ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 9

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
11 januari 2021


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2021/C 9/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2021/C 9/02

Zaak C-644/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 november 2020 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek [Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13, lid 1, en bijlage XI – Systematische en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor microdeeltjes (PM10) in bepaalde Italiaanse zones en agglomeraties – Artikel 23, lid 1 – Bijlage XV – ‚Zo kort mogelijke’ periode van overschrijding – Passende maatregelen]

2

2021/C 9/03

Zaak C-158/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 april 2020 door Jean Whitehead en David Evans tegen de beschikking van het Gerecht (Tiende kamer) van 29 januari 2020 in zaak T-541/19, Shindler e.a. / Raad

3

2021/C 9/04

Zaak C-170/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa (Roemenië) op 23 april 2020 — SC Novart Engineering SRL / Unitatea Administrativ Teritorială Municipiul Tulcea

3

2021/C 9/05

Zaak C-235/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 juni 2020 door ViaSat, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 maart 2020 in zaak T-734/17, ViaSat/Commissie

4

2021/C 9/06

Zaak C-304/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 juli 2020 door Kerry Luxembourg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 april 2020 in zaak T-108/19, Kerry Luxembourg/EUIPO

4

2021/C 9/07

Zaak C-305/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 juli 2020 door Kerry Luxembourg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 april 2020 in zaak T-109/19, Kerry Luxembourg/EUIPO

5

2021/C 9/08

Zaak C-367/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 6 augustus 2020 — SP / KLM Royal Dutch Airlines, Direktion für Deutschland

5

2021/C 9/09

Zaak C-446/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2020 door Katjes Fassin GmbH & Co. KG tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 juli 2020 in zaak T-616/19, Katjes Fassin GmbH & Co. KG / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

6

2021/C 9/10

Zaak C-463/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 24 september 2020 — Namur-Est Environnement ASBL / Waals Gewest

6

2021/C 9/11

Zaak C-469/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Nürnberg (Duitsland) op 29 september 2020 — RightNow GmbH / Wizz Air

7

2021/C 9/12

Zaak C-471/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons (België) op 28 september 2020 — Centre d’Enseignement Secondaire Saint -Vincent de Soignies ASBL / FS

8

2021/C 9/13

Zaak C-483/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 29 september 2020 — XXXX / Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

8

2021/C 9/14

Zaak C-485/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 29 september 2020 — XXXX / HR Rail SA

9

2021/C 9/15

Zaak C-505/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 8 oktober 2020 — Strafzaak tegen RR en JG

9

2021/C 9/16

Zaak C-556/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 23 oktober 2020 — Schneider Electric SA e.a. / Premier ministre, Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance

10

2021/C 9/17

Zaak C-586/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 november 2020 door P. Krücken Organic GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2020 in zaak T-565/18, P. Krücken Organic GmbH / Europese Commissie

11

 

Gerecht

2021/C 9/18

Zaak T-814/17: Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Lietuvos geležinkeliai / Commissie (Mededinging – Misbruik van een machtspositie – Markt voor goederenvervoer over het spoor – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU wordt vastgesteld – Toegang voor derde ondernemingen tot de infrastructuur die wordt beheerd door de nationale spoorwegmaatschappij van Litouwen – Ontmanteling van een spoorwegtracé – Begrip misbruik – Daadwerkelijke of waarschijnlijke uitsluiting van een concurrent – Berekening van de geldboete – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 – Corrigerende maatregelen – Evenredigheid – Volledige rechtsmacht)

13

2021/C 9/19

Zaak T-594/18: Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Pharma Mar/Commissie [Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Aplidin — plitidepsine – Weigeringsbesluit van de Commissie – Verordening (EG) nr. 726/2004 – Wetenschappelijke beoordeling van de aan een geneesmiddel verbonden risico’s en voordelen – Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Objectieve onpartijdigheid]

13

2021/C 9/20

Zaak T-25/19: Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — AD/ECHA (Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Niet-verlenging – Zorgplicht – Gelijke behandeling – Kennelijk onjuiste beoordeling – Misbruik van bevoegdheid – Recht om te worden gehoord – Motiveringsplicht – Aansprakelijkheid)

14

2021/C 9/21

Zaak T-173/19: Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — AV en AW/Parlement (Openbare dienst – Ambtenaren – Vergoeding van ziektekosten – Onderzoek van OLAF – Artikel 85 van het Statuut – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde)

15

2021/C 9/22

Zaak T-273/19: Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Target Ventures Group/EUIPO — Target Partners (TARGET VENTURES) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk TARGET VENTURES – Absolute nietigheidsgrond – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

15

2021/C 9/23

Zaak T-583/19: Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Electrolux Home Products/EUIPO — D. Consult (FRIGIDAIRE) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk FRIGIDAIRE – Normaal gebruik – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

16

2021/C 9/24

Zaak T-643/19: Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Dermavita/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVEDERM ULTRA) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk JUVEDERM ULTRA – Normaal gebruik van het merk – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven – Gebruik in de vorm waarin het merk is ingeschreven – Gebruik met toestemming van de houder – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

16

2021/C 9/25

Zaak T-664/19: Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Allergan Holdings France/EUIPO — Dermavita (JUVEDERM ULTRA) [Uniemerk – Procedure tot vervallenverklaring – Uniewoordmerk JUVEDERM ULTRA – Normaal gebruik van het merk – Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven – Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]]

17

2021/C 9/26

Zaak T-820/19: Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — Totalizator Sportowy/EUIPO — Lottoland Holdings (Lottoland) [Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk Lottoland – Oudere nationale beeldmerken LOTTO en Lotto – Ouder nationaal woordmerk lotto – Gedeeltelijke nietigverklaring – Relatieve weigeringsgrond – Geen afbreuk aan de reputatie – Geen verband tussen de betrokken merken – Artikel 8, lid 5, en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]

18

2021/C 9/27

Zaak T-857/19: Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Dehousse/Hof van Justitie van de Europese Unie (Toegang tot documenten – Hof van Justitie van de Europese Unie – Documenten die door de instelling worden gehouden in de uitoefening van haar administratieve taken – Artikel 266 VWEU – Besluit ter uitvoering van een arrest van het Gerecht – Maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring – Vermoeden van het niet-bestaan of niet-bezitten van documenten – Plausibele verklaringen die het mogelijk maken de redenen voor het niet-bestaan of het niet-bezitten vast te stellen – Motiveringsplicht – Bewaring van documenten – Beginsel van behoorlijk bestuur)

18

2021/C 9/28

Zaak T-25/20: Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — Deutsche Post/EUIPO — Pošta Slovenije (Afbeelding van een gestileerde hoorn) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een gestileerde hoorn afbeeldt – Ouder Uniebeeldmerk dat een posthoorn op een gele achtergrond afbeeldt – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Overeenstemmende tekens – Geen onderscheidend vermogen van het oudere merk – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

19

2021/C 9/29

Zaak T-629/19: Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een koppeling om koel- of klimaatregelingsapparatuur te verbinden met motorvoertuigen weergeeft – Nietigheidsgrond – Niet-naleving van de voorwaarden voor bescherming – Artikelen 4 tot en met 9 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Omvang van het onderzoek door de kamer van beroep – Middelen die betrekking hebben op de motivering van een andere beslissing – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

20

2021/C 9/30

Zaak T-13/20: Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — Valiante/Commissie [Beroep tot nietigverklaring – Openbare dienst – Ambtenaren – Intern vergelijkend onderzoek COM/1/AD 10/18 (AD 10) – Indiening van sollicitatie door middel van het daartoe voorziene formulier bedoeld in artikel 2 van bijlage III bij het Statuut – Verzoek om toelating tot deelneming dat tegelijkertijd en op een apart vel papier is ingediend bij het TABG – Toelatingsvoorwaarden – Besluit van de jury om verzoekers sollicitatie niet in aanmerking te nemen – Besluit van het TABG waarbij de inwilliging wordt geweigerd van verzoekers verzoek om een van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voorziene voorwaarden buiten toepassing te laten zodat hij kan deelnemen – Betwisting van het besluit van het TABG en niet van dat van de jury – Procesbelang – Niet-ontvankelijkheid]

20

2021/C 9/31

Zaak T-14/20: Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — Tratkowski/Commissie [Beroep tot nietigverklaring – Openbare dienst – Ambtenaren – Intern vergelijkend onderzoek COM/2/AD 12/18 (AD 12) – Indiening van sollicitatie door middel van het daartoe voorziene formulier bedoeld in artikel 2 van bijlage III bij het Statuut – Verzoek om toelating tot deelneming dat tegelijkertijd en op een apart vel papier is ingediend bij het TABG – Toelatingsvoorwaarden – Besluit van de jury om verzoekers sollicitatie niet in aanmerking te nemen – Afwijzing door de jury van het verzoek om heronderzoek van de sollicitatie wegens tardiviteit – Besluit van het TABG waarbij de inwilliging wordt geweigerd van verzoekers verzoek om een van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voorziene voorwaarden buiten toepassing te laten zodat hij kan deelnemen – Betwisting van het besluit van het TABG en niet van dat van de jury – Procesbelang – Niet-ontvankelijkheid]

21

2021/C 9/32

Zaak T-38/20: Beschikking van het Gerecht van 15 oktober 2020 — Lotto24/EUIPO (LOTTO24) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk LOTTO24 – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is]

22

2021/C 9/33

Zaak T-377/20 R II: Beschikking van de president van het Gerecht van 19 oktober 2020 — KN/EESC (Kort geding – Openbare dienst – Lid van het EESC – Intimidatie – Onderzoek van OLAF – Besluit van het bureau van het EESC – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging – Nieuw verzoek – Nieuwe feiten – Geen spoedeisendheid)

22

2021/C 9/34

Zaak T-165/20: Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — JC/EUCAP Somalia

23

2021/C 9/35

Zaak T-630/20: Beroep ingesteld op 14 oktober 2020 — MW / Parlement

24

2021/C 9/36

Zaak T-633/20: Beroep ingesteld op 9 oktober 2020 — CNMSE e.a./Parlement en Raad

24

2021/C 9/37

Zaak T-640/20: Beroep ingesteld op 16 oktober 2020 — Validity/Commissie

25

2021/C 9/38

Zaak T-645/20: Beroep ingesteld op 23 oktober 2020 — NC e.a./Parlement en Raad

26

2021/C 9/39

Zaak T-647/20: Beroep ingesteld op 21 oktober 2020 — Verelst/Raad

27

2021/C 9/40

Zaak T-662/20: Beroep ingesteld op 5 november 2020 — Muratbey Gida/EUIPO — M. J. Dairies (Drievoudig spiraalvormige kaas)

28

2021/C 9/41

Zaak T-663/20: Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — One Voice / ECHA

28

2021/C 9/42

Zaak T-664/20: Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — One Voice / ECHA

29

2021/C 9/43

Zaak T-671/20: Beroep ingesteld op 9 november 2020 — OA/EESC

30

2021/C 9/44

Zaak T-672/20: Beroep ingesteld op 6 november 2020 — Kerstens/Commissie

31

2021/C 9/45

Zaak T-677/20: Beroep ingesteld op 13 november 2020 — Ryanair en Laudamotion / Commissie

31

2021/C 9/46

Zaak T-689/20: Beroep ingesteld op 17 november 2020 — HB/EIB

32

2021/C 9/47

Zaak T-325/19: Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2020 — Cipriani/EUIPO — Hotel Cipriani (ARRIGO CIPRIANI)

33

2021/C 9/48

Gevoegde zaken T-389/19 tot en met T-394/19, T-397/19, T-398/19, T-403/19, T-404/19, T-406/19, T-407/19, T-409/19 tot en met T-418/19, T-420/19 tot en met T-422/19, T-425/19 tot en met T-427/19, T-429/29 tot en met T-432/19, T-435/19, T-436/19, T-438/19 tot en met T-442/19, T-444/19 tot en met T-446/19, T-448/19 tot en met T-454/19, T-463/19 en T-465/19: Beschikking van het Gerecht van 8 oktober 2020 — Coppo Gavazzi e.a./Parlement

33

2021/C 9/49

Zaak T-573/19: Beschikking van het Gerecht van 14 oktober 2020 — DS e.a./Commissie en EDEO

34

2021/C 9/50

Zaak T-576/19: Beschikking van het Gerecht van 14 oktober 2020 — DV e.a./Commissie

34


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2021/C 9/01)

Laatste publicatie

JO C 443 du 21.12.2020

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 433 van 14.12.2020

PB C 423 van 7.12.2020

PB C 414 van 30.11.2020

PB C 399 van 23.11.2020

PB C 390 van 16.11.2020

PB C 378 van 9.11.2020

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 november 2020 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-644/18) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2008/50/EG - Luchtkwaliteit - Artikel 13, lid 1, en bijlage XI - Systematische en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor microdeeltjes (PM10) in bepaalde Italiaanse zones en agglomeraties - Artikel 23, lid 1 - Bijlage XV - ‚Zo kort mogelijke’ periode van overschrijding - Passende maatregelen)

(2021/C 9/02)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Gattinara en K. Petersen, vervolgens G. Gattinara en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door F. De Luca en P. Gentili, avvocati dello Stato)

Dictum

1)

De Italiaanse Republiek is, door de grenswaarden voor de concentraties van PM10-deeltjes systematisch en voortdurend te hebben overschreden en dat te blijven doen,

wat betreft de daggrenswaarde,

van 2008 tot en met 2017 in de volgende zones: IT1212 (zone Valle del Sacco); IT1507 (voorheen zone IT1501, saneringszone — Napels en Caserta); IT0892 [Emilia-Romagna, Pianura Ovest (westelijke vlakte)]; IT0893 [Emilia-Romagna, Pianura Est (oostelijke vlakte)]; IT0306 (agglomeratie Milaan); IT0307 (agglomeratie Bergamo); IT0308 (agglomeratie Brescia); IT0309 (Lombardije, sterk verstedelijkte vlakte A); IT0310 (Lombardije, sterk verstedelijkte vlakte B); IT0312 (Lombardije, vallei D); IT0119 (vlakte van Piemonte); zone IT0120 (heuvel van Piemonte);

van 2008 tot en met 2016 in zone IT1215 (agglomeratie Rome);

van 2009 tot en met 2017 in de volgende zones: IT0508 en IT0509 (voorheen zone IT0501, agglomeratie Venetië-Treviso); IT0510 (voorheen zone IT0502, agglomeratie Padua); IT0511 (voorheen zone IT0503, agglomeratie Vicenza), IT0512 (voorheen zone IT0504, agglomeratie Verona); IT0513 en IT0514 (voorheen zone IT0505, A1 — provincie Veneto);

van 2008 tot en met 2013 en opnieuw van 2015 tot en met 2017 in zone IT0907 (zone Prato-Pistoia);

van 2008 tot en met 2012 en opnieuw van 2014 tot en met 2017 in de zones IT0909 (zone Valdarno Pisano en Piana Lucchese) en IT0118 (agglomeratie Turijn);

van 2008 tot en met 2009 en van 2011 tot en met 2017 in de zones IT1008 (zone Conca Ternana [Ternibekken]) en IT1508 (voorheen zone IT1504, Benevento — heuvelachtig kustgebied);

in 2008 en van 2011 tot en met 2017 in zone IT1613 (Apulië — industriezone), en van 2008 tot en met 2012 alsook in 2014 en 2016 in zone IT1911 (agglomeratie Palermo), en

wat betreft de jaargrenswaarde, in de volgende zones: IT1212 (Valle del Sacco), vanaf 2008 tot en met 2016; IT0508 en IT0509 (voorheen zone IT0501, agglomeratie Venetië-Treviso), in 2009 en 2011 en vanaf 2015; IT0511 (voorheen zone IT0503, agglomeratie Vicenza), in 2011, 2012 en in 2015; IT0306 (agglomeratie Milaan), van 2008 tot en met 2013 en in 2015; IT0308 (agglomeratie Brescia), IT0309 (Lombardije, sterk verstedelijkte vlakte A) en IT0310 (Lombardije, sterk verstedelijkte vlakte B), van 2008 tot en met 2013 alsook in 2015 en 2017; IT0118 (agglomeratie Turijn), van 2008 tot en met 2012 alsook in 2015 en 2017,

de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13 van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa juncto bijlage XI bij deze richtlijn,

en

door na te laten om vanaf 11 juni 2010 passende maatregelen te nemen teneinde de naleving van de PM10-grenswaarden in al deze zones te waarborgen, de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50, zowel afzonderlijk beschouwd als in samenhang met bijlage XV, deel A, bij deze richtlijn, en heeft inzonderheid niet voldaan aan de verplichting van artikel 23, lid 1, tweede alinea, van de richtlijn om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteitsplannen voorzien in passende maatregelen teneinde de periode van overschrijding van de grenswaarden zo kort mogelijk te houden.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/3


Hogere voorziening ingesteld op 7 april 2020 door Jean Whitehead en David Evans tegen de beschikking van het Gerecht (Tiende kamer) van 29 januari 2020 in zaak T-541/19, Shindler e.a. / Raad

(Zaak C-158/20 P)

(2021/C 9/03)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwiranten: Jean Whitehead, David Evans (vertegenwoordiger: J. Fouchet, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Harry Shindler, Douglas Edward Watson, David Maxwell Anstead, Ross Adrian Bailey

Bij beschikking van 1 oktober 2020 heeft het Hof (Negende kamer) de hogere voorziening gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk, en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Constanţa (Roemenië) op 23 april 2020 — SC Novart Engineering SRL / Unitatea Administrativ Teritorială Municipiul Tulcea

(Zaak C-170/20)

(2021/C 9/04)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Novart Engineering SRL

Verwerende partij: Unitatea Administrativ Teritorială Municipiul Tulcea

Bij beschikking van 12 november 2020 heeft het Hof (Tiende kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/4


Hogere voorziening ingesteld op 5 juni 2020 door ViaSat, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 26 maart 2020 in zaak T-734/17, ViaSat/Commissie

(Zaak C-235/20 P)

(2021/C 9/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: ViaSat, Inc. (vertegenwoordigers: P. de Bandt, avocat, M. R. Gherghinaru, avocate, J. Ruiz Calzado, abogado, L. Marco Perpiñà, abogada)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Inmarsat Ventures Ltd

Conclusies

deze hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren en, bijgevolg,

het bestreden arrest vernietigen en deze zaak zelf afdoen door de Commissie te gelasten toegang te geven tot de gevraagde documenten,

het besluit van de secretaris-generaal van de Commissie van 11 januari 2018 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in rekwirantes kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de toepassing van een algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid op de gevraagde documenten en schending van artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) inzake de bescherming van commerciële belangen en van de motiveringsplicht.

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het bestaan van een hoger openbaar belang dat openbaarmaking gebiedt en schending van het laatste zinsdeel van artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de bescherming van commerciële belangen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/4


Hogere voorziening ingesteld op 10 juli 2020 door Kerry Luxembourg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 april 2020 in zaak T-108/19, Kerry Luxembourg/EUIPO

(Zaak C-304/20 P)

(2021/C 9/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Kerry Luxembourg Sàrl (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, H. Hartwig, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 29 oktober 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Kerry Luxembourg Sàrl haar eigen kosten zal dragen.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/5


Hogere voorziening ingesteld op 10 juli 2020 door Kerry Luxembourg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 29 april 2020 in zaak T-109/19, Kerry Luxembourg/EUIPO

(Zaak C-305/20 P)

(2021/C 9/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Kerry Luxembourg Sàrl (vertegenwoordigers: A. von Mühlendahl, H. Hartwig, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 29 oktober 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Kerry Luxembourg Sàrl haar eigen kosten zal dragen.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 6 augustus 2020 — SP / KLM Royal Dutch Airlines, Direktion für Deutschland

(Zaak C-367/20)

(2021/C 9/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SP

Verwerende partij: KLM Royal Dutch Airlines, Direktion für Deutschland

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 (1), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5, aldus worden uitgelegd dat in het kader van een uit twee vluchtsegmenten bestaande vlucht met overstap die met één enkele boeking is aangekocht — met vertrek van een luchthaven die buiten het grondgebied van een lidstaat (in een derde land) is gelegen en met als bestemming een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat na een tussenlanding in een [andere lidstaat] — een passagier die op zijn eindbestemming aankomt met een vertraging van drie uur of meer die is tijdens het eerste vluchtsegment, dat op basis van een codesharingovereenkomst is uitgevoerd door een in een derde land gevestigde luchtvaartmaatschappij, krachtens die verordening compensatie kan vorderen van de communautaire luchtvaartmaatschappij waarbij hij de vlucht in zijn geheel had geboekt, hoewel deze maatschappij enkel het tweede vluchtsegment heeft uitgevoerd?

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Negende kamer) heeft bij beschikking van 12 november 2020 als volgt geoordeeld:

Artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder b), en lid 5, van deze verordening, moeten aldus worden uitgelegd dat in het kader van rechtstreeks aansluitende vluchten die bestaan uit twee vluchten en met één enkele boeking zijn aangekocht — met vertrek van een luchthaven op het grondgebied van een derde land en met als bestemming een luchthaven van een lidstaat na een tussenlanding in een andere lidstaat — een passagier die op zijn eindbestemming is aangekomen met een vertraging van drie uur of meer die ontstaan is tijdens de eerste vlucht, welke op basis van een codesharingovereenkomst is uitgevoerd door een in een derde land gevestigde maatschappij, krachtens die verordening compensatie kan vorderen van de communautaire luchtvaartmaatschappij die de tweede vlucht heeft uitgevoerd.


(1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/6


Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2020 door Katjes Fassin GmbH & Co. KG tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 juli 2020 in zaak T-616/19, Katjes Fassin GmbH & Co. KG / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-446/20 P)

(2021/C 9/09)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Katjes Fassin GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: S. Stolzenburg-Wiemer, Rechtsanwältin)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Haribo The Netherlands & Belgium B.V.

Bij beschikking van 12 november 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat rekwirante in haar eigen kosten zal dragen.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 24 september 2020 — Namur-Est Environnement ASBL / Waals Gewest

(Zaak C-463/20)

(2021/C 9/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Namur-Est Environnement ASBL

Verwerende partij: Waals Gewest

Prejudiciële vragen

1)

Vallen een besluit “waarbij met het oog op de exploitatie van een steengroeve toestemming wordt verleend voor de verstoring van dieren en de vernieling van de habitats van die soorten” en het besluit waarbij die exploitatie wordt toegestaan of geweigerd (omgevingsvergunning) onder een en dezelfde vergunning [in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1)] voor een en hetzelfde project [in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van die richtlijn], indien die exploitatie niet zonder dat eerste besluit kan plaatsvinden en de instantie die verantwoordelijk is voor de afgifte van omgevingsvergunningen daarenboven de mogelijkheid behoudt om de milieueffecten van die exploitatie op grond van strengere parameters te beoordelen dan de parameters die zijn geformuleerd door de instantie die het eerste besluit heeft vastgesteld?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan genoegzaam voldaan aan de vereisten van die richtlijn, in het bijzonder aan die van de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8 ervan, wanneer de inspraakprocedure plaatsvindt na de vaststelling van het besluit, waarbij met het oog op de exploitatie van een steengroeve toestemming wordt verleend voor de verstoring van dieren en de vernieling van de habitats van die soorten’, maar vóór de vaststelling van het hoofdbesluit dat de opdrachtgever het recht verleent om de steengroeve te exploiteren?


(1)  PB 2012, L 26, blz. 1.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Nürnberg (Duitsland) op 29 september 2020 — RightNow GmbH / Wizz Air

(Zaak C-469/20)

(2021/C 9/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RightNow GmbH

Verwerende partij: Wizz Air

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus worden uitgelegd dat een beding in de algemene vervoersvoorwaarden van een commerciële luchtvaartmaatschappij waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en volgens hetwelk een via elektronische weg gesloten overeenkomst met een te vervoeren consument wordt beheerst door het recht van het land waar de luchtvaartmaatschappij is gevestigd, welk recht niet hetzelfde recht is als het recht van de gewone verblijfplaats van de te vervoeren consument, oneerlijk is voor zover het de consument misleidt door hem niet erop te wijzen dat krachtens artikel 5, lid 2, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (2), slechts in beperkte mate voor een ander recht kan worden gekozen en geen rechtskeuze naar believen kan worden gemaakt, maar uitsluitend de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de Rome I-verordening genoemde rechtskeuzes mogelijk zijn?

De zaak is bij beschikking van het Hof van 12 november 2020 in het register van het Hof doorgehaald.


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.

(2)  PB 2008, L 177, blz. 6.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour du travail de Mons (België) op 28 september 2020 — Centre d’Enseignement Secondaire Saint -Vincent de Soignies ASBL / FS

(Zaak C-471/20)

(2021/C 9/12)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour du travail de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centre d’Enseignement Secondaire Saint -Vincent de Soignies ASBL

Verwerende partij: FS

Prejudiciële vragen

1)

Kan de activiteit van een opvoeder in een internaat die met name nachtarbeid verricht, onder de in artikel 17, lid 3, onder b), van richtlijn 2003/88/EG (1) genoemde afwijkingen vallen?

2)

Kan het, zonder dat aan de door richtlijn 2003/88/EG verleende rechten hun nuttig effect wordt ontnomen, in het kader van artikel 18 van deze richtlijn, uitgaande van een referentieperiode van twaalf maanden, toelaatbaar zijn dat aan een werknemer in de onderwijssector, zoals een opvoeder in een internaat die met name nachtarbeid verricht, de compenserende rusttijd niet uitdrukkelijk, maar, in voorkomend geval, automatisch wordt toegekend, in die zin dat al het door deze werknemer verrichte overwerk, ongeacht de omvang daarvan, wordt gecompenseerd door de schoolvakanties, in het bijzonder de zomervakanties?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 29 september 2020 — XXXX / Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

(Zaak C-483/20)

(2021/C 9/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XXXX

Verwerende partij: Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

Prejudiciële vraag

Verzet het recht van de Europese Unie, met name de artikelen 18 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de artikelen 2, 20, 23 en 31 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (1), en artikel 25, lid 6, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (2), zich ertegen dat een lidstaat, wanneer hij gebruikmaakt van de door artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32/EU verleende bevoegdheid, een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaart op grond dat een andere lidstaat reeds internationale bescherming heeft toegekend, wanneer de verzoeker de vader is van een niet-begeleid minderjarig kind dat in eerstgenoemde lidstaat bescherming heeft gekregen, hij het enige lid van het kerngezin is dat bij het kind aanwezig is, hij met het kind samenleeft en het ouderlijk gezag over het kind hem door deze lidstaat is toegekend? Vereisen de beginselen van de eenheid van het gezin en van de eerbiediging van het belang van het kind daarentegen niet dat deze ouder bescherming wordt verleend door de lidstaat waar zijn kind bescherming geniet?


(1)  PB L 337, blz. 9.

(2)  PB L 180, blz. 60.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 29 september 2020 — XXXX / HR Rail SA

(Zaak C-485/20)

(2021/C 9/14)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XXXX

Verwerende partij: HR Rail SA

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) aldus worden uitgelegd dat een werkgever verplicht is een persoon die wegens zijn handicap niet meer in staat is de essentiële taken uit te voeren van de functie waarin hij was aangesteld, in een andere functie aan te stellen waarvoor hij de vereiste bekwaamheden, vermogens en beschikbaarheid heeft, wanneer deze maatregel geen onevenredige last voor de werkgever meebrengt?


(1)  PB L 303, blz. 16.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 8 oktober 2020 — Strafzaak tegen RR en JG

(Zaak C-505/20)

(2021/C 9/15)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partijen in de strafzaak

RR en JG

Prejudiciële vragen

Verzet artikel 8 van richtlijn 2014/42 (1) zich tegen een nationale wet op grond waarvan de betrokkene, na de bevriezing van voorwerpen die als vermoedelijk hulpmiddel of als opbrengst uit het strafbare feit in beslag zijn genomen, gedurende de gerechtelijke fase van de strafprocedure niet het recht heeft om bij de rechter een verzoek tot afgifte van deze voorwerpen in te dienen?

Is een nationale wet, op grond waarvan de confiscatie van een “hulpmiddel” niet is toegestaan met betrekking tot een goed dat eigendom is van een niet bij het strafbare feit betrokken derde, maar dat door de derde aan de beklaagde voor duurzaam gebruik ter beschikking is gesteld op een dusdanige wijze dat in de interne verhouding nu juist de beklaagde de eigendomsrechten uitoefent, verenigbaar met artikel 4, lid 1, juncto artikel 2, punt 3, van richtlijn 2014/42 en artikel 17 van het Handvest?

Bij een ontkennend antwoord op de vraag: formuleert artikel 8, lid 6, tweede zin, en lid 7, van richtlijn 2014/42 een verplichting om de nationale wet aldus uit te leggen dat het een derde wiens voorwerpen zijn bevroren en als hulpmiddel kunnen worden geconfisqueerd, de mogelijkheid moet hebben deel te nemen aan de procedure die kan leiden tot een confiscatie en een confiscatiebevel in rechte te betwisten?


(1)  Richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 23 oktober 2020 — Schneider Electric SA e.a. / Premier ministre, Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance

(Zaak C-556/20)

(2021/C 9/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Schneider Electric SA, Axa SA, BNP Paribas SA, Engie SA, Orange SA, L’Air liquide, société anonyme pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance

Prejudiciële vraag

Staat artikel 4 van richtlijn 90/435/EG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (1), gelet op met name artikel 7, lid 2, in de weg aan een bepaling als artikel 223 sexies van de code général des impôts, die voor de juiste tenuitvoerlegging van een regeling ter afschaffing van economische dubbele belasting over dividenden voorziet in een belastingheffing bij de wederuitkering door een moedermaatschappij van winst die aan haar is uitgekeerd door in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigde dochterondernemingen?


(1)  PB 1990, L 225, blz. 6.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/11


Hogere voorziening ingesteld op 9 november 2020 door P. Krücken Organic GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2020 in zaak T-565/18, P. Krücken Organic GmbH / Europese Commissie

(Zaak C-586/20 P)

(2021/C 9/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: P. Krücken Organic GmbH (vertegenwoordiger: H. Schmidt, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 september 2020 in zaak T-565/18 vernietigen;

de Europese Commissie veroordelen tot betaling van 216 749,02 EUR, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de datum van de betekening van het verzoekschrift, tegen een rentevoet op jaarbasis die 8 % hoger is dan de basisrentevoet van de Europese Centrale Bank (ECB);

de Europese Commissie ertoe veroordelen rekwirante toegang te verlenen tot de documenten die in het kader van de werkzaamheden van ECOCERT zijn gegenereerd bij de biocontrole van de onderneming die het aan de orde zijnde product heeft geproduceerd, in het bijzonder het inspectieverslag en de bijbehorende beoordelingsbrieven uit 2016, 2017 en 2018, die verband houden met de vaststellingen, beoordelingen en besluiten van ECOCERT op basis waarvan het certificaat voor het aan de orde zijnde product is opgesteld en op basis waarvan dat certificaat naderhand door ECOCERT is ingetrokken;

de Commissie verplichten om op haar beurt de controleorganen die zij in derde landen heeft belast met taken in het controlesysteem van de Unie voor de biologische landbouw, te verplichten om de betrokken importeurs in kennis te stellen van hun besluiten aangaande de intrekking, herroeping of nietigverklaring van verstrekte certificaten, en de bezwaren van die importeurs in ontvangst te nemen en daarover te beslissen; de door haar in derde landen gemandateerde controleorganen van de biologische productie aan te sporen om de importeurs toegang te verlenen tot de documenten van de controleprocedure van de biologische productie, in het bijzonder het inspectieverslag en de beoordelingsbrieven, die aan dergelijke besluiten ten gronde liggen, waarbij delen die onderworpen zijn aan de bescherming van persoonsgegevens van derden, worden afgelakt; subsidiair deze verplichting van de Commissie beperken tot een verplichting ten aanzien van rekwirante.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante betoogt dat haar grondrechten van vrijheid van ondernemerschap en recht op bescherming van haar eigendom zijn geschonden. De Europese wetgeving op het gebied van biologische landbouw moet worden uitgelegd in het licht van het Handvest van de grondrechten. Het Gerecht is daar in zijn arrest volledig aan voorbijgegaan. Daardoor zijn ondernemingen die biologische producten invoeren uit derde landen van iedere bescherming van hun grondrechten beroofd.

Het arrest van het Gerecht berust op de onjuiste juridische kwalificatie van de omvang van de verplichtingen, en bijgevolg van de verantwoordelijkheid, van de Europese Commissie voor het optreden en de besluiten van de controleorganen van de biologische productie. Het Gerecht heeft in zijn arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat er geen “specifieke bepaling” bestond waaruit volgt dat een verzaking door ECOCERT van haar verplichtingen, via haar dochteronderneming in de Volksrepubliek China, valt toe te rekenen aan de Unie of aan de Europese Commissie. Het Gerecht is van oordeel deze toerekenbaarheid veronderstelt dat de controle van de biologische productie, als overheidstaak in derde landen, is opgedragen aan de Commissie. De rechtsregels van verordening (EG) nr. 834/2007 (1) en verordening (EG) nr. 1235/2008 (2) leggen voor de Europese Commissie vast op welke wijze de controle van de biologische productie in derde landen moet worden gerealiseerd, namelijk door controleorganen van de biologische productie aan te stellen als gemachtigden van de Unie.

Rekwirante betoogt verder dat de overweging van het Gerecht dat zowel artikel 33 van verordening nr. 834/2007 als het beoordelingskader voor de aansprakelijkheid van de Unie tot gevolg hadden dat de Commissie over een “ruime beoordelingsmarge” beschikte aangaande zowel de vaststelling en de evaluatie van het risico als aangaande de uit een vastgesteld risico voortvloeiende toezichtsmaatregelen, geen rekening houdt met het belang van de functie van grondrechtelijke bescherming. Volgens rekwirante leidt een zodanig ruime beoordelingsmarge ertoe dat het optreden van de Europese Commissie wordt onttrokken aan rechterlijke controle.

Rekwirante betoogt ten slotte dat de motivering van het Gerecht voor de afwijzing van de vordering om de Commissie te bevelen te zorgen voor transparantie met betrekking tot de besluiten van de controleorganen van de biologische productie, niet verenigbaar is met het belang van de grondrechten en met het belang van de grondrechtelijke waarborg van de effectieve rechtsbescherming.


(1)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB 2007, L 189, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB 2008, L 134, blz. 25).


Gerecht

11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/13


Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Lietuvos geležinkeliai / Commissie

(Zaak T-814/17) (1)

(“Mededinging - Misbruik van een machtspositie - Markt voor goederenvervoer over het spoor - Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU wordt vastgesteld - Toegang voor derde ondernemingen tot de infrastructuur die wordt beheerd door de nationale spoorwegmaatschappij van Litouwen - Ontmanteling van een spoorwegtracé - Begrip “misbruik” - Daadwerkelijke of waarschijnlijke uitsluiting van een concurrent - Berekening van de geldboete - Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 - Corrigerende maatregelen - Evenredigheid - Volledige rechtsmacht”)

(2021/C 9/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Lietuvos geležinkeliai AB (Vilnius, Litouwen) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, K. Apel en P. Kirst, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Cleenewerck de Crayencour, A. Dawes, H. Leupold en G. Meessen, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Orlen Lietuva AB (Mažeikiai, Litouwen) (vertegenwoordigers: C. Thomas en C. Conte, advocaten)

Voorwerp

Verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot, primair, nietigverklaring van besluit C(2017) 6544 final van de Commissie van 2 oktober 2017 inzake een procedure op grond van artikel 102 VWEU (zaak AT.39813 — Baltic Rail) en, subsidiair, verlaging van de geldboete die aan verzoekster is opgelegd

Dictum

1)

Het bedrag van de geldboete die aan Lietuvos geležinkeliai AB wordt opgelegd bij artikel 2 van besluit C(2017) 6544 final van de Europese Commissie van 2 oktober 2017 inzake een procedure op grond van artikel 102 VWEU (zaak AT.39813 — Baltic Rail) wordt vastgesteld op 20 068 650 EUR.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Lietuvos geležinkeliai en de Commissie dragen hun eigen kosten.

4)

Orlen Lietuva AB draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 52 van 12.2.2018.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/13


Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Pharma Mar/Commissie

(Zaak T-594/18) (1)

(“Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel Aplidin — plitidepsine - Weigeringsbesluit van de Commissie - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Wetenschappelijke beoordeling van de aan een geneesmiddel verbonden risico’s en voordelen - Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Objectieve onpartijdigheid”)

(2021/C 9/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pharma Mar, SA (Colmenar Viejo, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Merola en V. Salvatore, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Haasbeek en A. Sipos, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2018) 4831 final van de Commissie van 17 juli 2018 tot weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik Aplidin — plitidepsine uit hoofde van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1)

Dictum

1)

Uitvoeringsbesluit C(2018) 4831 final van de Europese Commissie van 17 juli 2018 tot weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel voor menselijk gebruik Aplidin — plitidepsine uit hoofde van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau wordt nietig verklaard.

2)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 445 van 10.12.2018.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/14


Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — AD/ECHA

(Zaak T-25/19) (1)

(“Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Niet-verlenging - Zorgplicht - Gelijke behandeling - Kennelijk onjuiste beoordeling - Misbruik van bevoegdheid - Recht om te worden gehoord - Motiveringsplicht - Aansprakelijkheid”)

(2021/C 9/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AD (vertegenwoordigers: N. Flandin en L. Levi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: C.-M. Bergerat en T. Zbihlej, gemachtigden, bijgestaan door A. Duron, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU enerzijds tot nietigverklaring van, kort samengevat, het besluit van het ECHA van 28 maart 2018 om verzoeksters overeenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen alsmede van de op 9 maart 2018 bekendgemaakte kennisgeving van vacature voor de vorming van een reservelijst met het oog op de aanwerving van arbeidscontractanten van de functiegroep II, en anderzijds tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoekster door het besluit van 28 maart 2018 en de kennisgeving van vacature van 9 maart 2018 geleden zou hebben

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

AD wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 103 van 18.3.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/15


Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — AV en AW/Parlement

(Zaak T-173/19) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Vergoeding van ziektekosten - Onderzoek van OLAF - Artikel 85 van het Statuut - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde”)

(2021/C 9/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: AV en AW (vertegenwoordigers: L. Levi, S. Rodrigues en J. Martins, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: T. Lazian en I. Lázaro Betancor, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van de besluiten van het Parlement van 23 juli en 1 augustus 2018 om bij verzoekster een bedrag van 5 289 EUR en bij verzoeker een bedrag van 3 880 EUR in te vorderen welke als vergoeding van ziektekosten onverschuldigd betaald zouden zijn

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 172 van 20.5.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/15


Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Target Ventures Group/EUIPO — Target Partners (TARGET VENTURES)

(Zaak T-273/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk TARGET VENTURES - Absolute nietigheidsgrond - Kwade trouw - Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 9/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Target Ventures Group Ltd (Road Town, Britse Maagdeneilanden) (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Sipos en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Target Partners GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Klett en C. Mikyska, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2019 (zaak R 1684/2017-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Target Ventures Group en Target Partners

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 februari 2019 (zaak R 1684/2017-2) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO zal zijn eigen kosten dragen en de kosten van Target Ventures Group Ltd, met inbegrip van de kosten die deze heeft gemaakt voor de kamer van beroep.

3)

Target Partners GmbH zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 220 van 1.7.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/16


Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Electrolux Home Products/EUIPO — D. Consult (FRIGIDAIRE)

(Zaak T-583/19) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk FRIGIDAIRE - Normaal gebruik - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 9/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Electrolux Home Products, Inc. (Charlotte, North Carolina, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: P. Brownlow, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: V. Ruzek, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: D. Consult (Wattignies, Frankrijk)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 17 juni 2019 (zaak R 166/2018-5) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen D. Consult en Electrolux Home Products

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Electrolux Home Products, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 348 van 14.10.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/16


Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Dermavita/EUIPO — Allergan Holdings France (JUVEDERM ULTRA)

(Zaak T-643/19) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk JUVEDERM ULTRA - Normaal gebruik van het merk - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven - Gebruik in de vorm waarin het merk is ingeschreven - Gebruik met toestemming van de houder - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 9/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dermavita Co. Ltd (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo, V. Ruzek en K. Zajfert, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Allergan Holdings France (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2019 (gevoegde zaken R 1655/2018-4 en R 1723/2018-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Dermavita Co. en Allergan Holdings France

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Dermavita Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Allergan Holdings France zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/17


Arrest van het Gerecht van 18 november 2020 — Allergan Holdings France/EUIPO — Dermavita (JUVEDERM ULTRA)

(Zaak T-664/19) (1)

(“Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk JUVEDERM ULTRA - Normaal gebruik van het merk - Gebruik voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2021/C 9/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Allergan Holdings France (Courbevoie, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Day, solicitor, en T. de Haan, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo, V. Ruzek en K. Zajfert, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Dermavita Co. Ltd (Beiroet, Libanon) (vertegenwoordiger: D. Todorov, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 18 juli 2019 (gevoegde zaken R 1655/2018-4 en R 1723/2018-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Dermavita Co. en Allergan Holdings France

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Allergan Holdings France wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/18


Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — Totalizator Sportowy/EUIPO — Lottoland Holdings (Lottoland)

(Zaak T-820/19) (1)

(“Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Lottoland - Oudere nationale beeldmerken LOTTO en Lotto - Ouder nationaal woordmerk lotto - Gedeeltelijke nietigverklaring - Relatieve weigeringsgrond - Geen afbreuk aan de reputatie - Geen verband tussen de betrokken merken - Artikel 8, lid 5, en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 9/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Totalizator Sportowy sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: B. Matusiewicz-Kulig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: P. Sipos en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Lottoland Holdings Ltd (Ocean Village, Gibraltar) (vertegenwoordiger: A. Gérard, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 oktober 2019 (zaak R 97/2019-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Totalizator Sportowy en Lottoland Holdings

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Totalizator Sportowy sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 45 van 10.2.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/18


Arrest van het Gerecht van 28 oktober 2020 — Dehousse/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak T-857/19) (1)

(“Toegang tot documenten - Hof van Justitie van de Europese Unie - Documenten die door de instelling worden gehouden in de uitoefening van haar administratieve taken - Artikel 266 VWEU - Besluit ter uitvoering van een arrest van het Gerecht - Maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring - Vermoeden van het niet-bestaan of niet-bezitten van documenten - Plausibele verklaringen die het mogelijk maken de redenen voor het niet-bestaan of het niet-bezitten vast te stellen - Motiveringsplicht - Bewaring van documenten - Beginsel van behoorlijk bestuur”)

(2021/C 9/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franklin Dehousse (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram en Á. Almendros Manzano, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 oktober 2019 ter uitvoering van het arrest van 20 september 2019, Dehousse/Hof van Justitie van de Europese Unie (T-433/17, EU:T:2019:632)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Franklin Dehousse wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/19


Arrest van het Gerecht van 11 november 2020 — Deutsche Post/EUIPO — Pošta Slovenije (Afbeelding van een gestileerde hoorn)

(Zaak T-25/20) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een gestileerde hoorn afbeeldt - Ouder Uniebeeldmerk dat een posthoorn op een gele achtergrond afbeeldt - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Geen onderscheidend vermogen van het oudere merk - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2021/C 9/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Viefhues, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Pošta Slovenije d.o.o. (Maribor, Slovenië) (vertegenwoordigers: M. Kavčič en R. Jerovšek, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 18 november 2019 (zaak R 994/2019-1) inzake een oppositieprocedure tussen Deutsche Post en Pošta Slovenije

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deutsche Post AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 68 van 2.3.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/20


Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen)

(Zaak T-629/19) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een koppeling om koel- of klimaatregelingsapparatuur te verbinden met motorvoertuigen weergeeft - Nietigheidsgrond - Niet-naleving van de voorwaarden voor bescherming - Artikelen 4 tot en met 9 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Omvang van het onderzoek door de kamer van beroep - Middelen die betrekking hebben op de motivering van een andere beslissing - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 9/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L. Oliva Torras, SA (Manresa, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañnes Coca, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Crespo Carrillo, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Mecánica del Frío, SL (Cornellá de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Torras Toll, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 10 juli 2019 (zaak R 1399/2017-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen L. Oliva Torras en Mecánica del Frío

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

L. Oliva Torras, SA zal haar eigen kosten dragen, en de kosten van het EUIPO en van Mecánica del Frío, SL.


(1)  PB C 399 van 25.11.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/20


Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — Valiante/Commissie

(Zaak T-13/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Openbare dienst - Ambtenaren - Intern vergelijkend onderzoek COM/1/AD 10/18 (AD 10) - Indiening van sollicitatie door middel van het daartoe voorziene formulier bedoeld in artikel 2 van bijlage III bij het Statuut - Verzoek om toelating tot deelneming dat tegelijkertijd en op een apart vel papier is ingediend bij het TABG - Toelatingsvoorwaarden - Besluit van de jury om verzoekers sollicitatie niet in aanmerking te nemen - Besluit van het TABG waarbij de inwilliging wordt geweigerd van verzoekers verzoek om een van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voorziene voorwaarden buiten toepassing te laten zodat hij kan deelnemen - Betwisting van het besluit van het TABG en niet van dat van de jury - Procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 9/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Diego Valiante (Antwerpen-Berchem, België) (vertegenwoordiger: R. Wardyn, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Milanowska en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 maart 2019 waarbij het tot aanstelling bevoegd gezag van die instelling verzoekers verzoek om te worden toegelaten tot deelneming aan intern vergelijkend onderzoek COM/1/AD 10/18 (AD 10) heeft afgewezen, op grond dat hij niet voldeed aan de in de aankondiging van dat vergelijkend onderzoek opgenomen voorwaarde in verband met het ingedeeld zijn in de rang AD 8

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Diego Valiante wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 23.3.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/21


Beschikking van het Gerecht van 16 oktober 2020 — Tratkowski/Commissie

(Zaak T-14/20) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Openbare dienst - Ambtenaren - Intern vergelijkend onderzoek COM/2/AD 12/18 (AD 12) - Indiening van sollicitatie door middel van het daartoe voorziene formulier bedoeld in artikel 2 van bijlage III bij het Statuut - Verzoek om toelating tot deelneming dat tegelijkertijd en op een apart vel papier is ingediend bij het TABG - Toelatingsvoorwaarden - Besluit van de jury om verzoekers sollicitatie niet in aanmerking te nemen - Afwijzing door de jury van het verzoek om heronderzoek van de sollicitatie wegens tardiviteit - Besluit van het TABG waarbij de inwilliging wordt geweigerd van verzoekers verzoek om een van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voorziene voorwaarden buiten toepassing te laten zodat hij kan deelnemen - Betwisting van het besluit van het TABG en niet van dat van de jury - Procesbelang - Niet-ontvankelijkheid”)

(2021/C 9/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Michal Tratkowski (Brussel, België) (vertegenwoordiger: R. Wardyn, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Milanowska en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 14 maart 2019 waarbij het tot aanstelling bevoegd gezag van die instelling verzoekers verzoek om te worden toegelaten tot deelneming aan intern vergelijkend onderzoek COM/2/AD 12/18 (AD 12) heeft afgewezen, op grond dat hij niet voldeed aan de in de aankondiging van dat vergelijkend onderzoek opgenomen voorwaarde in verband met het ingedeeld zijn in de rang AD 10

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Michal Tratkowski wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 23.3.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/22


Beschikking van het Gerecht van 15 oktober 2020 — Lotto24/EUIPO (LOTTO24)

(Zaak T-38/20) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk LOTTO24 - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 7, lid 2, van verordening 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2021/C 9/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Lotto24 AG (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Brexl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Manea en A. Söder, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 november 2019 (zaak R 1216/2019-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken LOTTO24 als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Lotto24 AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 77 van 9.3.2020.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/22


Beschikking van de president van het Gerecht van 19 oktober 2020 — KN/EESC

(Zaak T-377/20 R II)

(“Kort geding - Openbare dienst - Lid van het EESC - Intimidatie - Onderzoek van OLAF - Besluit van het bureau van het EESC - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Nieuw verzoek - Nieuwe feiten - Geen spoedeisendheid”)

(2021/C 9/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: KN (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en M. Aboudi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité (vertegenwoordigers: M. Pascua Mateo, K. Gambino, X. Chamodraka, I. Pouli en A. Carvajal García-Valdecasas, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het EESC van 9 juni 2020 waarbij verzoeker onder meer is vrijgesteld van elke leidinggevende activiteit en van activiteiten op het gebied van het personeelsbeheer

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/23


Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — JC/EUCAP Somalia

(Zaak T-165/20)

(2021/C 9/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JC (vertegenwoordiger: A. Van Himst, advocaat)

Verwerende partij: EUCAP Somalia (Mogadishu, Somalië)

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van 4 november 2019, verstuurd door EUCAP SOMALIA, waarbij de arbeidsverhouding tussen verzoekende partij en EUCAP SOMALIA werd beëindigd;

nietigverklaring van het besluit van 3 december 2019, verstuurd EUCAP SOMALIA, waarbij de arbeidsverhouding tussen verzoekende partij en EUCAP SOMALIA werd beëindigd;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van 24 januari 2020 houdende verwerping van het beroep tegen het besluit om de arbeidsverhouding te beëindigen;

veroordeling van verwerende partij tot betaling met terugwerkende kracht van het loon van verzoekende partij tot op de datum waarop de contractuele verhouding definitief, regelmatig en wettelijk wordt beëindigd;

veroordeling van verwerende partij tot verhoging van de bedragen met rente, tegen de door de ECB voor basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met 3,5 procentpunt;

verwijzing van verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, inzake het feit dat de eerste kennisgeving pas via het besluit houdende verwerping van zijn beroep aan verzoekende partij werd verstuurd, en inzake:

het ontbreken van gevolgen, en minstens van terugwerkende kracht, van de kennisgeving van 4 november 2019;

niet-naleving van de toepassing van de formele precontentieuze procedure en schending van artikel 21 van de overeenkomt, aangezien verzoekende partij niet is gehoord door het adjunct-hoofd van de missie alvorens een besluit werd genomen houdende verwerping van zijn intern beroep.

2.

Tweede middel, inzake schending van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst en van artikel 296 VWEU, van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover verwerende partij haar ontslagbesluit(en) niet heeft gemotiveerd.

3.

Derde middel, inzake schending van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst en een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 17.2 van de arbeidsovereenkomst, aangezien verwerende partij een opzegtermijn van minimum drie maanden in acht had moeten nemen.

4.

Vierde middel, inzake schending van de Belgische wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, waarvan verwerende partij heeft aangevoerd dat deze op de overeenkomst van toepassing is.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/24


Beroep ingesteld op 14 oktober 2020 — MW / Parlement

(Zaak T-630/20)

(2021/C 9/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: MW (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge,

het bestreden besluit van 11 december 2019 nietig verklaren waarbij verzoeksters overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd wordt beëindigd en haar activiteiten worden opgeschort;

vergoeding gelasten van de materiële schade welke 10 000 EUR bedraagt naast de te berekenen bedragen voor schoolkosten alsmede van de immateriële schade welke op het bedrag van 30 000 EUR wordt begroot;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 80 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie welke tot een beoordelingsfout en tot misbruik van bevoegdheid heeft geleid. De verwerende partij heeft met name geen rekening gehouden met alle elementen die bepalend konden zijn voor haar besluit.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het recht op eerlijke en billijke arbeidsvoorwaarden, misbruik van bevoegdheid en schending van het verbod van elke vorm van psychisch geweld zoals bedoeld in de artikelen 12 en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/24


Beroep ingesteld op 9 oktober 2020 — CNMSE e.a./Parlement en Raad

(Zaak T-633/20)

(2021/C 9/36)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Coordination nationale médicale santé — environnement (CNMSE) (Parijs, Frankrijk) en vijf andere verzoekers (vertegenwoordiger: G. Tumerelle, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) nr. 2020/1043.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep, voeren verzoekers drie middelen aan.

1.

Eerste middel, inzake de gevolgen en de gevaren die de bestreden verordening met zich meebrengt (1). Dienaangaande zijn verzoekers van mening dat het niet gerechtvaardigd was om alle maatregelen voor de beoordeling van de gevaren die zijn verbonden aan genetisch gemodificeerde organismen weg te laten. Zij uiten ook kritiek wegens het ontbreken van een raadpleging van het publiek, het ontbreken van informatie en etikettering en het ontbreken van een wetenschappelijke motivering.

2.

Tweede middel, inzake de gebreken die leiden tot de externe onrechtmatigheid van de bestreden handeling. Verzoekers bekritiseren het feit dat bij gevolgde procedure een raadpleging van het publiek ontbreekt, de gedifferentieerde procedure van artikel 7 van richtlijn 2001/18 (2) niet werd gevolgd en wezenlijke vormvoorschriften werden geschonden. Zij voeren tevens aan dat er geen toereikende rechtsgrondslag bestaat en dat er sprake is van een onjuiste beoordeling.

3.

Derde middel, inzake de gebreken die leiden tot de interne onrechtmatigheid van de bestreden handeling. Verzoekers voeren dienaangaande aan dat het voorzorgsbeginsel, het grondbeginsel van de Unie inzake recht op gewettigd vertrouwen, en het verworven recht op bescherming van de gezondheid en het milieu niet zijn nageleefd. Verzoekers beroepen zich ook op schending van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en op een kennelijk onjuiste beoordeling.


(1)  Verordening (EU) 2020/1043 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 betreffende de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan en die bestemd zijn voor de behandeling of de voorkoming van de coronavirusziekte (COVID-19), alsmede de levering van die geneesmiddelen (PB 2020, L 231, blz. 12).

(2)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad — Verklaring van de Commissie (PB 2001, L 106, blz. 1).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/25


Beroep ingesteld op 16 oktober 2020 — Validity/Commissie

(Zaak T-640/20)

(2021/C 9/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Validity Foundation — Mental Disability Advocacy Centre (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: B. Van Vooren, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het op grond van verordening nr. 1049/2001 (1) tot de co-uitvoerend directeur van de Validity Foundation gerichte besluit C(2020) 5540 final van de Commissie van 6 augustus 2020 nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Het bestreden besluit is in strijd met het recht om deel te nemen aan het openbare leven, in samenhang met het recht van personen met een handicap om zelfstandig te wonen en deel uit te maken van de maatschappij (artikel 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 29 en 19 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap).

2.

Het bestreden besluit vormt schending van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, zoals gelezen in het licht van artikel 15, lid 3, VWEU en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/26


Beroep ingesteld op 23 oktober 2020 — NC e.a./Parlement en Raad

(Zaak T-645/20)

(2021/C 9/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: NC, ND, NE, NF, Uniunea Naţională a Transportatorilor Rutieri din România (UNTRR) (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordiger: R. Martens, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Conclusies

artikel 1, lid 3, van verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 houdende wijziging van verordeningen (EG) nr. 1071/2009, (EG) nr. 1072/2009 en (EU) nr. 1024/2012 teneinde ze aan te passen aan ontwikkelingen in de wegvervoersector, gedeeltelijk nietig verklaren;

de verwerende partijen verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vijf middelen aan.

1.

Schending van artikel 2, artikel 4, lid 2, en artikel 9 VEU, de artikelen 18 en 95 VWEU, artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) alsmede het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel als algemene beginselen van Unierecht juncto artikel 5, lid 4, VEU, en het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van Unierecht wegens materiële en indirecte discriminatie.

2.

Schending van de artikelen 26, 49 en 56 VWEU, artikel 16 en artikel 52, lid 1, van het Handvest juncto artikel 5, lid 4, VEU en het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van Unierecht wegens onrechtmatige beperking van de vrijheid van dienstverrichting, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van ondernemerschap.

3.

Schending van artikel 3, lid 3, VEU, de artikelen 11 en 191 VWEU en artikel 37 van het Handvest wegens handelen dat indruist tegen het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu.

4.

Schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, artikel 5 van Protocol nr. 2 bij het VWEU, het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven en de motiveringsplicht wegens nalaten om een uitvoerige motivering te verstrekken en nalaten om milieueffectbeoordelingen uit te voeren.

5.

Schending van de artikelen 91 en 94 VWEU juncto artikel 5, lid 4, VEU en het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van Unierecht wegens aanzienlijke aantasting van de levensstandaard, de werkgelegenheid en de economische situatie.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/27


Beroep ingesteld op 21 oktober 2020 — Verelst/Raad

(Zaak T-647/20)

(2021/C 9/39)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-Michel Verelst (Eghezée, België) (vertegenwoordiger: C. Molitor, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van de bestreden handeling;

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep tegen uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1117 van de Raad van 27 juli 2020 houdende benoeming van de Europese aanklagers van het Europees Openbaar Ministerie, voor zover daarbij Yves Van Den Berge wordt benoemd tot Europees aanklager van het Europees Openbaar Ministerie als tijdelijk functionaris in rang AD 13 voor een niet-verlengbare termijn van zes jaar met ingang van 29 juli 2020 (PB 2020, L 244, blz. 18), voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de regels voor de benoeming van de Europese aanklagers. Het betreft de artikelen 288, 289, 291 en 296 VWEU, de artikelen 20, 21 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), de algemene Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen, wettigheid en non-discriminatie, van verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB 2017, L 283, blz. 1), in het bijzonder artikel 14, lid 3, en artikel 16, leden 1 tot en met 3, van deze verordening, van artikel 1 van uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1696 van de Raad van 13 juli 2018 over de werkwijze van de selectiecommissie als bedoeld in artikel 14, lid 3, van verordening (EU) 2017/1939 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB 2018, L 282, blz. 8), van de in dat uitvoeringsbesluit vastgestelde werkwijze van de selectiecommissie, met name de artikelen VI.2 en VII.2, en van wezenlijke vormvoorschriften. Met dit middel voert verzoeker aan dat de bestreden handeling, voor zover daarbij een van de door België voorgedragen kandidaten wordt benoemd tot Europees openbaar aanklager:

ten eerste (eerste onderdeel) niet is vastgesteld op basis van, noch rekening heeft gehouden met de bevindingen van de selectiecommissie tijdens de toetsing van de kandidaturen en het gesprek met de kandidaten, die in haar gemotiveerd advies zijn vastgesteld, maar integendeel onder meer berust op een andere beoordeling van de verdiensten van de kandidaten, die is gegeven door de bevoegde voorbereidende instanties van de Raad, en

ten tweede (tweede onderdeel) de groep bestaande uit de kandidaten die zijn voorgedragen door Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Finland, anders heeft behandeld dan de groep bestaande uit de kandidaten die zijn voorgedragen door België, Bulgarije en Portugal, door zich voor de eerste groep te baseren op het advies van de selectiecommissie, zoals de verordening bepaalt, en voor de tweede groep een andere procedure ter beoordeling van de verdiensten van de kandidaten toe te passen, waarin de verordening niet voorziet en die is gevoerd door een instantie die daarvoor niet bevoegd is.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering, schending van het recht op behoorlijk bestuur en een kennelijke beoordelingsfout. Meer in het bijzonder is dit middel ontleend aan schending van artikel 296 VWEU, schending van artikel 41 van het Handvest, schending van voornoemde verordening (EU) 2017/1939 en inzonderheid artikel 14, lid 3, en artikel 16, leden 1 tot en met 3, ervan, schending van artikel 1 van genoemd uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1696, en schending van de in dat uitvoeringsbesluit vastgestelde regels voor de werkwijze van de selectiecommissie, met name de artikelen VI.2 en VII.2 ervan, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de zorgplicht, schending van wezenlijke vormvoorschriften en een kennelijke beoordelingsfout.

Dienaangaande maakt verzoeker het verwijt dat bij de bestreden handeling is besloten om, wat België betreft, de voorgedragen kandidaat te benoemen tot Europees openbaar aanklager en hem dus te verkiezen boven de andere kandidaten, meer in het bijzonder boven verzoeker, op basis van een onderzoek van de ervaring van de benoemde kandidaat op het gebied van financiële criminaliteit en internationale justitiële samenwerking, en is vastgesteld dat de kwalificaties en de beroepservaring van die kandidaat meer geschikt waren voor het ambt van Europees openbaar aanklager.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/28


Beroep ingesteld op 5 november 2020 — Muratbey Gida/EUIPO — M. J. Dairies (Drievoudig spiraalvormige kaas)

(Zaak T-662/20)

(2021/C 9/40)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Muratbey Gida Sanayí Ve Tícaret AŞ (Istanbul, Turkije) (vertegenwoordiger: M. Schork, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: M. J. Dairies EOOD (Sofia, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekende partij

Betrokken model: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van model nr. DM/080641-0002 (Drievoudig spiraalvormige kaas in het geel)

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 21 augustus 2020 in zaak R 1925/2019-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en afwijzing van de vordering tot nietigverklaring van andere partij in de procedure voor de kamer van beroep met betrekking tot de litigieuze internationale inschrijving DM/080641-0002 met aanduiding van de Europese Unie;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/28


Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — One Voice / ECHA

(Zaak T-663/20)

(2021/C 9/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: One Voice (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Ghersi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

vaststellen dat de kamer van beroep van ECHA de verhouding tussen de cosmeticaverordening en de REACH-verordening onjuist heeft beoordeeld;

vaststellen dat de kamer van beroep van ECHA de REACH-verordening heeft geschonden;

bijgevolg,

beslissing nr. A-009-2018 van de kamer van beroep van ECHA van 18 augustus 2020 nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste beoordeling van de verhouding tussen de cosmeticaverordening (1) en de REACH-verordening (2). Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep bij de toepassing van de REACH-verordening artikel 18 van de cosmeticaverordening onjuist beoordeeld en het doel van de cosmeticaverordening op het vlak van dierproeven miskend. Ten slotte is verzoekster van mening dat ECHA niet bevoegd is om een bindende uitlegging te geven aan de verhouding tussen de cosmeticaverordening en de REACH-verordening.

2.

Tweede middel: schending van de REACH-verordening. Verzoekster betoogt in dit verband onder meer dat de REACH-verordening dierproeven in beginsel verbiedt, en dat deze slechts in laatste instantie mogen worden uitgevoerd. De kamer van beroep heeft deze uitzondering evenwel niet in aanmerking genomen in de bestreden beslissing.


(1)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB 2009, L 342, blz. 59).

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/29


Beroep ingesteld op 30 oktober 2020 — One Voice / ECHA

(Zaak T-664/20)

(2021/C 9/42)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: One Voice (Straatsburg, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Ghersi, advocaat)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

vaststellen dat de kamer van beroep van ECHA de verhouding tussen de cosmeticaverordening en de REACH-verordening onjuist heeft beoordeeld;

vaststellen dat de kamer van beroep van ECHA de REACH-verordening heeft geschonden;

bijgevolg,

beslissing nr. A-010-2018 van de kamer van beroep van ECHA van 18 augustus 2020 nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste beoordeling van de verhouding tussen de cosmeticaverordening (1) en de REACH-verordening (2). Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep bij de toepassing van de REACH-verordening artikel 18 van de cosmeticaverordening onjuist beoordeeld en het doel van de cosmeticaverordening op het vlak van dierproeven miskend. Ten slotte is verzoekster van mening dat ECHA niet bevoegd is om een bindende uitlegging te geven aan de verhouding tussen de cosmeticaverordening en de REACH-verordening.

2.

Tweede middel: schending van de REACH-verordening. Verzoekster betoogt in dit verband onder meer dat de REACH-verordening dierproeven in beginsel verbiedt, en dat deze slechts in laatste instantie mogen worden uitgevoerd. De kamer van beroep heeft deze uitzondering evenwel niet in aanmerking genomen in de bestreden beslissing.


(1)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB 2009, L 342, blz. 59).

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3).


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/30


Beroep ingesteld op 9 november 2020 — OA/EESC

(Zaak T-671/20)

(2021/C 9/43)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: OA (vertegenwoordigers: M. Casado García-Hirschfeld en M. Aboudi, advocaten)

Verwerende partij: Europees Economisch en Sociaal Comité

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

het bestreden besluit van 5 december 2019, dat is bevestigd bij het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht van 5 mei 2020, nietig verklaren;

vergoeding gelasten van de immateriële schade ten bedrage van 30 000 EUR en van de materiële schade ten bedrage van 25 000 EUR;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Schending van de procedurele waarborgen op het gebied van administratieve en disciplinaire onderzoeken alsmede schending van de beginselen van onpartijdigheid en behoorlijk bestuur. Verzoeker voert in dit verband aan dat aan het tegen hem ingeleide administratieve onderzoek verscheidene formele en procedurele onregelmatigheden kleven.

2.

Schending van het evenredigheidsbeginsel en kennelijke beoordelingsfout, alsmede misbruik van bevoegdheid.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/31


Beroep ingesteld op 6 november 2020 — Kerstens/Commissie

(Zaak T-672/20)

(2021/C 9/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Petrus Kerstens (La Forclaz, Zwitserland) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de Europese Commissie van 20 januari 2020 tot afwijzing van het verzoek om bijstand (D/517/19) dat Petrus Kerstens op 17 september 2019 heeft ingediend krachtens de artikelen 24 en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie;

nietig te verklaren het besluit van de Europese Commissie van 31 januari 2020 tot afwijzing van het verzoek om bijstand (D/516/19) dat Petrus Kerstens op 17 september 2019 heeft ingediend krachtens de artikelen 24 en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie;

de verwerende partij krachtens artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder een schending van de rechten van de verdediging en meer in het bijzonder van het recht om te worden gehoord zoals dat volgt uit artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien hij vóór de besluiten tot afwijzing van zijn verzoeken om bijstand niet door de Commissie is gehoord.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/31


Beroep ingesteld op 13 november 2020 — Ryanair en Laudamotion / Commissie

(Zaak T-677/20)

(2021/C 9/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ryanair DAC (Swords, Ierland) en Laudamotion GmbH (Schwechat, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: E. Vahida, F. Laprévote, V. Blanc, S. Rating en I. Metaxas-Maranghidis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit (EU) van de Europese Commissie van 6 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA.57539 (2020/N) — Oostenrijk — COVID-19 — Steun ten gunste van Austrian Airlines (1), nietig verklaren; en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Verzoeksters hebben ook verzocht om hun beroep te behandelen volgens de versnelde procedure als bedoeld in artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de Europese Commissie heeft nagelaten mogelijke steun aan of van Lufthansa te onderzoeken.

2.

Tweede middel: de Europese Commissie heeft gehandeld in strijd met specifieke VWEU-bepalingen en algemene Unierechtelijke beginselen inzake het verbod op discriminatie, het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging, die ten grondslag hebben gelegen aan de liberalisering van het luchtvervoer in de EU. De liberalisering van de luchtvervoersmarkt in de EU heeft de groei van werkelijk pan-Europese lowbudgetluchtvaartmaatschappijen mogelijk gemaakt. Door toe te staan dat Oostenrijk enkel steun verleent aan in Oostenrijk gevestigde ondernemingen, is de Europese Commissie voorbijgegaan aan de schade die dergelijke pan-Europese luchtvaartmaatschappijen door de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-crisis hebben geleden.

3.

Derde middel: de Europese Commissie heeft artikel 107, lid 3, onder b), VWEU onjuist toegepast en kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de beoordeling van de evenredigheid van de steun met de door de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-crisis veroorzaakte schade, met name door ervan uit te gaan dat alle door de COVID-19-crisis aan AUA veroorzaakte schade het rechtstreekse gevolg was van de reisbeperkingen en niet na te gaan of Austrian Airlines alle vermijdbare kosten had beperkt.

4.

Vierde middel: de Europese Commissie heeft geen formele onderzoeksprocedure ingeleid, ondanks het bestaan van ernstige moeilijkheden en heeft verzoeksters’ procedurele rechten geschonden.

5.

Vijfde middel: de Commissie is haar motiveringsplicht niet nagekomen.


(1)  Besluit (EU) van de Europese Commissie van 6 juli 2020 betreffende steunmaatregel SA.57539 (2020/N) — Oostenrijk — COVID-19 — Steun ten gunste van Austrian Airlines (PB 2020 C 346, blz. 2)


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/32


Beroep ingesteld op 17 november 2020 — HB/EIB

(Zaak T-689/20)

(2021/C 9/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB)

Conclusies

het besluit van de plaatsvervangend secretaris-generaal van de EIB van 27 april 2020, waarbij verzoeksters arbeidsovereenkomst is beëindigd, en, voor zover noodzakelijk, het besluit tot afwijzing van het verzoek tot herziening, nietig verklaren; en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Het bestreden besluit geeft blijk van een kennelijke beoordelingsfout, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht, omdat:

de beëindiging van verzoeksters contract op grond van bezuinigingsmaatregelen kennelijk onjuist was en in strijd was met de specifieke subsidieovereenkomst voor 2020 van de Gezamenlijke Ondersteuning van projecten in de Europese regio’s (Jaspers) en met het besluit van het directiecomité van de EIB van 2019;

de beëindiging van verzoeksters contract op grond dat de werklast van de Smart Development Division (afdeling voor slimme ontwikkeling) van Jaspers, waar verzoekster was aangesteld, lager was dan die van de andere afdelingen van Jasper, waardoor er geen operationele behoefte was om verzoekster aan te houden, kennelijk onjuist was; en

de beëindiging van verzoeksters contract kennelijk indruiste tegen het dienstbelang, zij het vanuit een administratief of financieel oogpunt, of vanuit het oogpunt van de werklast, en in strijd was met het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgplicht.

2.

Het bestreden besluit geeft blijk van willekeur en schendt het beginsel van behoorlijk bestuur, omdat het in een context waarin verweerster stelt dat zij een deel van haar personeel moet ontslaan in verband met bezuinigingsmaatregelen, in strijd is met het beginsel van behoorlijk bestuur en blijk geeft van willekeur om geen sociaal plan op te stellen — waarin met name wordt aangeduid hoeveel personeelsposten moeten worden opgegeven en op grond van welke objectieve criteria deze posten worden geselecteerd — op basis waarvan besluiten betreffende individuele personeelsleden zouden kunnen worden genomen, alvorens besluiten tot beëindiging van arbeidsovereenkomsten te nemen, zoals het door verzoekster bestreden besluit.

3.

Degene die de handeling heeft vastgesteld was onbevoegd, aangezien het bestreden besluit is vastgesteld door de plaatsvervangend secretaris-generaal van de EIB, die hiertoe niet bevoegd was.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/33


Beschikking van het Gerecht van 6 oktober 2020 — Cipriani/EUIPO — Hotel Cipriani (ARRIGO CIPRIANI)

(Zaak T-325/19) (1)

(2021/C 9/47)

Procestaal: Engels

De president van de Vijfde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 246 van 22.7.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/33


Beschikking van het Gerecht van 8 oktober 2020 — Coppo Gavazzi e.a./Parlement

(Gevoegde zaken T-389/19 tot en met T-394/19, T-397/19, T-398/19, T-403/19, T-404/19, T-406/19, T-407/19, T-409/19 tot en met T-418/19, T-420/19 tot en met T-422/19, T-425/19 tot en met T-427/19, T-429/29 tot en met T-432/19, T-435/19, T-436/19, T-438/19 tot en met T-442/19, T-444/19 tot en met T-446/19, T-448/19 tot en met T-454/19, T-463/19 en T-465/19) (1)

(2021/C 9/48)

Procestaal: Italiaans

De president van de Achtste kamer (uitgebreid) heeft de doorhaling van zaak T-449/19 gelast.


(1)  PB C 270 van 12.8.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/34


Beschikking van het Gerecht van 14 oktober 2020 — DS e.a./Commissie en EDEO

(Zaak T-573/19) (1)

(2021/C 9/49)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.


11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/34


Beschikking van het Gerecht van 14 oktober 2020 — DV e.a./Commissie

(Zaak T-576/19) (1)

(2021/C 9/50)

Procestaal: Frans

De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.