ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 252

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
28 juni 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 252/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 252/02

Zaak C-690/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen X

2

2021/C 252/03

Zaak C-691/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen Y

3

2021/C 252/04

Zaak C-692/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen Z

3

2021/C 252/05

Zaak C-450/20 P: Hogere voorziening, ingesteld op 10 september 2020 door Comprojecto-Projectos e Construções, Lda. e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 8 juli 2020 in zaak T-90/20 REC, Comprojecto-Projectos e Construções e.a./ECB en Banco de Portugal

4

2021/C 252/06

Zaak C-503/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Las Palmas de Gran Canaria (Spanje) op 6 oktober 2020 — Banco de Santander S.A. / YS

5

2021/C 252/07

Zaak C-539/20 P: Hogere voorziening, ingesteld op 22 oktober 2020 door Hochmann Marketing GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 23 januari 2020 in zaak T-807/19, Hochmann Marketing GmbH/Europese Commissie

5

2021/C 252/08

Zaak C-679/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.o 17 de Barcelona (Spanje) op 15 december 2020 — Administración General del Estado / Ayuntamiento de Les Cabanyes

6

2021/C 252/09

Zaak C-29/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2021 door Tinnus Enterprises LLC tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 18 november 2020 in zaak T-574/19, Tinnus Enterprises / EUIPO

6

2021/C 252/10

Zaak C-59/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2021 door Embutidos Monells, SA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 2 december 2020 in zaak T-639/19, Sánchez Romero Carvajal Jabugo/EUIPO — Embutidos Monells (5MS MMMMM)

6

2021/C 252/11

Zaak C-67/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2021 door BSH Hausgeräte GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 2 december 2020 in zaak T-152/20, BSH Hausgeräte GmbH / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

7

2021/C 252/12

Zaak C-93/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2021 door easyCosmetic Swiss GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Enkelvoudige kamer) van 9 december 2020 in zaak T-858/19, easyCosmetic Swiss GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

7

2021/C 252/13

Zaak C-163/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no7 de Barcelona (Spanje) op 11 maart 2021 — AD e.a. / PACCAR Inc, DAF TRUCKS NV en DAF Trucks Duitsland GmbH

7

2021/C 252/14

Zaak C-182/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 23 maart 2021 — Nokia Technologies Oy/Daimler AG

8

2021/C 252/15

Zaak C-204/21: Beroep ingesteld op 1 april 2021 — Commissie/Polen

9

2021/C 252/16

Zaak C-205/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 31 maart 2021 — Strafzaak tegen V. S.

11

2021/C 252/17

Zaak C-218/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 1 april 2021 — Autoridade Tributária e Aduaneira / DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA

12

2021/C 252/18

Zaak C-224/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 29 maart 2021 — VX / Autoridade Tributária e Aduaneira

13

2021/C 252/19

Zaak C-251/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 21 april 2021 — SIA Piltenes meži/Lauku atbalsta dienests

14

2021/C 252/20

Zaak C-260/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Okrazhen sad Vidin (Bulgarije) op 23 april 2021 — Corporate Commercial Bank AD (in staat van insolventie) / Elit Petrol AD

14

2021/C 252/21

Zaak C-262/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 23 april 2021 — A / B

15

2021/C 252/22

Zaak C-268/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta Domstol (Zweden) op 23 april 2021 — Norra Stockholm Bygg AB / Per Nycander AB

17

2021/C 252/23

Zaak C-273/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék (Hongarije) op 28 april 2021 — WD / Agrárminiszter

17

2021/C 252/24

Zaak C-284/21 P: Hogere voorziening, ingesteld op 3 mei 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 24 februari 2021 in zaak T-161/18, Braesch e.a./Commissie

18

2021/C 252/25

Zaak C-286/21: Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Europese Commissie / Franse Republiek

19

 

Gerecht

2021/C 252/26

Zaak T-637/19: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Sun Stars & Sons/EUIPO — Carpathian Springs (AQUA CARPATICA) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk AQUA CARPATICA – Ouder driedimensionaal Uniemerk en ouder driedimensionaal nationaal merk VODAVODA – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

20

2021/C 252/27

Zaak T-638/19: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Sun Stars & Sons/EUIPO — Valvis Holding (AC AQUA AC) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk AC AQUA AC – Ouder driedimensionaal Uniemerk en ouder driedimensionaal nationaal merk VODAVODA – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

20

2021/C 252/28

Zaak T-70/20: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Metamorfoza/EUIPO — Tiesios kreivės (MUSEUM OF ILLUSIONS) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk MUSEUM OF ILLUSIONS – Ouder Uniebeeldmerk MUSEUM OF ILLUSIONS – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 95 van verordening 2017/1001]

21

2021/C 252/29

Zaak T-167/20: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Tornado Boats International/EUIPO — Haygreen (TORNADO) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk TORNADO – Absolute nietigheidsgrond – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

22

2021/C 252/30

Zaak T-178/20: Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Bavaria Weed/EUIPO (BavariaWeed) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk BavariaWeed – Absolute weigeringsgrond – Merk dat in strijd is met de openbare orde – Artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001]

22

2021/C 252/31

Zaak T-274/19: Beschikking van het Gerecht van 8 april 2021 — Target Ventures Group/EUIPO — Target Partners (TARGET VENTURES) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Verklaring van afstand van het litigieuze merk – Afdoening zonder beslissing)

23

2021/C 252/32

Zaak T-358/19: Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Groupe Canal +/Commissie (Mededinging – Mededingingsregelingen – Televisiedistributie – Besluit dat toezeggingen verbindend verklaart – Intrekking van de bestreden handeling – Afdoening zonder beslissing)

23

2021/C 252/33

Zaak T-822/19: Beschikking van het Gerecht van 4 mei 2021 — Asoliva en Anierac / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Landbouw – Indeling in een van de drie categorieën olijfolie van de eerste persing – Uitvoeringsmaatregelen – Niet individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid)

24

2021/C 252/34

Zaak T-472/20 en T-472/20 GZ II: Beschikking van het Gerecht van 26 april 2021 — Jouvin / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt voor de ophaling, tracering en distributie van pakjes – Besluit houdende afwijzing van een klacht – Beroep kennelijk rechtens ongegrond – Verzoek om rechtsbijstand ingediend na het instellen van beroep)

25

2021/C 252/35

Zaak T-714/20 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 5 mei 2021 — Ovsyannikov/Raad (Kort geding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging – Geen spoedeisendheid)

25

2021/C 252/36

Zaak T-161/21: Beroep ingesteld op 25 maart 2021 — McCord/Commissie

26

2021/C 252/37

Zaak T-227/21: Beroep ingesteld op 28 april 2021 — Illumina/Commissie

27

2021/C 252/38

Zaak T-237/21: Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Fidelity National Information Services/EUIPO — IFIS (FIS)

29

2021/C 252/39

Zaak T-245/21: Beroep ingesteld op 5 mei 2021 — Varabei / Raad

29

2021/C 252/40

Zaak T-248/21: Beroep ingesteld op 7 mei 2021 — Fibrecycle/EUIPO (BACK-2-NATURE)

30

2021/C 252/41

Zaak T-253/21: Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Aquino/Parlement

31

2021/C 252/42

Zaak T-254/21: Beroep ingesteld op 10 mei 2021 — Armadora Parleros / Commissie

31

2021/C 252/43

Zaak T-257/21: Beroep ingesteld op 14 mei 2021 — Basaglia/Commissie

32

2021/C 252/44

Zaak T-259/21: Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Neolith Distribution/EUIPO (Weergave van een sierpatroon)

33

2021/C 252/45

Zaak T-268/21: Beroep ingesteld op 18 mei 2021 — Ryanair/Commissie

34

2021/C 252/46

Zaak T-149/14: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Anastasiou/Commissie en ECB

34

2021/C 252/47

Zaak T-150/14: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Pavlides/Commissie en ECB

35

2021/C 252/48

Zaak T-151/14: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Vassiliou/Commissie en ECB

35

2021/C 252/49

Zaak T-152/14: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Medilab/Commissie en ECB

35

2021/C 252/50

Zaak T-514/16: Beschikking van het Gerecht van 28 april 2021 — Tsilikas/Commissie

35

2021/C 252/51

Zaak T-534/16: Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Tsilikas/Commissie

36

2021/C 252/52

Zaak T-537/16: Beschikking van het Gerecht van 30 april 2021 — Aycinena e.a./Commissie

36

2021/C 252/53

Zaak T-541/16: Beschikking van het Gerecht van 27 april 2021 — Guillen Lazo/Parlement

36

2021/C 252/54

Zaak T-547/16: Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Miranda Garcia/Hof van Justitie van de Europese Unie

36

2021/C 252/55

Zaak T-147/18: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — APG Intercon e.a./Raad e.a.

37

2021/C 252/56

Zaak T-179/18: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Scordis, Papapetrou & Co e.a./Raad e.a.

37

2021/C 252/57

Zaak T-188/18: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Papaconstantinou e.a./Raad e.a.

37

2021/C 252/58

Zaak T-196/18: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Vital Capital Investments e.a./Raad e.a.

37

2021/C 252/59

Zaak T-197/18: Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — JV Voscf e.a./Raad e.a.

38

2021/C 252/60

Zaak T-208/18: Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Nessim Daoud e.a./Raad e.a.

38

2021/C 252/61

Zaak T-702/19: Beschikking van het Gerecht van 20 april 2021 — Compass Overseas Holdings e.a. / Commissie

38

2021/C 252/62

Zaak T-139/20: Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

38

2021/C 252/63

Zaak T-140/20: Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

39

2021/C 252/64

Zaak T-141/20: Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

39

2021/C 252/65

Zaak T-142/20: Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

39

2021/C 252/66

Zaak T-260/20: Beschikking van het Gerecht van 11 mei 2021 — Da Silva Carreira/Commissie

39

2021/C 252/67

Zaak T-66/21: Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Precisis/EUIPO — Easee (EASEE)

39


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 252/01)

Laatste publicatie

PB C 242 van 21.6.2021

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 228 van 14.6.2021

PB C 217 van 7.6.2021

PB C 206 van 31.5.2021

PB C 189 van 17.5.2021

PB C 182 van 10.5.2021

PB C 180 van 10.5.2021

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen X

(Zaak C-690/18)

(2021/C 252/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris

Partij in de strafzaak

X

In tegenwoordigheid van: Consommation, logement et cadre de vie (CLCV), France Nature Environnement, Générations futures, Greenpeace France, ADR Europe Express, Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir), AS e.a.

Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft het Hof (Zevende kamer) voor recht verklaard:

1)

Artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (1) moet aldus worden uitgelegd dat software die in het motormanagementsysteem is ingebouwd of die op dit systeem inwerkt, een “constructieonderdeel” in de zin van deze bepaling vormt, voor zover de software op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert.

2)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “emissiecontrolesysteem” in de zin van deze bepaling ziet op zowel de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf — te weten na de vorming ervan — beperken als de technologieën en de strategie die, net als het systeem van uitlaatgasrecirculatie, de emissies vooraf — te weten tijdens het ontstaan ervan — beperken.

3)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een “manipulatie-instrument” in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.

4)

Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert om de bij deze verordening vastgelegde emissiegrenswaarden na te leven en aldus de goedkeuring van deze voertuigen te verkrijgen, niet kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten die betrekking heeft op de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en op de veilige werking van het voertuig, ook al helpt het instrument veroudering of vervuiling van de motor te voorkomen.


(1)  PB 2007, L 171, blz. 1.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen Y

(Zaak C-691/18)

(2021/C 252/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris

Partij in de strafzaak

Y

In tegenwoordigheid van: BT, Consommation, logement et cadre de vie (CLCV), Générations futures, Greenpeace France, CU, Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir)

Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft het Hof (Zevende kamer) voor recht verklaard:

1)

Artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (1) moet aldus worden uitgelegd dat software die in het motormanagementsysteem is ingebouwd of die op dit systeem inwerkt, een “constructieonderdeel” in de zin van deze bepaling vormt, voor zover de software op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert.

2)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “emissiecontrolesysteem” in de zin van deze bepaling ziet op zowel de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf — te weten na de vorming ervan — beperken als de technologieën en de strategie die, net als het systeem van uitlaatgasrecirculatie, de emissies vooraf — te weten tijdens het ontstaan ervan — beperken.

3)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een “manipulatie-instrument” in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.

4)

Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert om de bij deze verordening vastgelegde emissiegrenswaarden na te leven en aldus de goedkeuring van deze voertuigen te verkrijgen, niet kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten die betrekking heeft op de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en op de veilige werking van het voertuig, ook al helpt het instrument veroudering of vervuiling van de motor te voorkomen.


(1)  PB 2007, L 171, blz. 1.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — Strafzaak tegen Z

(Zaak C-692/18)

(2021/C 252/04)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Juge d’instruction du tribunal de grande instance de Paris

Partij in de strafzaak

Z

In tegenwoordigheid van: DV, IA, ATPIC, EW e.a., Consommation, logement et cadre de vie (CLCV), Conseil national des associations familiales laïques (CNAFAL), FX, France Nature Environnement, Générations futures, GY, Greenpeace France, HZ e.a., Union fédérale des consommateurs — Que choisir (UFC — Que choisir)

Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft het Hof (Zevende kamer) voor recht verklaard:

1)

Artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (1) moet aldus worden uitgelegd dat software die in het motormanagementsysteem is ingebouwd of die op dit systeem inwerkt, een “constructieonderdeel” in de zin van deze bepaling vormt, voor zover de software op de werking van het emissiecontrolesysteem inwerkt en de doelmatigheid ervan vermindert.

2)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip “emissiecontrolesysteem” in de zin van deze bepaling ziet op zowel de technologieën en de zogenoemde uitlaatgasnabehandelingsstrategie die de emissies achteraf — te weten na de vorming ervan — beperken als de technologieën en de strategie die, net als het systeem van uitlaatgasrecirculatie, de emissies vooraf — te weten tijdens het ontstaan ervan — beperken.

3)

Artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een instrument dat parameters herkent die verband houden met het verloop van de in deze verordening bedoelde goedkeuringsprocedures, met de bedoeling de prestaties van het emissiecontrolesysteem tijdens deze procedures te verbeteren teneinde de goedkeuring van het voertuig te verkrijgen, een “manipulatie-instrument” in de zin van deze bepaling is, zelfs indien een dergelijke verbetering sporadisch ook kan worden waargenomen onder normale gebruiksomstandigheden.

4)

Artikel 5, lid 2, onder a), van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument dat de prestaties van het systeem ter beheersing van de emissies van voertuigen tijdens de goedkeuringsprocedures systematisch verbetert om de bij deze verordening vastgelegde emissiegrenswaarden na te leven en aldus de goedkeuring van deze voertuigen te verkrijgen, niet kan vallen onder de in deze bepaling vastgestelde uitzondering op het verbod van dergelijke instrumenten die betrekking heeft op de bescherming van de motor tegen schade of ongevallen en op de veilige werking van het voertuig, ook al helpt het instrument veroudering of vervuiling van de motor te voorkomen.


(1)  PB 2007, L 171, blz. 1.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/4


Hogere voorziening, ingesteld op 10 september 2020 door Comprojecto-Projectos e Construções, Lda. e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 8 juli 2020 in zaak T-90/20 REC, Comprojecto-Projectos e Construções e.a./ECB en Banco de Portugal

(Zaak C-450/20 P)

(2021/C 252/05)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirerende partijen: Comprojecto-Projectos e Construções, Lda., Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo, Julião Maria Gomes de Azevedo en Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo (vertegenwoordiger: M. Ribeiro, advogado)

Andere partijen in de procedure: Europese Centrale Bank en Banco de Portugal

Het Hof van Justitie (Zevende kamer) heeft de hogere voorziening bij beschikking van 5 mei 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Las Palmas de Gran Canaria (Spanje) op 6 oktober 2020 — Banco de Santander S.A. / YS

(Zaak C-503/20)

(2021/C 252/06)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Las Palmas de Gran Canaria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banco de Santander S.A.

Verwerende partij: YS

Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft het Hof van Justitie (Zesde kamer) de eerste vraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en op de tweede vraag geantwoord dat richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 (2) en richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (3), aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling, zoals uitgelegd in de nationale rechtspraak, die ter bestrijding van woekerpraktijken voorziet in een beperking van het jaarlijkse kostenpercentage dat de consument in het kader van een consumentenkredietovereenkomst in rekening mag worden gebracht, mits deze regeling niet in strijd is met de door deze richtlijnen geharmoniseerde regels inzake met name informatieverplichtingen.


(1)  PB 1987, L 42, blz. 48.

(2)  PB 1990, L 61, blz. 14.

(3)  PB 2008, L 133, blz. 66.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/5


Hogere voorziening, ingesteld op 22 oktober 2020 door Hochmann Marketing GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 23 januari 2020 in zaak T-807/19, Hochmann Marketing GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-539/20 P)

(2021/C 252/07)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Hochmann Marketing GmbH (vertegenwoordiger: J. Jennings, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.o 17 de Barcelona (Spanje) op 15 december 2020 — Administración General del Estado / Ayuntamiento de Les Cabanyes

(Zaak C-679/20)

(2021/C 252/08)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.o 17 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Administración General del Estado

Verwerende partij: Ayuntamiento de Les Cabanyes

Bij beschikking van 6 mei 2021 heeft het Hof van Justitie (Negende kamer) vastgesteld dat het kennelijk onbevoegd is om te antwoorden op de vragen die de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.o 17 de Barcelona (bestuursrechter nr. 17 Barcelona, Spanje) bij beslissing van 11 december 2020 heeft gesteld.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/6


Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2021 door Tinnus Enterprises LLC tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 18 november 2020 in zaak T-574/19, Tinnus Enterprises / EUIPO

(Zaak C-29/21 P)

(2021/C 252/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Tinnus Enterprises LLC (vertegenwoordigers: A. Odle en R. Palijama, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 5 mei 2021 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet werd toegelaten en dat Tinnus Enterprises LLC haar eigen kosten moest dragen.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/6


Hogere voorziening ingesteld op 1 februari 2021 door Embutidos Monells, SA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 2 december 2020 in zaak T-639/19, Sánchez Romero Carvajal Jabugo/EUIPO — Embutidos Monells (5MS MMMMM)

(Zaak C-59/21 P)

(2021/C 252/10)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Embutidos Monells, SA (vertegenwoordigers: L. Broschat García en L. Polo Flores, abogados)

Andere partijen in de procedure: Sánchez Romero Carvajal Jabugo, S. A. U., Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 18 mei 2021 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Embutidos Monells, SA haar eigen kosten moet dragen.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/7


Hogere voorziening ingesteld op 2 februari 2021 door BSH Hausgeräte GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 2 december 2020 in zaak T-152/20, BSH Hausgeräte GmbH / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-67/21 P)

(2021/C 252/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: BSH Hausgeräte GmbH (vertegenwoordiger: S. Biagosch, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) heeft bij beschikking van 12 mei 2021 de hogere voorziening niet toegelaten en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/7


Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2021 door easyCosmetic Swiss GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Enkelvoudige kamer) van 9 december 2020 in zaak T-858/19, easyCosmetic Swiss GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-93/21 P)

(2021/C 252/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: easyCosmetic Swiss GmbH (vertegenwoordigers: D. Terheggen, Rechtsanwalt, S. E. Sullivan, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, U.W.I. Unternehmensberatungs- und Wirtschaftsinformations GmbH

Bij beschikking van 20 mei 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor de toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Mercantil no7 de Barcelona (Spanje) op 11 maart 2021 — AD e.a. / PACCAR Inc, DAF TRUCKS NV en DAF Trucks Duitsland GmbH

(Zaak C-163/21)

(2021/C 252/13)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Mercantil no7 de Barcelona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AD en andere

Verwerende partijen: PACCAR Inc, DAF TRUCKS NV en DAF Trucks Duitsland GmbH

Prejudiciële vraag

Dient artikel 5, lid 1, van richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014, betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (1), aldus te worden uitgelegd dat de overlegging van relevant bewijsmateriaal uitsluitend betrekking heeft op reeds bestaande documenten die in het bezit zijn van de verweerder of van een derde of, indien dit niet het geval is, omvat artikel 5, lid 1, dan ook de mogelijkheid om documenten te overleggen die de partij tot wie het verzoek om informatie is gericht ex novo moet vervaardigen, door informatie, kennis of gegevens waarover zij beschikt te compileren of te rubriceren.


(1)  PB 2014, L 349, blz. 1


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 23 maart 2021 — Nokia Technologies Oy/Daimler AG

(Zaak C-182/21)

(2021/C 252/14)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nokia Technologies Oy

Verwerende partij: Daimler AG

Andere deelnemers aan de procedure: Continental Automotive GmbH, Continental Automotive Hungary Kft., Bury Sp. z.o.o., TomTom Sales B.V., VALEO Telematik und Akustik GmbH (voorheen Peiker acustic GmbH), Robert Bosch GmbH, Huawei Technologies Deutschland GmbH, TomTom International B.V., Sierra Wireless S.A.

Prejudiciële vragen

A.

Bestaat er een verplichting om prioritair een licentie te verlenen aan de toeleveranciers?

1.

Kan een onderneming in een latere productiefase zich ter betwisting van de vordering tot staking van een octrooi-inbreuk, ingesteld door de houder van een octrooi dat essentieel is voor een door een standaardisatieorganisatie opgestelde standaard (SEO), die jegens deze organisatie de onherroepelijke verbintenis is aangegaan om aan derden een licentie tegen FRAND-voorwaarden te verlenen, beroepen op misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU wanneer de standaard waarvoor het litigieuze octrooi essentieel is, respectievelijk delen daarvan, reeds wordt toegepast in een onderdeel dat is betrokken door de verwerende onderneming, en haar leveranciers bereid zijn om een licentie te nemen, maar de octrooihouder weigert voor de producten die de standaard gebruiken tegen FRAND-voorwaarden een eigen onbeperkte licentie te verlenen voor alle octrooirechtelijk relevante vormen van gebruik?

a)

Geldt dat met name wanneer het in de betrokken bedrijfstak van de verkopers van de eindproducten de gewoonte is om voor de door het geleverde onderdeel gebruikte octrooien door middel van het nemen van licenties te zorgen voor een vanuit het oogpunt van de intellectuele eigendom duidelijke juridische situatie?

b)

Geldt het beginsel dat prioritair een licentie wordt verleend ten aanzien van de toeleveranciers in elke fase van de leveringsketen of alleen ten aanzien van de toeleveranciers die rechtstreeks voorafgaan aan de verkoper van het eindproduct in de waardeketen? Zijn ook hier de gewoonten in het zakelijk verkeer doorslaggevend?

2.

Vereist het in het mededingingsrecht neergelegde verbod van misbruik dat de toeleverancier voor alle octrooirechtelijk relevante vormen van gebruik tegen FRAND-voorwaarden een eigen onbeperkte licentie wordt verleend voor producten die de standaard gebruiken, zodat eindverkopers (en in voorkomend geval de afnemers in een eerder stadium) zelf geen eigen, afzonderlijke licentie van de SEO-houder meer nodig hebben om in het geval van een bestemmingsconform gebruik van het betrokken geleverde onderdeel een octrooi-inbreuk te vermijden?

3.

Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord: stelt artikel 102 VWEU bijzondere kwalitatieve, kwantitatieve en/of andere eisen aan de criteria op grond waarvan de houder van een standaard-essentieel octrooi beslist tegen welke potentiële inbreukmakers op verschillende niveaus van dezelfde productie- en waardeketen hij een vordering tot staking van een octrooi-inbreuk instelt?

B.

Verduidelijking van de vereisten die zijn geformuleerd in het arrest van het Hof in de zaak Huawei/ZTE (arrest van 16 juli 2015, C-170/13) (1):

1.

Bestaat de mogelijkheid om, ongeacht het feit dat wederzijdse verplichtingen om te handelen (kennisgeving van de inbreuk, verzoek om een licentie, FRAND-conform licentieaanbod; licentieaanbod aan de prioritair te licentiëren toeleverancier) van de SEO-houder en de SEO-gebruiker precontentieus moeten worden nagekomen, verplichtingen om te handelen die in de precontentieuze fase niet zijn nagekomen, met behoud van rechten alsnog na te komen gedurende een gerechtelijke procedure?

2.

Kan alleen worden aangenomen dat er sprake is van een duidelijk licentieverzoek van de octrooigebruiker, wanneer op grond van een uitvoerige beoordeling van alle omstandigheden duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat de SEO-gebruiker voornemens en bereid is om met de SEO-houder een licentieovereenkomst tegen FRAND-voorwaarden te sluiten, hoe deze (bij gebrek aan een op dat tijdstip geformuleerd licentieaanbod hoe dan ook nog niet te overziene) FRAND-voorwaarden er ook uit mogen zien?

a)

Geeft een inbreukmaker, die meerdere maanden niet reageert op de kennisgeving van de inbreuk, daarmee volgens de regels te kennen dat hij geen interesse heeft in het nemen van een licentie, zodat het — ondanks een verbaal licentieverzoek — daaraan ontbreekt, met als gevolg dat de stakingsvordering van de SEO-houder moet worden toegewezen?

b)

Kan uit licentievoorwaarden die de SEO-gebruiker heeft voorgesteld met een tegenaanbod, worden afgeleid dat er geen sprake is van een licentieverzoek, met als gevolg dat de stakingsvordering van de SEO-houder vervolgens kan worden toegewezen, zonder voorafgaande toetsing of het eigen licentieaanbod van de SEO-houder (dat is voorafgegaan aan het tegenaanbod van de SEO-gebruiker) überhaupt in overeenstemming is met de FRAND-voorwaarden?

c)

Is een dergelijke conclusie in ieder geval niet mogelijk indien de licentievoorwaarden van het tegenaanbod, waaruit zou moeten worden afgeleid dat er geen sprake is van een licentieverzoek, voorwaarden zijn waarvan noch kennelijk duidelijk is, noch door de hoogste rechterlijke instantie is geoordeeld dat zij onverenigbaar zijn met FRAND-voorwaarden?


(1)  C-170/13, EU:C:215:477.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/9


Beroep ingesteld op 1 april 2021 — Commissie/Polen

(Zaak C-204/21)

(2021/C 252/15)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P.J.O. Van Nuffel, K. Herrmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

vaststelling dat de Republiek Polen, door artikel 42a, leden 1 en 2, en artikel 55, lid 4, van de ustawa — Prawo o ustroju sądów powszechnych (wet betreffende de gewone rechterlijke instanties; hierna: “p.u.s.p.”), artikel 26, lid 3, en artikel 29, leden 2 en 3, van de ustawa o Sądzie Najwyższym (wet op de Sąd Najwyższy; hierna: “u.s.n.”) en artikel 5, leden 1a en 1b, van de ustawa o sądach administracyjnych (wet op de bestuursrechterlijke instanties; hierna: “u.s.a.”), in de versie die voortvloeit uit de ustawa — Prawo o ustroju sądów powszechnych, ustawy o Sądzie Najwyższym oraz niektórych innych ustaw (wet betreffende de gewone rechterlijke instanties, de wet op de Sąd Najwyższy en enkele andere wetten; hierna: “wijzigingswet”), evenals artikel 8 van de wijzigingswet, waarin voor alle nationale rechterlijke instanties is bepaald dat het niet-toelaatbaar is te onderzoeken of is voldaan aan de Unierechtelijke vereisten van een onafhankelijk, onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, vast te stellen en te handhaven, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over artikel 6, lid 1, EVRM, artikel 267 VWEU en het beginsel van voorrang van het Unierecht;

vaststelling dat de Republiek Polen, door artikel 26, leden 2 en 4 tot en met 6, en artikel 82, leden 2 tot en met 5, u.s.n., in de versie die voortvloeit uit de wijzigingswet, en artikel 10 van de wijzigingswet, waarbij de behandeling van middelen en rechtsvragen over het gebrek aan onafhankelijkheid van een rechterlijke instantie of rechter bij uitsluiting is toegewezen aan de Izba Kontroli Nadzwyczajnej i Spraw Publicznych (kamer voor buitengewone controle en publieke aangelegenheden) van de Sąd Najwyższy, vast te stellen en te handhaven, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 267 VWEU en het beginsel van voorrang van het Unierecht;

vaststelling dat de Republiek Polen, door artikel 107, lid 1, punten 2 en 3, p.u.s.p. en artikel 72, lid 1, punten 1 tot en met 3, u.s.n., in de versie die voortvloeit uit de wijzigingswet, waarbij mogelijk is gemaakt dat het onderzoek of is voldaan aan het vereiste van een onafhankelijk, onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, vast te stellen en te handhaven, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 267 VWEU;

vaststelling dat de Republiek Polen, door de bevoegdheid om te beslissen in zaken die een rechtstreekse invloed hebben op de status en de ambtsvervulling van rechters en gerechtsassessoren [zoals toestemming om rechters en gerechtsassessoren strafrechtelijk aansprakelijk te stellen of in bewaring te stellen, arbeids- en socialezekerheidszaken met betrekking tot rechters van de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) en zaken over de pensionering van een rechter van de Sąd Najwyższy] toe te wijzen aan de tuchtkamer van de van de Sąd Najwyższy, waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet zijn gegarandeerd, de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU;

vaststelling dat de Republiek Polen, door artikel 88a p.u.s.p., artikel 45, lid 3, u.s.n., en artikel 8, lid 2, u.s.a., in de versie die voortvloeit uit de wijzigingswet, vast te stellen en te handhaven, het recht heeft miskend op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in respectievelijk artikel 7 en artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 6, lid 1, onder c), artikel 6, lid 3, en artikel 9, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1);

verwijzing van de Republiek Polen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De tuchtkamer van de Sąd Najwyższy vormt, gelet op de omstandigheden waaronder zij is ontstaan, de samenstelling en de toegekende bevoegdheden geen rechterlijke instantie die voldoet aan het vereiste van een onafhankelijk gerecht in de zin van artikel 19, lid 1, VEU, in samenhang met artikel 47 van het Handvest. In verband daarmee vormt de handhaving van haar rechtsmacht in zaken van andere nationale rechters over de status en de voorwaarden voor de vervulling van het ambt van rechter een schending van hun onafhankelijkheid en een geval van niet-nakoming van artikel 19, lid 1, VEU.

De bepalingen van de wijzigingswet van 20 december 2019 waarbij is uitgesloten dat nationale rechters kunnen onderzoeken of formaties die rechtspreken in zaken waarin het Unierecht een rol speelt, voldoen aan de vereisten van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van artikel 19, lid 1, VEU, in samenhang met artikel 47 van het Handvest, vormen een geval van niet-nakoming van die bepalingen en schenden het mechanisme van prejudiciële verzoeken dat in artikel 267 VWEU is neergelegd. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie zijn de nationale rechterlijke instanties verplicht te verzekeren dat zaken met betrekking tot rechten die justitiabelen aan het recht van de Unie ontlenen, worden behandeld door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. De kwalificatie van een dergelijk onderzoek als een tuchtrechtelijk vergrijp vormt eveneens een schending van het Unierecht. Elke nationale rechter moet, als rechter van de Unie, de mogelijkheid hebben ambtshalve of op verzoek te beoordelen of Unierechtelijke zaken worden behandeld door een onafhankelijk gerecht in de zin van het Unierecht zonder dreiging dat jegens die rechters een disciplinaire procedure wordt ingeleid. Het toedelen van de uitsluitende bevoegdheid om verzoeken over de uitsluiting van een rechter van een bepaalde zaak aan de kamer voor buitengewone controle en publieke aangelegenheden van de Sąd Najwyższy of de bepaling van de bevoegde rechtsprekende formatie vanwege een klacht over het ontbreken van onafhankelijkheid van een rechter of van een rechterlijke instantie leidt ertoe dat de overige nationale rechterlijke instanties onmogelijk kunnen voldoen aan de bovengenoemde verplichtingen en het Hof van Justitie geen prejudiciële vragen kunnen stellen over de uitlegging van dit vereiste van Unierecht. Daarentegen is elke nationale rechterlijke instantie volgens de rechtspraak van het Hof gerechtigd in geval van twijfel over de uitlegging krachtens artikel 267 VWEU prejudiciële vragen te stellen en rechterlijke instanties waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep zijn daartoe gehouden.

De verplichting van elke rechter om binnen 30 dagen van zijn benoeming tot rechter informatie te geven over zijn lidmaatschap van verenigingen, over functies die hij heeft vervuld in een stichting die geen economische activiteiten uitoefent en ook over zijn lidmaatschap van een politieke partij voorafgaand aan de benoeming tot rechter en de publicatie van die informatie in het openbare-informatiebulletin schendt het grondrecht van een rechter op bescherming van het privéleven en van zijn persoonsgegevens, en de bepalingen van verordening (EU) 2016/679.


(1)  PB 2016, L 119, blz. 1


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 31 maart 2021 — Strafzaak tegen V. S.

(Zaak C-205/21)

(2021/C 252/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Verzoekende partij

Ministerstvo na vatreshnite raboti, Glavna direktsia za borba s organiziranata prestapnost

Beklaagde

V. S.

Prejudiciële vragen

1)

Is artikel 10 van richtlijn 2016/680 (1) rechtsgeldig uitgevoerd in nationaal recht door de verwijzing in de nationale wet — met name artikel 25, lid 3, en artikel 25a van de Zakon za ministerstvo na vatreshnite raboti (wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken) — naar de soortgelijke bepaling van artikel 9 van verordening 2016/679 (2)?

2)

Is voldaan aan het in artikel 10, onder a), van richtlijn 2016/680 — gelezen in samenhang met artikel 52 ervan en met de artikelen 3 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — gestelde vereiste dat een beperking van het recht op menselijke integriteit en van het recht op bescherming van persoonsgegevens bij wet moet zijn voorzien, wanneer er sprake is van tegenstrijdige nationale bepalingen met betrekking tot de vraag of de verwerking van genetische en biometrische gegevens met het oog op registratie door de politie is toegestaan?

3)

Verzet artikel 6, onder a), van richtlijn 2016/680 juncto artikel 48 van het Handvest zich tegen nationale wettelijke bepalingen — met name artikel 68, lid 4, van de wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken — die aan de rechter de verplichting opleggen om de verplichte verzameling van persoonsgegevens (het nemen van dossierfoto’s en vingerafdrukken, alsook van stalen met het oog op het aanmaken van een DNA-profiel) te bevelen, wanneer een van een ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk strafbaar feit beschuldigde persoon weigert vrijwillig mee te werken aan deze verzameling van persoonsgegevens, zonder dat de rechter kan beoordelen of er gegronde vermoedens bestaan dat deze persoon het ten laste gelegde ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk strafbaar feit heeft gepleegd?

4)

Verzetten artikel 10, artikel 4, lid 1, onder a) en c), en artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2016/680 zich tegen nationale wettelijke bepalingen — met name artikel 68, leden 1 tot en met 3, van de wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken — volgens welke als algemene regel geldt dat van alle van ambtshalve vervolgbare en opzettelijke strafbare feiten beschuldigde personen dossierfoto’s en vingerafdrukken moeten worden genomen, alsook stalen met het oog op het aanmaken van een DNA-profiel?


(1)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB 2016, L 119, blz. 89).

(2)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 1 april 2021 — Autoridade Tributária e Aduaneira / DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA

(Zaak C-218/21)

(2021/C 252/17)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij (verwerende partij in eerste aanleg): Autoridade Tributária e Aduaneira

Verwerende partij (verzoekende partij in eerste aanleg): DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA

Prejudiciële vragen

1)

Is het verenigbaar met het Unierecht, en in het bijzonder met bijlage IV bij de Zesde btw-richtlijn (1), dat punt 2.27 van lijst I bij het btw-wetboek aldus wordt toegepast dat de reparatie en het onderhoud van liften door de onderneming waarop de […] feiten betrekking hebben, daaronder vallen, zodat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op die diensten?

2)

Is het verenigbaar met het [Unie]recht, en in het bijzonder met bijlage IV bij de Zesde btw-richtlijn, dat die bepaling van het btw-wetboek aldus wordt toegepast dat er ook rekening wordt gehouden met andere bepalingen van nationaal recht, namelijk artikel 1207, artikel 204, lid 1, onder e), en lid 3, en artikel 1421, lid 2, onder b), van het burgerlijk wetboek (bepalingen die zien op de overeenkomst tot aanneming van werk, onroerend goed en de omstandigheid dat er bij liften van wordt uitgegaan dat er sprake is van gemeenschappelijk ruimten van gebouwen in mede-eigendom)?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 29 maart 2021 — VX / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-224/21)

(2021/C 252/18)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VX

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 63 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 65, lid 1, VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een belastingregeling van een lidstaat, in het kader van de directe belastingen, die de inkomsten van natuurlijke personen belast en waarin, ten aanzien van niet-ingezeten belastingplichtigen en van inkomsten uit vermogenswinst op onroerend goed die worden verkregen door de verkoop van in die lidstaat gelegen onroerende goederen, twee juridische regelingen naast elkaar bestaan, waarbij in de ene i) een specifiek evenredig vast tarief van 28 % van de totale inkomsten uit vermogenswinst (tax base), berekend overeenkomstig de algemene regels voor het bepalen (kwantificering, quantum) ervan, wordt toegepast, terwijl in de andere ii) de regeling voor ingezetenen wordt toegepast, volgens welke na berekening van de inkomsten uit vermogenswinst overeenkomstig die algemene regels, slechts de helft van die inkomsten (50 %) in aanmerking wordt genomen (tax base) en die inkomsten (50 % van de vermogenswinst) — verplicht — worden opgeteld (cumulatie) bij de overige inkomsten die de belastingplichtige in dat jaar waar ook ter wereld heeft verkregen, waarna wordt bepaald welk belastingtarief moet worden toegepast op het totaal van die inkomsten op basis van de algemene schaal die van toepassing is op ingezetenen (op schijven gebaseerde progressieve tarieven die lopen van 14,5 % tot 48 % en die kunnen worden verhoogd met maximaal 5 % ingeval het totale bedrag van de inkomsten bepaalde drempels overschrijdt), welk tarief in het geval van niet-ingezetenen uitsluitend wordt toegepast op die inkomsten, dat wil zeggen op de vermogenswinst op onroerend goed, die voor 50 % wordt meegeteld (terwijl in het geval van ingezetenen het op die wijze berekende tarief wordt toegepast op die inkomsten en op alle overige in dat jaar verkregen inkomsten)?

Opgemerkt zij dat de niet-ingezeten belastingplichtige moet kiezen voor een van de twee mogelijke regelingen die worden vermeld op het aangifteformulier inkomstenbelasting, dat hij hoe dan ook moet indienen in de lidstaat (Portugal), zowel wanneer hij ervoor kiest om te worden belast volgens de algemene regeling voor niet-ingezetenen [zoals uiteengezet in punt i) hierboven] als wanneer hij ervoor kiest om te worden belast volgens de regeling die van toepassing is op ingezetenen [zoals uiteengezet in punt ii) hierboven], en waarop hij een van beide opties moet aanvinken. De aangifteplicht voor niet-ingezetenen (indiening van een aangifteformulier inkomstenbelasting model 3) bestond reeds vóór de vaststelling van de wetswijziging waarbij de mogelijkheid om te kiezen voor de op ingezetenen van toepassing zijnde regeling werd opgenomen in het officiële model van die aangifte.

Wanneer de niet-ingezetene ervoor kiest om te worden belast volgens de regeling die van toepassing is op ingezetenen, moet hij (op dat aangifteformulier) het totaal van alle gedurende het jaar waar ook ter wereld door hem verkregen inkomsten vermelden.

2)

Moet artikel 63 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 65, lid 1, VWEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een belastingregeling van een lidstaat, in het kader van de directe belastingen, die de inkomsten van natuurlijke personen belast en waarin in geval a) (ingezetenen) de inkomsten uit vermogenswinst, verminderd met 50 % (tax base), verplicht worden opgeteld bij de overige inkomsten die de belastingplichtige in hetzelfde jaar waar ook ter wereld heeft verkregen (zonder de mogelijkheid van opting out), om op die manier de totale inkomsten van de ingezetene voor dat jaar vast te stellen, waarop de op schijven gebaseerde progressieve tarieven zoals vermeld in de algemene schaal worden toegepast (na toepassing van persoonlijke verminderingen en aftrekposten), terwijl in geval b) (niet-ingezetenen) een specifiek vast tarief wordt toegepast op de totale inkomsten uit vermogenswinst (tax base) (nadat de waarde van die inkomsten is bepaald volgens dezelfde regels als die welke worden toegepast op ingezetenen)?

Opgemerkt zij dat in geval a) de progressieve tarieven lopen van 14,5 % tot 48 % en het maximale marginale tarief kan worden verhoogd met maximaal 5 % wanneer het totale bedrag van de inkomsten een bepaalde drempel overschrijdt, terwijl in geval b) het specifieke tarief gelijk is aan 28 %.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 21 april 2021 — SIA “Piltenes meži”/Lauku atbalsta dienests

(Zaak C-251/21)

(2021/C 252/19)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa (Senāts)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in eerste aanleg en eiseres tot cassatie: SIA “Piltenes meži”

Andere partij in de cassatieprocedure: Lauku atbalsta dienests

Prejudiciële vragen

1)

Vallen betalingen voor in bosgebied gevestigde microreservaten die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (1), binnen de werkingssfeer van artikel 30, lid 6, van verordening nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (2)?

2)

Is de toekenning van compensatie voor microreservaten die zijn ingesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, onderworpen aan de beperkingen betreffende betalingen aan ondernemingen in moeilijkheden zoals deze worden opgelegd door verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (3)?


(1)  PB 2010, L 20, blz. 7.

(2)  PB 2013, L 347, blz. 487.

(3)  PB 2014, L 193, blz. 1.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Okrazhen sad Vidin (Bulgarije) op 23 april 2021 — Corporate Commercial Bank AD (in staat van insolventie) / Elit Petrol AD

(Zaak C-260/21)

(2021/C 252/20)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Okrazhen sad Vidin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Corporate Commercial Bank AD (in staat van insolventie)

Verwerende partij: Elit Petrol AD

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 63 VWEU, dat het vrije verkeer van kapitaal en betalingen regelt, aldus worden uitgelegd dat het zich uitstrekt tot een verrekening die plaatsvindt in het kader van de verhouding met een bankinstelling, wanneer een handelsvennootschap die een schuld jegens een bank heeft, haar schulden voldoet door verrekening met schuldvorderingen die zij harerzijds op die bank heeft, die qua bedrag bepaald zijn en die opeisbaar zijn?

2)

Moet artikel 63 VWEU aldus worden uitgelegd dat wanneer de voorwaarden voor de geldigheid van verrekeningen die reeds rechtmatig hebben plaatsgevonden in het kader van de verhouding tussen een handelsvennootschap en een bankinstelling, in die zin worden gewijzigd dat die verrekeningen ongeldig worden verklaard op grond van nieuwe voorwaarden die met terugwerkende kracht worden toegepast op die eerdere verrekeningen, die wijziging een beperking in de zin van artikel 63, lid 1, VWEU vormt indien zij leidt tot een inperking van de mogelijkheid om schulden te voldoen aan andere vennootschappen, waarvan personen uit andere lidstaten van de Europese Unie aandelen of rechten van deelneming hebben dan wel obligaties bezitten?

3)

Moet artikel 63 VWEU aldus worden uitgelegd dat het een nationale regeling toelaat waarbij de voorwaarden voor de geldigheid van verrekeningen die reeds rechtmatig hebben plaatsgevonden in het kader van de verhouding tussen een handelsvennootschap en een bankinstelling, met terugwerkende kracht worden gewijzigd, en waarbij die verrekeningen ongeldig worden verklaard op grond van nieuwe voorwaarden die met terugwerkende kracht worden toegepast op die eerdere verrekeningen?

4)

Moeten artikel 4, lid 2, onder a), alsook de artikelen 26, 27, 114 en 115 VWEU, die de interne markt van de Europese Unie regelen, aldus worden uitgelegd dat zij ook in gevallen waarin de rechtsbetrekkingen alleen tussen rechtssubjecten met dezelfde nationaliteit bestaan en bijgevolg als nationale rechtsbetrekkingen zonder rechtstreeks grensoverschrijdend verband met de interne markt van de Europese Unie kunnen worden aangemerkt, een nationale regeling toelaten waarbij de voorwaarden voor de geldigheid van verrekeningen die reeds rechtmatig hebben plaatsgevonden in het kader van de verhouding tussen een handelsvennootschap en een bankinstelling in één lidstaat, met terugwerkende kracht worden gewijzigd in die zin dat die verrekeningen ongeldig worden verklaard op grond van nieuwe voorwaarden die met terugwerkende kracht worden toegepast op die eerdere verrekeningen?

5)

Moeten artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 1, VEU, en artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de vaststelling van een nationale regeling waarbij de voorwaarden voor de geldigheid van verrekeningen in het kader van de verhouding tussen een handelsvennootschap en een bankinstelling in die zin worden gewijzigd dat aan de nieuwe voorwaarden uitdrukkelijk terugwerkende kracht wordt verleend en dat de verrekeningen ongeldig worden verklaard die in een eerdere periode rechtmatig hebben plaatsgevonden, terwijl in de betrokken lidstaat ten aanzien van de bankinstelling een insolventieprocedure is geopend en er gerechtelijke procedures aanhangig zijn waarin wordt gevorderd om verrekeningen ongeldig te verklaren die reeds tegenover de bank hebben plaatsgevonden op een tijdstip waarop daarvoor andere juridische voorwaarden golden?

6)

Moet het rechtszekerheidsbeginsel als algemeen beginsel van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij de voorwaarden voor de geldigheid van verrekeningen in het kader van de verhouding met een bankinstelling in die zin worden gewijzigd dat aan de nieuwe voorwaarden uitdrukkelijk terugwerkende kracht wordt verleend en dat de verrekeningen ongeldig worden verklaard die in een eerdere periode rechtmatig hebben plaatsgevonden, terwijl in de betrokken lidstaat ten aanzien van de bankinstelling een insolventieprocedure is geopend en er gerechtelijke procedures aanhangig zijn waarin wordt gevorderd om verrekeningen ongeldig te verklaren die reeds tegenover de bank hebben plaatsgevonden op een tijdstip waarop daarvoor andere juridische voorwaarden golden?


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 23 april 2021 — A / B

(Zaak C-262/21)

(2021/C 252/21)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partij: B

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 2, punt 11, van verordening (EG) nr. 2201/2003 (1) van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: “verordening Brussel II bis”), dat betrekking heeft op de ongeoorloofde overbrenging van een kind, aldus worden uitgelegd dat zich een situatie als bedoeld in die bepaling voordoet wanneer een van de ouders, zonder toestemming van de andere ouder, het kind vanuit de staat van zijn verblijfplaats overbrengt naar een andere lidstaat, en wel naar de lidstaat die verantwoordelijk is krachtens een overdrachtsbesluit dat door een autoriteit is vastgesteld op grond van verordening (EU) nr. 604/2013 (2) van het Europees Parlement en de Raad (hierna: “Dublin III-verordening”), aan die kwalificatie beantwoordt?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 2, punt 11, van de verordening Brussel II bis, over de ongeoorloofde overbrenging van een kind, dan aldus worden uitgelegd dat een situatie waarin een rechterlijke instantie van de staat van de verblijfplaats van het kind het besluit van een autoriteit om de behandeling van het dossier over te dragen, nietig heeft verklaard, maar waarin het kind waarvan de terugkeer wordt gelast niet meer over een geldige verblijfsvergunning in de staat van zijn verblijfplaats beschikt, noch het recht heeft om die staat binnen te komen of er te verblijven, aan die kwalificatie beantwoordt?

3)

Indien, gelet op het antwoord dat op de eerste of op de tweede vraag wordt gegeven, de verordening Brussel II bis aldus moet worden uitgelegd dat er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofd niet doen terugkeren van het kind, en dat het kind derhalve moet worden teruggestuurd naar de staat van zijn verblijfplaats, moet artikel 13, alinea 1, onder b), van het Haags Verdrag van 1980 dan aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een terugkeer van het kind op grond dat:

i)

er een ernstig risico bestaat in de zin van deze bepaling dat indien een zuigeling waarvan de moeder persoonlijk de zorg op zich heeft genomen, alleen wordt teruggestuurd, hij door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of op enige andere wijze in een onduldbare situatie wordt gebracht, of

ii)

het kind in de staat van zijn verblijfplaats onder toezicht zou worden gesteld en — hetzij alleen, hetzij samen met zijn moeder — in een opvanghuis zou worden geplaatst, hetgeen erop zou wijzen dat er een ernstig risico bestaat in de zin van deze bepaling dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of op enige andere wijze in een onduldbare situatie wordt gebracht, of

iii)

het kind, zonder geldige verblijfsvergunning, in een onduldbare situatie zou worden gebracht in de zin van deze bepaling?

4)

Indien, gelet op het antwoord op de derde vraag, de in artikel 13, alinea 1, onder b), van het Haags Verdrag van 1980 opgenomen weigeringsgronden aldus kunnen worden uitgelegd dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of op enige andere wijze in een onduldbare situatie wordt gebracht, moet artikel 11, lid 4, van de verordening Brussel II bis, gelezen in samenhang met het begrip ‚belangen van het kind’ in de zin van artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en deze verordening, dan aldus worden uitgelegd dat, in een situatie waarin noch het kind noch de moeder een geldige verblijfsvergunning heeft in de staat van de verblijfplaats van het kind en zij dus niet het recht hebben om dit land binnen te komen of er te verblijven, de staat van de verblijfplaats van het kind adequate voorzieningen moet treffen om ervoor te zorgen dat het kind en zijn moeder legaal in die lidstaat kunnen verblijven? Indien op de staat van de verblijfplaats van het kind een dergelijke verplichting rust, moet het beginsel van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten dan aldus worden uitgelegd dat de lidstaat die het kind overdraagt, op grond van dit beginsel ervan kan uitgaan dat de staat van de verblijfplaats van het kind zijn verplichtingen zal nakomen, of vereist het belang van het kind dat van de autoriteiten van de staat van de verblijfplaats nadere informatie wordt verkregen over de concrete maatregelen die voor de bescherming van het kind zijn genomen of zullen worden genomen, zodat de lidstaat die het kind overdraagt met name kan oordelen of deze maatregelen adequaat zijn ten aanzien van de belangen van het kind?

5)

Indien op de staat van de verblijfplaats van het kind niet de hierboven in de vierde prejudiciële vraag bedoelde verplichting rust om adequate maatregelen te nemen, moet artikel 20 van het Haags Verdrag van 1980, gelezen in het licht van artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan aldus worden uitgelegd dat het zich, in de hierboven in de derde prejudiciële vraag, onder i) tot en met iii), bedoelde situaties, tegen de terugkeer van het kind verzet op grond dat deze terugkeer strijdig zou kunnen worden geacht, in de zin van deze bepaling, met de fundamentele beginselen met betrekking tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013, L 180, blz. 31).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Högsta Domstol (Zweden) op 23 april 2021 — Norra Stockholm Bygg AB / Per Nycander AB

(Zaak C-268/21)

(2021/C 252/22)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta Domstol

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Norra Stockholm Bygg AB

Verwerende partij: Per Nycander AB

Andere partij in de procedure: Entral AB

Prejudiciële vragen

1)

Stelt artikel 6, leden 3 en 4, van de algemene verordening gegevensbescherming (1) ook eisen aan de nationale procesrechtelijke wetgeving betreffende de exhibitieplicht?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, houdt de algemene verordening gegevensbescherming dan in dat bij de beoordeling van de vraag of moet worden beslist tot exhibitie van een document met daarin persoonsgegevens tevens rekening moet worden gehouden met het belang van de geregistreerde? Worden er in het Unierecht in dat geval nadere vereisten gesteld aan de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Budapest Környéki Törvényszék (Hongarije) op 28 april 2021 — WD / Agrárminiszter

(Zaak C-273/21)

(2021/C 252/23)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budapest Környéki Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WD

Verwerende partij: Agrárminiszter

Prejudiciële vraag

Moet artikel 32, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 1307/2013/EU (1) aldus worden uitgelegd dat een onroerend goed, dat in het kadaster is ingeschreven als luchtvaartterrein dat zijn landbouwbestemming heeft verloren en waar geen luchtvaartterreingerelateerde activiteit plaatsvindt, moet worden aangemerkt als een overwegend voor landbouwdoeleinden gebruikt areaal indien daar een veehouderijactiviteit wordt uitgeoefend?


(1)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013 L 347, blz. 608).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/18


Hogere voorziening, ingesteld op 3 mei 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 24 februari 2021 in zaak T-161/18, Braesch e.a./Commissie

(Zaak C-284/21 P)

(2021/C 252/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en K. Blanck, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Anthony Braesch, Trinity Investments DAC, Bybrook Capital Master Fund LP, Bybrook Capital Hazelton Master Fund LP, Bybrook Capital Badminton Fund LP

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

zelf uitspraak doen op het beroep in eerste aanleg alsook dat beroep verwerpen wegens niet-ontvankelijkheid, en

de andere partijen in de procedure verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert één enkel middel aan.

Volgens haar heeft het Gerecht artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 1, onder h), van de procedureverordening op het gebied van staatssteun (1) geschonden door verzoekende partijen in eerste aanleg ten onrechte als “belanghebbenden” aan te merken.

Op basis daarvan is het Gerecht ten onrechte tot de slotsom gekomen dat verzoekende partijen in eerste aanleg krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU procesbevoegd zijn ten aanzien van besluit C(2017) 4690 final van de Commissie van 4 juli 2017 betreffende steunmaatregel SA.47677 (2017/N), waarbij goedkeuring wordt verleend voor — met de interne markt verenigbaar geachte — staatssteun van Italië ten gunste van Banca Monte dei Paschi di Siena.


(1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/19


Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Europese Commissie / Franse Republiek

(Zaak C-286/21)

(2021/C 252/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: O. Beynet, M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Franse Republiek is blijven tekortschiet in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (1), gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn, doordat die lidstaat stelselmatig en voortdurend de daggrenswaarde voor fijne stofdeeltjes (PM10) heeft overschreden in de agglomeratie en kwaliteitszone Parijs (FR04A01/FR11ZAG01) sinds 1 januari 2005, alsmede in de zone Martinique/Fort-de-France (FR39N10/FR02ZAR01) van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2016;

vaststellen dat de Franse Republiek sinds 11 juni 2010 in die twee zones is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met bijlage XV bij deze richtlijn, en met name in de verplichting om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk is.

Middelen en voornaamste argumenten

Wat Parijs betreft, is de daggrenswaarde vanaf 2005 tot de meest recente gegevens — namelijk die van 2019 — voortdurend niet in acht genomen. Bovendien is er sprake van een grote tekortkoming wat betreft de overschrijdingen van de dagwaarde in de zone Parijs (het aantal overschrijdingen is tweemaal zo hoog als het aantal toegestane overschrijdingen) en is de situatie in dit opzicht sinds 2015 niet verbeterd. Wat de zone Martinique betreft, is de daggrenswaarde tot en met 2016 voortdurend niet in acht genomen (behalve in 2008).

Zowel in de zone Parijs als in de zone Martinique werden de grenswaarden voor PM10 overschreden bij het verstrijken van de termijn om te reageren op het met redenen omklede advies. Op dat ogenblik had Frankrijk plannen moeten opstellen en bekendmaken. Uit de analyse blijkt dat Frankrijk dergelijke plannen niet heeft opgesteld. De door Frankrijk genomen maatregelen (op nationaal en regionaal niveau) hebben er niet voor gezorgd dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden, zoals richtlijn 2008/50 voorschrijft.


(1)  PB 2008, L 152, blz. 1.


Gerecht

28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/20


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Sun Stars & Sons/EUIPO — Carpathian Springs (AQUA CARPATICA)

(Zaak T-637/19) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk AQUA CARPATICA - Ouder driedimensionaal Uniemerk en ouder driedimensionaal nationaal merk VODAVODA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 252/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun Stars & Sons Pte Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordigers: M. Maček en C. Saettel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Carpathian Springs SA (Vatra Dornei, Roemenië) (vertegenwoordigers: D. Bogdan, G. Bozocea en M. Stănescu, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 augustus 2019 (zaak R 317/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sun Stars & Sons en Carpathian Springs

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sun Stars & Sons Pte Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/20


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Sun Stars & Sons/EUIPO — Valvis Holding (AC AQUA AC)

(Zaak T-638/19) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk AC AQUA AC - Ouder driedimensionaal Uniemerk en ouder driedimensionaal nationaal merk VODAVODA - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 252/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun Stars & Sons Pte Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordiger: M. Maček en C. Saettel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Valvis Holding SA (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordigers: D. Bogdan, G. Bozocea en M. Stănescu, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 augustus 2019 (zaak R 649/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Sun Stars & Sons en Valvis Holding

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Valvis Holding SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/21


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Metamorfoza/EUIPO — Tiesios kreivės (MUSEUM OF ILLUSIONS)

(Zaak T-70/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk MUSEUM OF ILLUSIONS - Ouder Uniebeeldmerk MUSEUM OF ILLUSIONS - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 95 van verordening 2017/1001”)

(2021/C 252/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Metamorfoza d.o.o. (Zagreb, Kroatië) (vertegenwoordiger: A. Bijelić, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Tiesios kreivės (Vilnius, Litouwen)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2019 (zaak R 663/2019-2) inzake een oppositieprocedure tussen Tiesios kreivės en Metamorfoza

Dictum

1)

Het besluit van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 december 2019 (zaak R 663/2019-2) wordt vernietigd.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 103 van 30.3.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/22


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Tornado Boats International/EUIPO — Haygreen (TORNADO)

(Zaak T-167/20) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk TORNADO - Absolute nietigheidsgrond - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 252/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Tornado Boats International ApS (Lystrup, Denemarken) (vertegenwoordiger: M. Hoffgaard Rasmussen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Folliard-Monguiral en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: David Haygreen (Colwyn Bay, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: R. Harrison, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 17 januari 2020 (zaak R 1169/2018-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen D. Haygreen en Tornado Boats International

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Tornado Boats International ApS draagt haar eigen kosten en die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

David Haygreen draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 175 van 25.5.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/22


Arrest van het Gerecht van 12 mei 2021 — Bavaria Weed/EUIPO (BavariaWeed)

(Zaak T-178/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk BavariaWeed - Absolute weigeringsgrond - Merk dat in strijd is met de openbare orde - Artikel 7, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001”)

(2021/C 252/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bavaria Weed GmbH (Herrsching am Ammersee, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Wolhändler, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Söder, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 januari 2020 (zaak R 1458/2019-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken BavariaWeed als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Bavaria Weed GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 191 van 8.6.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/23


Beschikking van het Gerecht van 8 april 2021 — Target Ventures Group/EUIPO — Target Partners (TARGET VENTURES)

(Zaak T-274/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Verklaring van afstand van het litigieuze merk - Afdoening zonder beslissing”)

(2021/C 252/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Target Ventures Group Ltd (Road Town, Britse Maagdeneilanden) (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: P. Sipos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Target Partners GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Klett en C. Mikyska, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2019 (zaak R 1685/2017-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Target Ventures Group en Target Partners

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Target Ventures Group Ltd en Target Partners GmbH worden verwezen in hun eigen kosten en elk in de helft van de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 213 van 24.6.2019.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/23


Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Groupe Canal +/Commissie

(Zaak T-358/19) (1)

(“Mededinging - Mededingingsregelingen - Televisiedistributie - Besluit dat toezeggingen verbindend verklaart - Intrekking van de bestreden handeling - Afdoening zonder beslissing”)

(2021/C 252/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groupe Canal + SA (Issy-les-Moulineaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Wilhelm, P. Gassenbach en O. de Juvigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, C. Urraca Caviedes en L. Wildpanner, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 7 maart 2019 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.40023 — Grensoverschrijdende toegang tot betaaltelevisie), waarbij een verbindend karakter wordt verleend aan de toezeggingen door The Walt Disney Company, The Walt Disney Company Limited, Universal Studios International B.V., Universal Studios Limited and Comcast Corporation, CPT Holdings Inc., Colgems Productions Limited, Sony Corporation, Warner Bros. International Television Distribution Inc., Warner Media LLC, Sky UK Limited en Sky Limited.

Dictum

1)

Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist.

2)

Op het verzoek tot interventie van de Franse Republiek hoeft niet meer te worden beslist.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van Groupe Canal +, met uitzondering van de kosten betreffende het verzoek tot interventie.

4)

Groupe Canal +, de Commissie en de Franse Republiek dragen elk hun eigen kosten betreffende het verzoek tot interventie.


(1)  PB C 270 van 12.8.2019.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/24


Beschikking van het Gerecht van 4 mei 2021 — Asoliva en Anierac / Commissie

(Zaak T-822/19) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Landbouw - Indeling in een van de drie categorieën olijfolie van de eerste persing - Uitvoeringsmaatregelen - Niet individueel geraakt - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 252/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Asociación Española de la Industria y Comercio Exportador de Aceite de Oliva (Asoliva) (Madrid, Spanje), Asociación Nacional de Industriales Envasadores y Refinadores de Aceites Comestibles (Anierac) (Madrid) (vertegenwoordiger: V. Rodríguez Fuentes, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Konstantinidis, F. Castilla Contreras en M. Morales Puerta, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, onder b), van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1604 van de Commissie van 27 september 2019 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2568/91 inzake de kenmerken van olijfoliën en oliën uit afvallen van olijven en de desbetreffende analysemethoden (PB 2019, L 250, blz. 14)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Asociación Española de la Industria y Comercio Exportador de Aceite de Oliva (Asoliva) en Asociación Nacional de Industriales Envasadores y Refinadores de Aceites Comestibles (Anierac) worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 27 van 27.1.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/25


Beschikking van het Gerecht van 26 april 2021 — Jouvin / Commissie

(Zaak T-472/20 en T-472/20 GZ II) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Mededinging - Mededingingsregelingen - Markt voor de ophaling, tracering en distributie van pakjes - Besluit houdende afwijzing van een klacht - Beroep kennelijk rechtens ongegrond - Verzoek om rechtsbijstand ingediend na het instellen van beroep”)

(2021/C 252/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Frédéric Jouvin (Clichy, Frankrijk) (vertegenwoordiger: L. Bôle-Richard, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Ernst, A. Keidel en A. Boitos, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2020) 3503 final van de Commissie van 28 mei 2020 tot afwijzing van de door verzoeker ingediende klacht inzake beweerdelijke inbreuken op artikel 101 VWEU

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard.

2)

Het verzoek om rechtsbijstand wordt afgewezen.

3)

Frédéric Jouvin wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 423 van 7.12.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/25


Beschikking van de president van het Gerecht van 5 mei 2021 — Ovsyannikov/Raad

(Zaak T-714/20 R)

(“Kort geding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Verzoek tot opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid”)

(2021/C 252/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Dmitry Vladimirovich Ovsyannikov (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: J. Iriarte Ángel en E. Delage González, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. Marcos Fraile en P. Mahnič, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2014, L 78, blz. 16), verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2014, L 78, blz. 6), besluit (GBVB) 2017/2163 van de Raad van 20 november 2017 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2017, L 304, blz. 51), uitvoeringsverordening (EU) 2017/2153 van de Raad van 20 november 2017 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2017, L 304, blz. 3), besluit (GBVB) 2020/399 van de Raad van 13 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2020, L 78, blz. 44), uitvoeringsverordening (EU) 2020/398 van de Raad van 13 maart 2020 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2020, L 78, blz. 1), besluit (GBVB) 2020/1269 van de Raad van 10 september 2020 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2020, L 298, blz. 23), uitvoeringsverordening (EU) 2020/1267 van de Raad van 10 september 2020 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2020, L 298, blz. 1), besluit (GBVB) 2020/1368 van de Raad van 1 oktober 2020 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2020, L 318, blz. 5), en uitvoeringsverordening (EU) 2020/1367 van de Raad van 1 oktober 2020 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2020, L 318, blz. 1), voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoeker.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/26


Beroep ingesteld op 25 maart 2021 — McCord/Commissie

(Zaak T-161/21)

(2021/C 252/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Raymond Irvine McCord (Belfast, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: C. O’Hare, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het besluit en/of de ontwerpverordening van 29 januari 2021 van de Europese Commissie om artikel 16 van het protocol inzake Noord-Ierland bij het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019/C 384 I/01) (hierna: “akkoord inzake de terugtrekking”) in werking te zetten, nietig verklaren en;

krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het besluit van de Europese Commissie om geen bekendgemaakt beleid te hebben, nietig verklaren, of gelasten dat de Europese Commissie een beleid over de omstandigheden waarin zij artikel 16 van het protocol inzake Noord-Ierland in werking zal zetten, ontwikkelt en bekendmaakt;

krachtens artikel 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verklaren dat de Europese Commissie heeft nagelaten een besluit te nemen om een bekendgemaakt beleid te hebben, of gelasten dat de Europese Commissie een beleid over de omstandigheden waarin zij artikel 16 van het protocol inzake Noord-Ierland in werking zal zetten, ontwikkelt en bekendmaakt;

de Commissie verwijzen in verzoekers kosten voor dit beroep, met inbegrip van alle voorbereidende juridische kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker aan dat het besluit en/of de ontwerpverordening van de Commissie om zich te beroepen op artikel 16 van het protocol inzake Noord-Ierland bij het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1), onevenredig en onrechtmatig was. Hij verklaart voorts dat de Commissie gehouden is tot bekendmaking van haar beleid inzake het in werking zetten van artikel 16 van het protocol inzake Noord-Ierland bij het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in de toekomst.


(1)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2019, CI 384, blz. 1).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/27


Beroep ingesteld op 28 april 2021 — Illumina/Commissie

(Zaak T-227/21)

(2021/C 252/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Illumina, Inc. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Beard, QC, en P. Chappatte, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het op grond van artikel 22, lid 3, van verordening 139/2004/EG betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1) vastgestelde besluit van de Europese Commissie van 19 april 2021 (zaak COMP/M.10188), waarbij de Commissie het door de Autorité de la Concurrence (mededingingsautoriteit, Frankrijk) op grond van artikel 22, lid 1, van de concentratieverordening ingediende verwijzingsverzoek van 9 maart 2021 heeft ingewilligd en zich bevoegd heeft verklaard om de concentratie van Illumina, Inc. en GRAIL, Inc. te toetsen aan de concentratieverordening;

nietigverklaring van de vijf overige met dat besluit verband houdende besluiten van de Commissie waarbij respectievelijk aan Nederland, België, Griekenland, IJsland en Noorwegen wordt toegestaan zich bij het verwijzingsverzoek aan te sluiten;

nietigverklaring van het verwijzingsverzoek;

indien en voor zover dat nodig is, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 11 maart 2021 waarbij Illumina ervan in kennis is gesteld dat de Commissie een verwijzingsverzoek had ontvangen en dat op grond van artikel 22, lid 4, tweede volzin, van de concentratieverordening tot rechtsgevolg had dat het Illumina krachtens artikel 7 van de concentratieverordening niet was toegestaan om de concentratie tot stand te brengen;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

1.

Eerste middel: het besluit van de Commissie om de concentratie te onderzoeken valt buiten haar bevoegdheid. Meer bepaald:

wordt de doelstelling van de concentratieverordening onjuist omschreven in het besluit;

wordt in het besluit niet erkend dat het uitzonderlijk is dat zaken worden verwezen op grond van artikel 22 (en artikel 9) van de concentratieverordening, noch dat de bevoegdheden restrictief moeten worden uitgelegd;

wordt in het besluit de wetgevingsachtergrond van artikel 22 van de concentratieverordening onjuist beoordeeld;

worden in het besluit de bewoordingen van artikel 22 van de concentratieverordening onjuist opgevat;

geeft de Commissie aan het besluit een uitlegging die in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

2.

Tweede middel: het besluit van de Commissie om de concentratie te onderzoeken is ongeldig omdat de Franse mededingingsautoriteit het verwijzingsverzoek te laat heeft ingediend en/of het besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur omdat de Commissie heeft getalmd. Meer bepaald heeft de Commissie:

het recht onjuist opgevat toen zij het in artikel 22, lid 1, van de concentratieverordening vervatte begrip “kenbaar is gemaakt” uitlegde en toepaste voor de berekening van de dag waarop de termijn van 15 werkdagen een aanvang nam, en is zij ten onrechte niet tot de slotsom gekomen dat het verzoek te laat was ingediend zodat zij niet bevoegd was om het besluit vast te stellen;

subsidiair, indien en voor zover de concentratie aan de Franse autoriteiten (en/of andere lidstaten) “kenbaar gemaakt” was bij de uitnodigingsbrief op grond van artikel 22, lid 5, van de concentratieverordening, het fundamentele rechtszekerheidsbeginsel en de uit het beginsel van behoorlijk bestuur voortvloeiende verplichting om binnen een redelijke termijn te handelen heeft geschonden doordat zij heeft getalmd met het opstellen van de uitnodigingsbrief.

3.

Derde middel: de beleidswijziging in het besluit van de Commissie om de concentratie te onderzoeken is in strijd met het gewettigd vertrouwen van Illumina en met de rechtszekerheid, aangezien commissaris Vestager op 11 september 2020 in nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen heeft verklaard dat het beleid van de Commissie ten aanzien van zaken op grond van artikel 22 zou wijzigen na de bekendmaking van nieuwe richtsnoeren. De uitnodigingsbrief is echter vóór de bekendmaking van de nieuwe richtsnoeren verzonden, op een tijdstip waarop het officieel vastgelegde beleid van de Commissie gericht was op het ontmoedigen van verwijzingsverzoeken van lidstaten die op grond van hun eigen nationale recht niet bevoegd waren. Derhalve heeft de Commissie haar nieuwe beleid uitgevoerd vóór de bekendmaking van haar nieuwe richtsnoeren met betrekking tot artikel 22, hetgeen in strijd was met het gewettigd vertrouwen van Illumina en met de rechtszekerheid.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke onjuistheden en beoordelingsfouten die de grondslag voor het besluit van de Commissie om de concentratie te onderzoeken ondermijnen. Meer bepaald:

bevatten de uitnodigingsbrief en het verwijzingsverzoek fundamentele feitelijke onjuistheden en/of was de procedure onrechtvaardig/werden de rechten van de verdediging niet geëerbiedigd, waardoor het besluit en/of het verzoek onrechtmatig zijn/is;

is de vaststelling van de Commissie dat de handel tussen de lidstaten wordt beïnvloed, onjuist omdat zij niet berust op degelijke bewijzen;

is de vaststelling van de Commissie dat de concentratie in significante mate gevolgen dreigt te hebben voor de mededinging, onjuist omdat zij niet berust op degelijke bewijzen.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/29


Beroep ingesteld op 4 mei 2021 — Fidelity National Information Services/EUIPO — IFIS (FIS)

(Zaak T-237/21)

(2021/C 252/38)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fidelity National Information Services, Inc. (Jacksonville, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Wilhelm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Banca IFIS SpA (Mestre, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk FIS — inschrijvingsaanvraag nr. 13 232 236

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 februari 2021 in zaak R 1460/2020-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in verzoeksters kosten voor dit beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/29


Beroep ingesteld op 5 mei 2021 — Varabei / Raad

(Zaak T-245/21)

(2021/C 252/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mikalai Mikalevich Varabei (Novopolotsk, Belarus) (vertegenwoordigers: G. Kremslehner, H. Kühnert, advocaten, en M. Lester QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit (GBVB) 2021/353 van de Raad van 25 februari 2021 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2021/339 van de Raad van 25 februari 2021 tot uitvoering van artikel 8 bis van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus (2) met onmiddellijke ingang nietig verklaren.

de Raad verwijzen in zijn eigen kosten en in die van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, dat is ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten. Verzoeker voert aan dat de Raad niet heeft uitgelegd in welk opzicht verzoekers zakenbelangen aantonen dat hij profijt trekt van het Lukashenka-regime of het steunt. Integendeel, verzoekers zakenbelangen in de oliesector, de kolentransportsector en de banksector zijn niet van zodanige aard of omvang dat daaruit zou blijken dat hij op een of andere manier steun verleent aan of profijt trekt van het regime.

Voorts stelt verzoeker dat de opneming van zijn naam op de lijst niet kan worden gehandhaafd op grond dat hij mede-eigenaar van de Bremino Group is. Laatstgenoemde heeft geen selectieve belastingvoordelen of andere vormen van steun van de Belarussische regering ontvangen.


(1)  PB L 68, 26.2.2021, blz. 189.

(2)  PB L 68, 26.2.2021, blz. 29.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/30


Beroep ingesteld op 7 mei 2021 — Fibrecycle/EUIPO (BACK-2-NATURE)

(Zaak T-248/21)

(2021/C 252/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fibrecycle Pty Ltd (Helensvale, Australië) (vertegenwoordiger: T. Stein, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk BACK-2-NATURE — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 485 655

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 3 maart 2021 in zaak R 1699/2020-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/31


Beroep ingesteld op 11 mei 2021 — Aquino/Parlement

(Zaak T-253/21)

(2021/C 252/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Robert Aquino (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

het besluit van 7 juli 2020 nietig te verklaren waarbij de directeur-generaal van het directoraat-generaal Personeelszaken de verkiezing van de voorzitter van het personeelscomité nietig heeft verklaard en heeft besloten om die verkiezingen over te doen;

de constitutieve vergadering van 14 september en de daar gehouden verkiezingen nietig te verklaren, met name de verkiezing van een president van het personeelscomité;

het besluit van 5 februari 2021 tot afwijzing van verzoekers klacht van 6 oktober 2020 nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade, welke ex aequo et bono op 2 000 EUR wordt begroot;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming door de verwerende partij van zijn verplichting om ervoor te zorgen dat haar ambtenaren en hun gekozenen de mogelijkheid hebben om in alle vrijheid en met inachtneming van de vastgestelde regels hun vertegenwoordigers aan te wijzen. Voorts wordt schending van artikel 4 van het reglement van orde van het personeelscomité en niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht aangevoerd.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het recht om te worden gehoord en van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/31


Beroep ingesteld op 10 mei 2021 — Armadora Parleros / Commissie

(Zaak T-254/21)

(2021/C 252/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Armadora Parleros, SL (Santa Eugenia de Ribeira, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Navas Marqués, abogado)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Vaststellen dat de Europese Commissie door nalaten artikel 118 van verordening nr. 1224/2009 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft geschonden, meer bepaald door niet op adequate wijze controle en toezicht uit te oefenen op de juiste toepassing van deze verordening door het Koninkrijk Spanje, wat bezwarend kan zijn voor verzoekster, ARMADORA PARLEROS, S.L.

Vaststellen dat deze schending door de Commissie verzoekster, ARMADORA PARLEROS, S.L., schade heeft berokkend bestaande in gederfde winst uit de makreel- en heekvisserij in de periode van 2006 tot 2020.

De Europese Commissie veroordelen tot betaling aan ARMADORA PARLEROS, S.L. van 9 881 434,61 EUR als schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente en de kapitalisatie van deze rente.

De Europese Commissie verwijzen in alle proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan.

Verzoekster verwijt de Europese Commissie onrechtmatig te hebben gehandeld en in het bijzonder niet te hebben voldaan aan haar verplichting om controle uit te oefenen op de daadwerkelijke toepassing door het Koninkrijk Spanje van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en concreet verordening nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB 1993, L 261, blz. 1) en verordening nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB 2009, L 343, blz. 1). Dienaangaande wijst verzoekster met name op “het ontbreken van controle op het motorvermogen van trawlers die in de wateren van de Cantabrische Zee en langs de Spaanse noordoostkust vissen”.

Als gevolg van deze niet-nakoming heeft verzoekster tussen 2006 en 2020 schade geleden omdat zij geen gebruik kon maken van haar schip “Vianto Tercero”, dat door de onjuiste toepassing van het GVB moest worden gesloopt en derhalve helemaal niet meer is gebruikt. Dit alles heeft de vennootschap ARMADORA PARLEROS S.L. economische schade berokkend.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/32


Beroep ingesteld op 14 mei 2021 — Basaglia/Commissie

(Zaak T-257/21)

(2021/C 252/43)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Basaglia (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: G. Balossi, F. Fimmanò en G. Borriello, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker; Giorgio Basaglia, vordert dat het Gerecht de Europese Commissie veroordeelt tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden door de in het verzoekschrift nader aangegeven oorzaken uit hoofde van niet-contractuele aansprakelijkheid voor een bedrag van in totaal niet minder dan 5 013 328,64 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker één middel aan en een paragraaf waarin de geleden schade nader is bepaald.

Met betrekking tot de niet-contractuele aansprakelijkheid in dit geval merkt verzoeker het volgende op:

bij arrest van 23 september 2020, Basaglia/Commissie, T-727/19, heeft het Gerecht het besluit van de Commissie tot afwijzing van Basaglia’s verzoek om toegang tot documenten nietig verklaard;

bij dit arrest is met name bevestigd dat de Commissie onrechtmatig heeft gehandeld toen zij eenzijdig het recht van verzoeker tot toegang tot de gevraagde documenten heeft verkort;

door deze onrechtmatige handelwijze is evidente schade ontstaan, zowel bij de strafprocedures die jegens verzoeker aanhangig zijn als in het kader van de boekhoudzaak voor de Corte dei conti (rekenkamer, Italië), aangezien verzoeker in deze drie zaken niet in staat is geweest een volledig verweer te voeren;

tussen de verweten handwijze en de beweerde schade bestaat een duidelijk causaal verband.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/33


Beroep ingesteld op 17 mei 2021 — Neolith Distribution/EUIPO (Weergave van een sierpatroon)

(Zaak T-259/21)

(2021/C 252/44)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Neolith Distribution, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk (Weergave van een sierpatroon) — inschrijvingsaanvraag nr. 18 162 188

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 maart 2021 in zaak R 2155/2020-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO gelasten, de inschrijving van Uniebeeldmerk nr. 18 162 188 als rechtsgeldig toe te staan voor alle waren van klasse 19 waarvoor om bescherming wordt verzocht;

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure voor het EUIPO en voor het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/34


Beroep ingesteld op 18 mei 2021 — Ryanair/Commissie

(Zaak T-268/21)

(2021/C 252/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ryanair DAC (Swords, Ierland) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F.-C. Laprévote, V. Blanc, S. Rating en I.-G. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 22 december 2020 betreffende steunmaatregel SA.59029 — Italië — COVID-19 — Compensatieregeling voor luchtvaartmaatschappijen met een Italiaanse exploitatievergunning (1) nietig verklaren, en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

1.

Eerste middel: verweerster heeft specifieke bepalingen van het VWEU en de algemene Unierechtelijke beginselen die sinds het einde van de jaren ’80 ten grondslag lagen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de Europese Unie (te weten het verbod op discriminatie, het vrij verrichten van diensten — dat krachtens verordening nr. 1008/2008 (2) geldt voor het luchtvervoer — en de vrijheid van vestiging), geschonden.

2.

Tweede middel: verweerster heeft artikel 107, lid 2, onder b), VWEU onjuist toegepast en heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij haar toetsing van de evenredigheid van de steun ten opzichte van de door de COVID-19-crisis veroorzaakte schade.

3.

Derde middel: verweerster heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid ondanks ernstige moeilijkheden en heeft verzoeksters procedurele rechten geschonden.

4.

Vierde middel: verweerster is haar motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  PB 2021, C 77, blz. 6 en 7.

(2)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (herziening) (voor de EER relevante tekst) (PB 2008 L 293, blz. 3-20).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/34


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Anastasiou/Commissie en ECB

(Zaak T-149/14) (1)

(2021/C 252/46)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Pavlides/Commissie en ECB

(Zaak T-150/14) (1)

(2021/C 252/47)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Vassiliou/Commissie en ECB

(Zaak T-151/14) (1)

(2021/C 252/48)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Medilab/Commissie en ECB

(Zaak T-152/14) (1)

(2021/C 252/49)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 159 van 26.5.2014.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/35


Beschikking van het Gerecht van 28 april 2021 — Tsilikas/Commissie

(Zaak T-514/16) (1)

(2021/C 252/50)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 388 van 3.11.2014 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-74/14, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Tsilikas/Commissie

(Zaak T-534/16) (1)

(2021/C 252/51)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-11/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beschikking van het Gerecht van 30 april 2021 — Aycinena e.a./Commissie

(Zaak T-537/16) (1)

(2021/C 252/52)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 89 van 16.3.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-14/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beschikking van het Gerecht van 27 april 2021 — Guillen Lazo/Parlement

(Zaak T-541/16) (1)

(2021/C 252/53)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 127 van 20.4.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-22/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/36


Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Miranda Garcia/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak T-547/16) (1)

(2021/C 252/54)

Procestaal: Frans

De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 8.6.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-53/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — APG Intercon e.a./Raad e.a.

(Zaak T-147/18) (1)

(2021/C 252/55)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Scordis, Papapetrou & Co e.a./Raad e.a.

(Zaak T-179/18) (1)

(2021/C 252/56)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Papaconstantinou e.a./Raad e.a.

(Zaak T-188/18) (1)

(2021/C 252/57)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/37


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Vital Capital Investments e.a./Raad e.a.

(Zaak T-196/18) (1)

(2021/C 252/58)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2021 — JV Voscf e.a./Raad e.a.

(Zaak T-197/18) (1)

(2021/C 252/59)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 190 van 4.6.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beschikking van het Gerecht van 5 mei 2021 — Nessim Daoud e.a./Raad e.a.

(Zaak T-208/18) (1)

(2021/C 252/60)

Procestaal: Engels

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 211 van 18.6.2018.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beschikking van het Gerecht van 20 april 2021 — Compass Overseas Holdings e.a. / Commissie

(Zaak T-702/19) (1)

(2021/C 252/61)

Procestaal: Engels

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 10 van 13.1.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/38


Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

(Zaak T-139/20) (1)

(2021/C 252/62)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

(Zaak T-140/20) (1)

(2021/C 252/63)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

(Zaak T-141/20) (1)

(2021/C 252/64)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beschikking van het Gerecht van 29 april 2021 — Applia/Commissie

(Zaak T-142/20) (1)

(2021/C 252/65)

Procestaal: Engels

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 161 van 11.5.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beschikking van het Gerecht van 11 mei 2021 — Da Silva Carreira/Commissie

(Zaak T-260/20) (1)

(2021/C 252/66)

Procestaal: Frans

De president van de Eerste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 215 van 29.6.2020.


28.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/39


Beschikking van het Gerecht van 6 mei 2021 — Precisis/EUIPO — Easee (EASEE)

(Zaak T-66/21) (1)

(2021/C 252/67)

Procestaal: Engels

De president van de Tiende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 88 van 15.3.2021.