsels een oplossing kunnen bieden voor de vaardigheden waaraan zij behoefte hebben. In veel plattelandsgebieden brengt de knowhow van kleine bedrijven unieke mogelijkheden met zich mee voor jongeren, en zo’n goede werkomgeving zou hun kansen op de arbeidsmarkt dan ook kunnen verbeteren.

1.5.

De sociale partners kunnen een goede bijdrage leveren aan de uitwerking en het beheer van opleidingssystemen; zij zijn bij uitstek in staat om de vaardighedenbehoeften op de arbeidsmarkt in kaart te brengen. Zij kunnen per sector en per regio tekorten aan arbeidskrachten vaststellen, hetgeen garanties biedt voor een doeltreffende ontwikkeling van vaardigheden op basis van de beroepspraktijk. Zij kunnen met hulp van belanghebbenden zoals de staat, het regionaal bestuur of de openbare dienst voor arbeidsvoorziening de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens op het gebied van vaardighedenbehoeften met elkaar combineren.

1.6.

De sociale partners komt een structurele rol toe bij de uitwerking van certificaten en de inhoud daarvan. Het is essentieel dat de sociale partners van begin af aan bij een en ander worden betrokken, teneinde te vermijden dat de middelen niet aansluiten op de daadwerkelijke behoeften van werknemers en werkgevers in Europa.

Bovendien zijn de sociale partners goed in staat om loopbaanbegeleiding voor alle doelgroepen te bevorderen.

1.7.

De belanghebbenden (staat, regionaal bestuur, openbare dienst voor arbeidsvoorziening) kunnen zich vooral doen gelden door oplossingen voor meer sociale inclusie voor te stellen. Om opleidings- en steunregelingen inzichtelijker te maken pleit het EESC voor een betere coördinatie tussen de betrokken partijen en de sociale partners in de vorm van een contractuele overeenkomst waarin al hun interacties en verantwoordelijkheden staan omschreven. Maatschappelijke organisaties, openbare sociale diensten zonder winstbejag, sociale ondernemingen, organisaties voor sociale bescherming en maatschappelijk werkers zijn van groot belang voor de begeleiding van jongeren en ouderen en besteden speciale aandacht aan mensen uit sociaal achtergestelde groepen. In sommige lidstaten bieden de juridische en financiële randvoorwaarden een betrouwbare basis voor deze belangrijke functies en diensten. Een krachtig opleidingsbeleid is ook van essentieel belang voor het in artikel 145 VWEU verankerde streven naar geschoolde, opgeleide en flexibele arbeidskrachten en naar arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen.

1.8.

Bij maatregelen in verband met de vaardigheden die nodig zijn voor knelpuntberoepen moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen, inclusief micro-ondernemingen. Deze bedrijven beschikken niet over een interne afdeling personeelszaken, terwijl voor een goede afstemming tussen opleiding, vaardigheden en werk wel een speciale aanpak geboden is. Als belangrijke bron van werkgelegenheid hebben zij specifieke begeleiding nodig. Die begeleiding moet betrekking hebben op het in kaart brengen van hun vaardighedenbehoeften, hun vacaturebeleid, hun adviesraad, hun aanwervingsprocedures en ook hun opleidingssystemen, die een duurzame integratie in het arbeidsproces mogelijk moeten maken.

1.9.

Opleidingen zijn cruciaal voor de integratie van personen met een handicap. Er moeten passende maatregelen worden genomen om te zorgen voor gelijke kansen voor personen — met name vrouwen — met een handicap, zodat zij gelijke toegang hebben tot inclusieve systemen voor beroepsopleidingen. De duurzaamheid van het werk staat of valt met het recht op een hoogwaardige opleiding.

1.10.

Het EESC pleit voor nationale strategische overeenkomsten inzake beroepsopleiding en -begeleiding, op basis van onderhandelingen tussen de autoriteiten en de sociale partners waarbij belanghebbenden uit het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen worden betrokken. Bepaalde ondernemingen, beroepssectoren of gebieden beschikken al over zulke overeenkomsten, en op het niveau van de lidstaten zouden zij gemeengoed moeten worden. Ter wille van de integratie en re-integratie op de arbeidsmarkt zou de EU zelf de aanpassing aan de veranderingen in het bedrijfsleven moeten vergemakkelijken.

2.   Context

2.1.

Het is van belang dat er in Europees verband van gedachten wordt gewisseld over de verhouding tussen de beschikbare vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt. Dit staat in de verklaring van Osnabrück, waarin ook wordt gepleit voor het in aanmerking nemen van de sociale partners, als een van de belanghebbende partijen. Onder “Europees verband” wordt met name het volgende verstaan:

enerzijds de Europese pijler van sociale rechten — onderwijs, opleiding en een leven lang leren — en beginselen inzake gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, ook vanuit het perspectief van een leven lang leren;

anderzijds de mededeling van de Europese Commissie uit 2020 over de Europese onderwijsruimte, waarin zij haar doelstellingen en beginselen kracht bijzet, met name wat hoogwaardig onderwijs voor iedereen betreft;

tot slot het advies SOC/570 (1) over de toekomst van werk en beroepsvaardigheden, waarin het EESC erop aandrong dat — teneinde te anticiperen en in te spelen op deze snelle technologische en digitale veranderingen — gerichte beleidsmaatregelen en concrete maatregelen worden genomen om de onderwijs- en opleidingssystemen te verbeteren en aan te passen.

2.2.

De afstemming van de beschikbare vaardigheden op de behoeften van de arbeidsmarkt wordt in de landen van de Europese Unie op verschillende manieren benaderd. De discussies over de zogenoemde “vaardighedenmismatch” begonnen vóór de COVID-19-crisis, en het EESC heeft erop aangedrongen om deze kwestie met beleid te behandelen. Volgens het Cedefop is 45 % van de werknemers van mening dat hun vaardigheden niet volledig aansluiten op hun baan, terwijl 70 % van de bedrijven te kampen heeft met een tekort aan vaardigheden. Toch wijten slechts weinig bedrijven dit aan belemmerende factoren zoals aanwervingsproblemen, de geografische locatie van het bedrijf, de hoogte van de lonen en de arbeidsomstandigheden. In een grondige studie zou moeten worden onderzocht wat precies de oorzaken zijn van de vaardighedenmismatch en hoe de betrokken personen aan een baan kunnen worden geholpen.

2.3.   De vaardighedenbehoeften

De gewenste vaardigheden verschillen van land tot land. In vergelijking met de behoeften van op diensten of toerisme gerichte economieën hangen deze verschillen echter af van het niveau van het industriële productieapparaat van het land. In het algemeen zijn de gewenste vaardigheden van een hoog niveau, maar er is eveneens behoefte aan lagere kwalificatieniveaus. Om daaraan te voldoen zoekt men zijn toevlucht tot immigratie.

2.4.   Het opleidingssysteem

De sector van het beroepsonderwijs en van beroepsopleidingen is de onderwijssector die het beste zicht heeft op de arbeidsmarkt en op de vaardigheden waaraan deze behoefte heeft. Initieel beroepsonderwijs wordt over het algemeen aangeboden op het niveau van het hoger voortgezet onderwijs en vindt plaats op school of in een werkomgeving in opleidingscentra en in ondernemingen. Het aantal jongeren dat in de EU een beroepsopleiding volgt, varieert ten opzichte van het aantal jongeren dat algemeen onderwijs volgt, maar neemt overal wel geleidelijk af. Dit leidt in het algemeen tot corrigerende of stimuleringsmaatregelen door de overheid of door beroepsorganisaties, met inbegrip van de sociale partners. Een van deze maatregelen is de nieuwe vaardighedenagenda, waarin de nadruk ligt op de digitalisering van de inhoud van opleidingen.

Het systeem van voortgezette beroepsopleidingen is in de eerste plaats gericht op werk, en de meeste opleidingen vinden plaats in een werkomgeving.

2.5.   De rol van de sociale partners

De rol van sociale partners, die in alle landen op verschillende niveaus actief zijn, moet worden versterkt. In de bedrijfstakken of op nationaal sectoroverschrijdend niveau leveren de sociale partner met hun brede ervaring een bijdrage aan het in kaart brengen van actuele en toekomstige vaardighedenbehoeften. Ook leveren zij vaak een bijdrage aan de vaststelling van referentiekaders voor kwalificaties en diploma’s, het bestuur van opleidingssystemen, het financieel beheer van beroepsopleidingen en het leerlingwezen en het systeem voor levenslange loopbaanbegeleiding. Bovendien zijn het in het algemeen de sociale partners die bij collectieve onderhandelingen onderhandelen over beroepsopleidingen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De arbeidsmarkt raakt steeds meer uit evenwicht, wat met name komt door een tekort aan vaardigheden. Door de gezondheidscrisis wordt de kloof tussen de vaardigheden waaraan behoefte bestaat en de vaardigheden van jongeren bovendien alleen maar breder, en dat alles in een steeds meer geconcentreerde economie.

3.1.1.

Deze situatie, waarvan al sprak was vóór de gezondheidscrisis. ontstond ongeveer twintig jaar geleden en is sindsdien alleen maar verslechterd. 60 % van de volwassen werknemers loopt het risico dat hun technologische vaardigheden verouderd raken (gegevens voor de EU-28 in 2014) (2). Een en ander leidt tot werkloosheid en spanningen op de arbeidsmarkt (3) (4).

3.1.2.

Door de gezondheidscrisis nemen de spanningen op de arbeidsmarkt hand over hand toe, en dan met name de spanningen die worden veroorzaakt door de versnelde digitale transitie.

3.2.

Het EESC is ingenomen met de Europese vaardighedenagenda. Het is vooral een goede zaak dat de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht betrekking kan hebben op maatregelen in alle stadia van de professionalisering en een antwoord kan bieden op de veranderende aard van alle soorten behoeften en vaardigheden:

a)

in alle fasen van de professionalisering (verwijzing naar het vaardighedenpanorama van Cedefop) (5):

vóór de aanvang van het beroepsleven:

door de ontwikkeling van vaardigheden en professionalisering (initiële en voortgezette beroepsopleiding, duaal leerstelsel, leerlingwezen);

wanneer iemand aan de slag gaat in een onderneming, of in het geval van interne mobiliteit:

door de aanpassing van beroepsvaardigheden en zachte vaardigheden aan de onderneming (begeleiding bij aanpassing aan de functie, opleiding op het werk);

gedurende de hele loopbaan:

door de afstemming van beroepsvaardigheden op de veranderende werkgelegenheids- en functie-eisen;

b)

door de systemen af te stemmen op de behoeften die voortvloeien uit veranderingen in de werkgelegenheidssituatie: bijscholing (“upskilling”), omscholing (“reskilling”), sectoroverschrijdende vaardigheden (“cross-skilling”), nieuwe vaardigheden;

c)

naargelang van de aard van de beoogde vaardigheden: basisvaardigheden; technische vaardigheden en vakkennis; transversale vaardigheden.

3.3.

Organisaties die werkgevers en werknemers van marktondernemingen op Europees niveau vertegenwoordigen, doen in hun verklaringen voorstellen waarin zij het recht opeisen om in deze sector een rol te spelen.

Het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) maakt zich bijvoorbeeld sterk voor de sociale dialoog op dit gebied, zowel op Europees als op nationaal niveau; SMEUNITED is van mening dat regeringen het beheer van het leerlingwezen aan de sociale partners moeten overlaten; BUSINESS EUROPE pleit ervoor dat de sociale partners aangeven in welke behoeften opleidingsprogramma’s zouden moeten voorzien en dat zij wat de scholing van werknemers betreft, met de aanbieders van opleidingen om de tafel gaan zitten.

3.4.   De rol van de belanghebbende partijen

Naast de sociale partners moeten ook andere belanghebbenden bij een en ander worden betrokken, zodat de behoeften, middelen en maatregelen beter in kaart kunnen worden gebracht. Op basis van de middelen die de andere partijen kunnen inzetten zouden de sociale partners met hen moeten samenwerken. Het gaat hierbij met name om bedrijfstakken en andere beroeps- en brancheorganisaties, sociale partners op sectoraal en nationaal niveau, nationale kwalificatiekaders of classificatiesystemen voor vakdiploma’s, regionale autoriteiten en regionale overheids- of semi-overheidsorganen, nationale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, sociale ondernemingen, sociale diensten, organisaties voor sociale bescherming, instellingen voor begeleiding en hulp bij integratie en re-integratie en bij het vinden van een baan, ook voor personen met een handicap, en organisaties voor initiële beroepsopleiding (IVET/CVET (6)).

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Anticiperen op vaardighedenbehoeften

4.1.1.

De sociale partners spelen een centrale rol bij het vaststellen en evalueren van en anticiperen op de vaardighedenbehoeften van de arbeidsmarkt. De rol die zij spelen is essentieel voor het stimuleren van de waarnemingsposten van beroepen en vaardigheden en voor het analyseren van de verzamelde gegevens. Hun prospectieve analyse dient te worden gekoppeld aan evaluaties door alle belanghebbenden: landen, regio’s, kamers en alle andere organen die actief zijn op het gebied van werkgelegenheid, opleidingen en loopbaanbegeleiding, zoals sociale diensten en organisaties. Dankzij deze samenwerking krijgt Europa een centrale plaats op de arbeidsmarkt.

4.1.2.

Het EESC is van mening dat de essentiële rol van de sociale partners kracht moet worden bijgezet door hun alle nodige middelen te verschaffen, zodat zij de grote veranderingen op de arbeidsmarkt kunnen bijbenen. De economische, sociale en gezondheidscrisis die in 2020 is begonnen en nog voortduurt, blijkt de veranderingen in onze economie aanzienlijk te versnellen. Willen ondernemingen, ook de kleinste ondernemingen, zich kunnen aanpassen, dan is digitalisering voor hen een absolute noodzaak. De groene transitie gaat gepaard met nieuwe beroepen en is bovendien vanwege de gevolgen van de crisis tegenwoordig een belangrijke eis van klanten en consumenten.

4.2.   Het opleidingsaanbod en de inhoud ervan efficiënter maken

4.2.1.

Om veroudering te vermijden, moeten referentiekaders voor opleidingen en certificering regelmatig worden geactualiseerd op basis van een evaluatie van de vaardighedenbehoeften. Vaardigheden die verband houden met nieuwe technologieën, met de groene transitie of met de door de gezondheidscrisis versnelde digitalisering, vereisen bijvoorbeeld een snelle reactie. Voor moeilijk te bereiken doelgroepen moeten innovatieve pedagogische praktijken worden aangepast met behulp van de juiste inclusieve methoden.

In het duale leerstelsel kunnen opleidingssystemen worden gecombineerd met de opleidingscapaciteit van ondernemingen. Deze capaciteit komt de duurzame integratie op de arbeidsmarkt aanzienlijk ten goede en jaagt als zodanig economische activiteiten aan. Hoewel veruit de meeste werkgevers serieus werk maken van hun rol als opleider in het duale leerstelsel, moet misbruik waarbij de betrokken jongeren gratis productief werk verrichten absoluut voorkomen en verboden worden.

4.2.2.

Duale stelsels kunnen zeer verschillende vormen aannemen:

beroepsopleidingen voor jonge en minder jonge mensen in het kader van het leerlingwezen met het oog op het behalen van een volledig beroepscertificaat voor een specifiek beroep;

initiële beroepsopleidingen met stages in een onderneming, al naargelang de stelsels;

intensieve stages in een onderneming, met name om vertrouwd te raken met een beroep;

beroepsopleidingen voor werklozen in een duaal leerstelsel;

praktijkscholing in ondernemingen;

opleidingen die plaatsvinden vóór de integratie in het arbeidsproces, teneinde vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een bepaald beroep uit te oefenen;

opleiding tot zelfstandigheid, analyse van vaardigheden, met name van mensen in nood, mensen met een handicap en jongeren die zonder diploma de school verlaten.

4.2.3.

Tot slot moet het doeltreffender maken van het opleidingsaanbod uitmonden in oplossingen voor de meest kwetsbare mensen. Wat betreft de materiële en fysieke toegankelijkheid van opleidingen en de pedagogische benadering van het doelpubliek, dient rekening te worden gehouden met gehandicapten.

4.3.   Sociale partners en belanghebbenden meer betrekken

4.3.1.

Het sluiten van contracten met belanghebbenden is meer dan een vrijwillig initiatief en consolideert de goede praktijken, met als doel om beter te anticiperen op vaardighedenbehoeften en om de beroepsopleiding doeltreffender te maken.

4.3.2.

Met een doeltreffende taakverdeling op het gebied van begeleiding en opvolging van de meest kwetsbare personen moeten belanghebbenden een belangrijke rol spelen op het gebied van sociale inclusie. Met opleidingstrajecten en de noodzakelijke begeleiding zijn de belanghebbenden van groot belang voor mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan.

4.3.3.

Het welslagen van het systeem voor beroepsopleiding is afhankelijk van de actieve inbreng van de sociale partners in het ontwerp ervan. Samenwerking tussen de twee leeromgevingen — organen die opleidingen aanbieden en ondernemingen — is van cruciaal belang. Het nationaal of regionaal beleid moet de sociale partners flexibiliteit bieden om de structuur en de inhoud van opleidingen aan te passen aan de behoeften van werkgevers en werknemers in de specifieke context van de arbeidsmarkt.

4.4.   Ondernemingen en werknemers stimuleren om te investeren in opleidingen

4.4.1.

Het aandeel van de werknemers die jaarlijks hun vaardigheden onderhouden of verbeteren, blijft te beperkt, met name in kleine en middelgrote ondernemingen. Er bestaan talrijke belemmeringen: financiering van de opleiding en moeilijkheden die werkgevers ondervinden om personeel dat een opleiding volgt te vervangen, afwijzing van initiële opleidingen, beschikbaarheid en kwaliteit van opleidingsinhoud en -systemen voor werknemers.

4.4.2.

In dat verband blijft basiskennis een onontbeerlijke vereiste voor toegang tot banen, met name in kleine en middelgrote ondernemingen. Jongeren die een opleiding volgen worden zwaar getroffen door de COVID-19-crisis, met als gevolg meer voortijdige schoolverlaters, wat begeleiding en advies gedurende het hele leven des te belangrijker maakt. Dit is van doorslaggevend belang om de interesse van werknemers en werkzoekenden te wekken en hun de mogelijkheid te bieden de ontwikkeling van hun loopbaan in eigen handen te nemen. Een goede doelstelling zou zijn dat 8 % van de leerlingen en stagiairs een periode in het buitenland kan doorbrengen; uit effectstudies van Erasmus blijkt dat zij daardoor bredere vaardigheden opdoen en beter inzetbaar worden.

4.4.3.

Ten slotte is de vraag hoe ondernemingen, met name ondernemingen die niet beschikken over een eigen HR-dienst, zich een beeld kunnen vormen van de vaardigheden van kandidaten.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 8.

(2)  https://www.cedefop.europa.eu/files/3075_en.pdf, blz. 26.

(3)  Werkloosheidspercentage (per lidstaat): https://ec.europa.eu/eurostat/web/lfs/visualisations: unemployment rate, jan. 2021, EU-27.

(4)  Openstaande vacatures (per lidstaat): https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Job_vacancy_statistics: 2,23 % job vacancy rate, Q4 2019.

(5)  https://skillspanorama.cedefop.europa.eu/en/dashboard/european-skills-index

(6)  VET providers — VET4EU2: https://ec.europa.eu/transparency/regexpert/index.cfm?do=groupDetail.groupDetailDoc&id=38451&no=1


BIJLAGE

VOORBEELDEN VAN GOEDE PRAKTIJKEN

Oostenrijk: toegang tot het leerlingwezen vanaf 15 jaar

In Oostenrijk is 45 % van de jongeren tussen de 15 en 19 jaar leerling in het leerlingwezen. De opleiding van jongeren die kiezen voor een duaal leertraject, afwisselend op school en in een onderneming, duurt in de meeste gevallen drie jaar. 130 000 jongeren volgen een opleiding in het leerlingwezen. Zij brengen 80 % van hun tijd door in een bedrijf, d.w.z. iedere week vier dagen praktijkscholing en één dag op school.

Dit wordt gewaarborgd door de wet: leerlingen die door slechte resultaten op school geen stageplaats vinden in een onderneming, worden opgeleid in werkplaatsen van de overheid.

In het algemeen heeft een leerling in het leerlingwezen in Oostenrijk drie keer meer kans om een baan te vinden dan een jongere die meteen na het verplichte onderwijs de school heeft verlaten. In 2018 was 9,6 % van de jongeren onder de 25 jaar werkloos.

Operationele voorbereiding op de arbeidsmarkt (POE — “préparation opérationnelle à l’emploi”) in Frankrijk

Operationele voorbereiding op de arbeidsmarkt is een snelle oplossing op maat voor knelpuntberoepen. Met deze opleiding kunnen mensen de beroepsvaardigheden verwerven of ontwikkelen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan een vastgestelde personeelsbehoefte.

De operationele voorbereiding op de arbeidsmarkt wordt gezamenlijk gerund door Pôle emploi (de openbare dienst voor arbeidsvoorziening) en de onderneming of de bedrijfstak. De opleiding duurt hoogstens 400 uur en omvat een stage bij een onderneming. Ze geeft recht op het statuut van stagiair in beroepsopleiding en op een vergoeding. Na afloop van de opleiding wordt, indien het voor het uitoefenen van de functie vereiste niveau is bereikt, een langdurige arbeidsovereenkomst gesloten met de onderneming die de kandidaat heeft geselecteerd.

De afgelopen drie jaar hebben jaarlijks 70 000 stagiairs gebruikt gemaakt van de operationele voorbereiding op de arbeidsmarkt, en ongeveer 80 % van hen heeft werk gevonden.

De rol van de sociale partners in Duitsland

De ervaring van de sociale partners biedt de garantie dat de beroepsprofielen aan de eisen van de arbeidsmarkt voldoen, zodat de opleidingsonderdelen gemakkelijk in de productie- en dienstverleningsprocessen van de bedrijven kunnen worden geïntegreerd.

In Duitsland zijn het meestal de sociale partners die onderhandelen over overeenkomsten inzake beroepsopleiding, waarna die overeenkomsten worden opgenomen in sectoriële collectieve arbeidsovereenkomsten. Wanneer de inhoud van de opleidingen niet langer overeenstemt met de eisen van de arbeidsmarkt, herzien de sociale partners de opleidingen of ontwerpen zij nieuwe opleidingen voor nieuwe beroepen.

Met behulp van overheidsfinanciering en op basis van sociale wetgeving (Socialgesetzbuch) worden kansarme en gehandicapte jongeren in hun zelfstandigheid en hun loopbaan ondersteund door socialebeschermings- en onderwijsorganisaties en de professionele diensten daarvan.

Onderhandeling over een strategische overeenkomst inzake beroepsopleiding in Portugal

In het kader van de vaste commissie voor de sociale dialoog is de Portugese regering onderhandelingen begonnen om tot een strategische overeenkomst inzake beroepsopleiding en een leven lang leren te komen. Vertegenwoordigers van de regering, toezichthoudende organen en de sociale partners nemen momenteel deel aan een werkgroep teneinde overeenstemming te bereiken over het bestuur, de regulering en de financiering van het opleidingssysteem. Die overeenstemming heeft ook als doel om de kwaliteit van opleidingen, het aanpassingsvermogen van het nationaal kwalificatiekader, de afstemming op sectorale behoeften, de stimulansen voor ondernemingen en particulieren om een opleiding te volgen, de pedagogische innovatie en het digitaal en afstandsonderwijs te verbeteren.

Duaal systeem in Polen

In het Poolse onderwijsstelsel bestaat de duale opleiding uit een combinatie van onderwijs op school, bedoeld om theoretische kennis op te doen, en praktijkscholing. De opleiding die wordt aangeboden in het beroepsonderwijs duurt twee tot vijf jaar. Op basis van een duaal opleidingssysteem vindt de praktische opleiding plaats in het kader van een arbeidsovereenkomst voor beroepsopleiding. De theoretische opleiding maakt deel uit van een leercontract tussen de directeur van de onderwijsinstelling en de werkgever die de leerling ontvangt. Sinds september 2019 hebben alle leerlingen van het beroepsonderwijs die niet onder dat instrument vallen toegang tot een betaalde stage bij een werkgever. Ambachtelijke ondernemingen hebben overigens duale opleidingen ontwikkeld waaraan, met de hulp van 23 500 ambachtslieden, bijna 65 000 jongeren hebben deelgenomen.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/27


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over onderwijs en opleiding vanuit het perspectief van een leven lang leren: bevordering van vaardigheden voor een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving in Europa

(verkennend advies op verzoek van het Portugese voorzitterschap)

(2021/C 286/06)

Rapporteur:

Tatjana BABRAUSKIENĖ

Verzoek van het Portugese voorzitterschap van de Raad

Brief van 26.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

219/1/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC onderstreept het belang van een efficiënt gebruik van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere investeringen ter ondersteuning van economische groei en een veerkrachtige samenleving in het kader van de digitale en groene transitie van de economie, door de kwaliteit en inclusiviteit van onderwijs en opleiding (stelsels, instellingen en programma’s) te verbeteren om tegemoet te komen aan de behoeften van lerenden van alle leeftijden in alle leerstadia, om hen voor te bereiden op het leven en het werk, en om de toegang tot opleiding voor alle werkenden en het groeiende aantal mensen dat niet werkt, met name vrouwen, te garanderen. Dit zal ook het vrije verkeer van werknemers en diensten helpen waarborgen en ertoe bijdragen dat de ondernemingen goed zijn toegerust om de ontwikkelingen in hun sector bij te houden en de vaardighedenkloof te dichten waarmee zij worden geconfronteerd bij de digitale en groene transitie van het bedrijfsleven.

1.2.

Het EESC beveelt aan om voor iedere lidstaat haalbare langetermijndoelstellingen vast te stellen en binnen de Europese onderwijsruimte een systeem voor permanente monitoring op te zetten om te komen tot hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren voor iedereen en om ervoor te zorgen dat iedereen over de kennis, vaardigheden, competenties en attitude beschikt die Europa nodig heeft om een meer rechtvaardige, samenhangende, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving tot stand te brengen.

1.3.

Het EESC wijst erop dat democratische governance van onderwijs- en opleidingsstelsels — bijvoorbeeld via de sociale dialoog — binnen het volgende strategische EU-kader een essentieel instrument is voor succesvolle beleidsontwikkeling en -uitvoering op EU- en nationaal niveau. Zij moet worden gewaarborgd en versterkt en zinvol overleg met het maatschappelijk middenveld omvatten.

1.4.

Het EESC beveelt aan dat elke toekomstige werkgroep in het kader van de open coördinatiemethode de beleidsbevindingen, en bij voorkeur beleidsaanbevelingen, ter bespreking aan de Raad onderwijs voorlegt. De resultaten van de werkgroepen moeten worden gepubliceerd, daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd en een grote zichtbaarheid krijgen op het passende beleidsvormingsniveau en onder vakmensen op EU- en nationaal niveau; het is derhalve van belang dat de relevante sociale partners en andere belanghebbenden die actief zijn op het gebied van onderwijsbeleid, alsmede vertegenwoordigers van schoolhoofden, leerkrachten en studenten uit ieder land deel uitmaken van deze groepen.

1.5.

Om te voldoen aan de indicatoren, benchmarks en streefdoelen in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, de resolutie van de Raad over de Europese onderwijsruimte (2020), de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding en de Verklaring van Osnabrück, stelt het EESC voor dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan en een effectbeoordeling wordt uitgevoerd om de indicatoren aan te passen en andere noodzakelijke indicatoren toe te voegen om rapportering door de lidstaten over de uitvoering te faciliteren, aangezien de volledige impact van de COVID-19-crisis op onderwijsstelsels, lerenden en leerkrachten nog niet volledig te overzien is. De indicatoren moeten ook leiden tot maatregelen ter ondersteuning van sociaal-economisch kansarme lerenden en lerenden met een handicap door middel van gezamenlijke sociale en onderwijsmaatregelen op nationaal niveau. Na overleg met de relevante sociale partners en belanghebbenden op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau moet verslag worden uitgebracht over de resultaten die zijn geboekt bij het voldoen aan de benchmarks en indicatoren.

1.6.

Het EESC stelt voor om door te gaan met het belangrijke werk dat is verricht tijdens de door het voorzitterschap geleide informele samenwerkingsvergaderingen over onderwijssectoren (DG School, DGVET, DGHE) (1), onderlinge synergieën in kaart te brengen en de zichtbaarheid ervan te vergroten, met inschakeling van de relevante sociale partners uit elk EU-land en in overleg met de relevante maatschappelijke organisaties, naar het voorbeeld van het raadgevend comité voor beroepsonderwijs en -opleiding, Ook wordt aanbevolen het EU-beleid en het nationale/regionale beleid aan elkaar te koppelen, in het kader van doeltreffende partnerschappen tussen en governance door ministeries, sociale partners en het maatschappelijk middenveld.

1.7.

Het EESC dringt erop aan dat het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd op Europees en nationaal niveau in het kader van het actieplan ter uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten dat tijdens de sociale top van 2021 moet worden goedgekeurd, met de volledige betrokkenheid van de relevante sociale partners en maatschappelijke organisaties en ondersteund door duurzame overheidsinvesteringen en de herstel- en veerkrachtfaciliteit.

1.8.

Het EESC vestigt de aandacht op de holistische benadering van onderwijs en opleiding en op het belang van een dergelijke benadering bij de uitvoering van recente EU-initiatieven op het gebied van onderwijs (Europese onderwijsruimte), beroepsonderwijs en -opleiding (aanbeveling inzake beroepsonderwijs en -opleiding), vaardigheden (Europese vaardighedenagenda), scholing voor jongeren (brug naar banen) en digitale vaardigheden (actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027), om ervoor te zorgen dat deze initiatieven bijdragen tot een gelijke toegang tot hoogwaardig onderwijs en dito opleidingen, om- en bijscholing van werknemers met het oog op een billijke transitie op de arbeidsmarkt, ondersteuning van laaggeschoolde volwassenen bij het vinden van werk, het verwerven van ondernemerschapsvaardigheden en ondersteuning van het vermogen van ondernemingen om via innovatie wereldwijd te concurreren.

1.9.

Het EESC benadrukt dat bij de uitvoering van het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 moet worden gezorgd voor een doeltreffende sociale dialoog en overleg met belanghebbenden, eerbiediging en handhaving van de rechten van werknemers, en voorlichting, raadpleging en inspraak van werknemers bij de ontwikkeling van digitale en ondernemerschapsvaardigheden, met name in beroepsonderwijs en -opleiding, volwassenenonderwijs en opleidingen voor werknemers om de vaardighedenkloof waar bedrijven mee kampen te verkleinen. Onder verwijzing naar het verslag van de Rekenkamer dringt het EESC erop aan om, ter verwezenlijking van de doelstelling van de Europese Commissie om het percentage 16- tot 74-jarigen met digitale basisvaardigheden te verhogen van 56 % in 2019 tot 70 % in 2025, binnen toekomstige EU-programma’s specifieke bedragen toe te wijzen, subdoelstellingen en mijlpalen vast te stellen en digitale vaardigheden consequent te beoordelen in een voortdurend en snel veranderende digitale omgeving.

1.10.

Het EESC roept de lidstaten op om werkenden en werklozen die moeilijk toegang hebben tot hoogwaardig en inclusief volwassenenonderwijs en -opleiding, doeltreffende ondersteuning te bieden door middel van gerichte financiering voor diegenen die er behoefte aan hebben, zoals werklozen, mensen met atypisch werk, laaggeschoolden, mensen met een handicap, oudere burgers en sociaal-economisch kansarme groepen, en daarbij rekening te houden met de genderdimensie.

1.11.

Het EESC stelt voor om de toenemende ongelijkheid op scholen en in de samenleving als geheel te bestrijden door middel van een doeltreffend gezamenlijk sociaal en onderwijsbeleid op nationaal niveau. Het EESC stelt een gecombineerde zitting van de Raad van de ministers van Onderwijs en Sociale Zaken voor om oplossingen te vinden voor de ongelijkheden op onderwijsgebied en de ongelijke toegang tot onderwijs en opleiding als gevolg van de COVID-19-crisis.

1.12.

Hoewel het EESC de streefcijfers in de nieuwe resolutie over de Europese onderwijsruimte toejuicht, stelt het voor om de indicatoren en benchmarks van de Europese onderwijsruimte regelmatig aan te passen en andere noodzakelijke indicatoren (bijv. inzake groene vaardigheden en competenties/leren over duurzame ontwikkeling) toe te voegen waarover landen gemakkelijk verslag kunnen uitbrengen, om er onder meer voor te zorgen dat sociaal-economisch kansarme lerenden doeltreffend worden ondersteund met nationale maatregelen.

1.13.

Het EESC wijst erop dat het vanuit het oogpunt van een leven lang leren van fundamenteel belang is dat alle lerenden sociale competenties ontwikkelen en dat deze competenties van jongs af aan en gedurende het volledige onderwijs als volwassene worden aangeleerd. Ook moet worden gestreden voor tolerantie en non-discriminatie in onderwijs en opleiding voor alle burgers. Sleutelvaardigheden, met name sociale gevoeligheid, empathie, interculturele dialoog, burgerschapsvaardigheden, sociale vaardigheden en ondernemerschapsvaardigheden, met inbegrip van maatschappelijk ondernemerschap, moeten in het gehele onderwijs- en opleidingsproces worden aangeleerd.

1.14.

Het EESC roept de lidstaten op om het herstelplan, NextGenerationEU en andere EU-fondsen, waaronder Erasmus, ESF+ en de Fondsen voor een rechtvaardige transitie, op efficiënte en consistente wijze te gebruiken ter ondersteuning van het onderwijs- en opleidingsbeleid voor een meer rechtvaardige, samenhangende, inclusieve, duurzame, digitale en veerkrachtige samenleving.

1.15.

Het EESC is van mening dat het Europees Semester de regeringen moet blijven aanmoedigen om te zorgen voor duurzame overheidsinvesteringen met langetermijnverbintenissen om de kwaliteit, billijkheid, gelijkheid en sociale inclusie op scholen te verbeteren, de gelijke toegang tot digitaal materiaal voor alle lerenden van alle leeftijden te bevorderen en het veilige gebruik van digitale technologieën op scholen en in onderwijsinstellingen te ondersteunen.

1.16.

Het EESC benadrukt dat kennis, vaardigheden en competenties moeten worden erkend, met inachtneming van de onderwijs- en beroepsvereisten van elke lidstaat. Het waarborgen van gelijke toegang tot volledige kwalificaties is van fundamenteel belang, en het EESC dringt dan ook aan op de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2) en de Erkenningsovereenkomst van Lissabon (3). Het EESC herhaalt zijn standpunt (4) dat opleidingen die tot microcredentials leiden, aan kwaliteitsnormen moeten voldoen en duidelijke informatie over de waarde van de opleiding moeten bieden, zodat zij op de arbeidsmarkt daadwerkelijk als bijscholing gelden en kunnen worden aangevuld tot een volwaardige kwalificatie. Het is belangrijk om microcredentials niet te overreguleren om hun flexibiliteit ten opzichte van de behoeften van de arbeidsmarkt te behouden.

1.17.

Het EESC dringt erop aan dat de Europese onderwijsruimte op nationaal niveau wordt uitgevoerd — na een doeltreffende sociale dialoog met de leerkrachten — om de kwaliteit van het onderwijs in het digitale tijdperk te verbeteren, de normen in het onderwijs te verhogen, een kwalitatief betere en inclusieve initiële lerarenopleiding en permanente beroepsontwikkeling te ontwikkelen en te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en salarissen voor leerkrachten om het beroep aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleide kandidaten.

1.18.

Het EESC wijst erop dat de academische vrijheid en de autonomie en het bestuur van instellingen voor hoger onderwijs moeten worden geëerbiedigd in verband met hun bijdrage aan een leven lang leren, en dat moet worden gezorgd voor passende overheidsinvesteringen in hoger onderwijs en onderzoek, de inclusiviteit en diversiteit van de universitaire netwerken in Europa en inachtneming van de nationale en institutionele bevoegdheden op het gebied van hoger onderwijs. Het EESC roept op tot verder overleg met de regeringen en de betrokken sociale partners en maatschappelijke organisaties over voorstellen voor de “Europese opleiding” en het “Europees academisch statuut” en tot steun voor de ontwikkeling van het aanbod beroepsonderwijs en -opleiding op het niveau van het hoger onderwijs.

2.   Achtergrond

2.1.

Dit advies is een bijdrage aan de besprekingen in de Raad onder het Portugese voorzitterschap (eerste helft 2021) over de uitvoering van EU-initiatieven op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren, met name de Europese onderwijsruimte, de geactualiseerde vaardighedenagenda en het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027.

2.2.

Groeiende inkomensongelijkheid, menselijke mobiliteit en vergrijzing zijn maatschappelijke factoren die van invloed zijn op het onderwijs- en opleidingsbeleid. In een tijd waarin de samenleving geconfronteerd wordt met economische vereisten zoals de digitale transformatie en de circulaire economie, zou de ondersteuning van individueel leren een van de oplossingen kunnen zijn voor een duurzamere samenleving, teneinde de obstakels en uitdagingen van de sociale en economische transformatie te overwinnen en tegelijkertijd de leervaardigheid te bevorderen.

2.3.

De leiders van de EU-landen kwamen tijdens de top van Göteborg op 17 november 2017 bijeen om de Europese pijler van sociale rechten te ondertekenen en begonnen bij die gelegenheid met hun eerste besprekingen over de lancering van de zogenoemde Europese onderwijsruimte (5); daarna volgden van 2018 tot 2020 verschillende nieuwe voorstellen over dit onderwerp en in februari 2021 leidde dit tot de nieuwe resolutie van de Raad. Het initiatief heeft betrekking op het eerste beginsel van de sociale pijler, dat bepaalt dat iedereen recht heeft “op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen”, alsmede op de rechten die worden genoemd in het vierde beginsel, waaronder ondersteuning bij opleiding en herscholing, in het bijzonder de toegang van jongeren tot voortgezet onderwijs, leerlingplaatsen en stageplaatsen.

2.4.

De Europese Commissie heeft op 1 juli 2020 haar nieuwe beleidspakket gepubliceerd, met inbegrip van de mededeling over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (6), een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding (7), en een mededeling (8) en een voorstel voor een aanbeveling van de Raad (9) over ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie. In deze beleidsdocumenten werden een leven lang leren, bijscholing en omscholing gekoppeld aan de uitvoering en verwezenlijking van de Europese onderwijsruimte. In reactie op deze initiatieven heeft het EESC in 2020 adviezen goedgekeurd over de geactualiseerde vaardighedenagenda (10), over de versterking van de jongerengarantie (11) en over een EU-strategie voor het verbeteren van groene vaardigheden en competenties voor iedereen (12).

2.5.

In zijn advies over de terugkeer van de “gebruikswaarde”: nieuwe vooruitzichten en uitdagingen voor Europese producten en diensten (13) (2019) stelt het EESC dat innovatieve, zeer gespecialiseerde producten en diensten die beantwoorden aan de behoeften van klanten en voldoen aan de eisen inzake sociale en milieuduurzaamheid, de essentie en de focus van het moderne Europese concurrentievermogen kunnen worden. Het EESC beveelt derhalve beleidsinterventies aan voor de relevante onderwijs- en opleidingsdiensten.

2.6.

Op 30 september 2020 heeft de Europese Commissie de mededeling De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (14) gepubliceerd, waarin zes gebieden centraal staan: kwaliteit, inclusie en gendergelijkheid, de groene en de digitale transitie, leerkrachten en opleiders, hoger onderwijs en de geopolitieke dimensies. De Raad Onderwijs van 30 november 2020 onderstreepte het belang van nationale bevoegdheid op onderwijsgebied en eerbiediging van de diversiteit van culturen en onderwijsstelsels, en plaatste vraagtekens bij het “het governancemechanisme van de Europese onderwijsruimte en de EU-streefcijfers voor 2030” (15).

2.7.

In aanvulling op de eerdere beleidsinitiatieven werd de mededeling van de Commissie over het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (16) gevolgd door conclusies van de Raad waarin wordt onderstreept dat digitaal onderwijs “gericht [moet] zijn op de lerende en alle individuen en burgers [moet] helpen hun persoonlijkheid en vaardigheden met vertrouwen, vrijheid en verantwoordelijkheid te ontwikkelen” (17).

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De COVID-19-pandemie heeft de Europese economie in een diepe recessie gestort en het werkloosheidscijfer opgedreven als gevolg van de ongekende neergang van de economie en de uitdagingen waarmee bedrijven in de crisis te maken krijgen. Ondanks het grootschalige gebruik van regelingen voor het behoud van werkgelegenheid, ondersteund door Europese en nationale instrumenten, zal de werkloosheid in de EU naar verwachting stijgen van 6,7 % in 2019 tot 7,7 % in 2020 en 8,6 % in 2021, om daarna weer iets te dalen tot 8 % in 2022 (Eurostat, 5 november 2020). De hoge werkloosheid als gevolg van de COVID-19-crisis komt boven op de toenemende vraag naar vaardigheden en de bij- en omscholing van de Europese beroepsbevolking die wordt veroorzaakt door de digitale en groene transitie van de industrie. Een doeltreffend EU-beleid moet economische groei en een veerkrachtige samenleving ondersteunen.

3.2.

De COVID-19-crisis heeft ook geleid tot een snellere digitale transitie in het onderwijs, op de werkvloer en in het dagelijks leven. In het EESC-advies over de geactualiseerde vaardighedenagenda wordt benadrukt dat “[a]lle Europeanen immers recht [moeten] hebben op toegang tot hoogwaardige en inclusieve opleiding en een leven lang leren binnen een rechtvaardige transitie en in het licht van demografische veranderingen. Onderwijsarmoede, die is verscherpt als gevolg van de ongelijke toegang tot onderwijs en opleiding tijdens de COVID-19-crisis, moet absoluut worden aangepakt” (18). Bij de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en competenties moet niet alleen rekening worden gehouden met de behoeften van de arbeidsmarkt en het vooruitzicht om door kwaliteit een concurrentievoordeel te verwerven, maar moet er ook voor worden gezorgd dat lerenden actieve, democratische burgers worden en dat sociale en onderwijsongelijkheden worden verkleind. Met het oog daarop is, naast het verbeteren van de digitale vaardigheden van de EU-burgers, digitale mediageletterdheid van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de burgers in staat zijn zich een weg te banen in de complexe wereld van vandaag.

3.3.

Het is van essentieel belang dat beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau ervoor zorgen dat onderwijs en opleiding mensenrechten en een publiek goed zijn, dat de culturele diversiteit van Europa wordt geëerbiedigd en dat het onderwijs- en opleidingsbeleid tot de nationale bevoegdheden blijft behoren. Het beleid op EU- en nationaal niveau moet doeltreffende stappen zetten om de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) en de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren met het oog op de verwezenlijking van hoogstaand, doeltreffend en inclusief onderwijs en opleiding voor iedereen, overal in de EU, waarbij alle lidstaten, de sociale partners en de maatschappelijke organisaties worden betrokken bij het actieplan ter uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten.

3.4.

Het is van essentieel belang dat de Europese onderwijsruimte de beleidssamenwerking tussen de EU-landen verder bevordert en een leerplatform blijft bieden voor ministeries, de sociale partners in het onderwijs en de relevante belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld. Doeltreffende governance vergt een samenhangend onderwijs- en opleidingsbeleid dat op elke onderwijssector wordt toegepast, van voor- en vroegschoolse educatie tot volwassenenonderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding voor alle leeftijdsgroepen, en de onderlinge afstemming van EU-beleid en nationaal/regionaal beleid in het kader van doeltreffende partnerschappen tussen ministeries, sociale partners en het maatschappelijk middenveld, binnen tripartiete beleidsgroepen.

3.5.

Het EESC verwijst naar zijn advies over de duurzame financiering van levenslang leren en ontwikkeling van vaardigheden, in de context van een tekort aan geschoolde arbeidskrachten (19) en benadrukt dat duurzame overheidsinvesteringen in onderwijs en opleiding en doeltreffende particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding voor alle leeftijden voorwaarden zijn voor het welslagen van beleidsmaatregelen voor de sociale en economische inclusie van lerenden van alle leeftijden en de ondersteuning van ondernemingen. Daarom is het belangrijk dat het herstelplan, NextGenerationEU en andere EU-fondsen (bijv. ESF+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie) op efficiënte en consistente wijze worden gebruikt om het onderwijs- en opleidingsbeleid in verband met het Europees Semester te ondersteunen.

3.6.

Aangezien verschillende indicatoren en benchmarks van het strategisch kader ET 2020 niet zijn gehaald, is het EESC ingenomen met het feit dat veel van de indicatoren in het initiatief inzake de Europese onderwijsruimte zijn versterkt. Deze indicatoren vormen echter een grote uitdaging en vergen een financiële toezegging van de regeringen. Ook is het van essentieel belang dat de termen die door elk land als indicatoren worden gebruikt, worden verduidelijkt en dat de milieu-educatie wordt verbeterd door er een benchmark voor vast te stellen.

3.7.

De COVID-19-crisis heeft duidelijk gemaakt dat scholen van essentieel belang zijn om leerlingen in staat te stellen hun sociale vaardigheden te ontwikkelen. Lerenden moet worden bijgebracht hoe ze deze vaardigheden hun leven lang kunnen verbeteren door “te leren leren” en actief deel te nemen aan de samenleving, door kennis op te doen van verschillende culturen, door talen te leren, door mobiliteit, door hun kennis van de kunsten te verdiepen enz. Deze vaardigheden zijn des te belangrijker omdat uit vele historische voorbeelden is gebleken dat economische en financiële crises radicaliseringstendensen versterken. Daarom is het belangrijk dat de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, tolerantie en non-discriminatie (2015) (20) verder wordt uitgevoerd en wordt toegepast op lerenden van alle leeftijden.

3.8.

Om de groene vaardigheden, competenties en attitudes van iedereen in Europa te verbeteren, moeten de lidstaten van de EU milieubeleid koppelen aan onderwijsbeleid en nationale strategieën voor groene vaardigheden en competenties opstellen. Het EESC merkt op (21) dat er op EU-niveau indicatoren en benchmarks inzake groene vaardigheden en competenties kunnen worden ontwikkeld op het gebied van klimaatbewustzijn, milieuverantwoordelijkheid en duurzame ontwikkeling, om landen te helpen deze groene vaardigheden en competenties in het kader van een transformatieve onderwijsaanpak in leerplannen vanaf de vroege kinderjaren te integreren, alsook in het volwassenenonderwijs, als onderdeel van een leven lang leren.

3.9.

Het EESC is verheugd over de nadruk die in het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 wordt gelegd op gelijke toegang tot digitale instrumenten, het internet en de ontwikkeling van digitale competenties en vaardigheden, met name voor vrouwen die in STEM- en IT-beroepen. Doeltreffende strategieën op nationaal en bedrijfsniveau inzake vaardigheden en digitalisering moeten werknemers ondersteunen door middel van relevante en hoogwaardige opleidingen. Bedrijven hebben ook steun nodig om hun werknemers bij te scholen en om te scholen, met name in het licht van de digitalisering van hun banen. Dit sluit ook aan bij de groene transformatie van de industrie — zowel wat producten als wat processen betreft — die zowel een noodzaak als een kans is voor het Europese ondernemerschap.

3.10.

Eerbiediging van volwaardige kwalificaties is van fundamenteel belang. Wat de automatische wederzijdse erkenning tegen 2025 betreft, benadrukt het EESC dat kennis, vaardigheden en competenties moeten worden erkend, met inachtneming van de onderwijs- en beroepsvereisten van elke lidstaat, en dat de toegang tot actuele informatie over erkenningsprocedures voor lerenden moet worden verbeterd. Daartoe moet de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (22) en van de Erkenningsovereenkomst van Lissabon (23) worden verbeterd, teneinde een leven lang leren voor iedereen te ondersteunen.

3.11.

Het EESC is ingenomen met het initiatief in het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 om een Europees uitwisselingsplatform voor digitaal materiaal en digitale cursussen op te richten. Het is van essentieel belang dat de gebruikers volledige informatie krijgen over de vraag of cursussen leiden tot volledige kwalificaties dan wel tot gedeeltelijke kwalificaties of microcredentials, wie de onlinecursussen valideert en voor kwaliteitswaarborging zorgt, of en hoe zij worden erkend en hoe zij kunnen worden aangevuld tot een volledige kwalificatie. Het zou van belang zijn om deze cursussen op de Europass-portaalsite te vermelden en grote aandacht te besteden aan het auteursrecht en het intellectuele-eigendomsrecht van het onlinemateriaal en aan de kwaliteit en de relevantie van de onlinecursussen in kwestie.

3.12.

Leerkrachten spelen een centrale rol bij het verstrekken van kwaliteitsonderwijs en -opleidingen, maar volgens de OESO is minder dan een op de vijf leerkrachten van mening dat hun beroep in de samenleving op waarde wordt geschat (24). Bovendien verdienen leerkrachten gemiddeld 11 % minder dan andere beroepsbeoefenaren met een hogeronderwijsdiploma (25). De Europese onderwijsruimte moet leerkrachten opleiders en ander onderwijzend personeel op doeltreffende wijze ondersteunen om de negatieve gevolgen van de COVID-19-crisis te boven te komen.

3.13.

Het inclusieve karakter en de diversiteit van de instellingen, studenten en docenten die bij het initiatief netwerken van Europese universiteiten betrokken zijn, moeten in alle landen van het Bolognaproces worden bevorderd, met inachtneming en vrijwaring van de nationale en institutionele bevoegdheden op het gebied van hoger onderwijs.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Vergadering van de directeuren-generaal voor schoolonderwijs, directeuren-generaal voor beroepsonderwijs en -opleiding, en directeuren-generaal voor hoger onderwijs.

(2)  2012/C 398/01.

(3)  Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Erkenningsovereenkomst van Lissabon).

(4)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40.

(5)  COM(2017) 673 final.

(6)  COM(2020) 274 final.

(7)  COM(2020) 275 final.

(8)  COM(2020) 276 final.

(9)  COM(2020) 277 final.

(10)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40.

(11)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 48.

(12)  PB C 56 van 16.2.2021, blz. 1.

(13)  PB C 97 van 24.3.2020, blz. 27.

(14)  COM(2020) 625 final.

(15)  Videoconferentie van de ministers van Onderwijs, 30 november 2020 — Voornaamste resultaten: https://www.consilium.europa.eu/nl/meetings/eycs/2020/11/30/education/

(16)  COM(2020) 624 final.

(17)  2020/C 415/10.

(18)  PB C 10 van 11.1.2021, blz. 40.

(19)  PB C 232 van 14.7.2020, blz. 8.

(20)  Verklaring van Parijs (2015).

(21)  PB C 56 van 16.2.2021, blz. 1.

(22)  2012/C 398/01.

(23)  Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Erkenningsovereenkomst van Lissabon).

(24)  TALIS — The OECD Teaching and Learning International Survey — OESO 2018.

(25)  OECD Education at a Glance 2020 (OESO Onderwijs in een oogopslag 2020) OESO iLibrary / Introduction: The indicators and their framework (oecd-ilibrary.org).


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/33


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Hoe de markttoegang voor voedingssupplementen in de EU te harmoniseren: oplossingen en beste praktijken”

(Verkennend advies)

(2021/C 286/07)

Rapporteur:

Veselin MITOV

Raadpleging

Portugees EU-voorzitterschap, 26.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

15.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

245/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De Europese markt voor voedingssupplementen neemt in omvang toe. Voedingssupplementen vallen onder de voorschriften van Richtlijn 2002/46/EG (1), die niet op een homogene manier in de EU wordt toegepast. Nochtans is een uniforme toepassing van de wetgeving van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt van de EU, aangezien die het vrije verkeer van veilige producten mogelijk maakt.

1.2.

Het EESC schaart zich achter een herziening van die wetgeving, met name met behulp van een actualisering van de definitie van voedingssupplementen, de invoering van een verplichting op het gebied van kennisgeving en onderzoek van administratieve dossiers en de totstandbrenging van een systeem voor voedingswaakzaamheid waarbij bijwerkingen worden geregistreerd en de volksgezondheid dus beter wordt beschermd.

1.3.

De veiligheid van producten en ingrediënten moet vooropstaan. Die veiligheid moet dan ook op wetenschappelijke basis worden vastgesteld. Het EESC beveelt aan maximumhoeveelheden vast te stellen voor vitaminen en mineralen, en positieve en negatieve lijsten op te stellen voor ingrediënten, met inbegrip van planten.

1.4.

De aan consumenten verstrekte informatie moet hen in staat stellen de producten in alle veiligheid te consumeren. Het EESC beveelt aan communicatiemaatregelen en maatregelen voor de voorlichting van consumenten vast te stellen, met name voor onlineverkoop.

1.5.

Het EESC moedigt autoriteiten aan de controle en analyse van en het toezicht op producten te versterken teneinde consumenten en marktdeelnemers te beschermen door niet-conforme producten uit de handel te nemen. Die controles moeten ook oneerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers vermijden (gebruik van niet-toegestane claims, niet-conforme producten met name uit derde landen).

1.6.

Het EESC verzoekt derhalve alle belanghebbenden het regelgevingskader met betrekking tot voedingssupplementen te harmoniseren en toe te passen met het oog op een eerlijkere economie en producten die veiliger zijn voor de volksgezondheid.

2.   Inleiding

2.1.

Dit advies wordt opgesteld op verzoek van het Portugese voorzitterschap van de Raad, teneinde oplossingen en goede praktijken in kaart te brengen voor een harmonisering van de markttoegang voor voedingssupplementen in de EU. Het advies van het EESC zal kunnen bijdragen aan de werkzaamheden van het voorzitterschap op dat gebied, met name door middel van een conferentie die zal worden georganiseerd in de eerste helft van dit jaar en via werkgroepen binnen de Raad. Het EESC heeft positief gereageerd op die vraag, die betrekking heeft op een onderdeel van de levensmiddelensector dat tot nog toe weinig is onderzocht.

2.2.

Het EESC is van mening dat dit onderwerp goed aansluit op de “één gezondheid”-benadering van de Wereldgezondheidsorganisatie en op de Europese “van boer tot bord”-strategie, waarin wordt gepleit voor gezonde en duurzame voeding en betere voorlichting van de consument, in combinatie met het waarborgen van billijke handel tussen marktdeelnemers (2). Het EESC is van mening dat gezonde, duurzame voeding een cruciale “pijler” is van een alomvattend EU-voedselbeleid, aangezien we onze voedingsgewoonten dringend moeten aanpassen om de gezondheid van zowel ecosystemen als de bevolking te verbeteren in plaats van te schaden. (3)

2.3.

Het EESC is altijd voorstander geweest van een EU-beleid ter bescherming van de gezondheid in de hele voedselketen, met het oog op de bevordering van veiligheid en hygiëne en van duidelijke, transparante en veilige productinformatie (4). Het is ook van mening dat voedselveiligheid gebaseerd moet blijven op een robuust systeem en een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), met transparante procedures voor de beoordeling van de veiligheid van nieuwe producten die in de voedselketen terechtkomen, volledige traceerbaarheid en adequate risicocommunicatie (5).

3.   Naar een harmonisatie op het gebied van voedingssupplementen

3.1.   Een regelgevingskader dat verbetering behoeft

3.1.1.

Voedingssupplementen vallen specifiek onder de voorschriften van Richtlijn 2002/46/EG, die sinds de publicatie ervan vrijwel niet meer is gewijzigd.

3.1.2.

De definitie van voedingssupplementen is ondanks de innovatie in de sector en de nieuwe consumptiepatronen niet aangepast. De definitie is niet nauwkeurig genoeg en voor verschillende interpretaties vatbaar. Het begrip “afgemeten kleine eenheidshoeveelheden” verschilt bijvoorbeeld van land tot land (de hoeveelheid is niet gepreciseerd). Die interpretaties kunnen leiden tot verschillen tussen lidstaten wat de status van voedingssupplementen en de resultaten van controles betreft. Die definitie moet worden uitgebreid en preciezer worden geformuleerd.

3.1.3.

Het EESC stelt voor dat de wetgeving wordt geactualiseerd teneinde de markt van voedingssupplementen beter te harmoniseren en rekening te houden met nieuwe elementen.

3.2.   Doeltreffendere kennisgevingen

3.2.1.

De richtlijn biedt de mogelijkheid van kennisgevingen. Die verklaringen nemen de vorm aan van een administratieve registratie van producten voordat zij in de handel worden gebracht. Het betreft geen vergunning voor het in de handel brengen, noch een bewijs van conformiteit of veiligheid. Elke lidstaat (24/27) kan beslissen over de inhoud van de kennisgeving en over de procedure voor de behandeling van de verstrekte gegevens (van eenvoudige bewaring tot een diepgaand onderzoek).

3.2.2.

De informatie in de kennisgeving maakt het voor bevoegde autoriteiten mogelijk een beter inzicht te krijgen in de markt, en dankzij de verwerking van de gegevens wordt de verkoop van niet-conforme producten (volgens nationale en Europese wetgeving) vermeden en kunnen de controles gemakkelijker worden uitgevoerd.

3.2.3.

Het EESC stelt voor dat de nationale systemen beter worden geharmoniseerd en beveelt aan dat in de wetgeving verplichtingen worden opgenomen omtrent de minimaal te verstrekken inlichtingen (kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling, etikettering enz.), die bij voorkeur digitaal moeten worden verstrekt, teneinde het administratief werk voor de marktdeelnemers te beperken en tegelijkertijd de hoogst mogelijke normen te waarborgen. Het EESC stelt voor dat er, indien dit haalbaar is, een meertalig Europees portaal wordt opgezet, waarbij de lidstaten kunnen beslissen over de inhoud ervan. Aangezien er weinig harmonisatie is op het gebied van de samenstelling (zie hieronder), kan dit vraagstuk alleen op nationaal niveau worden behandeld.

3.2.4.

Het EESC is van mening dat, met het oog op de bescherming van de consument, de kennisgeving verplicht moet worden gemaakt. Die praktijk maakt het mogelijk veiligere producten op de markt te brengen en vergemakkelijkt eveneens de controle en het markttoezicht. De lijst van producten waarover een kennisgeving is ingediend en de daarmee verband houdende conclusies moeten ter beschikking van de consument worden gesteld. Consumenten zouden niet moeten aarzelen informatie in te winnen en een klacht in te dienen bij de controleautoriteiten indien zij een inbreuk ontdekken.

3.3.   De vaststelling van maximumwaarden voor nutriënten: een wetgevingsprioriteit

3.3.1.

Vitaminen en mineralen zijn de bekendste ingrediënten van voedingssupplementen. Nutriënten en hun chemische vormen werden voor het eerst gereguleerd en geïnventariseerd in Verordening (EG) nr. 1170/2009 (6) na veiligheidsbeoordelingen door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Momenteel worden de maximumhoeveelheden vastgesteld op nationaal niveau, op basis van de nuttige dosis of op basis van de giftigheid (7). Sommige landen hebben geen wettelijke grenswaarden voorgeschreven. De EFSA heeft in verschillende adviezen drempelwaarden voor toxiciteit vastgesteld. Die waarden hebben betrekking op de blootstelling in het kader van het globale voedingspatroon (8) en mogen niet worden geëxtrapoleerd naar individuele voedingssupplementen.

3.3.2.

Het EESC beveelt de Commissie aan EFSA snel een mandaat te verlenen teneinde maximumhoeveelheden voor nutriënten vast te stellen, alsmede zuiverheidseisen voor voedingssupplementen. Gezien de omvang van het Europese grondgebied en de verschillende voedingsgewoonten (consumptie van groenten, vis en vlees, samenstelling van leidingwater enz.) kan het zijn dat één maximumhoeveelheid niet mogelijk is, maar dat er per gebied of groep landen grenswaarden moeten worden vastgesteld. Bij voorkeur zouden er eveneens grenswaarden moeten worden vastgesteld voor kwetsbare groepen, zoals kinderen en zwangere vrouwen.

3.3.3.

Alle belanghebbenden zouden baat hebben bij die Europese harmonisering: voor de consument zou de veiligheid worden vergroot en het risico op overdoses worden verkleind, en het vrije verkeer van producten zou voordelen opleveren voor zowel marktdeelnemers, die hun producten op meer markten zouden kunnen aanbieden, als consumenten, die toegang zouden hebben tot een ruimere keuze.

3.3.4.

Hoewel de harmonisering van nutriënten op de eerste plaats komt, zouden ook andere in producten gebruikte ingrediënten moeten worden geharmoniseerd. Dat zou de handel ten goede komen en het mogelijk maken de veiligheid ervan aan te tonen op basis van een wetenschappelijke beoordeling. Sommige landen (België, Frankrijk en Italië en meer recent ook Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) hebben met name getracht hun wetgeving inzake producten met plantaardige stoffen op elkaar af te stemmen, met behulp van gemeenschappelijke lijsten. Er moet eveneens specifieke aandacht worden besteed aan ingrediënten afkomstig van de biotechnologie, zoals micro-organismen (probiotica, gist).

3.3.5.

Het EESC beveelt de Commissie eveneens aan na te denken over de vaststelling van positieve en negatieve lijsten met betrekking tot andere stoffen, zowel voor de identiteit en de hoeveelheid ervan als voor de gebruiksvoorwaarden, zoals zij dat ook doet in het kader van Verordening (EU) 2015/2283 (9) betreffende nieuwe voedingsmiddelen.

3.4.   Voedingsclaims: een keuze-instrument voor de consument

3.4.1.

Informatie voor de consument wordt in het algemeen verstrekt op de etiketten van producten (ingrediëntenlijst, allergenen enz.) en valt onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1169/2011 (10) (11). Nochtans had 58 % van de inbreuken die werden vastgesteld tijdens controles in 2018 betrekking op de etikettering (12). Het EESC is ingenomen met de door de Unie geleverde inspanningen in het kader van de werkzaamheden van de Raad op het gebied van de etikettering van levensmiddelen, maar stelt vast dat er nog een aantal problemen zijn.

3.4.2.

De eigenschappen van het product worden omschreven in de op het etiket weergegeven claims, maar ook in reclame in tijdschriften, op televisie, op het internet enz. De reclame kan aanzetten tot het kopen van bepaalde producten. Verordening (EG) nr. 1924/2006 (13) voorzag in positieve lijsten van voedings- en gezondheidsclaims. De claims met betrekking tot vitaminen en mineralen zijn reeds beoordeeld door de EFSA en gepubliceerd, maar claims met betrekking tot planten en andere stoffen zijn nog steeds niet bestudeerd. Dat betekent dat die claims zijn onderworpen aan nationale regels, indien die bestaan, en dat er op de markt allerlei soorten niet-geverifieerde claims worden geuit, hetgeen een verstoring van de markt met zich meebrengt.

3.4.3.

Het EESC pleit er derhalve voor dat de Commissie een goede werkwijze vindt waarbij de EFSA de evaluatie van voedings- en gezondheidsclaims van producten die nog op een evaluatie wachten — in de eerste plaats plantaardige producten — kan voortzetten en voorwaarden kan vaststellen met het oog op de veiligheid van die producten.

3.5.   Grensproducten: niet zonder risico

3.5.1.

Het gebeurt eveneens dat de presentatie van en reclame voor voedingssupplementen verwarring wekken omtrent de status van producten. Sommige marktdeelnemers aarzelen niet om aan producten therapeutische of profylactische eigenschappen toe te kennen, om ze aan te bieden ter vervanging van geneesmiddelen en ze “nutraceutica” te noemen (een samentrekking van de woorden “nutriënt” en “farmaceutica”). Een specifieke controlecampagne heeft aangetoond dat dergelijke misleidende claims zijn gebruikt met betrekking tot de preventie of beheersing van COVID-19 (14). Consumenten kunnen door die valse beloftes worden beïnvloed.

3.5.2.

Die producten, waarvan de status niet duidelijk is (15), worden “grensproducten” genoemd. Deze grijze zone heeft te maken met de plaats waar de producten worden verkocht, met de vorm ervan en met het feit dat bepaalde ingrediënten zowel in levensmiddelen als in geneesmiddelen kunnen worden gebruikt, maar dan in verschillende doses.

3.5.3.

Het EESC beveelt de Commissie aan een werkgroep inzake “grensproducten” op te richten, bijvoorbeeld binnen de deskundigengroep van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders (PAFF-comité), zoals er ook werkgroepen bestaan voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, cosmetica en biociden, die documenten publiceren die autoriteiten en marktdeelnemers helpen om de status van producten te verduidelijken. De oprichting van een Europese werkgroep betekent niet dat er op nationaal niveau geen gemengde comités kunnen worden opgezet voor de vaststelling van de status van producten.

3.5.4.

Het EESC raadt de autoriteiten met klem aan controles uit te voeren die specifiek op die producten zijn gericht, teneinde ze uit de handel te halen. De aanwezigheid van die producten vormt oneerlijke concurrentie ten aanzien van farmaceutische ondernemingen die vergunningen moeten verkrijgen om geneesmiddelen in de handel te brengen. Als die controles worden gepubliceerd, zouden consumenten zich kunnen vergewissen van het risico dat die producten vormen.

3.6.   De opkomst van onlineverkoop: bron van keuzemogelijkheden, maar ook van ongelijkheden

3.6.1.

De verkoop op afstand van levensmiddelen is ten gevolge van de COVID-19-pandemie toegenomen. Voedingssupplementen zijn producten die over het algemeen een lange houdbaarheidsdatum hebben en die gemakkelijk kunnen worden vervoerd.

3.6.2.

Helaas voldoen een aantal van die producten, voornamelijk producten van buiten Europa, wat samenstelling en claims betreft niet aan de regels, hetgeen leidt tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van Europese marktdeelnemers die de regels volgen. Bovendien hebben lidstaten in bepaalde producten de aanwezigheid vastgesteld van verboden en gevaarlijke stoffen (amfetaminen in supplementen voor sporters, geneesmiddelen enz.), hetgeen consumenten in gevaar brengt.

3.6.3.

Het EESC verzoekt de Commissie en de lidstaten het toezicht op en de controles van platforms en websites voor elektronische handel op te voeren, monsters te nemen en die te analyseren en inbreukmakende producten te registreren in het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF — Rapid Alert System for Food and Feed).

3.6.4.

Het EESC is eveneens van mening dat de voorlichting en bewustmaking van consumenten en gezondheidswerkers moeten worden versterkt teneinde veiligere aankopen op het internet te waarborgen. Hoewel levensmiddelen veilig moeten zijn om te worden verkocht, moeten consumenten zich ervan bewust zijn dat sommige online aangeboden producten een risico voor hun gezondheid kunnen vormen.

3.7.   Voedingswaakzaamheid: een waarschuwingsinstrument

3.7.1.

Sommige ingrediënten kunnen bijwerkingen veroorzaken, zelfs indien de producten wettelijk volgens de regels zijn. De veiligheid wordt niet voor elk product of voor elk ingrediënt beoordeeld en de wisselwerking van producten met andere producten zoals geneesmiddelen wordt evenmin geëvalueerd.

3.7.2.

Er zijn maar heel weinig lidstaten die beschikken over een gestructureerd systeem voor het registreren van bijwerkingen (voedingswaakzaamheid) en een en ander in de gaten houden. De landen die wel beschikken over een dergelijk systeem zijn Italië, Frankrijk, Denemarken, Portugal, de Tsjechische Republiek, Slovenië en Kroatië.

3.7.3.

Het EESC pleit voor een nationale voedingswaakzaamheid om de veiligheid van producten te bevorderen en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen met een vroegtijdige opsporing van signalen, waarmee gezondheidsproblemen worden voorkomen. Dat systeem moet het mogelijk maken bijwerkingen, ongeacht de ernst ervan, te registreren en zo de veiligheidsbeoordeling van producten te ondersteunen, noodmaatregelen te nemen of indien nodig de wetgeving aan te passen en marktdeelnemers in staat te stellen veiligere producten te ontwikkelen door de informatie te verwerken in hun kwaliteitscontrole. Op productieniveau gelden voor voedingssupplementen dezelfde veiligheidsvoorschriften als voor andere producten van de agrovoedingssector (HACCP (16) enz.). Er is geen specifiek risico vastgesteld voor de werknemers van de sector.

3.7.4.

Het EESC stelt verder voor dat er op Europees niveau voor de lidstaten een werkgroep wordt opgericht, onder toezicht van de EFSA, om de uitwisseling van informatie tussen lidstaten mogelijk te maken, alsmede het delen van goede praktijken voor homogene evaluaties, de uitwisseling van wetenschappelijke kennis en indien nodig de opname ervan in de Europese wetgeving.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.

(2)  PB C 429 van 11.12.2020, blz. 268.

(3)  PB C 190 van 5.6.2019, blz. 9.

(4)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 158.

(5)  PB C 268 van 14.8.2015, blz. 1

(6)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 36.

(7)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-672/15.

(8)  Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen had de Commissie uiterlijk 19 januari 2009 maximumhoeveelheden voor nutriënten moeten vaststellen voor levensmiddelen (los van voedingssupplementen).

(9)  PB L 327 van 11.12.2015, blz. 1.

(10)  PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.

(11)  De Raad buigt zich momenteel over een routekaart voor de herziening van de regels inzake de aan de consument te verstrekken informatie over de oorsprong van ingrediënten en de vervaldatum. Die routekaart heeft beperkte gevolgen voor voedingssupplementen.

(12)  Europees netwerk voor de bestrijding van fraude met levensmiddelen (EU Food Fraud Network) en het systeem voor administratieve bijstand en samenwerking — jaarverslag 2018.

(13)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(14)  De resultaten van die controles zijn hier beschikbaar.

(15)  Overeenkomstig een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie valt de status van producten onder de bevoegdheid van de nationale autoriteiten en kan de status van voedingssupplementen verschillen al naargelang het land: gevoegde zaken C-211/03, C-299/03, C-316/03, C-317/03 en C-318/03.

(16)  Hazard Analysis and Critical Control Points (risicoanalyse en kritische controlepunten)


III Voorbereidende handelingen

Europees Economisch en Sociaal Comité

560e zitting van het Europees Economisch en Sociaal Comité (Interactio), 27.4.2021-28.4.2021

16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese datagovernance (Datagovernanceverordening)”

[COM(2020) 767 final]

(2021/C 286/08)

Rapporteur:

Giuseppe GUERINI

Corapporteur:

Marinel Dănuț MUREŞAN

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 11.12.2020

Europees Parlement, 14.12.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

234/3/13

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de voorgestelde “datagovernanceverordening”, die een aanvulling vormt op Richtlijn (EU) 2019/1024 (de “richtlijn open data”) (1) en vooral gaat over gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die onder rechten van anderen vallen.

1.2.

Het EESC acht deze wetgevingshandeling nuttig en nodig, omdat de verwerking, opslag en uitwisseling van digitale gegevens steeds belangrijker worden, niet alleen in economisch maar ook in sociaal en maatschappelijk opzicht, en burgers, overheden en bedrijven daar binnen een complexe en uitvoerige wettelijke context mee te maken hebben.

1.3.

Het EESC vindt het essentieel om een geharmoniseerd regelgevingskader vast te stellen dat burgers, consumenten, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en in het bijzonder micro-ondernemingen het vertrouwen kan geven dat hun gegevens adequaat worden beschermd. Dit zal ontwikkelingskansen creëren voor zowel marktdeelnemers als onderzoeks- en ontwikkelingsorganisaties.

1.4.

Terecht wil de Commissie de verordening die voorwerp is van dit advies, laten gelden voor overheden, openbare lichamen en publiekrechtelijke instanties. Haar benadering omvat alle entiteiten die tot de publieke sector behoren, ongeacht hun organisatievorm.

1.5.

Wanneer het beheer en de verwerking van gegevens, door middel van toepassingen voor artificiële intelligentie, betrekking hebben op de arbeidssfeer, moet er volgens het EESC worden voorzien in adequate voorafgaande raadpleging van en onderhandelingen met de sociale partners. Het maatschappelijk middenveld moet daar ook bij worden betrokken als zulke toepassingen gevolgen hebben voor de rechten van burgers.

1.6.

Het EESC steunt het voorstel om nationale autoriteiten aan te wijzen die voor een adequaat toezicht op de nieuwe regels moeten zorgen.

1.7.

Ook het EESC vindt het nuttig om in elke lidstaat een contactpunt op te richten. Die punten zouden toegankelijk moeten zijn voor alle belanghebbenden om een efficiënte werking van de regels te waarborgen en voor een goede samenwerking met maatschappelijke organisaties en sociale partners te zorgen.

1.8.

Het EESC is ingenomen met het voorstel om te voorzien in regels voor organisaties die zich bezighouden met “gegevensaltruïsme”. Het is het eens met de bepaling dat dergelijke organisaties rechtspersoonlijkheid moeten hebben als non-profitentiteiten, doelstellingen van algemeen belang moeten nastreven en onafhankelijk en autonoom moeten zijn van organisaties die met het beheer van gegevens winst proberen te maken.

1.9.

Bijzonder interessant is volgens het EESC de in de verordening voorziene mogelijkheid om een coöperatief model voor het beheer en de uitwisseling van gegevens te benutten (“gegevenscoöperaties”). Dat zou een geschikt instrument zijn om burgers, micro-ondernemingen, kmo’s, zelfstandigen en vrije beroepen te ondersteunen.

1.10.

Het coöperatieve model zou bovendien een zeer nuttig instrument kunnen zijn voor neutraal en gedeeld gegevensbeheer. Het EESC moedigt in dit verband de Commissie en de lidstaten aan om burgers, kmo’s en hun organisaties steun te verlenen bij het opzetten van initiatieven om coöperatieve organisaties voor het beheer en de uitwisseling van gegevens te ontwikkelen.

1.11.

Voor het EESC zijn de bescherming van persoonsgegevens, de bescherming van de digitale identiteit en de bescherming van de privacy fundamentele aspecten van “datagovernance” die rechtstreeks verband houden met de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de grondrechten. Daarom is het essentieel dat de eigendomsrechten van persoonsgegevens worden erkend, zodat Europese burgers controle kunnen uitoefenen over het gebruik van hun gegevens.

2.   Het Commissievoorstel

2.1.

In het Commissievoorstel dat voorwerp is van dit advies, wordt voorgesteld om:

i.

overheidsgegevens voor hergebruik beschikbaar te stellen wanneer die gegevens onderworpen zijn aan rechten van anderen;

ii.

het delen van gegevens tussen bedrijven mogelijk te maken;

iii.

het gebruik van persoonsgegevens overeenkomstig de AVG toe te staan;

iv.

het gebruik van gegevens op altruïstische gronden toe te staan.

2.2.

Dit voorstel vormt een aanvulling op Richtlijn (EU) 2019/1024 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (de richtlijn open data) en gaat vooral over gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen en die onder rechten van anderen vallen.

2.3.

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 VWEU en heeft tot doel de wetgeving en administratieve praktijken van de lidstaten op elkaar af te stemmen teneinde de gegevensstromen in de Europese Unie binnen een geharmoniseerd regelgevingskader te waarborgen en te zorgen voor een adequate consolidatie van de interne markt wat betreft het verkeer van gegevens die in het bezit zijn van openbare lichamen.

2.4.

In hoofdstuk I van de verordening wordt het toepassingsgebied ervan omschreven en worden de voornaamste onderdelen ervan vermeld:

i.

voorwaarden voor het hergebruik, in de EU, van bepaalde gegevenscategorieën die in het bezit zijn van openbare lichamen;

ii.

een meldings- en toezichtskader voor het aanbieden van gegevensdelingsdiensten;

iii.

een kader voor vrijwillige registratie van entiteiten die voor altruïstische doeleinden beschikbaar gestelde gegevens verzamelen en verwerken.

2.5.

In hoofdstuk II wordt een mechanisme gecreëerd voor hergebruik van bepaalde categorieën overheidsgegevens, waarbij de rechten van anderen moeten worden geëerbiedigd. De bescherming van de rechten van anderen kan met name relevant zijn voor de bescherming van persoonsgegevens, maar ook vanwege de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en commerciële vertrouwelijkheid.

2.6.

De lidstaten moeten één contactpunt oprichten om onderzoekers en innovatieve bedrijven te helpen bij het identificeren van geschikte gegevens, en moeten structuren opzetten om openbare lichamen adequate technische bijstand te bieden alsmede ondersteuning met oog voor het toepasselijke regelgevingskader.

2.7.

Hoofdstuk III heeft tot doel het vertrouwen in het delen van persoonsgegevens en niet-persoonsgebonden gegevens te versterken en de transactiekosten in verband met het delen van gegevens tussen bedrijven en tussen bedrijven en consumenten te drukken door een kennisgevingsregeling in te voeren voor entiteiten die op het gebied van gegevensuitwisseling willen opereren, en door een regelgevingskader vast te stellen voor hun activiteiten. Aanbieders zullen de verplichting hebben om neutraal te blijven ten aanzien van de uitgewisselde gegevens, zonder de mogelijkheid om dergelijke gegevens voor andere doeleinden te gebruiken.

2.8.

Hoofdstuk IV is bedoeld om de altruïstische uitwisseling te vergemakkelijken van gegevens die personen of bedrijven vrijwillig ter beschikking stellen voor het algemeen belang. Met name wordt voor organisaties die aan gegevensaltruïsme doen de mogelijkheid geschapen om zich te registreren als “in de EU erkende gegevensaltruïsme-organisatie” om het vertrouwen in hun activiteiten te vergroten.

2.9.

Verder wordt voorzien in de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees toestemmingsformulier voor gegevensaltruïsme om de kosten voor het verkrijgen van toestemming te verlagen en de overdraagbaarheid van de gegevens te vergemakkelijken.

2.10.

Hoofdstuk V bevat de vereisten voor het functioneren van de autoriteiten die bevoegd zijn om het kennisgevingskader voor aanbieders van gegevensuitwisselingsdiensten en entiteiten die zich met gegevensaltruïsme bezighouden te monitoren en ten uitvoer te leggen. Ook omvat dit hoofdstuk bepalingen die gericht zijn op de doeltreffende bescherming van de rechten van het individu, met name het recht om een administratieve klacht in te dienen en/of beroep in te stellen tegen besluiten van voornoemde autoriteiten.

2.11.

Hoofdstuk VI voorziet in de oprichting van een “Europese Raad voor gegevensinnovatie”, die de ontwikkeling van beste praktijken door de autoriteiten van de lidstaten zal faciliteren, met name wat betreft de verwerking van verzoeken om hergebruik van gegevens en met het oog op de totstandbrenging van een consistente praktijk met betrekking tot het kennisgevingskader voor aanbieders van gegevensuitwisselingsdiensten en het altruïstisch gebruik van gegevens.

2.12.

Hoofdstuk VII biedt de Commissie de mogelijkheid uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het Europees formulier voor instemming met gegevensaltruïsme. Tot besluit bevat hoofdstuk VIII overgangsbepalingen voor de werking van het algemene machtigingsstelsel voor aanbieders van gegevensuitwisselingsdiensten alsmede een aantal slotbepalingen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het Commissievoorstel lijkt opportuun en nodig, omdat de verwerking, opslag en uitwisseling van digitale gegevens steeds belangrijker worden, niet alleen in economisch maar ook in sociaal en maatschappelijk opzicht, en burgers, overheden en bedrijven daar binnen een complexe en uitvoerige wettelijke context mee te maken hebben.

3.2.

Geavanceerd gebruik van digitale gegevens maakt het mogelijk nieuwe producten te ontwikkelen, traditionele productieprocessen efficiënter te maken, onderzoek te stimuleren, de opwarming van de aarde tegen te gaan, optimaler gebruik te maken van de energie- en watervoorraden en de menselijke gezondheid steeds beter te beschermen.

3.3.

Een optimaal gebruik van gegevens vereist dat die in grote hoeveelheden kunnen worden gedeeld en uitgewisseld, ook om de rekenkracht van artificiële intelligentie te benutten voor de verwerking en exploitatie van gegevens met het oog op steeds ambitieuzere doelstellingen van gemeenschappelijk belang. Een voorbeeld hiervan is de uitwisseling van gegevens om ziekten vroegtijdig op te sporen met behulp van medische beeldvorming.

3.4.

De complexiteit en de hoeveelheid gegevens die elk moment worden geproduceerd, geëxtraheerd en overgedragen, hebben geleid tot het ontstaan van bedrijven, organisaties en instanties die zich hebben gespecialiseerd in gegevensbeheer of -bemiddeling met het oog op de uitwisseling ervan, zowel om commerciële redenen als in het algemeen belang voor het nastreven van gemeenschappelijke doelstellingen (met name ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek).

3.5.

In de huidige economische en technologische context vormen gegevens een waardevolle en nuttig hulpbron, die grote ethische, economische en politieke vragen oproept, maar ook zeer belangrijk is voor het concurrentievermogen en de mededinging, niet alleen tussen bedrijven, maar ook tussen lidstaten. Het is daarom opportuun dat de Commissie ingrijpt en een proportioneel en helder regelgevingskader vaststelt voor datagovernance ter bescherming van de economische én strategische belangen op de diverse gebieden waar het vermogen om digitale gegevens te bezitten en te verwerken belangrijk is.

3.6.

Met betrekking tot gevoelige gegevens en met name gezondheidsgegevens acht het EESC het nuttig goede operationele praktijken verder te ontwikkelen en te veralgemeniseren, zoals bijvoorbeeld die van Microsoft, dat ervoor koos om zijn klanten te waarschuwen toen sommige overheidsinstanties het bedrijf vroegen de persoonsgegevens van die klanten te verstrekken.

3.7.

Tot tevredenheid van het EESC is het hoofddoel van het Commissievoorstel om de randvoorwaarden te scheppen waarbinnen burgers, consumenten, zelfstandigen, professionals en bedrijven (in het bijzonder kleine en micro-ondernemingen) hun gegevens kunnen delen in de wetenschap dat die worden beheerd door gereglementeerde en goed gecontroleerde organisaties. Dat vergroot het vertrouwen en creëert een regelgevingskader dat volledig aansluit op de waarden en beginselen van de EU.

3.8.

Het EESC heeft er in eerdere adviezen al op gewezen dat wanneer het gaat om datagovernance en artificiële intelligentie, een Europees regelgevingskader nodig is om te zorgen voor transparantie en traceerbaarheid van de algoritmen, menselijke controle over de artificiële intelligentie en eerbiediging van de grondrechten.

3.9.

Het EESC herhaalt verder dat het gebruik van artificiële intelligentie op de werkplek vereist dat de Commissie regels vaststelt om de sociale dialoog en onderhandelingen te versterken via de voorafgaande raadpleging van werknemersvertegenwoordigers, en de oprichting aanmoedigt van nationale comités/waarnemingsposten voor de toepassing van artificiële intelligentie. Bij een en ander moeten alle belanghebbenden worden betrokken (consumenten, kmo’s, beroepsverenigingen, werknemersvertegenwoordigers en maatschappelijke organisaties).

3.10.

Het is tevens van belang dat de verordening het pad effent voor standaardisering van de algemene voorwaarden voor het gebruik van diensten voor gegevensbeheer, zodat clausules in contracten voor de overdracht van of toegang tot gegevens die in strijd zijn met EU-voorschriften door de rechter nietig kunnen worden verklaard. Om dezelfde reden beveelt het EESC aan om het toestemmingsbeginsel te harmoniseren en te versterken door de procedure voor het aanvaarden of weigeren van cookies te vereenvoudigen.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

Het EESC is ermee ingenomen dat het Commissiedocument in overeenstemming is met de in de Verdragen vastgelegde beginselen van evenredigheid en subsidiariteit, aangezien in het voorstel het particuliere belang niet te veel wordt opgeofferd aan het nagestreefde doel, namelijk het optimaal delen en gebruiken van gegevens.

4.2.

Een verordening die zorgt voor uniforme en op de gehele interne markt geldende regels, lijkt het meest passende instrument, want verschillende naast elkaar bestaande nationale regelgevingen zouden inefficiënt zijn, buitensporige nalevingskosten met zich meebrengen voor Europese bedrijven, met name kmo’s, en daardoor het vrije verkeer van gegevens belemmeren.

4.3.

De keuze voor een verordening is dan ook het meest geschikt om een Europese markt tot stand te brengen waar gegevens optimaal kunnen circuleren, en wel dankzij een geharmoniseerd regelgevingskader dat burgers, consumenten en kmo’s het vertrouwen kan geven dat hun gegevens adequaat worden beschermd. Dit zal voor zowel marktdeelnemers als onderzoeks- en ontwikkelingsorganisaties groei- en ontwikkelingskansen creëren.

4.4.

Terecht wil de Commissie de verordening die voorwerp is van dit advies, laten gelden voor overheden, openbare lichamen en publiekrechtelijke instanties, zoals op vergelijkbare manier reeds het geval is bij de aanbestedingsregels. Het feit dat zij zich tot de essentie beperkt, zorgt voor voldoende doeltreffendheid, een breed toepassingsgebied en omvat alle entiteiten die tot de publieke sector behoren, ongeacht hun organisatievorm.

4.5.

In dit licht lijkt het bovendien proportioneel en in overeenstemming met de algemene strekking van de nieuwe regels om overheidsondernemingen niet onder de verordening te laten vallen, aangezien hun organisatiemodel in toenemende mate is geïnspireerd op bedrijfs- en marktmodellen.

4.6.

Het EESC staat achter de bepaling uit artikel 6, op grond waarvan openbare lichamen die toestemming geven voor het hergebruik van de bedoelde gegevenscategorieën, daar een vergoeding voor mogen vragen. Het is het er ook mee eens dat die vergoedingen niet-discriminerend, evenredig en objectief gerechtvaardigd moeten zijn en de mededinging niet mogen beperken. In dit verband wijst het erop dat bedrijven, kmo’s, micro- en kleine organisaties en organisaties van de sociale economie aan de autoriteiten veel gegevens verstrekken. Dat kan aanzienlijke kosten met zich meebrengen, waarmee bij de vaststelling van de vergoedingen rekening moet worden gehouden, met name als het over kmo’s gaat.

4.7.

Het EESC kan zich er ook in vinden dat de methode voor de vaststelling van de vergoedingen vooraf moet worden gepubliceerd en gebaseerd moet zijn op de kosten voor het beheer en de uitwisseling van de gegevens, en niet op een andere kostenberekening die vergeleken kan worden met een gegevenslicentie.

4.8.

Het EESC wijst erop dat gegevensuitwisseling moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 101 VWEU inzake concurrentieverstorende overeenkomsten. Met name dienen de richtsnoeren van de Commissie inzake horizontale samenwerkingsovereenkomsten in de vorm van informatie-uitwisseling te worden nageleefd, om te voorkomen dat entiteiten die informatie uitwisselen, de markttransparantie verstoren door heimelijke afspraken tussen directe concurrenten in de hand te werken, waardoor de mededinging wordt beperkt ten nadele van consumenten en kleine en micro-ondernemingen en een goede marktwerking wordt belemmerd.

4.9.

Het EESC steunt volmondig het voorstel om nationale autoriteiten aan te wijzen (artt. 12 en 20) om adequaat toezicht te houden op de doeltreffendheid van de door de Commissie vastgestelde nieuwe regels. Het kan zich vinden in de in artikel 23 voor deze autoriteiten geformuleerde vereisten.

4.10.

Om misbruik van databanken op nationaal of Europees niveau te voorkomen, moet het toezicht op het gebruik van de gegevens worden uitgeoefend door de verschillende betrokken nationale autoriteiten, die daarbij onderling en met de Commissie moeten samenwerken.

4.11.

Met betrekking tot organisaties die zich bezighouden met gegevensaltruïsme en de algemene voorwaarden voor de erkenning van dergelijke organisaties is het positief dat deze organisaties volgens het verordeningsvoorstel rechtspersoonlijkheid moeten hebben als non-profitentiteiten, doelstellingen van algemeen belang moeten nastreven en met name onafhankelijk en autonoom moeten zijn van in het bijzonder (commerciële) organisaties die met het beheer van gegevens winst proberen te maken.

4.12.

Met deze vereisten, in combinatie met de instelling van een speciaal openbaar register van dit soort organisaties, wordt adequaat tegemoetgekomen aan de noodzaak van transparantie en bescherming van de rechten en belangen van de burgers en bedrijven die betrokken zijn bij gegevensaltruïsme. Aldus wordt het vertrouwen van alle belanghebbenden vergroot.

4.13.

Het EESC vindt het zeer nuttig om in elke lidstaat een contactpunt op te richten (artikel 8 van het verordeningsvoorstel). Die punten zouden heel toegankelijk moeten zijn voor alle belanghebbenden om een efficiënte werking van de regels te waarborgen en voor een goede samenwerking met maatschappelijke organisaties en sociale partners te zorgen.

4.14.

Tot slot wordt in hoofdstuk III van het verordeningsvoorstel zeer terecht voorzien in de mogelijkheid om “gegevenscoöperaties” op te richten. Dat zou een instrument zijn om burgers (werknemers, consumenten, ondernemers), kleine bedrijven en zelfstandigen te ondersteunen die niet in staat zijn om individueel toegang te krijgen tot grote hoeveelheden gegevens of die te verwerken. Het EESC moedigt in dit verband de Commissie en de lidstaten aan om organisaties van kmo’s steun te verlenen voor gezamenlijke initiatieven om dit soort coöperaties voor beheer en uitwisseling van gegevens op te zetten.

4.15.

Coöperaties en andere soortgelijke samenwerkingsvormen lijken over het algemeen bijzonder geschikt voor het beheer van activiteiten op het gebied van gegevensbemiddeling, -uitwisseling en -deling tussen burgers (werknemers, consumenten, ondernemers) en bedrijven, aangezien met name in het geval van coöperaties de belangen van de betrokkenen (data subjects) kunnen samenvallen met de belangen van de gegevenshouder (data holder), die in dit geval eigendom is van de betrokkenen, waardoor ze dus kunnen leiden tot een gezamenlijke participatieve governance van burgers, bedrijven en ondernemers, die de dubbele rol kunnen spelen van zowel verstrekkers als gebruikers en begunstigden van gegevens. Dit kan een klimaat van vertrouwen en openheid bevorderen, wat een noodzakelijke voorwaarde lijkt voor goede datagovernance op de Europese digitale eengemaakte markt.

4.16.

Het EESC is in dit verband van mening dat doeltreffende samenwerking met maatschappelijke organisaties, sociale partners en beroepsorganisaties noodzakelijk is.

4.17.

Wat de bescherming van persoonsgegevens betreft, wijst het EESC erop dat de bescherming van de privacy en de eerbiediging van de menselijke waardigheid in het Europese recht onlosmakelijk deel uitmaken van de onschendbare grondrechten van de burgers. De adequate bescherming van deze rechten kan echter onder druk komen te staan door misbruik van na toestemming vrij verkregen gegevens. Die toestemming wordt bovendien niet altijd op eenvoudige wijze verstrekt. Er zijn ook ernstiger gevallen waarin gegevens worden ontvreemd via daadwerkelijke identiteitsdiefstal. Rechterlijke instanties in een aantal lidstaten hebben “gegevensdiefstal” herhaaldelijk veroordeeld. Erkenning dat sprake is van diefstal impliceert erkenning van het recht op eigendom van gegevens.

4.18.

Het EESC beveelt daarom aan om een Europees recht op eigendom van digitale gegevens te erkennen, zodat burgers (werknemers, consumenten, ondernemers) in staat worden gesteld het gebruik van hun gegevens te controleren en te beheren of dat gebruik te verbieden. Dit zou collectieve acties met een duidelijke juridische legitimiteit mogelijk maken om de toegang tot gegevens van burgers te verhinderen of te controleren, of om het beheer van die gegevens te vergemakkelijken met het oog op de totstandbrenging van de Europese digitale markt.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56.


BIJLAGE

Onderstaande paragraaf is uit het afdelingsadvies geschrapt naar aanleiding van een tijdens de zitting goedgekeurd wijzigingsvoorstel, hoewel meer dan een kwart van de leden vóór handhaving van de oorspronkelijke tekst stemde.

 

1.6.

Het EESC steunt het voorstel om nationale autoriteiten aan te wijzen die voor een adequaat toezicht op de nieuwe regels moeten zorgen. Het wijst er in dit verband op dat de al in de lidstaten actieve autoriteiten voor de bescherming van persoonsgegevens zouden kunnen worden belast met de uitvoering van de thans door de Commissie voorgestelde regels op basis van de door hen opgedane ervaring. Dan zouden geen nieuwe autoriteiten hoeven te worden opgericht.

4.9.

Het EESC steunt volmondig het voorstel om nationale autoriteiten aan te wijzen (artt. 12 en 20) die voor een adequaat toezicht op de doeltreffendheid van de door de Commissie vastgestelde nieuwe regels moeten zorgen. Het kan zich vinden in de in artikel 23 voor deze autoriteiten geformuleerde vereisten. Zonder afbreuk te doen aan de organisatorische vrijheid van de lidstaten wijst het er in dit verband op dat de al bestaande autoriteiten voor de bescherming van persoonsgegevens over aanzienlijke technische en regelgevende expertise op dit gebied beschikken. Daarom zouden zij kunnen worden belast met de uitvoering van de thans door de Commissie voorgestelde regels. Dan zouden geen nieuwe autoriteiten hoeven te worden opgericht.

Stemuitslag:

Vóór het wijzigingsvoorstel (ofwel voor het schrappen van bovenstaande paragraaf):

124

Tegen:

94

Onthoudingen:

27


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Nieuwe consumentenagenda — De weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel

(COM(2020) 696 final)

(2021/C 286/09)

Rapporteur:

Bernardo HERNÁNDEZ BATALLER

Corapporteur:

Gonçalo LOBO XAVIER

Raadpleging

Commissie, 14.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

218/2/24

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt kennis van de bijzonder uitgebreide en gedetailleerde nieuwe consumentenagenda en de 22 acties die daarin worden voorgesteld.

1.2.

Het EESC erkent de inspanningen van de Commissie, maar is van mening dat een “consumentenagenda” moet voortvloeien uit of het resultaat moet zijn van een echte strategie voor het consumentenbeleid. De meest recente versie van de strategie voor het consumentenbeleid van de Commissie (voor de periode 2007-2013) dateert al van 13 maart 2007 en is nu volstrekt achterhaald.

1.3.

Het EESC vreest dan ook dat de nieuwe consumentenagenda in haar huidige vorm zal worden beschouwd als een reeks losse initiatieven en dat de uitvoering ervan in de praktijk lastig zal zijn.

1.4.

Het EESC vindt dat er, gezien de ongekende crisis op gezondheids-, economisch en sociaal gebied, bijzondere en in veel gevallen prioritaire en dringende maatregelen moeten worden genomen om de COVID-19-pandemie aan te pakken; het vraagt zich af of dergelijke maatregelen wel thuishoren in een consumentenagenda, waarin de huidige moeilijke situatie naar de mening van het EESC overigens onvoldoende aan bod komt.

1.5.

Wat dit betreft wenst het EESC nogmaals te wijzen op zijn standpunt dat de gezondheidsunie zo veel mogelijk moet worden uitgediept en dat het gezondheidsbeleid geen exclusief nationale aangelegenheid is, en dat artikel 168 VWEU te zijner tijd meer in overeenstemming moet worden gebracht met artikel 169 betreffende het consumentenbeleid.

1.6.

Het EESC dringt erop aan dat de voltooiing van de eengemaakte markt, zowel fysiek als digitaal, op basis van gelijkheid plaatsvindt en dat er een hoog niveau van consumentenbescherming wordt bereikt, zoals het overigens herhaaldelijk heeft bepleit. Daarom vindt het ook dat er voor een horizontale aanpak moet worden gekozen, die aansluit bij andere beleidsmaatregelen van de Unie, zodat bij het uitstippelen en uitvoeren van sectoraal beleid rekening wordt gehouden met de belangen van de consument.

1.7.

Het EESC acht de milieucomponent van de agenda van essentieel belang en herinnert eraan dat het ook de Europese Green Deal heeft omarmd. Het EESC is met name groot voorstander van goederen die langer meegaan, een groter aanbod van duurzame producten, een schone, circulaire en klimaatvriendelijker economie en een efficiënt gebruik van producten, alsook van het tegengaan van geplande veroudering en het recht op reparatie van goederen en producten.

1.8.

Het EESC is zich er echter van bewust dat het niet gemakkelijk is om bij het meten van de “koolstofvoetafdruk” rekening te houden met de levenscyclus van producten.

1.9.

De regels op het gebied van consumentenbescherming moeten worden aangepast aan de digitale wereld. De nieuwe uitdagingen in verband met nieuwe technologieën zoals artificiële intelligentie (AI), het internet der dingen (IoT) en robotica vergen een krachtiger bescherming dan thans het geval is en moeten worden aangepakt, met name in het kader van de herziening van de richtlijn productveiligheid, en de hiaten in de bestaande wetgeving moeten worden opgespoord en gevuld. Dat is ook de reden waarom de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten deze strategie zullen moeten aanvullen.

1.10.

Het EESC pleit ervoor dat de Europese steun ook tot uiting zal komen in de betrokkenheid van alle maatschappelijke organisaties (met name consumentenorganisaties), die een rol spelen bij de verdere invulling van de agenda. Het maatschappelijk middenveld, met name de consumentenorganisaties en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, moet met andere sociale partners een voor beide partijen gunstige relatie ontwikkelen om te zorgen voor een grotere betrokkenheid bij het opstellen en uitvoeren van dit beleid.

1.11.

Daarom moet in het kader van de agenda meer worden gedaan aan consumenteneducatie en -voorlichting, omdat dit bijdraagt aan het de handhaving van een hoog niveau van bescherming.

1.12.

Het EESC is zich bewust van het feit dat het voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) lastig is om bij te dragen aan het welslagen van de agenda, vooral waar het gaat om bewustmaking en voorlichting van de consument en het aanbieden van duurzame goederen en diensten met toegevoegde economische waarde.

1.13.

Het EESC wijst erop dat bedrijven, en met name kmo’s, financiële steun moeten krijgen om aan de eisen van de agenda te voldoen, vooral nu de bedrijfsinvesteringen in de digitale en milieusector als gevolg van de COVID-19-crisis teruglopen.

2.   De mededeling van de Commissie

2.1.   Algemeen

2.1.1.

De mededeling van de Commissie:

beoogt het algemene kader voor samenwerking tussen de EU-instellingen, de lidstaten en de belanghebbenden te versterken;

is gebaseerd op een totaalaanpak die verschillende beleidsterreinen van de Unie omvat;

gaat uit van het feit dat bij het bepalen en uitvoeren van het beleid van de Unie ter aanvulling van andere EU-initiatieven rekening moet worden gehouden met de eisen op het gebied van consumentenbescherming;

pleit voor nauwe samenwerking tussen de EU en de lidstaten en voor de omzetting, toepassing en uitvoering van het kader voor consumentenbescherming dat op het niveau van secundaire EU-wetgeving is ontwikkeld.

2.1.2.

In de mededeling worden 22 acties genoemd die vijf prioritaire gebieden bestrijken:

groene transitie;

digitale transformatie;

bescherming en eerbiediging van consumentenrechten;

inspelen op specifieke consumentenbehoeften;

internationale samenwerking.

2.1.3.

Wat de aanpak van de huidige problemen betreft, wordt in de mededeling gesteld dat het belangrijk is dat iedereen gelijke en tijdige toegang krijgt tot de noodzakelijke en betaalbare tests, beschermingsmiddelen, behandelingen en toekomstige vaccins, en dat de consument volledige garanties moet worden geboden met betrekking tot grondrechten, medische ethiek, privacy en gegevensbescherming overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming.

2.1.4.

De sociale en economische ontwrichting als gevolg van de pandemie vormt een uitdaging voor de samenleving. Hoewel het belangrijk is een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, is er nog een aantal heikele kwesties, zoals:

de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake het recht op volledige terugbetaling van voorschotten door touroperators;

de toename van consumentenbedrog, bedrieglijke marketingtechnieken en fraude bij winkelen online;

de veranderende consumptiepatronen, die onder meer geleid hebben tot een piek in het gebruik van wegwerpverpakkingen.

2.2.   Belangrijkste prioritaire gebieden

2.2.1.

Groene transitie: bijdragen aan het bereiken van klimaatneutraliteit, het behouden van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, en het verminderen van water-, lucht- en bodemverontreiniging. Iedereen moet toegang hebben tot duurzame producten.

2.2.2.

De Europese Green Deal is een alomvattende strategie om de EU om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte, schone en circulaire economie waarin de milieuvoetafdruk wordt beperkt.

2.2.3.

De richtlijn verkoop van goederen moet worden gewijzigd om reparatie te promoten en hiervan een afdwingbaar recht te maken. Er zijn aanvullende maatregelen voorzien voor specifieke groepen goederen en diensten.

2.2.4.

Consumenten moeten beter worden beschermd tegen “greenwashing”, d.w.z. informatie die onjuist is of op verwarrende of misleidende wijze wordt gepresenteerd om de indruk te wekken dat een product of onderneming milieuvriendelijker is dan in werkelijkheid het geval is.

2.3.   Digitale transformatie

2.3.1.

De richtlijn inzake betere handhaving en modernisering van het consumentenrecht en de richtlijn digitale inhoud zijn belangrijke stappen, maar gezien de snelheid van de technologische vooruitgang zijn er aanvullende maatregelen nodig.

2.3.2.

Het gebruik van “dark patterns” — bepaalde personaliseringspraktijken die bestaan in profilering, verborgen reclame, fraude, valse of misleidende informatie en gemanipuleerde consumentenbeoordelingen — moet worden vermeden. Er zijn ook aanvullende richtsnoeren nodig voor de richtlijn oneerlijke handelspraktijken en de richtlijn consumentenrechten, omdat consumenten online hetzelfde niveau van bescherming en eerlijkheid moeten genieten als offline.

2.3.3.

Artificiële intelligentie (AI) is een groot goed, maar sommige toepassingen ervan kunnen in strijd zijn met de consumentenrechten en schadelijk zijn voor consumenten. Het EESC zou willen benadrukken dat betrokkenen op grond van artikel 22 van de GDPR recht hebben op menselijke tussenkomst wanneer een op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit hen in aanzienlijke mate treft.

2.3.4.

De onlinecapaciteit, de samenwerkingsmechanismen en het systeem voor informatieverzameling van de handhavingsautoriteiten worden versterkt door de nieuwe verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming; zo kunnen zij ageren tegen grootschalige inbreuken op het EU-consumentenrecht, een constant niveau van consumentenbescherming waarborgen en bedrijven een “one-stop-shop” bieden.

2.4.   Inspelen op specifieke consumentenbehoeften

2.4.1.

Aangenomen wordt dat consumenten in het algemeen de zwakkere partij zijn bij een transactie en dat hun belangen daarom moeten worden beschermd. Bepaalde groepen consumenten kunnen echter bijzonder kwetsbaar zijn en moeten speciaal worden beschermd. Deze kwetsbaarheid kan te wijten zijn aan maatschappelijke omstandigheden of aan specifieke kenmerken als leeftijd, geslacht, gezondheid, digitale geletterdheid, rekenkundige basiskennis of financiële situatie.

2.4.2.

De toenemende financiële kwetsbaarheid van veel gezinnen in de EU is op dit moment bijzonder zorgwekkend.

2.4.3.

De herziening zou ook gericht moeten zijn op het voorkomen van discriminatie bij de toegang tot krediet.

2.4.3.1.

Ouderen en personen met een beperking hebben specifieke behoeften op het vlak van consumptie en het is belangrijk te waarborgen dat er duidelijke, toegankelijke en gebruiksvriendelijke informatie beschikbaar is, zowel online als offline, overeenkomstig de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten.

2.4.3.2.

Een eerlijke en niet-discriminerende benadering van de digitale transformatie moet tegemoetkomen aan de behoeften van oudere consumenten, consumenten met een beperking en “offliners” in het algemeen, die minder vertrouwd zijn met digitale tools en vatbaarder zijn voor fraude.

2.4.3.3.

Vooral kinderen en minderjarigen worden blootgesteld aan misleidende of agressieve onlinemarketingpraktijken, een probleem dat dringend moet worden opgelost. Bovendien moeten kinderen worden beschermd tegen bestaande onveilige producten en tegen risico’s in verband met die producten, en daarom moeten de veiligheidsvoorschriften voor bepaalde producten voor kinderen worden aangepast.

2.4.3.4.

Het risico van discriminatie neemt soms nog toe door algoritmes die door bepaalde aanbieders van goederen en diensten worden gebruikt en waarvan de formule is gebaseerd op bepaalde vooroordelen die vaak het gevolg zijn van reeds bestaande culturele of sociale verwachtingen.

2.5.   Consumentenbescherming in een mondiaal kader

2.5.1.

Het is belangrijk dat de EU haar hoge niveau van consumentenbescherming als Europese waarde en Europees model op internationaal niveau uitdraagt.

2.5.2.

Om een veilige invoer te waarborgen en consumenten in de EU te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken van buiten de EU, moeten binnen de EU meer maatregelen worden genomen met behulp van sterkere instrumenten voor markttoezicht en moet ook nauwer worden samengewerkt met de overheden van partnerlanden van de EU.

2.5.3.

Multilaterale samenwerking op het gebied van consumentenkwesties is essentieel voor de bevordering van een hoge mate van bescherming en veiligheid op internationaal niveau en voor de wereldwijde bescherming van consumenten.

2.6.   Governance

2.6.1.

De agenda bevat acties ter bevordering van de prioriteiten van het consumentenbeleid die de EU en de lidstaten in de komende vijf jaar zouden kunnen nastreven.

2.6.2.

Die nieuwe visie op samenwerking op het vlak van Europese en nationale beleidsprioriteiten impliceert een nieuw kader voor nauwere samenwerking dat concrete acties mogelijk maakt.

2.6.3.

De Commissie zal regelmatig overleg plegen met het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s en zal nauw samenwerken met de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat de acties strak worden gecoördineerd en de beschikbare middelen optimaal worden gebruikt.

2.6.4.

Dit moet gepaard gaan met nauwe en doeltreffende samenwerking met de belanghebbenden, waaronder consumentenorganisaties, het bedrijfsleven en de academische wereld. Sterke consumentenorganisaties op Europees en nationaal niveau zijn essentiële partners bij het opzetten van de werkzaamheden in het kader van deze agenda en voor het bereiken van consumenten.

2.6.5.

Daarom zal de Commissie:

een nieuwe adviesgroep consumentenbeleid oprichten;

het scorebord voor consumentenvoorwaarden in 2021 vernieuwen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Wat de gezondheidscrisis betreft, dringt het EESC er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich te blijven inspannen voor het vaccineren van de bevolking en voor een vaccinstrategie waarbij iedereen, ongeacht sociale en economische situatie, aan bod komt.

3.2.

Het is belangrijk om consumenten mondiger te maken, te betrekken bij de economie en een sleutelrol te laten spelen bij een duurzaam herstel, waardoor de economie van de EU en de interne markt concurrerender worden. Nieuwe bedrijfsmodellen die de efficiëntie en duurzaamheid van goederen en diensten kunnen optimaliseren, zijn belangrijk.

3.3.

Consumenten moeten een sleutelrol spelen in de groene transitie door duurzame productie en consumptie te bevorderen. Alle producten moeten veilig, beschikbaar, betaalbaar en toegankelijk zijn, met name waar het gaat om de houdbaarheid, duurzaamheid, repareerbaarheid en recycleerbaarheid van producten. Het EESC heeft al eerder zijn steun uitgesproken voor de verordening inzake “geplande veroudering” en gepleit voor een langere levensduur van producten, ook in het geval van software. De voorgestelde maatregelen zijn in het algemeen horizontaal en hebben niet specifiek betrekking op consumentenbescherming.

3.4.

Het midden- en kleinbedrijf moet bij deze milieutransitie worden betrokken zonder dat de administratieve lasten aanzienlijk toenemen.

3.5.

Het EESC is vastbesloten om zich actief in te zetten voor een “groene” transitie en een “digitale” transformatie die niet tot sociale uitsluiting leiden en waarbij een tweedeling ten koste van kwetsbare consumenten en discriminerende situaties die de keuze van en de toegang tot goederen en diensten beperken, worden vermeden, zoals de weigering van kredietdiensten aan zwangere vrouwen op grond van een mogelijk inkomensverlies en uitsluiting van alleenstaande moeders van bepaalde financiële diensten.

3.6.

Er moeten ondersteunende maatregelen worden genomen om de financiële kwetsbaarheid van gezinnen, met inbegrip van alleenstaande ouders en partners van hetzelfde geslacht, aan te pakken, vooral wanneer ze schulden hebben. Het EESC heeft in zijn adviezen herhaaldelijk zijn steun uitgesproken voor regelgeving ten behoeve van gezinnen met een buitengewoon hoge schuldenlast.

3.7.

De Commissie moet met haar horizontale maatregelen ook energiearmoede aanpakken en situaties voorkomen die tot sociale uitsluiting kunnen leiden.

3.8.

Het EESC hoopt dat de Commissie zich zo snel mogelijk zal buigen over de herziening van de richtlijnen inzake productveiligheid, consumentenkrediet, verkoop op afstand van financiële diensten, consumentenrechten en oneerlijke handelspraktijken.

3.9.

Het EESC heeft hoge verwachtingen ten aanzien van de richtlijn betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en hoopt dat de richtlijn in overeenstemming met de nationale rechtskaders zal worden uitgevoerd.

3.10.

Het EESC staat achter de doelstelling om consumenten in staat te stellen een actievere rol te spelen in de groene transitie. Het is niet voldoende dat bedrijven veranderingen doorvoeren en innoveren; de markt moet anders worden ingericht om de economie op een meer circulaire manier te laten functioneren. Dit wil zeggen dat er meer duurzame producten moeten worden geconsumeerd (die naar verwachting duurder zullen zijn), dat producten langer mee moeten gaan en gerepareerd moeten kunnen worden, volgens de eisen van het “ecologisch ontwerp” (ontwikkeling van producten op basis van ecologische criteria), en dat er efficiënter gebruik moet worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Ook moet, in het kader van de groene transitie, worden gekeken naar de rol van het vervoer.

3.11.

De boodschap moet zijn dat iedereen zich moet inzetten voor het milieu: bedrijven, die meer duurzame maatregelen en praktijken moeten hanteren en de consument moeten informeren en voorlichten, én — om ervoor te zorgen dat deze maatregelen effect sorteren — consumenten, die ook duurzame gewoonten en gedragingen moeten aanleren. De extra kosten die hieruit zouden kunnen voortvloeien voor het Europese midden- en kleinbedrijf, en die worden gemeten in het kader van de effectbeoordeling van de mkb-toets (onderdeel van de Europese “Small Business Act”), moeten in de hand worden gehouden met behulp van dit mechanisme, dat ook de permanente raadpleging van mkb-gezanten omvat. Er moeten mechanismen en middelen ter beschikking worden gesteld aan kmo’s, zodat ze hun kennis up-to-date kunnen houden.

3.12.

Het EESC vindt dat er harder moet worden opgetreden tegen oneerlijke handelspraktijken op het internet, waarbij de rechten van consumenten en van iedereen die bij de productcyclus betrokken is, met voeten worden getreden. Het Comité pleit ervoor dat alles wat in de fysieke wereld (offline) als onrechtmatig wordt beschouwd, ook in de digitale wereld (online) als dusdanig wordt behandeld. Nieuwe vormen van misbruik in de offlinewereld, zoals het nauwlettend gevolgd worden door bedrijven (“tracking”) en “dark patterns”, vergen een nog krachtiger bescherming.

3.13.

Er moeten meer mensen, IT-tools en andere middelen worden ingezet in de strijd tegen onlinefraude, die zo omvangrijk en wijdverspreid is dat het voor de autoriteiten veel moeilijker is om ertegen op te treden, ook in gevallen waarin de volksgezondheid wordt bedreigd (bijv. de onlineverkoop van “illegale” geneesmiddelen).

3.14.

In het geval van de acties 8, 9 en 10 moet het evenwicht worden bewaard tussen veiligheid en de flexibiliteit die nodig is om innovatie en technologische en economische vooruitgang ongehinderd doorgang te laten vinden. Er moet samen met China een actieplan worden uitgewerkt op het gebied van productveiligheid en er moet meer steun worden verleend aan partnerlanden van de EU, ook in Afrika, voor capaciteitsopbouw op het gebied van regelgeving en technische bijstand. Het is belangrijk dat de authenticiteit van producten wordt beschermd (en daarnaast ook het merkenrecht), omdat er, zoals bekend, een heleboel nagemaakte en vervalste producten bestaan in bepaalde derde landen. Originele producten verdienen, vanwege hun kwaliteit, gebruiksgemak en reputatie, meer aandacht en belangstelling van de consument.

3.15.

Het EESC pleit voor een methode om de kwaliteit en kwantiteit te beoordelen. Daarbij moet onder meer worden nagegaan of de richtlijnen van de Unie tijdig ten uitvoer worden gelegd, overeenkomstig de bepalingen van het afgeleid recht en de beginselen van “beter wetgeven”.

3.16.

Het EESC stelt vast dat er een steeds grotere kloof ontstaat tussen de strategieën (bijv. de Europese Green Deal in het algemeen en de “van-boer-tot-bordstrategie” of de nieuwe consumentenagenda in het bijzonder) en de meer gedetailleerde regelgevingsinitiatieven (of niet-regelgevingsinitiatieven) die geacht worden deze strategieën ten uitvoer te leggen. Het Comité onderstreept dat de ambities van de consumentenagenda met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal tijdens de uitvoering van de afzonderlijke follow-up-initiatieven constant moeten zijn.

4.   De COVID-19-crisis

4.1.

De huidige pandemie heeft de hele wereld zwaar getroffen en heeft een grote impact op veel onderdelen van ons leven. Deze crisis heeft geleid tot een herschikking van de belangrijkste prioriteiten van de lidstaten en is vooral voor de consument buitengewoon nadelig gebleken, omdat die zijn rechten onnodig beperkt zag worden zonder dat de bestaande mechanismen werden versterkt of zonder dat er met het oog op de nieuwe situatie mechanismen werden ingevoerd om de consumenten financiële bescherming te bieden.

4.2.

Om te anticiperen op de mogelijke gevolgen voor de consument en lering te trekken uit deze pandemie is het derhalve van essentieel belang dat in de toekomst wordt gestreefd naar een betere bescherming van de consument op het gebied van gezondheidszorg, energie, communicatie, financiële diensten, luchtvaart en passagiersrechten, pakketreizen, toezicht, voeding en digitale diensten.

4.3.

Anderzijds heeft de crisis bijgedragen tot de verspreiding van oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van de meest kwetsbaren en heeft zij gedurende een bepaalde periode niet alleen geleid tot de uitputting van voorraden van bepaalde producten en persoonlijke beschermingsmiddelen, maar ook tot zeer hoge en speculatieve prijzen. Deze situatie zal opnieuw, en mede gelet op de verwachte opleving van de crisis, meer aandacht en middelen vergen van de kant van de toezichthoudende autoriteiten.

4.4.

Het EESC zou graag zien dat hierover een initiatiefadvies wordt opgesteld dat de Commissie van pas kan komen bij het uitwerken en uitvoeren van deze maatregelen.

5.   Andere onderwerpen die niet of slechts indirect aan bod komen in de nieuwe consumentenagenda

5.1.   Beheer van de gezondheidszorg in de lidstaten

De eerste stappen in de richting van een Europese gezondheidsunie worden nu gezet. De coronacrisis heeft aangetoond dat de EU een veel grotere rol moet spelen op het gebied van volksgezondheid, om de gezondheid van alle Europese burgers te beschermen met veerkrachtiger gezondheidsstelsels en een sterker kader voor beveiliging van de gezondheid.

5.2.   Financiële diensten

Bij de herziening van de richtlijn consumentenkrediet zal met name aandacht moeten worden besteed aan de procedure voor uitstel van betaling en moet voor een totaalaanpak worden gekozen die, ongeacht de aard van het krediet, de belangen van de consument beschermt. Op Europees niveau zal de procedure voor faillietverklaring van particulieren tegen het licht moeten worden gehouden om te voorkomen dat het huidige niveau van consumentenbescherming wordt verlaagd.

5.3.   Toerisme, vrije tijd en de rechten van vliegtuigpassagiers

Het is belangrijk dat de rechten van het consumenten worden gewaarborgd, versterkt of gewijzigd, en dat er Europese fondsen in het leven worden geroepen om de belangen van consumenten op dit gebied te beschermen. Dit is ook een ideale gelegenheid om de consumentenbescherming aan te vullen met een adequate financiële regeling om passagiers te beschermen tegen het risico van liquiditeitsproblemen of in geval van insolventie een luchtvaartmaatschappij het onvermogen om tickets terug te betalen of, indien nodig, een repatriëring uit te voeren.

5.4.   Huisvesting

Er moet een geïntegreerd Europees programma voor huisvesting worden opgezet dat verschillende gebieden omvat, zoals milieu, energie, financiële diensten, contractuele rechten en gezondheid, en dat Europese consumenten het recht op toegang tot fatsoenlijke en ook op lange termijn toegankelijke huisvesting geeft. De bouw van duurzame huizen (zoals “passiefhuizen”) moet worden aangemoedigd. De toepassing van de circulariteitsbeginselen bij de renovatie van gebouwen zal zorgen voor minder materiaalgerelateerde broeikasgasemissies. Renovatie kan veel nieuwe mogelijkheden bieden en verregaande sociale, ecologische en economische voordelen opleveren.

5.5.   Energie

De consument moet steviger rechten krijgen waar het gaat om de uitvoering van het beleid op het gebied van hernieuwbare energie, zelfvoorziening en markttarieven en er moet worden vermeden dat consumenten worden gediscrimineerd of geen toegang krijgt tot echte alternatieve energieoplossingen.

5.6.

De verantwoordingsplicht van digitale platforms met betrekking tot zowel productveiligheid als aansprakelijkheid bij de bemiddeling bij onlineovereenkomsten moet beter worden gedefinieerd en worden versterkt.

5.7.

Het is belangrijk een duidelijke aansprakelijkheidsstructuur voor onlineplatforms op te zetten, met inbegrip van passende maatregelen om frauduleuze, oneerlijke en misleidende handelspraktijken en de verkoop van niet-conforme producten en gevaarlijke goederen en diensten via onlineplatforms aan te pakken. In de strijd tegen dit soort oneerlijke praktijken is nauwere samenwerking tussen de Commissie en de nationale autoriteiten geboden.

5.8.

De rechtstreekse verkoop van producten die gevaarlijk zijn voor de consument, met name vanwege hun chemische samenstelling, moet worden stopgezet of beperkt. Het EESC is blij met de invoering van een systeem als “Safety Gate”, dat zorgt voor snelle waarschuwing van de EU-lidstaten in geval van onveilige consumentenproducten.

5.9.

De bescherming van de consument in het geval van “over-the-top”-diensten (OTT), die meestal nog steeds niet onder de nationale wetgeving en ook niet onder het Europees Wetboek voor elektronische communicatie vallen, moet worden verbeterd.

5.10.

Door de ontwikkeling van een consumentenbeschermingsbeleid zal de economische, sociale en territoriale samenhang in de EU worden versterkt. Zonder afbreuk te doen aan het algemene consumentenbeschermingsbeleid, moet de Unie een aantal maatregelen en programma’s uitvoeren die dichter bij de burger staan. Daartoe moet zij, samen met de nationale autoriteiten, het netwerk van Europese consumentencentra en het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming versterken.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


BIJLAGE

Het volgende wijzigingsvoorstel, waarvóór ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werd tijdens de zitting verworpen (artikel 59, lid 3, rvo):

Paragraaf 1.13

Schrappen:

 

1.13

Het EESC wijst erop dat bedrijven, en met name kmo’s, financiële steun moeten krijgen om aan de eisen van de agenda te voldoen, vooral nu de bedrijfsinvesteringen in de digitale en milieusector als gevolg van de COVID-19-crisis teruglopen.

Motivering:

 

Uit deze passage kan worden opgemaakt dat overheidssteun zou moeten worden verleend om ervoor te zorgen dat bedrijven voldoen aan de meest elementaire vereisten van consumentenbescherming. Het spreekt voor zich dat dergelijke plannen in een op winst gebaseerd economisch bestel veel te ver gaan en in strijd zijn met de basisvereisten inzake de werking van een dergelijk systeem. Consumentenbescherming is een must, geen luxe of een optie die met overheidsgeld moet worden betaald.

Stemming:

Voor:

64

Tegen:

139

Onthoudingen:

35


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Farmaceutische strategie voor Europa

(COM(2020) 761 final)

(2021/C 286/10)

Rapporteur:

Martin SCHAFFENRATH

Raadpleging

Europese Commissie, 14.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

232/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is in de eerste plaats ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om door middel van de nieuwe farmaceutische strategie voor Europa niet alleen het concurrentievermogen van de farmaceutische industrie te bevorderen, maar ook de levering van veilige, kwalitatief hoogwaardige en betaalbare geneesmiddelen en de financiële houdbaarheid van de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten te waarborgen. Een nieuwe gemeenschappelijke Europese aanpak is met name van belang op de volgende gebieden:

de toegang tot en de beschikbaarheid van geneesmiddelen;

de betaalbaarheid en de financiële houdbaarheid van de nationale gezondheidszorgstelsels;

de bevordering van onderzoek en innovatie ter versterking van het concurrentievermogen van de Europese farmaceutische industrie;

de versterking van veerkrachtige en transparante productie- en leveringsketens;

de efficiënte uitvoering van de Green Deal-doelstellingen (1) door een klimaatneutrale farmaceutische industrie.

1.2.

De huidige COVID-19-pandemie laat zien hoe belangrijk een gecoördineerde Europese aanpak is. Het EESC wijst dan ook op het belang van gemeenschappelijke strategieën voor onderzoek en ontwikkeling en prijsstelling op farmaceutisch gebied, vooral als het gaat om producten met een hoog risico en waarbij het rendement van de investeringen voor de producenten niet is gegarandeerd.

1.3.

Het EESC benadrukt dat beleidsmaatregelen op EU-niveau de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 168, lid 7, VWEU moeten eerbiedigen, om rekening te houden met de verschillende wijzen waarop de nationale gezondheidszorgstelsels zijn georganiseerd en om te voorkomen dat ze financieel ontwricht raken. Dit is met name van belang wanneer het om prijsstelling en vergoedingen gaat — kwesties die onder de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten vallen. Desalniettemin moet ervoor worden gezorgd dat informatie, kennis en beste praktijken doorlopend op EU-niveau worden uitgewisseld, zodat versnippering en ongelijkheden worden voorkomen.

1.4.

Het EESC stelt vast dat de Europese farmaceutische sector zich de laatste jaren onder de huidige randvoorwaarden heeft ontwikkeld in een richting die deels misbruik van de diverse systemen van stimulansen in de hand heeft gewerkt, in tal van opzichten transparantie ontbeert, tot een concentratie van bedrijfsactiviteiten met hoge winstmarges heeft geleid en er deels ook voor heeft gezorgd dat er te hoge prijzen worden gevraagd. Het EESC acht het dan ook dringend noodzakelijk het huidige rechtskader voor geneesmiddelen te herzien en aan te passen, en er nog meer voorwaarden inzake betaalbaarheid en beschikbaarheid aan te koppelen.

1.5.

Het EESC benadrukt met name de sleutelrol van een goed functionerende, eerlijke en efficiënte interne markt, waarop echte medische innovatie met een echte meerwaarde voor de gezondheidszorg zowel wordt bevorderd als beloond, en waarop ook de concurrentie voor een eerlijke en betaalbare toegang tot geneesmiddelen wordt versterkt.

1.6.

Met het oog op de bevordering van innovatief onderzoek en innovatieve ontwikkeling (O & O) als basis voor het mondiale concurrentievermogen van de Europese farmaceutische industrie, steunt het EESC met name de voorgestelde harmonisatie van het rechtskader voor de bescherming van intellectuele eigendom en de consequente toepassing ervan in de lidstaten.

1.7.

Wat de veerkrachtigere productie- en leveringsketens ter versterking van de strategische autonomie van Europa alsook ter vermijding van tekorten betreft, pleit het EESC voor een evenwichtige aanpak op basis van een grotere diversificatie van de productielocaties enerzijds en een geleidelijke, gedeeltelijke en tegelijkertijd op duurzame leest geschoeide reshoring van de productie naar Europa anderzijds. Mogelijke financiële en fiscale stimulansen op het niveau van de lidstaten en de doeltreffendheid daarvan moeten gemeenschappelijk op EU-niveau worden besproken en onderzocht.

1.8.

Het EESC is ook ingenomen met de geplande herziening van het Europese systeem van stimulansen voor O & O op farmaceutisch gebied in Europa, met name het rechtskader voor geneesmiddelen voor kinderen en zeldzame ziekten. Met name de grote onvervulde behoefte aan passende therapieën op het gebied van kinderkanker moet een aandachtspunt van toekomstige strategieën zijn.

1.9.

Het EESC is van mening dat de herziening van het rechtskader voor geneesmiddelen en alle toekomstige initiatieven op EU-niveau in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op het beginsel van transparantie, teneinde een echte meerwaarde voor het algemeen belang te genereren. Dit betreft niet alleen de kosten voor de producenten, maar ook de toewijzing van overheidsmiddelen voor O & O, het gebruik van stimulansen enz.

1.10.

Het EESC verwelkomt en steunt de door de Europese Commissie ondersteunde initiatieven van de lidstaten om gemeenschappelijk innovatieve en dure geneesmiddelen aan te kopen teneinde de financiële houdbaarheid van de nationale gezondheidszorgstelsels te vrijwaren.

1.11.

Het EESC erkent de positieve rol van generieke geneesmiddelen en biosimilars als het gaat om de toegang tot betaalbare geneesmiddelen, het belang ervan voor een duurzame financiering van de gezondheidszorgstelsels alsook de bijdrage ervan aan een veerkrachtige en strategisch onafhankelijke Europese geneesmiddelenmarkt. Het EESC steunt maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van overheidsopdrachten door de toepassing van de MEAT-criteria (economisch voordeligste inschrijving) en multi-winner tenders, rekening houdend met milieu- en socialezekerheidsaspecten, die leiden tot een toekomstbestendige inrichting van de markt voor generieke geneesmiddelen en biosimilars.

1.12.

Het EESC maant tot voorzichtigheid als het gaat om versnelde toelatingen op basis van gebrekkig bewijsmateriaal en een groter gebruik van gegevens uit de praktijk (“real world data”) en er geen sprake is van een grensoverschrijdende gezondheidscrisis. Afwenteling op de patiënt van de risico’s van de fase voorafgaand aan het verlenen van de vergunning voor het in handel brengen tot de fase erna moet koste wat het kost worden vermeden. Gegevens en onderzoeksresultaten moeten dan ook consequent worden gepubliceerd om een efficiënte monitoring na het verlenen van de vergunning voor het in handel brengen te waarborgen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Volgens het op 18 november 2020 verschenen verslag “Health at a Glance: Europe” (2) zijn de zorguitgaven in alle 27 lidstaten van de Unie tussen 2013 en 2019 jaarlijks met gemiddeld 3,0 % gestegen en namen deze in 2019 8,3 % van het bbp voor hun rekening. Zelfs als dit percentage gelijke tred heeft gehouden met de economische groei in de lidstaten, wordt een drastische stijging verwacht in het kielzog van de huidige COVID 19-pandemie.

2.2.

Zoals reeds werd benadrukt in de conclusies van de Raad van 2016 (3) en het initiatiefverslag van het Europees Parlement over opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen (4), zetten de stijgende prijzen van geneesmiddelen de nationale gezondheidszorgstelsels steeds verder onder druk. Het evenwicht in het complexe farmaceutisch systeem tussen het verlenen van toelating en maatregelen ter bevordering van innovatie moet in de EU dan ook worden hersteld teneinde gelijke toegang tot geneesmiddelen in alle lidstaten te waarborgen.

2.3.

Met name de prijsstijgingen voor recentelijk toegelaten therapieën brengen de stabiliteit van het geneesmiddelenbudget en daarmee de toegang voor de patiënt tot geneesmiddelen in gevaar (5). Van cruciaal belang in dit verband is de sterke clustervorming (bijvoorbeeld in het geval van kanker) rondom gebieden die reeds goed worden onderzocht en waar een grote overlap bestaat met de bestaande portefeuilles van producenten. Voor de toekomst moeten dus doeltreffende manieren worden gevonden om deze clusters open te breken. Therapieën moeten betaalbaar zijn en daarmee voor alle patiënten even toegankelijk. Daartoe moet O & O worden gericht op gebieden met een reële onvervulde medische behoefte, zoals zeldzame ziekten of vormen van kinderkanker.

2.4.

In de routekaart voor het Europees actieplan inzake intellectuele eigendom (6) wordt reeds beklemtoond dat de Unie over een solide rechtskader voor de bescherming van intellectuele eigendom beschikt. Elke wijziging van dit systeem moet derhalve vergezeld gaan van een goed onderbouwde effectbeoordeling, zodat alleen de noodzakelijke wijzigingen worden aangebracht.

2.4.1.

Octrooien, aanvullende beschermingscertificaten (ABC’s) en gegevensexclusiviteit zijn bedoeld als stimulansen om onderzoek op nieuwe gebieden aan te moedigen. Bij de verdere uitwerking van de farmaceutische strategie is het zaak de toegevoegde waarde voor de samenleving als uitgangspunt te nemen. Daarbij moet de nadruk worden gelegd op de toegankelijkheid en beschikbaarheid van werkzame, veilige en betaalbare geneesmiddelen ten behoeve van alle patiënten, overeenkomstig het recht op passende gezondheidszorg, zoals neergelegd in de Europese pijler van sociale rechten (7). Dit heeft niet alleen betrekking op de levering van innovatieve, nieuwe, door octrooien beschermde geneesmiddelen, maar evenzeer op de toegang tot generieke geneesmiddelen en biosimilars. Een goed functionerende en eerlijke interne markt speelt derhalve een centrale rol.

2.4.2.

Het EESC is ook voorstander van de harmonisatie van het rechtskader voor ABC’s om de toekenningsprocedure coherenter te maken en de versnippering van de toepassing ervan in de lidstaten een halt toe te roepen. Gezien de sociale gevolgen van ABC’s is het van belang ervoor te zorgen dat de in dit verband centraal op te richten autoriteit ressorteert onder EU-instellingen.

2.4.3.

Het EESC is zeer bezorgd over een mogelijke verlenging van exclusieve rechten en een verdere versterking van de intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot de geneesmiddelenmarkt. Om de toegang voor patiënten tot betaalbare therapieën ook in het vervolg mogelijk te maken, mag de prijsconcurrentie geen hinder ondervinden van de ontwikkeling en marktintroductie van generieke geneesmiddelen en biosimilars. Daarom moet meervoudige bescherming van een product in de verschillende lidstaten of bescherming door middel van meerdere octrooien (patent slicing) worden vermeden, temeer omdat er geen enkel bewijs is dat een krachtige bescherming van intellectuele eigendom innovatie en productiviteit bevordert (8).

2.4.4.

Met name in de context van het huidige politieke debat over de reshoring van productielocaties naar Europa om de levering veilig te stellen, moet een wijziging van het rechtskader inzake de intellectuele eigendom nauwgezet worden onderzocht. Overeenkomstig de effectbeoordeling in verband met Richtlijn 2011/62/EU (9) (de zogeheten richtlijn vervalste geneesmiddelen) is het merendeel van de werkzame farmaceutische bestanddelen voor generieke geneesmiddelen die worden geproduceerd in India en China, terwijl de werkzame farmaceutische bestanddelen van nieuwe, door octrooien beschermde geneesmiddelen voor het overgrote deel in Europa worden vervaardigd. Voor de reshoring van met name de productie van generieke geneesmiddelen moet dan ook gebruik worden gemaakt van andere stimulansen en mechanismen dan een verdere versterking van de intellectuele-eigendomsrechten. Alternatieve maatregelen behelzen bijvoorbeeld licentieovereenkomsten, afnamegaranties of zogenaamde octrooipools voor geneesmiddelen (10). Tegelijk met de reshoring moeten ook manieren worden gevonden om de productie binnen en buiten Europa sterker te diversifiëren teneinde de leveringsketens te versterken en veilig te stellen.

2.5.

Wat geneesmiddelen voor zeldzame ziekten (zogenaamde weesgeneesmiddelen of OMP’s) betreft, is het EESC ingenomen met het feit dat het aantal toegelaten OMP’s gestaag is toegenomen dankzij de stimulansen van Verordening (EG) nr. 141/2000 (11) dit heeft een veel betere gelijke toegang voor patiënten opgeleverd en moet dus worden toegejuicht. Overigens wordt de toegang steeds verder bemoeilijkt door de hoge prijzen die producenten voor hun producten vragen (12). Het EESC benadrukt derhalve dat de OMP-status niet mag worden misbruikt voor onevenredig hoge prijzen en winsten, en steunt daarom de herziening van dit rechtskader waartoe de aanzet is gegeven met de in november 2020 gepubliceerde effectbeoordeling (13). Een regelmatige automatische herevaluatie van de criteria zou kunnen worden overwogen, evenals een aanpassing van de duur van de marktexclusiviteit onder bepaalde, nader te bepalen voorwaarden. Het EESC is tevens voorstander van een eventuele herziening van de criteria, met name ten aanzien van de prevalentie (met inachtneming van alle toegelaten indicaties), met betrekking tot de aanwijzing van geneesmiddelen als OMP’s.

2.6.

Het EESC steunt met name de oproep van de Europese Commissie en van veel leden van het Europees Parlement om de transparantie in de farmaceutische sector te vergroten, vooral wat de kosten van O & O betreft. Bij gebrek aan basisvoorschriften inzake kostentransparantie bij de ontwikkeling van geneesmiddelen kan de prijsstelling van nieuwe geneesmiddelen op basis van het argument van de hoge onderzoeksuitgaven niet worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten voor prijsstelling en vergoedingen, en dus ook niet of de aangerekende prijzen passend zijn.

2.6.1.

Volgens het EESC zou Richtlijn 89/105/EEG (14) (de zogeheten transparantierichtlijn) in dit verband een belangrijk instrument kunnen zijn. Artikel 6 daarvan bepaalt dat lidstaten die een positieve lijst voeren, de volledige lijst van de onder hun ziekteverzekeringsstelsel vallende producten, alsmede de door hun bevoegde autoriteiten vastgestelde prijzen openbaar moeten maken en aan de Commissie moeten voorleggen. De daadwerkelijk betaalde prijzen worden echter beschermd door vertrouwelijke inkoopovereenkomsten, waardoor de uitwisseling tussen nationale autoriteiten ernstig wordt bemoeilijkt. De EURIPID-gegevensbank (15) zou in dit verband als uitgangspunt kunnen dienen, op voorwaarde dat alle lidstaten verplicht zijn hun prijsinformatie mee te delen.

2.6.2.

Volgens het EESC is het ook van cruciaal belang dat de transparantie van de mondiale farmaceutische productie- en toeleveringsketens aanzienlijk wordt verbeterd om mogelijke tekorten in de toelevering tegen te gaan en de veerkracht van de gezondheidszorgstelsels te vergroten. Naast de instelling van een gecoördineerd rapportagesysteem, zoals reeds overwogen in het kader van de Europese gezondheidsunie, met gelijktijdige verplichte deelname van alle relevante actoren, staat de vorming van een strategische voorraad geneesmiddelen die door de WHO als essentieel worden aangemerkt, hierbij centraal.

2.6.3.

In de context van de huidige COVID 19-pandemie schaart het EESC zich achter de oproep van veel leden van het Europees Parlement en relevante belanghebbenden om meer transparantie te betrachten bij de afnameovereenkomsten met farmaceutische producenten voor COVID 19-vaccins. Transparantie is onontbeerlijk, willen EU-burgers de vaccins tegen het virus vertrouwen en met de vaccinatie instemmen. Dit moet niet alleen gelden voor de huidige vaccinovereenkomsten, maar ook dienen als een nieuw transparantiekader voor alle toekomstige gezamenlijke aanbestedingsactiviteiten.

2.7.

Maatregelen voor de gemeenschappelijke aankoop van recentelijk toegelaten dure geneesmiddelen moeten op Europees niveau uitdrukkelijk worden versterkt en aangemoedigd. Naast een grotere leveringszekerheid in Europa kan op die manier ook de onderhandelingspositie tegenover farmaceutische producenten worden versterkt en kunnen door een groter inkoopvolume aanzienlijke kostenbesparingen worden geboekt.

2.8.

Wat de bevordering van O & O op farmaceutisch gebied betreft, onderschrijft het EESC de kritiek van tal van actoren en belanghebbenden op het gebrek aan transparantie, de ontoereikende betrokkenheid van belanghebbenden bij de overheid en de gebrekkige toegang van het publiek tot onderzoeksresultaten.

2.8.1.

Het EESC dringt er daarom op aan dat in de toekomst de financiering van onderzoek uit openbare middelen en de kosten van O & O openbaar worden gemaakt, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij vragen over de nationale prijsstelling en echt publiek rendement op publieke investeringen kan worden gewaarborgd. Hierbij moet een regelmatige evaluatie van de onderzoeksfinanciering, waarbij verslag wordt uitgebracht aan het Europees Parlement, worden overwogen. Vooral de gevoelige gebieden van de gezondheidszorg ondervinden nadeel als de financiering van onderzoek uitsluitend op industriële belangen is gericht. Om die reden moeten alle belanghebbenden in de toekomst op voortvarende wijze worden betrokken bij de onderzoeksagenda’s van de Europese Commissie, teneinde ervoor te zorgen dat deze zijn afgestemd op de werkelijke medische en maatschappelijke behoeften.

2.8.2.

In dit verband is het van essentieel belang dat er in de hele EU een gemeenschappelijke definitie van “onvervulde medische behoefte” komt, zodat de O & O-activiteiten op farmaceutisch gebied efficiënt kunnen worden gericht op die gebieden waar geen geschikte of doeltreffende therapie bestaat. Deze criteria moeten op de behoeften van de patiënten en de volksgezondheid gebaseerd zijn.

2.9.

Tegelijkertijd dringt het EESC in verband met medisch O & O en klinische studies aan op maatregelen op EU-niveau om meer rekening te houden met genderverschillen en de verschillende effecten van geneesmiddelen in de dagelijkse medische praktijk, op basis van relevante indicatoren. Het roept ook op tot meer transparantie en vindt dat alle betrokkenen zich meer bewust moeten worden van deze kwesties.

2.10.

Volgens het EESC is het bijzonder positief dat het toenemende risico van antimicrobiële resistentie (AMR) in de farmaceutische strategie expliciet wordt benadrukt. Naast efficiënte maatregelen om het gebruik van antibiotica terug te dringen, moet de aandacht vooral uitgaan naar alternatieve stimuleringsmodellen in de gehele O & O-cyclus en naar nieuwe prijsstellingsmodellen. In dit verband kan ook gebruik worden gemaakt van bewezen stimulansen, zoals een tijdige uitwisseling met het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en vrijstelling van de betaling van vergunningskosten. In de toekomst zal het belangrijk zijn de winst van de producent los te koppelen van het verkoopvolume. Tegelijk met de ontwikkeling van nieuwe antibiotica zouden echter ook andere maatregelen kunnen worden getroffen, zoals afnamegaranties, om de producenten meer voorspelbaarheid te geven.

2.11.

Wat onderwerpen als toelating en marktintroductie betreft, is het EESC in principe voorstander van een snelle beschikbaarheid van innovatieve geneesmiddelen, met name op gebieden met hoge onvervulde medische behoeften. Toch staan snellere toelatingen niet automatisch garant voor een betere geneesmiddelenvoorziening. Gelijke toegang tot veilige, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige geneesmiddelen voor alle patiënten moet daarom het hoofddoel van het Europese farmaceutische beleid zijn.

2.11.1.

In het licht van de razendsnelle ontwikkeling van de technologische mogelijkheden en de daarmee gepaard gaande behoefte aan flexibele onderzoeksopzetten is het EESC het met de Europese Commissie eens dat gerandomiseerde gecontroleerde studies met (idealiter) relevante comparatoren en eindpunten beschouwd moeten blijven worden als de gouden standaard voor het verlenen van de vergunning voor het in handel brengen. Uitzonderingen mogen alleen in individuele gevallen worden toegestaan, onder opgaaf van redenen. Indien het genereren van gegevens wordt overgeheveld naar de fase na het verlenen van de vergunning voor het in handel brengen, dan moet worden gewaarborgd dat noch de daarmee voor de farmaceutische ondernemingen gemoeide kosten worden afgewenteld op de overheid, noch de veiligheid van de patiënt als gevolg van vervroegde toelatingen in het gedrang komt. Het feit dat er niet voldoende gegevens voorhanden zijn en er daarom nog meer gegevens moeten worden gegenereerd, moet in aanmerking worden genomen bij de prijsstelling.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/european-green-deal_nl

(2)  https://ec.europa.eu/health/state/glance_nl

(3)  PB C 269 van 23.7.2016, blz. 31.

(4)  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/A-8-2017-0040_NL.pdf

(5)  https://www.oecd.org/health/health-systems/Addressing-Challenges-in-Access-to-Oncology-Medicines-Analytical-Report.pdf

(6)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12510-Intellectual-Property-Action-Plan

(7)  https://ec.europa.eu/info/publications/european-pillar-social-rights-booklet_en

(8)  https://pubs.aeaweb.org/doi/pdf/10.1257/jep.27.1.3

(9)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02011L0062-20110721&from=NL (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 74).

(10)  https://www.who.int/bulletin/volumes/97/8/18-229179/en/

(11)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02000R0141-20190726&qid=1598193643269&from=NL (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1).

(12)  https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/files/paediatrics/docs/orphan-regulation_study_final-report_en.pdf

(13)  https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12767-Revision-of-the-EU-legislation-on-medicines-for-children-and-rare-diseases

(14)  PB L 40 van 12.2.1989, blz. 8.

(15)  EURIPID is een vrijwillige database van de voor prijsstelling en vergoedingen verantwoordelijke nationale autoriteiten, waarin conform de transparantierichtlijn 89/105/EEG de officiële catalogusprijzen van hoofdzakelijk in de ambulante zorg gebruikte geneesmiddelen zijn opgenomen; https://www.euripid.eu/about


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/59


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het innovatiepotentieel van de EU optimaal benutten — Een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen

(COM(2020) 760 final)

(2021/C 286/11)

Rapporteur:

Rudolf KOLBE

Raadpleging

Europese Commissie, 14.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

241/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC staat volledig achter het uitstekende actieplan van de Europese Commissie inzake intellectuele eigendom (IE), waarmee zij de modernisering van het IE-systeem van de EU breed wil aanpakken.

1.2.

Het EESC is er ten stelligste van overtuigd dat de lancering van het eenheidsoctrooistelsel het concurrentievermogen van de ondernemingen in de EU aanzienlijk zal verbeteren en absolute prioriteit moet krijgen. De tenuitvoerlegging van het eenheidsoctrooistelsel is geen sinecure; op (lange) termijn moet er dan ook naar worden gestreefd om dit stelsel in het wetgevingssysteem van de EU op te nemen.

1.3.

Het EESC benadrukt het belang van maatregelen ter ondersteuning van kmo’s op alle gebieden die samenhangen met de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten (IER). Naast financiële steunmaatregelen moet bijzondere aandacht uitgaan naar het vergroten van de knowhow op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten (IE-rechten) en op maat gesneden adviesdiensten.

1.4.

Het EESC zou graag een discussie op gang brengen over de vraag hoe de kennis over IE-rechten en IER-beheer op alle onderwijsniveaus in de EU kan worden vergroot.

1.5.

Het EESC moedigt de Europese Commissie aan een eenheidstitel voor aanvullende beschermingscertificaten (ABC’s) in te voeren en na te gaan of het ABC-systeem kan worden toegepast op nieuwe sectoren.

1.6.

Harmonisatie van het kader voor auteursrechten en het beheer van auteursrechtelijke gegevens zou het gebruik van IE-rechten in de creatieve sector een nieuwe impuls geven.

1.7.

Het EESC pleit ervoor een sociale dialoog op te zetten waarbij, naast wettelijke voorschriften, billijke IE-rechten worden verduidelijkt en vastgelegd via collectieve onderhandelingen, teneinde auteurs en producenten stimulansen te bieden door hun creaties te erkennen en te zorgen voor een eerlijke economische compensatie.

1.8.

Het EESC wijst erop dat geografische aanduidingen (GA’s) een belangrijk instrument zijn om het concurrentievermogen van lokale producenten te versterken en vestigt de aandacht op het potentieel van een geharmoniseerd systeem voor de bescherming van geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten.

1.9.

Het EESC erkent dat het stimuleren van de gegevensstroom in de EU in het algemeen belang is en economische voordelen oplevert, maar waarschuwt voor de problemen die kunnen voortkomen uit een onevenwichtige aanpak van de regelgeving.

1.10.

Het EESC staat achter de maatregelen om de strijd tegen IER-inbreuken op te voeren, en is in het kader van de bestrijding van namaak ingenomen met de versterking van de rol van het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

1.11.

Het EESC pleit voor verdere versterking van de instrumenten voor directe steun aan EU-bedrijven die actief zijn in derde landen en voor strikte handhaving van de IE-wetgeving en de EU-handelsovereenkomsten om deze bedrijven beter te beschermen tegen IER-inbreuken.

1.12.

De huidige gezondheidscrisis heeft duidelijk gemaakt dat er in crisissituaties behoefte is aan toegang tot systeemrelevante intellectuele eigendom. IE-rechten mogen de toegankelijkheid en beschikbaarheid van vaccins of behandelingen tijdens een pandemie niet belemmeren: in noodsituaties kunnen doeltreffende dwanglicentiestelsels een maatschappelijk vangnet bieden en zorgen voor een billijke compensatie voor bedrijven.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC is verheugd over het actieplan van de Europese Commissie inzake intellectuele eigendom (IE), dat een belangrijke aanzet vormt tot de modernisering van het IE-systeem van de EU en de versterking van het grote innovatiepotentieel van EU-bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en micro-ondernemingen. Aangezien het grote economische belang van intellectuele-eigendomsproducten zoals uitvindingen, artistieke en culturele creaties, merken, software, knowhow, bedrijfsprocessen en gegevens binnen de EU blijft groeien, acht het EESC een geoptimaliseerd, gemakkelijk toegankelijk juridisch en politiek kader van essentieel belang.

2.2.

Veel ondernemingen, met name kmo’s, die 99 % van alle ondernemingen in de EU uitmaken, benutten niet (ten volle) de kansen die bescherming van de intellectuele eigendom biedt. Een intensiever gebruik van bescherming van de intellectuele eigendom van bedrijven in de EU — waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar kmo’s en micro-ondernemingen — moet centraal staan in het actieplan inzake intellectuele eigendom. Er zijn tal van maatregelen nodig, variërend van kostenverlaging, vereenvoudiging van procedures, meer bewustmaking en kennis, adviesverlening en ondersteuning op maat, tot modernisering van het onderwijssysteem wat knowhow over IE-rechten betreft.

2.3.

Intellectuele eigendom is niet alleen een belangrijke economische factor — bedrijfstakken die verband houden met intellectuele eigendom zijn goed voor bijna 45 % van het Europese bbp en 30 % van de banen — maar speelt ook een cruciale rol in de aanpak van de belangrijkste uitdagingen waarmee onze samenleving wordt geconfronteerd. De COVID-19-crisis heeft overduidelijk aangetoond dat de EU afhankelijk is van hooggekwalificeerde professionals, in combinatie met doeltreffende regels en instrumenten inzake intellectuele eigendom voor het waarborgen van een snelle inzet van essentiële intellectuele eigendom. Of de strijd tegen klimaatverandering succesvol is, zal eveneens in grote mate afhangen van de snelle ontwikkeling en invoering van geavanceerde technologieën en doeltreffende instrumenten voor de eerlijke uitwisseling van essentiële immateriële activa en gegevens.

2.4.

De technologische revolutie is de motor van de IE-rechten, maar vormt ook een uitdaging die een evenwichtige benadering van innovatiegedreven instrumenten vereist. Digitalisering en AI-technologieën werpen tal van vraagstukken rond intellectuele eigendom op die aandacht verdienen, zoals transparantie, de herkomst van gegevens en auteursrechten, de mate van menselijke tussenkomst, ethische beginselen enz. Het EESC steunt het standpunt van de Europese Commissie dat AI-systemen niet als auteurs of uitvinders moeten worden behandeld. In het algemeen is het EESC van mening dat het Europese kader voor intellectuele eigendom — met evenwichtige wijzigingen en herzieningen — een antwoord kan bieden op de uitdagingen van digitalisering en AI. Aangezien de EU nog steeds een grote achterstand heeft op andere regio’s met betrekking tot het aantal octrooien voor digitale producten en technologieën, moet er speciale aandacht worden besteed aan maatregelen die deze belangrijke markt vooruit helpen.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.   Bescherming van de intellectuele eigendom

3.1.1.

Het eenheidsoctrooistelsel is als onestopshop voor ondernemingen van cruciaal belang om de octrooikosten aanzienlijk te verminderen, de licentieverlening te vergemakkelijken, de transparantie te verbeteren en de belemmeringen voor de toegankelijkheid voor kmo’s weg te nemen. De lancering van het eenheidsoctrooistelsel en het operationeel maken van het eengemaakt octrooigerecht (UPC) zorgen voor een aanzienlijke verbetering van de bescherming van de intellectuele eigendom en moeten een prioriteit zijn in het actieplan. Vlottere procedures kunnen het hele proces versnellen en zo het concurrentievermogen van de Europese octrooihouders vergroten. De overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht biedt een belangrijke basis voor een efficiënt, gespecialiseerd en technisch competent stelsel voor octrooigeschillenbeslechting waardoor de rechtszekerheid, eenvoud en efficiëntie kunnen worden verbeterd. Zoals de moeilijkheden bij de uitvoering aantonen, moet er echter naar worden gestreefd het systeem in het wetgevingssysteem van de EU op te nemen. Tot die tijd moeten verdere vertragingen als gevolg van procedures in de lidstaten en/of de terugtrekking van het VK uit de overeenkomst dringend worden aangepakt. Het feit dat het aandeel van de EU in octrooien wereldwijd drastisch is gedaald van 17,4 % in 2009 tot 11,3 % in 2019 maakt eveneens duidelijk dat er meer actie nodig is.

3.1.2.

Met een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) kan de bescherming worden verlengd die een octrooi biedt voor een geneesmiddel of een gewasbeschermingsmiddel waarvoor de overeenkomstige vergunning voor het in de handel brengen, geldt. Het is derhalve een belangrijk instrument om het verlies van doeltreffende octrooibescherming als gevolg van de vereiste duur van tests, klinische proeven/veldproeven en regelgevingsprocessen te compenseren. Volgens het EESC zijn ABC’s onmisbaar teneinde innovatie op het gebied van nieuwe actieve stoffen doeltreffend te bevorderen en centra voor onderzoek en ontwikkeling in de EU aan te trekken, terwijl evenwichtige vrijstellingen van ABC-rechten moeten zorgen voor betaalbaarheid en voldoende aanbod van geneesmiddelen. Hoewel het ABC-systeem eenvoudig en innovatiebevorderend is, is het nog steeds gefragmenteerd en moet in elk van de EU-lidstaten waar ABC-bescherming wordt aangevraagd, een ABC-aanvraag worden ingediend. Het creëren, via een nieuwe afzonderlijke EU-verordening, van een eenheidstitel voor ABC’s en één enkele autoriteit als een onestopshop voor de verlening van eenheidsoctrooi-ABC’s zou de ABC’s aantrekkelijker maken voor octrooihouders, een betere bescherming bieden aan uitvinders en rechtszekerheid voor derden creëren. Het EESC is het er ook mee eens dat wordt nagegaan of een geoptimaliseerd ABC-systeem toepasbaar is op nieuwe sectoren waarin voor producten wellicht een handelsvergunning nodig zal zijn.

3.1.3.

Gelet op de ervaringen met de herziening van het merkenrecht van de EU is het EESC ervan overtuigd dat de herziening van de EU-wetgeving inzake modelbescherming met succes zal worden doorgevoerd. De positieve ervaring met het via EU-wetgeving regelen van die zaken zou de Commissie moeten motiveren om een voorstel voor een nieuwe afzonderlijke verordening voor eenheidsoctrooi-ABC’s te formuleren en op lange termijn het eenheidsoctrooistelsel in het EU-rechtsstelsel op te nemen.

3.1.4.

Het EESC merkt op dat, aangezien de wereldmarkt steeds liberaler en concurrerender wordt, geografische aanduidingen (GA) een uniek en waardevol hulpmiddel voor de producenten uit de Europese Unie vormen. Het EU-systeem voor de bescherming van GA’s heeft een grote economische waarde voor de landbouwsector. In het algemeen werkt het systeem uitstekend, maar de bescherming van GA’s moet nog worden afgedwongen, bijvoorbeeld door een geharmoniseerd controlesysteem van de autoriteiten en een gemeenschappelijke definitie van voedselfraude. Handelsovereenkomsten zouden zich eveneens op dergelijke specifieke beschermingsmaatregelen moeten richten. Het EESC wijst op de mogelijkheden om een geharmoniseerd systeem toe te voegen voor de bescherming van GA’s voor niet-landbouwproducten die een belangrijk onderdeel van de lokale identiteit zijn. Dat zou lokale producenten helpen om meer succes te boeken met hun kwaliteitsproducten en zou een extra positief effect hebben op minder ontwikkelde regio’s. Bovendien zou een vereenvoudiging van de registratieprocedure de producenten ten goede komen.

3.1.5.

De communautaire beschermingsregeling voor kweekproducten is een ander goed voorbeeld van een geharmoniseerde aanpak van de bescherming van de intellectuele eigendom op basis van een EU-verordening. Die regeling kan een veilige basis bieden voor kleine en middelgrote kwekers en bevat belangrijke uitzonderingen voor landbouw en kwekers. Wat de beoogde doelen betreft, vormt het systeem een goede basis waarop kwekers doeltreffend aan de groene transitie kunnen bijdragen.

3.1.6.

Het EESC benadrukt dat het beschermen van auteursrechten, ontwerp en naburige rechten van essentieel belang is voor culturele en creatieve beroepen, die voor veel economische welvaart zorgen en een aanzienlijke bijdrage leveren aan de Europese identiteit, cultuur en waarden — zoals architectuur en andere culturele werken — maar vaak niet over voldoende knowhow of financiële middelen beschikken om intellectuele eigendom te beschermen en innovaties in producten om te zetten. Het is zaak het kader voor auteursrechten en het beheer van auteursrechtelijke gegevens te harmoniseren, en dat moet gepaard gaan met aanvullende steunmaatregelen.

3.1.7.

Werknemers die creatief werk verrichten en meer in het bijzonder uitvindingen doen, zijn mogelijk houders van rechten. Het is van cruciaal belang om op Europees, nationaal, sectoraal of bedrijfsniveau een sociale dialoog op te zetten waarbij, naast wettelijke voorschriften, billijke IE-rechten worden verduidelijkt en vastgelegd via collectieve onderhandelingen, teneinde auteurs en producenten stimulansen te bieden door hun creaties te erkennen en te zorgen voor een eerlijke economische compensatie. Overeenkomsten inzake de overdracht van auteursrechten mogen niet worden beschouwd als een verplichting om alle intellectuele eigendom aan de werkgever over te dragen zonder passende compensatie.

3.1.8.

De biotechnologierichtlijn biedt een belangrijk kader voor de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen. De richtlijn betreft politiek en ethisch gevoelige onderwerpen en is zodoende het resultaat van een zorgvuldige afweging van zeer controversiële belangen. De snelle ontwikkeling van de biotechnologie is echter ook noodzakelijk op gezondheidsgebied en met het oog op de bestrijding van grote epidemieën en honger in de wereld. Derhalve is het van belang onderzoek en innovatie op die gebieden volop te bevorderen, maar ook efficiënt te verspreiden en te licentiëren.

3.1.9.

Handelsgeheimen zijn immateriële activa die een aanvulling op IE-rechten vormen. Ze worden op grote schaal gebruikt in het creatieve proces dat tot innovatie en de totstandkoming van IE-rechten leidt. Het is derhalve van groot belang dat ze doeltreffend worden beschermd. Het EESC beschouwt het dan ook als een belangrijke doelstelling om de in Richtlijn (EU) 2016/943 (1) vastgelegde basis te verduidelijken.

3.2.   Gebruik en inzet van intellectuele eigendom — met bijzondere aandacht voor kmo’s

3.2.1.

Het EESC beschouwt het als een van de hoofddoelen van het actieplan dat kmo’s meer gebruik moeten gaan maken van de mogelijkheden die de bescherming van de intellectuele eigendom biedt, hetgeen betrekking heeft op alle verschillende systemen van bescherming van de intellectuele eigendom. Hoewel kmo’s en micro-ondernemingen in de EU over een groot innovatiepotentieel beschikken, is de overgrote meerderheid niet in staat om hun immateriële activa op te waarderen.

3.2.2.

Het kostenplaatje is een van de redenen waarom slechts 9 % van de kmo’s in de EU IE-rechten heeft laten registreren. De kosten voor een octrooi in de EU liggen momenteel aanzienlijk hoger dan bijvoorbeeld in de VS of Japan en vormen een grote financiële last voor kmo’s en micro-ondernemingen. Om de toegang van kmo’s tot bescherming van de intellectuele eigendom te verbeteren, moeten de kosten dus worden verlaagd. Een snelle invoering van het eenheidsoctrooistelsel, waardoor de kosten van octrooiregistratie aanzienlijk zullen dalen, betekent een doorbraak voor innovatieve kmo’s en micro-ondernemingen, zoals professionele ingenieursbureaus. Het EESC wijst eveneens op het belang van alle verschillende vormen van ondersteuning voor kmo’s qua financiën en knowhow, de intellectuele-eigendomsvouchers van het EUIPO, de benadering waarbij kmo’s worden geholpen voordeel te halen uit hun intellectuele eigendom teneinde toegang te krijgen tot financiering en het IPA4SME-programma, dat tot 15 000 EUR verstrekt voor het medefinancieren van maatregelen op het gebied van diagnostiek en bescherming van de intellectuele eigendom enz. Octrooigemachtigden spelen een belangrijke rol in deze steunregeling.

3.2.3.

Een groot probleem volgens het EESC is het enorme gebrek aan kennis over beheerstrategieën voor IE-rechten bij ondernemingen in de EU, in het bijzonder — maar niet alleen — bij kmo’s en micro-ondernemingen. Bij de aanpak van dat probleem is het dan ook van groot belang dat kmo’s en micro-ondernemingen, via diverse programma’s en initiatieven zoals de Europese IE-helpdesk, en via verschillende kanalen en netwerken, worden voorzien van makkelijk toegankelijke en op maat gemaakte algemene informatie, ondersteuning en advies, en dat dit verder wordt uitgebreid. Ondernemers moeten bewuster worden gemaakt van de mogelijkheden van IE-rechten, en dit moet worden gecombineerd met diverse laagdrempelige opleidingsprogramma’s. Het EESC stelt voor na te gaan hoe kan worden gezorgd voor meer gekwalificeerde IE-rechtenbeheerders in EU-ondernemingen.

3.2.4.

Het EESC wil ook een discussie op gang brengen over de vraag hoe kennis van IE-rechten en IE-rechtenbeheer in het onderwijsstelsel van de EU kan worden vergroot: basiskennis en -bewustzijn over IE-rechtenbeheer zouden moeten worden ingepast in het secundair en hoger onderwijs, waarbij grondige kennis van onderzoek naar IE-rechten, gaande van bedrijfskunde en technische studies tot tal van andere vakken, in de leerplannen zou moeten worden opgenomen. Ook in het hoger onderwijs zou IE-rechtenbeheer als apart vak moeten worden aangeboden. Het EESC is ervan overtuigd dat door de beschikbare knowhow te vergroten, meer gebruik zal worden gemaakt van de bescherming van de intellectuele eigendom.

3.2.5.

Het belang van het vertalen van onderzoeksresultaten in innovatie is voor de hand liggend, en het EESC verwelkomt dan ook alle activiteiten die kennisoverdracht en beter IE-beheer in de O&I-gemeenschap bevorderen. Kmo’s en micro-ondernemingen fungeren vaak als kleine partner in een projectconsortium en moeten in die rol beter worden ondersteund teneinde IE-rechten in producten te kunnen omzetten en om hun rechten binnen dergelijke consortia te kunnen beschermen. Dat moet speciale aandacht krijgen in steunprogramma’s die advies en steun op maat verlenen.

3.3.   Toegang tot en uitwisseling van door intellectuele eigendom beschermde activa

3.3.1.

De huidige gezondheidscrisis heeft duidelijk gemaakt dat er in crisissituaties behoefte is aan toegang tot systeemrelevante intellectuele eigendom. IE-rechten mogen de toegankelijkheid en beschikbaarheid van vaccins of behandelingen tijdens een pandemie niet belemmeren. Om de impact van onderzoek dat met Europese overheidsmiddelen wordt uitgevoerd te maximaliseren, moet de daaruit voortvloeiende kennis en intellectuele eigendom worden gedeeld. Anderzijds fungeren doeltreffende systemen voor het verlenen van dwanglicenties in noodsituaties als vangnet voor de samenleving. De desbetreffende procedures moeten gebaseerd zijn op een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen; er moet worden gezorgd voor coördinatie op Europees niveau en een en ander moet vlot verlopen, zodat zo goed mogelijk aan de vereisten op het vlak van volksgezondheid kan worden voldaan. In dat verband zou het EESC eveneens willen wijzen op het belang van Verordening (EG) nr. 816/2006 (2) betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen.

3.3.2.

Teneinde de licentieverlening voor en het uitwisselen van intellectuele eigendom te faciliteren, is meer transparantie ten aanzien van de eigendom en het beheer van intellectuele eigendom nodig. In dat verband wil het EESC er tevens op wijzen dat het eenheidsoctrooistelsel snel moet worden ingevoerd en dat het van belang is de infrastructuur voor auteursrechten te verbeteren wat betreft informatie over rechthebbenden, de voorwaarden voor en mogelijkheden van licentieverlening, ook wat blockchaintechnologie betreft.

3.3.3.

Aangezien normalisatie een proces is waarbij veel verschillende belangen komen kijken, vereisen standaard essentiële octrooien (SEO’s) een bijzonder hoog niveau van transparantie en eerlijke licentieregels. Het EESC steunt derhalve initiatieven voor een onafhankelijk systeem voor essentialiteitscontroles door derden en maatregelen teneinde inbreuken en onenigheid te beperken.

3.3.4.

Het EESC erkent dat het economisch interessant is om gegevensuitwisseling en de gegevensstroom in de EU tussen alle sectoren te stimuleren, maar benadrukt dat het mogelijk maken van de stroom en het brede gebruik van gegevens gebaseerd moet zijn op een evenwichtige aanpak waarbij privacy, veiligheid, ethische normen en gerechtvaardigde belangen met betrekking tot bescherming van de intellectuele eigendom worden gewaarborgd. Een en ander moet bij de herziening van de richtlijn databanken in 2021 worden vastgelegd (3).

3.4.   IER-inbreuken

3.4.1.

Doeltreffende handhaving en rechtsmiddelen zijn de belangrijkste criteria voor een geslaagd stelsel voor intellectuele eigendom en moeten dus aanzienlijk worden versterkt. Het EESC benadrukt dat de toepassing van het eengemaakt octrooigerecht een enorme impuls zal geven aan de handhaving van octrooirechten en dat ook in andere systemen van IE-rechten (bv. verzekeringen) veel meer moet worden toegezien op de handhaving van IE-rechten via praktische en/of wettelijke maatregelen. Met name kmo’s en micro-ondernemingen beschikken vaak niet over de middelen om IE-rechten af te dwingen.

3.4.2.

De digitalisering heeft geleid tot nieuwe vormen van inbreuken op IE-rechten, zoals onlinediefstal van bedrijfsgeheimen, illegale streaming enz. Het EESC is ingenomen met bindende regelgeving, zoals de wet inzake digitale diensten (4), die zorgt voor een beter rechtskader.

3.4.3.

Namaak en piraterij leiden tot enorme omzetverliezen in de EU, maar ze vormen ook een bedreiging voor de gezondheid en veiligheid van de consument. Het EESC is in het kader van de strijd tegen namaak ingenomen met de samenwerking van alle belanghebbenden, de instelling van een EU-toolbox en de versterking van de rol van het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

3.5.   Fair play op mondiaal niveau

3.5.1.

De EU is geen koploper in de mondiale concurrentie op het gebied van IE-rechten. Het aandeel van Azië in alle octrooiaanvragen wereldwijd is gestegen tot 65 % in 2019, terwijl het aandeel van de EU fors is gedaald van 17,4 % (2009) tot 11,3 %. Het is dan ook uitermate belangrijk dat de positie van de EU wordt versterkt.

3.5.2.

Het beschermen en handhaven van IE-rechten is voor EU-bedrijven die in derde landen actief zijn, een bijkomende uitdaging. Daarom steunt het EESC alle maatregelen van de Commissie ter verbetering van die situatie. Onderhandelingen over hoofdstukken inzake intellectuele eigendom met strenge beschermingsniveaus in het kader van vrijhandelsovereenkomsten en dialogen inzake intellectuele eigendom met handelspartners zijn belangrijke langetermijnbenaderingen, evenals samenwerking in internationale organisaties als de WIPO en de WTO en deelname aan internationale overeenkomsten inzake intellectuele eigendom.

3.5.3.

Het EESC benadrukt het belang van instrumenten voor directe steun waarbij informatie wordt verstrekt aan EU-bedrijven die in derde landen actief zijn, zoals screening van buitenlandse investeringen, de watchlist inzake namaak en piraterij en het verslag over de bescherming en handhaving van IE-rechten in derde landen. Maatregelen zoals helpdesks voor kmo’s op het gebied van intellectuele eigendom ter ondersteuning van kmo’s en micro-ondernemingen zijn bijzonder belangrijk en moeten verder worden ontwikkeld.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 1.

(3)  PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20.

(4)  COM(2020) 825 final.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/64


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten)”

(COM(2020) 842 final — 2020/374-(COD))

(2021/C 286/12)

Rapporteur:

Emilie PROUZET

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 10.2.2021

Europees Parlement, 8.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

179/9/16

1.   Conclusies en aanbevelingen op hoog niveau

1.1.

Het voorbije decennium zijn er kwesties en behoeften aan de orde gekomen wat betreft zowel de mededingings- als de internemarktregels. Tijdens de COVID-19-crisis is het belang ervan alleen maar toegenomen. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel voor een verordening betreffende de wet inzake digitale markten (“Digital Markets Act”, DMA), dat erop gericht is te voorkomen dat poortwachters oneerlijke voorwaarden opleggen aan bedrijven en consumenten en de toegankelijkheid van belangrijke digitale diensten te waarborgen.

1.2.

Onlineplatforms zijn een alomtegenwoordig fenomeen dat traditionele exploitanten op de proef stelt door wijzigingen in de manier waarop producten en diensten worden geconsumeerd en aangeboden, maar ook in hoe mensen werken en in dienst worden genomen. In dit verband is het EESC ingenomen met de holistische benadering van de Europese Commissie die alle aspecten van dit ecosysteem omvat. Het EESC zal zich bijzonder waakzaam opstellen op het gebied van belastingen, gegevensbeheer en arbeidsomstandigheden. Wat dat laatste punt betreft, is het EESC te spreken over de raadpleging van de Europese Commissie over de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers en ziet het uit naar het voor het einde van het jaar geplande wetgevingsinitiatief.

1.3.

Het bereiken van een gelijk speelveld voor de verschillende exploitanten op digitale markten blijft de primaire doelstelling. Europa heeft behoefte aan een eerlijke en betwistbare onlineplatformomgeving om te komen tot een beter functioneren van de interne markt. Het EESC is van mening dat de wet inzake digitale markten en de wet inzake digitale diensten (1) samen de hoeksteen zullen vormen van een kader dat in de loop der jaren moet worden verfijnd en op samenhangende wijze moet worden toegepast met ander belangrijk digitaal beleid, zoals de e-privacyverordening, de algemene verordening gegevensbescherming (“AVG”), de platform-to-businessverordening (“P2B-verordening”) en de afstemming van de mededingingsregels op het digitale tijdperk.

1.4.

Het blijft van het grootste belang om een eerlijk en innovatievriendelijk ondernemingsklimaat te waarborgen en tegelijkertijd de eindgebruiker te beschermen. Het voorstel voor een verordening betreffende digitale markten is een antwoord op het snel evoluerende digitale tijdperk, en voorziet in korte termijnen en procedures die snel kunnen worden bijgewerkt, waarbij tegelijkertijd de rechtszekerheid en het recht van verdediging worden gewaarborgd. Het EESC is echter van mening dat artikel 16 over marktonderzoek naar niet-naleving moet worden aangescherpt, zowel wat betreft de termijn (wachten tot drie niet-nalevingsbesluiten binnen een periode van vijf jaar zou te veel schade toebrengen) als wat betreft de sancties.

1.5.

Door zich te richten op specifieke diensten, ongeacht waar de dienstverlener is gevestigd of welk recht op de dienstverlening van toepassing is, pakt de Europese Commissie de kwestie van gelijke concurrentievoorwaarden voor Europese en mondiale online-exploitanten doeltreffend aan. Het EESC is van mening dat een focus op de dienst in plaats van op de aanbieder een goede oplossing is, gezien de moeilijkheden om toezicht te houden op zo’n breed scala aan digitale spelers.

1.6.

Anders dan de wet inzake digitale diensten schrijft de wet inzake digitale markten niet expliciet voor dat de aangewezen poortwachters van platforms een wettelijke vertegenwoordiger in de Europese Unie moeten aanwijzen. De hieronder beschreven beoordelings- en onderzoeksprocedures vereisen echter een dialoog en coördinatie tussen de platforms voor kerndiensten en de Commissie. Het EESC beveelt aan om een verwijzing op te nemen naar de artikelen 10 en 11 van de wet inzake digitale diensten om ervoor te zorgen dat alle poortwachters een wettelijke vertegenwoordiger in de Europese Unie aanwijzen.

1.7.

Daarnaast is het voor het EESC een absolute prioriteit te voorkomen dat de interne markt verder versnipperd raakt door een veelvoud aan nationale wetgeving. Het EESC acht optreden op EU-niveau van het grootste belang en staat volledig achter artikel 1, leden 5 en 7.

1.8.

Tegelijkertijd is het een goede zaak dat de lidstaten krachtens de wet inzake digitale markten in nauwe samenwerking met de Commissie moeten kunnen optreden (door middel van een besluit op grond van artikel 3, lid 6, op grond van artikel 33, of parallel, op grond van de mededingingsregels).

1.9.

Om gevallen te bestrijken waarin de aansprakelijkheid tegelijkertijd voortvloeit uit een inbreuk op de wet inzake digitale markten en een inbreuk op de voorschriften van de artikelen 101 en 102 VWEU, kunnen deze twee reeksen regels gelijktijdig worden toegepast. Met het oog op rechtszekerheid en efficiëntie moet de wet inzake digitale markten daarom de uitvoerings- en coördinatieprocessen verduidelijken (artikel 1, lid 6).

1.10.

Het EESC acht een grondige discussie noodzakelijk over de redenen voor en de gevolgen van het verschil in aanpak voor, enerzijds, de vaststelling van nieuwe verplichtingen op grond van artikel 10 en, anderzijds, de uitbreiding van praktijken op grond van artikel 17. Ook de specifieke uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot de zes parameters voor de aanwijzing van poortwachters zouden moeten worden omschreven (artikel 3, lid 6).

1.11.

Het vindt dan ook dat de begrippen “kernplatformdiensten”, “eindgebruikers” en “zakelijke gebruikers” veel specifieker omschreven zouden moeten worden.

1.12.

Het EESC is van mening dat duidelijk moet worden gemaakt dat de in de artikelen 5 en 6 bedoelde praktijken ongeoorloofd zijn. Artikel 6 over praktijken moet echter specifiek worden toegepast in het kader van de regelmatige dialoog tussen de Commissie en poortwachters.

2.   Opmerkingen over toepassingsgebied en aanwijzing

2.1.

Het EESC is van mening dat het toepassingsgebied van de diensten zeer ruim is, hoewel dit van fundamenteel belang is. Alleen praktijken die rechtstreeks verband houden met deze kernplatformdiensten vallen namelijk binnen het toepassingsgebied en zijn onderworpen aan verplichtingen. Het EESC is verheugd dat de rechtszekerheid gewaarborgd wordt door de verordening te herzien als dat nodig is om het toepassingsgebied ervan aan te passen.

2.2.

Het EESC merkt op dat de vastgestelde punten van zorg met betrekking tot de werking van de markt voor kernplatformdiensten niet allemaal betrekking hebben op eindgebruikers (zie diensten f), g) en h)) en vraagt zich af of de impact van de wet inzake digitale markten op b2b-kerndiensten voldoende is beoordeeld, met name in het reclame-ecosysteem (advertentiemarkt).

2.3.

Wanneer een kernplatformdienst wordt aangeboden, kan worden nagegaan of een aanbieder van die dienst kenmerken heeft die cumulatief voldoen aan de criteria om als poortwachter voor die specifieke dienst te worden beschouwd. Het EESC stemt in met deze cumulatieve aanpak.

2.4.   Specifieke opmerkingen over de kwantitatieve beoordeling — veronderstelde poortwachters

2.4.1.

Wat de eerste drempelwaarde betreft, merkt het EESC op dat de drempel betrekking heeft op de totale omzet van de onderneming die eigenaar is van het platform, met inbegrip van eventuele bedrijfsactiviteiten die geen platformbedrijfsmodel of onlineactiviteiten zijn, en niet op de omzet van de desbetreffende dienst.

2.4.2.

Het EESC stemt in met de drempel voor financiële gegevens, met name de manier waarop de kapitalisatiecijfers in aanmerking worden genomen om een beeld te krijgen van het vermogen van platforms om hun gebruikers te gelde te maken en van hun financiële draagkracht (waaronder hun vermogen om hun toegang tot de financiële markten te benutten).

2.4.3.

Wat de tweede drempelwaarde betreft, erkent het EESC de relevantie van de criteria met betrekking tot het aantal gebruikers (voor de specifieke kernplatformdienst die wordt onderzocht).

2.4.4.

De definitie van “eindgebruiker” (artikel 2, punt 16) leunt dicht aan bij de definitie van consument en wordt, zoals gebruikelijk, tegenover die van zakelijke gebruiker geplaatst. In artikel 3, lid 2, onder b), wordt het begrip “eindgebruiker” gedefinieerd op basis van duur (maanden) en relevantie (activiteit). Het EESC is van mening dat de definitie van eindgebruiker nauwkeurig moet zijn (d.w.z. gebruikers die langs de site komen, hem bezoeken, hem één keer per maand gebruiken). Hetzelfde geldt voor zakelijke gebruikers. Met het oog op rechtszekerheid beveelt het EESC aan om de begrippen “eindgebruikers” en “zakelijke gebruikers” in het voorstel te verduidelijken of in ieder geval te definiëren.

2.5.   Specifieke opmerkingen over de kwalitatieve beoordeling — geëvalueerde poortwachters

2.5.1.

Indien niet alle drempels cumulatief worden bereikt, kan de Europese Commissie een marktonderzoek uitvoeren. Hierom kan worden verzocht door een lidstaat (artikel 15), waarbij zes andere parameters kunnen worden gebruikt om te bepalen of het platform aan de drie bepalende criteria voldoet (artikel 3, lid 6).

2.5.2.

De kwalitatieve beoordeling van de interne markt die de Commissie invoert, sluit aan bij tal van parameters die in mededingingsrechtelijk en economisch opzicht relevant zijn. Gezien het gebrek aan precedenten (het is niet nodig een relevante markt af te bakenen of een machtspositie aan te tonen om de status van poortwachter vast te stellen), is echter onduidelijk/niet getest hoeveel kenmerken/parameters er zullen zijn en welk gewicht eraan zal worden toegekend.

2.5.3.

Als het de bedoeling is situaties te bestrijken die vergelijkbaar zijn met die welke in de kwantitatieve beoordeling zijn vastgesteld, maar waar de drempels niet zijn overschreden, vindt het EESC dat het beoordelingsmechanisme zeer weinig details biedt. Op het eerste gezicht staat niets in de weg dat deze parameters ruimer worden geïnterpreteerd en op meer marktdeelnemers worden toegepast, aangezien, zoals bekend, veel economische modellen een ontwikkeling doormaken en experimenteren met digitale transformatie en nieuwe bedrijfsmodellen.

2.5.4.

Aangezien aan de hand van deze zes parameters poortwachters kunnen worden aangewezen, is het EESC van mening dat de specifieke uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot die parameters moeten worden omschreven.

3.   Opmerkingen over de vermelde praktijken

3.1.

Om inzicht te krijgen in de praktijken die in het voorstel worden opgesomd, is het volgens het EESC belangrijk om terug te blikken op de werkzaamheden van de Commissie: praktijken die de afgelopen jaren zijn vastgesteld, praktijken die al onder de nieuwe P2B-verordening vallen en praktijken die zouden kunnen worden bestreken door een aanpassing van het mededingingsrecht aan het digitale ecosysteem.

3.2.

Het EESC is van mening dat het toepassingsgebied van de praktijken moet worden verduidelijkt, vooral als de Commissie de lijst verder kan uitbreiden. Zo lijken veel van de in artikel 5 bedoelde praktijken deel uit te maken van kernplatformdiensten, terwijl artikel 6 betrekking heeft op het gebruik van dergelijke diensten om marktresultaten te benutten en te beïnvloeden.

3.3.

Het EESC pleit voor de ontwikkeling van een solide certificeringssysteem op basis van testprocedures waarmee bedrijven kunnen aantonen dat hun AI-systemen betrouwbaar en veilig zijn. De transparantie, met name van ratingsystemen, traceerbaarheid en verklaarbaarheid van algoritmische besluitvormingsprocessen vormen een technische uitdaging. Om die aan te gaan moet gebruik worden gemaakt van EU-instrumenten zoals het programma Horizon Europa (2).

3.4.   Specifieke opmerkingen over oneerlijke datagestuurde praktijken

3.4.1.

Het EESC erkent dat de uitvoering van de AVG verder moet worden verbeterd door de praktijk in artikel 5, onder a), vast te leggen. Het spoort de Commissie ook aan om de AVG en aanverwante regelgeving regelmatig te herzien in het licht van de technologische ontwikkelingen (3).

3.4.2.

Wat de effectieve portabiliteit van gegevens betreft, wijst het EESC erop dat de cloudsector, in het kader van de verordening inzake het vrije verkeer van gegevens, momenteel werkt aan een gedragscode om te zorgen voor contractuele en technische transparantie voor het beëindigen van contracten en het overdragen van gegevens tussen aanbieders van clouddiensten of terug naar de eigen servers. De doeltreffendheid van de code voor de bevordering van portabiliteit op de markt voor clouddiensten zal binnenkort worden geëvalueerd.

3.5.   Specifieke opmerkingen over oneerlijke voorkeursbehandeling voor eigen producten en diensten (“self-preferencing”)

3.5.1.

De wet inzake digitale markten schrijft voor dat poortwachters zich onthouden van voorkeursbehandelingen, zelfs voor “een derde die tot dezelfde onderneming behoort”. Deze precisering wordt niet herhaald in andere bepalingen, hoewel een poortwachter de beperking in deze bepalingen zou kunnen omzeilen door relevante gegevens aan een derde partij te verstrekken. Voorbeelden hiervan zijn artikel 5, onder a), of artikel 6, lid 1, onder a), die de doorgifte van gegevens aan een derde (al dan niet tot dezelfde onderneming behorende) partij niet verbieden. Artikel 11 biedt tot op zekere hoogte een oplossing, maar het EESC acht die niet toereikend.

3.5.2.

Pariteitsclausule (artikel 5, onder b)): het wordt poortwachters verboden om zakelijke gebruikers te beletten dezelfde goederen en diensten via andere onlinetussenhandelsdiensten of zoekmachines aan consumenten aan te bieden onder voorwaarden die verschillen van die welke via hun platform worden aangeboden. Het EESC is van mening dat de formulering “tegen prijzen of onder voorwaarden die verschillen van …” ruim is en ook andere criteria dan alleen de prijs kan omvatten, die wellicht gespecificeerd zouden moeten worden.

3.6.   Specifieke opmerkingen over ongelijke toegangsvoorwaarden

3.6.1.

Wat de in artikel 5, onder d), bedoelde praktijk betreft, merkt het EESC op dat de P2B-verordening reeds bepalingen bevat inzake de toegang van zakelijke gebruikers tot het indienen van klachten en inzake transparantie bij de behandeling van klachten, en betwijfelt het de relevantie van deze praktijk. Het EESC vraagt zich af waarom eindgebruikers buiten beschouwing worden gelaten.

4.   Opmerkingen over bevoegdheden op het gebied van onderzoek, handhaving en toezicht

4.1.

Voor de toepassing van artikel 3, lid 6, moet meer aandacht worden besteed aan de betrokkenheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaten bij de besluitvorming. Het EESC is van mening dat de autoriteiten van een lidstaat het recht moeten hebben om de Commissie te verzoeken een besluit te nemen uit hoofde van lid 6, en dat de Commissie een overeenkomstige verplichting moet hebben om het verzoek te bespreken en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat in staat moet stellen om in afwachting van het besluit van de Commissie voorlopige maatregelen te nemen. Met het oog op het besluit moet de Commissie ook het advies inwinnen van alle lidstaten waar de potentiële poortwachter actief is.

4.2.

In het voorstel voor een verordening wordt zelfbeoordeling door de platforms gecombineerd met een beoordeling door de bevoegde autoriteit, nl. de Europese Commissie. Deze beoordeling wordt echter in eerste instantie verricht door het platform, dat drie maanden nadat de drempels zijn bereikt, de Commissie hiervan in kennis moet stellen (artikel 3, lid 3). Het EESC erkent en stemt ermee in dat de wet inzake digitale markten platforms verantwoordingsplichtig maakt. Het neemt er tevens kennis van dat het voorstel het recht van verdediging en het recht van beroep eerbiedigt en rekening houdt met de snelheid van de digitale economie.

4.3.

Het EESC steunt de maatregelen in het voorstel die de Commissie in staat stellen om de groei van poortwachterplatforms, bijvoorbeeld door fusies buiten de drempels van Verordening (EG) nr. 139/2004 (4), te beoordelen en te monitoren.

4.4.

Het EESC steunt ook de beoordeling door de Commissie van de vraag of de huidige EU-regeling het mogelijk maakt om belangrijke verwervingen van overnamekandidaten met een lage omzet die de mededinging op de interne markt kunnen beïnvloeden op toereikende wijze te omvatten (5). Het voorstel van commissaris Vestager om verwijzingen van nationale mededingingsautoriteiten met betrekking tot fusies te beginnen te aanvaarden, ongeacht of deze autoriteiten bevoegd zijn om de zaak te onderzoeken, zou een optie kunnen zijn (6).

4.5.

Naast de rol die de Europese Commissie vervult, moet ook het beoogde raadgevend comité digitale markten worden opgericht voor maximale doeltreffendheid. Het EESC vindt artikel 32 in dit opzicht zeer vaag en is van mening dat het comité moet worden belast met permanente monitoring en controle. Het EESC stelt ook voor om na te gaan of het comité klachten van consumentenorganisaties en sociale partners zou kunnen ontvangen.

4.6.

Het EESC is van mening dat organisaties die de belangen van werkgevers, consumenten en werknemers behartigen moeten worden gehoord en dat hun standpunten in aanmerking moeten worden genomen, zoals dat ook in mededingingszaken het geval kan zijn. Artikel 20 van het voorstel machtigt de Commissie om te horen en om verklaringen af te nemen. Het EESC stelt voor om de participatie van deze actoren en hun recht om te worden gehoord duidelijk in dit artikel te vermelden.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Advies van het EESC over de wet inzake digitale diensten (zie blz. xx van dit Publicatieblad).

(2)  PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.

(3)  PB C 47 van 11.2.2020, blz. 64.

(4)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(5)  https://one.oecd.org/document/DAF/COMP/WD(2020)24/en/pdf

(6)  https://ec.europa.eu/commission/commissioners/2019-2024/vestager/announcements/future-eu-merger-control_en


BIJLAGE

Onderstaande paragraaf (die deel uitmaakte van het ontwerpadvies) is gewijzigd n.a.v. de goedkeuring door de voltallige vergadering van een wijzigingsvoorstel dienaangaande, maar vóór het behoud van de oorspronkelijke formulering stemde meer dan een kwart van de aanwezige leden:

“2.3.

Wanneer een kernplatformdienst wordt aangeboden, kan worden nagegaan of een aanbieder van die dienst kenmerken heeft die cumulatief voldoen aan de criteria om als poortwachter voor die specifieke dienst te worden beschouwd. Het EESC is van mening dat deze cumulatieve aanpak het niet mogelijk maakt om de poortwachters effectief te bestrijken, en stelt voor om slechts één criterium in aanmerking te nemen, bij voorkeur het aantal gebruikers, teneinde voor overeenstemming met de wet inzake digitale diensten te zorgen. Het vreest ook dat de procedure voor de aanwijzing van poortwachters veel tijd in beslag kan nemen en pleit daarom voor een snellere procedure.”.

Stemuitslag:

Voor:

98

Tegen:

83

Onthoudingen:

20


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/70


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG

(COM(2020) 825 final — 2020/0361 (COD))

(2021/C 286/13)

Rapporteur:

Gonçalo LOBO XAVIER

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 11.2.2021

Europees Parlement, 8.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

235/3/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel voor een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) aangezien er de afgelopen tijd nieuwe en innovatieve (digitale) diensten van de informatiemaatschappij zijn ontstaan, die het dagelijks leven van de EU-burgers veranderen alsook de manier waarop zij communiceren, verbinding maken, consumeren en zakendoen vormgeven en transformeren. Deze diensten hebben een grote bijdrage geleverd aan de maatschappelijke en economische veranderingen in de EU en de rest van de wereld, en de COVID-19-crisis heeft aangetoond hoe cruciaal zij zijn om een betere samenleving tot stand te brengen.

1.2.

Het EESC steunt de inspanningen van de Commissie om te voorkomen dat de interne markt versnipperd raakt door een wildgroei aan nationale regels en voorschriften die het systeem kunnen ondermijnen en die verhinderen dat alle Europese ondernemingen van een sterke eengemaakte markt kunnen profiteren. Het EESC dringt er daarom op aan dat het uitputtende karakter van de wet inzake digitale diensten duidelijk wordt benadrukt. Het EESC is van mening dat dit een kans is om mondiale normen voor digitale markten vast te stellen die Europa kunnen binnenloodsen in dit nieuwe tijdperk, en zo een hoog niveau van consumentenveiligheid en -bescherming te waarborgen.

1.3.

Het EESC is zich ervan bewust dat de discussie over de wet inzake digitale diensten (DSA, Digital Services Act) tijd zal vergen en dat er uiteindelijk compromissen moeten worden gesloten. Toch roept het EESC de Commissie en de lidstaten op om een redelijk tijdschema vast te stellen voor de organisatie van de discussie, een inclusieve openbare raadpleging en de uitvoering van de verordening en de strategie. Het is van fundamenteel belang dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij dit proces om voor alle actoren een gelijk speelveld tot stand te brengen, ongeacht of zij in de Europese Unie gevestigd zijn.

1.4.

Gezien het belang van digitale technologieën is het EESC bovendien van mening dat de vaststelling van nieuwe regels en verordeningen om de problemen en uitdagingen van deze technologieën op te lossen, een noodzakelijke prioriteit is geworden. Een nieuwe economie vraagt immers om nieuwe benaderingen.

1.5.

Het EESC is ingenomen met de grotere transparantie van aanbevelingssystemen en reclame. Deze aanbevelingssystemen mogen echter niet worden gedemoniseerd. Wel moet ervoor worden gezorgd dat consumenten alleen de advertenties te zien krijgen die zij willen. In de verordeningen moet de individuele autonomie dan ook worden benadrukt. In dat verband is het EESC van mening dat de artikelen 29 en 30 van de verordening een goed evenwicht tot stand moeten brengen.

1.6.

Het EESC stelt vast dat er veel tekortkomingen zijn met betrekking tot het beginsel van het land van oorsprong en dringt erop aan dat zorgvuldig wordt gekeken naar alternatieve methoden, zoals het beginsel van het land van bestemming, met name voor belasting-, arbeids- en consumentenkwesties, tenzij er op EU-niveau een strengere regelgeving komt om eerlijke concurrentie en een zo hoog mogelijk niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Er moet voor worden gezorgd dat voor platformwerkers dezelfde arbeidsrechtelijke bepalingen gelden als in het land waar de dienst wordt verleend, aangezien slechte arbeidsomstandigheden een groot probleem zijn geworden voor een eerlijke concurrentie. Het algemene doel is de interne markt te handhaven en te versterken door gelijke concurrentievoorwaarden voor alle actoren te waarborgen.

1.7.

De transparantieverplichtingen mogen de technologische vooruitgang, met name op het gebied van artificiële intelligentie en computerwetenschappen, niet in de weg staan. Hoewel “black box AI” risico’s met zich meebrengt, kan het ook aanzienlijke voordelen opleveren. Het EESC benadrukt dat de wetgeving moet worden afgestemd op de technische vooruitgang en deze niet in de weg mag staan, rekening houdend met het hoogst mogelijke niveau van bescherming van consumenten en werknemers. Er zou een adequaat kader moeten worden ontwikkeld om bedrijven in staat te stellen de billijkheid, betrouwbaarheid en veiligheid van hun AI-systemen te garanderen.

1.8.

De vrijstelling van aansprakelijkheid voor hostingdiensten mag alleen komen te vervallen voor inhoud die duidelijk illegaal is of die bij rechterlijke beslissing als illegaal is aangemerkt. Het EESC beveelt aan om een positieve aansprakelijkheidsregeling in te voeren en deze die in bepaalde omstandigheden op onlinemarktplaatsen toe te passen.

1.9.

De gebruikte definities moeten worden gestroomlijnd en, voor zover mogelijk, worden geharmoniseerd met verwante wetteksten zoals de wet inzake digitale markten, de richtlijn inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt en de P2B-verordening.

1.10.

De wet inzake digitale diensten maakt deel uit van een groter regelgevingspakket voor de platformeconomie, waarin ook zaken als belastingen, werknemersrechten (met inbegrip van sociale bescherming, gezondheid en veiligheid, recht op organisatie en collectieve onderhandelingen), vermogensverdeling, duurzaamheid en productveiligheid aan de orde moeten komen. Het EESC vestigt de aandacht op de enorme taak om te zorgen voor een goede coördinatie tussen alle relevante instrumenten en initiatieven, vooral op het gebied van intellectuele eigendom, telecommunicatie, gegevens en privacy, productaansprakelijkheid, de audiovisuele sector en, uiteraard, de richtlijn inzake elektronische handel. Er is een goed overzicht nodig van de wijze waarop deze verschillende perspectieven die van invloed zijn op de DSA, met elkaar in evenwicht kunnen worden gebracht.

1.11.

Het EESC zal bijzondere aandacht blijven besteden aan belastingen, gegevensbeheer, arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en consumentenbescherming, aangezien dit belangrijke factoren zijn die bijdragen tot de soms oneerlijke concurrentie in de digitale economie. Het benadrukt dat deze uitdagingen moeten worden aangepakt in het licht van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de Digitale Agenda, het Handvest van de grondrechten en de Europese pijler van sociale rechten.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Digitale technologieën kunnen van cruciaal belang zijn voor ons dagelijks leven. Zij kunnen van groot nut zijn voor de samenleving en de economie, en tegenwoordig wordt algemeen erkend dat zij onmisbaar zijn voor de werking van de markt en de manier waarop we met elkaar omgaan, en reële voordelen bieden voor de gemeenschap als geheel. Digitale diensten hebben echter ook aanzienlijke uitdagingen voor individuen, de samenleving en de markt met zich meegebracht. Voor een rechtvaardiger Europa is het zaak dat de digitale sector naar behoren wordt gereguleerd, dat deze voordelen goed worden verdeeld en dat alle marktdeelnemers (burgers, consumenten, werknemers en bedrijven, ongeacht hun omvang) adequaat worden beschermd.

2.2.

De reactie van de Commissie op een aantal documenten, ontwikkelingen in de jurisprudentie en oproepen — enerzijds tot een ambitieuze hervorming van het bestaande rechtskader voor e-handel in de EU met behoud van de kernbeginselen van de aansprakelijkheidsregeling, het verbod op algemeen toezicht en de internemarktclausule, en anderzijds tot een geactualiseerde, eerlijkere en concurrerende digitale markt — is toegespitst op twee hoofdgebieden: de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten.

2.3.

Met de wet inzake digitale diensten moet de EU zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming in Europa voor verschillende aspecten van de digitale economie, met name op digitale platforms. De belangrijkste en meest controversiële aspecten van dit voorstel zijn het bestrijden van illegale inhoud en het vergroten van de transparantie in de wijze waarop reclame zich richt tot een bepaald publiek.

2.4.

Met de wet inzake digitale markten (DMA) focust de Commissie zich op de manier waarop de Europese digitale markt functioneert en tracht ze deze evenwichtiger, concurrerender en innovatiever te maken en mensen meer en betere diensten te bieden, door een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers tot stand te brengen.

2.5.

Het EESC is dan ook ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de digitale economie verder te reguleren en deze zowel voor de samenleving als voor de economie betrouwbaar te maken. Burgers, werknemers en marktdeelnemers, met name kmo’s en kwetsbare individuen, hebben behoefte aan waarborgen bij het gebruik van digitale platforms en de veiligheid moet bij alle transacties worden gegarandeerd, zowel wat inhoud als wat economische transacties en zelfs intellectuele-eigendomsrechten betreft.

2.6.

De EU-regels voor de cyberspace worden steeds complexer en meer versnipperd. Er moeten inspanningen worden geleverd om deze begrijpelijker en samenhangender te maken. Al te complexe regels kunnen nadelig zijn voor zowel bedrijven als burgers: innovatie wordt erdoor afgeremd, de kosten lopen op en het wordt voor mensen moeilijker om hun rechten uit te oefenen. Het EESC is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om de procedurele aspecten van de handhavingsregels in de lidstaten te coördineren en te stroomlijnen, en met haar keuze voor een rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument.

2.7.

Het EESC benadrukt dat de DSA coherent moet zijn met het potentiële rechtskader voor andere relevante kwesties in verband met de platformeconomie, zoals de rechten van werknemers (waaronder sociale bescherming, gezondheid en veiligheid, het recht op organisatie en collectieve onderhandelingen) (1), belastingheffing en verdeling van de rijkdom, en duurzaamheid. Deze uitdagingen moeten op Europees niveau en in het licht van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de Digitale Agenda, het Handvest van de grondrechten en de Europese pijler van sociale rechten worden aangepakt. Wat de toekomstige initiatieven van de Commissie betreft, zal het EESC bijzonder waakzaam zijn als het gaat om belastingen, gegevensbeheer, arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en consumentenbescherming, aangezien dit belangrijke factoren zijn die bijdragen tot de soms oneerlijke concurrentie in de digitale economie.

2.8.

De regelgeving inzake de cyberspace moet zo toekomstbestendig en technologisch neutraal mogelijk zijn. Dit zal voor iedereen duidelijkheid en marktkansen scheppen, met de nadruk op consumentenbescherming en veiligheid.

2.9.

Het is belangrijk dat de Commissie op het gebied van digitale belastingen initiatieven neemt in het kader van de internationale besprekingen waarbij de beginselen van billijkheid en transparantie, verdeling van welvaart en duurzaamheid gewaarborgd zijn, en dat zij onderstreept dat deze kwesties op Europees niveau en in overeenstemming met de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, de digitale strategie, het Handvest van de grondrechten en de Europese pijler van sociale rechten moeten worden aangepakt.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

Betere en efficiëntere regelgeving, onder meer om oneerlijke mededinging te voorkomen, is een van de belangrijkste thema’s in deze nieuwe economie. De Commissie is, net als het EESC, van mening dat er nieuwe instrumenten en benaderingen nodig zijn om een markt te reguleren waarvoor de gebruikelijke instrumenten en procedures niet meer geschikt zijn. Het “normale” regelgevingskader voor mededinging volstaat niet om de uitdagingen en moeilijkheden in verband met Big Tech-bedrijven efficiënt het hoofd te bieden.

3.2.

Het EESC dringt aan op duidelijkere regels, zoals die welke de Commissie wil onderzoeken op basis van een vereenvoudigde en versnelde internemarktregelgeving voor de digitale wereld. De EU moet haar regelgevingsinstrumentarium up-to-date maken om niet alleen de problemen in verband met poortwachterplatforms, maar ook die van de digitale markten doeltreffend aan te pakken. De nieuwe economie vraagt om andere maatregelen en het EESC is dan ook ingenomen met het initiatief voor een wet inzake digitale markten (2).

3.3.

Bij alle regelgevende maatregelen moet rekening worden gehouden met de Europese digitale soevereiniteit, niet alleen om bedrijven te beschermen maar ook om werknemers, consumenten en burgers te beschermen. Als gevolg van de COVID-19-crisis zijn de verkoop van onveilige producten, nepbeoordelingen, oneerlijke handelspraktijken en andere schendingen van het consumentenrecht, piraterij en namaak op digitale platforms tot een onaanvaardbaar hoog niveau gestegen. Dit illustreert het belang van het DSA-initiatief en de dringende noodzaak om actie te ondernemen.

3.4.

Ook is het duidelijk dat de handhavingsmechanismen ter bestrijding van fraude en illegale activiteiten in verband met digitale platforms een uitdaging vormen: zij zorgen ervoor dat bedrijven die het meest profiteren van de digitale economie ook meer verantwoordelijkheden hebben. Het EESC is van mening dat de DSA een cruciale rol moet spelen om het vertrouwen in de markt te herstellen en de lidstaten ertoe te bewegen een snel en efficiënt handhavingsmechanisme vast te stellen dat alle lidstaten ten goede komt en rekening houdt met hun verschillende situaties. Het EESC is ingenomen met het feit dat de tekortschietende handhaving op het gebied van illegale onlinereclame zeer waarschijnlijk zal verbeteren als gevolg van de DSA.

3.5.

Welk handhavingssysteem en -mechanisme er ook wordt gekozen, de Commissie en de lidstaten dienen voldoende middelen toe te wijzen om te investeren in personeel, opleidingssystemen, software en hardware die het vertrouwen in de markt en in individuele personen kunnen versterken. Daarom moeten allereerst de kosten voor de uitvoering van de DSA in kaart worden gebracht evenals de verwachte kosten voor de samenleving indien geen actie wordt ondernomen, en moeten adequate voorwaarden worden geschapen die nodig zijn om elke lidstaat aan boord te krijgen.

3.6.

Als het gaat om het toepassingsgebied van de DSA, doet de grootte van een onderneming er wel degelijk toe: niet alle ondernemingen mogen op dezelfde manier worden behandeld, om oneerlijke concurrentie op basis van financiële macht en omvang te voorkomen. Het voorgestelde criterium, namelijk het aantal werknemers, lijkt echter ontoereikend en gemakkelijk te omzeilen. Dit is met name van belang aangezien veel van de in de voorgestelde verordening opgenomen verplichtingen voor platforms niet van toepassing zijn op micro- of kleine ondernemingen, zoals de verplichtingen inzake klachtenbehandeling, misbruik, melding van strafbare feiten, transparantie van reclame, onafhankelijke audits en betrouwbare flaggers.

3.7.

Niettemin benadrukt het EESC dat het belangrijk is om kmo’s, micro-ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie te beschermen. Wellicht kunnen deze de nalevings- en investeringskosten niet betalen; zij mogen niet de dupe worden van de uitvoering van een verordening die juist zou moeten zorgen voor een eerlijke concurrentie. Het EESC dringt er daarom op aan dat wordt gezocht naar alternatieve criteria om micro- en kleine ondernemingen te definiëren (artikel 16), zoals de jaaromzet of de eigendoms- of organisatiestructuur.

3.8.

Het EESC is ingenomen met de aanpassingsperiode voor bedrijven die tot de categorie zeer grote onlineplatforms behoren (artikel 25, lid 4). Vaak zijn deze bedrijven zeer snel gegroeid, en moeten zij een eerlijke kans krijgen om zich aan te passen aan de strengere eisen en plichten die in het voorstel zijn vastgesteld.

3.9.

Hoewel in het voorstel duidelijk wordt gesteld dat het als “lex generalis” moet worden opgevat, bevatten verschillende instrumenten veel nauw verwante definities die de naleving zeer omslachtig kunnen maken en extra kosten voor ondernemingen en consumenten met zich mee kunnen brengen. Zo wordt in dit voorstel het begrip “onlineplatform” gedefinieerd; het begrip “platform” wordt niet gedefinieerd maar wel gebruikt in de P2B-verordening (Verordening (EU) 2019/1150 (3)); in de richtlijn digitale eengemaakte markt (Verordening (EU) 2019/790 (4)) wordt het begrip “aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content” gebruikt, en in het voorstel voor de wet inzake digitale markten wordt verwezen naar “poortwachters” en “kernplatformdiensten”.

3.10.

Met de opkomst van digitale diensten zijn bedrijfsmodellen geëvolueerd en complexer geworden en is het onderscheid tussen de verschillende actoren vervaagd. Gezien de snelle ontwikkelingen in de sector, die een uitdaging vormen voor de regelgevers, is er behoefte aan duidelijke definities. Het EESC beveelt aan om de begrippen “platforms”, “gebruikers” en “afnemers” (in het voorstel worden beide termen gebruikt, maar “afnemers” komt veel vaker voor), “consumenten” en “werknemers” in de digitale economie duidelijker te definiëren.

3.11.

Volgens het huidige voorstel zijn de regels inzake de traceerbaarheid van handelaren alleen van toepassing “wanneer een onlineplatform consumenten in staat stelt op afstand gesloten overeenkomsten met handelaren aan te gaan” (artikel 22). Een alternatief zou kunnen zijn om deze aanbieders/platforms, die consumenten in staat stellen overeenkomsten op afstand te sluiten met handelaren, als “marktplaatsen” te definiëren en te verduidelijken welke regels van toepassing zijn op die categorie tussenpersonen.

3.12.

De ontwikkeling van gedragscodes uit hoofde van de artikelen 35 en 36 dient op een open en participatieve wijze te geschieden. Organisaties die gebruikers en afnemers vertegenwoordigen, maatschappelijke organisaties, sociale partners en relevante autoriteiten moeten hierbij worden betrokken.

3.13.

Het EESC stelt vast dat er veel tekortkomingen zijn met betrekking tot het beginsel van het land van oorsprong en dringt erop aan dat zorgvuldig wordt gekeken naar alternatieve methoden, zoals het beginsel van het land van bestemming, met name voor belasting-, arbeids- en consumentenkwesties, tenzij er op EU-niveau een strengere regelgeving komt om eerlijke concurrentie en een zo hoog mogelijk niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Er moet voor worden gezorgd dat voor platformwerkers dezelfde arbeidsrechtelijke bepalingen gelden als in het land waar de dienst wordt verleend, aangezien slechte arbeidsomstandigheden een groot probleem zijn geworden voor een eerlijke concurrentie. Het algemene doel is de interne markt te handhaven en te versterken door gelijke concurrentievoorwaarden voor alle actoren te waarborgen.

3.14.

Voorts mag het in de artikelen 8 en 9 van het voorstel beschreven systeem niet worden beschouwd als een alternatief voor de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, en moet worden verduidelijkt dat de regels inzake weigering van erkenning en weigering van tenuitvoerlegging geldig en van toepassing blijven.

3.15.

Het EESC is ingenomen met de verduidelijking dat onderzoeken op eigen initiatief geen gevolgen hebben voor de toepasbaarheid van aansprakelijkheidsvrijstellingen (artikel 6) en dat er nog altijd geen algemene verplichting inzake toezicht is (artikel 7). Deze regels mogen echter geen afbreuk doen aan de verplichting van onlinemarktplaatsen om regelmatig controles uit te voeren op handelaren en op aangeboden producten en diensten, zoals bepaald in artikel 22.

3.16.

Ook moet worden verduidelijkt of de eerste zin van artikel 12, lid 1, betrekking heeft op informatie zoals technische gegevens die in een SaaS-overeenkomst (“Software as a Service”) aan een softwareleverancier worden verstrekt.

3.17.

Het EESC is ingenomen met de gedetailleerde regeling van de kennisgevingsprocedure en de interne klachtenafhandelingsprocedure, en met de waarborgen die het voorstel biedt. Het EESC is echter van mening dat de aansprakelijkheidsvrijstelling (artikel 5) alleen kan worden uitgesloten wanneer de inhoud duidelijk illegaal is volgens de nationale wetgeving in het land van oorsprong of volgens rechtstreeks toepasselijke EU-wetgeving, of wanneer een rechtbank heeft vastgesteld dat deze illegaal is. Anders zullen tussenpersonen ertoe worden aangezet om inhoud standaard te verwijderen. De juridische beoordeling van bepaalde soorten inhoud kan zeer complex zijn en tussenpersonen mogen niet aansprakelijk worden gesteld als zij illegale inhoud niet hebben verwijderd. Dit is in overeenstemming met de opschortingsverplichting van artikel 20, dat betrekking heeft op manifest illegale inhoud.

3.18.

De totstandbrenging van digitale diensten is hoofdzakelijk gebaseerd op het vermogen om gegevens te beheren en er toegang toe te krijgen. In dit verband is het belangrijk te herinneren aan de Datagovernanceverordening (COM(2020) 767 final), waarin de mogelijkheid wordt genoemd om “gegevenscoöperaties” op te richten, een instrument dat kleine en middelgrote ondernemingen en eenmansbedrijven kan helpen die misschien niet in staat zijn om individueel toegang te krijgen tot grote hoeveelheden gegevens of deze te verwerken. Deze structuren zouden een gedeelde participatieve governance kunnen bieden voor het beheer van bemiddelings-, uitwisselings- of gegevensuitwisselingsdiensten tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en ondernemers, die gegevens kunnen verstrekken maar ook zelf gegevens kunnen opvragen.

4.   Uitvoeringsstrategie — dingen voor elkaar krijgen

4.1.

In het voorstel staat dat het effectbeoordelingsverslag de onderlinge verbanden tussen de wet inzake digitale diensten en het bredere regelgevingskader heeft verduidelijkt, door meer gedetailleerde beschrijvingen van de beleidsopties te geven en door het onderliggende bewijsmateriaal dat in het herziene effectbeoordelingsverslag werd aangepakt, nader te analyseren. Dit is van cruciaal belang, maar betekent niet dat de samenleving niet ongerust zal blijven over alle betrokken variabelen, en voorzichtig zal blijven. Het belang van digitale diensten in onze economie en samenleving, maar ook de steeds grotere risico’s die zij met zich meebrengen, zullen blijven toenemen.

4.2.

Met betrekking tot de toegevoegde waarde bij de handhaving van maatregelen zorgt het initiatief voor aanzienlijke efficiëntieverbeteringen in de samenwerking tussen de lidstaten en in de uitwisseling van bepaalde middelen voor technische bijstand op EU-niveau, voor het inspecteren en controleren van systemen voor inhoudsmoderatie, aanbevelingssystemen en onlinereclame op zeer grote onlineplatforms. Dit zal de handhavings- en toezichtsmaatregelen doeltreffender maken, aangezien het huidige systeem grotendeels afhankelijk is van de beperkte toezichtcapaciteit in een klein aantal lidstaten. Het voorstel moet echter worden verbeterd om ervoor te zorgen dat de handhaving en de verhaalprocedures voor consumenten doeltreffend en snel verlopen. De DSA moet corrigerende maatregelen omvatten, met inbegrip van schadevergoeding, voor consumenten wanneer ondernemingen hun verplichtingen uit hoofde van de DSA niet nakomen.

4.3.

In het voorstel staat dat de Commissie een alomvattend kader zal vaststellen voor een permanente controle van de output, de resultaten en het effect van dit wetgevingsinstrument vanaf de datum van toepassing. Op basis van het vastgestelde controleprogramma is het de bedoeling dat het instrument binnen vijf jaar na de inwerkingtreding ervan wordt geëvalueerd. Het EESC denkt niet dat dit een redelijke termijn is die het vertrouwen van de markt en de burgers zal wekken en die voor de nodige samenhang met de herziening van de richtlijn inzake elektronische handel zal zorgen. De Commissie dient te voorzien in een regelmatige evaluatie, om de twee jaar.

4.4.

De regels moeten effectief worden gecommuniceerd en mogen het imago van de EU niet schaden. De bescherming van de EU-burgers en de consumentenbescherming moeten tot de hoofdpunten van de toekomstige communicatie en handhaving behoren. De EU is een gastvrije plaats voor bedrijven, werknemers en burgers, ook van buiten de EU, en moet dat ook blijven. De verordening mag niet overkomen als een last of belemmering, maar veeleer als een evenwichtige benadering van de internetregelgeving van de 21e eeuw, waarin normen worden vastgesteld voor een betere en eerlijkere digitale economie en een veiliger onlineruimte, en vitale democratieën worden beschermd.

5.   Grondrechten

5.1.

De rechten van werknemers, het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming, privacy en bescherming van persoonsgegevens en fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van ondernemerschap en het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van meningsuiting, gedachte en mening, moeten naar behoren worden gewaarborgd, in overeenstemming met de wetgeving en met het Handvest van de grondrechten. Het voorstel zou erop gericht moeten zijn een goed evenwicht te vinden op dit gebied.

5.2.

Een belangrijk aspect van het voorstel is de procedurele billijkheid. Maar als de stimulansen niet goed op elkaar zijn afgestemd zal dat niet volstaan om daadwerkelijke en effectieve billijkheid te waarborgen. Een brede definitie van “illegale inhoud” of, zoals sommigen hebben voorgesteld, “schadelijke inhoud”, kan de vrijheid van mening en meningsuiting beperken.

5.3.

De menselijke waardigheid wordt gewaarborgd door sterke en duidelijke regels inzake de bescherming van burgers en consumenten. Deze aspecten spelen een belangrijke rol in het voorstel en moeten behouden blijven.

5.4.

Het door de DSA voorgestelde kader biedt de autoriteiten de juiste instrumenten om manipulatie, risico’s van discriminatie en andere vormen van misbruik te voorkomen, te monitoren en aan te pakken. Het EESC is van mening dat de EU en haar lidstaten aanzienlijke middelen moeten investeren en ervoor moeten zorgen dat deze ten goede komen aan de samenleving als geheel.

5.5.

Om het risico van discriminatie te beperken, zouden de EU en haar lidstaten voldoende middelen moeten investeren in de controle van en het toezicht op de door de platforms gebruikte algoritmen. Het EESC waardeert de verbeterde toegang tot gegevens en algoritmen en beveelt aan dat deze toegang gewaarborgd is voor zowel overheidsinstanties op alle niveaus als voor erkende onafhankelijke onderzoekers en maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het algemeen belang.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  European Commission consultation on improving the working conditions in platform work.

(2)  Advies van het EESC over de wet inzake digitale markten (zie bladzijde 64 van dit Publicatieblad).

(3)  PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57.

(4)  PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/76


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad — De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk

(JOIN(2020) 18 final)

(2021/C 286/14)

Rapporteur:

Philip VON BROCKDORFF

Raadpleging

Europese Commissie, 21.4.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

238/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) beschouwt de voorgestelde strategie als een stap in de goede richting om overheden, burgers en bedrijven in de hele EU te beschermen tegen mondiale cyberdreigingen en de economische groei veilig te stellen.

1.2.

Het EESC is van mening dat extra financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld van overheidsinstanties om investeringen in cyberbeveiligingsinfrastructuur mogelijk te maken, zodat doeltreffend kan worden gereageerd op crises zoals een pandemie.

1.3.

Het EESC is tevreden over de voorstellen om in de EU een netwerk van Security Operations Centres (SOC’s) op te bouwen en het Agentschap van de EU voor cyberbeveiliging (Enisa) met alle belanghebbenden te laten samenwerken om de risico’s van 5G te beperken.

1.4.

Positief is het EESC ook over het voorstel om de rol van Europol als expertisecentrum op het gebied van cybercriminaliteit verder te ontwikkelen. Samenwerking met de multistakeholdergemeenschap en op internationaal niveau vindt het eveneens belangrijk.

1.5.

Het EESC waarschuwt voor de vaardighedenkloof op cyberbeveiligingsgebied en beveelt een EU-loopbaaninstrument voor cyberbeveiliging aan dat mensen helpt een loopbaan op dit vakgebied uit te stippelen, samen te stellen en te volgen.

1.6.

Het EESC wijst op het gevaar van desinformatie. De verspreiding van desinformatie kan ernstige gevolgen hebben en daarom zou het tegengaan van desinformatie in elke cyberbeveiligingsstrategie aan bod moeten komen.

1.7.

Volgens het EESC zouden alle buitenlandse investeringen in strategische sectoren in de Unie in overeenstemming moeten zijn met het veiligheidsbeleid van de EU.

1.8.

Het EESC waarschuwt voor de komst van kwantumcomputers en de daarmee gepaard gaande risico’s. Dit noopt tot een overstap op kwantumresistente of postkwantumcryptografie.

1.9.

Het EESC beveelt de Commissie aan om haar cyberbeveiligingsstrategie regelmatig bij te werken, minstens elke twee jaar, zodat adequaat op nieuwe technologieën en risico’s kan worden ingespeeld.

1.10.

Tot slot wijst het EESC op het belang van sociale dialoog bij de uitwerking van cyberbeveiligingsbeleid dat beoogt om mensen doeltreffend te beschermen tijdens het thuiswerken en meer in het algemeen tijdens onlineactiviteiten.

2.   Mededeling van de Europese Commissie

2.1.

Het doel van de mededeling is te benadrukken dat de EU zich inzet voor het waarborgen van een onlineomgeving die de grootst mogelijke vrijheid en veiligheid biedt, in het belang van haar burgers.

2.2.

In de mededeling wordt de visie van de EU op dit gebied geschetst, worden rollen en verantwoordelijkheden gedefinieerd en specifieke acties op EU-niveau voorgesteld om te zorgen voor robuuste en doeltreffende bescherming waarbij de rechten van de burgers worden geëerbiedigd, teneinde de onlineomgeving veilig en beveiligd te maken.

2.3.

De voorgestelde acties zijn bedoeld om:

cyberveerkracht te realiseren door capaciteiten, paraatheid, samenwerking, informatie-uitwisseling en bewustzijn op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging te vergroten, voor overheid en bedrijfsleven en op nationaal en EU-niveau;

de procesmatige aanpak van cyberdefensie in de hele Unie te standaardiseren en een databank met relevante informatie op te zetten om inlichtingen over bedreigingen te verschaffen ter ondersteuning van de getroffen sector of economie;

de cybercriminaliteit drastisch terug te dringen door de deskundigheid te vergroten van degenen die belast zijn met onderzoek en vervolging, door een meer gecoördineerde aanpak tot stand te brengen tussen rechtshandhavingsinstanties in de hele Unie en door de samenwerking met andere partijen te verbeteren;

Europese opleidings- en certificeringsprogramma’s voor professionals op te zetten conform de eisen van gekwalificeerde deskundigen op het gebied van cybercriminaliteit om geleidelijk te komen tot een coherent vaardighedenniveau in de hele Unie;

EU-beleid en -capaciteiten op het gebied van cyberdefensie te ontwikkelen in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;

de benodigde industriële en technologische middelen te bevorderen om van de digitale eengemaakte markt te profiteren. Dit zal de opkomst van een Europese industrie en markt voor veilige ICT helpen stimuleren, bijdragen tot de groei en het concurrentievermogen van de EU-economie en de particuliere en overheidsuitgaven voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van cyberbeveiliging (O & O) verhogen;

het internationale cyberbeveiligingsbeleid van de EU te versterken om de kernwaarden van de EU uit te dragen, normen voor verantwoord gedrag vast te stellen, te ijveren voor de toepassing van het bestaande internationale recht in cyberspace en landen buiten de EU te helpen bij het opbouwen van capaciteit op het gebied van cyberbeveiliging;

een EU-beveiligingskeurmerk te ontwikkelen en in te voeren voor producten, diensten en technologieën die voldoen aan de normen en vereisten voor cyberbestendige oplossingen.

2.4.

De voorgestelde strategie heeft betrekking op de beveiliging van essentiële diensten zoals ziekenhuizen, energienetwerken en spoorwegen en het steeds grotere aantal op het internet aangesloten apparaten in huizen, kantoren en fabrieken, het opbouwen van collectieve capaciteiten om op grote cyberaanvallen te reageren en samenwerking met partners over de hele wereld om de internationale veiligheid en stabiliteit in cyberspace te waarborgen.

2.5.

Aangezien cyberdreigingen bijna altijd grensoverschrijdend zijn en een cyberaanval in één land gevolgen kan hebben voor meerdere andere lidstaten of de EU als geheel, stelt de Commissie ook voor een gezamenlijke cybereenheid op te richten om met de middelen en deskundigheid waarover de EU en de lidstaten gezamenlijk beschikken zo doeltreffend mogelijk te kunnen reageren.

2.6.

De strategie ter waarde van 2 miljard EUR zal worden gefinancierd via de EU-programma’s Digitaal Europa en Horizon Europa, aangevuld met investeringen van de lidstaten en het bedrijfsleven.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Cyberbeveiliging wordt tegenwoordig algemeen aanvaard als integraal onderdeel van het functioneren van de instellingen en agentschappen van de EU, en van elke lidstaat en economie. Cyberbeveiliging is cruciaal voor de Europese energie-infrastructuur, de uitrol van slimme netwerken (1) en de digitalisering en vergroening van de EU-economie. Even belangrijk is cyberbeveiliging voor de bescherming en waarborging van de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers. Dat is bijzonder relevant omdat cyberaanvallen negatieve gevolgen kunnen hebben voor burgers en huishoudens (alsmede voor ondernemingen, organisaties en overheidsdiensten). Een recente computeraanval op een ziekenhuis in het Belgische Doornik is er een voorbeeld van dat niet alleen fysieke goederen maar ook mensenlevens in gevaar kunnen komen (er moesten operaties worden uitgesteld) (2).

3.2.

Volgens DigitalEurope (3) vormen cyberdreigingen een belangrijk obstakel voor de welvaart in Europa. De mondiale economische verliezen ten gevolge van cybercriminaliteit werden eind 2020 geraamd op 2,5 biljoen EUR en verwacht wordt dat 74 % van alle ondernemingen wereldwijd in 2021 gehackt zal worden. Desondanks heeft slechts 32 % van de Europese ondernemingen een cyberbeveiligingsbeleid. Het is duidelijk en onvermijdelijk dat cyberdreigingen vragen om een gecoördineerde respons en een cyberbeveiligingsstrategie van de EU waarmee zowel de huidige uitdagingen kunnen worden aangepakt als organisaties en burgers kunnen worden beschermd tegen de volgende generatie virtuele gevaren. Dit geldt nog meer voor overheidsdiensten, welke grote hoeveelheden persoonsgegevens en gevoelige data beheren die beschermd moeten worden. Daarnaast vereist het Europese streven naar gegevenssoevereiniteit en het behoud van de vertrouwelijkheid van gegevens binnen de Unie cyberveerkracht en digitale veerkracht. Dit zal uiteindelijk de welvaart in de EU vergroten.

3.3.

De potentiële economische verliezen ten gevolge van cyberaanvallen zijn groot en hangen samen met:

verlies van intellectuele eigendom en vertrouwelijke bedrijfsinformatie;

onlinefraude en financiële misdrijven, die vaak het gevolg zijn van diefstal van persoonlijk identificeerbare informatie;

financiële manipulatie, waarvoor gebruik wordt gemaakt van gestolen gevoelige bedrijfsinformatie over potentiële fusies of voorkennis over prestatieverslagen van beursgenoteerde ondernemingen;

gederfde inkomsten door onder meer verstoring van productieprocessen of diensten en minder vertrouwen in onlinetransacties;

kosten van netwerkbeveiliging, zoals het aangaan van cyberverzekeringen (4), en kosten om de schade na cyberaanvallen te herstellen;

reputatieschade en aansprakelijkheidsrisico’s voor de gehackte onderneming en haar merk, waaronder een tijdelijk lagere aandelenkoers.

3.4.

Er zij op gewezen dat de economische impact van cybercriminaliteit in Europa het grootst is, naar schatting 0,84 % van het bbp van de EU, tegenover 0,78 % in Noord-Amerika, op grond van het meest recente verslag over de economische gevolgen van cybercriminaliteit van het centrum voor strategische en internationale studies (CSIS).

3.5.

In dit licht had de voorgestelde strategie, waar uitgebreide raadplegingen van belanghebbenden aan vooraf zijn gegaan, niet op een beter moment kunnen komen, temeer nu deskundigen voorspellen dat het aantal verbonden apparaten in de wereld eind 2025 tot 25 miljard zal zijn gestegen. Een kwart van al die deze apparaten zal zich naar verwachting in Europa bevinden.

3.6.

De bekendmaking van de strategie viel samen met het bericht dat computers van federale overheidsinstanties in de VS waren getroffen door een cyberaanval op een Amerikaanse firma die software ontwikkelt voor ondernemingen om hun netwerken en IT-systemen te helpen beheren. Honderden bedrijven in de VS werden ook slachtoffer van deze aanval, waarbij door hackers malware werd toegevoegd aan een software-update die door duizenden klanten van de getroffen Amerikaanse firma werd gedownload. Dit incident laat zien hoe overheden en ondernemingen in alle sectoren en de samenleving als geheel het risico op een cyberaanval kunnen lopen.

3.7.

Het is dus niet verrassend dat sleutelsectoren onder het toepassingsgebied van de strategie vallen, waaronder aanbieders van data- en clouddiensten, telecommunicatiediensten en publieke IT-systemen alsmede de maakindustrie. Een ander belangrijk voorbeeld van waar zich cyberdreigingen kunnen voordoen, vormen de apps voor contactopsporing zoals die nu tijdens de COVID-19-pandemie worden gebruikt. Door dergelijke apps te beveiligen krijgen de burgers uiteraard meer vertrouwen in de bescherming van hun persoonsgegevens die worden verzameld in het kader van de voor de bestrijding van het coronavirus van vitaal belang geachte maatregelen.

3.8.

De COVID-19-pandemie heeft de verandering van werkpatronen versneld. In 2020 is maar liefst 40 % van alle werknemers in de EU op afstand gaan werken (5). Maar naar schatting kreeg 40 % van de computergebruikers in de EU in 2020 ook te maken met veiligheidsproblemen en werd meer dan 12 % van alle ondernemingen getroffen door cyberaanvallen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC beschouwt de voorgestelde strategie als een stap in de goede richting om overheden, burgers en bedrijven in de hele EU te beschermen tegen mondiale cyberdreigingen, in cyberspace een voortrekkersrol te vervullen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat iedereen de vruchten van internet en technologiegebruik kan plukken.

4.2.

Het EESC vindt cyberbeveiliging onmisbaar om de economische activiteiten veilig te stellen, de economische groei te bevorderen en de computergebruiker vertrouwen in onlinetoepassingen te geven. Het is het er dan ook mee eens dat gedurfde maatregelen nodig zijn om Europeanen veilig te kunnen laten profiteren van innovatie, connectiviteit en automatisering.

4.3.

Het EESC ziet dat de economische sectoren in de EU steeds afhankelijker van digitale toepassingen en ook onderling steeds afhankelijker worden. Verder is het gebruik van IoT-apparaten (internet of things) door consumenten en bedrijven en in de industrie, zoals de maakindustrie, enorm toegenomen en zijn FinTech en RegTech mainstream geworden. De uitrol van 5G gaat steeds harder en sinds kort versnelt de COVID-19-crisis de digitale transformatie van veel ondernemingen en overheidsdiensten, die bijna gedwongen werden om van de ene dag op de andere hun activiteiten op afstand te gaan verrichten, wat als enorme hefboom fungeert voor clouddiensten. Al dit soort ontwikkelingen vragen om een doeltreffend, vlot en inclusief antwoord ten aanzien van cyberbeveiliging.

4.4.

Door dergelijke veranderingen zijn de kritieke risico’s voor overheden en het bedrijfsleven gestegen. Het EESC steunt daarom de nieuwe cyberbeveiligingsstrategie en de bijbehorende reeks voorstellen om de cyberveerkracht zowel in de EU als daarbuiten te verbeteren. Hoewel overheidsinstanties in aanmerking komen voor EU-financiering uit de verschillende programma’s die investeringen op dit gebied ondersteunen, zoals Horizon 2020/Horizon Europa, is het van mening dat (deels) publiekrechtelijke entiteiten wellicht over meer financieringsmogelijkheden moeten kunnen beschikken om investeringen in een adequate cyberbeveiligingsinfrastructuur mogelijk te maken, zodat de dienstverlening aan de burgers met name in tijden van crises zoals een pandemie gewaarborgd kan worden.

4.5.

Een belangrijk voorstel van de Commissie dat op het juiste moment komt, is om een netwerk van Security Operations Centres (SOC’s) op te bouwen in de EU, dat met de inzet van kunstmatige intelligentie en machinaal leren de detectie en analyse van incidenten en de reactiesnelheid moet verbeteren. Het EESC beseft dat het steeds lastiger wordt om cyberaanvallen met succes handmatig te voorkomen door het grote aantal dagelijkse waarschuwingen waarmee beveiligingsteams worden geconfronteerd en het algemene tekort aan specialisten op dit gebied. Daarom moeten SOC’s wel geautomatiseerd worden.

4.6.

Het EESC is ingenomen met de doelstellingen en acties op het gebied van 5G-beveiliging, die noodzakelijk zijn om de nieuwe risico’s in te dammen als gevolg van het steeds grotere doelwit dat de groeiende 5G-netwerkinfrastructuur voor aanvallen wordt. Het EESC steunt met name de oproep aan het Agentschap van de EU voor cyberbeveiliging (Enisa) en de lidstaten om met alle belanghebbenden samen te werken teneinde meer inzicht te krijgen in de nieuwe technologieën en mogelijkheden voor 5G-beveiliging en in nieuwe bedreigingen. Vanzelfsprekend wordt in de strategie erkend dat het gebruik van 5G voor nieuwe technologieën zoals netwerkvirtualisering, netwerkslicing en edge computing bijzonder kwetsbaar is en daarom aanvullende beveiligingsmaatregelen vereist.

4.7.

Positief vindt het EESC ook het voorstel om de rol van Europol als expertisecentrum op het gebied van cybercriminaliteit verder te ontwikkelen ter ondersteuning van de nationale rechtshandhavingsinstanties, en om CERT-EU meer financiering en een sterker mandaat te geven. Beide organisaties zijn onmisbaar voor de ondersteuning van de inspanningen op het gebied van cyberbeveiliging in de hele EU. De cyberbeveiliging van de EU-instellingen en -agentschappen en andere instanties zal hierdoor ongetwijfeld verbeteren.

4.8.

Het EESC prijst de nadruk die in de strategie wordt gelegd op internationale samenwerking van de EU, bijvoorbeeld via cyberdiplomatie in internationale betrekkingen, intensiever bilateraal overleg over cyberbeveiliging en de opbouw van cybercapaciteit in derde landen. Cyberdreigingen doen zich niet alleen op regionaal maar ook op mondiaal niveau voor en daarom moeten ze ook met doeltreffend mondiaal beleid worden aangepakt.

4.9.

In de strategie wordt eveneens gewezen op het belang van dialoog en samenwerking met de multistakeholdergemeenschap, met name via regelmatig overleg met het bedrijfsleven en overheden, de sociale partners en academici. Het EESC is zeer tevreden over deze benadering, die essentieel zal zijn voor de verdere invulling van de voorstellen uit de strategie en voor de aanpak van belangrijke kwesties zoals veilig thuiswerken. De input van alle betrokken belanghebbenden is constant nodig aangezien voor cybercriminaliteit steeds geavanceerdere technologie wordt gebruikt.

4.10.

Het EESC is ingenomen met de nadruk die wordt gelegd op de ontwikkeling van relevante vaardigheden ter bescherming tegen cyberdreigingen in het algemeen. Voor de meeste Europese bedrijven en met name kleine en middelgrote ondernemingen blijft de groeiende vaardighedenkloof echter een enorm probleem bij de aanpak van zulke dreigingen. Het EESC meent dat deze vaardighedenkloof alleen kan worden gedicht met een EU-loopbaaninstrument voor cyberbeveiliging dat mensen helpt een potentiële loopbaan op het gebied van cyberbeveiliging uit te stippelen, samen te stellen en te volgen door meer inzicht te geven in de kennis, vaardigheden en bekwaamheden die nodig zijn om zo’n loopbaan te beginnen, daarnaar over te stappen of uit te bouwen. Van dit instrument zouden ook specifieke programma’s over toegankelijkheid en diversiteit in cyberspace deel moeten uitmaken. instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding worden cruciaal geacht voor de ondersteuning van een EU-loopbaaninstrument voor cyberbeveiliging. Bovendien zou de EU meer moeten kijken naar de mogelijkheden van gezamenlijke onderzoeksinitiatieven (binnen en buiten de EU) om op inclusieve wijze gekwalificeerde cyberbeveiligingsprofessionals op te leiden gelet op de groeiende rol van technologie bij het creëren van een inclusievere werkplek en samenleving. Tot slot zou actief moeten worden overwogen om studenten aan te moedigen te kiezen voor cyberbeveiligingsstudies door beurzen te verstrekken voor op cyberbeveiliging gerichte bachelor-, master- en postdocopleidingen in ruil voor indiensttreding bij EU-instellingen en -agentschappen en overheidsdiensten in de hele EU na het behalen van het diploma.

4.11.

Het EESC merkt op dat het verband tussen cyberbeveiliging en desinformatie niet in de cyberbeveiligingsstrategie aan bod komt. In dit licht verwijst het naar een studie die is uitgevoerd in opdracht van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Europees Parlement (6). In het tijdperk van internet en cyberspace kan de verspreiding van desinformatie ernstige gevolgen hebben. Via grensoverschrijdende cyberaanvallen op informatiecentra, overheidsdiensten of Europese instellingen kan desinformatie worden verspreid. Door dit soort aanvallen kan ook het vertrouwen in publieke instanties worden aangetast. Daarom zou in elke cyberbeveiligingsstrategie de nadruk moeten worden gelegd op het tegengaan van desinformatie.

4.12.

Het EESC wijst erop dat buitenlandse investeringen in strategische sectoren, verwerving van kritieke activa, technologie en infrastructuur in de Unie en levering van kritieke uitrusting ook potentiële risico’s voor de veiligheid van de EU kunnen vormen. In dit verband beveelt het aan om bij de gunning van contracten meer gewicht toe te kennen aan veiligheidsoverwegingen, in overeenstemming met de bestaande regels inzake overheidsopdrachten.

4.13.

Het EESC vestigt er de aandacht op dat de beveiliging van de huidige cryptografische software en systemen wordt ondermijnd door de komst van kwantumcomputers, die naar verwachting over tien jaar of al sneller voor het publiek beschikbaar zullen zijn. Dit noopt tot een overstap op kwantumresistente of postkwantumcryptografie. Daarvan getuigen ook de wereldwijde initiatieven voor de standaardisering van cryptografische postkwantumsystemen, zoals het normalisatieproces voor postkwantumcryptografie van het Amerikaanse NIST, de werkgroep van het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI) inzake kwantumveilige cryptografie en de wedstrijd postkwantumcryptografie van de Chinese vereniging voor cryptologisch onderzoek.

4.14.

Het EESC beveelt aan de nationale cyberbeveiligingsstrategieën te herzien om ze op de strategie van de Commissie af te stemmen en ervoor te zorgen dat beslissingen van de lidstaten aansluiten op de voorstellen uit de strategie van de Commissie. De EU-strategie en de nationale strategieën moeten op één lijn worden gebracht om nu en in de toekomst doeltreffend op cyberdreigingen te kunnen reageren.

4.15.

Aangezien toekomstige risico’s in grote mate onvoorspelbaar zijn en met verwijzing naar paragraaf 4.13 zou de cyberbeveiligingsstrategie van de Commissie regelmatig moeten worden bijgewerkt, minstens elke twee jaar, zodat adequaat op nieuwe technologieën en risico’s kan worden ingespeeld. Zoals eerder opgemerkt zijn ook het betrekken van belanghebbenden en onderzoek op hoog niveau cruciaal voor het up-to-date houden van cyberbeveiligingsstrategieën.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Een cyberaanval op een slim netwerk kan gevolgen hebben voor de energievoorziening aan consumenten en bedrijven.

(2)  https://www.databreaches.net/chwapi-hospital-hit-by-ransomware-operations-canceled-and-another-city-hit/

(3)  https://www.digitaleurope.org/

(4)  Cyberverzekeringen zijn uiteraard niet onbeperkt beschikbaar. COVID-19 heeft duidelijk gemaakt dat de accumulatie van risico’s een probleem vormt voor de verzekerbaarheid. Recent onderzoek van AON ondersteunt de stelling dat verzekeringen slechts een zeer klein deel (5 %) van de uitgaven voor cyberparaatheid uitmaken. Audits en scholing bleken kostenbepalender te zijn.

(5)  Eurofound (2020), Living, working and COVID-19, COVID-19 series, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

(6)  https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/608864/IPOL_STU(2019)608864_EN.pdf


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een geautomatiseerd systeem voor communicatie in grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures (e-Codex), en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726”

(COM(2020) 712 final — 2020/345 (COD))

(2021/C 286/15)

Rapporteur:

Ozlem YILDIRIM

Raadpleging

Europese Commissie, 24.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 81, lid 2, en artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

247/0/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het voorgestelde regelgevingsinitiatief, dat moet worden aangevuld met de voorstellen van het Europees Parlement. Van e-Codex zal een indirect positief effect uitgaan omdat het de grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en samenwerking vereenvoudigt en versnelt, wat ook zal bijdragen tot een betere werking van de interne markt.

1.2.

Er zij op gewezen dat e-Codex niet beperkt is tot e-justitie. Met het oog op de toekomst beveelt het EESC aan om een bepaling op te nemen waarmee het mogelijk wordt dat e-Codex door andere overheidsdiensten ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld de overdracht van medische dossiers.

1.3.

Het EESC beveelt de Commissie aan om het aspect schaalbaarheid in de werkingssfeer van de verordening op te nemen. Tot nu toe was e-Codex operationeel in een paar lidstaten die de oorspronkelijke sponsors van dit project zijn. Het huidige e-Codex-project moet echter worden opgeschaald en vlot functioneren in alle lidstaten, zoals de bedoeling is van de voorgestelde verordening.

1.4.

De digitalisering van de samenleving, de economie en het bestuur gaat steeds sneller. Het gaat hierbij om een ambitieuze doelstelling en met deze realiteit moet duidelijk rekening worden gehouden. Het e-Codex-systeem is een essentieel onderdeel van onder meer het “pakket digitale justitiële samenwerking” en de digitale-diensteninfrastructuur e-Justice. Het systeem gaat over justitie en grondrechten en moet volgens het EESC dan ook worden gekoppeld aan de overkoepelende digitale strategie “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (1), een belangrijk aspect dat niet expliciet in de verordening aan bod komt.

1.5.

Aangezien eu-LISA geen regelgevend agentschap is, moet volgens het EESC in hoofdstuk 2 van de voorgestelde verordening worden ingegaan op de transparantie van het besluitvormingsproces, de betrokkenheid van de lidstaten en andere relevante belanghebbenden, en de noodzakelijke onafhankelijkheid van de besluiten die worden genomen door de organen die betrokken zijn bij het bestuur van het agentschap.

1.6.

e-Codex bestaat uit een pakket softwareproducten waarmee een toegangspunt voor beveiligde communicatie kan worden opgezet. Daarom moet het garanderen van een hoge mate van veiligheid een hoofddoelstelling van de verordening zijn, waarbij het gaat om de noodzaak om veiligheidsmaatregelen te treffen die de onbelemmerde uitoefening van individuele rechten beschermen.

1.7.

Een punt dat volgens het EESC meer aandacht verdient, is reële en brede toegang tot digitale justitie. De voordelen van het e-Codex-systeem moeten verder gaan dan aspecten die verband houden met beter beheer, betere werking en betere communicatiemogelijkheden. Het EESC is van mening dat de ontwikkeling van digitale justitie erop gericht moet zijn dat alle burgers in de EU veilige, betrouwbare en gemakkelijke toegang tot de rechter hebben.

1.8.

Het EESC wijst op de bezorgdheid van diverse belanghebbenden en lidstaten over de vraag of het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wel voldoende gewaarborgd zal zijn bij de permanente werking en verdere ontwikkeling van e-Codex door eu-LISA.

2.   Achtergrond en inhoud van het Commissievoorstel

2.1.

e-Codex (e-Justice Communication through On-line Data EXchange) werd gelanceerd in het kader van het meerjarenactieplan voor e-justitie 2009-2013 (2), voornamelijk om de digitalisering van grensoverschrijdende gerechtelijke procedures te bevorderen en de communicatie tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken.

2.2.

e-Codex is het voornaamste instrument voor de totstandbrenging van een interoperabel en gedecentraliseerd communicatienetwerk tussen nationale IT-systemen in grensoverschrijdende civiele en strafrechtelijke procedures. Het is een softwarepakket dat het mogelijk maakt om nationale systemen met elkaar te verbinden, waardoor gebruikers, zoals justitiële autoriteiten, rechtsbeoefenaars en leden van het grote publiek, snel en veilig documenten, juridische formulieren, bewijsmateriaal en andere informatie kunnen verzenden en ontvangen. Het e-Codex-systeem bestaat uit een pakket softwareproducten die kunnen worden gebruikt om een toegangspunt voor beveiligde communicatie op te zetten.

2.3.

Het e-Codex-systeem is een van de belangrijkste onderdelen van het e-justitiebeleid van de Commissie om de toegang tot en de efficiëntie van justitie in de lidstaten te verbeteren en is opgenomen in het actieplan Europese e-justitie voor 2019-2023 (3). In de Commissiemededeling “Digitalisering van justitie in de Europese Unie — Een instrumentarium met mogelijkheden” (4) is ook bevestigd dat e-Codex het belangrijkste instrument is voor veilige digitale communicatie in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures. In het kader van een digitale eengemaakte markt die gericht is op snelle, veilige en betrouwbare infrastructuur en diensten, maakten oplossingen voor de bevordering van e-justitie deel uit van het actieplan inzake e-overheid van 2016 (5).

2.4.

e-Codex werd tussen 2010 en 2016 ontwikkeld door 21 EU-lidstaten, met deelname van andere derde landen/gebieden en organisaties (6).

2.5.

Momenteel wordt het systeem beheerd door een consortium van lidstaten en andere organisaties, gefinancierd door een EU-subsidie.

2.6.

Het e-Codex-systeem moet zodanig worden beheerd dat de onafhankelijkheid van de nationale justitiële instanties niet in het gedrang komt.

2.7.

De Commissie dient een voorstel in voor een verordening tot instelling van het e-Codex-systeem op EU-niveau en belast het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) met het operationele beheer ervan. Wordt het e-Codex-systeem stabiel beheerd, dan zal dit systeem het standaardsysteem kunnen worden voor de uitwisseling van elektronische berichten inzake justitiële samenwerking op EU-niveau. Het eu-LISA-agentschap zal het beheer van het e-Codex-systeem niet vóór juli 2023 overnemen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met het voorgestelde regelgevingsinitiatief, dat moet worden aangevuld met de voorstellen van het Europees Parlement. Van e-Codex zal een indirect positief effect uitgaan omdat het de grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en samenwerking vereenvoudigt en versnelt, wat ook zal bijdragen tot een betere werking van de eengemaakte markt.

3.2.

Europa loopt voorop bij de digitale transformatie. e-Codex is een katalysator voor deze transformatie in Europa en in de lidstaten en, wat belangrijk is, tussen de lidstaten onderling. Het gaat verder dan functionele IT-behoeften en raakt aan sleutelfactoren zoals harmonisatie, cultuur, mensenrechten en andere processen die door de lidstaten moeten worden aangepakt bij de digitalisering van de samenleving en de economie.

3.3.

Aangezien deze verordening de burgers in staat stelt te profiteren van een betere grensoverschrijdende toegang tot de rechter, moet zij volgens het EESC ook specifiek betrekking hebben op de noodzakelijke versterking en harmonisatie van de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van justitiële samenwerking. Dit begint met het digitale ecosysteem dat ten grondslag ligt aan e-Codex en dat een interoperabele en onderling verbonden omgeving mogelijk moet maken. Het EESC wil erop wijzen dat justitie in Europa tot nu toe niet overal evenveel gebruik heeft gemaakt van IT. Het pleit dan ook voor betere samenwerking tussen nationale justitiële diensten en voor convergentie in de hele EU op verschillende niveaus, met volledige inachtneming van de specifieke kenmerken van de nationale systemen, inclusief de rol en de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken actoren. Op technisch niveau moet worden gegarandeerd dat de lidstaten een vergelijkbare mate van automatisering hebben en over de technische capaciteit beschikken om grote elektronische documenten te verwerken en op te slaan, en om dienstverleners op een zeer veilige manier met elkaar te verbinden.

3.4.

Het vergroten van het vertrouwen in grensoverschrijdende elektronische interactie tussen burgers, bedrijven en overheidsinstanties is van cruciaal belang. De impact van de verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de Europese interne markt (eIDAS) op de infrastructuur en de werking van e-Codex mag niet over het hoofd worden gezien. eIDAS reguleert elektronische handtekeningen, elektronische transacties, de betrokken instanties en hun processen. Het EESC stelt in dit verband vast dat e-Codex fungeert als een doeltreffend middel om op grote schaal te communiceren. De infrastructuur van e-Codex moet aan de eisen van eIDAS voldoen en een veilige interoperabiliteit mogelijk maken.

3.5.

Er zij op gewezen dat e-Codex niet beperkt is tot e-justitie. Vooruitlopend op de toekomst beveelt het EESC aan om een bepaling op te nemen die andere overheidsdiensten de mogelijkheid biedt om e-Codex ook voor andere doeleinden te gebruiken, zoals bijvoorbeeld de overdracht van medische dossiers. Door e-Codex niet alleen voor e-justitie te gebruiken, zal het gebruik ervan op lange termijn worden gewaarborgd en zullen de lidstaten worden aangemoedigd om de nodige investeringen in hun infrastructuur te doen. Aangezien dit voorstel alleen de justitiële aspecten regelt, zouden daarvoor verschillende wetgevingsvoorstellen nodig zijn.

3.6.

Het EESC steunt het e-Codex-systeem, omdat het een veilige elektronische overdracht van informatie en documenten in grensoverschrijdende civiele en strafrechtelijke procedures mogelijk maakt. Zoals de Commissie opmerkt, is deze verordening om twee belangrijke redenen nodig: (1) de duurzaamheid op lange termijn van het e-Codex-systeem wordt gewaarborgd, en (2) het beheer, de verdere ontwikkeling en het onderhoud van het systeem worden toevertrouwd aan het agentschap eu-LISA. Het EESC wijst er echter op dat voor een doeltreffend beheer van het digitale rechtssysteem zowel een duurzame en stabiele technische architectuur als een solide governance-infrastructuur vereist is.

3.7.

Het EESC beveelt de Commissie aan om het aspect schaalbaarheid in de werkingssfeer van de verordening op te nemen. Tot dusverre is e-Codex operationeel in een paar lidstaten die de oorspronkelijke sponsors van dit project zijn. Het huidige e-Codex-project moet echter worden opgeschaald. Bedoeling van de voorgestelde verordening is dat het in alle lidstaten vlot functioneert. Het EESC benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van elke lidstaat is om ervoor te zorgen dat hun nationale IT-systemen en -infrastructuur goed functioneren, veilig zijn en dat persoonsgegevens en privacy zijn gewaarborgd.

3.8.

Het EESC verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is entiteiten die buiten de EU actief zijn, met name in de met de Europese Unie geassocieerde landen, te helpen bij het installeren van het pakket softwareproducten van het e-Codex-systeem. Verruiming van het toepassingsgebied van het project, dat gebaseerd zou moeten zijn op een duidelijk model van cofinanciering, zou alle betrokken partijen ten goede komen. De noodzaak om de schaalbaarheid en operationaliteit van het systeem te waarborgen, dient in aanmerking te worden genomen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Afstemming op en samenhang met Europese kernstrategieën

4.1.1.

De digitalisering van de samenleving, de economie en het bestuur gaat steeds sneller. Het gaat hierbij om een ambitieuze doelstelling en met deze realiteit moet duidelijk rekening worden gehouden. Het e-Codex-systeem is een essentieel onderdeel van onder meer het “pakket digitale justitiële samenwerking” en de digitale-diensteninfrastructuur e-Justice. Het systeem gaat over justitie en grondrechten en moet volgens het EESC dan ook worden gekoppeld aan de overkoepelende digitale strategie “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (7), een belangrijk aspect dat niet expliciet in de verordening aan bod komt.

4.1.2.

Naar de mening van het EESC moet het aangekondigde wetgevingsinitiatief inzake kunstmatige intelligentie (AI), dat de Commissie in het voorjaar van 2021 zal bekendmaken (8), specifiek aandacht besteden aan de rol van op AI gebaseerde oplossingen bij het mogelijk maken van e-justitie-oplossingen, en aan de risico’s die gepaard gaan met het gebruik van op AI gebaseerde oplossingen door justitiële autoriteiten. Deze mogelijke toepassingen omvatten “voorspellende justitie” en de desbetreffende uitdagingen, het gebruik van platforms voor online geschillenbeslechting, en het gebruik van algoritmen in strafrechtelijke onderzoeken.

4.1.3.

Het EESC erkent dat e-Codex niet het gebruik van AI impliceert. Wel wordt in rechtsstelsels steeds meer van AI gebruikgemaakt. Vanwege het indirecte verband beveelt het EESC dan ook aan om bij de eerste herziening van het gecoördineerde plan inzake AI (9), die gepland is voor het eerste kwartaal van 2021, in te gaan op het verband tussen AI en digitale justitie en het e-Codex-systeem.

4.2.   Doeltreffende governance en operationele aspecten van e-Codex

4.2.1.

Aangezien eu-LISA geen regelgevend agentschap is, moet volgens het EESC in hoofdstuk 2 van de voorgestelde verordening worden ingegaan op de transparantie van het besluitvormingsproces, de betrokkenheid van de lidstaten en andere relevante belanghebbenden, en de noodzakelijke onafhankelijkheid van de besluiten die worden genomen door de organen die betrokken zijn bij het bestuur van het agentschap. Advocaten bijvoorbeeld zouden een belangrijke groep gebruikers van e-Codex kunnen zijn, en zouden er dan ook op zowel beleids- als uitvoeringsniveau bij kunnen worden betrokken om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat e-Codex een gelijk speelveld waarborgt wat de toegankelijkheid voor alle partijen betreft, en tegemoetkomt aan de behoeften van deze beroepsgroep. Rechtsbeoefenaars zouden dus een structurele rol moeten krijgen en niet alleen moeten worden geraadpleegd.

4.2.2.

Het EESC benadrukt dat er op operationeel niveau meer duidelijkheid moet komen over bijv. de strikte afbakening van kwesties op het gebied van binnenlandse zaken en het vraagstuk van de one-stop-shop. Ook de formaten voor de indiening en uitwisseling van bewijsmateriaal tussen rechtsgebieden moeten worden geharmoniseerd.

4.2.3.

Het agentschap eu-LISA dient over zowel voldoende personele als voldoende financiële middelen te kunnen beschikken. Om dit punt kracht bij te zetten, herhaalt het EESC zijn aanbeveling over de noodzakelijke training voor eu-LISA-personeel (10), met name IT-personeel, waarbij onder meer goed moet worden begrepen hoe het beheer van het e-Codex-systeem de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het recht op een eerlijk proces moet waarborgen. Dit kan verder worden uitgewerkt in artikel 13 van de voorgestelde verordening.

4.3.   Hoge mate van veiligheid ter bescherming van rechten en vrijheden

4.3.1.

Aangezien e-Codex bestaat uit een pakket softwareproducten waarmee een toegangspunt voor beveiligde communicatie kan worden opgezet, moet het garanderen van een hoge mate van veiligheid een hoofddoelstelling van de verordening zijn, opgevat als de noodzaak om veiligheidsmaatregelen vast te stellen die de onbelemmerde uitoefening van individuele rechten beschermen (11). Het EESC is ook van mening dat in hoofdstuk 2 van de e-Codex-verordening moet worden benadrukt dat er een samenwerkingsovereenkomst bestaat tussen het agentschap eu-LISA en het EU-agentschap voor cyberbeveiliging (ENISA) (12).

4.3.2.

Digitale oplossingen moeten een hoog niveau van privacy- en gegevensbescherming waarborgen. Een hoge mate van veiligheid houdt ook in dat een geharmoniseerde gegevensbescherming op nationaal niveau wordt gewaarborgd. Het EESC wijst er nogmaals op dat de voor verwerking van gegevens verantwoordelijke personen in de lidstaten passende technische en organisatorische maatregelen moeten nemen, de beginselen inzake gegevensbescherming doeltreffend moeten toepassen en over voldoende financiële middelen moeten beschikken om dit mogelijk te maken.

4.3.3.

Veiligheidsgerelateerde risico’s zijn in toenemende mate onvoorspelbaar. Het EESC erkent dat risicobeoordeling en risicobeperking centraal staan in de jaarlijkse eu-LISA-cyclus van planning, standaardoperaties en rapportage. Het EESC is van mening dat eu-LISA, naast strategieën voor risicobeperking en het in kaart brengen van “grote risico’s”, zijn kader zou kunnen versterken door mogelijke risico’s met onverwachte uitkomsten in kaart te brengen. Hierdoor zal het een veerkrachtiger en anticipatiever agentschap worden.

5.   Inachtneming van de grondrechten

5.1.   Toegang tot digitale justitie voor iedereen, als middel om gelijkheid en non-discriminatie te waarborgen

5.1.1.

Een punt dat volgens het EESC meer aandacht verdient, is daadwerkelijke en brede toegang tot digitale justitie. De voordelen van het e-Codex-systeem moeten verder gaan dan aspecten die verband houden met beter beheer, betere werking en betere communicatiemogelijkheden. Naar de mening van het EESC moet de ontwikkeling van digitale justitie erop gericht zijn om alle burgers in de EU veilige, betrouwbare en gemakkelijke toegang tot de rechter te geven. Gelijke toegang dient in de verordening centraal te staan, teneinde discriminatie en ongelijkheden te voorkomen. Het EESC beveelt aan om in de e-Codex-verordening beter tot uiting te laten komen dat de burgers daadwerkelijk moeten kunnen rekenen op gelijke en doeltreffende rechtsbescherming en toegang tot e-justitie en gerelateerde digitale diensten.

5.1.2.

De voordelen van het e-Codex-systeem moeten een groter publiek bereiken en ten goede komen. Wanneer men over grensgebieden spreekt, zijn justitiële en grensoverschrijdende autoriteiten niet de enige belanghebbenden. Niet alleen justitiële autoriteiten en e-Codex-toegangspunten moeten in de e-Codex-omgeving worden geïntegreerd, maar ook een veelheid van actoren: burgers, rechtbanken, rechtbankpersoneel, ander administratief en ICT-personeel, rechtshandhavingsinstanties, notarissen, digitale forensische deskundigen, advocaten en derde partijen die direct of indirect van het systeem profiteren.

5.1.3.

Gezien het belang van het e-Codex-systeem voor de daadwerkelijke toegang van burgers en bedrijven tot de rechter, moet er ook een verwijzing naar de bescherming van procedurele rechten worden opgenomen.

5.2.   Eerbiediging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het recht op een eerlijk proces

5.2.1.

De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is een hoeksteen van het beginsel van de scheiding der machten en een van de kernbeginselen van de rechtsstaat. Het gebruik van technologie mag niet ten koste gaan van een consistente rechtspleging. Daarom zou de Commissie goed moeten nagaan of het systeem dat wordt gebruikt om de nationale e-justitiesystemen aan elkaar te koppelen, kan voldoen aan de beginselen van een eerlijk proces en een eerlijke rechtsgang. Dergelijke waarborgen zijn met name van toepassing in het geval van een overdracht van e-Codex aan eu-LISA.

5.2.2.

Het EESC wijst erop dat diverse belanghebbenden en lidstaten zich bezorgd afvragen of het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wel voldoende gegarandeerd zal zijn bij de permanente werking en verdere ontwikkeling van e-Codex door eu-LISA. De huidige bepalingen van het voorstel waarin de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt genoemd, zijn niet toereikend. Gezien het belang van dat beginsel is een krachtiger formulering geboden. Verder zou het EESC graag zien dat wordt verduidelijkt hoe de voorgestelde governancestructuur van e-Codex dit beginsel in de praktijk daadwerkelijk zal waarborgen.

5.3.   Eerbiediging van en verwijzing naar de grondrechten

5.3.1.

Benadrukt zij dat deze verordening de grondrechten en beginselen moet eerbiedigen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in de grondwetten van de lidstaten zijn erkend. Daartoe behoren het recht op veiligheid, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het EESC wijst erop dat de bescherming van deze rechten ook afhangt van de voorwaarden waaronder op deze rechten inbreuk mag worden gemaakt en van de vraag wie daarover moet beslissen.

5.3.2.

Het gebruik van digitale technologieën mag geen afbreuk doen aan het recht op een eerlijk proces en op een doeltreffende voorziening in rechte. Dit is met name van belang waar het gaat om: gelijke kansen voor beide partijen om hun zaak te bepleiten (procedurele gelijkheid); het recht om kennis te nemen van en zich uit te laten over alle voorgelegde stukken en opmerkingen (procedure op tegenspraak); het recht op een openbare hoorzitting; in strafzaken, niet-inmenging in de rechten van de verdediging.

5.3.3.

In het voorstel moet een specifieke verwijzing naar de toepasselijkheid van Titel VI (Rechtspleging) van het Handvest van de grondrechten van de EU en naar artikel 47 daarvan worden opgenomen.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2020) 67 final.

(2)  PB C 75 van 31.3.2009, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) 2018/1726.

(4)  COM(2020) 710 final.

(5)  COM(2016) 179 final.

(6)  Jersey, Noorwegen, Turkije, de Raad van de balies van Europa (CCBE) en de Raad van de notariaten van de Europese Unie (CNUE).

(7)  COM(2020) 67 final.

(8)  https://www.europarl.europa.eu/news/nl/headlines/eu-affairs/20201208STO93329/op-de-agenda-de-eu-neemt-het-voortouw-in-het-2021-herstel

(9)  COM(2018) 795 final, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/en/ALL/?uri=CELEX:52018DC0795

(10)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 48.

(11)  Advies EESC-2020-05923, goedgekeurd tijdens de plenaire zitting van april 2021 (zie blz. 76 van dit Publicatieblad).

(12)  https://www.enisa.europa.eu/publications/artificial-intelligence-cybersecurity-challenges


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/88


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Digitalisering van justitie in de Europese Unie — Een instrumentarium met mogelijkheden

(COM(2020) 710 final)

(2021/C 286/16)

Rapporteur:

João NABAIS

Raadpleging

21.4.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

31.3.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

237/2/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met deze mededeling, die een essentiële en doeltreffende stap is op weg naar de digitalisering van justitie. Het is van cruciaal belang dat de lidstaten op nationaal niveau worden gesteund bij het maken van deze slag, door hun niet alleen de nodige financiering maar ook instrumenten ter beschikking te stellen. Met deze steun kan er namelijk verder worden gewerkt aan de digitalisering van justitie op Europees niveau en kunnen er mechanismen in het leven worden geroepen die nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de rechterlijke autoriteiten mogelijk maken.

1.2.

Het EESC stelt vast dat de situatie in de lidstaten op dit moment sterk uiteenloopt. Vanwege de verscheidenheid aan nationale IT-instrumenten worden bepaalde mechanismen, zoals e-Codex (1), niet op consistente wijze gebruikt.

1.3.

Volgens het EESC wordt het dus steeds belangrijker om regels vast te stellen die voor meer harmonisatie tussen de lidstaten zorgen.

1.4.

Het EESC is van mening dat de digitalisering van justitie een cruciaal instrument is om ervoor te zorgen dat nationale autoriteiten daadwerkelijk samen de strijd kunnen aangaan tegen criminele praktijken die de Europese ruimte ernstige schade toebrengen.

1.5.

Het EESC constateert dat sommige specifieke aspecten van de mededeling geen afspiegeling zijn van de veelzijdige realiteit van de rechtsstelsels in de verschillende lidstaten.

1.6.

Het EESC zou graag zien dat de Commissie met een richtlijn komt voor gerechtelijke procedures op afstand, waarin wordt voorzien in en ingestemd met elke vorm van contact via een videogesprek, ongeacht het medium met behulp waarvan dit gesprek wordt gevoerd, met dien verstande dat het recht op privacy wordt gewaarborgd en de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene of van de zaak in kwestie niet in het gedrang komt.

1.7.

Het EESC denkt niet dat het gebruik van andere, reeds bestaande middelen voor communicatie op afstand de gegevensbescherming zelf in gevaar kan brengen, aangezien de meeste gerechtelijke procedures door iedereen kunnen worden bijgewoond.

1.8.

Het EESC is van mening dat de politie bij het onderzoek naar een mogelijke terroristische groepering in een lidstaat onmiddellijk moet kunnen beschikken over het materiaal dat zich niet alleen in de databanken van Europol, Eurojust en het Europees openbaar ministerie (EPPO) bevindt, maar ook in de databanken van de nationale wetshandhavingsinstanties.

1.9.

Daarnaast moet optimaal gebruik worden gemaakt van de voordelen die digitalisering biedt voor de tenuitvoerlegging van vonnissen in andere lidstaten, voor alternatieve geschillenregelingen en voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten en de EU-agentschappen.

2.   De mededeling van de Commissie

2.1.

In de mededeling wordt een instrumentarium voor de digitalisering van justitie voorgesteld om de justitiële sector vooruit te brengen in het digitale tijdperk. In de voorgestelde aanpak wordt rekening gehouden met de uiteenlopende nationale omstandigheden in de lidstaten en de nationale bevoegdheden en worden de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid ten volle in acht genomen. Tevens wordt gewezen op het belang van samenwerking tussen alle lidstaten om de bestaande digitale kloof op verschillende gebieden te verkleinen, de versnippering tussen nationale rechtsstelsels aan te pakken en de door de desbetreffende Europese financieringsmechanismen geboden kansen te benutten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De COVID-19-crisis heeft veel problemen veroorzaakt die van invloed zijn op de werking van het rechtsstelsel en op een effectieve rechtsbescherming. Zo is er vertraging opgetreden bij het verhoor van personen en bij de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken, was het tijdelijk onmogelijk om persoonlijke rechtsbijstand te krijgen en zijn er deadlines verstreken als gevolg van vertragingen. Tegelijkertijd worden rechtbanken nog meer belast door de toename van het aantal insolventie- en ontslagzaken in verband met de pandemie.

3.2.

Er is dus behoefte aan nieuwe maatregelen om de digitalisering van het justitieel apparaat grondiger en sneller te kunnen doorvoeren. Met het oog hierop is het van essentieel belang dat de lidstaten op nationaal niveau worden ondersteund door hun niet alleen de nodige financiële middelen te verschaffen, maar ook de instrumenten aan te reiken waarmee alle rechterlijke autoriteiten en juridische professionals zich kunnen voorbereiden op deze tijd van verandering. Het is van cruciaal belang om justitie toegankelijker te maken en dichter bij de burgers te brengen.

3.3.

Alleen met deze steun, op nationaal niveau, kan er verder worden gewerkt aan de digitalisering van justitie op Europees niveau en kunnen er mechanismen in het leven worden geroepen die nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de rechterlijke autoriteiten mogelijk maken.

3.4.

De situatie in de lidstaten ziet er op dit moment in het algemeen heel verschillend uit. Vanwege de verscheidenheid aan nationale IT-instrumenten worden bepaalde mechanismen, zoals e-Codex, niet op consistente wijze gebruikt.

3.5.

Het wordt dus steeds belangrijker om regels vast te stellen die meer harmonisatie tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie beogen.

3.6.

Doel van de mededeling is in de eerste plaats de verdere digitalisering van de openbare justitiële diensten te bewerkstelligen, het gebruik van veilige en kwaliteitsvolle technologieën voor communicatie op afstand (videoconferentie) te bevorderen, de koppeling van nationale databanken en registers te vergemakkelijken en het gebruik van beveiligde kanalen voor elektronische verzending tussen bevoegde instanties te stimuleren.

3.7.

De digitalisering van justitie is een fundamenteel instrument om de nationale autoriteiten in staat te stellen daadwerkelijk samen te werken bij de bestrijding van criminele praktijken die ernstige gevolgen hebben voor de Europese ruimte, zoals terrorisme, het witwassen van geld, corruptie, mensenhandel, haatmisdaden en het aanzetten tot haatzaaiende taal en geweld.

3.8.

Deze misdaden zijn in toenemende mate grensoverschrijdend van aard en digitalisering betekent dan ook een enorme, en essentiële, stap voorwaarts in het onderzoek naar en het uitbannen van dergelijke schadelijke praktijken.

3.9.

Ondanks de enorme inspanningen die de Commissie zich op dit gebied heeft getroost en los van het feit dat de mededeling als zeer positief moet worden beschouwd, kan niet worden ontkend dat de digitalisering van justitie een langdurig en moeizaam proces is.

3.10.

Op een aantal specifieke aspecten van de mededeling kan kritiek worden geleverd, omdat er sprake is van tekortkomingen of omdat niet wordt ingezien dat de voorgestelde ideeën niet aansluiten bij de veelzijdige justitiële realiteit in de verschillende lidstaten.

3.11.

De Commissie lijkt over het hoofd te hebben gezien dat er in civiele, handels- en arbeidsrechtzaken, evenals in strafrechtzaken (bijv. voor het verhoor van verdachten en het horen van getuigen tijdens een strafrechtelijk onderzoek) manieren zijn gevonden om partijen op afstand te laten deelnemen, hetzij met behulp van op de markt verkrijgbare applicaties, hetzij via de videobelfunctie van berichtendiensten.

3.12.

Het is begrijpelijk dat de conventies van de rechtspraak moeten worden gerespecteerd, maar de COVID-19-crisis heeft duidelijk gemaakt dat videoconferenties niet noodzakelijkerwijs hoeven plaats te vinden via de bestaande mechanismen voor interactie met rechtbanken (op nationaal of internationaal niveau), waarbij de procespartijen aanwezig zijn in de rechtbank van hun woonplaats of op van tevoren aangewezen en toegestane plaatsen (zoals politiebureaus of de gebouwen van forensische en andere diensten), aangezien via computer of mobiele telefoon contact kan worden gelegd met getuigen, ongeacht hun locatie.

3.13.

Er bestaan tegenwoordig al bepaalde middelen voor communicatie op afstand waarmee niet alleen het recht op privacy maar ook de bescherming van gegevens kan worden gewaarborgd, een essentieel aspect dat uiteraard moet worden veiliggesteld.

3.14.

In de meeste rechtszaken geldt het principe van “openbaarheid van de zitting”. Zo kunnen er bij voor het publiek toegankelijke rechtszaken niet alleen familieleden en vrienden van de betrokken partijen aanwezig zijn (eisers en gedaagden in civiele, handels- en arbeidsrechtzaken, getuigen en verdachten in strafzaken), maar ook andere personen die geen enkel belang hebben bij de zaak en in veel gevallen zelfs ook journalisten en andere mediaprofessionals.

3.15.

Het gebruik van andere middelen voor communicatie op afstand, zoals reeds bestaande computerplatforms of andere naar behoren gecertificeerde digitale toepassingen, zou volgens het EESC geen gevaar inhouden voor de bescherming van gegevens, omdat de meeste rechtszaken immers al toegankelijk zijn voor het publiek.

3.16.

Bovendien zouden ook verdachten, met name in het strafprocesrecht, de mogelijkheid moeten hebben om door middel van communicatie op afstand te worden gehoord in plaats van persoonlijk voor de rechter te moeten verschijnen, mits er geen specifieke redenen zijn om hierop een uitzondering te maken en de persoonlijke verschijning van de verdachte op de zitting te eisen.

3.17.

In het geval van getuigen moet ervoor worden gezorgd dat iemand met een lichamelijke beperking die in een klein dorp woont, waar de dichtstbijzijnde rechtbank vele kilometers verderop is, zijn woning niet hoeft te verlaten om urenlang in een gerechtsgebouw te wachten tot hij wordt opgeroepen om zijn getuigenverklaring af te leggen. Dat kan omdat er tegenwoordig betrouwbare en gecertificeerde onlineplatforms bestaan die de veiligheid en vertrouwelijkheid bij de uitwisseling van informatie en het afleggen van getuigenissen op afstand waarborgen.

3.18.

In deze mededeling stelt de Commissie voor “het gebruik van veilige en kwaliteitsvolle technologie voor communicatie op afstand (videoconferentie)” te bevorderen.

3.19.

Gezien het bovenstaande zou het EESC dan ook graag zien dat de Commissie met een richtlijn komt voor gerechtelijke procedures op afstand, waarin wordt voorzien in en ingestemd met elke vorm van contact via een videogesprek, ongeacht het medium met behulp waarvan dit gesprek wordt gevoerd (bijv. desktopcomputer, laptop of mobiele telefoon), met dien verstande dat het recht op privacy wordt gewaarborgd en de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene of van de zaak in kwestie niet in het gedrang komt.

3.20.

Dit is in overeenstemming met het strategisch prognoseverslag 2020 van de Commissie, waarin wordt geconcludeerd dat de burgers centraal moeten staan in de digitalisering van justitie en dat er nieuwe kansen moeten worden gecreëerd voor de verschillende belanghebbenden zodat de achterstand wordt ingelopen, de rechtszekerheid toeneemt en de gang naar de rechter goedkoper en eenvoudiger wordt.

3.21.

Wanneer het gaat om minderjarigen en kwetsbare personen en in het geval van haatmisdrijven of zedendelicten, waarbij het nog belangrijker en zelfs essentieel is om de privacy en de rechtszekerheid te waarborgen, is echter waakzaamheid geboden.

3.22.

In de mededeling toont de Commissie zich bezorgd over de ontwikkeling van een standaardmodel voor de toegang tot de jurisprudentie van de nationale rechterlijke instanties in machineleesbare vorm, de Europese identificatiecode voor jurisprudentie (ECLI).

3.23.

Dit voorstel verdient alle steun, maar om volkomen doeltreffend te zijn is een aanvulling op de wetgeving in de zin van formele (geen inhoudelijke) standaardisering van gerechtelijke vonnissen wellicht noodzakelijk.

3.24.

Zoals bekend heeft iedere lidstaat niet alleen zijn eigen wetgeving, maar ook zijn eigen vormvoorschriften. De structuur en de vorm van een vonnis zullen in Portugal bij lange na niet dezelfde zijn als in Italië of Frankrijk en met dergelijke verschillen dient de Commissie dan ook terdege rekening te houden.

3.25.

De Commissie stelt ook voor een digitaal samenwerkingsplatform voor gemeenschappelijke onderzoeksteams op te zetten (waarin rechercheurs en officieren van justitie van de lidstaten worden samengebracht, zo nodig met de steun van Europol, Eurojust en het EPPO). De toegang tot beschikbare gegevens en gegevensbanken in de lidstaten moet worden beperkt tot de bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de voorschriften inzake gegevensbescherming.

3.26.

Dit is een uitstekend voorstel, dat echter zou kunnen stranden door het gebrek aan standaardisering van de regels in de verschillende nationale wetboeken van strafvordering, waarin alle kwesties in verband met bewijsverkrijging zijn vastgelegd.

3.27.

Zolang een dergelijke standaardisering niet heeft plaatsgevonden, bestaat de kans dat bepaalde onderzoekshandelingen volgens de wetgeving van sommige lidstaten ongeldig worden verklaard, wat de doeltreffendheid van gezamenlijke onderzoek zou kunnen ondermijnen.

3.28.

De bestrijding van terrorisme is een van de aandachtspunten van de Commissie in deze mededeling. Er moet echter niet alleen een wetgevingsvoorstel komen voor de uitwisseling van digitale informatie over grensoverschrijdende gevallen van terrorisme, maar er moeten ook digitale communicatie-instrumenten worden gecreëerd en gebruikt voor het uitwisselen van informatie over zowel gerechtelijke dossiers als verdachten en activiteiten van groepen die in de gaten worden gehouden (2).

3.29.

Gezien de noodzaak om terrorisme in te dammen, is het EESC van mening dat de politie bij het onderzoek naar een mogelijke terroristische groepering in een lidstaat onmiddellijk moet kunnen beschikken over het materiaal dat zich niet alleen in de databanken van Europol, Eurojust en het EPPO bevindt, maar ook in de databanken van de wetshandhavingsinstanties van de lidstaten. Er moet echter op worden gelet dat de informatie niet wordt doorgegeven aan onbevoegde of onbetrouwbare personen.

3.30.

Ook moet het mogelijk zijn om online een nieuwe identiteitskaart aan te vragen, bijvoorbeeld, of elektronische gerechtelijke stukken en uittreksels uit het bevolkingsregister of zelfs uit het strafregister op te vragen, en om online inzage te verkrijgen in gerechtelijke dossiers. Dit vermindert niet alleen het aantal verplaatsingen naar de fysieke locaties waar deze diensten zijn gevestigd, maar maakt het ook mogelijk die diensten te verlenen wanneer de fysieke locatie gesloten is.

3.31.

Wat de onderlinge koppeling van gegevens betreft (met name gegevens over bedrijven, faillissementen, kadasters, handelsregisters en strafregisters) moet er echter voor worden gezorgd dat de toegang tot deze gegevens in bepaalde gevallen (bijv. in het geval van strafregisters) het recht op privacy of de bescherming van persoonsgegevens niet in gevaar brengt.

3.32.

Er moet dus bijzonder grondig worden nagedacht over het computermodel dat hiervoor wordt ontworpen, om ervoor te zorgen dat de beoogde digitalisering niet nadelig uitpakt voor de burgers en hun grondrechten niet ondermijnt.

3.33.

In de mededeling stelt de Commissie voor een instrument genaamd “Mijn e-justitieruimte” op te zetten, dat tot doel heeft particulieren elektronisch toegang te geven tot gerechtelijke stukken (in nationale zaken of in zaken die in andere lidstaten aanhangig zijn) die zij of hun wettelijke vertegenwoordigers mogen raadplegen en/of kunnen verkrijgen.

3.34.

Het digitaal toegankelijk maken van informatie over zaken waarin een burger partij is, is heel belangrijk voor het creëren van echte justitiële transparantie en een essentieel instrument om mensen het gevoel te geven dat justitie niet ondoorzichtig en ontoegankelijk is; zo wordt een snellere en efficiëntere rechtsgang, tegen lagere kosten, bevorderd.

3.35.

Het feit dat gerechtelijke autoriteiten en advocaten zelf elektronisch toegang kunnen krijgen tot zaken die in een andere lidstaat zijn behandeld, is een enorme en zeer belangrijke stap in de richting van de gewenste digitalisering van justitie.

3.36.

Wegens de verschillen tussen de lidstaten wat de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht in strafzaken betreft, lijkt dit uitstekende voorstel van de Commissie in het geval van grensoverschrijdende procedures echter niet het beoogde resultaat op te leveren als de nationale wetgevingen op dit punt niet worden geharmoniseerd.

3.37.

De gewenste digitalisering van de rechtspleging moet de EU-burgers nieuwe en substantiële mogelijkheden bieden om geschillen in een grensoverschrijdende context te beslechten. Alleen op die manier kan het doel om het recht van de burger op toegang tot de rechter uit te breiden, worden bereikt.

3.38.

In dit verband verwijst de Commissie bijvoorbeeld naar de invoering van (digitale) middelen om grensoverschrijdende rechterlijke bevelen uit te vaardigen en naar de mogelijkheid tot grensoverschrijdend innen van onderhoudsvorderingen voor minderjarigen in het kader van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

3.39.

De Commissie gaat in haar mededeling echter voorbij aan een werkelijk essentiële kwestie, nl. de mogelijkheid om gerechtelijke vonnissen in andere lidstaten ten uitvoer te leggen. Digitalisering biedt de middelen om dit doel te realiseren, iets waar veel professionals in deze sector al lang naar uitkijken. Deze situatie is op verschillende terreinen (zoals in het handelsrecht en het familierecht) al geregeld, dus het is slechts een kwestie van uitbreiding naar de terreinen waarop dat nog niet is gebeurd.

3.40.

Het is een sinds lang gevestigd gebruik dat rechterlijke beslissingen worden genomen door de nationale gerechtelijke instanties en dat de soevereiniteit van de lidstaten van de Unie in dit opzicht als onaantastbaar wordt beschouwd.

3.41.

Feit is echter dat veel rechterlijke uitspraken uiteindelijk betrekking hebben op goederen, bedrijven of burgers die zich buiten het land bevinden waar de uitspraak is gedaan.

3.42.

In deze gevallen vormen de grenzen tussen de lidstaten een obstakel voor een snelle rechtsbedeling en daarom moet bij de intracommunautaire justitiële samenwerking gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die digitalisering biedt, zodat een vonnis rechtstreeks wordt uitgevoerd in het land waar het betreffende goed zich bevindt.

3.43.

Hetzelfde geldt voor alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures, die ook online moeten kunnen worden afgehandeld; daarbij valt te denken aan arbitragecommissies, vrederechters en nationale ombudsdiensten.

3.44.

Wat de samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de EU-agentschappen en -organen in de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit betreft, merkt de Commissie (terecht) op dat hun capaciteiten op het gebied van digitale samenwerking moeten worden versterkt.

3.45.

Ondanks de verwachting dat de Commissie in haar mededeling een model zou schetsen en middelen in het vooruitzicht zou stellen om dit belangrijke doel te halen, spreekt zij slechts de vrome wens uit dat Eurojust, het EPPO, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol “het eens worden over een gezamenlijke aanpak die een vlotte, veilige samenwerking met de lidstaten verzekert […]”.

3.46.

Op een belangrijk terrein als dit zou de Commissie echter een tijdpad moeten uitzetten voor de vaststelling van een samenwerkingsmodel en zich ertoe moeten verbinden een instrument in het leven te roepen (eventueel een richtlijn) om ook hier een mechanisme in te voeren dat gebruikmaakt van digitale mogelijkheden, in plaats van alleen maar te hopen dat de instellingen de zaken onderling regelen.

3.47.

Het is een goede zaak dat de Commissie in deze mededeling het voornemen uitspreekt om financiële steun te verlenen aan de lidstaten voor de ontwikkeling van adequate IT-systemen en voor de vaststelling van een strategie voor de digitalisering van justitie in de EU in het kader van het nieuwe programma “Justitie” en het programma “Digitaal Europa”.

3.48.

Er zij op gewezen dat het grootste obstakel voor digitalisering niet de gerechtelijke autoriteiten of de burgers zijn, maar het gebrek aan middelen van de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen voor het opzetten en invoeren van digitale platforms en elektronische systemen op het gebied van justitie.

3.49.

Daarom, en vooral in het licht van de huidige crisis, die de economie van de lidstaten niet alleen op korte maar ook op lange termijn zwaar treft, moeten er dringend oplossingen worden gevonden om deze maatregelen te financieren, zodat de digitalisering van justitie met de nodige harmonie en uniformiteit kan worden gerealiseerd. Alleen zo kan grensoverschrijdende samenwerking op Europees niveau tot stand worden gebracht.

3.50.

Er zij eveneens gewezen op de opmerking van de Commissie dat gebruik moet worden gemaakt van de middelen die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit beschikbaar zullen worden gesteld voor het verwezenlijken van dit belangrijke doel, nl. digitalisering inzetten als middel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht binnen de EU tot stand te brengen.

3.51.

Geruststellend is ook dat het instrument voor technische ondersteuning, dat het resultaat is van een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad, volgens de Commissie alle lidstaten ondersteuning zal bieden bij het doorvoeren van justitiële hervormingen, waaronder natuurlijk ook de hier reeds genoemde investeringen in digitalisering vallen.

3.52.

Aangezien de Commissie van mening is dat de huidige grensoverschrijdende samenwerking op papier veel tekortkomingen vertoont die een negatief effect hebben op de doeltreffendheid en de kosten van gerechtelijke procedures, is het van essentieel belang dat elektronische verzending het standaardmedium wordt voor communicatie en uitwisseling van documenten.

3.53.

Er zou een gedecentraliseerd IT-systeem kunnen worden opgezet om de nationale systemen met elkaar te verbinden, zodat documenten sneller en veiliger langs elektronische weg kunnen worden uitgewisseld. Bij het verzenden van documenten en het verzamelen van bewijsmateriaal moet wel rekening worden gehouden met gegevensbescherming en privacy.

3.54.

De algemene invoering van elektronische procedures voor de behandeling van rechtszaken, papierloze communicatie tussen gerechtelijke en andere instanties en diensten, en toezending van processtukken in multimediaformaat door procesvertegenwoordigers zijn essentieel voor de digitalisering van de rechtspleging.

3.55.

Wel moet de Commissie er attent op worden gemaakt dat de juridische beroepsgroep de handvatten moeten worden aangereikt om de beoogde maatregelen te kunnen uitvoeren, via IT-trainingen en speciale cursussen in het gebruik van bepaalde elektronische applicaties en platforms, waaraan onvermijdelijk ook kosten verbonden zullen zijn.

3.56.

Er moet echter een uitzondering worden gemaakt voor lidstaten tegen wie een procedure wegens schending van de grondrechten of schending van de rechtsstaat loopt:

a)

zij mogen geen EU-financiering ontvangen, en

b)

niet alle informatie mag met hen worden gedeeld omdat hun rechtbanken, hun rechtsstelsel en hun politiediensten niet meer te vertrouwen zijn.

3.57.

De huidige inspanningen om verandering tot stand te brengen, bieden een solide basis om met behulp van nieuwe technieken meer gebruik te maken van de technologische mogelijkheden om een justitieel ecosysteem op te zetten dat digitaal functioneert en tegelijkertijd mensgericht is.

3.58.

Het EESC kijkt uit naar wetswijzigingen die de gewenste digitalisering van de rechtspraak mogelijk maken, zoals het aanvaarden van elektronische identificatie voor de digitale verzending van gerechtelijke stukken en het toelaten van elektronische of elektronisch verzonden stukken als bewijs in gerechtelijke procedures.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2020) 712 final.

(2)  Zie het EESC-advies (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 67).


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/95


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn2011/24/EU”

(COM(2018) 51 final — 2018/18 (COD))

(2021/C 286/17)

Rapporteur:

Dimitris DIMITRIADIS

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 24.3.2021

Rechtsgrondslag

Artikelen 168, lid 4, en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

227/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het feit dat het Portugese voorzitterschap van de Raad van de EU van de lidstaten een mandaat (1) heeft gekregen om met het Europees Parlement onderhandelingen te openen over een wetgevingsvoorstel betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) ten behoeve van patiënten.

1.2.

Het EESC is het ermee eens dat empirisch onderbouwde processen als EGT, een belangrijke motor voor sociaaleconomische groei en innovatie in de Unie, zowel klinische als niet-klinische aspecten van een gezondheidstechnologie kunnen omvatten, waarbij een en ander kan worden bewerkstelligd door middel van samenwerking tussen de lidstaten op het niveau van de Unie, met als doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van patiënten te bereiken en de vlotte werking van de interne markt te waarborgen.

1.3.

Het EESC benadrukt dat de verordening betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie, eenmaal aangenomen, een grote stap voorwaarts zal betekenen op het gebied van gezondheidszorg en de weg zal vrijmaken voor een sterke Europese gezondheidsunie die de gezondheid van alle burgers zal verbeteren en beschermen.

1.4.

Het EESC vestigt de aandacht op het feit dat in het mandaat gezondheid als een markt wordt beschouwd, terwijl gezondheid een gemeenschappelijk goed is en vanuit het oogpunt van algemeen belang moet worden benaderd.

1.5.

Het EESC erkent dat EGT een sleutelrol zou kunnen vervullen bij het verstrekken van billijke en duurzame gezondheidszorg.

1.6.

Het EESC stemt in met het besluit van de Commissie om te kiezen voor de wettelijke procedure van een verordening boven andere rechtsvormen, omdat daardoor, uit Europees oogpunt bezien, een meer rechtstreekse en wezenlijke samenwerking op het niveau van de lidstaten (2) alsook tussen de lidstaten onderling wordt gewaarborgd.

1.7.

Het EESC wijst erop dat de vergrijzing van de Europese bevolking de komende jaren waarschijnlijk zal toenemen. Daarnaast zal de behoefte aan investeringen in de gezondheidszorgstelsels als gevolg van het grote aantal chronische ziekten, pandemieën en de opkomst van complexe nieuwe technologieën toenemen, terwijl de lidstaten juist steeds krapper bij kas komen te zitten.

1.8.

Het EESC is voorstander van het gebruik van fiscale prikkels in bepaalde lidstaten, alsook van eventuele opwaartse herziening van de “de minimis”-drempel voor staatssteun.

1.9.

Het EESC is van mening dat de lidstaten ideeën voor nieuwe gezondheidstechnologieën en alle relevante initiatieven van startende ondernemingen moeten ondersteunen en financieren.

1.10.

Het EESC stemt in met het initiatief om de coördinatie van de EGT’s te verbeteren door één enkel dossier in te dienen, en stemt in met het tijdschema voor de geleidelijke implementatie, maar wijst op het ontbreken van speciale bepalingen voor kmo’s.

1.11.

Het EESC maakt zich zorgen over de tijdschema’s voor de uitvoering en met name over het uitstel van de toepassing met drie jaar, en meent dat dit, in het belang van de patiënten en de kosteneffectiviteit, kan worden verkort.

1.12.

Het EESC beveelt aan om in de verordening gewag te maken van preventiemaatregelen die aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor patiënten, zoals richtsnoeren voor ziekenhuizen voor de monitoring van ziekenhuisinfecties en voor de preventie en terugdringing ervan, en om het toepassingsgebied van de verordening uit te breiden/aan te vullen zodat dergelijke maatregelen er ook onder vallen als onderdeel van onvervulde medische behoeften.

1.13.

Het EESC benadrukt dat de inbreng van het maatschappelijk middenveld (met name organisaties uit de sociale economie en patiëntenorganisaties) van cruciaal belang is om de belofte van digitale gezondheid en zorg, waarvan de EGT deel uitmaakt, waar te maken.

2.   Achtergrond

2.1.

Het voorstel voor een verordening volgt op ruim twintig jaar vrijwillige samenwerking op het gebied van de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT). Na de vaststelling van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (Richtlijn 2011/24/EU) (3) werd in 2013 een vrijwillig EGT-netwerk opgericht, waaraan de nationale instanties en agentschappen die bevoegd zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie deelnemen om strategische en politieke sturing te geven aan de wetenschappelijke en technische samenwerking op EU-niveau.

2.2.

Deze werkzaamheden werden aangevuld met drie opeenvolgende gemeenschappelijke acties (4) inzake EGT en hebben de Commissie en de lidstaten geholpen bij het uitbouwen van een stevige kennisbasis met informatie over en de methoden voor de evaluatie van gezondheidstechnologie.

2.3.

Het EESC erkent dat de gezondheidszorgstelsels en het EGT-proces geworteld zijn in nationale tradities en culturen. Als Europese burgers zijn wij er echter vast van overtuigd dat wij toekomstige uitdagingen op gezondheidsgebied alleen het hoofd zullen kunnen bieden en van toekomstige kansen in de gezondheidszorg alleen profijt zullen kunnen trekken als op Europees niveau doeltreffend wordt samengewerkt.

2.4.

Het opzetten van een prospectieve analyse, met name door middel van “horizonverkenning”, moet worden bevorderd, zodat opkomende gezondheidstechnologieën die naar verwachting grote gevolgen zullen hebben voor patiënten, volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels op Europees/nationaal niveau vroegtijdig in kaart kunnen worden gebracht. Een dergelijke prospectieve analyse kan worden gebruikt om de coördinatiegroep te ondersteunen bij het plannen van haar werkzaamheden.

3.   Onderzoek naar problemen of leemten waarvoor het voorstel mogelijk een oplossing biedt

3.1.

Het EESC onderschrijft de vaststelling die na uitgebreide raadpleging naar voren kwam, namelijk dat de toegang tot de markt voor innovatieve technologieën tot op heden wordt belemmerd of zelfs verstoord door verschillen in de nationale of regionale administratieve procedures, methoden en vereisten inzake EGT in de hele EU, die voortvloeien uit verschillende nationale wetten en praktijken. De Commissie zag zich daarom gedwongen een voorstel voor een verordening in te dienen, dat hiervoor het meest geschikte wetgevingsinstrument vormt (5).

3.2.

Het EESC is het er tevens mee eens dat de huidige situatie bijdraagt aan het gebrek aan voorspelbaarheid voor zakendoen, wat leidt tot hogere kosten voor de industrie en kmo’s, vertragingen bij de toegang tot nieuwe technologieën en negatieve gevolgen voor innovatie. Een voorbeeld van het huidige gebrek aan harmonisatie vinden we in het document van de denktank I-Com, Institute for Competitiveness (6). Op bladzijde 49 van het document is sprake van het Europees bureau van consumentenverenigingen (BEUC) en benadrukt wordt dat bepaalde EGT-instanties hun evaluaties rechtstreeks of op verzoek openbaar maken, terwijl andere ze als vertrouwelijk beschouwen. Daarnaast worden observatiestudies ter beoordeling van de waarde van een geneesmiddel door sommige EGT-instanties goedgekeurd, maar door andere afgekeurd. Zoals is gebleken uit ettelijke decennia van samenwerking in de EU op basis van EGT-projecten, zijn deze vraagstukken in het kader van de zuiver vrijwillige benadering van de tot dusverre verrichte gemeenschappelijke werkzaamheden onvoldoende aan bod gekomen.

3.3.

Het EESC is van mening dat het initiatief een oplossing biedt voor de huidige versnippering van de nationale EGT-systemen (afwijkende procedures en methoden, die van invloed zijn op de toegang tot de markt), rekening houdend met het feit dat de betrouwbaarheid van elke nieuwe regeling moet worden getoetst aan de beginselen van de onafhankelijkheid en vrije meningsuiting van de deelnemers, waarbij wordt gekeken naar wetenschappelijke, ethische en objectieve criteria, en dat de doelstellingen van dit initiatief afdoende kunnen worden verwezenlijkt door de samenwerking inzake EGT op EU-niveau op basis van die beginselen te versterken. Daarbij wordt tegelijkertijd de samenwerking op andere, voor EGT noodzakelijke gebieden versterkt (bijvoorbeeld in lidstaten die moeilijkheden ondervinden als gevolg van een gebrek aan patiëntenregisters). De nationale moeten actieplannen in werking worden gesteld voor alle aandoeningen, zodat de werkzaamheden van de betrokken ministeries van volksgezondheid worden bespoedigd, rekening houdend met de beste praktijken van andere lidstaten. Bij deze benadering wordt in het kader van de wetenschappelijke besluitvorming ook rekening gehouden met maatschappelijke waarden en prioriteiten.

3.4.

Het EESC wijst erop dat technologische innovatie in de gezondheidssector moet worden ondersteund ten behoeve van extramurale zorg op lokaal niveau. De vergrijzing (7), het toenemende aantal chronische ziekten en de toenemende hulpbehoevendheid onder de bevolking vragen om specialisatie en een doelmatiger gebruik van technologieën en behandelingsmethoden in de thuiszorg. Daarom moeten speciale EGT-programma’s worden aangemoedigd om de thuiszorg te verbeteren, niet alleen door toepassing van nieuwe technologieën en telegeneeskunde, maar ook door de algehele beroepskwaliteit bij zorgverleningsdiensten te verhogen.

4.   Wat tracht men met dit voorstel te bereiken?

4.1.

De voorgestelde EU-verordening inzake EGT beoogt onder meer te bewerkstelligen dat de procedure voor klinische evaluaties slechts eenmaal op het niveau van de Unie wordt toegepast om de terbeschikkingstelling van innovatieve gezondheidstechnologieën aan Europese patiënten te bevorderen, de beschikbare middelen beter te benutten en de voorspelbaarheid voor zakendoen te vergroten.

4.2.

De Commissie heeft terecht gekozen voor de wettelijke procedure van een verordening boven andere rechtsvormen, omdat daardoor een meer rechtstreekse en wezenlijke samenwerking op het niveau van de lidstaten alsook tussen de lidstaten onderling wordt gewaarborgd, met een Europese benadering.

4.3.

Het voorstel voor een verordening beoogt de voorspelbaarheid van de tijdens EGT toegepaste methoden en procedures in de hele EU te vergroten en ervoor te zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties niet worden overgedaan op nationaal niveau, zodat dubbel werk en afwijkingen worden vermeden. De voorkeursoptie wordt geacht de beste combinatie van doeltreffendheid en efficiëntie op te leveren bij de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Deze vormt het best mogelijke middel om de doelstellingen van de interne markt te verwezenlijken.

4.4.

Het voorstel biedt de lidstaten inderdaad een duurzaam kader, zodat zij deskundigheid kunnen bundelen, wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming kunnen versterken en worden gesteund bij hun inspanningen om te zorgen voor duurzame nationale gezondheidszorgstelsels. De voorkeursoptie is ook kostenefficiënt in die zin dat de kosten ruim worden overtroffen door de besparingen voor de lidstaten, de industrie en kmo’s als gevolg van de bundeling van middelen, het vermijden van overlappingen en de toegenomen voorspelbaarheid voor zakendoen. Het voorstel behelst bepalingen betreffende het gebruik van gemeenschappelijke EGT-instrumenten, waarbij een geleidelijke implementatie van het toepassingsgebied wordt gehanteerd, te beginnen bij geneesmiddelen tegen kanker, weesgeneesmiddelen en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie, en stelt de vier pijlers vast voor de gezamenlijke werkzaamheden van de lidstaten op EU-niveau, namelijk gezamenlijke klinische evaluaties, gezamenlijk wetenschappelijk overleg, het in kaart brengen van opkomende gezondheidstechnologieën en vrijwillige samenwerking.

4.5.

Het EESC stemt weliswaar in met een gedetailleerd tijdschema voor de uitvoering, maar is van mening dat de belangrijke rol van artificiële intelligentie, samen met de digitale transformatie, het landschap van de gezondheid en de zorg heeft veranderd en snelle behandelingsstrategieën mogelijk heeft gemaakt. Het EESC maakt zich dan ook zorgen over de tijdschema’s voor de uitvoering en met name over de in artikel 5, lid 2, onder b) (8), genoemde uitgestelde toepassing van drie jaar, en meent dat deze termijn, in het belang van de patiënten en de kosteneffectiviteit, kan worden verkort.

4.6.

Een patiëntgerichte benadering is de enige manier om ervoor te zorgen dat de gezondheidszorg adequaat en relevant is. Daarom moet in het voorgestelde netwerk van belanghebbenden, in de coördinatiegroep en bij klinische evaluaties rekening gehouden worden met de rol van patiënten, verzorgers, de sociale economie en patiëntenorganisaties. Wij steunen de oproep van het Europees Patiëntenforum (EPF) om de patiëntengemeenschap verplicht en op zinvolle wijze bij het proces te betrekken, zodat gewaarborgd wordt dat EGT’s in het belang van de patiënten worden uitgevoerd (9).

5.   Welke wetgevende en niet-wetgevende opties zijn overwogen? Is er een voorkeursoptie?

5.1.

Naar het oordeel van het EESC is het voorstel voor een verordening in overeenstemming met de overkoepelende doelstellingen van de EU, met inbegrip van de bevordering van een vlotte werking van de interne markt, duurzame gezondheidszorgstelsels en een ambitieuze onderzoeks- en innovatieagenda.

5.1.1.

In samenhang met deze doelstellingen van het EU-beleid is het voorstel ook verenigbaar met en complementair ten aanzien van de bestaande EU-verdragen en -wetgeving op het gebied van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en medische hulpmiddelen (10). Terwijl het regelgevingsproces en het EGT-proces duidelijk van elkaar gescheiden blijven, vanwege de verschillende doelstellingen ervan, bestaan er bijvoorbeeld mogelijkheden om synergieën te creëren door middel van wederzijdse informatie-uitwisseling en betere afstemming van de tijdschema’s van de procedures tussen de voorgestelde gezamenlijke klinische evaluaties en de gecentraliseerde vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen (11).

5.2.

De rechtsgrondslag van dit voorstel wordt gevormd door de artikelen 114 en 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

5.2.1.

Bij de artikelen 114 en 116 VWEU is voorzien in de vaststelling van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt hierbij verzekerd.

5.2.2.

Het voorstel moet tevens voldoen aan artikel 168, lid 7, VWEU, waarin is bepaald dat de Unie de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, eerbiedigt.

5.2.3.

Hoewel het zonneklaar is dat de EU-lidstaten bevoegd blijven voor de evaluatie van de niet-klinische (bijv. economische, sociale en deontologische) aspecten van gezondheidstechnologieën en voor de besluitvorming over prijsstelling en terugbetaling, wordt voorgesteld een afzonderlijk onderzoek in te stellen naar de mogelijke invoering in de EU van een gemeenschappelijk prijsstellingsbeleid — ter vergroting van de transparantie en ter verbetering van de toegang voor alle burgers — voor geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, en met name voor geneesmiddelen en hulpmiddelen die zijn geëvalueerd, teneinde de toegang daartoe voor de Europese burgers te verbeteren en paralleluitvoer/-invoer op basis van uitsluitend de prijs te voorkomen. Dit zou een steun in de rug zijn voor de bevoegde nationale comités voor de prijslijstregisters of waarnemingscentra (die prijsplafonds vaststellen) die in bepaalde landen bestaan, met name wat medische hulpmiddelen betreft.

5.3.

Hoewel de term “gezondheidstechnologie” in ruime zin moet worden begrepen en deze ook geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek alsmede medische en chirurgische procedures en in de gezondheidszorg toegepaste maatregelen voor ziektepreventie, diagnose of behandeling omvat, blijft het toepassingsgebied van gezamenlijke klinische evaluaties beperkt tot geneesmiddelen die onderworpen zijn aan de centrale vergunningsprocedure voor het in de handel brengen ervan, nieuwe werkzame stoffen en bestaande producten waarvoor de vergunning voor het in de handel brengen wordt uitgebreid tot een nieuwe therapeutische indicatie, alsmede bepaalde categorieën van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek waarvoor de desbetreffende panels van deskundigen die overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2017/745 (12) en (EU) 2017/746 (13) zijn vastgesteld, opinies of standpunten hebben gegeven en die door de uit hoofde van deze verordening opgerichte coördinatiegroep zijn geselecteerd.

5.4.

Om degeneratieve ziekten te voorkomen en ervoor te zorgen dat minder hulpbehoevende ouderen ten onrechte in het ziekenhuis worden opgenomen, moeten er maatregelen worden vastgesteld om de kwaliteit van zorg en bijstand te verhogen en daarmee de veiligheid en het welzijn van patiënten te verbeteren.

5.4.1.

Het EESC is van mening dat er maatregelen moeten worden getroffen om ziekenhuizen te helpen bij de monitoring van ziekenhuisinfecties en bij de preventie en terugdringing daarvan, en dat het toepassingsgebied van de verordening moet worden uitgebreid zodat dergelijke maatregelen er ook onder vallen, hetgeen zeer nuttig kan zijn in geval van pandemieën zoals de huidige. In concreto kan daarbij bijvoorbeeld worden gedacht aan de ongeveer 37 000 (14) mensen in Europa die jaarlijks komen te overlijden als gevolg van een ziekenhuisinfectie. Er is dringend behoefte aan verbetering van de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de verstrekte gezondheidsdiensten, met name op het gebied van de preventie van ziekenhuisinfecties en verstandig antibioticagebruik.

6.   Welke kosten brengt de voorkeursoptie met zich mee?

6.1.

Het EESC is van oordeel dat de voorkeursoptie kostenefficiënt is, aangezien de kosten ruim worden overtroffen door de besparingen voor de lidstaten en het bedrijfsleven (15) dankzij de bundeling van middelen, het vermijden van overlappingen en de toegenomen voorspelbaarheid voor zakendoen.

6.2.

Het EESC spreekt zijn steun uit voor toereikende financiering van de gezamenlijke werkzaamheden en de vrijwillige samenwerking inzake EGT tussen de lidstaten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en uitvoering van vaccinatieprogramma’s, teneinde ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar (16) zijn voor de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van dit voorstel voor een verordening alsook voor het steunkader voor deze activiteiten.

6.3.

Omwille van de kosten- en tijdsefficiëntie stelt het EESC voor dat de coördinatiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten aandacht besteedt aan ten minste één en ten hoogste drie onderwerpen tegelijk, te weten 1) geneesmiddelen tegen kanker, weesgeneesmiddelen en geneesmiddelen voor geavanceerde therapie, 2) alle overige geneesmiddelen en 3) medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. De besluiten van dergelijke wetenschappelijke organen moeten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

6.4.

De totale uitgaven voor (publieke en private) gezondheidszorg in de EU bedragen ongeveer 1 300 miljard EUR per jaar (17) (waaronder 220 miljard EUR voor geneesmiddelen (18) en 100 miljard EUR voor medische hulpmiddelen (19)). Zodoende bedragen de uitgaven voor gezondheidszorg gemiddeld ongeveer 10 % van het bbp van de EU (20).

6.5.

De toenemende vergrijzing en de toename van het aantal chronische ziekten en pandemieën versterken volgens het EESC de behoefte aan investeringen in gezondheidszorgstelsels en de gezondheidszorg, terwijl de lidstaten juist te kampen hebben met toenemende begrotingsbeperkingen.

6.6.

Daarnaast is het EESC van mening dat deze ontwikkelingen de lidstaten ertoe nopen de doelmatigheid en doeltreffendheid van de begrotingen voor gezondheidszorg verder te vergroten, door de nadruk te leggen op efficiënte gezondheidstechnologieën en tegelijkertijd de stimulansen voor innovatie te behouden (21).

6.7.

Het EESC is voorstander van het gebruik van fiscale prikkels in bepaalde lidstaten, alsook van eventuele opwaartse herziening van de “de minimis”-drempel voor staatssteun. Eén van de mogelijke voorstellen in dit verband behelst de eventuele verhoging van de drempel in de de-minimiswetgeving inzake staatssteun, van de huidige 200 000 EUR tot ten minste 700 000 EUR voor kmo’s die actief zijn in de gezondheidszorg, sociale bijstand en medische verzorging. Hiertoe moeten er aanvullende kwaliteitseisen worden ingevoerd, zoals het deelnemen aan samenwerkingsprojecten tussen verschillende ondernemingen, het investeren in onderzoek en innovatie of het volledig herinvesteren van de bedrijfswinst in de onderneming. Met deze maatregelen zouden de kmo’s en sociale ondernemingen kunnen worden aangemoedigd meer te investeren in onderzoek, innovatie en de ontwikkeling van samenwerking in netwerkverband (22).

6.8.

Het EESC is van mening dat overheidsfinanciering zeer relevant is voor EGT, en dit zou zeker kunnen worden versterkt door samenwerking en het vermijden van dubbel werk. Elke nationale EGT kost de nationale instanties naar schatting ongeveer 30 000 EUR en de gezondheidssector (23) ongeveer 100 000 EUR. Als bijvoorbeeld tien lidstaten EGT’s voor dezelfde technologie verrichten en deze evaluaties kunnen worden vervangen door één gezamenlijk verslag, kan er tot wel 70 % worden bespaard, zelfs wanneer de kosten van een gezamenlijke evaluatie driemaal zo hoog zijn als die van één nationaal verslag, omdat er meer moet worden gecoördineerd. Deze middelen kunnen opzij worden gelegd of een nieuwe bestemming vinden in andere onderwerpen die verband houden met EGT. Aangezien de kosten van nieuwe technologieën zeer hoog zijn, is het evenwel noodzakelijk dat de EGT aan de hand waarvan een lidstaat beslist over de terugbetaling van een technologie verband houdt met het therapeutisch arsenaal van de lidstaat in kwestie. Zo zullen de kosten van een inadequate klinische evaluatie voor oncologische behandelingen, die doorgaans meer dan 100 000 EUR per patiënt kosten, veel hoger liggen dan de besparingen die door de gezamenlijke evaluatie worden verwezenlijkt. Daarbij zij erop gewezen dat de Europese Coalitie van kankerpatiënten (ECPC) ingenomen is met het voorstel. Omdat gezamenlijke klinische evaluaties overlapping helpen voorkomen, elimineren zij het gevaar van uiteenlopende resultaten en worden vertragingen bij de toegang tot nieuwe behandelingen tot een minimum beperkt. (24) Daarnaast stelt de internationale ziekenfondsvereniging AIM (Association Internationale de la Mutualité) met genoegen vast dat de Commissie voorstander is van een verduurzaming van de samenwerkingsregeling inzake EGT op EU-niveau (25).

6.9.

Door de grote economische belangen is de sector gezondheidstechnologie gevoelig voor belangenconflicten en daarom is het van groot belang dat EGT’s op een objectieve, onafhankelijke, robuuste en transparante wijze worden uitgevoerd, zoals beschreven in het voorstel.

7.   Wat is de invloed op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen?

7.1.

Het EESC is van mening dat het voorstel ten goede moet komen aan kmo’s en sociale ondernemingen die in de sector actief zijn, aangezien klinische evaluatieverslagen gebaseerd zullen zijn op dossiers met volledige en actuele informatie, waardoor de administratieve lasten en nalevingskosten die gepaard gaan met het indienen van meerdere dossiers om aan de uiteenlopende eisen van de nationale EGT’s te voldoen, worden teruggedrongen. Daardoor zal de deelname van kmo’s toenemen, en het EESC betreurt dan ook dat er geen speciale bepalingen voor kmo’s in het voorstel zijn opgenomen. In het bijzonder zullen de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijk wetenschappelijk overleg waarin is voorzien, de voorspelbaarheid voor zakendoen in de sector doen toenemen. Dit is vooral van belang voor kmo’s en sociale ondernemingen, omdat zij doorgaans een kleiner productgamma en beperktere specifieke middelen en capaciteit voor EGT hebben (26). Er moet worden opgemerkt dat in het voorstel niet wordt voorzien in vergoedingen voor gezamenlijke klinische evaluaties of gezamenlijk wetenschappelijk overleg, die ook van groot belang zijn voor de werkgelegenheid (terugdringing van de werkloosheid). De verhoogde voorspelbaarheid voor zakendoen door de gezamenlijke werkzaamheden inzake EGT in de EU zal naar verwachting een positief effect hebben op de concurrentiekracht van de sector gezondheidstechnologie van de EU.

7.2.

Een daadwerkelijke sociaaleconomische stimulans voor kmo’s zou erin bestaan hun deelname aan Europese programma’s voor ontwikkelingsfinanciering in het kader van de nationale strategische referentiekaders (NSR’s) na 2020 aan te moedigen. In de NSR’s voor de periode 2014-2020 waren concrete voorzieningen opgenomen voor onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s die ten doel hadden armoede en werkloosheid tegen te gaan.

7.2.1.

Het EESC is van mening dat deze programma’s niet alleen behouden moeten worden, maar zelfs moeten worden uitgebreid binnen het bredere kader van de beginselen van het voorstel voor een verordening en moeten fungeren als stimulans voor onderzoek, ontwikkeling en vindingrijkheid.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad op het gebied van de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU.

(2)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/health-technology-assessment

(3)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(4)  Gezamenlijke EUnetHTA-actie 1, 2010- 2012, gezamenlijke EUnetHTA-actie 2, 2012- 2015 en gezamenlijke EUnetHTA-actie 3, 2016- 2019. Zie: http://www.eunethta.eu/

(5)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/health-technology-assessment

(6)  http://www.astrid-online.it/static/upload/7787/7787e169a7f0afc63221153a6636c63f.pdf

(7)  http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2015/pdf/ee3_en.pdf

(8)  Zie voetnoot 1.

(9)  Standpuntverklaring van de Workgroup of European Cancer Patient Advocacy Networks (WECAN) over verdere EU-integratie van EGT, https://wecanadvocate.eu/wecan-position-further-eu-integration-of-hta/

(10)  Relevante wetgeving is onder meer Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 726/2004, Verordening (EU) nr. 536/2014, Verordening (EU) 2017/745 en Verordening (EU) 2017/746.

(11)  De behoefte aan meer synergie wordt ook door de lidstaten erkend in de discussienota Synergies between regulatory and HTA issues on pharmaceuticals (Synergieën tussen regelgevings- en EGT-kwesties met betrekking tot farmaceutische producten) van het EGT-netwerk, en door het EUnetHTA en het EMA in hun gezamenlijk Report on the implementation of the EMA-EUnetHTA three-year work plan 2012-2015 (verslag betreffende de uitvoering van het EMA-EUnetHTA-driejarenwerkplan 2012-2015).

(12)  PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1.

(13)  PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176.

(14)  http://www.cleoresearch.org/en/

(15)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52018SC0041: De kostenbesparing die wordt gerealiseerd dankzij de gezamenlijke evaluaties (evaluaties van de relatieve doeltreffendheid) kan oplopen tot 2,67 miljoen EUR per jaar.

(16)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52018SC0041: De totale kosten van de voorkeursoptie worden geraamd op ongeveer 16 miljoen EUR.

(17)  Gegevens van Eurostat. Uit het werkdocument van de diensten van de Commissie over de farmaceutische industrie als strategische sector voor de Europese economie, DG GROW, 2014. Eurostat, uitgaven voor gezondheidszorg in alle lidstaten, gegevens van 2012 of de meest recente beschikbare gegevens. Voor Ierland, Italië, Malta en het Verenigd Koninkrijk worden deze cijfers aangevuld met de gezondheidsgegevens van de WHO (jaarlijkse wisselkoers van de ECB).

(18)  Eurostat data, in DG GROW SWP, 2014, Pharmaceutical Industry: A Strategic Sector for the European Economy

(19)  Mededeling over Veilige, doeltreffende en innovatieve medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ten behoeve van patiënten, consumenten en gezondheidswerkers, COM(2012) 540 final. Berekeningen van de Wereldbank, EDMA, Espicom en Eucomed.

(20)  Europese Commissie, Thematische fiche over gezondheid en de gezondheidszorgsystemen in het kader van het Europees Semester, 2015. DG ECFIN, COST-containment policies in public pharmaceutical spending in the EU (Kostenbeheersingsbeleid op het gebied van de overheidsuitgaven voor geneesmiddelen in de EU), 2012. Zie ook http://ec.europa.eu/smart-regulation/roadmaps/docs/2016_sante_144_health_technology_assessments_en.pdf

(21)  DG ECFIN, Cost-containment policies in public pharmaceutical spending in the EU, 2012.

(22)  Op dit ogenblik wordt in Verordening (EU) nr. 1407/2013 voorzien in een drempel van 200 000 EUR over een periode van drie jaar voor staatssteun die ook in de vorm van belastingvermindering kan worden toegekend aan ondernemingen. In 2008 verhoogde de EU in het kader van het herstelplan deze drempel tijdelijk tot 500 000 EUR om de economische crisis het hoofd te bieden. Erkend moet worden dat de toenemende vraag naar gezondheidsdiensten, met name bij personen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, een van de voornaamste kostenposten zal opleveren voor de gezondheidsstelsels van de lidstaten. Daarom zou het dienstig zijn een speciale stimulerings- en steunregeling op te zetten, met name ten behoeve van ondernemingen die ter plaatse socialebijstandsdiensten verlenen.

(23)  DG ECFIN, The 2015 Ageing Report, 2015. OESO 2015. Pharmaceutical expenditure and policies: past trends and future challenges.

(24)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2018/614772/EPRS_BRI(2018)614772_EN.pdf

(25)  https://www.aim-mutual.org/wp-content/uploads/2018/02/AIM-on-HTA.pdf

(26)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52018SC0041


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/102


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen van die richtlijn worden gebruikt, te bepalen”

(COM(2020) 749 final — 2020/331 (CNS))

(2021/C 286/18)

Rapporteur:

Christophe LEFÈVRE

Raadplegingen

Raad van de Europese Unie, 7.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 113 VWEU

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

13.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

226/2/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC steunt de algemene doelstelling van het Commissievoorstel, aangezien waarborging van de rechtszekerheid en voorspelbaarheid met betrekking tot de btw-richtlijn (1) van het grootste belang is om gelijke concurrentievoorwaarden binnen de EU te creëren en de eengemaakte markt dichterbij te brengen.

1.2.

De uiteenlopende wijze waarop de lidstaten de richtlijn interpreteren en uitvoeren, is zonder meer schadelijk voor de eengemaakte markt, zoals de Commissie ook aangeeft. Het EESC dringt er dan ook op aan dat hier snel iets aan wordt gedaan.

1.3.

Uniformere btw-regels zouden de nalevingskosten inderdaad kunnen verminderen en de groei kunnen bevorderen van alle ondernemingen die actief zijn in de EU. Dit geldt met name voor kleine en middelgrote ondernemingen die op transnationale basis werken, omdat zij zwaarder te lijden hebben onder verschillen in regelgeving tussen de lidstaten.

1.4.

Verschillen met betrekking tot de toepassing van de btw-regels kunnen leiden tot aanzienlijke verstoringen op de interne markt en bijgevolg tot negatieve sociale effecten. Dit moet worden voorkomen door te zorgen voor meer samenhang bij de toepassing van de bestaande regels.

1.5.

Wel moet worden gezegd dat het voorstel van de Commissie, en dan met name de voorgestelde kwesties die onder de nieuwe regels zouden vallen, zou kunnen stuiten op grote weerstand van veel lidstaten, die waarschijnlijk “principiële bezwaren” bij het Commissievoorstel zouden aantekenen.

1.6.

Het EESC pleit er dan ook voor andere maatregelen te overwegen om de eengemaakte markt zo snel mogelijk te versterken. Gezien het huidige politieke klimaat stelt het EESC voor dat de Commissie eerst eens kijkt naar verbetering en versterking van het bestaande btw-comité en de besluitvorming binnen dat comité om op die manier het huidige gebrek aan uniformiteit van de btw-regels binnen de EU te verminderen.

1.7.

Voorts is het zinvol om nationale verschillen in de toepassing en uitvoering van overeengekomen btw-regels adequaat op te sporen. Belangrijk is ook dat de huidige verschillen transparant, duidelijk en openbaar worden gemaakt teneinde de uniformiteit binnen het huidige regelgevingskader te vergroten.

1.8.

Deze aanpak zou kunnen resulteren in een doeltreffend systeem op basis van “groepsdruk”, omdat het voor lidstaten veel moeilijker wordt om af te wijken van gevestigde interpretatie- en uitvoeringspraktijken en daardoor het functioneren van de eengemaakte markt te schaden.

1.9.

Voorts is het van belang dat de Commissie effectbeoordelingen uitvoert van eventuele verschillen in de tenuitvoerlegging of interpretatie van overeengekomen btw-regels in lidstaten. Deze effectbeoordelingen moeten openbaar worden gemaakt en binnen het btw-comité naar behoren worden besproken en opgepakt.

1.10.

Tot slot wil het EESC de aandacht vestigen op sommige mogelijke ongewenste effecten van het nieuwe voorstel. De voorgestelde uitvoerende rol van de Commissie met betrekking van enkele van de belangrijkste begrippen in de btw-richtlijn zou het wel eens lastig kunnen maken om te bepalen wanneer de Commissie nog binnen haar nieuwe bevoegdheden blijft en wanneer er in feite sprake is van een wijziging van de richtlijn. De onzekerheid daarover maakt het wellicht onmogelijk om in de toekomst binnen de Raad de unanieme overeenstemming te bereiken die noodzakelijk is om de btw-richtlijn te wijzigen.

2.   Het Commissievoorstel

2.1.

De Commissie wijst er in het onderhavige wetgevingsvoorstel op dat zij momenteel geen uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de btw-richtlijn heeft. Het enige instrument dat nu beschikbaar is om de bepalingen van de richtlijn uit te voeren is het in artikel 398 van de richtlijn bedoelde raadgevend comité (“btw-comité”).

2.2.

Het btw-comité bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie en is belast met het onderzoek van aangelegenheden die betrekking hebben op de toepassing van btw-bepalingen van de EU en die door de Commissie of een lidstaat worden voorgelegd. Het btw-comité kan momenteel alleen niet-bindende richtsnoeren betreffende de toepassing van de btw-richtlijn overeenkomen; bindende uitvoeringsmaatregelen kunnen alleen worden vastgesteld door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie.

2.3.

Volgens de Commissie leveren de bestaande richtsnoeren niet altijd een uniforme toepassing van de btw-wetgeving op, mede omdat het moeilijk is gebleken om binnen het btw-comité overeenstemming te bereiken over unanieme richtsnoeren. Ter illustratie noemt de Commissie een aantal gevallen op waarin er geen unanieme overeenstemming over regels en beginselen met betrekking tot de strategische bepalingen en concepten in de btw-richtlijn kon worden bereikt.

2.4.

Voorts stelt de Commissie dat de huidige toepassingsverschillen diverse nadelige gevolgen met zich mee kunnen brengen, zoals: 1) risico op dubbele heffing of niet-heffing van belastingen, ii) gebrek aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid en iii) extra kosten voor bedrijven. Zij acht de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie weliswaar nuttig, maar geen optimale oplossing om alle onzekerheden als gevolg van de btw-bepalingen weg te nemen.

2.5.

Om de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid te verbeteren wordt de Commissie met de voorgestelde richtlijn gemachtigd om op bepaalde gebieden die onder de btw-richtlijn vallen uitvoeringshandelingen vast te stellen. Ook wordt er een comité opgericht dat toezicht zal houden op de nieuwe bevoegdheden van de Commissie.

2.6.

In de uitvoerende rol die wordt voorgesteld zal de Commissie zich vooral richten op die specifieke gebieden en concepten met betrekking tot de btw in de EU die een uniforme toepassing vergen en waar behoefte bestaat aan meer zekerheid en voorspelbaarheid. De Raad zorgt er op zijn beurt voor dat hij zich bij de uitoefening van zijn uitvoeringsbevoegdheden niet (meer) begeeft op het terrein dat onder de uitvoeringshandelingen van de Commissie valt.

2.7.

Op grond van de nieuwe regels zal de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de betekenis kunnen vaststellen van de termen die op/bij de volgende gebieden/concepten van de btw-richtlijn worden gebruikt: i) belastingplichtigen voor btw-doeleinden; ii) handelingen die belastbaar zijn voor btw-doeleinden; iii) plaats van belastbare handelingen; iv) belastbare feit en de verschuldigdheid van de btw; v) maatstaf van heffing van btw; vi) btw-vrijstellingen; vii) btw-aftrek; viii) verplichtingen van belastingplichtigen en bepaalde niet-belastingplichtigen; ix) bijzondere regelingen van de belasting.

2.8.

De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 113 VWEU, op grond waarvan de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité, met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure de bepalingen kan vaststellen die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.

2.9.

Volgens het voorstel heeft de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie geenszins tot gevolg dat de lidstaten de uitoefening van die bevoegdheden door de Commissie niet kunnen controleren.

2.10.

Tot slot wordt voorzien in de oprichting van een apart comité. De bepalingen inzake de samenstelling en de voorzitter van het comité zijn rechtstreeks vastgelegd in artikel 3 van de comitologieverordening.

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met de algemene doelstelling van het Commissievoorstel en spreekt zijn steun daarvoor uit. Waarborging van de rechtszekerheid en voorspelbaarheid met betrekking tot de btw-richtlijn is van het grootste belang om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en een eengemaakte markt dichterbij te brengen.

3.2.

De Commissie wijst er terecht op dat de uiteenlopende wijze waarop de lidstaten de richtlijn uitvoeren, schadelijk is voor de eengemaakte markt. Bovendien is er niet alleen sprake van verschillen bij de uitvoering van de richtlijn; ook de in de richtlijn opgenomen regels en begrippen zelf worden verschillend geïnterpreteerd. Dit maakt het regelgevingskader er nog ingewikkelder op.

3.3.

Uniformere btw-regels zouden de nalevingskosten inderdaad kunnen verminderen en de groei kunnen bevorderen van alle ondernemingen die actief zijn op de interne markt, met name van kleine en middelgrote ondernemingen die op transnationale basis werken. Een grotere samenhang op het gebied van de btw binnen de EU zou de consolidatie van de interne markt zelf zeer ten goede kunnen komen.

3.4.

Er zijn tal van gevallen te noemen waarin verschillen in de uitvoering van overeengekomen btw-regels schadelijke gevolgen hebben. Er bestaat bijvoorbeeld geen consensus of gemeenschappelijke interpretatie waar het gaat om de vraag of een “magazijn” al dan niet een “vaste inrichting van een belastingplichtige” is of de vraag wat wordt verstaan onder een “leverancier die de goederen ofwel zelf verzendt of zelf vervoert ofwel voor zijn rekening door een derde laat verzenden of vervoeren” in de zin van artikel 36 bis, lid 3, van de btw-richtlijn.

3.5.

Het EESC wijst erop dat verschillen in de toepassing van de btw-regels kunnen leiden tot aanzienlijke verstoringen op de interne markt en bijgevolg tot negatieve sociale effecten. Dit is onaanvaardbaar en moet worden voorkomen door te zorgen voor meer samenhang bij de toepassing van de bestaande btw-regels.

3.6.

Gezegd moet worden dat het voorstel van de Commissie wel eens zou kunnen stuiten op grote weerstand van meerdere lidstaten bij de vraag welke kwesties volgens de nieuwe regels en welke volgens de bestaande regels tot wijziging van de btw-richtlijn moeten worden behandeld. Er zouden dan ook andere maatregelen overwogen moeten worden om de eengemaakte markt zo snel mogelijk te versterken.

3.7.

Gezien het huidige politieke klimaat stelt het EESC voor dat de Commissie eerst eens kijkt naar verbetering van het bestaande btw-comité. Het btw-comité kan sterker en doeltreffender worden gemaakt. De lidstaten blijven dan een belangrijke rol spelen en het huidige gebrek aan uniformiteit kan worden verminderd.

3.8.

Het is zinvol om nationale verschillen in de toepassing en uitvoering van overeengekomen btw-regels adequaat op te sporen. Belangrijk is ook dat de verschillen transparant, duidelijk en openbaar worden gemaakt teneinde de uniformiteit binnen het huidige regelgevingskader te vergroten. Alle door de Commissie beschreven beperkingen en tekortkomingen nemen niet weg dat het btw-comité ruime ervaring heeft opgedaan met de aanpak van complexe aangelegenheden in verband met de btw-richtlijn.

3.9.

Het EESC stelt een aanpak op basis van “groepsdruk” voor. Een dergelijke aanpak zou goed kunnen werken omdat het voor lidstaten veel moeilijker wordt om af te wijken en belemmeringen op te werpen voor het functioneren van de eengemaakte markt. lidstaten zouden dan moeten uitleggen waarom zij bij de uitvoering zijn afgeweken. Het EESC vindt dat lidstaten zicht niet mogen verzetten tegen transparantie en verantwoordingsplicht.

3.10.

Voorts is het van belang dat de Commissie effectbeoordelingen uitvoert van eventuele verschillen in de tenuitvoerlegging of interpretatie van overeengekomen btw-regels in lidstaten. Deze effectbeoordelingen moeten openbaar worden gemaakt en binnen het btw-comité worden besproken en opgepakt.

3.11.

Hierop voortbordurend zou ook kunnen worden gevraagd waarom wordt afgeweken van gemeenschappelijke regels en de overeengekomen uitvoering ervan. Daarbij moeten het evenredigheids- en het subsidiariteitsbeginsel wel in acht worden genomen.

3.12.

Tot slot wil het EESC de aandacht vestigen op sommige mogelijke ongewenste effecten van het nieuwe voorstel. De uitvoerende rol van de Commissie bij enkele van de belangrijkste begrippen in de btw-richtlijn zou het wel eens lastig kunnen maken om te bepalen wanneer de Commissie nog binnen haar nieuwe bevoegdheden blijft en wanneer er in feite sprake is van een wijziging van de richtlijn. De onzekerheid daarover maakt het wellicht moeilijker om in de toekomst binnen de Raad de unanieme overeenstemming te bereiken die nodig is om de btw-richtlijn te wijzigen.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/106


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het “Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen wat betreft de inhoud van elektronische registers”

(COM(2021) 28 final — 2021/0015 (CNS))

(2021/C 286/19)

Rapporteur:

Szilárd PODRUZSIK

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 5.2.2021

Rechtsgrond

Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

13.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

230/0/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Zoals het al eerder heeft aangegeven (1), staat het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) volledig achter de voortdurende actualisering van de regels die een adequate administratieve samenwerking tussen de nationale belastingautoriteiten mogelijk maken. Het EESC steunt ook de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om optimaal gebruik te maken van IT en technologisch geavanceerde systemen om de belastinginning te verbeteren en fraude te bestrijden.

1.2.

Het voorstel van de Commissie kan op de volledige steun van het EESC rekenen, voor zover het technische aanpassingen van de huidige wetgeving inzake de nationale accijnsregisters betreft, die noodzakelijk zijn geworden door de onlangs goedgekeurde Richtlijn (EU) 2020/262 (2).

1.3.

Het EESC acht het van belang dat de nationale accijnsregisters op een zodanige wijze worden opgezet en bijgehouden dat de persoonlijke gegevens die in deze registers worden opgenomen en verwerkt, afdoende worden beschermd. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat nader is uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ), mag de verwerking van deze gegevens niet verder gaan dan wat noodzakelijk en evenredig is voor de bescherming van de legitieme fiscale belangen van de lidstaten.

1.4.

Door de goedkeuring van Richtlijn (EU) 2020/262, waarin de begrippen “gecertificeerde afzender” en “gecertificeerde geadresseerde” worden gedefinieerd en daarnaast ook definities worden gegeven van “gecertificeerde afzender of gecertificeerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen verzendt of ontvangt”, is de aanpassing van de nationale registers noodzakelijk geworden. Het EESC beveelt de Commissie aan om de interpretatie en toepassing van deze begrippen voldoende te harmoniseren om de uniformiteit van de in de nationale registers opgenomen gegevens te waarborgen.

1.5.

Het EESC roept de lidstaten op om de uitvoeringskosten van de aanpassingen die het voorstel van de Commissie met zich meebrengt, zorgvuldig in het oog te houden. Mocht tijdens de aanpassingen echter blijken dat er aanvullende uitgaven nodig zijn om de privacy van Europese bedrijven en burgers volledig te beschermen, dan moeten er snel passende extra investeringen in IT en cyberbeveiliging van de registers worden gedaan.

2.   Het voorstel van de Commissie

2.1.

Met dit voorstel beoogt de Commissie wijzigingen aan te brengen in Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad (3), die de rechtsgrondslag vormt voor de administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van accijnzen, voor wat de inhoud van de nationale elektronische registers betreft.

2.2.

Het voorstel vloeit voort uit hoofdstuk V van de recent aangenomen Richtlijn (EU) 2020/262. In artikel 35, lid 8, van de richtlijn staat namelijk dat “voor een gecertificeerde afzender of gecertificeerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen verzendt of ontvangt, de in artikel 3, punten 11 en 12, bedoelde certificering [wordt] beperkt tot een welomschreven hoeveelheid accijnsgoederen, één geadresseerde of afzender en een welomschreven tijdvak”.

2.3.

In het licht van deze bepaling wordt in het voorstel van de Commissie nu bepaald welke gegevens moeten worden opgenomen in de door de lidstaten bijgehouden registers met betrekking tot gecertificeerde afzenders en gecertificeerde geadresseerden die slechts incidenteel goederen overbrengen.

2.4.

Krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad moeten lidstaten elektronische registers bijhouden van vergunningen van marktdeelnemers en belastingentrepots die accijnsgoederen overbrengen onder een accijnsschorsingsregeling, evenals vergunningen van marktdeelnemers die reeds tot verbruik uitgeslagen goederen overbrengen, d.w.z. gecertificeerde afzenders en gecertificeerde geadresseerden.

2.5.

Om de goede werking van het geautomatiseerde systeem en de opslag van volledige, actuele en nauwkeurige gegevens te garanderen, stelt de Commissie voor om het toepassingsgebied van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad uit te breiden en te specificeren welke gegevens de lidstaten moeten opnemen in de registers van marktdeelnemers die slechts incidenteel accijnsgoederen overbrengen.

2.6.

Deze informatie betreft met name, voor zowel de gecertificeerde afzenders als de gecertificeerde geadresseerden, de hoeveelheid goederen, de identiteit van de marktdeelnemer aan het einde van de overbrenging van de goederen en de duur van de tijdelijke certificering.

2.7.

De voorgestelde wijziging is niet bedoeld om een nieuwe categorie accijnsplichtigen vast te stellen, maar beoogt in de eerste plaats een link te leggen tussen zendingen die in een lidstaat in het vrije verkeer zijn gebracht en de reeds gedefinieerde begrippen “belastingentrepot”, “geregistreerde geadresseerde” en “geregistreerde afzender”, en deze te koppelen aan nieuwe begrippen als “gecertificeerde afzender” en/of “gecertificeerde geadresseerde”. Met deze wijziging wordt de informatie die zich al in de officiële databank bevindt, uitgebreid en verfijnd.

2.8.

Het voorstel is gebaseerd op artikel 113 VWEU, dat als volgt luidt: “de Raad stelt na raadpleging van het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen”.

2.9.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting en treedt in werking op 13 februari 2023.

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

3.1.

Zoals uiteengezet in eerdere adviezen (4), staat het EESC volledig achter de voortdurende actualisering van de regels die een adequate administratieve samenwerking tussen de nationale belastingautoriteiten mogelijk maken, om ervoor te zorgen dat alle belastingen worden geïnd en accijnsfraude effectief wordt aangepakt.

3.2.

Het EESC steunt ook de inspanningen van de Europese Commissie en de lidstaten om optimaal gebruik te maken van IT en technologisch geavanceerde systemen om de belastinginning te verbeteren en fraude te bestrijden.

3.3.

Het onderhavige voorstel kan derhalve op de volledige steun van het EESC rekenen, voor zover het technische aanpassingen van de huidige wetgeving inzake de nationale accijnsregisters betreft, die noodzakelijk zijn geworden door de recente goedkeuring en tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2020/262.

3.4.

Het EESC vindt het een goede zaak dat de databank wordt uitgebreid, zodat de gegevens waarop het voorstel betrekking heeft, kunnen worden geverifieerd in het systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens (SEED). Het toezicht op belaste zendingen en op het correct vervullen van alle fiscale verplichtingen in de vorm van accijnzen zal daardoor eenvormiger, efficiënter en transparanter worden.

3.5.

Het voorstel lijkt in overeenstemming te zijn met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de inhoud en de werking van de nationale registers met gegevens over geregistreerde afzenders en geadresseerden die slechts incidenteel goederen verzenden of ontvangen, door middel van Europese regels moeten worden geharmoniseerd. Met dergelijke regels kan de door de Commissie nagestreefde regelgevingsdoelstelling beter worden bereikt dan met verschillende nationale benaderingswijzen. In dit opzicht lijkt de keuze voor een verordening op basis van artikel 113 VWEU gerechtvaardigd.

3.6.

Het voorstel is ook in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel zoals dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie is uitgewerkt en in het Verdrag is verankerd. Het voorstel gaat immers niet verder dan wat nodig is om het door de Commissie nagestreefde regelgevingsdoel te halen en schaadt de belangen van particuliere ondernemingen niet.

3.7.

Met andere woorden, het voorstel leidt tot een aanvaardbare toename van de administratieve lasten voor de nationale belastingautoriteiten, hetgeen gerechtvaardigd wordt door het uiteindelijke resultaat, nl. dat de controle met behulp van de registers uitgebreider, efficiënter en transparanter wordt.

3.8.

Het EESC acht het van belang dat de nationale registers op een zodanige wijze worden opgezet en bijgehouden dat de grondrechten in acht worden genomen en dat met name de persoonlijke gegevens die in deze registers worden opgenomen en verwerkt, afdoende worden beschermd. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel mag de verwerking van deze gegevens niet verder gaan dan wat noodzakelijk en evenredig is voor de bescherming van de legitieme fiscale belangen van de lidstaten.

3.9.

Door de goedkeuring van Richtlijn (EU) 2020/262, waarin de begrippen “gecertificeerde afzender” en “gecertificeerde geadresseerde” worden gedefinieerd (artikel 3) en aanvullende definities worden gegeven van “gecertificeerde afzender of gecertificeerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen verzendt of ontvangt” (artikel 35), is de aanpassing van de registers noodzakelijk geworden. Het EESC beveelt de Commissie aan om de interpretatie en toepassing van deze begrippen voldoende te harmoniseren om de uniformiteit van de in de nationale registers opgenomen gegevens te waarborgen.

3.10.

Het EESC stelt vast dat het voorstel geen gevolgen zal hebben voor de EU-begroting, maar roept de lidstaten tegelijkertijd op om de uitvoeringskosten van de aanpassingen zorgvuldig in het oog te houden. Niettemin moeten er, indien nodig, passende aanvullende investeringen in IT worden gedaan, mocht tijdens de aanpassingen blijken dat extra uitgaven nodig zijn om de privacy van Europese bedrijven en burgers ten volle te beschermen.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Zie het advies van het EESC over Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 45).

(2)  PB L 58 van 27.2.2020, blz. 4.

(3)  PB L 121 van 8.5.2012, blz. 1.

(4)  Zie het advies van het EESC over Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 45).


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/109


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken”

(COM(2020) 724 final)

over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen”

(COM(2020) 725 final — 2020/321 (COD))

over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding”

(COM(2020) 726 final — 2020/320 (COD))

en over het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU”

(COM(2020) 727 final — 2020/322 (COD))

(2021/C 286/20)

Rapporteur:

Ioannis VARDAKASTANIS (EL-III)

Raadpleging

Raad, 14.12.2020

Europees Parlement, 14.12.2020

Commissie, 12.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 168, lid 5, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

232/3/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Met dit pakket voor een “EU-gezondheidsunie” moeten de Europese Unie (EU) en de lidstaten inspelen op de wens van de inwoners van de EU, dat de EU een actievere rol gaat spelen bij de bescherming van hun gezondheid en de bevordering van het recht op gezondheid. Volgens een recente EU-enquête zou 66 % van de EU-burgers graag zien dat de EU meer zeggenschap krijgt over gezondheidskwesties. 54 % van de ondervraagden vindt dat volksgezondheid een prioriteit voor de EU-begrotingsuitgaven zou moeten zijn (1). Er dient met name schot te komen in de capaciteit van de EU om grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid doeltreffend te voorkomen, op te sporen, zich hierop voor te bereiden en die te beheersen. Daarom moeten de subsidiariteit, de verdeling van bevoegdheden en de verwijzingen naar grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en paraatheid in de EU-Verdragen worden besproken en eventueel worden herzien, als de pandemie en de respons eenmaal terdege zijn geevalueerd. In de tussentijd moeten de ambitieuze maatregelen binnen het huidige kader van de Verdragen worden voortgezet.

1.2.

De mensen in Europa hebben tijdens de pandemie opgemerkt en ondervonden hoe slecht de EU was voorbereid om de veiligheid van de bevolking te waarborgen, als gevolg van haar gefragmenteerde gezondheidszorgarchitectuur en preventiestrategie, maar ook van decennia van bezuinigingen en onderinvesteringen in gezondheidszorg en sociale zorg. Dit resulteerde in verlies aan mensenlevens en een toename van de ongelijkheid en de armoedecijfers. Ook bleek dat veel mensen in de EU nog steeds worden gediscrimineerd of geen toegang hebben tot informatie over volksgezondheid of gezondheidszorg. Het EESC pleit voortdurend voor een opwaartse convergentie van de gezondheids- en socialezekerheidsstelsels en de algemene gemeenschappelijke EU-beginselen (2). Maatregelen ter bescherming van de gezondheid moeten altijd alle grondrechten eerbiedigen en gebaseerd zijn op solidaire gezondheidszorgstelsels. In het kader van de procedure van het Europees Semester moeten de prestaties en voorwaarden van de crisisbeheer- en gezondheidszorgstelsels van de lidstaten tegen het licht worden gehouden.

1.3.

De COVID-19-pandemie heeft aangetoond hoe belangrijk gezondheids- en zorgdiensten zijn en dat gezondheid een publiek goed is. De EU en de lidstaten moeten er dan ook voor zorgen dat iedereen gelijke toegang heeft tot hoogwaardige, goed bemande en goed uitgeruste gezondheids- en sociale diensten.

1.4.

Tijdens de pandemie hebben gezondheidswerkers, maatschappelijk werkers, gezondheidsbemiddelaars, actoren uit het maatschappelijk middenveld en essentiële dienstverleners (op het gebied van voedsel en vervoer) het voortouw genomen, en in de moeilijkste tijden hebben zij blijk gegeven van een opmerkelijke mate van solidariteit. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan werknemers in de gezondheidszorg en aan de noodzaak om hun arbeidsomstandigheden (waaronder beloning, aanwerving en behoud van personeel) alsook hun gezondheid en veiligheid te verbeteren. De druk van de pandemie heeft velen doen overwegen de gezondheidszorg te verlaten. Hier moet rekening mee worden gehouden in dit pakket, net als met de rol die alle hierboven genoemde actoren kunnen spelen op het gebied van gezondheid. Ook moeten de lokale overheden, dienstverleners en gezondheidswerkers grondiger worden geraadpleegd. De mensen in de EU zullen er baat bij hebben als de efficiëntie toeneemt dankzij een betere coördinatie tussen de EU, de lidstaten en de regionale en lokale niveaus, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld.

1.5.

Hoewel het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) de EU lof toezwaait voor de solidariteit die zij met de vaccinatiestrategie aan de dag legt, zien we dat het erg lang duurt voordat mensen worden gevaccineerd. Het EESC verzoekt de Europese Commissie ervoor te zorgen dat de vaccins, zoals zij oorspronkelijk stelde, een publiek goed blijven, dat voor iedereen gratis is. De beschikbaarheid van toekomstige vaccins mag niet worden belemmerd door intellectuele-eigendomsrechten en EU-wetgeving inzake gegevens- en marktexclusiviteit. Bovendien moeten er wettelijke verplichtingen bestaan voor begunstigden van EU-fondsen om hun kennis over COVID-19-gezondheidstechnologieën te delen.

1.6.

De pandemie heeft de toxische relatie tussen overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten aan het licht gebracht. De overgrote meerderheid van de COVID-19-sterfgevallen hield verband met onderliggende en reeds bestaande gezondheidsproblemen. Een ander waargenomen effect van de pandemie was dat de toegang van patiënten met chronische ziekten tot behandeling negatief werd beïnvloed door de pandemie. Daarom moeten het crisisresponsmechanisme en de Europese gezondheidsunie ook betrekking hebben op niet-overdraagbare ziekten. Er moet ook veel aandacht worden besteed aan de geestelijkegezondheidscrisis die al vóór de pandemie bestond, maar waarvan kan worden aangenomen dat zij door de druk waaronder veel mensen nu staan, explodeert.

1.7.

Wat de EU-verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid betreft, wijst het EESC erop: dat er voorraden moeten worden aangelegd en dat er geneesmiddelen moeten worden ontwikkeld die bruikbaar en betaalbaar zijn voor de hele bevolking; dat onmiddellijk paraat moet worden gestaan om risicogroepen te beschermen, met name als het gaat om mensen in gesloten omgevingen en instellingen; dat de gegevensverzameling beter moet worden uitgesplitst teneinde een duidelijk beeld te krijgen van de mensen die het meeste risico lopen; en dat medische innovaties en antwoorden toegankelijk moeten zijn voor iedereen, ongeacht inkomen, lidstaat of regio van verblijf.

1.8.

In het licht van het vernieuwde mandaat van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding benadrukt het EESC hoe belangrijk het is: om de vermindering van de ongelijkheden op gezondheidsgebied in de EU centraal te stellen in de werkzaamheden van het Centrum, en om niet-overdraagbare ziekten mee te nemen in de werkzaamheden; om volledig toegerust te zijn teneinde volledig uitgesplitste en geanonimiseerde gegevens te verzamelen en aanbevelingen te doen over de sociale en commerciële gezondheidsdeterminanten (3); en om een mandaat te hebben om toezicht te houden op investeringen en aanbevelingen te doen over de financiering van gezondheidstoezicht, risicobeoordeling, paraatheid en respons, zowel op EU- als op nationaal niveau.

1.9.

Wat de versterkte rol van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) betreft, dringt het EESC erop aan: dat de stuurgroepen geneesmiddelen en medische hulpmiddelen het maatschappelijk middenveld en de sociale partners bij hun werkzaamheden betrekken en hen op zinvolle wijze raadplegen; dat het aanbod van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen in de EU niet alleen consistent en toereikend is, maar dat het EMA ook met alle belanghebbenden uit de gezondheidszorg werkt aan de totstandkoming van een Europees model voor de prijsstelling van geneesmiddelen op een eerlijke, verantwoordelijke en transparante manier.

1.10.

Het nieuwe gezondheidspakket van de EU moet worden gecombineerd met de uitrol van de Europese pijler van sociale rechten, met name de beginselen 12, 16, 17 en 18 daarvan, en het actieplan inzake de Europese pijler van sociale rechten, waarin onder meer een EU-ruimte voor gezondheidsgegevens wordt voorgesteld. Het moet tevens deel uitmaken van de verwezenlijking van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.

1.11.

De overlapping tussen de doelstellingen van de verschillende verordeningen moet worden aangepakt en de mandaten van de verschillende agentschappen moeten worden verduidelijkt, teneinde de efficiëntie te verhogen en te voorkomen dat verwarring ontstaat over wie verantwoordelijk is voor de verschillende acties. Voorts moet gevolg worden gegeven aan de recente formele opmerkingen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) over de voorstellen voor een Europese gezondheidsunie.

1.12.

Het EESC is van mening dat sommige onderdelen van dit pakket verordeningen misschien te vroeg komen, aangezien we nog midden in de COVID-19-pandemie zitten en nog steeds niet weten wat de gevolgen ervan zijn. Wel is het ermee eens dat dringend actie moet worden ondernomen op bepaalde gebieden van de EU-gezondheidscoördinatie. Het EESC verzoekt de Europese Commissie om uiterlijk in juni 2021 een verslag uit te brengen over de lering die tot dusver uit de pandemie is getrokken.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC is ingenomen met het door de Europese Commissie voorgestelde pakket om een sterke Europese gezondheidsunie op te bouwen. Het voorgestelde pakket bevat: a) de mededeling Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken; b) de goedkeuring van een nieuwe verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor het versterken van de paraatheid en het toezicht en het verbeteren van de gegevensrapportage; c) verbeterde capaciteit van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) teneinde de mensen die in de EU wonen beter te beschermen en grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid aan te pakken; d) het opzetten van een EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) teneinde de respons op EU-niveau op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid efficiënt te ondersteunen, en e) de oprichting van het nieuwe Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid (HaDEA), dat zal worden belast met de uitvoering en het beheer van de jaarlijkse werkprogramma’s van het EU4Health-programma.

2.2.

Het EESC verzoekt de EU en de lidstaten om in te gaan op de vraag van de Europese burgers om van gezondheid een prioriteit te maken. Zoals de Europese Commissie in haar mededeling aangeeft, “geven [de Europese burgers] steeds duidelijker aan dat zij verwachten dat de EU een actievere rol speelt bij de bescherming van hun gezondheid, met name bij de bescherming van haar burgers tegen bedreigingen van de gezondheid die de nationale grenzen overschrijden”.

2.3.

Het door de Europese Commissie voorgestelde pakket is het uitgangspunt voor de verwezenlijking van het recht op kwalitatieve gezondheidszorg en voor de versterking van inclusieve gezondheidszorgstelsels voor iedereen in de EU en de buur- en toetredingslanden van de EU. Het versterkt tevens het platform voor de bijdrage van de EU aan de mondiale volksgezondheid. Bovendien moet sociale bescherming in de gezondheidszorg prioriteit krijgen in de internationale partnerschappen van de Europese Commissie.

2.4.

Hoewel met het pakket voor de “Europese gezondheidsunie” een stap in de goede richting wordt gezet, is er meer nodig dan enkel coördinatie. Nieuwe maatregelen moeten worden gecombineerd met een eventuele herziening van de EU-Verdragen, met name artikel 168, lid 1, tweede alinea, VWEU, om de bevoegdheden van de EU op het gebied van noodsituaties voor de gezondheid en grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid uit te breiden en om de bescherming van de gezondheid als publiek goed te omschrijven. In artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is het volgende bepaald: “Eenieder heeft recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging onder de door de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden. Bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd.”. Er moet derhalve voor worden gezorgd dat de lidstaten voldoende investeren in volksgezondheid en sociale zorg. Ook moet worden gezocht naar het juiste evenwicht tussen democratisch goedgekeurde nationale gezondheidszorgstelsels en gemeenschappelijke behoeften voor Europa. Alle relevante wetenschappelijke bronnen moeten bijdragen tot verantwoorde politieke besluiten en voor alle beleidsinitiatieven van de EU moet een verplichte beoordeling van de gezondheidseffecten worden uitgevoerd. Tot slot moeten maatregelen ter bescherming van de gezondheid alle grondrechten eerbiedigen. De beperkingen van dergelijke rechten moeten evenredig zijn, door de rechtbanken worden gecontroleerd en de beginselen van democratie en de rechtsstaat eerbiedigen.

2.5.

Het EESC heeft reeds verschillende adviezen op gezondheidsgebied goedgekeurd (4). In juni 2020 heeft de voltallige vergadering van het EESC tevens een resolutie aangenomen over EESC-voorstellen voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis (5).

2.6.

Het streven om de EU beter in staat te stellen grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen op holistische wijze te voorkomen, voor te bereiden en te beheersen, moet worden gecombineerd met de invoering van de Europese pijler van sociale rechten, met name de beginselen 12, 16, 17 en 18, en het actieplan inzake de Europese pijler van sociale rechten, waarin onder meer een EU-ruimte voor gezondheidsgegevens wordt voorgesteld. Deze ruimte moet worden gereguleerd als een publiek goed. Dit initiatief moet tevens deel uitmaken van de verwezenlijking van de SDG’s en worden gekoppeld aan hervormingen die worden gefinancierd door de faciliteit voor herstel en veerkracht, die de weg zouden kunnen vrijmaken voor vooruitgang op het gebied van toegankelijke e-gezondheidszorg en telegeneeskunde. Het EESC kijkt uit naar het scorebord van de faciliteit voor herstel en veerkracht, dat in een oogopslag duidelijk zal maken welke investeringen via de faciliteit zijn gedaan in de gezondheidssector.

2.7.

Ondanks Europese samenwerkingsprogramma’s tussen grensoverschrijdende regio’s en meer dan twintig jaar investeringen uit EU-fondsen ter bevordering van de mobiele gezondheidszorg in die gebieden, zijn we er nog niet in geslaagd een meer geïntegreerd model van grensoverschrijdende zorg tot stand te brengen. Er is behoefte aan een nieuwe impuls en een langetermijnvisie om van grensoverschrijdende gebieden de aanjagers van solidariteit en samenwerking op gezondheidsgebied te maken. Wanneer lidstaten een landgrens delen, moet “preventie-, paraatheids- en responsplanning” ook inhouden dat men vertrouwd is met de volksgezondheidsstructuren en het personeel in de aangrenzende staat en dat gezamenlijke grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden.

2.8.

Door de pandemie is de armoede dramatisch toegenomen en zijn de reeds bestaande ongelijkheden verergerd, vooral in de lidstaten die al hard waren getroffen door de economische crisis in het voorbije decennium. De gezondheidscrisis heeft een ingrijpend effect gehad op de economie, de arbeidsmarkt en de sociale cohesie. Merkbare gevolgen voor de arbeidsmarkt zijn de stijging van de werkloosheid, de personeelsstop, een gebrek aan nieuwe arbeidsplaatsen en de vermindering van het aantal arbeidsuren. Uit de gegevens van Eurostat blijkt dat de pandemie duidelijke gevolgen heeft voor de werkloosheidspercentages in de EU en dat de situatie de komende jaren waarschijnlijk nog zal verslechteren. De werkloosheid in de EU bedroeg in oktober 2020 7,6 %, ten opzichte van 6,6 % in november 2019. Voor jongeren is de situatie nog slechter, aangezien de werkloosheid tussen november 2019 en november 2020 explosief is gestegen van 14,9 % tot 17,7 % (6). Opgemerkt moet worden dat in artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is bepaald dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden. Ook in artikel 3, lid 3, VEU wordt de doelstelling van volledige werkgelegenheid vermeld.

2.9.

De bestaande gezondheidszorgstelsels in de hele EU — met name de stelsels in de lidstaten die het afgelopen decennium te lijden hebben gehad onder bezuinigingsmaatregelen, voortdurende onderinvesteringen en extreme bezuinigingen op overheidsuitgaven — waren niet in staat doeltreffend te reageren op de immense druk die de COVID-19-pandemie veroorzaakte. Deze pandemie heeft de tekortkomingen van de gezondheidsstelsels in heel Europa aan het licht gebracht en heeft duidelijk gemaakt dat we anders moeten gaan denken over gezondheidszorg. Gezondheidszorg mag niet als een handelswaar worden behandeld. Gelijke toegang tot behandeling, meer personeel in de gezondheidssector en betere voorwaarden voor zorgwerkers moeten een prioriteit worden.

2.10.

De gecoördineerde vaccinatiestrategie van de EU en de gezamenlijke inkoop van vaccins zijn ontoereikend gebleken. De EU heeft ook nog steeds problemen met de productiecapaciteit, wat leidt tot onnodig verlies van mensenlevens. Het EESC pleit voor een grondige herziening van het centrale aankoopsysteem van de EU voor COVID-19-vaccins. Als de pandemie eenmaal voorbij is, zou het nuttig zijn na te gaan hoe deze centrale inkoop heeft plaatsgevonden, wat heeft gewerkt en wat beter had gekund. Het is van vitaal belang dat we alle mogelijke lessen trekken uit de huidige situatie en deze lessen meenemen in onze toekomstige planning.

2.11.

Tijdens de pandemie hebben het maatschappelijk middenveld en de sociale partners een cruciale rol gespeeld bij de bescherming en bevordering van rechten. Maatschappelijke organisaties en sociale partners moeten worden betrokken bij het ontwerp en de uitvoering van alle toekomstige acties ter verbetering van de gezondheid van de Europeanen die het meest door COVID-19 worden getroffen, zoals ouderen (vooral degenen die in woonzorgcentra wonen), daklozen, personen die in armoede leven, personen met een handicap, personen met chronische ziekten, migranten, vluchtelingen, etnische minderheden en de LHBTIQ+-gemeenschap.

2.12.

De pandemie heeft aan het licht gebracht dat veel mensen in de EU nog steeds worden gediscrimineerd of geen toegang hebben tot informatie over volksgezondheid of essentiële gezondheidszorg. Bovendien is het aantal “medische woestijnen” toegenomen (7). Volgens de EU-Verdragen moeten mensen eveneens vrij zijn van discriminatie. Momenteel bestrijkt de EU-bescherming tegen discriminatie in de gezondheidszorg niet alle gebieden. Aangezien de Raad de in 2008 gepubliceerde richtlijn inzake gelijke behandeling nog steeds niet heeft goedgekeurd, is de bescherming tegen discriminatie in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld op grond van leeftijd, handicap, geslacht of seksuele geaardheid, nog steeds niet gewaarborgd. Dit werd duidelijk tijdens de pandemie. De lacunes in de diensten, de toegang en de bescherming tegen discriminatie in de EU moeten worden aangepakt.

2.13.

Het EESC is bereid te fungeren als centraal contactpunt voor de deelname van maatschappelijke organisaties aan de processen van de Europese gezondheidsunie, door vertegenwoordigers van de EU-instellingen, de lidstaten en maatschappelijke organisaties op zowel EU- als nationaal niveau samen te brengen.

2.14.

De “Europese gezondheidsunie” is een belangrijke nieuwe ontwikkeling. Zij moet bijdragen aan een betere toegang tot gezondheidszorg en aan de veiligheid en het welzijn van de mensen die in de EU wonen; zij zal de waardering voor de inzet van de Unie ten dienste van haar bevolking versterken en zal de lidstaten beschermen tegen de dreigingen van opkomend nationalisme en populisme. Dit onderwerp moet derhalve aan de orde komen op de Conferentie over de toekomst van Europa. Het EESC wijst in dit verband op de aanbevelingen in het verslag van de WHO-Commissie op hoog niveau voor werkgelegenheid in de gezondheidszorg en economische groei “Working for health and growth: investing in the health workforce”, en op het vijfjarig actieplan voor werkgelegenheid in de gezondheidszorg en inclusieve economische groei (2017-2021), die moeten worden uitgevoerd met het oog op een grotere paraatheid van de EU voor toekomstige noodsituaties op gezondheidsgebied.

2.15.

Een echte, inclusieve Europese gezondheidsunie kan niet alleen met de voorgestelde maatregelen worden verwezenlijkt. Zij moet verder gaan dan louter crisisbeheer en uiteindelijk streven naar een Europa waar iedereen de hoogst haalbare gezondheidsnorm geniet, met gelijke toegang tot kwaliteitsvolle behandelingen. Zij moet systemische veranderingen in gang zetten om beter voorbereid te zijn, niet alleen op de volgende pandemie maar ook op andere grensoverschrijdende gezondheidsuitdagingen zoals antimicrobiële resistentie, obesitas en niet-overdraagbare ziekten waarmee alle Europese landen te maken krijgen. Zij moet ook de “één gezondheid”-benadering hanteren, die is gebaseerd op het verband tussen welzijn van mens, dier en milieu om onze gezondheid te beschermen.

2.16.

In veel lidstaten is het lokale of regionale niveau verantwoordelijk voor preventie en de verstrekking van gezondheidsdiensten. Daarom is het van het allergrootste belang dat het gezondheidspakket van de EU voorziet in meerlagig bestuur waarbij de lokale en regionale overheden, hulpverleningsinstanties en dienstverleners en volwaardige rol krijgen. Er moet op worden gewezen dat de lokale overheden in geval van een groot gezondheidsincident een cruciale rol zullen spelen bij het doorgeven van informatie en gegevens en bij het doorgeven van de beschikbaarheid van ziekenhuisbedden, verpleegkundigen en levensreddende apparaten en geneesmiddelen in hun gebied. Die informatie moet centraal op EU-niveau worden verzameld en in het geval van grensregio’s moet solidariteit aan de dag worden gelegd tussen de lidstaten bij de ondersteuning van naburige regio’s en EU-toetredingslanden die hun capaciteit op het gebied van de verlening van spoedeisende gezondheidszorg hebben overschreden. In sommige lidstaten worden gezondheidsdiensten verleend door ondernemingen van de sociale economie zonder winstoogmerk, zoals de ziekenfondsen. In alle lidstaten moeten er adequate wettelijke en financiële kaders voor deze diensten komen om te zorgen voor rechtstreekse deelname aan EU-maatregelen, eerlijke concurrentie en opwaartse convergentie wat betreft de kwaliteit en toegankelijkheid, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat het beginsel van gezondheid als publiek goed gehandhaafd blijft. Onder verwijzing naar zijn advies “Naar een aangepast Europees rechtskader voor ondernemingen in de sociale economie” stelt het EESC bovendien voor om in het EU-recht een rechtskader in te voeren met het oog op een betere erkenning van ondernemingen van de sociale economie. Alle relevante belanghebbenden in de lidstaten moeten rechtstreeks, digitaal en snel worden benaderd door het centrale gegevensverzamelingsteam, om de nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens en de kwaliteit van de gecoördineerde respons van de EU te maximaliseren.

2.17.

De EU moet tevens meer aandacht besteden aan de werving, het behoud en de arbeidsomstandigheden van werknemers in de gezondheids- en sociale zorg. De veiligheid van werknemers in de gezondheids- en sociale zorg moet eveneens een prioriteit worden, gezien het aantal dodelijke slachtoffers dat tijdens de pandemie is gevallen. Daarnaast moet de EU relevante en transparante gegevens verzamelen over de gevolgen van COVID-19 voor werknemers in de gezondheids- en sociale zorg. Dit zal de EU en de lidstaten in staat stellen de langetermijngevolgen van COVID-19 nauwkeuriger te beoordelen en maatregelen te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de gezondheidszorgstelsels beter voorbereid zijn op toekomstige noodsituaties op gezondheidsgebied.

2.18.

Er lijkt een overlapping te bestaan tussen de doelstellingen van de verschillende verordeningen. Het is onduidelijk hoe de verdeling van de verantwoordelijkheden in de praktijk zal werken. Er bestaat onduidelijkheid over welk agentschap of orgaan de overlappende acties zal leiden, hetgeen tot verwarring en inefficiëntie bij de coördinatie-inspanningen van de EU kan leiden. Dit dient verduidelijkt te worden. In gevallen waarin de verschillende verordeningen elkaar herhalen, moet worden gezorgd voor een gemeenschappelijke reeks definities voor alle gebruikte termen. Zo kan bijvoorbeeld worden vastgesteld wat een “volksgezondheidscrisis” inhoudt.

2.19.

COVID-19 bracht aan het licht dat de EU-gezondheidsarchitectuur versnipperd is en dat de rol van alle relevante Europese agentschappen moet worden versterkt. Hoewel EU-financiering beschikbaar is, wordt er nog steeds onvoldoende geïnvesteerd ten opzichte van de omvang van de uitdagingen, ook op het gebied van preventie. Het EESC betreurt tevens dat de investeringen met de faciliteit voor herstel en veerkracht in de gezondheidszorg lager uitvallen dan in het voorstel van de Commissie. Dit is volgens ons een grote vergissing.

2.20.

Het EESC maant tot voorzichtigheid bij de uitvoering van de voorstellen uit het pakket. Hoewel het in het algemeen achter het pakket verordeningen staat, verwacht het EESC dat een beoordeling wordt gemaakt van de situatie en de toereikendheid van het pakket zodra de pandemie voorbij is en er een duidelijker beeld is van de gevolgen ervan.

3.   EU-verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid

3.1.

Het EESC is ingenomen met deze verordening, die zal leiden tot de totstandkoming van een sterker en meer omvattend rechtskader dat de Unie in staat stelt zich beter voor te bereiden en snel te reageren op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid.

3.2.

Het EESC is van mening dat de huidige coördinatiemechanismen volstrekt ontoereikend waren om de COVID-19-pandemie in te dammen en de inwoners van de EU te beschermen.

3.2.1.

De huidige regelingen voor gezondheidsbeveiliging, gebaseerd op het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie en de uitwisseling van informatie en samenwerking binnen het Comité voor de beveiliging van de gezondheid, konden weinig doen om een tijdige gemeenschappelijke respons op EU-niveau op gang te brengen, de cruciale aspecten van risicocommunicatie te coördineren, of solidariteit tussen de lidstaten te waarborgen.

3.2.2.

De aanpak om het virus in te dammen, was versnipperd en ondermijnde het vermogen van Europa om de verspreiding ervan te voorkomen. In te veel lidstaten werden de maatregelen niet uitgevoerd in overeenstemming met de wetenschappelijk adviezen. Dat blijkt uit het besmettingspercentage in landen die pas laat preventieve maatregelen hebben genomen, geen lockdowns hebben opgelegd of voor een “groepsimmuniteit”-aanpak hebben gekozen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de specifieke geografische omstandigheden van de lidstaten, zoals de grenzen die zij delen met andere landen met hoge besmettingspercentages of met landen die te maken hebben met een aanzienlijke stroom van migranten en vluchtelingen.

3.2.3.

Personen in zorginstellingen waren bijzonder vatbaar voor besmettingen en onder hen waren dan ook onevenredig veel sterfgevallen te betreuren. Uit de beschikbare gegevens blijkt bijvoorbeeld dat bij personen in institutionele omgevingen de besmettings- en sterftecijfers ten gevolge van COVID-19 het hoogst waren en nog steeds zijn. In Slovenië bijvoorbeeld waren 81 % van de COVID-19-doden bewoners van verzorgingstehuizen (8). Het virus heeft in die omgevingen rampzalige gevolgen gehad en de toekomstige EU-maatregelen inzake gezondheidsbeveiliging moeten deze kloof de wereld uit helpen.

3.2.4.

Toen de eerstelijnszorg en de spoedeisende hulp verzadigd raakten, werden degenen die het grootste risico liepen op besmetting en ernstige gezondheidsproblemen als eersten geweigerd op basis van triage. Vooral ouderen en personen met een handicap liepen het risico geen spoedbehandeling te krijgen.

3.2.5.

Aan het begin van de pandemie waren er ernstige tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen. De pandemie bracht barsten in de solidariteit binnen de EU aan het licht. Zo verhinderden sommige lidstaten de uitvoer van PBM of beademingstoestellen naar andere lidstaten die daar dringend behoefte aan hadden. Ook het ontbreken van een centrale evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) voor farmaceutische producten en medische hulpmiddelen in de EU bleek een groot probleem te zijn. Dit zijn kwesties waar de EU nooit meer mee te maken mag krijgen.

3.2.6.

Er was een gebrek aan uitgesplitste gegevens over de groepen die het meest door COVID-19 werden getroffen. Dat belemmerde de pogingen om degenen die het meeste risico lopen, te identificeren en te beschermen.

3.2.7.

Inconsistente communicatie met het publiek en belanghebbenden zoals gezondheidswerkers in de hele EU, alsmede tussen de lidstaten onderling, had een negatief effect op de doeltreffendheid van de respons vanuit het oogpunt van volksgezondheid. Er is ook een gebrek aan doeltreffende invoering van e-gezondheidsinstrumenten van de EU en nieuwe technologieën op het gebied van artificiële intelligentie.

3.3.

Het EESC is van mening dat de EU-verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid dergelijke problemen tijdens toekomstige gezondheidscrises in de hele EU zou kunnen helpen verlichten door:

3.3.1.

Het opstellen van een gemeenschappelijke EU-aanbestedingsprocedure en het aanleggen van strategische voorraden via de reserve van rescEU om soortgelijke tekorten tijdens toekomstige gezondheidscrises in de hele EU te helpen opvangen. Het zal vooral van belang zijn te voorzien in geneesmiddelen die door de gehele bevolking kunnen worden gebruikt en volledig rekening te houden met gevallen waarin bepaalde groepen vanwege hun leeftijd, geslacht of gender, aandoening of handicap aangepaste of alternatieve vormen van behandeling nodig hebben.

3.3.2.

Het creëren van een allesomvattend juridisch kader voor het regelen en doeltreffend uitvoeren van maatregelen op EU-niveau met betrekking tot paraatheid, surveillance, risicobeoordeling, en vroegtijdige waarschuwing en respons. Er moet onmiddellijk paraat worden gestaan om risicogroepen te beschermen, met name als het gaat om personen die in woongroepen en instellingen leven waar het zeer moeilijk is gebleken om de bewoners voldoende te beschermen en hun rechten te eerbiedigen, alsook om de gezondheid en veiligheid te waarborgen in termen van arbeidsomstandigheden en te zorgen voor voldoende personeel in zowel de gezondheids- als de zorgsector. Deze verordening moet ook voorzien in een beter toezicht op de tekorten aan medisch en verzorgend personeel om de lidstaten, de Europese Commissie en de nationale en Europese sociale partners te helpen bij het zoeken naar oplossingen om het werk in de sector aantrekkelijker te maken en zo de aanwerving en het behoud van personeel te verbeteren.

3.3.3.

Het op een gecoördineerde manier mobiliseren van wetenschappelijke expertise en interdisciplinaire dialoog. Het EESC is van mening dat dit hand in hand moet gaan met de expertise van het maatschappelijk middenveld, met name van organisaties die opkomen voor groepen die tijdens een pandemie grote risico’s lopen, zoals ouderen, daklozen, personen uit etnische minderheden en personen met een handicap. Ook de gezondheidssector, onderzoekers en andere relevante actoren, waaronder ondernemingen van de sociale economie, moeten erbij worden betrokken.

3.3.4.

Ervoor te zorgen dat het Comité voor de beveiliging van de gezondheid (HSC) van de EU richtsnoeren kan verstrekken voor de vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen op EU-niveau om het hoofd te kunnen bieden aan toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid. De Europese sociale partners in de gezondheidssector (bijvoorbeeld in het Comité voor Europese Sociale Dialoog in de Ziekenhuisbranche) moeten worden geraadpleegd en betrokken bij de governance van het HSC.

3.3.5.

Het vergemakkelijken van de rapportage van gegevens over gezondheidsstelsels en andere relevante gegevens voor het beheer van grensoverschrijdende bedreigingen. Die gegevensverzameling moet worden uitgesplitst om in de hele Unie een duidelijker inzicht te krijgen in de groepen die het meeste risico lopen en het meest door gezondheidsbedreigingen worden getroffen. De gegevens moeten rekening houden met gender, leeftijd, etniciteit, migratieachtergrond, handicaps en chronische ziekten. Zij moeten ook betrekking hebben op het aanbod van professionals in de gezondheids- en sociale zorg, de voorraad geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, de beddencapaciteit en de bedden die in gebruik zijn op de intensive care en in de acute zorg, het aantal beschikbare en in gebruik zijnde beademingsapparaten, de testcapaciteit en de uitgevoerde tests, en op het personeel van de volksgezondheidsdiensten om te zorgen voor een toereikende, op de behoeften afgestemde personeelsbezetting, met name de personeelsbezetting voor sociaal-medische diensten per hoofd van de bevolking. Daarnaast is het van belang informatie te verzamelen over de inclusiviteit van de nationale gezondheidszorgstelsels, om een meer gelijke toegang te waarborgen. Deze gegevens moeten worden gebruikt om aanbevelingen vast te stellen, onder meer over de middelenratio per bevolkingseenheid, met inbegrip van het aantal werknemers in de gezondheidszorg en de sociale dienstverlening, op basis van goede praktijken en beleidsevaluaties.

3.3.6.

Het oprichten van nieuwe EU-netwerken van laboratoria. Er moet aandacht worden besteed aan de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat medische innovaties en oplossingen voor iedereen toegankelijk zijn, ongeacht de lidstaat of de regio van verblijf, en hoe die voor iedereen betaalbaar kunnen worden gemaakt.

3.3.7.

Opleidingsprogramma’s voor specialisten, waarin eveneens rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van verschillende profielen van patiënten, medisch en verzorgend personeel en de ontwikkeling van e-gezondheid en telegeneeskunde. Tijdens de COVID-19-pandemie hebben we gezien dat leeftijd en het bestaan van verschillende aandoeningen en handicaps een enorm effect hebben gehad op het risico van ernstige symptomen en overlijden. Met name als het gaat om personen met een handicap en chronische ziekten is het van cruciaal belang dat specialisten weten hoe zij patiënten goed kunnen behandelen, dat zij de vrije wil van eenieder eerbiedigen en ervoor zorgen dat niemand tot een behandeling wordt gedwongen. Hun opleidingen moeten in overeenstemming zijn met de “één gezondheid”-benadering. Bovendien moeten in grensregio’s gezamenlijke grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden en moet men vertrouwd zijn met de volksgezondheidsstelsels aan de andere kant van de grens.

4.   Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

4.1.

Het EESC is ingenomen met de versterking van het mandaat van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (“het Centrum”) op het gebied van surveillance, paraatheid, vroegtijdige waarschuwing en respons, in de context van een versterkt EU-kader voor de beveiliging van de gezondheid.

4.2.

Die uitbreiding van het mandaat van het Centrum komt op een goed moment en zal, mits succesvol, een bouwsteen zijn om de Unie in staat te stellen de COVID-19-pandemie beter aan te pakken. Ook kan hierdoor iets worden gedaan aan de tekortkomingen in de respons op EU- en nationaal niveau bij (volks)gezondheidscrises, zoals tijdens de pandemie is gebleken.

4.3.

Volgens het EESC beschikte het Centrum niet over het mandaat noch over de mechanismen of middelen die nodig waren om op een samenhangende en doeltreffende manier op de COVID-19-pandemie te kunnen reageren.

4.4.

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op nationale aangelegenheden met betrekking tot de volksgezondheid. In onze Unie, die wordt gekenmerkt door een aanzienlijk grensoverschrijdend verkeer van personen en goederen, zijn alle overdraagbare ziekten echter potentiële grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, die surveillance, paraatheid, risicobeoordeling, vroegtijdige waarschuwing en respons op EU-niveau behoeven.

4.5.

De pandemie heeft de toxische relatie tussen overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten aan het licht gebracht. De overgrote meerderheid van de COVID-19-sterfgevallen hield verband met onderliggende en reeds bestaande gezondheidsproblemen en de toegang van patiënten met chronische ziekten tot behandeling werd negatief beïnvloed door de pandemie. Daarom moeten het crisisresponsmechanisme en de Europese gezondheidsunie tevens betrekking hebben op niet-overdraagbare ziekten.

4.6.

Uit de externe evaluatie van het Centrum, die in september 2019 is gepubliceerd, is gebleken dat het Centrum op belangrijke punten moet worden versterkt. Er werd gewezen op de noodzaak om de relevantie voor de lidstaten te versterken en de nadruk te leggen op het aanpakken van structurele lacunes en tekortkomingen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten die van invloed zijn op hun vermogen om doeltreffend bij te dragen aan en optimaal te profiteren van de activiteiten van het ECDC. De evaluatie wees uit dat het mandaat van het Centrum moet worden herzien en uitgebreid, en dat de bestaande verordening moet worden gewijzigd.

4.7.

Het EESC merkt op dat bescherming van de gezondheid van fundamenteel belang is voor de bescherming van de mensenrechten. Het ontbreken van een adequaat onderzoek naar, een adequate voorbereiding op, waarschuwing voor en respons op gezondheidsbedreigingen, zoals we tijdens de pandemie blijven vaststellen, ondermijnt de mensenrechten, met name het recht op gezondheid, en werkt ongelijkheden in de hand.

4.8.

Het voorstel omvat belangrijke verbeteringen van de capaciteiten van het Centrum:

Versterking van het vermogen om de gezondheidssituatie te monitoren op basis van gedigitaliseerde surveillancesystemen.

Een betere paraatheid in de lidstaten, door de ontwikkeling van nationale preventie- en responsplannen en een grotere capaciteit voor geïntegreerde snelle reacties op gezondheidsgebied.

Versterkte maatregelen ter bestrijding van epidemieën en uitbraken door bindende aanbevelingen voor risicobeheer.

Uitbreiding van de capaciteit om de EU-taskforce voor gezondheid te mobiliseren en in te zetten.

Monitoring en beoordeling van de capaciteit van gezondheidsstelsels op het gebied van diagnose, preventie en behandeling van specifieke overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten.

Versterkte capaciteit om te bepalen welke bevolkingsgroepen het grootste risico lopen en behoefte hebben aan gerichte responsmaatregelen.

Versterkte banden tussen onderzoek, paraatheid en respons, en beleidscontacten tussen volksgezondheid en onderzoeksgemeenschappen.

Opbouw van competenties voor gezondheidsbescherming door de coördinatie van een nieuw netwerk van referentielaboratoria van de Unie en een nieuw netwerk van nationale diensten ter ondersteuning van transfusie, transplantatie en medisch begeleide voortplanting.

Uitbreiding van de werkzaamheden op het gebied van overdraagbare ziekten.

Bijdragen aan de inzet van de EU voor mondiale gezondheidsbeveiliging en paraatheid.

4.9.

Het EESC heeft herhaaldelijk gepleit voor meer investeringen in volksgezondheid in de EU. Bij de versterking van het mandaat van het Centrum moeten de volgende punten in aanmerking worden genomen:

4.9.1.

Het Centrum moet het mandaat en de middelen hebben om ongelijkheden op gezondheidsgebied aan te pakken en ervoor te zorgen dat de EU-respons op gezondheidsgebied gericht is op degenen die volgens multidisciplinaire wetenschappelijke deskundigen het grootste risico lopen. De aanwijzing van degenen die het meeste risico lopen, moet gebaseerd zijn op hoogwaardig uitgesplitste gegevens die deze bevolkingsgroepen omvatten. Het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, dienstverleners en leden van de zwaarst getroffen gemeenschappen moeten hier op zinvolle wijze bij worden betrokken. Coördinatie tussen volksgezondheidsstelsels, de medische wereld en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners en ondernemingen van de sociale economie die actief zijn in de gezondheidszorg, is van essentieel belang voor het delen van informatie.

4.9.2.

Gezondheid staat niet op zichzelf. Gezondheid hangt nauw samen met een fatsoenlijke levensstandaard, fatsoenlijk werk, adequate huisvesting en voeding en een volledig scala aan diensten en ondersteuning. De EU heeft zich er reeds toe verbonden een sociaal Europa te bevorderen via de Europese pijler van sociale rechten. Het Centrum moet ook zijn toegerust om evaluaties te doen en aanbevelingen op te stellen voor de relevante EU-structuren, zoals die welke toezicht houden op het proces van het Europees Semester en het vernieuwde sociale scorebord van de EU-pijler van sociale rechten. In samenwerking met deze structuren moet het de lidstaten richtsnoeren kunnen aanreiken over de sociale gezondheidsdeterminanten en over de manier waarop de gezondheid kan worden verbeterd door deze aan te pakken.

4.9.3.

Het Centrum moet een mandaat krijgen om investeringen te monitoren en aanbevelingen te doen over de financiering van gezondheidstoezicht, risicobeoordeling, paraatheid en respons, zowel op EU- als op nationaal niveau.

4.9.4.

Bij de systematische monitoring moet worden samengewerkt tussen het ECDC en de nationale centra voor ziektebestrijding. Samen moeten zij nagaan wie het meest door gezondheidsbedreigingen wordt getroffen, gevallen en hotspots opsporen, trends signaleren en aanbevelingen doen.

5.   EU-verordening betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau

5.1.

Het EESC is ingenomen met de vernieuwde rol van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de grotere capaciteit van dat bureau om tekorten aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen in de EU op te vangen.

5.2.

Het EESC is van mening dat de huidige rol van het EMA ontoereikend was om de uitdagingen van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden, met name gezien het feit dat er vooral aan het begin van de pandemie in de EU ernstige tekorten waren aan levensreddende medische hulpmiddelen, zoals beademingstoestellen. In sommige lidstaten waren de tekorten bijzonder groot en was er onvoldoende coördinatie bij het eerlijk verdelen van apparaten en PBM in de hele Unie.

5.3.

De vernieuwde rol van het EMA en de toegenomen capaciteit waarop een beroep kan worden gedaan in geval van een nieuwe gezondheidscrisis op EU-niveau, zullen de problemen die zich tijdens de COVID-19-pandemie hebben voorgedaan, helpen verlichten door:

5.3.1.

Het oprichten van een stuurgroep geneesmiddelen en een stuurgroep medische hulpmiddelen, die aan de Europese Commissie en de lidstaten verslag zullen uitbrengen over tekorten of risico’s op toekomstige tekorten. De stuurgroepen, die zijn samengesteld uit deskundigen uit de hele EU om te zorgen voor een gecoördineerde aanpak, moeten tevens professionals omvatten die gespecialiseerd zijn in de aangepaste medische behandeling van mensen die een groter risico lopen op gezondheidsproblemen tijdens pandemieën zoals die we zopas hebben meegemaakt. Dat zal uiteraard afhangen van het soort gezondheidscrisis dat de EU doormaakt, maar normaliter zal kennis over een aangepaste geslacht- of gendergebonden behandeling voor ouderen, personen met een handicap en personen met ernstige aandoeningen nodig zijn. Ook maatschappelijke organisaties moeten hierbij worden betrokken en op een zinvolle manier worden geraadpleegd.

5.3.2.

Reageren voordat er tekorten aan geneesmiddelen ontstaan, en potentiële tekorten signaleren. Dat moet niet alleen gelden voor de meest gebruikte geneesmiddelen op de markt in de EU, maar ook voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen voor zeldzamere aandoeningen, zodat ze indien nodig in alle lidstaten en alle gebieden beschikbaar zijn.

5.3.3.

Samen met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) studies coördineren om de doeltreffendheid en veiligheid van vaccins te monitoren, en een “doorlopende evaluatie” faciliteren waarbij een taskforce gegevens en bewijsmateriaal uit klinische studies in real time zal bekijken teneinde het proces te versnellen. Die taskforce zal tevens wetenschappelijk advies uitbrengen over klinische proeven voor geneesmiddelen en vaccins. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid moet de taskforce de vaststelling aanmoedigen van de klinisch meest relevante prestatiedoelstellingen voor geneesmiddelen die in klinische proeven moeten worden gemeten. Het bureau geeft reeds wetenschappelijk advies, maar dat zal nu op een versnelde manier binnen 20 dagen en gratis gebeuren.

5.4.

Het EMA staat bij zijn toekomstige activiteiten voor een aantal uitdagingen. Het bureau moet ervoor zorgen dat het aanbod van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen in de hele EU niet alleen consistent en toereikend is, maar ook dat de beschikbare voorraad betaalbaar is voor burgers.

5.5.

Op dit moment is de grootste uitdaging het uitrollen van de COVID-19-vaccinaties. Het valt te betreuren dat bepaalde risicogroepen die in aanmerking komen voor snelle vaccinatie, zoals personen met een handicap en personen met chronische ziekten, over het hoofd worden gezien in de EU-vaccinatiestrategie. De volgorde van behandeling moet worden bepaald door een multidisciplinaire wetenschappelijke analyse waarbij rekening wordt gehouden met discriminatie en met groepen die meer worden blootgesteld aan het virus. Het vaccin moet worden behandeld als een publiek goed, en als zodanig is het van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de tijdige toediening van vaccins aan de bevolking niet al te zeer wordt belemmerd door beperkingen die bijvoorbeeld verband houden met intellectuele-eigendomsrechten. Het redden van levens moet altijd de hoogste prioriteit voor de EU zijn. De Europese Commissie moet er daarom absoluut voor zorgen dat Europa het leidende continent blijft op het gebied van de ontwikkeling van vaccins.

5.6.

Tijdens de COVID-19-pandemie heeft het EMA proactief gegevens over goedgekeurde vaccins en geneesmiddelen en informatie over zijn werkzaamheden gedeeld. Ook heeft het EMA de regelgevingsprocessen uitgelegd aan het publiek. Deze mate van transparantie wordt als zeer gunstig beschouwd en moet ook in de toekomst worden gewaarborgd. Daarom zou de verordening een bepaling moeten bevatten dat alle gegevens van klinische proeven op basis waarvan het bureau geneesmiddelen of vaccins toestaat, openbaar moeten worden gemaakt, evenals de protocollen voor klinische proeven waarover het bureau adviseert, in overeenstemming met de verordening inzake klinische proeven.

5.7.

Het EESC moedigt het EMA aan om samen met alle belanghebbenden in de gezondheidszorg te werken aan de totstandkoming van een Europees model voor een eerlijke, verantwoordelijke en transparante prijsstelling van geneesmiddelen en voor toegankelijke farmaceutische innovaties.

6.   Autoriteit voor respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied

6.1.

De EU is van plan een Europese autoriteit voor respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) op te richten. Het wetgevingsvoorstel voor de oprichting van de autoriteit zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2021 worden ingediend, maar de grote lijnen van de HERA staan al in de onlangs uitgebrachte farmaceutische strategie voor Europa.

6.2.

Het is de bedoeling dat de HERA een belangrijke structurele kloof in de EU-infrastructuur voor paraatheid en respons bij crises opvult. Zij zal de coördinatie tussen de lidstaten versterken door de ontwikkeling van strategische investeringen voor onderzoek, ontwikkeling, vervaardiging, toepassing, distributie en gebruik van medische tegenmaatregelen. Om dat te bereiken zal de HERA de EU helpen beter in te spelen op de ontstane gezondheidsbehoeften door:

Het anticiperen op “specifieke bedreigingen en technologieën mogelijk te maken door middel van verkennende activiteiten en prognoses”. Dat vereist een aanzienlijke mate van outreach met groepen uit het maatschappelijk middenveld die opkomen voor mensen die in noodsituaties op gezondheidsgebied doorgaans meer risico lopen, teneinde na te gaan hoe potentiële bedreigingen een onevenredig effect op hen kunnen hebben.

Het opsporen en aanpakken van investeringskloven in belangrijke tegenmaatregelen, waaronder de ontwikkeling van innovatieve antimicrobiële stoffen.

Het monitoren en bundelen van de productiecapaciteit, de behoeften aan grondstoffen en de beschikbaarheid ervan, om zo de kwetsbaarheden in de toeleveringsketen aan te pakken.

Het ondersteunen van de ontwikkeling van transversale technologische oplossingen, zoals vaccinplatformtechnologieën, die de paraatheids- en responsplanning voor toekomstige bedreigingen van de volksgezondheid ondersteunen.

Het ontwikkelen van specifieke tegenmaatregelen, onder meer door onderzoek, klinische studies en gegevensinfrastructuur.

6.3.

Het EESC plaatst vraagtekens bij de overlapping tussen de doelstellingen van de HERA en die van het ECDC, het EMA en de verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid. Kwesties in verband met crisisparaatheid, onderzoek, gegevens en gecoördineerde distributie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen lijken onder de bovengenoemde verordeningen te vallen. De toegevoegde waarde van de HERA lijkt dan ook onduidelijk en dreigt zelfs te leiden tot een vervaging van de scheidslijnen die bepalen welk orgaan verantwoordelijk is voor welk onderdeel van de coördinatie van de gezondheidszorg. Het is bijvoorbeeld onduidelijk of de aanbevelingen van de HERA voorrang hebben op die van het EMA in het geval dat een epidemie uitbreekt in de EU.

6.4.

De HERA moet een puur openbare organisatie zijn met een duidelijke taak op het gebied van de volksgezondheid, mag niet interfereren met het industrieel beleid, en moet bereid zijn een oordeel te vellen dat onafhankelijk is van de farmaceutische industrie en oplossingen te ontwerpen die gericht zijn op de volksgezondheid (bijvoorbeeld voor de bestrijding van antimicrobiële resistentie). Zij moet beschikken over een omvangrijk budget dat een onafhankelijke langetermijnplanning mogelijk maakt. In de wetteksten waarin de werking van de HERA wordt geregeld, moet een redelijke prijsberekeningsclausule worden opgenomen.

6.5.

Wat wel als de toegevoegde waarde van HERA kan worden beschouwd, is de coördinerende rol bij de vervaardiging van medische hulpmiddelen en beschermingsmiddelen, alsmede van geneesmiddelen. Het monitoren en bundelen van de productiecapaciteit, de behoeften aan grondstoffen en de beschikbaarheid ervan is tevens een gebied waarop HERA zich zal onderscheiden van het werk van het EMA en het ECDC. Een succesvolle HERA is een sterk, onafhankelijk en transparant overheidsorgaan. Het algemeen belang moet centraal staan en moet zich vertalen in haar prioriteiten, governance en acties. Het waarborgen van beter uitgesplitste gegevens voor kwetsbare groepen is een voorwaarde voor de bestrijding van ongelijkheden op gezondheidsgebied.

6.6.

Het EESC is van mening dat er onopgeloste kwesties zijn die logischerwijs onder het toezicht van de HERA zouden kunnen vallen en waarop in eerdere mededelingen nog niet is gezinspeeld. De HERA is een uitgelezen kans om voort te bouwen op de excellentie van de Europese wetenschap, lessen te trekken uit de huidige crisis en ervoor te zorgen dat de publieke sector optreedt als verstandige belegger die zinvolle, op de behoeften van de volksgezondheid gerichte innovatie aanstuurt. In het licht van de overlappingen met de werkzaamheden van andere instanties zou het nuttig kunnen zijn het toepassingsgebied en de verantwoordelijkheden van de HERA aan te passen en daarin het volgende op te nemen:

6.6.1.

Coördinatie van een EU-taskforce die zich specifiek bezighoudt met de gevolgen van noodsituaties op gezondheidsgebied voor sociale groepen met een hoog risico, en voor gezondheidswerkers en zorgverleners. Die werkgroep zou zich, hoewel niet uitsluitend, kunnen richten op ouderen, personen met aandoeningen en personen met een handicap.

6.6.2.

Aandacht voor non-discriminatie in de respons van de EU op toekomstige pandemieën, door ervoor te zorgen dat preventieve maatregelen, medische noodhulp en behandelingen beschikbaar zijn voor iedereen, ook voor daklozen, reizende gemeenschappen en mensen zonder papieren die in de EU verblijven, en die allemaal het risico lopen buiten de boot te vallen bij een publieke respons op gezondheidscrises.

6.6.3.

Voorlichtingscampagnes tijdens noodsituaties voor de gezondheid om ervoor te zorgen dat de mensen een beter inzicht krijgen in de manier waarop zij zichzelf kunnen beschermen, in de aanpassingen die zij in hun dagelijkse activiteiten moeten aanbrengen om veilig te blijven en, indien en wanneer er behandelingen beschikbaar zijn, hoe zij er toegang toe kunnen krijgen. Dergelijke mededelingen moeten rechtstreeks gericht zijn tot en toegankelijk zijn voor iedereen en rekening houden met de bijzondere behoeften van risicogroepen zoals ouderen, personen met aandoeningen en personen met een handicap. Tijdens de huidige COVID-19-pandemie is de communicatie in grote mate afhankelijk geweest van het werk van maatschappelijke organisaties. Daarom moeten zij bij die activiteit worden geraadpleegd.

6.6.4.

De governancestructuur van de HERA moet transparant en evenwichtig zijn, en hierbij moeten ook patiënten- en volksgezondheidsorganisaties, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en vertegenwoordigers van de onderzoeksgemeenschap worden betrokken. Hoewel particuliere bedrijven belangrijke partners zullen zijn, mogen zij geen deel uitmaken van de governancestructuur van deze nieuwe openbare organisatie. De vaststelling van mondiale onvervulde behoeften zal alleen door de volksgezondheidssector worden gedaan. Hun doel is om nieuwe producten te ontwikkelen en op de markt te brengen.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Public opinion in the EU in time of coronavirus crisis 3 (europa.eu).

(2)  PB C 13, 15.1.2016, blz. 40, PB C 14, 15.1.2020, blz. 1.

(3)  Policy & practice: Commercial determinants of health and sport

(4)  PB C 429 van 11.12.2020, blz. 251; PB C 440 van 6.12.2018, blz. 150; PB C 242 van 23.7.2015, blz. 48; PB C 181 van 21.6.2012, blz. 160; PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1; PB C 13 van 15.1.2016, blz. 40.

(5)  Resolutie van het EESC (PB C 311 van 18.9.2020, blz. 1).

(6)  https://ec.europa.eu/eurostat/en/web/products-euro-indicators/-/3-08012021-ap

(7)  https://www.aim-mutual.org/mediaroom/tackling-medical-deserts-across-the-eu/

(8)  A. Comas-Herrera et al., Mortality associated with COVID-19 outbreaks in care homes: early international evidence, (mei 2020).


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/121


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025”

(COM(2020)565 final)

(2021/C 286/21)

Rapporteur: Cristian PÎRVULESCU

Raadpleging

Europese Commissie, 27.11.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

1.12.2020

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

192/2/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het door de Europese Commissie gepresenteerde EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 en hoopt dat het zowel de EU als de instellingen van de lidstaten zal helpen om hun inspanningen ter bestrijding van racisme en andere vormen van structurele discriminatie op te voeren.

1.2.

Het plan is relevant en komt op het juiste moment. De ontwikkeling van de epidemiologische crisis ten gevolge van COVID-19 heeft geleid tot nieuwe uitdagingen met betrekking tot inclusie en bevordering van diversiteit. Reeds gemarginaliseerde groepen, zoals migranten, hebben grote medische, sociale en economische problemen ondervonden. In tijden van crisis komen discriminerende houdingen en handelingen vaker voor.

1.3.

De situatie van minderheden en kwetsbare groepen in de EU verslechterde ook al vóór de COVID-19-crisis. De migrantenhaat is toegenomen, wat onder meer te wijten is aan politieke leiders en partijen die enkel uit zijn op electoraal gewin en antimoslim-, anti-Afrikaanse en anti-Aziatische sentimenten aanwakkeren. Historische minderheden zoals de Roma zijn in toenemende mate het doelwit geworden van racistisch geïnspireerde haat. De veiligheid van de Joodse bevolking in Europa is steeds minder geworden, hetgeen pijnlijke herinneringen oproept aan het wrede antisemitisme dat vóór de Tweede Wereldoorlog het continent teisterde.

1.4.

Tegen deze achtergrond wordt met het plan beoogd wetgevings-, beleids- en begrotingsmaatregelen te stroomlijnen. Hoewel het plan alle beschikbare instrumenten bundelt, lijkt het soms ambitie en historische diepgang te missen. De aanpak is te voorzichtig, terwijl de situatie ter plaatse snel verslechtert. Het EESC wijst erop dat de bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid op Europees niveau een duidelijke verantwoordelijkheid is die in de oprichtingsakten van de EU is vastgelegd. Die is niet optioneel en de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de EU en de nationale autoriteiten mag niet de basis vormen voor zelfgenoegzaamheid en passiviteit. Het gaat met name om de vraag hoe alle lidstaten van de EU ervan kunnen worden overtuigd hieraan een bijdrage te leveren en te zorgen voor de actieve medewerking van diverse organen, instellingen en organisaties op nationaal niveau.

1.5.

Het EESC steunt de opstelling van nieuwe wetgeving om de rol van nationale organen voor gelijke behandeling te versterken.

1.6.

Het EESC moedigt de Raad ook aan om zijn goedkeuring te hechten aan het voorstel van de Commissie uit 2008 voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

1.7.

De uitvoering van het kaderbesluit betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht, een belangrijke wetgevingshandeling, moet grondig worden geëvalueerd.

1.8.

De onlineruimte komt steeds meer in de plaats van de traditionele publieke ruimte. Die ruimte wordt ook door sommige leiders, groepen en organisaties gebruikt om racistische en discriminerende standpunten uit te dragen. Bij het ontwerpen van beleid en procedures moet sterker de nadruk worden gelegd op de georganiseerde verspreiding van haatpropaganda en op de passende bestrijding ervan.

1.9.

Helaas hebben we in het laatste decennium moeten constateren dat een aanzienlijk aantal groepen en organisaties openlijk ideeën, symbolen en acties verdedigt die hun oorsprong vinden in het Europese fascisme van het interbellum. In de afgelopen tien jaar zijn zij van de marge naar het centrum van de openbare ruimte opgeschoven, onder meer via onlinemobilisatie. Zij zijn ook aangemoedigd door politieke ontwikkelingen buiten Europa — regeringen van grote staten die nationalistische en conservatieve standpunten innemen ten aanzien van binnen- en buitenlands beleid. Deze nieuwe mobilisatie moet dienovereenkomstig worden aangepakt, niet alleen via wetgevings- en strafmaatregelen, die te laat zouden kunnen komen, maar via directe en doortastende maatregelen die de diepere oorzaken van rechtse radicalisering aanpakken.

1.10.

Het EESC is ingenomen met het door de Commissie gepubliceerde actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en hoopt dat het een sterke bijdrage zal leveren aan de gelijkheid op de arbeidsmarkt, ook voor mensen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Wij hopen ook dat de sociale verplichtingen van de EU-instellingen en de lidstaten zullen worden gehandhaafd in de moeilijke economische tijden die door de COVID-19-epidemie zijn ontstaan.

1.11.

Het EESC kijkt uit naar de alomvattende strategie voor de rechten van het kind die de Commissie voor 2021 heeft gepland. Wij hopen dat in de strategie niet alleen acties ter bestrijding van racisme en discriminatie zullen worden opgenomen, maar ook de link zal worden gelegd met beleid en middelen die de negatieve gevolgen van de epidemie en de daaruit voortvloeiende verstoringen kunnen verzachten.

1.12.

Het gezondheidsbeleid van de EU en van de lidstaten moet grondig worden heroverwogen, met als doel ervoor te zorgen dat alle mensen, en in het bijzonder die uit kwetsbare en minderheidsgroepen, toegang hebben tot hoogwaardige diensten. Dit omvat een betere financiering van diensten, de ontwikkeling van infrastructuur voor volksgezondheid in alle regio’s, vooral in de armere gebieden, de ontwikkeling van eerstelijnsgezondheidszorg en het centraal stellen van dienstverlening rond de behoeften en rechten van de patiënten. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de rechten, de waardigheid en het welzijn van oudere burgers die door de COVID-19-pandemie geïsoleerd zijn geraakt in zorginstellingen.

1.13.

De historische wortels van racisme moeten opnieuw in de belangstelling komen te staan, vooral op het gebied van onderwijs. Er moeten nieuwe leerplannen en -boeken worden ontwikkeld en met steun van de EU moeten opleidingsprogramma’s voor leerkrachten en opvoeders worden georganiseerd. Een interdisciplinaire aanpak van de gemeenschappelijke Europese geschiedenis en het gemeenschappelijk Europees erfgoed moet op het niveau van het voortgezet en het hoger onderwijs worden bevorderd.

1.14.

Het EESC sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan alle lidstaten om nationale actieplannen tegen racisme en rassendiscriminatie op te stellen en goed te keuren. Slechts ongeveer de helft van de lidstaten heeft dergelijke plannen, hetgeen erop wijst dat de interesse en de betrokkenheid van de regeringen van de lidstaten niet overal even groot zijn. Het EESC kijkt uit naar de vaststelling van gemeenschappelijke leidende beginselen voor nationale actieplannen in 2021 en is bereid om hieraan een bijdrage te leveren.

1.15.

Het EESC hoopt dat de inspanningen van bedrijfsorganisaties en individuele bedrijven om een inclusieve werkomgeving te creëren voor hun werknemers, ongeacht geslacht, raciale of etnische afkomst, godsdienst, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid, nog worden opgevoerd. Een inclusieve werkomgeving omvat ook een echte sociale dialoog en een sterke werknemersvertegenwoordiging. Wij kijken uit naar de maand van de Europese diversiteitshandvesten in mei 2021 en de lancering van de onlinetoolkit waarmee bedrijven hun interne diversiteit en diversiteitsstrategieën kunnen beoordelen.

1.16.

De financiering van de maatregelen ter bestrijding van racisme en discriminatie lijkt genereus. Daartoe behoren het meerjarig financieel kader (MFK), het nieuwe programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, Horizon Europa, en de nieuwe faciliteit voor herstel en veerkracht. Op basis van een algemene evaluatie van de maatregelen tot nu toe lijken de regeringen van de lidstaten weinig belangstelling te hebben voor diverse middelen en voor de bestrijding van racisme en discriminatie. Het EESC is van mening dat budgettaire middelen op zich niet volstaan en dat er een systeem van stimulansen moet worden ingevoerd.

1.17.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in het kader van het actieplan voor Europese democratie samen te werken met de Europese politieke partijen, het Europees netwerk voor samenwerking bij verkiezingen, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld om de participatie te verbeteren. Het EESC is bereid aan de werkzaamheden bij te dragen en zijn eigen perspectief en deskundigheid in te brengen.

1.18.

Het EESC moedigt de Commissie aan om verschillende plannen waarvan de doelstellingen en instrumenten elkaar in aanzienlijke mate overlappen, beter te integreren. Wij stellen voor het actieplan tegen racisme, de strategie ter uitvoering van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het actieplan voor de democratie en het verslag over de rechtsstaat te integreren. Gezien het feit dat deze plannen verschillende beleidsterreinen vertegenwoordigen, moeten wij ook gemeenschappelijke elementen en synergieën vaststellen.

1.19.

Een van de pijlers van doeltreffend beleid op het gebied van democratie, rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten is een levendig, goed georganiseerd en assertief maatschappelijk middenveld dat actief is op alle niveaus — lokaal, regionaal, nationaal en Europees. Het EESC dringt er derhalve bij de Commissie op aan een alomvattende Europese strategie voor het maatschappelijk middenveld uit te werken, zodat het beter in staat zal zijn om zijn democratische missie te vervullen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.   Bestrijding van racisme en rassendiscriminatie door middel van wetgeving: evaluatie en maatregelen

2.1.1.

Het EESC moedigt de Commissie aan om zo snel mogelijk te beginnen met de algehele evaluatie van het bestaande rechtskader. Monitoring van de omzetting en uitvoering van EU-wetgeving is cruciaal om te zorgen voor doeltreffende antidiscriminatiemaatregelen. Het EESC moedigt de Commissie aan om bij de beoordeling rekening te houden met de standpunten van de belangrijkste maatschappelijke organisaties, de sociale partners, maatschappelijke groeperingen en nationale organen voor gelijke behandeling. Ook de organisaties die rechtstreeks met de getroffen groepen werken, moeten hierbij worden betrokken.

2.1.2.

Het EESC kijkt uit naar het voor 2021 geplande monitoringverslag over de uitvoering van de richtlijn rassengelijkheid en is ingenomen met een mogelijke focus op regelgeving inzake rechtshandhaving. Het moedigt de Commissie ook aan om, indien nodig, proactief gebruik te maken van de inbreukprocedures.

2.1.3.

Het EESC steunt de opstelling van nieuwe wetgeving om de rol van nationale organen voor gelijke behandeling te versterken. Het valt te betreuren dat dergelijke belangrijke instellingen, die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie, het bevorderen van gelijkheid, het uitvoeren van onafhankelijke onderzoeken en het uitbrengen van onafhankelijke rapporten en aanbevelingen, een te grote verscheidenheid aan machtsconfiguraties en functies hebben. Het is absoluut noodzakelijk hun rol te heroverwegen en verder te versterken.

2.1.4.

Het EESC moedigt de Raad ook aan om zijn goedkeuring te hechten aan het voorstel van de Commissie uit 2008 voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. (1)

2.1.5.

De uitvoering van het kaderbesluit betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (2), een belangrijke wetgevingshandeling, moet grondig worden geëvalueerd. Zoals in het voorstel staat, bestaat er ernstige bezorgdheid over de mate waarin haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven in de nationale wetboeken van strafrecht correct strafbaar worden gesteld. Dit is tevens een zorg van de Commissie.

2.1.6.

Bijzonder zorgwekkend is de verspreiding van haatpropaganda in de onlineruimte (3). Hoewel het kaderbesluit de lidstaten ertoe noopt het publiekelijk aanzetten tot geweld of haat op grond van huidskleur, godsdienst, afkomst, ras of nationale of etnische afkomst strafbaar te stellen, vertoont de toepassing van de regel in de praktijk aanzienlijke tekortkomingen. De nationale autoriteiten moeten rekening houden met het beginsel van vrijheid van meningsuiting en illegaal onlinegedrag nader omschrijven. Tegelijkertijd moeten zij samenwerken met de informatietechnologieplatforms om de toegang te reguleren en duidelijker regels vast te stellen voor het modereren en verwijderen van inhoud. Er is vooruitgang geboekt met betrekking tot de vrijwillige naleving door platformaanbieders en de verwijdering van illegale inhoud, maar er zijn permanente inspanningen nodig om gelijke tred te houden met de ontwikkelingen in de onlineruimte.

2.1.7.

De onlineruimte komt steeds meer in de plaats van de traditionele publieke ruimte. In die ruimte vindt het merendeel van de sociale interactie plaats, voor uiteenlopende behoeften en doeleinden, van de aankoop van goederen en diensten, amusement, informatie, onderwijs en culturele consumptie tot burgerlijke en politieke mobilisatie. De ruimte is enorm en de ontwikkeling van technologie en diensten verlegt de grenzen van sociale omgang en interacties. Daarnaast maken de politieke leiders, groeperingen en organisaties ook graag gebruik van de onlineruimte om hun waarden en ideologieën te promoten, met burgers in contact te komen en hen te mobiliseren (4). Bij sommige van hen vormen racistische en discriminerende houdingen de kern van hun politieke actie en mobilisatie. Bij het ontwerpen van beleid en procedures moet sterker de nadruk worden gelegd op de georganiseerde verspreiding van haatpropaganda en op de passende bestrijding ervan.

2.1.8.

Helaas hebben we in het laatste decennium moeten constateren dat een aanzienlijk aantal groepen en organisaties openlijk ideeën, symbolen en acties verdedigt die hun oorsprong vinden in het Europese fascisme van het interbellum. Het gaat om partijen in nationale parlementen, buitenparlementaire partijen, politieke bewegingen en milities, die allen geworteld zijn in een politieke cultuur van haat en discriminatie. In de afgelopen tien jaar zijn zij van de marge naar het centrum van de openbare ruimte opgeschoven, onder meer via onlinemobilisatie. Zij zijn ook aangemoedigd door politieke ontwikkelingen buiten Europa — regeringen van grote staten die nationalistische en conservatieve standpunten innemen ten aanzien van binnen- en buitenlands beleid. Deze nieuwe mobilisatie moet dienovereenkomstig worden aangepakt, niet alleen via wetgevings- en strafmaatregelen, die te laat zouden kunnen komen, maar via directe en doortastende maatregelen die de diepere oorzaken van rechtse radicalisering aanpakken.

2.1.9.

Zoals in het voorstel staat, hebben sommige lidstaten maatregelen genomen om racistische groeperingen en hun symbolen te verbieden, vaak in het kader van wetgeving inzake haatmisdrijven, haatzaaiende uitlatingen of terrorisme, of strafrechtelijke sancties vastgesteld in verband met de ontkenning van misdaden tegen de menselijkheid en/of van de nazi- en fascistische periode, alsook met het voeren van propaganda voor terroristische groeperingen. Dit is een stap in de goede richting, maar er is meer actie nodig. Alle landen moeten nationale maatregelen tegen gewelddadig extremisme ontwikkelen en hun aanpak moet worden vergemakkelijkt door gezamenlijke actie op EU-niveau. Het EESC kijkt uit naar het verslag van de Commissie over de nationale maatregelen tegen gewelddadig extremisme. Wij moedigen de Commissie aan nauw samen te werken, niet alleen met de wetshandhavingsautoriteiten, die doorgaans belast zijn met de monitoring van gewelddadig extremisme, maar ook met nationale organen voor gelijke behandeling, onafhankelijke waakhondinstellingen, maatschappelijke organisaties (waaronder religieuze gemeenschappen) de sociale partners, de media en universiteiten. Het EESC is bereid om vanuit zijn eigen expertise bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke EU-plannen ter bestrijding van gewelddadig extremisme. De acties moeten niet alleen gericht zijn op gevallen van gewelddadig extremisme die in een laat stadium zichtbaar zijn, maar ook op de onderliggende oorzaken en de omstandigheden die radicalisering en actie in de hand werken.

2.1.10.

Alle lidstaten zouden moeten overwegen om Verdrag nr. 190 (2019) van de Internationale Arbeidsorganisatie onverwijld te ratificeren. Dit is het allereerste internationale verdrag dat elke vorm van geweld en intimidatie op het werk zonder meer veroordeelt en heeft als zodanig dus betrekking op alle vormen van intimidatie en discriminatie, waaronder die op basis van ras en gender.

2.2.   Verder gaan dan wat in de EU-wetgeving is vastgelegd — meer inspanningen leveren om racisme in het dagelijks leven aan te pakken

2.2.1.

Het EESC is ingenomen met de nieuwe aandacht voor de bestrijding van discriminatie door rechtshandhavingsinstanties. In alle Europese gemeenschappen zijn rechtshandhavingsinstanties dagelijks aan het werk en zij kunnen een sleutelrol spelen bij de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie. Helaas komen democratie, bescherming van de mensenrechten en discriminatie meestal niet aan bod in de opleiding en scholing van het personeel. In sommige gevallen ontwikkelt het rechtshandhavingspersoneel zelf racistische, xenofobe en discriminerende attitudes, en in het ergste geval hebben zij banden met externe groepen die deze ideeën propageren. Het EESC is ingenomen met het werk van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) en het Agentschap voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) om opleidingsmiddelen en -instrumenten te ontwikkelen, maar dit is niet genoeg. Het aantal potentiële begunstigden van onderwijs en opleiding ligt in de orde van honderdduizenden. De samenwerking met nationale opleidingsinstellingen moet daarom aanzienlijk worden geïntensiveerd. Daarbij moeten meer middelen worden uitgetrokken voor opleiding op EU- en nationaal niveau. FRA en CEPOL kunnen de nationale opleidingsinstellingen ook aanmoedigen om samen te werken met maatschappelijke organisaties en universiteiten, zodat de opleidingsinhoud beter kan worden afgestemd op de specifieke nationale kenmerken.

2.2.2.

Het EESC is ingenomen met de grote inspanningen van de Commissie om discriminatie en ongelijkheid bij de toegang tot werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting via beleids- en financieringsprogramma’s te bestrijden. Het is eveneens ingenomen met het door de Commissie gepubliceerde actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en hoopt dat het een sterke bijdrage zal leveren aan de gelijkheid op de arbeidsmarkt, ook voor mensen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Wij hopen ook dat de sociale verplichtingen van de EU-instellingen en de lidstaten zullen worden gehandhaafd in de moeilijke economische tijden die door de COVID-19-epidemie zijn veroorzaakt.

2.2.3.

Het EESC is ingenomen met het voornemen om NextGenerationEU, het instrument voor technische ondersteuning en de algemene begroting voor 2021-2027 te gebruiken voor het bevorderen van sociale inclusie, het waarborgen van gelijke kansen voor iedereen en het aanpakken van discriminatie. De COVID-19-crisis, die kwetsbare groepen en minderheden onevenredig hard treft, heeft geleid tot de behoefte aan infrastructuurontwikkeling en gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, gezondheidszorg en sociale zorg, huisvesting, en hoogwaardige, niet-gesegregeerde en inclusieve onderwijs- en opleidingsdiensten.

2.2.4.

De COVID-19-crisis heeft de problemen van kwetsbare en minderheidsgroepen met betrekking tot de arbeidsmarkt verergerd. Personen die tot een minderheid behoren ondervinden moeilijkheden om een baan te vinden en, zelfs wanneer zij er een hebben, om betaald te worden overeenkomstig hun opleiding en hun vaardigheidsniveau. De economische gevolgen van de pandemie, waaronder ontslagen op grote schaal en een verdere verslechtering van de arbeidsomstandigheden en de lonen, treffen kwetsbare en minderheidsgroepen harder. Wij kijken uit naar het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten voor een doeltreffende aanpak van discriminatie op het gebied van werkgelegenheid.

2.2.5.

COVID-19 heeft ook een negatief effect op het onderwijs gehad. De schoolsluitingen die in 2020 plaatsvonden — en waarschijnlijk ook in 2021 zullen doorgaan — verstoorden een onderwijsproces dat al onvoldoende inclusief was. Kinderen en jongeren uit kwetsbare en minderheidsgroepen gingen ook al vóór de pandemie voortijdig van school of namen niet ten volle deel aan het onderwijsproces. Voor zover zij aan het onderwijs deelnamen, waren kinderen die tot een minderheid behoren het slachtoffer van discriminatie en pesterijen, hetgeen in het voorstel van de Europese Commissie niet volledig wordt onderkend. Scholen zijn niet alleen onderwijsinstellingen; binnen en rond scholen worden verschillende diensten verleend, van voeding tot gezondheidsmonitoring en hulp en preventie van misbruik door ouders en de gemeenschap. De overgang naar online lesgeven was een noodoplossing. In veel gevallen vormde dit een extra belemmering voor kwetsbare kinderen en kinderen uit minderheidsgroepen, aangezien zij niet over geschikte apparatuur en een internetverbinding beschikten. Zodra de scholen weer open kunnen, is direct en krachtig optreden nodig om een begin te maken met remedial teaching en dienstverlening. Het EESC kijkt uit naar de alomvattende strategie voor de rechten van het kind die de Commissie voor 2021 heeft gepland. Wij hopen dat in de strategie niet alleen acties ter bestrijding van racisme en discriminatie zullen worden opgenomen, maar ook de link zal worden gelegd met beleid en middelen die de negatieve gevolgen van de epidemie en de daaruit voortvloeiende verstoringen kunnen verzachten.

2.2.6.

Het EESC is ingenomen met de werkzaamheden van het netwerk voor voorlichting over radicalisering en hoopt dat de activiteiten van dit netwerk verder zullen worden ondersteund en ontwikkeld, met name op het gebied van onderwijs.

2.2.7.

Wat de gezondheid betreft, heeft COVID-19 een aanzienlijk effect gehad. De ongelijkheid op gezondheidsgebied van personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren is groter geworden. Wij moedigen het EU-platform voor gezondheidsbeleid aan om zich volledig in te zetten om ongelijkheden op grond van raciale of etnische afkomst te verminderen. De EU moet veel meer doen om ervoor te zorgen dat de burgers en inwoners van de EU tijdens en na de pandemie toegang hebben tot hoogwaardige medische diensten. De inspanningen van de EU om medische uitrusting en, in een later stadium, toegang tot de vaccins te verschaffen, moeten worden geprezen en aangemoedigd. Niettemin kan enkel een grondige herziening van het gezondheidsbeleid van de EU en de lidstaten een oplossing bieden voor het probleem van de toegang en de kwaliteit op middellange en lange termijn voor alle mensen en in het bijzonder voor kwetsbare en minderheidsgroepen. Dit omvat een betere financiering van diensten, de ontwikkeling van infrastructuur voor volksgezondheid in alle regio’s, vooral in de armere gebieden, de ontwikkeling van eerstelijnsgezondheidszorg en het centraal stellen van dienstverlening rond de behoeften en rechten van de patiënten.

2.2.8.

Er is meer actie op het gebied van huisvesting nodig. Zoals in het voorstel staat, versterkt discriminatie op de woningmarkt segregatie, met een domino-effect op de onderwijs- of werkgelegenheidskansen en, in het geval van gezinnen met kinderen, met een aanzienlijk negatief effect op de ontwikkeling van kinderen. De COVID-19-epidemie heeft duidelijk gemaakt dat er maatregelen moeten worden genomen om de huisvestingsomstandigheden te verbeteren. De mate waarin besmetting en ernstige vormen van de ziekte kunnen worden voorkomen, hangt af van de algemene gezondheidstoestand, maar ook van de toegang tot water en sanitaire voorzieningen. Gesegregeerde huisvesting, vooral in armere gebieden, moet een prioriteit zijn. Hoewel er via het cohesiebeleid middelen beschikbaar zijn voor het ondersteunen van niet-gesegregeerde huisvestingsacties en voor het waarborgen van de toegang tot inclusieve en hoogwaardige algemene diensten, is het onduidelijk of de nationale en lokale autoriteiten bereid zijn daarvan gebruik te maken.

2.3.   Structureel racisme — het onderliggende probleem aanpakken

2.3.1.

Het bestrijden van stereotypering en het bevorderen van geschiedenisbewustzijn is van het grootste belang voor een continent dat vrij is van racisme en discriminatie. De historische wortels van het racisme moeten opnieuw in de belangstelling komen te staan, vooral op het gebied van onderwijs. Wij zijn ingenomen met de werkzaamheden van de Raad van Europa op het gebied van geschiedenis en geschiedenisonderwijs. De verstrekte instrumenten worden echter niet routinematig gebruikt voor het geschiedenisonderwijs op grote schaal. Er zijn meer gecoördineerde en doortastende maatregelen in die richting nodig. Er moeten nieuwe leerplannen en -boeken worden ontwikkeld en met steun van de EU moeten opleidingsprogramma’s voor leerkrachten en opvoeders worden georganiseerd. Een interdisciplinaire aanpak van de gemeenschappelijke Europese geschiedenis en het gemeenschappelijk Europees erfgoed moet op het niveau van het voortgezet en het hoger onderwijs worden bevorderd. Aandacht voor formeel en niet-formeel onderwijs is de hoeksteen van elk doeltreffend beleid tegen racisme en discriminatie.

2.3.2.

De rol van de creatieve sector, die een brug slaat tussen sociale groepen, is eveneens van groot belang. Empathie en solidariteit zijn waarden die de basis vormen van een inclusieve samenleving. Wij zijn derhalve ingenomen met de aandacht van Creatief Europa en andere programma’s voor projecten die erop gericht zijn belemmeringen weg te nemen en de sociale insluiting en participatie van ondervertegenwoordigde en kansarme groepen te bevorderen.

2.3.3.

De samenwerking met journalisten komt ook op het juiste moment en is relevant. Wij steunen de inspanning van de Commissie om een reeks seminars over raciale en etnische stereotypen te organiseren waaraan wordt deelgenomen door journalisten, maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Het EESC is bereid om aan dergelijke inspanningen bij te dragen.

2.3.4.

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een gemeenschappelijke methode uit te werken voor het verzamelen van relevante gegevens, waaronder gegevens die zijn uitgesplitst naar etnische afkomst en ras. Deze methode zou moeten voldoen aan de beginselen van de VN-Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid van 2002 en het actieprogramma van Durban: uit te splitsen gegevens voor bevolkingsstatistieken mogen alleen worden verzameld met expliciete toestemming van de respondenten, op basis van hun zelfidentificatie en in overeenstemming met mensenrechtennormen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het EESC is van mening dat de werkzaamheden van het Bureau voor de grondrechten op het gebied van gegevensverzameling niet volstaan en verwacht van de lidstaten soortgelijke inspanningen.

2.3.5.

Goede praktijken zijn van groot belang. Zij houden in dit verband in dat wordt samengewerkt met het lokale niveau (steden) en het buurt- en gemeenschapsniveau, waar structureel racisme vervlochten is met het dagelijks leven en werk, om een klimaat van interculturele tolerantie te bevorderen.

2.4.   Uitvoeringskader: ten volle gebruikmaken van EU-middelen

2.4.1.

Het EESC sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan alle lidstaten om nationale actieplannen tegen racisme en rassendiscriminatie op te stellen en goed te keuren. Slechts ongeveer de helft van de lidstaten heeft dergelijke plannen, hetgeen erop wijst dat de interesse en de betrokkenheid van de regeringen van de lidstaten niet overal even groot zijn (5). Het EESC kijkt uit naar de vaststelling van gemeenschappelijke leidende beginselen voor nationale actieplannen in 2021 en is bereid om hieraan een bijdrage te leveren. De beleidsterreinen die in het huidige actieplan worden belicht (non-discriminatiewetgeving en de rol van organen voor gelijke behandeling; haatpropaganda en haatmisdrijven; onwettige profilering van rechtshandhavingsautoriteiten; risico’s van nieuwe technologieën; stereotypering en geschiedenisbewustzijn; gelijke toegang tot onderwijs, werk, gezondheidszorg en huisvesting; integratie van gelijkheidsaspecten op nationaal niveau; betrokkenheid van de regionale en lokale niveaus; financiering voor de bestrijding van racisme; gegevensverzameling, dialoog met het maatschappelijk middenveld) zijn goed gestructureerd en veelomvattend. Het gaat met name om de vraag hoe alle lidstaten van de EU ervan kunnen worden overtuigd daaraan een bijdrage te leveren en te zorgen voor de actieve medewerking van diverse organen, instellingen en organisaties op nationaal niveau.

2.4.2.

Het EESC hoopt dat de inspanningen van bedrijfsorganisaties en individuele bedrijven om een inclusieve werkomgeving te creëren en te onderhouden voor hun werknemers, ongeacht geslacht, raciale of etnische afkomst, godsdienst, leeftijd, handicap of seksuele gerichtheid, nog worden opgevoerd (6). Een inclusieve werkomgeving omvat ook een echte sociale dialoog en een sterke werknemersvertegenwoordiging. Wij kijken uit naar de maand van de Europese diversiteitshandvesten in mei 2021 en de lancering van de onlinetoolkit waarmee bedrijven hun interne diversiteit en diversiteitsstrategieën kunnen beoordelen.

2.4.3.

Het EESC staat volledig achter de toezegging van de Commissie om te verzekeren dat de strijd tegen discriminatie op specifieke gronden en de raakvlakken met andere gronden van discriminatie, zoals geslacht, handicap, leeftijd, godsdienst of seksuele gerichtheid, worden geïntegreerd in alle vormen van EU-beleid, -wetgeving en -financieringsprogramma’s.

2.4.4.

De financiering van de maatregelen ter bestrijding van racisme en discriminatie lijkt genereus. Daartoe behoren het meerjarig financieel kader (MFK), het nieuwe programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, Horizon Europa, en de nieuwe faciliteit voor herstel en veerkracht. Op basis van een algemene evaluatie van de maatregelen tot nu toe lijken de regeringen van de lidstaten weinig belangstelling te hebben voor de toegang tot diverse middelen en voor de bestrijding van racisme en discriminatie. Het EESC is van mening dat budgettaire middelen op zich niet volstaan en dat er een systeem van stimulansen moet worden ingevoerd. Een belangrijke reden voor de beperkte belangstelling zou de gevoelige politieke aard van de acties en de politieke mobilisering van radicale leiders, organisaties en groepen tegen deze acties kunnen zijn.

2.4.5.

De bestrijding van racisme en discriminatie in het buitenlands beleid is ook een prioriteit, vooral in een wereld die zwaar getroffen is door de COVID-19-epidemie. Het EESC hoopt dat de waarden van antiracisme, non-discriminatie en gelijkheid ten volle zullen worden ondersteund via het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, in samenwerking met de regeringen, maatschappelijke organisaties en sociale partners van zijn partnerlanden (7).

2.5.   Positieve actie door de EU: luisteren en handelen

2.5.1.

De democratische participatie en vertegenwoordiging van groepen die het slachtoffer zijn van marginalisering, zoals personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren, is in de meeste delen van Europa nog steeds onvoldoende. Het EESC is daarom ingenomen met het voornemen van de Commissie om in het kader van het actieplan voor Europese democratie samen te werken met de Europese politieke partijen, het Europees netwerk voor samenwerking bij verkiezingen en het maatschappelijk middenveld om de participatie te verbeteren. Het EESC is bereid aan de werkzaamheden bij te dragen en zijn eigen perspectief en deskundigheid in te brengen. Een van de prioriteiten is het wegnemen van de verschillende juridische en administratieve uitdagingen, toegankelijkheidsbelemmeringen en institutionele moeilijkheden waarmee mensen die zich willen engageren in de politiek op alle niveaus worden geconfronteerd. Andere prioriteiten bestaan erin samen te werken met partijen en hen aan te moedigen een meer diverse en inclusieve politieke achterban op te bouwen, en leiders en kandidaten uit kwetsbare en minderheidsgroepen te promoten.

2.5.2.

Het EESC is ingenomen met de toezegging van de Commissie om regelmatig bijeen te komen met maatschappelijke organisaties en sociale partners die actief zijn in de strijd tegen racisme op Europees, nationaal en lokaal niveau, om de balans op te maken van de vooruitgang met de strijd tegen racisme. Het EESC is bereid om aan de dialoog deel te nemen. Het is belangrijk om religieuze actoren bij dit proces te betrekken.

2.5.3.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een coördinator voor racismebestrijding aan te wijzen. De coördinator zal overleg plegen met de lidstaten, het Europees Parlement, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en de academische wereld om de beleidsrespons op het gebied van antiracisme te versterken.

2.5.4.

Het EESC kijkt uit naar de door de Commissie geplande top tegen racisme. De top zal samenvallen met de Internationale Dag voor de uitbanning van rassendiscriminatie op 21 maart 2021 en deze dag zal elk jaar door de Commissie worden gevierd.

2.5.5.

De maatregelen van de Commissie om diversiteit te bevorderen en te zorgen voor een discriminatievrije en inclusieve werkplek voor iedereen, ongeacht raciale of etnische afkomst of huidskleur, worden toegejuicht en vormen een zeer goede norm voor de werking van de andere EU-instellingen.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  COM(2008) 426 final.

(2)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(3)  Ook staten die onconventionele strategieën volgen om de publieke opinie te beïnvloeden, richten zich steeds vaker op de onlineruimte.

(4)  Het EESC beveelt de Europese Commissie aan om dit actieplan beter te integreren in de Europese digitale strategie.

(5)  Volgens het FRA-verslag van juni 2020 hadden 15 lidstaten in 2019 plannen tegen racisme, raciale/etnische discriminatie en daarmee verband houdende onverdraagzaamheid: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Kroatië, Litouwen, Nederland, Portugal, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden. Het Verenigd Koninkrijk had er een, maar heeft de EU op 1 januari 2021 verlaten.

(6)  Volgens het voorstel zijn er momenteel in 24 lidstaten diversiteitshandvesten met meer dan 12 000 ondertekenaars (organisaties, openbare instellingen, niet-gouvernementele organisaties, universiteiten, vakbonden) en in totaal meer dan 16 miljoen werknemers.

(7)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 163.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/128


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025

(COM(2020) 698 final)

(2021/C 286/22)

Rapporteur:

Ionuţ SIBIAN

Corapporteur:

Maria del Carmen BARRERA CHAMORRO

Raadpleging

Europese Commissie, 14.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

187/8/12

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie de moed heeft om de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 goed te keuren. De bedoeling van de strategie is discriminatie tegen te gaan en de veiligheid en grondrechten van lhbtiq’ers in de hele Europese Unie te waarborgen door wetgevingsmaatregelen op Europees niveau goed te keuren en er bij de lidstaten op aan te dringen de in de strategie vermelde actieplannen op nationaal niveau op te stellen en uit te voeren.

1.2.

Het EESC is er stellig van overtuigd dat de strategie alleen kans van slagen heeft als de Commissie een krachtig mechanisme in het leven roept om deze uit te voeren en regelmatig toezicht te houden op de toepassing ervan, zowel horizontaal als verticaal. In dit verband moet de Commissie een brede dialoog bevorderen tussen de Europese en internationale instellingen, de lidstaten, de maatschappelijke organisaties en de sociale partners.

1.3.

Het EESC is ervan overtuigd dat er met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen een sectoroverschrijdend perspectief moet komen door de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers af te stemmen op andere Europese strategieën, zoals de strategie voor de rechten van slachtoffers, de strategie voor gendergelijkheid, het EU-actieplan tegen racisme, de strategie voor de rechten van personen met een handicap, en de strategie voor de rechten van het kind.

1.4.

Een van de meest dringende kwesties in verband met discriminatie van lhbtiq’ers betreft discriminatie op de werkplek en bij de toegang tot de arbeidsmarkt. Uit hoofde van de richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) (1) moeten dus ook transgender, non-binaire, interseksuele en queer personen worden beschermd tegen discriminatie op deze gebieden. Daarnaast is het EESC ingenomen met de wens van de Commissie om de toepasbaarheid van de richtlijn uit te breiden tot andere gebieden dan werkgelegenheid, omdat het dit beschouwt als een doeltreffende maatregel om discriminatie van lhbtiq’ers tegen te gaan.

1.5.

Om de inzetbaarheid van lhbtiq’ers te verbeteren, zijn een actief werkgelegenheidsbeleid en het introduceren van een lhbtiq-perspectief in werkgelegenheidsplannen noodzakelijk. Het is ook van essentieel belang dat bedrijven beschikken over plannen voor gelijkheid van lhbtiq’ers teneinde discriminatie van lhbtiq’ers op het werk te bestrijden, en dat daarin concrete maatregelen, protocollen en instrumenten ter bestrijding van discriminatie worden vastgesteld.

1.6.

Om te vermijden dat lhbtiq’ers te maken krijgen met sociaaleconomische achterstanden, extreme armoede of sociale uitsluiting, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om medische en sociale diensten, opvanghuizen, steunprogramma’s en veilige plaatsen te verschaffen voor lhbtiq’ers die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen, en onder meer ook voor jonge lhbtiq’ers die geen steun van hun familie krijgen.

1.7.

Het EESC is er ten stelligste van overtuigd dat zogenaamde bekeringspraktijken, die in strijd zijn met de grondrechten en als foltering zijn aangemerkt, door alle EU-lidstaten moeten worden verboden. De lidstaten moeten alle soorten schadelijke praktijken verbieden, met inbegrip van medisch onnodige ingrepen bij interseksuele personen, en hun genderwetgeving hervormen zodat wordt voldaan aan de mensenrechtennormen op het gebied van zelfbeschikking. Zij dienen daarbij de steun te krijgen van de Europese Commissie.

1.8.

Het EESC vraagt de Europese Commissie om financiële middelen vrij te maken voor de opleiding van professionals die contact hebben met lhbtiq’ers, en om de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten aan te moedigen. Daarnaast is Europese financiering nodig voor de gespecialiseerde opleiding van artsen, leerkrachten en andere professionals, zodat zij meer inzicht krijgen in de specifieke omstandigheden en behoeften van lhbtiq’ers. Voorts worden in het kader van het proefproject EUHealth4LGBTIQ handboeken voor zorgverleners verstrekt en moet de Europese Commissie de lidstaten helpen ervoor te zorgen dat dergelijke opleidingen op nationaal niveau beschikbaar zijn.

1.9.

Wat de financiering uit de EU-begroting voor de lidstaten betreft, moet de Europese Commissie een krachtig mechanisme in het leven roepen waarmee kan worden nagegaan of de lidstaten van deze middelen gebruikmaken in overeenstemming met het in artikel 2 VEU genoemde Europese beginsel van non-discriminatie en met volledige eerbiediging van de grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit toezicht moet zowel vooraf, door middel van een diversiteitsaudit, als achteraf worden uitgeoefend, zoals bepaald in de verordening gemeenschappelijke bepalingen voor de financieringsperiode 2021-2027.

1.10.

De Europese Commissie moet haar rol als hoedster van de verdragen van de Europese Unie vervullen en zich meer inspannen om te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging en toepassing van de relevante EU-wetgeving en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de lidstaten, met name met betrekking tot Richtlijn 2004/38/EG (2) en de asielwetgeving. Het is tevens van belang dat er in het kader van het vrije verkeer en grensoverschrijdende situaties, duidelijke, inclusieve en niet-discriminerende Europese regelgeving wordt vastgesteld inzake het begrip “gezin”, inclusief regenbooggezinnen, en inzake de erkenning van geboorteakten van transgender personen in alle lidstaten, onafhankelijk van andere administratieve of gerechtelijke procedures.

1.11.

Het is de taak van de Europese Unie ervoor te zorgen dat de mensenrechten wereldwijd beter worden nageleefd, met inbegrip van de vrijheid en waardigheid van lhbtiq’ers. Hiervoor moet Europa samenwerken met internationale en regionale instellingen om homoseksualiteit wereldwijd uit het strafrecht te halen en de waardigheid en grondrechten van lhbtiq’ers te doen eerbiedigen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC acht het van cruciaal belang dat zowel de Europese als de nationale instellingen een overheidsbeleid ter bescherming van lhbtiq’ers invoeren, zodat de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden, te weten “menselijke waardigheid, […], gelijkheid, […], eerbiediging van de rechten van de mens, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren”, in de hele Unie worden geëerbiedigd (3). Het EESC schaart zich achter de resolutie van het Europees Parlement waarin de EU wordt uitgeroepen tot “vrijheidszone voor lhbtiq-personen”.

2.2.

Uit gegevens van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (4) blijkt dat lhbtiq’ers een kwetsbare groep vormen en steun nodig hebben van zowel de Europese instellingen als de nationale autoriteiten in de lidstaten. Wij zijn van mening dat de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 een eerste stap is in de strijd tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit/-expressie en geslachtskenmerken, en in het streven naar een veilige ruimte voor de lhbtiq-gemeenschap in de gehele Europese Unie.

2.3.

Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie in haar document intersectionaliteit als een transversaal beginsel hanteert: er wordt rekening gehouden met seksuele geaardheid, genderidentiteit/-expressie en/of geslachtskenmerken naast andere persoonlijke (identiteits-)kenmerken, zoals geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, geloof, handicap en leeftijd. Al deze factoren worden tevens geplaatst in de context van de COVID-19-crisis, die kwetsbare lhbtiq’ers onevenredig zwaar heeft getroffen.

2.4.

Om ervoor te zorgen dat de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 in de gehele Europese Unie doeltreffend en efficiënt wordt uitgevoerd, moet de Europese Commissie echter een mechanisme voor operationalisering en monitoring opzetten om erop toe te zien of en in welke mate de strategie is uitgevoerd. In dit verband moet de Commissie jaarlijks nagaan of en in hoeverre de Europese instellingen en de lidstaten de in de strategie genoemde belangrijkste prioriteiten hebben uitgevoerd. Deze evaluatie moet worden uitgevoerd in overleg met de lidstaten en het maatschappelijk middenveld.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.   Discriminatie van lhbtiq’ers

3.1.1.

Discriminatie treft lhbtiq’ers in alle fasen van hun leven. Kinderen en jongeren uit lhbtiq- of regenbooggezinnen, waarvan een van de leden lhbtiq is, worden vaak van jongs af aan gestigmatiseerd en zijn daarmee het doelwit van discriminatie en agressie, hetgeen gevolgen heeft voor hun schoolresultaten, hun kansen op de arbeidsmarkt, hun dagelijks leven en het welzijn van het hele gezin. Daarom zijn er meer en betere kinderbeschermingsmaatregelen nodig, vooral op het gebied van onderwijs, om een einde te maken aan de discriminatie van lhbtiq’ers.

3.1.2.

Een van de meest dringende kwesties in verband met discriminatie van lhbtiq’ers betreft discriminatie op de werkplek (5) en bij de toegang tot de arbeidsmarkt. De richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet dus ook transgender, non-binaire, interseksuele en queer personen beschermen tegen discriminatie op deze gebieden. Daarnaast is het EESC ingenomen met de wens van de Commissie om de toepasbaarheid van de richtlijn uit te breiden tot andere gebieden dan werkgelegenheid en beroepsopleiding, omdat het dit beschouwt als een doeltreffende maatregel om discriminatie van lhbtiq’ers tegen te gaan.

3.1.3.

Wat discriminatie op de werkplek betreft, moet bijzondere aandacht worden besteed aan transgender personen vanwege de sociale uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd (bijvoorbeeld de discrepantie tussen de feitelijke en de wettelijke situatie als gevolg van de ingewikkelde procedures voor het wijzigen van identiteitsdocumenten in de meeste lidstaten, het ontbreken van medische procedures, de vooroordelen waarmee zij worden geconfronteerd enz.). Deze sociale uitdagingen kunnen leiden tot pesterijen op de werkplek, ontslag en, in het algemeen, talrijke problemen die zich voordoen vanaf het moment dat een transgender persoon werk zoekt.

3.1.4.

Wij benadrukken dat de Europese Unie actielijnen met betrekking tot actief werkgelegenheidsbeleid moet uitzetten. Daarbij is het de bedoeling dat de lidstaten en de nationale autoriteiten nationale werkgelegenheidsplannen ontwikkelen die specifieke maatregelen voor lhbtiq’ers bevatten en waarmee de gevolgen van het gebrek aan toegang tot werk waarmee zij structureel te kampen hebben, worden beperkt.

3.1.5.

Het EESC acht het van essentieel belang dat de Europese verordeningen inzake gelijke behandeling op het werk worden uitgebreid, met als doel transgender, non-binaire, interseksuele en queer personen erin op te nemen en zo alle lhbtiq’ers te beschermen tegen discriminatie op het werk op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit en -expressie, en geslachtskenmerken.

3.1.6.

Het EESC steunt het voorstel van de Europese Commissie om de richtlijn inzake gelijke behandeling uit te breiden tot andere gebieden dan arbeid en beroepsopleiding. Wij staan dan ook achter het verzoek van de Commissie aan de Raad om het voorstel goed te keuren, zodat de lacunes in de door de EU-wetgeving geboden bescherming tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid, maar ook op grond van genderidentiteit/-expressie, geslachtskenmerken en gezinsband kunnen worden weggewerkt.

3.1.7.

Het EESC steunt de oproep van de Europese instellingen aan de lidstaten om IAO-verdrag nr. 190 betreffende de uitbanning van geweld en intimidatie in de wereld van werk te ratificeren; hierin wordt verwezen naar een reeks onaanvaardbare gedragingen en praktijken die gericht zijn tegen personen op grond van hun geslacht of gender en worden regeringen en sociale partners richtsnoeren aangereikt voor het identificeren van instrumenten om deze vormen van discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Collectieve onderhandelingen op alle niveaus en collectieve overeenkomsten kunnen helpen bij het vaststellen van gerichte maatregelen voor de werkplek en bij de uitvoering van de autonome overeenkomst van de Europese sociale partners tegen geweld op het werk.

3.1.8.

Gezien de discriminatie van lhbtiq’ers in de ruimte waar zij zich het veiligst zouden moeten voelen, namelijk in de gezinsomgeving, raken veel personen die tot de lhbtiq-gemeenschap behoren, vooral jongeren, uiteindelijk dakloos. In veel lidstaten zijn de autoriteiten niet in staat om deze mensen sociale en medische diensten aan te bieden. Daarom is het van essentieel belang dat lhbtiq’ers kunnen profiteren van veilige opvang en medische diensten, zodat zij in de samenleving kunnen integreren en een stabiele en zekere baan kunnen vinden.

3.1.9.

Naast de voorstellen van de Commissie om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te hervormen, is het van cruciaal belang dat de Europese Unie financiële middelen beschikbaar stelt om rechters, openbare aanklagers, grenswachters, personeel van de immigratiediensten en tolken op te leiden zodat zij inzicht te krijgen in de specifieke behoeften van kwetsbare personen die om internationale bescherming verzoeken, waaronder lhbtiq’ers.

3.1.10.

In dit verband acht het EESC het van essentieel belang dat de toepassing van het terugkeerbeleid voor migranten aan de grenzen van de EU wordt beperkt en dat daarbij rekening wordt gehouden met het feit dat veel van deze personen vluchten voor vervolging in hun land van herkomst op grond van seksuele geaardheid, identiteit/genderexpressie en geslachtskenmerken. Het terugsturen van deze personen zonder dat zij de mogelijkheid hebben gekregen om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, is in strijd met de meest fundamentele rechten van de mens, internationale verdragen en, in sommige gevallen, nationale wetten inzake internationale bescherming.

3.1.11.

Naar onze mening zou de Commissie moeten overwegen het recht op genderzelfbeschikking voor transgender personen te erkennen en daarmee te voldoen aan de hoogste internationale normen inzake de eerbiediging van de mensenrechten, en de erkenning ervan in de lidstaten en door de nationale autoriteiten te bevorderen, zodat transgender personen hun identiteit erkend kunnen zien zonder dat een derde partij deze hoeft te bewijzen.

3.1.12.

De Europese Commissie moet erop toezien dat genderbevestigende behandelingen voor transgender personen door de ziektekostenverzekering worden gedekt, en moet de lidstaten ertoe aanzetten ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden van het EU-kader voor grensoverschrijdende gezondheidszorg om eventuele nationale tekortkomingen aan te pakken.

3.1.13.

De Commissie moet de lidstaten aanmoedigen om op nationaal niveau strategieën voor de surveillance, beheersing en preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen vast te stellen. Het is ook van essentieel belang dat op dit gebied prioriteit wordt gegeven aan financiële middelen voor gezondheidswerkers, en dat wordt deelgenomen aan opleidingen overeenkomstig de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de 11e editie van de Internationale Statistische Classificatie van Ziekten en met Gezondheid verband houdende Problemen (ICD-11). Daarnaast is het van cruciaal belang dat de lidstaten de uitwisseling van ervaringen en praktijken tussen gespecialiseerde gezondheidswerkers van verschillende lidstaten aanmoedigen.

3.1.14.

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om “bekeringstherapie”, een vernederende praktijk met talrijke gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van lhbtiq’ers, in de hele EU te verbieden. Daarnaast moeten de lidstaten worden aangemoedigd wettelijke maatregelen te nemen om “verminking van interseksuele personen” te verbieden. Daardoor zou worden gewaarborgd dat interseksuele personen het recht hebben om zelf te beslissen of zij al dan niet medische procedures voor geslachtsverandering wensen te ondergaan, en dat van deze regel alleen mag worden afgeweken in het kader van dringende medische behoeften waarbij het leven van de interseksuele persoon in gevaar is.

3.1.15.

De financieringsprogramma’s van de Europese Unie moeten nauw gekoppeld zijn aan (de naleving van) de waarden van de EU die in artikel 2 VEU worden uitgedragen. Ook zouden de lidstaten verplicht moeten worden om een effectbeoordeling inzake kwetsbare groepen, waaronder lhbtiq’ers, uit te voeren voor grote projecten die met EU-middelen worden gefinancierd. Zo zou er op het niveau van de lidstaten moeten worden gezorgd voor een diversiteitsaudit voor EU-financiering, uitgevoerd door een onafhankelijke commissie die bestaat uit lokale of centrale nationale overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties (6).

3.1.16.

Voor de opleiding van deskundigen die in het kader van EU-financieringsprogramma’s worden opgeroepen om deze diversiteitsaudit uit te voeren, moet een op Europees niveau ontwikkeld opleidingsprogramma worden ingevoerd met het oog op de ontwikkeling van vaardigheden. Daarbij moeten de lidstaten worden aangemoedigd om goede praktijken uit te wisselen over het effect van EU-financieringsprogramma’s op kwetsbare groepen, waaronder de lhbtiq-gemeenschap. Om deze maatregel in de gehele EU uit te voeren, moet een toezichtmechanisme op het niveau van de Europese Commissie worden ingesteld.

3.1.17.

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om nationale onderwijs- en bewustmakingscampagnes en -programma’s op te zetten om discriminatie van mensen met een andere seksuele geaardheid en genderidentiteit tegen te gaan. In dit verband moeten de nationale autoriteiten ervoor zorgen dat voorlichting over mensenrechten, alsook over seksuele geaardheid en genderidentiteit en -expressie, deel uitmaken van de verplichte nationale leerplannen, zodat discriminatie, vooroordelen en stereotypen worden voorkomen. Voorts moeten basisscholen en middelbare scholen uitgebreide seksuele voorlichting bieden en kinderen en adolescenten de kennis en vaardigheden aanleren die zij nodig hebben om een gezonder leven te leiden en gelijkwaardige relaties aan te gaan.

3.2.   Het waarborgen van de veiligheid van lhbtiq’ers

3.2.1.

Wij weten dat er in verscheidene lidstaten referenda zijn gehouden over wijzigingen in de nationale grondwet, gericht op het beperken van de rechten van lhbtiq’ers of op het stigmatiseren van deze categorie mensen bij het grote publiek. Aangezien de informatiestromen in de gehele Europese Unie grensoverschrijdend zijn, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de overheidsfinanciering voor alle bij dergelijke referenda betrokken actoren transparant is.

3.2.2.

Het EESC steunt het initiatief om de lijst van “EU-misdrijven” uit hoofde van artikel 83, lid 1, van het VWEU uit te breiden met haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen, ook wanneer deze gericht zijn tegen lhbtiq’ers. Daarom is het noodzakelijk dat de Commissie op Europees niveau voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen ter zake neemt. De Commissie zou een communicatiecampagne moeten lanceren om deze tendens en de daarmee samenhangende gedragingen tegen te gaan en de gelijkheid van al haar burgers te bevorderen. Wij stellen voor dat deze campagne op Europees niveau wordt gelanceerd en dat zij zich richt op de problemen die zich in elke lidstaat op lokaal niveau voordoen. Deze initiatieven moeten worden opgenomen in het kader van het EU-actieplan inzake democratie. Bovendien hebben alle Europese landen zich ertoe verbonden gegevens over haatmisdrijven te verzamelen voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), die in dit verband kunnen worden gebruikt.

3.2.3.

De Europese Commissie moet ook, in samenwerking met de lidstaten, een aantal maatregelen nemen om nepnieuws, desinformatie en haatzaaiende uitlatingen, zowel online als offline, te bestrijden. In dit verband moet de Commissie een mechanisme voor toezicht op de correcte uitvoering van de richtlijn audiovisuele mediadiensten op het niveau van de lidstaten ontwikkelen, maar ook een Europees wetgevingskader vaststellen om nepnieuws en desinformatie gemakkelijker te kunnen bestrijden.

3.2.4.

Met het oog op de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen in de onlineomgeving zijn wij van mening dat de maatregelen van de Commissie om de door Facebook, Microsoft, Twitter en YouTube ondertekende “gedragscode voor de bestrijding van illegale haatzaaiende uitlatingen op het internet” te bevorderen en toe te passen, zeer bemoedigend zijn. Dit type instrument — een gedragscode ter bestrijding van haatzaaiende uitlatingen — moet als aanbeveling op het niveau van de lidstaten worden toegepast, in zowel de audiovisuele als de onlineruimte, teneinde een veilige ruimte te creëren voor lhbtiq’ers en andere kwetsbare groepen die gemakkelijk het slachtoffer kunnen worden van online pesterijen of haatzaaiende uitlatingen (7).

3.2.5.

De strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 moet worden gekoppeld aan de strategie voor de rechten van slachtoffers 2020-2025, zodat mensen die tot een seksuele minderheid behoren zich zeker genoeg voelen om aangifte te durven doen van tegen hen gepleegde haatmisdrijven. Er moet dus worden gezorgd voor permanente beroepsopleiding voor politieagenten, advocaten en magistraten op het gebied van haatmisdrijven, vooroordelen en stereotypen, en samenwerking met ngo’s die op dit gebied steun verlenen aan lhbtiq’ers is van essentieel belang.

3.2.6.

De COVID-19-pandemie heeft ons laten zien dat de meeste lidstaten onvoldoende zijn toegerust om kortdurende of noodopvang te bieden aan lhbtiq’ers die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, in het bijzonder transgender personen, of die door hun eigen familie worden mishandeld. Voor de bouw van opvangcentra, safehouses en bijstandscentra en de verlening van geïntegreerde bijstandsdiensten is dus de medewerking van nationale autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties en financiering door de EU vereist.

3.3.   Het opbouwen van inclusieve samenlevingen voor lhbtiq’ers

3.3.1.

De Europese Commissie moet haar rol als hoedster van het recht van de Europese Unie vervullen, zoals die voortvloeit uit de Europese regelgevingshandelingen en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie voor de correcte en uniforme toepassing van het Europees recht in alle lidstaten. Zij moet haar inspanningen opvoeren en uitgebreide mechanismen ontwikkelen om de toepasbaarheid van het Europees recht en de beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het kader van het nationaal recht en in de praktijken van de nationale autoriteiten te monitoren.

3.3.2.

Wat het recht van vrij verkeer betreft, een van de pijlers van het Europees recht, moet de Europese Commissie een monitoringmechanisme ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de rechten uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG, met name het recht van vrij verkeer en verblijf, in de hele Unie worden erkend voor alle Europese burgers en hun gezinnen, met inbegrip van regenbooggezinnen.

3.3.3.

Om alle lhbtiq’ers het recht van vrij verkeer in de hele Europese Unie te waarborgen, verzoeken wij de Europese Commissie om enerzijds een regelgevingskader te ontwikkelen waarin het begrip “gezin” een autonoom begrip is, onafhankelijk van het nationale recht van de lidstaten, met name in grensoverschrijdende situaties, en anderzijds ervoor te zorgen dat de na een administratieve of gerechtelijke procedure uitgewisselde geboorteakten in alle lidstaten worden erkend, in de context van het vrije verkeer. De Europese Commissie moet met de lidstaten samenwerken om het voor transgender ouders gemakkelijker te maken om de verwantschap te laten registreren conform hun wettelijk erkende genderidentiteit, en zo deze gezinnen te beschermen tegen ongewenste outing, discriminatie en geweld.

3.4.   Oproepen tot gelijkheid van lhbtiq’ers over de hele wereld

3.4.1.

De Europese instellingen moeten de rol van garantieverlener en beschermer van de fundamentele mensenrechten vervullen, met betrekking tot zowel hun interne als hun externe maatregelen. Om hieraan tegemoet te komen, moet worden samengewerkt met andere regionale en internationale instellingen, zoals de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Zo kan ervoor worden gezorgd dat lhbtiq’ers en mensenrechtenactivisten de veiligheid en gelijkheid genieten waarop zij recht hebben. Het is ook van belang dat de Europese instellingen niet alleen maatregelen ter bestrijding van geweld, haat en discriminatie ten aanzien van lhbtiq’ers ondersteunen via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in (potentiële) kandidaat-lidstaten, maar deze criteria ook hanteren bij hun externe maatregelen, op het gebied van financiering aan niet-EU-landen.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(4)  https://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2020-lgbti-equality-1_en.pdf

(5)  Op de werkplek worden lhbtiq’ers nog steeds gediscrimineerd tijdens de werving, op het werk en aan het eind van hun loopbaan, in strijd met de duidelijke EU-wetgeving op dit gebied. Veel lhbtiq’ers stuiten op tal van belemmeringen bij het vinden van een fatsoenlijke en stabiele baan, waardoor het risico op armoede, sociale uitsluiting en dakloosheid toeneemt.

(6)  Om deze maatregel uit te voeren, moet een groep van deskundigen worden gevormd die beoordeelt in welke mate de door de lidstaten uitgevoerde projecten hulp bieden aan kwetsbare groepen, waaronder de lhbtiq-gemeenschap, en zich buigt over de analyse vooraf en achteraf van de uitvoering van de door de Europese fondsen gefinancierde projecten, op basis van een op Europees niveau opgesteld evaluatieschema.

(7)  Gedragscodes moeten worden geïnspireerd door de EU-waarden van gelijkheid, mensenrechten, diversiteit en ook vrijheid van meningsuiting. Er moet een groep van deskundigen voor het toezicht op de uitvoering en toepassing van dit werkinstrument worden opgericht, waarbij ook maatschappelijke organisaties die opkomen voor de mensenrechten en kwetsbare groepen zijn betrokken.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/134


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de “Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan inzake integratie en inclusie 2021-2027

(COM(2020) 758 final)

(2021/C 286/23)

Rapporteur:

Paul SOETE

Raadpleging

Europese Commissie, 14.1.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

205/1/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC stelt met genoegen vast dat het actieplan van de Commissie voor integratie en inclusie (hierna: “het actieplan”) deel uitmaakt van een alomvattende reactie op de vraagstukken in verband met migratie, zoals voorgesteld in het nieuwe migratie- en asielpact.

1.2.

Het actieplan is breder van opzet dan het vorige: in tegenstelling tot het plan uit 2016 heeft het nieuwe actieplan niet alleen betrekking op migranten, maar ook op EU-burgers “met een migratieachtergrond”. Hoewel integratie ook voor deze categorie burgers, en voor alle burgers en ingezetenen, belangrijk is, kan dit ook leiden tot minder gerichte acties, aangezien de problemen waarmee nieuwkomers te maken hebben, verschillen van die van migranten van de tweede en derde generatie.

1.3.

De instrumenten voor integratie en inclusie zijn meestal in handen van nationale, regionale en lokale overheden. Het optreden op EU-niveau is complementair en bedoeld om de samenwerking te bevorderen, te vergemakkelijken en te coördineren. Bijgevolg bevat het actieplan geen algemene of specifieke doelstellingen voor de lidstaten, maar uitsluitend aanbevelingen. Gezien de huidige situatie en de gevolgen van de pandemie bestaat het risico dat deze integratiekwesties als minder prioritair worden beschouwd.

1.4.

Het actieplan heeft betrekking op alle beleidsterreinen die van essentieel belang zijn voor de sociaal-economische en politieke integratie van pas aangekomen migranten, en bevat een overzicht van de Europese initiatieven op verschillende gebieden die van invloed kunnen zijn op migratie en integratie. Het EESC wijst erop dat de concrete uitdagingen in de uitvoering van dit beleid liggen.

1.5.

Het EESC onderschrijft de doelstellingen van het actieplan op belangrijke sectorale gebieden. Het wil er echter ook op wijzen dat dit voorbeelden zijn van mogelijke acties, en geen meetbare doelstellingen. Daarom lijkt de daadwerkelijke uitvoering ervan afhankelijk te zijn van een monitoringproces dat nog moet worden ingevoerd. Het EESC zou graag zien dat de Commissie voortdurend toezicht houdt op de uitvoering van het actieplan.

1.6.

In vergelijking met het actieplan van 2016 gaat de aandacht hier meer uit naar de genderdimensie van integratie in het algemeen. Genderaspecten moeten ook worden belicht in de verschillende hoofdstukken over de sectorale gebieden.

1.7.

Het EESC benadrukt dat de waarde van werk in het algemeen als een rode draad door het actieplan moet lopen, aangezien werk in al zijn verschillende vormen een essentieel aspect is van integratie en persoonlijke ontwikkeling.

1.8.

Het actieplan verschaft een overzicht van alle beschikbare financieringsinstrumenten voor elk sectoraal gebied. Deze instrumenten lijken echter bedoeld voor subsidie-experts, en het EESC stelt voor dat de Commissie de toegang tot financiering vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door een speciaal instrument voor integratie in het leven te roepen. Het EESC vreest ook dat de financiering voor integratie geleidelijk op de prioriteitenlijst zal dalen.

1.9.

Het EESC benadrukt het belang van het maatschappelijk middenveld in het algemeen voor de integratie in de lokale manier van leven, alsook de specifieke rol van vakbonden en werkgeversorganisaties.

2.   Achtergrond

2.1.

Het actieplan van de Commissie voor integratie en inclusie 2021-2027 maakt deel uit van een alomvattende reactie op de vraagstukken in verband met migratie, zoals voorgesteld in het nieuwe migratie- en asielpact. Het bouwt voort op en actualiseert de toezeggingen van het EU-actieplan voor integratie van 2016 en heeft een looptijd van zeven jaar, met een tussentijdse evaluatie in 2024, evenals het MFK voor dezelfde periode.

2.2.

Het actieplan is nodig omdat er tussen migranten en autochtonen opvallende verschillen heersen wat betreft onderwijsniveau, werkgelegenheid, armoede en huisvestingsomstandigheden. Eén cijfer ter illustratie van deze kloof: het percentage jonge migranten (18-24 jaar) in de EU dat niet aan het werk is, noch onderwijs of een opleiding volgt (NEET’s) bedraagt 21 %, tegenover 12,5 % voor autochtonen. Er is ook een grote genderkloof: het percentage jonge migrantenmeisjes dat tot deze categorie behoort, bedraagt 25,9 % (1).

2.3.

De COVID-19-pandemie heeft diepgewortelde ongelijkheden onthuld in de toegang tot gezondheidszorg voor migranten, met risico’s voor de samenleving in het algemeen. Ook is gebleken dat migranten vaker werk verrichten dat nauw intermenselijk contact vereist en daardoor meer aan COVID-19 zijn blootgesteld.

2.4.

Volledige integratie van migranten op de arbeidsmarkt kan grote economische voordelen opleveren voor de nationale welvaart, onder meer voor de pensioenstelsels en in de vorm van fiscale bijdragen (2). Dit is een win-winsituatie, aangezien volwaardige integratie ook de migranten ten goede komt doordat zij toegang krijgen tot het socialezekerheidsstelsel van het gastland.

2.5.

Het actieplan verwijst naar een reeks algemene beginselen en waarden die in al het EU-integratiebeleid voorkomen, waaronder een verwijzing naar de Europese pijler van sociale rechten.

2.6.

De specifieke acties in het actieplan hebben betrekking op vier gebieden, te weten onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en vaardigheden, gezondheid en huisvesting. Op elk genoemd gebied is sprake van te weinig integratie. Deze acties worden aangevuld met horizontale acties, waaronder de opbouw van sterke partnerschappen, het vergroten van de diverse financieringsmogelijkheden, het bevorderen van de banden met de samenleving van het gastland, een ruimer gebruik van nieuwe technologieën en digitale instrumenten, en het volgen van de vorderingen bij de integratie.

2.7.

Het EESC stelt vast dat de nadruk van het actieplan ligt op het integratieproces als zodanig en niet op de binnenkomst in de EU. Desondanks wenst het te benadrukken dat gezinshereniging een belangrijke factor van wettelijke en sociale integratie blijft.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

In tegenstelling tot het plan van 2016 heeft het huidige plan niet alleen betrekking op migranten, maar ook op EU-burgers “met een migratieachtergrond”. Het EESC neemt nota van de bredere reikwijdte, aangezien integratieaspecten ook van belang zijn voor deze tweede categorie burgers en voor alle burgers en ingezetenen; dit bevordert de Europese manier van leven, waarbij rechten en integratiebehoeften ook aan verantwoordelijkheden worden gerelateerd.

3.2.

Desondanks vreest het EESC dat het bredere toepassingsgebied van het actieplan ook kan leiden tot minder gerichte, en dus minder doeltreffende acties. De problemen van nieuwkomers zijn anders dan die van migranten van de tweede en derde generatie. Bovendien dreigt het opnemen van de sociale behoeften van migranten van de tweede en derde generatie in het migratie- en integratiebeleid hen te stigmatiseren en racisme in stand te houden.

3.3.

Het actieplan van de Commissie geeft een goed overzicht van de Europese initiatieven op verschillende gebieden die van invloed zijn op migratie en integratie. In het document komen alle essentiële beleidsterreinen aan bod die nodig zijn voor de sociaal-economische en politieke integratie van nieuwkomers. Ook wordt ingegaan op de beschikbaarheid van middelen en partnerschappen met instellingen en organisaties om integratie te bevorderen.

3.4.

Het EESC onderstreept dat werk, naast dit beleid, een belangrijke motor van integratie blijft en als zodanig als centraal element in het hele plan moet worden beschermd en bevorderd.

3.5.

Het EESC benadrukt dat de concrete uitdagingen in de uitvoering van dit beleid liggen. Zelfs als eerdere kwalificaties van migranten worden erkend, aarzelen werkgevers bijvoorbeeld om hen in dienst te nemen vanwege een gebrek aan vertrouwen in hun vaardigheidsniveau. Dit lijkt het geval te zijn voor migranten uit de MENA-regio en Zuid- en Centraal-Azië.

3.6.

Een positief aspect van het nieuwe actieplan is de toezegging om regionale en lokale overheden, het maatschappelijk middenveld, migranten en hun organisaties nauwer bij het integratie- en inclusiebeleid van de EU te betrekken. Opgemerkt zij dat het maatschappelijk middenveld ook vakbonden en werkgeversorganisaties moet omvatten.

3.7.

Het actieplan erkent terecht het belang van nationale, regionale en lokale overheden in het integratiebeleid en bevordert de onderlinge samenwerking. In feite zijn de meeste integratie-instrumenten in hun handen. Het optreden op EU-niveau is complementair en bedoeld om de samenwerking te bevorderen, te vergemakkelijken en te coördineren, indien dit zinvol is. Bijgevolg bevat het actieplan geen algemene of specifieke doelstellingen voor de lidstaten, maar uitsluitend aanbevelingen.

3.8.

Aangezien de tekst niet bindend is en de lidstaten uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het integratiebeleid op nationaal niveau benadrukt het EESC dat de lidstaten duidelijke toezeggingen moeten doen en geschikte fora moeten oprichten, met inbegrip van regelmatige bijeenkomsten, om het beleid te coördineren en de vooruitgang te evalueren.

3.9.

De Commissie zet duidelijk uiteen wat zij op elk gebied wil bereiken. Het EESC steunt de diagnose en de voorgestelde resultaten, maar merkt op dat duidelijke algemene of actiespecifieke doelstellingen ontbreken. De daadwerkelijke uitvoering lijkt afhankelijk te zijn van een monitoringproces dat moet worden ingevoerd.

3.10.

In advies SOC/649 (Een nieuw migratie- en asielpact) (3) vroeg het EESC zich af wat de omvang van en de steun voor integratiemaatregelen waren. De instrumenten en stimulansen die het actieplan de verschillende belanghebbenden biedt, zijn wellicht niet voldoende om de integratie op een zinvolle manier te verbeteren, vooral gezien het langetermijnkarakter van maatregelen op dit gebied. Daarom moet de uitvoering van dit aspect van nabij gevolgd worden.

3.11.

Financiering is een belangrijk onderdeel van het actieplan. De lidstaten en andere belanghebbenden worden aangemoedigd om de EU-financiering ten volle te benutten. Het actieplan verschaft ook een overzicht van alle beschikbare financieringsinstrumenten voor elk sectoraal gebied.

3.12.

Hoewel mainstreaming een van de leidende beginselen van het actieplan is, schort het aan bevredigende richtsnoeren voor de wijze waarop integratiebeleid in algemene maatregelen voor sociale cohesie kan worden opgenomen.

3.13.

Het EESC is ingenomen met de verwijzing naar de genderdimensie van integratie in het nieuwe actieplan. Tegelijkertijd benadrukt het dat de gendergerelateerde uitdagingen van integratie meer aandacht en specifiekere maatregelen op elk van de sectorale gebieden verdienen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Onderwijs en opleiding

4.1.1.

In het actieplan wordt terecht gesteld dat onderwijs en opleiding de basis vormen voor een geslaagde deelname aan de samenleving. Scholen en andere onderwijsinstelllingen bieden een belangrijke omgeving voor het opbouwen van een inclusieve samenleving en het bestrijden van segregatie. Daarnaast legt burgerschapseducatie over democratie en burgerschap de basis voor actieve deelname aan de samenleving en voorkomt zij ook dat jongeren worden aangetrokken tot extremistische ideologieën. Dit is een gebied waarop actieve maatschappelijke participatie moet worden aangemoedigd, want die komt het vertrouwen, de sociale cohesie en de saamhorigheid ten goede.

4.1.2.

Wat de specifieke acties voor een ruimere deelname aan onderwijs en opleiding betreft, moet de door de Commissie verleende steun nader worden gespecificeerd, aangezien het actieplan slechts algemene verwijzingen naar gerichte ondersteunende activiteiten bevat. De meest specifieke actie die wordt genoemd, is de toolkit met praktische richtsnoeren voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen, die begin 2021 zal worden gepubliceerd.

4.1.3.

Het actieplan stelt voorts dat de erkenning van in derde landen verworven kwalificaties moet worden vergemakkelijkt. Er worden verschillende instrumenten vermeld om de erkenning van kwalificaties te verbeteren: de ENIC-NARIC-netwerken, het Erasmus-programma, het kwalificatiekader van de EU en het Europass-portaal. Naast de versterking van de bestaande instrumenten is het ook van belang de bestaande belemmeringen voor erkenning, waaronder een gebrek aan vertrouwen en andere sociale belemmeringen, in kaart te brengen.

4.1.4.

De Commissie benadrukt het belang van het leren van talen en stelt voor om uitgebreide en toegankelijke programma’s voor het leren van talen verder te ontwikkelen. Volgens het EESC moet het leren van talen vanaf de eerste fasen van het integratieproces centraal staan in de acties op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid. Het leren van de taal van de gastgemeenschap zorgt voor toegang tot passend onderwijs- en opleidingsniveau, met verreikende gevolgen voor de integratie. Programma’s voor het leren van talen moeten dan ook worden gebaseerd op een alomvattende benadering (4).

4.1.5.

Gelet op de komende doelstelling van de kindergarantie is het van belang de lidstaten aan te bevelen een betere toegang tot onderwijs voor migrantenkinderen te ondersteunen door ervoor te zorgen dat immigratieprocedures het onderwijs of de rechten van het kind in ruimere zin niet in de weg staan. Het onderwijs moet de individuele behoeften van migrantenkinderen met een handicap of andere behoeften beoordelen, daaraan tegemoetkomen en er op redelijke wijze rekening mee houden, zodat hun persoonlijkheid, talenten en creativiteit, alsmede hun mentale en fysieke vermogens, zich optimaal kunnen ontwikkelen.

4.1.6.

Alle maatregelen op deze gebieden moeten gericht zijn op inclusieve onderwijsstelsels op alle niveaus en een leven lang leren.

4.1.7.

In het plan wordt benadrukt hoe belangrijk het is om zo snel mogelijk via inburgeringscursussen inzicht te krijgen in de wetten, cultuur en waarden van de gastsamenleving. De Commissie stelt voor om goede praktijken op deze gebieden tussen de lidstaten uit te wisselen. Informatie hierover moet op een voor iedereen begrijpelijke en toegankelijke wijze worden verstrekt.

4.2.   Werkgelegenheid en vaardigheden

4.2.1.

Op dit gebied zijn de probleemdiagnose en de algemene doelstellingen goed gedefinieerd, waaruit blijkt hoe belangrijk de bijdrage van migranten aan de economie is, vooral in tijden van COVID-19. In het actieplan wordt ook benadrukt dat niet alleen migrerende werknemers, maar ook migrerende ondernemers een sleutelrol zullen spelen in de groei tijdens en na de pandemie.

4.2.2.

Met het oog op de genoemde doelstellingen moedigt het actieplan het gebruik aan van bestaande EU-instrumenten, waaronder het Europees partnerschap voor integratie, samenwerking met sociale en economische partners, het initiatief Werkgevers verenigd voor integratie, InvestEU ter ondersteuning van ondernemerschap, het Europees integratienetwerk, het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, en het Europass-platform voor het uitwisselen en bevorderen van praktijken voor de beoordeling van vaardigheden, de EU-vaardighedentoolkit voor onderdanen van derde landen om de validatie van vaardigheden te vergemakkelijken, en het komende programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden om mensen met een migratieachtergrond te ondersteunen.

4.2.3.

Naast andere doelstellingen vermeldt het actieplan ook het overwinnen van moeilijkheden bij de toegang tot financiële diensten en informatie, maar het stelt geen specifieke maatregelen voor om deze moeilijkheden op te lossen. In dit verband moet het actieplan de mondigheid van migrerende werknemers bevorderen door te zorgen voor toegang tot financiële en juridische informatie, klachtenmechanismen en veilige rapportage, in begrijpelijke en toegankelijke vorm.

4.2.4.

In het actieplan wordt terecht benadrukt dat het van belang is te zorgen voor doeltreffender en snellere systemen of tests voor de beoordeling van vaardigheden, mede rekening houdend met de ervaringen die in dit verband in het verleden zijn opgedaan.

4.2.5.

Desalniettemin zijn instrumenten voor de beoordeling van vaardigheden niet voldoende om een betere toegang tot de arbeidsmarkt te garanderen; actie is geboden om wantrouwen en discriminatie aan te pakken. Het is van belang om nationale arbeidsbureaus en belanghebbenden in de werkgelegenheidssector steun en specifieke richtsnoeren te verstrekken om een antidiscriminatiebeleid te ontwikkelen en participatie op alle niveaus te bevorderen. Ook dienen nationale beleidsmaatregelen te worden aanbevolen die een ruimere en vlottere toegang van onderdanen van derde landen tot alle arbeidssectoren garanderen door de visumprocedures te versoepelen.

4.2.6.

In het actieplan moet verder worden benadrukt hoe belangrijk het is dat de toegang wordt verbeterd tot het leerlingwezen, stageplaatsen, beroepsopleidingen en zelfs vrijwilligerswerk, dat tot een fatsoenlijke voltijds baan kan leiden. Dit zal migranten en inwoners met een migratieachtergrond de kans geven om te werken, hun vaardigheidsniveau te verbeteren en een inkomen te verwerven om zichzelf en hun gezin te onderhouden. Met name programma’s ter bevordering van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld de jongerengarantie) moeten specifieke bepalingen bevatten om de participatie van onderdanen van derde landen te garanderen.

4.2.7.

Het actieplan moet ook gerichte acties bevatten om migranten- en vluchtelingenvrouwen mondiger te maken en hun toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren, onder meer door de maatregelen tegen mensenhandel te versterken en door specifieke behoeften te ondersteunen.

4.3.   Gezondheid

4.3.1.

Belangrijk is dat het actieplan aantoont dat de COVID-19-pandemie diepgewortelde ongelijkheden in de toegang tot gezondheidsdiensten aan het licht heeft gebracht, en dat dit risico’s inhoudt voor de samenleving in haar geheel.

4.3.2.

Gelet op de pandemie moeten alle migranten, ook irreguliere migranten, in alle lidstaten van de EU toegang hebben tot basisgezondheidszorg, en met name tot tests en vaccinaties.

4.3.3.

De Commissie verwijst in haar voorgestelde acties naar financieringsmogelijkheden via het AMIF, het ESF+, het EFRO en naar het komende programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden. In het actieplan wordt terecht het gebruik aangemoedigd van EU-middelen voor de verlening van gezondheidsdiensten.

4.3.4.

Het EESC benadrukt dat het cruciaal is de lidstaten aan te bevelen belemmeringen voor de toegang tot gezondheidsdiensten en belemmeringen binnen die diensten weg te nemen, onder meer door voorlichtingscampagnes over de nationale gezondheidsstelsels, het beoordelen van en tegemoetkomen aan de individuele gezondheidsbehoeften van migranten met een handicap.

4.3.5.

Gewezen zij op het belang van bewustmaking en bevordering van de geestelijke gezondheid van de migrantenbevolking als onderdeel van de integratie, met name gezien de aanhoudende pandemie, ook door te zorgen voor cultuurgevoelige geestelijkegezondheidsdiensten.

4.3.6.

Maatregelen om een betere toegang tot de gezondheidszorg te waarborgen moeten ook betrekking hebben op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers, met name bij de voorbereiding van het nieuwe gezondheidsprogramma.

4.4.   Huisvesting

4.4.1.

De Commissie zal een initiatief voor betaalbare huisvesting opzetten, zoals aangekondigd in het kader van de renovatiegolf, en zal niet-gesegregeerde, waardige, toegankelijke en betaalbare huisvesting bevorderen. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan modellen voor autonome — in tegenstelling tot collectieve — huisvesting voor asielzoekers.

4.4.2.

Van de doelstellingen voor dit gebied dienen de bestrijding van discriminatie op de woningmarkt en het terugdringen van segregatie op woongebied topprioriteiten te zijn.

4.4.3.

Daarbij moet de aandacht ook meer uitgaan naar de uitbreiding van betaalbare huisvesting, waaronder sociale huisvesting, door middel van mainstreamoplossingen die zowel gericht zijn op onderdanen van derde landen als op alle bewoners met huisvestingsbehoeften (5).

4.4.4.

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om ook EU-financiering te gebruiken voor het uitwerken en handhaven van mechanismen voor toegang tot de rechter in gevallen van uitbuiting in verband met de huisvesting.

4.5.   Partnerschappen met het oog op een doeltreffender integratieproces

4.5.1.

De Commissie is voornemens het Europees integratienetwerk te versterken door de lidstaten gerichte financiering en capaciteitsopbouw te bieden.

4.5.2.

Speciale aandacht gaat uit naar steun voor lokale en regionale overheden, waaronder uitbreiding van de Urban Academy on Integration en versterking van de interreligieuze dialoog tussen gemeenschappen, waarbij steden steun krijgen voor de preventie van radicalisering in het kader van het initiatief EU-Steden tegen radicalisering, dat in 2019 van start ging. Het EESC benadrukt het belang van de interreligieuze dialoog voor integratie.

4.5.3.

Het actieplan maakt ook melding van het jaarlijkse Europees Migratieforum, dat in samenwerking met het EESC, en in het bijzonder met zijn thematische studiegroep IMI, wordt georganiseerd als een manier om het overleg met het maatschappelijk middenveld en diasporaorganisaties te ondersteunen.

4.5.4.

Tot slot wordt in het plan steun aangekondigd voor stichtingen en organisaties door middel van een structurele dialoog over migratie en integratie en door het verkennen van mogelijke instrumenten voor samenwerking, zonder dat wordt vermeld hoe die steun eruit zou kunnen zien.

4.6.   Meer mogelijkheden voor EU-financiering

4.6.1.

Financieringsaspecten zijn de rode draad in alle in het plan voorgestelde acties en zijn gekoppeld aan het MFK 2021-2027. Er wordt een overzicht toegevoegd van de belangrijkste EU-fondsen die integratie en inclusie in de periode 2014-2020 hebben ondersteund, maar er worden geen cijfers voor de toekomst gegeven. In dit verband beseft het EESC dat de programmeringsfase moet worden afgewacht om te weten hoeveel de lidstaten in het kader van elk fonds voor integratiekwesties zullen uittrekken.

4.6.2.

De lijst van fondsen die kunnen worden gebruikt voor integratie en inclusie of die relevant zijn voor de acties ter ondersteuning van migranten is indrukwekkend; onder meer het AMIF, het ESF+ en het EFRO behoren hiertoe. Tegelijkertijd moet de synergie met andere fondsen worden verduidelijkt, bijvoorbeeld met Erasmus +, de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Elfpo en InvestEU. Zodra het instrument voor technische ondersteuning is goedgekeurd, zal het ook de lidstaten steun kunnen bieden voor de ontwikkeling of verbetering van beleidsmaatregelen op het gebied van integratie en inclusie. Tot slot zou het komende programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden ook een rol kunnen spelen bij de financiering van specifieke acties die gericht zijn op EU-burgers met een migrantieachtergrond. Er is gekozen voor een grote portefeuille van mogelijke fondsen, terwijl specifieke fondsen voor integratieaangelegenheden misschien een betere keuze was geweest. Het EESC stelt voor dat de Commissie de toegang tot financiering vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door een speciaal instrument voor de integratie van migranten in het leven te roepen.

4.6.3.

Voorts is in dit kader de Europese kindergarantie van belang, aangezien zich onder de meest kansarme kinderen ook kinderen met een migrantieachtergrond bevinden.

4.6.4.

De complexiteit van de EU-financiering noopt tot een actualisering van de in 2018 ontwikkelde toolkit voor het gebruik van middelen voor integratie in de programmeringsperiode 2021-2027.

4.6.5.

Een ander interessant aspect van het subsidiebeleid is het voornemen van de Commissie om publiek-private partnerschappen met stichtingen en particuliere donoren te ontwikkelen.

4.7.   Participatie in en ontmoetingen met de gastgemeenschap stimuleren

4.7.1.

Het EESC verwelkomt het idee om de onlangs opgerichte deskundigengroep inzake de standpunten van migranten, bestaande uit migranten en organisaties die hen vertegenwoordigen, te betrekken bij het ontwerp en de uitvoering van toekomstig beleid omtrent migratie, asiel en integratie. Dit zou kunnen bijdragen tot een ruimere participatie van migranten en EU-burgers met een migratieachtergrond in het raadplegingsproces en er tevens voor kunnen zorgen dat het beleid aan reële behoeften beantwoordt. Daarom is het van belang dat er vanaf de eerste fasen van opvang en integratie mogelijkheden worden gecreëerd voor uitwisselingen in twee richtingen tussen onderdanen van derde landen en de gastgemeenschappen.

4.7.2.

Het actieplan beoogt de dialoog te bevorderen en alle Europeanen bewust te maken van de realiteit van integratie en migratie. Deze doelstelling dreigt echter te vaag te zijn, ondanks de duidelijke inspanningen om meer bekendheid te geven aan feiten en cijfers. De publieke opinie over migratie moet absoluut veranderen, en het EESC vraagt zich af wat daarvoor zal worden gedaan.

4.7.3.

Het EESC steunt initiatieven zoals voetbalfestivals die zich richten op jonge migranten in de gaststeden van EU-kampioenschappen, die een positief effect kunnen hebben op de verhalen over migratie. Andere ad-hocmaatregelen van deze aard, zoals integratieprijzen voor plaatselijke scholen of gemeenschappen/organisaties, kunnen echter de waargenomen verschillen versterken en bepaalde groepen stigmatiseren.

4.8.   Het gebruik van nieuwe technologieën en digitale instrumenten bevorderen

4.8.1.

Het actieplan van de Commissie wijst terecht op het reële risico van een digitale kloof tussen migranten en autochtonen om verschillende redenen: 8,1 % van de mensen die buiten Europa geboren zijn, kan zich geen computer veroorloven, tegenover 3,1 % van de autochtonen, en ouders uit migrantengezinnen hebben het wellicht moeilijker om hun kinderen te helpen met afstandsonderwijs.

4.8.2.

In het actieplan wordt aanbevolen de digitale geletterdheid van de migrantenbevolking te verbeteren, maar het bevat geen specifieke voorstellen of doelstellingen over hoe dit concreet moet worden bereikt.

4.8.3.

Een interessant idee is migranten te betrekken bij het creëren en leveren van digitale overheidsdiensten. Het EESC gaat ervan uit dat dit met betrekking tot de administratieve activiteiten van de EU al is bereikt.

4.9.   Toezicht op de vorderingen: naar een empirisch onderbouwd beleid inzake integratie en inclusie

4.9.1.

Het EESC onderschrijft de doelstelling om tot een empirisch beter onderbouwd debat over migratie te komen. Als betere gegevens en presentatie-instrumenten hieraan kunnen bijdragen, moeten zij worden verzameld, ontwikkeld en verspreid. Sinds 2010 bestaan er EU-indicatoren voor integratie, maar ondanks grote inspanningen blijven er kennishiaten. In dit verband zouden een nieuwe barometer en een gezamenlijk scorebord ter ondersteuning van vergelijkingen tussen landen en in de tijd nuttige instrumenten kunnen zijn.

Brussel, 27 april 2021.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Europese Commissie, Actieplan inzake integratie en inclusie 2021-2027, blz. 5.

(2)  Ibid., blz. 2.

(3)  PB C 123 van 9.4.2021, blz. 15.

(4)  Zie voor de niveaus van doeltalen voor integratie ook SOC/641 over De integratie van vrouwen, moeders en gezinnen met een migratieachtergrond in de EU-lidstaten en streefniveaus voor taalcursussen met het oog op integratie (verkennend advies op verzoek van het Duitse voorzitterschap) (PB C 10 van 11.1.2021, blz. 1).

(5)  Zie voor een overzicht van innovatieve en inclusieve huisvestingsoplossingen Housing Europe Observatory, 2018. Housing & Migration. Research Briefing. Brussel: Housing Europe Observatory.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/141


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Zorgen voor gerechtigheid in de EU — Een strategie voor de Europese justitiële opleiding 2021-2024

(COM(2020) 713 final)

(2021/C 286/24)

Rapporteur:

Elena CALISTRU

Raadpleging

Europese Commissie, 24.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

16.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

240/3/0

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De justitiële opleiding op het gebied van het EU-recht heeft bijgedragen tot de correcte en uniforme toepassing van het EU-recht en het wederzijdse vertrouwen in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures, en daardoor tot de ontwikkeling van de Europese rechtsruimte. De strategie bouwt voort op het succes van eerdere inspanningen en beoogt de justitiële opleiding hoog op de EU-agenda te houden, waarbij bijzondere nadruk wordt gelegd op de omgang met nieuwe uitdagingen, zoals de groene transitie en de nieuwe arbeidsverhoudingen, en de aanpassing aan het nieuwe technologische tijdperk.

1.2.

Door te voorzien in adequate middelen, steun en opleiding worden rechtsbeoefenaars in alle lidstaten in staat gesteld om tegemoet te komen aan de behoeften van burgers en bedrijven uit de hele EU. Goed opgeleide beroepsbeoefenaars spelen een belangrijke rol bij het versterken van een rechtsstatelijke cultuur en het handhaven van de rechtsstaat zelf, het bevorderen van Europese waarden en beginselen zoals onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het ondersteunen van de effectieve eerbiediging van de grondrechten op EU- en nationaal niveau.

1.3.

De huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt doen steeds meer vragen rijzen over de status van en de regels die van toepassing zijn op werknemers en opkomende nieuwe vormen van werk. Gerechtelijke uitspraken in de lidstaten over soortgelijke of identieke kwesties op dit gebied verschillen van elkaar, zelfs als het over dezelfde onderneming gaat. Om een uniforme jurisprudentie en een goede werking van de interne markt te waarborgen, dient er te worden voorzien in richtsnoeren en opleiding voor justitiepersoneel.

1.4.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) begrijpt en erkent volledig dat de Commissie louter een ondersteunende rol speelt op het gebied van de justitiële opleiding, terwijl nationale belanghebbenden in de eerste plaats verantwoordelijk zijn. Niettemin zouden adequate strategische integratie en financiële steun voor de uitvoering van de strategie een gemeenschappelijk punt van aandacht moeten zijn.

1.5.

In het licht van de uitdagingen op EU-niveau en het toenemend aantal vraagstukken met een Europese dimensie (zoals bescherming van de financiële belangen van de EU in nieuwe financiële mechanismen en de digitale en groene transitie) wordt het van steeds groter belang regels voor een homogenere benadering van de lidstaten vast te stellen ten aanzien van justitiële opleiding.

1.6.

Het EESC erkent evenzeer het belang dat de Commissie hecht aan het regelmatig monitoren van de uitvoering van de strategie en aan samenwerking met de andere EU-instellingen om de vereiste politieke steun voor het verwezenlijken van de doelstellingen veilig te stellen. Het beveelt de Commissie ten zeerste aan manieren te vinden waarop maatschappelijke organisaties en de sociale partners bij de monitoring van de uitvoering van de strategie, zowel op EU- als op nationaal niveau, betrokken kunnen worden.

1.7.

Om de financiële belangen van de EU, het milieu en de rechten van de Unie te beschermen, vindt het EESC dat de bescherming en de rechten van klokkenluiders deel zouden moeten uitmaken van de opleiding van rechtsbeoefenaars. Klokkenluiders spelen namelijk een grote rol spelen bij het voorkomen van misbruik in samenhang met fraude en corruptie en bij het voorkomen van schendingen van de rechten van de Unie.

1.8.

De Europese justitiële opleiding moet meer behelzen dan juridisch onderwijs en het EESC beschouwt met name de focus op rechterlijke vaardigheden als essentieel voor de efficiënte werking van justitie. Het staat achter de ontwikkeling van beroepsvaardigheden op complementaire vakgebieden, zoals ethiek, forensisch onderzoek en psychologie, waarbij moet worden gewaarborgd dat rechtsbeoefenaars het nodige inzicht krijgen in de technische elementen die het vaakst terugkomen op de verschillende terreinen van de EU-wetgeving, zoals de regelgeving op het gebied van milieu, infrastructuur en financiën/bankwezen.

1.9.

Ook beveelt het EESC specifieke opleiding aan in de context van de digitalisering en met name het gebruik van hulpmiddelen op basis van artificiële intelligentie in het rechtsstelsel. In het bijzonder dient te worden gestreefd naar kennis van het Europees ethisch handvest voor het gebruik van artificiële intelligentie in gerechtelijke systemen en dient de toepassing van de beginselen daarvan zeer te worden aanbevolen.

2.   Achtergrond

2.1.

De evaluatie van de strategie voor de Europese justitiële opleiding 2011-2020 laat zien dat deze heeft bijgedragen tot het verbeteren van de opleiding over het EU-recht voor rechtsbeoefenaars (met name rechters en openbare aanklagers), de capaciteiten van netwerken zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (ENJO) heeft vergroot en netwerken en aanbieders van opleidingen op EU-niveau heeft versterkt.

2.2.

Nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen moeten via justitiële opleiding op EU-niveau worden aangepakt. Deze betreffen de aantasting van de rechtsstaat, schendingen van de grondrechten in sommige lidstaten, nieuwe regelgevingsgebieden op EU-niveau, maar ook de digitale transitie.

2.3.

De strategie voor de Europese justitiële opleiding 2021-2024 beoogt een gemeenschappelijke Europese justitiële cultuur op basis van de rechtsstaat, grondrechten en wederzijds vertrouwen te consolideren. In deze context worden een kader en een reeks kernacties voorgesteld om de juiste en doeltreffende toepassing van het EU-recht te bevorderen. De lidstaten, aanbieders van opleidingen, nationale en Europese organisaties van rechtsbeoefenaars en de EU worden opgeroepen om in gedeelde verantwoordelijkheid aan de volgende prioriteiten te werken:

voorzien in justitiële opleiding ter bevordering van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur;

de grondrechten handhaven en het Handvest van de grondrechten van de EU omzetten in het dagelijkse leven van de mensen, met de nadruk op het beschermen van slachtoffers en kwetsbare personen;

de digitalisering van justitie opschalen;

gelijke tred houden met ontwikkelingen in het EU-recht, met inbegrip van grensoverschrijdende justitiële samenwerking;

rechtsbeoefenaars toerusten om nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden, met name in de nasleep van de pandemie;

voorzien in opleiding die verder gaat dan het EU-recht, zoals in rechterlijke vaardigheden en niet-juridische kennis en vaardigheden;

een efficiëntere, praktischere, meer op maat gemaakte opleidingsagenda voor rechtsbeoefenaars opzetten en uitvoeren;

voorzien in frequentere, uitgebreidere en meer gerichte opleiding voor verschillende categorieën rechtsbeoefenaars;

hoogwaardige, doeltreffende opleidingsactiviteiten bevorderen, waaronder diverse vormen van leren met de nadruk op hybride en/of e-learningmethoden en met behulp van beproefde lesprogramma’s;

de justitiële opleiding voor jonge beroepsbeoefenaars verbeteren;

de gedeelde verantwoordelijkheid van nationale belanghebbenden, netwerken van deskundigen op het gebied van het EU-recht, het Europees netwerk voor justitiële opleiding, andere actoren op EU-niveau en de Commissie versterken;

focussen op rechtsbeoefenaars van buiten de EU, met name uit de Westelijke Balkan.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De COVID-19-crisis heeft tot aanzienlijke problemen voor de werking van het rechtsstelsel geleid, maar ook tot verschillende nieuwe uitdagingen die rechtsbeoefenaars moeten aanpakken. Het EESC is ingenomen met de aandacht die wordt besteed aan de noodzaak niet alleen te voorzien in de infrastructuur voor de digitale transitie maar ook te investeren in de vaardigheden van de rechtsbeoefenaars, die van deze digitale transformatie deel zullen moeten uitmaken.

3.2.

Dit is een belangrijk gegeven — de uitvoering van de strategie is namelijk niet mogelijk zonder de betrokkenheid van alle belanghebbenden, waaronder ministeries van Justitie, raden voor justitie en het openbaar ministerie, raden voor zelfgereguleerde beroepen, Europese verenigingen van rechtsbeoefenaars, aanbieders van opleidingen op nationaal en EU-niveau, EU-instellingen en -organen. Het EESC sluit zich aan bij de oproep van de Commissie aan deze actoren om zich toe te leggen op het behalen van de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de strategie.

3.3.

Het EESC herinnert aan de conclusies van tal van eerdere adviezen (1) waarin wordt gesteld dat consistente toegang tot de rechter in de gehele EU een essentiële factor is die ten grondslag ligt aan de eengemaakte markt en de consistente toepassing van wettelijke EU-rechten in de Unie, waarmee de nodige duidelijkheid en zekerheid voor burgers en bedrijven wordt geboden, aangezien er nog steeds significante verschillen bestaan in de toepassing van het EU-acquis tussen de lidstaten. Hiervoor is het van cruciaal belang de lidstaten op nationaal niveau te ondersteunen door hun niet alleen de nodige aanvullende financiële middelen te verschaffen (onder meer uit de fondsen voor herstel en veerkracht), maar ook de instrumenten om ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden en degenen die werkzaam zijn op het gebied van justitie klaar zijn om zich voor dit doel in te zetten.

3.4.

Het EESC erkent evenzeer het belang dat de Commissie hecht aan het regelmatig monitoren van de uitvoering van de strategie en aan samenwerking met de andere EU-instellingen om de vereiste politieke steun voor het verwezenlijken van de doelstellingen veilig te stellen. Het verzoekt de Commissie manieren te vinden waarop maatschappelijke organisaties en de sociale partners bij de monitoring van de uitvoering van de strategie, zowel op EU- als op nationaal niveau, betrokken kunnen worden.

3.5.

Het EESC onderschrijft dat goed opgeleide beroepsbeoefenaars een belangrijke rol spelen bij het versterken van een rechtsstatelijke cultuur en het handhaven van de rechtsstaat zelf, het bevorderen van Europese waarden en beginselen zoals onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het ondersteunen van de effectieve eerbiediging van de grondrechten op EU- en nationaal niveau. Het wijst echter op het belang te voorzien in adequate middelen, steun en opleiding in het kader van een grotere inspanning om ervoor te zorgen dat rechtsbeoefenaars in alle lidstaten tegemoet kunnen komen aan de behoeften van burgers en bedrijven uit de hele EU, waarbij dezelfde normen en waarden worden geëerbiedigd.

3.6.

De groep Grondrechten en de rechtsstaat (FRRL-groep) van het EESC gaat sinds haar oprichting in 2018 onder meer na hoe belanghebbenden denken over kwesties die verband houden met de kwaliteit en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Het EESC onderschrijft dat goed opgeleide beroepsbeoefenaars een belangrijke rol spelen bij het versterken van een rechtsstatelijke cultuur en het handhaven van de rechtsstaat zelf, het bevorderen van Europese waarden en beginselen zoals onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en het ondersteunen van de effectieve eerbiediging van de grondrechten op EU- en nationaal niveau.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met de constante inzet voor essentiële opleiding voor rechtsbeoefenaars in de lidstaten, waarbij in het bijzonder de nadruk ligt op de naleving van het EU-acquis op het gebied van de rechtsstaat en de effectieve uitvoering van de verbintenissen van de lidstaten ten aanzien van de grondrechten (waaronder de rechten van specifieke kwetsbare groepen zoals kinderen, personen met een handicap en slachtoffers van gendergerelateerd geweld, racisme en discriminatie).

4.2.

De huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt doen steeds meer vragen rijzen over de status van en de regels die van toepassing zijn op werknemers en opkomende nieuwe vormen van werk. Gerechtelijke uitspraken in de lidstaten over soortgelijke of identieke kwesties op dit gebied verschillen van elkaar, zelfs als het over dezelfde onderneming gaat. Om een uniforme jurisprudentie en een goede werking van de interne markt te waarborgen, dient er te worden voorzien in richtsnoeren en opleiding voor justitiepersoneel.

4.3.

Ook dient te worden gewezen op de noodzaak opleidingsactiviteiten voort te zetten op de gebieden die als problematisch worden beschouwd in het kader van de EU-veiligheidsagenda, zoals cybercriminaliteit, georganiseerde misdaad en financiële criminaliteit die een impact hebben op de EU-begroting, met name in de nieuwe context van de oprichting van het EOM. Dit zou constant een aandachtspunt van alle belanghebbenden moeten zijn waarvoor voldoende middelen moeten worden uitgetrokken.

4.4.

Om de financiële belangen van de EU en het milieu te beschermen, vindt het EESC dat de bescherming van klokkenluiders deel moet uitmaken van de opleiding van rechtsbeoefenaars. De rechten van klokkenluiders zijn nog te weinig bekend maar zij spelen, door zaken aan de kaak te stellen, een grote rol bij het voorkomen van misbruik in samenhang met fraude en corruptie en bij het voorkomen van schendingen van de rechten van de Unie.

4.5.

Een van de belangrijkste punten houdt verband met het op weg helpen van de justitiële sector in het digitale tijdperk. Het EESC merkt echter op dat er aanzienlijke verschillen in de nationale contexten bestaan en dat de rechtsstelsels in de lidstaten zich in verschillende fasen van digitalisering bevinden. In de voorgestelde strategie wordt rekening gehouden met de nationale bevoegdheden en wordt het subsidiariteitsbeginsel geëerbiedigd. Tegelijkertijd is het van belang dat alle lidstaten stappen nemen om de bestaande leemten op het gebied van digitalisering te verminderen, niet alleen door te investeren in infrastructuur maar ook door de rechtsbeoefenaars, die de digitale transformatie zullen moeten realiseren, van de juiste vaardigheden te voorzien.

4.6.

Zonder de digitalisering van justitie op nationaal niveau en investeringen in de opleiding van rechtsbeoefenaars om digitale hulpmiddelen en technologieën in hun dagelijkse werkzaamheden toe te passen, zal het moeilijk zijn nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen rechterlijke instanties te bevorderen. Bovendien zal het zonder adequate en samenhangende investeringen in opleiding in digitale vaardigheden alsook in bewustzijn moeilijk zijn om nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden (zowel kwesties als adequate bescherming van individuele rechten en persoonsgegevens in cyberspace als nieuwe kwesties zoals cybercriminaliteit).

4.7.

Het EESC beveelt specifieke opleiding aan in de context van de digitalisering en met name het gebruik van hulpmiddelen op basis van artificiële intelligentie in het rechtsstelsel. In het Europees ethisch handvest voor het gebruik van artificiële intelligentie in gerechtelijke systemen (2) komen onder meer thema’s aan bod als eerbiediging van de grondrechten, het voorkomen van discriminatie, het gebruik van kwalitatief hoogwaardige gegevens in rechterlijke beslissingen en het volgen van de “human in command”-benadering. Het is van het grootste belang om er via opleiding voor te zorgen dat de kennis van dit handvest wordt vergroot en de beginselen ervan worden nageleefd.

4.8.

De erkenning dat de Europese justitiële opleiding meer moet behelzen dan juridisch onderwijs en de ontwikkeling van beroepsvaardigheden moet ondersteunen, is toe te juichen. Het EESC beschouwt met name de focus op opleiding in rechterlijke vaardigheden als essentieel voor de efficiënte werking van justitie, de vertrouwensband tussen het rechtsstelsel en het publiek en het vertrouwen tussen rechtsbeoefenaars in het kader van grensoverschrijdende samenwerking.

4.9.

Een ander belangrijk punt dat aan de orde moet worden gesteld, is de opleiding van rechtsbeoefenaars in complementaire vakgebieden, zoals ethiek, forensisch onderzoek en psychologie, waarbij moet worden gewaarborgd dat zij het nodige inzicht krijgen in de technische elementen die het vaakst terugkomen op de verschillende terreinen van de EU-wetgeving, zoals de regelgeving op het gebied van milieu, infrastructuur en financiën/bankwezen.

4.10.

Het EESC is ook ingenomen met de focus op een ruimere categorie rechtsbeoefenaars die het EU-recht toepassen: niet alleen rechters, openbare aanklagers en rechtbankmedewerkers, maar ook advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, bemiddelaars, gerechtstolken/-vertalers, gerechtsdeskundigen en in bepaalde situaties gevangenispersoneel en reclasseringsambtenaren. Niettemin zou bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de uiterst gevarieerde situatie in de lidstaten, met een divers scala aan specifieke nationale omstandigheden die een gelijke uitvoering van de strategie vrij moeilijk kunnen maken.

4.11.

Het EESC is het er ook over eens dat de opleiding van voldoende hoogwaardige kwaliteit zou moeten zijn met het oog op het behalen van de doelstellingen, dat de behoeften verplicht in kaart moeten worden gebracht en dat rechtsbeoefenaars diverse vormen van leren moeten ervaren, waaronder een combinatie van contactonderwijs, e-learning en opleiding op de werkplek.- Het EESC maakt zich echter zorgen dat gemeenschappelijke methoden en aanbieders van opleidingen op nationaal niveau in dit opzicht niet toereikend zullen zijn, en dat de lidstaten, hoewel er momenteel volop middelen, goede praktijken en gidsen op EU-niveau voorhanden zijn, niet alles in het werk zullen stellen om deze ten volle te benutten.

4.12.

De unieke rol en resultaten van het Europees netwerk voor justitiële opleiding leveren voortdurend ervaringen op waaruit lessen kunnen worden getrokken. Het EESC is dan ook ingenomen met de focus op actoren op EU-niveau, die grensoverschrijdende opleidingsactiviteiten zouden moeten bevorderen en organiseren om de positieve effecten van opleiding te verveelvoudigen.

4.13.

De rol van de Europese justitiële opleiding bij het bevorderen van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur komt ook tot uiting in de focus op rechtsbeoefenaars buiten de EU en in de bijzondere nadruk die erop wordt gelegd om te waarborgen dat startende rechtsbeoefenaars tijdens hun basisopleiding kennis wordt bijgebracht over het rechtsstelsel en de justitiële cultuur van de EU.

4.14.

De inspanningen van de Commissie voor het stimuleren van de deelname van rechtsbeoefenaars uit niet-EU-landen — met name de Westelijke Balkan — aan opleiding over het acquis op het gebied van de rechtsstaat en over grensoverschrijdende justitiële samenwerking worden ook toegejuicht. Het EESC heeft voortdurend gewezen (3) op de noodzaak de rechtsstaat en onafhankelijke rechtspraak in de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voor het EU-lidmaatschap te ondersteunen.

4.15.

Het EESC brengt daarnaast onder de aandacht dat rekening moet worden gehouden met de uitdagingen waarmee rechtsbeoefenaars ten gevolge van de brexit wellicht worden geconfronteerd. Dit is niet alleen bijzonder relevant in de context van de handels- en samenwerkingsovereenkomst die de EU en het VK hebben gesloten, maar ook voor de rechtshandhaving, de justitiële samenwerking in strafzaken en een gegarandeerde eerbiediging van de grondrechten.

4.16.

Tot slot wijst het EESC erop dat, teneinde de houdbaarheid van de voorgestelde acties te waarborgen, naast de belanghebbenden uit het gerechtelijk apparaat, ook maatschappelijke organisaties en beroepsverenigingen van rechtsbeoefenaars en rechtsbeoefenaars uit specifieke sectoren (milieu, overheidsopdrachten, gezondheidszorg, consumentenbescherming, werknemersrechten, arbeidsverhoudingen enz.) erbij moeten worden betrokken. Verder kan een sterke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners nog meer bijdragen tot het versterken van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Advies van het EESC over de mededeling van de Commissie betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 65); advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83); advies van het EESC over de toepassing van het Verdrag van Aarhus — Toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB C 123 van 9.4.2021, blz. 66).

(2)  https://rm.coe.int/charte-ethique-fr-pour-publication-4-decembre-2018/16808f699b

(3)  Advies van het EESC over de bevordering van het toetredingsproces — Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan (PB C 220 van 9.6.2021, blz. 88); advies van het EESC over de EU-uitbreidingsstrategie (PB C 133 van 14.4.2016, blz. 31).


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/146


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat)

(COM(2021) 130 final — 2021/0068 (COD))

(2021/C 286/25)

Rapporteur:

George VERNICOS

Raadpleging

Europese Commissie, 21.4.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

251/0/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De COVID-19-pandemie heeft onze economieën en samenlevingen op hun grondvesten doen schudden en ons leven op zijn kop gezet. Met name in de toeristische sector zijn de gevolgen ongekend. De huidige crisis heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk toerisme is voor Europa, niet alleen in economisch opzicht, maar ook om als Europeanen samen te leven en vorm te geven aan een gemeenschappelijke lotsbestemming.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat het “digitaal groen certificaat” de reizigers met zo min mogelijk ingewikkelde procedures moet opzadelen en het reizen tijdens de COVID-19-pandemie gemakkelijker moet maken.

1.3.

Volgens het EESC moet duidelijk worden gemaakt dat het bezit van een “digitaal groen certificaat” geen voorwaarde is voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer en dat de voorgestelde verordening niet tot een vaccinatieplicht leidt of een recht om te worden gevaccineerd in het leven roept. Het EESC vindt dat met name sociaal achtergestelde en kansarme groepen toegang moeten hebben tot relevante informatie en dat de impact van het groene certificaat op deze groepen naar behoren moet worden beoordeeld en gemonitord.

1.4.

Het EESC onderstreept dat het bezit van een groen certificaat niet betekent dat reizigers worden vrijgesteld van de naleving van andere risicobeperkende maatregelen, maar moet worden gezien als een overgangsmaatregel voor landen die een permanent mechanisme verlangen dat na inwerkingtreding voortdurend wordt geëvalueerd.

1.5.

Het EESC wijst erop dat alle Europese landen moeten samenwerken om zo snel mogelijk tot uniforme randvoorwaarden te komen (voor wat betreft de inhoud, het formaat, de beginselen en de technische normen van het certificaat), omdat we ons niet kunnen veroorloven om nog een toeristische zomer te verliezen.

1.6.

De reisprotocollen moeten duidelijk zijn en moeten gelden voor internationale reizen per vliegtuig, over de weg en over zee.

1.7.

Aangezien persoonsgegevens gevoelige medische gegevens omvatten, is het van cruciaal belang dat alle lidstaten over interoperabele systemen met even strenge bepalingen op het gebied van gegevensbescherming beschikken. Het digitale groene certificaat zou het niet nodig moeten maken om een centrale databank op EU-niveau op te zetten en te onderhouden. Ook zou het digitale groene certificaat zodanig moeten worden vormgegeven dat de categorie gegevens op basis waarvan mag worden gereisd alleen zichtbaar is voor de reiziger.

1.8.

Met het digitale groene certificaat zullen ook zakenreizen gemakkelijker worden. Dit mag echter niet leiden tot discriminatie op de werkplek of tot misbruik door gevaccineerde personen uit derde landen aan te nemen voor banen met slechte arbeidsomstandigheden.

1.9.

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat het certificaat en het actualiseren ervan kosteloos blijven.

1.10.

Het EESC benadrukt dat het vaccinatietempo moet worden opgevoerd door de productie van vaccins te verhogen en voor meer transparantie en voorspelbaarheid te zorgen, zodat er, dankzij een gecoördineerde en uniforme aanpak, in de hele EU voldoende vaccins beschikbaar zijn. Tegelijkertijd moeten landen meer investeren in voorlichtingscampagnes over de voordelen van vaccinatie, teneinde desinformatie te bestrijden.

1.11.

Volgens het EESC moet het ook mogelijk worden om op basis van zelftests en bloedtesten op COVID-antilichamen een digitaal groen certificaat te verkrijgen.

1.12.

Om te voorkomen dat het vrije verkeer van niet-gevaccineerde personen op ongelijke wijze wordt beperkt, moeten Europese regeringen ervoor zorgen dat alle burgers zich gemakkelijk en kosteloos kunnen laten testen.

1.13.

Het EESC vindt dat het certificaat in elke EU-lidstaat moet worden erkend, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor volledig vrij verkeer binnen de EU tijdens de COVID-19-pandemie.

2.   Achtergrond

2.1.

Om voor een goed gecoördineerde, voorspelbare en transparante aanpak van de vaststelling van beperkingen van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie te zorgen, heeft de Raad op 13 oktober 2020 Aanbeveling (EU) 2020/1475 (1) aangenomen.

In werkelijkheid is deze aanbeveling echter nauwelijks uitgevoerd, omdat verschillende lidstaten hun eigen beperkingen hebben vastgesteld.

2.2.

Bovendien hebben de leden van de Europese Raad naar aanleiding van de informele videoconferenties op 25 en 26 februari 2021 ertoe opgeroepen verder te werken aan een gemeenschappelijke aanpak van vaccinatiecertificaten. Zo is de Commissie in het kader van het e-gezondheidsnetwerk — een vrijwillig netwerk van nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor e-gezondheidszorg — al samen met de lidstaten aan de slag gegaan om de interoperabiliteit van deze certificaten voor te bereiden. Binnen het e-gezondheidsnetwerk is ook overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijke gestandaardiseerde dataset voor vaccinatie-, test- en herstelcertificaten met betrekking tot COVID-19 en op 12 maart 2021 zijn de contouren van een vertrouwenskader geschetst.

2.3.

Op basis van de technische werkzaamheden die tot dusver zijn verricht, heeft de Commissie op 17 maart 2021 een voorstel voor een verordening betreffende een digitaal groen certificaat ingediend, dat een kader vormt voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer in de EU tijdens de COVID-19-pandemie in de EU te vergemakkelijken (2021/0068 (COD)); dit voorstel ging vergezeld van een voorstel over onderdanen van derde landen die legaal in de EU wonen of verblijven (2021/0071 (COD)).

Het beoogde Europese certificaat zou, met inachtneming van de grondrechten, ook op het gebied van privacy en non-discriminatie, de volgende informatie bevatten:

bewijs dat een persoon is gevaccineerd tegen COVID-19, en/of

de resultaten van een recente test op SARS-CoV-2-infectie, en/of

informatie over het herstel van een persoon na een SARS-CoV-2-infectie.

2.4.

Het zal worden afgegeven aan EU-burgers en hun familieleden, onderdanen van derde landen die in de EU verblijven en bezoekers die het recht hebben om naar andere lidstaten te reizen. Het certificaat zal, door middel van de integratie ervan in het EER-kader, ook geldig zijn in IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Ook Zwitserland kan besluiten het certificaat in te voeren.

2.5.

Het certificaat zal worden afgegeven door de nationale autoriteiten in de EU-lidstaten (ziekenhuizen, testcentra of gezondheidsautoriteiten) en bevat de naam en geboortedatum van de persoon, de datum van afgifte, informatie over het toegediende vaccin, de uitgevoerde test of de mate van herstel, en een unieke identificatiecode. Het certificaat krijgt een QR-code waarmee de authenticiteit wordt vastgesteld, de gegevens worden beveiligd en vervalsing wordt voorkomen.

2.6.

Het voorstel verplicht de lidstaten niet om de beperkingen van het vrije verkeer (voor zover nodig ter bescherming van de volksgezondheid) voor reizigers met een groen certificaat op te heffen, maar biedt hun betrouwbare, authentieke en geharmoniseerde documenten als zij dat wel doen. Het is dan ook duidelijk dat er speelruimte zal blijven, hoewel in het voorgestelde kader wordt aanbevolen om niet meer beperkingen op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is en ervan uitgegaan wordt dat de beperkingen voor certificaathouders zullen worden opgeheven door van de lidstaten te verlangen dat zij andere lidstaten en de Commissie ervan op de hoogte stellen als zij deze blijven opleggen.

2.7.

Het voorgestelde systeem laat de deur open voor aanpassingen op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens over de doeltreffendheid van vaccins bij het tegengaan van de overdracht van SARS-CoV2 en de duur van beschermende immuniteit als gevolg van eerdere infecties. Momenteel is de maximale geldigheidsduur van het herstelcertificaat na het doormaken van een eerdere COVID-19-infectie vastgesteld op 180 dagen. Volgens het voorstel wordt het digitaal groen certificaat opgeschort zodra de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het einde van de door COVID-19 veroorzaakte internationale noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid afkondigt, maar kan het bij toekomstige pandemieën opnieuw in gebruik worden genomen.

3.   Algemene opmerkingen over de huidige crisis in de toeristische sector

3.1.

De toeristische sector, een zeer dynamische en intern verweven sector, vormt een van de economische motoren van Europa, dat 50 % (2) van het mondiale toerisme voor zijn rekening neemt. In landen van alle ontwikkelingsniveaus zijn miljoenen banen en bedrijven afhankelijk van een sterke en bloeiende toeristische sector. De toeristische sector is direct en indirect goed voor bijna 10 % van het bbp van de EU.

3.2.

De COVID-19-pandemie heeft onze economieën en samenlevingen op hun grondvesten doen schudden en ons leven op zijn kop gezet. Om de verspreiding van het virus over de nationale grenzen heen te beperken, hebben landen een combinatie van maatregelen genomen, waarvan sommige een negatief effect hebben gehad op het reizen naar en binnen de lidstaten.

Dat heeft ongekende gevolgen gehad voor de toeristische sector, die in 2020 het slechtste jaar ooit meemaakte In 2020 daalde het aantal aankomsten in Europa met 69 % en in januari 2021 zelfs met 85 % (3).

3.3.

De situatie is met name nijpend in de EU-lidstaten die belangrijke toeristische bestemmingen zijn, zoals Italië, Griekenland, Portugal, Malta, Cyprus, Spanje en Frankrijk. De toerisme-industrie in de EU, die werk biedt aan ongeveer 13 miljoen mensen (4), verliest naar schatting ongeveer 1 miljard EUR aan inkomsten per maand als gevolg van de COVID-19-uitbraak.

3.4.

Het feit dat meer dan een derde van de in de binnenlandse economie gegenereerde toegevoegde waarde van toerisme afkomstig is van indirecte effecten, laat zien hoe groot en verregaand de verbanden tussen toerisme en andere sectoren zijn (5). Als gevolg daarvan heeft de afname van toeristenstromen een zware impact op de economie in ruimere zin (6).

3.5.

Ook de sociale impact van de toeristische sector mag niet onvermeld blijven. Toerisme draagt bij tot de ontwikkeling van plattelandsgemeenschappen door voor extra inkomsten te zorgen en op die manier een evenwichtige territoriale ontwikkeling van onze samenleving mogelijk te maken. Toerisme is ook een drijvende kracht achter de bescherming van het natuurlijk en cultureel erfgoed en het behoud ervan voor toekomstige generaties.

3.6.

De Wereldorganisatie voor Toerisme verwacht een mogelijk herstel van het internationale reisverkeer in de tweede helft van het jaar. Dit is gebaseerd op een aantal factoren, met name een grootschalige opheffing van de reisbeperkingen, het succes van de vaccinatieprogramma’s en de invoering van geharmoniseerde protocollen, zoals het door de Europese Commissie geplande digitale groene certificaat.

4.   Specifieke opmerkingen over het voorstel voor een verordening betreffende het digitale groene certificaat

4.1.

Het EESC steunt het initiatief van de Commissie om samen met de lidstaten in het kader van het e-gezondheidsnetwerk te werken aan een interoperabel systeem van vaccinatiecertificaten, om tot een oplossing te komen die voor iedereen werkbaar is, een einde te maken aan de complexiteit, de dataset voor vaccinatiecertificaten tot een absoluut minimum te beperken ter bescherming van gevoelige persoonsgegevens en een unieke identificatiecode te ontwikkelen. Als er op EU-niveau geen actie wordt ondernomen, zullen de lidstaten waarschijnlijk verschillende, niet-gecoördineerde en ingewikkelde systemen gaan hanteren.

4.2.

Het EESC wijst erop dat het “groene certificaat” een uitstekende gemeenschappelijke standaard is en tot minder administratieve rompslomp leidt, maar dat het niet als vrijbrief mag worden beschouwd om “alle remmen los te gooien”. Het vrije verkeer zal onderworpen blijven aan nationale beperkingen die louter afhankelijk zijn van de mogelijkheden van elke lidstaat en de capaciteit van de gezondheidsstelsels. De lidstaten zullen dus zelf kunnen blijven beslissen welke maatregelen van toepassing zijn op grensoverschrijdende reizigers (bijvoorbeeld quarantaine of zelfisolatie, aanvullende en herhaalde tests, vóór en/of na aankomst), ook al bevat het voorgestelde kader bepaalde aanbevelingen voor de lidstaten om de maatregelen te beperken tot wat strikt noodzakelijk is.

4.3.

Het EESC onderstreept dat het bezit van een groen certificaat niet betekent dat reizigers worden vrijgesteld van de naleving van andere risicobeperkende maatregelen, maar moet worden gezien als een overgangsmaatregel voor landen waar de epidemiologische situatie een versoepeling van de reisbeperkingen rechtvaardigt, maar waar nog steeds de nodige voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om reizen veiliger te maken. Het is niet duidelijk in hoeverre vaccins de overdracht van het virus daadwerkelijk beperken en of ze ook werkzaam zijn in het geval van bepaalde mutaties en in hoeverre en hoe lang zij antilichaamgemedieerde immuniteit bieden tegen een nieuwe infectie met SARS-CoV-2. Los daarvan blijven er vragen bestaan over de validiteit van de tests. Daarom beveelt het EESC met klem aan om begeleidende maatregelen te nemen teneinde de gezondheid van reizigers en werknemers te beschermen, met name in gesloten ruimten en op drukke plaatsen.

4.4.

Het EESC wijst erop dat er dringend doeltreffende maatregelen moeten worden genomen, zoals een betere coördinatie van de reisprotocollen tussen landen om een veilige herstart van het toerisme te waarborgen, omdat we ons niet kunnen veroorloven om nog een toeristische zomer te verliezen. De pandemie is een wereldwijd probleem en kan alleen door middel van een mondiale aanpak en op basis van vertrouwen worden opgelost; elk land zijn eigen oplossing werkt niet.

4.5.

Het EESC onderstreept dat het groene certificaat alleen doeltreffend kan zijn als het volledig interoperabel, veilig en verifieerbaar is. Daarom moeten alle Europese landen samenwerken om zo snel mogelijk tot uniforme randvoorwaarden te komen (voor wat betreft de inhoud, het formaat, de beginselen en de technische normen van het certificaat). Dit omvat gemeenschappelijke normen voor hoe lang (en welke) tests en vaccins geldig zijn en wanneer mensen “hersteld” kunnen worden verklaard.

De reisprotocollen moeten duidelijk zijn en moeten gelden voor internationale reizen per vliegtuig, over de weg en over zee. Grensautoriteiten en vervoerders zijn samen verantwoordelijk voor de toepassing van het groene certificaat.

4.6.

Volgens het EESC moet het groene certificaat zo eenvoudig mogelijk worden gehouden, als één pakket worden uitgevoerd en berusten op vertrouwen tussen de betrokken landen; ook moet er een permanent mechanisme komen dat na inwerkingtreding voortdurend wordt geëvalueerd.

4.7.

Het systeem moet gebaseerd zijn op de volgende beginselen: a) het groene certificaat moet erop gericht zijn het resterende risico terug te brengen tot een niveau dat door de nationale autoriteiten en de WHO als aanvaardbaar wordt beschouwd; b) de beperkingen op het internationale reisverkeer moeten in verhouding staan tot de epidemiologische situatie in het land van herkomst en bestemming; c) quarantaine moet een instrument blijven waarop de autoriteiten in voorkomend geval een beroep kunnen doen; d) landen die aan het systeem deelnemen, erkennen de tests die door de nationale autoriteiten van andere deelnemende landen zijn goedgekeurd; e) de procedures moeten zo eenvoudig mogelijk zijn en de hoeveelheid informatie die wordt verzameld en over de grenzen heen wordt overgedragen, moet tot een minimum worden beperkt; f) het systeem moet interoperabel zijn en gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke nomenclatuur en een gemeenschappelijk formaat voor informatieoverdracht; g) het systeem moet werken volgens het beginsel van “privacy door ontwerp”, waarbij de betrokkene van meet af aan wordt geïnformeerd over de inhoud, de manier waarop gegevens worden verzameld en voor welk doel, en de duur van de opslag van sommige of alle gegevens.

4.8.

Vaccinatiecampagnes en regels inzake vaccinatie en certificering blijven tot de exclusieve bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de nationale regeringen behoren. Geen enkele lidstaat heeft ervoor gekozen vaccinatie verplicht te stellen (behalve in speciale gevallen zoals verpleegkundig personeel in Italië) en het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat dit in de komende maanden zal gebeuren.

Universele en billijke toegang tot een veilig en doeltreffend vaccin tegen COVID-19 is echter essentieel om levens te redden, het volksgezondheidsstelsel te beschermen en economisch herstel mogelijk te maken. Het EESC benadrukt dat het vaccinatietempo moet worden opgevoerd door de productie van vaccins te verhogen en voor meer transparantie en voorspelbaarheid te zorgen, zodat er, dankzij een gecoördineerde en uniforme aanpak, in de hele EU voldoende vaccins beschikbaar zijn. Dit is ook een belangrijke voorwaarde voor de werking van het digitale groene certificaat en de gelijke behandeling van burgers.

4.9.

De Europese regeringen moeten financiële middelen voor het herstel na de pandemie inzetten voor vaccinatieprogramma’s die gericht zijn op delen van de bevolking die anders moeilijker te bereiken zouden zijn, zoals mensen die op het platteland of in minder welvarende gebieden wonen, ver van ziekenhuizen en klinieken. Voorts moet elke vorm van discriminatie van etnische minderheden worden vermeden.

De EU moet ook meer investeren in voorlichtingscampagnes over de voordelen van het vaccin. Dit kan helpen bij de bestrijding van desinformatie waardoor mensen huiverig worden om zich te laten vaccineren.

4.10.

Om te voorkomen dat het vrije verkeer van niet-gevaccineerde personen op ongelijke wijze wordt beperkt, moeten Europese regeringen ervoor zorgen dat alle burgers zich gemakkelijk en kosteloos kunnen laten testen (en de testresultaten snel ontvangen), vooral met het oog op een mogelijke kloof tussen landelijke en stedelijke gebieden.

4.11.

Volgens het EESC moet duidelijk worden gemaakt dat het bezit van een “digitaal groen certificaat” geen voorwaarde is voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer en dat de voorgestelde verordening niet tot een vaccinatieplicht leidt of een recht om te worden gevaccineerd in het leven roept. Het EESC wijst erop dat elke vorm van immuniteitscertificering ethische vragen oproept over respect, individuele rechten en belangen, verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid en sociale rechtvaardigheid. De impact hiervan op met name sociaal achtergestelde en kansarme groepen moet naar behoren worden beoordeeld en gemonitord.

4.12.

Het digitale groene certificaat ondersteunt het broodnodige herstel van de reis- en toerismebranche. Het is ook een zeer belangrijk certificaat voor zakenreizen en andere sociale bijeenkomsten die de economie en culturele en andere sociale evenementen een impuls zullen geven en een positief effect zullen hebben op de (mentale of fysieke) gezondheid van mensen in het algemeen. De Commissie en de lidstaten moeten ervoor te zorgen dat het certificaat en het actualiseren ervan kosteloos blijven, zoals bepaald in lid 3 van artikel 3. Het certificaat moet voorzien zijn van een QR-code om de veiligheid en authenticiteit te helpen waarborgen en moet in de officiële t(a)al(en) van de lidstaat van afgifte en in het Engels zijn opgesteld. Het certificaat moet in elke EU-lidstaat worden erkend, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor volledig vrij verkeer binnen de EU tijdens de COVID-19-pandemie.

4.13.

Het EESC wil erop wijzen dat het digitale groene certificaat niet alleen voor toeristische doeleinden zal worden gebruikt. Het zal ook zakelijke reizen binnen Europa vergemakkelijken, maar kan nadelig zijn voor individuele werknemers. Het EESC zou graag zien dat de lidstaten voorzorgsmaatregelen treffen om ervoor te zorgen dat dit niet tot discriminatie op de werkplek leidt en geen gevolgen heeft voor de inzetbaarheid. Het EESC wijst er ook op dat de verordening niet mag worden misbruikt om gevaccineerde personen uit derde landen te werven voor banen met slechte arbeidsomstandigheden.

4.14.

Het EESC voegt eraan toe dat de Commissie en de lidstaten een digitaal vertrouwenskader moeten opzetten dat de beveiligde afgifte en verificatie van certificaten mogelijk maakt en de lidstaten ondersteunt bij de technische uitvoering door zo veel mogelijk te zorgen voor interoperabiliteit met internationaal erkende technologiesystemen.

4.15.

Het EESC beklemtoont dat, aangezien persoonsgegevens gevoelige medische gegevens bevatten, een zeer hoog niveau van gegevensbescherming geboden is en de beginselen van minimale gegevensverwerking in acht moeten worden genomen.

Het kader voor het digitale groene certificaat mag met name niet vereisen dat op EU-niveau een gegevensbank wordt opgezet en bijgehouden, maar moet gedecentraliseerde verificatie van digitaal ondertekende interoperabele certificaten mogelijk maken. Overheden moeten er ook voor zorgen dat persoonsgegevens veilig worden bewaard en niet worden gedeeld of worden misbruikt voor andere doeleinden. Daarnaast mogen de respectieve gegevens alleen worden verwerkt voor het digitale groene certificaat en moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de gegevens achteraf worden gewist. Als het groene certificaat vereist is om van het ene land naar het andere te reizen, is het van cruciaal belang dat alle lidstaten over interoperabele systemen beschikken met even strenge bepalingen op het gebied van gegevensbescherming en dat de verwerkingsverantwoordelijken verplicht worden om hun nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming te raadplegen voordat zij gegevens verwerken. Het EESC raadt aan om op Europees en nationaal niveau deskundigen op het gebied van gegevensbescherming in te schakelen, om een correcte tenuitvoerlegging te waarborgen.

4.16.

Het EESC waarschuwt er ook voor dat het digitale groene certificaat gevoelige persoonlijke medische gegevens over de status van reizigers met betrekking tot vaccinatie, antilichamen of tests zou kunnen onthullen. Daarom beveelt het EESC aan om het digitale groene certificaat zodanig vorm te geven dat deze informatie alleen zichtbaar is voor de reizigers zelf en dat derden alleen zien dat zij aan een bepaalde voorwaarde voldoen.

4.17.

Volgens het EESC moet het ook mogelijk worden om op basis van zelftests en bloedtesten op COVID-antilichamen een digitaal groen certificaat te verkrijgen. In de praktijk is gebleken dat een bloedtest op COVID-antilichamen even relevant is als een COVID-herstelcertificaat.

4.18.

Tot slot vindt het EESC dat duidelijk moet worden wat er gebeurt met de vaccins die momenteel door het EMA worden geëvalueerd. Dit is met name een probleem voor de EU-landen die dergelijke vaccins hebben gebruikt.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 337 van 14.10.2020, blz. 3.

(2)  Het grootste aantal aankomsten werd in de periode 2014-2018 geregistreerd in Europa; voor alle jaren komt dat overeen met meer dan 50 % van de uitgaande reizen wereldwijd. Het aantal reizen naar Europese bestemmingen is in de periode 2014-2018 met 24,3 % gestegen.

(3)  Wereldorganisatie voor Toerisme van de VN (UNWTO), maart 2021.

(4)  Eurostat.

(5)  Het belang van indirecte verliezen als gevolg van intersectorale verbanden in de toeristische sector wordt ook benadrukt door de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (Unctad); het totale verlies aan bbp is naar schatting ongeveer twee tot drie keer hoger dan het directe verlies aan inkomsten uit internationaal toerisme. Volgens de ramingen van Unctad kunnen de directe en indirecte verliezen voor het wereldwijde toerisme als gevolg van COVID-19 oplopen tot ongeveer 4 % van het mondiale bbp; de gevolgen per land kunnen echter verschillen, naargelang van de mate waarin zij afhankelijk zijn van reizen en toerisme.

(6)  Volgens de economische prognoses van de OESO in december 2020 en de gegevens van de World Travel & Tourism Council.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/152


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst

(COM(2020) 741 final)

(2021/C 286/26)

Rapporteur:

Marcin Wiesław NOWACKI

Raadpleging

Europese Commissie, 24.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

14.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

239/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC verwelkomt deze strategie, die tot doel heeft het potentieel van hernieuwbare offshore-energie te benutten met het oog op een klimaatneutrale toekomst.

1.2.

Het EESC is ingenomen met de voorstellen om bij de uitwerking van nationale en regionale plannen voor het beheer van de maritieme ruimte ook doelstellingen m.b.t. de ontwikkeling van mariene hernieuwbare energie mee te nemen.

1.3.

Het Comité is van mening dat er berekeningen in de strategie moeten worden opgenomen van de bijdrage die windenergie kan leveren aan het streven om de broeikasgasemissies vóór 2050 tot nul terug te dringen.

1.4.

Het EESC is verheugd over het standpunt dat een goed gereguleerde energiemarkt de juiste investeringssignalen moet geven. Het Comité meent dat een voorspelbaar en stabiel regelgevingsklimaat een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van offshore-windenergie.

1.5.

Gezien bepaalde kenmerken van hybride projecten, zoals diepte en nabijheid van meerdere landen, merkt het EESC op dat deze alleen uitgevoerd kunnen worden in de Noordzee en de Oostzee. Als bovendien naar het verwachte ontwikkelingstempo wordt gekeken, vindt het EESC dat de EU en de lidstaten zich in eerste instantie moeten richten op het potentieel van de meest vergevorderde projecten die radiaal op het nationale elektriciteitssysteem aangesloten zullen worden.

1.6.

Het EESC is teleurgesteld over de stiefmoederlijke behandeling die de recyclage van gebruikte windturbines krijgt en beveelt aan dat de Commissie de nodige aandacht besteed aan de ontmantelingskosten. Het is de bedoeling dat schone energie niet alleen de luchtkwaliteit in de plaatselijke omgeving, maar ook het milieu en het klimaat in het algemeen verbetert.

1.7.

Het EESC is verheugd dat de mogelijkheden van de Noordzee, de Oostzee, de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, de EU-wateren in de Atlantische Oceaan en de eilanden die tot de EU behoren, in kaart worden gebracht. Het is begrijpelijk dat voorrang wordt gegeven aan nieuwe projecten in de Noordzee gezien de mogelijkheden die de daar reeds aanwezige infrastructuur biedt. Om de voorzieningszekerheid en de sociale en economische samenhang binnen de EU veilig te stellen, is het echter noodzakelijk dat de investeringen in offshore-windmolenparken evenredig over alle bekkens in de EU worden verdeeld.

1.8.

Het EESC staat achter het voorstel om de TEN-E-verordening in die zin te wijzigen dat het éénloketprincipe voor offshore-energieprojecten erin wordt opgenomen.

1.9.

Het EESC maakt zich zorgen over het gebrek aan nadere informatie over specifieke maatregelen en steuninstrumenten, waardoor de financiering van duurzame energie in gevaar kan komen. Het Comité vindt dat er binnen de bestaande programma’s één instrument moet komen dat speciaal gewijd is aan de financiering van offshore-windenergieprojecten. Een dergelijke aanpak moet bovendien ook voor andere hernieuwbare energiebronnen worden ingevoerd, zoals onshore-windenergie en fotovoltaïsche energie, om ook tegemoet te komen aan de aspiraties van de Europese energie-unie en de richtlijn hernieuwbare energie II, die er juist van uitgaan dat decentrale en regionale productie-installaties een bijdrage kunnen leveren om extra mogelijkheden voor het scheppen van meerwaarde op regionaal niveau te creëren, banen te scheppen en burgers centraal te stellen in het beleid en tot actieve producenten en prosumenten te maken. In dit verband stelt het EESC met enige bezorgdheid vast dat de Commissie momenteel “slechts” kijkt naar offshore- en waterstoftechnologieën en deze decentrale benaderingen veronachtzaamt.

1.10.

Het Comité wijst erop dat iedere investering in offshore-windmolenparken zo veel mogelijk moet bijdragen aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio’s die zich in de onmiddellijke nabijheid van de investering bevinden door deelname aan het project te promoten — de zgn. “lokale inhoud”.

1.11.

Het EESC is verheugd dat de strategie zal worden aangevuld met een plan om vaardigheden en onderwijs op het vlak van offshore-windenergie te ontwikkelen.

1.12.

Het EESC ziet dat de EU wereldwijd de leiding wil nemen op het gebied van offshore-windenergie en steunt de uitbreiding van windenergie, niet alleen op zee, maar ook aan land, met volle overtuiging. Het verwacht dan ook van de Commissie dat de offshore-strategie zo spoedig mogelijk wordt aangevuld met een onshore-strategie.

2.   Inleiding

2.1.

Dit advies heeft betrekking op de EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst, die op 18 november 2020 is gepubliceerd. Deze strategie maakt integraal deel uit van de Europese Green Deal.

2.2.

Volgens de effectbeoordeling bij het klimaatdoelstellingsplan 2030 moet in 2030 meer dan 80 % van de elektriciteit worden opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen en is naar schatting 300 GW aan offshore-windcapaciteit plus ca. 40 GW aan oceaanenergie nodig om de klimaatdoelstelling voor 2050 te kunnen halen. In de strategie wordt aangegeven hoe de EU dit kan bereiken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Doel van de strategie is vaart te zetten achter de energietransitie, maar ook recht te doen aan het belangrijke streven naar economische groei en het creëren van banen in Europa. De belangrijkste redenen voor invoering van de strategie zijn:

we moeten de verbintenissen nakomen die zijn vastgelegd in de eerste wereldwijde overeenkomst inzake de matiging van de klimaatverandering (Parijs 2015);

we moeten het concurrentievermogen van de Europese economie herstellen door de energie-efficiëntie te verhogen;

we moeten banen scheppen door meer te investeren en op die manier de sociaal-economische gevolgen van de COVID-19-pandemie te helpen verlichten en bij te dragen aan de ontwikkeling van de Europese economie.

3.2.

Volgens de strategie zal de offshore-windcapaciteit, die momenteel 12 GW bedraagt, worden opgetrokken naar ten minste 60 GW in 2030 en 300 GW in 2050. De Commissie wil dat daar in 2050 nog eens 40 GW aan is toegevoegd in de vorm van oceaanenergie en andere opkomende technologieën, zoals drijvende windenergie en drijvende fotovoltaïsche installaties.

3.3.

De benodigde investeringen worden geraamd op zo’n 800 miljard EUR. Grotere betrokkenheid van de EU en de lidstaten is eveneens nodig aangezien de huidige en geplande installaties tegen 2050 slechts een capaciteit van ongeveer 90 GW zouden leveren als het beleid niet wordt bijgestuurd.

3.4.

Het EESC is ingenomen met de strategie, die de nodige wetgevingsvoorstellen en maatregelen bevat om te kunnen focussen op ontwikkeling, versterking en verdieping van de samenwerking op het gebied van offshore-windenergie.

3.5.

De hierboven genoemde cijfers en informatie geven wel aan hoe groot de uitdagingen zijn waar investeerders, EU-bedrijven en beheerders van transmissie- en distributiesystemen voor staan. In de strategie worden optimistische vooruitzichten geschetst, bijvoorbeeld wat betreft de kansen om particuliere investeringen een impuls te geven of nieuwe banen te scheppen. Het Comité tekent daarbij aan dat deze slechts gebaseerd zijn op vage informatie over voorspellingen ten aanzien van de werkgelegenheid bij de ontwikkeling van offshore-windenergie. Belangrijk punt is ook dat er niet alleen banen zullen bijkomen in de energiesector, maar ook in activiteiten op het vasteland, zoals de ontwikkeling van havens en de scheepvaart. In de strategie gaat ook aandacht uit naar het effect van de ontwikkeling van offshore-windenergie op het bbp van de EU.

3.6.

Het EESC merkt op dat de strategie gebaseerd is op een geïnterconnecteerde omgeving waarin de sector hernieuwbare offshore-energie en een aantal “andere activiteiten op zee” (toerisme, visserij, aquacultuur enz.) naast elkaar moeten bestaan, hybride projecten en grensoverschrijdende interconnectoren met elkaar verbonden zijn, ontwikkeling wordt aangestuurd door doelstellingen die in meerdere landen zijn vastgesteld, en niet aan zee grenzende landen offshore-projecten kunnen financieren. Aangezien offshore-projecten door de EU worden medegefinancierd, beveelt het EESC aan te zorgen voor een transparante verdeling van de lasten en de baten.

3.7.

Helaas geeft de Commissie geen berekening van de bijdrage die windenergie kan leveren aan het streven om de broeikasgasemissies vóór 2050 tot nul terug te dringen. Door alleen naar geïnstalleerde capaciteit te kijken wordt voorbijgegaan aan deze factor, die van cruciaal belang is om de doelstellingen van de Green Deal te realiseren.

4.   Perspectieven voor technologieën op het gebied van hernieuwbare offshore-energie

4.1.

Offshore-installaties in de EU wekken 12 GW op en zijn daarmee goed voor 42 % van de offshore-windcapaciteit in de hele wereld. Bij de meeste projecten gaat het om turbines die op de zeebodem staan. Inmiddels heeft deze technologie een zekere rijpheid bereikt, zoals ook blijkt uit het feit dat de totale genormaliseerde elektriciteitskosten (levelised cost of electricity, LCOE) voor offshore-windenergie de afgelopen tien jaar met 44 % zijn gedaald.

4.2.

Het Comité vraagt zich af of de strategie ter ontwikkeling van offshore-windenergie wel gebaseerd moet zijn op technologieën die nog volop in ontwikkeling zijn, zoals hybride projecten, en wijst op de noodzaak om concurrerend geprijsde energie op te wekken waarmee de economie van de EU na de coronacrisis weer opgebouwd kan worden.

5.   De zeebekkens van de EU: een groot en gediversifieerd potentieel voor de uitrol van hernieuwbare offshore-energie

5.1.

Het EESC is verheugd dat de mogelijkheden van de Noordzee, de Oostzee, de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, de EU-wateren in de Atlantische Oceaan en de eilanden die tot de EU behoren, in kaart worden gebracht. Door in de strategie aan te geven welk potentieel zeebekkens bieden, kunnen regelgevende maatregelen adequaat worden gepland en de doelstellingen worden gerealiseerd.

5.2.

Het is begrijpelijk dat voorrang wordt gegeven aan nieuwe projecten in de Noordzee gezien de mogelijkheden die de daar reeds aanwezige infrastructuur biedt. Om de voorzieningszekerheid en de sociale en economische samenhang binnen de EU veilig te stellen, is het echter noodzakelijk dat wordt gekozen voor een energiemix die niet al te afhankelijk is van één energiebron en dat de investeringen in offshore-windmolenparken evenredig over alle bekkens in de EU worden verdeeld.

5.3.

Opmerkelijk is overigens wel dat de strategie ter ontwikkeling van offshore-windenergie meer in de richting van regionalisering gaat.

6.   Maritieme ruimtelijke planning voor een duurzaam beheer van de ruimte en hulpbronnen

6.1.

Wil er vaart gezet kunnen worden achter de ontwikkeling van windenergie, dan moet ervoor worden gezorgd dat offshore-installaties en andere vormen van gebruik van de mariene ruimte op redelijke wijze naast elkaar kunnen bestaan, waarbij tevens de biodiversiteit wordt beschermd. Het EESC is ingenomen met de voorstellen om bij de uitwerking van nationale en regionale plannen voor het beheer van de maritieme ruimte ook doelstellingen m.b.t. de ontwikkeling van mariene hernieuwbare energie mee te nemen. Wel verzoekt het de Commissie expliciet te verklaren dat de geraamde 3 % van de Europese maritieme ruimte die nodig is voor de opschaling van de sector hernieuwbare offshore-energie een gemiddeld cijfer is en dat rekening moet worden gehouden met specifieke factoren zoals de aard van de wind en de verschillende milieu-omstandigheden.

6.2.

Door het opstellen en publiceren van beheersplannen kunnen overheden aan bedrijven en investeerders aangeven welke kant ze op willen met de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie. Dit zou de planning voor overheden en bedrijven gemakkelijker maken.

6.3.

Het milieueffect van de installaties wordt in het kader van de noodzakelijke administratieve besluitvormingsprocedures momenteel grondig en uitvoerig beoordeeld. Het EESC staat dan ook achter het voorstel om de TEN-E-verordening in die zin te wijzigen dat het éénloketprincipe voor offshore-energieprojecten erin wordt opgenomen.

7.   Een nieuwe aanpak van hernieuwbare offshore-energie en netwerkinfrastructuur

7.1.

De meeste offshore-windparken die momenteel in bedrijf zijn, zijn opgezet als nationale projecten die via radiale verbindingen rechtstreeks met de kust verbonden zijn. Om tot een snellere ontwikkeling van offshore-windenergie te komen, kosten te besparen en een minder groot zee-oppervlak te gebruiken stelt de Commissie voor om op hybride projecten te focussen. Hybride projecten vormen een tussenfase tussen traditionele projecten die radiaal op het nationale elektriciteitssysteem zijn aangesloten en een volledig vermaasd net. Voorts gaat de Commissie er nogal optimistisch van uit dat aan elkaar grenzende lidstaten samen verstrekkende doelstellingen voor offshore-windenergie vaststellen.

7.2.

Gezien bepaalde kenmerken van hybride projecten, zoals diepte en nabijheid van meerdere landen, merkt het EESC op dat deze alleen uitgevoerd kunnen worden in de Noordzee en de Oostzee. Als bovendien naar het verwachte ontwikkelingstempo wordt gekeken, vindt het EESC dat de EU en de lidstaten zich in eerste instantie moeten richten op het potentieel van de meest vergevorderde projecten die radiaal op het nationale elektriciteitssysteem aangesloten zullen worden.

8.   Een duidelijker EU-regelgevingskader voor hernieuwbare offshore-energie

8.1.

Het EESC is ingenomen met de uitspraak dat een goed gereguleerde energiemarkt de juiste investeringssignalen moet geven. Het Comité meent dat een voorspelbaar en stabiel regelgevingsklimaat een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van offshore-windenergie.

8.2.

Aangezien grensoverschrijdende energieprojecten naar verwachting steeds belangrijker zullen worden, is verduidelijking van de regels inzake de elektriciteitsmarkt geboden. Dit wordt gedaan in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij de strategie hoort.

8.3.

Het huidige rechtskader voorziet niet in innovatieve technologieën zoals hybride energie-eilanden en de offshore-productie van waterstof. Als het beste model om hybride projecten te reguleren stelt de Commissie een afzonderlijke mariene marktruimte voor met de mogelijkheid om een deel van de congestie-inkomsten terecht te laten komen bij producenten. Het EESC staat achter het doel om offshore-biedzones in te stellen, ervan uitgaande dat de regulering van de energiemarkt hierdoor wordt vereenvoudigd.

8.4.

Ook is het EESC ingenomen met de inspanningen om investeerders inkomensstabiliteit te bieden. Het Comité pleit voor flexibele mogelijkheden om de ontwikkeling van offshore-windenergie te bevorderen in lidstaten waar deze technologie nog in de kinderschoenen staat. Daarbij moet o.a. worden gedacht aan de mogelijkheid om rechtstreeks, zonder mededingingsprocedure, steun te verlenen, in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn hernieuwbare energie.

9.   Privé-investeringen in hernieuwbare offshore-energie aantrekken: de rol van de EU-fondsen

9.1.

Uitvoering van de strategie zal naar schatting bijna 800 miljard EUR aan investeringen vergen. Twee derde van dat bedrag is nodig voor de bijbehorende netwerkinfrastructuur en één derde voor offshore-opwekking. In het decennium vóór 2020 bedroegen de investeringen in onshore- en offshore-netten voor hernieuwbare energie in Europa ongeveer 30 miljard EUR per jaar. Volgens de Commissie moeten de investeringen de komende tien jaar worden opgetrokken tot meer dan 60 miljard EUR en moet dit bedrag na 2030 nog verder stijgen. De Commissie verwacht bovendien dat het leeuwendeel van deze investeringen opgebracht zal worden door particulier kapitaal. Wel zullen de Commissie, de Europese Investeringsbank en andere financiële instellingen samenwerken om strategische investeringen in offshore-windenergie te steunen.

9.2.

Het EESC maakt zich zorgen over het gebrek aan nadere informatie over specifieke maatregelen en steuninstrumenten, waardoor de bevordering van duurzame energie in gevaar kan komen. Op basis van de huidige strategie zullen er acht verschillende EU-fondsen beschikbaar zijn voor investeerders. De verwachte verhoudingen worden niet aangegeven. Hoe groot de financiële bijdrage van de EU zal zijn, is niet bekend. Het Comité vindt dat er één instrument moet komen om de financiering van offshore-windenergieprojecten binnen bestaande programma’s af te handelen; dit is van essentieel belang om voor een vlotte financiering en ontwikkeling van de projecten te zorgen. Een dergelijke aanpak moet bovendien ook voor andere hernieuwbare energiebronnen worden ingevoerd.

9.3.

Het EESC wijst erop dat iedere investering in offshore-windmolenparken zo veel mogelijk moet bijdragen aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio’s die zich in de onmiddellijke nabijheid van de investering bevinden door deelname aan het project te promoten — de zgn. “local content” of “plaatselijke inbreng”.

9.4.

De strategie voorziet in de mogelijkheid om een mechanisme voor de financiering van hernieuwbare energie in te voeren dat het mogelijk maakt om de voordelen van offshore-energieprojecten te delen met lidstaten die geen kustlijn hebben. De aanname dat lidstaten die niet aan zee grenzen, met eigen middelen willen bijdragen aan de financiering van windenergie in ruil voor statistische voordelen is volgens het Comité wel erg optimistisch.

10.   Onderzoek en innovatie toespitsen op de ondersteuning van offshore-projecten

10.1.

Het EESC is zwaar teleurgesteld over de stiefmoederlijke behandeling die de recyclage van gebruikte windturbines krijgt. De Commissie stelt slechts dat het beginsel “circulariteit door ontwerp” systematischer moet worden geïntegreerd in onderzoek & innovatie op het gebied van hernieuwbare energie, maar zwijgt in alle talen over hoe dat dan gedaan kan worden. De verwerking van afgedankte bladen van windturbines op land is een groeiend probleem in bijvoorbeeld Duitsland, waar wordt overwogen om ze te begraven. Offshore-windmolens zijn veel groter, waardoor het probleem meteen ook veel groter is.

10.2.

Het is de bedoeling dat schone energie niet alleen de luchtkwaliteit in de plaatselijke omgeving, maar ook het milieu en het klimaat in het algemeen verbetert. Het EESC protesteert tegen de snelle ontwikkeling van offshore-windenergie zonder dat wordt gekeken naar de potentiële gevolgen ervan voor het milieu en adviseert de Commissie de nodige aandacht te besteden aan de ontmantelingskosten: bij projecten die met EU-middelen worden gefinancierd, dienen deze kosten al vooraf geëvalueerd te worden en dient de aansprakelijkheid naar behoren in acht te worden genomen.

10.3.

Het EESC is verheugd dat de nieuwe strategie zal worden aangevuld met een plan van DG EMPL en DG MARE om vaardigheden en onderwijs op het vlak van offshore-windenergie te ontwikkelen. Uitbreiding van vaardigheden is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van deze sector. Wil de sector zich snel kunnen blijven ontwikkelen, dan moeten er opleidingsprogramma’s komen in de lidstaten waar deze technologie nog in de kinderschoenen staat. De Commissie geeft aan dat daarvoor gebruikgemaakt kan worden van bestaande instrumenten en middelen van de EU. Volgens het Comité is de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van offshore-windenergie echter dermate belangrijk dat er op EU-niveau specifieke instrumenten en middelen voor moeten komen.

11.   Een sterkere toeleverings- en waardeketen in heel Europa

11.1.

Versterking van de toeleveringsketen vergt een totale investering van ongeveer 0,5 tot 1 miljard EUR. Helaas wordt niet duidelijk waar deze middelen vandaan moeten komen en om welke tijdshorizon het gaat.

11.2.

Het EESC is ingenomen met het voornemen om het industrieel forum voor schone hernieuwbare energie te versterken en binnen dit forum een specifieke groep inzake hernieuwbare energie op zee op te richten.

11.3.

Wat betreft het voornemen van de Commissie en ENTSB-E om de normalisatie en interoperabiliteit tussen omvormers van verschillende fabrikanten te bevorderen heeft het Comité ernstige bedenkingen: 2028 als jaar waarin een en ander operationeel moet zijn, is te ver weg, met name omdat offshore-windmolens in 2030 60 GW moeten kunnen leveren. Het Comité pleit ervoor dat er een realistischer tijdsbestek voor de ontwikkeling van normen voor apparatuur wordt gekozen.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/158


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst

(COM(2020) 789 final)

(2021/C 286/27)

Rapporteur:

Stefan BACK

Corapporteur:

Tanja BUZEK

Raadpleging

Europese Commissie, 26.3.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

14.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

230/1/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is verheugd dat de focus in de nieuwe vervoersstrategie wordt gelegd bij duurzame en slimme mobiliteit, met nadruk op de cruciale rol en de voordelen van vervoer voor mensen en de Europese economie, terwijl ook de maatschappelijke kosten aan bod komen.

1.2.

In de strategie wordt erkend dat de eengemaakte markt en sociale kwesties essentiële factoren zijn voor de overgang naar een meer duurzame en slimme mobiliteit, alleen wordt daar wel onvoldoende gevolg aan gegeven. De tekortkomingen die in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie worden vastgesteld, worden namelijk niet adequaat opgepakt in de vorm van acties of specifieke hoofdstukken van de strategie.

1.3.

Het EESC steunt de algemene benadering om de strategie in de Europese Green Deal te integreren en bijzondere nadruk te leggen op acties om de klimaatdoelen te bereiken. Het vraagt zich echter wel af of de balans tussen technische maatregelen en vervoersbeleidsmaatregelen passend is om deze te verwezenlijken. Het wijst er met name op dat veel van de maatregelen die met het oog op duurzaamheid en digitalisering worden voorgesteld, brede gevolgen hebben voor de eengemaakte markt en werknemers in de vervoersector. Als hier onvoldoende aandacht aan wordt besteed, kan dit een succesvolle uitvoering in de weg staan.

1.4.

Een succesvolle EU-mobiliteitsstrategie moet ook hand in hand gaan met vergroting van het concurrentievermogen van de vervoerssector als geheel en met versterking van de desbetreffende industriële basis van de EU.

1.5.

De ongekende COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat een goed functionerende eengemaakte vervoersmarkt, duurzame toeleveringsketens en openbaar vervoer van cruciaal belang zijn voor de mobiliteit van essentiële werknemers. Tegelijkertijd kan de sector het hoofd nauwelijks boven water houden nu het vervoer als gevolg van de pandemie sterk is ingekrompen.

1.6.

De pandemie heeft ook op dramatische wijze de aandacht gevestigd op de situatie van duizenden vervoerswerknemers met onzekere arbeidsovereenkomsten die in heel Europa en de rest van de wereld strandden. Daarmee wordt duidelijk dat er in het vervoer sprake is van een sociale crisis, aangezien het op de eengemaakte markt gerichte vervoersbeleid dat de afgelopen decennia is gevoerd, niet heeft kunnen voorkomen dat de arbeidsvoorwaarden in alle vervoerswijzen zijn verslechterd. Het EESC acht het dringend noodzakelijk dat even ambitieus wordt gestreefd naar een sociaal duurzaam vervoerssysteem. Bovendien moet een in de nabije toekomst op te stellen crisisplan werknemers in de vervoerssector behoeden voor negatieve gevolgen.

1.7.

Het EESC verwelkomt het feit dat de strategie vrouwen in het vervoer onder de aandacht brengt, maar betreurt ook hier dat de ambitie niet met actie gepaard gaat.

1.8.

Het EESC is het eens met de gestelde prioriteiten betreffende de noodzaak om de interne Europese vervoersruimte te voltooien en de eengemaakte markt te versterken, ook met het oog op de ervaringen met COVID-19 en de noodzaak om een noodplan op te stellen. Wel vindt het dat er een serieuze dialoog met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners ten grondslag moet liggen aan een dergelijk noodplan en dat de sociale partners er akkoord mee moeten gaan.

1.9.

De mijlpalen voor veerkrachtige mobiliteit beperken zich tot de tijdige verwezenlijking van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) en het reduceren van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers. Gezien het brede scala aan onderwerpen die in dit deel van de strategie aan bod komen, is dit uitermate ontoereikend.

1.10.

Het EESC steunt de verduurzaming van alle vervoerswijzen en het bevorderen van een duurzaam multimodaal vervoerssysteem, gebaseerd op samenwerking tussen de vervoerswijzen en op geoptimaliseerde milieukenmerken en de sociale duurzaamheid van elke vervoerswijze. Het is van mening dat voertuigemissies over de levenscyclus van het voertuig en op basis van een “bron tot wiel”-methode (well-to-wheel) moeten worden gemeten.

1.11.

Mijlpaal 1 — ten minste 30 miljoen emissievrije auto’s en 80 000 emissievrije vrachtwagens op de weg in 2030 — lijkt al te optimistisch. Bovendien is er geen goede analyse gemaakt, aangezien niet duidelijk is hoeveel oplaadpunten er dan nodig zijn. Het EESC waarschuwt tegen te ambitieuze doelstellingen die de geloofwaardigheid van de strategie kunnen aantasten.

1.12.

Het EESC vraagt zich af of de nieuwe strategie consistent is met een benadering waarbij de verschillende vervoerswijzen worden gezien als een gecombineerde hulpbron waarin, binnen een multimodaal vervoerssysteem, samenwerking tussen vervoerswijzen wordt bevorderd op basis van oplossingen met de beste ecologische — en sociale — voetafdruk en de hoogste efficiëntie.

1.13.

Sociale dumping en oneerlijke praktijken in één sector leiden tot verstoringen in andere sectoren. Onzekere arbeidsvoorwaarden en gebrek aan handhaving van sociale regelgeving verstoren de prijssignalen en keuzes voor een bepaalde vervoersdienst. Het EESC ziet behoefte aan een initiatief waarbij in het kader van een eerlijk prijsbeleid voor duurzame vervoersdiensten niet alleen alle externe kosten worden doorberekend, maar ook arbeidskosten worden meegenomen. Eerlijke vrijemarktprijzen voor een vervoersdienst moeten een fatsoenlijk loon, gelijk loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats, ziektekostenverzekering en socialezekerheidsdekking omvatten. De prijsstelling in het openbaar vervoer omvat compensatie voor openbaredienstverplichtingen.

1.14.

Volgens de strategie moet zee- en spoorvervoer tegen 2030 op gelijke voet kunnen concurreren met wegvervoer, maar er wordt niet uitgelegd hoe dit moet worden bereikt. Feitelijk schort het aan een meer uitgebreide strategie ter bevordering van het goederenvervoer per spoor en de korte vaart.

1.15.

Staatssteun is relevant voor het nastreven van beleidsdoelen zoals het groen en sociaal maken van vervoer. Het EESC acht het dringend noodzakelijk om de richtsnoeren betreffende staatssteun, met name die voor het zeevervoer, te herzien teneinde eerlijke sociale en economische voorwaarden in de havensector en de werkgelegenheid voor Europese zeevarenden te waarborgen.

1.16.

In de strategie ontbreekt bovendien een diepgaande analyse van de cruciale koppeling tussen de eengemaakte markt en het mededingingsbeleid. Het EESC deelt de zorgen over de verlenging van de groepsvrijstellingsverordening voor consortia.

1.17.

De zorgen van plattelandsgebieden komen onvoldoende tot uiting in de strategie. Het EESC dringt erop aan dat in de komende mededeling over de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden aandacht uitgaat naar het cruciale mobiliteitsaspect en dat ervoor wordt gezorgd dat iedereen toegang heeft tot betaalbare en adequate alternatieven.

1.18.

Om vervoersarmoede tegen te gaan is toegang tot betaalbaar openbaar vervoer van hoge kwaliteit essentieel als duurzaam alternatief voor individuele vervoerswijzen. Dit is van bijzonder belang voor plattelandsgebieden. Bij het streven naar duurzame stedelijke mobiliteit moet meer nadruk worden gelegd op openbaar vervoer als de ruggengraat van deze transitie. Openbaar vervoer is ook een belangrijke bron van sociale inclusie en hoogwaardige plaatselijke werkgelegenheid.

1.19.

Het EESC is van mening dat het stadsverkeer geschikt is voor proefprojecten op het vlak van coöperatieve, geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit (CCAM), die gebaseerd moeten zijn op een veiligheidseffectbeoordeling en op een dialoog met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. Het onderstreept de noodzaak van adequate financiering om waar nodig competentieopbouw mogelijk te maken.

1.20.

Wat betreft stedelijke mobiliteit moeten platforms voor mobiliteit als dienst (Mobility as a Service, MaaS) onder publieke verantwoordelijkheid vallen, om te waarborgen dat duurzame stedelijke mobiliteitsplannen worden uitgevoerd. MaaS-platforms zouden alleen toegankelijk mogen zijn voor verleners van mobiliteitsdiensten die maatschappelijk verantwoord te werk gaan en eerlijke en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden bieden, mede rekening houdend met de geplande wetgeving inzake platformwerkers.

1.21.

Het EESC verwelkomt de digitaliserings- en automatiseringsdoelstellingen in de strategie als middel om duurzaamheidsdoelen te bereiken, en roept op tot een brede dialoog over de bredere maatschappelijke en milieugevolgen. Het benadrukt de noodzaak van een benadering waarin mensen centraal staan en sociale en milieuaspecten worden meegenomen.

1.22.

Het EESC merkt met bezorgdheid op dat werknemers in de vervoerssector in het gehele hoofdstuk over slimme mobiliteit niet aan bod komen. De menselijke factor in het onderzoek, het ontwerp en de uitvoering van digitale en automatiseringstechnologieën is essentieel voor de succesvolle toepassing van dergelijke innovaties, en moet gebaseerd zijn op een inclusieve sociale dialoog om een eerlijke transitie te waarborgen.

1.23.

De digitale transitie is in volle gang. Het EESC betreurt het dat er pas in 2023 aanbevelingen over de gevolgen voor werknemers in het vervoer worden uitgebracht, en dringt erop aan dat er in overleg met de sociale partners en voortbouwend op bestaande goede praktijken onmiddellijk actie wordt ondernomen.

1.24.

Succesvolle investeringen in digitale technologieën behoeven vanaf het begin een participatieve sociale dialoog met een discussie over het doel van digitalisering en automatisering (bijv. verhoging van efficiëntie tegenover overcapaciteit), de doelstelling van overeenkomstige maatregelen voor veiligere en gezondere werkplekken, behoud van werkgelegenheid en een eerlijk aandeel van de productiviteitswinst voor werknemers.

1.25.

Het EESC is verheugd dat werknemers in de vervoerssector meer erkenning krijgen. Dit neemt echter niet weg dat er concrete wetgevingsinitiatieven moeten komen om in alle vervoerswijzen een einde te maken aan sociale dumping. Het acht het dringend noodzakelijk om een sociale taskforce voor vervoer in te stellen, met deelname van alle relevante directoraten-generaal (DG’s) zoals MOVE en EMPL.

1.26.

Het EESC steunt het doel om tegen 2050 het aantal doden in alle vervoerswijzen tot bijna nul te reduceren. In dat verband wordt echter geen aandacht besteed aan het beroepsvervoer en wordt met name voorbijgegaan aan de chronische vermoeidheid van bestuurders — een belangrijke oorzaak van ongevallen. Wat betreft autobus- en touringcarchauffeurs, vestigt het de aandacht op het verslag dat de Commissie aan de Raad en het Parlement zal voorleggen, en verwacht het van de EU-instellingen dat zij handelen in overeenstemming met de politieke doelstellingen van de verordening inzake rij- en rusttijden.

1.27.

Het EESC onderstreept het belang van brede steun voor een groene, sociale en digitale transitie onder alle belanghebbenden in het maatschappelijk middenveld, inclusief de sociale partners, en is bereid om bij te dragen aan een dialoog met maatschappelijke organisaties om de strategie vorm te geven en uit te voeren. In de strategie wordt terecht gesteld dat de verschuiving naar duurzame, slimme en veerkrachtige mobiliteit er slechts zal komen als dat op een billijke manier gebeurt.

2.   Achtergrond

2.1.

De “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” benadrukt de zeer belangrijke rol en de voordelen van vervoer voor mensen en de Europese economie, maar benoemt ook de maatschappelijke kosten. In de mededeling stelt de Europese Commissie een nieuwe strategie voor om de in de Europese Green Deal opgenomen doelstellingen — 55 % lagere broeikasgasemissies in het vervoer in 2030 en 90 % in 2050 — te realiseren. Ook is er een routekaart voor de digitalisering en voor de verdere ontwikkeling van automatisering en artificiële intelligentie (AI) in de vervoerssector opgesteld.

2.2.

In het licht van de ervaring met COVID-19 wordt in de strategie veerkracht tegen toekomstige crises tot een hoofddoelstelling van het EU-vervoersbeleid gemaakt, samen met de voltooiing van de interne Europese vervoersruimte, in overeenstemming met het witboek over het vervoersbeleid uit 2011.

2.3.

In de strategie, die 10 belangrijke gebieden (kerndomeinen) en 14 concrete mijlpalen omvat, wordt tevens gesteld dat betaalbare mobiliteit voor iedereen beschikbaar moet zijn en dat de sector goede sociale voorwaarden, omscholingsmogelijkheden en aantrekkelijke banen moet bieden. De Europese pijler van sociale rechten moet waarborgen dat de groene en digitale transitie eerlijk verloopt.

2.4.

Het actieplan bij de mededeling bevat 82 acties die tussen 2021 en 2023 moeten worden uitgevoerd. Het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie bevat een nadere analyse.

3.   Algemene opmerkingen: de visie van de strategie

3.1.

Tien jaar na het vorige witboek over het vervoersbeleid uit 2011 komt de Commissie met een nieuwe overkoepelende strategie om de fundamentele doelstellingen van duurzame, slimme en veerkrachtige mobiliteit te bereiken. Eerdere witboeken (1992, 2001 en 2011) waren allemaal gericht op de totstandbrenging van de interne Europese vervoersruimte en de voltooiing van de eengemaakte markt.

3.2.

In 2001 en 2011 behandelden de witboeken ook al het probleem dat de EU afhankelijk is van fossiele brandstoffen en het probleem van klimaatverandering, alsook de groeiende bijdrage van de EU-vervoerssector aan broeikasgasemissies. Bereikt zijn de klimaatrelevante doelen in deze witboeken echter niet. In het licht van de klimaatcrisis steunt het EESC nadrukkelijk de benadering om de nieuwe EU-mobiliteitsstrategie in de Europese Green Deal te integreren, met specifieke nadruk op acties om de klimaatdoelen te bereiken.

3.3.

Om ervoor te zorgen dat de desbetreffende Europese industriële waardeketens de ruggengraat vormen van een duurzame en digitale transformatie van het vervoer in de EU, moet een succesvolle mobiliteitsstrategie hand in hand gaan met versterking van de industriële basis van de EU. Vergroting van het concurrentievermogen van de vervoerssector als geheel moet een stevig fundament van de strategie vormen.

3.4.

De ongekende COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat een goed functionerende eengemaakte vervoersmarkt en duurzame toeleveringsketens van cruciaal belang zijn. Tegelijkertijd kan de sector het hoofd nauwelijks boven water houden nu het vervoer als gevolg van de pandemie sterk is ingekrompen. De pandemie heeft op dramatische wijze de aandacht gevestigd op de situatie van duizenden vervoerswerknemers die in heel Europa en de rest van de wereld strandden terwijl ze onzekere arbeidsovereenkomsten hadden, geen goede socialezekerheidsdekking en ziektekostenverzekering, en zonder sociale bescherming hun baan konden verliezen. Daarmee wordt duidelijk dat er in het vervoer sprake is van een sociale crisis, die lacunes in eerder EU-vervoersbeleid blootlegt en aantoont dat er behoefte is om even ambitieus te streven naar een sociaal duurzaam vervoerssysteem. We mogen deze gelegenheid beslist niet voorbij laten gaan om de interne Europese vervoersruimte van morgen vorm te geven, een vervoersruimte die echt duurzaam is en die nu fundamentele correcties vereist. Bovendien moet een toekomstig crisisplan werknemers in de vervoerssector behoeden voor negatieve gevolgen.

3.5.

Ondanks de initiatieven die tot dusver zijn genomen, is de interne Europese vervoersruimte, inclusief de eengemaakte markt en de sociale en milieudimensie, niet bereikt en moeten dringend verdere maatregelen worden genomen. Het EESC betreurt het dat de strategie weliswaar zeer gedetailleerd is over klimaat- en digitaliseringsobjectieven en hoe deze te bereiken, maar de eengemaakte markt en sociale kwesties minder uitputtend behandelt. Dit is zeer spijtig omdat veel van de maatregelen die met het oog op duurzaamheid en digitalisering worden voorgesteld, allerlei gevolgen hebben voor de eengemaakte markt en werknemers in de vervoersector. Hierop wordt in dit advies dan ook steeds gewezen. In dit verband roept het EESC op tot een meer holistische en transversale benadering, zodat de strategie niet uitmondt in een pyrrusoverwinning.

3.6.

Het EESC verwelkomt het feit dat de strategie vrouwen in het vervoer onder de aandacht brengt en “het streven naar gelijkheid [zal] integreren in haar beleidsinitiatieven op het gebied van vervoer”, maar betreurt het dat de ambitie niet met actie gepaard gaat. Een “uitwisseling van goede praktijken” en een netwerk van diversiteitsambassadeurs zijn niet genoeg om een genderbewuste benadering centraal te stellen in EU-vervoersbeleid. Goede voorbeelden van actiepunten voor duurzame stedelijke mobiliteitsplannen zijn opgenomen in de gids “Addressing Gender Equity and Vulnerable Groups in SUMPs”.

3.7.

De meerderheid van de geplande acties in de punten 1 tot en met 3 van de strategie (visie, duurzame mobiliteit en slimme mobiliteit) heeft een smal bereik en is met name gericht op technische zaken met betrekking tot de milieukenmerken van voertuigen, schepen en vliegtuigen, aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, industriële en digitale ontwikkelingsprojecten, energiebelastingheffing en de internalisering van externe kosten voor de tenuitvoerlegging van het beginsel dat de vervuiler/gebruiker betaalt. Kerndomeinen 3 en 4 gaan over wetgevings- en andere beleidsmaatregelen ter ondersteuning van duurzaam passagiers- en vrachtvervoer.

3.8.

Hoewel beide voorgestelde acties en mijlpalen en de voornamelijk technische kwesties die in de punten 1 tot en met 3 worden behandeld vrij consequent lijken ten opzichte van elkaar, betwijfelt het EESC of de balans tussen technische maatregelen en vervoersbeleidsmaatregelen passend is om de klimaatdoelen te behalen.

3.9.

Het EESC plaatst ook vraagtekens bij de benadering, aangezien er een werkdocument van de diensten van de Commissie van bijna 300 bladzijden nodig is om de doelstellingen van de strategie volledig te begrijpen. Deze wijze van presenteren en uitleggen maak de strategie niet toegankelijker en bemoeilijkt het creëren van een breed draagvlak.

3.10.

In de strategie wordt terecht het volgende gesteld: “Het personeel is de grootste troef van de sector. De steun en betrokkenheid van de werknemers in de vervoerssector zijn essentieel om de duurzame en slimme transitie te doen slagen.”

3.11.

Het EESC vestigt de aandacht op de vrees van plattelandsgebieden in Europa dat de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen voor duurzame mobiliteit een aanzienlijke aantasting van hun manier van leven zal inhouden. Het roept de Commissie proactief op om in haar komende mededeling over de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden aandacht te besteden aan het cruciale mobiliteitsaspect en om ervoor te zorgen dat iedereen toegang heeft tot betaalbare en adequate alternatieven.

3.12.

Het EESC benadrukt het belang van brede steun voor de voorgenomen groene en digitale transitie onder alle belanghebbenden in het maatschappelijk middenveld, inclusief de sociale partners. Dit betekent ook dat de sociale dimensie, waaronder een dialoog over de manier waarop de transitie het best in goede banen geleid kan worden en er maatschappelijk draagvlak voor gecreëerd kan worden, van groot belang is.

3.13.

Het EESC staat klaar om bij te dragen aan een dialoog met het maatschappelijk middenveld om de strategie vorm te geven en uit te voeren. Het doel van dit advies is om met concrete voorstellen bij te dragen aan het debat.

4.   Duurzame mobiliteit

4.1.

Het EESC is het ermee eens dat om deze systemische verandering te bereiken drie actiepijlers nodig zijn, namelijk “1) alle vervoerswijzen duurzamer maken; 2) duurzame alternatieven op grote schaal beschikbaar stellen in een multimodaal vervoerssysteem, en 3) de juiste stimulansen bieden om de transitie door te zetten”.

4.2.

Teneinde alle vervoerswijzen duurzamer te maken is mijlpaal 1 gericht op de doelstelling om tegen 2030 30 miljoen emissievrije auto’s en 80 000 emissievrije vrachtwagens op de weg te hebben (nu zijn dat er resp. 1 miljoen en 30 000) (1). Het EESC merkt op dat investeringsbeslissingen over de voertuigen die tegen 2030 in gebruik zullen zijn, nu of binnenkort worden genomen. Gezien het prijsverschil, de nog steeds vrij schaarse oplaad-/tankinfrastructuur voor alternatieve brandstoffen en de levensduur van voertuigen lijkt dit scenario te optimistisch. Bovendien lijkt men nog niet duidelijk voor ogen te hebben hoeveel oplaad-/tankpunten er voor dat voertuigenpark nodig zullen zijn. Het EESC waarschuwt tegen te ambitieuze doelstellingen die de geloofwaardigheid van de strategie kunnen aantasten.

4.3.

In de strategie worden elektriciteit en waterstof duidelijk aangemerkt als prioritaire opties om mobiliteit koolstofvrij te maken. Bij een accurate emissievrije mobiliteitsaanpak wordt rekening gehouden met de koolstofvoetafdruk van voertuigen gedurende hun hele levenscyclus (in 2018 was slechts 33 % van de elektriciteit binnen de EU afkomstig van hernieuwbare energiebronnen) en wordt gemeten op basis van een “bron tot wiel”-methode (well-to-wheel).

4.4.

Het EESC staat volledig achter de verschuiving naar duurzamere vervoersoplossingen en spoort de Commissie aan om deze aanpak verder uit te werken met concrete actiepunten die ook niet-gemotoriseerd vervoer ondersteunen.

4.5.

In de Green Deal gaat prioriteit uit naar hulpbronnenefficiëntie door over te stappen op een schone en circulaire economie, de biodiversiteit te herstellen, de aantasting van openbare ruimten een halt toe te roepen en de vervuiling terug te dringen. Dit in aanmerking nemend herhaalt het EESC dat een duurzame vervoersstrategie prioriteit moet geven aan grondgebruik om infrastructuur te besparen, een eerlijk deel van de ruimte in steden en agglomeraties moet garanderen en een efficiënt gebruik van hulpbronnen moet waarborgen, met name kritieke hulpbronnen. De grondrechten moeten worden geëerbiedigd.

4.6.

Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie verder zal samenwerken met steden en lidstaten om ervoor te zorgen dat alle grote en middelgrote steden voor 2030 hun eigen plan voor duurzame mobiliteit hebben opgesteld. Gezien de huidige stand van zaken lijkt het erop dat de gewenste toename van het aantal duurzame stedelijke mobiliteitsplannen niet zal plaatsvinden zonder nationale kaders en financiële instrumenten voor de ontwikkeling en uitvoering van dergelijke plannen.

4.7.

In de strategie wordt slechts kort verwezen naar parkeerbeheer en -beleid. Het EESC stelt voor dit aspect nader uit te werken in de vorm van duidelijke actiepunten, waarbij rekening wordt gehouden met de negatieve gevolgen van parkeerterreinen voor bodemafdekking in steden. Een goed parkeerbeheer kan helpen om waardevolle openbare ruimte vrij te maken, steden aantrekkelijker te maken, de lokale economie te ondersteunen, verkeer van voertuigen terug te dringen, de congestie en luchtverontreiniging te verminderen en de verkeersveiligheid te vergroten.

4.8.

De tweede pijler van duurzaam vervoer is gericht op de beschikbaarheid van alternatieve vervoerswijzen. Het moet dan mogelijk zijn om binnen een multimodale benadering voor een bepaalde vervoerswijze te kiezen. Bij mijlpalen 4 tot en met 8 wordt voor 2030 en 2050 gestreefd naar een enorme stijging van het passagiersvervoer per spoor (een verdubbeling van het treinverkeer op hogesnelheidslijnen tegen 2030 en een verdriedubbeling tegen 2050) en het goederenvervoer per spoor (een toename van 50 % tegen 2030 en een verdubbeling tegen 2050). Er worden ook doelen gesteld voor collectief vervoer, de binnenvaart en de korte vaart, en vóór 2030 moeten er 100 klimaatneutrale steden zijn.

4.9.

Het EESC vraagt zich af of de strategie consistent is met een benadering waarbij de verschillende vervoerswijzen worden gezien als gecombineerde hulpbron waarin, binnen een multimodaal vervoerssysteem, samenwerking tussen vervoerswijzen wordt bevorderd op basis van oplossingen met de beste milieu- en sociale voetafdruk en de hoogste efficiëntie, in plaats van concurrentie tussen de vervoerswijzen.

4.10.

In dit verband roept het EESC op tot een bredere duurzaamheidsbeoordeling, waarbij sociale duurzaamheid volledig wordt inbegrepen. Het stelt een aanvulling op de ecologische voetafdruk in de strategie voor, door het introduceren van een vergelijkbare “Europese arbeidsvoetafdruk voor vervoer”, op basis van eerlijke arbeidsvoorwaarden, waaronder alle elementen die relevant zijn om verdergaande verslechtering te voorkomen, om eerlijke concurrentie binnen en tussen vervoerswijzen te waarborgen en om destructieve concurrentie door de verkeerde stimulansen te voorkomen. Om een gelijk speelveld voor alle vervoerswijzen te waarborgen, moeten eerlijke vrijemarktprijzen ook eerlijke arbeidskosten omvatten. Dit wordt ook in hoofdstuk 6 benadrukt.

4.11.

Helaas vormt de ontwikkeling van multimodale modellen voor goederenvervoer, gebaseerd op samenwerking tussen de vervoerswijzen, op optimale milieukenmerken en de sociale duurzaamheid van elke vervoerswijze, het optimaliseren van hulpbronnen door digitale platforms met naleving van alle sociale regelgeving, niet een van de mijlpalen binnen de slimme mobiliteitspijler van de strategie.

4.12.

Bij mijlpaal 9 wordt verwacht dat zee- en spoorvervoer tegen 2030 op gelijke voet kunnen concurreren met wegvervoer, zonder uit te leggen hoe dit moet worden bereikt, behalve misschien door internalisering van externe kosten en brandstofbelasting. Feitelijk schort het aan een meer uitgebreide strategie ter bevordering van het goederenvervoer per spoor en de korte vaart, waarin rekening wordt gehouden met onder andere de hogere kosten van het spoor en de stiptheidsproblemen ervan zoals beschreven in het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie.

4.13.

De doelstelling van mijlpaal 4 is dat tegen 2030 geregeld vervoer van minder dan 500 km binnen de EU koolstofneutraal moet zijn. De impact op passagiersvervoer per bus en de mogelijke negatieve effecten daarvan op de duurzaamheid moeten worden besproken.

4.14.

Staatssteun is relevant voor het nastreven van beleidsdoelen zoals het groen en sociaal maken van vervoer. Het EESC acht het dringend noodzakelijk om de richtsnoeren betreffende staatssteun te herzien. Daarbij moet onder meer worden gekeken naar de territoriale aspecten, bijvoorbeeld met betrekking tot afgelegen gebieden. Bovendien wordt al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer om eerlijke sociale en economische voorwaarden in de havensector evenals de werkgelegenheid van Europese zeevarenden te waarborgen, teneinde de maritieme sector sociaal duurzaam te maken, alsook op eerdere actie (niet pas in 2023).

4.15.

Het EESC bekritiseert het feit dat het in de strategie ontbreekt aan een diepgaande analyse van het cruciale verband tussen de eengemaakte markt en het mededingingsbeleid. Het stemt ermee in dat een passende discussie moet worden gevoerd over staatssteun en subsidies aan de maritieme sector met hun effecten op de havensector. De Europese sociale partners hebben gezamenlijk hun zorgen uitgesproken over de verlenging van de groepsvrijstellingsverordening voor consortia, die de ongelijkheid van behandeling tussen reders en belanghebbenden in de haven zal verslechteren en negatieve effecten zal hebben op EU-havens (2).

5.   Slimme mobiliteit

5.1.

Het EESC is het ermee eens dat, met innovatie die “de mobiliteit van passagiers en vracht van de toekomst zal bepalen, […] het juiste kader en de juiste randvoorwaarden voorhanden [moeten] zijn om die transitie naar een veel efficiënter en duurzamer vervoerssysteem te faciliteren”. Het acht het noodzakelijk dat een belangrijk leidend beginsel wordt gevolgd: digitalisering en automatisering zijn instrumenten, geen op zichzelf staand doel.

5.2.

In deze context verwelkomt het EESC de digitaliserings- en automatiseringsdoelstellingen in de strategie als middelen om duurzaamheidsdoelen te bereiken. Het aanpakken van de maatschappelijke en milieugevolgen van AI, het beginsel dat mensen controle houden over machines, en het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens, is van het grootste belang en vereist een brede dialoog. Het meenemen van de menselijke factor in het onderzoek, het ontwerp en de uitvoering van digitale en automatiseringstechnologieën is essentieel voor het succesvolle gebruik van dergelijke innovaties. Daarbij moet sprake zijn van een inclusieve sociale dialoog om een eerlijke transitie te waarborgen. Er is behoefte aan een benadering waarbij de mens centraal staat, rekening houdend met sociale en milieuaspecten, en aan een garantie dat er geen misbruik van technologie wordt gemaakt.

5.3.

Het EESC merkt op dat er geen verwijzing is naar de horizontale initiatieven betreffende veiligheid, aansprakelijkheid, grondrechten en gegevensaspecten van AI en het datapakket betreffende toezicht op en voorwaarden voor het delen van gegevens.

5.4.

Wil de EU wereldwijd voorop gaan lopen op het gebied van de ontwikkeling van CCAM-diensten en -systemen, dan moet het gemakkelijker zijn om proefprojecten uit te testen in stadsverkeerssystemen, op basis van een veiligheidseffectbeoordeling en een dialoog met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. De huidige proefprojecten worden meestal getest in gesloten vervoerssystemen (campussen, bedrijvencomplexen enz.).

5.5.

Het EESC vindt het een goede zaak dat de strategie zich richt op digitale transformatie op het vlak van stedelijke mobiliteit, waaronder mobiliteit als dienst (MaaS), gedeelde diensten, diensten op aanvraag en de opkomst van intermediaire platforms, en de daarmee gepaard gaande kansen en risico’s met betrekking tot duurzame en efficiënte vervoersconcepten. Ook komen in punt 38 sociale en veiligheidskwesties terecht aan bod, aangezien een aantal nieuwe mobiliteitsdiensten en intermediaire platforms onzekere werkgelegenheid en lage lonen bieden, hetgeen mededingingsproblemen kan veroorzaken. Actie 23 beoogt echter pas in 2022 na te gaan of er maatregelen nodig zijn om een gelijk speelveld voor lokaal passagiersvervoer op aanvraag en platforms voor onlinetaxidiensten te creëren.

5.6.

MaaS-platforms moeten onder publieke verantwoordelijkheid vallen, om te waarborgen dat duurzame stedelijke mobiliteitsplannen worden uitgevoerd. MaaS-platforms zouden alleen toegankelijk mogen zijn voor verleners van mobiliteitsdiensten die maatschappelijk verantwoord te werk gaan en eerlijke en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden bieden, mede rekening houdend met de geplande wetgeving inzake platformwerkers.

5.7.

Het EESC verwelkomt het initiatief van de Commissie voor wetgeving met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van platformwerknemers en gaat ervan uit dat het voorstel het vermoeden van het bestaan van een arbeidsrelatie en eerlijke arbeidsvoorwaarden voor platformwerknemers in het vervoer, zoals bij taxi- of bezorgdiensten zal waarborgen.

5.8.

Het EESC heeft veel aandacht voor de zorg dat de kosten van slimme mobiliteitsoplossingen, ontwikkeling van AI en automatisering kloven kunnen verdiepen, aangezien de aanvangspositie binnen de EU per lidstaat verschilt. Daarom is het volgens het EESC voor het slagen van iedere strategie van essentieel belang voor de EU om deze investeringskloven aan te pakken, door slimme mobiliteitsoplossingen in armere lidstaten te steunen en door te zorgen voor een sociale dialoog, sociale voorwaarden en een aanpak waarbij de mens centraal staat.

6.   Veerkrachtige mobiliteit

6.1.

Punt 4, over veerkrachtige mobiliteit, bevat drie kerndomeinen: versterking van de eengemaakte markt, eerlijke en rechtvaardige mobiliteit voor iedereen, en veiliger en beter beveiligd vervoer, vergezeld van de mijlpalen 13 en 14.

Relevantie van de eengemaakte markt

6.2.

Het EESC is het eens met de gestelde prioriteiten in verband met de noodzaak om de interne Europese vervoersruimte te voltooien en de eengemaakte markt te versterken, ook gezien de ervaringen met COVID-19, en de noodzaak om een noodplan op te stellen. Wel vindt het EESC dat er een serieuze dialoog met het maatschappelijk middenveld en de sociale partners ten grondslag moet liggen aan een dergelijk noodplan en dat de sociale partners er akkoord mee moeten gaan.

6.3.

Helaas is het zo dat bijvoorbeeld de voltooiing van de interne Europese vervoersruimte en de versterking van de eengemaakte markt, het belang van een tijdige implementatie van het TEN-T en de ontwikkeling van strategische waardeketens met betrekking tot bijvoorbeeld batterijen en waterstof en bijbehorende financieringsbehoeften om de doelstellingen van de Green Deal en de digitale transitie in het vervoer te bereiken, in één adem worden genoemd met andere belangrijke zaken als passagiersrechten, openbaredienstverplichtingen, sociale omstandigheden van werknemers in de vervoerssector en veiligheid en beveiliging van het vervoer. Zo wordt de merkwaardige indruk gewekt dat de overkoepelende kwesties van de eengemaakte markt en de daarbij behorende sociale en veiligheidsvraagstukken in de strategie op de laatste plaats komen.

6.4.

De mijlpalen in dit punt beperken zich tot de tijdige verwezenlijking van het TEN-T en de reductie van het aantal verkeersslachtoffers. Dit is volgens het EESC uitermate ontoereikend, aangezien dit punt betrekking heeft op de versterking van de eengemaakte markt en voltooiing van de interne Europese vervoersruimte, waaronder verbeterde efficiëntie door het mogelijk maken van optimale capaciteitsbenutting, financiering van de modernisering van het voertuigenpark, staatssteunkwesties, verbeterde connectiviteit en bescherming van passagiers en hun rechten.

6.5.

Het EESC merkt op dat een goed functionerende en crisisbestendige eengemaakte markt in de visie van de strategie “een hoofddoelstelling” van het Europese vervoerssysteem moet zijn, terwijl “[v]ergroening van de mobiliteit […] een voorwaarde [moet] zijn om de vervoerssector te laten groeien”. Voltooiing van de eengemaakte vervoersmarkt met nieuwe duurzame en digitale bedrijfsmodellen had bijvoorbeeld aan de mijlpalen toegevoegd kunnen worden.

6.6.

Ook is het spijtig dat de strategie geen beschrijving bevat van de resterende obstakels voor de voltooiing van de eengemaakte vervoersmarkt. Met name in punt 4.3.3 van het werkdocument van de diensten van de Commissie wordt een aantal aandachtspunten betreffende het functioneren van de eengemaakte markt opgeworpen die in punt 4 niet worden behandeld. Evenzo wordt in punt 4.3.4 een aantal sociale tekortkomingen beschreven die niet in de strategie worden behandeld.

6.7.

De procedures voor betere regelgeving moeten worden verbeterd. Het EESC dringt erop aan dat voor elk van de acties, genoemd in het actieplan of in andere documenten, een volledige effectbeoordeling (sociaal, ecologisch, economisch en op het gebied van gendermainstreaming) wordt uitgevoerd, met voorkeursraadpleging van de erkende sociale partners, zoals de door de Commissie goedgekeurde vertegenwoordigende organisaties.

6.8.

Evenzo hebben een aantal van de in de eerdere punten van de strategie geplande acties duidelijke gevolgen voor de eengemaakte markt, zoals wijzigingen van de richtlijn inzake gewichten en afmetingen van vrachtwagens, wijzigingen van de luchtvaartwetgeving en op het gebied van digitale platforms.

Sociale dimensie en arbeidsvoorwaarden

6.9.

De ongekende COVID-19-crisis heeft aangetoond dat vervoer een essentiële dienst is. De crisis heeft ook laten zien hoe belangrijk werknemers in de vervoerssector zijn, niet alleen als cruciale werknemers maar ook voor de veerkracht van het vervoerssysteem. Het EESC is verheugd dat werknemers in de vervoerssector in de strategie meer erkenning krijgen dan in eerdere beleidsdocumenten over vervoer. Zij worden “de grootste troef van de sector” genoemd, terwijl een aantal werknemers lijdt onder slechte en onzekere arbeidsvoorwaarden. Gezien het belang dat aan de sociale pijler wordt gehecht in de huidige EU-beleidsuitvoering is het echter verrassend dat er niet een apart punt wordt gewijd aan de sociale dimensie in het vervoer.

6.10.

De strategie erkent verder de demografische problemen van de sector en de moeite om de nodige werknemers aan te trekken. Er wordt geconcludeerd dat “[s]trengere sociale normen […] een directe impact [zouden] hebben op de aantrekkelijkheid van de sector voor werkzoekenden”. Helaas wordt noch in de strategie, noch in het werkdocument van de diensten van de Commissie op afdoende wijze onderzocht waarom de vervoerssector moeite heeft om werknemers aan te trekken. In deze documenten wordt er geen rekening mee gehouden dat het vervoersbeleid voor de eengemaakte markt in de afgelopen decennia niet heeft kunnen voorkomen dat de arbeidsvoorwaarden in alle vervoerswijzen zijn verslechterd.

6.11.

De verklaringen van de Commissie dat zij zal “bekijken of voor de verschillende vervoerswijzen maatregelen kunnen worden genomen om de arbeidswetgeving voor werknemers te verbeteren” en “[i]nitiatieven [zal] lanceren om werken in de vervoerssector aantrekkelijker te maken [in] 2021-2023”, zijn te vaag. Het is moeilijk te begrijpen waarom aspecten als eerlijke arbeidsvoorwaarden en het verbeteren van de aantrekkelijkheid van het vak, ook voor jongeren en vrouwen, niet zijn aangemerkt als mijlpalen.

6.12.

Er moeten concrete wetgevingsinitiatieven komen om in alle vervoerswijzen een einde te maken aan sociale dumping. Het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde werkplek moet voor alle vervoerswijzen gelden (detachering van zeer mobiele werknemers). Hetzelfde geldt voor de bescherming van de werkgelegenheid en de verworven rechten van medewerkers die als gevolg van aanbesteding te maken krijgen met een andere werkgever. Het EESC acht het daarom dringend noodzakelijk om een sociale taskforce voor vervoer in te stellen, met deelname van alle relevante DG’s zoals MOVE, EMPL en Concurrentie.

Sociale kosten en duurzaamheid

6.13.

Sociale dumping en oneerlijke praktijken in één sector leiden tot verstoringen in andere sectoren. Onzekere arbeidsvoorwaarden en gebrek aan handhaving van sociale regelgeving verstoren de prijssignalen en keuzes voor een bepaalde vervoerswijze. Het EESC ziet behoefte aan een initiatief waarbij in het kader van een eerlijk prijsbeleid voor duurzame vervoersdiensten niet alleen alle externe kosten worden doorberekend, maar ook arbeidskosten worden meegenomen. Eerlijke vrijemarktprijzen voor een vervoersdienst moeten een fatsoenlijk loon, gelijk loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats, ziektekostenverzekering en socialezekerheidsdekking, en investeringen in een gezonde werkplek en in kwalificaties en opleiding omvatten. De toevoeging van een “arbeidsvoetafdruk” aan de aanbevelingen betreffende de koolstofvoetafdruk in acties 28 en 34, zoals gedefinieerd in punt 4.6, zou een mogelijke, zij het verre van toereikende, actie zijn. De prijsstelling in het openbaar vervoer omvat compensatie voor openbaredienstverplichtingen.

6.14.

Het EESC benadrukt het belang van collectieve onderhandelingen en de rol daarvan bij het bepalen van het loonniveau. Daartoe is het belangrijk dat collectieve onderhandelingen versterkt worden, met name in de zeer versnipperde vervoerssector en in alle lidstaten.

Rechtvaardige digitale transitie

6.15.

Het EESC verwelkomt het feit dat in de strategie de risico’s en kansen van de digitale transformatie voor de werkgelegenheid adequaat aan bod komen, evenals de behoefte aan een rechtvaardige transitie voor werknemers in de vervoerssector. Volgens actie 69 zullen “[a]anbevelingen […] voor de transitie naar automatisering en digitalisering en de gevolgen daarvan voor de werknemers in de vervoerssector” echter pas in 2023 worden gedaan. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat de digitalisering en automatisering al aan de gang zijn en dat actie dringend geboden is. In mijlpaal 13 wordt bijvoorbeeld het doel gesteld dat geautomatiseerde mobiliteit op grote schaal wordt ingezet tegen 2030.

6.16.

Voor succesvolle investeringen in digitale technologieën is vanaf het begin behoefte aan een participatieve sociale dialoog. Er bestaan voorbeelden van goede praktijken, zoals de collectieve onderhandelingsovereenkomst “CBA Future — Shaping automation socially and in a co-determined way” van de containerterminalexploitant Eurogate in Duitsland met zijn drie terminals in Hamburg, Bremerhaven en Wilhelmshaven (3). Deze dialoog moet ook een discussie omvatten over het doel van digitalisering en automatisering (bijv. verhoging van efficiëntie tegenover overcapaciteit), de doelstelling van overeenkomstige maatregelen voor veiligere en gezondere werkplekken, behoud van werkgelegenheid en een eerlijk aandeel van de productiviteitswinst voor werknemers.

6.17.

Wat het Europese niveau betreft, hebben de Europese sociale partners in het openbaar stadsvervoer onlangs hun handtekening gezet onder gezamenlijke aanbevelingen inzake de digitale transformatie in het openbaar stadsvervoer (4). Zij maken zich sterk voor een inclusieve en participatieve benadering van de digitale transformatie, waarbij werkzekerheid en vaardigheden binnen de digitale transformatie worden gewaarborgd, de digitale transformatie wordt gebruikt om arbeidsvoorwaarden en het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren, en gegevensbescherming, privacy en waardigheid worden gegarandeerd. Strategieën moeten ervoor zorgen dat zowel bedrijven als werknemers baat hebben bij de invoering van digitale technologieën, onder meer door middel van een aandeel in de productiviteitswinsten.

6.18.

De Commissie moet in overleg met de sociale partners onmiddellijk actie ondernemen om een rechtvaardige transitie naar automatisering en digitalisering te waarborgen “waarbij niemand achterblijft”.

Vervoersveiligheid en -beveiliging

6.19.

Wat betreft de vervoersveiligheid, houdt mijlpaal 14 in dat het aantal doden in alle vervoerswijzen vóór 2050 tot bijna nul gereduceerd moet zijn. Grootste punt van zorg is het aantal doden in het wegvervoer. De EU-verkeersveiligheidsstrategie 2018 heeft echter geen betrekking op het beroepsvervoer en gaat met name voorbij aan de chronische vermoeidheid van bestuurders — een belangrijke oorzaak van ongevallen.

6.20.

In deze context is het EESC ernstig bezorgd over het nieuwe initiatief van de Commissie inzake de regels voor rij- en rusttijden voor bus- en touringcarchauffeurs en vestigt het de aandacht op het verslag dat de Commissie aan de Raad en het Parlement zal voorleggen. Iedere uitbreiding van de werk- en rijtijden in de sector zou in strijd zijn met de beleidsdoelstellingen van Verordening (EG) nr. 561/2006 (5) en leiden tot een verdere verslechtering van de verkeersveiligheid voor passagiers en andere weggebruikers, en van de arbeidsvoorwaarden van bus- en touringcarchauffeurs.

6.21.

Het EESC steunt de geplande verbetering van de veiligheid, in het bijzonder het feit dat er maatregelen tegen cyberdreigingen worden voorzien.

7.   Belang van een sterke openbare dienst

7.1.

Het EESC herhaalt dat het een taak van de overheid is om een duurzaam stedelijk vervoerssysteem te waarborgen waarbij de klimaatdoelen, de volksgezondheid, de verkeersveiligheid en -beveiliging en een eerlijk aandeel in de stedelijke ruimte in acht worden genomen.

7.2.

De Commissie stelt terecht dat het “cruciaal [is] dat mobiliteit voor iedereen beschikbaar en betaalbaar is [en] dat plattelandsgebieden en afgelegen regio’s beter verbonden zijn”. Het EESC benadrukt dat de beschikbaarheid van openbare diensten, zoals gesteund door het wettelijk kader, de ruggengraat van duurzame en betaalbare mobiliteit moet zijn. Dit vereist een hogere en vanuit milieu- en sociaal oogpunt betere compensatie voor openbaredienstverplichtingen, door financiële steun en het introduceren van financiële instrumenten door nationale overheden, regio’s en gemeenten.

7.3.

Om vervoersarmoede tegen te gaan, is toegang tot betaalbaar openbaar vervoer van hoge kwaliteit essentieel, als duurzaam alternatief voor individuele vervoerswijzen. Dit is van bijzonder belang voor plattelandsgebieden. Gedeelde diensten en diensten op aanvraag kunnen ook een aanvulling vormen op het ov-aanbod, met name in deze gebieden, op voorwaarde dat er hoogwaardige arbeidsvoorwaarden worden geboden. Ook behoeven ongemotoriseerd vervoer, wandelen en fietsen meer aandacht en investeringen in veilige kwaliteitsinfrastructuur.

7.4.

Openbaar vervoer is belangrijk voor sociale inclusie en hoogkwalitatieve plaatselijke werkgelegenheid. De strategie legt te veel nadruk op de technische aspecten van digitalisering, micromobiliteit en nieuwe mobiliteitsdiensten. Met de nieuwe visie mag niet uit het oog worden verloren dat slimme mobiliteit een instrument moet zijn in plaats van een doel.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2020) 331, deel 4.1.1, blz. 81 e.v.

(2)  De Europese sociale partners hebben deze oproep gedaan aan de commissarissen Valean en Schmit.

(3)  De overeenkomst die in 2019 is gesloten tussen Eurogate en de Duitse vakbond van verenigde diensten (ver.di) betreft alle Duitse dochterondernemingen van de groep, waaronder de containerterminals, het onderhouds- en spoorbedrijf en andere bedrijfsonderdelen in Duitsland. Er is een automatiseringscommissie ingesteld, die geïnformeerd wordt over alle hard- of softwareprojecten, ook al is er geen direct gevolg voor de werkgelegenheid. De uitsluiting van gerelateerde herstructurering van de werkgelegenheid tot 2025 maakt deel uit van de overeenkomst met Eurogate.

(4)  Digital Transformation and Social Dialogue in Urban Public Transport (UPT) in Europe, Joint Recommendations of the European Social Partners in UPT (ETF and UITP), ondertekend in maart 2021.

(5)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.


BIJLAGE

De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor minstens een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

Paragraaf 4.14 (houdt verband met de schrapping van paragraaf 1.15)

Schrappen:

 

Staatssteun is relevant voor het nastreven van beleidsdoelen zoals het groen en sociaal maken van vervoer. Het EESC acht het dringend noodzakelijk om de staatssteunregels te herzien. Daarbij moet onder meer worden gekeken naar de territoriale aspecten, bijvoorbeeld met betrekking tot afgelegen gebieden. Bovendien wordt al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de maritieme staatssteunregels om eerlijke sociale en economische voorwaarden in de havensector evenals de werkgelegenheid van Europese zeevarenden te waarborgen, teneinde de maritieme sector sociaal duurzaam te maken, alsook op eerdere actie (niet pas in 2023).

Stemuitslag:

Vóór:

77

Tegen:

123

Onthoudingen:

27

Paragraaf 1.15 (houdt verband met de schrapping van paragraaf 4.14)

Schrappen:

 

Staatssteun is relevant voor het nastreven van beleidsdoelen zoals het groen en sociaal maken van vervoer. Het EESC acht het dringend noodzakelijk om de staatssteunregels te herzien, met name de maritieme staatssteunregels, teneinde eerlijke sociale en economische voorwaarden in de havensector en de werkgelegenheid voor Europese zeevarenden te waarborgen.

Stemuitslag:

Aangezien tegen de schrapping van paragraaf 4.14 was gestemd, werd ook dit wijzigingsvoorstel verworpen.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/170


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148, en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten

(COM(2020) 823 final — 2020/0359 (COD) — COM(2020) 829 final — 2020/0365 (COD))

(2021/C 286/28)

Rapporteur:

Maurizio MENSI

Raadpleging

Europees Parlement, 21.1.2021-11.2.2021

Raad, 26.1.2021-19.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

14.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

243/0/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC waardeert de inspanningen van de Commissie om de veerkracht van publieke en particuliere entiteiten tegen bedreigingen als gevolg van cyber- en fysieke aanvallen en incidenten te vergroten, en beaamt dat het bedrijfsleven en de innovatiecapaciteit van de EU op inclusieve wijze moeten worden versterkt, volgens een strategie die op vier pijlers berust: gegevensbescherming, grondrechten, veiligheid en cyberbeveiliging.

1.2.

Gezien het belang en de gevoeligheid van de met beide voorstellen nagestreefde doelstellingen zou een verordening echter de voorkeur verdienen boven een richtlijn. Voorts is het onduidelijk waarom de Commissie deze mogelijkheid niet heeft willen overwegen, zelfs niet als een van de opties.

1.3.

Het EESC merkt op dat sommige bepalingen van de twee richtlijnvoorstellen elkaar overlappen, in die zin dat ze nauw met elkaar verbonden zijn en elkaar aanvullen, waarbij de ene voornamelijk betrekking heeft op cyberbeveiliging en de andere op fysieke veiligheid. Het vraagt derhalve te onderzoeken of de twee voorstellen niet tot één tekst moeten worden samengevoegd, omwille van de vereenvoudiging en de functionele concentratie.

1.4.

Het EESC stemt in met de voorgestelde aanpak om het onderscheid tussen exploitanten van essentiële diensten en digitaledienstverleners in de bestaande NIS-richtlijn op te heffen, maar wijst erop dat, wat het toepassingsgebied betreft, nauwkeuriger en duidelijker moet worden aangegeven welke partijen aan de richtlijn moeten voldoen. Met name de criteria voor het onderscheid tussen “essentiële” en “belangrijke” entiteiten, alsmede de vereisten waaraan moet worden voldaan, moeten nauwkeuriger worden afgebakend om te voorkomen dat uiteenlopende benaderingen op nationaal niveau leiden tot belemmeringen voor de mededinging en het vrije verkeer van goederen en diensten, met het risico dat bedrijven worden benadeeld en de handel in gevaar wordt gebracht.

1.5.

Gezien de objectieve complexiteit van het systeem dat in de twee voorstellen wordt uiteengezet, acht het EESC het van belang dat de Commissie het toepassingsgebied van de twee reeksen regels precies afbakent, met name wanneer verschillende bepalingen met elkaar wedijveren om dezelfde zaak of hetzelfde onderwerp regelen.

1.6.

Duidelijkheid van de regelgeving is een essentiële doelstelling, net als vermindering van de bureaucratie en de versnippering door vereenvoudiging van de processen, de veiligheidsvoorschriften en de verplichtingen inzake de melding van ongevallen. Met het oog hierop zou het, ten behoeve van de burgers en het bedrijfsleven, bovendien dienstig kunnen zijn de twee richtlijnvoorstellen samen te voegen tot één tekst, waardoor een soms ingewikkelde interpretatie en toepassing worden vermeden.

1.7.

Het EESC erkent de sleutelrol, die in de voorgestelde richtlijn wordt benadrukt, van de bestuursorganen van “kritieke” en “belangrijke” entiteiten, waarvan de leden regelmatig specifieke cursussen moeten volgen om voldoende kennis en vaardigheden te verwerven om de verschillende cyberrisico’s te kennen en te beheren en de gevolgen ervan te beoordelen. Zo gezien zou het voorstel moeten aangeven wat de minimuminhoud van dergelijke kennis en vaardigheden is, zodat op Europees niveau kan worden bepaald welke opleidingsvaardigheden als adequaat worden beschouwd en kan worden voorkomen dat de inhoud van verschillende opleidingscursussen van land tot land verschilt.

1.8.

Het EESC onderschrijft de belangrijke rol van het Enisa in de algemene institutionele en operationele opzet van cyberbeveiliging op Europees niveau. Dit orgaan moet, naast het tweejaarlijkse verslag over de stand van de cyberbeveiliging in de Unie, regelmatig geactualiseerde informatie over incidenten op het gebied van cyberbeveiliging en sectorale waarschuwingen, online publiceren, zodat het een extra, nuttig informatie-instrument wordt waarmee degenen op wie de NIS 2-richtlijn betrekking heeft hun bedrijven beter kunnen beschermen.

1.9.

Het EESC stemt in met het voorstel om het Enisa te belasten met het aanleggen van een Europees kwetsbaarheidsregister; de rapportage over kwetsbaarheden en ernstige incidenten zou verplicht moeten zijn in plaats van vrijwillig, zodat het een nuttig instrument wordt voor aanbestedende diensten bij Europese aanbestedingsprocedures, met inbegrip van 5G-producten en -technologieën.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Op 16 december 2020 werd de nieuwe EU-strategie voor cyberbeveiliging voorgelegd, samen met twee wetgevingsvoorstellen: de herziening van de richtlijn (EU) 2016/1148 inzake netwerk- en informatiesystemen (NIS 2) (1) en een nieuwe richtlijn inzake de veerkracht van kritieke entiteiten (Critical Entities Resilience, CER). De strategie, een belangrijk onderdeel van de mededeling “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (2), het Europees herstelplan en de EU-strategie voor een veilige Unie, beoogt de collectieve veerkracht van Europa tegen cyberdreigingen te versterken en ervoor te zorgen dat alle burgers en bedrijven kunnen profiteren van betrouwbare en veilige digitale diensten en instrumenten.

2.2.

De bestaande maatregelen op EU-niveau om kritieke diensten en infrastructuur te beschermen tegen cyber- en fysieke risico’s moeten worden geactualiseerd. De risico’s op het gebied van cyberbeveiliging blijven evolueren naarmate de digitalisering en interconnectie toenemen. Daarom moet het huidige regelgevingskader worden herzien overeenkomstig de logica van de veiligheidsstrategie van de EU, waarbij de tweedeling tussen online en offline en een aanpak op basis van een rigide compartimentering moeten worden doorbroken.

2.3.

De twee richtlijnvoorstellen bestrijken een breed scala van gebieden en hebben betrekking op de huidige en toekomstige risico’s, online en offline, van cyber- en criminele aanvallen, natuurrampen en andere ongevallen, waarbij ook lering is getrokken uit de huidige pandemie, die duidelijk heeft gemaakt hoe samenlevingen en economieën die steeds afhankelijker worden van digitale oplossingen, kwetsbaar zijn en blootstaan aan toenemende en snel evoluerende cyberdreigingen, met name voor groepen die dreigen te worden uitgesloten, zoals mensen met een handicap. Dit heeft de EU ertoe gebracht maatregelen voor te stellen om een wereldwijde en open cyberruimte veilig te stellen op basis van solide veiligheidsgaranties, technologische soevereiniteit en leiderschap, door operationele vermogens te ontwikkelen om mogelijke dreigingen te voorkomen, af te schrikken en er eensgezinder op te reageren, met inachtneming van de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid.

3.   Het voorstel voor herziening van de richtlijn inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen

3.1.

De NIS-richtlijn (EU) 2016/1148, het eerste “horizontale” regelgevingsinstrument van de EU inzake cyberbeveiliging, was bedoeld om netwerk- en informatiesystemen in de Unie beter bestand te maken tegen cyberrisico’s. Ondanks de goede resultaten heeft de NIS-richtlijn toch een aantal beperkingen aan het licht gebracht: door de digitale transformatie van de samenleving, nog versterkt door de COVID-19-crisis, is de verscheidenheid aan dreigingen toegenomen en zijn onze onderling steeds afhankelijker samenlevingen nog kwetsbaarder geworden voor relevante en onvoorziene risico’s. Er zijn nieuwe uitdagingen ontstaan, die passende en innovatieve oplossingen vergen. Uit de resultaten van de uitgebreide raadpleging van belanghebbenden bleek dat het niveau van cyberbeveiliging in Europese bedrijven ontoereikend is, dat de regels in de verschillende sectoren door de staten niet consequent worden toegepast en dat de belangrijkste dreigingen en uitdagingen niet goed worden begrepen.

3.2.

Het voorstel inzake NIS 2 is nauw verbonden met twee andere initiatieven: het voorstel voor een verordening inzake de digitale financiële sector (Digital Operational Resilience Act, DORA) en het voorstel voor een richtlijn inzake kritieke entiteiten (CER), waarmee het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/114/EG (3) inzake energie en vervoer wordt uitgebreid tot nieuwe sectoren, zoals de gezondheidssector en entiteiten die onderzoek en ontwikkeling verrichten op het gebied van geneesmiddelen. De CER-richtlijn, waarvan het sectorale toepassingsgebied gelijk is aan dat van NIS 2 voor kritieke entiteiten (bijlage 1 van NIS 2), verlegt de aandacht voor de bescherming van materiële activa naar de veerkracht van de entiteiten die deze activa beheren, en verruilt de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuren met een grensoverschrijdende dimensie voor de inventarisatie van kritieke infrastructuren op nationaal niveau. NIS 2 hangt voorts samen met andere bestaande regelgevingsinstrumenten en vult deze aan, zoals de Europese code voor elektronische communicatie, de algemene verordening gegevensbescherming en de eIDAS-verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten.

3.3.

Het voorstel voor de NIS 2-richtlijn strookt met het programma voor gezonde regelgeving (REFIT), beoogt de regelgevingslast voor de bevoegde autoriteiten en de nalevingskosten voor openbare en particuliere entiteiten te verminderen en actualiseert het juridische referentiekader. Voorts scherpt het voorstel de aan ondernemingen gestelde beveiligingseisen aan, pakt het de beveiliging van bevoorradingsketens aan, stroomlijnt het de rapportageverplichtingen, voert het strengere toezichtsmaatregelen in voor nationale autoriteiten en streeft het naar harmonisatie van de sanctieregelingen in de lidstaten.

3.4.

Het voorstel voor de NIS 2-richtlijn draagt ook bij tot meer informatie-uitwisseling en samenwerking inzake cybercrisisbeheer op nationaal en Europees niveau. Het onderscheid tussen exploitanten van essentiële diensten en aanbieders van digitale diensten wordt in de NIS-richtlijn opgeheven. Het toepassingsgebied omvat middelgrote tot grote ondernemingen in sectoren die zijn vastgesteld op basis van hun kritieke karakter voor de economie en de samenleving. Deze entiteiten, zowel openbare als particuliere, worden onderverdeeld in “essentiële” en “belangrijke” entiteiten, waarvoor verschillende toezichtsregelingen gelden. Het is echter aan de lidstaten om ook kleinere entiteiten met een hoog risicoprofiel in aanmerking te nemen.

3.5.

Er wordt gedacht aan een nieuw netwerk van door artificiële intelligentie (AI) aangestuurde Security Operations Centres in de hele EU, die een volwaardig “cyberbeveiligingsschild” zullen vormen dat tijdig signalen van een cyberaanval kan detecteren om in te grijpen voordat er schade optreedt. De relevantie van AI voor cyberbeveiliging wordt ook benadrukt in het verslag over artificiële intelligentie (AI) van de Amerikaanse National Security Commission (NSCAI) van 1 maart 2021. Bijgevolg zullen de lidstaten en de exploitanten van kritieke infrastructuur rechtstreeks toegang hebben tot inlichtingen over dreigingen, als onderdeel van een Europees veiligheidsnetwerk op het gebied van inlichtingen over dreigingen.

3.6.

De Commissie gaat ook in op de veiligheid van toeleveringsketens en de betrekkingen met leveranciers: de lidstaten kunnen in samenwerking met de Commissie en Enisa gecoördineerde risicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens uitvoeren, op basis van de aanpak die is goedgekeurd voor 5G-netwerken in de aanbeveling van 26 maart 2019 (4).

3.7.

Het voorstel stroomlijnt de veiligheids- en rapportagevoorschriften voor bedrijven en scherpt deze aan door een gemeenschappelijke aanpak van risicobeheer op te leggen, met een minimumlijst van basisveiligheidselementen die moeten worden toegepast. Er zijn preciezere bepalingen over het proces voor de melding van incidenten, de inhoud van de verslagen en de termijnen. In dit verband bevat het voorstel een aanpak in twee fasen: ondernemingen hebben 24 uur de tijd om een eerste, beknopt verslag in te dienen, dat binnen een maand moet worden gevolgd door een gedetailleerd eindverslag.

3.8.

Het is de bedoeling dat de lidstaten nationale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor crisisbeheer, met specifieke plannen en een nieuw netwerk voor operationele samenwerking: het Europees netwerk van verbindingsorganisaties voor cybercrises (“EU-CyCLONe”). De rol van de samenwerkingsgroep in de strategische besluitvorming wordt versterkt en er wordt een door Enisa beheerd register van in de EU vastgestelde kwetsbaarheden opgezet; ook de informatie-uitwisseling en de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de operationele samenwerking inzake cybercrisisbeheersing, worden opgevoerd.

3.9.

Er worden strengere toezichtsmaatregelen voor nationale autoriteiten en strengere handhavingsvoorschriften ingevoerd, waarbij gestreefd wordt naar harmonisatie van de sanctieregelingen in alle lidstaten.

3.10.

In dat verband wordt in de voorgestelde richtlijn een lijst van administratieve sancties vastgesteld voor inbreuken op de verplichtingen inzake risicobeheer op het gebied van cyberbeveiliging en communicatie. Het voorstel bevat bepalingen inzake de aansprakelijkheid van natuurlijke personen die representatieve of leidinggevende functies bekleden in ondernemingen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. In die zin verbetert het voorstel de manier waarop de EU grootschalige incidenten en crises op het gebied van cyberbeveiliging voorkomt, beheert en erop reageert, met duidelijke verantwoordelijkheden, een goede planning en ruimere samenwerking op EU-niveau.

3.11.

De lidstaten worden in staat gesteld gezamenlijk toe te zien op de uitvoering van de EU-regels en elkaar bij te staan in geval van grensoverschrijdende problemen, een meer gestructureerde dialoog met de particuliere sector tot stand te brengen, de openbaarmaking te coördineren van kwetsbare punten die in op de interne markt in de handel gebrachte hard- en software zijn vastgesteld, en veiligheidsrisico’s en bedreigingen in verband met nieuwe technologieën op gecoördineerde wijze te beoordelen, zoals het geval was voor 5G.

4.   Het voorstel voor een richtlijn betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten

4.1.

De EU heeft in 2006 het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) opgezet en in 2008 de richtlijn betreffende Europese kritieke infrastructuur (ECI) goedgekeurd, die van toepassing is op de energie- en de vervoerssector. Zowel in de door de Europese Commissie aangenomen EU-strategie voor de veiligheidsunie 2020-2025 (5) als in de onlangs goedgekeurde agenda voor terrorismebestrijding wordt benadrukt hoe belangrijk het is dat kritieke infrastructuur bestand is tegen fysieke en digitale risico’s. Zowel uit de in 2019 uitgevoerde evaluatie van de uitvoering van de ECI-richtlijn als uit de bevindingen van de effectbeoordeling van het onderhavige voorstel is echter gebleken dat de bestaande Europese en nationale maatregelen er onvoldoende voor zorgen dat de exploitanten de huidige risico’s het hoofd kunnen bieden. Vandaar de oproepen van de Raad en het Parlement aan de Commissie om haar huidige opvattingen over de bescherming van kritieke infrastructuur te herzien.

4.2.

In de door de Commissie op 24 juli 2020 vastgestelde EU-strategie voor de veiligheidsunie wordt erkend dat fysieke en digitale infrastructuren in toenemende mate met elkaar verweven en van elkaar afhankelijk zijn en wordt benadrukt dat de ECI- en de NIS-richtlijn een samenhangender en consistenter aanpak vergen. In die zin breidt het voorstel voor de CER-richtlijn, waarvan het objectieve toepassingsgebied hetzelfde is als dat van NIS 2 inzake essentiële entiteiten, het oorspronkelijke toepassingsgebied van Richtlijn 2008/114/EG, dat beperkt was tot energie en vervoer, uit tot de volgende sectoren: banken, infrastructuur van de financiële markten, gezondheid, drinkwater, afvalwater, digitale infrastructuur, openbaar bestuur en openbare ruimte, en voorziet het tevens in duidelijke verantwoordelijkheden, adequate planning en meer samenwerking. Er dient daartoe een referentiekader te komen voor alle risico’s en de lidstaten moeten worden gesteund bij hun inspanningen om ervoor te zorgen dat kritieke entiteiten in staat zijn incidenten te voorkomen, te weerstaan en de gevolgen ervan te boven te komen, ongeacht of de risico’s het gevolg zijn van natuurrampen, ongevallen, terrorisme, interne dreigingen of noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, zoals momenteel het geval is.

4.3.

Elke lidstaat moet een nationale strategie vaststellen om de veerkracht van kritieke entiteiten te waarborgen, regelmatige risicobeoordelingen uit te voeren en op basis daarvan kritieke entiteiten te identificeren. Kritieke entiteiten moeten op hun beurt risicobeoordelingen uitvoeren, passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de veerkracht te vergroten en incidenten aan de nationale autoriteiten melden. Entiteiten die diensten verlenen aan of in ten minste een derde van de lidstaten worden onderworpen aan specifiek toezicht, met inbegrip van door de Commissie georganiseerde, op deze entiteiten gerichte specifieke bijstandsmissies.

4.4.

De voorgestelde CER-richtlijn voorziet in verschillende vormen van ondersteuning van lidstaten en kritieke entiteiten, een overzicht van risico’s op EU-niveau, beste praktijken en methodologieën, alsook opleiding en oefeningen om de veerkracht van kritieke entiteiten te testen. Het systeem voor grensoverschrijdende samenwerking omvat tevens een ad-hocdeskundigengroep, een groep voor de veerkracht van kritieke entiteiten, een forum voor strategische samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten.

5.   Voorstellen om het wetgevingsvoorstel in kwestie te wijzigen

5.1.

Het EESC waardeert de inspanningen van de Commissie om de veerkracht van publieke en particuliere entiteiten tegen bedreigingen als gevolg van cyber- en fysieke aanvallen te vergroten. Dit is van bijzondere betekenis en belang, vooral in het licht van de snelle digitale transformatie ten gevolge van de uitbraak van COVID-19. Het EESC onderschrijft voorts dat Europa de vruchten moet plukken van het digitale tijdperk en zijn industrie, met bijzondere aandacht voor de kleine en middelgrote ondernemingen, en het innovatievermogen daarvan op inclusieve wijze moet versterken, zoals uiteengezet is in de mededeling “De digitale toekomst van Europa vormgeven”, en volgens een strategie op basis van vier pijlers: gegevensbescherming, grondrechten, veiligheid en cyberveiligheid, als essentiële voorwaarden voor een samenleving die gebaseerd is op de kracht van gegevens.

5.2.

In het licht van de resultaten van de effectbeoordeling en de raadpleging die aan het voorstel voor NIS 2 zijn voorafgegaan, en gezien de vaak beklemtoonde doelstelling om versnippering van de op nationaal niveau vastgestelde regels te voorkomen, zoals ook wordt gesteld in de mededeling van 4 oktober 2017 over de tenuitvoerlegging van de NIS-richtlijn (6), merkt het EESC echter op dat niet duidelijk is waarom de Commissie niet heeft overwogen om de vaststelling van een verordening in plaats van een richtlijn voor te stellen, zelfs niet als een van de opties.

5.3.

Het EESC merkt op dat sommige bepalingen van de twee richtlijnvoorstellen elkaar overlappen, in die zin dat ze nauw met elkaar verbonden zijn en elkaar aanvullen, waarbij de ene voornamelijk betrekking heeft op cyberbeveiliging en de andere op fysieke veiligheid. Verder zij opgemerkt dat de kritieke entiteiten waarnaar in de CER-richtlijn wordt verwezen dezelfde sectoren bestrijken en samenvallen met de in de in NIS 2 vermelde “essentiële” entiteiten (7). Daarnaast vallen alle kritieke entiteiten waarnaar in de CER-richtlijn wordt verwezen onder de cyberbeveiligingsvoorschriften van NIS 2. De twee voorstellen bevatten ook een aantal overbruggingsclausules om de onderlinge koppeling te waarborgen: bepalingen inzake ruimere samenwerking tussen autoriteiten, uitwisseling van informatie over toezichtactiviteiten, kennisgeving aan NIS 2-autoriteiten over in kaart gebrachte kritieke entiteiten in het kader van de CER-richtlijn, alsook regelmatige vergaderingen van de respectieve samenwerkingsgroepen, ten minste eenmaal per jaar. De twee voorstellen hebben ook dezelfde rechtsgrondslag, namelijk artikel 114 VWEU, gericht op de werking van de interne markt door onderlinge aanpassing van de nationale regels, zoals door het Hof van Justitie van de EU onder meer uitgelegd in zijn arrest in zaak C-58/08, Vodafone en andere. De vraagt is derhalve of de twee voorstellen niet tot één tekst moeten worden samengevoegd, omwille van de vereenvoudiging en de functionele concentratie.

5.4.

Het EESC stemt in met de voorgestelde aanpak om het onderscheid tussen exploitanten van essentiële diensten en digitaledienstverleners in de bestaande NIS-richtlijn op te heffen, maar wijst erop dat, wat het toepassingsgebied betreft, nauwkeuriger en duidelijker moet worden aangegeven welke partijen aan de richtlijn moeten voldoen. Naast de verwijzingen in de bijlagen I en II wordt in NIS 2 namelijk verwezen naar een reeks onderling verschillende criteria, waaronder gevoelige kwalitatieve en kwantitatieve beoordelingen die op nationaal niveau verschillend kunnen worden toegepast, met het risico dat opnieuw de versnipperde situatie ontstaat die men met de onderhavige wetgevingsmaatregel had willen vermijden. Het is belangrijk te voorkomen dat niet op elkaar aansluitende benaderingen op nationaal niveau leiden tot belemmeringen voor de mededinging en het vrije verkeer van goederen en diensten, met het risico dat bedrijven worden benadeeld en de handel ongunstig wordt beïnvloed.

5.5.

NIS 2 bepaalt dat kritieke exploitanten in de sectoren die door dit voorstel als “essentieel” worden beschouwd, ook onderworpen zijn aan algemene verplichtingen inzake het opbouwen van veerkracht, met de nadruk op niet-cyberrisico’s in het kader van de CER-richtlijn. Laatstgenoemde stelt echter uitdrukkelijk dat zij niet van toepassing is op aangelegenheden die onder NIS 2 vallen. In de CER-richtlijn staat namelijk dat cyberbeveiliging voldoende aan bod komt in de NIS 2-richtlijn en dat de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, van het toepassingsgebied van de richtlijn moeten worden uitgesloten, behoudens de speciale regeling voor entiteiten in de sector van de digitale infrastructuur. De CER-richtlijn stelt voorts dat entiteiten in de digitale-infrastructuursector hoofdzakelijk gebruikmaken van netwerk- en informatiesystemen en onder het toepassingsgebied van de NIS 2-richtlijn vallen, die ook betrekking heeft op de fysieke beveiliging van dergelijke systemen als onderdeel van hun verplichtingen inzake risicobeheer en rapportage op het gebied van cyberbeveiliging. Tegelijkertijd vermeldt de CER-richtlijn dat het niet uitgesloten is dat specifieke bepalingen ervan op hen van toepassing zijn.

5.6.

In deze complexe context is het volgens het EESC dan ook geboden dat de Commissie het toepassingsgebied van de twee reeksen regels nauwkeurig omschrijft, met name wanneer zij betrekking hebben op dezelfde situatie of dezelfde entiteit.

5.7.

De duidelijkheid van elke regelgevende bepaling, vooral in teksten die zo omvangrijk en complex zijn als de onderhavige, moet op elk niveau een onwrikbare doelstelling zijn, samen met het streven om de bureaucratie en de versnippering tegen te gaan door de processen, de veiligheidsvoorschriften en de verplichtingen inzake de kennisgeving van ongevallen te vereenvoudigen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat het groeiend aantal instanties die verantwoordelijk zijn voor specifieke taken de duidelijke afbakening van hun bevoegdheden niet in het gedrang brengt, waardoor de nagestreefde doelstellingen zouden worden ondermijnd. Met het oog hierop zou het, ten behoeve van de burgers en het bedrijfsleven, ook dienstig kunnen zijn de twee richtlijnvoorstellen samen te voegen tot één tekst, waardoor een soms ingewikkelde interpretatie en toepassing worden vermeden.

5.8.

Op diverse plaatsen wordt in NIS 2 verwezen naar bepalingen van andere rechtsinstrumenten, zoals naar Richtlijn (EU) 2018/1972 (8) tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, waarvan de toepassing gebaseerd is op het specialiteitsbeginsel. Sommige bepalingen van die richtlijn worden uitdrukkelijk ingetrokken (artikelen 40 en 41), terwijl andere volgens bovenbedoeld beginsel moeten worden toegepast, zonder dat dienaangaande enige verduidelijking wordt verstrekt. In dit verband hoopt het EESC dat alle twijfels omtrent de interpretatie worden weggenomen om interpretatieproblemen te voorkomen. Wat de sanctieregeling betreft, onderschrijft het EESC het streven van de Commissie naar harmonisatie van de regeling in geval van niet-naleving van het risicobeheer, in het kader van een betere informatie-uitwisseling en samenwerking op EU-niveau.

5.9.

Het EESC erkent de sleutelrol van de bestuursorganen van “essentiële” en “belangrijke” entiteiten in de cyberbeveiligingsstrategie en het risicobeheer, zoals benadrukt in de voorgestelde richtlijn, aangezien zij verplicht zijn risicobeheersmaatregelen goed te keuren, toe te zien op de uitvoering ervan en dienen te reageren in geval van niet-naleving. In dit verband wordt van de leden van deze organen verwacht dat zij regelmatig specifieke cursussen volgen om voldoende kennis en vaardigheden te verwerven om de verschillende cyberrisico’s te kennen en te beheren en de gevolgen ervan te beoordelen. Toch zou het voorstel moeten aangeven wat de inhoud van dergelijke kennis en vaardigheden is, zodat op Europees niveau kan worden bepaald welke opleidingsvaardigheden als adequaat worden beschouwd om te voldoen aan de vereisten in het voorstel, en kan worden voorkomen dat de vereisten en de inhoud van opleidingscursussen van land tot land verschillen.

5.10.

Het EESC onderschrijft de belangrijke rol van het Enisa in de algemene institutionele en operationele opzet van cyberbeveiliging op Europees niveau. Dit orgaan moet, naast het verslag over de stand van de cyberbeveiliging in de Unie, geactualiseerde informatie over incidenten op het gebied van cyberbeveiliging en sectorale waarschuwingen, online publiceren, zodat het een nuttig informatie-instrument wordt waarmee degenen op wie de NIS 2-richtlijn betrekking heeft hun bedrijven beter kunnen beschermen.

5.11.

Het EESC beaamt dat toegang tot correcte en tijdige informatie over kwetsbare punten van ICT-producten en -diensten bijdraagt aan een verbeterd risicobeheer inzake cyberbeveiliging. In dat opzicht vormen bronnen van openbaar beschikbare informatie over kwetsbaarheden een belangrijk instrument voor de nationale bevoegde autoriteiten, CSIRT’s, ondernemingen en gebruikers. Daarom stemt het EESC in met het voorstel om het Enisa te belasten met het aanleggen van een Europees kwetsbaarheidsregister, waaraan essentiële en belangrijke entiteiten en hun leveranciers informatie kunnen verstrekken, zodat gebruikers passende mitigatiemaatregelen kunnen nemen. Voorts zou de rapportage over kwetsbaarheden en ernstige incidenten verplicht moeten zijn in plaats van vrijwillig, zodat het ook een nuttig instrument wordt voor aanbestedende diensten bij Europese aanbestedingsprocedures, met inbegrip van 5G-producten en -technologieën. Dit register zou dan bruikbare elementen bevatten voor de beoordeling van de inschrijvingen, teneinde de kwaliteit ervan en de betrouwbaarheid van Europese en niet-Europese contractanten na te gaan vanuit het oogpunt van veiligheid van de producten en diensten waarop wordt ingeschreven, overeenkomstig de aanbeveling inzake cyberbeveiliging van 5G-netwerken van 26 maart 2019. Het register moet ook garanderen dat de daarin opgenomen informatie op zodanige wijze beschikbaar wordt gesteld dat elke vorm van discriminatie wordt voorkomen.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1.

(2)  COM(2020) 67 final.

(3)  PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75.

(4)  PB L 88 van 29.3.2019, blz. 42.

(5)  COM(2020) 605 final.

(6)  COM(2017) 476 final.

(7)  Bijlage 1 (PB L 194 van 19.7.2016, blz 1).

(8)  PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/176


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie

(COM(2020) 784 final)

(2021/C 286/29)

Rapporteur:

Elena-Alexandra CALISTRU

Raadpleging

Europese Commissie, 24.2.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

14.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

241/1/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het actieplan van de Commissie en de inspanningen die via diverse instrumenten worden geleverd om een vrije, gevarieerde en dynamische omgeving op de mediamarkt tot stand te brengen, en is verheugd dat wordt erkend dat deze markt van cruciaal belang is om open, democratische samenlevingen te versterken en de culturele verscheidenheid van Europa te stimuleren.

1.2.

Het EESC is ingenomen met de erkenning dat cultuur en het creatieve ecosysteem, waartoe de sectoren nieuwsmedia en audiovisuele media behoren, getroffen zijn door de pandemie en dat zij dus onmiddellijk steun nodig hebben. Het economisch herstel en het concurrentievermogen van de sector zijn voorwaarden voor gezonde, onafhankelijke en pluralistische media, die op hun beurt van fundamenteel belang zijn voor onze democratie. Het EESC onderschrijft de nadruk die wordt gelegd op het feit dat mediabedrijven zowel een economische sector als een publiek goed zijn, hetgeen van cruciaal belang is om de bevolking van juiste informatie te voorzien en de democratie goed te laten functioneren.

1.3.

De combinatie van de onderliggende trends en de COVID-19-crisis zou, zonder een krachtige beleidsreactie en financiële steun, de veerkracht van de Europese mediasector en de democratische rol ervan kunnen ondermijnen. Het EESC deelt de bezorgdheid van de Commissie dat dit de culturele verscheidenheid en het pluralisme in de media in Europa zou kunnen verzwakken en juicht het toe dat de Commissie maatregelen wil nemen die in nauwe samenwerking met de lidstaten, het Europees Parlement, de mediasector en alle belanghebbenden zullen worden uitgevoerd. Het EESC wijst er echter op dat het van het grootste belang is dat de lidstaten alles in het werk stellen om met deze maatregelen de daad bij het woord te voegen en daarbij samen te werken aan de versterking van de media en de democratie.

1.4.

Het EESC staat positief tegenover het feit dat de mededeling een drieledig doel heeft: zowel het herstel als de transformatie van de mediasector versnellen en de veerkracht ervan vergroten. Er moeten maatregelen worden genomen om de structurele uitdagingen waar de audiovisuele en nieuwsmediasector voor staan aan te pakken, en om een gunstig klimaat te scheppen waarin de media en het maatschappelijk middenveld kunnen deelnemen aan een open debat, vrij van kwaadaardige inmenging en desinformatie.

1.5.

Het EESC zou graag zien dat het plan beter wordt afgestemd op de sociale realiteit en de specifieke kenmerken van de sector. Bij de maatregelen moet met name rekening worden gehouden met de verschillen in het landschap van de media- en de audiovisuele sector tussen de afzonderlijke lidstaten, en met de verschillen binnen de lidstaten tussen de capaciteit en de behoeften van de lokale en de nationale media. De financiële instrumenten moeten transparant, toegankelijk en inclusief zijn voor alle spelers die de verscheidenheid van de Europese media- en audiovisuele sector waarborgen en moeten ook meer steun verlenen aan lokale media en startende mediabedrijven.

1.6.

Het EESC dringt erop aan dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld worden betrokken bij de uitvoering van de acties die erop gericht zijn burgers meer zeggenschap te geven, en dat hun rol bij de bevordering van de democratische waarden, de versterking van de mediavrijheid en de bestrijding van desinformatie via mediageletterdheid wordt erkend. Wil het plan kans van slagen hebben, dan moeten alle relevante belanghebbenden worden betrokken bij een poging om het belang van de media voor de democratische waarden van Europa te erkennen, en om de burgers de vaardigheden bij te brengen om informatie en audiovisuele cultuur die juist deze waarden bevorderen, te herkennen en te consumeren. Periodieke verslagen, zoals die over campagnes ter bestrijding van desinformatie, kunnen worden gebruikt om de inspanningen op het gebied van mediageletterdheid te ondersteunen.

2.   Samenvatting van de mededeling van de Commissie

2.1.

De mededeling van de Commissie is gericht op de nieuwsmediasector (met inbegrip van geschreven en onlinepers, radio en audiovisuele diensten) en de audiovisuele entertainmentindustrie, met name film-, tv-, radio- en videostreaming, evenals videogames en innovatieve formats, zoals virtualreality-ervaringen.

2.2.

In deze mededeling presenteert de Commissie een kaderdocument/actieplan met een reeks initiatieven die moeten bijdragen aan het herstel en de transformatie van de Europese sectoren nieuwsmedia en audiovisuele media. Deze sectoren, die zwaar getroffen zijn door de COVID-19-crisis, zijn van cruciaal belang voor de democratie, de culturele verscheidenheid en de digitale autonomie van Europa.

2.3.

Tegelijkertijd zijn de Europese sectoren nieuwsmedia en audiovisuele media van fundamenteel belang geweest omdat zij de burgers tijdens de COVID-19-pandemie hebben geïnformeerd en vermaakt. De vraag naar op feiten gecontroleerde informatie en nieuws is aanzienlijk gestegen, terwijl films, series en videogames de belangrijkste bron van cultuur waren tijdens de maanden van lockdown.

2.4.

De mededeling is opgebouwd rond drie thema’s:

a)

herstellen: wat de Commissie van plan is te doen om audiovisuele en mediabedrijven te helpen de huidige storm te doorstaan en liquiditeit en financiële steun te bieden;

b)

transformeren: structurele problemen aanpakken door de sector te helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering en mee te gaan met de digitalisering, tegen een achtergrond van hevige wereldwijde concurrentie;

c)

mogelijkheden en kansen bieden: de voorwaarden voor meer innovatie in de sector scheppen, en tegelijkertijd een daadwerkelijk eerlijk speelveld creëren en individuen gemakkelijker toegang bieden tot inhoud, zodat die weloverwogen beslissingen kunnen nemen.

2.5.

Het actieplan maakt deel uit van de bredere inspanningen van de Commissie om een reeks initiatieven te ontwikkelen die de digitale toekomst van Europa helpen vormgeven, en is een van de initiatieven die de pijler van een open, democratische en duurzame samenleving vormen.

2.6.

De mededeling vormt ook een aanvulling op het Europese actieplan voor democratie en is gebaseerd op het kader dat door de onlangs herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten (AVMD-richtlijn) en de hervorming van auteursrecht is vastgesteld. Zij moet tevens worden beschouwd als een onderdeel van de regels die zijn vastgesteld in de gezamenlijke wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is ingenomen met de alomvattende aanpak ten aanzien van de maatregelen die nodig zijn om zowel een betere omgeving voor journalisten te creëren als mediageletterdheid te bevorderen. Daarom zou duidelijker moeten worden aangegeven hoe de mededeling een aanvulling vormt op het actieplan voor Europese democratie, ook wat de toekenning van financiële steun betreft.

3.2.

De relevante documenten moeten zorgvuldig en grondig aan elkaar worden gekoppeld, onder andere door meer aandacht te schenken aan de maatregelen in de voorstellen van de Commissie over de wet inzake digitale diensten en de wet inzake digitale markten en over de Europese consumentenagenda, aangezien in de routekaart voor de media de nadruk wordt gelegd op de gevolgen van de digitale transformatie, waaronder het concurrerender maken van de Europese media (1).

3.3.

Het EESC is ingenomen met de tastbare structuur en instrumenten, en is van mening dat deze kunnen zorgen voor zowel een onmiddellijke reactie op de noodzaak van herstel na de crisis door de toegang tot financiering te vergemakkelijken en uit te breiden, als een reactie op langere termijn vanwege de nadruk op transformatie als gevolg van de stimulans van investeringen in de dubbele transitie van klimaatverandering en digitalisering. We moeten echter zorgen voor een klimaat waarin media nieuwe financieringsmodellen kunnen uitproberen. Zonder middelen die een aanpak op basis van vallen en opstaan mogelijk maken, zal de innovatie op dit gebied moeizaam verlopen. Er zijn momenteel geen standaardmodellen die kunnen worden uitgerold, alleen individuele succesverhalen van specifieke mediabedrijven die erin geslaagd zijn zichzelf duurzaam te maken.

3.4.

Wat de nieuwsmedia betreft, stelt het EESC vast dat het actieplan maatregelen omvat om de uitdagingen het hoofd te bieden van een digitale markt waar het leeuwendeel van de reclame-inkomsten naar mondiale digitale platforms wordt gesluisd. De voorgestelde financiële mechanismen zijn diverser dan ooit, en toch bestaat het risico van een uniforme aanpak die zou kunnen leiden tot verschillen tussen en, meer nog, binnen de lidstaten (d.w.z. tussen het nationale en het lokale niveau). Er moet rekening worden gehouden met het ongelijke vermogen van de lokale nieuwsmedia om toegang te krijgen tot complexe financiële instrumenten.

3.5.

Het EESC wijst erop dat er maatregelen moeten worden genomen om het gevaar van versnippering tegen te gaan (2). De belangrijkste maatregelen voor de audiovisuele sector zijn gericht op deze uitdaging, die niet alleen het gevolg is van de druk van de onlineplatforms, maar ook van het feit dat de sector zich bijna uitsluitend richt op het nationale publiek. Er zijn doortastende maatregelen nodig om Europese spelers in staat te stellen te investeren in inhoud, talent, promotie, distributie, innovatie en technologie in de hele EU.

3.6.

Als spreekbuis van het maatschappelijk middenveld heeft het EESC er al herhaaldelijk op gewezen (3) dat de digitale toekomst van Europa gebaseerd is op een op mensen gerichte aanpak, maar ook dat kritisch denken en mediageletterdheid van essentieel belang zijn (4). Het EESC benadrukt nogmaals dat de digitale transformatie van de media alleen mogelijk is als de burgers daarop voorbereid zijn, en dat maatregelen ter bevordering van mediageletterdheid en burgerschapsvorming dus van essentieel belang zijn.

3.7.

Het EESC wenst ook te benadrukken dat inclusie en toegankelijkheid essentiële factoren zijn waarmee in alle aspecten van de strategie rekening moet worden gehouden: van bepalingen voor het ontvangen van middelen, in de technische oplossingen voor het aanvragen hiervan en voor dataruimte voor de media, tot de platforms voor het aanbieden van audiovisuele content en voorlichting, empowerment en de werking van de Europese mediamarkt.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

De acties ter ondersteuning van het herstel omvatten financieringsprogramma’s met een directe impact op de media, maar slechts enkele van deze financieringsmechanismen zijn stabiel, voorspelbaar en toegankelijk gedurende de gehele looptijd van het actieplan. De voorgestelde maatregelen moeten worden aangepast om de essentiële financiering van de prioriteiten te garanderen, bovenop de middelen die tijdelijk beschikbaar zijn of die de lidstaten naar eigen goeddunken kunnen inzetten. Zo zal het programma Creatief Europa, dat gedurende de gehele looptijd van het meerjarig financieel kader toegankelijk zal zijn, voor het eerst maatregelen omvatten die gericht zijn op mediavrijheid en -pluralisme, journalistiek en mediageletterdheid. De andere voorgestelde financieringsbronnen zijn echter tijdelijk (zoals SURE) of de lidstaten kunnen ervoor kiezen er geen gebruik van te maken (structuurfondsen).

4.2.

Actie 1 stelt voor de toegang tot EU-steun te vergemakkelijken door middel van een interactief hulpmiddel dat ondersteuning zal bieden voor het aanvragen van EU-steun gedurende de looptijd van het meerjarig financieel kader 2021-2027 en via nationale plannen voor herstel en veerkracht. Dit is een uitstekend idee dat het gemakkelijker zal maken informatie te vinden en de financieringsprocessen voor de media zal optimaliseren. Dit moet echter vergezeld gaan van een mechanisme dat de lidstaten in staat stelt informatie in real time door te sturen, zodat het portaal over de nodige informatie beschikt wanneer die relevant is.

4.3.

Actie 2 heeft betrekking op het initiatief Media Invest, dat gericht is op het stimuleren van investeringen in de audiovisuele sector. Dit is een speciaal investeringsplatform, bedoeld om Europese audiovisuele producties en distributiestrategieën te stimuleren. Het EESC is van mening dat er aanzienlijk meer investeringen nodig zullen zijn, en dat deze investeringen gepaard moeten gaan met meer aandacht voor innovatie, willen de Europese audiovisuele bedrijven in de toekomst kunnen concurreren op een steeds agressievere wereldmarkt. Bovendien, en in het kader van de COVID-19-crisis, zou er volgens het EESC een Europees verzekeringsfonds voor audiovisuele producties moeten worden ingesteld.

4.4.

Actie 3 heeft betrekking op NEWS, een initiatief dat tot doel heeft acties en steun voor de nieuwsmediasector te bundelen. Ook het brede scala aan instrumenten is van belang. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat deze steunmechanismen moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken van de sector, waarbij zowel startende mediabedrijven (ongeacht hun juridische structuur) als freelance journalisten kansen moeten worden geboden.

4.5.

Er moet meer steun worden verleend aan lokale media en startende mediabedrijven die niet over de capaciteit beschikken om dit soort financiering aan te vragen, door middel van instrumenten die gemakkelijk toegankelijk zijn voor de kleine onafhankelijke media die de financiële middelen het meest nodig hebben. Als de financiering via beroepsverenigingen loopt, zou dat kleine mediabedrijven kunnen helpen de steun te krijgen die zij nodig hebben. In sommige lidstaten is de markt voor media, met name de lokale markt, zwak en kwetsbaar, waardoor investeerders deze wellicht niet als een kans zien. Er moeten dus oplossingen worden gevonden om lokale mediabedrijven in staat te stellen hun inkomstenstromen te diversifiëren en hun marktpositie te versterken, zonder dat zij afhankelijk worden van externe investeerders die de potentiële rentabiliteit van investeringen in deze markten met een lage waarde zouden kunnen afwijzen.

4.6.

Mechanismen voor financiële steun moeten vergezeld gaan van maatregelen die in het Europees actieplan voor democratie zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat zij consistent zijn bij het bevorderen van de waarden van democratie, het versterken van de mediavrijheid van en het tegengaan van desinformatie. Het EESC is ingenomen met de diversiteit en innovatie van de financiële instrumenten, maar onderstreept dat de transparantie van openbare en particuliere investeringen, fondsen, stichtingen en alle andere eigendomsstructuren van de media moet worden gewaarborgd en dat erop moet worden toegezien dat deze niet bijdragen aan een verschijnsel van overconcentratie en dat er geen specifieke politieke of ideologische eisen aan worden verbonden.

4.7.

Actie 4 introduceert acties die gericht zijn op het transformeren van de industrie, het ontketenen van innovatie via een Europese dataruimte voor de media en het bevorderen van nieuwe bedrijfsmodellen. Net als in andere adviezen (5) is het EESC het ermee eens dat we een volwaardige Europese interne markt voor gegevens moeten opbouwen, een Europese gegevensruimte die stoelt op Europese normen en waarden, ook in de mediasector. Bij de maatregelen moet rekening worden gehouden met de noodzaak het vermogen van de sector om over te schakelen op een mediamodel dat steeds meer op gegevens is gebaseerd, te vergroten, aangezien er in dit opzicht grote verschillen bestaan binnen de sector. Het EESC wijst er echter op dat de rechten van gebruikers die gegevens voor deze Europese markt ter beschikking stellen, moeten worden gewaarborgd, en wijst er tegelijkertijd op dat gebruikers een billijke vergoeding moeten krijgen voor het gebruik van hun gegevens, zoals ook door verschillende Europese consumentenorganisaties is gesteld.

4.8.

De overige maatregelen in dit kader sluiten aan bij de inspanningen om de digitale en economische transformatie tot stand te brengen en moeten worden gezien in de bredere context van acties op die gebieden. Met actie 5 wordt beoogd een Europese industriële coalitie voor Virtual Reality en Augmented Reality te bevorderen, terwijl actie 6 de overgang naar een klimaatneutrale audiovisuele sector bevordert via de gestructureerde uitwisseling van beste praktijken. Het EESC vestigt de aandacht op de noodzaak om te investeren in beroepsopleiding (6) en de sector te versterken om ervoor te zorgen dat de vaardigheden aan deze fundamentele kwesties worden aangepast.

4.9.

De maatregelen om meer mogelijkheden en kansen te bieden, benadrukken de noodzaak om de Europeanen in het middelpunt van het digitale decennium te plaatsen. Met actie 7 wordt gestreefd naar een bredere beschikbaarheid van audiovisuele inhoud in de hele EU door een dialoog aan te gaan met de audiovisuele sector en het maatschappelijk middenveld om overeenstemming te bereiken over maatregelen teneinde de toegang tot en de beschikbaarheid van audiovisuele inhoud over de binnengrenzen van de EU heen te verbeteren en de geografische beperkingen op de toegang tot digitale inhoud door geoblocking op te heffen. Het EESC is blij met deze dialoog, waarbij rekening zal moeten worden gehouden met de noodzakelijke bescherming van het auteursrecht en de financiële beperkingen van de audiovisuele sector.

4.10.

Het EESC is ingenomen met actie 8 die erop gericht is Europese mediatalenten te stimuleren via opleiding, mentorschap en steun voor innovatie. Wel wil het wijzen op de uiteenlopende structuren van de belanghebbenden in de sector (zelfstandigen, non-profitorganisaties) en de noodzaak om ervoor te zorgen dat zij allemaal toegang hebben tot de mechanismen.

4.11.

Actie 9 is erop gericht individuen meer zeggenschap te geven. Gezien het belang van mediageletterdheid voor zowel het individu als de democratie, moet aan deze kwestie prioriteit worden verleend. Er moeten met name instrumenten worden ontwikkeld voor de bestrijding van de proliferatie en verspreiding van desinformatie en verkeerde informatie, die een zorgwekkende groei hebben gekend. Het is ook van cruciaal belang dat de maatregelen in de desbetreffende documenten en plannen (7) coherent zijn, vooral omdat deze sectoren nieuw zijn en een enorme hoeveelheid informatie met zich meebrengen, en de lidstaten duidelijke richtsnoeren en samenhangende procedures nodig hebben.

4.12.

Actie 10 opent de discussie over het zorgen voor een goede werking van de Europese mediamarkt door het kader voor samenwerking tussen de Europese regelgevende instanties voor de media binnen de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) te versterken. Het EESC waardeert het belang dat wordt gehecht aan de betrokkenheid van besluitvormers op het niveau van de lidstaten, met name in de context van de handhaving van de AVMD-richtlijn, en moedigt een soortgelijke aanpak aan voor alle acties die in het plan worden opgesomd, zodat zij een volwaardige routekaart voor de sector worden.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52018AE3902&from=EN

(2)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52016AE4519&from=EN

(3)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020AE1188&from=EN

(4)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52018AE6302&from=EN

(5)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020AE1188&from=EN

(6)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52017AE1813&from=EN

(7)  Waaronder het Europees actieplan voor democratie, het actieplan tegen desinformatie en het actieplan voor digitaal onderwijs.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/181


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Strategie voor duurzame chemische stoffen — Op weg naar een gifvrij milieu

(COM(2020) 667 final)

(2021/C 286/30)

Rapporteur:

Maria NIKOLOPOULOU

Corapporteur:

John COMER

Raadpleging

Europese Commissie, 28.10.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 192, lid 1, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

15.4.2021

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

242/1/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC steunt de doelstelling van de Commissie om tot een gifvrij milieu te komen en ervoor te zorgen dat chemische stoffen zodanig worden geproduceerd dat hun positieve bijdrage aan de samenleving wordt gemaximaliseerd en de milieueffecten worden verminderd.

1.2.

Er moet worden vastgesteld welke toepassingen van chemische stoffen “essentieel” zijn. Daarnaast is er behoefte aan een duidelijk omschreven methode waarmee wordt bepaald hoe chemische stoffen “veilig en inherent duurzaam” kunnen worden gemaakt. In dit verband is het zaak om “tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen” zo breed, ondubbelzinnig en eenvoudig mogelijk te identificeren, te beoordelen en in te delen, zodat de industrie zich kan aanpassen.

1.3.

Het EESC staat achter het standpunt van de Commissie dat de EU wereldwijd het voortouw moet nemen bij de productie en het gebruik van veilige en duurzame chemische stoffen. Daarnaast wijst het op het belang van een gelijk speelveld voor bedrijven in internationale handelsovereenkomsten, en van maatregelen voor een rechtvaardige transitie voor alle EU-burgers.

1.4.

De betrokkenheid van de bevolking en de industrie, alsook vernieuwende denkwijzen, in combinatie met transparantie en participatie in het besluitvormingsproces, zijn nodig om de strategie tot een succes te maken.

1.5.

Met de strategie wordt beoogd de generieke aanpak van risicobeheer te verruimen tot consumentenartikelen die gevaarlijke chemische stoffen zoals carcinogene, mutagene of hormoonontregelende stoffen bevatten. Om het voor het bedrijfsleven echter gemakkelijker te maken zich aan te passen, moet het evenwicht tussen generieke en risicobeoordelingen worden gewaarborgd.

1.6.

Correcte en consistente etikettering moet verplicht worden gesteld en er moet ter zake voor handhaving worden gezorgd in de hele toeleveringsketen, ook waar het gaat om producten die nanomaterialen bevatten.

1.7.

Het is een goede zaak dat ervoor wordt geijverd om de strategische autonomie van de EU te versterken, met name wat betreft chemische stoffen die gebruikt worden voor toepassingen in de gezondheidszorg, maar het EESC zou graag zien dat in andere sectoren dezelfde inspanning wordt geleverd en dringt erop aan dat een herziening van het industriebeleid van de EU wordt overwogen, zodat een deel van de productie van de belangrijkste chemische stoffen naar de EU-landen kan worden overgebracht.

1.8.

Het EESC vindt het belangrijk dat het tekort aan beschikbare chemische gegevens wordt aangepakt om innovatie en het consumentenvertrouwen te stimuleren en correcte effectbeoordelingen te verrichten. Het is van essentieel belang om over toegankelijke en betrouwbare databanken voor onderzoeksresultaten te beschikken, de industriële eigendomsrechten en octrooien die de toegang tot gegevens beperken te herzien en het beginsel “geen gegevens, geen markt” te versterken.

1.9.

Het EESC beschouwt de aanpak van mengsels van chemische stoffen als een belangrijke stap voorwaarts bij de risicobeoordeling van chemische stoffen. Het is echter cruciaal om meer aan onderzoek en ontwikkeling te doen teneinde de huidige kennisleemten op te vullen en de beoordeling en het beheer van mengsels van chemische stoffen vooruit te helpen.

2.   Commissievoorstel

2.1.

Deze strategie is ook een kans om de maatschappelijke waarde van chemische stoffen te verzoenen met de gezondheid van de mens en de grenzen van onze planeet, om tegemoet te komen aan de legitieme wens van de Europese burger om een hoog niveau van bescherming tegen gevaarlijke chemische stoffen te bereiken en om de Europese industrie te promoten als wereldleider op het gebied van de productie en het gebruik van veilige en duurzame chemische stoffen.

2.2.

In het streven naar een gifvrij milieu wordt een nieuwe hiërarchie in het beheer van chemische stoffen vastgesteld. Deze houdt onder meer in dat moet worden gezorgd voor een veilig en duurzaam gebruik, dat tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen met een chronisch effect op de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum moeten worden beperkt of moeten worden vervangen, en dat het gebruik van de schadelijkste stoffen voor toepassingen die niet essentieel zijn voor de samenleving, met name in consumentenartikelen, geleidelijk tot nul wordt teruggebracht.

Figuur

De gifvrije hiërarchie — een nieuwe hiërarchie in het beheer van chemische stoffen

Image 1

2.3.   De strategie is gericht op vijf hoofddoelen

2.3.1.

Innovatie voor veilige en duurzame chemische stoffen in de EU. De voorgestelde maatregelen omvatten onder meer de ontwikkeling van EU-criteria voor de veiligheid en inherente duurzaamheid van chemische stoffen, de invoering van wettelijke voorschriften betreffende de aanwezigheid in producten van tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen via het initiatief inzake duurzame producten en de aanbrenging van wijzigingen in de EU-wetgeving inzake industriële emissies om het gebruik van veiligere chemische stoffen door de industrie in de EU te bevorderen.

2.3.2.

Versterking van het rechtskader van de EU om dringende milieu- en gezondheidsproblemen aan te pakken. De voorgestelde maatregelen zijn erop gericht om consumenten en werknemers te beschermen door de schadelijkste chemische stoffen te weren uit alle consumentenartikelen, bijv. materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, speelgoed, kinderverzorgingsartikelen, cosmetica, detergenten, meubels en textiel. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan chemische stoffen die kanker of genmutaties kunnen veroorzaken, het voortplantings- of hormoonsysteem beïnvloeden of persistent en bioaccumulerend zijn. Deze aanpak zal uiteindelijk ook worden toegepast op chemische stoffen die het immuun-, zenuw- en ademhalingsstelsel aantasten en chemische stoffen die toxisch zijn voor een specifiek orgaan. Zolang de generieke aanpak van het risicobeheer nog niet is ingevoerd, worden stoffen met alle bovengenoemde gevaren bij voorrang aan beperkingen onderworpen voor alle toepassingen en door ze te groeperen, in plaats van ze een voor een te reguleren.

2.3.3.

Vereenvoudiging en consolidatie van maatregelen om het rechtskader te verbeteren. Het voorstel omvat ook de invoering van een “één stof, één beoordeling”-proces om de gevaren-/risicobeoordeling van chemische stoffen in alle chemische wetgeving te coördineren, de governance van het Europees Agentschap voor chemische stoffen te versterken en de duurzaamheid van zijn financieringsmodel te vergroten. Daarnaast worden in de strategie gerichte wijzigingen voorgesteld van de Reach-verordening (inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen) en de CLP-verordening (betreffende de indeling, etikettering en verpakking), die moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving en, indien nodig, worden onderworpen aan evaluaties en effectbeoordelingen.

2.3.4.

Opbouw van een uitgebreide kennisbasis over chemische stoffen. Er zal een EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen inzake chemische stoffen worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat het EU-beleid opkomende chemische risico’s aanpakt zodra die door monitoring en onderzoek zijn vastgesteld; daarbij zal een kader van indicatoren worden ontwikkeld om de oorzaken en effecten van chemische verontreiniging te monitoren en de doeltreffendheid van de wetgeving inzake chemische stoffen te meten.

2.3.5.

Het voorbeeld geven voor een goed beheer van chemische stoffen overal ter wereld. Deze maatregelen moeten bijdragen aan de capaciteitsopbouw van derde landen op het gebied van de beoordeling en het beheer van chemische stoffen en ervoor zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de EU verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

In de afgelopen vijftig jaar zijn chemische stoffen een centrale plaats gaan innemen in onze manier van leven en hebben zij een positieve bijdrage geleverd aan onze cultuur en aan de vooruitgang van de samenleving als geheel, waarvan het bevolkingsaantal almaar toeneemt. Tegelijkertijd kunnen chemische stoffen — zowel synthetische als in de natuur voorkomende chemische stoffen — gevaarlijke eigenschappen hebben die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en het milieu.

Desondanks wordt de mensheid er steeds afhankelijker van. Volgens de VN zal de productie van chemische stoffen tussen 1990 en 2030 zeven keer sneller groeien dan de wereldbevolking.

3.2.

We zouden allemaal moeten instemmen met de prijzenswaardige doelstelling van een gifvrij milieu, en hoe moeilijk het ook is om deze te verwezenlijken, er is geen excuus om niet te proberen vooruit te komen. Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om met het oog hierop een rondetafelbijeenkomst op hoog niveau met alle belanghebbenden te organiseren.

3.3.

Grote hoeveelheden gevaarlijke chemische stoffen, afkomstig uit vele bronnen, zoals gezuiverd en ongezuiverd huishoudelijk en industrieel afvalwater, stortplaatsen, verbranding en productieprocessen, blijven weglekken naar het milieu en kunnen zich verspreiden via de lucht, de bodem en het water, waar zij ernstige schade aanrichten (1).

3.4.

Er zijn veel aanhoudende problemen als gevolg van chemische verontreiniging. Zo migreren PBDE’s (polybroomdifenylethers) en andere brandvertragers gemakkelijk uit de producten waaraan zij zijn toegevoegd, zoals polyurethaanschuim, en verontreinigen zij vervolgens de lucht en het stof. Hoewel veel schadelijke PBDE’s verboden zijn, blijven ze in het milieu aanwezig door hun persistentie en hun grootschalige gebruik.

3.5.

Bij de vervanging van dergelijke gevaarlijke chemische stoffen moeten we er zeker van zijn dat het effect ervan een aanzienlijke verbetering betekent. Biodiesel uit palmolie, die ontbossing in de hand werkt, kan bijvoorbeeld slechter zijn voor het milieu dan het gebruik van fossiele brandstoffen.

3.6.

Bovendien moeten regelgevers beseffen en voorkomen dat er gepoogd wordt om een gevaarlijke chemische stof te vervangen door chemische stoffen met soortgelijke gevaarlijke eigenschappen. Zo moeten PFAS als een groep worden behandeld in plaats van op individuele basis. Nieuw onderzoek suggereert dat bepaalde alternatieven voor uitgefaseerde PFAS wellicht niet veiliger zijn (2).

3.7.

Het baart het EESC zorgen dat decontaminatieactiviteiten om de menselijke gezondheid en het milieu te herstellen wellicht niet zullen volstaan, met name voor essentiële chemische stoffen waarvoor nog geen gifvrije alternatieven beschikbaar zijn of waarvoor een langetermijnontwikkelingsproces nodig is, alsook voor de uitgefaseerde chemische stoffen die wegens hun persistentie in het milieu nog steeds aanleiding geven tot grote bezorgdheid. Er worden nog steeds grote inspanningen geleverd om saneringsstrategieën vast te stellen, en in dit verband kijkt het EESC uit naar het komende actieplan om de vervuiling tot nul terug te brengen.

3.8.

Het EESC pleit ervoor dat correcte en consistente etikettering voor de hele toeleveringsketen verplicht wordt gesteld, en dat wordt toegezien op de naleving ervan, voor producten die nanomaterialen bevatten (speelgoed, biociden, kleding, pesticiden, geneesmiddelen, verf, kinderverzorgingsproducten enz.).

3.9.

Het EESC vraagt zich ook af of het tijdschema voor de verschillende gelijktijdig uit te voeren acties realistisch en haalbaar is, gezien de noodzaak van de industrie om zich geleidelijk aan de transitie aan te passen, zonder ernstige negatieve sociale en economische gevolgen. Bovendien moet de capaciteitsopbouw van de autoriteiten worden versterkt; dit is van essentieel belang voor de succesvolle uitvoering van het geplande geactualiseerde beleid.

3.10.

Sommige aspecten ontbreken of worden onvoldoende toegelicht in de strategie, zoals de geraamde energiebalans van de voorgestelde chemische transitie en de gevolgen voor werknemers en grote en kleine ondernemingen in Europa. Er moet financiering vanuit de Europees structuur- en investeringsfondsen komen om een doeltreffende uitvoering van de strategie te waarborgen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Innovatie voor veilige en duurzame chemische stoffen

4.1.1.

Men is het erover eens dat de overgang naar criteria voor de veiligheid en inherente duurzaamheid van chemische stoffen een sociale en economische noodzaak is, teneinde de groene en digitale transitie van de industrie in de EU te vergemakkelijken. Dit zal een enorme uitdaging zijn en het noodzakelijke onderzoek is potentieel zeer kostbaar, maar zal wel een aantal concurrentievoordelen bieden. Er zal echter sprake kunnen zijn van banenverlies en economische verliezen, aangezien niet alle bedrijven zich kunnen aanpassen en niet alle werknemers omgeschoold of bijgeschoold kunnen worden. Financiële en stimuleringsmaatregelen zijn dan ook cruciaal om een rechtvaardige transitie te bewerkstelligen, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar werknemers met het oog op banenbehoud of het aanbieden van een levensvatbaar alternatief, en het ondersteunen van investeringen en innovatieve bedrijfsmodellen.

4.1.2.

Maatregelen om te zorgen voor een volledige aanpassing van werknemers, zoals het stimuleren en bekostigen van omscholing en specialisatiecursussen om banenverliezen te voorkomen, worden niet gespecificeerd. Het is ook verontrustend hoe de geo-allocatie van de industriesectoren het effect van de strategie zal bepalen. Er moet rekening worden gehouden met in perifere gebieden gevestigde industrieën en met het hoge percentage kmo’s dat in de sector actief is.

4.1.3.

Het nog uit te werken begrip “veilig en inherent duurzaam” leidt onder belanghebbenden tot bezorgdheid. Bij de definitie van veilige en inherent duurzame chemische stoffen en de vaststelling van de juiste vaardigheden om de productie ervan te stimuleren, moeten de criteria van alle betrokken actoren dan ook in aanmerking worden genomen.

4.1.4.

Het proces inzake de registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen is complex en vereist specialisatie. Dit kan voor kleine en middelgrote ondernemingen lastig zijn en brengt meestal hoge nalevings- en administratieve kosten met zich mee. Om het gemakkelijker te maken de in de Reach- en CLP-verordeningen bedoelde registratie- en regelgevingsprocedures voor risicobeheer te doorlopen, moet de procedure worden vereenvoudigd of zou training voor niet-deskundigen gestimuleerd kunnen worden.

4.1.5.

Nieuwe en schonere industriële processen en technologieën zullen de ecologische voetafdruk van de productie van chemische stoffen verkleinen, de rijpheid voor de markt verbeteren en bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen en de overkoepelende Europese Green Deal. Beoordelingsrichtsnoeren en de uitwisseling van beste praktijken voor het ontwerpen en toepassen van schonere industriële processen en technologieën zouden een dergelijke transitie mogelijk maken. Daarbij moet worden gekeken naar de beste beschikbare technologieën.

4.1.6.

De Commissie streeft ernaar de aanwezigheid van tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen in gerecyclede materialen tot een minimum te beperken, door in het kader van het initiatief voor een beleid voor duurzame producten eisen te stellen en informatie te verstrekken over chemische inhoud en veilig gebruik. Het gebruik van recycleerbare materialen mag het niet mogelijk maken dat er nog gevaarlijke chemische stoffen in hogere concentraties worden gebruikt (3). Het is zaak om “tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen” zo breed en ondubbelzinnig maar ook zo eenvoudig mogelijk te identificeren, te beoordelen en in te delen, zodat de industrie zich kan aanpassen.

4.1.7.

Deze maatregelen zullen het vertrouwen van consumenten en producenten in gerecycleerde producten vergroten. Het gebrek aan adequate informatie over de chemische inhoud van artikelen die gemaakt zijn met gerecycleerd materiaal is een heikel punt; beperkingen in verband met gegevensbescherming kunnen op dit gebied voor problemen zorgen.

4.1.8.

In de strategie worden meer investeringen in innovatieve technologieën aangekondigd. Dit is een uitgelezen kans om het onderzoek te stimuleren op het gebied van de valorisatie van industriële afvalstoffen, met name van agro-voedingsafval, waarvan het grote potentieel wordt belemmerd door onvoldoende investeringen.

Zowel in de “van-boer-tot-bordstrategie” als in de strategie voor duurzame chemische stoffen wordt echter vrijwel geen aandacht besteed aan de wettelijke voorschriften voor producten afkomstig van gevaloriseerd agro-voedingsafval. De aanwezigheid van residuen van geneesmiddelen in behandelde dierlijke mest, het hergebruik van behandeld afvalwater voor gewasirrigatie en de residuen van geneesmiddelen en pesticiden, herbiciden en insecticiden in geoptimaliseerd voedselafval geven bijvoorbeeld aanleiding tot grote bezorgdheid, aangezien deze bioactieve stoffen zich in het milieu kunnen verspreiden en negatieve gevolgen voor ecosystemen kunnen hebben. Daarom moeten zij worden geïdentificeerd, beoordeeld en gereguleerd. De menselijke bevolking kan niet alleen worden getroffen door blootstelling, maar ook door consumptie, aangezien deze stoffen doorheen de voedselketen onderhevig kunnen zijn aan bioaccumulatie en biomagnificatie.

4.1.9.

Stoffen die beschouwd worden als tot bezorgdheid aanleiding gevend, veroorzaken verwarring onder belanghebbenden. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van deze maatregel voor de huidige materiaalcycli, zou het nuttig zijn te verduidelijken welke eisen zullen worden ingevoerd en welk tijdschema voor de uitvoering zal worden gevolgd.

4.1.10.

De geraamde energiebalans van de voorgestelde chemische transitie geeft aanleiding tot bezorgdheid. Aangezien de belangrijkste vereiste transformaties voor groene materiaalcycli zwaar endotherme processen zijn (bijv. scheiding, recycling, decontaminatie, chemische omzetting), zal de vraag naar energie naar verwachting toenemen. Bovendien moet de koolstofvoetafdruk van de productie van chemische stoffen worden verkleind, aangezien dit meestal een energie-intensief proces is.

4.1.11.

Waterstof heeft hiervoor veel potentieel, als energiebron en als chemisch reductiemiddel in doelgerichte processen (bijv. ter vervanging van koolstof als reductor). Waterstofbrandstofcellen zijn echter nog steeds afhankelijk van duur en milieuonvriendelijk platina. Er is behoefte aan fundamenteel chemisch onderzoek om alternatieven voor platina te vinden.

4.1.12.

De Commissie beoogt meer veerkracht bij de levering en duurzaamheid van chemische stoffen die in essentiële toepassingen voor de EU-samenleving worden gebruikt, door de EU minder afhankelijk te maken en de strategische prognose voor chemische stoffen te vergroten. Vergroting van de veerkracht waar het gaat om chemische stoffen die gebruikt worden voor toepassingen in de gezondheidszorg zal aanzienlijke vooruitgang betekenen voor de EU-markt en de industrie van chemische stoffen die in de gezondheidszorg worden gebruikt. We moeten weten hoe deze maatregelen zouden worden toegepast op andere chemische stoffen waarvan het gebruik essentieel is.

4.1.13.

Producten vervaardigd met grondstoffen die worden ingevoerd uit niet-EU-landen, zoals zeldzame aardmetalen, die worden verkregen via mijnbouwactiviteiten die milieu- en gezondheidsrisico’s inhouden, zijn van cruciaal belang geworden voor diverse moderne technologieën, van mobiele telefoons en televisietoestellen tot ledlampen en windturbines. Het is dan ook de vraag welke strategieën zullen worden ingevoerd om een eind te maken aan de afhankelijkheid van andere essentiële stoffen, waarvoor de productieprocessen zijn aangewezen op levering uit niet-EU-landen.

4.1.14.

Het EESC vraagt zich ook af hoe de “veilige en inherent duurzame” aanpak van toepassing zal zijn op leveranciers van buiten de EU, die hun eigen regelgeving voor chemische stoffen hebben. Aangezien de grenzen van deze criteria voor de productie van chemische stoffen nog niet zijn vastgesteld, is het niet duidelijk of het beginsel en de beoordelingsmaatregelen van toepassing zullen zijn op grondstoffen, ongeacht hun oorsprong. Ook blijft onduidelijk hoe de voorgestelde maatregelen aan elkaar zullen worden gekoppeld en in evenwicht zullen worden gebracht met de verschillende bestaande beleidsmaatregelen in niet-EU-landen die betrokken zijn bij de waardeketens voor chemische stoffen in de EU.

4.1.15.

Het EESC stelt daarom voor dat de industriestrategie van de EU wordt herzien en dat wordt overwogen om de terugkeer van de productie van chemische stoffen naar de EU-landen te stimuleren. Daardoor zal niet alleen de strategische autonomie van de EU worden versterkt, maar zullen ook nieuwe hoogwaardige banen worden gecreëerd en zal de verwezenlijking van de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen worden vergemakkelijkt.

4.2.   Sterker rechtskader van de EU om dringende milieu- en gezondheidsproblemen aan te pakken

4.2.1.

Het EESC vindt het een goede zaak dat de Commissie de generieke aanpak van het risicobeheer wil verruimen. Het gebruik van sommige producten zal echter worden beperkt en er moet dan ook voor consistentie worden gezorgd tussen generieke en specifieke risicobeoordelingen voor alle chemische stoffen, zodat de industrie zich geleidelijk kan aanpassen.

4.2.2.

Het EESC juicht het ook toe dat er bij de PFAS-regelgeving gebruik wordt gemaakt van groepering en onderschrijft dat er wellicht in toenemende mate groeperingsstrategieën moeten worden vastgesteld om de wetgeving efficiënter en doeltreffender te maken (4).

4.2.3.

In het kader van de strategie zal worden voorgesteld om in de CLP-verordening nieuwe gevarenklassen en criteria op te nemen teneinde milieutoxiciteit, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie ten volle aan te pakken. De beoordeling van de schadelijke milieugevolgen van chemische stoffen en de indeling van chemische stoffen in verschillende gevarenklassen moeten op brede en transparante wijze hun beslag krijgen. De indelingscriteria moeten in detail worden gedefinieerd, zodat kan worden ingespeeld op eventuele zorgen over andere producten die in ontwikkeling zijn.

4.2.4.

De opname van hormoonontregelende stoffen, persistente, mobiele en toxische stoffen en zeer persistente en zeer mobiele stoffen in de categorie zeer zorgwekkende stoffen (SVHC, Substances of Very High Concern) vereist een uitgebreide en transparante beoordeling en evaluatie. Er is behoefte aan grotere samenhang tussen de SVHC die genoemd worden in Reach en in andere Europese wetgeving (bijv. de kaderrichtlijn water van de EU).

4.2.5.

De strategie is vooral gefocust op hormoonontregelende stoffen en PFAS en gaat ook over pesticiden, biociden, geneesmiddelen, zware metalen, weekmakers en brandvertragers als gevaarlijke stoffen. Andere tot bezorgdheid aanleiding gevende chemische stoffen, zoals nanomaterialen, worden echter nauwelijks vermeld. Hoewel zij in Reach zijn opgenomen, is de herziening van de definitie nog hangende en blijft de regelgeving ter zake ontoereikend (zo ontbreekt het aan regelgeving inzake het vrijkomen van nanomaterialen in het milieu, is er geen beperking op het in de handel brengen ervan, schiet de transparantie tekort en moet er een EU-register worden ingevoerd om hun traceerbaarheid van productie tot consument te garanderen).

4.2.6.

Gezien het uitgebreid gedocumenteerde bewijs in verband met sommige groepen stoffen zou de EU het gebruik van reeds geïdentificeerde hormoonontregelende stoffen zoals bisfenol en ftalaten niet alleen moeten beperken, maar soms zelfs moeten verbieden; dit geldt ook voor chemische stoffen zonder voedingsnut in levensmiddelen, zoals nanomaterialen.

4.2.7.

Maatregelen om de vervanging van SVHC en andere gevaarlijke stoffen te bevorderen en te vergemakkelijken, kunnen worden vormgegeven via een financieel mechanisme (bonus/malus).

4.2.8.

Wat de risicobeoordeling van zorgwekkende chemische stoffen betreft, is er relevante vooruitgang geboekt doordat speciale aandacht wordt besteed aan mengsels. Daarnaast is het EESC verheugd dat zowel opzettelijke als onopzettelijke mengsels aan de orde zullen komen. De resterende leemten in de kennis over de toxiciteit van en de blootstelling aan mengsels en het grote aantal chemische stoffen dat in gebruik is, leiden echter tot voorstellen zoals het systematische gebruik van mengselbeoordelingsfactoren voor afzonderlijke chemische stoffen, om de gevolgen van onopzettelijke mengsels aan te pakken. Er bestaan zorgen over de betrouwbaarheid van mengselbeoordelingsfactoren bij de beoordeling van chemische risico’s, aangezien het hier niet om een scenariospecifieke factor gaat. Het EESC is dan ook krachtig voorstander van de in het verslag (SWD(2020) 250 (5)) genoemde prioriteiten en aanbevelingen inzake onderzoek en ontwikkeling om mengsels van chemische stoffen doeltreffend te kunnen beoordelen en beheren.

4.3.   Vereenvoudiging en consolidatie van het rechtskader

4.3.1.

Het EESC stemt ermee in dat de “één stof, één beoordeling”-benadering wordt gehanteerd om de veiligheid van chemische stoffen efficiënt te beoordelen.

4.3.2.

Dit zal de goedkeuringsprocedure vereenvoudigen en versnellen, wat de producenten ten goede zal komen en het onderzoek naar en de ontwikkeling van alternatieve gifvrije stoffen zal vergemakkelijken. De verschillende effecten van dezelfde stof in verschillende omstandigheden en ook in mengsels mogen echter niet buiten beschouwing worden gelaten.

4.3.3.

Ongeveer 30 % van de waarschuwingen over gevaarlijke producten op de markt betreft risico’s in verband met chemische stoffen en slechts een derde van de registratiedossiers van de door de industrie in het kader van Reach geregistreerde chemische stoffen voldoet volledig aan de informatie-eisen.

4.3.4.

De nultolerantie voor niet-naleving en de voorgestelde maatregelen ter intensivering van de uitvoering en handhaving van de wetgeving inzake chemische stoffen zijn welkom. Er wordt ten zeerste aanbevolen het “geen gegevens, geen markt”-beginsel naar behoren toe te passen, in plaats van ongereguleerde producten en chemische stoffen op de markt te brengen.

4.3.5.

Bovendien moeten gegevens over tot de markt toegelaten chemische stoffen regelmatig door dezelfde registranten worden bijgewerkt, omdat Reach op bepaalde punten tekortschiet. Volgens het evaluatieverslag over chemische stoffen (6) was er bij 64 % van de beoordeelde stoffen (126 van de 196) onvoldoende informatie om de veiligheid van de in Europa op de markt gebrachte chemische stoffen te kunnen bewijzen.

4.3.6.

Bijna 90 % van de als gevaarlijk beschouwde producten wordt van buiten de EU ingevoerd. De wereldwijde productie van chemische stoffen zal naar verwachting blijven toenemen. Het is waarschijnlijk dat de EU en de OESO-landen zich zullen concentreren op de ontwikkeling en fabricage van technologisch geavanceerde chemische producten, zoals op maat gemaakte chemische producten en biowetenschappelijke chemicaliën. Afrika, het Midden-Oosten en Azië zullen zich waarschijnlijk toeleggen op de productie van grote hoeveelheden chemische grondstoffen. Dit zal de EU enorme problemen opleveren op het gebied van grenscontroles en economisch concurrentievermogen. Er zullen maatregelen nodig zijn om in vrijhandelsovereenkomsten een gelijk speelveld voor EU-ondernemingen te garanderen.

4.3.7.

Het EESC is ingenomen met de maatregelen om de EU-grenscontroles en de samenwerking met platforms voor rechtstreekse onlineverkoop te versterken.

4.4.   Een uitgebreide kennisbasis over chemische stoffen

4.4.1.

Aangezien de EU niet over een alomvattende informatiebasis voor alle stoffen beschikt, zijn voorstellen voor maatregelen om de beschikbaarheid van chemische gegevens te verbeteren, welkom, zolang ze maar doeltreffend zijn.

4.4.2.

Vanuit het oogpunt van de industrie maakt het twijfelachtige octrooistelsel het onmogelijk om alle aspecten van gepatenteerde producten op de markt bekend te maken.

4.4.3.

Vanuit wetenschappelijk oogpunt belemmert de beperkte reikwijdte van gratis open wetenschap de vrije uitwisseling van kennis en de combinatie van inspanningen en investeringen. Regels inzake bescherming van wetenschappelijke gegevens en onvoldoende gefundeerde industriële eigendomsrechten beperken de toegankelijkheid van alle relevante chemische gegevens, en daarmee de innovatie.

4.4.4.

De conflicten over de toegankelijkheid van gegevens moeten worden aangepakt en opgelost door maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van gegevens te vergroten en de kwaliteit ervan te verbeteren. Wanneer er een gebrek aan wetenschappelijke kennis is, kan bijvoorbeeld een mechanisme worden gecreëerd waarbij industrieën die gefabriceerde nanomaterialen invoeren, onafhankelijk onderzoek naar de risico’s van nanomaterialen financieren.

4.4.5.

De Commissie wil onderzoek en (bio)monitoring blijven stimuleren om risico’s die verband houden met chemische stoffen te begrijpen en te voorkomen, en zal aansporen tot innovatie bij de beoordeling van chemische risico’s en in onderzoek op het gebied van regelgeving.

4.4.6.

Er moet ook worden gezorgd voor werknemersparticipatie en financiële steun voor het optimaliseren van de beste praktijken op het gebied van zowel industriële als wetenschappelijke kennisoverdracht, zodat innovatie door onderzoek gemakkelijker wordt en betrouwbare databanken vrij en gemakkelijk toegankelijk zijn. Bovendien moet iedereen die betrokken is bij de chemische industrie van de EU toegang krijgen tot innovatie.

4.4.7.

Maatregelen ter bevordering van de innovatie van veiligheidstests en de beoordeling van chemische risico’s waardoor dierproeven worden teruggedrongen, worden op prijs gesteld, vooral gezien de vooruitgang op het gebied van onderzoek en de ontwikkeling van baanbrekende nieuwe methoden (bijv. in-vitrotests) die de kwaliteit, de efficiëntie en de snelheid van de risicobeoordelingen van chemische gevaren zullen verbeteren.

4.4.8.

Het is van essentieel belang te zorgen voor meer transparantie in de besluitvorming. Veel belangrijke zaken worden in besloten vergaderingen besproken, waardoor bij de EU-burgers verwarring ontstaat over de maatregelen van de EU om hun blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen te beperken. Ook moeten de ruwe gegevens op basis waarvan er beoordeeld en besloten wordt (ECHA en EFSA) (7) beschikbaar zijn. Er moet worden gezorgd voor meer transparantie inzake de besluiten en standpunten van de lidstaten betreffende chemische stoffen op de markt.

4.5.   Het voorbeeld geven voor een goed beheer van chemische stoffen overal ter wereld

4.5.1.

Met het oog op de wereldwijde impact is het EESC verheugd dat de Commissie, als een van de maatregelen om veiligheids- en duurzaamheidsnormen buiten de EU te bevorderen, ervoor wil zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de EU verboden zijn, niet voor de uitvoer worden geproduceerd. Het blijft echter onduidelijk hoe de nog te ontwikkelen en te harmoniseren wetgevingsteksten wereldwijd zullen worden toegepast. Het verbieden van producten voor de uitvoer kan gevolgen hebben voor de industrie in andere landen waarvoor de ambitie van de strategie voor chemische stoffen niet geldt. Het is niet duidelijk hoe zal worden omgegaan met de gevolgen voor industrieën buiten de EU, als voormalige producenten en exporteurs van een specifiek product.

4.6.   Overmatig gebruik van chemische stoffen in de gezondheidszorg

Er moet veel meer onderzoek worden gedaan naar de ontwikkeling van beleid inzake ziektepreventie met speciale aandacht voor het immuunsysteem. Het doel moet zijn dat mensen dankzij een positieve houding ten opzichte van een gezonde levensstijl minder chemische behandelingen hoeven te ondergaan. Alle chemische behandelingen moeten zijn voorbehouden aan degenen voor wie zij van essentieel belang zijn, zodat overmatig gebruik wordt vermeden.

4.7.   Chemische stoffen in de landbouw

4.7.1.

De negatieve effecten van in de landbouw gebruikte pesticiden op het milieu moeten worden teruggedrongen zonder dat dit ten koste van de kwaliteit van de voedselproductie gaat of de voedselzekerheid in de EU in gevaar brengt.

4.7.2.

De huidige Europese onderzoeksalliantie, die tot taak heeft biologische alternatieven voor synthetische chemische stoffen in de landbouw te vinden en te testen, moet voldoende financiële middelen krijgen. De investeringen moeten worden gefocust op biologische bestrijdingsmiddelen. Er moet ook meer financiële steun worden vrijgemaakt om onderzoek en innovatie op het gebied van natuurlijke gewasgroeibevorderaars en gewasbeschermers te stimuleren. Zo kan bijvoorbeeld de inherente bioactiviteit van bepaalde natuurlijke verbindingen die door rhizobacteriën worden gemetaboliseerd, worden gebruikt als gewasbeschermer tegen externe pathogenen.

4.7.3.

Een veel gerichter gebruik van chemische meststoffen is wenselijk en dit zou moeten resulteren in een lager gebruik van chemische meststoffen. Verder onderzoek is nodig om alternatieven te ontwikkelen zodat de voedselproductie op peil blijft en de landbouwers een passend inkomen ontvangen.

4.7.4.

Er zijn verdere beoordelingen van milieu- en gezondheidsrisico’s nodig om na te gaan of het gebruik van biotechnologie en genetische manipulatie kan bijdragen tot de ontwikkeling van alternatieven voor chemische meststoffen en pesticiden.

4.7.5.

Als er geen andere haalbare alternatieven worden voorgesteld, zal een aanzienlijke vermindering van het gebruik van pesticiden de productiekosten doen stijgen en/of leiden tot lagere opbrengsten. Daarom moeten de kwesties van de economische lasten voor producenten en consumenten en de invoer van levensmiddelen uit derde landen worden onderzocht.

4.7.6.

De nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 is zeer ambitieus. Volgens de plannen moet ten minste 30 % van het Europese grondgebied worden omgevormd tot een netwerk van actief beheerde en beschermde gebieden. De biodiversiteitsstrategie zou een belangrijke bijdrage aan de biodiversiteit en het natuurherstel moeten leveren en zou de strategie voor duurzame chemische stoffen in de landbouwsector moeten helpen onderbouwen.

4.7.7.

In dit verband moeten speciale inspanningen worden geleverd om de biodiversiteit en met name bestuivers beter te beschermen tegen pesticiden. Zo vertoont het document met EFSA-richtsnoeren over de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen grote leemten. Het moet gegevens bevatten over chronische toxiciteit, effecten van pesticiden op larven en gegevens over acute toxiciteit voor bijen en andere bestuivers.

4.7.8.

Aanzienlijke steun van het grote publiek en een echte cultuuromslag in onze aanpak van het gebruik van chemische stoffen, klimaatverandering en milieuvervuiling zijn onontbeerlijk om de strategie voor duurzame chemische stoffen tot een succes te maken.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  Joyce Msuya, adjunct-directeur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties.

(2)  EU news alert issue 517, 22.11.2018.

(3)  Advies van het EESC over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving op het gebied van luchtkwaliteit, water en afvalstoffen (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 33).

(4)  Studie van de Europese Commissie ten behoeve van de strategie voor een gifvrij milieu van het zevende milieuactieprogramma.

(5)  Commission Progress report on the assessment and management of combined exposures to multiple chemicals (chemical mixtures) and associated risks.

(6)  Europees Milieubureau https://eeb.org/chemical-evaluation-report-achievements-challenges-and-recommendations-after-a-decade-of-reach/

(7)  ECHA: Europees Agentschap voor chemische stoffen, EFSA: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.


16.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 286/190


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten met betrekking tot maatregelen van de Unie in het algemeen belang

(COM(2021) 181 final — 2021/0097 (CNS))

(2021/C 286/31)

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 16.4.2021

Rechtsgrondslag

Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2021

Zitting nr.

560

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

220/0/7

Het Comité heeft zijn steun voor belastingregels in verband met de COVID-19-crisis al uitgesproken in zijn advies over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied als gevolg van de COVID-19-pandemie (COM(2020) 197 final — 2020/0081 (CNS)), het Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2455 en Richtlijn (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 198 final — 2020/0082 (CNS)) en het Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 201 final — 2020/0084 (CNS)) (1), dat op 10 juni 2020 is goedgekeurd. Bovendien bevat onderhavig voorstel tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG (2) geen inhoud waarover het EESC opmerkingen heeft. Daarom heeft het EESC tijdens zijn op 27 en 28 april 2021 gehouden 560e zitting (vergadering van 27 april 2021) met 220 stemmen vóór, bij 7 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en daarin te verwijzen naar zijn eerder geformuleerde standpunt ter zake.

Brussel, 27 april 2021.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Christa SCHWENG


(1)  PB C 311 van 18.9.2020, blz. 76.

(2)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.