ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 37

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
2 februari 2021


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Comité van de Regio's

 

141e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 8.12.2020-10.12.2020

2021/C 37/01

Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021

1

 

ADVIEZEN

 

Comité van de Regio's

 

141e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 8.12.2020-10.12.2020

2021/C 37/02

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Naar een duurzamer toerisme voor steden en regio’s in de EU

8

2021/C 37/03

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-strategie om het platteland te doen heropleven

16

2021/C 37/04

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Van boer tot bord: de lokale en regionale dimensie

22

2021/C 37/05

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Evaluatie van de economische governance

28

2021/C 37/06

Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Kansen en synergieën van een preventieve aanpassing aan de klimaatverandering om de duurzaamheid en de kwaliteit van het bestaan in regio’s en gemeenten te bevorderen: Welke randvoorwaarden zijn hiervoor vereist?

33

2021/C 37/07

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de gevolgen van de klimaatverandering voor de regio’s: een evaluatie van de Europese Green Deal

40

2021/C 37/08

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de versterking van het lokaal bestuur en de representatieve democratie via nieuwe instrumenten op het gebied van digitale technologie

47

2021/C 37/09

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over uitdagingen voor het openbaar vervoer in steden en metropolitane regio’s

51

2021/C 37/10

Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het verslag van de Commissie betreffende de uitvoering van de mededeling van de Commissie over een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU

57


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Comité van de Regio's

141e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 8.12.2020-10.12.2020

2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/1


Resolutie van het Europees Comité van de Regio’s over het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021

(2021/C 37/01)

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S (CvdR),

Gelet op:

het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021 (1);

het Protocol betreffende de samenwerking met de Europese Commissie van februari 2012;

de resolutie van het CvdR over de prioriteiten van het Europees Comité van de Regio’s voor 2020-2025 (2);

de resolutie van het CvdR over de voorstellen van het Europees Comité van de Regio’s betreffende het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021 (3);

1.

onderstreept de absolute noodzaak om de gevolgen van de pandemie te verzachten, aangezien de coronacrisis de bestaande sociale, economische en territoriale ongelijkheden vergroot, zoals blijkt uit de eerste jaarlijkse lokale en regionale barometer van het CvdR;

2.

benadrukt dat de lokale en regionale overheden centraal moeten staan bij het ontwerp en de uitvoering van de agenda voor sociaal-economisch herstel na COVID-19. Het CvdR steunt het streven van de EU om in de groene en digitale transitie een leidende rol te spelen. Het verbindt zich ertoe nauw samen te werken met relevante belanghebbenden om de balans op te maken van de lessen die tot nu toe uit de aanpak van de COVID-19-crisis zijn getrokken, en om na te gaan hoe Europa zich op soortgelijke toekomstige crises kan voorbereiden;

3.

dringt er bij de Europese Commissie op aan het voortouw te nemen in een snelle procedure om te komen tot een bevredigende en permanente oplossing voor de humanitaire crisis in het Middellandse Zeegebied. De procedure moet in de eerste plaats gericht zijn op de bescherming van de levens van migranten, maar ook op het waarborgen van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Het CvdR en de lokale en regionale overheden bieden elke vorm van samenwerking aan;

4.

steunt daarom de aanpak van de Europese Commissie om de politieke prioriteiten van de EU uit te zetten aan de hand van het jaarlijkse strategische prognoseverslag, waaraan het CvdR zal bijdragen met gegevens van lokale en regionale overheden uit de hele EU;

5.

deelt de mening dat de conferentie over de toekomst van Europa zo spoedig mogelijk van start moet gaan. Door het CvdR, de spreekbuis van de lokale en regionale overheden, volledig bij alle organen van de conferentie te betrekken zou het project dichter bij de Europese burgers gebracht en diepgaander nagedacht kunnen worden over hoe het beleid, de procedures en het institutionele kader van de EU dienen te worden veranderd. Het CvdR hamert erop dat in alle openbare raadplegingen in het kader van de conferentie voor maximale pluriformiteit moet worden gezorgd;

6.

roept de andere Europese instellingen op om samen met het CvdR een proefmodel te ontwikkelen voor een permanente en gestructureerde dialoog met de burgers via de lokale en regionale overheden. Hiermee zou ook het EU-besluitvormingsproces kunnen worden verbeterd;

7.

wijst er nogmaals op dat de lokale en regionale overheden bij het ontwerp en de uitvoering van het EU-beleid moeten worden betrokken, niet in de laatste plaats op de gebieden waar zij het voortouw nemen, met name door de beginselen van actieve subsidiariteit en multilevel governance correct toe te passen en te veralgemenen. Het CvdR is ingenomen met het besluit van de Europese Commissie om zijn deelname aan het Fit for Future-platform te vergroten, en verbindt zich ertoe om via de regeringsgroep en de speciale RegHub-subgroep aan de doelstellingen van dit platform bij te dragen. Het benadrukt dat het lokale en regionale perspectief bij de herziening van Refit een prominentere plaats moet krijgen;

8.

verzoekt de Europese Commissie nogmaals er nauwlettend op toe te zien dat de gedragscode inzake partnerschap wordt toegepast bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en -programma’s voor 2021-2027, en ervoor te zorgen dat de deelname van lokale en regionale overheden neerkomt op volwaardig partnerschap. De governance van het Europees Semester zou duidelijker moeten worden geënt op de beginselen van partnerschap en multilevel governance, temeer daar het Europees Semester richtsnoeren verschaft voor de cohesieprogramma’s voor 2021-2027 en voor de faciliteit voor herstel en veerkracht;

9.

zal de wetgevingsvoorstellen voor nieuwe eigen middelen zorgvuldig beoordelen, met name gelet op de mogelijke gevolgen ervan voor de lokale en regionale financiën en de burgers;

10.

onderstreept dat de wisselwerking op lokaal en regionaal niveau tussen de faciliteit voor herstel en veerkracht en de cohesiemiddelen moet worden verduidelijkt, dringt er met name in het licht van de faciliteit voor herstel en veerkracht bij de lidstaten op aan om de komende nationale hervormings- en investeringsplannen zowel horizontaal als van onderaf vorm te geven, en moedigt de meest uiteenlopende EU-instanties en belanghebbenden aan om in oktober 2021 deel te nemen aan het forum over de faciliteit voor herstel en veerkracht;

11.

is ingenomen met de toezegging van de Europese Commissie om de VN-agenda 2030 en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen alsmede de Overeenkomst van Parijs uit 2015 te gebruiken als basis voor de opbouw van het beleidskader voor duurzaam herstel in de EU;

12.

verwelkomt het “Fit for 55-pakket” van de Europese Commissie, maar meent dat een ambitieuzere emissiedoelstelling voor 2030 conform het standpunt van het Europees Parlement noodzakelijk en haalbaar is. Het CvdR verzoekt de Commissie om tegen deze achtergrond in het kader van haar “Fit for 55-pakket” met een ambitieuze EU-aanpassingsstrategie te komen waarin de nadruk duidelijk ligt op de centrale rol die de lokale en regionale overheden spelen bij de aanpassing aan de klimaatverandering;

13.

is klaar een gezamenlijke COP26-routekaart op te stellen in aanloop naar de COP26 bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) in Glasgow, met als doel de betrokkenheid van de EU op alle niveaus te laten zien en de rol en de bijdragen van de subnationale overheden in het kader van de Overeenkomst van Parijs en het UNFCCC voor het voetlicht te brengen. Het CvdR zal op die wijze de aandacht vestigen op de rol die steden en regio’s spelen bij de uitvoering en versnelling van klimaatmaatregelen dankzij praktische samenwerking met het bedrijfsleven, universiteiten, burgers en verschillende gemeenschappen;

14.

wijst erop dat het aangekondigde voorstel voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens nauw verband houdt met de herziening van het emissiehandelssysteem. Om discriminatie tussen ondernemingen uit de EU en uit derde landen te voorkomen, dringt het CvdR erop aan zorgvuldig te beoordelen welke gevolgen de geleidelijke afschaffing van gratis emissierechten zal hebben voor de energie-intensieve sectoren in de EU;

15.

zal nauwlettend toezien op de uitvoering van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en stelt voor om in de tweede helft van 2021 een forum over de rechtvaardige transitie te organiseren om de eerste politieke conclusies over die uitvoering te trekken;

16.

is van mening dat de multilevel energie- en klimaatdialogen meer moeten worden gepromoot en moeten worden uitgebreid tot alle gebieden van de Green Deal. Het CvdR dringt erop aan om de rol van de steden en regio’s bij de uitvoering van het klimaatmitigatie- en -adaptatiebeleid ten volle te erkennen en pleit voor een doeltreffend kader voor multilevel governance binnen het Europees klimaatpact. In dit licht is het CvdR ingenomen met de toezegging van de Europese Commissie om met een gezamenlijk actieplan te komen voor de uitvoering van de Green Deal, dat een Europees regionaal scorebord zou kunnen omvatten om bij te houden welke vooruitgang met die uitvoering op subnationaal niveau wordt geboekt;

17.

benadrukt dat de strategie voor de renovatiegolf dringend ten uitvoer moet worden gelegd en dat er snel mechanismen moeten worden ingevoerd om dit onderdeel van de transitie af te stemmen op lokale kenmerken en omstandigheden en om bestaande financiële en technische tekortkomingen aan te pakken. Het CvdR verzoekt in verband met de renovatiegolf en andere maatregelen om de regio’s, steden en gemeenten uitgebreide mogelijkheden te bieden om rechtstreeks toegang te krijgen tot Europese fondsen;

18.

is ingenomen met de ambitie van de Europese Commissie om als essentieel onderdeel van het groene herstelplan een actieplan te lanceren om de vervuiling van lucht, water en bodem tot nul terug te brengen. Het plan en de daaropvolgende wetgevingsbesluiten moeten gebaseerd zijn op belangrijke beginselen, te weten het voorzorgsbeginsel, het beginsel om de vervuiling bij de bron aan te pakken en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Dit actieplan zou samen met de lokale en regionale overheden ontwikkeld en uitgevoerd moeten worden via initiatieven als het Green City Accord en moeten leiden tot een ambitieus kader, waarbinnen rekening wordt gehouden met de verschillen en uiteenlopende omstandigheden in de lidstaten en nationale en lokale aanpassingen mogelijk zijn. In het plan moet een risicogebaseerde aanpak centraal staan om ervoor te zorgen dat maatregelen daar worden toegepast waar ze het meest zinvol zijn;

19.

dringt aan op specifieke doelstellingen voor de uitvoering van het nieuwe actieplan voor de circulaire economie om rekening te houden met regionale verschillen, met name op het gebied van afvalpreventie, overheidsopdrachten en publiek-private partnerschappen, aangezien op die manier innovatieve technologieën en de marktacceptatie daarvan worden gestimuleerd. Verder dient de belangrijke rol van de lokale en regionale overheden in een meer circulaire samenleving te worden erkend;

20.

verbindt zich ertoe de uitvoering van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 te ondersteunen en daarbij na te gaan welke bijdrage de lokale en regionale overheden kunnen leveren om de afname van bestuivers tegen te gaan en de gevaarlijke druk op het mariene milieu te verminderen. Het CvdR onderstreept het belang van landbeheer, landbouwpraktijken en duurzaam bosbeheer om habitats te herstellen en de Europese ecosystemen en natuurgebieden resistenter en sterker te maken. Het CvdR steunt de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om een rechtskader voor te stellen voor verplichte zorgvuldigheid in de toeleveringsketens voor de bosbouw- en landbouwproducten en producten die een risico vormen voor ecosystemen die in de EU in de handel worden gebracht. Tegelijkertijd mogen aanbieders van biologische producten niet onnodig administratief worden belast in vergelijking met aanbieders van synthetische en fossiele producten;

21.

pleit ervoor om de Europese regio’s volledig bij de uitvoering en monitoring van de “van boer tot bord”-strategie van de EU te betrekken. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie de doelstellingen van de Green Deal en met name de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie daadwerkelijk te verankeren in het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering ervan;

22.

dringt er bij de EU-instellingen op aan de nieuwe langetermijnvisie voor landelijke gebieden te vertalen in een EU-plattelandsagenda. Op die manier moet het beginsel van evenwicht tussen stad en platteland in al het EU-beleid worden verankerd, in overeenstemming met de doelstellingen voor territoriale cohesie. Verder moeten de lokale en regionale bestuursniveaus een grotere rol krijgen in de governance van het plattelandsbeleid;

23.

betreurt dat het in het werkprogramma ontbreekt aan ambities op maritiem gebied, en wijst op het strategische geopolitieke belang van geavanceerde maritieme industrieën en sterke kust- en maritieme regio’s. Het CvdR roept de Europese Commissie dan ook op een alomvattende agenda ter ondersteuning van blauwe industrieën en maritieme regio’s op te stellen;

24.

zegt toe input te zullen leveren voor het wetgevingsinitiatief voor een Europese norm voor groene obligaties, aangezien zo’n initiatief zeer nuttig zou zijn om op lokaal en regionaal niveau duurzame particuliere en publieke investeringen aan te trekken;

25.

wil dat in het kader van de herziening van de verordening betreffende het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) de ontbrekende schakels in grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur worden aangepakt en bepleit meer connectiviteit met de perifere en ultraperifere regio’s;

26.

is ingenomen met de toezeggingen van de Europese Commissie om met een wetgevingsvoorstel te komen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van platformwerkers. Het CvdR verwacht ook dat de wet inzake digitale diensten zal voorzien in minimumnormen voor eerlijk telewerken en digitale rechten voor werknemers;

27.

betreurt dat in 2021 geen voorstel ter regulering van kunstmatige intelligentie op stapel staat, als follow-up van het onlangs goedgekeurde witboek daarover;

28.

zal indicatoren ontwikkelen voor de digitale transformatie op lokaal en regionaal niveau, teneinde doelstellingen te kunnen vaststellen, de invoering van digitale platforms en een monitoringmechanisme voor het digitale decennium 2030 te versnellen, ongelijkheden aan te pakken en een digitale kloof te voorkomen;

29.

dringt aan op een alomvattende EU-aanpak voor veilige en veerkrachtige 5G-netwerken, aangezien breedbandconnectiviteit en de uitrol van 5G op lokaal en regionaal niveau in zowel stedelijke als plattelandsgebieden en eveneens in berggebieden, afgelegen regio’s en minder ontwikkelde regio’s van cruciaal belang aan het worden zijn;

30.

roept de Europese Commissie op om de plaatsgebonden dimensie van de EU-industriestrategie te versterken, het sectorale bereik ervan uit te breiden en de politieke coördinatie ervan op EU-niveau te vergroten, met name door het CvdR en de regionale overheden te betrekken bij het Industrieforum en bij de Europese alliantie voor grondstoffen, zodat regio’s en steden de verantwoordelijkheid voor de gelijktijdige groene en digitale transitie van hun industrie op zich kunnen nemen en de vruchten kunnen plukken van de mogelijkheden tot economische diversificatie van deze strategie, ook door de industrie te betrekken bij beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels met het oog op de ontwikkeling van passende vaardigheden om nieuwe banen te garanderen;

31.

zal samen met steden en regio’s die daartoe bereid zijn, laten zien hoe EOR-hubs kunnen helpen bij de ontwikkeling van plaatsgebonden regionale innovatie-ecosystemen en door hun Europese samenwerking bijdragen aan een snellere slimme en duurzame groei en het dichten van de innovatiekloof in Europa;

32.

stelt voor dat de Europese Commissie de lokale en regionale governance van de strategie voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) versterkt, aangezien de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie in alle EU-regio’s voor kmo’s enorm zijn en die gevolgen chronische problemen verergeren, zoals onvoldoende toegang tot financiering en betalingsachterstanden. Tevens kan zo rekening worden gehouden met de verschillende vormen en behoeften van kmo’s en de uiteenlopende economische en institutionele omstandigheden in Europa. Van zijn kant zal het CvdR samen met de Europese Commissie en het bedrijfsleven werken aan de verdere ontwikkeling en toepassing van een doelmatige kmo-test, met name via het netwerk van Europese Ondernemende Regio’s;

33.

verzoekt de Europese Commissie rekening te houden met de obstakels die lokale en regionale belanghebbenden verhinderen optimaal van de voordelen van de eengemaakte markt te profiteren, en kijkt uit naar het bijgewerkte verslag over belemmeringen voor de eengemaakte markt en de door de Commissie voorgenomen maatregelen om de dienstenrichtlijn volledig te handhaven. Het CvdR vraagt de Commissie ook om met een nieuw en beter voorstel voor het dienstenpaspoort te komen;

34.

is ingenomen met de focus van de Europese Commissie op een pakket maatregelen voor een eerlijke economie en kijkt uit naar het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, waaraan een empirischer en beleidsmatiger gebruik van het sociaal scorebord ten grondslag zou moeten liggen. Het CvdR zal de aandacht vestigen op de lokale en regionale dimensie van de pijler door actief deel te nemen aan de conferentie voorafgaand aan de sociale top in Porto in 2021. Voorts zal het CvdR samen met de Commissie werken aan de ontwikkeling van het initiatief voor lokale banenbeurzen;

35.

kijkt uit naar het nieuwe strategisch kader voor veiligheid en gezondheid op het werk. In dit verband verzoekt het CvdR de Europese Commissie om in 2021 vaart te zetten achter de vaststelling van 50 arbeidshygiënische blootstellingsgrenswaarden en deze al voor 2020 geformuleerde doelstelling uiteindelijk te realiseren;

36.

benadrukt dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de uitwerking van het actieplan voor de sociale economie, dat een sterke regionale en lokale dimensie kent;

37.

is tevreden dat de Europese Commissie zich heeft geschaard achter het pleidooi van het CvdR voor een kindergarantie, die de sociale integratie en het welzijn van kinderen ten goede zou komen en de rechten van kinderen zou vergroten;

38.

verwacht dat in de strategie voor personen met een handicap ambitieuze en meetbare streefdoelen worden geformuleerd voor alle beleidsterreinen. Het CvdR onderschrijft de doelstellingen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en zou graag willen dat de Europese Commissie de uitvoering daarvan op lokaal en regionaal niveau ondersteunt;

39.

merkt op dat het werkprogramma voor 2021 de herziening van de staatssteunregels op negen verschillende, voor de lokale en regionale overheden uiterst belangrijke gebieden behelst. Het CvdR zal derhalve actief aan deze herziening bijdragen. Daarbij zal het zich baseren op raadplegingen van het netwerk van regionale hubs voor de evaluatie van de uitvoering van EU-beleid, dat zich al buigt over de kaders voor diensten van algemeen economisch belang en regionale steun;

40.

is ingenomen met de flexibiliteit die wordt geboden dankzij de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact, die het mogelijk maakt snel krachtige beleidscoördinerende maatregelen te nemen. Het CvdR benadrukt dat deze clausule van belang is zolang overheden te maken krijgen met buitengewone kosten in hun strijd tegen de COVID-19-pandemie en totdat naar behoren lessen kunnen worden getrokken uit de huidige crisis en we voor toekomstige crises toegerust en paraat zijn;

41.

betreurt in het werkprogramma het gebrek aan maatregelen voor een duurzaam herstel van de hard door de crisis geraakte toeristische sector, die van grote economische betekenis is voor talloze regio’s en zorgt voor lokale middelen van bestaan in heel Europa. Het CvdR herhaalt dat voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken en een gecoördineerde regionale aanpak moet worden geformuleerd om deze sector te redden en dat er een Europees toerismebeleid voor de lange termijn dient te komen;

42.

dringt aan op duidelijke mijlpalen en passende middelen om de Europese onderwijsruimte tegen 2025 te voltooien. Het CvdR steunt de inspanningen van de Europese Commissie om een cultuur van levenslang leren tot stand te brengen en het veranderen van baan in de EU te vergemakkelijken, en pleit voor gegarandeerde minimale kwalificaties en vaardigheden voor jongeren die in alle lidstaten worden erkend en gevalideerd, hetgeen in het kader van toekomstige individuele leerrekeningen en een Europees raamwerk voor microcredentials gerealiseerd zou moeten worden (op voorwaarde dat studieprogramma’s leidend blijven voor de organisatie van het hoger onderwijs);

43.

kijkt ernaar uit om met de Europese Commissie alle mogelijkheden van het platform voor kennisuitwisseling (KEP) te benutten om slimme en duurzame specialisatie te bevorderen en sociale innovatie en inclusie en innovatie-ecosystemen op lokaal en regionaal niveau te ondersteunen. Het CvdR beveelt aan om de activiteiten van het KEP en Science meets Regions samen met de Commissie ook op het niveau van de macroregio’s aan te sturen om het innovatiebeleid en slimme specialisatie te bevorderen;

44.

onderstreept dat de lokale en regionale overheden in de landen die kandidaat zijn om tot de EU toe treden en in de partnerlanden rond de EU moeten worden geholpen om de strategische prioriteiten van de EU na te streven en om een grotere kloof met de EU te voorkomen, met als uiteindelijk doel een beter herstel na de COVID-19-pandemie en de vergroting van de weerbaarheid op gemeenschapsniveau;

45.

vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie een mededeling over een vernieuwd partnerschap met de zuidelijke buurlanden wil opstellen en onderstreept, in het licht van het 25-jarig bestaan van het proces van Barcelona, dat de allianties tussen de noordelijke en de zuidelijke Middellandse Zeelanden moeten worden versterkt. In dit verband wijst het CvdR op het belang van het Europees nabuurschapsbeleid als belangrijk instrument om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken en benadrukt het dat het succes ervan zal afhangen van de vraag of de regionale en lokale overheden daar adequaat bij worden betrokken;

46.

staat vierkant achter de toezeggingen van de Europese Commissie om een leidende rol te blijven vervullen bij het versterken van op regels gebaseerd multilateralisme en om in de hervorming van de WTO de duurzameontwikkelingsdoelstellingen centraal te stellen. Een en ander zou in combinatie met een striktere handhaving van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling moeten bijdragen tot betere sociale, milieu- en klimaatnormen in derde landen;

47.

begrijpt dat de uitkomsten van de onderhandelingen met het VK nog ongewis zijn, maar is diep teleurgesteld dat in het werkprogramma voor 2021 met geen woord wordt gerept over de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, gezien de directe en dramatische gevolgen van de brexit voor veel lokale en regionale overheden in de EU. Het CvdR wacht daarom op het voorstel van de Europese Commissie over de reserve voor aanpassing aan de brexit en wil dat die reserve zodanig wordt opgezet dat er niet alleen economische tekorten in de lidstaten mee kunnen worden opgeheven, maar dat ook de territoriale dimensie van de brexit in aanmerking wordt genomen;

48.

is ermee ingenomen dat de Europese Commissie de nadruk legt op de noodzaak om EU-ondernemingen en de eengemaakte markt te beschermen tegen oneerlijke handels- en concurrentiepraktijken, wat met name blijkt uit de aangekondigde wetgevingsinitiatieven inzake een gelijker speelveld, overheidsopdrachten en duurzame corporate governance. Het CvdR maant het Europees Parlement en de Raad op te schieten met de onderhandelingen over de handhavingsverordening, het voorstel inzake de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en het instrument voor internationale overheidsopdrachten (dat verband houdt met de plurilaterale Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO);

49.

de Europese Commissie zou de koppeling tussen het cohesiebeleid en het aspect staatssteun van het mededingingsbeleid vanuit juridisch oogpunt moeten verbeteren en vergroten om te voorkomen dat technische belemmeringen en knelpunten de correcte uitvoering van de verschillende onderdelen ervan belemmeren, met name de acties die worden medegefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds en die onder de staatssteunregels vallen;

50.

herhaalt dat de lokale en regionale overheden moeten worden betrokken bij de vormgeving van een gezondheidsunie, aangezien zij in de meeste lidstaten aanzienlijke verantwoordelijkheden op het gebied van volksgezondheid hebben. Het CvdR is in dit verband ingenomen met het voornemen van de Europees Commissie om het EU-kader voor het opsporen van en het reageren op ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid te versterken, onder meer door de rol van de bestaande agentschappen te vergroten en een Europees agentschap voor geavanceerd biomedisch onderzoek en ontwikkeling op te richten. Wat dit betreft is het CvdR tevreden met het pakket maatregelen voor de Europese gezondheidsunie, dat gericht is op het versterken van de nationale coördinatie binnen de EU en van de bestaande structuren en mechanismen voor een betere bescherming, preventie, paraatheid en respons op EU-niveau tegen gevaren voor de menselijke gezondheid. Het CvdR wijst erop dat regionale en lokale zorgaanbieders bij deze nieuwe mechanismen moeten worden betrokken, waarmee ook de levering van geneesmiddelen en medische en ziekenhuisproducten zou moeten worden gefaciliteerd. Het staat ook volledig achter het voorstel om, in het verlengde van zijn eigen voorstel voor een Europees mechanisme voor noodsituaties op gezondheidsgebied, de EU de mogelijkheid te bieden een noodsituatie in de EU uit te roepen, hetgeen tot meer coördinatie zou leiden en de ontwikkeling, opslag en aanschaf van crisisrelevante producten mogelijk zou maken;

51.

verzoekt de Europese Commissie controle uit te oefenen op en corrigerende maatregelen te nemen tegen oneerlijke staatssteunpraktijken van verschillende actoren die profiteren van de tijdelijke Europese kaderregeling inzake staatssteun, wanneer er een reëel risico bestaat dat de correcte werking van de interne markt negatief wordt beïnvloed;

52.

is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, maar dringt aan op een grondige effectbeoordeling van het voorstel op lokaal en regionaal niveau om te waarborgen dat systemen interoperabel zijn en om de administratieve en financiële lasten tot een minimum te beperken;

53.

verzoekt de Europese Commissie in dialoog te gaan met het CvdR en geïnteresseerde regio’s over de komende evaluatie van de richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg;

54.

hamert er nogmaals op dat de toekomstige voorstellen in het kader van het nieuwe migratie- en asielpact in overeenstemming moeten zijn met het subsidiariteitsbeginsel en gebaseerd moeten zijn op solidariteit, met name met de regio’s waar de migratiedruk het hoogst is. In het pact moet ook worden erkend dat de lokale en regionale overheden een essentiële rol spelen bij de opvang en integratie van migranten en moet rechtstreekse Europese steun voor deze taken beschikbaar worden gesteld. Het CvdR blijft er verder op wijzen dat het cruciaal is om samen met de landen van herkomst en doorreis de diepere oorzaken van migratie aan te pakken en mensenhandel te bestrijden. Het is bereid zijn medewerking te verlenen door gegevens van lokale en regionale overheden te verstrekken en door permanente politieke contacten tussen hen en de Europese Commissie te faciliteren;

55.

herhaalt zijn voornemen om samen met de Europese Commissie te werken aan een project om er meer bekendheid aan te geven dat Europa zich inzet voor de bescherming van de waarden, identiteiten en het burgerschap van de EU via onderwijs en cultuur op regionaal en lokaal niveau. Het CvdR roept op basis van zijn prioriteiten voor 2020 tot 2025 de Europese Commissie nogmaals op om de voorstellen van het succesvolle Europese burgerinitiatief voor een betere bescherming van minderheden in de EU (MSPI) ten uitvoer te leggen;

56.

roept ertoe op het vrije verkeer in het Schengengebied te waarborgen door de coördinatie te versterken tussen alle lidstaten en regio’s die bij het beheer van de grenzen betrokken zijn. De Europese burgers hechten grote waarde aan hun bewegingsvrijheid in de EU, vooral na de recente beperkingen daarvan ten gevolge van de COVID-19-crisis. Deze vrijheid is zowel onlosmakelijk verbonden met het Europese burgerschap als cruciaal voor het ontstaan van een Europese identiteit;

57.

spreekt zijn volmondige steun uit voor de culturele en creatieve sectoren, die ernstig te lijden hebben onder de COVID-19-crisis, en roept op tot een cultuur van solidariteit tijdens de herstelfase. Het CvdR pleit voor significante aandacht voor cultureel erfgoed in het door Commissievoorzitter Von der Leyen aangekondigde “nieuwe Europese Bauhaus”-initiatief, dat deel uitmaakt van de renovatiegolfstrategie en waarin prestaties zouden moeten worden gecombineerd met inventiviteit;

58.

wacht nog steeds op een voorstel voor een richtlijn van de Europese Commissie ter versterking van het beginsel van gelijke beloning van vrouwen en mannen door middel van loontransparantie. Het CvdR herhaalt zijn verzoek aan de Europese Commissie om een besluit van de Raad voor te stellen dat als follow-up van de strategie inzake gendergelijkheid 2020-2025 alle soorten gendergerelateerd geweld aanmerkt als vormen van bijzonder zware criminaliteit in de zin van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ook dringt het CvdR er bij de Commissie op aan zich in te zetten voor de toetreding van de EU tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanboel van 2011). Het is ingenomen met de toezeggingen van de Commissie dienaangaande in haar werkprogramma voor 2021;

59.

is wat dit betreft zeer tevreden over het door de Europese Commissie voorgenomen initiatief om aan de vormen van Europese criminaliteit haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen jegens kwetsbare groepen toe te voegen, met name ter preventie en bestrijding van racisme, antisemitisme en discriminatie van LGBTI+-personen;

60.

dringt er bij de Europese instellingen op aan om het overleg af te ronden over en hun goedkeuring te hechten aan de voorgestelde verordening betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen. Zo’n mechanisme zou een langdurig, aanzienlijk en positief effect hebben op de toekomst van grensoverschrijdende samenwerking. Het CvdR onderstreept daarnaast de noodzaak van een adequaat EU-rechtskader om grensoverschrijdende openbare diensten efficiënt te kunnen oprichten en beheren, een noodzaak die tijdens de huidige crisis nog eens is gebleken. De bestaande kaders gaan vaak gepaard met enorme administratieve lasten en kosten, die veel lokale en regionale overheden ertoe brengen om hun plannen voor dit soort diensten op te geven, waardoor de Europese burgers in de betrokken regio’s benadeeld blijven;

61.

verzoekt de Europese Commissie om in haar toekomstige jaarlijkse werkprogramma’s een bijlage op te nemen met de specifieke voorstellen die zij dat jaar ten gunste van de ultraperifere regio’s wil voorleggen, aangezien de Europese Unie de unieke situatie van deze regio’s op politiek en juridisch niveau reeds heeft erkend, en om daarbij ook de wetgevingsvoorstellen aan te duiden die specifieke maatregelen voor de ultraperifere gebieden bevatten. Het is niet van belang of deze wetgevingsvoorstellen nu gebaseerd zijn op artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op een dubbele Verdragsrechtelijke grondslag of alleen op een algemene sectorale rechtsgrondslag voor de toepassing van het Verdrag, zolang ze maar de facto een differentiatie voor de ultraperifere regio’s behelzen. In bedoelde bijlage kunnen ook andere handelingen worden vermeld (mededelingen, verslagen) die de Europese Commissie dat jaar aan de ultraperifere gebieden wil wijden;

62.

herhaalt dat de Europese Commissie, gezien de grote kwetsbaarheid van de ultraperifere regio’s van de EU ten gevolge van COVID-19, begin 2021 haar strategie uit 2017 (mededeling “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, COM(2017) 623 final van 24.10.2017) moet actualiseren met nieuwe en doeltreffende sociale, economische, territoriale en culturele steunmaatregelen voor de ultraperifere regio’s;

63.

draagt zijn voorzitter op om deze resolutie aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Duitse, Portugese en Sloveense voorzitterschappen van de Raad van de EU en de voorzitter van de Europese Raad te doen toekomen.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2020) 690 final.

(2)  COR-2020-01392-00-00-RES-TRA (PB C 324 van 1.10.2020, blz. 8).

(3)  COR-2020-02622-00-00-RES-TRA (PB C 324 van 1.10.2020, blz. 16).


ADVIEZEN

Comité van de Regio's

141e CvdR-zitting op afstand — via Interactio, 8.12.2020-10.12.2020

2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/8


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Naar een duurzamer toerisme voor steden en regio’s in de EU

(2021/C 37/02)

Rapporteur:

Manuel Alejandro CARDENETE FLORES (ES/RE), viceminister van Toerisme, Vernieuwing, Justitie en Lokaal Bestuur van de regio Andalusië

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleidende opmerkingen

1.

benadrukt dat toerisme een strategische sector is, een instrument voor integratie en een belangrijke motor voor het sociaal-economisch herstel; de sector vertegenwoordigt meer dan 10 % van het bruto binnenlands product van de EU, biedt werkgelegenheid aan 26 miljoen mensen en is goed voor 6 % van de totale EU-export.

2.

Het CvdR onderstreept het belang van vervoer en mobiliteit als sleutelelementen voor de sociale, economische en territoriale samenhang van de EU, en benadrukt de noodzaak van slimme en duurzame mobiliteitsoplossingen, met name in regio’s waar de economische ontwikkeling het meeste in het gedrang komt omdat ze volledig afhankelijk zijn van lucht- en zeevervoer.

3.

De grote sociale, culturele, leeftijds- en inkomensverschillen tussen toeristen creëren enorme zakelijke mogelijkheden voor veel ondernemingen, gaande van multinationals tot micro-ondernemingen. Het toeristische ecosysteem omvat sectoren als de horeca, vervoer, cultuur, sport en recreatie en de dienstverlening door touroperators. In het toerisme zijn zo’n 2,4 miljoen ondernemingen actief, waarvan meer dan 90 % klein tot middelgroot is.

4.

Het CvdR steunt de aanbevelingen en richtlijnen van de Wereldorganisatie voor Toerisme (WOT) en de One Planet-visie voor een duurzaam herstel van de toeristische sector en het programma van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen op het gebied van toerisme en vervoer.

5.

Het onderschrijft de definitie van “duurzaam toerisme” zoals geformuleerd door de WOT, die het beschrijft als “een manier van reizen die rekening houdt met de huidige en toekomstige economische, sociale en milieugevolgen van toeristische activiteiten gelet op de behoeften van bezoekers, economie, milieu en de culturen van het gastland”.

6.

De crisis die door SARS-CoV-2 is veroorzaakt, heeft de situatie drastisch veranderd. Een onmetelijk aantal levens ging verloren en de economische gevolgen voor Europa zijn dramatisch, met persoonlijke verliezen, ernstige financiële problemen en het faillissement van tal van bedrijven, met name in de toeristische en de vervoerssector.

7.

Deze moeilijkheden zijn des te groter voor de ultraperifere regio’s van de EU, die zwaar leunen op de toeristische sector en uiterst sombere vooruitzichten hebben op economisch herstel omdat ze bijna volledig afhankelijk zijn van luchtvervoer en geen andere vervoerswijzen kunnen gebruiken.

8.

Het is van belang om duurzame toeristische dienstverlening te bevorderen, die rekening houdt met het rijke cultuurhistorische en het unieke natuurlijke erfgoed van Europa.

9.

Toerisme heeft een transversaal karakter, en dat is tijdens deze crisis gebleken, aangezien de krimp van de toeristische activiteit niet alleen bedrijfstakken als accommodatie, horeca en vervoer treft, maar ook veel hoogwaardige economische sectoren.

10.

Europa moet in deze crisis en eventuele toekomstige crises een proactieve en leidende rol blijven spelen en tijdig de nodige maatregelen nemen om de ineenstorting van de sector te voorkomen.

11.

Uit de huidige gezondheidscrisis als gevolg van COVID-19 is eens te meer gebleken hoe kwetsbaar het toerisme in is eilandgebieden, die het met schaarse middelen moeten stellen.

12.

Het is belangrijk dat de lidstaten en de EU-instellingen voldoende financiële middelen uittrekken om de sector te redden en een Europees langetermijnbeleid voor een duurzame toeristische sector ontwikkelen dat is gebaseerd op zorg voor het milieu en de strijd tegen de klimaatverandering.

13.

Er moeten maatregelen worden genomen om de huidige toerisme- en vervoersmodellen te verbeteren en ervoor te zorgen dat ze volledig duurzaam zijn vanuit sociaal, economisch en milieuoogpunt. Wat dit betreft moet de huidige crisis aanleiding geven tot een denkoefening over hoe toerisme en vervoer met het oog op de toekomst veerkrachtig en duurzaam kunnen worden gemaakt.

De impact van COVID-19 op de toeristische en de vervoerssector in Europa en de EU-maatregelen voor herstel en veerkracht op korte en middellange termijn: het pakket maatregelen inzake toerisme en vervoer

14.

De WOT schat de verliezen als gevolg van de pandemie in de wereldwijde toeristische sector in de eerste vijf maanden van 2020 al ruim drie keer hoger dan tijdens de internationale financiële crisis van 2009 (1).

15.

Het CvdR pleit voor een betere coördinatie tussen lidstaten bij het opleggen van verbods- en lockdownmaatregelen teneinde de heropleving van de sector te bevorderen, toeristen minder in verwarring te brengen en reizen aan te moedigen. Het is wat dit betreft verheugd over de inspanningen van de Europese Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om objectieve en accurate informatie te verstrekken over de ontwikkeling van de pandemie.

16.

Het benadrukt hoe belangrijk het voor de hervatting van het toerisme is om tot een gemeenschappelijke strategie voor de mobiliteit van mensen in de EU te komen en zo weer meer vertrouwen in reizen te kweken. Dat zou met name moeten gebeuren door middel van COVID-19-tests in het land van vertrek, d.w.z. voordat mensen aan hun reis beginnen, zodat ze veiliger kunnen reizen en niet in quarantaine hoeven.

17.

Het CvdR is ingenomen met de snelle reactie van de EU om het toerisme en het vervoer te redden, en met name de mededeling van de Europese Commissie getiteld “Toerisme en vervoer in en na 2020” en de bijbehorende aanbevelingen en richtsnoeren — het pakket toerisme en vervoer — die de lidstaten steun hebben geboden bij het herstellen van veilig en onbeperkt vrij verkeer en het heropenen van de binnengrenzen, het aanpakken van de liquiditeitscrisis en het herstellen van het vertrouwen van de consument.

18.

Het is ook ingenomen met de goedkeuring van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun (2), die de lidstaten in staat heeft gesteld het bedrijfsleven beter te ondersteunen, met het nieuwe Europese instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (3) (SURE), bedoeld om de inkomsten van gezinnen te ondersteunen en de productiecapaciteit en het menselijk kapitaal van bedrijven en de economie in stand te houden, met React-EU (4), dat de beheersautoriteiten in staat stelt om de bestemming van middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen te wijzigen om de meest urgente gevolgen van de crisis aan te pakken, evenals met het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dat ten goede komt aan mensen in de toeristische sector die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren, en met initiatieven als “Re-open EU” (5), een internetplatform met actuele informatie over de reisbeperkingen in Europa, de gezondheidssituatie en veiligheidsmaatregelen.

19.

Het CvdR waardeert de inspanningen van de Europese Commissie om grotere hoeveelheden staatssteun hun weg te laten vinden naar noodlijdende Europese bedrijven, en pleit ervoor dat bepaalde regels (waaronder de gewijzigde de-minimisregel) zo lang als nodig van kracht blijven in de regio’s die het zwaarst door de crisis getroffen zijn.

20.

Het dringt er bij de lidstaten op aan om alle soorten steun in te zetten die uit hoofde van de kaderregeling tijdelijk zijn toegestaan om te voorzien in de dringende liquiditeitsbehoeften en de onmiddellijke behoeften op het gebied van bedrijfs- en investeringskapitaal, en die het mogelijk maken om, in het licht van de crisis, bedrijven te redden die als gevolg van de COVID-19-uitbraak in acute moeilijkheden zijn geraakt (6), zodat zij hun activiteiten kunnen aanpassen en ontwikkelen.

21.

Het CvdR is ingenomen met de door de EU-lidstaten overeengekomen maatregelen die, in de woorden van de voorzitter van het Comité van de Regio’s, “een voorbeeld van solidariteit” zijn, en acht het van cruciaal belang dat de middelen uit de EU-begroting en het EU-herstelplan snel beschikbaar worden gesteld aan steden en bedrijven in alle Europese steden, regio’s en gemeenten om deze ongekende crisis te boven te komen.

22.

Het pleit ervoor dat in overleg wordt gewerkt aan een echt samenwerkingsverbond tussen alle bestuursniveaus waarbij gedeelde verantwoordelijkheid wordt bevorderd en een al te sterke centralisatie wordt vermeden.

23.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie om in samenwerking met de lidstaten een reeks EU-specifieke richtsnoeren en checklists voor lokale en regionale overheden vast te stellen die in de eerste dagen van een ramp als leidraad kunnen dienen, nog voordat nationale en EU-maatregelen worden genomen. De richtsnoeren in het pakket toerisme en vervoer zijn wat dit betreft reeds een uitstekende referentie.

24.

De maatregelen in het pakket toerisme en vervoer zijn een belangrijke eerste stap in het versterken van de responscapaciteit van lokale toeristische bestemmingen ten overstaan van nieuwe golven van de pandemie en andere potentiële rampen die de veerkracht van de sector op de proef kunnen stellen.

25.

Door de pandemie is er dringend behoefte aan nieuwe strategieën ter ondersteuning van de horecasector en de ontwikkeling van toeristische activiteiten op lokaal niveau, zoals plattelandstoerisme, lokale gastronomie of lokale tradities. De trends zijn wereldwijd veranderd en kleinere toeristische locaties en geïsoleerde bestemmingen waar gezinnen en kleinere groepen veilig kunnen reizen, zijn aantrekkelijker geworden. Om ervoor te zorgen dat de toeristische sector de komende 2-3 jaar het hoofd boven water houdt, moeten we erin slagen om onze toeristen naar onze eigen bestemmingen te laten reizen.

26.

De kosten die voortvloeien uit de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot COVID-19 in het openbaar vervoer zouden kunnen worden opgenomen in openbaredienstcontracten, waardoor zou worden voorkomen dat de vervoersinstantie — vaak een lokale of regionale speler — met hoge extra financiële lasten wordt opgezadeld.

27.

Het CvdR steunt de geleidelijke invoering van visumvrijstelling op lange termijn, om het aantal bezoekers uit derde landen te stimuleren en toeristen aan te moedigen naar Europa terug te keren.

28.

Het pleit ervoor dat in de toekomst elk besluit van nationale autoriteiten inzake reisverboden en tijdelijke grenssluitingen vooraf aan de Europese autoriteiten en aan grensregio’s wordt meegedeeld, om de coördinatie te verbeteren en relevante informatie tijdig beschikbaar te maken.

29.

Het staat resoluut achter het herstelplan voor Europa dat als doel heeft om de economische en sociale schade als gevolg van de COVID-19-pandemie te helpen herstellen, het Europese herstel op gang te brengen en banen te behouden en te creëren.

Noodzakelijke maatregelen voor duurzamer toerisme

30.

Het toerisme is de afgelopen jaren een van de snelst groeiende sectoren geweest. Deze groei heeft de moeilijkheden van een evenwichtige en duurzame ontwikkeling vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt aan het licht gebracht.

31.

Het CvdR is ingenomen met de mededelingen van de Commissie getiteld “Europa, toeristische topbestemming in de wereld: een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa” (2010) en “Een Europese strategie voor meer groei en werkgelegenheid in kust- en maritiem toerisme” (2014).

32.

Het toerisme wordt nu geconfronteerd met nieuwe, ingrijpende uitdagingen waarop het een antwoord zal moeten bieden, zoals klimaatverandering, toenemend fileleed, excessieve druk op infrastructuur en overmatig water- en energieverbruik, aantasting van het milieu, die dringend en prioritair moeten worden aangepakt, verlies van identiteit en respect voor de eigenheid van volkeren.

33.

Toerisme kan de weg wijzen bij de transitie naar ecologische duurzaamheid die wordt beoogd met de Green Deal die van Europa in 2050 het eerste klimaatneutrale continent moet maken, bij de economische aanpassing aan het digitale tijdperk en bij de bevordering van gelijkheid en sociale integratie. Het CvdR moedigt de EU-instellingen en de lidstaten sterk aan om de maatregelen te treffen die nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken.

34.

Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt als er vertrokken wordt van een solide basis waarbij het toepassingsgebied, de verplichtingen en de gevolgen voor de sector van de totstandbrenging van echte duurzame ontwikkeling duidelijk worden afgelijnd en er sterk wordt inzet op daadwerkelijke uitvoering.

Vervoerswijzen

35.

Het toerisme maakt deel uit van een complexe waardeketen met veel belanghebbenden en heeft een directe link met het personenvervoer.

36.

De toeristische sector moet serieus werk maken van de overgang naar de circulaire economie.

37.

Volgens prognoses van de WOT en het International Transport Forum zullen de CO2-emissies in verband met toerismegerelateerd vervoer tegen 2030 met ongeveer 25 % toenemen.

38.

Daarom moet worden onderzocht hoe de interconnectie van Europese steden en regio’s kan worden verbeterd, de voorkeur kan worden gegeven aan de minst vervuilende opties en de intermodaliteit kan worden verbeterd in overeenstemming met de uiteindelijke doelstelling van de Green Deal, en hoe met het oog daarop passende maatregelen kunnen worden genomen, en is het een goede zaak dat de Europese Commissie in 2020 een strategie voor duurzame en slimme mobiliteit heeft gelanceerd.

39.

Het CvdR spoort de EU-lidstaten er sterk toe aan hun krachten te bundelen om het gebrek aan duurzame vervoersalternatieven dringend aan te pakken en te investeren in de ontwikkeling en uitbouw van langeafstandsspoorlijnen, met name nachttreinen, waardoor koolstofarm reizen aantrekkelijker wordt.

40.

Het CvdR is er voorstander van om overheidssteun aan luchtvaartmaatschappijen te koppelen aan toezeggingen inzake het halen van doelstellingen wat betreft het terugdringen van de uitstoot van verontreinigende stoffen.

41.

Deze verbintenis moet worden bevorderd in de verschillende vervoerswijzen, zowel in het weg- als in het zeevervoer, met bijzondere aandacht voor cruiseschepen, vanwege hun grote impact op het milieu.

42.

Het CvdR betreurt dat het bus- en spoorvervoer (belangrijke vervoerswijzen voor lokaal en regionaal vervoer) minder steun krijgt dan het luchtvervoer, wat leidt tot een grotere druk op de financiering van duurzamere vervoerswijzen. Het dringt aan op een krachtig engagement om de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit in heel Europa via het spoorvervoer te vergroten, en merkt daarbij op dat de Europese Commissie zich voor 2021 ten doel heeft gesteld de spoorwegsector een grotere bijdrage te laten leveren aan duurzaam toerisme in de EU.

43.

Bij de uitvoering van de toekomstige maatregelen op het gebied van de CO2-uitstoot in het lucht- en zeevervoer die in het kader van de Europese Green Deal en de nieuwe strategie voor duurzame mobiliteit zijn gepland, dient een beoordeling te worden gemaakt van de gevolgen ervan voor de ultraperifere regio’s van de EU, waarvan de economische en sociale cohesie, zowel wat betreft de mobiliteit van hun inwoners als wat betreft de ontwikkeling van hun economische activiteit, sterk afhankelijk is van het lucht- en zeevervoer.

44.

Het is noodzakelijk dat de openbaarvervoermaatschappijen, die een dramatische terugval van hun inkomsten hebben geleden, financiële steun krijgen om hen in staat te stellen een duurzamere transportvloot uit te bouwen met emissievrije en emissiearme voertuigen.

45.

Het CvdR heeft belangstelling om mee te werken aan initiatieven om treinreizen na de crisis op de kaart te zetten als manier om op culturele ontdekkingstocht te gaan en aan toerisme te doen, het #DiscoverEU-programma te helpen ontwikkelen en nauw samen te werken met vertegenwoordigers van de regio’s van de EU om mogelijkheden voor spoorwegtoerisme te bevorderen tijdens en na het Europees Jaar van de spoorwegen (2021).

46.

Het is belangrijk om EuroVelo (7) te erkennen als TEN-T (trans-Europees vervoersnetwerk), naast het bestaande wegen-, spoor- of binnenvaartnetwerk, omdat dit zal leiden tot een veiligere, directere, coherentere en beter verbonden fietsinfrastructuur die alle categorieën fietsers ten goede komt en het fietstoerisme een aanzienlijke extra impuls zal geven.

Invloed op de natuurlijke omgeving

47.

Het CvdR acht het zorgwekkend dat de opwarming van de aarde bepaalde toeristische bestemmingen mogelijk minder aantrekkelijk zal maken of zelfs een bedreiging kan vormen voor het plaatselijke levensonderhoud. Het herhaalt dat het vastbesloten is de klimaatverandering tijdig en volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten te bestrijden met het scala aan initiatieven en beleidsmaatregelen die het in zijn adviezen heeft uiteengezet.

48.

Deze strijd zal cruciaal zijn voor het lot van veel kust- en eilandregio’s als gevolg van de stijgende zeespiegel, skigebieden die worden getroffen door een gebrek aan sneeuw, en regio’s die worden geteisterd door bosbranden, overstromingen of sneeuwstormen (8).

49.

Toerisme kan een belangrijke bijdrage leveren aan de Europese doelstelling om een circulaire economie tot stand te brengen, en regio’s en steden moeten worden betrokken bij het debat over de vraag hoe de agenda op lokaal niveau kan worden bevorderd.

50.

Het CvdR pleit ervoor dat de toeristische sector en het vervoer het aanbod klimaatneutrale producten uitbreiden door gebruik te maken van schone energiebronnen, minder schadelijke chemicaliën, minder plastic, recycling van regenwater en huishoudelijk afvalwater (9), waardoor de vraag naar drinkwater uit het waternet aanzienlijk kan dalen. Het pleit voor afvalrecycling, en een systematischer gebruik van deze systemen.

51.

Er is behoefte aan meer steun voor fietstoerisme, dat voordelen oplevert voor lokale economieën omdat gebieden worden bezocht die doorgaans niet door het conventionele toerisme worden aangedaan en omdat een beroep wordt gedaan op lokale bedrijven en diensten. Bovendien komt de hiervoor benodigde infrastructuur ook de lokale bewoners ten goede dankzij betere netwerken, die de duurzaamheid van de lokale gemeenschappen op de lange termijn bevorderen.

52.

Het CvdR steunt de voortzetting van de werkgroep “European Boating Industry” van DG MARE, die zich bezighoudt met het einde van de operationele levensduur van schepen en een gemeenschappelijke EU-routekaart voor onderzoek en innovatie ontwikkelt met het oog op meer recycling van scheepsbouwmaterialen.

53.

Het wijst op het belang van de bevordering van duurzaam maritiem kusttoerisme waarbij onderzoek en behoud van het mariene milieu een impuls krijgen. Voorts ziet het CvdR in de scheepvaart, wind- en golfsporten, diepzeeduiken en watersport in het algemeen een groot potentieel voor de wetenschap, het milieubewustzijn, het in kaart brengen van de oceanen en milieustudies.

54.

Het toerisme is van belang voor de ontwikkeling van het platteland, dat niet langer uitsluitend in termen van landbouwontwikkeling mag worden geïnterpreteerd, maar als een drijvende kracht achter de vooruitgang van minder ontwikkelde plattelandsgebieden met marginale landbouwgronden die door een laag productieniveau worden gekenmerkt, maar heel belangrijk zijn vanwege hun milieu- en landschapswaarde en voor de bescherming van de biodiversiteit. De Europese instellingen moeten het toerisme en de mogelijkheden ervan daarom op passende wijze integreren in de biodiversiteitsstrategie, de “van boer tot bord”-strategie, het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid en het Natura 2000-netwerk en de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden.

55.

Het is belangrijk om in het toeristische aanbod korteketenproducten op te nemen om duurzamer toerisme met een grotere toegevoegde waarde voor de bezochte gebieden te bevorderen, (beschermde) natuurgebieden meer onder de aandacht te brengen en het potentieel van de lucht als toeristische hulpbron (luchttoerisme) beter te benutten.

56.

Het CvdR benadrukt het belang van het gebruik van digitale technologieën op basis van 5G, IoT, KI en big data. Die kunnen innovatieve, duurzame en schaalbare slimme toeristische diensten opleveren die op hun beurt nieuwe, efficiëntere, toegankelijkere en inclusievere toerismemodellen mogelijk maken die alle regio’s bestrijken, met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden. Tevens is het belangrijk dat deze gebieden over de telecommunicatietechnologieën beschikken die zorgen voor adequate connectiviteit.

Sociale en economische gevolgen en de noodzaak om te voorkomen dat toerisme als een probleem wordt gezien

57.

Toerisme, en met name overtoerisme (overschrijding van de fysieke, ecologische, sociale, economische, psychologische of politieke capaciteit van bestemmingen (10)) heeft net als alle menselijke activiteiten een impact op de sociale omgeving waar een activiteit plaatsvindt.

58.

De negatieve effecten van overtoerisme, namelijk meer fileleed, druk op de infrastructuur, een stijgende vraag naar energie en water, aantasting van het milieu, schade aan historische sites en monumenten, verlies van identiteit en authenticiteit, en stijgende kosten van levensonderhoud voor de plaatselijke bewoners — in combinatie met toenemende ongelijkheid tussen hen — moeten worden vermeden. Het CvdR is van mening dat de EU-lidstaten en de lidstaten dringend maatregelen en initiatieven moeten overwegen om de negatieve gevolgen van overtoerisme te vermijden.

59.

De bevordering en ontwikkeling van toerisme in plattelandsgebieden kan een bron zijn van economische ontwikkeling en welvaart, waardoor bevolking kan worden aangetrokken of ontvolking kan worden tegengegaan.

60.

Het CvdR pleit voor de invoering van een stimulerend beleid voor vrouwen en hun vaardigheden. Vrouwen spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van de toeristische activiteit, aangezien zij de belangrijkste actoren zijn in de strijd tegen ontvolking. Door hun inzetbaarheid te waarborgen blijft de bevolking op peil. Het is daarom noodzakelijk om hun behoeften in aanmerking te nemen, hun mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaardigheden aan te reiken en hun concurrentiepositie te versterken door middel van gerichte opleidingen.

61.

Sommige toerismemodellen die gebaseerd zijn op een intensief gebruik van goedkoop vervoer en massale verplaatsingen van reizigers werken overtoerisme in de hand, terwijl sociale media en peer-to-peeruitwisselingsplatforms kunnen leiden tot een overmatige promotie van bestemmingen. Debatten over de groei en de kwaliteit van het toerisme zijn daarom geboden.

62.

Het CvdR beschouwt de NECSTouR-verklaring van Barcelona “Better Places to Live, Better Places to Visit” (“Betere plaatsen om te wonen, betere plaatsen om te bezoeken”) als een referentie om aan te tonen dat de sectoren toerisme en cultureel, materieel en immaterieel erfgoed nauw kunnen samenwerken ten behoeve van de Europese burgers en het cultureel erfgoed.

63.

Toerisme moet worden gezien als een deel van de oplossing en niet als het probleem, en het is daarom noodzakelijk om voorstellen voor nieuwe maatregelen te formuleren, die verschillen van de reeds bestaande, en om de maatregelen die reeds in werking zijn een duwtje in de rug te geven. Hiervoor is het noodzakelijk om de nieuwe vormen van toeristisch aanbod en de deeleconomieplatforms te reguleren overeenkomstig criteria van eerlijke concurrentie, de controle- en inspectiesystemen te versterken en de kwaliteit en wettigheid van de aangeboden diensten te garanderen in een gemeenschappelijk kader van vrije concurrentie tussen ondernemers, met behoud van het erfgoed, de cultuur, de identiteit en de levenskwaliteit van de plaatselijke bevolking.

64.

Het CvdR wijst in dit verband op het nut van het verspreiden van goede praktijken, strategieën en methoden op het gebied van duurzaam toerisme die in verschillende Europese programma’s zoals Panoramed, MED Horizontal projects, Mitomed+ en Wintermed zijn ontwikkeld, zodat deze sterker benut en gerepliceerd kunnen worden.

65.

Het is er daarom voorstander van om de prijs Europese Hoofdstad van Slim Toerisme te blijven toekennen.

Digitalisering en gegevens — Voordelen bij het opzetten van track-and-tracesystemen

66.

Het CvdR benadrukt dat er belangrijke veranderingen hebben plaatsgevonden in de distributiekanalen en de manier waarop toerisme wordt geconsumeerd, waardoor veel bedrijven hun klanten rechtstreeks hebben kunnen bereiken, een kans die door kleine bedrijven onvoldoende is benut.

67.

Informatie is een onmisbare grondstof voor het toerisme die door de meest disruptieve initiatieven in de sector wordt gebruikt.

68.

Het WOT-initiatief “Naar een statistisch kader voor het meten van duurzaam toerisme (11)” is van groot belang, met inbegrip van de economische, sociale en ecologische aspecten.

69.

De mate van detail, de kwaliteit, de interpretatie en het correcte gebruik van de gegevens zullen een directe impact hebben op de doeltreffendheid van beleidsmaatregelen om de COVID-19-crisis het hoofd te bieden en op de inspanningen om een klimaatneutraal Europa tot stand te brengen.

70.

Het gebrek aan harmonisatie en de versnippering van gegevens wat betreft de economische gevolgen van toerisme, is zorgwekkend, een situatie die stelselmatige besluitvorming ter ondersteuning van de toeristische en de vervoerssector in de weg staat.

71.

De officiële gegevens laten niet toe om snel genoeg informatie te produceren om de huidige situatie het hoofd te bieden. Als gevolg daarvan zagen regio’s en steden zich gedwongen om andere meetmethoden toe te passen die nog niet in de officiële gegevens zijn geïntegreerd.

72.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Europese Commissie in maart 2020 een overeenkomst met de deeleconomieplatforms (12) heeft bereikt over het publiceren van kerngegevens met betrekking tot toeristische accommodatie, en verzoekt de Europese Commissie om gezamenlijk indicatoren voor herstelstrategieën te verkennen die de toeristische sector ten goede komen.

73.

Het CvdR wijst erop dat deeleconomieplatforms zorgen voor een stijging van de lokale huisvestingskosten, doordat woningen voor reizigers worden bestemd in plaats van voor de lokale bevolking. Ondanks het arrest van het Europees Hof van Justitie zijn deeleconomieplatforms niet simpelweg informatiediensten. Het roept dan ook op tot een wetgevingsinitiatief van de Europese Commissie om de regionale en lokale overheden in staat te stellen de activiteiten van dergelijke platforms op hun grondgebied te reguleren, zodat voor hen dezelfde administratieve regels inzake de verhuur van vakantieaccommodatie gelden als voor meer traditionele exploitanten.

74.

Het is noodzakelijk om gestandaardiseerde instrumenten te ontwikkelen die steden en regio’s kunnen begeleiden bij hun zoektocht naar duurzamer beleid. Deze instrumenten moeten worden geïntegreerd in het nieuwe Europees statistisch programma en moeten de economische, sociale en ecologische monitoring van toerisme versterken. Het is belangrijk om de toegang tot gegevens te verbeteren, ervoor te zorgen dat ze beter up-to-date worden gehouden en beter met elkaar in verband staan en dat er gebruik wordt gemaakt van een geharmoniseerd inventarisatiesysteem.

75.

Het CvdR beveelt aan om een wettelijk kader vast te stellen voor het opstellen en publiceren van satellietrekeningen voor toerisme in elk van de EU-lidstaten.

76.

Het pleit voor betere gegevensverzameling op NUTS 3-niveau over het aantal toeristen en dagjesmensen, over andere nieuwe vormen van accommodatie en over soorten vervoer, en een uitsplitsing van de accommodatiestatistieken naar regio en lokale hoofdbestemmingen.

77.

Het pleit ervoor om een meetsysteem in te voeren om het waterverbruik en de emissie-uitstoot door de toeristische sector, met inbegrip van de toeristische industrie en haar kenmerkende producten, te monitoren bij de productie van statistieken over water, lucht en energie.

78.

Het moedigt Eurostat aan verder onderzoek te wijden aan het gebruik van big data als bron voor toerismestatistieken, rekening houdend met de uitdagingen in verband met het verkrijgen, de onafhankelijkheid, de betrouwbaarheid, de toegankelijkheid, de kwaliteit en de beschikbaarheid op lange termijn van deze gegevens.

79.

Het CvdR dringt aan op een analyse van de overtoerismeproblematiek. Daartoe moeten kwalitatieve gegevens over de houding van de plaatselijke bevolking tegenover toerisme worden opgenomen in studies over inkomen en levensomstandigheden, in flash-schattingen over de impact van het toerisme en in het verslag van de Europese Commissie over de levenskwaliteit in Europese steden.

80.

Aanbevolen wordt om initiatieven te blijven aanmoedigen die voortbouwen op het uitstekende werk dat de Europese Commissie de afgelopen jaren heeft verricht, zoals het ETIS-indicatorysteem, het S3-platform (13) voor digitalisering en veiligheid in het toerisme en het “Tourism of Tomorrow Lab”.

81.

Het CvdR dringt er bij de Europese Commissie en het Europees Parlement op aan om in het volgende Europees statistisch programma systemen en monitoringinstrumenten op te nemen die beter zijn afgestemd op de specifieke behoeften van regio’s en steden en die een adequate traceerbaarheid van de op toerismegebied uitgevoerde maatregelen mogelijk maken.

De noodzaak van een nieuwe erkenning van toerisme als een cruciaal EU-beleidsterrein, gezien zijn bijdrage, groeipotentieel en grotere inzet voor duurzame ontwikkeling

82.

De huidige crisis zou een wake-upcall moeten zijn die de Europese Commissie ertoe aanzet een ambitieuzer toerismebeleid voor Europa te voeren op milieu-, economisch en sociaal vlak.

83.

Het CvdR is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie om een Europese conventie over toerisme te organiseren met het oog op de opstelling van een routekaart voor een duurzaam, innovatief en veerkrachtiger Europees toeristisch ecosysteem tegen 2050 (“Europese agenda voor toerisme 2050”), met een actieve rol voor de regio’s.

84.

Het verklaart zich bereid om een conferentie van belanghebbenden te organiseren met deelname van openbare en particuliere instanties, om de ervaringen met de hersteltrajecten waarvoor de verschillende bestemmingen hebben gekozen te delen en te bespreken hoe toerisme er in de EU in de toekomst zal uitzien.

85.

Het vertrouwt erop dat de Commissie vervoer en toerisme van het Europees Parlement met het CvdR zal samenwerken om een robuust toerismebeleid in de EU te bevorderen.

86.

Het CvdR stelt voor dat de Commissie vervoer en toerisme van het Europees Parlement en de CvdR-commissie NAT bijeenkomen om in gesprek te gaan over de toekomst van het toerismebeleid in de EU na de COVID-19-crisis en in verband met de debatten over het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027.

87.

Het ziet ernaar uit om nauw te blijven samenwerken met de Groep toerisme van het Europees Parlement en dringt erop aan volledig bij die groep te worden betrokken, zodat de standpunten van de lokale en regionale overheden worden gehoord in haar beraadslagingen.

88.

Het is belangrijk dat de lidstaten en hun regionale overheden in hun operationele programma’s voor de periode na 2020 prioriteiten op het gebied van toerisme opnemen, om de toegang tot Europese financiering voor de financiering van toeristische projecten te bevorderen.

89.

Het huidige financieringsmechanisme is moeilijk toegankelijk voor kleine en middelgrote ondernemingen en bestemmingen. Daarom wordt voorgesteld om concrete instrumenten te creëren (één loket of onlinetool) die gekoppeld zijn aan de autoriteiten die de Europese fondsen beheren, om de aanvraag en verwerking te vergemakkelijken.

90.

Het CvdR zou zijn samenwerking met de WOT moeten versterken door middel van een memorandum van overeenstemming en de ontwikkeling van gezamenlijke actieplannen.

91.

Het dringt er bij de Raad op aan het CvdR en de daarin vertegenwoordigde lokale en regionale overheden te betrekken bij werkgroepen en vergaderingen van de Raad op het gebied van toerisme.

92.

Het pleit voor de ontwikkeling van een nieuw Europees kader voor duurzaam toerisme, in overeenstemming met de Green Deal en de Agenda 2030 van de Verenigde Naties, waarin rekening wordt gehouden met de strategieën die de regio’s op dit gebied hebben ingevoerd en waarin de verschillende maatregelen die EU op dit gebied ontwikkelt en nastreeft, worden gebundeld, zoals steun voor de digitalisering van de sector, de bevordering van slimme toeristische bestemmingen, het koolstofvrij maken van de activiteit, de bevordering van de circulaire economie en van inclusief en toegankelijk toerisme, het afremmen van de ontvolking van het platteland, de verbetering van participatieve governance en publiek-private samenwerking.

93.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie zich te buigen over de oprichting van een directoraat-generaal dat zich uitsluitend bezighoudt met duurzaam toerisme, en om het Europees Parlement ertoe aan te zetten in diezelfde geest de oprichting van een specifieke parlementaire commissie inzake duurzaam toerisme te overwegen.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://www.e-unwto.org/doi/epdf/10.18111/wtobarometereng.2020.18.1.4

(2)  https://ec.europa.eu/competition/state_aid/what_is_new/sa_covid19_temporary-framework.pdf

(3)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020PC0139

(4)  https://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/factsheet/2020_mff_reacteu_en.pdf

(5)  https://reopen.europa.eu/nl

(6)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1587137448000&uri=CELEX:52020DC0112

(7)  Europees netwerk van 17 langeafstandsfietsroutes die het hele continent doorkruisen en verbinden.

(8)  https://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document.html?reference=EPRS_BRI(2017)603932

(9)  https://ec.europa.eu/environment/emas/takeagreenstep/pdf/BEMP-5.7-FINAL.pdf

(10)  Een recente studie van het Europees Parlement wijst erop dat 105 bestemmingen in de Europese Unie een risico lopen op overtoerisme; zie: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2018/629184/IPOL_STU(2018)629184_EN.pdf

(11)  https://www.unwto.org/Measuring-Sustainability-Tourism

(12)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_20_194

(13)  https://s3platform.jrc.ec.europa.eu/tourism


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/16


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de EU-strategie om het platteland te doen heropleven

(2021/C 37/03)

Rapporteur:

Enda STENSON (IE/EA), lid van de graafschapsraad van Leitrim

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Inleidende opmerkingen

1.

wijst erop dat het grondgebied van de EU voor 88 % uit platteland en intermediaire regio’s bestaat, waar 55 % van de Europeanen woont, 43 % van de bruto toegevoegde waarde wordt gecreëerd en 56 % van de arbeidsplaatsen te vinden is. Bovendien zijn de plattelandsgebieden niet homogeen; een aantal ervan heeft te maken met grote demografische problemen (ontvolking, vergrijzing enz.) die hun economische en sociale ontwikkeling belemmeren. Plattelandsontwikkeling is derhalve uiterst belangrijk voor het Comité van de Regio’s en een cruciaal instrument voor de verwezenlijking van territoriale samenhang, een doelstelling die in het Verdrag van Lissabon is neergelegd.

2.

De nieuwe langetermijnvisie voor plattelandsgebieden moet worden omgezet in een concreet beleidskader: de plattelandsagenda. De plattelandsagenda moet een reeks geïntegreerde beleidslijnen voorstellen die plattelandsgemeenschappen in staat stellen en aanmoedigen van uitdagingen voordelen te maken. Het gaat hierbij om uitdagingen als decarbonisatie, klimaatverandering, digitalisering, actief beheer van natuurlijke hulpbronnen, duurzame mobiliteit en eerlijke kansen op het gebied van werkgelegenheid en inkomen, generatievernieuwing, integratie van nieuwe migranten en sociale innovatie.

3.

De plattelandsagenda moet:

garanderen dat in al het EU-beleid wederzijds voordelige koppelingen tussen stad en platteland worden geïntegreerd, in lijn met de doelstellingen van territoriale samenhang, door optimaal gebruik te maken van de sterke onderlinge afhankelijkheid tussen plattelands- en stedelijke gebieden;

toegangspunten diversifiëren en plattelandskwesties in al het EU-beleid mainstreamen. Met beleid voor plattelandsontwikkeling kan niet tegemoet worden gekomen aan alle behoeften van plattelandsgebieden, maar de EU-financiering die momenteel beschikbaar is, is zowel qua hoeveelheid als qua kwaliteit ontoereikend;

de verschillende verordeningen harmoniseren en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling opnieuw opnemen in de verordening gemeenschappelijke bepalingen, om zo vanuit meerdere fondsen gefinancierde projecten in plattelandsgebieden, die niet noodzakelijkerwijs verband houden met de landbouw, te bevorderen en te vergemakkelijken;

de EU-uitgaven monitoren aan de hand van een benadering op basis van “rural proofing”;

de stads-plattelandstypologie opnieuw vormgeven om steun beter te richten;

de rol van de lokale en regionale niveaus in de ontwikkeling en governance van plattelandsbeleid vergroten; lokale actiegroepen moeten nauwer bij deze governance worden betrokken, omdat zij hun grondgebied kunnen vertegenwoordigen en ontwikkelingsbeleid kunnen uitvoeren dat is aangepast aan de eisen en behoeften van de gebieden die kampen met ontvolking en andere demografische problemen, door belanghebbenden en burgers op het platteland via bottom-upinitiatieven zoals LEADER/CLLD erbij te betrekken;

ontvolking en sociale uitsluiting tegengaan, bijvoorbeeld door het “slimme dorpen”-initiatief, de bio-economie en sociale innovatie te bevorderen en de digitale kloof te dichten.

4.

Het Comité benadrukt dat er een echte agenda voor een heropleving van het platteland moet worden geformuleerd, waar de volgende aspecten deel van moeten uitmaken: ondersteuning van duurzame en bruisende plattelandsgemeenschappen, bevordering van ondernemerschap, onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en banengroei, afstemming van de stedelijke ontwikkeling op de lokale demografische situatie, verbetering van de digitale verbindingen, de openbare dienstverlening (gezondheid, onderwijs, justitie enz.) en de infrastructuurverbindingen, een duurzaam gebruik van hulpmiddelen, maximalisering van het potentieel van plattelandstoerisme in een gezond en gevarieerd natuurlijk landschap en benutting van het creatieve en culturele potentieel van plattelandsgebieden.

5.

Het CvdR benadrukt dat de culturele en de biologische diversiteit in heel Europa sterk met elkaar verbonden zijn en samen de unieke identiteit van regio’s vormen. Door deze nog sterker met elkaar te verbinden kunnen de duurzaamheidsdoelstellingen van de Europese Unie beter worden verwezenlijkt. Er is een dieper begrip nodig, aangezien traditionele ecologische kennis geen deel uitmaakt van de strategieën voor plattelandsontwikkeling en de natuurrichtlijnen. De banden tussen mens en natuur moeten worden aangehaald door middel van het concept bioculturele diversiteit, als een essentieel element van de identiteit. Het rijke natuurlijke kapitaal van Europese regio’s is van cruciaal belang voor de economie en draagt aanzienlijk bij tot de doelstellingen van de EU op het gebied van duurzame ontwikkeling en biodiversiteit. Er zijn vele dwarsverbanden tussen lokale gemeenschappen en het land waarop ze leven, de rijke traditionele ecologische kennis en milieuvriendelijke technologieën. Deze elementen zijn nu al in heel Europa aanwezig, maar moeten op alle niveaus van de samenleving meer samenhang en erkenning krijgen.

6.

De huidige pandemie heeft de consequenties aangetoond en verergerd van een aantal uitdagingen waarmee plattelandsgebieden al jaren worstelen, en heeft de behoefte aan een urgente heropleving van plattelandsregio’s in de hele Europese Unie nog verder vergroot. Plattelandsgebieden, plattelandssteden en dorpen zijn zwaar getroffen door de pandemie, onder meer omdat de vraag naar landbouwproducten door de inactiviteit in het toerisme en de horeca is gedaald, ze geen cruciale seizoenskrachten kunnen werven, de sociale isolatie er groot is en omdat zij relatief kwetsbaar zijn voor de pandemie omdat in kleine regionale ziekenhuizen slechts beperkte diensten worden aangeboden.

7.

Op de langere termijn kan de pandemie veranderingen teweegbrengen op het gebied van consumptie- en productiepatronen, werken op afstand, het belang van levenskwaliteit en vormen van mobiliteit, hetgeen nieuwe mogelijkheden kan opleveren voor duurzame groei in plattelandsgebieden, met name in de gebieden die dicht bij de stedelijke centra liggen en waar goede verbindingen bestaan. Een herevaluatie van de verplaatsing van productieketens kan in sommige plattelandsgebieden ook nieuwe kansen doen ontstaan.

8.

Het CvdR merkt op dat de plattelandsregio’s van de EU een geweldig potentieel hebben om met oplossingen voor actuele en toekomstige uitdagingen te komen. Plattelandsgebieden leveren een aanzienlijke bijdrage aan de verwezenlijking van de SDG’s en de Europese Green Deal door oplossingen te bieden voor klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en economische depressie; zo kunnen zij maatregelen nemen op het gebied van broeikasgasmitigatie en koolstofafvang (koolstofopslageffect) en biotopen en kunnen zij via duurzame voedselproductie en hernieuwbare energiebronnen zorgen voor economische kansen, ook al is het een feit dat met name in de stedelijke gebieden meer aandacht moet uitgaan naar het terugdringen van broeikasgasemissies.

9.

In de geest van territoriale samenhang en een evenwicht tussen stad en platteland, is het van groot belang dat de beginselen die bekendstaan als de zogeheten drie E’s in het kader van al het Europese beleid en alle Europese middelen worden nageleefd:

gelijkwaardige (“equivalent”) levensomstandigheden tussen stad en platteland als basisbeginsel van al het Europese beleid;

evenwaardige (“equal”) rechten voor alle burgers, of zij nu in stedelijke of in plattelandsgebieden wonen (zie het Handvest van de grondrechten);

equiteit (“equity”) op het gebied van middelen en praktijken, voor alle spelers en alle gebieden, waarbij met name gebruik moet worden gemaakt van uitwisselingen en gedeelde bevoegdheden om de specifieke behoeften van landelijke gebieden te compenseren.

Het plattelandsontwikkelingsbeleid financieren

10.

Het CvdR pleit ervoor dat in de volgende programmeringsperiode meer rekening wordt gehouden met de plattelandsgebieden door het financieringsniveau van het Elfpo te verhogen en ervoor te zorgen dat in al het EU-beleid de nodige aandacht wordt besteed aan plattelandsontwikkeling in brede zin, en niet alleen aan kwesties die verband houden met de landbouw.

11.

Eveneens pleit het CvdR voor een verhoging van de Europese begroting voor plattelandsontwikkeling, met het oog op het belang van de Europese plattelandsgebieden. Het is zorgwekkend dat de toewijzing voor het nieuwe MFK aanzienlijk lager is dan die voor de huidige programmeringsperiode, en het CvdR verzoekt dit ongedaan te maken en de financiering voor het platteland te verhogen, met name voor de jaren 2023-2027. Tegelijkertijd dringt het CvdR erop aan gebruik te maken van nieuwe middelen voor herstel en veerkracht en grootschalige programma’s voor plattelandsontwikkeling, aangezien plattelandsgebieden tot de meest kwetsbare gebieden behoren.

12.

Het CvdR verwerpt het idee om medefinanciering in de tweede pijler van het GLB te verhogen, aangezien dat met name negatieve gevolgen zou hebben voor de armste boeren, minder ontwikkelde regio’s en plattelandsgebieden.

13.

Het CvdR stelt voor om 15 % van de fondsen van de eerste naar de tweede GLB-pijler over te hevelen zonder medefinanciering, in combinatie met een extra 15 % voor milieu- en klimaatmaatregelen en 2 % voor jonge landbouwers.

14.

Toegangspunten moeten worden gediversifieerd en plattelandskwesties moeten in al het EU-beleid worden gemainstreamd. Plattelandsontwikkeling moet in al het structurele beleid een van de prioritaire doelstellingen zijn, in overeenstemming met de doelstelling van territoriale samenhang die is verankerd in het Verdrag van Lissabon.

15.

Het CvdR zou graag zien dat er in het kader van het nieuwe MFK een fonds voor plattelandsonwikkeling wordt opgericht dat specifiek bestemd is voor plattelandsgebieden.

16.

Financiële instrumenten moeten verder worden ontwikkeld en afgestemd op kleinschalige projecten, mogelijk door “plattelandsontwikkelingsbanken” op te richten die kunnen fungeren als intermediairs tussen kredietinstellingen en kredietnemers.

17.

Het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) moet sterker geharmoniseerd worden met andere Europese fondsen, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en Horizon Europa, teneinde duurzame ontwikkeling in plattelandsgebieden te kunnen bevorderen. Deze synergieën zouden plattelandsactoren in staat stellen horizontale kwesties beter aan te pakken, de samenwerking te verbeteren en de levenskwaliteit in plattelandsgebieden te verhogen.

18.

De structuur- en investeringsfondsen moeten worden vereenvoudigd en ook pleit het CvdR voor vereenvoudiging van de rapportage en het toezicht op de programma's, waarbij met name gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën.

De rol van de lokale en regionale niveaus in de ontwikkeling en governance van plattelandsbeleid vergroten

19.

In het wetgevingsvoorstel over de strategische GLB-plannen worden de rol en autonomie van de Europese regio’s bij het beheer van het GLB nogal gemarginaliseerd of zelfs in de waagschaal gesteld, aangezien regio’s slechts de taak krijgen toebedeeld maatregelen uit te voeren die op nationaal niveau zijn vastgesteld.

20.

Het toekomstige GLB moet rechtstreekse banden onderhouden met plattelandsgebieden door de EU-regio’s actief bij een en ander te betrekken, aangezien deze regio’s een cruciale rol spelen bij de formulering en uitvoering van plattelandsontwikkelingsbeleid op lokaal niveau.

21.

Het CvdR pleit voor flexibiliteit met betrekking tot de regels inzake staatssteun en het invoeren van vernieuwingsprogramma’s voor plattelandsgebieden en dorpen om de ontwikkeling van plattelandsgebieden mogelijk te maken. Bovendien moet er meer erkenning komen voor de lokale en regionale strategieën voor plattelandsontwikkeling. Deze strategieën moeten worden geïntegreerd in de nationale planningskaders. Lokale en regionale overheden kunnen een rol vervullen als voortrekkers op het gebied van innovatie in lokale gemeenschappen.

Ontvolking

22.

De ontvolking van plattelandsgebieden is een zorgwekkende trend. Naarmate de primaire sector zich ontwikkelt, concentreert de werkgelegenheid zich met name in de buurt van stedelijke centra, waardoor op het platteland minder diensten beschikbaar zijn.

23.

Het CvdR zou graag zien dat criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan in kaart kan worden gebracht welke plattelandsgebieden onder NUTS 3-niveau te maken hebben met ontvolking, zodat de bevolkingsafname in deze gebieden kan worden aangepakt en de bestaande onevenwichtigheden kunnen worden teruggedrongen.

24.

De ontvolking vereist een nieuwe manier van denken over plattelandsontwikkeling waarin krimp niet meer wordt gezien als probleem, maar als een ontwikkeling die positieve kansen kan creëren.

25.

Het aanvaarden van krimp kan bijdragen aan de heroriëntatie van plattelandsbeleid en investeringsbeslissingen zodat er weer groei mogelijk wordt, maar nu op een groenere en kleinschaligere basis, en er nieuwe mogelijkheden ontstaan om innovatief te zijn en de bestuurlijke en overheidsdiensten te moderniseren aan de hand van strategieën die integraler, proactiever en lokaler zijn.

26.

Het gebruik van telewerken en de digitalisering, digitaal onderwijs en digitale opleiding moeten worden aangemoedigd. Het telewerken en het afstandsonderwijs gedurende de pandemie tonen aan wat in plattelandsgebieden zou kunnen worden bereikt als de nodige diensten beschikbaar zouden zijn.

27.

Nu het duidelijk is dat het platteland steeds meer ontvolkt en steeds meer landbouwbedrijven worden verlaten, is het noodzakelijk om plattelandsbeleid en -strategieën uit te werken die erop gericht zijn verlaten gebieden beter bestand te maken tegen de gevolgen van de klimaatverandering, zoals erosie, overstromingen of grote branden; daarnaast moet worden ingezet op een kleinere koolstofvoetafdruk en de bescherming van de natuur en het landschap. De bevordering van de bosbouwsector en steun aan de gemeenschappen die eigenaar zijn van bosrijke gebieden bieden in dit verband grote mogelijkheden.

28.

De voordelen van de landelijke manier van leven moeten onder de aandacht worden gebracht en er moet een eind komen aan het culturele en sociale overwicht van de stedelijke manier van leven; stereotypen moeten worden uitgebannen en het imago en de reputatie van de gebieden die het meest te lijden hebben onder demografische risico's moeten worden verbeterd door in te zetten op territoriale empathie en marketing: plattelandsgebieden moeten hun imago verbeteren en duidelijk maken dat mensen die ervoor kiezen in een plattelandsgebied te wonen, een hogere levenskwaliteit hebben. Dit kunnen zij doen door regionale vertegenwoordigingen op te zetten, gastvrij beleid te formuleren en beter te communiceren over vacatures in de regio, met inbegrip van werk- en opleidingsmogelijkheden op afstand.

29.

Er moet specifieke aandacht uitgaan naar de behoeften van jongeren en manieren om hen aan te moedigen in plattelandsgebieden te blijven, door hun aantrekkelijke, lokaal toegankelijke onderwijs-, (om)scholings- en opleidingsmogelijkheden te bieden (onder meer, zo nodig, door middel van leren op afstand), zodat ze voor hun studie niet weg hoeven gaan. Ook moeten regelingen worden getroffen om jongeren de kans te geven na hun opleiding terug te keren naar hun plaats van herkomst.

30.

Het CvdR pleit ervoor het aanbod van beroepsopleidingen en (om)scholing in plattelandsgebieden te moderniseren en aan te passen aan mondiale concurrentievoorwaarden en aan de vraag van het lokale bedrijfsleven en om meer middelen van het ESF te bestemmen voor beroepsopleidingen in plattelandsgebieden.

31.

De Europese Commissie en de lidstaten worden andermaal opgeroepen om proactiever te werk te gaan om vrouwen aan te moedigen en het hen gemakkelijker te maken zich in plattelandsgebieden te vestigen, door activiteiten te bevorderen die hen helpen om beroeps- en privéleven gemakkelijker te combineren (1). Zo moet het dienstenaanbod op het vlak van kinderopvang en zorg voor verwanten worden verruimd.

Groene groei

32.

Plattelandsgebieden moeten kansen benutten om lokale ecosystemen voor energie en voedingsmiddelen te ontwikkelen en de integratie tussen stad en platteland te versterken.

33.

Het is van essentieel belang dat de participatie en het leiderschap van vrouwen in lokale actiegroepen en in netwerken voor plattelandsontwikkeling worden versterkt; de rol van vrouwen is immers van doorslaggevend belang voor de territoriale, economische en sociale structuur van plattelandsgebieden.

34.

De Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie vormen een positieve ontwikkeling omdat ze kunnen bijdragen aan de werkgelegenheid in plattelandsgebieden en het wegvloeien van economische baten kunnen helpen voorkomen. Er zijn investeringen nodig om munt te slaan uit vanuit de gemeenschap gestuurde, duurzame projecten die zich ontwikkelen in de richting van circulaire economische modellen die de productieketens verbeteren, door banen te creëren en de koolstofvoetafdruk te verkleinen.

35.

Het CvdR is voorstander van een GLB dat zowel in economisch als in sociaal en milieuopzicht duurzaam is en dat met zijn milieunormen kan helpen de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie uit te voeren en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken.

36.

Landbouwers, veehouders en bosbouwers moeten opleidingen en financiering krijgen om mogelijkheden in kaart te brengen op het vlak van duurzaam beheer van de natuurlijke omgeving en afzetmogelijkheden voor hun producten, die worden aangevuld met de productie van de energie- en toeristische sector, op het gebied van koolstofopslag en in lokale ecosystemen. De oprichting van coöperaties in alle sectoren om kleine producenten samen te brengen moet meer worden bevorderd.

Digitale connectiviteit

37.

Veel van deze investeringen zijn gericht op gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, maar er moet prioriteit worden toegekend aan investeringen in plattelandsgebieden zodat kan worden gewaarborgd dat ook deze gebieden een toereikende infrastructuur hebben voor digitale connectiviteit, bijvoorbeeld in de vorm van digitale en innovatiehubs die afstandsonderwijs en telewerk faciliteren, waar ondernemers kunnen samenkomen en waar cursussen kunnen worden aangeboden over het gebruik van nieuwe technologieën die bijvoorbeeld een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering en marketing van streekproducten.

38.

Snelle telecommunicatienetwerken zijn cruciaal voor het concurrentievermogen en de economische groei van plattelandsgebieden en er moeten inspanningen worden geleverd om in alle regio’s dezelfde capaciteit te garanderen, in overeenstemming met de doelstellingen die zijn geformuleerd in het kader van de digitale agenda voor Europa uit 2020.

39.

De faciliteit voor herstel en veerkracht moet een bedrag van 560 miljard EUR investeren in meer en betere connectiviteit, waarbij de nadruk moet liggen op het dichten van de digitale kloof tussen plattelands- en stedelijke gebieden.

40.

Het CvdR pleit voor:

erkenning van internettoegang als een publiek recht op EU-niveau en het versnellen van de uitrol van snel internet in plattelandsgebieden;

bevordering van de toegang tot financiering voor investeringen in breedbandnetwerken voor kleinschalige projecten;

erkenning van de noodzaak om overheidsdiensten te digitaliseren, het aanbieden van cursussen over het gebruik van digitale technologieën aan bevolkingsgroepen van verschillende leeftijden en het afstemmen van het onderwijs op de doelgroepen;

stappen om ICT-cursussen, -bewustzijn en -ontwikkeling voor kmo’s een impuls te geven;

maatregelen om het voor internetbedrijven gemakkelijker te maken om een volledige dekking van het grondgebied aan te bieden.

Toegang tot diensten

41.

Plattelandsgemeenten hebben recht op een basisniveau van dienstverlening, zoals gezondheidsdiensten (huisartsen), moeten gebruik kunnen maken van post-, bank- en verzekeringsdiensten, en toegang hebben tot kunst en cultuur; daarnaast moet politieke participatie mogelijk worden gemaakt.

42.

De gebrekkige toegang tot diensten hangt samen met de beperkte beschikbaarheid van digitale infrastructuur en lidstaten moeten derhalve harmonieuze toegang voor iedereen en voor op het platteland gevestigde ondernemingen garanderen. Er kunnen hubs worden ontwikkeld voor verschillende toepassingen, zoals afstandsonderwijs, telewerk, opleidingen, gezondheids- en e-gezondheidscentra, cafés, postkantoren, creatieve ruimtes, mobiele fablabs en gemeenschapscentra.

43.

Voor toegang tot essentiële diensten zijn bovendien duurzame/innovatieve vervoersdiensten nodig, dat wil zeggen vervoersdiensten waarmee de elementaire openbare diensten worden uitgebreid van dichtbevolkte gemeenten naar kleinere plattelandsgemeenten.

Levenskwaliteit

44.

Economische groei en het scheppen van werkgelegenheid zijn belangrijk, maar moeten worden aangevuld met onder meer een voldoende uitgebreid aanbod van kwaliteitsvolle diensten en toereikende voorzieningen voor huisvesting, onderwijs en opleiding, een leven lang leren en gezondheidszorgstelsels om te garanderen dat plattelandsgebieden niet alleen duurzaam zijn maar ook aantrekkelijk om te wonen.

45.

Verheugend is de oprichting van een interoperabele gegevensinfrastructuur op grond van de datastrategie van de Europese Commissie van 19 februari 2020 met gespecialiseerde dataruimten (bijv. ruimte voor mobiliteitsdata, groenedataruimte, ruimte voor landbouwdata, dataruimte voor overheidsdiensten, ruimte voor gezondheidsdata, ruimte voor energiedata), die gebaseerd is op de infrastructuur voor ruimtelijke informatie in Europa in het kader van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) (Inspire) als een transversale component en die dus op efficiënte wijze permanent openbare en particuliere diensten in plattelandsgebieden kan garanderen.

46.

Het CvdR pleit voor een innovatief actieplan om iets te doen aan het gebrek aan vervoersverbindingen naar plattelands-, berg-, eiland- en ultraperifere gebieden, en dringt aan op duurzame mobiliteit voor iedereen door middel van de bevordering van nieuwe, schone en alternatieve vervoersmiddelen voor personen en goederen (elektrische of waterstofvoertuigen, het delen van auto’s en carpooling, en een combinatie van verschillende soorten diensten voor kostenvermindering — vervoer op aanvraag).

47.

Het CvdR is een voorstander van samenwerking tussen gemeenten op basis van zogeheten “wederkerige contracten tussen stad en platteland”, waarbij de diversiteit van plattelandsgebieden wordt erkend en wordt gestreefd naar koppelingen tussen stad en platteland.

48.

Een dergelijke benadering van ruimtelijke planning vereist bredere strategieën waarin het belang wordt erkend van een stedelijk netwerk met meerdere centra voor de ontwikkeling van de gebieden die zijn gekoppeld aan die grootstedelijke gebieden, met inbegrip van nabijgelegen kleine en middelgrote steden. Het doel is om de kloof tussen plattelands- en stedelijke gebieden te dichten door voor beide zijden gunstige partnerschappen te bevorderen op gebieden als de milieu- en energietransitie, economische ontwikkeling, kwaliteit van diensten en administratieve organisatie, maar ook om de kloof te dichten tussen stedelijke en plattelandsgemeenschappen op het gebied van onderwijs- en opleiding.

49.

Het CvdR is ingenomen met de resultaten van het Simra-project (3) (Social Innovation in Marginalised Rural Areas), waaruit duidelijk blijkt dat sociale innovatie een essentieel onderdeel kan zijn in de aanpak van de uitdagingen van plattelandsgebieden, zoals emigratie, diversifiëring van plattelandsbedrijven, klimaatverandering, veranderende levensstijlen en de herstructurering van plattelandseconomieën.

50.

Het CvdR is ingenomen met de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Horizon 2020 die specifiek zijn gericht op het ontwikkelingsstadium van sociale innovatie en pleit ervoor deze verbetering door te voeren in alle Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen).

Slimme plattelandsgebieden en dorpen

51.

Het CvdR is verheugd over het initiatief van de Commissie met betrekking tot “slimme dorpen” (EU Action for Smart Villages), een eerste stap op weg naar de erkenning dat er behoefte is aan gerichte maatregelen ter ondersteuning van de heropleving van plattelandsgebieden als duurzame woon-, studeer- en werkplekken. Dit is echter niet voldoende.

52.

In het CvdR-advies over slimme dorpen wordt verzocht deze agenda te integreren in de verschillende beleidsterreinen en financieringsmogelijkheden. Het gaat niet alleen over het verschaffen van breedband, maar ook over het vinden van slimme manieren om de energievoorziening te ontwikkelen, alsook diensten voor gemeenschappen en een echte, nieuwe revolutie op gang te brengen om faciliteiten te integreren in onze plattelandsgebieden.

53.

Het CvdR is verheugd over het instrumentarium van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling met maatregelen voor plattelandsontwikkeling die lidstaten kunnen toepassen om kleine dorpen te ondersteunen en zo sociale innovatie te bevorderen. Het gaat hierbij onder meer om samenwerking (in het bijzonder via Leader), kennisuitwisseling, GLB-netwerken, vestiging van jonge ondernemers en plattelands-start-ups, ontwikkeling van een plattelandsindustrie, investeringen enz. Er zijn echter ook flexibelere maatregelen nodig voor de bevordering van innovatie in niet-landbouwactiviteiten die geïntegreerd zijn en bijdragen aan de primaire activiteit en die het mogelijk maken om de bio-economie te bevorderen en optimaal gebruik te maken van de lokale omgeving. Naast de steun voor startende bedrijven omvat dit de mogelijkheid om de ontwikkeling van bedrijven buiten de landbouw te bevorderen; dit moet worden opgenomen in artikel 69 van de verordening strategische GLB-plannen.

54.

Middelgrote plattelandssteden moeten ook toegang krijgen tot financiering voor steden. Deze steden zijn van cruciaal belang voor plattelandsgebieden en worden wegens hun omvang vaak uitgesloten van deelname aan programma’s.

55.

Het toekomstige Leader-programma, uit meerdere fondsen gefinancierde CLLD- en andere bottom-upinitiatieven spelen een positieve rol.

56.

Bij plattelandsgebieden draait het om mensen en hun gemeenschappen, en om de omgeving waarin zij leven. Het CvdR is van mening dat beter kan worden gegarandeerd dat plattelandsgebieden aantrekkelijke plekken zijn om te wonen, werken, produceren en een gezin te stichten met een EU-beleid voor actief beheer en instandhouding van het platteland en als programma’s en beleidsgebieden worden gecombineerd.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 174, en PB C 207 van 30.6.2017, blz. 57.

(2)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(3)  http://www.simra-h2020.eu/


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/22


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Van boer tot bord: de lokale en regionale dimensie

(2021/C 37/04)

Rapporteur:

Guido MILANA (IT/PSE), lid van de gemeenteraad van Olevano Romano (Rome)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is zeer ingenomen met de “van boer tot bord”-strategie (hierna de “strategie”) die samen met de “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030” (1) de kern vormt van de Europese Green Deal (2) en bepalend is om van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken. Deze twee strategieën moeten perfect op elkaar zijn afgestemd om het effect van de voedselsystemen op het klimaat, een duurzaam milieu en de biodiversiteit te beperken en te zorgen voor verbetering van de toestand van de bodems, instandhouding van bestuivers, optimaal gebruik van biologische hulpmiddelen voor geïntegreerde bestrijding en bescherming van de watervoorraden en ecosystemen, en tegelijkertijd te zorgen voor veilige en gezonde levensmiddelen. Zij moeten ook helpen het probleem van de ontvolking van plattelandsgebieden aan te pakken. De voedselautonomie is een al even strategische uitdaging die inhoudt dat de productiecapaciteit moet worden behouden. Daarvoor dient de EU wel de nodige middelen vrij te maken.

2.

Er moet worden gezorgd voor samenhang tussen de verschillende sectoren die met levensmiddelen verband houden, zoals de landbouw, de veeteelt, de bosbouw, de visserij en maritieme zaken, en het beleid op het gebied van milieu, energie, volksgezondheid, consumenten, productie, werkgelegenheid, plattelandsontwikkeling en bosbouwbeleid, door middel van een multilevel-governanceaanpak, zodat de op Europees niveau afgestemde maatregelen de uitvoering van de strategie met het oog op ambitieuze en gemeenschappelijke hervormingsdoelstellingen bevorderen in plaats van hinderen. De bijdrage van lokale gemeenschappen en plattelandsgemeenschappen moet beter worden erkend en in het beleid worden geïntegreerd. Het is van essentieel belang dat de culturele identiteit van de regio’s weer wordt gekoppeld aan de ecosystemen.

3.

De COVID-19-pandemie heeft ons uiterst bewust gemaakt van de onderlinge verbanden tussen onze gezondheid, de ecosystemen, de bevoorradingsketens, de consumptiemodellen en de grenzen van de planeet. De huidige pandemie is slechts één voorbeeld daarvan. De steeds vaker voorkomende perioden van droogte, overstromingen, bosbranden en nieuwe schadelijke organismen doen ons keer op keer beseffen dat ons voedselsysteem wordt bedreigd en duurzamer en veerkrachtiger moet worden zodat het in alle omstandigheden functioneert en de burgers een toereikende toelevering van gezond, adequaat en betaalbaar voedsel garandeert.

4.

Er zij op gewezen dat een duurzame landbouw niet kan worden ontwikkeld als de EU landbouwproducten die niet voldoen aan de Europese productienormen, tegen lage prijzen blijft invoeren die oneerlijk met Europese productieketens concurreren, en evenmin als zij haar eigen overschotten blijft uitvoeren tegen prijzen die lager liggen dan de Europese productiekosten. Het Europees Comité van de Regio’s (“CvdR”) dringt erop aan dat dringend nieuwe multilaterale regels worden ingevoerd die rechtvaardiger en meer solidair zijn, zodat de duurzaamheid van de Europese bedrijven niet in gevaar komt. Deze nieuwe benadering moet gericht zijn op de versterking van het economisch perspectief van producenten en de banden tussen producenten en consumenten, op ondersteuning van gediversifieerde en alternatieve voedselsystemen naast de conventionele productiesystemen, en op een eerlijkere herverdeling van waarde waarbij producenten die hoogwaardige diensten van openbaar belang en ecosysteemdiensten leveren, beter worden beloond.

5.

Het CvdR verzoekt de Europese Commissie consequent bestaande indicatoren te gebruiken (bijv. de SDG-indicatoren) om de voortgang te monitoren die wordt geboekt bij de verwezenlijking van de doelstelling om duurzame voedselproductie, ecosysteemdiensten en eerlijke economische perspectieven voor landbouwers en werknemers in diverse beleidsgebieden te verenigen. Nieuwe indicatoren moeten alleen overwogen worden voor gebieden die tot nu toe onvoldoende in kaart gebracht worden. Het CvdR pleit voor actieve deelname van alle actoren van het voedselsysteem aan de monitoring en beoordeling van de uitvoering van de strategie.

6.

De rol van regio’s en steden als belangrijke actoren in de voedseltransitie moet worden erkend en ondersteund. Het CvdR beschikt naast zijn andere functies over een gedegen kennis van de praktijken van Europese steden en regio’s en kan dus een belangrijke schakel vormen voor de onderlinge communicatie en terugkoppeling tussen bestuursniveaus. In het kader van de uitvoering en vaststelling van het toekomstige GLB moeten de Europese regio’s hun rol als beheersautoriteiten kunnen blijven uitoefenen om de in de “van boer tot bord”-strategie beoogde transities van zo dicht mogelijk in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat de toekomstige strategische plannen aan de lokale behoeften beantwoorden. In dit verband is het van essentieel belang dat de eerste pijler in de strategische plannen wordt geregionaliseerd, zodat eco-regelingen kunnen worden gebruikt als belangrijke instrumenten om de uitvoering van de strategie te begeleiden, met oog voor de specifieke behoeften van elke regio.

Ondersteuning van producenten, bevordering van korte en transparante ketens

7.

Het CvdR beveelt aan om de tendens van grondconcentratie ten gunste van de agro-industrie, de stijging van de grondprijzen, de braaklegging van grond in marginale gebieden en het daaruit voortkomende verlies van landbouwgronden onder kleine en middelgrote producenten en nieuwe landbouwers, nauwlettender in het oog te houden. Daarom wordt aanbevolen de bestaande instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) te wijzigen — zoals een eventuele beperking van de rechtstreekse betalingen per bedrijf — om de beschikbaarheid van landbouwgronden voor lokale kleine en middelgrote landbouwbedrijven en voor nieuwe agro-ecologische landbouwers, of zij nu individueel opereren of in een associatie, te faciliteren, om het verlies van actieve landbouwers te voorkomen. Het GLB moet gericht blijven op de balans tussen economie en ecologie. Ook moeten het gebruik van teruggewonnen water voor irrigatie in gebieden met een tekort en de bevordering van boslandbouw worden aangemoedigd.

8.

Het CvdR is verheugd over het voornemen van de Commissie om de biologische landbouw een grotere rol toe te kennen er op basis van een effectbeoordeling naar te streven dat tegen 2030 ten minste 25 % van de landbouwgrond in de EU voor biologische landbouw wordt bestemd, en om de biologische aquacultuur aanzienlijk uit te breiden. Het roept de Commissie voorts op om ook andere teelt- en productiesystemen die milieuvoordelen opleveren onder de loep te nemen. Het is van belang de rol van lokaal en regionaal territoriaal beleid in het oog te houden en te ondersteunen voor de instandhouding en uitbreiding van het voor de biologische, precisie- en geïntegreerde productie bestemde areaal, waarbij zuinig wordt omgesprongen met natuurlijke hulpbronnen, via programma’s zoals lokaal voedselbeleid (waaronder biodistricten, ecoregio’s en bioregio’s (3)) en opleidingsprocessen. Het CvdR hoopt dat de transitie in het kader van het GLB hand in hand gaat met een grotere consumptie van biologische producten. Er zijn bovendien maatregelen nodig om de structurering van de gehele biologische sector te begeleiden en niet alleen de ontwikkeling van de productie, om de toegevoegde waarde van deze productie- en verwerkingsmethode in verschillende territoriale omstandigheden in stand te houden, met inbegrip van stimulansen voor de aanleg van waternetwerken om biologische landbouwers te voorzien van water dat voldoet aan de voorschriften.

9.

Het is wenselijk meer belang te hechten aan korte ketens en de diversiteit van de Europese productiesystemen te erkennen, met bijzondere aandacht voor alternatieve productiesystemen die lokale/regionale, op voedingskwaliteit, dierenwelzijn en milieubescherming gebaseerde vormen van productie, verwerking en handel promoten. Er moet een Europees kader komen voor de bevordering en versterking van korte ketens op basis van innovatieve en succesvol gebleken lokale praktijken. Het moet eenvoudiger worden steun te verlenen aan collectieve territoriale projecten waarbij verwerkers, lokale overheden, landbouw- en bosbouwbedrijven, handelaren en lokale consumenten zijn betrokken om een lokaal voedingsaanbod te ontwikkelen. Er moet ook steun worden verleend aan de diversificatie van de lokale/regionale productie en verwerking, de ontwikkeling van nieuwe sectoren (bijvoorbeeld eiwitrijke gewassen, met name leguminosen en kwaliteitssectoren zoals bessen, noten enz.), die ook voorzien in de exploitatie van secundaire ketens van secundaire en afvalstromen, teneinde toegevoegde waarde te creëren in de verschillende stappen van de voedselketen. Ook moet worden gekeken naar de mogelijkheid om een certificering voor duurzame productie in te voeren, die mede zaken als water- en bodembeheer omvat. Daarbij merkt het CvdR op dat begrippen als lokaal en regionaal in het perspectief van het betreffende product moeten worden bezien. Uitgangspunt is een lage ecologische voetafdruk van het product, het voorkomen van overbodige vervoersbewegingen en een verbeterde relatie tussen producent en consument.

10.

De productie, de verwerking, de winkelverkoop, de verpakking en het vervoer van levensmiddelen dragen bij aan de verontreiniging van de lucht, de bodem en het water en aan de uitstoot van broeikasgassen, met ernstige gevolgen voor de biodiversiteit. Het CvdR hoopt daarom op exploitatie van secundaire afvalstromen met het oog op de circulaire economie, en is het met de Europese Commissie eens dat de volgende maatregelen dringend noodzakelijk zijn:

a)

vermindering van het algehele gebruik en risico van chemische bestrijdingsmiddelen met 50 % en het gebruik van de gevaarlijkste bestrijdingsmiddelen (4) met 50 % tegen 2030, en er tegelijkertijd voor zorgen dat de landbouwers voor de gebruikte bestrijdingsmiddelen en landbouwpraktijken echte alternatieven worden aangeboden die hun productiviteit intact laten, door hiervoor meer onderzoeksmiddelen uit te trekken en de markttoegang te bespoedigen;

b)

vermindering van het verlies van nutriënten met minstens 50 % zonder dat dit de bodem minder vruchtbaar maakt;

c)

vermindering van het gebruik van meststoffen met minstens 20 % tegen 2030;

d)

vermindering van de verkoop van voor landbouwdieren en aquacultuur gebruikte antimicrobiële stoffen met 50 % tegen 2030;

e)

verdere vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouwsector en in verband met het grondgebruik, met name distikstofoxide en methaan, dat mede van de veehouderij, alsook van het gebruik van veengebieden in de landbouw afkomstig is, om zodoende op passende wijze bij te dragen tot het in de Europese klimaatwet ontworpen proces. De Commissie wordt met het oog hierop verzocht zo spoedig mogelijk een plan voor de klimaatdoelstellingen voor 2030 uit te brengen dat erop gericht is de doelstelling voor broeikasgasemissiereductie te verhogen naar ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 (5), door een samenhangend plan uit te voeren dat de nodige financiële toezeggingen omvat;

f)

uitbreiding van het grasland en de productie van eiwithoudende diervoeders in Europa door de hoeveelheid geïmporteerd voeder en eiwit dat niet voldoet aan de Europese klimaat- en milieunormen, te verminderen.

11.

De Commissie zou via effectbeoordelingen moeten bepalen hoe de gekwantificeerde doelstellingen gestalte dienen te krijgen. Landen die grote hoeveelheden antibiotica, chemische gewasbeschermingsmiddelen en plantenvoedingsstoffen gebruiken, moeten sterker worden aangemoedigd om het gebruik ervan te verminderen dan landen die er nu al minder van gebruiken.

12.

Het zou een goed idee zijn transparante en toegankelijke effectbeoordelingen uit te voeren om op de middellange termijn te behalen doelstellingen te monitoren en in samenspraak met de lidstaten, de lokale en regionale overheden en actoren van de agro-industrie de noodzakelijke aanpassingen vast te stellen.

13.

Het is raadzaam strengere maatregelen te nemen tegen de milieueffecten van de industriële intensieve veehouderij. De in de strategie voorgestelde officieel gecertificeerde etikettering inzake dierenwelzijn dient in de EU verplicht te worden ingevoerd. Het zou een duidelijk en verplicht label moeten worden betreffende de houderijmethode en dat de cyclus van het dier bestrijkt, zodat de producenten erkenning krijgen voor hun verbeterde praktijken en de consumenten producten kunnen kiezen die aan hun wensen voldoen. Het CvdR stelt voor de veehouderij in kooien in de hele Europese Unie geleidelijk en volgens een vooraf bepaald tijdschema te verminderen, onder meer door de veebezetting op de desbetreffende landbouwbedrijven te beperken, en steun te verlenen aan extensieve aquacultuurbedrijven. Het CvdR dringt erop aan dat een maximale bezetting van dieren op het bedrijf een voorwaarde wordt voor de toegang tot GLB-betalingen en dat de conditionaliteit van het GLB wat betreft de regelgeving inzake dierenwelzijn wordt aangescherpt.

14.

De nieuwe milieustelsels moeten een billijke, verplichte, doeltreffende en steeds omvangrijkere financieringsstroom genereren om duurzame praktijken te promoten, zoals agro-ecologie, biologische productiepraktijken, precisielandbouw, geïntegreerde landbouw, agro-bosbouw, boslandbouw en productiepraktijken die onder meer de koolstofvastlegging aanzienlijk verbeteren (koolstoflandbouw) bij land- en bosbouwers, alsmede de biodiversiteit. Het CvdR herinnert eraan dat de agromilieuklimaatmaatregelen uit de tweede pijler van het GLB veruit de doeltreffendste vergroeningsmaatregelen van het GLB zijn gebleken en dat dit te maken heeft met de bottom-upbenadering die wordt gehanteerd bij de vaststelling van die maatregelen in geval van een geregionaliseerd beheer. Het vraagt bijgevolg dat gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om middelen van de eerste naar de tweede pijler van het GLB over te hevelen en de regionale overheden te betrekken bij de vaststelling van de ecoregelingen op Europees en nationaal niveau om meer samenhang en complementariteit te garanderen tussen de ecoregelingen en de agromilieuklimaatmaatregelen en om ervoor te zorgen dat er meer rekening wordt gehouden met territoriale behoeften. Ook de extensieve veehouderij met een lager milieueffect moet worden ondersteund. Met het oog op het evenwicht tussen ecologische, economische en sociale duurzaamheid moet worden toegestaan dat landbouwers met Europese en nationale middelen worden gecompenseerd voor de extra kosten die met de landbouwproductie gepaard gaan.

15.

Het is noodzakelijk dat naast de veranderingen in de landbouwsector de overgang naar een duurzame visproductie wordt versneld. Er zijn maatregelen nodig om kleine vissers te beschermen en een belangrijkere rol toe te kennen, en intensieve veehouderij in kooien, illegale industriële visserijpraktijken en overbevissing te bestrijden, waarbij ook in het kader van de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en in de handelsovereenkomsten doeltreffendere maatregelen moeten worden ingevoerd.

16.

Het is wenselijk dat voorstellen worden uitgewerkt voor de ruimtelijke ordening van zeegebieden en opzet van een netwerk van gebieden waarin elke vorm van visserij gedurende een passende termijn verboden is, om de doelstellingen met betrekking tot het evenwicht tussen exploitatie van de visbestanden en het vermogen van de zee om deze te regenereren, beter te kunnen nastreven. Ook moeten de inspanningen worden gericht op een grotere doeltreffendheid bij het opstellen van plannen voor het beheer van de visserij in de vanuit ecologisch oogpunt meest kwetsbare gebieden.

Voedingsgewoonten, obesitas, bevordering van verantwoorde en bewuste consumptie

17.

De keuzes en eetgewoonten van de consumenten zijn een cruciale aanjager van verandering van het voedselsysteem. Het CvdR ondersteunt dan ook het voornemen van de Commissie om de overgang naar gezonde en duurzame voedingsgewoonten te stimuleren, in overeenstemming met doelstelling 12 van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (6), en verzoekt de Commissie daarom een pakket samenhangende en doelgerichte maatregelen aan te nemen om het mediterrane dieet, dat zich als gezond heeft bewezen, gezonde voedingsgewoonten met meer plantaardige bestanddelen en een passende en verantwoorde hoeveelheid vlees, vet en suikers te stimuleren.

18.

Het is wenselijk dat de Commissie betere regelingen vaststelt voor de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen die op Europees niveau worden afgestemd en gebaseerd zijn op wetenschappelijke gegevens. De Commissie moet onderzoeken of het mogelijk is een Europese databank van voedingswaarden samen te stellen en een Europees programma voor voedingswaarde-etikettering op te zetten. Om een bewuste consumptie te stimuleren moet het doel zijn om transparante, volledige en duidelijke informatie te verschaffen over de voedingswaarde, rekening houdend met de oorsprong van de producten, het milieueffect van het vervoer en de productiemethode.

19.

Het is van belang om naast maatregelen voor informatieve etikettering ook in te zetten op bewustmakingsacties, stimulansen en structurele maatregelen die bewuste en verantwoorde consumptie en gezonde en voor iedereen toegankelijke voedingsgewoonten aanmoedigen. Daarom wordt aanbevolen informatiecampagnes en voorlichtingsprogramma’s over gezonde voeding met veel plantaardige bestanddelen en vezels te organiseren. Er moeten fiscale prikkels komen die consumenten aanmoedigen voor gezonde en duurzame voedingspatronen te kiezen. Ook zijn er maatregelen nodig om de agrovoedingsindustrie te ontmoedigen intensief bewerkte en ongezonde levensmiddelen met veel suiker, zout en verzadigd vet te verhandelen en te promoten.

20.

Er moeten absoluut maatregelen worden getroffen om te garanderen dat de prijs van levensmiddelen de reële milieu- en maatschappelijke kosten weerspiegelt en dat primaire producenten een eerlijk inkomen voor hun werk krijgen. Daarom wordt de Commissie verzocht met de lidstaten te overleggen over maatregelen die tot doel hebben de inkoopmacht van verwerkers en de retail te beperken en de onderhandelingspositie van de primaire producenten te versterken, gelet op de kosten in verband met het milieu en de volksgezondheid, die wetenschappelijk bewezen zijn. Waar een eerlijke prijs voor de producten noopt tot een hogere prijs voor de consument, is het CvdR van mening dat dit acceptabel is (7).

21.

De Commissie wordt verzocht het recht op voeding tot een van de hoekstenen van de uitvoering van de strategie te maken. Het is daarom aan te raden samen met de lidstaten en lokale en regionale overheden toe te werken naar maatregelen voor de middellange termijn (bijvoorbeeld economische steun) en voor de lange termijn (structureel sociaal beleid) met het doel om de meest kwetsbare bevolkingsgroepen betere toegang te verschaffen tot een duurzamere en gezondere voeding en zodoende bij te dragen tot de strijd tegen obesitas en slechte eetgewoonten. Er moet een Europees actieplan komen voor na 2020 inzake de strijd tegen obesitas en ondervoeding onder kinderen. De betaalbaarheid van gezond voedsel moet bij voorkeur worden ondersteund door maatregelen van sociaal beleid, terwijl tegelijkertijd eerlijke productprijzen voor landbouwers en werknemers moeten worden gegarandeerd.

Duurzame overheidsopdrachten, “groene voedselaankoop”, voorlichtingsprogramma’s

22.

Er moet meer belang worden toegekend aan de rol van een groen aankoopbeleid van overheden en van “groene voedselaankoop” als middel om gezonde en duurzame voedingsgewoonten te stimuleren en lokale, op regionale kenmerken gebaseerde landbouw te versterken, en zodoende marktaandelen voor lokale en regionale producenten te garanderen (8).

23.

Er moeten flexibelere criteria worden vastgesteld voor de inkoop van lokale en regionale producten via openbare aanbestedingen, met name om “nul kilometer”-producten in de schoolkantines te introduceren. Het CvdR pleit er bovendien voor een doeltreffend adviseringssysteem op te zetten of een vereenvoudigde Europese gids samen te stellen om overheden duidelijke aanwijzingen te geven voor het invoeren van meer duurzaamheidscriteria.

24.

Het is een goede zaak dat de Commissie de lidstaten en lokale en regionale overheden aanmoedigt voorlichtingsprogramma’s over landbouw, voedsel, het milieu en het klimaat in scholen te organiseren. Het is namelijk van essentieel belang een bewuste consumptie aan te moedigen en de jonge generaties en de meest kwetsbare groepen voor te lichten over landbouw, voedingscultuur en milieubewustzijn.

Vermindering en voorkoming van verspilling, bevordering van een circulaire economie

25.

De Commissie moet met ambitieuze regelgeving en bindende doelstellingen komen voor het voorkomen en verminderen van voedselverspilling. De Commissie moet met klem vasthouden aan de bindende doelstelling om de voedselverspilling tegen 2030 te halveren op basis van het werk dat is verricht in samenwerking met het EU-platform inzake voedselverlies en voedselverspilling. Ook moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de ultraperifere regio’s en moeten zij verregaande steun krijgen, aangezien verbetering van het beheer, de recycling en de terugwinning van afval en bijproducten uit de agrovoedingsmiddelen- en visserijsector van groot belang is om de circulariteit van hun economieën te bevorderen.

26.

Er moet worden uitgegaan van een totaalbeeld van de voedselketen en daarom moeten in alle stadia maatregelen ter beperking van voedselverspilling worden ingevoerd: in het vroegste stadium (primaire productie), in het verwerkingsproces, tijdens het vervoer en bij de verkoop, en bij de consumptie binnen- en buitenshuis. Er kan worden overwogen supermarkten te stimuleren de opslag van producten efficiënter te maken en maatregelen te voorzien om supermarkten te belasten wanneer zij inefficiënt omgaan met overschotten. Het CvdR is verheugd over het initiatief van sommige lidstaten om donaties van overtollige voorraden verplicht te stellen.

27.

De informatie over de houdbaarheidsdatum op levensmiddelenetiketten moet adequater zijn en zowel de “ten minste houdbaar tot”-datum als de uiterste houdbaarheidsdatum vermelden. Voorts moeten consumenten via voorlichtings- en bewustmakingscampagnes worden aangezet tot gedrag dat leidt tot minder voedselverspilling. Bovendien moet een bottom-upbenadering worden gevolgd die gericht is op kennis en versterking van innovatie en goede praktijken die in veel stedelijke gebieden en regio’s ontstaan.

28.

Er moeten maatregelen worden genomen om de verspreiding van afvalvrije productiemodellen en modellen voor territoriale ontwikkeling, hergebruik en de circulaire economie in de hele keten, inclusief kunststoffen, te bevorderen. Overheidsopdrachten zijn een krachtig instrument waarmee lokale en regionale overheden normen kunnen vaststellen en de markt kunnen stimuleren tot duurzamere en meer lokale producten en diensten. Het CvdR stelt voor een bottom-upbenadering te volgen, met programma’s om goede circulaire praktijken van steden, voorsteden, plattelandsgebieden en ultraperifere gebieden te ondersteunen (9).

Internationale handel, solidariteit en duurzame ontwikkeling in derde landen

29.

Het is noodzakelijk uit te gaan van een globale aanpak voor de transitie naar duurzame voedselsystemen door middel van samenwerking met derde landen en internationaal handelsbeleid. De EU, die de grootste importeur en exporteur ter wereld van levensmiddelen is, is afhankelijker geworden van derde landen, en heeft een handelsbeleid ontwikkeld dat in strijd is met haar sociale en milieudoelstellingen. De Commissie zou actief op zoek moeten gaan naar oplossingen voor deze problematiek, met name als het gaat om de regels voor de internationale handel in landbouwproducten, prijsontwikkelingen op Europese en internationale markten en een duurzaam evenwicht tussen de vraag naar en de productie van vlees en zuivelproducten; de prijsontwikkeling op de EU- en internationale markten en een duurzaam evenwicht tussen de vraag naar en productie van vlees en zuivel.

30.

Het is absoluut noodzakelijk dat handelsovereenkomsten worden beoordeeld met het oog op de doelstelling van broeikasgasemissiereductie en gebaseerd zijn op het concept van duurzame ontwikkeling. De hoofdstukken over duurzaam beheer van bossen en de strijd tegen ontbossing, dierenwelzijn en schending van de mensenrechten moeten worden versterkt (10).

31.

Een handelsbeleid dat er niet voor zorgt dat externe markten aan de hoge Europese normen inzake duurzaamheid en voedselveiligheid voldoen, kan de interne markt ernstig ondermijnen en de landbouwsector in gevaar brengen. Europese handelsovereenkomsten zijn van groot belang om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen tussen de interne markt en de externe markt, om het concurrentievermogen van Europese landbouwers veilig te stellen en een billijk rendement te garanderen. Er dienen met derde landen overeenkomsten te worden gesloten over strikte wederkerigheid van productievoorschriften — door de fytosanitaire en milieuvoorschriften op elkaar af te stemmen en eventueel lokale primeurgroenten en -fruit aan te wijzen — en een strengere controle uit te voeren op producten die op de Europese gemeenschappelijke markt komen. Een koolstofheffing aan de grens die EU-bedrijven ervan weerhoudt hun productie over te plaatsen naar landen waar de milieuwetgeving minder streng is, zou een goede zaak zijn.

Governance, uitvoering en monitoring

32.

Het is aan te bevelen het toekomstige GLB, het GVB, de operationele programma’s en de nationale strategische GLB-plannen consequent af te stemmen op de doelstellingen van de Europese Green Deal, met name in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030. Er zouden dan ook gemeenschappelijke kwantificeerbare en meetbare Europese doelstellingen voor de nationale strategische plannen in de GLB-verordening moeten worden opgenomen. Er moeten duidelijke impactindicatoren worden vastgesteld om doelstellingen te formuleren en de resultaten in kaart te brengen. Het is wenselijk dat de regio’s een prominente rol spelen bij de governance van de strategische plannen, met name voor de tweede pijler, want de territoriale en regionale dimensie mag niet verloren gaan in de GLB-hervormingsplannen.

33.

Het voor het GLB bestemde aandeel van het MFK 2021-2027 in het door de Europese Raad in juli ingenomen standpunt is helaas 6,4 % lager ten opzichte van de huidige periode. Ambitieuze doelstellingen om in de Europese landbouwproductie een groene transitie tot stand te brengen, moeten hand in hand gaan met een ambitieuze begroting voor het GLB, en met name voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. Het CvdR betreurt verder dat de inspanningen om het GLB te hervormen in de zin van meer algemeen welzijn, duurzaamheid en bescherming van de hulpbronnen tot dusver nog niet duidelijker in de voorstellen voor verordeningen tot uiting zijn gekomen en dat de daarin vervatte benaderingen slechts met aanzienlijke vertraging in werking zullen treden ten gevolge van de lange overgangsperioden.

34.

Het CvdR is ingenomen met de wens om alle actoren in het voedselsysteem, waaronder het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, te betrekken bij de uitvoering en monitoring van de strategie. In het kader van de strategie moeten daarom horizontale en multilevel-governancesystemen worden opgezet om te zorgen voor een transversale aanpak tussen de betrokken directoraten-generaal van de Commissie. Het CvdR hoopt dat men een voorbeeld zal nemen aan participatieve modellen zoals de voedselbeleidsraden, die door tal van lokale en regionale overheden zijn ingesteld.

35.

Het CvdR verzoekt de Commissie om bij het uitvoeren en monitoren van beide strategieën nauw samen te werken, niet alleen met het Europees Parlement, maar ook met het Europees Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  COM(2020) 380 final.

(2)  COM(2019) 640 final.

(3)  Een voorbeeld is de BioRegio Bayern 2012, die tot doel heeft tegen 2030 30 % van het areaal voor biologische landbouw te bestemmen (bron: The Role of Local and Regional Authorities in making food systems more sustainable, onderzoek in opdracht van het CvdR).

(4)  Dit zijn gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van de punten 3.6.2 tot en met 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1), of die overeenkomstig de criteria van punt 4 van die bijlage voor vervanging in aanmerking komen.

(5)  Hetzelfde verzoek werd gedaan in het advies “Europese klimaatwet: een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit vaststellen” (COR-2020/01361 — rapporteur: Juan Moreno Bonilla (PPE/ES)) (PB C 324 van 1.10.2020, blz. 58).

(6)  SDG 12: Verantwoorde consumptie en productie.

(7)  Zie bijvoorbeeld Willet, W., et al., Food in the Anthropocene: the EAT — Lancet Commission on healthy diets from sustainable food systems. The Lancet Commissions, 393 (1170), 447-492. Zie ook Howard, P., et al., Global Meat: Social and Environmental Consequences of the Expanding Meat Industry. MIT Press, 2019.

(8)  Het CvdR wil in dit verband de aandacht vestigen op het belang van paragraaf 19 van de resolutie over duurzame voeding (PB C 313 van 22.9.2015, blz. 5). Hierin wordt aanbevolen “om de verschillende belanghebbenden bij duurzame productie en verantwoorde consumptie […] informatie te verstrekken over de mogelijkheden om in hun oproepen tot inschrijving ook duurzaamheidscriteria op te nemen […]”.

(9)  Een voorbeeld is de stad Maribor in Slovenië, waar sprake is van synergieën tussen stad en platteland voor de omzetting van organisch afval naar meststoffen (bron: The Role of Local and Regional Authorities in making food systems more sustainable, onderzoek in opdracht van het CvdR).

(10)  Hetzelfde verzoek werd gedaan in het advies “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COR-2019/04601 — rapporteur: Roby Biwer (PSE/LU)) (PB C 324 van 1.10.2020, blz. 48).


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/28


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Evaluatie van de economische governance

(2021/C 37/05)

Rapporteur:

Elio DI RUPO (BE/PSE), minister-president van Wallonië

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Evaluatie van de economische governance

COM (2020) 55 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

is verheugd over het feit dat de Europese Commissie op 5 februari jl. haar mededeling “Evaluatie van de economische governance” heeft gepresenteerd, en over de start van een hervorming van de economische en begrotingsregels waarvan zij daarin blijk geeft.

2.

Het Comité onderschrijft ook het feit dat de Europese Commissie op 20 maart haar voorstel heeft ingediend om, voor het eerst in de geschiedenis van de eurozone, de algemene ontsnappingsclausule van het huidige stabiliteits- en groeipact (SGP) te benutten, ter versterking van de noodbegrotingsmaatregelen in reactie op de COVID-19-pandemie.

3.

Deze ontsnappingsclausule moet van kracht blijven zolang de financiële en budgettaire gevolgen van de COVID-19-crisis voor zowel de tekorten als de schulden van de lidstaten nog niet volledig bekend zijn. Dezelfde logica zou moeten gelden voor de eventuele geleidelijke opheffing van het tijdelijke kader voor staatssteun op Europees niveau, waaraan pas kan worden gedacht wanneer er sprake is van een gestabiliseerde macro-economische context en nadat er hierover een debat heeft plaatsgevonden tussen de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees Parlement.

4.

Bovendien zal de pandemie volgens de Wereldgezondheidsorganisatie de komende twee jaar mogelijk nog niet verdwenen zijn en zullen vaccins of doeltreffende geneesmiddelen waarschijnlijk pas in de loop van 2021 beschikbaar zijn.

5.

Afgezien van de sociaal-economische gevolgen van de COVID-19-pandemie is de economische en financiële context ingrijpend veranderd sinds de laatste hervorming van het SGP in 2013. De rentetarieven liggen namelijk op een historisch laag niveau en de reële kosten van de overheidsschuld zijn in veel landen negatief, terwijl ze aan het begin van het decennium gemiddeld ongeveer 3 % bedroegen in de eurozone

6.

De Commissie zou derhalve de situatie in elke lidstaat opnieuw grondig moet onderzoeken en het ontwerp van de “evaluatie van de economische governance” moeten herzien.

7.

Het Europees kader voor economische governance heeft grote gevolgen voor alle overheidsniveaus, en in het bijzonder voor lokale en regionale overheden die verantwoordelijk zijn voor bijna een derde van de overheidsuitgaven en meer dan de helft van de overheidsinvesteringen in de gehele Europese Unie, weliswaar met grote verschillen tussen de lidstaten (1).

8.

Het stabiliteits- en groeipact en de overige onderdelen van het huidige Europees kader voor economische governance vertonen momenteel vier grote tekortkomingen: i) Procyclische effecten: een in recessie verkerende lidstaat zal zich misschien gedwongen zien zijn uitgaven te beperken, met het risico dat de doorgemaakte recessie nog erger wordt, en dit ondanks de flexibiliteit in verband met de in de interpretatieve mededeling (2) van 2015 gepresenteerde conjunctuur, die ontoereikend is. Deze procycliciteit was met name voelbaar in de overheidsinvesteringen, die te vaak hebben gediend als variabele voor de aanpassing van bezuinigingsmaatregelen; ii) Complexiteit: de vele doelstellingen, de flexibiliteit, de uitzonderingen, de ontsnappingsclausules en de verschillende situaties waarmee rekening moet worden gehouden hebben geleid tot een uitzonderlijk ingewikkeld en technisch kader dat bovendien gebaseerd is op niet rechtstreeks waarneembare indicatoren, zoals het structurele tekort en de output gap; iii) Gebrek aan doeltreffendheid: hoewel de buitensporige tekorten in 2018 nagenoeg waren verdwenen, was de schuldontwikkeling veel minder gunstig, zelfs nog vóór de fiscale impact van de crisis als gevolg van het coronavirus in 2020. Het aantal lidstaten die de limiet van 60 % overschrijden is gestegen van 9 in 2008 tot 14 in 2018 (3). De toepassing van financiële sancties zou zo contraproductief zijn dat het geen geloofwaardige optie is; iv) Gebrek aan transparantie en legitimiteit: de complexe en technische aard van het kader voor economische governance maakt het ondoorzichtig. Noch het Europees Parlement, noch de lokale en regionale overheden, noch het maatschappelijk middenveld en de overige belanghebbenden zijn er echt actief bij betrokken. Bovendien wordt in het huidige kader geen verband gelegd tussen de respectieve verantwoordelijkheden van de bestuursniveaus bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact en wordt alleen de collectieve nationale verantwoordelijkheid erkend, die losstaat van een doeltreffend begrotingsbeheer op de verschillende niveaus. Deze structurele tekortkomingen van het bestaande kader in combinatie met de ongewenste effecten en de gebrekkige doeltreffendheid ervan hebben ernstige schade toegebracht aan de legitimiteit van het kader, met name in de lidstaten die het meest van de crisis in de eurozone te lijden hebben gehad en aan randvoorwaarden onderworpen zijn, wat een afwijzing van de EU en een vlucht naar de uiteinden van het politieke spectrum in de hand werkt.

9.

In overeenstemming met de bevindingen die de Commissie in haar mededeling uiteenzet, wijst het CvdR erop dat de “six-pack”- en “two-pack”-hervormingen hebben geleid tot een nauwere coördinatie van het begrotingsbeleid in de eurozone. Het versterkte toezichtskader heeft als basis gediend voor de lidstaten om hun begrotingsstructuren te consolideren, ook al had de Unie vóór het uitbreken van de COVID-19-pandemie nog steeds te lijden onder zeer grote territoriale en sociale ongelijkheden.

10.

Het CvdR is verheugd over het succes van de sociale obligaties die de Commissie op 17 oktober 2020 heeft uitgegeven voor de financiering van de 100 miljard EUR aan tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE), die tot 31 december 2022 beschikbaar zijn in de vorm van leningen aan lidstaten die aanzienlijke financiële middelen moeten vrijmaken om de negatieve economische en sociale gevolgen van de uitbraak van het coronavirus op hun grondgebied aan te pakken. Als het SURE-instrument een blijvende positieve impact heeft, zou het de weg kunnen effenen voor de invoering van een Europees herverzekeringsstelsel voor werkloosheid.

Indicatoren

11.

Het CvdR dringt erop aan dat nationale, regionale en lokale overheden en burgers de toepasselijke regels goed moeten kunnen begrijpen. Hiertoe moeten de toepasselijke regels gebaseerd zijn op rechtstreeks verifieerbare indicatoren en een anticyclische en conjunctuurgezuiverde stabilisatie omvatten.

12.

Bovendien moet economische governance gebaseerd zijn op een evenwicht tussen indicatoren die verband houden met de begrotingsdiscipline en niet-budgettaire indicatoren. In het verlengde van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (Macroeconomic Imbalance Procedure, MIP), die meer gevarieerde indicatoren zoals het werkloosheidspercentage bevat, moet bij de hervorming van de economische governance dan ook rekening worden gehouden met de toegenomen behoefte aan investeringen en noodzakelijke overheidsuitgaven (4) om de transitie te begeleiden in de sleutelsectoren gezondheid, voedsel, vervoer, thermische renovatie van gebouwen, energie en digitalisering, waarvan een deel ten laste moet komen van de nationale begrotingen, naast particuliere en Europese financiering. Ook staan de overheidsuitgaven onder druk om de economie aan te passen aan de huidige klimaatverandering of om de sociale gevolgen van de verhoging van de koolstofbelasting te compenseren.

13.

Voorts deelt het CvdR de kritiek op het gebruik van de indicator “potentieel bbp”, oftewel het “productiepotentieel” dat kan worden bereikt door de voorraad productiekapitaal en het arbeidsaanbod volledig te benutten, zonder inflatoire druk uit te oefenen. In dit concept wordt namelijk geen rekening gehouden met energie als productiefactor, met inbegrip van het risico van versnelde veroudering van het productiekapitaal als gevolg van beperkingen op het gebruik van koolstofenergie, noch met de fysieke grenzen aan de ontwikkeling van menselijke activiteiten.

14.

Het CvdR dringt tevens aan op een herbalancering, om meer rekening te houden met de inkomsten. Een verlaging van de uitgaven in de sociale sector, het onderwijs en de zorg wordt immers vaak gezien als de eenvoudigste manier om de schuldenlast op korte termijn terug te dringen. Een gecoördineerd belastingbeleid en maatregelen tegen belastingfraude kunnen de druk op de overheidsbegrotingen echter aanzienlijk verminderen. Zo zijn frauduleuze btw-ontwijkingsstrategieën alleen al goed voor een verlies van 147 miljard EUR (5) per jaar, terwijl het tekort van alle lidstaten tezamen in 2018 109 miljard EUR bedroeg.

15.

Het economisch beleid van de lidstaten moet beter worden gecoördineerd om de conjuncturele discrepanties en de convergentiekloof te verkleinen. Het CvdR steunt derhalve ook het voornemen van de Commissie om onevenwichtigheden tussen de lidstaten op het vlak van overschotten en tekorten weer in evenwicht te brengen. Lidstaten met een overschot op de lopende rekening moeten een meer expansief beleid voeren om de binnenlandse vraag te stimuleren, terwijl lidstaten met structurele onevenwichtigheden als gevolg van een lage productiviteit en een gering concurrentievermogen meer moeten investeren om hun productieactiviteiten te moderniseren. Voor alle lidstaten geldt bovendien dat zij hun investeringen in opleiding, onderzoek en ontwikkeling moeten opvoeren, omdat deze nog steeds ontoereikend zijn om het concurrentievermogen van de Europese economie te waarborgen.

16.

Het Comité stelt opnieuw voor dat de MIP uitgebreid wordt met aanvullende indicatoren die op regionale ongelijkheden betrekking hebben. Het vindt dat hierin meer rekening zou moeten worden gehouden met de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, die niet alleen de bescherming van het milieu maar ook sociale, economische en governancecriteria bestrijken.

Overheidsinvesteringen en gouden regel

17.

Het CvdR is van mening dat het Europees kader voor economische governance deels verantwoordelijk is voor de sterke daling van de overheidsinvesteringen die zich na de crisis van de eurozone heeft voorgedaan, omdat in dit kader onvoldoende rekening wordt gehouden met het onderscheid tussen lopende uitgaven en investeringsuitgaven. Tussen 2009 en 2018 zijn de overheidsinvesteringen in de EU in totaal afgenomen met 20 % (als percentage van het bbp). De investeringen door lokale en regionale overheden zijn met bijna 25 % en met 40 % of meer gedaald in meerdere lidstaten die het hardst door de crisis zijn getroffen (6).

18.

Het Europees Begrotingscomité heeft vastgesteld dat de staten met een hoog percentage overheidsinvesteringen de neiging hadden dit percentage gedurende hun buitensporigtekortprocedure (7) aanzienlijk te verlagen. De Commissie zelf heeft opgemerkt dat het begrotingskader geen daling van de overheidsinvesteringen kon voorkomen en evenmin de overheidsfinanciën groeivriendelijker heeft gemaakt. Noch de “investeringsclausule” van het stabiliteits- en groeipact noch de Verdragsbepaling waarin staat dat de Commissie er tevens rekening mee moet houden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid […] om te beoordelen of een lidstaat voldoet aan de criteria voor een buitensporigtekortprocedure, lijken een significant effect te hebben gehad (8).

19.

Het CvdR had in zijn advies over de interpretatieve mededeling van 2015 over dit onderwerp (9) reeds te kennen gegeven dat de bestaande flexibiliteit in het stabiliteits- en groeipact te restrictief en beperkt was om daadwerkelijk een positief effect op de overheidsinvesteringen te hebben.

20.

Gerichte en kwalitatief hoogwaardige overheidsinvesteringen, op basis van een territoriale effectbeoordeling en een gedegen economische analyse wat betreft de kosten-batenverhouding van overheidsuitgaven, moeten anticyclisch zijn om toekomstige generaties ten goede te komen. In de huidige context van buitengewone behoeften aan overheidsuitgaven kan het ontmoedigen van de financiering van het tekort van de overheidsinvesteringen een stimulans voor onderinvesteringen creëren, ten nadele van de toekomstige generaties.

21.

Het CvdR eist voortdurend dat openbare uitgaven die door lidstaten en decentrale overheden in het kader van cofinanciering van de structuur- en investeringsfondsen worden gedaan, niet worden aangemerkt als openbare of daarmee gelijkgestelde structurele uitgaven zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact. Deze uitgaven zijn namelijk per definitie investeringen van algemeen Europees belang met een bewezen hefboomeffect in termen van duurzame groei.

22.

Het Comité is van mening dat de instelling in het Europees kader voor economische governance van een “gouden regel voor overheidsinvesteringen” een nuttig instrument zou kunnen zijn om een einde te maken aan de rampzalige effecten van de huidige begrotingsregels, door op termijn de netto overheidsinvesteringen uit te sluiten van de berekeningen van het tekort binnen het stabiliteits- en groeipact, wat het niet alleen mogelijk zou maken om deze investeringen te behouden in tijden van crisis, maar ook om de extreme onderinvesteringen (negatieve netto overheidsinvesteringen) waarvan sommige lidstaten te lijden hebben, te ontmoedigen door deze te bestraffen. Deze maatregel zou prioritair kunnen worden toegepast op overheidsinvesteringen in projecten die bedoeld zijn om de overgang naar een in milieu-, economisch en sociaal opzicht duurzame samenleving te bevorderen, zoals gedefinieerd in de SDG’s en de Europese Green Deal, aangezien deze investeringen niet alleen in het kader van het herstel na de COVID-19-crisis als zeer belangrijk worden beschouwd, maar ook om de welvaart en de kwaliteit van het bestaan van de toekomstige generaties te waarborgen. Het CvdR pleit ook voor investeringen in menselijk kapitaal en vaardigheden voor een vlottere overgang naar een koolstofneutrale, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie die klaar is voor het digitale tijdperk.

23.

De Commissie wordt verzocht om, na het herformuleren van haar voorstellen om rekening te houden met de economische gevolgen en de schade aan de begroting als gevolg van COVID-19, een witboek te presenteren over een herziening van de economische governance op basis van de eventuele instelling van een dergelijke gouden regel. De Commissie moet in haar beoordeling ook andere instrumenten in overweging nemen, zoals een uitgavenregel (10), die op basis van de trendmatige economische groei en het schuldniveau een limiet stelt aan de jaarlijkse groei van de totale overheidsuitgaven en kan dienen om het vertrouwen van het publiek te waarborgen door de transparantie te vergroten, de administratieve lasten te verminderen en een evenwicht te vinden tussen begrotingsdiscipline en het behoud van voldoende capaciteit voor overheidsinvesteringen.

Europees Semester

24.

De economische governance, die door middel van de coördinatiecyclus van het Europees Semester in de praktijk wordt gebracht, is niet doeltreffend genoeg in de uitvoering van hervormingen. Daarnaast is de reikwijdte van de hervormingen die in het kader van het Europees Semester in overweging worden genomen nooit in Europese wetteksten gedefinieerd, met name met betrekking tot de relevantie en de toegevoegde waarde ervan op Europees niveau. Het ontbreken van een definitie beperkt de mogelijke wisselwerkingen tussen de hervormingen op nationaal niveau en het EU-beleid (wetgeving en financieringsprogramma’s) en vormt een probleem met het oog op het subsidiariteitsbeginsel. Het CvdR deelt het standpunt van de Europese Commissie dat het milieu-aspect van het sociaal, economisch, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in de toekomst aandacht moet krijgen, overeenkomstig de Europese Green Deal.

25.

De ontoereikende betrokkenheid van lokale en regionale overheden als partners bij het uitwerken en uitvoeren van hervormingen is een van de belangrijkste redenen van deze geringe doeltreffendheid, hoewel 36 % van alle landspecifieke aanbevelingen rechtstreeks aan lokale en regionale overheden is gericht en 83 % daarvan een territoriale dimensie had (11).

26.

Het CvdR is ervan overtuigd dat zijn voorstel voor een gedragscode voor de inbreng van lokale en regionale overheden in het Europees Semester (12) nog altijd gebruikt kan worden om dit gebrek aan doeltreffendheid te verhelpen door beter rekening te houden met de lokale en regionale werkelijkheid, en dat de uitvoering ervan nog steeds noodzakelijk is, te meer daar het Europees Semester sinds 2019 richtsnoeren inzake het cohesiebeleid biedt, waarvan het beheer door alle overheidsniveaus wordt gedeeld.

27.

De Europese Commissie wordt aangemoedigd na te denken over de administratieve capaciteit en de fiscale decentralisatie in de lidstaten, met als doel om met inachtneming van de grondwetten van de lidstaten en van het subsidiariteitsbeginsel na te gaan of de aan de lokale en regionale overheden toevertrouwde taken in overeenstemming zijn met de personele, technische en financiële middelen waarover zij beschikken.

Transparantie en democratische legitimiteit

28.

De democratische legitimiteit van het Europese systeem voor economische governance is te zwak. Dit brengt niet alleen de economische governance zelf in gevaar, maar ook het Europese project als geheel.

29.

Het CvdR is ingenomen met de opname van klimaatbescherming in het Europees Semester en verwacht dat dit zowel tot een duidelijke monitoring als een beoordeling van de doeltreffendheid van klimaatbeschermingsmaatregelen zal leiden, zodat de nationale vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het Semester tastbaarder wordt gemaakt.

30.

Het Comité vestigt de aandacht van de Commissie en de medewetgevers op het feit dat een grotere betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het Europees Semester door middel van een gedragscode eveneens zou bijdragen aan een betere representativiteit in het besluitvormingsproces en een grotere legitimiteit van het Semester, en dus ook van de economische governance in het algemeen.

31.

Het CvdR steunt een hervorming van de Eurogroep, waarvan het statuut moet worden geformaliseerd en geüpdatet in de zin van een volwaardig voorzitterschap, een grotere verantwoordingsplicht jegens het Europees Parlement en een grotere transparantie van haar werkzaamheden, om te beginnen met de gedetailleerde publicatie van al haar notulen.

32.

In het kader van de conferentie over de toekomst van de EU kan het probleem van het gebrek aan democratische legitimiteit waar de EU en meer in het bijzonder haar economische governance mee te maken hebben alleen worden opgelost wanneer de Europese burgers ervan overtuigd zijn dat er naar al hun grote zorgen wordt geluisterd. De sociale normen, de werkgelegenheid, de bescherming van het milieu, de duurzaamheidsaspecten in de zin van de SDG’s van de VN en de bestrijding van ongelijkheden mogen ten opzichte van de macro-economische en budgettaire prioriteiten niet als secundair worden beschouwd. Daarom moet tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa kunnen worden gesproken over veranderingen in de economische governance zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

33.

Het CvdR is van mening dat verder moet worden gewerkt aan het oplossen van de problemen in de eurozone door de overheidsfinanciën weer gezond te maken, een robuust bankenstelsel te creëren, naar een fiscale unie toe te werken en duurzame economische groei te stimuleren.

Economische governance en de crisis als gevolg van het coronavirus

34.

De lokale en regionale overheden spelen vanwege hun grote verantwoordelijkheden in termen van gezondheid, sociale bescherming en steun aan de economie een sleutelrol in de bestrijding van de COVID-19-pandemie, die Europa hard raakt. In Italië en Spanje, twee van de zwaarst getroffen lidstaten, zijn lokale en regionale overheden bijvoorbeeld verantwoordelijk voor meer dan 90 % van de uitgaven voor gezondheidszorg (13). Terwijl veel uitgavenposten grote stijgingen laten zien, dalen de inkomsten van lokale en regionale overheden en hebben die zwaar te lijden van de ongekende vertraging van de economische activiteit. Dit heeft een grote invloed op het begrotingsevenwicht van steden en regio’s, en derhalve op het begrotingsevenwicht van de lidstaten.

35.

De lokale en regionale overheden moeten zich in veel lidstaten aan strenge nationale begrotingsregels houden die een toename van hun uitgaven beperken, hen verplichten tot evenwicht, of hun tekort en/of schulden beperken tot niveaus die vaak heel laag zijn vergeleken met die van de staten.

36.

Het CvdR dringt er bij de Commissie, het Parlement en de lidstaten op aan het risico dat de regionale verschillen als gevolg van de COVID-19-crisis nog groter worden om drie belangrijke redenen niet te onderschatten: i) de gevolgen voor de gezondheid zijn sterk geterritorialiseerd, sommige regio’s of steden krijgen met een onevenredig groot aantal gevallen te maken en hun vermogen om hieraan het hoofd te bieden, varieert; ii) naast de directe impact van de noodsituatie op de zwaarst getroffen gebieden zullen langere en strengere preventieve maatregelen de economische neergang en daarmee de financiële moeilijkheden van kmo’s en zelfstandigen, een van de belangrijkste pijlers van veel regionale economieën, alsook van lokale en regionale overheden, verder verergeren; iii) sommige economische sectoren (zoals het toerisme) worden onevenredig zwaar getroffen en de gevolgen voor de subnationale financiën zijn derhalve afhankelijk van lokale en regionale sectorspecifieke specialisaties en van hun plaats binnen de mondiale waardeketens.

37.

Het Comité verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten derhalve om samen met de lokale en regionale overheden een duidelijke routekaart op te stellen om deze overheden te helpen bij hun terugkeer naar duurzame, evenwichtige begrotingen, rekening houdend met de asymmetrische impact van de huidige pandemie en met het feit dat een ecologisch en sociaal duurzaam herstel ook economisch duurzaam moet zijn.

38.

De huidige situatie brengt de werkelijke kosten aan het licht van de bezuinigingsmaatregelen die na de crisis van de eurozone zijn ingesteld, met name wat betreft onderinvesteringen in belangrijke overheidsdiensten. De oplossing voor deze nieuwe crisis ligt deze keer niet in het doorvoeren van bezuinigingen. In de herstelstrategieën moeten ambitieuze plannen voor overheidsinvesteringen worden opgenomen die voor een ecologisch en sociaal-economisch duurzaam herstel in de regio’s en steden van de EU moeten zorgen.

39.

Het CvdR is ervan overtuigd dat het Europese begrotingskader na de coronacrisis meer dan ooit moet worden herzien om te voorkomen dat overheidsinvesteringen en overheidsdiensten opnieuw als variabele voor het aanpassen van toekomstige programma’s voor begrotingsconsolidatie worden gebruikt.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Cijfers 2018. Eurostat, gegevenscode: TEC00023 en TEC00022.

(2)  Mededeling van de Europese Commissie (2015) — Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact, ref.: COM(2015) 12 final.

(3)  Eurostat, gegevenscode: TEINA225.

(4)  De Europese Commissie schat de hoogte hiervan op 260 miljard EUR per jaar (ongeveer 1,7 % van het bbp van de EU).

(5)  COM(2019) 8 final, “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU”, blz. 4.

(6)  Eurostat, gegevenscode: TEC00022.

(7)  Europees Begrotingscomité (2019) — Assessment of EU fiscal rules with a focus on the six and two-pack legislation, blz. 76.

(8)  COM(2020) 55 final, blz. 10.

(9)  CvdR Advies: Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact — Rapporteur: Olga ZRIHEN (BE/PSE), goedgekeurd op 9 juli 2015. (PB C 313 van 22.9.2015, blz. 22).

(10)  Benefits and drawbacks of an “expenditure rule”, as well as of a “golden rule”, in the EU fiscal framework. Studie van het Europees Parlement https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/645732/IPOL_STU(2020)645732_EN.pdf

(11)  CvdR Territorial analysis of the Country-specific Recommendations 2018.

(12)  CvdR Advies: Verbetering van de governance van het Europees semester: een gedragscode voor de inbreng van de lokale en regionale overheden — Rapporteur: Rob JONKMAN (NL/ECR), goedgekeurd op 11 mei 2017(PB C 306 van 15.9.2017, blz. 24).

(13)  OESO (2020) — Covid-19 and Inter-governmental Fiscal Relations: Early responses and main lessons from the financial crisis, ref.: COM-CTPA-ECO-GOV-CFE(2020)2.


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/33


Advies van het Europees Comité van de Regio’s — Kansen en synergieën van een preventieve aanpassing aan de klimaatverandering om de duurzaamheid en de kwaliteit van het bestaan in regio’s en gemeenten te bevorderen: Welke randvoorwaarden zijn hiervoor vereist?

(2021/C 37/06)

Rapporteur:

Markku MARKKULA (FI/EVP), voorzitter van het gemeentebestuur van Espoo

Referentiedocument:

Raadpleging door het voorzitterschap — artikel 41, onder b), i)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Wereldwijde noodsituatie vergt snellere actie

1.

benadrukt dat de politieke leiders de klimaatverandering moeten behandelen als een noodsituatie en een wereldwijde dreiging die vereende krachten vergt in de vorm van gezamenlijke activiteiten en normen waarmee het hokjesdenken wordt doorbroken en barrières worden geslecht. De EU moet in de transitie naar een klimaatneutrale economie en een veerkrachtigere samenleving actief het voortouw nemen, teneinde goede levensomstandigheden te waarborgen en ervoor te zorgen dat duidelijke, geloofwaardige en gelijkwaardige procedures voor Europese bedrijven en particuliere en overheidsinstellingen in de hele wereld worden toegepast.

2.

Steden en regio’s moeten beslist een actieve rol vervullen en samen met het lokale en internationale bedrijfsleven de schouders onder het aanpassings- en mitigatiebeleid zetten door steeds ambitieuzere doelstellingen aan te nemen. Het is van essentieel belang dat er sneller in actie wordt gekomen op alle relevante beleidsterreinen van de EU, meer geld voor klimaataanpassing wordt uitgetrokken, samen geschikte aanpassingsmethoden en -instrumenten worden ontwikkeld, grensoverschrijdende samenwerking en uitwisseling van ervaringen en best practices worden uitgebreid, de veerkracht en het aanpassingsvermogen worden vergroot en er meer op de natuur gebaseerde oplossingen en innovatiemogelijkheden worden uitgewerkt.

3.

Ongeveer 800 regionale overheden in 17 lidstaten hebben de klimaatnoodtoestand afgekondigd. Dit komt neer op ongeveer 40 % van de EU-burgers die wonen in lokale en regionale gemeenschappen waar de politieke leiders de ernstige wereldwijde klimaatnoodtoestand hebben onderstreept, officieel hebben geaccepteerd en afgekondigd. Het Comité van de Regio’s benadrukt dat dit een grote steun is voor een actief leiderschap dat streeft naar een klimaatneutraal Europa door nadruk te leggen op een bottom-up-perspectief (1).

4.

Met de COVID-19-pandemie is de noodzaak om vroegtijdig en gecoördineerd actie te ondernemen alleen maar dringender geworden; het is duidelijk geworden dat sociale en economische systemen veerkrachtiger moeten worden om grootschalige verstoringen op te kunnen vangen, aangezien onvoorziene crises meervoudige risico’s opleveren, met name in economieën met een te smalle basis.

5.

De aanpassings- en mitigatiemaatregelen van de EU moeten beter worden geïntegreerd in de openbare en de particuliere sector alsook in de activiteiten van burgers in relevante beleidssectoren van de EU: het emissiehandelssysteem (ETS), de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (Effort Sharing Decision — ESD), en landgebruik, verandering van landgebruik en bosbouw (LULUCF). Wil de EU in 2050 klimaatneutraal zijn, dan moet zij in alle sectoren harder werken aan het koolstofvrij maken van activiteiten. Steden en regio’s zijn, met het bedrijfsleven als partner, primair verantwoordelijk voor de sectoren die onder de ESD vallen, met name verwarming, koeling, ruimtelijke ordening en vervoer.

Subnationale overheden en de SDG’s/het UNFCCC

6.

Het Comité vindt dat subnationale overheden van cruciaal belang zijn om de klimaatinspanningen naar een hoger niveau te tillen en dat het aanpassingsbeleid een fundamentele rol toekomt bij het “lokaliseren” van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s). De EU moet maatregelen uitwerken om gemeenten te stimuleren de SDG’s te halen.

7.

De partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) zouden de rol van het subnationale niveau in het aanpassings- en mitigatiebeleid officieel moeten erkennen, zich sterk moeten maken voor de participatie van subnationale overheden en ambitieuze doelstellingen moeten vaststellen. In de vrijwillige lokale evaluaties van de uitvoering van de SDG’s wordt aangegeven dat steden het verschil maken en het aangewezen niveau zijn om nader onderzoek te doen naar de synergie-effecten van en onderlinge verbanden tussen de verschillende SDG’s.

8.

De 26e conferentie van de partijen (COP-26) bij het UNFCCC biedt de EU een cruciale gelegenheid om haar koppositie te versterken. Tijdens die COP-26 moet er een duidelijke plaats worden ingeruimd voor de activiteiten die regio’s en steden inmiddels hebben ontplooid en de verbintenissen die zij zijn aangegaan. Het Comité is bereid de EU-instellingen in verband met het UNFCCC de nodige ondersteuning te bieden opdat er binnen de mondiale klimaatdiplomatie en -activiteiten meer aandacht en erkenning komt voor de subnationale overheden. Het wijst in dit verband op de samenwerking met internationale gemeenschappen en netwerkorganisaties, zoals ICLEI, Under2Coalition, Regions4, Climate Alliance en UCLG United Cities and Local Governments.

Naar een invloedrijkere aanpassingsstrategie van de EU op basis van nieuwe inzichten, leren en innovaties

9.

Het Comité is ingenomen met de blauwdruk voor een nieuwe, ambitieuzere EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering. Daarmee wordt binnen de klimaatambities van de EU voor 2030 en 2050 meer nadruk gelegd op aanpassing door middel van betere kennis, een stevigere planning en snellere actie en door de erkenning dat lokale en regionale aanpassingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Het Comité benadrukt dat kwesties in verband met de klimaataanpassing doeltreffend in alle beleidsterreinen moeten worden geïntegreerd. Wel dringt het Comité er bij de Commissie op aan dat bij de verdere uitwerking van de nieuwe strategie duidelijke doelstellingen en indicatoren worden geformuleerd en de beginselen van actieve subsidiariteit en evenredigheid in acht worden genomen.

10.

Om subnationale overheden te ondersteunen bij hun wereldwijde SDG-maatregelen, moet de EU zelf het goede voorbeeld geven; dit houdt ook in dat zij met potentiële partners buiten de EU samenwerkt op basis van waarden van de EU.

11.

Wil er actie ondernomen kunnen worden, dan moet er een systeem op het gebied van klimaataanpassing komen dat voor heel Europa geldt, plus een adequate multilevel-governancestructuur met duidelijke verantwoordelijkheden. Het is belangrijk dat er doeltreffende lokale en regionale aanpassings- en mitigatiemechanismen worden opgezet, waarbij gebruik wordt gemaakt van gezamenlijke netwerken van de publieke, de particuliere en de derde sector en waarbij kennis, capaciteiten en financiële middelen naar een hoger plan worden getild.

12.

Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn van belang voor de aanpassing aan het klimaat, aangezien de uitvoering daarvan mogelijkheden biedt om onderling samenhangende crises op het gebied van klimaat, natuur en gezondheid aan te pakken, wat zowel op sociaal als op ecologisch gebied voordelen oplevert en tegelijkertijd de duurzaamheid en de veerkracht bevordert. Op de natuur gebaseerde oplossingen kunnen ook een belangrijk middel zijn om de SDG’s en UNFCCC-ambities gestalte te geven, met name wat betreft de benutting van synergieën tussen verschillende SDG’s en klimaatactie.

13.

Aanpassing aan de klimaatverandering zal een ingrijpende transformatie vergen en moet binnen het ruimtelijkeordeningsbeleid over de hele linie prioriteit krijgen; aanpassingsmaatregelen hebben grote gevolgen op het vlak van gezondheid en sociale rechtvaardigheid.

14.

De mate van paraatheid in verband met de klimaataanpassing verschilt per gemeente, zowel binnen Europa als in de rest van de wereld. Momenteel is binnen de algemene risicobeheers- en paraatheidsplannen van gemeenten geen grote plaats ingeruimd voor klimaatrisico’s.

15.

Klimaatactie heeft alleen kans van slagen als alle maatregelen, met inbegrip van aanpassingsmaatregelen, zijn gebaseerd op de beste beschikbare kennis en innovatie. Bovendien staat of valt klimaatactie met de participatie van burgers. Lokale en regionale overheden zijn de overheidsniveaus die het meeste vertrouwen genieten, aangezien zij als geen ander weten wat er gedaan moet worden en hoe efficiënt tegemoet kan worden gekomen aan wat Europese burgers willen en verwachten.

16.

Het Comité roept de Europese Commissie en de lidstaten op om de ontwikkeling te ondersteunen van:

a.

duurzaamheid als het “nieuwe normaal” voor alle gemeenschappen, bedrijven en individuele personen;

b.

duurzaamheid, koolstofneutraliteit, de circulaire economie en veerkracht als leidraad bij alle besluitvorming — openbaar en particulier, met inbegrip van begrotingsprocessen;

c.

op duurzaamheid gerichte planning en acties op basis van samenwerking, kennis en goede praktijken;

d.

onderzoek op het gebied van duurzaamheid en gezamenlijke activiteiten — multidisciplinair en interdisciplinair — om de knowhow en de diversificatie hiervan te verbeteren;

e.

digitale connectiviteit voor alle burgers met adequate vaardigheden, als een collectief element dat de groene en digitale transformatie moet garanderen;

f.

manieren om al deze elementen in alle vormen van leren binnen de EU onder te brengen;

g.

financiering voor steden en regio’s ten behoeve van de bij- en omscholing van de beroepsbevolking.

17.

Het Comité pleit ervoor om de koolstofvoetafdruk te verminderen door de negatieve effecten van producten, diensten en organisaties zo veel mogelijk te beperken. Bovendien zou er ook meer aandacht moeten uitgaan naar de koolstofhandafdruk door te laten zien welk positief duurzaamheidseffect producten, diensten of organisaties kunnen opleveren.

18.

Het Comité steunt de ontwikkeling van lokale wetenschappelijke platforms inzake klimaatverandering (die al in verschillende regio’s bestaan en als “lokale IPCC” fungeren) om de samenwerking met wetenschappers te stimuleren en de besluitvorming van lokale gekozen bestuurders te ondersteunen.

19.

Het is bij de aanpassing aan de klimaatverandering essentieel dat mensen, gemeenschappen en regio’s veerkrachtiger worden. Bewustwording, leren, capaciteitsontwikkeling en concepten om de cultuur voor interregionale en transnationale samenwerking te verbeteren zijn belangrijk om vrijwel wereldwijd actief te zijn.

20.

Het Comité verzoekt de Commissie instrumenten te ontwikkelen om in heel Europa samen te werken aan nieuwe oplossingen voor klimaatproblemen en het gebruik van dergelijke instrumenten te bevorderen. Ook pleit het voor digitale virtuele coachingteams en peer-to-peermentoring om nieuwe, innovatieve regionale en lokale initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling te ondersteunen. Regio’s en steden zijn bereid als proeftuin te fungeren voor nieuwe oplossingen waarmee kan worden ingespeeld op de uiteenlopende behoeften van gebieden in de EU.

21.

Het European Network of Living Labs kan een nuttige bijdrage leveren aan het dichten van de “aanpassings- en mitigatiekloof” en aan het bevorderen van op duurzame ontwikkeling gerichte innovatie.

22.

De land- en bosbouw (het GLB) speelt een belangrijke rol in het mondiale klimaatbeleid, nl. bij het vergroten van veerkracht en duurzaamheid en het bevorderen van innovatieve oplossingen in plattelandsgebieden. De doelstellingen van de Green Deal, en met name ook de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie, moeten daarom in het GLB worden opgenomen, zodat de koppeling tussen subsidies en de omvang van de landbouwgrond wordt losgelaten en subsidies in plaats daarvan worden gekoppeld aan de naleving van hoge en bindende normen inzake klimaatbescherming, biodiversiteit, gebruik van bestrijdingsmiddelen en dierenwelzijn, aan verkorting van de toeleveringsketens en aan bevordering van de lokale productie.

23.

Het Comité wijst op de positieve synergieën tussen het beleid ter behoud van de biodiversiteit en het aanpassings- en mitigatiebeleid, fundamentele pijlers waarop de wereldwijde strijd tegen de klimaatverandering is gebaseerd.

24.

Het is zaak dat bij beoordelingen van risico’s en gevaren in gemeenschappen gebruik wordt gemaakt van systemen voor preventieve informatie, zoals Galileo en Copernicus. Dit vereist meer systematische en integrale oplossingen op het gebied van datamining en gegevensverwerking op lokaal en regionaal niveau, zoals het gebruik van satellieten en sensoren met GIS-ondersteunde instrumenten om de kwetsbare punten in kaart te brengen die verband houden met verschillende klimaatgerelateerde risico’s. Het Comité spoort de lokale en regionale overheden aan om de beschikbare gegevens en diensten te gebruiken en te exploiteren, met name die welke worden aangeboden door C3S, de dienst van Copernicus voor klimaatverandering.

25.

Het is beslist noodzakelijk om verder te investeren in ruimtetechnologie; deze sector speelt bij het streven naar duurzame en veerkrachtige ontwikkeling een cruciale rol door relevante informatie over klimaatrisico’s en gerelateerde aanpassingsmaatregelen te verstrekken. Het Comité is bereid om samen met de Commissie, het JRC en het EEA na te gaan hoe deze technologieën meer op het niveau van de lokale en regionale overheden gebracht kunnen worden.

26.

Aanpassing moet worden aangemerkt als een belangrijke pijler van de Europese Green Deal, die de nieuwe groeistrategie van de EU is. Het Comité is ingenomen met de voorgestelde Europese klimaatwet als een manier om een overkoepelend kader voor zowel klimaatmitigatie als klimaataanpassing te bieden.

Een grotere rol voor steden en regio’s in het aanpassingsbeleid

27.

Het is belangrijk dat steden en regio’s innovatoren en pioniers zijn wat betreft klimaatactie en -aanpassing en vaak deelnemen aan onderzoeks- en innovatieprojecten, zoals die in het kader van Horizon 2020 en Horizon Europa, waardoor zij als ambassadeurs van klimaataanpassing in heel Europa kunnen optreden en grensoverschrijdende samenwerking tussen subnationale niveaus bij de aanpak van klimaatuitdagingen kunnen bevorderen.

28.

Lokale overheden nemen ruim 70 % van de vermindering van de klimaatverandering en tot 90 % van de aanpassingsmaatregelen voor hun rekening. Geen enkel aanpassingsbeleid heeft kans van slagen als er geen rekening wordt gehouden met de behoeften, standpunten en expertise van regio’s en steden. Binnen de EU heeft naar schatting 40 % van het aantal steden met meer dan 150 000 inwoners aanpassingsplannen opgesteld (2).

29.

Digitale toepassingen kunnen de lokale en regionale overheden in belangrijke mate helpen om de SDG’s en klimaatdoelstellingen te verwezenlijken of om zich aan te passen aan de klimaatverandering. Bij aanpassings- en mitigatiemaatregelen moet dan ook altijd worden gekeken naar duurzame digitale oplossingen. Er moeten best practices worden uitgewisseld, terwijl ook altijd moet worden nagegaan of digitale oplossingen wel doeltreffend zijn.

30.

De meest zichtbare gevolgen van de klimaatverandering in Europa en de rest van de wereld worden veroorzaakt door extreme weersomstandigheden, zoals hittegolven, overstromingen, waterschaarste, bosbranden en ziekten, die vele mensenlevens kosten, een aanzienlijke financiële schadepost inhouden en de levenskwaliteit aantasten. Verder is het ook zo dat de ontvolking van het platteland, het verlies aan toegang tot vruchtbare grond en het verlies aan biodiversiteit sociale en economische problemen veroorzaken die wereldwijd een toenemend probleem vormen dat in Europa enorme gevolgen zal hebben (3).

31.

De twee klimaatmissies — “een klimaatbestendig Europa” en “100 klimaatneutrale steden tegen 2030” zijn van cruciaal belang. Het Comité zou graag met de Commissie samenwerken bij het aanmoedigen van aanmeldingen en voordrachten van gemeenschappen, steden en regio’s die de volledige geografische, sociale en economische diversiteit van de Europese gebieden vertegenwoordigen. Het is tevens bereid om met de missies, het Burgemeestersconvenant en anderen een implementatiekader te ontwikkelen om klimaatneutraliteit te realiseren.

32.

Het Comité beveelt aan dat het Europees Milieuagentschap, samen met diverse deskundige organisaties zoals het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, het partnerschap voor aanpassing aan de klimaatverandering in het kader van de stedelijke agenda (4) en het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie (5), regelmatig updates van de wetenschappelijke kennis uitbrengt en specifieke projecten op het gebied van klimaatverandering, klimaatgevolgen en kwetsbaarheid voor klimaatverandering in de belangrijkste biogeografische regio’s in Europa onder de aandacht brengt.

33.

De gevolgen van de klimaatverandering zijn niet overal gelijk en een juiste beleidskeuze kan alleen worden gemaakt als rekening wordt gehouden met territoriale factoren. Welke aanpassingsmaatregelen precies geboden zijn, is afhankelijk van de specifieke kwetsbare punten waar bijvoorbeeld ultraperifere gebieden, eilanden, berg- en kustgebieden en het Noordpoolgebied mee te maken hebben.

34.

In het Noordpoolgebied zijn maatregelen dringend geboden: de temperatuur in de winter ligt er inmiddels 2,5 oC boven het pre-industriële niveau, wat betekent dat zee-ijs en sneeuwlaag in een ongekend tempo smelten, zoals bijvoorbeeld de MOSAiC-expeditie onlangs nog heeft aangetoond. Speciale aandacht is noodzakelijk omdat het Noordpoolgebied extra snel opwarmt (“polaire amplificatie”).

35.

De natuur in het Middellandse Zeegebied wordt gekenmerkt door een uitzonderlijke rijkdom en is bijzonder kwetsbaar voor natuurrampen, klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkeling. Er zijn specifieke maatregelen nodig om de duurzaamheid van de natuurlijke hulpbronnen te vergroten. Met name dient de biodiversiteit beschermd te worden.

36.

Klimaatverandering hangt nauw samen met sociaaleconomische veranderingen zoals verstedelijking. Stedelijke gebieden in Europa, waar driekwart van de bevolking woont, staan voor klimaatproblemen die op maat gesneden oplossingen en steun van de EU en de lidstaten vergen (6). Het Comité wijst tevens op het belang van halfverstedelijkte en plattelandsgebieden, waar het soms nog moeilijker is om de uitstoot terug te dringen; ook daar zouden passende oplossingen geboden moeten worden.

37.

De klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus kan uitgroeien tot een krachtig instrument om een effectieve verticale integratie en mainstreaming van aanpassingsmaatregelen te bewerkstelligen. Het Comité pleit in dit verband voor een verruiming tot de hele Green Deal.

38.

Het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie en soortgelijke initiatieven zijn van cruciaal belang om aanpassingsmaatregelen dichter bij steden en regio’s te brengen. De ondertekenaars van het Convenant spelen een essentiële rol bij het uitvoeren van de actieplannen voor duurzame energie en klimaat.

39.

wijst erop dat het belangrijk is het gebruik, de uitbreiding en het gebruik van innovatieve digitale technologieën die ten goede komen aan integratiecapaciteit en cohesie, te bevorderen, met het oog op een strategie voor slimme gebieden; Als voorbeelden van deze technologieën moeten 5G, het internet der dingen en gegevensanalyse worden gezien als aanjagers van de digitale en groene transformatie van regio’s en steden, en met name als een disruptieve hefboom voor digitale overheidsdiensten, energie-efficiëntie, bevordering van cultuur en toerisme en sociale en territoriale cohesie.

40.

Het Comité wijst ook op de rol van energiesystemen bij de klimaataanpassing en op de koppelingen tussen energiesystemen, zoals uiteengezet in de mededeling over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem (7), en verzoekt de Europese Commissie deze koppelingen in de follow-up van die mededeling nader te onderzoeken.

41.

Het is belangrijk dat Europese regio’s en steden meer partnerschappen vormen die gebruikmaken van concepten op basis van slimme specialisatie. Het Comité beveelt aan dat steden en regio’s een grotere rol krijgen binnen het Climate Adapt-platform (8) en wil graag intensiever samenwerken, vooral met het Europees Milieuagentschap, de kennis- en innovatiegemeenschap voor klimaat van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.

42.

Belangrijk punt is dat regio’s en steden meer capaciteit krijgen om een en ander te implementeren en over voldoende medewerkers beschikken, inclusief geschoold personeel. Met name gemeenten moeten structureel de nodige medewerkers kunnen inzetten om de vele werkterreinen en verantwoordelijkheidsgebieden die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en klimaatactie te coördineren.

Financiering en wereldwijde regels

43.

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan extra aandacht te besteden aan het CO2-beprijzingssysteem. Om een klimaattransformatie teweeg te brengen, zijn nieuwe investeringen in aanpassing en mitigatie nodig, met name in de particuliere sector. Willen de benodigde investeringen aangetrokken kunnen worden, dan moet de prijs van CO2 op een voorspelbaar en passend niveau worden vastgesteld. Een dergelijk systeem zou energie- en andere bedrijven moeten stimuleren om een sterke rol te spelen bij het bereiken van de klimaatdoelstellingen en bij het creëren van nieuwe koolstofneutrale oplossingen.

44.

Een efficiënter CO2-beprijzingssysteem, met inbegrip van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, is nodig om van CO2 een transparant onderdeel van het economische systeem te maken en de overgang naar koolstofneutraliteit te bevorderen; dit zou een nieuw gelijk speelveld voor duurzame actie creëren en is een cruciaal instrument om van CO2 een transparant systeem op alle niveaus en in alle sectoren te maken.

45.

Het CvdR onderschrijft de oproep van het EP om op basis van de meest recente wetenschappelijke berekeningen van het IPCC een netto-broeikasgasbegroting voor de EU-27 op te stellen, die het billijke aandeel van de Unie in de resterende mondiale emissies vormt overeenkomstig de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en als richtsnoer dient voor de vaststelling van het traject van de Unie naar broeikasgasneutraliteit tegen 2050.

46.

De EU moet een krachtige leidersrol in de wereld op zich nemen om vóór 2030 de noodzakelijke systemen voor CO2-beprijzing en -budgettering te ontwikkelen en om met haar mondiale handelspartners over soortgelijke elementen te onderhandelen.

47.

De EU moet meer langetermijninvesteringen in infrastructuur doen om deze aan de klimaatverandering aan te passen. Het is belangrijk dat alle overheidsniveaus beschikken over adequate mogelijkheden om aanpassingsmaatregelen te bekostigen, dat wordt nagegaan of er mogelijke nieuwe opties voor bestaande voorzieningen zijn en dat wordt gekeken naar nieuwe en innovatieve oplossingen.

48.

De EU en de nationale regeringen zouden zorg moeten dragen voor een stabiele en systematische overheidsfinanciering voor aanpassingsmaatregelen voor bijv. openbare nutsvoorzieningen, nood- en reddingsdiensten en de gezondheidszorg. Voorzorgsmaatregelen op het gebied van klimaataanpassing vergen omvattende investeringen in infrastructuur en reddingsinstrumenten waarbij klimaataanpassing en -mitigatie in algemene duurzaamheidsmaatregelen worden geïntegreerd.

49.

Het Comité is verheugd dat er groene obligaties zullen worden uitgegeven om klimaatmaatregelen te financieren. Wel waarschuwt het ervoor dat de noodzakelijke aanpassingen wellicht niet uitsluitend met publieke middelen bekostigd kunnen worden en dat private financiering gestimuleerd moet worden. Het is belangrijk dat de criteria voor de taxonomie en het omgaan met wat als duurzaam wordt beschouwd en geen schade veroorzaakt zodanig worden vastgesteld dat ze geen administratieve lasten met zich meebrengen voor wie duurzame investeringen wil doen. Dit geldt met name wanneer verder wordt gegaan dan de geldende Europese en nationale regelgeving.

50.

Het nieuwe kader voor 2021-2027 is sterk gericht op een Europa dat dankzij innovatie slimmer is en op een groener en koolstofvrij Europa. Het CvdR zou een grotere begeleidende rol moeten krijgen bij de inzet van het instrumentarium voor regionale publiek-private investeringen in klimaataanpassing en -mitigatie. Dit houdt ook in dat lokaal geleide strategieën moeten worden ondersteund en dat de lokale overheden meer zeggenschap moeten krijgen over het beheer van EU-, nationale, regionale en lokale fondsen. Het Comité wijst erop dat de Europese programma’s het creëren en delen van goede klimaatoplossingen moeten bevorderen, ten voordele van gemeenten van verschillende grootte.

51.

Lokale en regionale overheden kennen de behoeften van en uitdagingen voor burgers het beste en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het EU-beleid op lokaal en regionaal niveau. Daarom moet worden bepaald dat de lidstaten de lokale en regionale overheden betrekken bij de besluitvorming over EU- en nationale wetgeving. Het CvdR moedigt de lidstaten aan om aan de lokale en regionale overheden ook het beheer van de middelen en financiële instrumenten te delegeren, op basis van het subsidiariteitsbeginsel.

52.

De Europese Investeringsbank (EIB) heeft niet alleen aangegeven dat zij in de periode tot 2025 een steeds groter gedeelte van haar financiering zal uittrekken voor klimaatactie en milieuduurzaamheid, maar heeft ook een routekaart ontwikkeld om uit te groeien tot een klimaatbank (9). Het Comité is tevens verheugd dat de EIB een systematische beoordeling van fysieke klimaatrisico’s heeft ingevoerd, de Climate Risk Assessment (CRA).

53.

De ontwikkeling van de nieuwe EU-aanpassingsstrategie moet worden verankerd in de beginselen die zijn vastgelegd in de Europese Green Deal. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om steden en regio’s in dit kader als volwaardige partners te erkennen en om de kloof tussen lokale, bottom-upstrategieën en nationale strategieën beter aan te pakken.

Betere samenhang en activiteiten in heel Europa

54.

De doelstellingen van het klimaatpact berusten op actieve subsidiariteit en multilevel governance. Het Comité is bereid om politieke steun te verlenen bij de uitvoering van het klimaatpact (10) en om het pact op het niveau van iedere stad en regio in Europa te brengen. Het roept de Commissie in dit verband op om ook aanpassingsmaatregelen in dit belangrijke initiatief op te nemen.

55.

Het klimaatpact kan een tweeledige functie vervullen: enerzijds als een innovatief governance-instrument om de samenwerking tussen de lokale en regionale overheden en de Europese instellingen te bevorderen en anderzijds als een overkoepelend initiatief om de totstandkoming van lokale klimaatpacten in de hele EU te stimuleren en het gebruik van best practices, ook op het gebied van klimaataanpassing, te vergemakkelijken.

56.

Het Comité wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is dat klimaataanpassing wordt ingebed in de planning en het beheer van infrastructuur en landschap op lokaal en regionaal niveau (11): steden en regio’s moeten aanzienlijke inspanningen op dit vlak leveren.

57.

Het Comité is verheugd over het voorstel voor een ambitieus klimaatdoelstellingsplan voor 2030 en roept de Commissie op om ook aanpassingsmaatregelen en -doelstellingen in dit kader op te nemen.

58.

Diverse initiatieven, zoals burgerdialogen, territoriale effectbeoordelingen, energie- en klimaatdialogen op verschillende niveaus en het RegHub-netwerk alsook het Stedelijk Europa-initiatief in het kader van het cohesiebeleid na 2020, kunnen zowel de beoordeling van aanpassingsmaatregelen als strategische agenderingen ondersteunen door degenen die rechtstreeks door de klimaatverandering en de aanpassingsmaatregelen worden getroffen, te betrekken.

59.

Het Comité is verheugd over de “renovatiegolf”, het toekomstgerichte initiatief van de EU om meer te doen op een gebied dat in verband met de verwezenlijking van onze klimaatdoelstellingen van groot belang is. Het roept de Commissie op om de renovatie van gebouwen een nog grotere rol toe te kennen bij de inspanningen om de aanpassingsdoelstellingen naar een hoger plan te tillen en de bebouwde omgeving klimaatbestendiger te maken.

60.

De gevolgen van de klimaatverandering voor burgers variëren naargelang van hun sociale en economische kwetsbaarheid, leeftijd en geslacht; de sociale dimensie van het aanpassingsbeleid moet daarom zorgvuldig worden meegenomen in de nieuwe EU-strategie, op basis van de werkzaamheden die het Europees Milieuagentschap op dit gebied verricht (12).

61.

Klimaataanpassingsstrategieën, nationale energie- en klimaatplannen, nationale langetermijnstrategieën en strategieën voor duurzame ontwikkeling en beleid in andere sectoren zoals biodiversiteit, bosbouw en landbouw, en ruimtelijke ordening: er zijn nu allerlei nationale plannen en strategieën. Dit kan verwarrend zijn voor steden en regio’s. De Commissie zou dan moeten bekijken of het overkoepelende kader niet beter ingeruild kan worden voor een meer geïntegreerde aanpak.

62.

Het Comité roept de Commissie op de lidstaten met klem aan te bevelen om subnationale overheden te betrekken bij het opstellen van hun aanpassingsstrategieën en bij het bevorderen van de ontwikkeling van regionale en lokale strategieën, alsook een regionale uitsplitsing van nationale strategieën. Het is bereid om daartoe klimaat- en energiedialogen op verschillende niveaus te organiseren.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  https://climateemergencydeclaration.org/climate-emergency-declarations-cover-15-million-citizens/

(2)  Verslag inzake de uitvoering van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM(2018) 738 final).

(3)  https://www.eea.europa.eu/themes/climate-change-adaptation

(4)  https://ec.europa.eu/futurium/en/climate-adaptation

(5)  https://www.eumayors.eu/

(6)  https://www.eumayors.eu/

(7)  COM(2020) 299 final.

(8)  https://climate-adapt.eea.europa.eu/

(9)  https://www.eib.org/en/about/partners/cso/consultations/item/cb-roadmap-stakeholder-engagement.htm

(10)  Zie advies 1360/2020 over het Europees klimaatpact (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 99) van Rafał Trzaskowski (PL/EVP): https://cor.europa.eu/NL/our-work/Pages/OpinionTimeline.aspx?opId=CDR-1360-2020

(11)  https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/adaptation/what/docs/swd_2013_137_en.pdf

(12)  https://www.eea.europa.eu/publications/unequal-exposure-and-unequal-impacts


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/40


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de gevolgen van de klimaatverandering voor de regio’s: een evaluatie van de Europese Green Deal

(2021/C 37/07)

Rapporteur:

Andries GRYFFROY (BE/EA), lid van een regionale vergadering: Vlaams Parlement

Referentiedocument:

Raadpleging door het voorzitterschap — artikel 41, onder b), i)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

Werk maken van de implementatie van de Green Deal op alle niveaus als een belangrijk instrument voor groen herstel op weg naar een klimaatneutraal Europa

1.

wijst erop dat volgens schattingen van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) meer dan 70 % van de maatregelen ter beperking van de klimaatverandering en wel 90 % van de maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering worden genomen door lokale en regionale overheden en dat deze overheden 70 % van alle EU-wetgeving ten uitvoer leggen, wat betekent dat ze goed zijn voor een derde van de overheidsuitgaven en twee derde van de overheidsinvesteringen. Daarom moeten de doelstellingen om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en de territoriale veerkracht te vergroten in samenwerking met en met steun van de lokale en regionale overheden worden nagestreefd.

2.

De Green Deal is voor de EU een essentieel middel om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen, de VN-agenda voor 2030 en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) volledig te verwezenlijken en een ambitieuze EU-bijdrage te leveren aan het mondiale biodiversiteitskader voor de periode na 2020 (1). Het is belangrijk nieuwe doelstellingen voor 2030 vast te stellen om de wereldwijde temperatuurstijging ten opzichte van de pre-industriële niveaus tot ruim onder de 2 oC te beperken en door te gaan met de inspanningen om de temperatuurstijging nog verder te beperken tot 1,5 oC, zoals gesteld in de Overeenkomst van Parijs. Bij de te verwezenlijken doelstellingen moet rekening worden gehouden met het prerogatief van elke lidstaat om zijn energiemix te bepalen en moeten zijn specifieke kenmerken en omstandigheden en het beginsel van technologische neutraliteit worden geëerbiedigd. De klimaatverandering treft alle Europese regio’s, en de verstrekkende gevolgen ervan voor de gezondheid, het milieu en de economie, die per regio kunnen verschillen, vergen dringende maatregelen en een transformatieve inspanning om van de uitdagingen kansen te maken.

3.

Het Europees Comité van de Regio’s (“CvdR”) benadrukt dat de Green Deal onmisbare kansen biedt om duurzame, hulpbronnenefficiënte en innovatieve oplossingen voor lokale en regionale duurzame ontwikkeling te bevorderen. De Green Deal kan in Europa een meer duurzame, concurrerende en veerkrachtige economie tot stand helpen brengen en kan zorgen voor inspiratie en leiderschap en wereldwijd als voorbeeld dienen voor het bereiken van klimaatneutraliteit en een groen herstel.

4.

Ter wille van een geslaagde implementatie van de Green Deal is het zaak om in het beleid een bottom-upbenadering te hanteren en de inspanningen eerlijk te verdelen over de verschillende EU-regio’s, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, waarbij de nodige flexibiliteit moet worden ingebouwd om de kosteneffectiviteit te waarborgen.

5.

We hebben van de COVID-19-crisis geleerd dat onze samenlevingen kwetsbaar zijn en weerbaarder moeten worden gemaakt tegen economische, sociale en milieuschokken. Het nieuwe EU-herstelinstrument vervult een centrale rol bij de ondersteuning van het herstel van de EU en maakt tegelijkertijd de weg vrij voor een groenere en rechtvaardige transitie en een duurzamere toekomst.

6.

Erkend moet worden dat multilevel governance noodzakelijk is om de doelstellingen van de Green Deal doeltreffend te koppelen aan een groen herstel voor Europa. Het brede spectrum van onderwerpen dat de Green Deal omvat, vormt een vruchtbare bodem voor de integratie van nieuwe en bestaande plannen in allerlei sectoren, met het oog op het uitwerken en aanmoedigen van maatregelen waarmee de behoeften en de meerwaarde van de lokale context kunnen worden erkend en die de nationale inspanningen kunnen aanvullen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

7.

Nationale plannen voor herstel en veerkracht vormen een uitgelezen kans om multilevel governance te baat te nemen. De acties ter zake moeten worden geschraagd door passende regelgevingskaders en middelen. Daarom moeten lokale en regionale overheden volwaardig bij de vaststelling en uitvoering van de plannen worden betrokken en moeten zij rechtstreeks toegang krijgen tot EU-middelen.

8.

Het CvdR wijst op de analyse van het Europees Milieuagentschap (EEA) waaruit blijkt dat suboptimale uitvoering van de EU-milieuwetgeving meestal het gevolg is van ondoeltreffende coördinatie tussen lokale, regionale en nationale overheden. Wat het nog erger maakt is een gebrek aan administratieve capaciteit en onvoldoende financiering, tekortschietende kennis en gegevens, ontoereikende mechanismen om de naleving van de regels te waarborgen, en een gebrek aan beleidsintegratie. Daarom dringt het CvdR aan op een systematische versterking van verticale integratie om verschillen in ambities aan te pakken, tijdschema’s voor de uitvoering en investeringsprioriteiten op elkaar af te stemmen, dubbel werk tegen te gaan, tegenstrijdige of langs elkaar heen lopende processen tot een minimum te beperken en lacunes in het bestaande beleid en de bestaande wetgeving te dichten (2).

9.

In de verordening inzake de governance van de energie-unie wordt sterk aangedrongen op een permanente dialoog tussen lidstaten en lokale en regionale overheden, maar de ervaringen met bijvoorbeeld de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) tonen aan dat een gestructureerd proces van betrokkenheid en overleg tussen de verschillende bestuursniveaus nog lastig te realiseren kan zijn (3). Het CvdR is van mening dat deze multilevel energie- en klimaatdialoog meer moet worden gepromoot en moet worden uitgebreid tot alle gebieden van de Green Deal om de nodige coherentie te garanderen zodat de middelen, afspraken en plannen het gewenste effect sorteren. Naar het voorbeeld van de klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus herhaalt het CvdR zijn bereidheid om een permanent multilevel platform op te richten voor een Green Deal-dialoog op meerdere niveaus. Het benadrukt dat een bottom-upbenadering en verplicht overleg met lokale en regionale overheden gegarandeerd moeten zijn bij de ontwikkeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht om de mainstreaming van Green Deal-maatregelen op gecoördineerde en doeltreffende wijze te waarborgen (4). De Europese Commissie zou moeten voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met de tenuitvoerlegging, ook via het CvdR-netwerk van regionale hubs.

10.

De strategische inbreng van lokale en regionale overheden is van groot belang voor de verankering van het “niet schaden”-beginsel, zodat de Green Deal een duurzame en rechtvaardige motor voor het scheppen van werkgelegenheid wordt die aansluit bij de lokale en regionale behoeften. Het CvdR is ingenomen met het ontwerp van het nieuwe Handvest van Leipzig, waarin de nadruk wordt gelegd op de transformerende kracht van lokale en regionale overheden, die aandringen op de invoering van geïntegreerde stadsplanningsprocessen, gecoördineerd door middel van geïntegreerde, plaatsgebonden, multilevel en participatieve benaderingen, zoals geïntegreerde territoriale investeringen. Het CvdR verzoekt de Europese Commissie zich meer in te zetten voor de stedenagenda voor de EU en deze op te nemen in de Green Deal en de initiatieven op digitaal gebied (5).

11.

Lokale en regionale overheden zijn het best in staat om hun gemeenschappen te mobiliseren, particuliere investeerders aan te trekken en ambitieuze en tijdige maatregelen te nemen, niet alleen als beheerders, maar ook als dienstverleners. Zij kunnen holistische lokale Green Deals tot stand brengen die rekening houden met de verschillende plaatselijke omstandigheden op economisch, sociaal, geografisch en milieugebied.

12.

Het CvdR zou graag zien dat de Europese Commissie en de lidstaten het voor lokale en regionale overheden mogelijk maken om als belangrijke partners te fungeren op het pad van de EU naar klimaatneutraliteit, en dat ze hun steun verlenen aan het lokale en regionale streven om lokale Green Deals te ontwikkelen zoals die welke zijn aangekondigd in de Mannheim message en om werk te maken van plaatsgebonden klimaatcontracten en klimaatpacten (6) die in samenwerking met de burgers en de voornaamste betrokkenen, waaronder het bedrijfsleven, de industrie en de onderzoeks- en innovatiesector, zijn opgesteld.

13.

Het CvdR stelt voor om samen met de Europese Commissie een Europees regionaal scorebord in te voeren dat duidelijke, gerichte en gebruikersvriendelijke indicatoren bevat om de impact van de Green Deal op het niveau van de regio’s (NUTS 2) te meten en te monitoren, in coördinatie met het monitoringsysteem dat in het achtste milieuactieprogramma wordt beoogd. De uitgangspunten en ontwikkelingstrajecten van de EU-regio’s lopen zeer sterk uiteen. In dit verband zou het scorebord het mogelijk moeten maken om de vooruitgang bij de uitvoering van de Green Deal aan te tonen, mogelijke obstakels te identificeren en oplossingen voor achtergebleven regio’s voor te stellen en geslaagde werkwijzen van de koplopers onder de aandacht te brengen. Bij de ontwikkeling van een dergelijk scorebord zou het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek de Europese Commissie en het Europees Comité van de Regio’s methodologische ondersteuning kunnen bieden, in overeenstemming met relevante organen en instellingen zoals het Europees Milieuagentschap.

14.

Het CvdR is ingenomen met het voorstel van de Commissie tot instelling van een Europees klimaatpact dat erop gericht is de burgers en hun gemeenschappen te betrekken bij het ontwerpen van klimaat- en milieuacties in het veld. Het herhaalt dat de lokale en regionale overheden bereid zijn om in het kader van het klimaatpact samen te werken met de EU-instellingen, de lidstaten en alle relevante belanghebbenden om gezamenlijk te streven naar klimaatneutraliteit en de verwezenlijking van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (7). Het financieringsinstrument moet gepaard gaan met activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat de door de steden en regio’s ontworpen plannen en acties ook echt kunnen worden uitgevoerd.

Globale oplossingen bieden door de Green Deal lokaal en regionaal te implementeren

15.

De Green Deal kan alleen tot een sterker, duurzamer en inclusiever Europa leiden als er voor zowel horizontale als verticale integratie op alle overheidsniveaus wordt gezorgd en als de burgers inspraak hebben in de energietransitie. Het CvdR verzoekt de Commissie en de lidstaten te erkennen dat lokale en regionale overheden in dit proces hun nauwste bondgenoten zijn, niet alleen als uitvoeringspartners, maar ook bij het vaststellen van onze regelgevende, budgettaire en financiële kaders op alle niveaus, overeenkomstig een (echt) multilevel bestuurssysteem.

16.

Lokale en regionale overheden bevinden zich in de bevoorrechte positie dat zij rechtstreeks met mensen samenwerken en bij de burgers een gedragswijziging in de richting van duurzamere consumptiepatronen kunnen bevorderen. Hierdoor kunnen ze haalbare oplossingen uitwerken en als proeftuinen voor nieuwe ideeën en kennis fungeren (8) en kunnen ze de goedkeuring van ambitieuze, maar realistische doelstellingen bevorderen door ze in te bedden in de maatregelen, diensten en prioriteiten van de gemeenschap die ze vertegenwoordigen. Lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van klimaatmaatregelen. De communicatie en voorlichting over het klimaat moeten worden verbeterd; dit is noodzakelijk om de burgers mondig te maken en ervoor te zorgen dat ze weten waar het bij deze inspanningen om gaat. De aanscherping van de doelstelling voor 2030 mag geen afschrikkingseffect hebben, maar moet efficiënte klimaatmaatregelen juist faciliteren en mogelijk maken.

17.

Bij de voorbereiding van de COP26 zou de Commissie de nadruk moeten leggen op de expliciete rol en bijdrage van de regionaal en lokaal bepaalde bijdragen binnen de herziene nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs. Meer in het algemeen zou ze de voortdurende erkenning en de rechtstreekse deelname van subnationale overheden aan de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en aan de UNFCCC-processen actief moeten bevorderen.

18.

Lokale en regionale overheden spelen een cruciale rol bij het verbeteren van de inachtneming van de SDG’s, met name van de doelstellingen 11 en 17. In het rapport voor 2019 inzake de duurzame ontwikkeling van Europa (9) worden het klimaat, de biodiversiteit, de circulaire economie en de convergentie van levensstandaarden in de verschillende landen en regio’s aangemerkt als de grootste uitdagingen voor de EU bij het verwezenlijken van de SDG’s. In dit verband dringt het CvdR sterk aan op een geharmoniseerd kader en verzoekt het de EU de nodige stappen te nemen om op zowel Europees als mondiaal niveau leiderschap te tonen bij de implementatie van de SDG’s.

19.

Het CvdR wijst er nogmaals op dat het belangrijk is om lokale en regionale overheden voortdurend te betrekken bij elke stap in het planningsproces voor herstel en veerkracht: het vaststellen van prioriteiten, het opstellen van de plannen, het toewijzen van middelen en het definiëren van investeringen. Het verzoekt de Europese instellingen om steeds te vertrouwen op de steun en de inzichten van het Comité van de Regio’s en van de CvdR-werkgroep Green Deal Going Local om de uitvoering van de Green Deal en een doeltreffend herstel te bevorderen.

Verbinden en zoeken naar synergieën om de uitvoering te versnellen door middel van systematische benaderingen

20.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan extra aandacht te besteden aan het CO2-beprijzingssysteem. Om een klimaattransformatie teweeg te brengen zijn nieuwe investeringen in aanpassing en mitigatie nodig, met name in de particuliere sector. Willen de benodigde investeringen aangetrokken kunnen worden, dan moet de prijs van CO2 op een voorspelbaar en passend niveau worden vastgesteld. Zo’n systeem zou energie- en andere bedrijven moeten stimuleren om een sterke rol te spelen bij het bereiken van de klimaatdoelstellingen en bij het creëren van nieuwe koolstofneutrale oplossingen. Het CvdR benadrukt dat een doeltreffender beprijzingssysteem voor CO2, met inbegrip van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, nodig is om van CO2 een transparant onderdeel van het economisch systeem te maken en de transitie naar koolstofneutraliteit te bevorderen. Een dergelijk systeem zou zodanig moeten worden opgezet dat energie- en andere bedrijven worden aangemoedigd nieuwe koolstofneutrale oplossingen te creëren. Dit zou een nieuw gelijk speelveld voor duurzame actie creëren en zou een cruciaal instrument zijn om van CO2 een transparant onderdeel op alle niveaus en sectoren te maken. De EU moet een krachtige leidersrol op zich nemen bij de ontwikkeling van het noodzakelijke systeem dat er voor 2030 moet komen en bij de onderhandelingen over soortgelijke elementen met haar mondiale handelspartners.

21.

Het CvdR onderschrijft de oproep van het EP om op basis van de meest recente wetenschappelijke berekeningen van het IPCC een netto-broeikasgasbegroting voor de EU-27 op te stellen, die het billijke aandeel van de Unie in de resterende mondiale emissies vormt overeenkomstig de doelstellingen van het Akkoord van Parijs en als richtsnoer dient voor de vaststelling van het traject van de Unie naar broeikasgasneutraliteit tegen 2050.

22.

Lokale en regionale overheden lopen bij het groene herstel voorop. Ze ijveren er nu al voor om de SDG’s in hun lokale plannen en regionale strategieën te integreren (10). Dit kan als een belangrijk uitgangspunt dienen om lokale en regionale Green Deals kostenefficiënt te implementeren door meerdere sectorale plannen en strategieën met elkaar te verbinden en adequate indicatoren voor de monitoring en beoordeling van de impact te ontwikkelen.

23.

Het is zaak om werk te maken van het stroomlijnen en met elkaar verbinden van de vele bestaande, door de EU gefinancierde en op het lokale niveau toegespitste initiatieven die bijdragen tot de uitvoering van de SDG’s en de Overeenkomst van Parijs en die specifiek zijn gericht op een of meer sectoren (zoals het Burgemeestersconvenant, het Green City Accord, het European Green Capital Network, het Europees innovatiepartnerschap inzake slimme steden, 100 klimaatneutrale steden en de Intelligent Cities Challenge, alsmede andere initiatieven die niet rechtstreeks door de EU worden gefinancierd, zoals de Under2-Coalition). Het CvdR verzoekt de Commissie een duidelijk overzicht te helpen geven van de toepassingsgebieden en kenmerken van de bestaande, door de EU gefinancierde initiatieven in verband met de Green Deal die voor lokale en regionale overheden zijn bestemd, zodat hun optreden beter kan worden gestuurd.

24.

De uitvoering van de Green Deal vereist flexibele en innovatieve oplossingen en nieuwe bedrijfsmodellen om lokale en regionale infrastructuur en ecosysteemdiensten te transformeren en klaar te stomen voor een koolstofvrije samenleving, met inbegrip van slimme digitale technologie en groene en blauwe infrastructuur, om de kwaliteit van onze openbare ruimten te verbeteren, de aanpassing aan de klimaatverandering te ondersteunen, de biodiversiteit te verbeteren en de volksgezondheid en de levenskwaliteit te ondersteunen. Het CvdR is ingenomen met de vastgestelde prioriteiten, maar onderstreept de noodzaak om de verbindingen daartussen te versterken, de kostenefficiëntie op te voeren en voorrang te geven aan de prioriteiten met een hoger werkgelegenheidspotentieel, zodat de Green Deal de drijvende kracht kan worden achter het herstel, waarbij gedacht moet worden aan:

een renovatiegolf voor particuliere en openbare gebouwen, en het koolstofvrij maken van verwarming en koeling;

schone mobiliteit en schoon vervoer;

een circulaire economie en een duurzaam agrofoodsysteem;

biodiversiteit en ecosysteembeheer;

natuurlijke oplossingen en stedelijke vergroening;

het streven van de EU om de vervuiling tot nul terug te dringen;

digitalisering;

gezondheids- en milieubeleid;

een veerkrachtbeleid dat het beleid inzake cohesie, plattelandsontwikkeling, volksgezondheid en milieu omvat;

de aanmoediging van een snelle en coherente omzetting van het pakket maatregelen voor schone energie en een snelle goedkeuring van de Europese klimaatwet om de klimaat- en energiewetgeving van de EU aan te passen aan de aangescherpte doelstelling voor 2030, op weg naar klimaatneutraliteit in 2050;

de overgang naar een duurzame blauwe economie;

de rechtvaardige transitie naar duurzame energie waarbij rechtstreeks eigendom van de burgers en toegang tot veilige en betaalbare energie voor iedereen wordt bevorderd.

25.

De Green Deal biedt de kans een meer systematische aanpak te hanteren om de integratie van het energiesysteem, de sectorkoppeling en de toepassing van slimme sectorintegratie en specialisatie te versnellen en tegelijkertijd de energiezekerheid te vergroten, de volksgezondheid en het milieu te beschermen en groei, innovatie en mondiaal industrieel leiderschap te bevorderen. De energietransitie moet haar beslag krijgen via een totaalbenadering waarbij energiegelateerde aspecten samen worden aangepakt met sociale, culturele, ondernemings-, territoriale en milieu-aspecten en rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van alle regio’s, in het bijzonder de meest kwetsbare, zoals steenkool- en koolstofintensieve regio’s, eilanden en ultraperifere regio’s.

26.

Het CvdR herinnert eraan dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio’s met geïsoleerde energiesystemen die beschikken over een groot potentieel aan hernieuwbare energiebronnen waarvoor nog geen innovatieve technologische oplossingen beschikbaar zijn die interconnectie mogelijk maken.

27.

Het CvdR herhaalt dat innovatie weliswaar een sleutelrol speelt bij de ontwikkeling van een duurzamere en veerkrachtigere EU, maar dat er al een brede waaier aan technische oplossingen voor een kostenefficiënt, klimaatneutraal Europa op de markt voorhanden is, waarvan gebruik zou moeten worden gemaakt. Zo blijkt uit studies bijvoorbeeld dat met de huidige technologieën tot 86 % van de CO2-uitstoot (11) kan worden teruggedrongen in een onderling gekoppeld energiesysteem. Het CvdR dringt aan op meer onderzoek en ontwikkeling op dit gebied en benadrukt dat de oplossingen en beste praktijken via het klimaatpact gemakkelijk toegankelijk zouden moeten zijn voor lokale en regionale overheden, teneinde peer-to-peer-leren en samenwerking in de hele EU te bevorderen.

28.

Lokale en regionale overheden worden geconfronteerd met verschillende belemmeringen in verband met het gebrek aan financiële en personele middelen en met het bestaande beleid, bestaande regelgeving en bestaande organisatiestructuren. Coherente, stabiele en voorspelbare regelgevingskaders, vereenvoudiging van de mechanismen voor de voorbereiding van projecten, capaciteitsopbouw en technische bijstand op maat zouden lokale en regionale overheden helpen om investeringen voor ambitieuze projecten veilig te stellen en financierbare projecten te ontwikkelen.

Versnelling van het groene herstel in Europa door passende mandaten en financiële middelen te verstrekken voor de praktische uitvoering van de Green Deal

29.

Het herstel na COVID-19 vormt een uitdaging die moet worden aangegaan met een systematische strategie om een duurzamer traject voor Europa te ondersteunen en te bevorderen en hierin te investeren, waarbij de aandacht in het bijzonder moet uitgaan naar de kordate maatregelen van lokale en regionale overheden om de negatieve sociaal-economische gevolgen van de crisis te verzachten. Het CvdR is ervan overtuigd dat het herstelinstrument Next Generation EU (12), en met name het oormerken van 37 % van zijn budget van 750 miljard EUR voor de verwezenlijking van de Green Deal-doelstellingen, en het hogere MFK-percentage voor klimaatgerelateerde maatregelen, de EU op het juiste spoor zullen zetten om haar klimaatdoelstellingen te halen.

30.

Het is een goede zaak dat het Fonds voor een rechtvaardige transitie de omscholing van werknemers kan ondersteunen door het aanbod aan onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding te vergroten en zo te helpen nieuwe economische kansen te creëren en tegelijkertijd sociale rechtvaardigheid en veerkracht te bevorderen, met name in kwetsbare regio’s, inclusief regio’s met een onvoldoende gediversifieerde productiestructuur. Het CvdR wijst op het belang van de bevordering van werknemersvaardigheden die voor de Green Deal van belang zijn in het kader van de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht, met gebruikmaking van het vaardighedenpact van de EU en de Europese partnerschappen op het gebied van vaardigheden. Ook moet er worden ingezet op voorlichting en bewustmaking van de burgers om hen aan te zetten tot duurzamer gedrag dat de milieu-impact beperkt.

31.

De financiering in kwestie zou moeten worden afgestemd op het cohesiebeleid voor 2021-2027, zodat de operationele programma’s worden versterkt en de desbetreffende economieën worden vergroend. Het CvdR benadrukt het belang van het EFRO en het nieuwe herstelinstrument om de uitvoering van de Green Deal te bevorderen.

32.

Het CvdR roept de EU-instellingen op om te zorgen voor de toepassing van de beginselen van partnerschap en multilevel governance, een sterke lokale en regionale dimensie en de verplichte deelname van lokale en regionale overheden aan de ontwikkeling van plannen voor herstel en veerkracht (13), en tegelijkertijd een inclusief, toegankelijk en transparant proces op alle niveaus te bevorderen.

33.

Het CvdR verzoekt de instellingen en de lidstaten om betere begrotingskaders vast te stellen en dringend een einde te maken aan de subsidies voor fossiele brandstoffen, teneinde gelijke voorwaarden te scheppen voor hernieuwbare energie, een gedragsverandering aan te moedigen en de middelen te genereren om een rechtvaardige transitie te ondersteunen. Het benadrukt dat het belangrijk is om te zorgen voor een duurzame transitie die de sociale en economische samenhang kan bevorderen.

34.

Lokale en regionale overheden zijn slechts in beperkte mate in staat om via lokale belastingen en heffingen inkomsten te genereren voor hun begroting, maar zijn wel verantwoordelijk voor 65 % van de klimaat- en milieugerelateerde overheidsinvesteringen. Tegelijkertijd zullen ze de impact van de COVID-19-crisis op hun financiën en op hun functioneren ook in de komende jaren nog voelen. Daarom zouden zij rechtstreeks toegang moeten krijgen tot financiering op Europees niveau. Het CvdR pleit voor gecoördineerde programma’s op alle bestuursniveaus, met name in verband met de investeringsplannen ter ondersteuning van de Green Deal en de plannen voor herstel en veerkracht.

35.

Het CvdR herhaalt zijn oproep om de administratieve rompslomp te verminderen en de procedures in verband met de voorbereiding van projecten en de deelname aan capaciteitsopbouwinitiatieven bij lokale en regionale overheden te vereenvoudigen. Het is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de richtsnoeren voor regelgeving te verbeteren teneinde duurzaamheids- en innovatiekwesties aan te pakken.

36.

Het CvdR erkent dat groene budgettering (14) een doeltreffend instrument voor begrotingsbeleidsvorming is dat ertoe kan bijdragen om verbeteringen in de afstemming van nationale en subnationale (15) uitgaven, inkomstenprocedures en de toewijzing van middelen op de doelstellingen voor milieu en duurzame ontwikkeling te beoordelen en te stimuleren.

37.

Het is belangrijk dat lokale en regionale overheden worden betrokken bij de definitie van de EU-taxonomie om beter te bepalen welke investeringen de klimaat- en duurzaamheidstoets kunnen doorstaan. De criteria voor en het beheer van deze taxonomie zouden de duurzaamheid van de investeringen ten goede moeten komen en zouden er niet toe mogen leiden dat de administratieve lasten toenemen en dat investeringen worden ontmoedigd. Lokale en regionale overheden worden nog steeds geconfronteerd met aanzienlijke belemmeringen bij het verwerven van de nodige knowhow voor de ontwikkeling van financierbare projecten en de toegang tot investeringen op middelgrote tot grote schaal (16).

38.

Het CvdR is ingenomen met de geleidelijke verhoging van de financiering voor klimaatmaatregelen en milieuduurzaamheid door de Europese Investeringsbank (EIB) als de klimaatbank van de EU, en pleit er nogmaals voor om technische bijstand op maat te blijven verlenen asan lokale en regionale overheden. Het verzoekt de EIB en de Commissie om programma’s voor lokale en regionale overheden toegankelijker te maken en meer steun te verlenen voor de ontwikkeling van financierbare projecten, ook kleinschaligere projecten, waarbij kleinschalige projecten worden gebundeld teneinde de nodige schaalvoordelen te creëren.

39.

Belangrijk is het opvoeren van het vermogen van lokale en regionale overheden om particuliere financiële middelen aan te trekken en te mobiliseren door middel van instrumenten als groene obligaties, aandelenfondsen en mechanismen voor het bundelen van financiering, zodat het groene herstel kan worden gestimuleerd. Het CvdR onderschrijft de missie van de EU-City Facility om een aanzienlijke pijplijn van investeringsprojecten op het gebied van duurzame energie aan te leggen en te werken aan het vermogen van lokale en regionale overheden om toegang te krijgen tot instrumenten zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen en de bijstand voor projectontwikkeling in het kader van Horizon 2020. Het CvdR raadt aan om “one-stop-shop”-initiatieven die technische beoordelingen, ondersteuning bij aanbestedingsprocedures en informatie over financieringsmogelijkheden voor lokale en regionale overheden kunnen bieden, op te schalen en te kopiëren. Het moedigt publiek-private partnerschappen aan en adviseert om de ESI-fondsen en andere programma’s zoals Horizon Europa verder op elkaar af te stemmen.

40.

Er moet financiële steun worden verleend voor onderzoeks- en innovatieprojecten waarmee tegemoet wordt gekomen aan in kaart gebrachte lokale behoeften. Het CvdR is verheugd over de recente oproep tot het indienen van Green Deal-voorstellen in het kader van Horizon 2020, gericht op het ondersteunen van steden en regio’s. Het onderstreept de noodzaak van innovatie en technologie die noodzakelijke en relevante informatie verschaft om planning, besluitvorming en beheer te verbeteren. Het benadrukt dat groene aanbestedingspraktijken belangrijk zijn om duurzame innovatie, technologieën en diensten algemeen ingang te doen vinden.

Effectbeoordeling en monitoring van de resultaten om toekomstige maatregelen op alle niveaus te versterken

41.

Er moet een reeks indicatoren komen om te beoordelen en in de gaten te houden in hoeverre er met de Green Deal vooruitgang wordt geboekt op het gebied van wetgeving, beleid en financiering op regionaal, grootstedelijk en lokaal niveau. Het CvdR stelt voor om een Europees regionaal scorebord te ontwikkelen met duidelijke, gerichte en gebruikersvriendelijke indicatoren voor het meten en monitoren van de impact van de Green Deal als instrument voor herstel en veerkracht, duidelijke sociaal-economische en milieu-indicatoren vast te stellen zodat de effecten van de vele lokale Green Deals die eraan komen kunnen worden gemeten, een overzicht te geven van aanvullende beleidsmaatregelen, de toegang tot financieringsstromen en kapitaalstromen op regionaal en subnationaal niveau te traceren, en te helpen bij de herbeoordeling, het nemen van weloverwogen beslissingen en het evalueren van de effecten van de maatregelen die worden genomen om de doelstellingen van groen herstel, klimaatneutraliteit en sociaal-economische ontwikkeling te verwezenlijken.

42.

Om via een Europees regionaal scorebord op nuttige en doeltreffende wijze te kunnen monitoren in welke mate er vooruitgang wordt geboekt, moeten er passende mandaten komen en moeten lokale en regionale overheden voortdurend en coherent bijdragen aan de ontwikkeling, invoering en implementatie van deze plannen, zodat aanvullende maatregelen op alle niveaus echt kostenefficiënt kunnen worden aangepakt. Lokale en regionale overheden hebben nog steeds te maken met aanzienlijke uitdagingen op het gebied van gegevensverzameling, waaronder inconsistente regelgevingskaders, en een gebrek aan mandaten, capaciteit en middelen. Daarom is het van essentieel belang dat de monitoringkaders en indicatoren van bestaande relevante initiatieven op elkaar afgestemd, met elkaar in verband gebracht en gestroomlijnd worden, teneinde dubbel werk te voorkomen en bestaande methoden en benaderingen te baat te nemen.

43.

Er moet een vaste basis worden vastgesteld voor het monitoren van de impact van acties en maatregelen. Hierbij moet worden uitgegaan van betrouwbare wetenschappelijke gegevens en moet in kaart worden gebracht welke vorderingen er worden gemaakt met de tenuitvoerlegging van de SDG’s en de Overeenkomst van Parijs. Internationale normen zoals TC 268 in duurzame steden en gemeenschappen en de gegevens die verzameld worden door middel van ruimtetechnologie kunnen de prestaties helpen monitoren en kunnen zo’n regionaal scorebord stimuleren.

44.

Het Europees regionaal scorebord is bedoeld als kennisinstrument en zal ertoe bijdragen om de verscheidenheid aan behoeften en de context van lokale en regionale overheden in heel Europa duidelijk te maken. Ook zal het helpen om goede praktijken in kaart te brengen en op bredere schaal ingang te doen vinden aan de hand van gemeenschappelijke, transparante criteria, waarbij te denken valt aan financierbare proefprojecten op lokaal en subnationaal niveau.

45.

Het Europees regionaal scorebord moet ook het toezicht op de herstelplannen in kwetsbare gebieden zoals bergstreken, eilandgebieden, ultraperifere regio’s, minder ontwikkelde regio’s en regio’s met een weinig gediversifieerde productie ondersteunen. Het CvdR pleit nogmaals voor de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor klimaatneutraliteit om bij te dragen aan de naleving van de nationale rapportageverplichtingen in het kader van de governance van de energie-unie en om te helpen de kwetsbaarheden in kaart te brengen en te monitoren, samen met een update van de vaardigheden in het kader van het EU-vaardighedenpanorama. Het doel is de uitrol van duurzaam beleid af te stemmen op de groei van vaardigheden voor toekomstbestendige banen van goede kwaliteit in de meest kwetsbare en minder ontwikkelde regio’s en regio’s met een weinig gediversifieerde productie, en een doeltreffende uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken, waarbij ook wordt voortgebouwd op de bestaande samengestelde indicatoren en op eventuele andere indicatoren die vastgesteld kunnen worden (17).

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Biodiverse steden en regio’s na 2020 op de CBD COP 15 van de VN en in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (COR-2020-00539) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 20).

(2)  Ontwikkeling van een achtste milieuactieprogramma (COR-2018-01672) (PB C 168 van 16.5.2019, blz. 27).

(3)  Een EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen.

(4)  Uitvoering van het pakket schone energie: nationale energie- en klimaatplannen als instrument voor een lokale en regionale governanceaanpak inzake klimaat, actieve en passieve energie (COR-2019-00618) (PB C 39 van 5.2.2020, blz. 33).

(5)  De vernieuwing van het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden (COR-2019-04829) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 119).

(6)  Het Europese klimaatpact (COR-2020-01360) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 99).

(7)  Het Europese klimaatpact (COR-2020-01360) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 99).

(8)  Ontwikkeling van een 8e milieuactieprogramma (COR-2018-01672) (PB C 168 van 16.5.2019, blz. 27).

(9)  https://www.sustainabledevelopment.report/

(10)  Bij wijze van voorbeeld zij gewezen op de strategieën van Malmö, Mannheim en het Waalse gewest.

(11)  Wetenschappelijke studie van Heat Roadmap Europe, scenario van 2050 ten opzichte van 1990, Quantifying the Impact of Low-carbon Heating and Cooling Roadmaps (EN).

(12)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/ip_20_940

(13)  Herstelplan voor Europa in het licht van de COVID-19-pandemie: faciliteit voor herstel en veerkracht en instrument voor technische ondersteuning (COR-2020-03381) (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 160).

(14)  http://www.oecd.org/environment/green-budgeting/OECD-Green-Budgeting-Framework-Highlights.pdf

(15)  EcoBudget

(16)  Uitvoering van de Overeenkomst van Parijs door middel van een innovatieve en duurzame energietransitie op regionaal en lokaal niveau (COR-2019-00617) (PB C 39 van 5.2.2020, blz. 72).

(17)  Een schone planeet voor iedereen — Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie (COR-2018-05736-) (PB C 404 van 29.11.2019, blz. 58).


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/47


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over de versterking van het lokaal bestuur en de representatieve democratie via nieuwe instrumenten op het gebied van digitale technologie

(2021/C 37/08)

Rapporteur:

Rait PIHELGAS (EE/Renew Europe), voorzitter van de gemeenteraad van Järva

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

merkt op dat staten en overheden op alle niveaus met steeds complexere en ongekende uitdagingen worden geconfronteerd, variërend van globalisering, economische ontwikkeling en de gevolgen van technologie, klimaatverandering en demografische veranderingen tot veiligheid, desinformatie, gezondheidskwesties en radicalisering.

2.

Verheugend is de beleidsprioriteit van de Europese Commissie, “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk”, alsook de oproep van Commissievoorzitter Von der Leyen om de transitie naar een digitale wereld op basis van de sterke punten en waarden van Europa te bevorderen. Het CvdR onderschrijft de beleidsprioriteit “Een nieuwe impuls voor Europese democratie” en is ingenomen met de inzet van de Commissievoorzitter voor een grotere democratische participatie en transparantie in de besluitvorming van de EU.

3.

Het CvdR verwelkomt de inzet van de Europese Commissie voor de groene en digitale transitie, tot uiting komend in haar nieuwe voorstel voor een meerjarig financieel kader 2021-2027, en de toewijzing van 8,2 miljard euro aan het programma “Digitaal Europa” (1).

4.

Het CvdR steunt het voorstel van het Europees Parlement om als onderdeel van zijn standpunt van 15 januari 2020 over de conferentie over de toekomst van Europa “digitale verandering” als beleidsprioriteit op te nemen. Het onderschrijft het standpunt van het Parlement, namelijk dat de deelname van burgers aan de conferentie en het overleg moet worden georganiseerd “met behulp van de meest efficiënte, innoverende en geschikte platforms, met inbegrip van online-instrumenten, […] om te garanderen dat elke burger […] zijn zeg kan doen”. De conferentie moet dienen als proeftuin voor de uitwerking van een zekere vorm van gestructureerde en permanente dialoog met de burgers over EU-aangelegenheden, die in hoge mate afhankelijk zal zijn van digitale middelen en innovatieve processen, niet in de laatste plaats gezien de beperkingen die de COVID-19-pandemie oplegt.

5.

Het CvdR bekrachtigt zijn standpunten ter zake uit eerdere adviezen:

Advies Bevordering van innovatie in de overheidssector via digitale oplossingen vanuit lokaal en regionaal perspectief‚ goedgekeurd tijdens de CvdR-zitting van 30 november 2017 (2). Het CvdR beschouwt digitalisering van de overheid als een manier om de burgers betere diensten te bieden en benadrukt dat de lokale en regionale overheden een belangrijke rol moeten spelen bij de modernisering van de overheidssector. De overheid wordt verzocht een innovatiebeleid te voeren dat uitgaat van de behoeften van de gebruikers en dat alle burgers en bedrijven zonder onderscheid toegang verschaft tot digitale diensten. Verder zij de noodzaak benadrukt om samen te werken en goede praktijken tussen overheden en over de grenzen heen uit te wisselen.

Advies over het Actieplan inzake e-overheid 2016-2020, goedgekeurd tijdens de CvdR-zitting van 11 oktober 2016 (3). Het Comité verwelkomt het principe van “digital by default”, d.w.z. dat overheidsdiensten hun diensten standaard digitaal leveren, en pleit voor maatregelen op lange termijn ter bevordering van digitale geletterdheid om ervoor te zorgen dat meer mensen gebruik kunnen maken van de digitale infrastructuur en de vereiste vaardigheden verwerven om ten volle te profiteren van de mogelijkheden die digitalisering biedt. Het CvdR wijst erop dat transparante overheidsdiensten die gegevens en diensten op een open en veilige manier verstrekken van belang zijn voor meer transparantie en efficiëntie, maar wijst er tegelijkertijd op dat bepaalde soorten informatie en persoonsgegevens een hoog beschermingsniveau vereisen. Voorts stemt het CvdR in met het principe dat overheidsdiensten hun digitale dienstverlening standaard over de grenzen heen moeten leveren en benadrukt dat lokale en regionale overheden, vooral in grensregio’s, een belangrijke rol kunnen spelen bij het in kaart brengen en ontwikkelen van relevante, effectieve en naadloos aansluitende grensoverschrijdende diensten.

Advies over Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa, goedgekeurd tijdens de CvdR-zitting van 7 december 2016 (4). Het CvdR dringt aan op investeringen in digitale vaardigheden en de overdracht daarvan en beschouwt digitalisering als een kans om veel onderwijsvraagstukken aan te pakken.

6.

De digitale transformatie moet niet bewerkstelligd worden met behulp van de technologie; veeleer moeten veranderingen gebaseerd zijn op de behoeften en verwachtingen van de burgers, waarvoor de meest transparante, inclusieve, gebruiksvriendelijke, veilige en kosteneffectieve voorzieningen moeten worden ontwikkeld. Dit betekent dat de nieuwe uitdagingen ook op lokaal en regionaal niveau veranderingen vergen, waarvan de uitvoering niet in de laatste plaats afhangt van het vermogen om deze behoeften te herkennen en ook van de bereidheid om de meest geschikte veranderingen door te voeren. In een moderne democratie is het niet voldoende om op gezette tijden de representatieve democratie haar werk te laten doen. De leden van de gemeenschap, belangengroepen en organisaties moeten voortdurend worden betrokken. Inclusie en participatie leiden tot betere beslissingen, versterken de democratie, het gemeenschapsgevoel en de bereidheid om een persoonlijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de regio.

7.

De traditionele banden tussen burgers en politici veranderen ingrijpend, maar tegelijk ontstaat er een nieuw digitaal politiek toneel, waar nieuwe digitale technologieën kunnen bijdragen aan het vinden van nieuwe oplossingen en antwoorden op uitdagingen, aan het bevorderen van innovatie en economische groei, aan betere openbare diensten, aan ruimere en nieuwe vormen van burgerparticipatie, aan beter lokaal bestuur en aan het aanvullen en versterken van de democratie.

8.

Democratische processen moeten evolueren, zich aanpassen aan veranderingen en moeten de mogelijkheden aangrijpen die worden geboden door nieuwe digitale technologieën en ICT-instrumenten, die het potentieel hebben om de kwaliteit van de besluitvorming te verbeteren, inspraak, de communicatie en de dialoog alsmede actief burgerschap en politiek engagement te bevorderen, de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten en de legitimiteit van ons democratisch systeem te versterken.

9.

De toepassing van e-oplossingen in lokale en regionale overheden is een uitstekende gelegenheid om de burgers op efficiënte wijze hoogwaardige openbare diensten aan te bieden. Alleen al het invullen van elektronische formulieren bespaart burgers en overheden tijd, zodat personeel meer tijd en aandacht kan besteden aan andere administratieve taken. Bovendien stellen de verschillende elektronische toepassingen de leden van de gemeenschap in staat om aan het besluitvormingsproces deel te nemen en om de politiek in hun regio in real time te volgen.

10.

“Digitale transformatie” kan het best worden bereikt op het niveau van de lokale en regionale overheden. Het gebruik van nieuwe digitale technologieën biedt nieuwe mogelijkheden voor overleg en participatie en maakt het mogelijk om hoogwaardige informatie te verstrekken, de respons van het publiek te analyseren, afgelegen gebieden en de meest achtergestelde burgers te bereiken, rekening te houden met de vaardigheden, kennis en deskundigheid van de burgers en samen met hen beleid te ontwikkelen dat hun behoeften en verwachtingen recht doet.

11.

De lokale en regionale overheden worden aangemoedigd om de digitale veranderingen te omarmen en het potentieel van de digitale technologieën ten volle te benutten om de deelname van de burgers aan het beleid en de besluitvorming verder te vergemakkelijken. Dit moet worden bereikt door gebruik te maken van nieuwe digitale technologieën, de transparantie, inclusiviteit en het reactievermogen van het besluitvormingsproces te verbeteren en het voor goed bestuur vereiste vertrouwen en dialoog op te bouwen. Dit moet noodzakelijkerwijs gepaard gaan met het aanleren van digitale vaardigheden.

12.

Het is van belang om in de besluitvorming rekening te houden met de bijdragen van de burgers en deze dienovereenkomstig te volgen. Gebrek aan openheid van de kant van de besluitvormers leidt tot teleurstelling en wantrouwen. Het CvdR merkt op dat het vertrouwen van de burgers in de autoriteiten van fundamenteel belang is voor een goed functionerende lokale democratie.

13.

Burgerparticipatie moet gebaseerd zijn op effectieve en niet-discriminerende toegang tot informatie en kennis. De digitale kloof moet worden verkleind en mensen moeten via opleiding en voorlichting worden gekwalificeerd. Dit omvat de overdracht van digitale en mediageletterdheid, voorrang voor digitale opleidingsprogramma’s voor alle leeftijdsgroepen, met speciale aandacht voor ouderen en andere kwetsbare of gemarginaliseerde groepen, en het uitbreiden van het opleidingsaanbod tot het platteland en afgelegen gebieden.

14.

Jongeren moeten bij het openbare leven worden betrokken. De nieuwe digitale generatie beschikt over de nodige vaardigheden op het gebied van zowel technologie als media. Volgens het CvdR is het gebruik van nieuwe digitale technologieën in de politieke en besluitvormingsprocessen een doeltreffend middel om hun betrokkenheid en participatie te bevorderen.

15.

De digitale transformatie vergt forse middelen. Alle overheids- en administratieve niveaus worden verzocht om hiervoor voldoende financiële, personele en opleidingsmiddelen ter beschikking te stellen en, met name in afgelegen, plattelands- en structureel zwakke gebieden, te zorgen voor een snelle digitale infrastructuur die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is, ook voor mensen met een handicap en voor ouderen. Het CvdR herhaalt in dit verband dat de term “digitale cohesie” een belangrijk aanvullend aspect is van het gangbare concept van economische, sociale en territoriale cohesie, zoals dat in het EU-Verdrag omschreven is (5).

16.

Digitale technologie is gebaseerd op het gebruik van gegevens, mogelijk gemaakt door het verzamelen en genereren van gegevens; daarom verlangt het CvdR dat het recht op privacy en gegevensbescherming wordt geëerbiedigd. Er moeten niet meer persoonsgegevens worden opgevraagd en verwerkt dan relevant en noodzakelijk is voor het doel in kwestie. De bescherming en de veiligheid van de internetomgeving en digitale diensten moeten worden bevorderd en de burgers moeten naar behoren worden geïnformeerd over wat er met hun gegevens gebeurt, over welke relevante veiligheidsmaatregelen zijn genomen en welke deugdelijke rechtsmiddelen er zijn in geval van schending van deze rechten, inclusief een solide Europees rechtskader, om wantrouwen en ontevredenheid van de burgers te voorkomen. Het CvdR benadrukt in dit verband de noodzaak om gebruik te maken van kunstmatige intelligentie, zodat deze op de mens gericht blijft en wordt gebruikt op een manier die slim burgerschap en een open bestuur bevordert en zo de democratie versterkt.

17.

Socialemediaplatforms vergemakkelijken de verspreiding van desinformatie, verkeerde informatie en haatdragende taal, wat de democratie en het vertrouwen in overheidsinstellingen kan ondermijnen. Het CvdR eist een sterkere inzet bij het aanleren van digitale vaardigheden en moedigt lokale beleidsmakers aan om gebruik te maken van bestaande digitale instrumenten, onlineplatforms en media om te communiceren en een positieve dialoog aan te gaan met burgers en andere belanghebbenden.

18.

Het is belangrijk dat lokale en regionale overheden geschikte eigen digitale kanalen gebruiken om de communicatie met de burgers interactiever en sneller te laten verlopen teneinde te garanderen dat de verstrekte informatie betrouwbaar is en relevant voor de lokale en regionale behoeften.

19.

Afgezien van de ingrijpende gevolgen van digitalisering voor het sociale leven en de werkomgeving van mensen, het onderwijs of de cultuur, om er maar een paar te noemen, heeft de COVID 19-crisis de aandacht gevestigd op het belang van op feiten gebaseerde en actuele informatie en op het belang van de communicatiekanalen die deze verspreiden. Het is ook duidelijk geworden dat lokale en regionale overheden en burgers met elkaar in contact moeten kunnen treden en dat er passende digitale instrumenten moeten zijn om desinformatie en verkeerde informatie aan te pakken. Deze instrumenten moeten te allen tijde de onbeperkte uitoefening van de vrijheid van meningsuiting eerbiedigen.

20.

De aandacht moet uitgaan naar gelijke en onbelemmerde toegang tot digitale diensten.

21.

De jonge “digitale generatie” is een van de belangrijkste doelgroepen voor desinformatie en haatzaaiende taal; het CvdR vreest dat hun zeer intensieve gebruik van sociale media, een gebrek aan kritische mediacompetentie, vooral bij mensen met een lager opleidingsniveau, samen met het creëren van homogene opiniebubbels (echokamers), aangemoedigd door de sociale media, jongere gebruikers nog kwetsbaarder kunnen maken voor politieke manipulatie. Daarom moet er gebruik worden gemaakt van digitale technologische instrumenten die niet alleen gebruiksvriendelijk zijn, maar ook begrijpelijk en aantrekkelijk — zowel wat betreft inhoud als presentatie — en die zijn aangepast aan de sociale en digitale vaardigheden van jongeren, met het oog op een groter kritisch bewustzijn van de risico’s en mogelijkheden van nieuwe media en digitale technologie.

22.

De COVID 19-crisis heeft aangetoond hoe belangrijk telewerken kan zijn. De lokale en regionale overheden worden aangemoedigd om na te denken over manieren om hun eigen regelgeving inzake telewerken uit te breiden.

23.

Het CvdR bepleit opnieuw nauwe samenwerking en uitwisseling van goede praktijken tussen alle bestuursniveaus om beter gebruik te maken van de digitale transformatie in steden of deze verder te verspreiden. Het prijst de vele nationale, regionale en lokale voorbeelden die aantonen hoe digitale instrumenten de participatiedemocratie zouden kunnen dienen.

24.

De invoering van nieuwe technologische oplossingen wordt verder bemoeilijkt door het gebrek aan de nodige kennis en vaardigheden op het niveau van de overheid, die zou kunnen profiteren van het gebruik van digitale middelen. Het is dan ook zinvol om eerst de balans op te maken van de in de lokale en regionale overheden beschikbare digitale vaardigheden, en vervolgens de technologische tekortkomingen in en tussen de verschillende overheden in kaart te brengen en de bijbehorende behoeften vast te stellen, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen proces en technische oplossing. Verder moet de compatibiliteit (interoperabiliteit) van de verschillende gegevensreeksen en databanken gegarandeerd zijn.

25.

Belangrijk zijn onlinehulpmiddelen voor een vlottere ontwikkeling van partnerschappen tussen lokale en regionale overheden in de EU, alsook tussen deze overheden en hun partnerlanden. Een geactualiseerd Europees onlineportaal voor decentrale samenwerking zou een aanzienlijke meerwaarde bieden door contacten en de uitwisseling van goede praktijken te vergemakkelijken. Het CvdR verklaart zich bereid om met de Europese Commissie samen te werken bij de ontwikkeling van een dergelijk digitaal instrument.

26.

Het CvdR verwacht dat de invoering van verschillende digitale oplossingen door lokale en regionale overheden, die tot aanzienlijke, eenmalige investeringsbehoeften kan leiden, onderdeel zal zijn van de algemene overwegingen van de nieuwe EU-begroting in het kader van de digitale transformatie.

27.

Het CvdR onderschrijft het standpunt van de vereniging Civic Tech Europe (ACTE) van maart 2020, waarin wordt gesteld dat de diversiteit aan bedrijfsmodellen op het gebied van civiele techniek de sleutel is tot snelle burgervriendelijke oplossingen, en deelt de zorg dat de lokale en regionale overheden in de Europese Unie niet altijd gemakkelijk toegang hebben tot deze instrumenten, omdat ze vaak worden ontwikkeld als “software as a service” (SaaS)-platformen (6), op basis van abonnementen.

28.

Het CvdR stelt voor dat het maatregelen uitwerkt om lokale en regionale overheden te motiveren en hun erkentelijkheid te tonen opdat zij zich nog meer voor de beginselen van open en inclusief bestuur inzetten. Dit zou in de toekomst een nieuw kwaliteitscriterium kunnen opleveren om de mate van democratie in lokale gemeenschappen te meten en goede praktijken uit te wisselen.

29.

In heel Europa zouden middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de digitale en mediageletterdheid van de burgers te verbeteren door middel van onderwijs- en opleidingsprogramma’s voor de verschillende onderwijsniveaus, alsook voor het personeel en de ambtenaren van de lokale en regionale overheden, teneinde hun vaardigheden en kennis van de mogelijkheden voor het gebruik en de toepassing van moderne digitale oplossingen te vergroten.

30.

De lokale en regionale overheden zouden in alle fondsen en programma’s voorrang moeten geven aan de invoering van digitale instrumenten.

31.

Het CvdR pleit voor financiering van digitale onderwijsinstrumenten en -apparatuur om in heel Europa gelijke toegang tot kwalitatief hoogstaand digitaal leren en lesgeven te waarborgen.

32.

Indien nodig moeten de subsidiabiliteitscriteria worden herzien, zodat de lokale en regionale overheden nieuwe digitale oplossingen en platforms op een eenvoudigere en meer economische wijze kunnen invoeren, met inbegrip van de toegang tot EU-financiering voor SaaS-platforms.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa (COM(2020) 442 final).

(2)  COR-2017-03529-00-00-AC-TRA (PB C 164 van 8.5.2018, blz. 34).

(3)  COR-2016-02882-00-00-AC-TRA (PB C 88 van 21.3.2017, blz. 54).

(4)  COR-2016-04094-00-00-AC-TRA (PB C 185 van 9.6.2017, blz. 29).

(5)  CvdR-advies over “Digitaal Europa voor iedereen: slimme en inclusieve oplossingen in de praktijk” (COR-201903332) (PB C 39 van 5.2.2020, blz. 83).

(6)  Standpuntnota, Association Civic Tech Europe (ACTE), maart 2020.


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/51


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over uitdagingen voor het openbaar vervoer in steden en metropolitane regio’s

(2021/C 37/09)

Rapporteur:

Adam STRUZIK (PL/EVP), voorzitter van het provinciebestuur van Mazovië

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

wijst erop dat de externe kosten van het vervoer moeten worden verminderd om mobiliteit koolstofarmer te maken. De vervoerssector is verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van de broeikasgasemissies in de EU. Bovendien heeft een aantal vervoerswijzen een negatieve invloed op de levenskwaliteit en gezondheid van de burgers omdat ze leiden tot luchtvervuiling, files, lawaai, ongevallen en een suboptimaal gebruik van de ruimte.

2.

Om een hoge stedelijke levenskwaliteit te waarborgen en steden toegankelijker, schoner en concurrerender te maken, is een modal shift naar duurzame vervoerswijzen noodzakelijk.

3.

Een grote bedreiging voor duurzame stedelijke en regionale ontwikkeling wordt gevormd door het probleem dat stedelijke functies steeds meer versnipperen ten gevolge van suburbanisatie en stedelijke expansie. Dit leidt niet alleen tot een aantasting van de openbare ruimte en tot minder landbouwgrond en minder groene en open ruimte, maar ook tot een stijging van de externe kosten van woongebieden en het daarmee samenhangende vervoer, die vooral door de lokale overheden worden gedragen.

Uitdagingen op het gebied van stedelijke mobiliteit waarmee rekening moet worden gehouden in de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit (1)

4.

Het steeds intensievere autoverkeer in steden en metropolitane regio’s leidt tot toenemende externe kosten in termen van luchtvervuiling en tijdverlies. Dat laatste heeft ook een negatief effect op het evenwicht tussen werk en privéleven. Daarom moet het openbaar vervoer een van de belangrijkste componenten van stedelijke mobiliteit worden. Tegelijkertijd moeten echter verschillende vormen van actieve mobiliteit, zoals wandelen en fietsen, worden bevorderd om de mobiliteit in steden duurzamer te maken.

5.

Metropolitane regio’s hebben in bredere zin te maken met diverse uitdagingen. Zo is kenmerkend voor deze regio’s dat veel mensen naar de stedelijke kernen op en neer moeten reizen. Een van de grootste uitdagingen waar metropolitane regio’s voor staan, is dan ook de beschikbaarheid van milieuvriendelijk en kostenefficiënt openbaar vervoer (2).

6.

Het vervoerssysteem moet als een geïntegreerd systeem worden beschouwd. Het toenemende belang van mobiliteit als dienst (MaaS) en de behoefte aan innovatieve oplossingen voor het beheer en de organisatie van vervoer moeten de lokale en regionale overheden ertoe aanzetten om in hun ruimtelijkeordenings- en vervoersplannen openbaar vervoer te koppelen aan individueel vervoer (met name wandelen, fietsen en persoonlijk vervoer met andere middelen).

7.

De decarbonisatiedoelstellingen uit de Europese Green Deal en het streven van de EU om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, zijn ambitieus maar absoluut noodzakelijk. Willen steden en metropolitane regio’s die kunnen realiseren, dan moeten politieke besluiten worden genomen op basis van conceptuele, organisatorische en educatieve werkzaamheden en moeten voor de doelstellingen voldoende financiële middelen worden uitgetrokken.

8.

In metropolitane regio’s zouden gegevens moeten worden verzameld over verkeersstromen om een volledig beeld te krijgen van de mobiliteitssituatie, zodat meer op maat gesneden maatregelen en duurzame stedelijke mobiliteitsplannen ontwikkeld kunnen worden en middelen uit onder meer het Cohesiefonds gerichter kunnen worden geïnvesteerd.

9.

Een van de oorzaken van de stedelijke mobiliteitsproblemen zijn de beperkingen die voortvloeien uit de onderfinanciering van de specifiek voor het stedelijk openbaar vervoer en niet-gemotoriseerd vervoer bestemde infrastructuur. De lokale en regionale overheden en hun openbaarvervoersbedrijven hebben behoefte aan extra financiering die specifiek gericht is op het vergroten van het aandeel van duurzame alternatieven voor individueel gemotoriseerd vervoer in de verdeling van vervoerswijzen.

10.

Het openbaar vervoer moet in een breder sociaal beleidskader worden ingebed. Voorkomen moet worden dat de externe kosten van het openbaar vervoer, zoals die ten gevolge van geluidshinder, vervuiling, onteigening en infrastructuurwerkzaamheden, vooral door de sociaal zwakste schouders worden gedragen. Verder moet ervoor worden gezorgd dat, ook wat prijzen en verbindingen betreft, iedereen een eerlijke toegang tot het openbaar vervoer heeft, zodat de levenskwaliteit van alle burgers erop vooruit kan gaan.

Garanderen dat er echt een keuze kan worden gemaakt, bij voorkeur voor duurzame vervoersmiddelen in lijn met de Europese Green Deal

11.

Waar het gaat om ruimtelijke ordening en financiering, is het heden ten dage zo dat particulier autoverkeer wordt bevoordeeld. Hierin moet nodig verandering worden gebracht om duurzamere en efficiëntere vervoerswijzen te bevorderen. De huidige gewoonten zijn echter een gevolg van de beschikbaarheid en aantrekkelijkheid van de verschillende mobiliteitsopties, en de meeste burgers blijven in dit opzicht flexibel in hun keuzes. Door het openbaar vervoer aantrekkelijker te maken wat betreft prijzen, beschikbaarheid, frequentie en aansluitingen, zal het een echt alternatief kunnen worden voor individueel vervoer per auto.

12.

Het is van belang in steden en regio’s publiek-private partnerschappen op te richten om particuliere investeringen aan te trekken en innovatieve openbaarvervoersoplossingen te ontwikkelen. Wat dit betreft, zou er een ondernemingsvriendelijk regelgevingskader moeten komen dat de groei van nieuwe bedrijfsmodellen bevordert en zorgt voor een concurrerende markt.

13.

Er moet worden gezorgd voor efficiënt en duurzaam openbaar vervoer over de bestuurlijke grenzen van steden heen, met name voor forenzen, senioren en jongeren. Essentieel daarbij is goede samenwerking en governance tussen overheden op metropolitaan niveau.

14.

Willen mensen hun gewoonten veranderen ten gunste van milieuvriendelijkere vervoerswijzen, dan moeten zij vooral echt kunnen kiezen en zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuze.

15.

Een volgende stap is het doelgericht voorkeur geven aan milieuvriendelijke vervoerswijzen. Het is noodzakelijk om voetgangers- en fietsersvriendelijke zones te creëren en in de openbare ruimte voorrang te geven aan zachte mobiliteit en het openbaar vervoer wat betreft de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van routes en de organisatie van het verkeer. Voor zo’n verandering is coördinatie van het ruimtelijkeordenings-, stedelijk en vervoersbeleid nodig alsmede samenwerking op meerdere niveaus over bestuurlijke grenzen heen, teneinde plaats te creëren voor andere soorten vervoer dan autoverkeer.

16.

De Europese Commissie zou in nauwe samenwerking met de lidstaten preciezere investeringsdoelstellingen moeten formuleren voor de ontwikkeling van het openbaar vervoer. Er bestaat de negatieve tendens om investeringen in het openbaar vervoer te koppelen aan uitbreiding en capaciteitsopbouw van het wegennet. In plaats daarvan zou duidelijk prioriteit moeten worden gegeven aan alle vormen van openbaar en collectief vervoer. Waar railvervoer niet haalbaar is, zou de voorkeur moeten uitgaan naar snelbussen en carpoolstroken. Met passende controles en voorschriften moet een halt worden toegeroepen aan praktijken die indruisen tegen de doelstellingen van een duurzaam vervoersbeleid.

17.

Vervoersmiddelen zijn echt milieuvriendelijk als ze niet alleen leiden tot minder uitstoot, maar ook ruimte, tijd en energie besparen. Behalve voor wandelen en fietsen geldt dit voor railvervoer, snelbussen en carpoolen. Daarom moeten voorstadstreinen, metro’s, trams, emissiearme bussen en met name snelbussen de ruggengraat vormen van het openbaar vervoer in metropolitane regio’s en grote steden.

Mobiliteit en openbaar vervoer: belangrijke bevoegdheden van de lokale en regionale overheden

18.

Een aanzienlijk deel van alle verplaatsingen komt doordat mensen in hun woonplaats niet in al hun behoeften kunnen voorzien. Het beleid moet daarom gericht zijn op de toegankelijkheid van alle goederen en diensten, met name op het gebied van gezondheid, onderwijs, sport, cultuur en sociale bijstand, en niet op mobiliteit op zich. Tegelijkertijd zij erop gewezen dat ruimtelijke veranderingen (ter ondersteuning van adequate verbindingen tussen stad en platteland om de leegloop van het platteland tegen te gaan) lang duren en dat in het vervoerssysteem derhalve ook ad hoc corrigerende maatregelen moeten worden genomen.

19.

De voornaamste doelstelling van het ruimtelijkeordenings- en vervoersbeleid zou moeten zijn om voor de burgers maximale mogelijkheden te creëren om in hun behoeften te voorzien en daarbij voor hen de noodzaak om zich te verplaatsen tot een minimum te beperken. In tweede instantie zou dit beleid gericht moeten zijn op het rationaliseren van het vervoer door middel van met name een adequate modal split, teneinde de externe kosten van vervoer voor de regionale overheden minimaal te houden. Verder zou een toename van het thuiswerken (zoals tijdens de COVID-19-pandemie) kansen kunnen creëren voor plattelandsgebieden, aangezien dat werknemers flexibeler maakt bij het kiezen van hun woonplaats.

20.

Dankzij de toename van het thuiswerken tijdens de COVID-19-pandemie is sprake van een nieuwe trend in de richting van een dalende behoefte aan dagelijkse langeafstandsmobiliteit. Deze trend zou zich in combinatie met de implementatie van concepten als de “15 minuten-stad” kunnen bestendigen.

21.

In openbaarvervoersnetwerken zouden nieuwe woonwijken en opkomende vestigingspatronen zo snel mogelijk in aanmerking moeten worden genomen en in nieuwe woongebieden zou al in een vroeg stadium openbaar vervoer beschikbaar moeten zijn, want als mensen eenmaal een auto hebben, zijn ze geneigd die te gebruiken. De eerste bewoners van nieuwe woningbouwprojecten zouden al van openbaar vervoer gebruik moeten kunnen maken.

22.

Het is noodzakelijk de snelle suburbanisatie te beperken in periurbane gebieden die tientallen kilometers van stedelijke centra verwijderd zijn. Die leidt tot meer problemen naarmate het betrokken gebied groter is. Daarom lijkt het van belang om terug te keren naar een bewoningsstructuur die is gebaseerd op verdichting en een netwerk van centra waarin de centrale functies zich bevinden in planmatig aangewezen en adequaat gerangschikte kernen die aangesloten zijn op een doeltreffend openbaarvervoersnetwerk. Verder dienen nieuwe woningbouwprojecten in samenhang met openbaarvervoersknooppunten te worden gepland.

23.

De Europese Commissie zou niet alleen middelen ter beschikking moeten stellen voor nieuwe investeringen in stedelijk vervoer, maar ook voor de aanpassing van verouderde en inefficiënte infrastructuur. Deze investeringen zouden voornamelijk moeten zijn gericht op de modernisering van railnetwerken en de veiligheid en digitalisering van het railvervoer, zodat er snellere, veiligere en comfortabelere vervoerssystemen tot stand worden gebracht. Ook zouden de voorgestelde investeringen zaken kunnen omvatten als obstakelvrije autoroutes in steden, echte stadsstraten waarmee de openbare ruimte beter kan worden benut, het verminderen van de behoefte aan vervoer, het vergroten van het aandeel van efficiënte vervoersmiddelen in de verdeling van vervoerswijzen en het terugdringen van de externe kosten van vervoer. Met dit alles kan worden gestimuleerd dat mensen voor openbaar vervoer en alternatieven voor individueel vervoer per auto kiezen en kan de misvatting worden bestreden dat autoritjes vanuit de buitenwijken makkelijk en goedkoop zijn, aangezien de externe kosten daarvan in werkelijkheid door de stedelijke bevolking worden gedragen.

Een adequate modal split en internalisering van de externe kosten met gegarandeerde EU-financiering voor de regio’s

24.

Onderzocht moet worden wat de mogelijkheden zijn om de investeringen in duurzame mobiliteit op te voeren via bijvoorbeeld de Connecting Europe Facility, het Moderniseringsfonds en de faciliteit voor herstel en veerkracht. Belangrijk is ook om de mobiliteit te vergroten door middel van investeringen in infrastructuur ter verbetering van de bereikbaarheid van stedelijke knooppunten en knooppunten van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V), en om aan deze knooppunten prioriteit te geven.

25.

Een cruciale uitdaging is om het aantal verplaatsingen met vervoersmiddelen die minder belastend zijn voor het milieu, te vergroten, dat wil zeggen vervoersmiddelen die minder energie en ruimte gebruiken. Daarom kunnen duurzame en innovatieve mobiliteitsoplossingen integrerend deel uitmaken van de in het kader van de nationale plannen voor herstel en veerkracht voorgestelde hervormingen. Dit betekent dat op passende wijze gebruik moet worden gemaakt van de diverse vervoerswijzen met het oog op maximale baten en minimale maatschappelijke kosten, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt.

26.

De externe kosten van het vervoer moeten volledig worden geïnternaliseerd, zodat gebruikers bij hun keuzes ook het maatschappelijk welzijn in aanmerking nemen. Het gaat hier met name over de reële kosten van het wegvervoer, die momenteel in te geringe mate worden doorberekend. Zou dat wel veel meer gebeuren, dan zouden vervoersmiddelen met de laagste externe kosten, zoals het railvervoer en snelbussen, flink worden gestimuleerd. Dit vervoer zou de ruggengraat moeten vormen van het openbaar vervoer in metropolitane regio’s.

27.

Het is belangrijk om het kostenconcurrentievermogen van het openbaar vervoer voor de reiziger te waarborgen. Aangezien het autoverkeer de hoogste externe kosten kent, moet het openbaar vervoer aantrekkelijk worden gemaakt met voldoende hoge overheidssubsidies, die deels zouden moeten worden gefinancierd met de inkomsten uit de internalisering van de kosten van het individueel gemotoriseerd vervoer.

28.

Het railvervoer draagt als de ruggengraat van de regionale mobiliteit in grote mate bij aan de territoriale cohesie. Er zou meer moeten worden geïnvesteerd in stedelijke spoorwegknooppunten, de betere integratie daarvan in het TEN-V-netwerk, betere grensoverschrijdende verbindingen en in het laatste gedeelte (“laatste kilometer”) van de infrastructuur om het railvervoer beter in de stedelijke en voorstedelijke mobiliteitsketens te integreren (3).

29.

Steun verdienen ook andere duurzame vervoersmiddelen, zoals emissiearme bussen, omdat daarmee de congestie in steden en de uitstoot kunnen worden verminderd en kan worden bijgedragen aan de klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal. Dit vereist economische stimulansen voor de vernieuwing van het voertuigenbestand, de invoering van schone technologieën en investeringen in infrastructuur (bijv. in snelbusbanen in metropolitane regio’s, vervoershubs waar vlot kan worden overgestapt, in- en uitstapplaatsen, maatregelen om parkeren te ontmoedigen enz.).

30.

Er zouden meer financiële middelen uit de Connecting Europe Facility, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ter beschikking moeten worden gesteld voor het stedelijk openbaar vervoer. Die middelen zouden sneller moeten worden ingezet en de financiering zou een grotere impact moeten hebben op regionaal en lokaal niveau. Deze middelen zullen doorslaggevend zijn voor de uitvoering van praktische en technische oplossingen op stedelijk niveau en om ervoor te zorgen dat die oplossingen duurzaam en milieuvriendelijk zijn.

31.

In de volgende meerjarenbegroting 2021-2027 zou de steun voor stedelijke mobiliteit met name via de regionale overheden en hun operationele programma’s moeten worden verstrekt. Dit zou er ook voor moeten zorgen dat de stedelijke, periurbane en landelijke gebieden in metropolitane regio’s beter met elkaar worden verbonden en er goed functionerende geïntegreerde openbaarvervoerssystemen tot stand worden gebracht. Essentieel is om de schat aan kennis en ervaring en de capaciteit van deze overheden te benutten, wat een garantie vormt voor gecoördineerd, doeltreffend en efficiënt optreden.

32.

In dit verband zou duurzaam en milieuvriendelijk openbaar vervoer in aanmerking moeten komen voor steun in het kader van de specifieke doelstelling “een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer” (BD 2) uit de verordening inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (EFRO-CF; Commissievoorstel COM(2018) 372 final, zoals gewijzigd bij COM(2020) 452 final). Dit zou bijdragen tot betere luchtkwaliteit en minder geluidshinder en zou metropolitane regio’s aanzienlijk helpen om de doelstellingen van de Green Deal en de transitie naar klimaatneutraliteit te verwezenlijken.

Kwaliteit van het openbaar vervoer, anticipatie op crisissituaties en waarborging van de veiligheid bij dreigingen zoals pandemieën

33.

Er zijn strenge kwaliteitsnormen voor het openbaar vervoer nodig om ervoor te zorgen dat het met het individueel gemotoriseerd vervoer kan concurreren. Belangrijke factoren in dit verband zijn onder andere toegankelijkheid, tijdspanne en frequentie van de dienstverlening, stiptheid en betrouwbaarheid, concurrerende reistijden, directe verbindingen dan wel vlotte overstapmogelijkheden, en comfort en veiligheid van de vervoersmiddelen.

34.

In metropolitane regio’s kan worden vastgesteld dat de trend naar een groter gebruik van het openbaar vervoer aan het omkeren is als gevolg van de kritieke situatie die door de COVID-19-pandemie is ontstaan. Burgers zijn weer vaker geneigd de auto te nemen en in veel gevallen in hun eentje naar hun werk op en neer te rijden. Tegelijkertijd worden metropolitane regio’s gedwongen aanzienlijke financiële middelen uit te trekken voor de toepassing van preventieve hygiënemaatregelen in het openbaar vervoer. Desondanks is het aantal reizigers in het openbaar vervoer niet gestegen en hebben de metropolitane regio’s fors verlies geleden op de verkoop van vervoersbewijzen. Ze worden echter tevens geconfronteerd met een substantiële verlaging van hun begrotingen door een gebrek aan financiering in de overheidssector onder invloed van het coronavirus. Daarom moeten metropolitane regio’s budgettaire compensatie krijgen en dienen er lessen te worden getrokken en veerkrachtige openbaarvervoerssystemen te worden ontwikkeld die tijdens een eventuele volgende crisis een eerlijk alternatief kunnen bieden.

35.

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie zou moeten worden aangewend om steden en metropolitane regio’s te ondersteunen bij hun overgang naar koolstofarm openbaar vervoer.

36.

Ook voor schone minibusjes voor het vervoer van met name ouderen, gehandicapten en schoolkinderen (voor wie meer maatwerkoplossingen nodig zijn) zouden er gezamenlijke Europese openbare aanbestedingen moeten komen. Dit soort minibusjes zijn per passagierkilometer duurder dan grotere voertuigen en hebben een langere afschrijvingsperiode, maar zijn voor een volledig schoon openbaarvervoersnetwerk even belangrijk.

37.

Om het openbaar vervoer efficiënt te maken, moet dat worden geïntegreerd, zowel ruimtelijk, organisatorisch als wat tarieven betreft. Dit is met name van belang in metropolitane en hoofdstedelijke regio’s en grote stedelijke agglomeraties, waar woon-werkverkeer, lokaal, voorstedelijk en stadsvervoer en nationale en luchtverbindingen samenkomen, maar tevens in plattelandsgebieden, waar vooral de frequentie van het openbaar vervoer een probleem kan vormen. Integratie betekent tevens gemeenschappelijke prijsstelsels en betere interoperabiliteit tussen verschillende openbaarvervoersbedrijven die in dezelfde metropolitane regio opereren, waaronder spoorwegondernemingen. Hierbij hoort ook zachte mobiliteit en de vlotte bereikbaarheid van haltes en stations voor mensen die gebruikmaken van niet-gemotoriseerde vervoersmiddelen. Treinstations in minder dicht bebouwde peri-urbane gebieden moeten tevens makkelijk te bereiken zijn voor hen die met de eigen auto komen.

38.

Verder zouden de voorzieningen in treinstations moeten worden verbeterd en zouden slimme mobiliteitsknooppunten gecreëerd moeten worden, die naast logistieke hubs ontmoetingsplekken zijn waar mensen niet alleen in een aangename omgeving kunnen overstappen maar ook met elkaar kunnen afspreken.

39.

De Europese Commissie zou samen met de aanbieders van openbaarvervoersdiensten meer vaart moeten zetten achter de ontwikkeling van een Europees samenwerkingskader voor de verschaffing van informatie over het openbaar vervoer. Het moet eenvoudiger worden om reizen met het openbaar vervoer te plannen en te maken, ook met behulp van de websites van de afzonderlijke regionale vervoerders.

40.

De Europese Commissie zou samen met de aanbieders van openbaarvervoersdiensten een Europees kader moeten formuleren en vaststellen dat het mogelijk maakt het openbaar vervoer in verschillende Europese steden ongehinderd te benutten. Er moeten verschillende opties worden overwogen die op lange termijn duurzaam zijn.

41.

Verder zou de Europese Commissie samen met de aanbieders van openbaarvervoersdiensten een Europees kader kunnen uitwerken voor het combineren van treintickets met kaartjes voor het stadsvervoer in de plaats van vertrek en de plaats van aankomst (bijv. na betaling van een bepaalde toeslag). Gebruikers zouden veel baat hebben bij één platform of mobiele app en één betaalsysteem. In diverse lidstaten is een en ander al dagelijkse praktijk en als dat in de hele EU mogelijk zou zijn, zou het plannen van reizen eenvoudiger worden.

42.

Er moet een fundamentele oplossing komen voor het probleem van de ongerechtvaardigd hoge kosten die door spoorbeheerders aan vervoerders, en daarmee aan reizigers, in rekening worden gebracht voor het overschrijden van landsgrenzen binnen de EU. Die kosten zouden niet meer mogen bedragen dan de daadwerkelijke technische kosten in verband met de verandering van spoornet, als die er al zijn. Anders moeten ze worden afgeschaft. Dit lijkt een belangrijke voorwaarde om langeafstandsspoorverbindingen weer concurrerend te maken, wat er op zijn beurt toe zal leiden dat het openbaar vervoer op de plaats van bestemming meer wordt gebruikt.

43.

Het is noodzakelijk Europese normen uit te werken voor de preventie en herkenning van specifieke dreigingen, waaronder pandemieën, alsmede procedures om een veilig personenvervoer te waarborgen ingeval zulke dreigingen zich voordoen. In de lopende werkzaamheden met betrekking tot de EU-strategie voor duurzame en slimme mobiliteit, die in de plaats moet komen van het witboek “Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”, moet gebruik worden gemaakt van de vele ervaringen en goede praktijkvoorbeelden van maatregelen van EU-regio’s en steden in de strijd tegen COVID-19 (4).

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS


(1)  Er loopt een raadpleging over de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit overeenkomstig het actieplan (deadline voor bijdragen: 23.9.2020) (ref.: Ares(2020)3438177 — 1.7.2020), https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12438-Sustainable-and-Smart-Mobility-Strategy

(2)  Advies CDR 1896/2019 (PB C 79 van 10.3.2020, blz. 8).

(3)  Advies CDR 2633/2020 (PB C 440 van 18.12.2020, blz. 183).

(4)  Er loopt een raadpleging over de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit overeenkomstig het actieplan (deadline voor bijdragen: 23.9.2020) (ref.: Ares(2020)3438177 — 1.7.2020), https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12438-Sustainable-and-Smart-Mobility-Strategy


2.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/57


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over het verslag van de Commissie betreffende de uitvoering van de mededeling van de Commissie over een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU

(2021/C 37/10)

Rapporteur:

Ángel Víctor TORRES PÉREZ (ES/PSE), minister-president van de Canarische Eilanden

Referentiedocument:

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank betreffende de uitvoering van de mededeling van de Commissie over een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de Europese Unie

COM(2020) 104 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO’S

1.

herinnert eraan dat de ultraperifere gebieden — die bestaan uit acht eilanden en eilandengroepen die zijn gelegen in het Caribisch gebied, de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan, en een geïsoleerd gebied in de Amazone, zes Franse overzeese gebiedsdelen omvatten (Frans-Guyana, Guadeloupe, Martinique, Mayotte, Réunion en Saint Martin) evenals twee Portugese autonome regio’s (de Azoren en Madeira) en één Spaanse autonome regio (de Canarische eilanden) — worden geconfronteerd met een reeks permanente beperkingen die worden veroorzaakt door hun afgelegen ligging, hun isolement en hun geringe omvang, die hun ontwikkeling belemmeren.

2.

Het Comité is verheugd over de betrokkenheid van de Europese Unie (EU) bij de ultraperifere gebieden, die tot uiting komt in de mededeling van de Commissie “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” van 24 oktober 2017 (hierna “de mededeling” genoemd), geratificeerd door de conclusies van de Raad Algemene Zaken van april 2018, waarin de Commissie wordt verzocht te blijven werken aan de vaststelling van specifieke maatregelen voor ultraperifere gebieden, in overeenstemming met artikel 349 VWEU.

3.

Het Comité is ingenomen met het tussentijdse verslag (hierna “het verslag” genoemd) dat in maart 2020 werd gepubliceerd en waarin de vooruitgang die is geboekt met de toepassing van de mededeling wordt geëvalueerd.

4.

Het is echter betreurenswaardig dat het verslag geen grondige evaluatie bevat van de strategie voor deze gebieden en dat zo een kans wordt gemist om het ontbreken van bepaalde voor hun ontwikkeling essentiële maatregelen en beleidsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van het cohesiebeleid en, in het bijzonder, de sociale pijler van de EU, te corrigeren.

5.

Het is noodzakelijk deze strategie aan te passen met het oog op de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie, die voor deze gebieden nog groter zijn omdat zij sterk afhankelijk zijn van toerisme en verbindingen met de buitenwereld, waardoor hun economisch herstel waarschijnlijk langer zal duren.

6.

In de huidige omstandigheden is het zaak de industriesector in de ultraperifere gebieden te steunen, en een adequaat Europees kader voor staatssteun en fiscale instrumenten is van fundamenteel belang om het concurrentievermogen van ondernemingen te versterken en het scheppen van werkgelegenheid in deze regio’s te bevorderen.

7.

Sociale problemen hebben altijd tot de belangrijkste uitdagingen van de ultraperifere gebieden behoord en worden momenteel verergerd door de vernietigende gevolgen van de huidige crisis op hun arbeidsmarkten, waardoor het meer dan ooit nodig is groei en werkgelegenheid centraal te stellen in alle strategieën voor deze gebieden. De ultraperifere gebieden hebben een nieuwe koers met een versterkte sociale dimensie nodig en er moeten specifieke maatregelen worden vastgesteld om de actuele situatie het hoofd te kunnen bieden.

8.

Het Comité juicht toe dat de Europese Commissie in partnerschap met de ultraperifere gebieden wil werken en onderstreept het belang van dit partnerschap gezien de problemen waar deze gebieden tegenaan lopen bij het opvangen van de effecten van de COVID-19-pandemie.

9.

De kwetsbaarheid van de ultraperifere gebieden is sterk toegenomen door de pandemie en daarom moeten er in het herstelplan van de EU gepaste maatregelen worden voorzien voor deze gebieden die zijn afgestemd op de regionale situatie en behoeften.

10.

Het is noodzakelijk om bij de ontwikkeling van het buitenlandbeleid van de EU de belangen van de ultraperifere gebieden te behartigen en in het toekomstige akkoord tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk rekening te houden met de negatieve effecten van de brexit op de ultraperifere gebieden, die bijzonder kwetsbaar zijn.

11.

De projecten die in de ultraperifere gebieden worden gefinancierd in het kader van React-EU moeten aandacht besteden aan de uitdagingen waarmee de sectoren die het meest worden getroffen door de COVID-19-crisis, zoals de toeristische sector, worden geconfronteerd, en een impuls geven aan investeringen in sectoren die verband houden met connectiviteit, ook op digitaal vlak, en met de groene en blauwe economie, alsmede aan investeringen in bekwaamheden en vaardigheden die bijdragen aan de werkgelegenheid en de aanpassing aan de veranderingen die het gevolg zijn van de pandemie.

12.

Het Comité is ingenomen met de expliciete toezegging van de Commissie dat zij in het kader van de Europese Green Deal bijzondere aandacht zal besteden aan de ultraperifere gebieden, met inachtneming van hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering en natuurrampen en hun buitengewone troeven, zoals hun biodiversiteit en bronnen van hernieuwbare energie, en hoopt dat daartoe specifieke maatregelen worden genomen.

13.

Het Comité zou graag zien dat het noodzakelijke evenwicht tussen milieudoelstellingen en de hoge maatschappelijke kosten die deze kunnen hebben in de ultraperifere gebieden behouden blijft en dat de Europese Commissie, in het kader van de internationale onderhandelingen, het specifieke karakter van de ultraperifere gebieden erkent en de vluchten tussen deze gebieden en andere EU-lidstaten uitsluit van het emissiehandelssysteem. Als er geen uitzonderingen worden gemaakt voor deze gebieden in de plannen om zowel het zee- als het luchtvervoer op te nemen in het systeem van emissiehandel, zou dit een sterk negatief effect hebben op hun economische en sociale situatie.

14.

De versterkte samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten en de Conferentie van voorzitters van de ultraperifere gebieden, die heeft geresulteerd in een vruchtbare en permanente dialoog via specifieke platforms en specifieke werkgroepen die het mogelijk heeft gemaakt problemen te identificeren, oplossingen aan te dragen en strategieën voor aanpassing van het Europees beleid inzake ultraperifere gebieden te plannen, is een positieve ontwikkeling.

15.

Het Comité is ingenomen met het feit dat een groot deel van de voorstellen van de Commissie voor de periode 2021-2027 dankzij multilevel governance specifieke punten voor de ultraperifere gebieden bevat.

16.

Met het oog op de positieve resultaten die zijn behaald, is het noodzakelijk dat de versterkte, permanente dialoog tussen de Europese Commissie en de ultraperifere gebieden wordt voortgezet bij toekomstige werkzaamheden om passend beleid te ontwikkelen waarin rekening wordt gehouden met de realiteit van de ultraperifere gebieden.

17.

Gezien de kwetsbaarheid van deze gebieden in diverse opzichten, is het van belang dat zij een behandeling op maat krijgen, zoals voorgesteld door de Europese Commissie in haar mededeling uit 2017.

18.

Het is eveneens noodzakelijk de bijzondere juridische status van de ultraperifere gebieden in de conferentie over de toekomst van Europa te handhaven, zodat de ultraperifere gebieden zich op rechtvaardige en evenwichtige wijze in het ontwikkelingsproces van de EU kunnen integreren.

De troeven van de ultraperifere gebieden uitspelen

Blauwe economie

19.

Het Comité herinnert eraan dat de maritieme ruimte van de ultraperifere gebieden een aanzienlijke troef vormt voor de werkgelegenheid, economische activiteit en economische ontwikkeling, en derhalve moet worden beschermd en benut.

20.

Het ziet de studie van de Europese Commissie “Verkenning van het potentieel van de ultraperifere gebieden voor een duurzame blauwe groei” en de opname van de conclusies ervan in de mededeling als een positieve ontwikkeling.

21.

Het Comité herinnert aan zijn advies van februari 2018, waarin het benadrukte dat de EU de ultraperifere gebieden meer financiële steun moet verlenen voor maatregelen om hun mariene en maritieme hulpbronnen te ontwikkelen en om ambitieuze investeringen te doen, rekening houdend met het potentieel aan banengroei en de bescherming van ecosystemen.

22.

De vernieuwing van de vissersvloot van ultraperifere gebieden wordt nog steeds beperkt door de toepassing van de Europese regelgeving. Er zijn extra inspanningen nodig om meer samenhang te garanderen tussen de herziene staatssteunregels voor visserij en het EFMZV, zodat de vernieuwing van de vissersvloot van de ultraperifere gebieden in aanmerking kan komen voor steun uit dit fonds.

23.

Het Comité wijst erop dat in de conclusies van de Raad van 19 november 2019 over oceanen en zeeën wordt gepleit voor bescherming van de ultraperifere gebieden, gezien hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering, en wordt benadrukt dat het maritieme en visserijbeleid van belang is voor de ontwikkeling van duurzame economische activiteiten.

24.

Het is betreurenswaardig dat er geen rekening is gehouden met de verzoeken van de ultraperifere gebieden met betrekking tot de plannen voor compensatie van de meerkosten en het Comité schaart zich achter hun verzoek om een aangepaste en flexibele toepassing van de bedragen en uitvoeringsbepalingen.

Landbouw en plattelandsontwikkeling

25.

De landbouw is een vitale sector voor de economie en de werkgelegenheid in de ultraperifere gebieden. Dit werd door de EU erkend door een speciale behandeling vast te stellen via het Posei-programma. Vermeldenswaardig is ook de bijdrage en de toegevoegde waarde van deze sector tijdens de COVID-19-crisis, waardoor de zelfvoorziening op het gebied van voedselproductie kon worden gewaarborgd, korte ketens werden bevorderd en aan de grote vraag van de bevolking kon worden voldaan.

26.

Derhalve pleit het Comité voor de handhaving van specifieke uitzonderingen voor de ultraperifere gebieden in de eerste pijler van het GLB, specifiek met betrekking tot ontkoppeling en het systeem voor vermindering van steun.

27.

Helaas is de medefinanciering voor ultraperifere gebieden in het kader van Elfpo in het voorstel voor het meerjarig financieel kader echter verlaagd.

28.

De COVID-19-crisis heeft voor ernstige problemen gezorgd in de distributie van voedsel in de ultraperifere gebieden. Daarom mag de hoeveelheid GLB-middelen die voor de volgende financieringsperiode aan deze gebieden worden toegewezen, niet worden verlaagd.

29.

De huidige Posei-toewijzingen moeten worden gehandhaafd. Het Comité herinnert de Europese Commissie eraan dat de handelsovereenkomsten waarover zij onderhandelt met derde landen een specifiek hoofdstuk moeten bevatten voor thema’s die voor de ultraperifere gebieden van bijzonder belang zijn.

30.

Het schaart zich achter het verzoek van de ultraperifere gebieden om het stabiliteitsmechanisme met betrekking tot de bilaterale overeenkomsten inzake de invoer van bananen die zijn aangegaan met Andes- en Centraal-Amerikaanse landen, te verlengen tot na 2020 en ervoor te zorgen dat het automatisch in werking treedt wanneer een van die landen de toegewezen drempel overschrijdt.

Biodiversiteit

31.

Het Comité is verheugd over het feit dat in de Green Deal van de Commissie de enorme waarde van de unieke biodiversiteit van ultraperifere gebieden wordt onderkend, evenals de gevaren van klimaatverandering, een van de belangrijkste oorzaken van het verlies aan biodiversiteit.

32.

Het is een positieve ontwikkeling dat in het LIFE-programma voor 2014-2020 specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen zijn opgenomen voor de instandhouding, het behoud en de waardering van biodiversiteit en aanpassing aan klimaatverandering in de ultraperifere gebieden.

Circulaire economie

33.

Het Comité verzoekt de Europese Commissie in haar maatregelen voor de circulaire economie rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de ultraperifere gebieden, die worden gekenmerkt door hun geïsoleerde, afgelegen geografische situatie en een grote druk omdat hun economische modellen bijna volledig zijn gebaseerd op toerisme.

34.

Aan de hand van een ad-hocplatform kunnen aangepaste maatregelen worden ontwikkeld voor de beheersing van de overbrenging van afvalstoffen naar en uit ultraperifere gebieden, zodat kan worden bijgedragen aan een passend beheer van afvalstoffen en aan de verwezenlijking van de doelstelling om deze gebieden afvalvrij te maken.

35.

Het beheer van afvalstoffen in ultraperifere gebieden is complex en er zijn hoge kosten mee gemoeid. Daarom moeten investeringen in infrastructuur worden ondersteund, onder meer via EFRO, teneinde de overgang naar een circulaire economie te bevorderen.

Klimaatverandering

36.

Het Comité schaart zicht achter de inspanningen van de ultraperifere gebieden om de doelstellingen van de EU om in 2050 klimaatneutraal te zijn te verwezenlijken en herinnert eraan hoe kwetsbaar deze gebieden zijn voor klimaatverandering.

37.

De ambities van de Europese Green Deal zijn in overeenstemming met het bepaalde in de mededeling en het is positief dat hier specifiek naar wordt verwezen. Hopelijk zal deze verwijzing als stimulans dienen voor een rechtvaardige transitie van de ultraperifere gebieden naar een neutrale economie.

38.

Elke maatregel met betrekking tot de vermindering van koolstofemissies moet breed worden geëvalueerd en benaderd, waarbij naar een evenwicht moet worden gezocht tussen de bescherming van het milieu en de behoefte van burgers aan toegankelijkheid en de instandhouding van hun economie.

39.

Het is noodzakelijk de subsidiabiliteitscriteria van het Fonds voor een rechtvaardige transitie beter af te stemmen en in de strategische langetermijnvisie voor aanpassing aan klimaatverandering van de EU rekening te houden met de situatie van ultraperifere gebieden.

Energietransitie

40.

Het Comité is ingenomen met de maatregelen ten gunste van ultraperifere gebieden in de richtlijn hernieuwbare energie en het initiatief “Schone energie voor de EU-eilanden”, en moedigt de Commissie aan verder te blijven werken in die richting.

41.

De ultraperifere gebieden zijn de enige gebieden die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, omdat hun geïsoleerde energiestelsels niet kunnen worden aangesloten op de Europese netwerken, en het is daarom betreurenswaardig dat de Connecting Europe Facility geen rekening houdt met hun specifieke situatie. De ultraperifere gebieden moeten worden geïntegreerd in het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en profiteren van maatregelen die hun energietransitie naar schone brandstoffen bevorderen.

Onderzoek en innovatie

42.

Het Comité is ingenomen met het feit dat de Commissie zich inzet voor innovatie in ultraperifere gebieden teneinde hun potentieel zowel wat betreft laboratoria om innovatieve oplossingen te testen als toegang tot innovatie van het hoogste niveau te vergroten en om waardeketens te versterken.

43.

De uitvoering van een specifieke coördinatie- en steunactie voor ultraperifere gebieden in het kader van het huidige Horizon 2020-programma is een positieve stap en het is noodzakelijk dat bij de ontwikkeling van toekomstige kaderprogramma’s voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie rekening wordt gehouden met de conclusies van de voorbereidende actie Forward, zoals ook wordt aangekondigd in de mededeling.

Sociale zaken, werkgelegenheid, onderwijs en opleiding

44.

De Commissie moet rekening houden met de ultraperifere gebieden wanneer zij initiatieven presenteert in het kader van het actieplan om de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren, en hierbij gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, rechtvaardige arbeidsomstandigheden en sociale bescherming en integratie bevorderen.

45.

De crisis die wordt veroorzaakt door de COVID-19-pandemie heeft enorme gevolgen voor de werkgelegenheid in de ultraperifere gebieden en resulteert in een aanzienlijke toename van armoede als gevolg van het wegvallen van economische activiteit en de omzetdaling in belangrijke sectoren, en daarom is het noodzakelijk door te gaan met de versterking van specifieke steuninstrumenten, het ontstaan van nieuwe segmenten van activiteit te bevorderen en de werkgelegenheid in traditionele sectoren te handhaven.

46.

Er moeten derhalve maatregelen worden vastgesteld om de deelname van ultraperifere gebieden in alle acties van het Erasmus+-programma te vergroten en voorts moeten samenwerking en uitwisselingen tussen personen en organisaties in deze gebieden en in derde landen, met name hun buurlanden, worden bevorderd.

47.

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moet zich voldoende flexibel opstellen bij het verstrekken van steun wanneer een belangrijke herstructurering aanzienlijke effecten heeft op de economie van deze gebieden.

Toegankelijkheid om te concurreren en ondernemen en voor integratie in de eengemaakte markt

48.

De huidige crisis heeft een enorme impact gehad op de toegankelijkheid via luchtverbindingen van deze verafgelegen gebieden en het is noodzakelijk de verbindingen te herstellen naar het niveau van voor de crisis, aangezien de gebieden volledig afhankelijk zijn van zee- en luchtvervoer.

49.

Bij het formuleren, vaststellen en uitvoeren van beleid om de gebrekkige fysieke en digitale toegang tot de EU-markt en ook op intra- en interregionaal niveau te verbeteren, moet rekening worden gehouden met het feit dat dit verafgelegen, geïsoleerde gebieden zijn met een hoge geografische spreiding.

50.

Toegankelijkheid via luchtverbindingen is voorts een essentieel element voor het concurrentievermogen van de toeristische sector, de belangrijke economische motor van veel van deze gebieden, die buitengewoon hard getroffen wordt door de COVID-19-pandemie. De Commissie moet hier derhalve rekening mee houden wanneer zij beleid ontwikkelt om de fysieke toegankelijkheid van de ultraperifere gebieden te verbeteren.

51.

Het is positief dat er een studie is uitgevoerd over de connectiviteitsbehoeften van ultraperifere gebieden en dat de Commissie rekening heeft gehouden met hun tekortkomingen en afhankelijkheid van havens en luchthavens door in het kader van EFRO en de Connecting Europe Facility (CEF) maatregelen voor te stellen, maar deze maatregelen zullen waarschijnlijk ontoereikend zijn. Het vervoersbeleid moet worden afgestemd op de realiteit in de ultraperifere gebieden.

52.

Het Comité wijst op het belang van investeringen om de files in en rondom stedelijke knooppunten te beperken en duurzame vervoerswijzen over land te mogelijk te maken.

53.

Het is nuttig in het kader van de CEF steun te overwegen voor de aanleg van backbone-netwerken, eventueel zelfs met onderzeese kabels, om ultraperifere gebieden binnen hun grenzen, onderling, met de Unie en met derde landen te verbinden.

Integratie van ultraperifere gebieden in hun regio’s

54.

Het Comité herinnert de Commissie eraan dat de integratie van ultraperifere gebieden in hun regio’s een prioritaire doelstelling blijft en dat de Europese programma’s voor territoriale samenwerking een fundamenteel instrument zijn om die integratie te verwezenlijken. Daarom is het onontbeerlijk dat deze programma’s over voldoende financiële middelen blijven beschikken en dat het nieuwe component voor ultraperifere gebieden operationeel wordt gemaakt, echter zonder de toegang van deze regio’s tot andere componenten en middelen te beperken.

55.

Het Comité betreurt dat het medefinancieringspercentage voor ultraperifere gebieden in Europa in het kader van de verordening betreffende Europese territoriale samenwerking (Interreg) voor de periode 2021-2027 is verlaagd, hetgeen indruist tegen het strategische belang dat de Europese Commissie sinds 2004 hecht aan een betere inbedding van ultraperifere gebieden in hun respectieve regio.

56.

De Commissie moet derhalve gemeenschappelijke strategische samenwerkingsprojecten, waarbij alle ultraperifere gebieden zijn betrokken, ondersteunen in het kader van haar Interreg-programma.

57.

Het Comité herinnert de Commissie aan haar toezegging om met een specifieke, eenvoudige en duidelijke oplossing te komen die gezamenlijke programmering mogelijk maakt van het EFRO en de financiële instrumenten van buurlanden die niet tot de EU behoren. Helaas is deze oplossing nog steeds niet geconcretiseerd. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan met een definitieve oplossing voor deze kwestie te komen in de programmeringsperiode 2021-2027.

Migratie

58.

Ultraperifere gebieden bevinden zich net als sommige andere gebieden in de frontlinie wat betreft de aankomst van irreguliere migranten uit nabijgelegen buurlanden en het beheer van migratiestromen heeft een grote impact op al hun overheidsbeleid, met name wat betreft de toepassing van maatregelen voor de opvang of begeleiding van niet-begeleide minderjarigen.

59.

De Commissie heeft toegezegd ultraperifere gebieden te zullen helpen met een duurzame aanpak van de migratieproblematiek en er moeten in de financiële periode 2021-2027 via het Fonds voor asiel en migratie derhalve specifieke maatregelen worden voorzien.

Conclusie

60.

Het Comité van de Regio’s verzoekt de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad rekening te houden met ultraperifere gebieden in debatten over de toekomst van Europa en de ontwikkeling van toekomstig Europees beleid, en hierbij zorg te dragen voor een volwaardige en doeltreffende toepassing van artikel 349 VWEU.

Brussel, 10 december 2020.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Apostolos TZITZIKOSTAS