|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
64e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
RESOLUTIES |
|
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
|
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021 |
|
|
2021/C 106/01 |
||
|
|
ADVIEZEN |
|
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
|
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021 |
|
|
2021/C 106/02 |
||
|
2021/C 106/03 |
||
|
2021/C 106/04 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Grensoverschrijdende overheidsdiensten in Europa |
|
|
2021/C 106/05 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Agro-ecologie |
|
|
2021/C 106/06 |
||
|
2021/C 106/07 |
||
|
2021/C 106/08 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De heropstart van de culturele en creatieve sectoren |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
Comité van de Regio's |
|
|
|
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021 |
|
|
2021/C 106/09 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — 8e milieuactieprogramma |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
RESOLUTIES
Comité van de Regio's
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/1 |
Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over de vaccinatiecampagne tegen de COVID-19-pandemie
(2021/C 106/01)
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR)
|
1. |
steunt de vaccinatiestrategie van de EU als uiting van solidariteit, eenheid en doeltreffendheid, en als proces dat gebaseerd is op de beginselen van gelijke toegang tot vaccins voor alle EU-burgers, betaalbaarheid en veiligheid. Het verwerpt het “vaccinnationalisme”, dat tegen deze beginselen indruist. |
|
2. |
Het CvdR is verheugd over de doorbraak in wetenschappelijk onderzoek en innovatie die dankzij wereldwijde samenwerking in recordtijd tot veilige en doeltreffende vaccins heeft geleid, en beschouwt vaccinatie als de sleutel om het ergste van de pandemie en de dramatische gevolgen ervan voor het sociale en economische leven en de mentale weerstand in de EU achter ons te laten. Vaccinatie alleen volstaat echter niet; het aantal besmettingen moet snel dalen voordat nieuwe varianten, waarvoor nog niet in aangetoond in hoeverre de huidige vaccins er doeltreffend tegen zijn, zich in de EU verspreiden. |
|
3. |
Het CvdR benadrukt dat het goedkeuringsproces en de onderhandelingen over de toegang tot COVID-19-vaccins transparant moeten zijn, en hoopt dat de lopende en toekomstige aankopen van vaccindoses het voorwerp blijven van goede coördinatie en communicatie op EU-niveau. Het spoort de lidstaten aan om niet op dezelfde manier met de vaccins om te gaan als bij het begin van de pandemie, toen sommige van hen een gebrek aan solidariteit aan de dag legden, met tekorten aan beschermingsmiddelen, maskers en beademingsapparaten tot gevolg. |
|
4. |
Het steunt de vaccinatiecampagnes van de EU, de Wereldgezondheidsorganisatie en de lidstaten en dringt erop aan de productie en levering van vaccins op te voeren, het vaccinatieproces in een stroomversnelling te brengen en meer informatie beschikbaar te stellen, zodat de EU-burgers zo spoedig mogelijk, na een eenvoudige en uniforme procedure en ongeacht waar zij wonen, een vaccinatieafspraak krijgen aangeboden. |
|
5. |
Het neemt met bezorgdheid kennis van de onophoudelijke verspreiding van het COVID-19-virus en de moeilijkheden in Europa en de rest van de wereld om de pandemie onder controle te krijgen en de beperkende maatregelen weer op te heffen. Tevens is het bezorgd over de huidige productie en distributie van vaccins in de EU, nu sommige vaccinproducenten hun leveringen aanzienlijk hebben teruggeschroefd en nationale autoriteiten zich hierdoor gedwongen zien hun vaccinatieschema’s aan te passen. Het CvdR acht het in dit verband cruciaal dat de Europese instellingen de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat vaccinproducenten hun contractuele verplichtingen nakomen. |
|
6. |
Het CvdR herinnert eraan dat veel lokale en regionale overheden bevoegdheden hebben op gezondheidsgebied en dat zij bereid zijn om de vaccinvoorziening te ondersteunen, met name in logistiek opzicht, en om deel te nemen aan campagnes en bewustmakingsactiviteiten teneinde het vertrouwen en de acceptatie onder de burgers te vergroten en het vaccinatieproces te versnellen. Het dringt er daarom bij de lidstaten op aan om de lokale en regionale overheden actief te betrekken bij hun campagnes en bij een snelle uitvoering van hun vaccinatiestrategieën. |
|
7. |
Aangezien 70 % van de bevolking moet worden gevaccineerd om de pandemie een halt te kunnen toeroepen, is het zorgwekkend dat minder dan de helft van de Europese bevolking bereid is zich in 2021 te laten vaccineren, bijna een derde van de bevolking in zeven lidstaten zich überhaupt niet wil laten vaccineren en bijna twee derde van de Europeanen vindt dat de vaccins te snel tot stand zijn gekomen (1). |
|
8. |
Het is van essentieel belang om de burgers gerust te stellen dat de gebruikte technologie veilig is en dat de snelle productie van vaccins te danken is aan de bovengemiddelde inzet van financiële en personele middelen voor de ontwikkeling ervan. Het CvdR acht subnationale leiders het meest geschikt om deze boodschap over te brengen. |
|
9. |
Het CvdR waarschuwt voor de gevolgen van nepnieuws en desinformatie, die de vooruitzichten op een snelle massavaccinatie negatief kunnen beïnvloeden, en roept op tot een groter bewustzijn omtrent mogelijke misstanden bij vaccinatiecampagnes. Het is van mening dat de betrokkenheid van lokale en regionale overheden aanzienlijk zou kunnen bijdragen tot het tegengaan van verkeerde informatie en onzekerheid over vaccinatie. |
|
10. |
Het pleit voor de invoering van een Europees dashboard waarmee toezicht kan worden gehouden op de vaccinatiegraad en de distributie van vaccins per regio, teneinde de transparantie en de coördinatie te verbeteren en eventuele lacunes te helpen opsporen, en is van mening dat het publiek volledig moet worden geïnformeerd over vergunningen voor en de beschikbaarheid en distributie van COVID-19-vaccins. |
|
11. |
Het CvdR biedt zijn hulp en die van zijn leden aan de Europese Commissie en de lidstaten aan bij de ondersteuning van vaccinatiecampagnes door middel van de uitwisseling van beste praktijken en de verspreiding van informatie. |
|
12. |
Het CvdR is, gelet op de medische noodzaak van vaccinatiedocumentatie, ingenomen met het voornemen van de Raad om een gestandaardiseerd en interoperabel bewijs van vaccinatie voor medische doeleinden te ontwikkelen. |
|
13. |
Het dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen bij de bevordering van de toegang tot vaccins in de hele wereld. |
|
14. |
Het CvdR dringt erop aan dat de reacties van de Europese Unie, de lidstaten, de regio’s en de gemeenten op de uitbraak van de COVID-19-pandemie alomvattend worden geëvalueerd en dat daaruit relevante conclusies worden getrokken in medisch, economisch, sociaal en bestuurlijk opzicht en op het stuk van de bevoegdheden. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Enquête van de Europese Commissie (DG COMM.A3): “Public Opinion on COVID-19 Vaccination in the EU” (“Publieke opinie over de vaccinatie tegen COVID-19 in de EU”), december 2020.
ADVIEZEN
Comité van de Regio's
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/3 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht
(2021/C 106/02)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Belangrijkste punten
|
1. |
pleit voor erkenning en eerbiediging van de cruciale rol die de lokale en regionale overheden en de lidstaten spelen in het voornaamste beleid van de EU, ook op het gebied van vaardigheden, als bezitters van de relevante infrastructuur, als begunstigden van EU-fondsen en nationale en regionale steun, en als de belangrijkste toegangspoort naar de lokale en regionale gemeenschappen. Het is betreurenswaardig dat deze rol in de voorliggende mededelingen van de Europese Commissie amper wordt erkend. |
|
2. |
De werknemers in energie-intensieve sectoren moeten worden geïnformeerd over de uitdagingen en kansen die de digitale en groene transitie met zich meebrengt, en zij moeten in dit verband op passende wijze worden begeleid. |
|
3. |
De lancering van het Europees pact dat bedoeld is om aan te zetten tot gezamenlijke actie om zo het effect van de investeringen in de verbetering van bestaande vaardigheden (bijscholing) en het aanleren van nieuwe vaardigheden (omscholing) te maximaliseren, is een goede zaak. De lokale en regionale overheden moeten bij dit pact worden betrokken en zich resoluut inzetten voor scholing van iedereen in de werkende leeftijd in de hele Europese Unie. |
|
4. |
In regionale territoriale strategieën en pacten in verband met de Green Deal moet worden gewezen op het vaardighedenbeleid en de investeringen die regio’s nodig hebben. Verder dient er beter inzicht te worden verkregen in de regionale behoeften en kansen op het gebied van vaardigheden, die voor elke betrokken sector moeten worden geanalyseerd met de nadruk op koolstofarme technologieën en duurzaamheid, maar met name voor de auto-industrie, de bouw en bouwdienstverlening, de ontwerp- en creatieve sector, de farmaceutische industrie, de ICT-sector en de levensmiddelenbranche. |
|
5. |
In de meeste lidstaten spelen de lokale en regionale overheden een grote rol bij de financiering van onderwijs en de ontwikkeling van beleidsmaatregelen op het gebied van vaardigheden. De Europese Commissie zou rechtstreeks contacten moeten aanknopen met lokale en regionale overheden die geïnteresseerd zijn in de versnelde inzet van EU-middelen via proefprojecten, de formulering van lokale en regionale strategieën en actieplannen en de hogere financiering voor nieuwe initiatieven, zodat acties kunnen worden uitgevoerd, ook al worden er op middellange termijn geen partnerschapsovereenkomsten gesloten. |
|
6. |
Tijdens de huidige pandemie hebben de meeste onderwijssystemen snel en flexibel gereageerd op nieuwe uitdagingen, en in een aantal lidstaten is de digitalisering van het onderwijs bijzonder snel gegaan. Er bestaan echte regionale succesverhalen, maar de aandacht zou vooral moeten uitgaan naar:
|
|
7. |
Het Comité herinnert eraan dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van 17 september 2020 inzake de uitvoering van de nationale plannen voor herstel en veerkracht in het kader van NextGenerationEU “Omscholing en bijscholing” heeft opgenomen als vlaggenschipinitiatief, samen met de aanpassing van de onderwijsstelsels met het oog op de ondersteuning van digitale vaardigheden en onderwijs en beroepsopleiding voor alle leeftijden. Een en ander opent nieuwe financiële perspectieven voor de lidstaten en dus ook voor de regionale en lokale overheden. |
Beleidsaanbevelingen
|
8. |
De lokale en regionale overheden staan voor nieuwe uitdagingen, met name tijdens de COVID-19-pandemie. Elke dag komen er echter ook tal van nieuwe initiatieven bij in reactie op die uitdagingen. De meest in het oog springende voorbeelden daarvan houden verband met de digitalisering van het onderwijs en het lokale bedrijfsleven. De Europese Commissie zou moeten onderzoeken of zij een Europees platform kan opzetten met geselecteerde goede praktijkvoorbeelden dat voor de lokale en regionale overheden toegankelijk is, zodat zij inspiratie voor nieuwe initiatieven kunnen opdoen en strategieën voor aanpassing en veerkracht en actieplannen kunnen ontwikkelen. Al dit soort initiatieven zouden door het Comité en zijn leden worden verwelkomd en ondersteund. |
|
9. |
Zowel in het beroeps- als in het technisch onderwijs zijn praktijklessen onontbeerlijk. Daarom is dit onderwijs, veel meer dan het onderwijs in digitale, taal- en andere zachte vaardigheden, meestal verbonden met concrete plaatsen en opleidingsfaciliteiten. We zouden goede praktijkvoorbeelden in bepaalde regio’s moeten gaan identificeren die inspiratie kunnen opleveren voor nieuwe initiatieven in andere regio’s. |
|
10. |
Het Comité verzoekt de Europese Commissie de in de mededeling uiteengezette aanpak te herzien en rekening te houden met de grote rol die de lokale en regionale overheden spelen bij de ondersteuning en ontwikkeling van vaardighedengerelateerde infrastructuur in de meeste lidstaten. Deze overheden hebben immers belangrijke bevoegdheden op het vlak van onderwijs- en opleidingsbeleid en hebben flinke invloed op het jeugd- en werkgelegenheidsbeleid. |
|
11. |
Crises zoals de COVID-19-pandemie verstoren het onderwijs en de opleidingsstelsels en worden vaak gevolgd door een periode van hoge werkloosheid en economische onzekerheid. Ook hebben laaggekwalificeerde volwassenen dringend steun nodig om de arbeidsmarkt te betreden of daar te blijven, nog afgezien van de veranderingen waar zij op de arbeidsmarkt mee te maken krijgen als gevolg van de groene en digitale transitie (1). In dit opzicht zijn de voorgestelde initiatieven voor vaardigheden en beroepsonderwijs en -opleiding hard nodig om het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren (recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren). |
|
12. |
Het Comité kijkt uit naar de op handen zijnde goedkeuring van de “Verklaring van Osnabrück” door de EU-ministers van Onderwijs voor de modernisering van beroepsonderwijs en -opleiding in Europa en de verdieping van de grensoverschrijdende samenwerking binnen een Europese onderwijsruimte (2). Aldus zou ook het vrijwillige karakter van de aanbeveling versterkt kunnen worden. In dit verband zouden de lokale en regionale overheden volledig moeten worden betrokken bij de uitwerking en uitvoering van nationale beleidsstrategieën voor volwasseneneducatie. |
|
13. |
In het licht van de COVID-19-crisis dienen digitale opleidingsoplossingen en afstandsonderwijs ook voor beroepsonderwijs en -opleiding te worden verbeterd en is er indien wenselijk een betere tracering van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding nodig, waarbij geen nodeloze administratieve lasten mogen worden gecreëerd. Verder moeten beroepsonderwijs en -opleiding aantrekkelijker worden en moet er voor samenhang en samenwerking tussen beroepsonderwijs en -opleiding en het algemene onderwijsstelsel worden gezorgd. Bovendien vindt het Comité dat het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen moet worden herzien om gediversifieerde, op maat gesneden leerlingplaatsen van hoge kwaliteit te garanderen. Ook wijst het op het belang van gelijke toegang en van het recht op bijscholing voor alle werknemers. |
|
14. |
De situatie verschilt aanzienlijk binnen de EU, wat een van de belangrijkste uitdagingen is bij de opstelling en uitvoering van nieuwe normen en praktijken voor onderwijs en opleiding. De regionale verschillen worden veroorzaakt door de vaardighedenkloof en de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden in de EU en zullen waarschijnlijk groter worden als het lokale en regionale beleid niet goed is opgezet en niet passend gefinancierd wordt. Daarom dringt het Comité nogmaals aan op een meer regionale focus bij de beoordeling van de vooruitgang die met de uitvoering van de nieuwe vaardighedenagenda en het beleid voor beroepsonderwijs en -opleiding wordt geboekt. |
|
15. |
Het Comité is van mening dat beleidsinterventies moeten overeenstemmen met de regionale context en één aanpak voor iedereen niet werkt. In beleid op lokaal en regionaal niveau moeten oplossingen navenant worden aangepast. |
|
16. |
De kwestie omtrent de toegang van mensen die sociaal kwetsbaar zijn of buiten de samenleving staan tot onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit moet worden aangepakt, zodat gelijke toegang in geen van de lidstaten wordt belemmerd. |
|
17. |
Het zou een goede zaak zijn wanneer er sneller een Europese onderwijsruimte tot stand zou worden gebracht, om hoogwaardig onderwijs voor iedereen te waarborgen. De EU moet met inachtneming van de bevoegdheidsverdeling, het subsidiariteitsbeginsel en het verbod op harmonisering en op basis van de behoeften van de burgers de samenwerking en wisselwerking tussen onderwijsstelsels en verschillende lesprogramma’s bevorderen, ondersteunen en aanvullen. |
|
18. |
Het risico bestaat dat de groene transitie en de pandemie meer negatieve gevolgen hebben voor minderheden, vrouwen, kinderen, adolescenten, jongeren en mensen uit kansarme gemeenschappen, met name in afgelegen, dunbevolkte en berggebieden, waar de bevolking veel moeilijker toegang krijgt tot opleiding en onderwijs van goede kwaliteit. Dit probleem moet op een empirisch onderbouwde wijze worden aangepakt met oog voor de specifieke behoeften van deze groepen in alle regio’s. In dit verband stelt het Comité voor om ook oog te hebben voor mensen met een handicap als een van de groepen die zwaar door de beschreven problemen worden getroffen. |
|
19. |
Gezien de grote betekenis van de nieuwe STEM-vaardigheden (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) moeten deze in alle regio’s op alle onderwijsniveaus toegankelijk zijn, met inachtneming van genderevenwicht. In het kader van de bevordering van de dubbele transitie moeten het belang van deze vakken voor de arbeidsmarkt van de toekomst en de kansen die zij toekomstige werknemers bieden, onder de aandacht worden gebracht van leerlingen in het secundair onderwijs (ISCED-niveaus 2 en 3) wanneer zij zich op hun loopbaan oriënteren. De bedoeling is om hen voor onderwijs- en opleidingsprogramma’s te laten kiezen die met genoemde vakken samenhangen, waarbij rekening moet worden gehouden met taalrechten en ervoor moet worden gezorgd dat deze nieuwe vaardigheden toegankelijk zijn voor alle generaties en bevolkingsgroepen. |
|
20. |
Openbare hogeronderwijsinstellingen moeten voorrang krijgen zodat lokale en regionale initiatieven worden gestimuleerd, en er moet worden gezocht naar publieke en particuliere investeringen om de door de nieuwe vaardigheden geboden kansen te benutten. Het lokaal en regionaal onderzoek op dit vlak zou zich moeten toespitsen op het gebruik van nieuwe vaardigheden in alle Europese regio’s. |
|
21. |
De Europese samenwerking op het gebied van vaardigheden en beroepsopleiding moet gericht zijn op het lokale en regionale niveau, op de lokale en regionale overheden en op een stabiele toegang tot scholen en aanbieders van opleidingen. Samenwerkingsplatforms mogen niet louter bestemd zijn voor de lidstaten en voor partijen die al bij dit beleidsterrein betrokken zijn. |
|
22. |
Het is een goede zaak dat in het kader van actie 7 van de vaardighedenagenda ook wordt verwezen naar de bevordering van de door de sociale economie gegenereerde ondernemingskansen, zoals het helpen van lokale gemeenschappen, het sluiten van lokale green deals en het activeren van kwetsbare groepen. Het Comité zou in dit verband graag zien dat de lokale en regionale overheden nauwer worden betrokken bij de uitwerking van het door de Europese Commissie aangekondigde actieplan voor de sociale economie voor 2021. |
|
23. |
Het EU-onderwijsprogramma Erasmus+ speelt een belangrijke rol bij de verwerving van interculturele en meertalige vaardigheden. Door de pandemie bestaat het risico dat veel studenten, leerlingen en jongeren met een leercontract niet van de door het programma geboden mogelijkheden gebruik kunnen maken. Daarom moeten snel oplossingen worden gevonden die aangepast zijn aan de nieuwe omstandigheden, zodat de doelstellingen van Erasmus+ gehaald kunnen blijven worden, waarbij met het oog op sociale integratie de studenten, leerlingen en jongeren met een leercontract moeten worden ondersteund die tot nu toe niet in gelijke mate aan Erasmus+ hebben deelgenomen. |
|
24. |
De pandemie, de Green Deal en de digitalisering zijn de belangrijkste stuwende krachten achter veranderingen in de Europese economie. Veranderingen zijn welkom wanneer sprake is van doelgerichte resultaten voor het milieu en de toekomstige economische ontwikkeling in Europa. Werknemers moeten toegang hebben tot de nieuwe vaardigheden voor het nieuwe tijdperk van groene en digitale groei om veerkrachtiger te worden, in lijn met de opkomende en groeiende sectoren, zodat elke discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden het hoofd kan worden geboden. Werknemers moeten worden ondersteund met gerichte, op maat gesneden begeleiding op de werkplek. Het Comité wijst erop dat mensen die op zoek zijn naar nieuwe kansen op de arbeidsmarkt, het meest openstaan voor het leren van nieuwe vaardigheden. Tegelijkertijd moeten ondernemingen worden ondersteund bij het verstrekken van opleidingsadvies aan hun personeel. |
|
25. |
Er is in alle regio’s een kritische massa nodig ten aanzien van financiering en steun voor herstel, opbouw van veerkracht en nieuwe vaardigheden in onderwijs en opleiding, waaronder de scholing van leerkrachten en opleiders, op alle vakgebieden en alle onderwijsniveaus. In de budgetten van de EU-programma’s waarmee rechtstreeks in onderwijs en vaardigheden wordt geïnvesteerd, met name Erasmus+ en ESF+, mag dan ook niet worden gesneden. |
|
26. |
Leerkrachten, opleiders, studenten en leerlingen hebben in de snel digitaliserende wereld van onderwijs en opleiding nieuwe ICT-gerelateerde en operationele vaardigheden nodig alsook gedragsgerelateerde vaardigheden op het gebied van informatie en digitale en mediageletterdheid (3). Regio’s en steden moeten op basis van lokaal en regionaal beleid bewijsstukken ontwikkelen waaruit blijkt dat leerkrachten en opleiders over de vereiste vaardigheden beschikken en zich aan de nieuwe situatie hebben aangepast. Eventuele knelpunten en discrepanties vragen om gecoördineerde en op maat gesneden oplossingen in opleidingsprogramma’s voor leerkrachten en om de voortdurende verbetering van de vaardigheden van leerkrachten. |
|
27. |
Het Comité staat achter het idee dat in de toekomst in Horizon Europa de resultaten te zien moeten zijn van empirisch onderbouwd, toegepast onderzoek naar de definitie van nieuwe vaardigheden, naar digitale, onlinelesmethoden, naar het aanbieden van een reeks basisvaardigheden voor iedereen, onder wie sprekers van minderheidstalen, etnische en gemarginaliseerde groepen, en naar multilevel governance op vaardighedengerelateerde beleidsterreinen, met actieve deelname van de lokale en regionale overheden. |
|
28. |
Lokale en regionale partnerschappen, bestaande uit lokale en regionale overheden, deskundigengroepen, vertegenwoordigers van werkgevers en aanbieders van onderwijs en opleidingen, kunnen een beter begrip opleveren van hoe vaardigheden in een regionale context zo doeltreffend en snel mogelijk kunnen worden verworven. Dit soort partnerschappen kunnen in dit opzicht de aanjager vormen van lokale en regionale veranderingen door kennis, begrip en vertrouwen op te bouwen en door alle belanghebbenden bij de veranderingen te betrekken. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Volgens Cedefop had in 2016 in de EU 23 % van de volwassenen van 25-64 jaar een laag opleidingsniveau, dat wil zeggen lager secundair onderwijs of minder (ISCED 2) (https://www.cedefop.europa.eu/en/publications-and-resources/statistics-and-indicators/statistics-and-graphs/33-how-many-adults-have-low-level-education#:~:text=%202016%2C%2023.0%25%20of%20people,followed%20by%20Portugal%20(53.1%25).
(2) https://www.eu2020.de/eu2020-en/news/article/eu-education-ministers-karliczek-osnabrueck/2384182
(3) Technische aantekeningen van het GCO: “Mapping Digital Competence: Towards a Conceptual Understanding”, door Kirsti Ala-Mutka (https://www.researchgate.net/publication/340375234_Mapping_Digital_Competence_Towards_a_Conceptual_Understanding).
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/7 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie — Versterking van de jongerengarantie
(2021/C 106/03)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
|
1. |
is ingenomen met de voorgestelde aanbeveling van de Raad inzake de versterking van de jongerengarantie, die voortbouwt op de lessen die zijn geleerd sinds de goedkeuring van de oorspronkelijke jongerengarantie op 22 april 2013, waarbij belangrijke verbeteringen in het instrument zijn aangebracht, zoals een nieuwe en meer coherente structuur die is onderverdeeld in vier afzonderlijke fasen, een sterkere nadruk op langetermijn-NEET’s en de versterking van de inclusieve elementen ervan. Het voorstel is van bijzonder belang in de context van de COVID-19-pandemie, die voor jongeren onevenredige gevolgen heeft. |
|
2. |
Het is een goede zaak dat het Commissievoorstel de leeftijdsgroep van begunstigden van de jongerengarantie uitbreidt tot jongeren tussen 25 en 29 jaar, zodat een groter aantal jongeren kan worden bereikt. Daardoor sluit het voorstel beter aan op de door de lidstaten gehanteerde uitvoeringsvoorschriften, en wordt het bovendien inclusiever. Het risico bestaat dat de jeugdwerkloosheid onder jongeren van 15-29 jaar tijdens de economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie nog drastisch zal toenemen en dat er uitkeringen nodig zullen zijn (1). Nadat een aanbod is gedaan of nadat de termijn van vier maanden om een aanbod te doen is verstreken, moet de ondersteuning aan jongeren worden voortgezet, zodat hun motivatie, vaardigheden en bekwaamheden voortdurend kunnen worden versterkt, met name voor meer kwetsbare jongeren die wellicht meer ondersteuning op de lange termijn nodig hebben voor een succesvolle integratie op de arbeidsmarkt. |
|
3. |
De regionale en lokale overheden vervullen een belangrijke rol op het gebied van het werkgelegenheids-, opleidings-, onderwijs- en jongerenbeleid. Daarom zouden partnerschappen in alle fasen van de jongerengarantie ook de lokale en regionale overheden moeten omvatten. Dit geldt met name voor de inventarisatie- en de outreachfase, waarin lokale en regionale overheden een brug kunnen slaan tussen verschillende belanghebbenden, zoals de sociale partners, onderwijsinstellingen, jongerenorganisaties, openbare diensten voor arbeidsvoorziening en het lokale en regionale bedrijfsleven. |
|
4. |
Het CvdR onderschrijft het voorstel van de Commissie dat de lokale en regionale overheden de motor achter het leerlingwezen binnen het lokale bedrijfsleven moeten zijn, waarmee zij de cruciale rol erkent die zij spelen bij het stimuleren van de economische ontwikkeling door middel van partnerschappen, alsook de eerdere standpunten van het Comité van de Regio’s ter zake (2). Het leerlingwezen moet worden aangemoedigd als een belangrijk instrument in de strijd tegen de jeugdwerkloosheid door intellectuele en technische vaardigheden te combineren met beroepservaring. Daarom is het van belang het aanbod en de kwaliteit ervan te verhogen en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan digitale vaardigheden. |
|
5. |
Lokale overheden spelen een belangrijke rol bij het bewustmaken van jongeren van de jongerengarantie en bij het vergroten van het bereik, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de regeling zichtbaar is in de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en door een partnerschapsbenadering te hanteren met alle relevante belanghebbenden die met jongeren werken. |
|
6. |
Het CvdR wijst op het belang van de sociale, gezondheids-, werkgelegenheids- en jeugddiensten van de lokale en regionale overheden als onderdeel van de systemen voor vroegtijdige waarschuwing en benadrukt hun vermogen om jongeren te traceren die in de NEET-groep dreigen terecht te komen (No education, employment or training), terwijl zij tegelijkertijd bijdragen aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, vooral in de regio’s met de hoogste aantallen vroegtijdige schoolverlaters van de EU. |
|
7. |
Terecht legt de Commissie de nadruk op bewustmakingsmaatregelen, vooral met betrekking tot langdurige NEET's, maar het is belangrijk dat er aanbevelingen worden gedaan voor het gebruik van technologieën die jongeren zelf gebruiken, en dat meetbare doelstellingen worden vastgesteld, zodat de aanbieders van de jongerengarantie ertoe worden aangezet om de doeltreffendheid en efficiëntie van hun bewustmakingsstrategieën te vergroten. Verder dienen de jongeren die van deze regeling gebruik maken, ervan bewust te worden gemaakt dat het een Europees initiatief is — iets waarvan veel van de huidige begunstigden niet op de hoogte zijn. |
|
8. |
Ook het CvdR meent dat vaardigheden die relevant zijn voor de arbeidsmarkt moeten worden bevorderd en onderschrijft de nadruk op digitale en managementvaardigheden, ondernemerschap en autonomie en vaardigheden die relevant zijn voor de groene transitie. Wel moeten taalvaardigheden worden bevorderd als prioriteit om de kansen van jongeren op integratie in de arbeidsmarkt te vergroten, vooral in de regio’s waar taalvaardigheid bijzonder belangrijk is, zoals grensoverschrijdende regio’s en regio’s met een op toerisme gerichte economie. Het CvdR betreurt het dat dit niet in het nieuwe voorstel is opgenomen. |
|
9. |
Het is van essentieel belang dat er duidelijke en precieze, bindende criteria worden vastgesteld ten aanzien van de kwaliteit van het aanbod van de jongerengarantie op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, opleiding en het leerlingwezen. Dit is mogelijk door na te gaan in hoeverre het aanbod overeenstemt met het profiel van de deelnemer door ervoor te zorgen dat het aanbod de arbeids- en sociale rechten van jongeren respecteert, door te garanderen dat het aanbod duurzame integratie op de arbeidsmarkt mogelijk zal maken en door de kwaliteit van het aanbod op te nemen in de monitoring- en gegevensverzamelingsprocessen van de jongerengarantie (3). |
|
10. |
Het is van belang dat de arbeidsmobiliteit bevorderd wordt via de versterkte jongerengarantie, tussen lidstaten en tussen regio’s, gezien de belangrijke rol die migratie speelt bij de vormgeving van de kansen op de arbeidsmarkt. Helaas is deze bepaling, die in de oorspronkelijke jongerengarantie bestond, niet in het nieuwe voorstel overgenomen, ofschoon veel landen hun jongerengarantie met regionale of internationale mobiliteitsprogramma’s hebben aangevuld. Voorts wordt bepleit de jongerengarantie te koppelen aan hoogwaardige stages en het Europees Solidariteitskorps. |
|
11. |
Tijdens de inventarisatiefase moet bijzondere aandacht worden besteed aan de specifieke kenmerken van de regionale arbeidsmarkt en aan de belemmeringen waarmee jongeren in landelijke, afgelegen, ultraperifere of kansarme stedelijke gebieden, en minder ontwikkelde regio’s en taalminderheidsgemeenschappen, te maken krijgen. Deze aanpak moet echter ook specifieke steunmaatregelen in het kader van de versterkte jongerengarantie omvatten om te bereiken dat de jongeren in deze regio’s toegang hebben tot dezelfde mogelijkheden en diensten als in enige andere regio. |
|
12. |
Op regionaal en lokaal niveau moet de sociale dialoog bevorderd worden om betere resultaten voor werkloze jongeren te creëren en zo een meer inclusieve economische groei te bevorderen, met name in afgelegen en geïsoleerde gebieden, alsook om doeltreffende strategieën te ontwikkelen voor rechtvaardige transitieplannen op lokaal en regionaal niveau. |
|
13. |
Helaas is in de programmeringsperiode 2021-2027 van het ESF+ het aandeel dat zal worden toegewezen voor de ondersteuning van de jongerengarantie niet aanzienlijk verhoogd, ondanks de kritieke context van de COVID-19-pandemie, waarin de jeugdwerkloosheid in de hele Europese Unie al fors is gestegen. Daarom moet de financiële steun voor de lidstaten en regio’s die naast het feit dat zij veel werkloze jongeren tellen, momenteel met ernstige budgettaire beperkingen te kampen hebben, aanzienlijk worden verhoogd, vooral regio’s met een hoge werkloosheid en veel armoede, zoals minder ontwikkelde regio’s, gedeïndustrialiseerde regio’s, perifere en ultraperifere gebieden, teneinde de ongelijke doeltreffendheid van de jongerengarantie in de hele Europese Unie aan te pakken. Helaas kan de EU-financiering voor jeugdwerkgelegenheid niet langer op regionale basis worden gericht via het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief. Daarom dienen de nationale regeringen de financiering voor jeugdwerkgelegenheid toe te wijzen aan regio’s waar deze het hardst nodig is, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de EU-fondsen niet in de plaats komen van de nationale financiering voor jeugdwerkgelegenheidsmaatregelen. |
|
14. |
De lokale en regionale overheden vervullen een sleutelrol in de outreach- en inventarisatiefase van de versterkte jongerengarantie. Daarom moeten zij de nodige financiële middelen uit zowel de nationale als de EU-begrotingen investeren in de daadwerkelijke integratie van kwetsbare jongeren in een snel veranderende arbeidsmarkt. Ook zijn duidelijke toezeggingen van de nationale regeringen geboden om het lokale en regionale niveau bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen te betrekken. Het Europees Sociaal Fonds + moet een sleutelrol spelen bij de ondersteuning van het scheppen van nieuwe kwaliteitsbanen en bij de bevordering van de sociale integratie en sociale innovatie. Het reserveren van voldoende nationale middelen voor de uitvoering van de beleidsmaatregelen in het kader van de versterkte jongerengarantie en synergie met het cohesiebeleid in het volgende MFK zijn echter ook van cruciaal belang om een maximale doeltreffendheid te bereiken. |
|
15. |
Het CvdR is ingenomen met het verband tussen de versterkte jongerengarantie en de Europese pijler van sociale rechten. De uitgebreide jongerengarantie moet zorgen voor een algemene toegang tot sociale bescherming van jonge deelnemers om te voorkomen dat het risico op armoede en onzeker werk toeneemt. |
|
16. |
Veel lokale en regionale overheden zijn niet volledig op de hoogte van de kanalen via welke EU-steun voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid hen kan bereiken. Daarom wordt de Europese Commissie verzocht om samen met het CvdR een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren om deze situatie te verhelpen. De resultaten hiervan kunnen op de website van het CvdR worden gepubliceerd, zodat alle belanghebbende partijen er toegang toe hebben. |
|
17. |
Leerling- en praktijkplaatsen moeten in de eerste plaats een leerervaring voor jongeren opleveren, die hen kan helpen een besluit te nemen over hun toekomstige loopbaan en hun vaardigheden te ontwikkelen met het oog op de toegang tot vast werk. Leerling- en praktijkplaatsen, als onderdeel van onderwijscurricula of beroepsonderwijs en -opleiding, dienen duidelijke regels, hoogwaardige lesstof en professionele begeleiding te omvatten. Naast deze leercriteria is verdere regelgeving nodig om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden voor stages en leercontracten op de open arbeidsmarkt en in het kader van een actief arbeidsmarktbeleid (AAMB). De praktijk van onbetaalde stages en leercontracten op grond van AAMB en de open arbeidsmarkt kan leiden tot de vervanging van gewone banen, is een vorm van uitbuiting die de rechten van jongeren schendt en de kansen van jongeren met een minder gunstige sociaaleconomische achtergrond beperkt. Daarom steunt het CvdR het Europees Parlement in zijn streven om een eerlijke beloning en toegang tot sociale bescherming voor stages en leercontracten af te dwingen op de open arbeidsmarkt en in AAMB om ervoor te zorgen dat jongeren toegang krijgen tot hoogwaardige kansen. |
|
18. |
Lokale aanbieders van de jongerengarantie zouden in hun programma’s jongeren kunnen opnemen die een korte opleiding volgen of in deeltijd werken terwijl ze op zoek zijn naar een voltijdse baan, in het besef dat deze jongeren geen sterke band met de arbeidsmarkt hebben en zouden profiteren van steun en een formeel aanbod in het kader van de jongerengarantie. |
|
19. |
Terecht legt de Europese Commissie de nadruk op de noodzaak om onderwijs, bij- en omscholing en opleiding op het gebied van ondernemerschap en de verbetering van de kennis en vaardigheden van het bedrijfsleven te beschouwen als een middel om de werkgelegenheidskansen voor jongeren te vergroten. Het zou echter goed zijn als de positieve rol van sociaal ondernemerschap, en van de sociale economie in het algemeen, bij het terugdringen van de jeugdwerkloosheid ook in de versterkte jongerengarantie wordt erkend. |
|
20. |
Het Comité is het ermee eens dat in het nieuwe voorstel een onderscheid moet worden gemaakt tussen langdurige en kortstondige NEET’s, gezien het zeer teleurstellende resultaat dat de jongerengarantie voor de eerste groep heeft opgeleverd. Het onderscheid zou echter verder kunnen worden uitgewerkt in de aanbevolen maatregelen voor de vier fasen van de versterkte jongerengarantie, om de steunmaatregelen die specifiek gericht zijn op langdurige NEET’s te benadrukken. |
|
21. |
Het CvdR is ingenomen met de nadruk die de Europese Commissie op inclusiviteit legt. Het nieuwe voorstel is inclusiever dan in het huidige systeem het geval is wat betreft kwesties als handicap, sociale achtergrond en etniciteit, en legt een bijzondere nadruk op de genderdimensie, waarmee wordt erkend dat de genderkloof onder NEET’s de afgelopen jaren is toegenomen. Het voorstel zou echter uitgesprokener kunnen zijn in zijn veroordeling van andere vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, zoals discriminatie op grond van etniciteit, ras, seksuele geaardheid of discriminatie van migranten. |
|
22. |
Verheugend is het belang dat wordt gehecht aan vroegtijdig ingrijpen om de vooruitzichten van de meest kwetsbare jongeren te veranderen. In de nieuwe voorstellen kunnen preciezere aanbevelingen en prioriteiten voor de diensten voor arbeidsvoorziening en onderwijs worden opgenomen, zodat niet-geregistreerde NEET’s beter in kaart kunnen worden gebracht, gemotiveerd en aangemoedigd om naar het onderwijs, de arbeidsmarkt of een opleiding, om- en bijscholing terug te keren. Het is van belang de jonge bevolking op regionaal en lokaal niveau in kaart te brengen om de kenmerken van de lokale jongeren en de steun die zij nodig hebben te achterhalen. |
|
23. |
Het uitgangspunt voor het verstrekken van de jongerengarantie aan een jongere dient zijn inschrijving bij een arbeidsbureau te zijn, maar voor de NEET’s die niet gemakkelijk te bereiken zijn en zich waarschijnlijk niet bij een arbeidsbureau zullen inschrijven, moet in het voorstel worden overwogen om andere toegangspunten te definiëren om de garantie binnen dezelfde termijn van vier maanden te verstrekken. Het is evenzeer belangrijk de administratieve lasten voor jonge werkzoekenden te verminderen en het aantal contactpunten tot het absolute minimum te beperken. Daartoe moet in het voorstel worden aanbevolen dat onlineregistratie via specifieke e-platformen voor de jongerengarantie de standaardprocedure is. Tegelijkertijd moeten de overheden ervoor zorgen dat de groepen die niet via digitale kanalen toegankelijk zijn, de nodige steun krijgen en moet er worden getracht om de voor de jongerengarantie in aanmerking komende jongeren proactief te registreren. Ook moet jongeren die al onderwijs of een opleiding volgen, op het bestaan van de regeling worden gewezen. Om het voor jongeren gemakkelijker te maken gebruik te maken van wat de jongerengarantie te bieden heeft, moet het onderwijs- en opleidingspersoneel in staat zijn kwetsbare jongeren die extra steun nodig hebben om werk te vinden nadat zij het onderwijs hebben verlaten, aan te melden bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, naast een meer automatische uitwisseling van informatie tussen onderwijsdiensten en openbare diensten voor arbeidsvoorziening om jongeren die het onderwijs of een opleiding verlaten, proactief te verwijzen naar de jongerengarantie en hen te registreren. |
|
24. |
Het CvdR onderschrijft de aanbevelingen van de Europese Commissie omtrent vroegtijdige schoolverlaters en laagopgeleide jongeren, en meer in het bijzonder de noodzaak om flexibele trajecten voor herintreding in onderwijs en opleiding of programma’s voor tweedekansonderwijs te creëren die een leeromgeving bieden die aan hun specifieke behoeften beantwoordt en hen in staat stellen de kwalificaties te verwerven die zij niet hebben. Er moet echter meer nadruk worden gelegd op de verdiensten van beroepskeuzebegeleiding als een nuttig middel in dit verband. |
|
25. |
De maatregelen die in het kader van de jongerengarantieregeling worden genomen, moeten gericht zijn op het stimuleren van vaardigheden en competenties die de bestaande discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de arbeidsmarkt aanpakken, met name op de gebieden die verband houden met de digitalisering van de EU en de Green Deal. Het CvdR ziet ook de meerwaarde in van verbetering van de sociale vaardigheden, zoals technieken om de communicatie en het zelfvertrouwen te verbeteren. |
|
26. |
Het Comité staat achter de aanbevelingen van de Europese Commissie met betrekking tot verlaging van de indirecte loonkosten, zoals doelgerichte en goed opgezette loon- en aanwervingssubsidies, belastingkredieten en invaliditeitsuitkeringen om werkgevers aan te moedigen nieuwe kansen voor jongeren te creëren of degenen die al in dienst zijn te behouden. Stimulansen voor starters, met name in de sector van de digitale technologieën, zijn ook van groot belang in de gegeven context, waarin de digitalisering steeds sneller verloopt, en zouden daarom in het voorstel meer kunnen worden benadrukt. |
|
27. |
Aanbevolen wordt volledig gebruik te maken van de mogelijkheden van het nieuwe programma voor sociale verandering en innovatie om voorbeelden van goede praktijken van jongerengarantieregelingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verzamelen. |
|
28. |
De evaluatie van alle maatregelen die in het kader van de jongerengarantieregelingen worden genomen, zou verbeterd moeten worden, zodat meer empirisch onderbouwd beleid en maatregelen kunnen worden uitgewerkt op basis van wat, waar en waarom werkt, zodat een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen wordt gewaarborgd. |
|
29. |
Zodra fase vier is bereikt en een aanbod is aanvaard, dient de jongerengarantie begeleiding en informatie te bieden om bij- en omscholing te vergemakkelijken van de jongeren die het grootste risico lopen om weer werkloos te worden. Dit zal er ook voor zorgen dat jongeren in hun loopbaan kunnen opklimmen, ook als ze in laaggeschoolde en ondergeschikte functies zijn begonnen. |
|
30. |
De doeltreffende tenuitvoerlegging van de jongerengarantie moet tot stabiele en duurzame banen leiden. Dit is ook mogelijk door middel van sterke partnerschappen, solidariteit en coördinatie tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, die de belangrijkste aanbieders van de jongerengarantie zijn, en alle andere belanghebbenden, met inbegrip van lokale en regionale overheden. |
|
31. |
Om de werkgelegenheid voor jongeren in het licht van de pandemie doeltreffend aan te pakken, moet de versterkte jongerengarantie worden aangevuld met de verlenging en uitbreiding van de tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE), met de opname van jeugdwerkloosheidsmaatregelen in de nationale plannen voor herstel en veerkracht, met name het scheppen van hoogwaardige arbeidskansen op voor jongeren, en met een expliciete vermelding van een betere sociale bescherming voor jongeren en de bestrijding van onzekere werkgelegenheid voor jongeren in het komende actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten. Het CvdR waarschuwt voor beleid dat werkgelegenheid voor jongeren beoogt te bevorderen door hun recht op een eerlijke beloning en toegang tot sociale bescherming in het kader van het herstel te ondermijnen. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52012XR2562
(2) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:52012AR1186 en https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex:52013AR0789
(3) https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR17_5/SR_YOUTH_GUARANTEE_NL.pdf
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/12 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Grensoverschrijdende overheidsdiensten in Europa
(2021/C 106/04)
|
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
Bijna één derde van de EU-burgers woont en werkt in de Europese grensregio’s. Deze grenzen beïnvloeden hun leven direct en indirect. Mensen die in grensregio’s wonen, stuiten vaak op specifieke uitdagingen, ongeacht of het gaat om het vinden van een baan, toegang tot gezondheidszorg en andere openbare diensten, of om het dagelijkse woon-werkverkeer en het oplossen van administratieve problemen. Grensoverschrijdende samenwerking (cross-border cooperation, CBC) is het doeltreffendste instrument gebleken om het barrière-effect en het scheidende aspect van grenzen te overwinnen en de territoriale samenwerking van grensregio’s te verbeteren.
De toegang tot openbare diensten in grensregio’s, met name die welke sterk ontvolkt zijn, is vaak beperkter in vergelijking met centrale en hoofdstedelijke regio’s en is sterk bepalend voor de kwaliteit van het bestaan; dit geldt met name voor de regio’s die ook kampen met demografische problemen. Het aanbieden van grensoverschrijdende openbare diensten (cross-border public services, CPS) zou niet alleen voordelig kunnen zijn voor de burgers, maar zou ook rendabeler kunnen zijn, aangezien deze diensten op grotere schaal beschikbaar en kostenefficiënter zouden zijn.
Succesvolle verlening van grensoverschrijdende overheidsdiensten kan ook leiden tot meer begrip tussen buurlanden en het opbouwen van hoognodig vertrouwen. Dergelijke diensten zouden rechtstreeks van invloed zijn op de manier waarop de Europese Unie wordt gezien en bijdragen tot een sterkere Europese identiteit.
Ruimere beschikbaarheid van CPS kan bijdragen tot het verminderen van negatieve grenseffecten en het verbeteren van de levenskwaliteit van burgers die in grensregio’s wonen. Door adequaat in te spelen op de bestaande behoefte aan openbare diensten aan onze binnen- en buitengrenzen kan de EU haar duidelijke meerwaarde laten zien voor miljoenen burgers die van zulke diensten zouden profiteren.
De zeer degelijke, gerichte ESPON-analyse (1) bevat het eerste overzicht van het thema CPS. Daarbij wordt de achtergrond geschetst en worden enkele aanbevelingen gedaan. In het licht van de huidige complexe situatie, waarin gecoördineerd optreden vereist is, moet het CvdR nu, aan de hand van dit advies, een politiek initiatief nemen om CPS in de schijnwerpers te plaatsen en politieke aanbevelingen te formuleren vanuit het standpunt van de lokale en regionale overheden (LRO), en in kaart brengen welke volgende stappen de EU-instellingen en andere belanghebbenden moeten zetten om het verstrekken van CPS in de toekomst doeltreffender en wijdverspreider te maken.
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
|
1. |
meent dat voor een succesvolle, doeltreffende en beter gespreide verlening van CPS drie instrumenten/voorwaarden doorslaggevend zijn: een wettelijk kader, structuren en financiering. Gezien het Europese karakter van zulke diensten moet de EU een actieve, leidende rol spelen bij het verstrekken van deze instrumenten en het creëren van deze voorwaarden. Om de kosten waar grensregio’s mee te maken krijgen, terug te dringen of af te schaffen, is samenwerking van de nationale, regionale en lokale autoriteiten volgens het partnerschapsbeginsel geboden. |
Wettelijk kader op EU-niveau
De meerwaarde van een rechtskader van de EU
|
2. |
Er is behoefte aan een wettelijk kader op EU-niveau om grensoverschrijdende openbare diensten (CPS) op efficiënte wijze op te zetten en te beheren, zodat kan worden voorzien in de behoeften van burgers die in de grensregio’s wonen. Dit zou een duidelijke meerwaarde voor de EU betekenen daar de huidige kaders vaak enorme administratieve lasten en kosten opleggen die ertoe leiden dat tal van lokale en regionale overheden hun plannen opgeven. |
|
3. |
Het CvdR is in die zin een warm pleitbezorger van het Europese grensoverschrijdende mechanisme (ECBM), dat momenteel in de Raad van de Europese Unie wordt geblokkeerd. Het Portugese voorzitterschap wordt daarom verzocht om de goedkeuring ervan snel te bespoedigen. |
|
4. |
Volgens het subsidiariteitsbeginsel hebben grensoverschrijdende samenwerking en het verlenen van grensoverschrijdende openbare diensten een Europees karakter en kunnen zij het best op EU-niveau worden georganiseerd door nauw samen te werken met nationale, regionale en lokale overheden (het partnerschapsbeginsel). |
Grensoverschrijding ondersteunende uitvoering van EU-wetgeving
|
5. |
De Europese Commissie, als instelling die belast is met het toezicht op de uitvoering van de EU-wetgeving, en vooral de lidstaten en regio’s met wetgevende bevoegdheden, worden verzocht de omzetting van de richtlijnen af te stemmen met de buurlanden en -regio’s, zodat er geen nieuwe juridische belemmeringen ontstaan als gevolg van een gebrek aan coördinatie. Tegelijkertijd worden de lidstaten en de regio’s met wetgevende bevoegdheden verzocht om hun nationale respectievelijk regionale wettelijke kaders te onderzoeken op hun gevolgen voor de grensregio’s. |
|
6. |
Effectbeoordelingen kunnen een uitstekend inzicht opleveren in de gevolgen van de EU-wetgeving. Daarom zou de Commissie, evenals de lidstaten en regio’s met wetgevende bevoegdheden, methoden vast moeten stellen om doeltreffende grensoverschrijdende effectbeoordelingen mogelijk te maken. |
Grensoverschrijdende contactpunten in de DG’s van de Commissie
|
7. |
De Europese Commissie wordt verzocht om de situatie van grensregio’s een plaats te geven in al haar beleid en in alle DG’s grensoverschrijdende contactpunten aan te wijzen die zich bezig kunnen houden met grensoverschrijdende kwesties, met name op het gebied van milieu, noodhulp, risicobeheer, vervoer, gezondheidszorg, onderwijs, ruimtelijke ordening, digitalisering, communicatie, cultuur, toerisme, economische ontwikkeling en werkgelegenheid (2). Bij nieuwe en herziene EU-wetgeving moet worden overwogen om in deze relevante sectoren CPS te verlenen, teneinde de uitvoering ervan te ondersteunen. |
Nationale grensoverschrijdende contactpunten
|
8. |
De lidstaten en de regio’s met wetgevende bevoegdheden worden verzocht om stabiele, permanente en interbestuurlijke nationale grensoverschrijdende contactpunten op te richten, die ervaringen uitwisselen en kwesties bespreken waarmee de LRO aan een bepaalde grens worden geconfronteerd, de uitvoering van de EU-wetgeving coördineren en werken aan het systematisch wegnemen van grensbelemmeringen (ook met betrekking tot de ontwikkeling en verstrekking van CPS). Deze contactpunten zouden dezelfde organen kunnen zijn als de in de ECBM-verordening voorgestelde, indien deze in de betreffende regio ingevoerd worden, maar dan met ruimere verantwoordelijkheden. Binnen de contactpunten moet een verantwoordelijke worden aangewezen die de officiële talen van de grensregio’s machtig is. Deze contactpunten zouden de door de lokale en regionale actoren geconstateerde belemmeringen moeten opheffen. Zij zouden de situatie in de grensregio’s kunnen bekijken en gezamenlijke benaderingen en acties voorstellen die leiden tot betere diensten voor de burgers doordat optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen aan beide zijden van de grens; ook moeten zij mechanismen vaststellen voor de coördinatie met de grensoverschrijdende en andere programma’s van de EU. Het EU-grenscontactpunt moet zorgen voor coördinatie en methodologische ondersteuning, en moet de uitwisseling van goede praktijken tussen Europese grensregio’s gemakkelijker maken. |
|
9. |
Het CvdR verzoekt de lidstaten meer flexibiliteit te tonen voor LRO die grensoverschrijdende openbare diensten willen invoeren, aangezien flexibiliteit, ad-hocoplossingen en snelle reacties van de betrokken overheidsactoren om CPS in te voeren en in stand te houden, kortetermijnoplossingen kunnen bieden, wat niet wegneemt dat duurzame langetermijnoplossingen nog steeds noodzakelijk zijn. De toepassing van intergouvernementele overeenkomsten zoals het recente Verdrag van Aken kan ook een stimulans zijn voor het verlenen van CPS. |
Grenscontactpunt (DG REGIO)
|
10. |
Het grenscontactpunt van DG REGIO verdient alle steun. Daarom zou er meer personele steun voor deze maatregel moeten komen met het oog op de mogelijke nieuwe rol voor de coördinatie van de nationale contactpunten en de contactpunten van de verschillende DG’s. |
Europees grensoverschrijdend mechanisme (ECBM)
|
11. |
Wat de uitvoering van EU-wetgeving betreft, dient de EU een gecoördineerde benadering aan de grens te ondersteunen. In gevallen waarin dat niet gelukt is en de nationale wetgeving geen samenwerking toestaat, moet de EU een door de CPS-aanbieders te kiezen Europese oplossing/Europees kader bieden. |
|
12. |
Daarom moet het door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe instrument, het Europees Grensoverschrijdend Mechanisme (ECBM) (3), worden goedgekeurd als een bottom-up-rechtsinstrument dat waarschijnlijk de adequate oplossing zal blijken te zijn voor het wegnemen van juridische en administratieve belemmeringen en voor het creëren van een geschikt rechtskader voor de specifieke uitvoering van grensoverschrijdende openbare diensten. |
|
13. |
Het CvdR herhaalt dat de analyse van bestaande grensbelemmeringen, uitgevoerd door de Europese Commissie in het kader van de grensoverschrijdende evaluatie, en de daaruit voortvloeiende “b-solutions” duidelijk de noodzaak aantonen van een dergelijk rechtsinstrument in de praktijk. In meer dan een derde van de 43 geanalyseerde gevallen van b-solutions (4) zou het ECBM geschikt zijn om de belemmeringen op te heffen, met name dan als de voorgestelde oplossing een wijziging van het momenteel geldende juridische of administratieve kader aan één kant van de grens vereist. |
|
14. |
In dit verband dienen lokale en regionale belanghebbenden hun capaciteiten te versterken, zodat zij een sterkere en effectievere rol kunnen spelen als “initiatiefnemers” van oplossingen in het kader van het ECBM-voorstel. Voor een correcte toepassing van het mechanisme moeten de LRO de belemmeringen voldoende begrijpen en dus in staat zijn om werkbare juridische of administratieve oplossingen duidelijk te omschrijven. |
|
15. |
De voorgestelde ECBM-verordening kan van groot belang zijn, niet alleen voor CPS, maar voor de toekomst van grensoverschrijdende samenwerking in het algemeen, aangezien zij kan bijdragen aan het wegnemen van bestaande belemmeringen en het benutten van het volledige economische potentieel van de grensregio’s van de EU (5). |
|
16. |
De Europese Raad zou het overleg over de ECBM-verordening moeten hervatten en met spoed zijn standpunt over het voorstel moeten bepalen, zodat de verordening snel kan worden goedgekeurd. |
|
17. |
De lidstaten zouden het debat over het “mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen” op de agenda van topontmoetingen tussen grensstaten en van alle andere fora voor grensoverschrijdende samenwerking op hoog niveau moeten zetten. De fora met beslissingsbevoegdheden moeten zich over dit door de Europese Commissie voorgestelde instrument buigen om de lidstaten ervan te overtuigen dat veel van de hardnekkige juridische en administratieve obstakels aan de grenzen van de EU dankzij dit mechanisme kunnen worden weggenomen, zodat het ook gemakkelijker wordt om grensoverschrijdende overheidsdiensten tot stand te brengen. |
|
18. |
De EC, geïnteresseerde lidstaten, regio’s met wetgevende bevoegdheden en grensoverschrijdende structuren op lokaal en regionaal niveau zouden de toepassing van de beginselen en procedures van het ECBM-voorstel voor concrete projecten kunnen testen om een beter inzicht te krijgen in hoe dit instrument op specifieke omstandigheden kan worden toegepast en kan bijdragen aan het wegnemen van bestaande juridische en administratieve obstakels. Veel grensoverschrijdende gebieden hebben in het verleden als proeftuin voor grensoverschrijdende samenwerking gefungeerd en positieve resultaten opgeleverd voor de oplossing van grensoverschrijdende vraagstukken. |
Grensoverschrijdende structuren
|
19. |
Uit de ESPON-analyse kwam naar voren dat de meeste CPS de oprichting van een nieuwe grensoverschrijdende structuur of instantie vergden, meestal zonder nieuwe rechtspersoonlijkheid. Zeer vaak werden reeds bestaande structuren gebruikt of aangepast. Bij de oprichting van nieuwe grensoverschrijdende structuren werd gebruikgemaakt van bestaande bilaterale overeenkomsten, het nationale recht of de EGTS-verordening. |
|
20. |
Het CvdR beaamt de voordelen van permanente grensoverschrijdende structuren met eigen personeel en budget en die zich uitsluitend richten op het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking, zoals de euroregio’s, de werkgemeenschappen en soortgelijke structuren voor de daadwerkelijke ontwikkeling van CPS. |
|
21. |
Gewezen zij op de voordelen en de niet volledig benutte mogelijkheden van de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) (6), die als ideale beheersorganen voor CPS zouden kunnen fungeren, met name als er behoefte is aan een gemeenschappelijk budget, de inzet van gemeenschappelijk personeel en als de overheden de belangrijkste verstrekkers zijn. De bewustmakingsinspanningen van het EGTS-platform van het CvdR moeten worden uitgebreid en moeten specifiek gericht worden op het gebruik van de EGTS voor de verlening van CPS. |
|
22. |
Hoewel de EGTS’en voor grensoverschrijdende samenwerking zeer nuttig zijn gebleken, hebben zij bepaalde juridische beperkingen die hen beletten het potentieel van uitgebreide grensoverschrijdende samenwerking ten volle te benutten. Dit blijkt met name bij grensoverschrijdende openbare diensten en infrastructuurprojecten. Dit Europese instrument zou veel meer kunnen worden gebruikt als het bovengenoemde rechtskader wordt verbeterd. |
Financiële instrumenten
|
23. |
Er moet worden verwezen naar de ontwikkeling van grensoverschrijdende overheidsdiensten als een voor subsidie in aanmerking komende activiteit in het cohesiebeleid, meer concreet binnen het Interreg-programma (zonder evenwel afbreuk te doen aan andere onderdelen van het programma), alsook in andere financiële instrumenten van het volgende meerjarig financieel kader en in Next Generation EU, het instrument voor herstel na de COVID-19-pandemie. Om de financieringsprogramma’s aantrekkelijker te maken, moet ook de administratieve rompslomp van de aanvraag en afwikkeling van deze subsidies worden verminderd. |
|
24. |
De beheersautoriteiten in de grensregio’s zouden financiering van grensoverschrijdende operaties/acties/projecten in het kader van hun regionale hoofdprogramma’s (EFRO en ESF) moeten verstrekken, teneinde de maatregelen van de Interreg-programma’s aan te vullen en te verdiepen. |
|
25. |
Gewezen zij op het belang van het Interreg-programma voor de grensoverschrijdende regio’s in de afgelopen 30 jaar. Interreg was de motor achter de institutionele samenwerking die toenadering en dialoog tussen het bestuur en de overheden van de verschillende grensoverschrijdende regio’s mogelijk heeft gemaakt, heeft de grenzen van de grensoverschrijdende samenwerking verlegd en projecten gesteund die directe resultaten hebben opgeleverd bij de totstandbrenging van grensoverschrijdende overheidsdiensten. |
|
26. |
Gewezen zij voorts op de zeer goede ervaringen met de “b-solutions” van de Europese Commissie, die gericht waren op het opheffen van grensbelemmeringen, waaronder zulke die betrekking hadden op grensoverschrijdende overheidsdiensten. Uit deze projecten is gebleken dat zelfs met beperkte financiering zeer goede resultaten kunnen worden bereikt. |
|
27. |
Het in de voorstellen voor de volgende financiële vooruitzichten voorgestelde budget voor het Interreg-programma blijft zeer teleurstellend en is ontoereikend voor de behoeften van de Europese territoriale samenwerking in het algemeen en grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder, een cruciale schakel van het cohesiebeleid en de Europese integratie. Veel kansen zullen worden gemist vanwege het kleinere budget van het Interreg-programma, aangezien dat ook in de vorige financieringsperiode al ruimschoots ontoereikend was. |
|
28. |
De lidstaten zouden in het kader van het REACT-EU-initiatief een deel van hun aanvullende middelen gezamenlijk moeten toewijzen aan grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s waaraan zij deelnemen. Zo kan de grensoverschrijdende samenwerking na de COVID-19-crisis efficiënt worden hervat en versterkt, met inbegrip van steun voor de ontwikkeling van CPS of sanitaire corridors. Hierbij moet gekeken worden naar de synergie die kan worden bereikt bij gezamenlijke inzet van de hulpdiensten. |
|
29. |
Het Comité staat volledig achter het proefprogramma “Grensoverschrijdende regio’s die worden geconfronteerd met een COVID-19-uitbraak: een kans om de gemeenschappelijke reacties op crises en gezamenlijke ontwikkeling nieuw leven in te blazen”, dat tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement in november is goedgekeurd en tot doel heeft het leven van de burgers in de grensregio’s te verbeteren door meer geïntegreerde en functionele grensoverschrijdende gebieden te ondersteunen. Dit proefproject zal de grensregio’s helpen toekomstige crises beter het hoofd te bieden en een nieuw model te bevorderen voor het uitwerken van overheidsbeleid, met inbegrip van overheidsdiensten, in grensregio’s op basis van gezamenlijke ontwikkeling en door middel van betere multilevel governance. Het proefproject combineert daarom een kortetermijn- en een middellangetermijnaanpak om mensen uit de praktijk en besluitvormers concrete instrumenten en methoden aan te reiken die rechtstreeks naar de realiteit kunnen worden vertaald, voor de burgers concreet zijn en op alle Europese grenzen toepasbaar zijn. |
|
30. |
Hoewel de EU via haar programma’s de totstandbrenging van een aantal CPS heeft gesteund, is de langetermijnfinanciering niet houdbaar. De lidstaten en de LRO zouden moeten kijken naar aanvullende, toereikende financieringsmogelijkheden op de lange termijn, zoals nationale of regionale bronnen en publiek-private partnerschappen, die ook grensoverschrijdend opgericht moeten kunnen worden en functioneren, in ieder geval binnen de EER. |
E-diensten
|
31. |
Het digitaliseringsproces moet in de grensregio’s worden gezien vanuit het drieledige perspectief van het productieapparaat, de overheidsinstanties die diensten verlenen aan de burgers en de burgers zelf. E-diensten kunnen in dit verband een zeer interessant ontwikkelingsgebied openen voor de grensoverschrijdende verlening van openbare diensten. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van een geautomatiseerde vertaalinterface kan een van de eerste obstakels voor CBC in het algemeen, en het verlenen van grensoverschrijdende openbare diensten in het bijzonder, de taalbarrière, worden overwonnen. Voorts zou ook de invoering van elektronische pasjes om burgers in grensregio’s toegang te verlenen tot grensoverschrijdende overheidsdiensten een belangrijke stap zijn in de verbetering van de levenskwaliteit van de bevolking van die regio’s. Een intensiever gebruik van e-procedures zal leiden tot een noodzakelijke harmonisatie van administratieve bepalingen, waarmee nog een flink aantal belemmeringen wordt opgelost. Ook de ontwikkeling van op kunstmatige intelligentie gebaseerde systemen zou de verlening van diensten in heel Europa verder kunnen bevorderen. |
Rol van de particuliere sector
|
32. |
Besluitvormers zouden bijzondere aandacht moeten besteden aan lokale kleine en middelgrote aanbieders. Particuliere exploitanten spelen een sleutelrol bij de verlening van bepaalde diensten en/of in bepaalde landen. Over de grenzen heen actieve, door kleine en middelgrote dienstverleners opgerichte joint ventures, bijvoorbeeld via een Europese vennootschap (7), zouden beter voorbereid kunnen zijn om CPS te leveren. |
Grensoverschrijdende connectiviteit
|
33. |
Grensoverschrijdende connectiviteit moet worden ondersteund. Het is voor burgers in sommige grensregio’s lastig om de grens over te steken, hetzij omdat er sprake is van natuurlijke beperkingen (bergen of rivieren) terwijl wegen en bruggen ontbreken, hetzij omdat er geen adequaat en regelmatig openbaar vervoer is. Verbetering van de connectiviteit zou de grensoverschrijdende mobiliteit doen toenemen, wat tot betere integratie van de burgers in grensregio’s zou leiden. |
|
34. |
De EU-instellingen en de lidstaten zouden het overleg over de invoering van een dienstenpaspoort (e-card) moeten hervatten. Zo zouden kmo’s grensoverschrijdend diensten kunnen verlenen zonder geconfronteerd te worden met extra administratieve lasten van buitenlandse regelgevers. |
Betere bevordering en monitoring van CPS
|
35. |
Het CvdR benadrukt dat het merendeel van alle in kaart gebrachte CPS (64 %) (8) langs de grenzen tussen de oude EU-lidstaten wordt verleend, en zeer weinig tussen de nieuwe lidstaten. |
|
36. |
De EC en de lidstaten worden verzocht om samen met de LRO en het CvdR een voorlichtingscampagne in de lidstaten te voeren om op de voordelen en mogelijkheden van CPS te wijzen. Deze belanghebbenden zouden ook meer moeten investeren in het toezicht op en de bevordering van de bestaande CPS, aangezien vele hier bij het grote publiek nog onbekend zijn (bijv. door het opstellen van een catalogus van CPS). |
|
37. |
Het CvdR is bereid een grotere rol te spelen bij het monitoren en promoten van CPS in Europa, gezien zijn zeer goede ervaring met het monitoren en promoten van EGTS’en via het EGTS-platform van het CvdR. Aangezien sommige EGTS’en reeds CPS verlenen, moet het EGTS-platform ook worden belast met het toezicht op de ontwikkeling van CPS en de bevordering daarvan, samen met de EGTS’en, als een geschikt instrument voor de uitvoering daarvan. |
|
38. |
Grensregio’s, en met name Euroregio’s, werkgemeenschappen, EGTS’en en andere grensoverschrijdende structuren, zouden hun burgers moeten raadplegen over de diensten die zij in hun regio missen of die verbetering behoeven, aan deze behoeften tegemoet moeten komen en eventueel nieuwe of verbeterde grensoverschrijdende diensten van gemeenschappelijk belang moeten ontwerpen. |
CPS aan de buitengrenzen (land- en zeegrenzen) van de EU
|
39. |
Gewezen zij op de ervaring met de EGTS-verordening, waaruit blijkt dat een vruchtbare en beter gestructureerde samenwerking met niet-lidstaten mogelijk is, zoals met name het geval is met Zwitserland en Oekraïne. |
|
40. |
17 % van alle in kaart gebrachte CPS is vastgesteld tussen EU- en niet-EU-landen, wat de noodzaak en het potentieel van een dergelijke samenwerking buiten de externe land- en zeegrenzen van de EU aantoont. Het wetgevingskader, de structuren en de financiering moeten het mogelijk maken om dergelijke diensten met derde landen op te zetten, wat in het belang van de burgers van deze grensregio’s zou zijn. |
COVID-19-ervaring: sluitende grenzen versus samenwerking
|
41. |
Het CvdR herhaalt dat de lidstaten tijdens de recente COVID-19-pandemie kansen hebben gemist toen zij instinctief en eenzijdig hun grenzen sloten, voorbijgaand aan het bundelen van de krachten aan de binnengrenzen van de EU en het verlenen van gezondheidszorg en noodhulpdiensten aan burgers in de grensregio’s. Door samen te werken en deskundigheid en middelen te delen, had de crisis beter kunnen worden aangepakt. Dit moet echter worden gezien als een les die eens te meer bewijst dat grensoverschrijdende openbare diensten en een gecoördineerde Europese aanpak van gemeenschappelijke problemen geboden is. Benadrukt moet worden dat grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van gezondheids- en reddingsdiensten van groot belang is voor het verlenen van goede zorg aan de bevolking, ook buiten crisistijden, en dat deze samenwerking in het bijzonder moet worden bevorderd. |
|
42. |
De sluiting van de grenzen zonder coördinatie en overleg met de buurlanden en de LRO in de grensregio’s heeft niet alleen een verwoestend effect gehad op de bestaande grensoverschrijdende samenwerking maar had vooral ook nefaste gevolgen voor het leven van de inwoners van grensregio’s aangezien er geen afspraken waren gemaakt om het verkeer van personen en goederen in uitzonderlijke gevallen in stand te houden, met alle gevolgen van dien voor onder meer de verlening van grensoverschrijdende openbare diensten. |
|
43. |
Het CvdR ziet in dat er een basisniveau van grensoverschrijdende samenwerking moet komen, dat ook in tijden van crisis wordt gehandhaafd om het aanbod van CPS, met name op het gebied van crisisbeheer, veilig te stellen. |
|
44. |
Het tijdens de COVID-19-crisis tot stand gekomen partnerschap tussen het CvdR, de Europese Commissie en de toonaangevende organisaties op het gebied van grensoverschrijdende kwesties (MOT, WVEG en SESCI), is een goede zaak. Deze ervaring is uitgemond in de oprichting van een Europese alliantie voor grensoverschrijdende burgers. |
|
45. |
Ondanks de gesloten grenzen hebben veel grensregio’s en -steden in deze moeilijke tijd manieren gevonden om samen te werken en middelen te delen. Dit toont eens te meer aan dat grensoverschrijdende samenwerking vanzelfsprekend is voor de mensen die in deze regio’s wonen, en de redelijke weg voorwaarts voor hun gemeenschappen. |
Aanbevelingen voor de toekomst
|
46. |
Het CvdR is bereid lering te trekken uit de ervaringen van de grensregio’s en in het kader van de bijdrage van het CvdR aan de Conferentie over de toekomst van Europa uitgebreide aanbevelingen te doen voor grensoverschrijdende samenwerking. |
|
47. |
Het is in dit verband voornemens de Conferentie over twee kwesties specifieke aanbevelingen voor te leggen:
|
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Gerichte ESPON-analyse inzake grensoverschrijdende overheidsdiensten (CPS) van 14 januari 2019.
(2) Door de ESPON-analyse in kaart gebrachte beleidsterreinen waar de meeste CPS worden verleend.
(3) Verordening COM/2018/373 final — 2018/0198 (COD).
(4) https://www.b-solutionsproject.com
(5) Volgens de mededeling van de Europese Commissie Groei en cohesie stimuleren in grensregio’s van de EU zou het bbp in de grensregio’s, als slechts 20 % van de bestaande belemmeringen zou worden weggenomen, nog steeds 2 % groeien. […] er zouden meer dan 1 miljoen banen kunnen worden gecreëerd (COM(2017) 534, blz. 4).
(6) Verordening (EG) nr. 1082/2006.van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).
(7) Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1).
(8) Gerichte ESPON-analyse inzake grensoverschrijdende overheidsdiensten (CPS) van 14 januari 2019.
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/19 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Agro-ecologie
(2021/C 106/05)
|
I. ALGEMENE OPMERKINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Achtergrond
|
1. |
merkt op dat de COVID-19-pandemie het belang en de kwetsbaarheid van onze voedselsystemen in Europa heeft aangetoond en dat veerkrachtige en soevereine voedselsystemen noodzakelijk zijn. De economische levensvatbaarheid van plattelandsgebieden is daarbij van essentieel belang. |
|
2. |
Naast de gevaren van onder meer de opwarming van de aarde, het verlies aan biodiversiteit en de aantasting van de bodem maakt deze pandemie het voor de Europese Unie des te urgenter van koers te veranderen: er zijn nieuwe agronomische, sociale en territoriale benaderingen nodig die de natuurlijke rijkdommen beschermen, de gezondheid veiligstellen, aansporen tot vernieuwing van landbouwbedrijven en territoriale samenhang bevorderen. |
|
3. |
De verlaging van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw is heden ten dage de enige begaanbare weg. |
|
4. |
Blijvend grasland beslaat een derde van het landbouwareaal van de EU en speelt een belangrijke rol, door veel organische stoffen in de bodem op te slaan en de biodiversiteit te ontwikkelen. |
|
5. |
Er moet worden overgestapt van winningslandbouw naar een circulaire logica, met name wat betreft de koolstof-, fosfor- en stikstofcyclus, en worden gestreefd naar een spaarzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen. |
|
6. |
De homogeniteit en uniformering van zaaizaden ondermijnen de biodiversiteit. |
|
7. |
De volksgezondheid, de opwarming van de aarde en het welzijn van dieren verplichten ons ertoe onze veehouderijpraktijken te veranderen in productiemethoden die, met name door weilanden te behouden en beboste gebieden te onderhouden, een positieve milieufunctie hebben, de gezondheid van de landbouwers en de burgers niet in gevaar brengen en de dieren respecteren. Het is mogelijk om tegelijkertijd de vleesconsumptie te verminderen en duurzame veehouderij te ontwikkelen. |
|
8. |
Levenskwaliteit van veetelers en dierenwelzijn gaan hand in hand en verdienen een alternatieve benadering voor de veehouderij, zodat de veeteler niet langer zijn productie met verlies verkoopt en zijn dieren respecteert. |
|
9. |
Veel gespecialiseerde bedrijven met intensieve inkoop van inputs (aardolie, meststoffen, pesticiden, antibiotica enz.) bevinden zich in een economisch zwakkere positie door hun hoge productiekosten, hun afhankelijkheid van toeleveringsbedrijven en hun grotere blootstelling aan economische risico’s. |
|
10. |
Het is een goede zaak dat met de door de Commissie voorgestelde “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie een belangrijke transitie m.b.t. het landbouwbeleid is ingezet. |
|
11. |
De vestiging van nieuwe landbouwers op een klein of middelgroot stuk grond wordt belemmerd door het feit dat het lastig is om toegang tot land te krijgen, hetzij via pacht hetzij via eigendomsverkrijging. |
De agro-ecologische aanpak
|
12. |
Het voorstel om het gebruik van chemische meststoffen en pesticiden en antibiotica tegen 2030 aanzienlijk te verminderen en de ecologische aandachtsgebieden uit te breiden, vereist een systemische transformatie van de landbouwproductiemethoden. |
|
13. |
Agro-ecologie, die maximaal gebruik maakt van ecosystemen als productiefactor en tegelijkertijd hun vermogen tot vernieuwing in stand houdt, biedt een antwoord op deze uitdaging. |
|
14. |
De FAO vat agro-ecologie samen in tien onderling afhankelijke elementen: diversiteit, cocreatie en het delen van kennis, synergie, efficiëntie, recycling, veerkracht, menselijke en sociale waarden, voedingscultuur en -tradities, verantwoorde governance, circulaire en solidaire economie. |
|
15. |
Afval moet worden gezien als een hulpbron. Zo kan teruggewonnen water met essentiële voedingsstoffen gebruikt worden voor het irrigeren van gebieden met een tekort, en kan graanstro van pas komen in de veehouderij, de biobouw of als mulch. |
|
16. |
Agro-ecologie vermindert de koolstofvoetafdruk van de landbouw, bevordert het herstel van de biodiversiteit, waarborgt of herstelt de vruchtbaarheid van de bodem, voorkomt lucht- en waterverontreiniging, vergroot de economische veerkracht van landbouwbedrijven en garandeert een gezonde en toegankelijke voeding. |
|
17. |
Agro-ecologie is geen stap terug: complexer dan de op chemie en aardolie gebaseerde landbouwpraktijken, is ze een vorm van slimme landbouw met een combinatie van milieu-, economische en sociale prestaties. Ze maakt gebruik van landbouw- en sociale praktijken die voortvloeien uit innovatieve experimenten, knowhow en publiek onderzoek. |
|
18. |
Agro-ecologie betekent ontwikkeling van landbouw samen met en in de natuur. |
|
19. |
Ze zorgt namelijk voor de ontwikkeling van een levende bodem, die ten goede komt aan de gezondheid van gewassen en veel koolstof en water opslaat, waardoor deze beter bestand is tegen droogte en hoge temperaturen. |
|
20. |
Agro-ecologie houdt rekening met lokale agroklimatologische en historische omstandigheden om de productie, variëteiten, rassen en tijdschema’s zo te bepalen dat landbouwbedrijven zich zo goed mogelijk kunnen wapenen tegen onvoorziene gebeurtenissen. |
|
21. |
Agro-ecologie komt neer op kleinschalige veeteeltbedrijven, die zo veel mogelijk in de openlucht actief zijn en voor het voederen van hun dieren naar autonomie streven. |
|
22. |
Agro-ecologie impliceert:
|
|
23. |
Digitalisering kan het beheer van bepaalde productie- en marketingpraktijken vergemakkelijken. De wijdverbreide ontwikkeling van geautomatiseerde en geconnecteerde landbouwmachines doet de vraag rijzen naar de soevereiniteit van de gegevens, waarop de landbouwer de controle dreigt te verliezen. De landbouwer mag de precieze kennis van zijn bedrijf niet uitbesteden en moet het recht behouden om zijn machines te repareren. |
Beleid ter ondersteuning van de agro-ecologische transitie
|
24. |
Agro-ecologie houdt niet alleen rekening met de voedselproductie, maar ook met het hele voedselsysteem, met inbegrip van eerlijke arbeidsomstandigheden. |
|
25. |
De hervorming van het GLB waarover momenteel wordt onderhandeld maar die in essentie niet afgestemd is op de huidige uitdagingen, biedt de lidstaten en hun regio’s niettemin een aantal instrumenten om agro-ecologie te ondersteunen. |
|
26. |
Het Comité is ingenomen met de nota van de Europese Commissie aan de Europese Raad van oktober 2020 waarin 4 mogelijke soorten ecoregelingen worden genoemd, waaronder agrobosbouw en agro-ecologie. |
|
27. |
Agro-ecologie die is gebaseerd op een netwerk van kleine en middelgrote landbouwbedrijven, kan niet tot ontwikkeling komen als de directe GLB-betalingen nog steeds per hectare worden toegewezen en niet per in de landbouw werkzame arbeidskracht. |
|
28. |
Ander Europees beleid (inzake landbouwmarkten, buitenlandse handel, klimaat, zaaizaad, water, bodem, onderzoek enz.) moet worden afgestemd op en streven naar een agro-ecologische benadering. |
|
29. |
Agro-ecologie kan helpen om duurzaam plattelandstoerisme in goede banen te leiden. |
|
30. |
Publiek onderzoek moet agro-ecologie meer ondersteunen. |
|
31. |
Door een weefsel van kleine en middelgrote landbouwbedrijven te bevorderen die worden vernieuwd en afgestemd op de uitdagingen van de 21e eeuw, en door stedelijke en plattelandsgebieden dichter bij elkaar te brengen door middel van korte toeleveringsketens en collectieve biologische en lokale voedselvoorziening, zal de agro-ecologie een krachtige motor zijn om de regio’s nieuw leven in te blazen en de samenhang tussen landelijke, peri-urbane en stedelijke gebieden te versterken. |
|
32. |
Het is van essentieel belang de positie van de landbouwers in de voedselwaardeketen te versterken, met name via producentengroeperingen en lokale groepen van kleine en middelgrote landbouwbedrijven die schaalvoordelen kunnen behalen, zodat zij een eerlijkere beloning voor hun werk krijgen en zo bijdragen aan de dynamiek van de lokale economie. |
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
Hervorming van het GLB
|
33. |
Het Comité stelt voor dat het toekomstige GLB agro-ecologische praktijken verder bevordert, zoals:
|
|
34. |
Aansluitend bij de voorstellen in zijn advies over het GLB vraagt het Comité dat de gekwantificeerde doelstellingen van de F2F-strategie in de ecoregelingen van het volgende GLB worden opgenomen: vermindering van het verlies aan voedingsstoffen met minstens 50 %, van het meststoffengebruik met minstens 20 %, van het gebruik en de risico’s van chemische bestrijdingsmiddelen met 50 % en van antimicrobiële stoffen met 50 %; voorts moet 10 % van het areaal ecologisch aandachtsgebied worden en 25 % voor biologische landbouw worden bestemd. |
|
35. |
Het CvdR verzoekt het Europees Parlement en de Raad in het kader van de trialoog over het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid de doelstellingen van de Green Deal te verwezenlijken en stelt voor dat minstens 30 % van de begroting van de eerste pijler op Europees niveau wordt vastgelegd voor de ecoregelingen van elk nationaal strategisch plan. |
|
36. |
Op het gebied van milieuvriendelijke landbouw zijn de omstandigheden niet voor alle landbouwbedrijven hetzelfde. Strengere milieumaatregelen moeten via nationale ecoregelingen worden gekoppeld aan adequate financiering en opleiding, afhankelijk van de specifieke milieukenmerken van de landbouwbedrijven. |
|
37. |
Zoals in zijn adviezen over het GLB en over nomadische veeteelt, beveelt het Comité aan om voor alle bedrijven de conditionaliteit uit te breiden tot de eerbiediging van de rechten van werknemers in de landbouw (invoering van het concept van sociale conditionaliteit) en de inachtneming van een maximale bezetting van dieren op het bedrijf. Ook moet de conditionaliteit wat betreft de regelgeving inzake dierenwelzijn worden aangescherpt. |
|
38. |
Er moet geleidelijk worden overgestapt van een basisbetaling per hectare naar een basisbetaling afhankelijk van het aantal op het bedrijf werkzame arbeidskrachten, en de rechtstreekse betalingen moeten in de eerste plaats gericht zijn op kleine en middelgrote landbouwbedrijven en op agro-ecologische praktijken. |
|
39. |
De rechtstreekse betalingen per bedrijf moeten aanzienlijk worden beperkt. |
|
40. |
Ter bevordering van de agro-ecologische transitie raadt het CvdR de lidstaten aan om in het kader van de ecoregelingen van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid een bonus/malussysteem in te voeren: bijvoorbeeld een bonus voor een grotere gewasdiversificatie, gefinancierd door een malus op chemische meststoffen en pesticiden en antibiotica; een bonus voor graasvee, gefinancierd door een malus op broeikasgassen die evenredig is aan het aantal gefokte herkauwers. |
|
41. |
De invoering van de in paragraaf 40 beschreven bonus/malusregeling moet worden overgelaten aan de lidstaten, rekening houdend met hun milieuprioriteiten. |
|
42. |
De maatregelen in het kader van de 2e pijler van het GLB zouden prioriteit moeten geven aan:
|
|
43. |
Er is een wijziging geboden van artikel 65 (2e pijler) van de verordening inzake de nationale strategische plannen, zodat er wordt overgestapt van een oppervlaktelogica naar een agro-ecologische contractlogica. |
|
44. |
Zoals in het CvdR-advies over het GLB wordt voorgesteld, moet steun voor investeringen in landbouwbedrijven worden onderworpen aan een milieu-audit en zouden de begrotingsmiddelen ervan moeten worden beperkt tot maximaal 10 % van de fondsen van de tweede pijler. |
|
45. |
De Europese Commissie zou met richtsnoeren moeten komen om de beheersautoriteiten en de regionale actoren methodologische ondersteuning te bieden, zodat het agro-ecologische project in aanmerking wordt genomen bij de invoering van de verschillende vrijwillige maatregelen van het GLB. |
Agrarische praktijken
|
46. |
Bij de veehouderij van herkauwers moet gebruik worden gemaakt van blijvend grasland, behalve tijdens de overwintering. |
|
47. |
Het geïndustrialiseerde niet-grondgebonden fokken van éénmagige dieren (varkens, pluimvee), dat veel negatieve gevolgen heeft voor de volksgezondheid en het milieu, wordt geleidelijk vervangen door fokkerij die volledig of deels naar buiten wordt verplaatst, met een maximum aantal dieren per gebouw en per hectare voedingsgrond van het bedrijf. |
|
48. |
Er moet een einde komen aan het houden van dieren in kooien, zoals ook wordt geëist in het betreffende recente burgerinitiatief en zoals het Comité heeft gevraagd in zijn advies over het GLB. |
|
49. |
In het belang van het dierenwelzijn moet werk worden gemaakt van slachten op het landbouwbedrijf en van kleine plaatselijke slachthuizen. |
|
50. |
De afwijkingsregeling op grond waarvan pluimvee- en konijnenfokkers hun dieren op het landbouwbedrijf mogen slachten en verwerken voor plaatselijke afzet in het kader van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), moet tot na 31 december 2020 worden verlengd. |
|
51. |
Het voorstel van het Duitse voorzitterschap om een Europees dierenwelzijnskeurmerk in te voeren, moet kracht worden bijgezet. |
|
52. |
Er zou ook een duidelijk en verplicht etiket moeten komen betreffende de houderijmethode, dat de cyclus van het dier en ook het vervoer ervan bestrijkt, zodat de producenten erkenning krijgen voor hun verbeterde praktijken en de consumenten producten kunnen kiezen die aan hun wensen voldoen. De Europese etikettering van eieren kan hier als voorbeeld dienen. |
Overige beleidsgebieden
|
53. |
Met de nieuwe regelgeving inzake duurzame voedselsystemen die in de F2F-strategie is aangekondigd, zou een wettelijk kader moeten worden vastgesteld waarbij de EU wordt verplicht een echte agro-ecologische transitie in te zetten. Deze moet vergezeld gaan van een heroriëntatie van de vraag door middel van een voedingscultuur die voedingspatronen kan doen veranderen, de toenemende obesitas tegengaat, de vleesconsumptie beperkt, de toeleveringsketens verkort, de consumptie van seizoensproducten bevordert en voedselverspilling drastisch vermindert. |
|
54. |
De Commissie wordt opgeroepen de ontwikkeling van korte toeleveringsketens te bevorderen:
|
|
55. |
Het CvdR zou graag zien dat de EU uitvoering geeft aan de aanbevelingen die het Europees Parlement in 2017 heeft geformuleerd in zijn initiatiefverslag (2) over de concentratie van landbouwgrond in de EU, o.a. met betrekking tot de oprichting van een “Europees waarnemingscentrum voor landbouwgrond”. Daarnaast zou de EU gevolg moeten geven aan de in 2012 door de FAO goedgekeurde vrijwillige richtsnoeren inzake landbeheer (3), bijv. in de vorm van een EU-richtlijn zoals de Waterrichtlijn, om de toegang tot land te vergemakkelijken en zo de vestiging van jonge landbouwers te bevorderen. |
|
56. |
De Europese Commissie moet met een nieuwe Europese richtlijn over landbouwgrond komen om een eind te maken aan de verdere daling van het gehalte aan organische stof, om erosie een halt toe te roepen en om een levende bodem prioriteit te geven in landbouwpraktijken. |
|
57. |
De waterrichtlijnen moet kracht worden bijgezet en afwijkingen (nitraatrichtlijn) moeten worden verworpen. |
|
58. |
Het zou een goede zaak zijn om meer in te zetten op circulaire economie bij de verwerking van afval uit veeteelt om deze agronomisch te exploiteren (compost en organische meststoffen). |
|
59. |
Aansluitend bij zijn advies over genetische hulpbronnen voor de landbouw zou het Comité graag zien dat nieuwe EU-wetgeving inzake zaden het gebruik en het in de handel brengen van op het eigen bedrijf verkregen zaaizaad mogelijk maakt, door met name de wijzigingen over te nemen die in de nieuwe verordening inzake biologische landbouw zijn voorgesteld met het oog op opname van deze zaden in de catalogus van biologisch zaaigoed. |
|
60. |
Om de biodiversiteit te bevorderen moeten genetisch gemodificeerde of uit mutagenese verkregen zaaizaden in de EU-wetgeving worden uitgesloten. |
|
61. |
De maatschappelijke meerwaarde en de positieve externe effecten van de agro-ecologie moeten economisch worden vertaald voor de producenten, die de actoren van deze transitie moeten zijn. |
|
62. |
Om het recht op agro-ecologisch voedsel voor de hele bevolking te garanderen, worden maatregelen aanbevolen als:
|
|
63. |
In het productdossier voor beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen moeten agro-ecologische praktijken worden opgenomen. |
|
64. |
De EU moet een einde maken aan de invoer van landbouwproducten die niet voldoen aan de Europese productienormen op sociaal en milieugebied, waaronder die van de “van boer tot bord”-strategie en die op oneerlijke wijze concurreren met de Europese productieketens. Tevens moet een eind komen aan de uitvoer van Europese overschotten tegen prijzen die onder de Europese productiekosten liggen en vaak de producenten van derde landen ruïneren. |
|
65. |
Net als in zijn advies over het GLB beveelt het Comité aan nieuwe, eerlijkere en meer solidaire multilaterale en bilaterale regels voor de handel in landbouwproducten in te voeren, waarin rekening wordt gehouden met de agro-ecologische benadering. |
|
66. |
Er moet op Europees niveau meer steun worden verleend voor onafhankelijk openbaar onderzoek op het gebied van agro-ecologie/agrobosbouw en participatief onderzoek met landbouwers-onderzoekers, ook op het gebied van sociale wetenschappen die zich bezighouden met sociaaltechnische overgangsdynamiek. Zo valt toe te juichen dat de Commissie het initiatief heeft genomen om een netwerk van agro-ecologische experimenten te bevorderen en te coördineren. |
Lokaal en regionaal niveau
|
67. |
Lokale en regionale overheden moeten zeer actief worden ondersteund bij de toepassing van agro-ecologie. Daarbij zij met name gedacht aan technische opleiding van nieuwkomers, facilitering van de vestiging van jonge landbouwers, onafhankelijk advies aan boeren, steun voor korte toeleveringsketens en de ambachtelijke verwerking van landbouwproducten, regels inzake landbouwgrond en stadsplanning, ontwikkeling van beschermde landbouwgebieden, de oprichting van demonstratieboerderijen voor agro-ecologie, alsook instrumenten voor het toezicht op de uitvoering van de agro-ecologische transitie. |
|
68. |
Het Comité stelt voor om “contracten met een lange looptijd voor agro-ecologische innovatie” te sluiten tussen groepen landbouwers en lokale of regionale overheden, in het kader van de instrumenten van het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. |
|
69. |
De EU wordt opgeroepen om, net als bij het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie, een netwerk te coördineren en te stimuleren van gemeenten die zich ertoe verbinden zich in te zetten voor veerkrachtige en duurzame landbouw- en voedselsystemen. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).
(2) Europees Parlement (2017), https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-8-2017-0197_NL.html
(3) http://www.fao.org/3/a-i2801f.pdf
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/25 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een Unie van gelijkheid: strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma
(2021/C 106/06)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
Algemene opmerkingen — de Roma als etnische minderheid in Europa
|
1. |
is ingenomen met de mededeling van de Commissie waaruit eens te meer blijkt dat de Commissie en de Europese Raad zich inzetten voor de integratie van de Romagemeenschappens (1) en vastbesloten zijn een einde te maken aan de discriminatie en uitsluiting van de Roma. Ook de laatste aanbeveling van de Raad over deze problematiek kan de goedkeuring wegdragen van het Comité, dat benadrukt dat het van belang is de lokale en regionale niveaus te informeren en concrete doelstellingen af te bakenen. Het dringt er daarom bij de Europese Commissie en de Raad op aan te zorgen voor een adequate monitoring van de bereikte resultaten. |
|
2. |
Het Comité beklemtoont dat de Roma de grootste etnische minderheid in Europa zijn. Nog steeds worden de grondrechten van veel Roma niet geëerbiedigd, leven zij in armoede en krijgen zij te maken met extreme discriminatie en sociale uitsluiting. Aangezien dit een Europees probleem is en deze mensen Europese burgers zijn, is het des te schokkender dat de regeringen van de lidstaten en de Unie er tot nog toe niet in geslaagd zijn een succesvol integratie- en inclusiebeleid te voeren waarbij de Roma ten volle in staat worden gesteld hun aan het EU-burgerschap gekoppelde rechten en verantwoordelijkheden uit te oefenen. |
|
3. |
Het streven naar een Unie van gelijkheid, een van de belangrijkste doelstellingen van de Europese Commissie (2), kan onmogelijk worden verwezenlijkt als de Romagemeenschappen, die naar schatting 10 tot 12 miljoen mensen vertegenwoordigen, daar niet actief bij worden betrokken. |
|
4. |
De afgelopen tien jaar is maar mondjesmaat vooruitgang geboekt met de integratie van de Roma. Hoewel de Commissie aangeeft dat de situatie er op bepaalde prioritaire gebieden op vooruit is gegaan, zijn de doelstellingen over het algemeen niet gehaald. Het zal dan ook noodzakelijk zijn om de toewijzing van middelen voor deze problematiek te herzien en de middelen waar nodig te verhogen, verder te werken aan een geïntegreerde aanpak, en het gebruik van innovatieve oplossingen aan te moedigen. Met name moet duidelijk worden gemaakt dat de professionele en financiële steun aan succesvolle programma’s niet mag worden stopgezet wil men ook op de lange termijn resultaten behalen. |
|
5. |
Het EESC wijst er ook op dat de verbintenissen op het vlak van gelijkheid, sociale integratie en participatie van de Roma op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau zouden moeten worden hernieuwd en versterkt. |
|
6. |
Aangezien de problemen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting en gezondheid, die te wijten zijn aan discriminatie en de sociale situatie, nog steeds niet op bevredigende wijze zijn aangepakt, verzoekt het Comité de lidstaten hun inspanningen op te voeren en met name de regionale en lokale overheden meer verantwoordelijkheid te geven. |
|
7. |
Romagemeenschappen dreigen extreem hard te worden getroffen door de COVID-19-pandemie. De pandemie en de sociaal-economische en gezondheidseffecten ervan versterken de bestaande ongelijkheid en verdiepen de kloof, iets waarvan de Roma als eerste het slachtoffer worden. Bovendien doen de gevolgen van de pandemie een deel van de tot dusver bereikte resultaten teniet. In het kader van het herstelproces moeten dan ook meer middelen worden uitgetrokken voor de Roma. |
|
8. |
De bevordering van gelijkheid en integratie van de Roma is niet alleen cruciaal vanuit het oogpunt van de grondrechten, maar is ook van groot economisch belang. Het welslagen van de strategie zal daarnaast van doorslaggevend belang zijn voor de economische prestaties van de lidstaten waar de Roma een aanzienlijk deel van de bevolking uitmaken (meer dan 1 %). |
|
9. |
Het Comité is bijzonder verheugd over het in 2020 door het Europees Parlement aangenomen “Verslag over de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding jegens personen met een Roma-achtergrond in Europa” (3), waarin concrete maatregelen en gedetailleerde doelstellingen worden geformuleerd. Ook zou het Comité graag zien dat bij het opstellen van de nationale strategische kaders voor de Roma rekening wordt gehouden met de bevindingen van dit verslag. |
|
10. |
Het Comité onderschrijft de verklaring van de burgemeesters en lokale en regionale gekozen vertegenwoordigers van de lidstaten van de Raad van Europa tegen zigeunerhaat (4). Tevens dringt het erop aan dat de EU-instellingen nauwer met de Raad van Europa samenwerken om de situatie van de Roma te verbeteren, met name door de Europese Alliantie van steden en regio’s voor de integratie van Roma en rondtrekkende groepen en de uitstekende bewustmakingscampagne “Dosta!” te ondersteunen. |
|
11. |
Het is een goede zaak dat de premiers van de landen van de Westelijke Balkan waar veel Roma wonen in juli 2019 in het kader van het uitbreidingsproces van de EU een verklaring over de integratie van de Roma hebben aangenomen (5), waarin zij zich ertoe verbinden de situatie van de Roma nog vóór de toetreding daadwerkelijk te verbeteren. |
Nationale strategische kaders voor de Roma, horizontale doelstellingen
|
12. |
Het stemt tot tevredenheid dat in de mededeling rekening is gehouden met de bevindingen van de evaluatie van het vorige kader, de jaarlijkse beoordelingen van de uitvoering van de nationale strategieën en de analyse van de redenen waarom eerdere maatregelen slechts in beperkte mate hun doel hebben getroffen, en dat is uitgegaan van een brede raadpleging. |
|
13. |
Wel wijst het Comité erop dat in de mededeling voorbij wordt gegaan aan de ervaringen — zowel positief als negatief — met de uitvoering van eerdere nationale strategieën voor de Roma. De Commissie trekt geen conclusies, verwijst niet naar goede praktijken en geeft geen enkel voorbeeld van doeltreffende nationale maatregelen die navolging verdienen. |
|
14. |
De verplichte opstelling van nationale strategische kaders voor de Roma — nu nog facultatief — zou een grote stap vooruit betekenen; het is immers een gemiste kans dat verscheidene lidstaten tijdens de vorige cyclus hebben nagelaten een dergelijk kader te ontwikkelen. |
|
15. |
Het Comité is ingenomen met de inspanningen van de Europese Commissie om de EU-lidstaten en de kandidaatlidstaten met de publicatie van richtsnoeren inzake de integratiestrategieën te helpen bij de uitwerking van doeltreffende nationale strategieën ter ondersteuning van de Roma; wel merkt het op dat bij de uitwerking van de huidige strategie mogelijk voor een consequentere aanpak was gekozen als de Commissie lering had getrokken uit de vele negatieve ervaringen met de uitvoering van de EU-strategie voor de Roma tijdens de vorige cyclus. |
|
16. |
Het is zorgwekkend dat uit enquêtes van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) blijkt dat discriminatie op de arbeidsmarkt niet alleen bij het zoeken naar een baan maar ook op het werk een probleem is: 22 % van de respondenten geeft aan dat zij zich gediscrimineerd voelen op grond van hun etnische of migratieachtergrond. Wat de toegang tot goederen en diensten betreft (openbaar bestuur, openbaar vervoer, winkels, restaurants enz.), zijn het de Roma die het meest te maken krijgen met discriminatie (28 %). |
|
17. |
Voorts wijst het Comité erop dat in de mededeling geen rekening wordt gehouden met het mogelijke tekort aan maatschappelijke organisaties en deskundigen, wat de vooruitgang in sommige lidstaten ernstig belemmert, vooral omdat een en ander het vlot functioneren van ngo’s in de weg staat. Dit kan uiteindelijk ook gevolgen hebben voor de kansen van de Roma op integratie. |
|
18. |
De nationale strategische kaders voor Roma moeten bijdragen aan de uitvoering van het EU-actieplan tegen racisme en de Europese pijler van sociale rechten en aan de verwezenlijking van de VN-Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. In de nationale strategische kaders moet dan ook expliciet worden verwezen naar deze documenten en moet worden vermeld hoe en in hoeverre wordt bijgedragen aan de doelstellingen. |
|
19. |
De Europese Commissie heeft in haar mededeling en haar voorstel voor een aanbeveling van de Raad doelstellingen vastgelegd die alleszins ambitieus zijn, maar tegelijk ook noodzakelijk, gediversifieerd en evenwichtig, zowel op horizontaal als op sectoraal niveau. Om ervoor te zorgen dat deze doelstellingen tegen 2030 ook daadwerkelijk worden gehaald, moet een zo breed mogelijk scala aan lokale en nationale maatschappelijke organisaties van de Roma worden betrokken bij de planning, uitvoering, monitoring en follow-up van de nationale strategische kaders voor de Roma, moeten de gedane voorstellen worden meegenomen en moet de strategie periodiek worden herzien. |
|
20. |
De Commissie staat niet stil bij de mogelijkheid dat de in de strategische kaders vastgelegde maatregelen een dode letter blijven. In het licht van de ervaringen met de vorige cyclus blijft de mogelijkheid dat sommige lidstaten de nationale strategische kaders niet ten uitvoer leggen een punt van grote zorg voor het Comité. Het Comité dringt er dan ook bij de Commissie op aan de vorderingen op lidstaatniveau nauwlettend in het oog te houden, de toepassing van de relevante EU-wetgeving te handhaven en snel na te gaan of nadere wetgeving noodzakelijk is, aangezien het integratie- en inclusieproces van de Roma door het ontbreken van sancties nog meer vertraging dreigt op te lopen. Het verzoekt de Commissie na te denken over de oprichting van een Europese adviesraad, die onder meer bestaat uit deskundigen op het gebied van het Romabeleid en waarbij ook vertegenwoordigers worden betrokken van lokale en regionale overheden die concrete praktijkervaring met Romagerelateerde kwesties hebben. Voorts is het noodzakelijk dat de representativiteit van de Roma bij het ontwerpen en uitvoeren van de nationale strategische kaders voor de Roma wordt verbeterd. |
|
21. |
Het Comité is voorstander van verdere samenwerking met het FRA in het kader van de periodieke herziening van de nationale strategische kaders voor de Roma. Om de stand van zaken op te maken en de vooruitgang te meten is het van kapitaal belang dat de juiste gegevens beschikbaar zijn. Deze kwestie verdient de nodige aandacht, aangezien het al herhaaldelijk is voorgevallen dat middelen voor de integratie van de Roma naar andere doelgroepen gingen. |
|
22. |
De in de nationale strategische kaders voor de Roma vastgelegde doelstellingen en maatregelen moeten rekening houden met de specifieke territoriale kenmerken van de lidstaten en de achtergestelde microregio’s die bijzondere maatregelen vereisen. |
|
23. |
Het Comité is het ermee eens dat de uitdagingen op het gebied van gelijkheid, sociale inclusie en participatie van de Roma sterk verschillen, afhankelijk van de omvang van de Romabevolking en hun aandeel in de totale bevolking, alsook van de bredere economische context en de onderliggende oorzaken van uitsluiting en discriminatie. De problemen verschillen ook afhankelijk van waar en hoe de Roma leven (op het platteland, in steden, in gesegregeerde gebieden, rondtrekkend bestaan) en van specifieke aspecten zoals transnationale mobiliteit, migratie of problemen met identiteitsdocumenten. |
|
24. |
Wel onderstreept het dat het nationale strategische kader de lokale en regionale verschillen moet weerspiegelen, gebieden met specifieke problemen in kaart moet brengen en moet bijdragen aan de invoering van gerichte oplossingen. |
|
25. |
Het Comité is ingenomen met de oproep van de Commissie aan lidstaten met een aanzienlijke Romabevolking om in hun nationale strategische kader voor de Roma ambitieuzere verbintenissen op te nemen, teneinde de gelijkheid en integratie van de Roma op lokaal en regionaal niveau te mainstreamen. |
|
26. |
Het Comité schaart zich achter het verzoek van de Commissie aan de lidstaten om elke twee jaar verslag uit te brengen over de uitvoering van hun nationale strategische kader voor de Roma. Deze gegevens zullen worden aangevuld met de input van maatschappelijke organisaties en het FRA. Het Comité dringt er bij de Commissie met klem op aan te streven naar een zo breed mogelijke betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en lokale en regionale overheden die zich met Romakwesties bezighouden. |
Opmerkingen over de sectorale doelstellingen
|
27. |
Onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting zijn door de Commissie terecht aangemerkt als de vier belangrijkste thema’s; de desbetreffende doelstellingen zijn van het grootste belang voor de integratie van de Roma, samen met de rol van sociale diensten, met name op lokaal en regionaal niveau. |
|
28. |
Uit de tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie (EU-MIDIS II) (6) blijkt dat Romakinderen in het onderwijs op alle punten achterblijven bij andere kinderen. Slechts ongeveer de helft (53 %) van de Romakinderen tussen vier jaar en de leerplichtige leeftijd volgt voorschools onderwijs. Gemiddeld 18 % van de Roma tussen 6 en 24 jaar volgt onderwijs op een lager niveau dan voor hun leeftijd gebruikelijk is. In vergelijking met de algemene bevolking is het aantal voortijdige schoolverlaters onder Roma onevenredig hoog. Het Comité veroordeelt het gescheiden onderwijs dat in sommige lidstaten nog altijd realiteit is ondanks het feit dat dit bij wet verboden is en ondanks recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. |
|
29. |
Het Comité is ingenomen met de in juli 2020 aangenomen aanbeveling van de Raad van Europa (7) om de geschiedenis van de Roma en/of rondtrekkende groepen op te nemen in onderwijsprogramma’s en lesmateriaal. Dit is met name relevant voor lidstaten met een omvangrijke Romabevolking. |
|
30. |
Het Comité beveelt aan dat informatie over de geschiedenis en de cultuur van de Roma in schoolboeken voor het basis- en het middelbaar onderwijs en het opstellen van relevante indicatoren worden aangemerkt als doelstellingen van het kader. Doel is om er met name in landen waar de Roma meer dan 1 % van de bevolking uitmaken voor te zorgen dat in alle leerjaren positieve aspecten van de geschiedenis, literatuur en kunst van de Roma aan bod komen. Inspanningen om racisme jegens de Roma door middel van onderwijs te voorkomen moeten in alle lidstaten prioriteit krijgen, ongeacht de omvang van hun Roma-bevolking. |
|
31. |
De digitale-onderwijsmodellen die als gevolg van de COVID-19-pandemie zijn ingevoerd, leiden ertoe dat meer Romakinderen school voortijdig verlaten. Dat komt omdat de meeste Romakinderen niet over de nodige IT-instrumenten en snel internet beschikken, of niet in staat zijn om zich de lesstof zelf, zonder adequate hulp van ouders, eigen te maken. |
|
32. |
Het is dan ook van het grootste belang dat er inhaalprogramma’s worden geboden wanneer de beperkende maatregelen in het onderwijs als gevolg van de COVID-19-pandemie eenmaal zijn opgeheven. |
|
33. |
Uit EU-MIDIS II (8) blijkt tevens dat slechts een kwart van de Roma van 16 jaar of ouder “werkend” of “zelfstandige” is. De arbeidsparticipatie van Romavrouwen is aanzienlijk lager dan die van mannen (16 % tegenover 34 %). Uit de enquête blijkt dat 43 % van de Roma tussen 20 en 64 jaar betaald werk heeft. Dit is veel lager dan het EU-gemiddelde (70 % in 2015). |
|
34. |
Bovendien wijst deze enquête van het FRA uit dat de Roma de groep is die het meest met discriminatie in de toegang tot gezondheidszorg te maken heeft (8 %), terwijl hun levensverwachting lager is dan gemiddeld. |
|
35. |
Het Comité steunt het Europees Parlement in zijn verzoek aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat alle slachtoffers van gedwongen en dwangsterilisatie onverwijld en naar behoren schadeloos worden gesteld, waaronder middels de vaststelling van robuuste compensatieregelingen. |
|
36. |
Een groot deel van de Roma leeft in een huishouden dat geen toegang tot nutsvoorzieningen en elementaire basisvoorzieningen heeft. Hierdoor lopen zij het risico op zeer gebrekkige huisvesting. |
|
37. |
Het Comité steunt het verzoek aan de lidstaten om de Roma toegang tot adequate gedesegregeerde huisvesting te garanderen en om in elk nationaal strategisch kader voor de Roma de doelstelling op te nemen om gedwongen uitzettingen te voorkomen als niet is voorzien in alternatieve huisvesting, zoals opgenomen in de aanbeveling van de Raad en bijlage 1 bij de mededeling. Deze doelstelling zou bij voorkeur halverwege de looptijd van het kader bereikt moeten zijn omdat een groot aantal Roma in de EU hun woning is uitgezet en in mensonterende omstandigheden leeft. |
Opmerkingen over het institutionele kader
|
38. |
Zonder een algehele hervorming van de manier waarop middelen worden toegewezen en zonder vergroting van de institutionele capaciteit en het absorptievermogen zijn substantiële wijzigingen van het gebruik van de middelen ondenkbaar. Willen de inhaalprogramma’s vruchten afwerpen, dan moeten ook de procedures gestroomlijnd en vereenvoudigd worden en moeten de intermediaire instanties een andere aanpak gaan hanteren. Het inhaalbeleid moet eenvoudiger, duidelijker en transparanter worden gemaakt en dichter bij de burger komen te staan. |
|
39. |
Met name gemarginaliseerde Roma die gebruikmaken van hun recht op vrij verkeer om in andere lidstaten te wonen en/of te werken, krijgen daar vaak te maken met discriminatie en uitbuiting. Transnationale samenwerking op nationaal, regionaal en lokaal niveau is van belang om grensoverschrijdende georganiseerde uitbuiting te voorkomen. |
|
40. |
Er zou moeten worden overwogen om de voorkeur te geven aan andere technieken om integratieprogramma’s te ondersteunen (prioritaire projecten, onderhandelingsprocedures, globale subsidies, normatieve ondersteuning) boven aanbestedingsprogramma’s die ongelijke concurrentievoorwaarden creëren. |
|
41. |
Het Comité stelt voor om de gemeenschappelijke noemer “Roma” niet meer te gebruiken, aangezien hiermee de diversiteit binnen de bevolking van mensen met een Roma-achtergrond niet wordt erkend. Het stelt voor in plaats daarvan voortaan de term “mensen met een Roma-identiteit” te gebruiken. |
|
42. |
Het Comité beveelt de lidstaten aan om, naast passende professionele garanties, te zorgen voor een doorlopende en ongehinderde financiering voor beproefde initiatieven ten behoeve van de sociale inhaalslag van de Roma, alsook voor aanverwante projecten. Er zijn namelijk gevallen bekend waarin succesvolle projecten pas in aanmerking kwamen voor nieuwe financiering nadat ze als geheel nieuwe ontwikkelingen en innovaties gepresenteerd konden worden. Het is ook van essentieel belang dat de financiering van doeltreffende projecten van maatschappelijke organisaties die niet over eigen vermogen, middelen of financiële reserves beschikken, niet wordt onderbroken. |
|
43. |
Bijzonder belangrijk is dat Roma-organisaties die zich inzetten voor integratie, de kans krijgen hun capaciteiten steeds verder uit te bouwen, overeenkomstig het beginsel van geleidelijke ontwikkeling en groei. Ook zou er ruimte moeten zijn voor nieuw op te zetten projecten waarmee zeer geringe bedragen zijn gemoeid zodat ook de meest achtergestelde gemeenten gericht kunnen toewerken naar integratie van de Roma. Dit proces moet worden gekatalyseerd en ondersteund door een projectvoorbereidingsprogramma; bij de implementatie moeten daartoe mentoren worden ingeschakeld. |
|
44. |
De financiering van de nationale strategische kaders vereist ook een geïntegreerde aanpak vanuit de verschillende ontwikkelingsfondsen. De nadruk moet worden gelegd op de behoefte aan een doeltreffendere coördinatie van projecten ter ontwikkeling van infrastructuur en menselijke capaciteiten. Dit betekent dat de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF) via geïntegreerde ontwikkelingsprogramma’s gecombineerd ingezet kunnen worden voor complexe projecten die bedoeld zijn om de sociale cohesie te versterken. Om deze middelen te coördineren moeten er passende uitvoeringsinstrumenten worden ontwikkeld waarmee de strategische aanpak ondersteund wordt. |
|
45. |
Het Comité is bijzonder verheugd dat de Commissie zich er in het kader van het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 toe heeft verbonden om als instelling het goede voorbeeld te geven door stappen te zetten om de representativiteit van haar personeelsbestand aanzienlijk te verbeteren door maatregelen op het gebied van werving en selectie. De Commissie zal erop toezien dat bij deze maatregelen ook gekeken wordt naar de Roma, en zij roept de andere EU-instellingen op tot initiatieven om de diversiteit en de integratie op het werk te bevorderen. Het CvdR steunt deze aanpak en voelt zich erdoor aangesproken. |
Rol van de lokale en regionale overheden
|
46. |
Het Comité wijst de regeringen van de lidstaten erop dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij het opstellen van de nationale strategische kaders voor de Roma. De lokale en regionale overheden zijn immers de organisaties die het dichtst bij de Roma staan, rechtstreeks te maken hebben met de desbetreffende problemen en concrete maatregelen kunnen treffen en middelen kunnen inzetten om de situatie te verbeteren. |
|
47. |
Het lokale en regionale bestuursniveau heeft de meeste verantwoordelijkheden als het gaat over integratie van de Roma en moet hun opneming in een niet-paternalistische bottom-upbenadering steunen. |
|
48. |
In alle lidstaten zouden lokale en/of regionale overlegfora moeten komen die de uitvoering van het nationale strategische kader in het oog houden, teneinde de dialoog te versterken en een bepaald niveau van samenwerking te waarborgen. Een goede integratie is alleen mogelijk als er solide werkrelaties tussen alle belanghebbende partijen bestaan, en de programma’s kunnen beter worden uitgevoerd als de decentrale aanpak wordt versterkt. |
|
49. |
De plaatselijke overheden van gemeenten met een Romabevolking zouden steun moeten bieden aan lokale ontwikkelingsprogramma’s waarbij groepen en kleine gemeenschappen van Roma de praktische basiskennis kunnen verwerven die in het dagelijkse leven onontbeerlijk is. |
|
50. |
Het Comité dringt er bij de lokale en regionale overheden op aan om via hun media inhoud te verspreiden die schadelijke vooroordelen over de Roma tegengaat. |
|
51. |
Het Comité vestigt de aandacht van de lokale en regionale overheden op het feit dat verspreiding van kennis over de geschiedenis en cultuur van de Roma en de bevordering van intercultureel leren effectieve instrumenten zijn om racisme te bestrijden. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Net als in de mededeling van de Commissie wordt in dit advies de overkoepelende term Roma gebruikt voor een breed scala verschillende groepen mensen van Roma-afkomst, zoals Roma, Sinti, Kale, Romanichels en Boyash/Rudari. Voorts omvat de term groepen als Ashkali, Egyptenaren, Jenische, Dom, Lom, Rom en Abdal, alsook rondtrekkende groepen, waaronder etnische Travellers of de met de administratieve term “gens du voyage” aangeduide bevolkingsgroepen, en mensen die zich identificeren als Zigeuners, Tsiganes of Tziganes, zonder de specifieke kenmerken van deze groepen te ontkennen.
(2) Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025, COM(2020) 565 final.
(3) https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/A-9-2020-0147_NL.html
(4) http://a.cs.coe.int/team81/congress_form/Inscriptions/Declaration_Against_anti_gypsyism.aspx
(5) https://www.romaeducationfund.org/wp-content/uploads/2019/07/Western-Balkans-Declaration-on-Roma-Integration-and-EU-enlargement.pdf
(6) https://fra.europa.eu/en/project/2015/second-european-union-minorities-and-discrimination-survey
(7) https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectId=09000016809ee52f
(8) https://fra.europa.eu/en/project/2015/second-european-union-minorities-and-discrimination-survey
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/31 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Een nieuwe Europese onderzoeksruimte (EOR) voor onderzoek en innovatie
(2021/C 106/07)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
|
1. |
herinnert aan de conclusies in zijn advies over “Horizon Europa: het negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie”, waarin het:
|
|
2. |
Het Comité beschouwt deze mededeling als een opportuniteit om een coherente strategie voor de mobilisatie van alle belanghebbenden voor te stellen om de Europese inspanningen op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) op te voeren. Het stelt evenwel vast dat in de mededeling de Europese Onderzoeksruimte (EOR) te sterk in het verlengde van Horizon Europa komt te liggen, ten nadele van andere elementen die in aanmerking moeten worden genomen. |
|
3. |
Het steunt de ambitieuze initiatieven in de mededeling, die Europa beter in staat zullen stellen om de mondiale uitdagingen het hoofd te bieden en het potentieel hebben om het Europese onderzoekslandschap te transformeren en Europa te versterken door in te zetten op kennisontwikkeling. O&I moeten een sleutelrol spelen bij het begeleiden van de ecologische, digitale, sociale en economische transities waarmee Europa wordt geconfronteerd. Beleid op dit vlak moet Europa ook helpen om de COVID-19-crisis te boven te komen, wat ook blijkt uit het lopende actieplan “ERAvsCorona”. |
|
4. |
Het is een goede zaak dat de Commissie meer belang toekent aan het betrekken van de burgers bij O&I-vraagstukken. Het Comité pleit ervoor dat deze aanpak met inachtneming van de academische vrijheid alle fasen van de vaststelling, de uitvoering en de monitoring van beleid omvat en dat burgers die actief wensen te participeren niet louter worden “geïnstrueerd” of “voorgelicht”. Deze betrokkenheid dient in de eerste plaats lokaal niveau te worden ingevuld en de steden en regio’s spelen een essentiële rol bij het faciliteren en ontwikkelen ervan.De steden en regio’s komt een belangrijke rol toe bij het afstemmen van O&I op de waarden, behoeften en verwachtingen van de samenleving. Zo helpen co-ontwerp en medeverantwoordelijkheid voor het proces en de resultaten van O&I door regionale en lokale actoren om O&I beter ingang te doen vinden en een groter draagvlak te doen krijgen in de samenleving. De steden en de regio’s leveren ook belangrijke middelen voor de uitvoering van de agenda voor open wetenschap in brede zin, die van essentieel belang is voor de totstandbrenging van een performante EOR. |
|
5. |
Het is een goede zaak dat de Commissie ernaar streeft dat 3 % van het bbp naar O & O-uitgaven gaat en dat een streefcijfer van 1,25 % voor overheidsinspanningen in 2030 wordt vastgesteld (nu zijn die inspanningen goed voor 0,81 %). Het Comité vraagt zich evenwel af hoe deze doelstellingen kunnen worden bereikt, aangezien het herstelplan niet in grootschalige investeringen in O&I voorziet en er bijvoorbeeld wordt afgezien van het door de Commissie voorgestelde EU4Health-programma. |
|
6. |
Het Comité betreurt dat het, ondanks het feit dat slechts één commissaris bevoegd is voor onderzoek, innovatie, onderwijs en jeugd, niet mogelijk is gebleken een nieuwe aanpak voor een Europese onderwijs- en onderzoeksruimte voor te stellen. Een transversale aanpak van deze kwesties is geboden, in nauwe samenhang met in het bijzonder het regionaal beleid, en het Comité hoopt dat de mededeling over de alomvattende aanpak van onderzoek, innovatie, onderwijs en jeugd, die de Commissie in haar werkprogramma 2021 heeft aangekondigd, in die richting zal gaan. |
|
7. |
Het Comité benadrukt dat deze mededeling slechts een uitgangspunt is dat enerzijds moet leiden tot nieuwe concrete acties en anderzijds tot de goedkeuring van een “pact voor onderzoek en innovatie”, en dringt erop aan om te worden betrokken bij de voorbereiding van deze nieuwe stappen. Het pleit ervoor om dit pact aan te grijpen om de academische en universitaire vrijheden, de vrijheid van meningsuiting van docenten, onderzoekers, studenten, intellectuelen, alsook hun vrij verkeer binnen de Unie maar ook tussen de Unie en alle partnerlanden, te verdedigen. Het is van mening dat het beleid inzake internationale samenwerking in het kader van de EOR aan diezelfde principes moet voldoen en maakt zich zorgen over de snelle achteruitgang van de academische vrijheden in tal van landen wereldwijd. |
|
8. |
Voor een doeltreffende beleidsuitvoering is een goede monitoring en follow-up van innovatie en onderzoek van essentieel belang. Het Comité herinnert in dit verband aan het advies over het regionaal innovatiescorebord en de impact ervan op het regionale plaatsgebonden beleid, waarin het stelt dat het RIS een essentieel instrument is om te vergelijken hoe de resultaten van regionaal innovatiebeleid evolueren, en dat de invloed ervan op de regionale besluitvorming moet worden vergroot om regionale innovatie-ecosystemen en slimme specialisatie te optimaliseren. |
|
9. |
Met deze mededeling worden op meerdere punten stappen vooruit gezet. Zo wordt er een meer strategische visie van partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten voorgesteld, met betrokkenheid van de regionale overheden, die vaak bevoegdheden hebben inzake de bevordering van O&I-beleid, net als een meer geïntegreerde aanpak van O&I-kwesties, en is er meer oog voor de doelstellingen waaraan O&I-maatregelen moeten beantwoorden en hun impact op de samenleving. Ook is het een goede zaak dat in de mededeling de weg wordt verkend naar bredere multilevel governance, dat met de “EOR-hubs” een concept wordt voorgesteld dat een betere erkenning van de rol van regionale ecosystemen en innovatiehubs mogelijk maakt, dat de coördinatie met aspecten van het hoger onderwijs, digitaal onderwijs en digitale vaardigheden wordt versterkt en dat de nadruk wordt gelegd op een meer inclusieve EOR, waardoor de toegang tot excellente wetenschap en de verspreiding van de resultaten wordt vergemakkelijkt. |
|
10. |
Het is belangrijk om een economie tot stand te brengen waarin kennis wordt gedeeld en verspreid De concepten en praktijken voor de verspreiding van de resultaten — ideeën, inzichten, methoden, prototypes, uitvindingen en andere gerelateerde kennisresultaten — van onderzoeks- en innovatieprogramma’s en -projecten moeten worden gefinancierd, zodat zij kunnen worden herontdekt, toegankelijk kunnen worden gemaakt en kunnen worden toegepast voor actief gebruik in heel Europa. |
|
11. |
Het steunt het voorstel om inclusieve gendergelijkheidsplannen te ontwikkelen teneinde op het gebied van O&I de door de EU voorgestane gendergelijkheid te bevorderen, en dringt erop aan dat de steden en regio’s bij dergelijke plannen worden betrokken. Het Comité benadrukt in dit verband actie 12 van de nieuwe EOR (“gendergelijkheid om het Europese O&I-potentieel te versterken”) om op het gebied van O&I de door de EU voorgestane gendergelijkheid te bevorderen, en wijst op de noodzaak om de genderkloof op het gebied van digitale transitie en innovatie te dichten door een grotere participatie van vrouwen in STEAM- en ICT-studies en -banen te bevorderen. |
|
12. |
Het Comité is ermee ingenomen dat het expliciet wordt genoemd als een belangrijke speler in de EOR, met name via het “platform voor kennisuitwisseling” en “Science Meets Regions”-initiatief. |
|
13. |
Het is echter gekant tegen een governanceaanpak die geënt blijft op de relatie tussen de Commissie en de lidstaten, wat de steden en regio’s meestal herleidt tot ontvangers in plaats van beleidsactoren, en waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om rekening te houden met de lokale en regionale omstandigheden. Het roept daarom nogmaals op tot volledige erkenning van de steden en regio’s als belanghebbenden bij het ontwerp, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van het Europese O&I-beleid, overeenkomstig het beginsel van “actieve subsidiariteit” (1). |
Een nieuwe aanpak voor de EOR
|
14. |
Het Comité benadrukt het belang van de standpunten van het Comité Europese Onderzoeksruimte (CEOR) (2) (17.12.2019) en het Onderzoeks- en innovatienetwerk van Europese regio’s (Errin) (3), en verdedigt een nieuwe aanpak voor de EOR die:
|
|
15. |
Het pleit voor een meer uitgesproken focus op de relatie tussen onderzoek en bedrijfsleven, waarbij de cruciale rol van lokale en regionale overheden bij de ontwikkeling van een gunstig ondernemingsklimaat en het bevorderen van contacten voor kennisoverdracht wordt erkend: sponsoring van fundamenteel onderzoek door bedrijven, bevordering van wetenschappelijk ondernemerschap met inachtneming van transparantieverplichtingen, particuliere investeringen en innovatieondersteuning voor bedrijven. |
|
16. |
Het zou graag zien dat in het kader van het “ERA Talent Platform” beter wordt toegelicht hoe de Commissie: a) voor continuïteit wil zorgen tussen het Euraxess-initiatief en de Europese HR-strategie voor onderzoekers (HRS4R), die tot dusver zijn ontwikkeld om de mobiliteit van onderzoekers en hun loopbaanontwikkeling te bevorderen om bij te dragen aan de totstandbrenging van een interne markt voor kennis, onderzoek en innovatie, en b) erkenning wil stimuleren voor de onderzoekers die met deze initiatieven verbonden zijn en steunmechanismen wil bevorderen voor regio’s die zich inzetten voor het aantrekken en behouden van talent, in het kader van de bovengenoemde HRS4R-strategie en met het oog op de behoeften van onderzoeksinstellingen en -personeel. |
|
17. |
Het benadrukt dat er op lokaal/regionaal niveau moet worden gewerkt en dat er instrumenten moeten worden aangereikt waarbij de lokale of regionale overheden werkelijk een leidende rol kunnen spelen, zoals de beleidsondersteuningsfaciliteit (Policy Support Facility), synergieën tussen regionaal beleid en Horizon Europa en de excellentiekeur. Het is van essentieel belang dat de toegang tot informatie en gegevens wordt vergemakkelijkt teneinde de synergieën en de complementariteit tussen Europese fondsen te versterken en de verschillende autoriteiten in staat te stellen op een meer gecoördineerde manier te werken. |
|
18. |
Het Comité dringt erop aan dat het concept “excellentie” wordt verduidelijkt door een duidelijk onderscheid te maken tussen excellentie in de wetenschap, excellentie in de impact, die nauw samenhangt met het verband tussen wetenschap en innovatie-ecosystemen, met name op lokaal en regionaal niveau, en excellentie van de ecosystemen zelf, via hun specifieke gebieden van wetenschappelijke excellentie, maar ook hun strategische en coördinerende capaciteit (4). |
|
19. |
Het Comité zou graag zien dat, terwijl het het belang van de acties ter ondersteuning van wetenschappelijke uitmuntendheid, met name in het kader van Horizon Europa, ten volle erkent, als aanvullende doelstelling van de EOR ook zonder meer wordt gestreefd naar hoogwaardige wetenschap in alle steden en regio’s van de EU, die kan worden ingezet om innovatie te stimuleren en de samenleving en het bedrijfsleven te helpen om de uitdagingen van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen aan te gaan en de huidige crises het hoofd te bieden. |
|
20. |
Het is een goede zaak dat de Europese Commissie investeringen en hervormingen faciliteert die bijdragen aan de prioriteiten van de EU, met name de groene en digitale transformatie, die na de COVID-19-crisis van essentieel belang zijn geworden. |
|
21. |
Het pleit ervoor om in het kader van de EOR verbanden te leggen tussen de strategieën voor slimme specialisatie, de prioriteiten van de EOR, en de globale uitvoering ervan, en bij te dragen tot een beter evenwicht tussen, enerzijds, de noodzakelijke wetenschappelijke excellentie en, anderzijds, de urgentie om de kloof tussen de prestaties op het gebied van O&I tussen lidstaten, regio’s en steden in de EU te verkleinen. |
EOR, slimme specialisaties en regionaal beleid
|
22. |
De nieuwe EOR moet een gelegenheid zijn om de rol van slimme specialisaties en hun collectieve en ondernemingsproces volledig te erkennen als een van de hoekstenen van de huidige en toekomstige Europese prestaties op het gebied van O&I. Slimme specialisaties brengen lokale en regionale overheden, onderzoeksinstellingen, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld samen en helpen regio’s om concurrentievoordeel te behalen, particuliere investeringen te stimuleren en banen te scheppen. Het Comité benadrukt de sleutelrol van regio’s in de Europese strategie voor slimme specialisatie en de noodzaak om de specifieke aanpak van regionale strategieën voor slimme specialisatie in stand te houden, ook wanneer er daarnaast nationale strategieën voor slimme specialisatie bestaan. Het Comité stelt in dit verband voor dat de regio’s, de lidstaten en de Europese Unie samen een transversale en dynamische inventarisatie maken van wetenschappelijke excellentie overal in de EU en van slimme specialisatie. Tevens dient rekening te worden gehouden met een noodzakelijke evolutie van S3 naar strategieën voor duurzame slimme specialisatie (S4) en naar een beter gebruik van het quadruple helix-model, waarbij de samenleving een actor van de strategie is. |
|
23. |
Het is belangrijk om op basis van deze inventarisatie bij te dragen aan het opzetten van netwerken van regionale slimme specialisaties die steunen op wetenschappelijke excellentie en om transregionale samenwerking te bevorderen, zowel via Interreg en met name het onderdeel “interregionale innovatie-investeringen” als in het kader van Horizon Europa, door middel van concrete collectieve projecten die worden uitgevoerd in het kader van pijler 2 van Horizon Europa, met name in het kader van de “missies” en “Europese innovatiepartnerschappen” en in het transversale gedeelte “Widening and Strengthening the ERA”. Tevens is het belangrijk dat de steden en regio’s bij de governance van “missies” en “partnerschappen” worden betrokken. |
|
24. |
Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de ontwikkeling van gemeenschappelijke technologische routekaarten met het bedrijfsleven te begeleiden waarin O&I-investeringsprogramma’s zijn opgenomen, maar is verbaasd dat deze alleen betrekking hebben op de lidstaten en het bedrijfsleven in het kader van Europese partnerschappen binnen Horizon 2020. Het wijst erop dat bij deze werkzaamheden rekening moet worden gehouden met de slimme specialisaties van de regio’s en de rol van regionale ecosystemen en innovatiehubs, die ook de industriële waardeketens vormgeven. |
|
25. |
Het Comité herinnert eraan dat steden en regio’s van nature geschikt zijn als partners bij de ontwikkeling en het opzetten van netwerken van onderzoeks- en technologie-infrastructuur en bij het Esfri-programma, een belangrijke rol spelen bij de totstandbrenging, de bevordering en het gebruik van dit soort infrastructuur (5), en dat lokale en regionale overheden overigens in belangrijke mate bijdragen aan de totstandbrenging van regionale ecosystemen en doeltreffende innovatiehubs (6). |
|
26. |
Het stelt voor om te evolueren naar partnerschapsovereenkomsten tussen de regio’s, de lidstaten en de EU, om alle belanghebbenden te mobiliseren rond gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van onderzoek, innovatie en hoger onderwijs, digitaal onderwijs en digitale vaardigheden en rond plannen ter begeleiding van slimmespecialisatiegebieden waarbij alle EU-beleidsmaatregelen worden ingezet en die niet beperkt blijven tot de regels voor het gebruik van het EFRO. Hiervoor zou een proefproject kunnen worden opgezet. |
|
27. |
In de loop van de programmeringsperioden is de financiering voor O&I vanuit het EFRO aanzienlijk toegenomen, tot een bedrag van meer dan 100 miljard EUR voor de periode 2014-2020, en de steden en regio’s hebben in diezelfde periode uit hun eigen begrotingen een bedrag geïnvesteerd dat in totaal bijna twee keer zo groot is als de omvang van het Europese kaderprogramma voor onderzoek. Hieruit blijkt hoe belangrijk het is om Europese, nationale, lokale en regionale maatregelen te coördineren en om synergieën tot stand te brengen tussen instrumenten. |
|
28. |
Het Comité is bezorgd over de beperkte vooruitgang die is geboekt op het gebied van synergieën, met name als gevolg van de trage evolutie op het gebied van staatssteunregelingen. Het wijst er nogmaals op dat het graag zou zien dat “alle middelen die in het kader van Horizon Europa worden ingezet voor de medefinanciering van een actie of actieprogramma, onderworpen worden aan de voor dat programma geldende wettelijke voorschriften, met name op het gebied van staatssteun” (7), en herhaalt dat het synergieën ziet als vrij overeengekomen samenwerkingen rond vijf principes: samenhang, complementariteit, verenigbaarheid, co-constructie en erkenning van lokale actoren (8). Het benadrukt nogmaals de noodzaak van doeltreffende co-constructie en beheer van eventuele financiële overdrachten door de beheersautoriteit. |
|
29. |
Gelet op het voorgaande is de volledige betrokkenheid van steden en regio’s bij het “EOR-transitieforum” van essentieel belang, gezien zowel de uitdagingen op het gebied van samenwerking en coördinatie die moeten worden aangepakt als de rol van lokale actoren bij de uitvoering van de transformatieagenda met betrekking tot crises en transities. |
Bijdrage van regionale ecosystemen en innovatiehubs aan de dynamiek van de EOR
|
30. |
Het Comité beveelt aan om lokale en regionale goede praktijken te monitoren en te ontwikkelen in het kader van de opstelling van te vervullen randvoorwaarden voor slimme specialisatiestrategieën, zoals bepaald in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de structuurfondsen. Er zij aan herinnerd dat in het kader van de opstelling van de regionale EFRO-programma’s een “goede governance van de nationale, regionale of lokale strategie voor slimme specialisatie” moet worden uitgewerkt, waarbij elke lokale of regionale autoriteit moet aantonen welke vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van haar S3-strategieën, waaronder onder meer maatregelen voor internationale samenwerking. Hier ligt een uitgelezen kans voor de ontwikkeling en verspreiding van goede praktijken, bijvoorbeeld via platforms zoals “Science Meets Regions” of het platform voor kennisuitwisseling (KEP). |
|
31. |
Het Comité is zen zeerste ingenomen met het concept “EOR-hub”, waarin het een kans ziet om het concept van regionale ecosystemen en innovatiehubs dat het al jaren bevordert institutionele erkenning en een concrete invulling te geven, en om volledige erkenning te geven aan een plaatsgebonden benadering van wetenschap en innovatie. Het pleit ervoor om dit voorstel snel uit te voeren en stelt voor om het platform voor kennisuitwisseling (KEP) te gebruiken om dit concept inhoudelijk uit te werken en de ontwikkeling van proefprojecten te bevorderen. Het is overigens een goede zaak dat de Commissie dit initiatief in samenwerking met het Comité van de Regio’s naar een strategisch niveau wil tillen om synergieën tussen O&I-instrumenten, onderwijs, bij- en omscholing en opleiding te bevorderen, en daarvoor middelen uit het cohesiefonds wil vrijmaken. Het Comité dringt erop aan dit initiatief niet alleen te richten op het toegankelijker maken van uitmuntendheid. |
|
32. |
Het vestigt de aandacht op een aantal valkuilen die moeten worden vermeden: er moet rekening worden houden met de ervaring van de “digitale hubs” en van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), maar de EOR-hubs mogen zich niet tot die referenties beperken, noch tot het bieden van een geïnterconnecteerde kennisruimte”. Europa heeft geen behoefte aan een “hub van hubs”. De EOR-hubs mogen niet slechts een instrument zijn om de innovatiekloof te verkleinen, en mogen ook niet dienen om nogmaals alleen internationaal gerenommeerde universiteiten die al aanzienlijke steun van de lidstaten en het kaderprogramma ontvangen, opnieuw in de schijnwerpers te zetten. |
|
33. |
Het Comité zou daarentegen graag zien dat in het kader van de EOR-hubs groepen actoren, regionale (of interregionale) ecosystemen en innovatiehubs worden erkend aan de hand van de volgende cumulatieve criteria:
|
|
34. |
Deze EOR-hubs zouden rechtstreeks door de EU moeten worden ondersteund, ook financieel, in het kader van een partnerschap op basis van drie pijlers:
|
|
35. |
Het Comité zou graag zien dat ten minste tussen 50 en 100 sites in Europa als EOR-hubs worden erkend en dat dit netwerk ruim openstaat voor opkomende ecosystemen van de EU-13 en de meest achtergestelde regio’s. |
|
36. |
Steden en regio’s spelen een cruciale rol bij het op touw zetten en vormgeven van omvattende samenwerkingsprojecten die gericht zijn op maatschappelijke innovaties om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan. EOR-hubs moeten fungeren als instrumenten voor de ontwikkeling van de nodige competenties en praktijken om deze vooruitgang te versnellen. |
|
37. |
Het netwerk van EOR-hubs zou een uitstekend kader kunnen worden voor de ontwikkeling van collectieve onderzoeks- en innovatieprojecten die verschillende regionale ecosystemen en innovatiehubs in een bottom-upbenadering samenbrengen. Deze consortia zouden nuttig gebruik kunnen maken van het rechtsinstrument voor de cofinanciering van acties in het kader van Horizon Europa, dat ook beschikbaar is in het kader van de tweede pijler en dat zeer geschikt is voor de ontwikkeling van synergieën tussen het kaderprogramma, regionaal beleid en de begrotingen van de steden en regio’s. |
COVID-19-crisis, innovatiekloof, verspreiding van excellentie: cohesie centraal in de EOR
|
38. |
Het Comité waarschuwt voor de gevolgen van de huidige crises voor de meest kwetsbare en getroffen gebieden, en herinnert eraan dat de economische en financiële crisis van 2008 in bepaalde regio’s, met name in de zuidelijke landen, heeft geleid tot een drastische terugval van de investeringen in O&I. Het dringt er daarom op aan dat het “Next Generation EU”-herstelplan en het volgende meerjarig financieel kader in sterkere steun voorzien voor hoger onderwijs, digitaal onderwijs, een leven lang leren met inbegrip van om- en bijscholing, onderzoek en innovatie ter ondersteuning van de doelstellingen van de EOR, en dat in dit verband ook het React-EU-programma en het Fonds voor een rechtvaardige transitie in samenhang met de operationele programma’s van de regio’s en hun strategieën voor slimme specialisatie worden ingezet. Dit is van essentieel belang omdat de regio’s meer steun nodig hebben met het oog op herstel, voordat ze veerkrachtig kunnen worden. |
|
39. |
Het verzoekt de Commissie om uit te leggen hoe, in de huidige context en zonder verhoogde steun, lidstaten waarvan het investeringspeil in O&I onder het Europese gemiddelde ligt de doelstelling van een verhoging van 50 % van deze investeringen in de komende 5 jaar zouden kunnen halen, een doelstelling waar het Comité overigens achter staat. |
|
40. |
Het Comité stelt vast dat de EOR versnipperd is: de EU-fondsen volstaan niet om de samenwerking tussen regionale innovatie-ecosystemen te financieren en onderzoeksresultaten worden zelden gedeeld met het grote publiek en de rest van de regio’s, zelfs binnen eenzelfde lidstaat. Het betreurt tegelijkertijd dat grensoverschrijdende O&I-programma’s in de regel slechts ten goede komen aan enkele vrij gesloten netwerken van toonaangevende universiteiten, onderzoekscentra, grote bedrijven en hoofdstadregio’s, die in veel gevallen reeds hebben deelgenomen aan eerdere edities van het kaderprogramma of een sterke aanwezigheid in Brussel hebben. |
|
41. |
Het Comité is het ermee eens dat de vorderingen bij de uitvoering van de EOR zijn vertraagd en dat er nog steeds grote verschillen bestaan tussen landen en regio’s, zoals aangegeven in het EOR-voortgangsverslag 2018. Er is onvoldoende convergentie tussen Europese, nationale en regionale onderzoeks- en innovatiesystemen, wat zich vertaalt in een schadelijke concentratie van O&I-excellentiecentra in Europa, waardoor hele regio’s uit de boot vallen. Dit leidt ook tot een onevenwichtig mobiliteits- en kenniscirculatielandschap dat haaks staat op de beleidsdoelstellingen van de EOR. |
|
42. |
Het Comité is van mening dat deze vaststellingen breed worden gedeeld en regelmatig worden herhaald, maar dat er geen politieke lessen uit worden getrokken. Ook meent het dat het met de huidige begrotingskeuzes, indien zij worden gehandhaafd, niet mogelijk zal zijn om deze tekortkomingen te verhelpen, het dichten van de innovatiekloof bij goede voornemens zal blijven en de instrumenten voor het verspreiden van excellentie en het verruimen van de participatie ontoereikend en inadequaat zullen blijken om de nagestreefde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) COM(2018) 703.
(2) Advies van het CEOR over de toekomst van de Europese onderzoeksruimte (https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-1201-2020-INIT/en/pdf, in het Engels).
(3) Aanbevelingen van het Errin voor de toekomst van de Europese Onderzoeksruimte (https://errin.eu/system/files/2020-06/200608%20ERRIN_recommendations_for_the_future_of_the_European_Research_Area_approved.pdf).
(4) Zo schrijft de European University Association: “Excellence is not limited to highly cited publications but needs to be based on the many and diverse contributions of the research community, notably including Open Science practices, citizen engagement, and impact on society”.
(5) Advies van het Europees Comité van de Regio’s over onderzoeksinfrastructuur: de toekomst van de Europese Onderzoeksruimte vanuit een regionaal en grensoverschrijdend perspectief (PB C 39 van 5.2.2020, blz. 68).
(6) Advies van het Europees Comité van de Regio’s over “Een vernieuwde Europese agenda voor onderzoek en innovatie — De kans om de toekomst van Europa vorm te geven” (PB C 168 van 16.5.2019, blz. 4).
(7) Advies van het Europees Comité van de Regio’s “Horizon Europa: het negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie” (PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79).
(8) Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de lokale en regionale dimensie van Horizon 2020 en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 1).
(9) Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het regionaal innovatiescorebord en de impact ervan op het regionale plaatsgebonden beleid (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 87).
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/38 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — De heropstart van de culturele en creatieve sectoren
(2021/C 106/08)
|
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
|
1. |
wijst erop dat de COVID-19-pandemie op niet mis te verstane wijze duidelijk heeft gemaakt dat cultuur een enorme troef kan zijn voor de economische en duurzaam ontwikkeling van Europa — een idee dat door iedereen wordt gedragen — maar tegelijkertijd ook de realiteit in de culturele en creatieve sectoren heeft blootgelegd. Het is echter niet duidelijk wat precies onder die sectoren moet worden verstaan en het onderscheid tussen enerzijds publiek gefinancierde dan wel gesubsidieerde kunst en cultuur en anderzijds economisch zelfstandige makers en kunstenaars is net zo vaag als de grenzen van deze hele branche. In dit advies ligt de nadruk vooral op de in beginsel niet of nauwelijks door de overheid ondersteunde actoren. Deze sector bestaat in bijna alle landen voor een groot deel uit kleine ondernemingen, zelfstandige kunstenaars en andere creatieve freelancers en is een kwetsbare, vaak precaire sector, die een van de zwaarst door de pandemie getroffen sectoren is, zoals aangehaald door het Europees Comité van de Regio’s (CvdR) in zijn resolutie over de prioriteiten voor 2020-2025. |
|
2. |
De culturele en creatieve sectoren (CCS) draaien om bijeenkomsten waar men samen van geniet — en daardoor is de lockdown nog niet voorbij voor delen van deze sector en voor hun activiteiten. Dit leidt tot grote economische verliezen en een groot verlies aan banen. Verder zijn de CCS intrinsiek verbonden met de vooruitgang, het onderzoek en de ontwikkeling en het materiële en immateriële cultureel erfgoed van de EU. Werknemers in de levende kunsten behoren tot de categorieën die het hardst door de crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie zijn getroffen. Het gaat hier om mensen en gezinnen die zonder inkomen dreigen te vallen, waardoor ze de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen. De Europese instellingen en nationale overheden moeten de werknemers in deze sector dan ook ondersteunen door ervoor te zorgen dat de middelen van het programma Creatief Europa ten goede komen aan alle takken van de culturele en creatieve sectoren en alle actoren die zijn betrokken bij het creatieve proces, ongeacht het soort arbeidsbetrekking. Bovendien moeten, in overleg met de lidstaten, manieren worden gevonden om de steun de vorm te laten aannemen van een uitkering of overbruggingsrecht. |
|
3. |
In de artikelen 6 en 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat de EU wat cultuur betreft bevoegd is om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel ondersteunt het CvdR de EU-initiatieven op dit gebied, omdat zij de belangrijke transnationale en Europese dimensie van deze sector in de schijnwerpers zetten. Lokale en regionale overheden beschikken over belangrijke bevoegdheden om de culturele en interculturele dialoog te bevorderen. In de crisis als gevolg van de pandemie zouden zij de coördinatie van multidimensionale lokale en regionale culturele netwerken die alle relevante actoren omvatten, ook moeten coördineren. Bij de opstelling van dit advies is rekening gehouden met de inhoud van de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU. |
|
4. |
Het CvdR benadrukt het belang van vrije en onafhankelijke kunst en cultuur en wijst op de intrinsieke waarde van de culturele en artistieke producties, die tegelijkertijd moeten worden bevorderd als belangrijke ondersteunende factor bij het versterken van de Europese identiteit. Het promoot de versterking van de sociale functie ervan, en pleit ervoor kunst en cultuur een prominentere rol te geven in het debat over de toekomst van de EU, zodat de CCS in de volgende programmeringsperiode als nationale prioriteit worden aangemerkt, door gebruik te maken van synergieën met andere beleidslijnen en structurele financiering. |
|
5. |
Het CvdR stelt voor aanhoudend in gesprek te blijven met de organisaties uit de CCS teneinde gebruiksvriendelijke steunsystemen te ontwikkelen die ten goede komen aan innovatie en onderwijs, in het kader van een dynamisch territoriaal ecosysteem. Daarbij moeten ad-hocmiddelen worden bestemd voor het opzetten van netwerken, moet de mobiliteit van culturele actoren worden gereguleerd, moeten de specifieke kanalen en IT-platforms met informatie over kunstenaars, verenigingen, culturele actoren enz. worden versterkt om hun internationalisering te bevorderen (zoals ook gebeurt met behulp van Europass), en moeten alle specifieke en aangepaste aanbestedingen, maatregelen en acties worden gepubliceerd zodat kunstenaars en exploitanten uit de sector er makkelijker toegang toe hebben en gebruik van kunnen maken, rekening houdend met het feit dat in de CCS veel zelfstandigen en personen met een onzeker dienstverband werkzaam zijn en dat de meeste CCS-bedrijven kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn, met of zonder winstoogmerk. |
|
6. |
Regionale en lokale overheden moeten nog beter op de hoogte worden gehouden van de EU-maatregelen en -initiatieven met betrekking tot de CCS, door de CCS in deze periode meer op lokaal en regionaal niveau te monitoren en door de regionale en lokale bevoegdheden in het cultuurbeleid te erkennen met het oog op de rechtvaardige verdeling van de middelen die voor de sector bestemd zijn, aangezien de lokale en regionale instellingen de basisvoorzieningen het beste kennen. Het bestaande platform https://creativesunite.eu kan een goed uitgangspunt vormen, net als het volledig benutten van het potentieel van de nationale Creatief Europa-desks. |
|
7. |
Het CvdR wijst er nogmaals op dat het van belang is de digitale mogelijkheden te benutten en te stimuleren om cultuur op interactieve wijze te bevorderen en toegankelijker te maken voor alle geledingen van de samenleving, met name jongeren, die immers de toekomstige hoeders en promotoren van het cultureel erfgoed zullen zijn (1). Het benadrukt dat meer EU-middelen moeten worden uitgetrokken om digitaliseringsactiviteiten te cofinancieren. In de huidige pandemie is dit des te relevanter, voor cultuur in het algemeen, aangezien de pandemie de aandacht heeft gevestigd op de digitale kloof, die te wijten is aan geografische en economische omstandigheden en generatieverschillen. |
|
8. |
Het CvdR merkt nogmaals op dat cultuur centraal moet staan in de internationale betrekkingen van de Europese Unie en dat alternatieve vormen en benaderingen van internationale diplomatie naar voren zijn gekomen, waaronder culturele diplomatie (2). Het vindt verder dat de culturele diplomatie van de EU moet worden geconcentreerd op het promoten van de EU en haar lidstaten en haar lokale en regionale overheden, onder meer via educatieve en culturele uitwisselingen, en ook gericht moet zijn op de publieke opinie en derde landen, met als duidelijk doel een positief beeld van de EU en haar lidstaten en regio’s uit te dragen, als een identiteitsmiddel dat de sociale cohesie en de dialoog versterkt. Om de koppositie van de uiteenlopende Europese culturele uitingsvormen na de COVID-19-pandemie te behouden is er een paradigmaverschuiving nodig. We moeten eens te meer beseffen over welke culturele rijkdommen we beschikken en die moeten we ook met alternatieve en virtuele kanalen promoten, en we moeten ons vooral bewust worden van het creatieve potentieel en het vermogen tot interactie (kruisbestuiving) met andere sectoren op alle terreinen van de cultuur en kunsten. Door de COVID-19-pandemie weten we hoe belangrijk het is om de culturele diplomatie van de EU te versterken en te ontwikkelen en om met een beter, innovatiever aanbod te kunnen concurreren op het wereldtoneel, waar nieuwe spelers in opkomst zijn, ook op cultureel gebied. De situatie als gevolg van COVID-19 benadrukt in feite het belang van netwerkvorming en de bevordering van circuits voor podiumkunsten, circussen en tentoonstellingen, om projecten te delen die het lokale en regionale niveau overstijgen. Daarom moet voor elke artistieke subsector een circuit worden ontworpen om in 2022 een begin te kunnen maken met tournees en rondreizende projecten. |
|
9. |
Tegelijkertijd blijft het van belang om de traditionele toegang tot het oorspronkelijke erfgoed te bevorderen, teneinde het gemeenschappelijke artistieke, historische en joods-christelijke erfgoed van Europa te promoten en in stand te houden. |
|
10. |
Het CvdR hoopt dat er ook meer EU-aanbestedingen zullen worden gepromoot die worden gegund aan projecten die de sociale rol van cultuur, experimenten en innovatie op het gebied van hedendaagse visuele kunsten bevorderen en die erop gericht zijn perifere, landelijke of kansarme stedelijke gebieden, scholen, ziekenhuizen, opvanghuizen en penitentiaire inrichtingen te revitaliseren, door kunstenaars en creatievelingen te belonen voor de verwezenlijking van een groot Europees cultureel project, dat betrekking heeft op hedendaagse kunst en innovatie en tegelijkertijd output genereert die op originele, innovatieve wijze en met aandacht een dialoog met het publiek en de gemeenschap teweegbrengt en bijdraagt tot de ontwikkeling van nieuwe modellen om de levenskwaliteit te verbeteren. |
|
11. |
Het CvdR roept op tot een dialoog met de afzonderlijke lidstaten, om hen aan te sporen instrumenten op te zetten voor de diverse subgroepen in de complexe CCS, die niet altijd werknemersbescherming genieten. Er moet worden nagedacht over een uniform welzijnsstelsel dat in bepaalde situaties toegang biedt tot hulp en subsidies, waarbij het bestaande systeem wordt aangepast en minder rigide en achterhaald wordt gemaakt en een nieuw regelgevingskader wordt vastgesteld dat rekening houdt met de nieuwe creatie-, productie- en distributiemethoden van de sector, met de nadruk op het creatieve domein, teneinde de professionaliteit van de betrokkenen te erkennen. In dit verband moet worden bepleit dat afgestudeerden van de toneelschool en houders van andere diploma’s die verband houden met creativiteit, door de overheid moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van transversale programma’s om een bijdrage te leveren vanuit acteer-, audiovisueel en toneeloogpunt; kortom, vanuit het oogpunt van de creatieve sector. |
|
12. |
Het is dringend noodzakelijk dat er een degelijk wetgevingskader komt dat uitdrukkelijk betrekking heeft op de gezondheid en veiligheid van alle culturele actoren en kunstenaars in hun werkomgeving, en dat tijdens deze periode van pandemie en tijdens de gehele duur van het herstel en de gevolgen ervan, ten volle rekening wordt gehouden met de precaire arbeidsomstandigheden in de culturele en creatieve sectoren. |
Verband met beleidsprioriteiten
|
13. |
Het CvdR is bezorgd over de toekomst van de CCS, ondanks de horizontale en sectorale maatregelen die sinds het begin van de COVID-19-pandemie zijn genomen. |
|
14. |
Het CvdR is ingenomen met het akkoord over het programma Creatief Europa dat in december 2020 is bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement, met name de 2,2 miljard EUR aan steun voor kunstenaars. Deze overeenkomst erkent het belang van CCS en betekent aanzienlijk meer geld voor een sector die tijdens de herstelfase krachtige bijstand nodig zal hebben. |
|
15. |
Het vizier moet worden gericht op duurzame culturele activiteiten door investeringen te bevorderen in artiesten en makers (zonder leeftijdsgrens) die meerwaarde creëren in termen van bijvoorbeeld democratie, openheid naar de wereld, sociale integratie, inclusie en milieubewustzijn, en in de publieke functie van kunst, waarbij de (her)lancering van kunstprojecten wordt bevorderd aan de hand van EU-programma’s en vereenvoudigde toegang tot verschillende duurzame vormen van financiële steun, zoals overheidssubsidies, tot risicokapitaal en kredieten tegen gunstige aflossingsvoorwaarden op de lange termijn. |
|
16. |
Het CvdR is ingenomen met het besluit om de deelname van kleinschalige culturele projecten aan het programma Creatief Europa te vergemakkelijken door de bureaucratische procedures aanzienlijk te vereenvoudigen, vooral in de aanvraagfase. Het beveelt bovendien aan om de cultuurinvesteringen van de verschillende EU-fondsen samen te voegen, de procedures te vereenvoudigen en in voorkomend geval de medefinancieringsmogelijkheden voor projecten van kleine exploitanten te verhogen tot 80 %, waarbij het restant kan worden gedekt door stichtingen, banken en instellingen. Het schaart zich in dit verband achter het pleidooi van het Europees Parlement voor “omvangrijke en voornamelijk op subsidies gebaseerde steun voor de culturele en creatieve sector om de bestaansmiddelen van lokale gemeenschappen veilig te stellen” en vindt het ook noodzakelijk om “ten minste 2 % van de faciliteit voor herstel en veerkracht te reserveren voor het herstel van de culturele en creatieve sector, afhankelijk van zijn specifieke behoeften” (3). Daarnaast roept het CvdR ertoe op de CCS op te nemen in React-EU en benadrukt het dat cultuur moet worden geïntegreerd in de nationale beleidsmaatregelen ter uitvoering van React-EU en het EU-instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE), waarbij moet worden voorkomen dat de kosten van cultuur ten laste komen van de begrotingen van steden en regio’s, die al te lijden hebben onder de COVID-19-pandemie. Ook roept het op tot het gebruik van getrapte financiering (cascade funding), een mechanisme dat de Commissie reeds toepast in het kader van financiële steun voor derden. |
|
17. |
Het CvdR is het ermee eens dat er één EU-portaal moet komen waarop informatie wordt samengebracht van alle EU-programma’s die cultureel erfgoed financieren (4). |
|
18. |
De groeiende belangstelling en inzet van lokale en regionale overheden in heel Europa om gemeenschappelijke visies en acties in de lidstaten te bevorderen verdient alle lof. Het CvdR hoopt dat soortgelijke initiatieven als die in het kader van het Handvest van Agrigento (5), dat door honderden burgemeesters en voorzitters van Italiaanse regio’s is ondertekend en door de meest representatieve verenigingen en het Europees Comité van de Regio’s wordt onderschreven (6), ook in andere landen kunnen worden ontplooid. |
|
19. |
Ook hoopt het CvdR dat de sector van het cultureel erfgoed zich voortdurend inspant voor participatie (ondanks de beperkingen als gevolg van de COVID-19-pandemie), duurzaamheid, bescherming en innovatie — de vier hoekstenen van de Europese initiatieven in het kader van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed — en dat de verhoging van de middelen voor Creatief Europa gezien de COVID-19-crisis structureel wordt gemaakt en dat ze rechtstreeks zullen worden beheerd door de regionale overheden. |
|
20. |
Vakmensen op het gebied van cultureel erfgoed zijn het best geplaatst om de hele gemeenschap te informeren over de essentiële voordelen van het cultureel erfgoed voor de economie, de cultuur, het milieu en de samenleving. |
|
21. |
Makers, kunstenaars, technisch personeel en exploitanten van cultuur en erfgoed moeten een grotere rol krijgen, en mogen niet slechts worden gezien als “middel” om de economie en het concurrentievermogen te laten groeien. De COVID-19-situatie heeft nog sterker de noodzaak aangetoond om cultuur op transversale wijze in het onderwijsstelsel en de leerplannen op te nemen. In dit verband is het van vitaal belang dat podiumkunsten in het lesrooster worden opgenomen. |
|
22. |
Het CvdR is met name bezorgd over het groeiende tekort aan geschoolde ambachtslieden, restaurateurs en erfgoeddeskundigen. Het verzoekt de Europese instellingen het behoud van waardevolle praktijken en kennis op te nemen in de toekomstige initiatieven voor de instandhouding van het cultureel erfgoed. |
Specifieke lokale en regionale dimensie
|
23. |
Het CvdR spoort de lidstaten aan — in overeenstemming met het complementariteits- en subsidiariteitsbeginsel als leidende EU-beginselen op het gebied van de culturele betrekkingen — om meer inspanningen te leveren, door ondersteunende en coördinerende maatregelen te nemen om een Europese strategische aanpak voor het herstel van de CCS te definiëren. |
|
24. |
De lokale en regionale overheden spelen een cruciale rol bij het bevorderen en ondersteunen van culturele activiteiten op het gebied van onder meer muziek, beeldende kunsten, folklore, podiumkunsten, audiovisuele kunsten en publicaties en het cultureel erfgoed. Zo verlenen zij subsidies die de begunstigden kunnen helpen het hoofd boven water te houden tijdens de maanden waarin openbare ruimten op grond van de gezondheidsmaatregelen in verband met COVID-19 zijn gesloten of maar een beperkt publiek wordt toegelaten. Ook verlenen ze op andere manieren ondersteuning, bijvoorbeeld door gratis ruimten voor culturele activiteiten ter beschikking te stellen of het gebruik van de publieke ruimte te vergemakkelijken. |
|
25. |
Bij cultuur en creativiteit draait het niet altijd om materiële goederen. Soms zijn cultuur en creativiteit een immateriële uiting, waarbij de kunstenaar zelf het kunstwerk vormt, zoals het geval is met zangers, dansers, jongleurs, trapezeacrobaten, muzikanten en mimespelers, acteurs en evenwichtskunstenaars. Zij leveren allen een bijdrage aan het doorgeven van tradities, gebruiken en gewoontes, brengen emoties en gevoelens teweeg, promoten het lokale gebied en trekken toeristen aan. Zij overwinnen allerlei psychologische barrières, maar slagen er niet altijd in om de structurele barrières te overwinnen die momenteel extra voelbaar zijn door de pandemie. De ervaring van vakmensen op het gebied van cultureel erfgoed is een uniek publiek goed dat van essentieel belang is om het erfgoed te kunnen beschermen en in stand te houden met oog voor kwaliteit, waarden en duurzaamheid. Overheden moeten daarom strategische maatregelen nemen om de verschillende culturele ecosystemen te beschermen. |
|
26. |
Het CvdR hoopt dan ook dat de EU zich ervoor zal inspannen om de nodige samenwerking tussen de lidstaten tot stand te brengen om de vele domeinen van de CCS, die door de COVID-19-pandemie tot stilstand zijn gebracht, te ondersteunen, te bevorderen en nieuw leven in te blazen. Elk domein heeft andere eigenschappen en heeft andere voorzieningen en een andere behandeling nodig, maar alle domeinen zetten zich ervoor in om plaatselijk kansen te creëren voor het toerisme en voor de sociale, economische en culturele ontwikkeling van de regio’s. Slechts enkele (van vele mogelijke) voorbeelden zijn: het cultureel erfgoed, zowel materieel — met het uiterst complexe beheer van monumenten en archeologische vindplaatsen (ook op de bodem van de zee), musea, archieven en bibliotheken — als immaterieel — regionale en lokale feestdagen, gastronomie en ambachten; activiteiten voor de verspreiding van cultuur, zoals conferenties en evenementen als de Europese culturele hoofdsteden; podiumkunsten en theater-, muziek- en dansvoorstellingen, maar ook opera, circussen en straatartiesten; de creatieve industrie waartoe film, uitgeverijen, design, reclame maar ook radio en televisie behoren; grafische kunst, beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur; en culturele instellingen en stichtingen. |
|
27. |
Het CvdR dringt er bij de lokale en regionale overheden op aan de EU-fondsen en de programma’s en maatregelen ter bevordering van individuele kunstenaars — vooral minder bekende maar reeds actieve kunstenaars — te benutten en (ook virtuele) evenementen en uitwisselingen op poten te zetten, waar het veelzijdige creatieve potentieel dat lokaal nog onder de radar blijft, voor het voetlicht kan worden gebracht, zodat de kunstenaars in kwestie zoals vele voorgangers ambassadeurs en uitdragers van hun eigen cultuur kunnen worden. Door kruisbestuivingen slagen zij erin om een gevoel van Europese saamhorigheid te creëren zonder de nationale en regionale eigenheid te verliezen. Daarom moet nauwe samenwerking met de nationale bureaus van het programma Creatief Europa worden bevorderd om de kennis en voorlichting over de verschillende gebieden te vergroten. Ook dringt het CvdR erop aan dat de samenwerking tussen de regio’s in het kader van dit programma wordt vergemakkelijkt. |
|
28. |
Het CvdR staat volledig achter het besluit van de Raad en het Europees Parlement om grensoverschrijdende samenwerking als prioriteit voor cultuur te beschouwen, de transnationale samenwerking te vergroten en de grensoverschrijdende dimensie van de schepping, verspreiding en zichtbaarheid van Europese werken alsmede de mobiliteit van culturele en creatieve actoren te versterken. Het is bereid om in samenwerking met het Europees Parlement een “Europese beroepsstatus voor kunstenaars” in het leven te roepen, en vraagt in dit verband bijzondere aandacht te besteden aan kunstenaars uit de meest afgelegen Europese regio’s. Het Europees Parlement benadrukt terecht dat “de werkgelegenheid in de sector cultureel erfgoed moet worden beschermd, dat restauratoren en erfgoeddeskundigen moeten worden ondersteund en dat zij de nodige middelen moeten krijgen om Europese erfgoedlocaties te beschermen” (7). Het CvdR wijst er tevens op dat de vakmensen op het gebied van cultureel erfgoed, die in een interdisciplinaire en sectoroverschrijdende context werken en die traditionele, creatieve en innovatieve benaderingen combineren om het onvervangbare erfgoed van Europa voor toekomstige generaties te beschermen, niet mogen worden vergeten. Het dringt daarom aan op een grotere mobiliteit door vakmensen op het gebied van cultureel erfgoed in staat te stellen hun formele en niet-formele kennis en vaardigheden volledig te valideren. |
|
29. |
Het CvdR herhaalt wat de actoren uit de culturele sector altijd al hebben geweten: steden en regio’s die in staat zijn om hun geschiedenis te exploiteren, hun eigen verhaal te vertellen, zich te vernieuwen en opnieuw uit te vinden, door ruimte te bieden aan speelse, creatieve en duurzame economische activiteiten, zijn niet alleen aantrekkelijk vanwege de toeristen en de economische activiteiten die zij genereren, maar ook vanwege de bedrijven die zich er vestigen, de waarde van het plaatselijke vastgoed, het evenwicht tussen generaties en culturen, in een samenleving die structureel multiraciaal en -religieus is geworden. |
|
30. |
Het CvdR verzoekt om de regio’s te ondersteunen om zich in het kader van het herstel open te stellen voor experimenten en met belangstelling te kijken naar nieuwe projecten en ideeën die juist nu worden ontwikkeld, nu er een paradigmaverschuiving nodig is om de CCS weer op gang te brengen. Het draait om de herontwikkeling van steden en regio’s aan de hand van eenvoudige projecten die kennis binnen handbereik van iedereen brengen, ook in perifere, minder ontwikkelde en ultraperifere gebieden, via reeds bestaande of geplande culturele infrastructuur en hun integratie en betrokkenheid op het grondgebied, en de uitvoering van plannen voor de bescherming en instandhouding van het historisch erfgoed van deze gebieden. |
|
31. |
Er moeten creatieve oplossingen worden gevonden voor het herstel, het weer op gang brengen, het opnieuw uitvinden en het beheer van de gebieden, uiteenlopend van virtuele en immateriële contextuele maatregelen tot fysieke interventies ter plaatse, bijvoorbeeld aan de hand van visuele, uitvoerende en relationele kunst, toegepaste kunst, communicatie, digitale productie, virtual reality, door gemeenschappen te betrekken via toepasbare, duurzame activiteiten die de sociale cohesie en de ontwikkeling van relationele netwerken stimuleren. Een voorbeeld hiervan is de kunstroute “Fiumara d’Arte”, een route door meerdere provincies met werken van wereldwijd vermaarde kunstenaars, die via bepaalde evenementen fungeren als aanjagers van nieuwe talenten die de gelegenheid krijgen om hun werk te tonen. Zo wordt de lokale cultuur ontwikkeld, worden de identiteit en specifieke kenmerken ervan versterkt, en wordt een unieke, plaatsgebonden waarde gecreëerd met een Europese culturele dimensie. |
|
32. |
Het CvdR wijst op zijn eerder ingenomen standpunten over het initiatief van de culturele hoofdsteden van Europa, dat heeft geholpen om de rijkdom, diversiteit en overeenkomsten van de Europese culturen voor het voetlicht te brengen. Dit initiatief en andere initiatieven moeten worden voortgezet en kunnen net als het “Europees erfgoedlabel” nog beter worden benut. Het is belangrijk om vooral de jonge generaties cultureel en creatief bewustzijn bij te brengen. Daarbij mogen het toerisme en schoolreizen niet worden vergeten, die niet minder dan de CCS te lijden hebben onder de huidige situatie en waarvoor geen virtuele alternatieven bestaan. |
|
33. |
Het CvdR onderstreept het belang van vrijwilligerswerk voor de bescherming van het cultureel erfgoed en is dan ook ingenomen met de gerichte oproep met betrekking tot cultureel erfgoed in het kader van het Europees Solidariteitskorps. |
Algemene opmerkingen
|
34. |
De verspreiding van kunst en cultuur en de internationale promotie van kunstenaars, curatoren en critici en makers uit andere disciplines moeten op het Europese grondgebied worden bevorderd door middel van aanbestedingen waarin de sociale rol van kunst en cultuur centraal staat, met een rol voor lokale overheden, regio’s, de culturele instellingen zelf, scholen, ziekenhuizen, opvanghuizen en gevangenissen, die projecten coördineren met als doel om perifere of kansarme stedelijke gebieden en gebouwen nieuw leven in te blazen. Bij de projecten moeten verschillende Europese spelers en nationaliteiten samenwerken en ze moeten in meerdere EU-lidstaten worden gepromoot, ze moeten resulteren in werken die op een originele, innovatieve en aandachtige manier de dialoog aangaan met de gemeenschap, bijdragen tot nieuwe modellen om de levenskwaliteit te verbeteren en zorgen voor de nodige koerswijziging om de cultuur echt te democratiseren en de participatie van de burgers te vergroten. Ook moeten nieuwe vormen van innovatie op het gebied van cultuurbeheer worden bevorderd, met de ontwikkeling van starterscentra voor culturele projecten en initiatieven. |
|
35. |
Het is zaak om nieuwe werken te produceren, maar vooral om via de kunst en cultuur beter geïntegreerde, gestructureerde en efficiënte sociale doelstellingen na te streven, zeker in een tijd van marktcrises die zowel systemisch van aard zijn als het gevolg van de COVID-19-pandemie. Met name kunnen er — losjes geïnspireerd op de “kunstbonus” van de Italiaanse regering, die goede praktijken op het gebied van mecenaat heeft opgeleverd — aanbestedingen, oproepen en wedstrijden worden georganiseerd om opdrachten voor werken van hedendaagse Europese kunstenaars en makers door particulieren en bedrijven aan te moedigen, die de koper gedurende een bepaalde periode beschikbaar moet stellen voor publiek gebruik, in museale instellingen en zelfs in rondreizende tentoonstellingen. |
|
36. |
Wat de “culturele clusters” en “creatieve districten” betreft benadrukt het CvdR dat steden en regio’s als gevolg van de COVID-19-crisis een centrale plaats moeten krijgen in kennisnetwerken, om optimaal gebruik te kunnen maken van het vrije verkeer van ideeën, kapitaal en mensen in de mondiale netwerkeconomie. Steun van lokale en regionale overheden is van vitaal belang voor de ontwikkeling van dergelijke clusters, maar deze dienen ook te worden verbonden met geïntegreerde en schaalbare Europese en mondiale kennisnetwerken teneinde hun doeltreffendheid te vergroten. De EU-instellingen moeten de lokale en regionale overheden en lokale actoren dan ook financieel ondersteunen bij de uitvoering van dit soort projecten. |
|
37. |
De CCS moet worden behandeld als een sector die voorziet in primaire behoeften, om te voorkomen dat deze sectoren in geval van nieuwe uitzonderlijke gebeurtenissen zoals COVID-19 opnieuw in lockdown moeten gaan. Daarom is het zaak om proactief op te treden en gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen zodat de CCS — zij het op beperkte schaal — hun activiteiten kunnen voortzetten. |
|
38. |
Het CvdR neemt met belangstelling kennis van het nieuwe “Europese Bauhaus”-initiatief dat is aangekondigd door Commissievoorzitter Von der Leyen en is opgenomen in de strategie van de renovatiegolf, met als boodschap dat er een nieuwe Europese esthetiek moet worden bevorderd uitgaande van de sociale behoefte aan schoonheid, de bestaande verbanden, herontwikkeling en milieu en de ontwikkeling en het gebruik van milieuvriendelijke materialen, met als voorbeeld de projecten van de Superstudio Group in Milaan. |
|
39. |
Het CvdR herhaalt in dit verband zijn eerdere oproep dat er in het kader van de nieuwe Stedelijke agenda 2030 meer moet worden geïnvesteerd in cultuur en in plannen voor een participatief en duurzaam gebruik en beheer, instandhouding en verspreiding van het cultureel erfgoed, met inbegrip van het erfgoed dat wordt verwaarloosd of opgegeven. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van innovatieve initiatieven van de gemeenten en van de samenwerkingsinitiatieven van lokale en regionale actoren (8). |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Advies van het Europees Comité van de Regio’s “Cultuur in een ambitieuzere Unie: de rol van regio’s en steden” (PB C 141 van 29.4.2020, blz. 39).
(2) Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Naar een EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen (PB C 207 van 30.6.2017, blz. 95).
(3) Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over het cultureel herstel van Europa (2020/2708(RSP)).
(4) Ontwerpverslag 2019/2194 (INI) van de Commissie CULT van het Europees Parlement.
(5) Het Handvest van Agrigento, dat op 30 oktober 2019 in Rome is ondertekend, is gericht op de bevordering van een doeltreffend beleid ter verbetering van het gebruik van het culturele erfgoed van de EU (http://www.anci.it/wp-content/uploads/Carta-di-Agrigento-per-una-nuova-Agenda-europea-della-Cultura.pdf).
(6) Advies van het Europees Comité van de Regio’s “Cultuur in een ambitieuzere Unie: de rol van regio’s en steden”, paragraaf 20 (PB C 141 van 29.4.2020, blz. 39).
(7) Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020 over het cultureel herstel van Europa (2020/2708(RSP)).
(8) Advies van het Europees Comité van de Regio’s “Cultuur in een ambitieuzere Unie: de rol van regio’s en steden” (PB C 141 van 29.4.2020, blz. 39).
III Voorbereidende handelingen
Comité van de Regio's
142e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 3.2.2021-5.2.2021
|
26.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 106/44 |
Advies van het Europees Comité van de Regio’s — 8e milieuactieprogramma
(2021/C 106/09)
|
I. AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN
Wijzigingsvoorstel 1
Overweging 9
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Het 8e MAP moet de transitie naar een regeneratieve economie waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan wordt onttrokken, versnellen. Bij een regeneratief groeimodel wordt erkend dat het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen afhankelijk zijn van een stabiel klimaat, een gezonde omgeving en bloeiende ecosystemen, die onze economieën een veilige operationele ruimte bieden. Aangezien de wereldbevolking toeneemt en de vraag naar natuurlijke hulpbronnen blijft groeien, moet de economische activiteit zich ontwikkelen op een manier die geen schade veroorzaakt, maar daarentegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu ombuigt, verontreiniging tot een minimum beperkt en het natuurlijk kapitaal behoudt en verrijkt en bijgevolg zorgt voor een overvloed aan hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen. Door voortdurende innovatie, aanpassing aan nieuwe uitdagingen en cocreatie versterkt de regeneratieve economie de veerkracht en beschermt zij het welzijn van de huidige en toekomstige generaties. |
Het 8e MAP moet de transitie naar een economie waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan wordt onttrokken, versnellen. Bij een duurzaam groeimodel wordt erkend dat het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen afhankelijk zijn van een stabiel klimaat, een gezonde omgeving en bloeiende ecosystemen, die onze economieën een veilige operationele ruimte bieden. Aangezien de wereldbevolking toeneemt en de vraag naar natuurlijke hulpbronnen blijft groeien, moet de economische activiteit zich ontwikkelen op een duurzame manier die geen schade veroorzaakt, maar daarentegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu ombuigt met mitigerende of compenserende maatregelen en bijkomende voordelen voor het lokale milieu en lokale gemeenschappen, de milieu-impact voortdurend monitort , verontreiniging tot een minimum beperkt en het natuurlijk kapitaal behoudt en verrijkt en bijgevolg zorgt voor een overvloed aan hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen. Door voortdurende innovatie, aanpassing aan nieuwe uitdagingen en cocreatie versterkt de duurzame economie de veerkracht en beschermt zij het welzijn van de huidige en toekomstige generaties. |
Motivering
|
i) |
economische activiteiten moeten duurzaam zijn en blijven groeien, waarbij het milieu gevrijwaard wordt en de duurzame groei van lokale omgevingen en gemeenschappen mogelijk wordt gemaakt met specifieke maatregelen en een monitoringmechanisme of -instrumenten, zoals milieu- en sociale beheerplannen (ESMP) enz.; ii) het concept “regeneratieve economie” kan tot de interpretatie leiden dat de natuur en het milieu gemakkelijk hersteld kunnen worden. In de plaats hiervan wordt de term “duurzaam groeimodel” voorgesteld. |
Wijzigingsvoorstel 2
Artikel 2, lid 1
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
De prioritaire langetermijndoelstelling voor 2050 van het 8e MAP is dat burgers goed leven, binnen de grenzen van onze planeet, in een regeneratieve economie waar niets wordt verspild, er geen netto-uitstoot van broeikasgassen is en de economische groei van hulpbronnengebruik is losgekoppeld en geen milieuaantasting veroorzaakt. Een gezond milieu biedt de basis voor het welzijn van de burgers, biodiversiteit floreert en natuurlijk kapitaal wordt beschermd, hersteld en gewaardeerd op een wijze die de veerkracht bij klimaatverandering en andere milieurisico’s vergroot. De Unie neemt het voortouw om de welvaart van de huidige en toekomstige generaties wereldwijd te waarborgen. |
De prioritaire langetermijndoelstelling voor 2050 van het 8e MAP is dat burgers en hun lokale gemeenschappen goed leven, binnen de grenzen van onze planeet, in een duurzame economie waar niets wordt verspild, er geen netto-uitstoot van broeikasgassen is en de economische groei van hulpbronnengebruik is losgekoppeld en geen milieuaantasting veroorzaakt. Een gezond milieu biedt de basis voor het welzijn en de gezondheid van de burgers, ecosysteemdiensten worden versterkt , biodiversiteit floreert en natuurlijk kapitaal wordt beschermd, hersteld en gewaardeerd op een wijze die de veerkracht bij klimaatverandering en andere milieurisico’s vergroot. Het 8e MAP heeft tot doel het verband tussen milieubeleid en gezondheid te versterken. De “gezond leven”-benadering moet ten grondslag liggen aan al het EU-beleid teneinde de menselijke gezondheid, een gezonde planeet, een gezonde economie en een gezonde samenleving met kansen voor iedereen te bevorderen. De Unie neemt het voortouw om de welvaart van de huidige en toekomstige generaties wereldwijd te waarborgen. |
Motivering
|
i) |
Veel milieubeleidsmaatregelen betreffen niet alleen individuele burgers, maar ook lokale gemeenschappen. ii) Gezien de situatie die door de COVID-19-pandemie is ontstaan, moet het gezondheidsaspect verder worden benadrukt. Het verband tussen gezondheid en milieu moet ook worden benadrukt, gezien het fundamentele belang ervan. Lokale en regionale overheden zien in hun gemeenschappen de gevolgen van het milieubeleid voor gezondheid en welzijn. iii) Het concept “ecosysteemdiensten” hangt ook samen met een gezond milieu. |
Wijzigingsvoorstel 3
Artikel 2, lid 2
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
Het 8e MAP heeft de volgende zes prioritaire thematische doelstellingen: |
Het 8e MAP heeft de volgende zes prioritaire thematische doelstellingen: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
Motivering
|
i) |
de vermindering van de luchtverontreinigende emissies kan niet alleen worden bereikt door natuurlijke en andere putten, maar ook door groene en duurzame investeringen, ii) vergroting van het aanpassingsvermogen en versterking van de veerkracht tegen klimaatverandering is met name relevant in meer kwetsbare gebieden, zoals kustgebieden enz. Daarom kan worden gesteld dat het voornamelijk een regionale en lokale kwestie betreft, iii) de meeste gebieden (bijv. energie, industrie, infrastructuur enz.) die onder f) worden genoemd, vereisen een monitoring van de milieuvergunningen, teneinde tot op zekere hoogte te kunnen zorgen voor een duurzame aanleg en exploitatie. Daarom is het van cruciaal belang te beschikken over een mechanisme voor permanente monitoring en voortdurende verbetering van hun milieuprestaties. |
Wijzigingsvoorstel 4
Artikel 3, lid 1, onder b)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||||||
|
1. Om de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te verwezenlijken: |
1. Om de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP te verwezenlijken: |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
|
Motivering
|
i) |
Het Technisch Platform voor milieusamenwerking is in 2012 opgericht en vervolgens opgenomen in het 7e MAP. Zoals aangegeven op de webpagina van het platform, heeft het door de opname ervan in het 7e MAP een stevige en duurzame rechtsgrondslag gekregen. Gezien de positieve ervaringen met de samenwerking zou opname in het 8e MAP een natuurlijke stap zijn om ervoor te zorgen dat dit forum verder wordt ondersteund. ii) De communicatie moet verder worden verbeterd en de lokale en regionale overheden kunnen hier een belangrijke rol in spelen. |
Wijzigingsvoorstel 5
Artikel 3, lid 1, onder d)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
moeten duurzame investeringen uit publieke en private bronnen, met inbegrip van de in de begroting van de Unie beschikbare middelen en instrumenten, via de Europese Investeringsbank en op nationaal niveau worden gemobiliseerd; |
moeten duurzame investeringen uit publieke en private bronnen, met inbegrip van de in de begroting van de Unie beschikbare middelen en instrumenten, via de Europese Investeringsbank en op nationaal niveau worden gemobiliseerd , waarbij de juiste synergieën worden gecreëerd en ervoor wordt gezorgd dat voldoende investeringen beschikbaar kunnen gemaakt op het niveau waar zij het meest nodig zijn en het meest doeltreffend kunnen worden ingezet, en dat lokale en regionale gemeenschappen over voldoende middelen beschikken voor de uitvoering op het terrein ; |
Motivering
In veel gevallen wordt het milieubeleid uitgevoerd met nauwe betrokkenheid van de lokale en regionale overheden. Het is van essentieel belang dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor lokale en regionale gemeenschappen. Ook wanneer de nationale autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van beleid, worden de directe en indirecte effecten ervan op het terrein vaak lokaal en regionaal beheerd.
Wijzigingsvoorstel 6
Artikel 3, lid 1, onder e)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
moeten milieuonvriendelijke subsidies op EU- en nationaal niveau geleidelijk worden afgeschaft, moet optimaal van marktconforme instrumenten en groene begrotingsinstrumenten worden gebruikgemaakt, met inbegrip van de nodige instrumenten om een sociaal rechtvaardige transitie te waarborgen, en moeten bedrijven en andere belanghebbenden worden geholpen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal; |
moeten milieuonvriendelijke subsidies op EU- en nationaal niveau geleidelijk worden afgeschaft, moet optimaal van marktconforme instrumenten en groene begrotingsinstrumenten worden gebruikgemaakt, moeten bedrijven en andere belanghebbenden worden geholpen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal en moet er worden gezorgd voor een sociaal rechtvaardige transitie voor alle regio’s, steden en gemeenten ; |
Motivering
Het beginsel dat de transitie sociaal rechtvaardig moet zijn, moet gelden voor alle instrumenten, niet alleen voor groene begrotingsinstrumenten, en moet van toepassing zijn op alle regio’s, steden en gemeenten in de EU.
Wijzigingsvoorstel 7
Artikel 3, lid 1, onder f)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
moet worden gewaarborgd dat milieubeleid en -maatregelen op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis zijn gebaseerd en dat de kennisbasis op milieugebied en de toepassing ervan worden versterkt, onder meer door onderzoek, innovatie, het bevorderen van groene vaardigheden en het verder ontwikkelen van milieu- en ecosysteemboekhouding; |
moet worden gewaarborgd dat milieubeleid en -maatregelen op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis zijn gebaseerd en dat de kennisbasis op milieugebied en de toepassing ervan worden versterkt, onder meer door onderzoek, innovatie, het bevorderen van groene vaardigheden en het verder ontwikkelen van milieu- en ecosysteemboekhouding ; ook moet worden gestreefd naar voortdurende verbetering van de wetenschappelijke kennis op basis van vergelijkbare indicatoren, ook op regionaal niveau, met het oog op geïnformeerde besluitvorming ; |
Motivering
De essentiële rol van alle bestuursniveaus wordt benadrukt, evenals het streven naar een betere beoordelingscapaciteit van de vooruitgang inzake de algemene doelstellingen van het 8e MAP op alle niveaus, ook op basis van indicatoren op regionaal niveau.
Wijzigingsvoorstel 8
Artikel 3, lid 1 — nieuw punt h) invoegen na punt g)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
|
— |
|
Motivering
Dit wijzigingsvoorstel is bedoeld om bij te dragen tot de versterking van de beleidsontwikkeling en -uitvoering.
Wijzigingsvoorstel 9
Artikel 3, lid 1 — nieuw punt j) invoegen na punt i)
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||
|
— |
|
Motivering
Het is belangrijk dat over de voordelen van het 8e MAP wordt gecommuniceerd en dat ze beter bekend worden gemaakt om het uitvoeringspercentage van het milieubeleid te verhogen.
Wijzigingsvoorstel 10
Artikel 3, lid 2
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
|
Voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP is een breed draagvlak nodig, wat kan worden bereikt door burgers, sociale partners en andere belanghebbenden hierbij te betrekken en samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten in stedelijke en plattelandsgebieden voor de ontwikkeling en uitvoering van strategieën, beleidsmaatregelen of wetgeving met betrekking tot het 8e MAP aan te moedigen. |
Voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het 8e MAP is een breed draagvlak nodig, wat kan worden bereikt door burgers, sociale partners en andere belanghebbenden hierbij te betrekken en samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten voor de ontwikkeling en uitvoering van strategieën, beleidsmaatregelen of wetgeving met betrekking tot het 8e MAP aan te moedigen. De EU zal een plaatsgerichte of gebiedsgeoriënteerde totaalaanpak bevorderen, rekening houdend met de specifieke uitdagingen en sterke punten van alle soorten gemeenschappen, in steden en op het platteland, maar ook in kust-, berg- en eilandgebieden, archipels en ultraperifere regio’s. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de interacties tussen gemeenschappen en hun omliggende gebieden, met name het achterland van stedelijke gebieden. |
Motivering
Gemeenten en regio’s in de EU hebben verschillende typologieën, elk met hun eigen uitdagingen en sterke punten. Milieubeleid heeft vaak een sterke territoriale component die moet worden aangepast aan de specifieke situatie ter plaatse. Het 7e MAP is voornamelijk op de stedelijke dimensie gericht. In het voorstel voor een 8e MAP worden alleen stedelijke en plattelandsgebieden genoemd. De rijke schakering van EU-gemeenschappen moet centraal staan voor een doeltreffende uitvoering van het EU-milieubeleid.
Wijzigingsvoorstel 11
Artikel 4
|
Door de Europese Commissie voorgestelde tekst |
Wijzigingsvoorstel van het CvdR |
||||
|
1. De Commissie zal, met steun van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde prioritaire doelstellingen regelmatig evalueren en hierover verslag uitbrengen, rekening houdend met de in artikel 3 vastgestelde faciliterende voorwaarden. |
1. De Commissie zal, met steun van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de vooruitgang van de Unie en de lidstaten bij de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde prioritaire doelstellingen regelmatig evalueren en hierover verslag uitbrengen, rekening houdend met de in artikel 3 vastgestelde faciliterende voorwaarden. |
||||
|
2. In de in lid 1 bedoelde evaluatie worden de recentste ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren weergegeven, voortbouwend op de gegevens die beschikbaar zijn in de lidstaten en op het niveau van de Unie, met name die welke door het Europees Milieuagentschap en het Europees statistisch systeem worden beheerd. Deze evaluatie doet geen afbreuk aan bestaande monitoring-, rapportage- en governancekaders en -oefeningen op het gebied van milieu- en klimaatbeleid. |
2. In de in lid 1 bedoelde evaluatie worden de recentste ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en indicatoren weergegeven, voortbouwend op de gegevens die beschikbaar zijn in de lidstaten en op het niveau van de Unie, met name die welke door het Europees Milieuagentschap en het Europees statistisch systeem worden beheerd. Deze evaluatie doet geen afbreuk aan bestaande monitoring-, rapportage- en governancekaders en -oefeningen op het gebied van milieu- en klimaatbeleid. |
||||
|
3. Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen ondersteunen de Commissie bij het verbeteren van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en kennis, met name door: |
3. Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen ondersteunen de Commissie bij het verbeteren van de beschikbaarheid en relevantie van gegevens en kennis, met name door: |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
|
||||
|
4. De Commissie onderzoekt regelmatig de behoeften op het gebied van kennis en gegevens op EU- en nationaal niveau, met inbegrip van de capaciteit van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen om de in lid 3 bedoelde taken uit te voeren. |
4. De Commissie onderzoekt regelmatig de behoeften op het gebied van kennis en gegevens op EU- en nationaal niveau en waar nodig op regionaal en lokaal niveau , met inbegrip van de capaciteit van het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor chemische stoffen om de in lid 3 bedoelde taken uit te voeren. |
Motivering
Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij de praktische uitvoering van milieubeleid. Bij de vaststelling van het nieuwe monitoringkader moeten deze bestuursniveaus in aanmerking worden genomen en moeten ook gegevens worden verstrekt om de uitvoering in lokale en regionale gemeenschappen te ondersteunen.
II. BELEIDSAANBEVELINGEN
HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S
|
1. |
is ingenomen met het 8e MAP, dat een strategische aanpak voor het milieu- en klimaatbeleid voor de periode tot 2030 en een langetermijnvisie voor de periode tot 2050 bevat, met als doelstelling “goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”, en waarin de nadruk ligt op betere uitvoering en monitoring. |
|
2. |
Het 8e MAP moet de Europese Green Deal krachtig aanvullen en het groene herstel van de EU ondersteunen, door middel van de langetermijnvisie en prioritaire milieudoelstellingen ervan. |
|
3. |
Anders dan de vorige MAP’s bevat het 8e MAP geen maatregelen, maar dit feit mag geen precedent scheppen voor toekomstige MAP’s. In de Green Deal zijn slechts tot 2024 maatregelen gepland met betrekking tot de prioritaire doelstellingen van het tot 2030 lopende 8e MAP. Het CvdR dringt er in dit verband op aan dat in het 8e MAP wordt verduidelijkt hoe nieuwe maatregelen ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van het MAP in het kader van de tussentijdse evaluatie ervan zullen worden vastgesteld. |
|
4. |
Het is een goede zaak dat in het 8e MAP effectievere en efficiëntere uitvoering als belangrijke prioriteit wordt aangeduid. In dit verband is er behoefte aan adequate instrumenten en middelen, evenals aan innovatieve benaderingen die lokale en regionale overheden in staat stellen maatwerkoplossingen te bieden om de uitvoering van het milieubeleid in het veld te verbeteren. |
|
5. |
Uitvoeringsproblemen kunnen niet worden opgelost door alleen meer wetgeving. Er zijn ook ondersteuningsmechanismen, nieuwe benaderingen en innovatie nodig om aan de streefwaarden en normen te voldoen. |
|
6. |
Het CvdR wijst op de positieve rol van het Technisch Platform voor milieusamenwerking tussen de Europese Commissie en het Europees Comité van de Regio’s; de opname van dit programma in het 7e MAP heeft het van een solide langetermijnbasis voorzien. Het dringt erop aan dat het 8e MAP het door de Commissie ENVE en DG Milieu opgerichte Technisch Platform voor milieusamenwerking verder versterkt, zodat de dialoog kan worden geïntensiveerd en informatie kan worden verzameld over lokale en regionale uitdagingen en oplossingen bij de uitvoering van de EU-milieuwetgeving. |
|
7. |
Het CvdR dringt erop aan de kennisbasis op milieugebied te versterken, het potentieel van digitale en datatechnologieën te benutten en het gebruik van natuurlijke oplossingen en sociale innovatie op te voeren om de uitvoering te verbeteren. |
|
8. |
Het traditionele, sectorale milieubeleid is grotendeels ondoeltreffend; daarom is het noodzakelijk dat in het 8e MAP, teneinde het milieubeleid te versterken, een geïntegreerde aanpak wordt ontwikkeld, rekening wordt gehouden met de veelzijdige aard van milieu-uitdagingen, synergieën tot stand worden gebracht en discrepanties worden vermeden tussen:
|
|
9. |
Er is een discrepantie tussen het 8e milieuactieprogramma en het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027. Het CvdR wijst er nogmaals op dat het besluitvormingsproces voor toekomstige MAP’s moet worden afgestemd op het tijdschema van het MFK. |
|
10. |
Om de gestelde doelen te bereiken is het van essentieel belang dat gegevens over de toestand van het milieu op efficiënte wijze verzameld, verwerkt en geëxploiteerd worden. De praktijken lopen echter nog sterk uiteen en zijn vaak rudimentair, waarbij te veel werk door mensen wordt gedaan, vooral op lokaal en regionaal niveau. Het CvdR pleit dan ook voor ontwikkelingsactiviteiten en investeringen in de hele EU om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke gegevensverwerking op uniforme wijze kan plaatsvinden, met de nadruk op compatibiliteit en met gebruikmaking van geautomatiseerde gegevensstromen en open interfaces. |
|
11. |
Het CvdR is van mening dat het “niet-schadenbeginsel” en de “gezond leven”-aanpak de leidraad moeten zijn voor de herstel- en veerkrachtplannen, teneinde beleidsintegratie en -samenhang te waarborgen. |
|
12. |
Het dringt aan op de volledige integratie van milieu- en klimaatmaatregelen en maatregelen ter bevordering van de circulaire economie in het budgettaire, economische en sociale beleid van de EU en wijst erop dat bij de inspanningen voor groen herstel rekening moet worden gehouden met de territoriale verschillen en uitdagingen en ervoor moet worden gezorgd dat geen enkele gemeenschap achterblijft. |
|
13. |
Het CvdR herinnert eraan dat een plaatsgerichte of gebiedsgeoriënteerde totaalaanpak de beste manier is om daadwerkelijk voor een gezond leven voor iedereen te zorgen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de plaats of streek in kwestie, met inbegrip van bioculturele diversiteit. |
|
14. |
Het is ingenomen met het engagement voor een herstelstrategie die gebaseerd is op de Europese Green Deal en herhaalt zijn standpunt dat milieu-, klimaat- en transitieproblemen aanzienlijke groene en blauwe investeringen en innovatie op alle bestuursniveaus vereisen. |
|
15. |
Het roept op tot ambitieuze investeringen in belangrijke groene sectoren (bijv. projecten op het gebied van hernieuwbare energie, de circulaire economie, omschakeling op milieuvriendelijke vervoerswijzen), welke noodzakelijk zijn om veerkracht op te bouwen en groei en banen te creëren in een eerlijke, inclusieve, solidaire en duurzame samenleving, en wijst op de vele soorten voordelen die zij opleveren voor de economie, de gezondheid en het welzijn van de burgers. Lokale en regionale overheden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel en moeten waar nodig worden betrokken bij de planning en uitvoering van deze investeringen. |
|
16. |
Lokale en regionale overheden spelen een cruciale rol bij het betrekken van burgers, bedrijven, onderzoekscentra, de academische wereld en lokale belanghebbenden bij de planning en uitvoering van milieubeleid. |
|
17. |
Het CvdR dringt aan op een goed functionerend kader voor meerlagig bestuur en moedigt alle bestuursniveaus aan om bestuurlijke, interregionale, intergemeentelijke en grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen met het oog op de uitvoering van het 8e MAP. |
|
18. |
Meer onderzoek, gegevens en kennis zijn nodig om concrete milieuproblemen aan te pakken en kansen te benutten in verschillende soorten lokale en regionale gemeenschappen, rekening houdend met de ontvolking van het platteland, de vergrijzing van de bevolking en regionale verschillen. Deze gegevens en kennis moeten openbaar beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk zijn. |
|
19. |
Er is behoefte aan meer lokale gegevens, waaronder gegevens die rechtstreeks worden verzameld bij burgers en particuliere organisaties die groene projecten ontwikkelen (bijv. inzake bodem, water, vogelobservatie, habitats enz.). Het CvdR roept de Europese Commissie en de lokale en regionale overheden op om samen te werken bij het vergaren van lokale gegevens die nodig zijn voor een betere uitvoering van het MAP. |
|
20. |
Het CvdR steunt de oprichting van een nieuw monitoringkader waarbij terdege rekening wordt gehouden met bestaande kaders zoals de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid, en pleit ervoor dat het CvdR en de lokale en regionale overheden worden betrokken bij het overleg over de vaststelling van de belangrijkste indicatoren, zodat de lokale en regionale dimensie naar behoren in aanmerking wordt genomen. |
|
21. |
Er moet voortdurend voor worden geijverd om de milieumonitoring te versterken (bijv. inzake biodiversiteit, nulverontreiniging, een gifvrij milieu, herziene aanpak van de circulaire economie), door deze te koppelen aan horizontale monitoringinstrumenten (bijv. SDG’s, dashboard inzake veerkracht enz.) en door kernindicatoren vast te stellen (bijv. circulaire economie, klimaat en energie, een gifvrij milieu, biodiversiteit, nulverontreiniging, drukfactoren, EIR — uitvoeringsindicatoren enz.) op basis van algemene beginselen, zoals kwaliteitsborging, evenwicht, toepasbaarheid, prioriteitstelling, flexibiliteit, tijdsplanning en periodiciteit. |
|
22. |
Het CvdR dringt erop aan dat het nieuwe monitoringkader zo veel mogelijk voortbouwt op bestaande monitoringinstrumenten en -indicatoren op het gebied van het milieubeleid en het governancesysteem voor de energie-unie en klimaatverandering, en dat dit kader specifieke rapportageverplichtingen samenbrengt, zodat dubbel werk in beginsel kan worden vermeden en de administratieve lasten kunnen worden beperkt. |
|
23. |
Het CvdR wijst erop dat de uitvoering van het 8e MAP kan worden versneld door initiatieven zoals het Green City Accord of het Europees Jaar van groenere steden 2022, de EU-stedenagenda, alsook door vrijwillige acties zoals het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en de waarnemingspost voor stedelijke mobiliteit, en dat deze daarom verder moeten worden bevorderd. |
|
24. |
Er moet meer worden gedaan op het gebied van milieueducatie en jongerenprojecten om het milieubewustzijn te vergroten. |
|
25. |
Veel milieumaatregelen kunnen pas geheel en al ten uitvoer worden gelegd als de burgers zich er dagelijks volledig voor inzetten. |
|
26. |
Meer aandacht zou moeten worden besteed aan de interactie tussen stedelijke en landelijke actoren en aan het feit dat geografische typologieën zoals bergstreken, eilanden, kustgebieden, ultraperifere regio’s enz. een enorm potentieel voor groene investeringen bieden (bijv. projecten inzake hernieuwbare energie). |
|
27. |
Gezien de toezeggingen die kwetsbare gebieden, waaronder steenkool- en koolstofintensieve regio’s en de ultraperifere regio’s, hebben gedaan om tegen 2040 vooruitgang te boeken op het gebied van decarbonisatie, pleit het CvdR ervoor om de inspanningen van deze regio’s voor het versnellen van hun veranderingsprocessen te ondersteunen, zodat zij laboratoria en proeftuinen kunnen worden voor de hindernissen die bij de verwezenlijking van de doelstellingen op dit gebied te overwinnen zijn. |
|
28. |
Het CvdR is het eens met overweging 19 van het MAP-voorstel, waarin staat dat de doelstellingen ervan niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. Het voorstel werpt in zijn huidige vorm geen vragen op ten aanzien van de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Het werpt evenmin vragen op ten aanzien van de inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. |
|
29. |
Het CvdR steunt, en onderstreept de noodzaak van, een versterking van het EU-systeem voor toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus), en is ingenomen met de voorstellen tot wijziging ervan (1). Het verzoekt de Europese Commissie een dialoog met het CvdR en de lokale en regionale overheden te bevorderen om ervoor te zorgen dat lokale gemeenschappen toegang hebben tot passende kanalen voor toegang tot de rechter en volledig kunnen bijdragen tot een betere uitvoering van het milieubeleid van de EU. |
|
30. |
Het stelt voor om na te gaan of binnen het Technisch Platform voor milieusamenwerking een netwerk van “ambassadeurs” kan worden opgezet ter bevordering van de uitvoering van de milieuwetgeving op alle bestuursniveaus, in een vorm die verenigbaar is met en een aanvulling vormt op bestaande inspanningen, zoals het peer-to-peer-instrument voor de uitwisseling van informatie over technische bijstand (Taiex), de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid, het Green Cities Accord en het biogeografische proces van Natura 2000. |
Brussel, 5 februari 2021.
De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's
Apostolos TZITZIKOSTAS
(1) Teksten en nadere informatie zijn te vinden in het volgende persbericht: https://ec.europa.eu/environment/news/commission-proposes-improve-public-scrutiny-eu-acts-related-environment-2020-10-14_en