ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 58

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
18 februari 2021


Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2021/C 58/01

Mededeling van de Commissie — Technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel geen ernstige afbreuk doen aan in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht

1

2021/C 58/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.10142 — Pamplona Capital/Signature Foods) ( 1 )

31


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2021/C 58/03

Wisselkoersen van de euro — 17 februari 2021

32

2021/C 58/04

Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels — Gemiddelde kosten van verstrekkingen

33

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2021/C 58/05

Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

35

 

INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

2021/C 58/06

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

50

2021/C 58/07

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

51

2021/C 58/08

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

52

2021/C 58/09

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

53

2021/C 58/10

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

54

2021/C 58/11

Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

55

2021/C 58/12

Staatssteun — Besluit om geen bezwaar te maken

56


 

V   Bekendmakingen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Commissie

2021/C 58/13

Aankondiging van vergelijkend onderzoek

57

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

EVA-Hof

2021/C 58/14

Verzoek van Borgarting lagmannsrett aan het EVA-Hof om een advies in de strafzaak tegen P (Zaak E-15/20)

58

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2021/C 58/15

Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van calciumsilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China

60

2021/C 58/16

Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van superabsorberende polymeren van oorsprong uit de Republiek Korea

73

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2021/C 58/17

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.10178 — Eni/Aldro EyS/Instalaciones MD) — Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

84

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2021/C 58/18

Bekendmaking van het in artikel 94, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde enig document en van de verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier voor een naam in de wijnsector

86


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/1


Mededeling van de Commissie

Technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht

(2021/C 58/01)

Dit document is gebaseerd op de tekst van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht waarover het Europees Parlement en de Raad in december 2020 een politiek akkoord hebben bereikt (2020/0104 (COD)) (1).

Deze technische richtsnoeren willen overheden in de lidstaten helpen bij het opstellen van de plannen voor herstel en veerkracht in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht bindend uit te leggen.

De verordening tot instelling van een faciliteit voor herstel en veerkracht (“RRF-verordening”) bepaalt dat geen van de maatregelen in een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk mag doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van de taxonomieverordening (2) (3). Volgens de RRF-verordening moet de beoordeling van plannen voor herstel en veerkracht ervoor zorgen dat iedere maatregel (d.w.z. iedere hervorming en iedere investering) uit het plan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (4) in acht neemt.

De RRF-verordening bepaalt ook dat de Commissie technische richtsnoeren moet geven over de vraag hoe het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht zou moeten worden toegepast (5). Dit document bevat die technische richtsnoeren. Deze richtsnoeren zijn beperkt tot het vaststellen van de concrete voorwaarden voor de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitsluitend in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, en laat de toepassing en tenuitvoerlegging onverlet van de taxonomieverordening en van andere wetgevingshandelingen die in het kader van andere EU-fondsen worden vastgesteld. Deze richtsnoeren willen duidelijkheid bieden over de betekenis van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, over de wijze waarop dit moet worden toegepast in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht en over de vraag hoe de lidstaten kunnen aantonen dat de maatregelen die zij in het plan voor herstel en veerkracht voorstellen, het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen. Concreet uitgewerkte voorbeelden van hoe het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in de plannen moet worden aangetoond, zijn te vinden in bijlage IV bij deze richtsnoeren.

1.   Wat betekent “geen ernstige afbreuk doen aan”?

Voor de toepassing van de RRF-verordening moet het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden uitgelegd in de zin van artikel 17 van de taxonomieverordening. Dat artikel definieert wat “ernstige afbreuk” inhoudt voor de zes milieudoelstellingen waarop de taxonomieverordening ziet:

1.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de mitigatie van klimaatverandering (klimaatmitigatie) indien die activiteit leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies;

2.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de adaptatie aan klimaatverandering (klimaatadaptatie) indien die activiteit leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa (6);

3.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen indien die activiteit schadelijk is voor de goede toestand of het goed ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater, of voor de goede milieutoestand van mariene wateren;

4.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval, indien die activiteit leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van materialen of bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen, of leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, of indien de verwijdering van afval op lange termijn kan leiden tot aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu;

5.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de preventie en bestrijding van verontreiniging indien die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem;

6.

een activiteit wordt geacht ernstig afbreuk te doen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen indien die activiteit in aanzienlijke mate schadelijk is voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen, of schadelijk is voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn.

2.   Hoe moet het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden toegepast in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht?

Deze afdeling bevat richtsnoeren over essentiële kwesties die aan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” ten grondslag liggen: het feit dat alle maatregelen aan bod moeten komen binnen de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (afdeling 2.1), al kan voor bepaalde maatregelen die toetsing in vereenvoudigde vorm plaatsvinden (afdeling 2.2); de relevante EU-milieuwetgeving en milieu-effectbeoordelingen (afdeling 2.3); de fundamentele leidende beginselen van de toetsing (afdeling 2.4), en de toepasselijkheid van de technische screeningcriteria van de taxonomieverordening (afdeling 2.5).

2.1   Alle maatregelen moeten aan bod komen binnen de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

De lidstaten moeten voor elke maatregel (7) in hun plan voor herstel en veerkracht een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” verschaffen. Volgens de RRF-verordening mag geen enkele maatregel in een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk doen aan milieudoelstellingen, en kan de Commissie het plan voor herstel en veerkracht niet positief beoordelen indien één of meer maatregelen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet in acht nemen. Dit betekent dat de lidstaten voor elke maatregel binnen elk onderdeel van het plan een individuele toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moeten verschaffen (8). Daarom kan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet worden uitgevoerd op het niveau van het plan of van individuele onderdelen van het plan, maar moet dat op het niveau van de maatregelen gebeuren. Dit geldt evenzeer voor maatregelen die geacht worden een bijdrage te leveren aan de groene transitie, en alle andere maatregelen in de plannen voor herstel en veerkracht (9).

De lidstaten moeten een beoordeling maken van zowel hervormingen als investeringen. In het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht moeten de lidstaten met coherente pakketten maatregelen komen, die zowel hervormingen als investeringen bevatten (overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de RRF-verordening). De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet niet alleen worden uitgevoerd voor investeringen, maar ook voor hervormingen. Hervormingen in bepaalde sectoren (zoals industrie, vervoer en energie) die weliswaar het potentieel in zich dragen van een aanzienlijke bijdrage aan de groene transitie, kunnen echter, afhankelijk van de vormgeving ervan, ook een risico inhouden dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan een aantal milieudoelstellingen (10). Daartegenover staat dat hervormingen in andere sectoren (bv. onderwijs en opleiding, overheidsdiensten, en kunst en cultuur) waarschijnlijk een beperkt risico zullen inhouden dat zij mogelijk nog steeds ernstig afbreuk doen aan het milieu (zie de vereenvoudigde benadering in de afdelingen 2.2 en 3), ongeacht hun potentiële bijdrage aan de groene transitie, die nog steeds aanzienlijk kan zijn. Deze richtsnoeren willen de lidstaten helpen wanneer zij de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitvoeren voor zowel investeringen als hervormingen. Het feit dat voor hervormingen een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden uitgevoerd, mag niet worden gezien als een element om te ontraden dat in de plannen voor herstel en veerkracht hervormingen in de sectoren industrie, vervoer en energie worden opgenomen, aangezien die maatregelen een belangrijk potentieel hebben om de groene transitie te stimuleren en het herstel aan te jagen.

2.2   Voor bepaalde maatregelen kan de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in vereenvoudigde vorm plaatsvinden

Hoewel voor alle maatregelen een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist is, kan een vereenvoudigde benadering worden gevolgd voor maatregelen die geen of een onbeduidend voorzienbaar effect hebben op alle of sommige van de milieudoelstellingen. Door hun vormgeving hebben bepaalde maatregelen misschien wel een beperkt effect op één of meerdere milieudoelstellingen. In dat geval kunnen de lidstaten een korte onderbouwing geven voor die milieudoelstellingen en hun aandacht richten op de inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor milieudoelstellingen waarvoor het effect aanzienlijk kan zijn (zie afdeling 3, stap 1). Zo zou bijvoorbeeld een arbeidsmarkthervorming om het totale niveau aan sociale bescherming voor zelfstandigen te verhogen, geen of een onbeduidend voorzienbaar effect hebben op een van de zes milieudoelstellingen, en kan voor alle zes doelstellingen een korte onderbouwing worden gebruikt. Ook voor een aantal eenvoudige energie-efficiëntiemaatregelen, zoals de vervanging van bestaande ramen door nieuwe, energie-efficiënte ramen, kan een korte onderbouwing worden gegeven wat betreft de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” ten aanzien van de doelstelling klimaatmitigatie. Daarentegen zal deze vereenvoudigde benadering waarschijnlijk niet kunnen worden toegepast voor bepaalde investeringen en hervormingen in een aantal sectoren (bv. energie, vervoer, afvalbeheer, industrie) die een groter risico inhouden dat zij negatief uitwerken op één of meer van de milieudoelstellingen.

Wanneer een maatregel wordt getraceerd als een maatregel die een van de zes milieudoelstellingen voor 100 % ondersteunt, wordt deze maatregel beschouwd als een maatregel die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die doelstelling in acht neemt (11). Sommige maatregelen worden, volgens de “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” die aan de RRF-verordening is gehecht, getraceerd als ondersteuning voor doelstellingen inzake klimaatverandering of milieu. Wanneer een maatregel wordt getraceerd met een coëfficiënt 100 % voor steun aan doelstellingen inzake klimaatverandering, wordt het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” geacht te zijn in acht genomen voor de betrokken doelstelling inzake klimaatverandering (d.w.z. klimaatmitigatie of klimaatadaptatie) (12). Wanneer een maatregel wordt getraceerd met een coëfficiënt 100 % voor steun aan doelstellingen niet zijnde klimaatdoelstellingen, wordt het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” geacht te zijn in acht genomen voor de betrokken milieudoelstelling (d.w.z. water en mariene hulpbronnen, circulaire economie, preventie en bestrijding van verontreiniging, of biodiversiteit en ecosystemen). In elk van die gevallen zullen de lidstaten moeten aangeven en onderbouwen welke van de zes milieudoelstellingen van de taxonomieverordening de maatregel ondersteunt. Niettemin zouden de lidstaten moeten aantonen dat de maatregel niet ernstig afbreuk doet aan de overige milieudoelstellingen (13).

Evenzo wordt een maatregel, wanneer deze in de zin van de taxonomieverordening “substantieel bijdraagt” (14) aan een van de zes milieudoelstellingen, beschouwd als een maatregel die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die doelstelling in acht neemt (15). Wanneer een lidstaat bijvoorbeeld met een maatregel komt die de productie van energie-efficiënte uitrusting voor gebouwen ondersteunt (bv. aanwezigheidsdetectie en daglichtregeling voor verlichtingssystemen), zou de lidstaat geen inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” hoeven uit te voeren voor de doelstelling klimaatmitigatie indien deze kan aantonen dat de voorgestelde maatregel “aanzienlijk bijdraagt” aan die milieudoelstelling, in lijn met de taxonomieverordening. In dat geval zouden de lidstaten alleen hoeven aan te tonen dat aan de overige vijf milieudoelstellingen niet ernstig afbreuk wordt gedaan.

2.3   Relevantie van EU-recht en effectbeoordelingen

Inachtneming van het toepasselijke milieurecht van de EU en de lidstaten is een afzonderlijke verplichting, en ontslaat niet van de verplichting om een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uit te voeren. Alle maatregelen die in de plannen voor herstel en veerkracht worden voorgesteld, moeten de betrokken EU-wetgeving in acht nemen, daaronder begrepen de betrokken EU-milieuwetgeving. Alhoewel de inachtneming van de bestaande EU-wetgeving een sterke aanwijzing is dat de maatregel geen afbreuk doet aan het milieu, betekent zulks niet automatisch dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, met name omdat sommige van de doelstellingen waarop artikel 17 ziet, nog niet volledig hun neerslag hebben gekregen in EU-milieuwetgeving.

Effectbeoordelingen voor de milieudimensies of de duurzaamheidstoetsing van een maatregel dienen te worden meegenomen in de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Hoewel zij niet automatisch betekenen dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan, geven zij toch een sterke aanwijzing dat er geen sprake is van ernstige afbreuk aan een aantal van de betrokken milieudoelstellingen. Daarom kan de omstandigheid dat een lidstaat voor een bepaalde maatregel in het plan voor herstel en veerkracht een milieueffectrapportage (MER) overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU, een strategische milieueffectrapportage (SMER) overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG (16) heeft uitgevoerd, of een duurzaamheids-/klimaattoets, volgens de aanwijzingen van de Commissie voor duurzaamheidstoetsing in het kader van de InvestEU-verordening, de argumenten schragen die de lidstaat aanvoert in het kader van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Afhankelijk van bijvoorbeeld de precieze vormgeving van een maatregel, kunnen het uitvoeren van een MER en het toepassen van de vereiste mitigerende stappen om het milieu te beschermen in sommige gevallen, en met name wanneer het om infrastructuurinvesteringen gaat, voldoende zijn voor een lidstaat om aan te tonen dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht is genomen voor een aantal van de betrokken milieudoelstellingen (met name duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen (17), alsmede bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen (18)). Een en ander betekent echter niet dat de lidstaat voor die maatregel is vrijgesteld van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, omdat een MER, SMER of toets misschien niet alle aspecten bestrijkt die vereist zijn in het kader van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (19). Dit komt doordat noch de wettelijke verplichtingen in de MER- en SMER-richtlijnen, noch de in betrokken richtsnoeren van de Commissie inzake toetsing, dezelfde zijn als die van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening (20).

2.4   Leidende beginselen voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

In het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht zijn de directe en primaire indirecte effecten van een maatregel relevant voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” (21). Bij directe effecten kan het gaan om effecten van de maatregel op projectniveau (bv. productielocatie, beschermd gebied) of op systeemniveau (bv. spoorwegnet, openbaarvervoerssysteem) en effecten die spelen op het moment van de implementatie van de maatregel. Bij primaire indirecte effecten kan het gaan om effecten die buiten die projecten of systemen om spelen, en die zich kunnen voordoen na de implementatie van de maatregel of buiten de tijdslijn van de faciliteit voor herstel en veerkracht, maar die redelijkerwijs voorzienbaar en relevant zijn. Een voorbeeld van een direct effect in het wegvervoer zou het gebruik zijn van materialen bij de aanleg van de weg. Een voorbeeld van een primair indirect effect zouden de verwachte toekomstige broeikasgasemissies zijn als gevolg van de toename van het totale verkeer tijdens de gebruiksfase van de weg.

De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet rekening houden met de levenscyclus van de activiteit die daaruit voortvloeit. Op grond van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening wordt “ernstige afbreuk” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht beoordeeld door rekening te houden met de levenscyclus. Het toepassen van levenscyclusoverwegingen — in plaats van een levenscyclusbeoordeling uit te voeren — kan volstaan voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht (22). De breedte van de toetsing moet de fases van de productie, het gebruik en het einde van de levensduur omvatten — waar dan ook de meeste “afbreuk” valt te verwachten. Voor bijvoorbeeld een maatregel om de aanschaf van voertuigen te ondersteunen, dient bij de toetsing onder meer rekening te worden gehouden met de vervuiling (bv. emissies in de lucht) veroorzaakt door bouw, vervoer en gebruik van de voertuigen, en het passende beheer van de voertuigen die worden afgedankt. Meer bepaald moet een passend beheer van afgedankte accu’s en elektronische onderdelen (bv. het hergebruik en/of de recycling van kritieke grondstoffen daarin) ervoor zorgen dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan aan de milieudoelstelling van de circulaire economie.

Maatregelen die voor een verdere elektrificatie moeten zorgen (bv. industrie, vervoer en gebouwen) worden verenigbaar geacht met de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de milieudoelstelling klimaatmitigatie. Om de transitie naar een daadwerkelijk klimaatneutrale economie mogelijk te helpen maken, moeten maatregelen worden aangemoedigd die leiden tot verdere elektrificatie van vitale sectoren zoals industrie, vervoer en gebouwen (bv. investeringen in infrastructuur voor elektriciteitstransmissie en -distributie; elektrische weginfrastructuur; elektriciteitsopslag; scootmobiel-accu’s; warmtepompen). Elektriciteitsopwekking is niet overal in de EU een klimaatneutrale activiteit (de CO2-intensiteit van de elektriciteitsmix verschilt tussen de lidstaten), en in beginsel vormt het gestegen verbruik van CO2-intensieve elektriciteit een primair indirect effect van dergelijke maatregelen — ten minste op korte termijn. Deze technologie en infrastructuur moeten echter worden uitgerold om de economie klimaatneutraal te kunnen maken, samen met maatregelen om de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 te bereiken, en in de EU bestaat al een beleidsraamwerk voor het koolstofvrij maken van elektriciteit en de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Tegen die achtergrond moeten deze investeringen, wat klimaatmitigatie betreft, worden geacht het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht te nemen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, mits de lidstaten die verdere elektrificatie kunnen verantwoorden doordat zij op het nationale niveau vergezeld gaat van een toename van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen. De lidstaten zouden echter ook moeten aantonen dat deze maatregelen geen ernstige afbreuk doen aan de overige vijf milieudoelstellingen.

Voor economische activiteiten waarvoor er een technologisch en economisch haalbaar alternatief met geringe milieueffecten voorhanden is, moet de beoordeling van het negatieve milieueffect van elke maatregel worden uitgevoerd in vergelijking met een nulscenario, door rekening te houden met het milieueffect van de maatregel in absolute termen (23). Deze benadering bestaat erin dat het milieueffect van de maatregel in aanmerking wordt genomen, afgezet tegen een situatie zonder negatieve milieueffecten. Het effect van de maatregel wordt niet beoordeeld ten opzichte van het effect van een andere bestaande of overwogen activiteit die de betrokken maatregelen zou vervangen (24). Indien bijvoorbeeld voor een waterkrachtcentrale een stuwdam in een ongerept gebied moet worden gebouwd, moet het effect van die stuwdam worden afgezet tegen een scenario waarin de betrokken rivier in zijn natuurlijke toestand blijft — in plaats van een ander mogelijk alternatief gebruik van het gebied te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor een sloopregeling om inefficiënte auto’s te vervangen door efficiëntere auto’s die gebruikmaken van interne verbrandingsmotoren. Daar zou het effect van nieuwe auto’s met interne verbrandingsmotoren in absolute termen moeten worden beoordeeld omdat alternatieven met beperkte impact bestaan (bv. emissievrije auto’s) — en niet ten opzichte van het effect van de inefficiënte auto’s die deze vervangen (zie bijlage IV, voorbeeld 5, als illustratie van de niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”).

Voor economische activiteiten waarvoor er geen technologisch en economisch (25) haalbaar alternatief met geringe milieueffecten voorhanden is, kunnen de lidstaten aantonen dat een maatregel “geen ernstige afbreuk doet” door de best beschikbare niveaus van milieuprestaties in de sector te hanteren. In die gevallen zou de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” plaatsvinden ten opzichte van de best beschikbare niveaus van milieuprestaties in de sector. Een aantal voorwaarden dient vervuld te zijn om deze benadering te laten slagen, zoals het feit dat de activiteit leidt tot een aanzienlijk betere milieuprestatie dan beschikbare alternatieven, milieuschadelijke lock-ineffecten voorkomt en de ontwikkeling en toepassing van alternatieven met beperkte impact niet in de weg staat (26) , (27). Deze benadering dient op sectoraal niveau te worden toegepast, d.w.z. alle alternatieven binnen de sector dienen te worden verkend (28).

In het licht van de bovenstaande voorwaarden zouden maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie uit fossiele brandstoffen, maar ook de daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur, voor de toepassing van de faciliteit voor herstel en veerkracht in de regel niet geacht worden het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht te nemen, aangezien er koolstofarme alternatieven voorhanden zijn. Uit oogpunt van klimaatmitigatie kunnen, op individuele basis, beperkte afwijkingen op deze algemene regel worden toegestaan voor maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie met aardgas en de daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur. Dit geldt met name voor lidstaten die voor aanzienlijke uitdagingen staan in de transitie weg van koolstofintensieve energiebronnen zoals steenkool, bruinkool of olie, en waar een maatregel of combinatie van maatregelen dus kan leiden tot een bijzonder grote en snelle reductie van broeikasgasemissies. Die uitzonderingen zullen een aantal voorwaarden uit bijlage III in acht moeten nemen, om koolstofintensieve lock-ineffecten te voorkomen en aan te sluiten bij de EU-decarbonisatiedoelstellingen voor 2030 en 2050. Daarnaast zullen de lidstaten moeten onderbouwen dat die maatregelen voor de overige vijf milieudoelstellingen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen.

Om te borgen dat maatregelen toekomstbestendig zijn en niet tot schadelijke lock-ineffecten leiden, en om gunstige dynamische effecten te stimuleren, kunnen flankerende hervormingen en investeringen worden verlangd. Voorbeelden van dergelijke flankerende maatregelen zijn onder meer het uitrusten van wegen met koolstofarme infrastructuur (bv. laadpunten voor elektrische voertuigen of waterstoftankstations) en het invoeren van rekeningrijden of congestieheffingen, of ruimere hervormingen en investeringen om de nationale elektriciteitsmix of vervoerssystemen koolstofvrij te maken. Hoewel deze aanvullende hervormingen en investeringen binnen dezelfde maatregel aan bod kunnen komen — als submaatregel — is dit misschien niet altijd mogelijk. Daarom moet de lidstaten in een beperkt aantal gevallen en op individuele basis flexibiliteit worden gegeven om aan te tonen dat ongunstige lock-ineffecten worden voorkomen, door in het plan voor herstel en veerkracht een beroep te doen op flankerende maatregelen.

Inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” — naast deze leidende beginselen — moet in de vormgeving van maatregelen worden geïntegreerd, ook op het niveau van mijlpalen en targets. In de beschrijving van maatregelen in het plan voor herstel en veerkracht moeten van bij de aanvang de betrokken overwegingen inzake het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” tot uiting komen. Dit betekent dat overwegingen inzake het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden geïntegreerd en dat de noodzakelijke mitigerende stappen worden gezet om de inachtneming van dat beginsel te garanderen bij de desbetreffende mijlpalen en targets of bij de tender- en aanbestedingsprocedures (29). Zo kan een maatregel voor investeringen in een groot project voor weginfrastructuur, waarvoor een MER moet worden uitgevoerd voordat de betrokken vergunningen kunnen worden afgegeven, als mijlpaal vastleggen dat de uit het MER naar voren gekomen vereiste mitigerende stappen worden gezet om het milieu te beschermen. Waar gaat om de tender- of aanbestedingsprocedures voor dit type project, zou de vormgeving van de maatregel kunnen bepalen dat tender- of aanbestedingsspecificaties specifieke voorwaarden ten aanzien van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” zullen bevatten. Daarbij zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om een minimumpercentage aan bouw- en sloopafval dat voor hergebruik en recycling zal worden voorbereid. Evenzo kunnen in de beschrijving van deze maatregel flankerende maatregelen ten behoeve van de verschuiving naar schonere vervoersvormen worden opgenomen — zoals hervormingen wat betreft rekeningrijden, investeringen ten behoeve van de modale shift naar spoorvervoer of vervoer over de binnenwateren, of prikkels om het openbaar vervoer te gebruiken. Maatregelen van meer algemene aard, zoals brede steunregelingen voor de industrie (bv. financiële instrumenten voor investeringen in ondernemingen uit diverse sectoren), moeten zodanig worden vormgegeven dat geborgd wordt dat de betrokken investeringen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen.

2.5   Toepasselijkheid van de technische screeningcriteria van de taxonomieverordening

Om te onderbouwen dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht wordt genomen, hoeven de lidstaten niet te verwijzen naar de “technische screeningcriteria” (kwantitatieve en/of kwalitatieve criteria) die overeenkomstig de taxonomieverordening zijn vastgesteld. Volgens de RRF-verordening (30) moet de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen met technische screeningcriteria (31) de door de Commissie gegeven technische richtsnoeren onverlet laten. Bij het beoordelen van de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” hebben de lidstaten evenwel de mogelijkheid om zich op de technische screeningcriteria in de op grond van de taxonomieverordening vastgestelde gedelegeerde handelingen te baseren. Zij kunnen ook verwijzen naar de ontwerpversie van die gedelegeerde handelingen.

3.   Hoe moeten de lidstaten in hun plannen concreet aantonen dat de maatregelen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht nemen?

Om de lidstaten te helpen bij de beoordeling en presentatie van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in hun plannen voor herstel en veerkracht, heeft de Commissie een checklist opgesteld (zie bijlage I); de lidstaten dienen deze te gebruiken om hun analyse te onderbouwen van de wijze waarop elke maatregel zich tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” verhoudt. De Commissie zal deze informatie vervolgens gebruiken om na te gaan of en hoe elke maatregel in de plannen voor herstel en veerkracht het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, overeenkomstig de in de RRF-verordening vastgestelde criteria.

De Commissie nodigt de lidstaten uit om de vragen in de checklist te beantwoorden, en hun antwoorden op te nemen in hun plan voor herstel en veerkracht, als onderdeel van de beschrijving van elke maatregel (zie deel 2, afdeling 8, van de Commissietemplate — Geen ernstige afbreuk doen aan). Wanneer zulks nodig is om de beoordeling in de checklist verder te onderbouwen, wordt de lidstaten verzocht aanvullende analyses en/of documenten ter staving te geven, op een gerichte en beperkte manier, om hun antwoorden op de vragenlijst verder te onderbouwen.

De checklist is gebaseerd op de onderstaande beslisboom, die voor elke maatregel in het plan voor herstel en veerkracht moet worden gebruikt. De onderstaande afdeling geeft meer informatie over de beide stappen van de beslisboom.

Image 1

Beslisboom

Stap 1: Filter de zes milieudoelstellingen om te bepalen welke doelstellingen een inhoudelijke beoordeling vereisen

In een eerste stap wordt de lidstaten gevraagd om deel 1 van de checklist in te vullen (zie bijlage I), om te zien welke van de zes milieudoelstellingen een inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereisen. Deze eerste, brede screening zal de analyse door de lidstaten ten goede komen, doordat een onderscheid wordt gemaakt tussen milieudoelstellingen waarvoor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” een inhoudelijke toetsing zal vergen, en die waarvoor met een vereenvoudigde benadering (zie afdeling 2.2) kan worden volstaan.

Deel 1 van de checklist

Voor welke milieudoelstellingen moet de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden getoetst?

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

 

 

Klimaatadaptatie

 

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming water en mariene hulpbronnen

 

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

 

 

Wanneer het antwoord “Nee” is, wordt de lidstaten gevraagd (in de rechterkolom) kort te verantwoorden waarom de milieudoelstelling geen inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist, op basis van één van deze situaties (door de lidstaten te vermelden) (zie afdeling 2.2):

a.

De maatregel heeft, gezien de aard ervan, geen of een onbeduidend voorzienbaar effect op de milieudoelstelling wat betreft de directe en primaire indirecte effecten van de maatregelen tijdens de levenscyclus, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt;

b.

De maatregel is getraceerd als een maatregel die een klimaatveranderings- of milieudoelstelling met een coëfficiënt 100 % ondersteunt, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt;

c.

De maatregel “draagt substantieel bij” aan een milieudoelstelling, overeenkomstig de taxonomieverordening, en wordt daarom beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt.

Voor maatregelen in een plan voor herstel en veerkracht waarvoor met de vereenvoudigde benadering kan worden volstaan, kan de gevraagde toelichting (in de rechterkolom) tot een minimum beperkt blijven en kan deze, zo nodig, worden gebundeld, zodat de lidstaten hun aandacht kunnen richten op de bewijsvoering ten behoeve van toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de maatregelen waarvoor een inhoudelijke analyse van mogelijke “ernstige afbreuk” vereist is.

Wanneer het antwoord “Ja” is, wordt de lidstaten gevraagd naar stap 2 van de checklist te gaan voor de overeenkomstige milieudoelstellingen.

Uitgewerkte voorbeelden voor deze stap zijn te vinden in bijlage IV.

Stap 2: Geef een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” voor de milieudoelstellingen waarvoor dat nodig is

Als een tweede stap wordt de lidstaten gevraagd om, voor elke maatregel in het plan, deel 2 van de checklist te gebruiken (zie bijlage I) om een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uit te voeren voor de milieudoelstellingen die in stap 1 zijn geselecteerd door “Ja” in te vullen. Deel 2 van de checklist bundelt, voor elk van de zes doelstellingen, de vragen die beantwoorden aan de wettelijke vereisten van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Maatregelen kunnen alleen in het plan worden opgenomen indien zij het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” naleven. Daarom moeten de antwoorden op de vragen in deel 2 van de checklist “Nee” zijn, om aan te geven dat geen ernstige afbreuk wordt gedaan aan de specifieke milieudoelstelling.

Deel 2 van de checklist — Voorbeeld voor de milieudoelstelling “Klimaatmitigatie”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Zal de maatregel naar verwachting tot aanzienlijke broeikasgasemissies leiden?

 

 

De lidstaten wordt gevraagd te bevestigen dat het antwoord “Nee” is. Zij moeten in de rechterkolom hun argumenten inhoudelijk toelichten en onderbouwen, op basis van de overeenkomstige vragen. Indien nodig kunnen de lidstaten, als aanvulling bij de tabel, op een gerichte en beperkte manier aanvullende analyses en/of documenten ter staving geven om hun antwoorden op de vragenlijst verder te onderbouwen.

Wanneer de lidstaten geen afdoende inhoudelijke onderbouwing kunnen geven, kan de Commissie oordelen dat aan een bepaalde maatregel mogelijk “ernstige afbreuk” aan bepaalde van de zes milieudoelstellingen is verbonden. Indien dat het geval is, zou de Commissie aan het plan voor herstel en veerkracht een score “C” moeten geven op grond van het criterium in punt 2.4 van bijlage II bij de RRF-verordening. Dit zou de in de artikelen 16 en 17 van de RRF-verordening beschreven procedure onverlet laten, en met name de mogelijkheid voor verder overleg tussen de lidstaat en de Commissie, zoals die in artikel 16, lid 1, worden geschetst.

Uitgewerkte voorbeelden voor deze stap zijn te vinden in bijlage IV.

Indien dat nuttig kan zijn, kunnen de lidstaten bij het geven van een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van stap 2 gebruikmaken van de lijst met steunbewijzen in bijlage II. De Commissie geeft deze lijst om de lidstaten te helpen hun individuele beoordeling van zaken te maken bij de inhoudelijke beoordeling in het kader van deel 2 van de checklist. Het gebruik van deze lijst is optioneel, maar de lidstaten kunnen deze lijst gebruiken om te zien welk soort bewijsmateriaal hun argumenten kan onderbouwen om aan te tonen dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, en zo de algemene vragen in deel 2 van de checklist aan te vullen.


(1)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14310-2020-INIT/en/pdf De nummering en de bewoording van het dispositief kan nog worden gewijzigd tijdens de lopende juridische revisie.

(2)  Zie artikel 4 bis (“Horizontale beginselen”) van de RRF-verordening (dat verklaart dat de faciliteit alleen maatregelen kan ondersteunen die het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” eerbiedigen) en de artikelen 15 en 16 (“Plan voor herstel en veerkracht” en “Beoordeling door de Commissie”) (die verder aangeven dat de plannen voor herstel en veerkracht toelichting moeten geven bij en worden beoordeeld in het licht van “de wijze waarop het plan waarborgt dat geen enkele erin opgenomen maatregel voor de doorvoering van hervormingen en investeringsprojecten ernstig afbreuk doet aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 (het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)”).

(3)  Met de taxonomieverordening wordt Verordening (EU) 2020/852 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen bedoeld, die een classificatiesysteem (of taxonomie) voor ecologisch duurzame economische activiteiten bevat.

(4)  De “Beoordelingsrichtsnoeren voor de faciliteit” in de bijlage bij de RRF-verordening bevatten een aantal beoordelingsrichtsnoeren die voor de Commissie als basis moeten dienen bij het beoordelen van de voorstellen voor plannen voor herstel en veerkracht zoals die door de lidstaten worden ingediend. Daarin wordt de Commissie gevraagd een waarderingssysteem met de scores A tot en met C te gebruiken voor alle in artikel 16, lid 3, van de RRF-verordening opgesomde criteria voor de “Beoordeling van de Commissie”. Beoordelingscriterium d) maakt duidelijk dat voor de beoordeling van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, de Commissie slechts twee scores kan gebruiken: A of C. “A” indien geen maatregel uit een plan voor herstel en veerkracht ernstig afbreuk doet aan milieudoelstellingen, en “C” indien één of meer maatregelen ernstig afbreuk doen aan milieudoelstellingen (in de zin van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening). Die bijlage bepaalt dat een plan voor herstel en veerkracht niet op bevredigende wijze aan de beoordelingscriteria voldoet zodra er één score “C” is. In dat geval zou het plan niet door de Commissie kunnen worden bekrachtigd.

(5)  Dit document met technische richtsnoeren is een aanvulling op de initiële handvatten die de Commissie al heeft gegeven in haar jaarlijkse groeistrategie 2021, en het daarbij behorende werkdocument van de diensten van de Commissie (en de bijwerkingen daarvan).

(6)  Dit betekent meer bepaald dat aan de doelstelling van klimaatadaptatie “ernstig afbreuk” kan worden gedaan ofwel i) door een activiteit niet aan te passen aan de ongunstige effecten van klimaatverandering wanneer die activiteit door de effecten daarvan wordt bedreigd (zoals bouwen in overstromingsgevoelige gebieden), ofwel ii) door slechte aanpassing, wanneer een aanpassingsoplossing wordt opgezet die één gebied beschermt (“de mens, de natuur of activa”), terwijl de risico’s op een ander gebied worden vergroot (zoals het bouwen van een dijk rond een perceel in een overstromingsvlakte, waardoor de schade verschuift naar een belendend perceel dat niet beschermd is).

(7)  In artikel 14 (“Voor financiering in aanmerking komende plannen”) van de RRF-verordening is het volgende bepaald: “De plannen voor herstel en veerkracht die in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van de faciliteit, omvatten maatregelen voor de uitvoering van hervormingen en overheidsinvesteringen [...].”

(8)  Inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” wordt beoordeeld op het niveau van elke maatregel binnen het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, terwijl artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening betrekking heeft op economische activiteiten. Een maatregel in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht (d.w.z. een investering of een hervorming) is een interventie die een economische activiteit kan zijn of die de aanzet kan geven tot (veranderingen van) economische activiteiten. Daarom worden, voor de toepassing van de faciliteit voor herstel en veerkracht, economische activiteiten waarvan sprake in artikel 17 van taxonomieverordening, in deze richtsnoeren geïnterpreteerd als maatregelen.

(9)  Bijgevolg is de reeks activiteiten waarvoor op grond van de RRF-verordening een toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet plaatsvinden, verschillend van en aanzienlijk ruimer dan die van de maatregelen in het kader van de taxonomieverordening, die ecologisch duurzame economische activiteiten in kaart probeert te brengen. Die verordening geeft een indeling en legt criteria vast voor ecologisch duurzame economische activiteiten die substantieel bijdragen aan de in de artikelen 10 tot en met 15 van die verordening opgesomde milieudoelstellingen en die geen ernstige afbreuk doen aan die doelstellingen. Dit opzet verschilt dus van dat van de RRF-verordening, die ertoe strekt aan te tonen dat een breed scala maatregelen niet ernstig afbreuk doet aan enige milieudoelstelling.

(10)  Zo kan een hervorming die kan leiden tot een toename van de financiering van fossiele brandstoffen via banken en financiële instellingen die in handen zijn van de overheid of tot een toename van expliciete of impliciete subsidies voor fossiele brandstoffen, worden beschouwd als een risico dat ernstig afbreuk doet aan de doelstellingen van klimaatmitigatie en preventie en bestrijding van verontreiniging. Deze overwegingen moeten tot uiting komen in de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”.

(11)  Om in beeld te brengen in hoeverre een maatregel bijdraagt aan de overkoepelende klimaatdoelstellingen in de RRF-verordening en om de totale aandelen van de totale toewijzing van het plan op klimaatgebied te berekenen, dienen de lidstaten de methodologie, interventiegebieden en daarmee samenhangende coëfficiënten voor het traceren van klimaatuitgaven te gebruiken, in overeenstemming met de “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” die aan de RRF-verordening is gehecht. Wanneer de Commissie de keuze van het interventiegebied en de door een lidstaat voorgestelde coëfficiënt niet heeft gevalideerd, zal de maatregel niet automatisch worden beschouwd als een maatregel die voor de betrokken doelstelling(en) het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, en zal de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” nog steeds moeten worden uitgevoerd.

(12)  Zo zou een ondersteunings-/verlengingsregeling voor de vervanging van verouderd rollend materieel door rollend materieel zonder uitlaatemissie in deze categorie kunnen vallen.

(13)  De in deze alinea vermelde benadering geldt niet voor maatregelen getraceerd met een coëfficiënt van 40 %. Voor dergelijke maatregelen zullen de lidstaten moeten toelichten waarom de maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt, rekening houdende met algemene beginselen die in de rest van deze richtsnoeren worden geformuleerd (zo zullen lidstaten bijvoorbeeld moeten bevestigen dat er geen fossiele brandstoffen mee gemoeid zijn, of dat de in bijlage III geformuleerde criteria in acht worden genomen voor de doelstelling klimaatmitigatie). Wanneer maatregelen met een coëfficiënt van 40 % geen of een onbeduidend voorzienbaar effect op een specifieke milieudoelstelling hebben, of wanneer zij “substantieel bijdragen” aan een specifieke milieudoelstelling uit de taxonomieverordening, zullen de lidstaten voor die milieudoelstellingen nog steeds een vereenvoudigde benadering kunnen toepassen (overeenkomstig de eerste en derde alinea van afdeling 2.2).

(14)  De artikelen 10 tot en met 16 van de taxonomieverordening definiëren wat “substantiële bijdrage” inhoudt voor elk van de zes milieudoelstellingen en voor “faciliterende activiteiten”. Om in aanmerking te komen voor de in deze alinea geschetste vereenvoudigde benadering, zouden de lidstaten moeten aantonen dat de maatregel “substantieel bijdraagt” aan één of meer van de milieudoelstellingen in de zin van de artikelen 10 tot en met 16 van de taxonomieverordening (zie ook afdeling 2.5).

(15)  Deze optie is met name van belang voor activiteiten die worden aangemerkt als een substantiële bijdrage aan een milieudoelstelling volgens de taxonomieverordening, maar die geen tracking opleveren van 100 % ondersteuning van klimaat- of milieudoelstellingen volgens de aan de RRF-verordening gehechte “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven”. Op het gebied van klimaatmitigatie gaat het bij deze activiteiten bijvoorbeeld om: specifieke emissievrije lichte bedrijfsvoertuigen; specifieke emissievrije of emissiearme vaartuigen voor vervoer over het water; specifieke emissievrije zware bedrijfsvoertuigen; infrastructuur voor elektriciteitstransmissie en -distributie; netwerken voor waterstoftransmissie en -distributie; specifieke vormen van afvalbeheer (bv. gescheiden inzameling van niet-gevaarlijk afval met bronscheiding en voorbereiding voor hergebruik/recycling), en baanbrekend onderzoek rond de circulaire economie, ontwikkeling en innovatie.

(16)  Een MER is een procedure die ervoor moet zorgen dat de milieueffecten van plannen/programma’s/projecten in aanmerking worden genomen voordat een besluit wordt genomen. MER’s kunnen worden uitgevoerd voor individuele projecten, zoals een stuwdam, snelweg, luchthaven of fabriek, op grond van Richtlijn 2011/92/EU (bekend als “MER-richtlijn”) of voor overheidsplannen of -programma’s op grond van Richtlijn 2001/42/EG (bekend als “SMER-richtlijn”).

(17)  Indien het MER een beoordeling bevat van het effect op het water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG en in de vormgeving van de maatregel een oplossing is gevonden voor de vastgestelde risico’s.

(18)  Onverminderd aanvullende beoordelingen die worden voorgeschreven door de Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG indien de activiteiten zijn gelegen in of nabij voor de gebieden met aandacht voor biodiversiteit (zoals het Natuur 2000-netwerk van beschermde natuurgebieden, UNESCO-werelderfgoedsites en Key Biodiversity Areas, en andere beschermde natuurgebieden).

(19)  Omgekeerd ontslaat de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” niet van de verplichting om een MER/SMER, klimaat-, milieu- of duurzaamheidstoets uit te voeren, indien dit door bestaande EU-wetgeving wordt voorgeschreven, zoals bij projecten die via InvestEU of de Connecting Europe Facility worden gefinancierd.

(20)  Een MER is bijvoorbeeld vereist voor de bouw van olieraffinaderijen, kolengestookte thermische elektriciteitscentrales en projecten voor de winning van aardolie of aardgas. Dit soort maatregelen zou echter niet het beginsel in acht nemen van “geen ernstige afbreuk doen aan” aan klimaatmitigatie van artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, dat verklaart dat ernstig afbreuk wordt gedaan indien een activiteit “leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies”. Evenzo is voor de bouw van een nieuwe luchthaven een MER vereist, maar zullen op basis van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” wat betreft klimaatmitigatie waarschijnlijk alleen maatregelen voor koolstofarme luchthaveninfrastructuur — zoals investeringen in energie-efficiënte luchthavengebouwen, netaansluiting voor on-site opgewekte geproduceerde hernieuwbare energie, moderniseringen van luchthaveninfrastructuur en daarmee samenhangende diensten — dat beginsel in acht nemen.

(21)  Deze benadering sluit aan bij artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, dat verlangt dat rekening wordt gehouden met de milieueffecten van de door die activiteit opgeleverde producten en diensten gedurende hun levenscyclus.

(22)  In de praktijk betekent dit dat geen attributional of consequential life cycle analyses (ALCA/CLCA) vereist zijn (waarin bijvoorbeeld wordt gekeken naar de indirecte milieueffecten van technologische, economische of maatschappelijke veranderingen als gevolg van de maatregel). Bewijsmateriaal uit bestaande levenscyclusanalyses (LCA’s) zou echter wel kunnen dienen om de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” te onderbouwen.

(23)  Deze benadering geldt met name voor maatregelen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht die betrekking hebben op overheidsinvesteringen, of die rechtstreeks tot overheidsuitgaven leiden. Voor maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van hervormingen, dient de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in beginsel te worden uitgevoerd vergeleken met de toestand zoals die bestond vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel.

(24)  Deze benadering sluit aan bij de opzet van de taxonomieverordening: volgens het ontwerp van gedelegeerde handeling zijn meerdere technische screeningcriteria voor de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” gebaseerd op absolute criteria, zoals specifieke emissiegrenswaarden (bv. CO2-grenswaarden voor adaptatieoplossingen bij activiteiten voor elektriciteitsopwekking of voor passagiersvoertuigen). Voor deze benadering pleit verder het voorzorgsbeginsel, dat een van de leidende beginselen is in de EU-milieuwetgeving, zoals de taxonomieverordening (overweging 40 en artikel 19, lid 1, onder f)), en voortvloeit uit het feit dat milieuschade moet worden bezien uit absoluut — en niet relatief — oogpunt (bv. mondiale opwarming ontstaat door het absolute niveau van het volume broeikasgasemissies).

(25)  Om aan te tonen dat een alternatief met een gering milieueffect economisch niet haalbaar is, moeten de lidstaten de kosten gedurende de volledige levensduur van de maatregel in aanmerking nemen. Deze kosten omvatten negatieve milieuexternaliteiten en toekomstige investeringsbehoeften om te kunnen overschakelen naar een alternatief met geringe milieueffecten, dat milieuschadelijke lock-ineffecten voorkomt of de ontwikkeling en toepassing van alternatieven met beperkte impact niet in de weg staat.

(26)  De overwegingen 39 en 41 en artikel 10, lid 2, van de taxonomieverordening geven een definitie van “transitieactiviteiten”. De hier beschreven voorwaarden zijn gebaseerd op die definitie, maar zijn niet identiek, aangezien de taxonomieverordening criteria vastlegt voor transitieactiviteiten die een substantiële bijdrage leveren, terwijl in deze richtsnoeren alleen criteria voor de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” worden vastgesteld, waardoor deze dus van toepassing zijn op een ruimer stel maatregelen en daarop een andere inhoudelijke toetsing van toepassing is.

(27)  Deze benadering, en de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” als geheel, doen geen afbreuk aan andere overwegingen die van invloed zijn op de beoordeling van maatregelen in het kader van de plannen voor herstel en veerkracht, zoals overwegingen met betrekking tot het staatssteuntoezicht, consistentie met andere EU-fondsen, en het mogelijk wegdrukken van particuliere investeringen. Wat met name maatregelen betreft ter ondersteuning van activiteiten die onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallen, zouden, om de marktsignalen die het ETS afgeeft niet te verstoren en aansluitend bij de benadering in het kader van het fonds voor een rechtvaardige transitie, activiteiten met geprojecteerde CO2-equivalente emissies die niet substantieel lager liggen dan de betrokken benchmarks die voor de kosteloze toewijzing van rechten zijn vastgesteld, in de regel geen steun mogen krijgen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht.

(28)  In gevallen waarin zelfs de beste beschikbare niveaus van milieuprestaties nog steeds zouden leiden tot milieuschadelijke lock-ineffecten, zouden maatregelen ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling voor alternatieven met beperktere impact moeten worden onderzocht, in lijn met de interventiegebieden 022 en 023 die in de aan de RRF-verordening gehechte “Methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven” worden genoemd.

(29)  Op mijlpalen en streefdoelen — ook die waaraan de inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” valt af te lezen — is, evenals op andere mijlpalen en streefdoelen, artikel 19 bis (“Regels inzake betaling, opschorting en annulering van financiële bijdragen”) van de RRF-verordening van toepassing.

(30)  Overweging 11 ter bij de RRF-verordening.

(31)  Op grond van artikel 3, onder d), van de taxonomieverordening (“Criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten”) is de Commissie gemachtigd om nadere technische screeningcriteria (kwantitatieve en/of kwalitatieve criteria) vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waarop een specifieke economische activiteit i) kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan een of meer van de zes milieudoelstellingen, en ii) geen ernstige afbreuk kan doen aan de andere milieudoelstellingen. Tot dusver is een gedelegeerde handeling voor klimaatmitigatie en klimaatadaptatie bekendgemaakt voor consultatie. Deze is te vinden op: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12302-Climate-change-mitigation-and-adaptation-taxonomy#ISC_WORKFLOW


BIJLAGE I

Checklist “Geen ernstige afbreuk doen aan”

1.   Deel 1 — De lidstaten moeten de zes milieudoelstellingen filteren om te bepalen welke doelstellingen een inhoudelijke beoordeling vereisen Voor elke maatregel: geef aan voor welke van de onderstaande milieudoelstellingen, zoals omschreven in artikel 17 (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening, een inhoudelijke toetsing van de maatregel aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” vereist is:

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

 

 

Klimaatadaptatie

 

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

 

 

2.   Deel 2 - De lidstaten verschaffen voor de milieudoelstellingen waarvoor dat nodig is, een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” Voor elke maatregel: beantwoord de onderstaande vragen voor de milieudoelstellingen waarvan in deel 1 is gebleken dat die een inhoudelijke toetsing behoeven

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

 

 

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goede ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

 

 

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen (1) in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt (2)? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie (3)?

 

 

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van de emissies van verontreinigende stoffen (4) in lucht, water of bodem?

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat (5) en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

 

 


(1)  Natuurlijke hulpbronnen omvatten energie, materialen, metalen, biomassa, lucht en land.

(2)  Zo kunnen bijvoorbeeld inefficiënties tot een minimum worden beperkt door de duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid en herbruikbaarheid van producten te vergroten, of door het gebruik van hulpbronnen aanzienlijk te verminderen door het maken van ontwerp- en materiaalkeuzes, door herbestemming, demontage en sloop te faciliteren, met name door het gebruik van bouwmaterialen te verminderen en het hergebruik van bouwmaterialen te bevorderen. Daarnaast valt ook te denken aan de transitie naar een circulaire economie door het ontwikkelen van “product-als-een-dienst”-bedrijfsmodellen en circulaire waardeketens, om producten, componenten en materialen zo lang mogelijk op het hoogste nut- en waardeniveau te houden. Dit omvat ook een aanzienlijke vermindering van het gehalte aan gevaarlijke stoffen in materialen en producten, onder meer door ze te vervangen door veiligere alternatieven. Dit omvat verder het aanzienlijk verminderen van voedselafval bij de productie, verwerking, vervaardiging of distributie van voedsel.

(3)  Zie, voor meer informatie over de doelstelling wat betreft de circulaire economie, overweging 27 bij de taxonomieverordening.

(4)  Een “verontreinigende stof” is een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of het milieu kan aantasten.

(5)  Overeenkomstig artikel 2, punt 16, van de taxonomieverordening betekent een ecosysteem in “goede staat” een ecosysteem dat in goede fysieke, chemische en biologische staat of van goede fysieke, chemische en biologische kwaliteit is en een zelfreproducerend of zelfherstellend vermogen heeft, waarin de soortensamenstelling, de ecosysteemstructuur en de ecologische functies niet worden verzwakt.


BIJLAGE II

Steunbewijs voor de inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van deel 2 van de checklist

Indien dat nuttig is, kunnen de lidstaten, wanneer zij voor een maatregel een inhoudelijke toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” uitvoeren in het kader van deel 2 van de checklist geven (zie afdeling 3), gebruikmaken van de onderstaande (niet-uitputtende) lijst met steunbewijzen. De Commissie geeft deze lijst om de lidstaten te helpen hun individuele beoordeling van zaken te maken bij de inhoudelijke beoordeling in het kader van deel 2 van de checklist. Het gebruik van deze lijst is optioneel, maar de lidstaten kunnen deze lijst gebruiken om te zien welk soort bewijsmateriaal hun argumenten kan onderbouwen dat een maatregel het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in acht neemt - en zo de algemene vragen in deel 2 van de checklist aanvullen.

Overkoepelend steunbewijs

Het toepasselijke deel van de EU-milieuwetgeving (met name milieubeoordelingen) is in acht genomen en de nodige vergunningen/toelatingen zijn afgegeven.

De maatregel omvat elementen die ondernemingen verplichten een erkend milieubeheerssysteem, zoals EMAS (of anders ISO 14001 of gelijkwaardig) toe te passen, of goederen of diensten te gebruiken en/of te produceren die een EU-milieukeur (1) of een ander type I-milieukeur hebben gekregen (2).

De maatregel betreft de uitvoering van beste milieupraktijken of het behalen van benchmarks voor topprestaties die worden beschreven in de sectorale referentiedocumenten (3) die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 46, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS).

Voor overheidsinvesteringen: de maatregel neemt de criteria voor groene overheidsopdrachten (4) in acht.

Voor infrastructuurinvesteringen: voor de investering is een klimaat- en milieutoets uitgevoerd.

Klimaatmitigatie

Voor een maatregel in een sector zonder ETS-benchmarks: de maatregel is verenigbaar met het behalen van de emissiereductiedoelstelling voor 2030 en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

Voor een maatregel ter bevordering van elektrificatie: de maatregel wordt aangevuld met bewijsmateriaal dat de energiemix op een traject naar decarbonisatie zit dat aansluit bij de emissiereductiedoelstellingen voor 2030 en 2050, en vergezeld gaat van toegenomen vermogen om hernieuwbare energie op te wekken.

Klimaatadaptatie

Een evenredige klimaatrisicobeoordeling is uitgevoerd.

Indien een investering een waarde van meer dan 10 miljoen EUR heeft: een kwetsbaarheids- en risicobeoordeling (5) is uitgevoerd (of staat gepland) waarmee de nodige adaptatiemaatregelen moeten worden in kaart gebracht, beoordeeld en uitgevoerd

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

Risico’s op milieuaantasting wat betreft het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress zijn in kaart gebracht en aangepakt overeenkomstig de vereisten van de kaderrichtlijn water en een stroomgebiedbeheerplan.

In het geval van een maatregel met betrekking tot het kust- en zeemilieu: de maatregel sluit het bereiken van een goede milieutoestand (in de zin van de kaderrichtlijn mariene strategie) in de betrokken mariene regio of subregio of in de mariene wateren van andere lidstaten niet voorgoed uit of brengt deze niet in het gedrang.

De maatregel heeft geen aanzienlijk effect op i) de betrokken waterlichamen (noch belet hij dat het specifieke waterlichaam waarop deze betrekking heeft, noch andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebied een goede toestand of een goed potentieel bereiken, in overeenstemming met de vereisten van de kaderrichtlijn water), of ii) beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

De maatregel sluit aan bij het betrokken landelijke of regionale afvalbeheerplan en afvalpreventieprogramma, overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2018/851/EU, en, voor zover beschikbaar, de betrokken landelijke, regionale of lokale strategie voor een circulaire economie.

De maatregel sluit aan bij de beginselen van duurzame producten en de afvalhiërarchie, met prioriteit voor afvalpreventie.

De maatregel borgt hulpbronnenefficiëntie voor de belangrijkste hulpbronnen die worden gebruikt. Inefficiënties (6) bij het gebruik van hulpbronnen worden aangepakt, onder meer door ervoor te zorgen dat producten, gebouwen en activa efficiënt worden gebruikt en duurzaam zijn.

De maatregel borgt de doeltreffende en efficiënte afvalinzameling aan de bron en de verzending van bij de bron gescheiden fracties voor voorbereiding voor hergebruik of recycling.

Preventie en bestrijding van verontreiniging

De maatregel sluit aan bij bestaande mondiale, nationale, regionale of lokale plannen voor het terugdringen van verontreiniging.

De maatregel voldoet aan de desbetreffende conclusies inzake de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) of de referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BREF’s) (7) in de sector.

Alternatieve oplossingen voor het gebruik van gevaarlijke stoffen (8) zullen worden geïmplementeerd.

De maatregel is in overeenstemming met het duurzame gebruik van pesticiden (9).

De maatregel sluit aan bij beste praktijken inzake bestrijding van antimicrobiële resistentie (10).

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

De maatregel neemt de mitigatiehiërarchie (11) en andere betrokken voorwaarden van de habitat- en vogelrichtlijn in acht.

Een milieueffectrapportage is uitgevoerd en de conclusies daarvan zijn ten uitvoer gelegd.


(1)  De EU-milieukeurregeling is ingesteld door Verordening (EG) nr. 66/2010. De lijst met productgroepen waarvoor criteria voor een EU-milieukeur zijn vastgesteld, is beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/ecolabel/products-groups-and-criteria.html

(2)  Type I-milieukeuren zijn vastgelegd in de ISO 14024:2018-standaard.

(3)  Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/emas/emas_publications/sectoral_reference_documents_en.htm

(4)  De Europese Commissie heeft voor een groot aantal productgroepen EU-criteria voor groene overheidsopdrachten uitgewerkt; zie: https://ec.europa.eu/environment/gpp/eu_gpp_criteria_en.htm

(5)  De lidstaten worden aangemoedigd om gebruik te maken van de aanwijzingen van de Commissie over de duurzaamheidstoets van investeringen in het kader van InvestEU, met inbegrip van de aanwijzingen over de klimaattoets voor infrastructuur 2021-2027. De lidstaten mogen echter hun eigen criteria en indicatoren voor de duurzaamheidstoets gebruiken, mits die op de EU-klimaatdoelstellingen zijn gebaseerd en substantieel bijdragen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088.

(6)  Zie voetnoot 2 in bijlage I bij deze richtsnoeren.

(7)  Het soort steunbewijs is van toepassing voor activiteiten die onder Richtlijn 2010/75/EU (“richtlijn industriële emissies”) vallen. De lijst van beschikbare BBT-conclusies en BREF’s kan worden geraadpleegd op: https://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference

(8)  Deze vraag peilt naar preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële activiteiten. Artikel 3, punt 18, van Richtlijn 2010/75/EU (“richtlijn industriële emissies – EID”) omschrijft “gevaarlijke stoffen” als: “stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels”. Daarnaast verklaart artikel 58 van de richtlijn industriële emissies: “Stoffen of mengsels die van de gevarenaanduidingen H340, H350, H350i, H360D of H360F zijn of moeten zijn voorzien wegens hun gehalte aan vluchtige organische stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, worden voor zover mogelijk binnen zo kort mogelijke tijd door minder schadelijke stoffen of mengsels vervangen.”.

(9)  Zoals bepaald in de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden, Richtlijn 2009/128/EG.

(10)  Conclusies van de Raad over de volgende stappen om van de EU een regio met de beste praktijken in de strijd tegen antimicrobiële resistentie te maken (2019/C 214/01).

(11)  In lijn met de methodologische richtsnoeren inzake de bepalingen van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn, Richtlijn 92/43/EEG.


BIJLAGE III

Specifieke voorwaarden voor de inachtneming, in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, van de doelstelling klimaatmitigatie van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” bij maatregelen ten behoeve van de productie van stroom en/of warmte uit aardgas, en daarmee samenhangende transmissie- en distributie-infrastructuur

Steun voor maatregelen ten behoeve van stroom- en/of warmteproductie op basis van aardgas kan, bij wijze van uitzondering, op individuele basis worden gegeven in lidstaten die voor aanzienlijke uitdagingen staan in de transitie weg van koolstofintensieve energiebronnen, mits deze steun zou bijdragen aan de EU-decarbonisatiedoelstellingen voor 2030 en 2050, op deze voorwaarden:

De maatregelen betreffen toekomstbestendige, flexibele en efficiënte gasgestookte stroomproductie of gasgestookte warmtekrachtkoppeling (WKK) met broeikasgasemissies van minder dan 250 g CO2-eq/kWh over de hele economische levensduur van de installatie,

of

De maatregelen betreffen toekomstbestendige, flexibele en efficiënte gasgestookte stroomproductie of gasgestookte warmtekrachtkoppeling, die geschikt is gemaakt voor het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen en:

het plan voor herstel en veerkracht bevat geloofwaardige plannen of toezeggingen om het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen te doen toenemen, en

die leiden tot de gelijktijdige sluiting van een aanzienlijk koolstofintensievere energiecentrale en/of installatie voor warmteopwekking (bv. steenkool, bruinkool of stookolie) met ten minste hetzelfde vermogen, hetgeen resulteert in een aanzienlijke afname van broeikasgasemissies, en

de betrokken lidstaat kan aantonen over een geloofwaardig traject te beschikken om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten op weg naar zijn doelstelling hernieuwbare energie voor 2030, en

het plan voor herstel en veerkracht bevat concrete hervormingen en investeringen om het aandeel hernieuwbare energie te doen toenemen.

Steun voor maatregelen ten behoeve van productie-installaties op basis van aardgas in stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen kan, bij wijze van uitzondering, worden gegeven indien de installatie voldoet aan de vereisten voor systemen voor “efficiënte stadsverwarming en -koeling” (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU) en voldoet aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas.

Steun voor maatregelen ten behoeve van netwerken voor stadsverwarming en -koeling die warmte/koeling ontvangen van installaties die aardgas gebruiken, kan bij wijze van uitzondering worden gegeven indien:

zij onderdeel zijn van systemen voor “efficiënte stadsverwarming en -koeling” (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU), die warmte/koeling ontvangen van bestaande installaties die voldoen aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas;

of

investeringen in de warmte-/stroomproductie-installaties gaan binnen drie jaar na de modernisering van het netwerk van start, zetten in op het efficiënt maken van het hele systeem (in de zin van artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU) en voldoen aan de in de eerste bullet beschreven voorwaarden voor de warmte-/gasproductie op basis van aardgas.

Steun voor maatregelen ten behoeve van transmissie- en distributie-infrastructuur voor gasvormige brandstoffen is mogelijk indien deze, op het tijdstip van de bouw daarvan, het vervoer (en/of de opslag) mogelijk maken van hernieuwbare en koolstofarme gassen.

Steun voor maatregelen ten behoeve van cv-ketels en verwarmingssystemen op aardgas (en daarmee samenhangende distributie-infrastructuur) kan bij wijze van uitzondering in individuele gevallen worden gegeven indien zij:

ofwel in overeenstemming zijn met artikel 7, lid 2, van de verordening tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering, Verordening (EU) 2017/1369 (1), ofwel worden geïnstalleerd in gebouwen die onderdeel zijn van een ruimer programma voor energie-efficiëntie of de renovatie van gebouwen, in lijn met langetermijnstrategieën voor renovatie in het kader van de richtlijn energieprestatie gebouwen, hetgeen leidt tot een substantiële verbetering van de energieprestaties, en

leiden tot een aanzienlijke afname van broeikasgasemissies, en

leiden tot een aanzienlijk verbetering van het milieu (met name door een terugdringing van verontreiniging) en de volksgezondheid, met name in gebieden waar in Richtlijn 2008/20/EU vastgestelde EU-luchtkwaliteitsnormen worden overschreden of dreigen te worden overschreden, zoals bij de vervanging van verwarmingssystemen en cv-ketels op steenkool of stookolie.


(1)  Artikel 7, lid 2, van de verordening tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering, Verordening (EU) 2017/1369 bepaalt dat “[w]anneer lidstaten stimulansen verstrekken [...], die stimulansen gericht [moeten zijn] op de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen, of op hogere klassen zoals omschreven in [een] gedelegeerde handeling.” Voor ruimte- en waterverwarmingtoestellen: producten die werken op fossiele brandstoffen, vallen doorgaans niet in deze klassen, eventueel met uitzondering van gasgestookte microwarmte-krachtkoppelingsproducten.


BIJLAGE IV

Uitgewerkte voorbeelden voor de uitvoering van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Deze afdeling geeft uitgewerkte voorbeelden van hypothetische maatregelen en de algemene onderdelen die deel zouden kunnen uitmaken van de toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”, volgens de twee stappen zoals die in de checklist van afdeling 3 zijn beschreven. De hier gegeven voorbeelden lopen niet vooruit op de mate van detail of de inhoud die bij de beschrijving van de maatregel mag worden verwacht, en de concrete toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” die in de plannen voor herstel en veerkracht moet worden uitgevoerd. De toetsing aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” die uiteindelijk vereist is, zal worden bepaald door de aard en de kenmerken van elke maatregel, en kan in dit document niet uitputtend worden behandeld.

Voorbeeld 1: Energie-efficiëntiemaatregelen in bestaande gebouwen, met vervanging van verwarmings- en koelingssystemen

Beschrijving van de maatregel

Investeringen in een breed programma voor de energie-efficiënte renovatie van gebouwen, dat een substantiële verbetering van de energieprestaties oplevert, gericht is op de renovatie van de bestaande woningvoorraad door een scala aan energie-efficiëntiemaatregelen, zoals isolatie, efficiënte ramen, vervanging van verwarmings- en koelingssystemen, groene daken en de installatie van uitrusting voor de opwekking van hernieuwbare energie (bv. zonnepanelen).

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Geen risico’s op milieuaantasting zijn geconstateerd wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress, aangezien geen leidingwaterinstallaties of waterverbruikende toestellen worden geïnstalleerd.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. In het programma voor de renovatie van gebouwen gaat het niet om gebouwen gelegen in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden).


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

De maatregel komt in aanmerking voor interventiegebied 025 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 40 %.

De verwachting is niet dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies zal leiden, om de volgende redenen:

Het gebouw is niet bestemd voor winning, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.

Het renovatieprogramma heeft het potentieel om het energieverbruik te verminderen, de energie-efficiëntie te verhogen, hetgeen leidt tot een substantiële verbetering van de energieprestaties van de betrokken gebouwen, en om broeikasgasemissies aanzienlijk te verminderen (zie de specificaties van de maatregel op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht en de specificaties in het volgende punt). Het zal dus bijdragen aan de nationale doelstelling van een jaarlijkse toename van de energie-efficiëntie, die is vastgesteld overeenkomstig de richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU) en de nationaal bepaalde bijdrage aan de klimaatovereenkomst van Parijs.

Deze maatregel zal leiden tot een aanzienlijke reductie van de broeikasgasemissies, d.w.z. naar schatting XX kt broeikasgasemissies per jaar, hetgeen overeenstemt met X % van de nationale broeikasgasemissies in de woningsector (zie de analyse op blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Het renovatieprogramma zal onder meer de vervanging omvatten van verwarmingssystemen op kool of stookolie door gascondensatieketels.

Deze ketels stemmen overeen met klasse A, die onder de hoogste twee significant meest bevolkte energie-efficiëntieklassen qua energie-efficiëntie zitten in deze lidstaat. Koolstofarmere en efficiëntere alternatieven (met name warmtepompen van klasse A++ en A+-) zijn onderzocht, maar door de architectuur van de gebouwen in dit programma kunnen geen gemeenschappelijke warmtepompen worden geïnstalleerd, terwijl gascondensatieketels van klasse A het best presterende technologisch haalbare alternatief zijn.

Daarnaast maken de investeringen in gascondensatieketels deel uit van een breder renovatieprogramma dat gebouwen energie-efficiënter moet maken, hetgeen aansluit bij de langetermijnstrategieën voor renovatie in het kader van de richtlijn energieprestatie van gebouwen en een substantiële verbetering van de energieprestaties oplevert.

Naast de installatie van deze ketels, omvat de maatregel ook de installatie van zonnepanelen in het kader van deze gebouwrenovatie.

Om de ontwikkeling van koolstofarme alternatieven, en met name warmtepompen, in de lidstaten niet te fnuiken, zal hervorming X van deze component (zie blz. Y van het plan voor herstel en veerkracht) leiden tot een herziening van de betrokken brandstofprijzen.

Klimaatadaptatie. Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

De fysieke klimaatrisico’s die voor deze maatregel van wezenlijk belang zouden kunnen zijn, zijn beoordeeld in het kader van een blootstellingsanalyse – voor zowel het huidige als het toekomstige klimaat – en daaruit is gebleken dat de gebouwen in de betrokken klimaatzone aan hittegolven zullen worden blootgesteld. Deze maatregel verplicht de bedrijven om ervoor te zorgen dat de technische bouwsystemen in de gerenoveerde gebouwen zijn geoptimaliseerd om de gebruikers zelfs bij die extreme temperaturen thermisch comfort te bieden. Er is dus geen bewijs voorhanden voor aanzienlijk negatieve directe en primaire indirecte effecten van de maatregel gedurende de levenscyclus voor deze milieudoelstelling.

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

Deze maatregel verplicht de bedrijven die de gebouwen renoveren, ervoor te zorgen dat ten minste 70 % (in termen van gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwwerf geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer.

De maatregel bevat voor de uitrusting die voor de opwekking van hernieuwbare energie kan worden gebruikt, technische specificaties wat betreft de duurzaamheid, repareerbaarheid en recycleerbaarheid ervan, zoals vermeld op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht. Met name zullen bedrijven de productie van afval tijdens de bouw en sloop beperken, in overeenstemming met het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer. Gebouwontwerpen en bouwtechnieken zullen circulariteit ondersteunen en zullen met name aantonen, aan de hand van ISO 20887 of andere normen voor de demonteerbaarheid of aanpasbaarheid van gebouwen, hoe zij zijn ontworpen om meer efficiënt, aanpasbaar, flexibel en te slopen te zijn met het oog op hergebruik en recycling.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem om de volgende reden(en):

De vervanging van verwarmingssystemen op stookolie zal leiden tot aanzienlijke reducties van emissies in de lucht en daardoor tot een verbetering van de volksgezondheid, in een gebied waar de EU-luchtkwaliteitsnormen van Richtlijn 2008/50/EU worden overschreden of waarschijnlijk zullen worden overschreden.

Zoals beschreven bij de onderbouwing van de doelstelling klimaatmitigatie, zijn alternatieven met een beperktere impact onderzocht, maar binnen het kader van dit programma technologisch niet haalbaar gebleken. Voorts bedraagt de verwachte gemiddelde levensduur van de ketels die worden geïnstalleerd, 12 jaar.

De bedrijven die de renovatie uitvoeren, moeten ervoor zorgen dat de componenten en materialen die bij de gebouwrenovatie worden gebruikt, geen asbest of zeer zorgwekkende stoffen bevatten zoals die zijn geïdentificeerd op basis van de lijst van autorisatieplichtige stoffen in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

De bedrijven die de renovatie uitvoeren, moeten ervoor zorgen dat bij de gebouwrenovatie gebruikte componenten en materialen die in contact kunnen komen met de gebruikers ervan, minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 materiaal of component uitstoten en minder dan 0,001 mg van de categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 materiaal of component, bij testen volgens CEN/TS 16516 en ISO 16000-3 of andere vergelijkbare gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden.

Maatregelen zullen worden genomen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de renovatiewerkzaamheden, zoals beschreven op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht.

Voorbeeld 2: Afvalbeheer (verwerking van bouw- en sloopafval)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een investering om de bouw van recyclinginstallaties voor bouw- en sloopafval te ondersteunen. Meer bepaald de installaties om afzonderlijk ingezamelde, niet-gevaarlijke en vaste afvalstromen te sorteren en verwerken, met inbegrip van afval afkomstig van het onderdeel gebouwrenovatie van het plan voor herstel en veerkracht. De installatie recyclet niet-gevaarlijk en vast afval tot secundaire grondstoffen door middel van een mechanisch transformatieproces. Doel van de maatregel is om meer dan 50 % (in termen van gewicht) van het verwerkte afzonderlijk ingezamelde, niet-gevaarlijke en vaste afval om te zetten in secundaire grondstoffen die substitueerbaar zijn met primaire bouwmaterialen.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

X

De maatregel komt in aanmerking voor het interventiegebied 045 bis in de bijlage bij RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 100 %, aangezien de technische specificaties van de steun voor recyclinginstallaties afhankelijk is gesteld van het behalen van het verwerkingspercentage van 50 %. Het doel van de maatregel en de aard van het steunverleningsgebied steunen de doelstelling klimaatmitigatie direct.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Geen risico’s op milieuaantasting zijn geconstateerd wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress. Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU was de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen. Wanneer bouw- en sloopafval in afwachting van verwerking moeten worden opgeslagen, zal dat moeten worden afgedekt en waterinfiltratie op de locatie zal worden beheerd om te voorkomen dat verontreinigende stoffen afkomstig van het behandelde afval bij regenval wegspoelen naar de lokale waterlaag.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

X

>De maatregel komt in aanmerking voor het interventiegebied 045 bis in de bijlage bij de RRF-verordening met een milieucoëfficiënt van 100 %, aangezien de technische specificaties van de steun voor recyclinginstallaties afhankelijk is gesteld van het behalen van het verwerkingspercentage van 50 %. Het doel van de maatregel en de aard van het interventiegebied steunen de doelstelling circulaire economie direct. De maatregel sluit aan bij het [landelijke/regionale/lokale] afvalbeheersplan.

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen op basis van maatregelen die worden genomen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouw van de recyclinginstallatie en het functioneren ervan (sorteren en behandelen van afval). De met de maatregel gesteunde faciliteiten passen de best beschikbare technieken toe zoals die beschreven zijn in het referentiedocument over de beste beschikbare technieken (BREF) voor de sector afvalverwerking. Maatregelen om de uitstoot van geluid, stof en verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouwwerkzaamheden worden op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht beschreven.

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. De activiteiten vindt plaats in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden). Overeenkomstig de Richtlijnen 2011/92/EU en 92/43/EEG is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen.


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de maatregel betrekking heeft op twee faciliteiten die worden gebouwd in de buurt van overstromingsgevoelige gebieden en de verwachte levensduur van de faciliteiten meer dan 10 jaar bedraagt, is een robuuste klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van geavanceerde klimaatprojecties met hoge resolutie voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de recyclingfaciliteiten moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Voorbeeld 3: Afvalverbrandingsinstallatie (voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een investering om de bouw te steunen van nieuwe afvalverbrandingsinstallaties die de bestaande capaciteit in het land moet uitbreiden. Doel van de maatregel is het verminderen van het storten van niet-gevaarlijk huishoudelijk afval en de opwekking van energie door afvalverbranding (energieterugwinning).

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

In dit specifieke geval heeft de activiteit die met de maatregel wordt gesteund, een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Er is bewijsmateriaal voorhanden dat de maatregel geen risico’s op milieuaantasting inhoudt wat betreft behoud van waterkwaliteit en waterstress overeenkomstig de kaderrichtlijn water (Richtlijn 200/60/EG). Overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU is de conclusie van de screeningfase van de milieueffectrapportage dat er geen significante effecten te verwachten vallen.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

Doel van de met de maatregel gesteunde faciliteiten is het tot een minimum beperken van CO2-emissies van fossiele oorsprong. Dit wordt geborgd door uitsluitend biomassa (en geen fossiel materiaal) te verbranden. Dit is onderbouwd (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht) en meegenomen in de desbetreffende streefdoelen voor component Y.

Een monitoringplan is voorhanden voor lekkages van broeikasgasemissies in elke faciliteit, met name uit afval dat in afwachting van verwerking wordt opgeslagen, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel op blz. X van het plan voor herstel en veerkracht.

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de drie afvalverbrandingsinstallaties die met de maatregel zullen worden gesteund, gelegen zijn in aardverschuivingsgevoelige gebieden en de verwachte levensduur van de faciliteiten 25-30 jaar bedraagt, is een robuuste klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van geavanceerde klimaatprojecties met hoge resolutie voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de afvalverbrandingsinstallaties moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft verder onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Hoewel het doel van deze maatregel is om o.a. brandbaar, niet-recycleerbaar afval niet langer naar vuilstortplaatsen te brengen, zou de Commissie waarschijnlijk oordelen dat deze maatregel zorgt voor de ontwikkeling van of “leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval”, en wel om de volgende redenen.

De bouw van nieuwe afvalverbrandingsinstallaties om de bestaande verbrandingscapaciteit in het land uit te breiden, resulteert in een aanzienlijke toename van de verbranding van afval, dat niet onder de categorie niet-recycleerbaar gevaarlijk afval valt. Dit is dus direct in strijd met artikel 17, lid 1, onder d), ii), (“Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen”) van de taxonomieverordening.

De maatregel belemmert de ontwikkeling en uitrol van beschikbare alternatieven met beperkte impact en een hoger niveau aan milieuprestaties (bv. hergebruik, recycling) en kan leiden tot een lock-in van activa met een sterke impact, gelet op de levensduur en de capaciteit ervan. Aanzienlijke volumes ongevaarlijk afval (al dan niet recycleerbaar) kunnen worden gebruikt als grondstof, en vormen dus, wat recycleerbaar afval betreft, een belemmering voor behandelingen die hoger in de afvalhiërarchie staan, zoals recycling. Een en ander zou de inspanningen ondermijnen voor het behalen van recyclingdoelstellingen op landelijk/regionaal niveau en van het landelijke/regionale/lokale afvalbeheersplan dat is goedgekeurd overeenkomstig de gewijzigde kaderrichtlijn afval.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De maatregel eist dat de gesteunde faciliteiten de best beschikbare technieken toepassen zoals die zijn beschreven in de BBT-conclusies voor afvalverbranding (Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie). Een en ander wordt geborgd door de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

De met de maatregel gesteunde faciliteiten hebben de vereiste milieuvergunning gekregen en omvatten mitigatie en monitoring van milieueffecten, op basis van maatregelen om de uitstoot van geluid, stof en andere verontreinigende stoffen te beperken tijdens de bouw van, de onderhoudswerkzaamheden aan en het functioneren van de faciliteiten (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

Een milieueffectrapportage of screening is uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU, en de vereiste mitigerende maatregelen voor de bescherming van het milieu zijn/zullen worden uitgevoerd en opgenomen in de mijlpalen en streefdoelen van maatregel X in component Y (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

De afvalverbrandingsinstallaties zijn niet gelegen in of in de buurt van biodiversiteitsgevoelige gebieden (waaronder het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden, Unesco-werelderfgoedlocaties en Key Biodiversity Areas, alsmede andere beschermde gebieden).

Voorbeeld 4: Vervoerinfrastructuur (wegen)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregelen bestaan in investeringen in twee submaatregelen:

Aanleg van een nieuwe snelweg, die een onderdeel is van het TEN-T-kernnetwerk, en moet zorgen voor i) betere verbindingen tussen een afgelegen regio van een lidstaat en de rest van het land, en ii) meer verkeersveiligheid.

Bouw van elektrische laadpunten (1 laadpunt per 10 voertuigen) en waterstofvulpunt (1 vulpunt om de X km) langs de nieuwe snelweg.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

Aanleg van de nieuwe snelweg

X

 

 

Bouw van oplaad- en tankinfrastructuur

 

X

Deze submaatregel komt in aanmerking voor interventiegebied 077 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 100 %.

Daarnaast draagt infrastructuur voor elektrisch laden en tanken van waterstof (die gebaseerd zal zijn op groene waterstof die via elektrolyse wordt geproduceerd) bij aan elektrificatie en kan deze dus worden beschouwd als een investering die noodzakelijk is om de transitie naar een daadwerkelijk klimaatneutrale economie te maken. Onderbouwing en bewijsmateriaal voor het opschalen van de productiecapaciteit voor hernieuwbare energie op landelijk niveau is te vinden in component X, blz. Y-Z van het plan voor herstel en veerkracht.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

X

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 

Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

X

(Alleen voor de submaatregel van de aanleg van een nieuwe snelweg)

De verwachting is niet dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt (1), aangezien de nieuwe snelweg onderdeel is van het omvattende vervoersplan dat inzet op de decarbonisatie van het vervoer volgens de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050. Dit komt met name door de volgende flankerende maatregelen:

aan de investering in de weg is infrastructuur voor elektrisch laden en voor het tanken van waterstof gekoppeld;

hervorming X (blz. Y-Z) van deze component, die wegentol invoert voor deze weg en andere wegen;

hervorming Y (blz. Y-Z) van deze component, die de belasting voor conventionele brandstoffen verhoogt;

hervorming Z (blz. Y-Z) van deze component, die prikkels geeft voor de aanschaf van emissievrije voertuigen;

en de maatregelen XX en XY (blz. Y-Z) van deze component, die de modale shift naar het spoorvervoer en/of het vervoer over de binnenwateren ondersteunen.

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

Aangezien de maatregel betrekking heeft op de aanleg van een weg en de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur in een gebied dat gevoelig is voor hittestress en temperatuurvariaties en de verwachte levensduur van de activa meer dan 10 jaar bedraagt, is een klimaatrisico- en klimaatkwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd, waarbij is gebruikgemaakt van klimaatprojecties voor uiteenlopende toekomstscenario’s die consistent zijn met de verwachte levensduur van de faciliteiten. Met name is een analyse van de overstromingsrisico’s gemaakt en daarbij bleken er twee wegvakken te zijn waar specifieke adaptatieoplossingen moeten worden uitgevoerd. Bijzondere aandacht is daarbij besteed aan gevoelige elementen zoals bruggen en tunnels. De conclusies van die beoordeling zijn verwerkt in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht).

Daarnaast bevat de maatregel de verplichting voor bedrijven om een plan uit te werken voor de uitvoering van adaptatieoplossingen die materiële fysieke klimaatrisico’s voor de weg en de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur moeten beperken (zie blz. X in het plan voor herstel en veerkracht). De verplichting betreft onder meer adaptatieoplossingen die niet ongunstig uitwerken op de adaptatie-inspanningen of het niveau aan weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, activa en andere economische activiteiten, en die aansluiten bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatie-inspanningen.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goed ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

X

Een milieueffectrapportage (MER) is uitgevoerd voor de aanleg van de weg en de installatie van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur, in overeenstemming met Richtlijn 2011/92/EU. De vereiste mitigerende stappen om het milieu te beschermen, zullen worden uitgevoerd, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht). De milieueffectrapportage bevatte een effectbeoordeling voor water overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG en voor de geconstateerde risico’s wordt een oplossing geboden in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Risico’s op milieuaantasting wat betreft het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress zijn in kaart gebracht en aangepakt overeenkomstig de vereisten van Richtlijn 200/60/EG (kaderrichtlijn water) en een stroomgebiedbeheerplan dat, in overleg met de betrokken stakeholders, is opgesteld voor het (of de) potentieel getroffen waterlichaam (of waterlichamen) (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

De maatregel verplicht de bedrijven die de weg aanleggen, ervoor te zorgen dat ten minste 70 % (in termen van gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwwerf geproduceerde bouw- en sloopafval van de aanleg van de weg en de bouw van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer.

De bedrijven zullen de productie van afval tijdens de bouwwerkzaamheden beperken, in overeenstemming met het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer, en rekening houdende met best beschikbare technieken, en zullen bijdragen aan het hergebruik en de hoogwaardige recycling van materialen door deze selectief te verwijderen en gebruik te maken van de beschikbare sorteersystemen voor bouw- en sloopafval.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename van verontreinigende stoffen in de lucht leidt, aangezien hij deel uitmaakt van het omvattende vervoersplan en aansluit bij het nationale programma ter beheersing van de luchtverontreiniging. Dit komt met name door de volgende flankerende maatregelen:

aan de investering in de weg is infrastructuur voor elektrisch laden en voor het tanken van waterstof gekoppeld;

hervorming X (blz. Y-Z) van deze component, die wegentol invoert voor deze weg en andere wegen;

hervorming Y (blz. Y-Z) van deze component, die de belasting voor conventionele brandstoffen verhoogt;

hervorming Z (blz. Y-Z) van deze component, die prikkels geeft voor de aanschaf van emissievrije voertuigen;

en de maatregelen XX en XY (blz. Y-Z) van deze component, die de modale shift naar het spoorvervoer en/of het vervoer over de binnenwateren ondersteunen.

Bovendien zullen geluid en trillingen door gebruik van de weg en de daarmee samenhangende laad- en taakinfrastructuur worden tegengaan door het plaatsen van schermen die voldoen aan Richtlijn 2002/49/EG.

Bescherming en herstel van de biodiversiteit en de ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

Een milieueffectrapportage is uitgevoerd voor de aanleg van de weg en de installatie van de daarmee samenhangende oplaad- en tankinfrastructuur, in overeenstemming met Richtlijn 2011/92/EU en Richtlijn 92/43/EEG. De vereiste mitigerende stappen om grondversnippering en bodemdegradatie te verminderen, met name groene corridors en andere maatregelen voor habitatconnectiviteiten, alsmede de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde beschermde diersoorten, zijn gebaseerd op vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en zijn uitgevoerd, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht).

Voorbeeld 5: Sloopregeling voor auto’s (voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”)

Beschrijving van de maatregel

Deze maatregel is een sloopregeling voor de vervanging van thans gebruikte auto’s met een interne verbrandingsmotor door efficiëntere auto’s die ook gebruikmaken van interne verbranding (d.w.z. verbranding van diesel of benzine). De stimulus heeft de vorm van een generieke subsidie per gesloopte en aangeschafte auto, maar kan ook een verfijndere vorm hebben (belastingaftrek).

De maatregel wil oudere, meer vervuilende auto’s vervangen door recentere en dus minder vervuilende equivalenten. In dit voorbeeld is de aanname dat in deze regeling alleen een verschuiving moet plaatsvinden naar een nieuwe productgeneratie (bv. het volgende niveau van de Euro-normen) binnen dezelfde technologie.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

X

 

 

Klimaatadaptatie

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

X

 

 

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus.


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatmitigatie: Is de verwachting dat de maatregel tot aanzienlijke broeikasgasemissies leidt?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Auto’s met verbrandingsmotor produceren CO2 (en deeltjesemissies, NO, vluchtige organische verbindingen en diverse andere gevaarlijke luchtvervuilende stoffen zoals benzeen). Wat klimaatmitigatie betreft, zou de aanschaf van nieuwe auto’s (ter vervanging van oude) de emissies doen dalen, maar nog steeds aanzienlijke broeikasgasemissies opleveren (de gemiddelde CO2-emissies, gemeten in laboratoriumtests, van nieuwe personenauto’s die in de EU en in IJsland in 2018 werden geregistreerd, bedroeg 120,8 gram CO2 per kilometer).

De Commissie zal waarschijnlijk het argument verwerpen dat diesel- of benzineauto’s van de nieuwe generatie het best beschikbare alternatief in de sector vormen – en dat de investering dus niet in strijd is met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”. Elektrische auto’s zijn in de sector een beter alternatief met betere milieuprestaties (d.w.z. lagere emissieniveaus over de levensduur) in termen van klimaatmitigatie.

Daarom zou de Commissie waarschijnlijk van oordeel zijn dat de sloopregeling ernstig afbreuk zou doen aan klimaatmitigatie.

Circulaire economie en afvalbeheer: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recycleerbaar gevaarlijk afval? of

ii)

leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen in enig stadium van de levenscyclus ervan die niet door passende maatregelen tot een minimum kunnen worden beperkt? of

iii)

aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu veroorzaakt wat betreft de circulaire economie?

X

Er zijn maatregelen genomen om het afval overeenkomstig de afvalhiërarchie te beheren, zowel tijdens de gebruiksfase (onderhoud) als bij het afdanken van de vloot, onder meer door accu’s en elektronica (en met name de daarin verwerkte kritieke grondstoffen) te hergebruiken en te recyclen. De impact van de productie is meegerekend, en de regeling zal er niet toe aanzetten om de vliegtuigen die nog dienst kunnen doen, voortijdig te slopen. Meer bepaald eist de regeling dat gesloopte auto’s door een erkende verwerkingsinrichting worden verwerkt overeenkomstig de richtlijn autowrakken (Richtlijn 2000/53/EG), zoals blijkt uit een certificaat om aan de regeling te mogen deelnemen.

Daarnaast wordt de maatregel geflankeerd door een activiteit die het demonteren van onderdelen door erkende verwerkingsinrichtingen bevordert, zodat deze uiteindelijk kunnen worden hergebruikt en remanufactured.

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van de emissies van verontreinigende stoffen (2) in lucht, water of bodem?

Voorbeeld van niet-inachtneming van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan”

Auto’s met verbrandingsmotor stoten onder meer koolstofmonoxide (CO), deeltjes (PM), stikstofoxiden (NOx) en onverbrande koolwaterstoffen (HC) uit. Gezien de gangbare praktijken en de wettelijke vereisten  (3) in deze sector, is de kans gering dat de Commissie, op basis van overwegingen die vergelijkbaar zijn met die voor klimaatmitigatie, zou oordelen dat “de maatregel niet tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht”.

Voorbeeld 6: Irrigatie van gronden

Beschrijving van de maatregel

De maatregel beoogt vooral investeringen in een bestaand en in gebruik zijnde irrigatiesysteem in regio X, om efficiëntere irrigatiemethoden te gebruiken en om het veilige hergebruik van teruggewonnen water te bevorderen. Doel is de waterschaarste in de bodem als gevolg van droogteperiodes te compenseren en daardoor bij te dragen aan klimaatadaptatie, met name wat betreft landbouwgewassen. De maatregel zal worden geflankeerd door het bevorderen en ondersteunen van duurzame landbouwpraktijken, met name duurzamere en efficiëntere irrigatiesystemen en maatregelen om water op natuurlijke wijze vast te houden, het overschakelen naar gewassen en beheerspraktijken waarvoor minder water nodig is, alsmede duurzamere bemestingspraktijken.

Deel 1 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Geef aan voor welke milieudoelstellingen de maatregel inhoudelijk aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” moet worden getoetst.

Ja

Nee

Onderbouwing indien “Nee” is gekozen

Klimaatmitigatie

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. Dit is geborgd omdat het nieuwe systeem/de nieuwe uitrusting energie-efficiënt zal zijn, zodat de absolute emissies niet zullen toenemen ondanks een bescheiden toename van het geïrrigeerde gebied, en/of omdat de elektriciteit waarop de uitrusting draait, uit wind of zon wordt opgewekt.

Irrigatie kan indirect landbouwpraktijken in stand helpen te houden die de functie van landbouwgronden als koolstofreservoir in het gedrang brengen of die deze zelfs tot netto-emittenten maken. De zinvolle bevordering en ondersteuning van duurzame landbouwpraktijken in het kader van de maatregel levert geen aanwijzingen op voor een verdere verslechtering op dat punt, en zou tot een verbetering moeten leiden.

Klimaatadaptatie

X

 

 

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

X

 

 

Circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval

 

X

De activiteit die met de maatregel wordt gesteund, heeft een onbeduidend voorzienbaar effect op deze milieudoelstelling, rekening houdende met zowel de directe als de primaire indirecte effecten ervan gedurende de levenscyclus. De maatregel zal niet resulteren in aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van hulpbronnen of in een toename van het geproduceerde afval.

Preventie en bestrijding verontreiniging in lucht, water of bodem

X

 

 

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen

X

 

 


Deel 2 van de checklist “geen ernstige afbreuk doen aan”

Vragen

Nee

Inhoudelijke onderbouwing

Klimaatadaptatie Is de verwachting dat de maatregel leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa?

X

De verwachting is niet dat de maatregel schadelijk is voor klimaatadaptatie, en wel om de volgende redenen:

Het hoofddeel van de maatregel helpt in beperkte mate te zorgen voor betere weerbaarheid tegen effecten van klimaatverandering op de korte termijn, omdat irrigatie wordt versterkt zonder dat meer water wordt onttrokken. Deze positieve bijdrage is alleen mogelijk voor zover de huidige en verwachte toestand van de betrokken waterlichamen goed is (of op basis van betrouwbare projecties niet redelijkerwijs valt te verwachten dat deze zal verslechteren tot een toestand die minder dan goed is). Mocht dit niet het geval zijn, dan zou het onttrekkingspercentage dus niet duurzaam zijn – en zou de investering niet kwalificeren als een maatregel voor klimaatadaptatie (en dus een grensgeval zijn van een maatregel van slechte adaptatie), ook al verergert hij de onderliggende situatie niet, omdat hiermee de levensduur van een fundamenteel niet-duurzame structuur wordt verlengd. De maatregel komt in beginsel in aanmerking voor het interventiegebied 040 in de bijlage bij de RRF-verordening met een klimaatveranderingscoëfficiënt van 40 %, omdat het een maatregel voor watermanagement betreft die is gericht op het beheren van waterschaarste die wordt verergerd door klimaatrisico’s, nl. droogteperiodes.

Het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken en maatregelen om water op natuurlijke wijze vast te houden, zou dan weer onder interventiegebied 037 vallen, omdat hiermee rechtstreeks de doelstelling klimaatadaptatie wordt ondersteund. Wil de maatregel volledig onder interventiegebied 037 vallen, dan moet dat aspect overheersen, of ten minste voldoende overtuigend zijn in omvang, schaal en detail.

Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen: Is de verwachting dat de maatregel schadelijk zal zijn voor:

i)

de goede toestand of het goede ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater? of

ii)

de goede milieutoestand van mariene wateren?

X

De verwachting is niet dat de maatregel schadelijk is voor het duurzame gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen. De maatregel zet in op het verbeteren van het duurzame gebruik van watervoorraden, met name door:

landbouwers te ondersteunen om over te schakelen naar gewassen en beheerspraktijken die minder water vergen; landbouwers te ondersteunen om maatregelen te treffen om de waterretentiecapaciteit van de bodem en de opslag van water op het niveau van landbouwbedrijven te vergroten;

irrigatiesystemen op te zetten waarmee water kan worden hergebruikt overeenkomstig de kaderrichtlijn water en die niet leiden tot een toename van de wateronttrekking. De maatregel zal investeringen omvatten in infrastructuur om teruggewonnen water geschikt te maken voor veilig hergebruik voor landbouwdoeleinden. Dankzij deze investeringen zal het mogelijk worden om behandeld stedelijk afvalwater te gebruiken voor de irrigatie van bouwland in de buurt van de stad en het voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe Verordening (EU) 2020/741 inzake minimumeisen voor hergebruik van water;

te investeren in duurzamere en efficiëntere irrigatiesystemen waarvoor minder water nodig is, zoals gerichte irrigatie. Dit zal er tegelijk voor zorgen dat minder nutriënten wegspoelen naar het grondwater en naar nabijgelegen oppervlaktewaterlichamen;

wanneer de activiteit wateronttrekking omvat, is door de betrokken autoriteit een vergunning voor wateronttrekking afgegeven, met daarin de voorwaarden om verslechtering te voorkomen en ervoor te zorgen dat de betrokken waterlichamen tegen uiterlijk 2027 een goede kwantitatieve toestand bereiken (in het geval van grondwater) of een goede ecologische toestand of goed ecologisch potentieel (in het geval van oppervlaktewater), overeenkomstig de voorwaarden van de kaderrichtlijn water, Richtlijn 2000/60/EG;

een milieueffectrapportage volgens de MER-richtlijn is uitgevoerd en alle vereiste mitigerende stappen zijn in kaart gebracht en komen tot uiting in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van de plan voor herstel en veerkracht).

Preventie en bestrijding van verontreiniging: Is de verwachting dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem?

X

De verwachting is niet dat de maatregel tot een aanzienlijke toename zal leiden van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem om de volgende reden(en):

het gebruik van hoogefficiënte energieverbruikende uitrusting, of uitrusting die wordt aangedreven door hernieuwbare energiebronnen;

met de installatie van efficiëntere irrigatiesystemen (zoals hiervoor uitgelegd), wordt de uitspoeling van nutriënten in de landbouw verminderd;

met de steun voor landbouwers om over te schakelen naar gewassen en beheerspraktijken die minder water vergen en de toename van de beschikbaarheid van water op het niveau van de landbouwbedrijven, zal minder water worden gebruikt voor irrigatie;

duurzame landbouwpraktijken zullen worden ondersteund, waardoor dan weer minder pesticiden nodig zullen zijn, hetgeen tot minder vervuiling van water en land zal leiden.

Bescherming en herstel biodiversiteit en ecosystemen: Is de verwachting dat de maatregel:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk zal zijn voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen? of

ii)

schadelijk zal zijn voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn?

X

De maatregel zal geen schadelijke effecten op de biodiversiteit en ecosystemen hebben, omdat:

de irrigatieprojecten in het kader van deze maatregel niet zijn gelegen op beschermde locaties, of geen negatieve effecten zullen hebben op die locaties in het licht van hun instandhoudingsdoelstellingen. Verstoring van soorten of negatieve effecten op habitats buiten die locaties – zowel tijdens de aanleg als tijdens de exploitatie – zullen worden vermeden door de nodige preventieve en mitigerende stappen, zoals blijkt uit de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van het plan voor herstel en veerkracht);

een milieueffectrapportage volgens de MER-richtlijn is uitgevoerd en alle vereiste mitigerende stappen zijn in kaart gebracht en komen tot uiting in de vormgeving van de maatregel (zie blz. X van de plan voor herstel en veerkracht);

de voorwaarden van de habitat- en vogelrichtlijn in acht worden genomen; voor het project een toetsing aan artikel 6, lid 3, van de habitat- en vogelrichtlijn is uitgevoerd (in dit geval, binnen de procedure voor milieueffectrapportage), die significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden uitsluit;

door duurzame landbouwpraktijken te ondersteunen, dan weer minder pesticiden nodig zullen zijn, hetgeen de negatieve effecten op de biodiversiteit (insecten, vogels, bodemleven) tegengaat en ook meer gewasdiversiteit kan omvatten, hetgeen ook ten goede komt aan de biodiversiteit.


(1)  Of, als er geen omvattend plan voor duurzaam vervoer is, een specifieke kosten-batenanalyse op projectniveau waaruit blijkt dat het project zelf leidt tot een daling of niet leidt tot een stijging van broeikasgasemissies tijdens de levenscyclus ervan.

(2)  Een “verontreinigende stof” is een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of het milieu kan aantasten.

(3)  De samenstelling verschilt tussen benzine- en dieselmotoren. Verordening (EG) nr. 715/2007 heeft voor de emissies van gereguleerde verontreinigende stoffen door auto’s, met name stikstofoxiden (NOx, d.w.z. de gecombineerde emissies van NO en NO2), de Euro 5- en Euro 6-grenswaarden vastgesteld op 80 mg/km.


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/31


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.10142 — Pamplona Capital/Signature Foods)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 58/02)

Op 12 februari 2021 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32021M10142. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/32


Wisselkoersen van de euro (1)

17 februari 2021

(2021/C 58/03)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2060

JPY

Japanse yen

127,94

DKK

Deense kroon

7,4368

GBP

Pond sterling

0,86960

SEK

Zweedse kroon

10,0413

CHF

Zwitserse frank

1,0806

ISK

IJslandse kroon

155,80

NOK

Noorse kroon

10,2113

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,883

HUF

Hongaarse forint

359,03

PLN

Poolse zloty

4,5012

RON

Roemeense leu

4,8750

TRY

Turkse lira

8,4348

AUD

Australische dollar

1,5573

CAD

Canadese dollar

1,5304

HKD

Hongkongse dollar

9,3493

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6786

SGD

Singaporese dollar

1,6028

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 334,77

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

17,8247

CNY

Chinese yuan renminbi

7,7886

HRK

Kroatische kuna

7,5705

IDR

Indonesische roepia

16 959,38

MYR

Maleisische ringgit

4,8702

PHP

Filipijnse peso

58,433

RUB

Russische roebel

89,0524

THB

Thaise baht

36,168

BRL

Braziliaanse real

6,4771

MXN

Mexicaanse peso

24,4836

INR

Indiase roepie

87,7940


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/33


ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE COÖRDINATIE VAN DE SOCIALEZEKERHEIDSSTELSELS

GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN

(2021/C 58/04)

GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN — 2018

Toepassing van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 987/2009 (1)

I.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2018 aan gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (2), zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Per jaar

Netto per maand

x = 0,20

Cyprus

jonger dan 20 jaar

363,31 EUR

24,22 EUR

20 – 64 jaar

368,17 EUR

24,54 EUR

65 jaar of ouder

1 534,74 EUR

102,32 EUR

Zweden

jonger dan 20 jaar

15 052,14 SEK

1 003,48 SEK

20 – 64 jaar

21 823,53 SEK

1 454,90 SEK

65 jaar of ouder

66 546,36 SEK

4 436,42 SEK

II.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2018 aan pensioengerechtigden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Per jaar

Netto per maand x = 0,20

Netto per maand

x = 0,15 (3)

Cyprus

jonger dan 20 jaar

363,31 EUR

24,22 EUR

25,73 EUR

20 – 64 jaar

368,17 EUR

24,54 EUR

26,08 EUR

65 jaar of ouder

1 534,74 EUR

102,32 EUR

108,71 EUR

Zweden

jonger dan 20 jaar

15 052,14 SEK

1 003,48 SEK

1 066,19 SEK

20 – 64 jaar

21 823,53 SEK

1 454,90 SEK

1 545,83 SEK

65 jaar of ouder

66 546,36 SEK

4 436,42 SEK

4 713,70 SEK

GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN — 2019

Toepassing van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 987/2009

I.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2019 aan gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Per jaar

Netto per maand

x = 0,20

Spanje

jonger dan 20 jaar

582,28 EUR

38,82 EUR

20 – 64 jaar

888,20 EUR

59,21 EUR

65 jaar of ouder

4 696,52 EUR

313,10 EUR

II.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2019 aan pensioengerechtigden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Per jaar

Netto per maand x = 0,20

Netto per maand

x=0,15 (4)

Spanje

jonger dan 20 jaar

582,28 EUR

38,82 EUR

41,24 EUR

20 – 64 jaar

888,20 EUR

59,21 EUR

62,91 EUR

65 jaar of ouder

4 696,52 EUR

313,10 EUR

332,67 EUR


(1)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.

(2)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  De aftrek die op het vaste maandelijkse bedrag wordt toegepast, “is gelijk aan 15 % (x = 0,15) voor pensioengerechtigden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij de basisverordening is opgenomen” (artikel 64, lid 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009).

(4)  De aftrek die op het vaste maandelijkse bedrag wordt toegepast, “is gelijk aan 15 % (x = 0,15) voor pensioengerechtigden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij de basisverordening is opgenomen” (artikel 64, lid 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009).


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/35


Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1)

(2021/C 58/05)

De publicatie van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (2) is gebaseerd op de informatie die door de lidstaten aan de Commissie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 39 van de Schengengrenscode.

De informatie in de lijst die in het Publicatieblad wordt gepubliceerd, wordt bijgewerkt en beschikbaar gesteld op de website van het directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken.

LIJST VAN GRENSDOORLAATPOSTEN

DUITSLAND

Wijziging van de informatie die is gepubliceerd in PB C 43 van 4.2.2019, blz. 2.

Havens aan de Noordzee

1)

Baltrum

2)

Bensersiel

3)

Borkum

4)

Brake

5)

Brunsbüttel

6)

Büsum

7)

Bützflether Sand

8)

Buxtehude

9)

Bremen

10)

Bremerhaven

11)

Carolinensiel (Harlesiel)

12)

Cuxhaven

13)

Eckwarderhörne

14)

Elsfleth

15)

Emden

16)

Fedderwardersiel

17)

Glückstadt

18)

Greetsiel

19)

Großensiel

20)

Hamburg

21)

Hamburg-Neuenfelde

22)

Herbrum

23)

Helgoland

24)

Hooksiel

25)

Horumersiel

26)

Husum

27)

Juist

28)

Langeoog

29)

Leer

30)

Lemwerder

31)

List/Sylt

32)

Neuharlingersiel

33)

Norddeich

34)

Nordenham

35)

Norderney

36)

Otterndorf

37)

Papenburg

38)

Spiekeroog

39)

Stade

40)

Stadersand

41)

Varel

42)

Wangerooge

43)

Wedel

44)

Weener

45)

Westeraccumersiel

46)

Wewelsfleth

47)

Wilhelmshaven

Havens aan de Oostzee

1)

Eckernförde

2)

Flensburg-Hafen

3)

Greifswald-Ladebow Hafen

4)

Jägersberg (havenfaciliteiten van de Duitse marine)

5)

Kiel

6)

Kiel (Hafenanlagen der Bundesmarine)

7)

Kiel-Holtenau (havenfaciliteiten van de Duitse marine)

8)

Lubmin

9)

Lübeck

10)

Lübeck-Travemünde

11)

Mukran

12)

Neustadt (havenfaciliteiten van de Duitse marine)

13)

Puttgarden

14)

Rendsburg

15)

Rostock-Hafen (fusie tussen de haven van Warnemünde en Rostock-Überseehafen)

16)

Sassnitz

17)

Stralsund

18)

Surendorf

19)

Vierow

20)

Wismar

21)

Wolgast

ODERHAFF

1)

Ueckermünde

Luchthavens, secundaire luchthavens en vliegvelden

DEELSTAAT BADEN-WURTEMBERG

1)

Aalen-Heidenheim-Elchingen

2)

Baden Airport Karlsruhe Baden-Baden

3)

Donaueschingen-Villingen

4)

Freiburg/Brg.

5)

Friedrichshafen-Löwental

6)

Heubach (Krs. Schwäb. Gmünd)

7)

Lahr

8)

Laupheim

9)

Leutkirch-Unterzeil

10)

Mannheim-City

11)

Mengen

12)

Niederstetten

13)

Schwäbisch Hall

14)

Stuttgart

DEELSTAAT BEIEREN

1)

Aschaffenburg

2)

Augsburg-Mühlhausen

3)

Bayreuth — Bindlacher Berg

4)

Coburg-Brandebsteinsebene

5)

Giebelstadt

6)

Hassfurth-Mainwiesen

7)

Hof-Plauen

8)

Ingolstadt

9)

Landsberg/Lech

10)

Landshut-Ellermühle

11)

Lechfeld

12)

Memmingerberg

13)

München ”Franz Joseph Strauß”

14)

Neuburg

15)

Nürnberg

16)

Oberpfaffenhofen

17)

Roth

18)

Straubing-Wallmühle

DEELSTAAT BERLIJN

1)

Berlin-Tegel

DEELSTAAT BRANDENBURG

1)

Berlin Brandenburg ”Willy Brandt”

2)

Schönhagen

DEELSTAAT BREMEN

1)

Bremen

DEELSTAAT HAMBURG

1)

Hamburg

DEELSTAAT HESSEN

1)

Allendorf/Eder

2)

Egelsbach

3)

Frankfurt/Main

4)

Fritzlar

5)

Kassel-Calden

6)

Reichelsheim

DEELSTAAT MECKLENBURG-VORPOMMERN

1)

Neubrandenburg-Trollenhagen

2)

Rostock-Laage

DEELSTAAT NEDERSAKSEN

1)

Borkum

2)

Braunschweig-Waggum

3)

Bückeburg-Achum

4)

Celle

5)

Damme/Dümmer-See

6)

Diepholz

7)

Emden

8)

Fassberg

9)

Ganderkesee

10)

Hannover

11)

Jever

12)

Leer-Nüttermoor

13)

Norderney

14)

Nordholz

15)

Nordhorn-Lingen

16)

Osnabrück-Atterheide

17)

Wangerooge

18)

Wilhelmshaven-Mariensiel

19)

Wittmundhafen

20)

Wunstorf

DEELSTAAT NOORDRIJN-WESTFALEN

1)

Aachen-Merzbrück

2)

Arnsberg

3)

Bielefeld-Windelsbleiche

4)

Bonn-Hardthöhe

5)

Dortmund-Wickede

6)

Düsseldorf

7)

Essen-Mülheim

8)

Bonn Hangelar

9)

Köln/Bonn

10)

Marl/Loemühle

11)

Mönchengladbach

12)

Münster-Osnabrück

13)

Nörvenich

14)

Paderborn-Lippstadt

15)

Porta Westfalica

16)

Rheine-Bentlage

17)

Siegerland

18)

Stadtlohn-Wenningfeld

19)

Weeze-Lahrbruch

DEELSTAAT RIJNLAND-PALTS

1)

Büchel

2)

Föhren

3)

Hahn

4)

Koblenz-Winningen

5)

Mainz-Finthen

6)

Pirmasens-Pottschütthöhe

7)

Ramstein (US-Air Base)

8)

Speyer

9)

Spangdahlem (US-Air Base)

10)

Zweibrücken

DEELSTAAT SAARLAND

1)

Saarbrücken-Ensheim

2)

Saarlouis/Düren

DEELSTAAT SAKSEN

1)

Dresden

2)

Leipzig-Halle

3)

Rothenburg/Oberlausitz

DEELSTAAT SAKSEN-ANHALT

1)

Cochstedt

2)

Magdeburg

DEELSTAAT SLEESWIJK-HOLSTEIN

1)

Helgoland-Düne

2)

Hohn

3)

Kiel-Holtenau

4)

Lübeck-Blankensee

5)

Schleswig/Jagel

6)

Westerland/Sylt

DEELSTAAT THÜRINGEN

1)

Altenburg-Nobitz

2)

Erfurt-Weimar

LITOUWEN

Vervanging van de informatie die is gepubliceerd in PB C 126 van 18.4.2015, blz. 10.

LITOUWEN — BELARUS

Landgrenzen

1)

Kena — Gudagojis (spoorweg)

2)

Stasylos — Benekainys (spoorweg)

3)

Lavoriškės — Kotlovka

4)

Medininkai — Kamenyj Log

5)

Šalčininkai — Benekainys

6)

Raigardas — Privalka

7)

Švendubrė — Privalka (rivier)

8)

Tverečius — Vidžiai

9)

Šumskas — Loša

10)

Station Vilnius (spoorweg)

Klein grensverkeer

1)

Adutiškis — Moldevičiai

2)

Papelekis — Lentupis

3)

Norviliškės — Pickūnai

4)

Krakūnai — Geranainys

5)

Eišiškės — Dotiškės

6)

Rakai — Petiulevcai

7)

Latežeris — Pariečė

LITOUWEN – RUSSISCHE FEDERATIE

Landgrenzen

1)

Jurbarkas — Sovetsk (rivier)

2)

Kybartai — Černyševskoje

3)

Kybartai — Nesterov (spoorweg)

4)

Nida — Morskoje

5)

Nida — Rybačyj (rivier)

6)

Rambynas — Dubki

7)

Pagėgiai — Sovetsk (spoorweg)

8)

Panemunė — Sovetsk

9)

Ramoniškiai — Pograničnyj*

10)

Rusnė — Sovetsk (rivier)

*

Uitsluitend opengesteld voor ingezetenen van de Republiek Litouwen en de Russische Federatie overeenkomstig de Overeenkomst tussen de Regering van de Republiek Litouwen en de Regering van de Russische Federatie van 24 februari 1995 betreffende de grensdoorlaatposten aan de grens tussen de Republiek Litouwen en de Russische Federatie (artikel 1, lid 1, punt 1.2, onder d)).

Zeegrenzen

1)

Nationale zeehaven Klaipėda (grensdoorlaatposten Molas, Pilis en Malkų įlanka)

2)

Olieterminal Būtingė

Luchtgrenzen

1)

Luchthaven van Vilnius

2)

Luchthaven van Kaunas

3)

Luchthaven van Palanga

4)

Luchthaven van Zokniai

HONGARIJE

Vervanging van de informatie die is bekendgemaakt in PB C 341 van 16.10.2015, blz. 19.

HONGARIJE — KROATIË

Landgrenzen

1)

Barcs — Terezino Polje

2)

Beremend — Baranjsko Petrovo Selo

3)

Berzence — Gola

4)

Drávaszabolcs — Donji Miholjac

5)

Drávaszabolcs (rivier, op verzoek)*

6)

Gyékényes — Koprivnica (spoorweg)

7)

Letenye — Goričan I

8)

Letenye — Goričan II (snelweg)

9)

Magyarbóly — Beli Manastir (spoorweg)

10)

Mohács (rivier)

11)

Murakeresztúr — Kotoriba (spoorweg)

12)

Udvar — Duboševica

HONGARIJE — SERVIË

Landgrenzen

1)

Ásotthalom — Bački Vinogradi*

2)

Bácsalmás — Bajmok*

3)

Hercegszántó — Bački Breg

4)

Kelebia — Subotica (spoorweg)

5)

Mohács (rivier)

6)

Röszke — Horgoš (Horgos) (weg; voor voetgangers, fietsers en internationale voertuigen die niet over de snelweg mogen) *

7)

Röszke — Horgoš (snelweg)

8)

Röszke — Horgoš (spoorweg)

9)

Szeged (rivier) *

10)

Tiszasziget — Đala (Gyála) *

11)

Tompa — Kelebija

12)

Kübekháza — Rabe*

13)

Bácsszentgyörgy — Rastina*

HONGARIJE — ROEMENIË

Landgrenzen

1)

Ágerdőmajor (Tiborszállás) — Carei (spoorweg)

2)

Ártánd — Borș

3)

Battonya — Turnu

4)

Biharkeresztes — Episcopia Bihorului (spoorweg)

5)

Csanádpalota — Nădlac (snelweg)

6)

Csengersima — Petea

7)

Gyula — Vărșand

8)

Kiszombor — Cenad

9)

Kötegyán — Salonta (spoorweg)

10)

Létavértes — Săcuieni**

11)

Lőkösháza — Curtici (spoorweg)

12)

Méhkerék — Salonta

13)

Nagylak — Nădlac (weg)

14)

Nyírábrány — Valea lui Mihai (spoorweg)

15)

Nyírábrány — Valea lui Mihai

16)

Vállaj — Urziceni

17)

Nagykereki — Borș II. (snelweg)

HONGARIJE — OEKRAÏNE

Landgrenzen

1)

Barabás — Kosino*

2)

Beregsurány — Luzhanka

3)

Eperjeske — Salovka (spoorweg)

4)

Lónya — Dzvinkove***

5)

Tiszabecs — Vylok

6)

Záhony — Čop (spoorweg)

7)

Záhony — Čop

Luchtgrenzen

Internationale luchthavens:

1)

Budapest Liszt Ferenc International Airport

2)

Debrecen

3)

Sármellék

Kleine internationale luchthavens (op verzoek):

1)

Békéscsaba

2)

Budaörs

3)

Fertőszentmiklós

4)

Győr — Pér

5)

Kecskemét

6)

Nyíregyháza

7)

Pápa

8)

Pécs-Pogány

9)

Siófok-Balatonkiliti

10)

Szeged

11)

Szolnok

*

07:00-19:00 uur.

**

06:00-22:00 uur.

***

07:00-18:00 uur.

ZWEDEN

Vervanging van de informatie die is bekendgemaakt in PB C 316 van 28.12.2007, blz. 1.

Luchthavens

Internationale luchthavens

Luchthaven

Stad/gemeente

Arlanda

Sigtuna

Arvidsjaur

Arvidsjaur

Bromma

Stockholm

Dala Airport

Borlänge

Göteborg City Airport

Göteborg

Göteborg/Landvetter

Härryda

Halmstad

Halmstad

Jönköping

Jönköping

Kalmar

Kalmar

Karlstad

Karlstad

Kiruna

Kiruna

Kristianstad-Everöd

Kristianstad

Malmö-Sturup

Svedala

Norrköping

Norrköping

Linköping

Linköping

Luleå-Kallax

Luleå

Pajala-Ylläs

Pajala

Ronneby/Kallinge

Ronneby

Scandinavian Mountains Airport

Malung-Sälen

Stockholm-Skavsta

Nyköping

Sundsvall-Härnösand

Timrå

Umeå

Umeå

Visby

Gotland

Västerås-Hässlö

Västerås

Växjö

Växjö

Örebro

Örebro

Östersund

Östersund

Secundaire luchthavens

Luchthaven

Stad/gemeente

Rörberg

Gävle

Skellefteå

Skellefteå

Skövde

Skövde

Trollhättan/Vänersborg

Vänersborg

Ängelholm

Ängelholm

Örnsköldsvik

Örnsköldsvik

Zeegrenzen

Haven

Stad/gemeente

Bergkvara

Torsås

Borgholm

Borgholm

Ekenäs

Ronneby

Falkenberg

Falkenberg

Furusund

Norrtälje

Grönhögen

Mörbylånga

Gävle hamnar

Gävle

Göta kanal Söderköping

Söderköping

Göteborgs hamnar

Göteborg

Halmstad

Halmstad

Handelshamnen

Karlskrona

Hargshamn

Östhammar

Harnäs-Skutskär

Älvkarleby

Helsingborgs hamn

Helsingborg

Herrvik

Gotland

Holmsund

Umeå

Hudiksvalls hamnar

Hudiksvall

Husums hamn

Örnsköldsvik

Härnösands hamnar

Härnösand

Kalix hamn, Karlsborg

Kalix

Kalmar

Kalmar

Kapellskär

Norrtälje

Karlshamns hamnar

Karlshamn

Karlstad

Karlstad

Kramfors hamnar

Kramfors

Landskrona

Landskrona

Luleå hamn

Luleå

Lysekil

Lysekil

Malmö

Malmö

Mönsterås

Mönsterås

Norrköpings hamn

Norrköping

Nynäshamn

Nynäshamn

Oskarshamn

Oskarshamn

Oxelösund

Oxelösund

Piteå hamn

Piteå

Ronehamn

Gotland

Ronneby hamn

Ronneby

Saltö fiskhamn

Karlskrona

Sandhamn

Värmdö

Simrishamn

Simrishamn

Skelleftehamn

Skellefteå

Slite

Gotland

Sternö vindhamn

Karlshamn

Stillerydshamnen

Karlshamn

Stockholms hamnar

Stockholm

Strömstad

Strömstad

Sundsvalls hamnar

Sundsvall

Söderhamns hamnar

Söderhamn

Södertälje

Södertälje

Sölvesborgs hamn

Sölvesborg

Timrå hamnar

Timrå

Trelleborg

Trelleborg

Varberg

Varberg

Verköhamnen

Karlskrona

Visby

Gotland

Västervik

Västervik

Ystad

Ystad

Åhus

Kristianstad

Öregrund

Östhammar

Örnsköldsviks hamnar

Örnsköldsvik

ZWITSERLAND

Vervanging van de informatie die is bekendgemaakt in PB C 411 van 2.12.2017, blz. 10.

Luchthavens

1)

Bâle-Mulhouse

2)

Genève-Cointrin

3)

Zurich

4)

Saint-Gall-Altenrhein SG

5)

Berne-Belp

6)

Granges

7)

La-Chaux-de-Fond-Les Eplatures

8)

Lausanne-La Blécherette

9)

Locarno-Magadino

10)

Lugano-Agno

11)

Samedan

12)

Sion

13)

Buochs*

14)

Emmen*

15)

Mollis*

16)

Saanen*

17)

St. Stephan*

*

mag alleen bij wijze van uitzondering als grensdoorlaatpost worden gebruikt, mits vooraf een individuele vergunning is afgegeven door de ter plaatse aanwezige controleautoriteit.

Toelichting:

In de met een asterisk (*) aangeduide grensdoorlaatposten is niet permanent personeel van de grenscontroleautoriteiten aanwezig. Deze posten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt om het Schengengebied binnen te komen en te verlaten, mits de bevoegde controleautoriteiten vooraf een individuele vergunning hebben afgegeven overeenkomstig artikel 29, lid 3, van het besluit van 15 augustus 2018 inzake de binnenkomst en de verlening van visa (OEV, RS 142.204).

Lijst van eerdere publicaties

PB C 316 van 28.12.2007, blz. 1.

PB C 134 van 31.5.2008, blz. 16.

PB C 177 van 12.7.2008, blz. 9.

PB C 200 van 6.8.2008, blz. 10.

PB C 331 van 31.12.2008, blz. 13.

PB C 3 van 8.1.2009, blz. 10.

PB C 37 van 14.2.2009, blz. 10.

PB C 64 van 19.3.2009, blz. 20.

PB C 99 van 30.4.2009, blz. 7.

PB C 229 van 23.9.2009, blz. 28.

PB C 263 van 5.11.2009, blz. 22.

PB C 298 van 8.12.2009, blz. 17.

PB C 74 van 24.3.2010, blz. 13.

PB C 326 van 3.12.2010, blz. 17.

PB C 355 van 29.12.2010, blz. 34.

PB C 22 van 22.1.2011, blz. 22.

PB C 37 van 5.2.2011, blz. 12.

PB C 149 van 20.5.2011, blz. 8.

PB C 190 van 30.6.2011, blz. 17.

PB C 203 van 9.7.2011, blz. 14.

PB C 210 van 16.7.2011, blz. 30.

PB C 271 van 14.9.2011, blz. 18.

PB C 356 van 6.12.2011, blz. 12.

PB C 111 van 18.4.2012, blz. 3.

PB C 183 van 23.6.2012, blz. 7.

PB C 313 van 17.10.2012, blz. 11.

PB C 394 van 20.12.2012, blz. 22.

PB C 51 van 22.2.2013, blz. 9.

PB C 167 van 13.6.2013, blz. 9.

PB C 242 van 23.8.2013, blz. 2.

PB C 275 van 24.9.2013, blz. 7.

PB C 314 van 29.10.2013, blz. 5.

PB C 324 van 9.11.2013, blz. 6.

PB C 57 van 28.2.2014, blz. 4.

PB C 167 van 4.6.2014, blz. 9.

PB C 244 van 26.7.2014, blz. 22.

PB C 332 van 24.9.2014, blz. 12.

PB C 420 van 22.11.2014, blz. 9.

PB C 72 van 28.2.2015, blz. 17.

PB C 126 van 18.4.2015, blz. 10.

PB C 229 van 14.7.2015, blz. 5.

PB C 341 van 16.10.2015, blz. 19.

PB C 84 van 4.3.2016, blz. 2.

PB C 236 van 30.6.2016, blz. 6.

PB C 278 van 30.7.2016, blz. 47.

PB C 331 van 9.9.2016, blz. 2.

PB C 401 van 29.10.2016, blz. 4.

PB C 484 van 24.12.2016, blz. 30.

PB C 32 van 1.2.2017, blz. 4.

PB C 74 van 10.3.2017, blz. 9.

PB C 120 van 13.4.2017, blz. 17.

PB C 152 van 16.5.2017, blz. 5.

PB C 411 van 2.12.2017, blz. 10.

PB C 31 van 27.1.2018, blz. 12.

PB C 261 van 25.7.2018, blz. 6.

PB C 264 van 26.7.2018, blz. 8.

PB C 368 van 11.10.2018, blz. 4.

PB C 459 van 20.12.2018, blz. 40.

PB C 43 van 4.2.2019, blz. 2.

PB C 64 van 27.2.2020, blz. 6.


(1)  Zie de lijst van eerdere publicaties aan het eind van deze bijwerking.

(2)  PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.


INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/50


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/06)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

15 oktober 2020

Zaaknummer

85649

Nummer van het besluit

118/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Benaming

COVID-19 - Verlenging van garantieregeling voor luchtvaartmaatschappijen

Rechtsgrondslag

Parlementair besluit tot goedkeuring van de garantieregeling, overeenkomstig de bepalingen voorgesteld door het ministerie

Soort maatregel

Regeling

Doel

Het doel van de garantieregeling bestaat erin het liquiditeitstekort waarmee de luchtvaartsector wordt geconfronteerd, te verlichten en ervoor te zorgen dat de verstoringen ten gevolge van de COVID-19-uitbraak de levensvatbaarheid van de luchtvaartmaatschappijen niet ondermijnen.

Vorm van de steun

Overheidsgaranties

Begrotingsmiddelen

Geraamd op 6 miljard NOK

Looptijd

31 december 2020

Economische sectoren

Luchtvaartsector

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

GIEK, het Noorse agentschap voor exportkredietgarantie

Pb 1763 Vika

N-0122 Oslo

NOORWEGEN

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/51


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/07)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

12 november 2020

Zaaknummer

85837

Nummer van het besluit

132/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Regio

Het gehele grondgebied van Noorwegen

Benaming

COVID-19 - Portefeuillegarantie voor verzekeringen voor handelskredieten

Rechtsgrondslag

Parlementair besluit (“Stortingsvedtak”) inzake een wijziging aan de nationale begroting 2020: “Prop. 1 S Tillegg 1 (2020-2021) Endring av Prop. 1 S (2021-2021) Statsbudsjettet 2021” (nog niet aangenomen)

Soort maatregel

Steunregeling

Doel

Waarborgen dat de verzekeringsmarkt voor handelskredieten blijft functioneren tijdens de COVID-19-pandemie

Vorm van de steun

Garantie:

Begrotingsmiddelen

19820 miljard NOK in garanties

Looptijd

Tot en met 30 juni 2021

Economische sectoren

Verzekeringen voor handelskredieten

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

GIEK

Postboks 1763 Vika

N-0122 Oslo

NOORWEGEN

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/52


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/08)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

12 november 2020

Zaaknummer

85836

Nummer van het besluit

133/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

4e wijziging van COVID-19-garantieregeling

Rechtsgrondslag

Forskrift om endring i forskrift 27. mars 2020 nr. 490 til lov om statlig garantiordning for lån til små og mellomstore bedrifter, FOR-2020-03-27-490

Soort maatregel

Steunregeling

Doel

Zorgen voor toegang tot liquiditeit voor ondernemingen die als gevolg van de COVID-19-uitbraak te maken krijgen met een plotseling tekort aan liquiditeit

Vorm van de steun

Overheidsgaranties

Begrotingsmiddelen

50 miljard NOK (voor de regeling als gewijzigd)

Looptijd

26 maart 2020 — 30 juni 2021

Economische sectoren

Alle sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

GIEK, het Noorse agentschap voor exportkredietgarantie

Pb 1763 Vika

N-0122 Oslo

NOORWEGEN

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/53


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/09)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

28 oktober 2020

Zaaknummer

85631

Nummer van het besluit

123/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Benaming

Subsidieregeling voor lokale omroepen

Rechtsgrondslag

Verordening nr. 166 van 19 februari 2016 inzake subsidies voor lokale omroepen

Soort maatregel

Steunregeling

Doel

Pluriformiteit van de media, vrije meningsuiting, en versterken van de democratische functie van lokale omroepen

Vorm van de steun

Subsidie

Begrotingsmiddelen

22 miljoen NOK per jaar

Intensiteit

80 %

Looptijd

1 januari 2021 - 31 december 2026

Economische sectoren

Media

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

The Norwegian Media Authority

Nygata 4

N-1607 Fredrikstad

NOORWEGEN

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/54


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/10)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

11 november 2020

Zaaknummer

85838

Nummer van het besluit

131/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Benaming

Regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen 2021

Rechtsgrondslag

De jaarlijkse resolutie van het Parlement inzake tarieven voor socialezekerheidsbijdragen enz., en artikel 23-2 van Wet nr. 19 van 28 februari 1997 betreffende het nationaal verzekeringsstelsel (Folketrygdloven)

Soort maatregel

Steunregeling

Doel

Regionale steun

Vorm van de steun

Belastingverlaging

Intensiteit

3,1 tot 12,4

Looptijd

1 januari 2021 – 31 december 2021

Economische sectoren

Horizontaal. Alle sectoren die onder de richtsnoeren regionale steun 2014-2021 vallen

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Noorse regering

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/55


Staatssteun – Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/11)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

19 oktober 2020

Zaaknummer

85613

Nummer van het besluit

119/20/COL

EVA-staat

Noorwegen

Regio

Vestfold og Telemark

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

COVID-19-compensatie voor Dyrsku’n Arrangement AS

Rechtsgrondslag

Toewijzingsbrief van het ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening aan Dyrsku’n Arrangement AS voor de uitvoering van de doelstelling van het besluit van 9 oktober 2020 van het Noorse Parlement inzake de toekenning van staatssteun voor een bedrag van 11,2 miljoen NOK.

Soort maatregel

Individuele steun

Doel

Compensatie voor schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen

Vorm van de steun

Rechtstreekse subsidie

Begrotingsmiddelen

11,2 miljoen NOK

Intensiteit

68,70% (geraamd)

Economische sectoren

Organisatie van congressen en beurzen; kampeerterreinen, parken voor recreatieve voertuigen en caravanparken; overige accommodatie.

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening

Postboks 8007 Dep.

N-0030 Oslo

NOORWEGEN

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/56


Staatssteun — Besluit om geen bezwaar te maken

(2021/C 58/12)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA maakt geen bezwaar tegen de volgende steunmaatregel:

Datum van vaststelling van het besluit

6 november 2020

Zaaknummer

85844

Nummer van het besluit

129/20/COL

EVA-staat

IJsland

Benaming

COVID-19 — Subsidies voor inkomstenverlies

Rechtsgrondslag

De wet inzake steun voor ondernemingen die inkomstenverlies hebben geleden door de coronapandemie (i. lög um tekjufallsstyrki)

Soort maatregel

Directe subsidies

Doel

Behoud van de werkgelegenheid en de economische activiteit in IJsland door ondersteuning van ondernemingen die een tijdelijk inkomstenverlies hebben geleden door de COVID-19-uitbraak en de maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan.

Vorm van de steun

Directe subsidies

Begrotingsmiddelen

23,3 miljard ISK

Looptijd

Tot 1 mei 2021

Economische sectoren

Alle sectoren

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Iceland Revenue and Customs

Tryggvagata 19,

101 Reykjavík

IJSLAND

De tekst van het besluit in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, kan worden geraadpleegd op de website van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA: http://www.eftasurv.int/state-aid/state-aid-register/decisions/


V Bekendmakingen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/57


AANKONDIGING VAN VERGELIJKEND ONDERZOEK

(2021/C 58/13)

Het Europees Bureau voor Personeelsselectie (EPSO) organiseert het volgende vergelijkend onderzoek:

EPSO/AST/148/21

CORRECTOREN/TAALREDACTEUREN (AST 3) voor de volgende talen:

Grieks (EL), Spaans (ES), Ests (ET), Iers (GA), Italiaans (IT) en Portugees (PT)

De aankondiging wordt in 24 talen bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Unie C 58 A van 18 februari 2021.

Zie voor meer informatie de website van EPSO: https://epso.europa.eu/


GERECHTELIJKE PROCEDURES

EVA-Hof

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/58


Verzoek van Borgarting lagmannsrett aan het EVA-Hof om een advies in de strafzaak tegen P

(Zaak E-15/20)

(2021/C 58/14)

Bij schrijven van 16 oktober 2020 van Borgarting lagmannsrett (hof van beroep) is bij het EVA-Hof een verzoek ingediend, dat op 21 oktober 2020 bij de griffie van het Hof is binnengekomen, om een advies in de strafzaak tegen P, betreffende onderstaande vragen:

Vraag 1

Staan de artikelen 3 en 7, punt a), van de EER-overeenkomst, gelezen in samenhang met Verordening (EG) nr. 883/2004, met name de artikelen 4, 5 en 7, gelezen in samenhang met hoofdstuk 6, een nationale regeling in de weg:

a)

op grond waarvan voor het recht op werkloosheidsuitkeringen de voorwaarde wordt gesteld dat de werkloze in Noorwegen verblijft (“oppholder seg”) (zie artikel 4-2 van de Nationale Verzekeringswet); en

b)

die in het Nationale Reglement betreffende werkloosheidsuitkeringen voorziet in een vrijstelling van de verplichting tot verblijf, daaronder begrepen de bepaling van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 883/2004, die ook in het omzettingsreglement is geïmplementeerd?

Vraag 2

Ongeacht hoe het antwoord op vraag 1 luidt, is een regeling als die welke in vraag 1 is beschreven, een beperking op grond van de regels van de EER-Overeenkomst inzake vrij verkeer, daaronder begrepen de artikelen 28, 29 en 36?

Zo ja, kan een dergelijke beperking worden gerechtvaardigd door de volgende redenen:

i.

er wordt van uitgegaan dat het verblijf in de bevoegde staat de werkloze doorgaans betere stimulansen en mogelijkheden geeft om werk te zoeken en te vinden, onder meer doordat hij snel in een mogelijke baan kan starten;

ii.

er wordt van uitgegaan dat het verblijf in de bevoegde staat de werkloze doorgaans helpt om beschikbaar te zijn voor de diensten voor arbeidsvoorziening, en dat aanwezigheid in Noorwegen het voor de overheidsdiensten mogelijk maakt om te controleren of de werkloze voldoet aan de voorwaarden om de uitkering te ontvangen die in geval van werkloosheid wordt betaald, onder meer dat de werkloze daadwerkelijk werkloos is en geen verborgen bronnen van inkomen heeft, een echte werkzoekende is, actief naar werk zoekt of deelneemt aan andere activiteiten die gericht zijn op het vinden van werk;

iii.

er wordt van uitgegaan dat het verblijf in de bevoegde staat de diensten voor arbeidsvoorziening doorgaans betere mogelijkheden biedt om te beoordelen of de werkloze passende follow-up krijgt; en

iv.

de nationale regeling maakt het mogelijk om werkloosheidsuitkeringen te ontvangen in een andere EER-staat onder de voorwaarden waarin Verordening (EG) nr. 883/2004 voorziet.

Vraag 3

In zoverre de antwoorden op de vragen 1 en 2 dit nodig maken, worden gelijkwaardige vragen gesteld met betrekking tot Richtlijn 2004/38/EG, daaronder begrepen de artikelen 4, 6 en 7.

Vraag 4

De verdachte wordt aangeklaagd voor het verstrekken van valse informatie aan het bestuursorgaan NAV met betrekking tot verblijf in een andere EER-staat, waardoor de NAV was misleid en werkloosheidsuitkeringen heeft betaald waarop de betrokkene geen recht had omdat de Nationale Verzekeringswet verblijf (“opphold”) in Noorwegen als voorwaarde stelt om werkloosheidsuitkeringen te ontvangen. Is het gebruik van de bepalingen van het strafwetboek betreffende fraude en het verstrekken van valse verklaringen in een zaak als de onderhavige zaak gelet op de Noorse omzetting van Verordening (EG) nr. 883/2004 (zie vraag 1) in overeenstemming met fundamentele beginselen van het EER-recht, zoals het beginsel van duidelijkheid en het rechtszekerheidsbeginsel?

Vraag 5

Is de strafrechtelijke sanctie in het licht van de specifieke zaak zoals de onderhavige zaak en de omzetting door Noorwegen van Verordening (EG) nr. 883/2004 (zie vraag 1) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel?


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/60


Bericht van inleiding

van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van calciumsilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China

(2021/C 58/15)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft een klacht ontvangen op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), volgens welke de bedrijfstak van de Unie schade (2) lijdt door de invoer met dumping van calciumsilicium (CaSi) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

1.   Klacht

De klacht werd op 4 januari 2021 ingediend door Euroalliages (“de klager”), een vereniging die alle producenten van calciumsilicium in de Unie vertegenwoordigt. De klacht werd ingediend namens de bedrijfstak van de Unie voor calciumsilicium in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

Een openbare versie van de klacht en de analyse van de mate van steun van de producenten in de Unie voor de klacht zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden. Punt 5.6 van dit bericht bevat informatie over de toegang tot het dossier voor belanghebbenden.

2.   Onderzocht product

Dit onderzoek heeft betrekking op een legering of een chemische verbinding bevattende 16 of meer gewichtspercenten calcium, 45 of meer gewichtspercenten silicium, minder dan 14 gewichtspercenten ijzer en niet meer dan 10 gewichtspercenten van enig ander element, ook indien aangeboden in bulk, verpakt in zakken of in stalen vaten, ingesloten in stalen platen (of kerndraad), dan wel in andere staat aangeboden (“het onderzochte product”). Het product wordt gewoonlijk als calciumsilicium (CaSi) aangeduid.

Belanghebbenden die informatie willen verstrekken over de productomschrijving, moeten dit uiterlijk tien dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen (3).

3.   Bewering dat er sprake is van dumping

Het product dat met dumping zou worden ingevoerd, is het onderzochte product, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7202 99 80 en ex 2850 00 60 (Taric-codes 7202998030 en 2850006091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”). De GN-code en de Taric-code worden slechts ter informatie vermeld.

Volgens de klager is het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening in de VRC niet passend gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land.

Om het bestaan van de vermeende verstoringen van betekenis te onderbouwen, baseerde de klager zich op de informatie in het “Commission Staff Working Document on Significant Distortions in the Economy of the PRC” van 20 december 2017 (4), met name op het specifieke deel over verstoringen bij de productiefactoren, op het deel over grondstoffen zoals kalksteen en kwarts alsmede andere inputs, alsook op de hoofdstukken over algemene verstoringen op het gebied van energie en elektriciteit. De klager verwees ook naar een sectorale studie over de Chinese markt voor ferrolegeringen (5), waaruit blijkt dat de Chinese ferrolegeringsindustrie in hoge mate door de overheid wordt aangestuurd en aan discretionair ingrijpen door de overheid is onderworpen, en waarin wordt geconcludeerd dat de Chinese ondernemingen in deze sector “opereren in een verstoorde marktomgeving waarin niet wordt toegestaan dat de binnenlandse markt door concurrentieverhoudingen wordt gestructureerd en op de mondiale markten wordt afgestemd”. Tot slot baseerde de klager zich op de bevindingen en conclusies van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen in het kader van Verordening (EU) 2020/909 van 30 juni 2020 betreffende ferrosilicium, waarin werd vastgesteld dat de Chinese ferrolegeringsindustrie sterk verstoord is. Deze conclusie geldt voor de gehele ferrolegeringsindustrie, waaronder die voor calciumsilicium (6).

Daarom is, gelet op artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, de bewering dat er sprake is van dumping, gebaseerd op een vergelijking van de normale waarde die is berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, met de prijs (af fabriek) van het onderzochte product bij uitvoer naar de Unie. De aldus berekende dumpingmarges blijken voor het betrokken land aanzienlijk te zijn.

In het licht van de beschikbare informatie is de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal in de zin van artikel 5, lid 9, van de basisverordening is dat erop wijst dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de prijzen en kosten niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in het betrokken land, zodat de opening van een onderzoek op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gerechtvaardigd is.

Het landrapport is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (7). Al het bewijsmateriaal ter ondersteuning van staatsinmenging en verstoringen in de calciumsiliciumsector is opgenomen in de openbare versie van de klacht en is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden.

4.   Bewering dat er sprake is van schade, oorzakelijk verband en verstoringen van de grondstoffenmarkt

4.1.    Bewering dat er sprake is van schade/oorzakelijk verband

De klager heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land zowel absoluut als qua marktaandeel aanzienlijk is gestegen.

Uit het door de klager verstrekte bewijsmateriaal blijkt dat de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het onderzochte product wordt ingevoerd onder meer een ongunstige invloed hebben gehad op de omvang van de verkoop in de EU en op het prijspeil van de bedrijfstak van de Unie, waardoor de bedrijfsresultaten, de financiële situatie en de werkgelegenheidssituatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk zijn verslechterd.

4.2.    Bewering dat er sprake is van verstoringen van de grondstoffenmarkt

De klager heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de grondstoffenmarkt voor het onderzochte product in de VRC verstoord is, met name wegens het bestaan van een dubbeleprijsstellingssysteem. Volgens het verstrekte bewijsmateriaal is elektriciteit goed voor 20 % van de productiekosten van het onderzochte product. In de klacht wordt ook een vergelijking gemaakt van de elektriciteitsprijzen in de noordelijke provincies van de VRC, waar de belangrijkste exporteurs van calciumsilicium zijn gevestigd, met de prijs van elektriciteit bij uitvoer uit die provincies, waaruit blijkt dat de laatstbedoelde prijs continu aanzienlijk hoger is. Bovendien wordt in de klacht vermeld dat de prijs voor elektriciteit op de markt van de VRC wegens deze verstoring aanzienlijk onder de prijzen op een representatieve internationale markt ligt.

Overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening zal het onderzoek zich derhalve op de vermeende verstoringen richten, teneinde te kunnen beoordelen of in voorkomend geval een recht lager dan de dumpingmarge toereikend zou zijn om een einde te maken aan de schade wat de VRC betreft. Mocht in de loop van het onderzoek worden vastgesteld dat er nog sprake is van andere verstoringen waarop artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening van toepassing is, dan kan het onderzoek ook tot die andere verstoringen worden uitgebreid.

5.   Procedure

Daar de Commissie na kennisgeving aan de lidstaten heeft vastgesteld dat de klacht is ingediend door of namens de bedrijfstak van de Unie en dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, opent zij hierbij een onderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening.

Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land met dumping wordt ingevoerd en of hierdoor schade voor de bedrijfstak van de Unie is ontstaan.

Als de conclusies bevestigend zijn, zal bij het onderzoek worden nagegaan of het instellen van maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie in de zin van artikel 21 van de basisverordening. In geval van toepassing van artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening zal bij het onderzoek de in artikel 7, lid 2 ter, van die verordening bedoelde toets van het belang van de Unie worden verricht.

Bij Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad (8), die op 8 juni 2018 in werking is getreden (het moderniseringspakket voor de handelsbeschermingsinstrumenten), zijn de eerder in het kader van antidumpingprocedures geldende tijdschema’s en uiterste termijn ingrijpend gewijzigd. De termijnen waarbinnen belanghebbenden, met name in een vroeg stadium van het onderzoek, contact kunnen opnemen, zijn ingekort.

De Commissie wijst de partijen er ook op dat na de uitbraak van COVID-19 een mededeling (9) is bekendgemaakt over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken, die van toepassing kan zijn op deze procedure.

5.1.    Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

Het onderzoek naar dumping en schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

5.2.    Opmerkingen over de klacht en de opening van het onderzoek

Belanghebbenden die opmerkingen wensen te maken over de klacht (onder meer in verband met schade en oorzakelijk verband) of over aspecten in verband met de opening van het onderzoek (onder meer over de mate van steun voor de klacht), moeten dit uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen.

Verzoeken om te worden gehoord met betrekking tot de opening van het onderzoek moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

5.3.    Procedure voor het vaststellen van dumping

Producenten-exporteurs (10) van het onderzochte product wordt verzocht aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.3.1.   Onderzoek van producenten-exporteurs

5.3.1.1.   Procedure voor de selectie van te onderzoeken producenten-exporteurs in de VRC

a)   Steekproef

Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken producenten-exporteurs in het betrokken land kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten-exporteurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten-exporteurs of hun vertegenwoordigers verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi.

(https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/ecba917e-c736-0124-915b-dee5fe7dca5e)

In de punten 5.6 en 5.8 vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten-exporteurs nodig acht, heeft de Commissie bovendien contact opgenomen met de autoriteiten van de VRC en neemt zij eventueel ook contact op met de haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de producenten-exporteurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de VRC en de verenigingen van producenten-exporteurs – indien nodig via de autoriteiten van de VRC – meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef van producenten-exporteurs samen te stellen, deelt zij de betrokken partijen mee of zij in de steekproef zijn opgenomen. De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.

De Commissie zal een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten-exporteurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514).

De vragenlijst zal ook beschikbaar worden gesteld aan alle bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van de VRC.

Producenten-exporteurs die hebben ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet worden geselecteerd, worden onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening geacht mee te werken (“niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs”). Onverminderd punt 5.3.1.1, onder b), zal het antidumpingrecht dat wordt toegepast op de invoer van de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die is vastgesteld voor de producenten-exporteurs in de steekproef (11).

b)   Individuele dumpingmarge voor niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs

Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening kunnen niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs de Commissie verzoeken voor hen een individuele dumpingmarge vast te stellen. Producenten-exporteurs die in aanmerking willen komen voor een individuele dumpingmarge, moeten de vragenlijst invullen en deze, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef naar behoren ingevuld terugzenden. Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten-exporteurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514).

De Commissie zal onderzoeken of aan niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs een individueel recht overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kan worden toegekend.

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge aanvragen, moeten zich er echter van bewust zijn dat de Commissie kan besluiten geen individuele dumpingmarge vast te stellen, bijvoorbeeld als het aantal niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

5.3.2.   Aanvullende procedure met betrekking tot het betrokken land waar verstoringen van betekenis bestaan

Alle belanghebbenden wordt verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

De Commissie verzoekt alle belanghebbenden met name hun standpunt over de inputs en de in de klacht verstrekte codes van het geharmoniseerd systeem (GS) kenbaar te maken, een geschikt representatief land of geschikte representatieve landen voor te stellen en de identiteit van producenten van het onderzochte product in die landen te verstrekken. Deze informatie en dit bewijsmateriaal moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), van de basisverordening zal de Commissie de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de opening van het onderzoek door middel van een mededeling in het dossier dat door hen kan worden ingezien, meedelen welke relevante bronnen, en in voorkomend geval ook welk geschikt representatief derde land, zij voornemens is te gebruiken voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), hebben de bij het onderzoek betrokken partijen tien dagen de tijd om opmerkingen te maken over de mededeling. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, is Brazilië een mogelijk geschikt representatief derde land.

Om uiteindelijk het geschikte representatieve derde land te selecteren, zal de Commissie onderzoeken of die derde landen over een niveau van economische ontwikkeling beschikken dat vergelijkbaar is met dat van de VRC, of het onderzochte product in die derde landen wordt geproduceerd en verkocht, en of de desbetreffende gegevens onmiddellijk beschikbaar zijn. Wanneer er meer representatieve derde landen zijn, zal de voorkeur in voorkomend geval worden gegeven aan landen met een toereikend niveau van sociale en milieubescherming.

In dit kader verzoekt de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC de Commissie uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie te verstrekken over de materialen (grondstoffen en verwerkte materialen) en energie die bij de productie van het onderzochte product worden gebruikt. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi.

(https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/4848756d-ef04-defb-9797-7f02776792b7)

In de punten 5.6 en 5.8 vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.

Bovendien moet feitelijke informatie voor de berekening van kosten en prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening uiterlijk 65 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Dergelijke feitelijke informatie mag uitsluitend afkomstig zijn uit openbaar beschikbare bronnen.

5.3.3.   Onderzoek van niet-verbonden importeurs (12) (13)

Niet-verbonden importeurs die het onderzochte product uit de VRC in de Unie invoeren, wordt verzocht aan dit onderzoek mee te werken.

Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken niet-verbonden importeurs kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht de in de bijlage bij dit bericht verlangde informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie bovendien contact opnemen met de haar bekende verenigingen van importeurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop van het onderzochte product in de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef samen te stellen, stelt zij de betrokken partijen in kennis van haar besluit met betrekking tot de steekproef van importeurs. De Commissie zal tevens een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. Die partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor importeurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514).

5.4.    Procedure voor het vaststellen van schade en onderzoek van producenten in de Unie

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de producenten in de Unie nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de haar bekende producenten in de Unie, te weten:

OFZ, a.s., Istebné;

Ferropem.

Deze producenten in de Unie moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht indienen.

Tenzij anders aangegeven, wordt niet hierboven genoemde producenten in de Unie verzocht onmiddellijk, maar in ieder geval uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht, bij voorkeur per e-mail contact op te nemen met de Commissie en een vragenlijst aan te vragen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in de Unie is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514).

5.5.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie ingeval wordt beweerd dat er sprake is van verstoringen van de grondstoffenmarkt

In geval van verstoringen van de grondstoffenmarkt als omschreven in artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening zal de Commissie een toets van het belang van de Unie verrichten als bedoeld in artikel 7, lid 2 ter, van die verordening. Indien de Commissie bij het bepalen van het niveau van de rechten overeenkomstig artikel 7 van die verordening besluit om artikel 7, lid 2, toe te passen, zal zij de toets van het belang van de Unie overeenkomstig artikel 21 verrichten.

Belanghebbenden wordt verzocht de Commissie alle relevante informatie te verstrekken die haar in staat stelt te bepalen of het in het belang van de Unie is om het niveau van de maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening vast te stellen. Met name wordt belanghebbenden verzocht alle informatie over de reservecapaciteit in het betrokken land, de concurrentie om grondstoffen en de gevolgen voor de toeleveringsketens voor bedrijven in de Unie te verstrekken. Bij het ontbreken van medewerking kan de Commissie concluderen dat het in het belang van de Unie is om artikel 7, lid 2 bis, van de basisverordening toe te passen.

Indien de Commissie besluit om artikel 7, lid 2, van de basisverordening toe te passen, zal uit hoofde van artikel 21 een beslissing worden genomen over de vraag of de instelling van antidumpingmaatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het belang van de Unie.

Informatie over de beoordeling van het belang van de Unie moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Deze informatie kan vormvrij worden opgesteld of er kan een vragenlijst van de Commissie worden ingevuld. Een exemplaar van de vragenlijsten, waaronder de vragenlijst voor gebruikers van het onderzochte product, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514). Met informatie die op grond van artikel 21 is verstrekt, wordt alleen rekening gehouden als daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

5.6.    Belanghebbenden

Om aan het onderzoek mee te werken, moeten belanghebbenden zoals producenten-exporteurs, producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties eerst aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Producenten-exporteurs, producenten in de Unie alsmede importeurs en representatieve verenigingen die informatie hebben verstrekt in overeenstemming met de procedures als beschreven in de punten 5.3.1, 5.3.3 en 5.4, worden als belanghebbenden beschouwd indien er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Andere partijen kunnen alleen als belanghebbende meewerken aan het onderzoek vanaf het moment waarop zij contact opnemen met de Commissie, en op voorwaarde dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product. Beschouwd worden als een belanghebbende laat de toepassing van artikel 18 van de basisverordening onverlet.

Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen (14).

5.7.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord.

Het verzoek om te worden gehoord moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken. De hoorzitting zal worden beperkt tot de punten die vooraf schriftelijk door de belanghebbenden zijn aangedragen.

Het tijdschema voor de hoorzittingen is als volgt:

i.

voor hoorzittingen die moeten plaatsvinden vóór het verstrijken van de termijn voor de instelling van voorlopige maatregelen, moet het verzoek uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter uiterlijk 60 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht plaatsvinden;

ii.

na het stadium van de voorlopige bevindingen moet het verzoek uiterlijk 5 dagen na de datum van de mededeling van de voorlopige bevindingen of van het informatiedocument worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter uiterlijk 15 dagen na de datum van kennisgeving van de mededeling van de voorlopige bevindingen of de datum van het informatiedocument plaatsvinden;

iii.

in het stadium van de definitieve bevindingen moet het verzoek uiterlijk 3 dagen na de datum van de mededeling van de definitieve bevindingen worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter plaatsvinden binnen de termijn die is toegekend voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moet het verzoek onmiddellijk na ontvangst hiervan worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter plaatsvinden binnen de termijn voor het indienen van opmerkingen over deze mededeling.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de diensten van de Commissie om in naar behoren gemotiveerde gevallen akkoord te gaan met hoorzittingen buiten dit tijdschema alsmede het recht van de Commissie om in naar behoren gemotiveerde gevallen hoorzittingen te weigeren. Wanneer de diensten van de Commissie een verzoek om te worden gehoord afwijzen, zal de betrokken partij in kennis worden gesteld van de redenen daarvoor.

In beginsel worden hoorzittingen niet gebruikt om feitelijke informatie te presenteren die nog niet in het dossier is opgenomen. Desalniettemin kan de belanghebbenden, uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en om de diensten van de Commissie in staat te stellen vooruitgang in het onderzoek te boeken, na een hoorzitting worden opgedragen nieuwe feitelijke informatie te verstrekken.

5.8.    Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (15). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie.

Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen. Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel (https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e-mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via het platform TRON.tdi of per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

E-mail:

voor dumpingaangelegenheden:

TRADE-AD679-CALCIUM-SILICON-DUMPING@ec.europa.eu

voor schadeaangelegenheden:

TRADE-AD679-CALCIUM-SILICON-INJURY@ec.europa.eu

6.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de basisverordening normaliter binnen 13 maanden, maar uiterlijk binnen 14 maanden na de datum van bekendmaking van dit bericht afgesloten. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de basisverordening kunnen voorlopige maatregelen normaliter uiterlijk zeven maanden en in ieder geval uiterlijk acht maanden na bekendmaking van dit bericht worden ingesteld.

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening zal de Commissie informatie over de beoogde instelling van voorlopige rechten vier weken vóór de instelling daarvan ter beschikking stellen. Belanghebbenden hebben dan drie werkdagen de tijd om hun schriftelijke opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken.

Wanneer de Commissie besluit het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige rechten in te stellen, worden de belanghebbenden door middel van een informatiedocument vier weken vóór het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, van de basisverordening genoemde termijn ervan in kennis gesteld dat geen voorlopige rechten worden ingesteld.

Zij hebben dan, tenzij anders aangegeven, 15 dagen de tijd om schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen of het informatiedocument kenbaar te maken, en 10 dagen de tijd om schriftelijke opmerkingen over de definitieve bevindingen kenbaar te maken. In voorkomend geval zal in aanvullende mededelingen van de definitieve bevindingen worden gespecificeerd binnen welke termijn de belanghebbenden schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

7.   Indiening van informatie

In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in de punten 5 en 6 van dit bericht vermelde termijnen informatie indienen. Voor de indiening van alle overige informatie die niet onder die punten valt, geldt het volgende tijdschema:

i.

tenzij anders aangegeven, moet alle informatie met betrekking tot het stadium van de voorlopige bevindingen binnen zeventig dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend;

ii.

tenzij anders aangegeven, mogen belanghebbenden geen nieuwe feitelijke informatie indienen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen of het informatiedocument in het stadium van voorlopige bevindingen. Na het verstrijken van deze termijn kunnen zij uitsluitend nieuwe feitelijke informatie indienen als zij kunnen aantonen dat deze nieuwe feitelijke informatie noodzakelijk is ter weerlegging van de door andere belanghebbenden gestelde feiten, en als deze nieuwe feitelijke informatie kan worden geverifieerd binnen de tijd die beschikbaar is om het onderzoek tijdig af te ronden;

iii.

teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, zal de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.

8.   Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen.

Deze opmerkingen moeten volgens het volgende tijdschema worden ingediend:

i.

alle opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is ingediend vóór het verstrijken van de termijn voor de instelling van voorlopige maatregelen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk op de 75e dag na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend;

ii.

opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen of het informatiedocument moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de voorlopige bevindingen of het informatiedocument worden ingediend;

iii.

opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk drie dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen over de door andere belanghebbenden naar aanleiding van deze mededeling verstrekte informatie, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze mededeling worden ingediend.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie om de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

9.   Verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen

Een eventuele verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien daarvoor naar behoren gemotiveerde redenen zijn aangevoerd.

In ieder geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen.

Wat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van inleiding genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

10.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de vereiste gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopige of definitieve conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

Als de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

11.   Raadadviseur-auditeur

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moeten de belanghebbenden om de inschakeling van de raadadviseur-auditeur vragen zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt. In beginsel gelden de in punt 5.7 vastgestelde termijnen voor verzoeken om door de diensten van de Commissie te worden gehoord, mutatis mutandis voor verzoeken om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de desbetreffende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/).

12.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (16).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/).


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de basisverordening wordt onder de algemene term “schade” verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak.

(3)  Verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht zijn verwijzingen naar de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(4)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2, te vinden op http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2017/december/tradoc_156474.pdf

(5)  Think !Desk China Research & Consulting, Prof. M. Taube, Analysis of State-induced Market distortions in the Chinese Ferroalloys and Silicon industries – Ferroalloy focus, september 2018.

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/909 van de Commissie van 30 juni 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit Rusland en de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 (PB L 208 van 1.7.2020, blz. 2).

(7)  De in het landrapport genoemde documenten zijn eveneens verkrijgbaar op met redenen omkleed verzoek.

(8)  Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).

(9)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(10)  Onder producent-exporteur wordt verstaan een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, hetzij rechtstreeks hetzij via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.

(11)  Ingevolge artikel 9, lid 6, van de basisverordening wordt geen rekening gehouden met nihilmarges, minimale marges of marges die onder de in artikel 18 van de basisverordening bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld.

(12)  Dit punt betreft uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met producenten-exporteurs. Importeurs die verbonden zijn met producenten-exporteurs, moeten de vragenlijst voor producenten-exporteurs invullen, die beschikbaar is in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2514). Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(13)  Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van dumping.

(14)  Voor technische problemen kunt u contact opnemen met de Trade-helpdesk per e-mail (trade-service-desk@ec.europa.eu) of per telefoon (+32 22979797).

(15)  Een “Sensitive”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

“Sensitive”-versie

Versie “For inspection by interested parties”

(vakje aankruisen dat van toepassing is)

ANTIDUMPINGPROCEDURE BETREFFENDE DE INVOER VAN CALCIUMSILICIUM VAN OORSPRONG UIT DE VOLKSREPUBLIEK CHINA

INFORMATIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

Dit formulier is bedoeld om niet-verbonden importeurs te helpen bij het verstrekken van de informatie voor de samenstelling van de steekproef als bedoeld in punt 5.3.3 van het bericht van inleiding.

De “Sensitive”-versie en de versie “For inspection by interested parties” moeten beide aan de Commissie worden teruggezonden, zoals aangegeven in het bericht van inleiding.

1.   NAAM EN CONTACTGEGEVENS

Verstrek de volgende gegevens over uw onderneming:

Naam van de onderneming

 

Adres

 

Contactpersoon

 

E-mailadres

 

Telefoonnummer

 

2.   OMZET EN VERKOOPVOLUME

Vermeld voor het onderzoektijdvak (het jaar 2020) in euro’s (EUR) de totale omzet van uw onderneming die is behaald met de invoer in de Unie en de wederverkoop op de markt van de Unie na invoer uit de Volksrepubliek China van calciumsilicium zoals omschreven in het bericht van inleiding, alsmede de waarde in euro’s (EUR) en het volume in ton van die invoer en wederverkoop.

 

Ton

Waarde in EUR

Totale omzet van uw onderneming in EUR

 

 

Invoer van het onderzochte product van oorsprong uit de Volksrepubliek China in de Unie

 

 

Invoer van het onderzochte product in de Unie (ongeacht de oorsprong)

 

 

Wederverkoop van het onderzochte product op de markt van de Unie na invoer uit de Volksrepubliek China

 

 

3.   ACTIVITEITEN VAN UW ONDERNEMING EN VAN VERBONDEN ONDERNEMINGEN (1)

Verstrek nadere bijzonderheden over de precieze activiteiten van uw onderneming en alle verbonden ondernemingen (vermeld die ondernemingen en geef de relatie met uw onderneming aan) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product. Dergelijke activiteiten kunnen de aankoop van het onderzochte product of de productie daarvan in het kader van uitbestedingsregelingen, alsook de verwerking van of de handel in het onderzochte product omvatten maar zijn daartoe niet beperkt.

Naam van de onderneming en locatie

Activiteiten

Relatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.   ANDERE INFORMATIE

 

Verstrek alle andere relevante informatie die u nuttig acht om de Commissie bij de samenstelling van de steekproef te helpen.

5.   CERTIFICERING

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, stemt uw onderneming ermee in eventueel in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat aanvaard wordt dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende onderneming minder gunstig zijn dan wanneer zij wel had meegewerkt.

Handtekening van de gemachtigde:

Naam en titel van de gemachtigde:

Datum:


(1)  Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/73


Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van superabsorberende polymeren van oorsprong uit de Republiek Korea

(2021/C 58/16)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft een klacht ontvangen op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), volgens welke de bedrijfstak van de Unie schade (2) lijdt door de invoer met dumping van superabsorberende polymeren van oorsprong uit de Republiek Korea.

1.   Klacht

De klacht werd op 4 januari 2021 ingediend door de European Superabsorbent Polymer Coalition (hierna “ESPC” of “de klager” genoemd). De klacht werd ingediend namens de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

Een openbare versie van de klacht en de analyse van de mate van steun van de producenten in de Unie voor de klacht zijn beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden. Punt 5.6 van dit bericht bevat informatie over de toegang tot het dossier voor belanghebbenden.

2.   Onderzocht product

Het product waarop dit onderzoek betrekking heeft, wordt gedefinieerd als “superabsorberende polymeren”, die niet in water oplosbaar zijn en die ontstaan uit de polymerisatie van acrylmonomeermoleculen met vernetters waardoor vernette polymeernetwerken worden gevormd, met een hoge capaciteit om water en waterige vloeistoffen te absorberen en vast te houden, van oorsprong uit de Republiek Korea (“het onderzochte product”).

Belanghebbenden die informatie willen verstrekken over de productomschrijving, moeten dit uiterlijk tien dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht (3) doen.

3.   Bewering dat er sprake is van dumping

Het product dat met dumping zou worden ingevoerd, is het onderzochte product, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 3906 90 90 (Taric-code 3906909017), van oorsprong uit de Republiek Korea (“het betrokken land”). De GN-code en de Taric code worden slechts ter informatie vermeld.

De bewering dat het product met dumping uit de Republiek Korea wordt ingevoerd, is gebaseerd op een vergelijking van de binnenlandse prijs met de prijs bij uitvoer (af fabriek) van het onderzochte product wanneer het naar de Unie wordt uitgevoerd.

De aldus berekende dumpingmarges blijken voor het betrokken land aanzienlijk te zijn.

4.   Bewering dat er sprake is van schade en oorzakelijk verband

De klager heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen.

Uit het bewijsmateriaal dat de klager heeft verstrekt, blijkt dat de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen het onderzochte product wordt ingevoerd, onder meer een ongunstige invloed hebben gehad op de door de bedrijfstak van de Unie in rekening gebrachte prijzen, waardoor de algemene prestaties, de financiële situatie en de werkgelegenheidssituatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk zijn verslechterd.

5.   Procedure

Daar de Commissie na kennisgeving aan de lidstaten heeft vastgesteld dat de klacht is ingediend door of namens de bedrijfstak van de Unie en dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, opent zij hierbij een onderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening.

Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land met dumping wordt ingevoerd en of hierdoor schade voor de bedrijfstak van de Unie is ontstaan.

Als de conclusies bevestigend zijn, zal bij het onderzoek worden nagegaan of het instellen van maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie in de zin van artikel 21 van de basisverordening.

Bij Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad (4), die op 8 juni 2018 in werking is getreden (het moderniseringspakket voor de handelsbeschermingsinstrumenten), zijn de tevoren in het kader van antidumpingprocedures geldende tijdschema’s en uiterste termijnen ingrijpend gewijzigd. De termijnen waarbinnen belanghebbenden, met name in een vroeg stadium van het onderzoek, contact kunnen opnemen, zijn ingekort.

De Commissie wijst de partijen er ook op dat na de uitbraak van COVID-19 een mededeling (5) is bekendgemaakt over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken, die mogelijk van toepassing is op deze procedure.

5.1.    Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

Het onderzoek naar dumping en schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade heeft betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

5.2.    Opmerkingen over de klacht en de opening van het onderzoek

Belanghebbenden die opmerkingen wensen te maken over de klacht (onder meer in verband met schade en oorzakelijk verband) of over aspecten in verband met de opening van het onderzoek (onder meer over de mate van steun voor de klacht), moeten dit uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen.

Verzoeken om te worden gehoord met betrekking tot de opening van het onderzoek moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

5.3.    Procedure voor het vaststellen van dumping

Producenten-exporteurs (6) van het onderzochte product uit het betrokken land wordt verzocht aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.3.1   Onderzoek van de producenten-exporteurs

5.3.1.1.   Procedure voor de selectie van te onderzoeken producenten-exporteurs in de Republiek Korea

a)   Steekproef

Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken producenten-exporteurs in de Republiek Korea kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten-exporteurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten-exporteurs of hun vertegenwoordigers verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi:

https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/52d341a5-57a8-b06e-7eaf-60d25569e1b2

In de punten 5.6 en 5.8 van dit bericht vindt u informatie over de toegang tot het platform TRON.tdi.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten-exporteurs nodig acht, heeft de Commissie bovendien contact opgenomen met de autoriteiten van de Republiek Korea en neemt zij eventueel ook contact op met haar bekende verenigingen van producenten-exporteurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de producenten-exporteurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de Republiek Korea en de verenigingen van producenten-exporteurs — indien nodig via de autoriteiten van de Republiek Korea — meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef van producenten-exporteurs samen te stellen, deelt zij de betrokken partijen mee of zij in de steekproef zijn opgenomen. De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.

De Commissie zal een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten-exporteurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2516).

De vragenlijst zal ook beschikbaar worden gesteld aan alle bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van de Republiek Korea.

Producenten-exporteurs die hebben ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet worden geselecteerd, worden onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening geacht mee te werken (“niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs”). Onverminderd punt 5.3.1.1, onder b), zal het antidumpingrecht dat wordt toegepast op de invoer van de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die is vastgesteld voor de producenten-exporteurs in de steekproef (7).

b)   Individuele dumpingmarge voor niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs

Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening kunnen niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs de Commissie verzoeken voor hen een individuele dumpingmarge vast te stellen. Producenten-exporteurs die in aanmerking willen komen voor een individuele dumpingmarge, moeten de vragenlijst invullen en deze, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef naar behoren ingevuld terugzenden. Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten-exporteurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2516). De Commissie zal onderzoeken of aan niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs een individueel recht overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kan worden toegekend.

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die een individuele dumpingmarge aanvragen, moeten zich er echter van bewust zijn dat de Commissie kan besluiten voor hen geen individuele dumpingmarge vast te stellen, bijvoorbeeld als het aantal niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

5.3.2.   Onderzoek van niet-verbonden importeurs (8) (9)

Niet-verbonden importeurs die het onderzochte product uit de Republiek Korea in de Unie invoeren, wordt verzocht aan dit onderzoek mee te werken.

Gezien het mogelijk grote aantal bij deze procedure betrokken niet-verbonden importeurs kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht de in de bijlage bij dit bericht verlangde informatie over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met de haar bekende verenigingen van importeurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop van het onderzochte product in de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef samen te stellen, stelt zij de betrokken partijen in kennis van haar besluit met betrekking tot de steekproef van importeurs. De Commissie zal tevens een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. Die partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor importeurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2516).

5.4.    Procedure voor het vaststellen van schade en onderzoek van producenten in de Unie

De vaststelling van de schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van de omvang van de invoer met dumping, de gevolgen daarvan voor de prijzen in de Unie en de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Unie. Teneinde vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden, wordt de producenten van het onderzochte product in de Unie verzocht aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

Gezien het grote aantal betrokken producenten in de Unie heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening samengesteld.

De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden vinden nadere details in het dossier. De belanghebbenden wordt verzocht om opmerkingen over de voorlopige steekproef. Daarnaast moeten andere producenten in de Unie, of hun vertegenwoordigers, die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht contact met de Commissie opnemen. Alle opmerkingen over de voorlopige steekproef moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

De Commissie zal alle haar bekende producenten in de Unie en/of verenigingen van producenten in de Unie meedelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.

De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in de Unie is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2516).

5.5.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie

Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, zal uit hoofde van artikel 21 van de basisverordening een beslissing worden genomen over de vraag of de instelling van antidumpingmaatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie. Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden alsmede representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het belang van de Unie. Om aan het onderzoek mee te werken, moeten de representatieve consumentenorganisaties aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Informatie over de beoordeling van het belang van de Unie moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Deze informatie kan vormvrij worden opgesteld of er kan een vragenlijst van de Commissie worden ingevuld. Een exemplaar van de vragenlijsten, waaronder de vragenlijst voor gebruikers van het onderzochte product, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2516). Met informatie die op grond van artikel 21 is verstrekt, wordt alleen rekening gehouden als daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

5.6.    Belanghebbenden

Om aan het onderzoek mee te werken, moeten belanghebbenden zoals producenten-exporteurs, producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties eerst aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Producenten-exporteurs, producenten in de Unie alsmede importeurs en representatieve verenigingen die informatie hebben verstrekt in overeenstemming met de procedures als beschreven in de punten 5.3.1, 5.3.2 en 5.4, worden als belanghebbenden beschouwd indien er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Andere partijen kunnen alleen als belanghebbende meewerken aan het onderzoek vanaf het moment waarop zij contact opnemen met de Commissie, en op voorwaarde dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product. Beschouwd worden als een belanghebbende laat de toepassing van artikel 18 van de basisverordening onverlet.

Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen (10).

5.7.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord.

Het verzoek om te worden gehoord moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken. De hoorzitting zal worden beperkt tot de punten die vooraf schriftelijk door de belanghebbenden zijn aangedragen.

Het tijdschema voor de hoorzittingen is als volgt:

voor hoorzittingen die moeten plaatsvinden vóór het verstrijken van de termijn voor de instelling van voorlopige maatregelen, moet het verzoek uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter uiterlijk zestig dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht plaatsvinden;

na het stadium van de voorlopige bevindingen moet het verzoek uiterlijk vijf dagen na de datum van de mededeling van de voorlopige bevindingen of van het informatiedocument worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter uiterlijk 15 dagen na de datum van kennisgeving van de mededeling van de voorlopige bevindingen of de datum van het informatiedocument plaatsvinden;

in het stadium van de definitieve bevindingen moet het verzoek uiterlijk drie dagen na de datum van de mededeling van de definitieve bevindingen worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter plaatsvinden binnen de termijn die is toegekend voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moet het verzoek onmiddellijk na ontvangst hiervan worden ingediend, en de hoorzitting zal normaliter plaatsvinden binnen de termijn voor het indienen van opmerkingen over deze mededeling.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de diensten van de Commissie om in naar behoren gemotiveerde gevallen akkoord te gaan met hoorzittingen buiten dit tijdschema alsmede het recht van de Commissie om in naar behoren gemotiveerde gevallen hoorzittingen te weigeren. Wanneer de diensten van de Commissie een verzoek om te worden gehoord afwijzen, zal de betrokken partij in kennis worden gesteld van de redenen daarvoor.

In beginsel worden hoorzittingen niet gebruikt om feitelijke informatie te presenteren die nog niet in het dossier is opgenomen. Desalniettemin kan de belanghebbenden, uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en om de diensten van de Commissie in staat te stellen vooruitgang in het onderzoek te boeken, na een hoorzitting worden opgedragen nieuwe feitelijke informatie te verstrekken.

5.8.    Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, moet vrij zijn van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens, en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (11). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen.

Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen. Door het platform TRON.tdi of e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken” op de website van het directoraat-generaal Handel (https://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat iedere dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e-mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via het platform TRON.tdi of per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de hierboven genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

E-mail:

TRADE-AD681-SAP-Dumping@ec.europa.eu

TRADE-AD681-SAP-Injury@ec.europa.eu

6.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de basisverordening normaliter binnen 13 maanden, maar uiterlijk binnen 14 maanden na de datum van bekendmaking van dit bericht afgesloten. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de basisverordening kunnen voorlopige maatregelen normaliter uiterlijk zeven maanden en in ieder geval uiterlijk acht maanden na bekendmaking van dit bericht worden ingesteld.

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening zal de Commissie informatie over de beoogde instelling van voorlopige rechten vier weken vóór de instelling daarvan ter beschikking stellen. Belanghebbenden hebben dan drie werkdagen de tijd om hun schriftelijke opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken.

Wanneer de Commissie besluit het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige rechten in te stellen, worden de belanghebbenden door middel van een informatiedocument vier weken vóór het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, van de basisverordening genoemde termijn ervan in kennis gesteld dat geen voorlopige rechten worden ingesteld.

Zij hebben dan, tenzij anders aangegeven, 15 dagen de tijd om schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen of het informatiedocument kenbaar te maken, en tien dagen de tijd om schriftelijke opmerkingen over de definitieve bevindingen kenbaar te maken. In voorkomend geval zal in aanvullende mededelingen van de definitieve bevindingen worden gespecificeerd binnen welke termijn de belanghebbenden schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

7.   Indiening van informatie

In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in de punten 5 en 6 van dit bericht vermelde termijnen informatie indienen. Voor de indiening van alle overige informatie die niet onder die punten valt, geldt het volgende tijdschema:

tenzij anders aangegeven, moet alle informatie met betrekking tot het stadium van de voorlopige bevindingen uiterlijk zeventig dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend;

tenzij anders aangegeven, mogen belanghebbenden geen nieuwe feitelijke informatie indienen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de mededeling van de voorlopige bevindingen of het informatiedocument in het stadium van voorlopige bevindingen. Na afloop van deze termijn kunnen zij uitsluitend nieuwe feitelijke informatie indienen als zij kunnen aantonen dat deze nieuwe feitelijke informatie noodzakelijk is ter weerlegging van de door andere belanghebbenden gestelde feiten en als deze nieuwe feitelijke informatie kan worden geverifieerd binnen de tijd die beschikbaar is om het onderzoek tijdig af te ronden;

teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, zal de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.

8.   Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen.

Deze opmerkingen moeten volgens het volgende tijdschema worden ingediend:

alle opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is ingediend vóór het verstrijken van de termijn voor de instelling van voorlopige maatregelen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk op de 75e dag na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend;

opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen of het informatiedocument moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de voorlopige bevindingen of het informatiedocument worden ingediend;

opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk drie dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen over de door andere belanghebbenden naar aanleiding van deze mededeling verstrekte informatie, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze mededeling worden ingediend.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie om de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

9.   Verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen

Verlengingen van de in dit bericht vermelde termijnen mogen alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en worden alleen verleend indien zij naar behoren gerechtvaardigd zijn.

In elk geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen.

Wat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van inleiding genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

10.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de vereiste gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopige of definitieve conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

Als de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

11.   Raadadviseur-auditeur

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. Deze behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

Verzoeken moeten tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moet een verzoek om inschakeling van de raadadviseur-auditeur zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt door de belanghebbenden worden ingediend. In beginsel gelden de in punt 5.7 vastgestelde termijnen voor verzoeken om door de diensten van de Commissie te worden gehoord, mutatis mutandis voor verzoeken om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de desbetreffende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/).

12.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (12).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie, is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/).


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de basisverordening wordt onder de algemene term “schade” verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak.

(3)  Verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht zijn verwijzingen naar de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(4)  Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).

(5)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(6)  Onder producent-exporteur wordt verstaan: een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, hetzij rechtstreeks of via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.

(7)  Ingevolge artikel 9, lid 6, van de basisverordening wordt geen rekening gehouden met nihilmarges, minimale marges of marges die onder de in artikel 18 van de basisverordening bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld.

(8)  Dit punt betreft uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met producenten-exporteurs. Importeurs die met producenten-exporteurs verbonden zijn, moeten bijlage I bij de vragenlijst voor deze producenten-exporteurs invullen. Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) een van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(9)  Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van dumping.

(10)  Voor technische problemen kunt u contact opnemen met de handelshelpdesk per e-mail (trade-service-desk@ec.europa.eu) of per telefoon (+32 22979797).

(11)  Een “Sensitive”-document wordt beschouwd als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(12)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

“Sensitive”-versie

Versie “For inspection by interested parties”

(vakje aankruisen dat van toepassing is)

ANTIDUMPINGPROCEDURE BETREFFENDE DE INVOER VAN SUPERABSORBERENDE POLYMEREN VAN OORSPRONG UIT DE REPUBLIEK KOREA

INFORMATIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

Dit formulier is bedoeld om niet-verbonden importeurs te helpen bij het verstrekken van de informatie voor de samenstelling van de steekproef als bedoeld in punt 5.3.2 van het bericht van inleiding.

De “Sensitive”-versie en de versie “For inspection by interested parties” moeten beide aan de Commissie worden teruggezonden, zoals aangegeven in het bericht van inleiding.

1.   NAAM EN CONTACTGEGEVENS

Verstrek de volgende gegevens over uw onderneming:

Naam van de onderneming

 

Adres

 

Contactpersoon

 

E-mailadres

 

Telefoonnummer

 

2.   OMZET EN VERKOOPVOLUME

Vermeld voor het onderzoektijdvak in euro’s (EUR) de totale omzet van de onderneming alsmede de waarde in euro’s (EUR) van de invoer in de Unie en de wederverkoop op de markt van de Unie na invoer uit de Republiek Korea van het onderzochte product, zoals omschreven in het bericht van inleiding, alsook het volume in ton daarvan.

 

Volume in ton

Waarde in euro’s (EUR)

Totale omzet van uw onderneming in euro’s (EUR)

 

 

Invoer in de Unie van het onderzochte product van oorsprong uit de Republiek Korea

 

 

Invoer in de Unie van het onderzochte product (ongeacht de oorsprong)

 

 

Wederverkoop van het onderzochte product op de markt van de Unie na invoer uit de Republiek Korea

 

 

3.   ACTIVITEITEN VAN UW ONDERNEMING EN VAN VERBONDEN ONDERNEMINGEN (1)

Verstrek nadere bijzonderheden over de precieze activiteiten van de onderneming en alle verbonden ondernemingen (vermeld die ondernemingen en geef de relatie met uw onderneming aan) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product. Dergelijke activiteiten kunnen de aankoop van het onderzochte product of de productie daarvan in het kader van uitbestedingsregelingen, alsook de verwerking van of de handel in het onderzochte product omvatten maar zijn daartoe niet beperkt.

Naam en locatie van de onderneming

Activiteiten

Relatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.   OVERIGE INFORMATIE

Verstrek alle overige relevante informatie die de onderneming nuttig acht om de Commissie bij de samenstelling van de steekproef te helpen.

5.   CERTIFICERING

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, stemt de onderneming ermee in eventueel in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat aanvaard wordt dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren dat zij niet in de steekproef willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende onderneming minder gunstig zijn dan wanneer zij wel had meegewerkt.

Handtekening van de gemachtigde:

Naam en titel van de gemachtigde:

Datum:


(1)  Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht verbonden te zijn indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) een van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) een derde persoon direct of indirect zeggenschap over beiden heeft; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/84


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.10178 — Eni/Aldro EyS/Instalaciones MD)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 58/17)

1.   

Op 11 februari 2021 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Eni gas e luce S.p.A. (“Eni G&L”, Italië), een volle dochteronderneming van Eni S.p.A. (“Eni”, Italië);

Aldro Energia y Soluciones, S.L.U. (“Aldro EyS”, Spanje) en Instalaciones Martinez Diez, S.L.U. (“Instalaciones MD”, Spanje), beide volle dochterondernemingen van Aldro Energy, S.L.U. (“Aldro Energy”, Spanje).

Eni verkrijgt zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, punt b), van de concentratieverordening over het geheel van Aldro EyS en Instalaciones MD.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Eni: wereldwijde olie- en gasgroep die zich bezighoudt met exploratie, productie, raffinage en verkoop, alsook met elektriciteit en chemie. Haar volle dochteronderneming Eni G&L is actief in de levering van elektriciteit en aardgas, alsook energieoplossingen in de Europese Unie;

Aldro EyS: levering van elektriciteit en aardgas in Spanje en Portugal;

Instalaciones MD: aanbieder van backofficediensten en klantenservice voor Aldro EyS.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.10178 — Eni/Aldro EyS/Instalaciones MD

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

18.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/86


Bekendmaking van het in artikel 94, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde enig document en van de verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier voor een naam in de wijnsector

(2021/C 58/18)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 98 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) uiterlijk twee maanden na deze bekendmaking bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag.

ENIG DOCUMENT

“Willamette Valley”

PGI-US-02439

Datum van de aanvraag: 17.10.2018

1.   Naam waarvoor de registratie wordt aangevraagd

Willamette Valley

2.   Type geografische aanduiding

BGA

3.   Categorieën wijnbouwproducten

1.

Wijn

5.

Mousserende kwaliteitswijn

4.   Beschrijving van de wijn(en)

De beschermde geografische aanduiding “Willamette Valley” is voorbehouden aan niet-mousserende wijnen (rood, rosé en wit) en mousserende kwaliteitswijnen.

Wijnen van Willamette Valley worden gekenmerkt en bepaald door het type druivenras. De rode wijnen van Willamette Valley, hoofdzakelijk pinot noir, en de witte wijnen van Willamette Valley, hoofdzakelijk chardonnay, pinot gris en riesling, met mousserende assemblages van pinot noir en chardonnay, vormen het merendeel van de productie in Willamette Valley.

Als middelzware wijnen uit een koel klimaat met in het algemeen een duidelijke zuurheid en met friszuur, vers en rijp fruit en minerale tannines vertonen de wijnen van Willamette Valley naar gelang van het ras de volgende kenmerken:

Niet-mousserende wijnen

Rode wijnen:

De rode wijnen van Willamette Valley zijn fonkelend en hebben een gemiddelde kleur die neigt naar granaatrood en soms naar diep paarszwart, naargelang van de locatie en het oogstjaar. Ze ruiken eerder naar vers dan naar gekookt rood en zwart fruit van granaatappel, aardbei, framboos en kers tot braambes en pruim, die ook rechtstreeks tot uiting komen in de smaak. Qua geur zijn daarnaast rode en paarse florale aspecten, aardsheid van humus tot theeblad, toetsen van jodium en ferri-ijzer, bakkruiden van sassafras, cola, mineraal en, naarmate de wijn ouder wordt, complexere hartige tonen van ham, paddenstoelen, leder en kruiden herkenbaar. De smaak en de textuur zijn complex en gelaagd, met fijne tannines van theeblad en kersentabak en met een rond, fluwelen, elegant en rijk mondgevoel als weerspiegeling van het fruit en de intense, hartige voedingselementen zoals waargenomen in de neus. In de mond zijn allerlei tannines waar te nemen, die variëren van theeblad tot hout, met een frisse zuurheid die het mondgevoel versterkt en de assertieve smaaksensaties lang doet aanhouden en tegelijk voor extra spanning zorgt en het de moeite waard maakt om de wijn oud te laten worden.

Roséwijnen:

De roséwijnen van Willamette Valley variëren qua kleur van zeer lichtgrijs-roze tot bleke granaat, stuk voor stuk levendig en mooi. Ze hebben de geur en smaak van witte tot rode bloemen (jasmijn tot roos) en vers fruit van bloedsinaasappel tot bosaardbeien en frambozen. In de mond kan de wijn ook zoutig en mineraal aandoen, met een romig mondgevoel en soms een vleugje suikerresidu erachteraan. Dankzij de typerende frisse zuurheid van de roséwijn van Willamette Valley kan de wijn enkele jaren worden bewaard.

Witte wijnen:

Witte wijnen van Willamette Valley zijn zonder uitzondering fonkelend, verfrissend in hun zuurheid, de kleur ervan is platina tot bleke citroen en, als de druiven laat zijn geoogst of als de wijn in eiken vaten is gerijpt, romig tot goud. Met andere soorten vruchten, die evenwel dezelfde frisse zuurheid van de pinot noir of zelfs nog een frissere zuurheid dan dat ras dragen, varieert de geur van de witte wijnen van citrusvruchten, steenfruit (perzik, peer enz.) tot florale elementen van witte bloesem en boomgaardbloemen. Qua smaak hebben ze alle een uitgesproken mineraliteit en zoutigheid (van de pH, de zuurheid en de schrale, friszure vruchten) in de mond, met in de kern verse, pure vruchten, gedreven door een hoge zuurheid, die lengte geeft en een lange houdbaarheid belooft. Naarmate ze ouder worden, zijn in de wijnen gedroogde bloemen, marmelade-citrustoetsen en elementen van honing en minerale toetsen herkenbaar.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

16 %

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

7 %

Minimale totale zuurgraad

4 g/l wijnsteenzuur

pH=4 max

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

23,31 mEq/L (rode wijnen)

19,98 mEq/L (witte wijnen en roséwijnen)

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

150 mg/l

40 mg/l ongebonden zwaveldioxide

Mousserende kwaliteitswijnen

De mousserende kwaliteitswijnen van Willamette Valley worden geproduceerd als witte wijnen en roséwijnen van pinot noir, chardonnay. In sommige gevallen wordt er ook pinot meunier aan toegevoegd. Het schuim van deze wijnen is fijn tot middelfijn, met finesse, parelende luchtbelletjes en een expressieve, zuivere, zurige smaak van nauwelijks gerijpt steenfruit en pittige citrus. Witte mousserende kwaliteitswijnen zijn platinakleurig en fonkelend helder, met de geur van appel of peer en de smaak van limoen, steenfruit of mineraal. De roséwijnen hebben sterkere toetsen van bosaardbei, een nerveuze hoge zuurheid en gelaagde smaken van friszuur rood fruit (appel/pruim). In de fles kan de wijn normaliter meer dan tien jaar worden bewaard. Visueel variëren roséwijnen van helder kersenrood tot een “hint” van roze kleuren. De roséwijnen ruiken naar rozenblaadjes, rode appel en lichtelijk naar pruim en aardbei, afhankelijk van de assemblage en de rijpheid van het fruit bij de oogst. Ook een karakteristieke “kruidencomponent” is niet ongewoon. Geur en smaak kunnen worden omschreven als bosaardbei en andere zomerbessen, citrus zoals in bloedsinaasappel/mandarijn, appels/wilde appel, en specerijen zoals in gedroogde kruiden en gember. Dankzij de nerveuze, hoge zuurheid kan de wijn zelfs meer dan tien jaar in de fles worden bewaard.

De geur van brut mousserende wijnen van chardonnay, pinot noir en pinot meunier kan variëren van witte bloemen tot oesterschelpen van het oceaanstrand tot appel/peer tot gele grapefruit. De smaak hangt af van de percentages van het gebruikte druivenras en de plaats waar het fruit is geteeld. De florale aspecten variëren van delicaat wit tot roos, de specerijen van vanille tot gember tot gedroogde kruiden, en de vruchten kunnen onder meer groene, gele, rode appels, wilde appel, rood fruit, terwijl Anjou-achtige peer, gele grapefruit, stervrucht en mandarijn omvatten. De zuurheid is fris en levendig, terwijl de afdronk vrij lang kan zijn met een expressie van rijp fruit.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

14 %

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

7 %

Minimale totale zuurgraad

5 g/l wijnsteenzuur

pH=4 max

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

<=23,31 mEq/L

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

150 mg/l

30 mg/l ongebonden zwaveldioxide

5.   Wijnbereidingsprocedés

a.   Essentiële oenologische procedés

geen

b.   Maximumopbrengsten

Pinot noir en andere rode wijnen: 7 850 kg/ha (45 hl/ha);

Chardonnay: 10 100 kg/ha (60 hl/ha);

Andere witte wijnen: 12 330 kg/ha (70 hl/ha);

Mousserende kwaliteitswijnen: 15 700 kg/ha (90 hl/ha).

6.   Afgebakend geografisch gebied

Willamette Valley is in de Verenigde Staten als officieel wijnbouwgebied (American Viticultural Area) erkend en als zodanig geregistreerd bij het Amerikaanse Tax and Trade Bureau met de volgende omschrijving:

§9.90 Willamette Valley.

Grenzen. De wijnproducerende regio Willamette Valley is gelegen in het noordwestelijke gedeelte van Oregon en grenst in het noorden aan de rivier Columbia, in het westen aan de Coast Range Mountains, in het zuiden aan de Calapooya Mountains en in het oosten aan de Cascade Mountains. Het gebied is ongeveer 1347 ha groot.

De precieze grenzen van de wijnproducerende regio, gebaseerd op herkenningspunten en referentiepunten die te vinden zijn op de goedgekeurde kaarten, zijn als volgt: vanaf het startpunt bij de kruising van de Columbia/Multnomah County-lijn en de Oregon/Washington State-lijn;

in westelijke richting langs de Columbia/Multnomah County-lijn 13,6 km naar de kruising ervan met de Washington/Multnomah County-lijn;

in zuidelijke richting langs de Washington County-lijn 8 km tot de kruising ervan met de 300 m lange omtreklijn;

in noordwestelijke richting (24,1 km in noordwestelijke richting) langs de 300 m lange omtreklijn tot de kruising ervan met State Highway 76,4 km ten noorden van “Tophill”;

vervolgens in westelijke richting vanaf State Highway 76 m naar de 300 m lange omtreklijn, verder in zuidelijke richting en vervolgens in zuidwestelijke richting langs de 300 m lange omtreklijn naar de kruising ervan met het Siuslaw National Forest (een punt ongeveer 69 km ten zuiden en 42 km ten westen van “Tophill”), 1,6 km ten noorden van State Highway 22;

in zuidelijke richting circa 10 km tot de 300 m lange omtreklijn op de Lincoln/Polk County-lijn.

Ga verder langs de 300 m lange omtreklijn (ongeveer 37 km) naar het oosten, zuiden en vervolgens westen, naar een punt waar de Polk County-lijn kruist met de Lincoln/Benton County-lijn;

in zuidelijke richting langs de Lincoln/Benton County-lijn, 17,7 km naar de kruising ervan met de Siuslaw National Forest-lijn;

in oostelijke richting langs de Siuslaw National Forest-lijn 9,6 km en vervolgens in zuidelijke richting langs de Siuslaw National Forest-lijn 9,6 km naar State Highway 34 en de 300 m lange omtreklijn;

in zuidelijke richting langs de 300 m lange omtreklijn naar de kruising ervan met Township-lijn T17S/T18S (49,8 km in zuidwestelijke richting en 1,6 km ten westen van State Highway 126);

in oostelijke richting langs T17S/T18S 7,2 km naar Range-lijn R6W/R7W, in zuidelijke richting langs deze Range-lijn 2,5 km tot de 300 m lange omtreklijn;

in noordoostelijke richting, vervolgens in zuidoostelijke richting langs de 300 m lange omtreklijn ongeveer 19,3 km naar de kruising ervan met de R5W/R6W Range-lijn;

in zuidelijke richting langs de R5W/R6W Range-lijn ongeveer 0,4 km tot de kruising met de 300 m lange omtreklijn;

globaal in zuidoostelijke richting langs de meanderende 300 m lange omtreklijn, overgaand naar de kaart van Letz Creek, naar een punt op de 300 m lange omtreklijn gelegen ten noorden van de kruising van Siuslaw River Road en Fire Road;

in zuidelijke richting in een rechte lijn ongeveer 0,88 km, over de rivier Siuslaw en de kruising van Siuslaw River Road en Fire Road, tot aan de 300 m lange omtreklijn;

globaal in zuidoostelijke richting langs de meanderende, 300 m lange omtreklijn, overgaand naar de kaart van Roseburg, Oregon, tot aan de kruising van de 300 m lange omtreklijn met de Lane/Douglas County-lijn;

in oostelijke richting langs de Lane/Douglas County-lijn ongeveer 6,1 km naar de kruising met de 300 m lange omtreklijn net ten oosten van de South Fork van de rivier Siuslaw;

globaal in noordelijke richting, vervolgens in noordoostelijke richting langs de 300 m lange omtreklijn rond Spencer Butte en vervolgens globaal in zuidelijke richting naar een punt langs de Lane/Douglas County-lijn 0,8 km ten noorden van State Highway 99;

in zuidelijke richting langs de Lane/Douglas County-lijn 2 km tot de 300 m lange omtreklijn;

langs de 300 m lange omtreklijn rond de valleien van Little River, Mosby Creek, Sharps Creek en Lost Creek tot de kruising van R1W/R1E en State Highway 58);

in het noorden langs R1W/R1E, 9,6 km, totdat hij de 300 m lange omtreklijn kruist net ten noorden van Little Fall Creek;

verder langs de 300 m lange omtreklijn rond Hills Creek, omhoog op de zuidelijke helling van McKenzie River Valley naar Ben en Kay Dorris State Park, over en naar beneden langs de noordelijke helling rond Camp Creek, Mohawk River en zijn zijrivieren, Calapooia River (4,8 km ten zuidoosten van de stad Dollar) naar een punt waar Wiley Creek R1E/R1W kruist, ongeveer 1,6 km ten zuiden van T14S/T13S;

in noordelijke richting langs R1E/R1W 7,5 km naar T12S/T13S bij Cedar Creek;

in westelijke richting langs T12S/T13S 6,4 km tot de 300 m lange omtreklijn;

verder in een algemene noordelijke richting langs de 300 m lange omtreklijn rond Crabtree Creek, Thomas Creek, North Santiam River (naar de kruising ervan met Sevenmile Creek) en Little North Santiam River tot de kruising van de 300 m lange omtreklijn met R1E/R2E (ongeveer 1,6 km ten noorden van State Highway 22);

in het noorden langs R1E/R2E (door een klein gedeelte van Silver Falls State Park) 22,5 km naar T6S/T7S;

in oostelijke richting langs T6S/T7S 9,6 km naar R2E/R3E;

in noordelijke richting langs R2E/R3E 9,6 km naar T5S/T6S;

in noordoostelijke richting 13,6 km naar de kruising van T4S/T5S en R4E/R3E;

in oostelijke richting langs T4S/T5S 9,6 km naar R4E/R5E;

in noordelijke richting langs R4E/R5E 9,6 km naar T3S/T4S;

in oostelijke richting langs T3S/T4S 9,6 km naar R5E/R6E;

in noordelijke richting langs R5E/R6E 16,9 km naar een punt waar hij de Mount Hood National Forest-grens kruist (ongeveer 4,8 km ten noorden van U.S. Highway 26);

in westelijke richting 6,4 km en in noordelijke richting 1,6 km langs de woudgrens tot de 300 m lange omtreklijn (net ten noorden van Bull Run River);

in het noorden langs de 300 m lange omtreklijn, in Multnomah County, tot de kruising ervan met R4E/R5E;

noordwaarts ongeveer 4,8 km naar de Oregon/Washington State-lijn, en

in westelijke richting en vervolgens in noordelijke richting, 54,7 km, langs de Oregon/Washington State-lijn tot het startpunt.

7.   Voornaamste wijndruivenras(sen)

Voor de niet-mousserende wijnen en mousserende kwaliteitswijnen van Willamette Valley worden de volgende wijndruiven gebruikt: Pinot Noir, Pinot Gris, Chardonnay, Riesling, Pinot blanc, Syrah, Cabernet Sauvignon, Gamay Noir, Pinot Meunier.

Andere wijndruiven worden in mindere mate gebruikt: Arneis, Albarino, Auxerrois, Cabernet Franc, Chenin Blanc, Dolcetto, Gewürztraminer, Gruner Veltliner, Merlot, Muller-Thurgau, Sangiovese, Sauvignon Blanc, Tempranillo, Viognier, Zinfandel.

8.   Beschrijving van het (de) verband(en)

Bij elke onderneming die een goede reputatie tracht op te bouwen, geldt dat het verband met hoge kwaliteit complex en niet bepaald eenvoudig is: hoewel de natuurlijke factoren die verbonden zijn met de ligging van Willamette Valley, waarschijnlijk het belangrijkst zijn – het klimaat, de geologie, de geografie en het oogstjaar hebben immers een aanzienlijke invloed op de uiteindelijke kwaliteit van de wijn – is de inbreng van menselijke factoren niet weg te denken; de mens zorgt immers voor een systematisch en consistent druiventeelt-, wijnbereidings- en afzetproces en daarmee voor betrouwbaarheid, controle en aanzien van de wijnen van de streek.

Bodems en geologie: in Willamette Valley worden voor het terroir kenmerkende hoogwaardige wijnen geproduceerd van de bovengenoemde druiven die gedijen in een koel klimaat en geteeld worden in wijngaarden die bijna uitsluitend zijn gelegen op heuvels van vulkanische en/of sedimentaire bodems die door tektonische werking omhoog zijn gestuwd vanaf de bodem van de vallei, op een hoogte tussen 61 en 305 meter, met bovenop sommige heuvels löss (eolische afzetting van silt). In de bodem op de heuvelruggen kunnen de wijnstokken diep genoeg wortelen en wordt er voldoende water vastgehouden. Deze bodem bevat voedingsstoffen voor de wijnstokken, maar is niet al te rijk (waardoor de bladergroei wordt bevorderd en de niet te veel druk ligt op de vruchtzetting) en zorgt voor een goede bodemdrainage en luchtverversing door de brokkeligheid ervan. De kans op vorst en ziekten (bv. echte meeldauw) is er kleiner. Er zijn drie soorten bodems op de heuvelrug (vulkanisch, sedimentair en löss, afkomstig van gletsjerslib). Ze geven een unieke en voorspelbare geur, smaak, mineraliteit en daarnaast groei-eigenschappen door aan de wijnstokken en de daarmee aan de wijnen; met pinot noir bijvoorbeeld brengen vulkanische bodems qua geur en smaak friszuur, vers rood fruit voort (framboos tot zoete kers tot zwarte kers), met een middelfijne, soepele tanninestructuur en een gemiddelde kleur. Sedimentaire bodems brengen donkerder, roodzwart fruit voort (zwarte kers tot braam tot zwarte bes of bosbes) met geur- en smaakaccenten van paddenstoel, bakkruiden, koffie en donkere confituur, met een gemiddeld tot hoog tanninegehalte. Lössbodems geven een lichtere kleur (aardbei en framboos tot rode vruchten) en minder structuur, met een laag tanninegehalte en frisheid. Ze behouden alle een gemiddeld tot hoge zuurheid en lenen zich voor veroudering.

Geografie: de organoleptische kenmerken die als uniek voor Willamette Valley worden beschouwd, vooral bij pinot noir, omvatten een frisse zuurheid en aspecten van vers fruit, waarbij de zuurheid een gevolg is van het beschermde koele klimaat; variërende karakters van rood tot zwart fruit en variërende niveaus van structurele fenolen of tannine die worden geassocieerd met bodemtypes, hoogten en geografie; en een brede waaier aan stilistische vingerafdrukken die het resultaat zijn van voortschrijdend inzicht bij wijnboeren over de eigenschappen van de pinot noir.

Door het koele klimaat dat wordt gematigd door grote watermassa’s zoals de Stille Oceaan, kan het overdag warm en ’s nachts zeer koud zijn; door de wind die landinwaarts blaast, koelt Willamette Valley ’s nachts met wel 16,5 tot 22 °C af. Daardoor kunnen de planten ademen en afkoelen en blijft de zuurheid die kenmerkend is voor de wijnen van Willamette Valley, behouden.

De gradiënt die ontstaat door een stijging van 244 meter, leidt ook tot een waaier aan rijpingsvoorwaarden voor de behoeften van de verschillende druivenrassen en tot het vermogen om zich aan te passen aan de verschillende weersomstandigheden, met lagergelegen warmere gebieden en hogergelegen koelere gebieden. Dat resulteert in rijpere en zachtere wijnkarakters in lagergelegen gebieden en in frisser vers fruit met een hogere zuurheid in hogergelegen gebieden. Een verdere verfijning wordt verkregen door de ligging van het terrein, dat op deze hellingen naar het zuiden, oosten of westen gericht is en daarmee optimaal profiteert van de zon. Dat was een echt voordeel in de vroege, koele geschiedenis van de streek, waarin wijnboeren naar de perfecte rijping zochten door hun wijngaard naar het zuiden te richten.

Hoe belangrijk de hellingen ook zijn voor de rijping, het water, de smaak en de zuurheid, is het belangrijkste kenmerk van de Willamette Valley-wijnen toe te schrijven aan de komvormige aard van de vallei, die bijdraagt tot de in het algemeen koele klimaatomstandigheden in deze vallei, die beschut wordt door de bergketens Cascade en Coast in respectievelijk het oosten en het westen, die voorkomen dat respectievelijk warm, droog, continentaal weer en koel, nat weer het groeiseizoen verstoren. In deze beschutte, authentieke streek met haar koele klimaat wordt een volledige rijpheid bereikt, terwijl de zuurheid door het koele groei- en rijpingsseizoen behouden blijft. Voor hoogwaardige wijnen vol finesse, levendigheid en structurele integriteit is deze zuurheid nodig om van de Willamette Valley-wijnen op korte tot middellange termijn uitstekende maaltijdwijnen te maken die tegelijk ook een lang bewaarpotentieel hebben.

Algemene geografische invloeden voor niet-mousserende en mousserende kwaliteitswijnen: Willamette Valley ligt op de 45e breedtecirkel in het noorden. Op deze breedtegraad hebben hoogteverschillen een merkbare invloed op de flora en fauna van het gebied. Een hoogteverschil van amper 60 meter kan de rijping met wel 10 tot 14 dagen vertragen. De wijnstok bloeit doorgaans in de derde week van juni (zonnewende), maar vaak pas in juli (vier weken na de zonnewende). Door deze breedtegraad en de nabijheid van een koude Stille Oceaan laat het weer tijdens het groei- en het oogstseizoen een gevarieerd beeld zien. In geen enkele wijnproducerende regio langs de Amerikaanse westkust kan het weer zo snel omslaan als in Willamette Valley. Bovendien brengen de hoeveelheid daglicht en de sterke schommelingen van dag tot dag een door de fotoperiode geïnduceerde reactie teweeg bij loofplanten als wijnstokken. Dankzij de temperatuur en de fotoperiode in Willamette Valley is er een consistente rijping mogelijk. Zo zijn er maar weinig wijngaarden op een hoogte van meer dan 240 meter of in gebieden met een jaarlijkse gemiddelde neerslag van 1300 mm, of met een noordelijke ligging. Daarnaast zijn de wijngaarden die steeds kwaliteit leveren, gelegen op heuvelhellingen waar het zonlicht beter op de bladeren kan vallen en de bodem in het voorjaar kan opwarmen. Dit is een wijnstreek waar rassen die geschikt zijn voor een warm klimaat, zoals de cabernet sauvignon, niet consistent zullen rijpen. En het is inderdaad een van de zeer weinige koele wijnstreken waar wijngaarden werden aangelegd op heuvelhellingen en niet op de koudere bodem van de vallei.

Menselijke factoren en stilistische opties: de Willamette Valley ligt in het uiterste noorden van een streek waar voor een koel klimaat geschikte rassen die van belang zijn voor niet-mousserende of mousserende kwaliteitswijnen (bv. pinot noir, pinot meunier en chardonnay), gelijkmatig kunnen rijpen. Deze bijzondere ligging zorgt voor de opwindende, unieke eigenschappen van de niet-mousserende en mousserende kwaliteitswijnen en biedt essentiële mogelijkheden voor de stilistische toets die wijnbouwers hun product willen meegeven. Met een gemiddelde bloeidatum omstreeks de zonnewende vindt de rijping van de druiven van mousserende kwaliteitswijnen doorgaans medio tot eind september plaats. Voor niet-mousserende wijnen is dat eind september tot medio oktober. Bij de ligging op een helling zijn warmte-inversies in de vroege avond mogelijk, waardoor de wijnstokken kunnen ademen voordat de zomertemperatuur laat in de nacht of vroeg in de ochtend tot haar laagste punt zakt. Naast de macroverschillen tussen de plaatsen waar de wijngaarden gelegen zijn, biedt de ligging op een helling de wijnbouwer ook de mogelijkheid om de oogst af te stemmen op uiteenlopende aspecten en hoogtes zodanig dat de uiteenlopende smaak van het fruit nog beter tot uiting komt, en om rekening te houden met de kenmerken van elk uniek groeiseizoen.

In dit uiterste noorden kunnen al smaakvariaties optreden door kleine veranderingen met betrekking tot de kloon, de onderstam, de ruimte tussen de wijnstokken, de ligging, de hoogte en zelfs het werk dat de boer zelf verricht. Verschillen van het ene wijngaardblok ten opzichte van het aangrenzende wijngaardblok kunnen een stilistische variëteit in mousserende en niet-mousserende kwaliteitswijnen opleveren.

Bij mousserende kwaliteitswijnen rijpen wijndruiven in Willamette Valley met een complexe smaak van rijpe vruchten zonder in te boeten aan een hoge natuurlijke zuurheid. Door in de wijngaard van beneden naar boven te werken, kan het fruit worden geoogst wanneer het perfect rijp is. Wanneer de druiventeelt zodanig plaatsvindt dat de druiven telkens op het hoogtepunt van de rijping worden geoogst, ontstaat er een complexe, heerlijke vruchtensmaak. Al sinds het begin van de jaren tachtig worden er in Willamette Valley mousserende wijnen gemaakt van pinot noir en chardonnay. Tegenwoordig maken meer dan honderd producenten mousserende wijnen volgens de traditionele methode, terwijl zowel het aantal producenten als het volume nog steeds een stijgende lijn vertonen.

De aroma’s van rijp fruit, een hoge natuurlijke zuurheid en een laag alcoholgehalte van de medio september geoogste druiven leveren complexe, kwaliteitsvolle, mousserende en niet-mousserende wijnen met een lang bewaarpotentieel op. Door de hoge noordelijke ligging, de nabijheid van een koude oceaan, de regenschaduw van de hellingen van de wijngaarden, de dynamische fotoperiode en doordat voor een warmer klimaat geschikte druivenrassen er niet goed kunnen rijpen, staat Willamette Valley voor een unieke “nieuwe” stijl van Noord-Amerikaanse wijn.

Samengevat: hoewel de geografische aanduiding primair samenhangt met natuurlijke factoren die een unieke en uitzonderlijke streek creëren, zijn er naast deze fysieke eigenschappen ook secundaire factoren die de Willamette Valley zo anders maken: de menselijke factoren, namelijk een uitzonderlijke focus, samenwerking, technisch vernuft en onderzoek en een organisatorische aanpak die internationale belangstelling en relaties hebben opgeleverd, waaronder de sectorbrede samenwerking, zoals het inaugurale International Cool Climate Symposium in 1984 en de bijzonder gewaardeerde International Pinot Noir Celebration waarop al 34 jaar lang alle pinot noir-makers van over heel de wereld welkom worden geheten. De nauwe samenwerking en consistent hoogwaardige producten hebben een schare liefhebbers opgeleverd en dragen bij aan de algehele regionale reputatie.

Andere rassen gedijen hier om vergelijkbare redenen als de pinot noir, maar de pinot noir is de bekendste van allemaal. De pers, de academische wereld, collega’s en consumenten: allemaal kennen zij de pinot noir-wijnen van Willamette Valley, zowel de niet-mousserende als de mousserende. De erkenning is breed en internationaal, bijvoorbeeld de World Wine Awards Platinum Best of Show Wine from Decanter twee jaar geleden, waar Willamette Valley in de prijzen viel, of Robert Parker, Jr. die toegeeft: “Oregon benut eindelijk zijn enorme potentieel”, of Isaac Asimov die in de New York Times stelde: “Willamette Valley is een plaats waar de pinot noir-idealen van finesse en gratie keer op keer worden waargemaakt.”

9.   Andere voorwaarden

Vrijwel alle wijn van de Willamette Valley heeft een druivenrasaanduiding en moet voor minstens 90 % uit dat ras bestaan. Dat is bepaald in de wet- en regelgeving van de staat Oregon (OAR 845 OLCC Regulations).

De oorsprong van de wijn moet nauwkeurig worden aangegeven. Staat op een etiket American Viticultural Area (AVA), dan moet ten minste 95 % in de fles afkomstig zijn van die AVA.

Alle wijnen van Willamette Valley moeten worden gevinifieerd en klaargemaakt voor botteling in Oregon, een vereiste om de kwaliteit en de oorsprong van de druiven veilig te stellen. Het uitgangspunt daarbij is dat een voorzichtige behandeling van deze delicate wijnen en de bevordering van samenwerking bij de afwerking van de wijn op de plaats waar de druiven werden geteeld, van belang zijn. Als op een wijnetiket “Willamette Valley AVA” als oorsprongsbenaming staat, moet de wijn volgens de federale etiketteringsvoorschriften (Code Federal Regulation, Titel 27 CFR 4.25, punt e), 3), iv)) volledig zijn afgewerkt in Oregon. In regelgevingsdocumenten heeft het Amerikaanse Alcohol and Tobacco Tax and Trade Bureau (TTB) “volledig afgewerkte” wijn als volgt gedefinieerd: wijn die “klaar is voor botteling, op behandelingen en assemblages na mits deze geen wijziging van klasse en type tot gevolg hebben.

Link naar het productdosser

https://willamettewines.com/wp-content/uploads/2020/03/2020-02-GUIDELINES-FOR-PROTECTED-GEOGRAPHICAL-INDICATION-Willamette-Valley.091718.add-092519.100819,030520.pdf


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.