ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 263

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
5 juli 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 263/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 263/02

Gevoegde zaken C-294/19 en C-304/19: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 april 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea / SC Piscicola Tulcea SA (C-294/19), Ira Invest SRL / Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea (C-304/19) [Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Subsidiabele hectare – Visteeltvoorziening – Kadastrale bestemming – Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden – Gebruik overeenkomstig de inschrijvingen in het kadaster]

2

2021/C 263/03

Zaak C-383/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim — Polen) — Powiat Ostrowski / Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny (Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 2009/103/EG – Artikel 3, eerste alinea – Verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten – Omvang – Lokale overheid die via de rechter een voertuig heeft verworven – Geregistreerd voertuig dat zich op een privéterrein bevindt en voor de sloop is bestemd)

3

2021/C 263/04

Zaak C-480/19: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door E [Prejudiciële verwijzing – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Inkomstenbelasting – Inkomsten uit kapitaal – Inkomsten die worden uitgekeerd door een ingezeten instelling voor collectieve belegging (icbe) die bij overeenkomst geregeld is – Inkomsten die worden uitgekeerd door een icbe die in een andere lidstaat is gevestigd en bij statuten geregeld is – Verschil in behandeling – Artikel 65 VWEU – Objectief vergelijkbare situaties]

3

2021/C 263/05

Zaak C-617/19: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio — Italië) — Granarolo SpA/Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo economico, Comitato nazionale per la gestione della direttiva 2003/87/CE e per il supporto nella gestione delle attività di progetto del protocollo di Kyoto [Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2003/87/EG – Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten – Artikel 3, onder e) – Begrip installatie – Artikel 3, onder f) – Begrip exploitant – Bijlage I, punten 2 en 3 – Aggregatieregel – Optelling van de capaciteit van de activiteiten van een installatie – Overdracht van een warmte-krachteenheid door de eigenaar van een fabriek – Energieleveringsovereenkomst tussen de overdragende en de verkrijgende onderneming – Aanpassing van de broeikasgasemissievergunning]

4

2021/C 263/06

Zaak C-704/19: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 april 2021 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje [Niet-nakoming – Staatssteun – Steun voor de uitrol van digitale terrestrische televisie in afgelegen en minder verstedelijkte gebieden in de Comunidad Autónoma de Castilla-La Mancha (autonome gemeenschap Castilla-La Mancha, Spanje) – Besluit (EU) 2016/1385 – Onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun – Niet-uitvoering binnen de gestelde termijn]

5

2021/C 263/07

Zaak C-192/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (Spanje) op 26 maart 2021 — Clemente / Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública)

5

2021/C 263/08

Zaak C-196/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Ilfov (Roemenië) op 26 maart 2021 — SR / EW

6

2021/C 263/09

Zaak C-201/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 maart 2021 door Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 januari 2021 in zaak T-328/17 RENV, Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — M. J. Dairies (BBQLOUMI)

6

2021/C 263/10

Zaak C-230/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 9 april 2021 — X, handelend in eigen naam en in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen Y et Z tegen Belgische Staat

7

2021/C 263/11

Zaak C-240/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Ravensburg (Duitsland) op 14 april 2021 — SA e.a./Daimler AG

7

2021/C 263/12

Zaak C-247/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 20 april 2021 — Luxury Trust Automobil GmbH

9

2021/C 263/13

Zaak C-261/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — F. Hoffmann-La Roche Ltd e.a./ Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

9

2021/C 263/14

Zaak C-265/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Bruxelles (België) op 26 april 2021 — AB, AB-CD/Z EF

10

2021/C 263/15

Zaak C-266/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 26 april 2021 — Strafzaak tegen HV

11

2021/C 263/16

Zaak C-270/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 27 april 2021 — A

12

 

Gerecht

2021/C 263/17

Zaak T-119/17 RENV: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Alba Aguilera e.a. / EDEO (Openbare dienst – Ambtenaren – Tijdelijke functionarissen – Arbeidscontractanten – Bezoldiging – In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO – Artikel 10 van bijlage X bij het Statuut – Jaarlijkse evaluatie van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden – Besluit om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgestelde personeel te verlagen van 30 naar 25 % – Regionale coherentie – Kennelijke beoordelingsfouten)

13

2021/C 263/18

Zaken T-816/17 en T-318/18: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Luxemburg en Amazon/Commissie [Staatssteun – Steunmaatregel die door Luxemburg ten uitvoer is gelegd ten gunste van Amazon – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Advance tax ruling – Verrekenprijzen – Selectief belastingvoordeel – Methode voor de vaststelling van verrekenprijzen – Functionele analyse]

13

2021/C 263/19

Zaak T-218/18: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Deutsche Lufthansa/Commissie [Staatssteun – Luchtvaartsector – Exploitatiesteun van Duitsland aan de luchthaven Frankfurt-Hahn – Besluit om geen bezwaar te maken – Beroep tot nietigverklaring – Hoedanigheid van belanghebbende – Bescherming van de procedurele rechten – Ontvankelijkheid – Richtsnoeren inzake staatssteun aan de luchtvaart – Twijfel over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt – Artikel 4, lid 4, van verordening (EU) 2015/1589 – Ernstige moeilijkheden]

14

2021/C 263/20

Zaak T-254/18: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products e.a./Commissie (Dumping – Invoer van bepaalde gietijzeren producten van oorsprong uit China – Definitief antidumpingrecht – Beroep tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid – Vereniging – Procesbevoegdheid – Procesbelang – Vaststelling van de schade – Berekening van de omvang van de invoer – Macro- en micro-economische indicatoren – Steekproeven – Berekening van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie – Binnen een groep gefactureerde prijzen – Causaal verband – Analyse van toerekenbaarheid en niet-toerekenbaarheid – Geen analyse van de schade per segment – Beoordeling van het belang van de prijsonderbieding – Vertrouwelijke behandeling van de informatie – Rechten van de verdediging – PCN-methode – Vergelijkbaarheid van producten – Berekening van de normale waarde – Vergelijkbaar land – Correctie uit hoofde van de btw – Bepaling van verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst)

15

2021/C 263/21

Zaken T-516/18 en T-525/18: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Luxemburg e.a./Commissie [Staatssteun – Steunmaatregel die door Luxemburg ten uitvoer is gelegd ten gunste van Engie – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Advance tax rulings – Staatsmiddelen – Voordeel – Gecombineerd effect van twee belastingmaatregelen – Vrijstelling van inkomsten uit deelnemingen – Belasting van winstuitkeringen – Rechtsmisbruik – Selectiviteit – Referentiekader – Vaststelling van een afwijking – Vergelijkbaarheid van situaties – Moeder-dochterregeling – Vennootschapsgroep – Terugvordering – Indirecte harmonisatie – Procedurele rechten – Motiveringsplicht]

16

2021/C 263/22

Zaak T-387/19: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — DF en DG / EIB (Openbare dienst – Personeel van de EIB – Bezoldiging – Besluit tot weigering van de inrichtingsvergoeding bij de terugkeer naar het hoofdkantoor – Aansprakelijkheid)

17

2021/C 263/23

Zaak T-510/19: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Puma/EUIPO — Gemma Group (Afbeelding van een springende katachtige) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een springende katachtige afbeeldt – Oudere internationale beeldmerken die een springende katachtige afbeelden – Relatieve weigeringsgrond – Geen afbreuk aan de reputatie – Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001]]

18

2021/C 263/24

Zaak T-789/19: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Moerenhout e.a./Commissie [Institutioneel recht – Europees burgerinitiatief – Handel met militair bezette gebieden – Weigering tot registratie – Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie – Artikel 4, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 211/2011 – Gemeenschappelijke handelspolitiek – Artikel 207 VWEU – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Artikel 215 VWEU – Motiveringsplicht – Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 211/2011]

18

2021/C 263/25

Zaak T-256/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Steinel/EUIPO (GluePro) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk GluePro – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 – Geen beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001]

19

2021/C 263/26

Zaak T-324/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Yongkang Kugooo Technology/EUIPO — Ford Motor Company (kugoo) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk kugoo – Oudere nationale en Uniewoordmerken KUGA en ouder Uniewoordmerk KUGA ENERGI – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/1001]]

20

2021/C 263/27

Zaak T-465/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair / Commissie (TAP; Covid-19) (Staatssteun – Portugese markt voor luchtvervoer – Door Portugal aan TAP toegekende steun wegens de COVID-19-pandemie – Staatslening – Besluit om geen bezwaar te maken – Punt 22 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden – Vennootschap die deel uitmaakt van een ondernemingsgroep – Moeilijkheden die specifiek zijn en niet het gevolg zijn van een arbitraire kostenallocatie binnen de ondernemingsgroep – Moeilijkheden die te groot zijn om door de ondernemingsgroep zelf te worden opgelost – Motiveringsplicht – Handhaving van de gevolgen van het besluit)

20

2021/C 263/28

Zaak T-535/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Müller/EUIPO (TIER SHOP) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk TIER SHOP – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 – Procesbelang – Motiveringsplicht – Artikel 72, lid 4, en artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening 2017/1001]

21

2021/C 263/29

Zaak T-628/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair/Commissie (Spanje; Covid-19) (Staatssteun – Spanje – Herkapitaliseringsmaatregelen ter ondersteuning, in verband met de COVID-19-pandemie, van ondernemingen die systeemrelevant en van strategisch belang zijn voor de Spaanse economie – Besluit om geen bezwaar te maken – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Maatregel die dient om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat op te heffen – Maatregel die zich uitstrekt tot de gehele economie van een lidstaat – Beginsel van non-discriminatie – Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging – Evenredigheid – Criterium dat de begunstigden van de steun in Spanje moeten zijn gevestigd – Geen afweging van de positieve gevolgen van de steunmaatregel tegen de negatieve gevolgen ervan voor de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt en voor het behoud van een onvervalste mededinging – Artikel 107, lid 3, onder b), VWEU – Begrip steunregeling – Motiveringsplicht)

22

2021/C 263/30

Zaak T-643/20: Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair/Commissie (KLM; Covid-19) (Staatssteun – Nederland – Staatsgarantie voor leningen en achtergestelde staatslening ten gunste van KLM in het kader van de COVID-19-pandemie – Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken – Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Steun die eerder was toegekend aan een andere vennootschap van hetzelfde concern – Motiveringsplicht – Handhaving van de gevolgen van het besluit)

22

2021/C 263/31

Zaak T-158/20: Beschikking van het Gerecht van 21 mei 2021 — TrekStor/EUIPO — Yuneec Europe (Breeze) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Breeze – Ouder Uniewoordmerk Breeze – Relatieve weigeringsgrond – Vergelijking van de waren – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001] – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

23

2021/C 263/32

Zaak T-672/20: Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2021 — Kerstens / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Openbare dienst – Ambtenaren – Verzoek om bijstand – Afwijzing van de klacht – Beroepstermijn – Aanvang – Datum waarop de betrokkene kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het besluit – Tardiviteit – Niet-ontvankelijkheid)

24

2021/C 263/33

Zaak T-38/21 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 21 mei 2021 — Inivos en Inivos/Commissie (Kort geding – Overheidsopdrachten voor diensten – Procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht – Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

24

2021/C 263/34

Zaak T-235/21: Beroep ingesteld op 28 april 2021 — Bulgarije / Commissie

25

2021/C 263/35

Zaak T-242/21: Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Pšonka/Raad

26

2021/C 263/36

Zaak T-243/21: Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Pšonka/Raad

27

2021/C 263/37

Zaak T-251/21: Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Tigercat International/EUIPO — Caterpillar (Tigercat)

28

2021/C 263/38

Zaak T-252/21: Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Hrebenyuk/EUIPO (Vorm van een opstaande kraag)

29

2021/C 263/39

Zaak T-260/21: Beroep ingesteld op 12 mei 2021 — E. Breuninger / Commissie

29

2021/C 263/40

Zaak T-264/21: Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Établissement Amra/EUIPO — eXpresio (Vorm van een laars met opspringend effect en met de woordelementen Aerower Jumper1 M)

30

2021/C 263/41

Zaak T-265/21: Beroep ingesteld op 18 mei 2021 — Sunshine Smile/EUIPO (PlusDental+)

31

2021/C 263/42

Zaak T-266/21: Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Casanova / EIB

31

2021/C 263/43

Zaak T-267/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Amort e.a. / Commissie

32

2021/C 263/44

Zaak T-271/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Ortis/Commissie

33

2021/C 263/45

Zaak T-274/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Synadiet e.a./Commissie

35

2021/C 263/46

Zaak T-275/21: Beroep ingesteld op 20 mei 2021 — Louis Vuitton Malletier/EUIPO — Wisniewski (Weergave van een dambordpatroon)

36

2021/C 263/47

Zaak T-198/18: Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — Chrysses Demetriades & Co. en Provident Fund of the Employees of Chrysses Demetriades & Co./Raad e.a.

37

2021/C 263/48

Zaak T-199/18: Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — SCF Terminal (Cyprus) en SHB/Raad e.a.

37

2021/C 263/49

Zaak T-588/20: Beschikking van het Gerecht van 21 mei 2021 — MP/Commissie

37


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 263/01)

Laatste publicatie

PB C 252 van 28.6.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 242 van 21.6.2021

PB C 228 van 14.6.2021

PB C 217 van 7.6.2021

PB C 206 van 31.5.2021

PB C 189 van 17.5.2021

PB C 182 van 10.5.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/2


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 april 2021 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Curte de Apel Constanţa — Roemenië) — Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea / SC Piscicola Tulcea SA (C-294/19), Ira Invest SRL / Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea (C-304/19)

(Gevoegde zaken C-294/19 en C-304/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) - Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening - Subsidiabele hectare - Visteeltvoorziening - Kadastrale bestemming - Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden - Gebruik overeenkomstig de inschrijvingen in het kadaster)

(2021/C 263/02)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea (C-294/19), Ira Invest SRL (C-304/19)

Verwerende partijen: SC Piscicola Tulcea SA (C-294/19), Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură — Centrul Judeţean Tulcea (C-304/19)

Dictum

Artikel 2, onder h), en artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, alsook artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat grond die naar nationaal recht wordt aangemerkt als grond die bestemd is voor visteelt, maar die daadwerkelijk voor landbouwdoeleinden wordt of is gebruikt, deel uitmaakt van het landbouwareaal.


(1)  PB C 288 van 26.8.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/3


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim — Polen) — Powiat Ostrowski / Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny

(Zaak C-383/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijn 2009/103/EG - Artikel 3, eerste alinea - Verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten - Omvang - Lokale overheid die via de rechter een voertuig heeft verworven - Geregistreerd voertuig dat zich op een privéterrein bevindt en voor de sloop is bestemd)

(2021/C 263/03)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Powiat Ostrowski

Verwerende partij: Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny

Dictum

Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat het verplicht is een verzekering af te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven wanneer het betrokken voertuig in een lidstaat is geregistreerd, indien dit voertuig niet rechtmatig uit het verkeer is genomen overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling.


(1)  PB C 280 van 19.8.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/3


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door E

(Zaak C-480/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 63 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Inkomstenbelasting - Inkomsten uit kapitaal - Inkomsten die worden uitgekeerd door een ingezeten instelling voor collectieve belegging (icbe) die bij overeenkomst geregeld is - Inkomsten die worden uitgekeerd door een icbe die in een andere lidstaat is gevestigd en bij statuten geregeld is - Verschil in behandeling - Artikel 65 VWEU - Objectief vergelijkbare situaties)

(2021/C 263/04)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partij in het hoofdgeding

E

in tegenwoordigheid van: Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö

Dictum

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke, voor de inkomstenbelasting van een in die lidstaat gevestigde natuurlijke persoon, de inkomsten die zijn uitgekeerd door een in een andere lidstaat gevestigde instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) die bij statuten geregeld is niet worden gelijkgesteld met inkomsten die zijn uitgekeerd door in de eerste lidstaat gevestigde icbe’s, op grond dat deze laatste niet dezelfde rechtsvorm hebben.


(1)  PB C 295 van 2.9.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio — Italië) — Granarolo SpA/Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo economico, Comitato nazionale per la gestione della direttiva 2003/87/CE e per il supporto nella gestione delle attività di progetto del protocollo di Kyoto

(Zaak C-617/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2003/87/EG - Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten - Artikel 3, onder e) - Begrip “installatie” - Artikel 3, onder f) - Begrip “exploitant” - Bijlage I, punten 2 en 3 - Aggregatieregel - Optelling van de capaciteit van de activiteiten van een installatie - Overdracht van een warmte-krachteenheid door de eigenaar van een fabriek - Energieleveringsovereenkomst tussen de overdragende en de verkrijgende onderneming - Aanpassing van de broeikasgasemissievergunning)

(2021/C 263/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Granarolo SpA

Verwerende partijen: Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo economico, Comitato nazionale per la gestione della direttiva 2003/87/CE e per il supporto nella gestione delle attività di progetto del protocollo di Kyoto

in tegenwoordigheid van: E.ON Business Solutions Srl, voorheen E.ON Connecting Energies Italia Srl

Dictum

Artikel 3, onder e) en f), van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, gelezen in samenhang met bijlage I, punten 2 en 3, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een eigenaar van een fabriek met een warmtecentrale waarvan de activiteit onder bijlage I valt, zijn broeikasgasemissievergunning overeenkomstig artikel 7 van deze richtlijn kan laten aanpassen wanneer hij een warmte-krachteenheid die gelegen is op hetzelfde bedrijfsterrein als deze fabriek en die een activiteit verricht met een capaciteit beneden de in bijlage I vastgestelde drempel, heeft overgedragen aan een gespecialiseerde onderneming in de energiesector en tegelijkertijd met deze onderneming een overeenkomst heeft gesloten waarin met name is bedongen dat de door deze warmte-krachteenheid geproduceerde energie aan deze fabriek zal worden geleverd, indien de warmtecentrale en de warmte-krachteenheid niet één enkele installatie in de zin van artikel 3, onder e), van die richtlijn vormen en de eigenaar van de fabriek hoe dan ook niet langer de exploitant van de warmte-krachteenheid is in de zin van artikel 3, onder f), van die richtlijn.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/5


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 april 2021 — Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-704/19) (1)

(Niet-nakoming - Staatssteun - Steun voor de uitrol van digitale terrestrische televisie in afgelegen en minder verstedelijkte gebieden in de Comunidad Autónoma de Castilla-La Mancha (autonome gemeenschap Castilla-La Mancha, Spanje) - Besluit (EU) 2016/1385 - Onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun - Niet-uitvoering binnen de gestelde termijn)

(2021/C 263/06)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky, P. Arenas en P. Němečková, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: S. Jiménez García, gemachtigde)

Dictum

1)

Het Koninkrijk Spanje heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op deze lidstaat rusten krachtens artikel 288, vierde alinea, VWEU en de artikelen 3 en 4 van besluit (EU) 2016/1385 van de Commissie van 1 oktober 2014 betreffende de steunmaatregel SA.27408 (C 24/10 (ex NN 37/10, ex CP 19/09) door de autoriteiten van Castilla-La Mancha ten uitvoer gelegd voor de uitrol van digitale terrestrische televisie in afgelegen en minder verstedelijkte gebieden in Castilla-La Mancha, door niet binnen de gestelde termijn alle nodige maatregelen te nemen om de bij artikel 1 van dat besluit onwettig en met de interne markt onverenigbaar verklaarde staatssteun van Telecom Castilla-La Mancha SA terug te vorderen, door niet aan te tonen dat alle nog uitstaande betalingen van de genoemde steun zijn geannuleerd, en door de Europese Commissie niet binnen de gestelde termijn in kennis te stellen van de maatregelen die zijn genomen om aan dat besluit te voldoen.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 413 van 9.12.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (Spanje) op 26 maart 2021 — Clemente / Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública)

(Zaak C-192/21)

(2021/C 263/07)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Clemente

Verwerende partij: Comunidad de Castilla y León (Dirección General de la Función Pública)

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip “vergelijkbare werknemers in vaste dienst” in de zin van clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 tussen de algemene brancheoverkoepelende organisaties (Unice, CEEP en EVV) gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 van de Raad van 28 juni 1999 (1), aldus worden uitgelegd dat de diensttijd die een ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft vervuld, in het kader van de consolidatie van zijn rang moet worden gelijkgesteld met de door andere ambtenaren in vaste dienst vervulde diensttijd?

2)

Moet clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 tussen de algemene brancheoverkoepelende organisaties (Unice, CEEP en EVV) gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 van de Raad van 28 juni 1999, aldus worden uitgelegd dat i) de omstandigheid dat die diensttijd reeds in aanmerking is genomen toen de betrokkene ambtenaar in vaste dienst is geworden, en ii) de opzet van de in het nationale recht vastgestelde regeling voor verticale loopbaanontwikkeling van ambtenaren objectieve redenen zijn op grond waarvan er met de diensttijd die de ambtenaar in vaste dienst, alvorens die status te verkrijgen, als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft vervuld, geen rekening wordt gehouden voor de consolidatie van zijn rang?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Ilfov (Roemenië) op 26 maart 2021 — SR / EW

(Zaak C-196/21)

(2021/C 263/08)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Ilfov

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SR

Verwerende partij: EW

Interveniërende partijen: FB, CX, IK

Prejudiciële vraag

Wanneer de rechter beslist over de verschijning van interveniënten in een civiele procedure en deze laat oproepen, is de “aanvrager” in de zin van artikel 5 van verordening (EG) nr. 1393/2007 (1), dan de rechter van de lidstaat die beslist om de interveniënten op te roepen, of is dat de partij in de procedure die bij de rechter aanhangig is?


(1)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB 2007, L 324, blz. 79).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/6


Hogere voorziening ingesteld op 30 maart 2021 door Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 20 januari 2021 in zaak T-328/17 RENV, Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi/EUIPO — M. J. Dairies (BBQLOUMI)

(Zaak C-201/21 P)

(2021/C 263/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi (vertegenwoordigers: S. Malynicz QC, S. Baran, Barrister, V. Marsland, Solicitor)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, M. J. Dairies EOOD

Bij beschikking van 21 mei 2021 heeft de vicepresident van het Hof de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard en de Foundation for the Protection of the Traditional Cheese of Cyprus named Halloumi verwezen in haar eigen kosten.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 9 april 2021 — X, handelend in eigen naam en in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen Y et Z tegen Belgische Staat

(Zaak C-230/21)

(2021/C 263/10)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: X, handelend in eigen naam en in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen Y et Z

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

Dient het Unierecht, in het bijzonder artikel 2, f) in samenhang met artikel 10.3, a), van richtlijn 2003/86/EG (1) van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging zo te worden uitgelegd dat een “alleenstaande minderjarige” vluchteling, die in een lidstaat verblijft, volgens zijn nationale wet “ongehuwd” moet zijn om het recht op gezinshereniging met bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn te openen?

2)

Zoja, kan een minderjarige vluchteling, van wie het in het buitenland aangegane huwelijk omwille van redenen van openbare orde niet wordt erkend, als “alleenstaande minderjarige” worden beschouwd, zoals bedoeld in de artikelen 2, f) en 10.3 van de richtlijn 2003/86/EG?


(1)  PB 2003, L 251, blz. 12


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Ravensburg (Duitsland) op 14 april 2021 — SA e.a./Daimler AG

(Zaak C-240/21)

(2021/C 263/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Ravensburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: SA, FT, LH, IL, TN

Verwerende partij: Daimler AG

Prejudiciële vragen

1)

Hebben artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG (1), juncto artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 (2) ook ten doel de belangen van individuele kopers van motorvoertuigen te beschermen?

Zo ja:

2)

Behoort daartoe ook het belang van een individuele koper van een voertuig dat hij geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht, in het bijzonder een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007?

Ongeacht de beantwoording van de eerste en tweede prejudiciële vraag:

3)

Is het onverenigbaar met Unierecht dat een koper, die ongewild een voertuig heeft gekocht dat door de fabrikant met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument in het verkeer is gebracht, jegens de fabrikant civielrechtelijke aanspraken op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, in het bijzonder ook een aanspraak op terugbetaling van de voor het voertuig betaalde aankoopprijs tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, enkel geldend kan maken in het uitzonderingsgeval dat de fabrikant met opzet en in strijd met de goede zeden heeft gehandeld?

Zo ja:

4)

Vereist het Unierecht dat bij elk geval van verwijtbaar (nalatig of opzettelijk) handelen door de fabrikant van het voertuig met betrekking tot het in het verkeer brengen van een voertuig dat is uitgerust met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument, vaststaat dat de koper van het voertuig jegens de fabrikant een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding heeft wegens onrechtmatige daad?

Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met vierde prejudiciële vraag:

5)

Is het onverenigbaar met Unierecht dat volgens nationaal recht de koper van het voertuig een gebruiksvoordeel voor het werkelijke gebruik van het voertuig moet laten verrekenen, wanneer hij bij wege van een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van de fabrikant, tegen gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, de terugbetaling verlangt van de aankoopprijs van een voertuig dat met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument in het verkeer is gebracht?

Zo nee:

6)

Is het onverenigbaar met Unierecht dat dit gebruiksvoordeel wordt berekend op basis van de totale aankoopprijs, zonder aftrek van de waardevermindering van het voertuig als gevolg van de uitrusting met een verboden manipulatie-instrument en/of gelet op feit dat de koper het gebruik van een voertuig dat niet in overeenstemming met het Unierecht is niet heeft gewild?

Ongeacht de beantwoording van de eerste tot en met zesde prejudiciële vraag:

7)

Is § 348, lid 3, punt 2, ZPO [Zivilprozessordnung (wetboek van burgerlijke rechtsvordering)], voor zover deze bepaling ook betrekking heeft op verwijzingsbeslissingen als bedoeld in artikel 267, tweede alinea, VWEU, onverenigbaar met de verwijzingsbevoegdheid waarover nationale rechterlijke instanties beschikken op grond van artikel 267, tweede alinea, VWEU, en moet die bepaling dus met betrekking tot het geven van verwijzingsbeslissingen buiten toepassing worden gelaten?


(1)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB 2007, L 263, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 20 april 2021 — Luxury Trust Automobil GmbH

(Zaak C-247/21)

(2021/C 263/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker tot Revision: Luxury Trust Automobil GmbH

Verwerende instantie: Finanzamt Österreich, Dienststelle Baden Mödling

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 42, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), gelezen in samenhang met artikel 197, lid 1, onder c), van deze richtlijn (zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU (2) van de Raad van 13 juli 2010) aldus worden uitgelegd dat degene voor wie de levering bestemd is ook als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon moet worden aangewezen wanneer op de factuur, waarop geen btw-bedrag wordt vermeld, wordt vermeld: “Vrijgestelde intracommunautaire driehoekstransactie”?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

a)

Kan een dergelijke vermelding op de factuur rechtsgeldig met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd (door de vermelding: “Intracommunautaire driehoekstransactie overeenkomstig § 25 UStG. De verschuldigde belasting wordt verlegd naar de ontvanger.”)?

b)

Is het voor een rechtsgeldige correctie noodzakelijk dat de gecorrigeerde factuur wordt bezorgd bij degene voor wie de factuur bestemd is?

c)

Heeft de correctie terugwerkende kracht tot de datum van de oorspronkelijke factuur?

3)

Moet artikel 219 bis van de richtlijn 2006/112/EG (zoals gewijzigd bij richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010 en de rectificatie (3)) aldus worden uitgelegd dat voor de facturering de regels gelden van de lidstaat waarvan de regels van toepassing zouden zijn, indien op de factuur (nog) geen “afnemer” was vermeld als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon; of zijn de toe te passen regels die van de lidstaat waarvan de regels van toepassing zouden zijn, indien de aanwijzing van de “afnemer” als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon als rechtsgeldig wordt aangemerkt?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.

(2)  Richtlijn van de Raad van 13 juli 2010 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat de factureringsregels betreft (PB 2010, L 189, blz. 1).

(3)  Rectificatie van richtlijn 2010/45 tot wijziging van richtlijn 2006/112 (PB 2010, L 299, blz. 46).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 21 april 2021 — F. Hoffmann-La Roche Ltd e.a./ Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

(Zaak C-261/21)

(2021/C 263/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: F. Hoffmann-La Roche Ltd, Novartis AG, Novartis Farma SpA, Roche SpA

Verwerende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

Prejudiciële vragen

1)

Kan de nationale rechter wiens beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, in een procedure waarin een partij rechtstreeks schending van de door het Hof van Justitie in diezelfde procedure geformuleerde beginselen aanvoert met het doel het bestreden arrest te laten vernietigen, nagaan of de beginselen die het Hof van Justitie in die procedure heeft geformuleerd in het concrete geval juist zijn toegepast, of staat het aan het Hof van Justitie om dat te beoordelen?

2)

Heeft de Consiglio di Stato met zijn arrest nr. 4990/2019 de beginselen geschonden, in de door partijen voorgestane zin, die het Hof van Justitie in zijn arrest van 23 januari 2018 heeft geformuleerd door a) de twee geneesmiddelen tot dezelfde relevante markt te rekenen zonder rekening te houden met de standpunten van een autoriteit die zou hebben geconstateerd dat de vraag en het aanbod van off-label gebruikt Avastin ongeoorloofd zijn, en door b) de beweerdelijk misleidende aard van de door de vennootschappen verspreide informatie niet te onderzoeken?

3)

Verzetten de artikelen 4, lid 3, en artikel 19, lid 1, VEU, artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 267 VWEU, mede gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een regeling als die van artikel 106 van de codice del processo amministrativo en de artikelen 395 en 396 van de codice di procedura civile, voor zover deze niet voorziet in de mogelijkheid om het rechtsmiddel van herziening aan te wenden om op te komen tegen arresten van de Consiglio di Stato die in strijd zijn met arresten van het Hof van Justitie, en met name met de rechtsbeginselen die het Hof van Justitie in een prejudiciële procedure heeft geformuleerd?


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Bruxelles (België) op 26 april 2021 — AB, AB-CD/Z EF

(Zaak C-265/21)

(2021/C 263/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AB, AB-CD

Verwerende partij: Z EF

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip “verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1) (hierna: “Brussel I-verordening”):

a.

aldus worden uitgelegd dat vereist is dat een vrijwillig aangegane verbintenis door een persoon jegens een andere persoon wordt bewezen waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd, ook al is die verbintenis niet vrijwillig aangegaan door de verweerder en/of jegens de verzoeker?

b.

indien het antwoord op de vraag onder a) bevestigend luidt: welke mate van aanknoping moet er bestaan tussen de vrijwillig aangegane juridische verbintenis en de verzoeker en/of de verweerder?

2)

Impliceert het begrip “vordering” waarop de verzoeker “zich baseert”, net als het criterium dat wordt gebruikt om uit te maken of een vordering onder het begrip “verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, van de Brussel I-verordening dan wel onder het begrip “verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van die verordening valt (arrest van 24 november 2020, Wikingerhof, C-59/19, EU:C:2020:950, punt 32), dat moet worden nagegaan of de uitlegging van de vrijwillig aangegane juridische verbintenis noodzakelijk is om de grondslag van de vordering te beoordelen?

3)

Valt een rechtsvordering waarmee een verzoeker een verklaring van recht vordert dat hij eigenaar is van een goed in zijn bezit op grond van een dubbele koopovereenkomst, waarvan de eerste is gesloten tussen de oorspronkelijke mede-eigenaar van dat goed (de echtgenoot van de verweerder, eveneens oorspronkelijke mede-eigenaar) en de persoon die het goed later aan de verzoeker heeft verkocht, en de tweede tussen deze twee laatstgenoemden, onder het begrip verbintenissen uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, van de Brussel I-verordening?

a.

Luidt het antwoord anders indien de verweerder aanvoert dat de eerste overeenkomst geen koopovereenkomst, maar een bewaargevingsovereenkomst was?

b.

Indien een van die gevallen onder het begrip verbintenissen uit overeenkomst valt, welke overeenkomst moet dan in aanmerking worden genomen om de plaats te bepalen van de verbintenis waarop de vordering is gebaseerd?

4)

Moet artikel 4 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (2) aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op het in de derde prejudiciële vraag bedoelde geval, en ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord: welke overeenkomst moet dan in aanmerking worden genomen?


(1)  PB 2001, L 12, blz. 1.

(2)  PB 2008, L 177, blz. 6.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 26 april 2021 — Strafzaak tegen HV

(Zaak C-266/21)

(2021/C 263/15)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski gradski sad

Partij in de strafzaak

HV

Prejudiciële vragen

1)

Vallen rechterlijke beslissingen in strafprocedures waarbij aan de dader wegens het overtreden van verkeersregels en het door nalatigheid veroorzaken van middelzwaar lichamelijk letsel, als administratieve sanctie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor bepaalde tijd wordt opgelegd, binnen de werkingssfeer van de artikelen 2, punt 4, en 4, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen?

2)

Vormen de bepalingen van artikel 11, leden 2 en 4, eerste tot en met derde alinea, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, voor de lidstaat waar de houder van een door deze staat afgegeven rijbewijs gewoonlijk verblijft, een grond voor de weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van een administratieve sanctie in de vorm van een tijdelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorvoertuig, die in een andere lidstaat is opgelegd voor een overtreding die is begaan op een datum waarop de overtreder in het bezit was van een rijbewijs dat door de staat van zijn verblijf is afgegeven na inwisseling van het oorspronkelijk door de staat van veroordeling afgegeven rijbewijs?


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 27 april 2021 — A

(Zaak C-270/21)

(2021/C 263/16)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Andere partij in de procedure: Opetushallitus

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (hierna: “richtlijn beroepskwalificaties”), zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, aldus worden uitgelegd dat als een gereglementeerd beroep moet worden aangemerkt een beroep waarvoor enerzijds de bekwaamheidseisen zijn vastgelegd in een door de minister van onderwijs van een lidstaat vastgestelde verordening en de inhoud van de voor een kleuterleider vereiste pedagogische vaardigheden is geregeld in een beroepsnorm en in verband waarmee de lidstaat het beroep van kleuterleider heeft laten opnemen in de bij de Commissie ingestelde databank van gereglementeerde beroepen, maar waarbij, anderzijds, volgens de bewoordingen van de verordening betreffende de bekwaamheidseisen van dat beroep, de werkgever over een beoordelingsmarge beschikt om te beoordelen of aan de bekwaamheidseisen is voldaan, in het bijzonder wat het vereiste van pedagogische vaardigheden betreft, en de aard van het bewijs van het bestaan van pedagogische vaardigheden noch in de betrokken verordening noch in andere wetten, verordeningen of bestuursrechtelijke bepalingen is geregeld?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong afgegeven getuigschrift dat betrekking heeft op een beroepskwalificatie en voor de verkrijging waarvan werkervaring in het betrokken beroep vereist is, worden aangemerkt als een bekwaamheidsattest of een andere opleidingstitel in de zin van artikel 13, lid 1, van de richtlijn beroepskwalificaties, wanneer de beroepservaring waarop het verstrekken van het getuigschrift berust, stamt uit de lidstaat van oorsprong uit een tijd waarin deze lidstaat een Socialistische Sovjetrepubliek was, en uit de ontvangende lidstaat, maar niet uit de lidstaat van oorsprong uit de tijd na de hernieuwde onafhankelijkheid?

3)

Moet artikel 3, lid 3, van de richtlijn beroepskwalificaties aldus worden uitgelegd dat een beroepskwalificatie die is gebaseerd op een diploma dat is behaald aan een onderwijsinstelling op het geografische grondgebied van een lidstaat in een tijd waarin die lidstaat niet als onafhankelijke staat, maar als Socialistische Sovjetrepubliek bestond, alsmede op beroepservaring die op grond van dit diploma in de betrokken Socialistische Sovjetrepubliek is verworven vóór de hernieuwde onafhankelijkheid van de lidstaat, moet worden beschouwd als een in een derde land verworven beroepskwalificatie, zodat voor een beroep op deze beroepskwalificatie een aanvullende beroepservaring van drie jaar in de lidstaat van oorsprong uit de periode na diens hernieuwde onafhankelijkheid vereist is?


(1)  Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”) (PB 2013, L 354, blz. 132).


Gerecht

5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/13


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Alba Aguilera e.a. / EDEO

(Zaak T-119/17 RENV) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Tijdelijke functionarissen - Arbeidscontractanten - Bezoldiging - In een derde land tewerkgesteld personeel van EDEO - Artikel 10 van bijlage X bij het Statuut - Jaarlijkse evaluatie van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden - Besluit om de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgestelde personeel te verlagen van 30 naar 25 % - Regionale coherentie - Kennelijke beoordelingsfouten”)

(2021/C 263/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Ruben Alba Aguilera (Addis Abeba, Ethiopië) en de 27 andere verzoekende partijen wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: S. Orlandi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spáč, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, C. García Fernández en F.-M. Hislaire, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit ADMIN(2016) 7 van EDEO van 19 april 2016 betreffende de vaststelling van de TBL als bedoeld in artikel 10 van bijlage X bij het Statuut — Boekjaar 2016, voor zover daarbij de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgestelde personeel van de Europese Unie met ingang van 1 januari 2016 is verlaagd.

Dictum

1)

Besluit ADMIN(2016) 7 van de directeur-generaal Begroting en Administratie van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 19 april 2016 betreffende de vaststelling van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden als bedoeld in artikel 10 van bijlage X bij het Statuut — Boekjaar 2016 wordt nietig verklaard voor zover daarbij de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden voor het in Ethiopië tewerkgestelde personeel van de Europese Unie met ingang van 1 januari 2016 is verlaagd.

2)

EDEO wordt verwezen in de kosten van de zaken T-119/17, C-427/18 P en T-119/17 RENV.


(1)  PB C 129 van 24.4.2017.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/13


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Luxemburg en Amazon/Commissie

(Zaken T-816/17 en T-318/18) (1)

(“Staatssteun - Steunmaatregel die door Luxemburg ten uitvoer is gelegd ten gunste van Amazon - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Advance tax ruling - Verrekenprijzen - Selectief belastingvoordeel - Methode voor de vaststelling van verrekenprijzen - Functionele analyse”)

(2021/C 263/18)

Procestalen: Frans en Engels

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-816/17: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: T. Uri, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, A. Steichen en J. Bracker, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-318/18: Amazon EU Sàrl (Luxemburg, Luxemburg), Amazon.com, Inc. (Seattle, Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Paemen, M. Petite en A. Tombiński, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers in zaak T-816/17: P. Stancanelli, P.-J. Loewenthal en F. Tomat, gemachtigden, bijgestaan door M. Chammas, advocaat, en in zaak T-318/18: P.-J. Loewenthal en F. Tomat, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij in zaak T-816/17: Ierland (vertegenwoordigers: J. Quaney en A. Joyce, gemachtigden, bijgestaan door P. Gallagher, SC, B. Doherty, barrister, en S. Kingston, SC)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2018/859 van de Commissie van 4 oktober 2017 betreffende steunmaatregel SA.38944 (2014/C) (ex 2014/NN) door Luxemburg ten uitvoer gelegd ten gunste van Amazon (PB 2018, L 153, blz. 1).

Dictum

1)

De zaken T-816/17 en T-318/18 worden gevoegd voor het onderhavige arrest.

2)

Besluit (EU) 2018/859 van de Commissie van 4 oktober 2017 betreffende steunmaatregel SA.38944 (2014/C) (ex 2014/NN) door Luxemburg ten uitvoer gelegd ten gunste van Amazon wordt nietig verklaard.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en die van het Groothertogdom Luxemburg, Amazon.com, Inc. en Amazon EU Sàrl.

4)

Ierland draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 72 van 26.2.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/14


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Deutsche Lufthansa/Commissie

(Zaak T-218/18) (1)

(“Staatssteun - Luchtvaartsector - Exploitatiesteun van Duitsland aan de luchthaven Frankfurt-Hahn - Besluit om geen bezwaar te maken - Beroep tot nietigverklaring - Hoedanigheid van belanghebbende - Bescherming van de procedurele rechten - Ontvankelijkheid - Richtsnoeren inzake staatssteun aan de luchtvaart - Twijfel over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt - Artikel 4, lid 4, van verordening (EU) 2015/1589 - Ernstige moeilijkheden”)

(2021/C 263/19)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Lufthansa AG (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Martin-Ehlers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, T. Maxian Rusche en S. Noë, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, R. Kanitz, S. Heimerl en S. Costanzo, gemachtigden), Land Rheinland-Pfalz (Duitsland) (vertegenwoordigers: R. van der Hout en C. Wagner, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2017) 5289 final van de Commissie van 31 juli 2017 betreffende de door Duitsland ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.47969 (2017/N) met betrekking tot exploitatiesteun aan de luchthaven Frankfurt-Hahn.

Dictum

1)

Besluit C(2017) 5289 final van de Commissie van 31 juli 2017 betreffende de door Duitsland ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.47969 (2017/N) met betrekking tot exploitatiesteun aan de luchthaven Frankfurt-Hahn, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Deutsche Lufthansa AG.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland en het Land Rheinland-Pfalz (deelstaat Rijnland-Palts, Duitsland) dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 190 van 4.6.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/15


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products e.a./Commissie

(Zaak T-254/18) (1)

(“Dumping - Invoer van bepaalde gietijzeren producten van oorsprong uit China - Definitief antidumpingrecht - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Vereniging - Procesbevoegdheid - Procesbelang - Vaststelling van de schade - Berekening van de omvang van de invoer - Macro- en micro-economische indicatoren - Steekproeven - Berekening van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie - Binnen een groep gefactureerde prijzen - Causaal verband - Analyse van toerekenbaarheid en niet-toerekenbaarheid - Geen analyse van de schade per segment - Beoordeling van het belang van de prijsonderbieding - Vertrouwelijke behandeling van de informatie - Rechten van de verdediging - PCN-methode - Vergelijkbaarheid van producten - Berekening van de normale waarde - Vergelijkbaar land - Correctie uit hoofde van de btw - Bepaling van verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst”)

(2021/C 263/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (Peking, China) en 9 andere verzoeksters wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: EJ Picardie (Saint-Crépin-Ibouvillers, Frankrijk) en de 7 andere interveniëntes wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordigers: U. O’Dwyer, B. O’Connor, solicitors, en M. Hommé, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2018/140 van de Commissie van 29 januari 2018 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde gietijzeren producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van het onderzoek naar de invoer van bepaalde gietijzeren producten van oorsprong uit India (PB 2018, L 25, blz. 6), voor zover zij verzoeksters betreft.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products en de andere verzoeksters wier namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 211 van 18.6.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/16


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Luxemburg e.a./Commissie

(Zaken T-516/18 en T-525/18) (1)

(“Staatssteun - Steunmaatregel die door Luxemburg ten uitvoer is gelegd ten gunste van Engie - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt en onrechtmatig wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Advance tax rulings - Staatsmiddelen - Voordeel - Gecombineerd effect van twee belastingmaatregelen - Vrijstelling van inkomsten uit deelnemingen - Belasting van winstuitkeringen - Rechtsmisbruik - Selectiviteit - Referentiekader - Vaststelling van een afwijking - Vergelijkbaarheid van situaties - Moeder-dochterregeling - Vennootschapsgroep - Terugvordering - Indirecte harmonisatie - Procedurele rechten - Motiveringsplicht”)

(2021/C 263/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-516/18: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: T. Uri, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat)

Verzoekende partijen in zaak T-528/18: Engie Global LNG Holding Sàrl (Luxemburg, Luxemburg), Engie Invest International SA (Luxemburg), Engie (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: B. Le Bret, M. Struys en C. Rydzynski, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en S. Noë, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij in zaak T-516/18: Ierland (vertegenwoordigers: J. Quaney, M. Browne en A. Joyce, gemachtigden, bijgestaan door P. Gallagher en S. Kingston, SC, en B. Doherty, barrister)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2019/421 van de Commissie van 20 juni 2018 betreffende steunmaatregel SA.44888 (2016/C) (ex 2016/NN) door Luxemburg ten uitvoer gelegd ten gunste van Engie (PB 2019, L 78, blz. 1).

Dictum

1)

De zaken T-516/18 en T-525/18 worden gevoegd voor het arrest.

2)

De beroepen worden verworpen.

3)

Het Groothertogdom Luxemburg draagt zijn eigen kosten en die van de Europese Commissie in zaak T-516/18.

4)

Engie Global LNG Holding Sàrl, Engie Invest International SA en Engie dragen hun eigen kosten en die van de Commissie in zaak T-525/18.

5)

Ierland draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 399 van 5.11.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/17


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — DF en DG / EIB

(Zaak T-387/19) (1)

(“Openbare dienst - Personeel van de EIB - Bezoldiging - Besluit tot weigering van de inrichtingsvergoeding bij de terugkeer naar het hoofdkantoor - Aansprakelijkheid”)

(2021/C 263/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: DF, DG (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: M. Loizou en K. Carr, gemachtigden, bijgestaan door J. Currall en B. Wägenbaur, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU en artikel 50 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie enerzijds tot nietigverklaring van, ten eerste, de besluiten van de EIB van 6 maart 2018 en 28 februari 2019 om verzoekers niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen, ten tweede, de besluiten van de EIB van 19 en 27 maart 2019 tot bevestiging van het besluit om niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen en tot afwijzing van hun verzoek om een bemiddelingsprocedure in te leiden, en ten derde, de besluiten van de EIB van 14 juni 2019 tot bevestiging van het besluit om niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen, en anderzijds tot vergoeding van de schade die verzoekers door die besluiten zouden hebben geleden

Dictum

1)

De besluiten van de Europese Investeringsbank (EIB) van 6 maart 2018 en 19 maart 2019 om DF niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen bedoeld in artikel 5 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB worden nietig verklaard.

2)

De besluiten van de EIB van 28 februari en 27 maart 2019 om DG niet de inrichtingsvergoeding toe te kennen bedoeld in artikel 5 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB worden nietig verklaard.

3)

De EIB wordt veroordeeld tot betaling aan DF en DG, onder voorbehoud van de berekening van de bedragen, van de inrichtingsvergoeding bedoeld in de artikelen 5 en 17 van bijlage VII bij de administratieve bepalingen voor het personeel van de EIB, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de dag van uitspraak van dit arrest, berekend tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank (ECB), vermeerderd met twee punten, en tot aan de dag van volledige betaling door de EIB.

4)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

5)

De EIB wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 288 van 26.8.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/18


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Puma/EUIPO — Gemma Group (Afbeelding van een springende katachtige)

(Zaak T-510/19) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een springende katachtige afbeeldt - Oudere internationale beeldmerken die een springende katachtige afbeelden - Relatieve weigeringsgrond - Geen afbreuk aan de reputatie - Artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 263/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Hanf en S. Hanne, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Gemma Group Srl (Cerasolo Ausa, Italië)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 30 april 2019 (zaak R 2057/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Puma en Gemma Group

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Puma SE wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 328 van 30.9.2019.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/18


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Moerenhout e.a./Commissie

(Zaak T-789/19) (1)

(“Institutioneel recht - Europees burgerinitiatief - Handel met militair bezette gebieden - Weigering tot registratie - Kennelijk ontbreken van bevoegdheden van de Commissie - Artikel 4, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 211/2011 - Gemeenschappelijke handelspolitiek - Artikel 207 VWEU - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Artikel 215 VWEU - Motiveringsplicht - Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 211/2011”)

(2021/C 263/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Tom Moerenhout (Humbeek, België) en de 6 overige verzoekende partijen van wie de namen zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest (vertegenwoordiger: G. Devers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Martínez del Peral en S. Delaude, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2019/1567 van de Commissie van 4 september 2019 over het voorstel voor een burgerinitiatief getiteld “Ensuring Common Commercial Policy conformity with EU Treaties and compliance with international law” (PB 2019, L 241, blz. 12)

Dictum

1)

Besluit (EU) 2019/1567 van de Commissie van 4 september 2019 over het voorstel voor een burgerinitiatief getiteld “Ensuring Common Commercial Policy conformity with EU Treaties and compliance with international law” wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 45 van 10.2.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/19


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Steinel/EUIPO (GluePro)

(Zaak T-256/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk GluePro - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 - Geen beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001”)

(2021/C 263/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Steinel GmbH (Herzebrock-Clarholz, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Breuer en K. Freudenstein, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 februari 2020 (zaak R 2516/2019-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GluePro als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Steinel GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/20


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Yongkang Kugooo Technology/EUIPO — Ford Motor Company (kugoo)

(Zaak T-324/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk kugoo - Oudere nationale en Uniewoordmerken KUGA en ouder Uniewoordmerk KUGA ENERGI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b) van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 263/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yongkang Kugooo Technology Co. Ltd (Yongkang, China) (vertegenwoordiger: P. Pérot, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Ford Motor Company (Dearborn, Michigan, Verenigde Staten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 maart 2020 (zaak R 65/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen Ford Motor Company en Yongkang Kugooo Technology

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Yongkang Kugooo Technology Co. Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 247 van 27.7.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/20


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair / Commissie (TAP; Covid-19)

(Zaak T-465/20) (1)

(“Staatssteun - Portugese markt voor luchtvervoer - Door Portugal aan TAP toegekende steun wegens de COVID-19-pandemie - Staatslening - Besluit om geen bezwaar te maken - Punt 22 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden - Vennootschap die deel uitmaakt van een ondernemingsgroep - Moeilijkheden die specifiek zijn en niet het gevolg zijn van een arbitraire kostenallocatie binnen de ondernemingsgroep - Moeilijkheden die te groot zijn om door de ondernemingsgroep zelf te worden opgelost - Motiveringsplicht - Handhaving van de gevolgen van het besluit”)

(2021/C 263/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, S. Rating, I.-G. Metaxas-Maranghidis en V. Blanc, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, V. Bottka en S. Noë, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: P. Dodeller en E. de Moustier, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, P. Barros da Costa en S. Jaulino, gemachtigden, bijgestaan door N. Mimoso Ruiz, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2020) 3989 final van de Commissie van 10 juni 2020 betreffende steunmaatregel SA.57369 (2020/N) — COVID-19 — Portugal — Aan TAP toegekende steun

Dictum

1)

Besluit C(2020) 3989 final van de Commissie van 10 juni 2020 betreffende steunmaatregel SA.57369 (2020/N) — COVID-19 — Portugal — Aan TAP toegekende steun, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van de nietigverklaring van voornoemd besluit worden opgeschort totdat de Europese Commissie een nieuw besluit heeft vastgesteld krachtens artikel 108 VWEU. Deze gevolgen worden opgeschort gedurende een periode van ten hoogste twee maanden vanaf de datum van uitspraak van het onderhavige arrest indien de Commissie besluit om een dergelijk nieuw besluit vast te stellen in het kader van artikel 108, lid 3, VWEU, en gedurende een bijkomende redelijke periode indien de Commissie besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden.

3)

De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Ryanair DAC.

4)

De Franse Republiek, de Republiek Polen en de Portugese Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 287 van 31.8.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/21


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Müller/EUIPO (TIER SHOP)

(Zaak T-535/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk TIER SHOP - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 - Procesbelang - Motiveringsplicht - Artikel 72, lid 4, en artikel 94, lid 1, eerste volzin, van verordening 2017/1001”)

(2021/C 263/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Müller GmbH & Co. KG (Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Mühlberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 29 juni 2020 (zaak R 2600/2019-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken TIER SHOP als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Müller GmbH & Co. KG wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 348 van 19.10.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/22


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair/Commissie (Spanje; Covid-19)

(Zaak T-628/20) (1)

(“Staatssteun - Spanje - Herkapitaliseringsmaatregelen ter ondersteuning, in verband met de COVID-19-pandemie, van ondernemingen die systeemrelevant en van strategisch belang zijn voor de Spaanse economie - Besluit om geen bezwaar te maken - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Maatregel die dient om een ernstige verstoring van de economie van een lidstaat op te heffen - Maatregel die zich uitstrekt tot de gehele economie van een lidstaat - Beginsel van non-discriminatie - Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging - Evenredigheid - Criterium dat de begunstigden van de steun in Spanje moeten zijn gevestigd - Geen afweging van de positieve gevolgen van de steunmaatregel tegen de negatieve gevolgen ervan voor de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt en voor het behoud van een onvervalste mededinging - Artikel 107, lid 3, onder b), VWEU - Begrip “steunregeling” - Motiveringsplicht”)

(2021/C 263/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: F.-C. Laprévote, E. Vahida, V. Blanc, I.-G. Metaxas-Maranghidis en S. Rating, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, S. Noë en F. Tomat, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: L. Aguilera Ruiz en S. Centeno Huerta, gemachtigden), Franse Republiek (vertegenwoordigers: P. Dodeller en T. Stehelin, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2020) 5414 final van de Commissie van 31 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA. 57659 (2020/N) — Spanje — COVID-19 — Herkapitalisatiefonds

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ryanair DAC wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

Het Koninkrijk Spanje en de Franse Republiek dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 414 van 30.11.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/22


Arrest van het Gerecht van 19 mei 2021 — Ryanair/Commissie (KLM; Covid-19)

(Zaak T-643/20) (1)

(“Staatssteun - Nederland - Staatsgarantie voor leningen en achtergestelde staatslening ten gunste van KLM in het kader van de COVID-19-pandemie - Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun - Besluit om geen bezwaar te maken - Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Steun die eerder was toegekend aan een andere vennootschap van hetzelfde concern - Motiveringsplicht - Handhaving van de gevolgen van het besluit”)

(2021/C 263/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: F.-C. Laprévote, V. Blanc, E. Vahida, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, S. Noë en C. Georgieva, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. de Moustier en P. Dodeller, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: J. Langer, gemachtigde, bijgestaan door I. Rooms, advocaat), Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (Amstelveen, Nederland) (vertegenwoordigers: K. Schillemans, H. Vanderveen en P. Huizing, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2020) 4871 final van de Commissie van 13 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA.57116 (2020/N) — Nederland — COVID-19: Staatsgarantie en staatslening ten behoeve van KLM.

Dictum

1)

Besluit C(2020) 4871 final van de Commissie van 13 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA.57116 (2020/N) — Nederland — COVID-19: Staatsgarantie en staatslening voor KLM, wordt nietig verklaard.

2)

De gevolgen van de nietigverklaring van het bestreden besluit worden opgeschort totdat de Commissie een nieuw besluit heeft vastgesteld krachtens artikel 108 VWEU. Deze gevolgen worden opgeschort gedurende een tijdvak van maximaal twee maanden na de datum van uitspraak van het onderhavige arrest indien de Commissie besluit om een dergelijk nieuw besluit vast te stellen in het kader van artikel 108, lid 3, VWEU, en gedurende een bijkomend redelijk tijdvak indien de Commissie besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden.

3)

De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Ryanair DAC.

4)

Het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 423 van 7.12.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/23


Beschikking van het Gerecht van 21 mei 2021 — TrekStor/EUIPO — Yuneec Europe (Breeze)

(Zaak T-158/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Breeze - Ouder Uniewoordmerk Breeze - Relatieve weigeringsgrond - Vergelijking van de waren - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001] - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 263/31)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TrekStor Ltd (Hongkong, China) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch, N. Willich en N. Achilles, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Yuneec Europe GmbH (Kaltenkirchen, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 14 januari 2020 (zaak R 470/2020-4) inzake een oppositieprocedure tussen Yuneec Europe en TrekStor

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TrekStor Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/24


Beschikking van het Gerecht van 17 mei 2021 — Kerstens / Commissie

(Zaak T-672/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Openbare dienst - Ambtenaren - Verzoek om bijstand - Afwijzing van de klacht - Beroepstermijn - Aanvang - Datum waarop de betrokkene kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het besluit - Tardiviteit - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 263/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Petrus Kerstens (La Forclaz, Zwitserland) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: T. Bohr, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van de Commissie van 20 en 31 januari 2020 tot afwijzing van respectievelijk verzoek om bijstand D/517/19 en verzoek om bijstand D/516/19 die verzoeker heeft ingediend krachtens artikel 24 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Petrus Kerstens wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 9 van 11.1.2021.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/24


Beschikking van de president van het Gerecht van 21 mei 2021 — Inivos en Inivos/Commissie

(Zaak T-38/21 R)

(“Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van een opdracht - Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2021/C 263/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Inivos Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Inivos BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Martens en L. Hoet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Araujo Arce en M. Ilkova, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de “raamovereenkomsten voor desinfectierobots voor Europese ziekenhuizen (COVID-19)” FW-00103506 en FW-00103507, die de Commissie op 19 november 2020 met twee inschrijvers heeft afgesloten.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten worden aangehouden.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/25


Beroep ingesteld op 28 april 2021 — Bulgarije / Commissie

(Zaak T-235/21)

(2021/C 263/34)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: Ts. Mitova en L. Zaharieva)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

uitvoeringsbesluit (EU) 2021/261 van de Commissie van 17 februari 2021 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (1) wat het deel over begrotingsonderdeel 6200 betreft nietig verklaren voor zover daarin uitgaven van de Republiek Bulgarije ter hoogte van EUR 7 656 848,97 van de financiering door de Europese Unie in het kader van het ELGF worden uitgesloten, en

de Europese Unie verwijzen in de kosten in verband met de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 52 van verordening 1306/2013 (2) gelezen in samenhang met artikel 34 van verordening 908/2014 (3) en de richtsnoeren voor de berekening van financiële correcties uit 2015 (4), schending van de rechten van de verdediging en de beginselen van loyale samenwerking, hoor en wederhoor alsmede behoorlijk bestuur, wegens een wijziging in de rechtsgrondslag in het kader van de conformiteitsgoedkeuringsprocedure, op grond waarvan de uitgaven waarop het bestreden besluit betrekking heeft, van financiering door de Unie werden uitgesloten.

2.

Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 296 VWEU wegens de onvolledige en tegenstrijdige motivering van besluit 2021/261.

3.

Het derde middel is ontleend aan schending van artikel 54, lid 5, onder a), gelezen in samenhang met artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 omdat de Commissie de onjuiste uitlegging heeft gegeven dat in het onderhavige geval de in artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 opgenomen termijn van 18 maanden moest worden berekend vanaf het moment waarop de eindrapporten van OLAF “door het betaalorgaan zijn ontvangen”.

4.

Het vierde middel is ontleend aan schending van artikel 54, lid 5, onder b), gelezen in samenhang met artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013, van artikel 325 VWEU en van de beginselen van subsidiariteit en procesautonomie, wegens de ongemotiveerde en onjuiste gevolgtrekking van de Europese Commissie dat het betaalorgaan niet met de vereiste zorgvuldigheid te werk is gegaan om de betwiste bedragen terug te vorderen en dat het nalatig is geweest door niet binnen de in artikel 54, lid 1, van verordening 1306/2013 gestelde termijn een bestuurlijke terugvorderingsprocedure in te leiden.

5.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat het in het bestreden besluit vastgestelde bedrag aan uitgaven die van financiering door de Unie zijn uitgesloten, niet in overeenstemming is met de regels van artikel 54 van verordening 2013/1306 en in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB 2021, L 59, blz. 10.

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB 2014, L 255, blz. 59).

(4)  C(2015) 3675 final.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/26


Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Pšonka/Raad

(Zaak T-242/21)

(2021/C 263/35)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Artem Viktorovyč Pšonka (Kramatorsk, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Mleziva, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2021/394 van de Raad van 4 maart 2021 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (2), voor zover dit besluit en deze verordening betrekking hebben op verzoeker;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in zijn eigen kosten en in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het recht van behoorlijk bestuur

verzoeker onderbouwt zijn beroep onder meer met het argument dat de Raad van de Europese Unie bij het bestreden besluit niet heeft gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid, aangezien hij voor de vaststelling van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de stellingen van verzoeker noch met de door hem overgelegde bewijzen in zijn voordeel, maar hoofdzakelijk steunde op een beknopte samenvatting van het openbaar ministerie van Oekraïne en geen aanvullende gegevens heeft opgevraagd over het verloop van het onderzoek in Oekraïne.

2.

Tweede middel: schending van het eigendomsrecht van verzoeker

verzoeker stelt in dit verband dat de beperkingen die hem zijn opgelegd, onevenredig zijn en niet noodzakelijk en een schending vormen van de internationaalrechtelijke garanties van bescherming van zijn eigendomsrecht.

3.

Derde middel: schending van de grondrechten van verzoeker die zijn gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

verzoeker stelt in dit verband dat het opleggen van de beperkingen een schending vormde van zijn recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld, het recht van verweer en ook van het recht op bescherming van privé-eigendom.


(1)  PB 2021, L 77, blz. 29.

(2)  PB 2021, L 77, blz. 2.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/27


Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Pšonka/Raad

(Zaak T-243/21)

(2021/C 263/36)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Pavlovyč Pšonka (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Mleziva, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2021/394 van de Raad van 4 maart 2021 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (2), voor zover dit besluit en deze verordening betrekking hebben op verzoeker;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in zijn eigen kosten en in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het recht van behoorlijk bestuur

verzoeker onderbouwt zijn beroep onder meer met het argument dat de Raad van de Europese Unie bij het bestreden besluit niet heeft gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid, aangezien hij voor de vaststelling van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de stellingen van verzoeker noch met de door hem overgelegde bewijzen in zijn voordeel, maar hoofdzakelijk steunde op een beknopte samenvatting van het openbaar ministerie van Oekraïne en geen aanvullende gegevens heeft opgevraagd over het verloop van het onderzoek in Oekraïne.

2.

Tweede middel: schending van het eigendomsrecht van verzoeker

verzoeker stelt in dit verband dat de beperkingen die hem zijn opgelegd, onevenredig zijn en niet noodzakelijk en een schending vormen van de internationaalrechtelijke garanties van bescherming van zijn eigendomsrecht.

3.

Derde middel: schending van de grondrechten van verzoeker die zijn gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

verzoeker stelt in dit verband dat het opleggen van de beperkingen een schending vormde van zijn recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld, het recht van verweer en ook van het recht op bescherming van privé-eigendom.


(1)  PB 2021, L 77, blz. 29.

(2)  PB 2021, L 77, blz. 2.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/28


Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Tigercat International/EUIPO — Caterpillar (Tigercat)

(Zaak T-251/21)

(2021/C 263/37)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tigercat International Inc. (Cambridge, Ontario, Canada) (vertegenwoordigers: S. Weidert, M. Pemsel en H. Bug, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Caterpillar Inc. (Peoria, Illinois, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk Tigercat — inschrijvingsaanvraag nr. 12 124 368

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 februari 2021 in zaak R 16/2020-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en andere partijen in de procedure voor de tweede kamer van beroep van het EUIPO in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 85, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/29


Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Hrebenyuk/EUIPO (Vorm van een opstaande kraag)

(Zaak T-252/21)

(2021/C 263/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Anna Hrebenyuk (Griesheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: H.-J. Ruhl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een opstaande kraag) — inschrijvingsaanvraag nr. 17 975 716

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 25 februari 2021 in zaak R 1902/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en van de beslissing in eerste aanleg van het EUIPO van 3 maart 2020;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 6 juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/29


Beroep ingesteld op 12 mei 2021 — E. Breuninger / Commissie

(Zaak T-260/21)

(2021/C 263/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: E. Breuninger GmbH & Co. (Stuttgart, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Vetter, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

overeenkomstig artikel 264, lid 1, VWEU het besluit van verweerster van 20 november 2020 (staatssteun nr. SA.59289) in de door het besluit van verweerster van 12 februari 2021 (staatssteun nr. SA.61744) gewijzigde versie, nietig verklaren,

verweerster veroordelen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

De door verweerster goedgekeurde Duitse staatssteunregeling “Bundesregelung Fixkostenhilfe 2020” (Federale steunregeling voor vaste kosten 2020) is niet verenigbaar met de interne markt, aangezien daardoor de mededinging wordt verstoord zonder dat dat in het onderhavige geval bij wijze van uitzondering gerechtvaardigd is. Verweerster heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door vast te stellen dat de staatssteunregeling waarbij de voorwaarde geldt dat de hele onderneming een omzetdaling van minstens 30 % moet hebben geleden, overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), VWEU in overeenstemming is met de interne markt. Bij een beschouwing van de staatssteunregeling die de hele onderneming omvat, zouden ondernemingen zoals verzoekster die meerdere bedrijfstakken hebben die in verschillende mate door de COVID-19-pandemie zijn getroffen en waarvan de filialen op locatie door hun sluiting een omzetdaling vertoonden van veel meer dan 30 %, geen steunaanvraag mogen indienen, enkel omdat de omzet van een andere bedrijfstak niet is gedaald en op basis van een rekenkundig gemiddelde de grens van 30 % niet wordt overschreden. Deze ondernemingen zouden dan — in tegenstelling tot ondernemingen met maar één bedrijfstak — in sommige gevallen geen steun ontvangen en zouden dan voor de niet-gedekte vaste kosten van hun gesloten bedrijfstak over moeten gaan tot kruissubsidies uit andere bedrijfstakken. Dat verstoort de mededinging ten opzichte van zowel concurrenten in de door COVID-19 getroffen bedrijfstak als concurrenten in de niet door COVID-19 getroffen bedrijfstak.

2.

Verweerster heeft de procedurele rechten van verzoekster uit artikel 108, lid 2, VWEU geschonden door haar geen mogelijkheid te bieden om tijdens het vooronderzoek haar bezwaren over de verenigbaarheid van de steunregeling met de interne markt kenbaar te maken.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/30


Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Établissement Amra/EUIPO — eXpresio (Vorm van een laars met opspringend effect en met de woordelementen “Aerower Jumper1 M”)

(Zaak T-264/21)

(2021/C 263/40)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Établissement Amra (Vaduz, Liechtenstein) (vertegenwoordiger: M. Gómez Calvo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: eXpresio, estudio creativo, SL (La Nucía, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een laars met opspringend effect en met de woordelementen “Aerower Jumper1 M”) — Uniemerk nr. 17 417 015

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 15 maart 2021 in zaak R 1083/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur.

schending van artikel 7, lid 1, onder a), b) en e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/31


Beroep ingesteld op 18 mei 2021 — Sunshine Smile/EUIPO (PlusDental+)

(Zaak T-265/21)

(2021/C 263/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Sunshine Smile GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Kirschner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk PlusDental+ in blauw en rood — inschrijvingsaanvraag nr. 18 126 826

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 18 maart 2021 in zaak R 1834/2020-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de publicatie van Uniemerkaanvraag nr. 18 126 826 gelasten;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van het recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/31


Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Casanova / EIB

(Zaak T-266/21)

(2021/C 263/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Philippe Casanova (Fort-de-France, Frankrijk) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

het besluit van 12 juni 2020 nietig te verklaren waarbij verzoeker is meegedeeld dat zijn overeenkomst na afloop van de proeftijd niet zou worden bevestigd en dus op 20 juni 2020 zou aflopen;

voor zover nodig, het besluit van de EIB van 8 februari 2021 nietig te verklaren waarbij het verzoek om bemiddeling en verzoekers bezwaar van 11 augustus 2020 zijn afgewezen en het besluit van 12 juni 2020 dus is bevestigd;

verzoekers materiële en immateriële schade te vergoeden;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 24 van de overeenkomst voor personeelsvertegenwoordiging van de Europese Investeringsbank (EIB) en van het rechtszekerheidsbeginsel.

2.

Tweede middel, ontleend aan onbevoegdheid van degene die het besluit heeft vastgesteld, schending van het beginsel van onpartijdigheid en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan kennelijk beoordelingsfouten tijdens de aanvankelijke proeftijd en de verlenging van de proeftijd.

4.

Vierde middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid door de EIB.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/32


Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Amort e.a. / Commissie

(Zaak T-267/21)

(2021/C 263/43)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Heidi Amort (Jenesien, Italië) en 22 andere verzoekers (vertegenwoordiger: R. Holzeisen, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekers verzoeken het Gerecht het bestreden uitvoeringsbesluit, zoals gewijzigd en aangevuld, nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep tegen uitvoeringsbesluit C(2021) 1763 final van de Europese Commissie van 11 maart 2021 tot verlening van een voorwaardelijke vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik “COVID-19-vaccin Janssen — COVID-19-vaccin [Ad26.COV2-S(recombinant)]” overeenkomstig verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad voeren verzoekers de volgende middelen aan:

1.

Eerste middel: het bestreden uitvoeringsbesluit is in strijd met artikel 2, punten 1 en 2, van verordening (EG) nr. 507/2006 (1). Het is wetenschappelijk aangetoond dat de wereldwijde paniek om het hoge sterftecijfer dat verbonden zou zijn met besmetting door SARS-CoV-2, ongegrond is. Voorts hebben de WHO en de EU niet regelmatig vastgesteld dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van een bedreiging van de volksgezondheid.

2.

Tweede middel: het bestreden uitvoeringsbesluit is in strijd met artikel 4 van verordening (EG) nr. 507/2006 omdat:

een positief uitvallende afweging van voordelen en risico’s overeenkomstig artikel 1, punt 28 bis, van richtlijn 2001/83/EG (2) ontbreekt;

niet is voldaan aan de eis van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 507/2006, aangezien het waarschijnlijk is dat de aanvrager die volledige klinische gegevens niet kan verstrekken;

niet is voldaan aan de eis van artikel 4, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 507/2006, aangezien er geen sprake is van een onvervulde medische behoefte waarin het toegelaten geneesmiddel kan voorzien;

niet is voldaan aan de eis van artikel 4, lid, onder d), van verordening (EG) nr. 507/2006.

3.

Derde middel: schending van verordening (EG) nr. 1394/2007 (3), richtlijn 2001/83/EG en verordening (EG) nr. 726/2004 (4).

4.

Vierde middel: ernstige schending van de artikelen 168 en 169 VWEU alsmede van de artikelen 3, 35 en 38 van het EU-Handvest.


(1)  Verordening (EG) nr. 507/2006 van de Commissie van 29 maart 2006 betreffende voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die binnen het toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallen (PB 2006, L 92, blz. 6).

(2)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67).

(3)  Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG en verordening (EG) nr. 726/2004 (PB 2007, L 324, blz. 121).

(4)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/33


Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Ortis/Commissie

(Zaak T-271/21)

(2021/C 263/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ortis (Bütgenbach, België) (vertegenwoordiger: A. de Brosses, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 van de Commissie in strijd is met artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 en artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006, en dus berust op onjuiste rechtsopvattingen;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 blijk geeft van misbruik van bevoegdheid;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 en de wetenschappelijke basis ervan, te weten het advies van de EFSA van 22 november 2017, kennelijke beoordelingsfouten bevatten;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 het rechtszekerheidsbeginsel schendt;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 het evenredigheidsbeginsel schendt;

en bijgevolg,

verordening (EU) nr. 2021/468 van de Commissie van 18 maart 2021 tot wijziging van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft botanische soorten die hydroxyantraceenderivaten bevatten, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen. Volgens verzoekster schendt de bestreden verordening artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006 (1), dat vereist dat een risico wordt vastgesteld, doordat de betrokken bereidingen in deze verordening zijn opgenomen in deel A van bijlage III, hoewel er wetenschappelijke twijfels bestaan, en doordat andere producten dan stoffen zijn opgenomen in deel C van die bijlage. De bestreden verordening schendt tevens artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 (2), aangezien de risico’s daarbij slechts gedeeltelijk en niet in overeenstemming met dit artikel zijn onderzocht.

2.

Het tweede middel is ontleend aan misbruik van bevoegdheid aangezien er verschillende nauwkeurige, plausibele en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen zijn dat het door de Commissie aangevoerde doel van bescherming van de gezondheid van de consument in de praktijk niet wordt gediend met de bestreden verordening. Volgens verzoekster heeft deze verordening onder meer tot gevolg dat de bereidingen en stoffen die hydroxyantraceenderivaten (hierna: “HAD”) bevatten die in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 zijn ingedeeld, enkel voor geneesmiddelen mogen worden gebruikt, terwijl dat niet het doel is dat wordt nagestreefd.

3.

Het derde middel is ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten. Volgens verzoekster worden in het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 22 november 2017, waarop de bestreden verordening is gebaseerd, een aantal kennelijke beoordelingsfouten gemaakt. De EFSA heeft namelijk het genotoxisch en carcinogeen risico van de HAD beoordeeld zonder daarbij haar eigen risicobeoordelingsmethoden of die van de OESO te volgen, en heeft conclusies getrokken die de conclusies van het Europees Geneesmiddelenagentschap tegenspreken. De bestreden verordening bevat dus kennelijke beoordelingsfouten, aangezien de Commissie stoffen en bereidingen in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 heeft opgenomen terwijl uit het EFSA-advies van 22 november 2017 wetenschappelijke onzekerheden naar voren komen, zij het ALARA-beginsel niet heeft toegepast op de risicobeheersmaatregelen en geen rekening heeft gehouden met de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis die heeft plaatsgevonden na het EFSA-advies van 22 november 2017.

4.

Het vierde middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel doordat de bestreden verordening incoherent is: om te beginnen wordt er de term “bereidingen” gebruikt, hoewel die in geen enkele tekst wordt gedefinieerd, vervolgens lijken bepaalde HAD-stoffen tegelijkertijd verboden en — onder toezicht — toegestaan te zijn, en ten slotte heeft het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders) de tekst moeten verduidelijken.

5.

Het vijfde middel is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel doordat de bestreden verordening stoffen indeelt onder deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 zonder enige drempel vast te stellen, wat erop neerkomt dat die stoffen worden verboden, hoewel dit niet noodzakelijk is om het doel van bescherming van de volksgezondheid te bereiken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (PB 2006, L 404, blz. 26).

(2)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/35


Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Synadiet e.a./Commissie

(Zaak T-274/21)

(2021/C 263/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Syndicat national des compléments alimentaires (Synadiet) (Parijs, Frankrijk) en 21 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: A. de Brosses, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststelling dat verordening (EU) 2021/468 van de Commissie in strijd is met artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 en met artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006; dat er bij deze verordening bijgevolg sprake is van een onjuiste toepassing van het recht;

vaststelling dat er bij verordening (EU) 2021/468 sprake is van misbruik van bevoegdheid;

vaststelling dat verordening (EU) 2021/468 en haar wetenschappelijke grondslag, het advies van de EFSA van 22 november 2017, kennelijke beoordelingsfouten bevatten;

vaststelling dat verordening (EU) 2021/468 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel;

vaststelling dat verordening (EU) 2021/468 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel;

en bijgevolg

nietigverklaring van verordening (EU) 2021/468 van de Commissie van 18 maart 2021 tot wijziging van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft botanische soorten die hydroxyantraceenderivaten bevatten;

verwijzing van de Commissie in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste rechtsopvattingen. In dit verband voeren verzoekers aan dat de bestreden verordening, ten eerste, in strijd is met artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006 (1), dat een vastgesteld risico vereist, wegens de indeling van de betrokken stoffen en bereidingen in deel A van bijlage III bij deze verordening terwijl er wetenschappelijke onzekerheid bestaat, en wegens de indeling van producten, andere dan stoffen in deel C van bijlage III, en, ten tweede, in strijd is met artikel 6 van verordening nr. 178/2002 (2) omdat zij berust op een gedeeltelijke en niet-conforme risicobeoordeling.

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid. Uit verschillende nauwkeurige, geloofwaardige en onderling overeenstemmede aanwijzingen blijkt dat de door de Commissie aangevoerde doelstelling van bescherming van de gezondheid van consumenten niet strookt met de realiteit. Verzoekers voeren aan dat de bestreden verordening onder meer tot gevolg heeft dat het gebruik van bereidingen en stoffen die hydroxyantraceenderivaten (hierna: “HAD”) bevatten die zijn opgenomen in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006, voorbehouden is aan geneesmiddelen, terwijl dit niet het nagestreefde doel is.

3.

Derde middel: kennelijke beoordelingsfouten. Volgens verzoekers bevat het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 22 november 2017, dat als basis voor de bestreden verordening dient, verschillende kennelijke beoordelingsfouten omdat de EFSA het risico van genotoxische en carcinogene gevolgen van HAD heeft beoordeeld zonder haar eigen risicobeoordelingsmethodologieën en de risicobeoordelingsmethoden van het OECD te volgen, en conclusies heeft getrokken die haaks staan op de conclusies van het Europees Geneesmiddelenbureau. Aldus bevat de bestreden verordening kennelijke beoordelingsfouten omdat de Commissie, ten eerste, stoffen en bereidingen in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 heeft opgenomen terwijl uit het advies van de EFSA van 22 november 2017 blijkt dat er wetenschappelijke onzekerheid bestaat; ten tweede, het Alara-beginsel niet heeft toegepast op de maatregelen voor risicomanagement, en, ten derde, geen rekening heeft gehouden met de evolutie van de wetenschappelijke kennis sinds het advies van het EFSA van 22 november 2017.

4.

Vierde middel, ontleend aan de schending van het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de redactie van de bestreden verordening onsamenhangend is aangezien, ten eerste, verwezen wordt naar de term “bereidingen” terwijl deze term in geen enkele tekst gedefinieerd wordt; ten tweede, bepaalde HAD-stoffen zowel zijn verboden als toegelaten, maar onder toezicht, en, ten derde, het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders) verduidelijkingen heeft moeten aanbrengen aan de tekst.

5.

Vijfde middel, ontleend aan de schending van het evenredigheidsbeginsel, doordat stoffen in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 van de bestreden verordening zijn opgenomen zonder dat enige drempel is vastgelegd, wat neerkomt op een verbod ervan, terwijl dit verbod niet noodzakelijk is om het beoogde doel van bescherming van de volksgezondheid te bereiken.


(1)  Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (PB 2006, L 404, blz. 26).

(2)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1).


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/36


Beroep ingesteld op 20 mei 2021 — Louis Vuitton Malletier/EUIPO — Wisniewski (Weergave van een dambordpatroon)

(Zaak T-275/21)

(2021/C 263/46)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Louis Vuitton Malletier (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Roncaglia, N. Parrotta en P.-Y. Gautier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Norbert Wisniewski (Warschau, Polen)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk dat een dambordpatroon weergeeft — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 986 207

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 25 februari 2021 in zaak R 1307/2020-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de bestreden beslissing wijzigen, door te oordelen dat verzoekster door gebruik verkregen onderscheidend vermogen heeft aangetoond;

het EUIPO verwijzen in de kosten die verzoekster in de onderhavige procedure heeft gemaakt;

Norbert Wisniewski verwijzen in de kosten die verzoekster in de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 3, en artikel 59, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/37


Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — Chrysses Demetriades & Co. en Provident Fund of the Employees of Chrysses Demetriades & Co./Raad e.a.

(Zaak T-198/18) (1)

(2021/C 263/47)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 182 van 28.5.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/37


Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — SCF Terminal (Cyprus) en SHB/Raad e.a.

(Zaak T-199/18) (1)

(2021/C 263/48)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 231 van 2.7.2018.


5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/37


Beschikking van het Gerecht van 21 mei 2021 — MP/Commissie

(Zaak T-588/20) (1)

(2021/C 263/49)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 414 van 30.11.2020.