ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 43

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
8 februari 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Comité voor systeemrisico's

2021/C 43/01

Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 22 december 2020 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (ESRB/2020/16)

1


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2021/C 43/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.9609 — Mann Mobilia/Tessner Holding/Tejo/Roller) ( 1 )

10


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2021/C 43/03

Kennisgeving aan de personen, groepen en entiteiten die geplaatst zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad, en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad

11

2021/C 43/04

Kennisgeving aan de betrokkenen die geplaatst zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad, en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad

13

2021/C 43/05

Kennisgeving aan de persoon op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad en van Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan van toepassing zijn

14

2021/C 43/06

Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad en Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan van toepassing zijn

15

2021/C 43/07

Kennisgeving aan bepaalde personen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran

16

 

Europese Commissie

2021/C 43/08

Wisselkoersen van de euro — 5 februari 2021

17


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

AANBEVELINGEN

Europees Comité voor systeemrisico's

8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/1


AANBEVELING VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

van 22 december 2020

tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen

(ESRB/2020/16)

(2021/C 43/01)

DE ALGEMENE RAAD VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (1), en met name artikel 3 en de artikelen 16 tot en met 18,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), en met name artikel 458, lid 8,

Gezien Besluit ESRB/2011/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 januari 2011 houdende goedkeuring van het reglement van orde van het Europees Comité voor systeemrisico’s (3), en met name artikelen 18 tot en met 20,

Overwegende dat:

(1)

Om effectieve en consistente nationale macroprudentiële beleidsmaatregelen te waarborgen, is het van belang de uit hoofde van Unierecht verplichte wederkerigheid aan te vullen met vrijwillige wederkerigheid.

(2)

Het in Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (4) vastgelegde kader inzake vrijwillige toepassing van wederkerigheid voor macroprudentiële beleidsmaatregelen beoogt te verzekeren dat op alle in een lidstaat geactiveerde en op blootstelling gebaseerde macroprudentiële beleidsmaatregelen wederkerigheid wordt toegepast in de andere lidstaten.

(3)

Krachtens Aanbeveling ESRB/2018/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (5) werd op 8 januari 2018 Aanbeveling ESRB/2015/2 gewijzigd teneinde de toepassing van wederkerigheid aan te bevelen van een 15-procentondergrens voor het gemiddelde risicogewicht inzake hypothecaire leningen voor niet-zakelijk onroerend goed die zijn gedekt door een hypotheek op in Finland gelegen wooneenheden, welke door Finanssivalvonta (de Finse toezichthoudende autoriteit) overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 werd toegepast op kredietinstellingen waaraan in Finland een vergunning is verleend en die de interneratingbenadering (IRB) hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten.

(4)

Naar aanleiding van het besluit van Finanssivalvonta van 30 september 2020 om de ondergrens voor het risicogewicht met ingang van 31 december 2020 niet te verlengen, heeft de Algemene Raad van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) besloten de Finse maatregel uit te sluiten van de lijst van macroprudentiële beleidsmaatregelen waarvan de toepassing van wederkerigheid uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt aanbevolen.

(5)

Aanbeveling ESRB/2015/2 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

AFDELING 1

WIJZIGINGEN

Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In afdeling 1 wordt subaanbeveling C(1) vervangen door:

“1.

De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de door andere betrokken autoriteiten vastgestelde en door het ESRB voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen macroprudentiële beleidsmaatregelen. Aanbevolen wordt dat wederkerigheid wordt toegepast op de volgende in de bijlage nader uiteengezette maatregelen:

België:

een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend en die de IRB hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten, welk risicogewichtopslagbedrag is opgebouwd uit:

a)

een forfaitair risicogewichtopslagbedrag van vijf procentpunten, en

b)

een evenredig risicogewichtopslagbedrag dat bestaat uit 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de portefeuille van aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed;

Frankrijk:

een verscherping van de limieten voor grote blootstellingen, zoals vastgelegd in artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast met maatschappelijke zetel in Frankrijk, naar vijf procent van in aanmerking komend kapitaal, toegepast, overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013, op mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII’s) en andere systeemrelevante instellingen (O-SII’s) op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter;

Zweden:

een kredietinstellingspecifieke 25-procent ondergrens voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten, toegepast op de door onroerend goed gedekte aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013, op kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten.”.

2)

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze aanbeveling.

AFDELING II

INWERKINGTREDING

Deze aanbeveling treedt in werking op 1 januari 2021.

Gedaan te Frankfurt am Main, 22 december 2020.

Hoofd van het ESRB-secretariaat,

namens de Algemene Raad van het ESRB,

Francesco MAZZAFERRO


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.

(2)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  PB C 58 van 24.2.2011, blz. 4.

(4)  Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 15 december 2015 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 97 van 12.3.2016, blz. 9).

(5)  Aanbeveling ESRB/2018/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 8 januari 2018 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 41 van 3.2.2018, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt als volgt vervangen:

“BIJLAGE

België

Een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend en de IRB hanteren en toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013. Het opslagbedrag is opgebouwd uit twee componenten:

a)

een forfaitair risicogewichtopslagbedrag van vijf procentpunten, en

b)

een evenredig risicogewichtopslagbedrag dat bestaat uit 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de portefeuille van aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed.

I.   Beschrijving van de maatregel

1.

De Belgische maatregel, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013, die werd opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend en die de IRB gebruiken, bestaat uit een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, welk risicogewichtopslagbedrag bestaat uit twee componenten:

a)

de eerste component bestaat uit een verhoging van vijf procentpunten van het risicogewicht voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, zulks na berekening van het tweede deel van het risicogewichtopslagbedrag overeenkomstig punt b);

b)

de tweede component bestaat uit een verhoging van het risicogewicht van 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de portefeuille bestaande uit aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die zijn gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke leningen, dat werd berekend overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde.

II.   Wederkerigheid

2.

Overeenkomstig artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten aanbevolen om wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel door de maatregel binnen de in subaanbeveling C(3) bedoelde uiterste termijn toe te passen op in België gelegen bijkantoren van kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend, welke instellingen de IRB hanteren.

3.

Betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel door toepassing van deze maatregel op kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die de IRB hanteren, welke kredietinstellingen directe blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed. Overeenkomstig subaanbeveling C(2) wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen dezelfde maatregel toe te passen als de maatregel die door de activerende autoriteit binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde termijn in België ten uitvoer is gelegd.

4.

Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel niet beschikbaar is in hun rechtsgebied, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen om na raadpleging van het ESRB een in hun rechtsgebied beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen waarvan de werking de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel het dichtst nadert waaronder de vaststelling van toezichtmaatregelen en -bevoegdheden zoals bedoeld in titel VII, hoofdstuk 2, afdeling IV, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1). De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel binnen vier maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

III.   Materialiteitsdrempel

5.

Teneinde de potentiële toepassing van het de minimis-beginsel door de wederkerigheid toepassende autoriteiten te sturen, wordt de maatregel aangevuld met een instellingspecifieke materialiteitsdrempel ten belope van 2 miljard EUR.

6.

Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaat een vrijstelling verlenen aan afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die de IRB hanteren, welke kredietinstellingen niet-materiële portfolio’s aan woningkredieten hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed en die onder de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR blijven. Bij de toepassing van de materialiteitsdrempel moeten de betrokken autoriteiten de materialiteit van blootstellingen monitoren en aan de autoriteiten wordt aanbevolen om de Belgische maatregel toe te passen op de eertijds vrijgestelde afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend wanneer de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR wordt doorbroken.

7.

Indien er geen IRB-kredietinstellingen zijn waaraan in betreffende lidstaten een vergunning is verleend, welke kredietinstellingen in België gevestigde bijkantoren hebben of die directe blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, welke bijkantoren de IRB hanteren en blootstellingen hebben van 2 miljard EUR of meer ten aanzien van de Belgische markt voor niet-zakelijk onroerend goed, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten krachtens afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel. In dat geval moeten de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en wordt de autoriteiten aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel wanneer een kredietinstelling die de IRB hanteert de drempel van 2 miljard EUR overschrijdt.

8.

Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR een aanbevolen maximumdrempelniveau. Wederkerigheid toepassende betrokken autoriteiten kunnen derhalve in voorkomende gevallen binnen hun rechtsgebied een lagere drempel toepassen, en niet de aanbevolen drempel, of wederkerigheid toepassen ten aanzien van de maatregel zonder enige materialiteitsdrempel.

Frankrijk

Een verscherping van de limieten voor grote blootstellingen, zoals vastgelegd in artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast met maatschappelijke zetel in Frankrijk, naar vijf procent van in aanmerking komend kapitaal, overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013, toegepast op mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII’s) en andere systeemrelevante instellingen (O-SII’s) op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter.

I.   Beschrijving van de maatregel

1.

De Franse maatregel, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en opgelegd aan G-SII’s en O-SII’s op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter (niet op gesubconsolideerd niveau), bestaat uit de verscherping van de limieten voor grote blootstellingen naar vijf procent van hun in aanmerking komend kapitaal, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast die hun maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben.

2.

Een niet-financiële vennootschap wordt gedefinieerd als een natuurlijke of rechtspersoon krachtens het privaatrecht met maatschappelijke zetel in Frankrijk, en die op haar niveau en op het hoogste consolidatieniveau behoort tot de sector niet-financiële vennootschappen als omschreven bijlage A, punt 2.45 bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

3.

De maatregel wordt als volgt toegepast op blootstellingen aan niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk en voor blootstellingen aan groepen van verbonden niet-financiële vennootschappen:

a)

voor niet-financiële vennootschappen die deel uitmaken van een groep verbonden niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau in Frankrijk hebben, geldt de maatregel voor de som van de netto blootstellingen tegenover de groep en alle verbonden entiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

voor niet-financiële vennootschappen die deel uitmaken van een groep verbonden niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau buiten Frankrijk hebben, geldt de maatregel voor de som van:

i)

de blootstellingen aan deze niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben;

ii)

de blootstellingen aan de entiteiten in Frankrijk of in het buitenland waarover de in punt i) bedoelde niet-financiële vennootschappen rechtstreekse of onrechtstreekse zeggenschap hebben in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013, en

iii)

de blootstellingen aan de entiteiten in Frankrijk of in het buitenland die economisch afhankelijk zijn van de in punt i) bedoelde niet-financiële vennootschappen, in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel niet in Frankrijk hebben en geen dochteronderneming of economisch afhankelijke entiteit zijn van, en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks gecontroleerd worden door, een niet-financiële vennootschap die haar maatschappelijke zetel in Frankrijk heeft, vallen daarom buiten de werkingssfeer van de maatregel.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de maatregel van toepassing nadat rekening werd gehouden met de effecten van kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

4.

Een G-SII of een O-SII moet een niet-financiële vennootschap die haar maatschappelijke zetel in Frankrijk heeft als groot beschouwen, indien de oorspronkelijke blootstelling aan de niet-financiële vennootschap, of aan de groep van verbonden niet-financiële vennootschappen in de zin van punt 3 gelijk is aan of hoger is dan 300 miljoen EUR. De oorspronkelijke blootstellingswaarde wordt berekend overeenkomstig de artikelen 389 en 390 van Verordening (EU) nr. 575/2013, alvorens rekening te houden met de effecten van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen, zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 9 van Uitvoeringsverordening van de Commissie (EU) nr. 680/2014 (*3).

5.

Een niet-financiële vennootschap wordt geacht een hoge schuldenlast te hebben bij een hefboomratio van meer dan honderd procent en een financiëlekostendekkingsratio die lager is dan drie, berekend als volgt op het hoogste groepsconsolidatieniveau:

a)

de hefboomratio is de verhouding tussen de totale schuld minus liquide middelen en eigen vermogen, en

b)

de dekkingsratio van de financiële kosten is de verhouding tussen enerzijds de toegevoegde waarde plus exploitatiesubsidies minus: i) de loonlijst; ii) operationele belastingen en heffingen; iii) andere netto gewone bedrijfskosten exclusief nettorente en soortgelijke lasten, en iv) afschrijvingen en waardeverminderingen, en anderzijds rente en soortgelijke lasten.

De ratio’s worden berekend op basis van de overeenkomstig de boekhoudkundige aggregaten als gedefinieerd overeenkomstig de toepasselijke standaarden zoals gepresenteerd in de jaarrekening van de niet-financiële vennootschap, waar nodig gecertificeerd door een beëdigde accountant.

II.   Wederkerigheid

6.

Aan de betrokken autoriteiten wordt aanbevolen om wederkerigheid toe te passen op de Franse maatregel door deze maatregel toe te passen op G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau binnen het rechtsgebied van hun bancaire prudentiële perimeter.

7.

Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun rechtsgebied niet beschikbaar is wordt, in lijn met subaanbeveling C(2), de betrokken autoriteiten aanbevolen om na raadpleging van het ESRB de in hun rechtsgebied beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen waarvan de werking de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel het dichtst nadert. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel binnen zes maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

III.   Materialiteitsdrempel

8.

Teneinde de potentiële toepassing van het de minimis-beginsel door de wederkerigheid toepassende autoriteiten te sturen, wordt de maatregel aangevuld met een gecombineerde materialiteitsdrempel, welke bestaat uit:

a)

een drempel van 2 miljard EUR voor de totale oorspronkelijke blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van de bancaire prudentiële perimeter van de Franse sector niet-financiële vennootschappen;

b)

een drempel van 300 miljoen EUR toepasselijk op G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend met drempelwaarde gelijk aan of hoger dan de onder a) bedoelde drempelwaarde voor:

i)

een enkele oorspronkelijke blootstelling aan een niet-financiële vennootschap met maatschappelijke zetel in Frankrijk;

ii)

de som van de oorspronkelijke blootstellingen aan een groep van verbonden niet-financiële vennootschappen, die haar maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau in Frankrijk heeft, berekend in overeenstemming met punt 3, onder a);

iii)

de som van oorspronkelijke blootstellingen aan niet-financiële vennootschappen die hun met maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben en die deel uitmaken van de groep van verbonden niet-financiële vennootschappen die maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau buiten Frankrijk hebben, zoals gerapporteerd in de modellen C 28.00 en C 29.00 van bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014;

c)

een drempel van vijf procent van het in aanmerking komend kapitaal van G-SII’s of O-SII’s op het hoogste consolidatieniveau, voor blootstellingen die in punt b) geïdentificeerd worden nadat rekening werd gehouden met de effecten van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen.

De in de punten a) en b) bedoelde drempelwaarden moeten worden toegepast, ongeacht of de betrokken entiteit of niet-financiële vennootschap een hoge schuldenlast heeft of niet.

De oorspronkelijke blootstellingswaarde waarnaar in de punten a) en b) wordt verwezen, moet worden berekend overeenkomstig de artikelen 389 en 390 van Verordening (EU) nr. 575/2013, voordat rekening wordt gehouden met het effect van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen zoals gerapporteerd conform artikel 9 van Uitvoeringsverordening van de Commissie (EU) nr. 680/2014.

9.

In lijn met afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaat G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter vrijstellen als zij de in punt 8 bedoelde gecombineerde materialiteitsdrempel niet schenden. Bij toepassing van de materialiteitsdrempel zouden de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen moeten monitoren, alsook de blootstellingsconcentratie van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan grote niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen om de Franse maatregel toe te passen op eertijds vrijgestelde G-SII’s en O-SII’s, waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter, wanneer de in punt 8 bedoelde materialiteitsdrempel wordt geschonden. De betrokken autoriteiten wordt eveneens aangemoedigd om de systeemrisico’s in verband met de verhoogde hefboomwerking van grote niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk te signaleren aan andere marktdeelnemers in hun rechtsgebied.

10.

Wanneer er geen G-SII’s of O-SII’s bestaan op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter waaraan in de betreffende lidstaten een vergunning is verleend en die blootstellingen hebben aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen boven de in punt 8 bedoelde materialiteitsdrempel, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten krachtens afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Franse maatregel. In dit geval zouden de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen moeten monitoren, alsook de blootstellingsconcentratie van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan grote niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben; hen wordt aanbevolen om op de Franse maatregel wederkerigheid toe te passen op eertijds vrijgestelde G-SII’s en O-SII’s, waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter, wanneer de in punt 8 bedoelde materialiteitsdrempel wordt geschonden. De betrokken autoriteiten wordt eveneens aangemoedigd om de systeemrisico’s in verband met de verhoogde hefboomwerking van grote niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel in Frankrijk hebben te signaleren aan andere marktdeelnemers in hun rechtsgebied.

11.

Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de gecombineerde materialiteitsdrempel waarnaar wordt verwezen in lid 8, een aanbevolen maximumdrempelniveau. Wederkerigheid toepassende betrokken autoriteiten kunnen derhalve in voorkomende gevallen een voor hun rechtsgebied een lagere drempel toepassen, en niet de aanbevolen drempel, of wederkerigheid ten aanzien van de maatregel toepassen zonder een materialiteitsdrempel.

Zweden

Een kredietinstellingspecifieke 25-procent ondergrens voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op de portefeuille bestaande uit door onroerende goed gedekte aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren, voor kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten.

I.   Beschrijving van de maatregel

1.

De Zweedse maatregel, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB hanteren, bestaat uit een kredietinstellingspecifieke 25-procent ondergrens voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten, toegepast op de portefeuille van door onroerende goed gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren.

2.

Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke blootstellingen, zoals berekend overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde.

II.   Wederkerigheid

3.

Overeenkomstig artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten aanbevolen om wederkerigheid toe te passen op de Zweedse maatregel door deze binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde termijn toe te passen op de in Zweden gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen waaraan in eigen land vergunning is verleend en die de IRB hanteren.

4.

Betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de Zweedse maatregel door deze toe te passen op kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en de IRB hanteren, welke kredietinstellingen directe door onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren hebben. Overeenkomstig subaanbeveling C(2) wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen dezelfde maatregel toe te passen als de maatregel die door de activerende autoriteit binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde uiterste termijn in Zweden ten uitvoer is gelegd.

5.

Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun rechtsgebied niet beschikbaar is, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen in om na raadpleging van het ESRB de in hun rechtsgebied beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen waarvan de werking de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel het dichtst nadert. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel binnen vier maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

III.   Materialiteitsdrempel

6.

Teneinde de potentiële toepassing van het de minimis-beginsel door de wederkerigheid toepassende autoriteiten te sturen, wordt de maatregel aangevuld met een instellingspecifieke materialiteitsdrempel ten belope van 5 miljard SEK.

7.

Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaat een vrijstelling verlenen aan afzonderlijke kredietinstellingen die de IRB hanteren en waaraan in eigen land een vergunning is verleend, welke kredietinstellingen niet-materiële door onroerende goederen gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben aan in Zweden gevestigde debiteuren onder de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK. Bij de toepassing van de materialiteitsdrempel moeten de betrokken autoriteiten de materialiteit van blootstellingen monitoren en hen wordt aanbevolen om de Zweedse maatregel toe te passen op de eertijds vrijgestelde afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend, zodra de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK wordt overschreden.

8.

Indien er geen kredietinstellingen zijn waaraan in de betreffende lidstaten een vergunning is verleend die in Zweden gevestigde bijkantoren hebben of die directe blootstellingen hebben met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in Zweden gelegen onroerend goed, welke bijkantoren de IRB hanteren en blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door onroerend goed van 5 miljard SEK of aan in Zweden gevestigde debiteuren, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen op de Zweedse maatregel. In dat geval moeten de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en wordt hun aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Zweedse maatregel wanneer een kredietinstelling die de IRB hanteert de drempel van 5 miljard SEK overschrijdt.

9.

Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK een aanbevolen maximumdrempelniveau. Betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen kunnen derhalve in voorkomende gevallen voor hun rechtsgebied een lagere drempel vaststellen in plaats van de aanbevolen drempel, of wederkerigheid toepassen ten aanzien van de maatregel zonder een materialiteitsdrempel.
.

(*1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(*2)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 28.6.2014, blz. 1).”


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/10


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.9609 — Mann Mobilia/Tessner Holding/Tejo/Roller)

(Voor de EER relevante tekst)

(2021/C 43/02)

Op 30 november 2020 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Duits en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32020M9609. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/11


Kennisgeving aan de personen, groepen en entiteiten die geplaatst zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad, en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad

(2021/C 43/03)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de bovengenoemde personen, groepen en entiteiten die op de lijst in Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad (1) en in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad (2) zijn geplaatst.

De Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld dat de redenen voor de plaatsing van de personen, groepen en entiteiten op de bovengenoemde lijst van personen, groepen en entiteiten als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad (3) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (4) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, nog steeds geldig zijn. De Raad heeft derhalve besloten om deze personen, groepen en entiteiten op de lijst te handhaven.

In Verordening (EG) nr. 2580/2001 is bepaald dat alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die in het bezit zijn van de betrokken personen, groepen en entiteiten, worden bevroren en dat aan deze personen, groepen en entiteiten noch direct, noch indirect tegoeden, andere financiële activa of economische middelen ter beschikking mogen worden gesteld.

De betrokken personen, groepen en entiteiten worden erop geattendeerd dat zij bij de in de bijlage bij de verordening vermelde bevoegde instanties van de betrokken lidstaat (lidstaten) een machtiging tot het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen kunnen aanvragen (zie artikel 5, lid 2, van de verordening).

De personen, groepen en entiteiten die op de lijst worden gehandhaafd, kunnen de Raad verzoeken de motivering ter zake aan hen mede te delen (voor zover deze niet reeds aan hen is medegedeeld). Dit verzoek dient aan het volgende adres te worden gericht:

Raad van de Europese Unie (t.a.v.: COMET designations)

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De betrokken personen, groepen en entiteiten kunnen te allen tijde, onder overlegging van eventuele bewijsstukken, de Raad verzoeken het besluit om hen op bovengenoemde lijst te plaatsen en te handhaven, te heroverwegen; een dergelijk verzoek dient aan bovengenoemd adres te worden gericht. Het verzoek zal na ontvangst worden behandeld. In dit verband worden de betrokken personen, groepen en entiteiten geattendeerd op de regelmatige toetsing van de lijst door de Raad overeenkomstig artikel 1, lid 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. Verzoeken dienen uiterlijk op 31 maart 2021 te worden ingediend om bij de volgende toetsing te kunnen worden behandeld.

De betrokken personen, groepen en entiteiten worden er voorts op gewezen dat zij tegen hun aanwijzing beroep kunnen instellen bij het Gerecht van de Europese Unie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 263, vierde en zesde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


(1)  PB L 43 van 8.2.2021, blz. 14.

(2)  PB L 43 van 8.2.2021, blz. 1.

(3)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.

(4)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.


8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/13


Kennisgeving aan de betrokkenen die geplaatst zijn op de lijst van personen, groepen en entiteiten bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad, en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad

(2021/C 43/04)

De aandacht van de betrokkenen wordt gevestigd op onderstaande informatie, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1).

De rechtsgrondslag voor deze verwerking wordt gevormd door Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (2), als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142 van de Raad (3), en Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad (4), als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138 van de Raad (5).

De verwerkingsverantwoordelijke is de Raad van de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de directeur-generaal Relex (Externe betrekkingen) van het secretariaat-generaal van de Raad. RELEX.1.C, de dienst die met de verwerking is belast, is bereikbaar op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Het doel van de verwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn in overeenstemming met Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB, als geactualiseerd bij Besluit (GBVB) 2021/142, en Verordening (EG) nr. 2580/2001, als uitgevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/138.

De betrokkenen zijn de natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld in Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB en Verordening (EG) nr. 2580/2001.

De verzamelde persoonsgegevens omvatten gegevens die nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden uitgewisseld met de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie.

Onverminderd de beperkingen uit hoofde van artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van toegang, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn of de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, of voor de duur van eventueel begonnen gerechtelijke procedures.

Onverminderd een eventueel gerechtelijk of administratief beroep of een buitengerechtelijke voorziening, kunnen betrokkenen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een klacht indienen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725.


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 93.

(3)  PB L 43 van 8.2.2021, blz. 14.

(4)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

(5)  PB L 43 van 8.2.2021, blz. 1.


8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/14


Kennisgeving aan de persoon op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad en van Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan van toepassing zijn

(2021/C 43/05)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de persoon die vermeld wordt in bijlage II bij Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad (1) en in bijlage II bij Verordening (EU) 2015/735 van de Raad (2) betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan.

De Raad van de Europese Unie heeft na evaluatie van de lijst van personen die in deze bijlagen worden aangewezen, vastgesteld dat de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2015/740 en van Verordening (EU) 2015/735 van toepassing moeten blijven op die persoon.

De betrokkene wordt erop geattendeerd dat hij een verzoek kan richten tot de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat (lidstaten), zoals vermeld op de websites in bijlage III bij Verordening (EU) 2015/735, om toestemming te verkrijgen voor het gebruik van bevroren tegoeden voor basisbehoeften of specifieke betalingen (zie artikel 6 van de verordening).

De betrokkene kan onder overlegging van bewijsstukken uiterlijk op 30 november 2021 een verzoek tot de Raad richten om het besluit, hem in de bovengenoemde lijsten op te nemen, te heroverwegen. Dit verzoek moet naar het volgende adres worden gestuurd:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

Email: sanctions@consilium.europa.eu


(1)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 52.

(2)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 13.


8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/15


Kennisgeving aan de personen op wie de beperkende maatregelen van Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad en Verordening (EU) 2015/735 van de Raad betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Zuid-Sudan van toepassing zijn

(2021/C 43/06)

De betrokkenen worden gewezen op onderstaande informatie, conform artikel 16 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1).

De rechtsgrond voor de verwerking van de gegevens is Besluit (GBVB) 2015/740 van de Raad (2) en Verordening (EU) 2015/735 van de Raad (3).

De afdeling RELEX.1.C. van het directoraat-generaal Buitenlandse Zaken, Uitbreiding en Civiele Bescherming (Relex) van het secretariaat-generaal van de Raad (SGR) is belast met de verwerking van de gegevens. Deze is bereikbaar op het volgende adres:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

De functionaris voor gegevensbescherming van het SGR is bereikbaar op het volgende adres:

Functionaris voor gegevensbescherming

data.protection@consilium.europa.eu

Het doel van de verwerking is het opstellen en actualiseren van de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, conform Besluit (GBVB) 2015/740 en Verordening (EU) 2015/735.

De betrokkenen zijn natuurlijke personen die voldoen aan de criteria voor plaatsing op de lijst als vastgesteld in Besluit (GBVB) 2015/740 en Verordening (EU) 2015/735.

De verzamelde persoonsgegevens zijn die welke nodig zijn voor de correcte identificatie van de betrokken persoon, de motivering en eventuele andere daarmee verband houdende gegevens.

De verzamelde persoonsgegevens kunnen zo nodig worden uitgewisseld met de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie.

Onverminderd de beperkingen als bepaald in artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 worden de rechten van de betrokkenen, waaronder het recht van inzage, het recht op rectificatie en het recht van bezwaar, uitgeoefend volgens Verordening (EU) 2018/1725.

De persoonsgegevens worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf het moment waarop de betrokkene is geschrapt van de lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn, of totdat de geldigheidsduur van de maatregel is verstreken, of voor de duur van eventueel begonnen gerechtelijke procedures.

Onverminderd eventuele voorzieningen in rechte of administratieve of buitengerechtelijke beroepen kunnen betrokkenen volgens Verordening (EU) 2018/1725 een klacht indienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (edps@edps.europa.eu).


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 52.

(3)  PB L 117 van 8.5.2015, blz. 13.


8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/16


Kennisgeving aan bepaalde personen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen van Besluit 2011/235/GBVB van de Raad en Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran

(2021/C 43/07)

De volgende informatie wordt ter kennis gebracht van de heer AHMADI-MOQADDAM Esmail (nr. 1), de heer FAZLI Ali (nr. 4), de heer MOTLAGH Bahram Hosseini (nr. 8), de heer RAJABZADEH Azizollah (nr. 11), de heer JAFARI-DOLATABADI Abbas (nr. 19), de heer MOHSENI-EJEI Gholam-Hossein (nr. 21), de heer MORTAZAVI Said (nr. 22), de heer ZARGAR Ahmad (nr. 27), de heer ABBASZADEH-MESHKINI, Mahmoud (nr. 33), de heer AKBARSHAHI Ali-Reza (nr. 34), de heer GANJI Mostafa Barzegar (nr. 39), de heer HABIBI Mohammad Reza (nr. 40), de heer HEJAZI Mohammad (nr. 41), de heer JAZAYERI Massoud (nr. 44), de heer JOKAR Mohammad Saleh (nr. 45), de heer KAMALIAN Behrouz (nr. 46), de heer KHALILOLLAHI Moussa (nr. 47), de heer MAHSOULI Sadeq (nr. 48), de heer LARIJANI Sadeq (nr. 65), de heer MIRHEJAZI Ali (nr. 66), de heer SAEEDI Ali (nr. 67), de heer MORTAZAVI Seyyed Solat (nr. 69), de heer RASHIDI AGHDAM Ali Ashraf (nr. 79) en de heer KHORAMABADI, Abdolsamad (nr. 87), die zijn opgenomen in de bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB van de Raad (1) en in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad (2) betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran.

De Raad is voornemens vast te houden aan de beperkende maatregelen tegen bovengenoemde personen, met vermelding van nieuwe motiveringen. Deze personen worden hierbij op de hoogte gebracht van het feit dat zij bij de Raad een verzoek kunnen indienen om kennis te nemen van de motivering betreffende hun aanwijzing. Het verzoek dient vóór 15 februari 2021 naar het volgende adres te worden gestuurd:

Raad van de Europese Unie

Secretariaat-generaal

RELEX.1.C

Wetstraat 175

1048 Brussel

BELGIË

E-mail: sanctions@consilium.europa.eu

Vóór 26 februari 2021 ingekomen opmerkingen zullen in aanmerking worden genomen in het kader van de periodieke evaluatie door de Raad, overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2011/235/GBVB en artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) nr. 359/2011.


(1)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51.

(2)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.


Europese Commissie

8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 43/17


Wisselkoersen van de euro (1)

5 februari 2021

(2021/C 43/08)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1983

JPY

Japanse yen

126,72

DKK

Deense kroon

7,4362

GBP

Pond sterling

0,87538

SEK

Zweedse kroon

10,1228

CHF

Zwitserse frank

1,0825

ISK

IJslandse kroon

154,90

NOK

Noorse kroon

10,3068

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,806

HUF

Hongaarse forint

356,58

PLN

Poolse zloty

4,5023

RON

Roemeense leu

4,8747

TRY

Turkse lira

8,4753

AUD

Australische dollar

1,5761

CAD

Canadese dollar

1,5344

HKD

Hongkongse dollar

9,2900

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6776

SGD

Singaporese dollar

1,6033

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 345,45

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

17,9407

CNY

Chinese yuan renminbi

7,7535

HRK

Kroatische kuna

7,5613

IDR

Indonesische roepia

16 820,24

MYR

Maleisische ringgit

4,8777

PHP

Filipijnse peso

57,641

RUB

Russische roebel

89,6325

THB

Thaise baht

36,069

BRL

Braziliaanse real

6,5248

MXN

Mexicaanse peso

24,3490

INR

Indiase roepie

87,3670


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.