ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 449

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
23 december 2020


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2018-2019
Vergaderingen van 11 t/m 14 februari 2019
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 396 van 20.11.2020 .
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 12 februari 2019

2020/C 449/01

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat (2019/2509(RSP))

2

2020/C 449/02

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap (2018/2111(INI))

6

2020/C 449/03

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen inzake nauwere samenwerking (2018/2112(INI))

16

2020/C 449/04

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake de bevoegdheid van het Parlement om politieke controle uit te oefenen op de Commissie (2018/2113(INI))

22

2020/C 449/05

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het institutionele kader van de EU (2017/2089(INI))

28

2020/C 449/06

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake een alomvattend Europees industriebeleid inzake artificiële intelligentie en robotica (2018/2088(INI))

37

2020/C 449/07

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (2017/2284(INI))

59

2020/C 449/08

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (2018/2108(INI))

71

 

Woensdag 13 februari 2019

2020/C 449/09

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het verslag 2018 van de Commissie over Bosnië en Herzegovina (2018/2148(INI))

80

2020/C 449/10

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over de stand van het debat over de toekomst van Europa (2018/2094(INI))

90

2020/C 449/11

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (2018/2684(RSP))

102

2020/C 449/12

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over beleidsuitdagingen en strategieën tegen vrouwspecifieke vormen van kanker en aanverwante comorbiditeiten (2018/2782(RSP))

109

2020/C 449/13

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het gebruik van cannabis voor medische doeleinden (2018/2775(RSP))

115

2020/C 449/14

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften tijdens het jaar 2018 (2018/2280(INI))

119

 

Donderdag 14 februari 2019

2020/C 449/15

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de situatie in Tsjetsjenië en de zaak van Ojoeb Titiev (2019/2562(RSP))

125

2020/C 449/16

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over Zimbabwe (2019/2563(RSP))

128

2020/C 449/17

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over verdedigers van vrouwenrechten in Saudi-Arabië (2019/2564(RSP))

133

2020/C 449/18

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het recht op vreedzaam protest en het evenredig gebruik van geweld (2019/2569(RSP))

139

2020/C 449/19

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de rechten van interseksuele personen (2018/2878(RSP))

142

2020/C 449/20

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de toekomst van de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen (2019-2024) (2019/2573(RSP))

146

2020/C 449/21

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de toekomst van het INF-verdrag en de gevolgen voor de Europese Unie (2019/2574(RSP))

149

2020/C 449/22

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over NAIADES II: een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (2018/2882(RSP))

154

2020/C 449/23

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU (2018/2110(INI))

157

2020/C 449/24

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de verbetering van het concurrentievermogen van de interne markt door de ontwikkeling van de EU-douane-unie en haar governance (2018/2109(INI))

170

2020/C 449/25

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de wettelijke bepalingen en de gezamenlijke verklaring inzake de parlementaire controle op de gedecentraliseerde agentschappen (2018/2114(INI))

176


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 12 februari 2019

2020/C 449/26

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de ontwerpverordening van het Europees Parlement inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom (2018/2080(INL) — 2019/0900(APP))

182


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 12 februari 2019

2020/C 449/27

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot uitvoering van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10858/2018 — C8-0387/2018 — 2018/0267(NLE))

191

2020/C 449/28

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot uitvoering van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10858/2018 — C8-0387/2018 — 2018/0267M(NLE))

192

2020/C 449/29

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst (14367/2018 — C8-0033/2019 — 2018/0349(NLE))

195

2020/C 449/30

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij op volle zee in de centrale Noordelijke IJszee (10784/2018 — C8-0431/2018 — 2018/0239(NLE))

196

2020/C 449/31

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het derde aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (15383/2017 — C8-0489/2018 — 2017/0319(NLE))

197

2020/C 449/32

P8_TA(2019)0068
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (COM(2018)0386 — C8-0236/2018 — 2018/0211(COD))
P8_TC1-COD(2018)0211
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU

198

2020/C 449/33

P8_TA(2019)0069
Meerjarenplan voor de bestanden waarop wordt gevist in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 (COM(2018)0149 — C8-0126/2018 — 2018/0074(COD))
P8_TC1-COD(2018)0074
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad

213

2020/C 449/34

P8_TA(2019)0070
Uniemechanisme voor civiele bescherming ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2017)0772/2 — C8-0409/2017 — 2017/0309(COD))
P8_TC1-COD(2017)0309
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

216

2020/C 449/35

P8_TA(2019)0071
Minimumeisen voor hergebruik van water ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water (COM(2018)0337 — C8-0220/2018 — 2018/0169(COD))
P8_TC1-COD(2018)0169
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water
(Voor de EER relevante tekst)

219

2020/C 449/36

P8_TA(2019)0072
De goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 167/2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (COM(2018)0289 — C8-0183/2018 — 2018/0142(COD))
P8_TC1-COD(2018)0142
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 167/2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen

246

2020/C 449/37

P8_TA(2019)0073
Programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen en Europese statistieken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826 (COM(2018)0441 — C8-0254/2018 — 2018/0231(COD))
P8_TC1-COD(2018)0231
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826
(Voor de EER relevante tekst)

247

2020/C 449/38

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de invoering van de nadere technische maatregelen voor de werking van het definitieve btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (COM(2018)0329 — C8-0317/2018 — 2018/0164(CNS))

295

 

Woensdag 13 februari 2019

2020/C 449/39

P8_TA(2019)0084
Europees Bureau voor visserijcontrole ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie) (COM(2018)0499 — C8-0313/2018 — 2018/0263(COD))
P8_TC1-COD(2018)0263
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie)

316

2020/C 449/40

Besluit van het Europees Parlement van 13 februari 2019 om de zaak terug naar de bevoegde commissie te verwijzen voor interinstitutionele onderhandelingen op basis van het ongewijzigde voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake de overbrenging van en de controle op accijnsgoederen (herschikking) (COM(2018)0341 — C8-0215/2018 — 2018/0187(COD))

317

2020/C 449/41

P8_TA(2019)0086
Het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen (COM(2018)0096 — C8-0109/2018 — 2018/0044(COD))
P8_TC1-COD(2018)0044
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen

318

2020/C 449/42

P8_TA(2019)0087
Uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (programma Pericles IV) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het Pericles IV-programma) (COM(2018)0369 — C8-0240/2018 — 2018/0194(COD))
P8_TC1-COD(2018)0194
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het ‘programma Pericles IV’)

329

2020/C 449/43

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (07971/2018 — C8-0446/2018 — 2018/0093(NLE))

340

2020/C 449/44

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (07971/2018 — C8-0446/2018 — 2018/0093M(NLE))

341

2020/C 449/45

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07979/2018 — C8-0447/2018 — 2018/0095(NLE))

346

2020/C 449/46

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07979/2018 — C8-0447/2018 — 2018/0095M(NLE))

347

2020/C 449/47

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (15375/2018 — C8-0026/2019 — 2018/0403(NLE))

351

2020/C 449/48

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (15375/2018 — C8-0026/2019 — 2018/0403M(NLE))

352

2020/C 449/49

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (13111/2018 — C8-0473/2018 — 2018/0282(NLE))

357

2020/C 449/50

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (COM(2018)0375 — C8-0230/2018 — 2018/0196(COD))

358

2020/C 449/51

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie (COM(2018)0384 — C8-0235/2018 — 2018/0208(COD))

491

2020/C 449/52

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van 19 december 2018 van de Commissie tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat de niveaus van geografische uitsplitsing betreft (C(2018)08872 — 2018/3002(DEA))

530

2020/C 449/53

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting teneinde de uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting voor bepaalde otc-derivatencontracten te verschuiven (C(2018)09047 — 2018/2998(DEA))

531

2020/C 449/54

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 van de Commissie en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten (C(2018)09122 — 2018/3004(DEA))

533

2020/C 449/55

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2251 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen (C(2018)09118 — 2018/3003(DEA))

535

2020/C 449/56

P8_TA(2019)0103
Samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (COM(2018)0378 — C8-0242/2018 — 2018/0203(COD))
P8_TC1-COD(2018)0203
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

537

2020/C 449/57

P8_TA(2019)0104
Betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken) (COM(2018)0379 — C8-0243/2018 — 2018/0204(COD))
P8_TC1-COD(2018)0204
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken)

545

2020/C 449/58

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het wegvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie (COM(2018)0895 — C8-0511/2018 — 2018/0436(COD))

560

2020/C 449/59

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie (COM(2018)0893 — C8-0510/2018 — 2018/0433(COD))

564

2020/C 449/60

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van de luchtvaartveiligheid in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie (COM(2018)0894 — C8-0514/2018 — 2018/0434(COD))

571

2020/C 449/61

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de relevante Akkoorden in het kader van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten met Argentinië, Australië, Brazilië, Canada, China, het afzonderlijk douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (Chinees Taipei), Colombia, Cuba, Ecuador, de Filipijnen, Hongkong (China), India, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland over de compensaties die noodzakelijk zijn als gevolg van de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden tot de Europese Unie (14020/2018 — C8-0509/2018 — 2018/0384(NLE))

575

2020/C 449/62

P8_TA(2019)0109
Stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (COM(2018)0277 — C8-0192/2018 — 2018/0138(COD))
P8_TC1-COD(2018)0138
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk

576

2020/C 449/63

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (COM(2018)0336 — C8-0211/2018 — 2018/0168(COD))

586

 

Donderdag 14 februari 2019

2020/C 449/64

P8_TA(2019)0118
Mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen (COM(2018)0373 — C8-0228/2018 — 2018/0198(COD))
P8_TC1-COD(2018)0198
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen

619

2020/C 449/65

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van de sluiting door Eurojust van de Overeenkomst betreffende samenwerking tussen Eurojust en Georgië (13483/2018 — C8-0484/2018 — 2018/0813(CNS))

637

2020/C 449/66

P8_TA(2019)0120
Evaluatie van gezondheidstechnologie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU (COM(2018)0051 — C8-0024/2018 — 2018/0018(COD))
P8_TC1-COD(2018)0018
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU
(Voor de EER relevante tekst)

638

2020/C 449/67

P8_TA(2019)0121
Kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie (COM(2017)0487 — C8-0309/2017 — 2017/0224(COD))
P8_TC1-COD(2017)0224
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie

673

2020/C 449/68

P8_TA(2019)0122
Interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en vergemakkelijking van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over het niet-betalen van wegentol in de Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie (herschikking) (COM(2017)0280 — C8-0173/2017 — 2017/0128(COD))
P8_TC1-COD(2017)0128
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie (herschikking)

676

2020/C 449/69

P8_TA(2019)0123
Wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht (COM(2017)0796 — C8-0005/2018 — 2017/0354(COD))
P8_TC1-COD(2017)0354
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 764/2008

678

2020/C 449/70

P8_TA(2019)0124
Kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 wat bepaalde kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten betreft (COM(2018)0163 — C8-0129/2018 — 2018/0076(COD))
P8_TC1-COD(2018)0076
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 wat bepaalde kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten betreft

679

2020/C 449/71

P8_TA(2019)0125
Gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (COM(2017)0647 — C8-0396/2017 — 2017/0288(COD))
P8_TC1-COD(2017)0288
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten
(Voor de EER relevante tekst)

680

2020/C 449/72

P8_TA(2019)0126
Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie [als gewijzigd bij Richtlijn 2018/XXX/EU] en Verordening (EU) 2018/XXX van het Europees Parlement en de Raad [governance van de energie-unie], wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (COM(2018)0744 — C8-0482/2018 — 2018/0385(COD))
P8_TC1-COD(2018)0385
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie

694


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2018-2019

Vergaderingen van 11 t/m 14 februari 2019

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in PB C 396 van 20.11.2020.

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 12 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/2


P8_TA(2019)0075

Strategieën voor de integratie van de Roma

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat (2019/2509(RSP))

(2020/C 449/01)

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 getiteld “Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (COM(2011)0173) en de daaropvolgende uitvoerings- en evaluatieverslagen,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

gezien de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betreffende de erkenning van de Roma als een groep die behoefte heeft aan speciale bescherming tegen discriminatie,

gezien Resolutie 2153 (2017) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de bevordering van de inclusie van Roma en Travellers,

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (2), en de conclusies van de Raad van 8 december 2016 over de versnelling van het proces van de integratie van de Roma en van 13 oktober 2016 over speciaal verslag nr. 14/2016 van de Europese Rekenkamer,

gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (3),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2017 over de grondrechtelijke aspecten bij de integratie van Roma in de EU: bestrijding van zigeunerhaat (4),

gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de Internationale Dag van de Roma — zigeunerhaat en de erkenning door de EU van de herdenkingsdag van de genocide op Roma tijdens WO II (5),

gezien het verslag over de grondrechten 2016 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), en de EU-MIDIS-enquêtes I en II van het FRA en diverse andere enquêtes en verslagen over de Roma,

gezien het Europees burgerinitiatief “Minority SafePack”, dat werd geregistreerd op 3 april 2017,

gezien de relevante verslagen en aanbevelingen over maatschappelijke Roma-organisaties, ngo's en onderzoeksinstellingen;

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat zigeunerhaat (6) een specifieke vorm van racisme is, een ideologie die stoelt op rassuperioriteit, een vorm van ontmenselijking en op historische discriminatie gebaseerd institutioneel racisme, die onder meer tot uiting komt in geweld, haatpropaganda, uitbuiting, stigmatisering en schaamteloze discriminatie (7);

B.

overwegende dat de Roma (8) in Europa nog steeds hun fundamentele mensenrechten worden ontzegd;

C.

overwegende dat in de conclusies van het verslag van de Commissie over de evaluatie van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020 (COM(2018)0785) wordt onderstreept dat “het kader cruciaal is geweest voor de ontwikkeling van Europese en nationale instrumenten en structuren ter bevordering van inclusie van de Roma. De ambitie om “een eind [te] maken aan de uitsluiting van de Roma” is echter niet verwezenlijkt”;

D.

overwegende dat uit de door de Commissie uitgevoerde beoordeling blijkt dat bij integratiestrategieën verschillende doelstellingen tegelijkertijd moeten worden nagestreefd, als onderdeel van een brede aanpak met een sterkere nadruk op de bestrijding van zigeunerhaat; overwegende dat een specifieke doelstelling betreffende de bestrijding van discriminatie moet worden toegevoegd aan de vier doelstellingen voor de integratie van de Roma (onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid en gezondheid);

E.

overwegende dat de vooruitgang bij de integratie van de Roma over het algemeen beperkt is; overwegende dat vooruitgang is waargenomen op het gebied van voortijdig schoolverlaten en onderwijs voor jonge kinderen, maar dat een verslechtering is opgetreden wat betreft segregatie in het onderwijs; overwegende dat sprake is van verbetering van de eigen perceptie van de gezondheidsstatus van Roma, maar dat Roma nog altijd beperkt medisch gedekt zijn; overwegende dat in de meeste lidstaten geen verbetering is waargenomen op het gebied van de toegang tot werkgelegenheid, en het aandeel Roma-jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen zelfs is toegenomen; overwegende dat er ernstige bezorgdheid bestaat met betrekking tot huisvesting en er maar weinig voortuitgang is geboekt betreffende armoede; overwegende dat zigeunerhaat en de uitingen ervan, zoals haatmisdrijven en haatpropaganda, online en offline, nog altijd aanleiding tot ernstige zorgen geven; overwegende dat EU-maatregelen beschouwd worden als maatregelen met een belangrijke toegevoegde voor nationale beleidsmaatregelen voor de Roma en de uitvoering ervan op politiek, financieel en bestuursgebied;

F.

overwegende dat uit de evaluatie de tekortkomingen in de aanvankelijke opzet van het kader blijken alsook de beperkte doeltreffendheid ervan in de uitvoeringsfase;

G.

overwegende dat uit de evaluatie naar voren komt dat ervoor moet worden gezorgd dat de positie van de Roma en hun deelname aan de samenleving worden versterkt door middel van gerichte maatregelen; overwegende dat de versterking van de positie en capaciteitsopbouw van de Roma en ngo's van wezenlijk belang zijn;

H.

overwegende dat uit de evaluatie blijkt dat in het EU-kader niet voldoende aandacht is geschonken aan specifieke groepen onder de Roma, dat meervoudige en intersectionele discriminatie moeten worden aangepakt en dat er behoefte is aan een sterk genderperspectief en een op kinderen gerichte aanpak in de strategieën;

I.

overwegende dat het in het huidige EU-kader aan duidelijke doelstellingen en meetbare streefdoelen ontbreekt; overwegende dat er onvoldoende kwalitatieve en kwantitatieve toezichtprocedures zijn en dat de landspecifieke aanbevelingen niet bindend zijn; overwegende dat er onvoldoende maatregelen zijn getroffen om de beperkte betrokkenheid van individuele Roma en Roma-gemeenschappen bij de opzet van het kader en de uitvoering en evaluatie van en het toezicht op maatregelen, programma's en projecten gericht op Roma, aan te pakken;

J.

overwegende dat de Roma geen deel uitmaken van de meeste algemene programma's, en dat gerichte, door de structuurfondsen gefinancierde acties niet tot positieve veranderingen op langere termijn van de levensomstandigheden van de meest kansarme Roma hebben geleid;

K.

overwegende dat de lidstaten een duidelijke verantwoordelijkheid hebben om corrigerende maatregelen te nemen tegen praktijken waarbij Roma worden gediscrimineerd;

L.

overwegende dat het opbouwen van vertrouwen tussen Roma en niet-Roma van wezenlijk belang is om de levensomstandigheden en -kansen van de Roma te kunnen verbeteren; overwegende dat vertrouwen essentieel is voor de samenleving in haar geheel;

1.

herhaalt zijn standpunt, oproepen een aanbevelingen zoals opgenomen en aangenomen in zijn resolutie van 25 oktober 2017 over de grondrechtelijke aspecten bij de integratie van Roma in de EU: bestrijding van zigeunerhaat; betreurt dat slechts beperkt vervolg is gegeven aan de in deze resolutie opgenomen aanbevelingen;

2.

verzoekt de Commissie:

i.

vervolg te geven aan de oproepen van het Parlement, de Raad en vele ngo's en deskundigen en een strategisch EU-kader voor te stellen betreffende de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 met een bredere reeks prioritaire gebieden, duidelijke en bindende doelstellingen, termijnen en indicatoren voor het toezicht op en de aanpak van de specifieke uitdagingen, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit van de Roma-gemeenschappen, en hieraan aanzienlijke financiële middelen toe te wijzen;

ii.

vertegenwoordigers van de Roma, ngo's en het Europees netwerk van nationale organen voor de bevordering van gelijke behandeling (Equinet) voldoende te betrekken bij de opzet van het strategische EU-kader, onder andere door middel van een zichtbare en toegankelijke raadplegingprocedure, en ervoor te zorgen dat zij op betekenisvolle wijze kunnen deelnemen aan de uitvoering en evaluatie ervan en het toezicht erop, waardoor hun controle erover toeneemt;

iii.

de bestrijding van zigeunerhaat in het centrum van het strategische EU-kader te plaatsen, onder meer door een specifieke doelstelling betreffende de bestrijding van discriminatie toe te voegen aan de andere doelstellingen, zoals de integratie van de Roma in een ecologisch duurzame, digitale samenleving en hun gelijke vertegenwoordiging op alle gebieden van het leven, en de lidstaten aan te moedigen gerichte strategieën en concrete acties op te zetten om zigeunerhaat te bestrijden, naast een van de uitingen ervan, namelijk maatschappelijke en economische uitsluiting;

iv.

ervoor te zorgen dat meervoudige en intersectionele discriminatie, gendermainstreaming en een aanpak waarbij met kinderen rekening wordt gehouden, naar behoren aan bod komen in het strategische EU-kader;

v.

ervoor te zorgen dat zij voldoende menselijke en financiële middelen toewijst om over de noodzakelijke capaciteiten te beschikken om toezicht te houden en ondersteuning en sturing te bieden betreffende de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma, met inbegrip van sturing aan de nationale contactpunten voor de Roma (NRCP's);

vi.

het Bureau voor de grondrechten (FRA) te versterken (mandaat, institutionele capaciteit, personeel en begroting) opdat het kan bijdragen aan de opzet, uitvoering en evaluatie van en het toezicht op de nationale strategieën voor integratie van de Roma;

vii.

een strategie inzake diversiteit en inclusie op de werkvloer vast te stellen met het oog op de vertegenwoordiging van de Roma in het personeelsbestand van de EU-instellingen;

viii.

in het strategische EU-kader aandacht te besteden aan specifieke groepen binnen de Roma-bevolking, zoals Roma uit de EU die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, onderdanen van derde landen en Roma in toetredingslanden;

ix.

een proces voor waarheidsvinding, erkenning en verzoening in het strategische EU-kader op te nemen om vertrouwen op te bouwen, en concrete culturele en structurele maatregelen en initiatieven, die door EU-middelen worden ondersteund, te benadrukken;

x.

het inclusieve karakter van het algemene overheidsbeleid van de lidstaten in het kader van het Europees Semester binnen de Europa 2020-strategie, te blijven controleren, en een sterk verband te handhaven tussen inclusieve structurele hervormingen, de verwezenlijking van doelstellingen voor de integratie van de Roma en het gebruik van EU-middelen in de lidstaten;

3.

verzoekt de lidstaten:

i.

hun nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 voor te bereiden met een brede reeks prioritaire gebieden, duidelijke en bindende doelstellingen, termijnen en indicatoren voor het toezicht op en de aanpak van de specifieke uitdagingen, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit van hun Roma-gemeenschappen, en hieraan aanzienlijke publieke middelen toe te wijzen;

ii.

een bottom-upbenadering te volgen en Roma-vertegenwoordigers, -gemeenschappen, ngo's en organen voor de bevordering van gelijke behandeling te betrekken bij de opzet van hun nationale strategieën voor integratie van de Roma (strategieën), en ervoor te zorgen dat zij op betekenisvolle wijze aan de uitvoering en evaluatie van en het toezicht op deze strategieën kunnen deelnemen;

iii.

de bestrijding van zigeunerhaat in het centrum van hun strategieën te plaatsen, naast een van de uitingen van zigeunerhaat, namelijk maatschappelijke en economische uitsluiting; gerichte strategieën en concrete acties op te zetten om zigeunerhaat te bestrijden, zoals onderzoeken naar racistische aanvallen tegen Roma in het heden en het verleden; en gelijke vertegenwoordiging van Roma op alle gebieden van het leven aan te moedigen, waaronder in de media, overheidsinstellingen en politieke organen;

iv.

ervoor te zorgen dat meervoudige en intersectionele discriminatie, gendermainstreaming en een aanpak waarbij met kinderen rekening wordt gehouden, naar behoren aan bod komen in hun strategieën;

v.

kinderen expliciet als prioriteit te beschouwen bij het programmeren en uitvoeren van hun nationale strategieën voor de integratie van de Roma; wijst andermaal op het belang van de bescherming en bevordering van gelijke toegang tot alle rechten voor Romakinderen;

vi.

De NRCP's te versterken (mandaat, institutionele capaciteit, personeel en begroting) en ervoor te zorgen dat deze contactpunten een gepaste plaats krijgen binnen de structuur van hun overheden om deze in staat te stellen hun werk te doen door middel van doeltreffende sectoroverschrijdende coördinatie;

vii.

in hun strategieën aandacht te besteden aan specifieke groepen binnen de Roma-bevolking, zoals Roma uit de EU die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer, en onderdanen van derde landen, met inbegrip van Roma uit toetredingslanden;

viii.

een proces voor waarheidsvinding, erkenning en verzoening in hun strategieën op te nemen om vertrouwen op te bouwen, en concrete culturele en structurele maatregelen en initiatieven die door overheidsmiddelen worden ondersteund te benadrukken;

ix.

te zorgen voor en toe te zien op het daadwerkelijk inclusieve karakter van hun algemene overheidsbeleid, en de beschikbare EU-structuurfondsen te gebruiken om de levensomstandigheden en -kansen van de Roma te verbeteren en dit op transparante wijze en onder aflegging van verantwoording te doen; onderzoeken in te stellen naar misbruik in het heden en het verleden van betrokken middelen en juridische stappen te ondernemen tegen de daders ervan; de noodzakelijke maatregelen te nemen om te zorgen voor de absorptie van alle voor Roma-gemeenschappen bestemde middelen, ook vóór de afloop van het huidige MFK;

4.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, het Comité van de Regio's, voor verspreiding naar subnationale parlementen en raden, de Raad van Europa, en de Verenigde Naties.

(1)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(2)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(3)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(4)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 171.

(5)  PB C 328 van 6.9.2016, blz. 4.

(6)  Voor het woord “zigeunerhaat” worden in de verschillende lidstaten soms enigszins verschillende termen gebruikt, zoals Antiziganismus.

(7)  Algemene beleidsaanbeveling nr. 13 van de ECRI over de bestrijding van zigeunerhaat en discriminatie van Roma.

(8)  Het woord “Roma” wordt gebruikt als een overkoepelende term die betrekking heeft op verscheidene verwante, al dan niet sedentaire bevolkingsgroepen in heel Europa, zoals de Roma, Travellers, Sinti, Manoesjen, Kalé, Romanichels, Boyash, Ashkali, Egyptians, Yenish, Dom en Lom, die niet noodzakelijk dezelfde cultuur en levensstijl hebben.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/6


P8_TA(2019)0076

Tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap (2018/2111(INI))

(2020/C 449/02)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 3, 6, 9, 10, 11, 12, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 9, 10, 15, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 45, 46, 47, 48, 153 en 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 10 en 11 VEU en de bepaling in artikel 10, lid 3, dat “iedere burger […] het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen”,

gezien artikel 3, lid 2, VEU, waarin het recht op het vrije verkeer van personen is verankerd,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het meerjarig financieel kader voor de periode 2020-2027,

gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1),

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (2),

gezien Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (3),

gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (4),

gezien Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (5),

gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (6),

gezien Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (7),

gezien het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een EU-noodreisdocument en tot intrekking van Besluit 96/409/GBVB (COM(2018)0358),

gezien Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad van 20 april 2015 betreffende de coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen ter vergemakkelijking van de consulaire bescherming van niet-vertegenwoordigde burgers van de Unie in derde landen en tot intrekking van Besluit 95/553/EG (8),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2009)0313),

gezien het verslag van de Commissie van 24 januari 2017, getiteld “Versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering — Verslag over het EU-burgerschap 2017” (COM(2017)0030),

gezien de aanbeveling van de Commissie van 12 september 2018 betreffende electorale samenwerkingsnetwerken, onlinetransparantie, bescherming tegen cyberincidenten en bestrijding van desinformatiecampagnes in het kader van de verkiezingen voor het Europees Parlement (C(2018)5949),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (9),

gezien zijn resolutie van 28 oktober 2015 over het Europees burgerinitiatief (10) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees burgerinitiatief (COM(2017)0482),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over het verslag over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap (11),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over leren over de EU op school (12),

gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (13),

gezien zijn resolutie van 15 maart 2017 over belemmeringen van het vrije verkeer van EU-burgers en van hun vrijheid om in de interne markt te werken (14),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2013 over de bevordering van het kiesrecht van EU-burgers,

gezien de in 2016 door beleidsondersteunende afdeling C van het Parlement gepubliceerde studie getiteld “Belemmeringen voor het recht van vrij verkeer en verblijf voor EU-burgers en hun gezinnen”,

gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 2018 getiteld “Making EU citizens' rights a reality: national courts enforcing freedom of movement and related rights” (Verwezenlijking van de rechten van EU-burgers: handhaving van vrij verkeer en aanverwante rechten door nationale rechtbanken),

gezien de resultaten van Eurobarometer 89/2018,

gezien zijn resolutie van 7 februari 2018 over de samenstelling van het Europees Parlement (15),

gezien zijn standpunt van 4 juli 2018 over het ontwerp van besluit van de Raad tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (de “Kieswet”) (16),

gezien zijn besluit van 7 februari 2018 over de herziening van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (17),

gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen (18),

gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 — Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord (19),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld “Vrije en eerlijke Europese verkiezingen garanderen” (COM(2018)0637),

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0041/2019),

A.

overwegende dat het EU-burgerschap en de daarmee verband houdende rechten aanvankelijk in 1992 door het Verdrag van Maastricht werden geïntroduceerd en verder werden versterkt door het Verdrag van Lissabon, dat in december 2009 in werking trad, maar dat zij slechts gedeeltelijk ten uitvoer zijn gelegd;

B.

overwegende dat de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie is gebaseerd, als bepaald in de artikelen 2 en 6 van het VEU, de burger in het absolute middelpunt van het Europese project plaatsen; overwegende dat het debat omtrent de toekomst van Europa daarom ook impliceert dat wordt nagedacht over de kracht van onze gemeenschappelijke identiteit;

C.

overwegende dat de beginselen van transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht van de EU-instellingen en van het besluitvormingsproces, zoals deze voortvloeien uit de artikelen 10 en 11 VEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inhoudelijke elementen zijn van het concept van burgerschap en essentieel zijn voor het opbouwen en versterken van de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de Unie als geheel; overwegende dat het gebruik van ad-hoc- en intergouvernementele regelingen en instrumenten op verschillende EU-beleidsgebieden, alsook van informele besluitvormingsinstanties, waarmee de gangbare wetgevingsprocedures worden omzeild en gede-institutionaliseerd, dergelijke beginselen ernstig dreigt te ondermijnen;

D.

overwegende dat de EU moeilijkheden heeft ondervonden bij de aanpak van diverse crises met belangrijke sociaal-economische gevolgen, die geleid hebben tot de opkomst van populistische en nationalistische ideologieën op basis van exclusieve identiteiten en chauvinistische criteria die in strijd zijn met de Europese waarden;

E.

overwegende dat het onbevredigende beheer van de verschillende crises de teleurstelling van de burgers over een aantal resultaten van het integratieproject van de EU, groter heeft gemaakt; overwegende dat het van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat het EU-burgerschap wordt beschouwd als een gekoesterd voorrecht onder de burgers, onder meer door het vertrouwen in het EU-project te herstellen, door voorrang te geven aan de bevordering van alle burgerrechten, waaronder burgerrechten, politieke en sociale rechten, door ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de democratie binnen de Unie verbetert, de fundamentele rechten en vrijheden in de praktijk worden uitgeoefend en elke burger de kans heeft om deel te nemen aan het democratische leven van de Unie, en tegelijkertijd maatschappelijke organisaties meer te betrekken bij de besluitvormings- en uitvoeringsprocessen;

F.

overwegende dat de huidige herziening van het EBI erop is gericht het burgerinitiatief doeltreffender te maken en de participatieve democratie en actief burgerschap te bevorderen;

G.

overwegende dat toegang tot EU-burgerschap wordt verkregen middels het bezit van de nationaliteit van een lidstaat, hetgeen geregeld is door nationale wetgeving; overwegende tegelijkertijd dat de uit het EU-burgerschap voortvloeiende rechten en plichten in het EU-recht zijn verankerd en niet afhankelijk zijn van lidstaten, en derhalve niet op ongerechtvaardigde wijze door hen kunnen worden beperkt;

H.

overwegende dat de lidstaten in verband met de toegang tot nationaal burgerschap onderworpen moeten zijn aan de beginselen van het EU-recht, zoals evenredigheid, de rechtsstaat en non-discriminatie, die grondig zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

I.

overwegende dat het vooruitzicht van de brexit de nadruk heeft gelegd op het belang van de rechten van het EU-burgerschap, met name onder jonge Europeanen, alsook van de rol die deze rechten spelen in het leven van miljoenen EU-burgers, en dat het ook in de EU heeft gezorgd voor een toegenomen bewustzijn over het mogelijke verlies van deze rechten aan beide zijden;

J.

overwegende dat de gemiddelde deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014 42,6 % bedroeg; overwegende dat volgens de in mei 2018 gepubliceerde Eurobarometer slechts 19 % van de ondervraagde Europeanen de datum van de volgende Europese verkiezingen kende;

K.

overwegende dat de kantoren van Europe Direct nauwelijks bekend zijn bij EU-burgers, ook al is hun voornaamste taak informatie te verstrekken;

L.

overwegende dat er in de EU meer dan 400 Europe Direct-informatiecentra zijn die de Commissie bijstaan om te communiceren over het beleid van de Europese Unie dat rechtstreeks van belang is voor de burgers, met als doel de burgers op lokaal en regionaal niveau bij de zaak te betrekken;

M.

overwegende dat het begrip burgerschap de relatie van burgers met een politieke gemeenschap definieert, met inbegrip van hun rechten, plichten en verantwoordelijkheden; overwegende dat artikel 20 VWEU burgers van de Unie het actief en passief kiesrecht verleent voor de verkiezingen voor het Europees Parlement en voor gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijven, onder dezelfde voorwaarden als de burgers van dat land;

N.

overwegende dat de Europese burgers rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en dat alle burgers gelijke aandacht moeten krijgen van de instellingen van de Unie; overwegende dat het gendermainstreamingsbeginsel is neergelegd in artikel 8 VWEU, dat bepaalt dat de Unie er bij elk optreden naar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

O.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in een aantal zaken heeft geoordeeld dat de onderdanen van een lidstaat zich ook ten opzichte van die lidstaat kunnen beroepen op de uit het EU-burgerschap voortvloeiende rechten (20);

P.

overwegende dat diverse lidstaten zogeheten “gouden visa” en investeringsprogramma's aanbieden, door middel waarvan hun nationaliteit kan worden verkregen;

Q.

overwegende dat vrij verkeer de EU-burgers kansen geeft om te reizen, te studeren, te werken en te wonen in andere EU-landen; overwegende dat meer dan 16 miljoen Europeanen gebruikmaken van hun recht om in een ander EU-land te wonen;

R.

overwegende dat het recht op vrij verkeer centraal staat in het EU-burgerschap en een aanvulling vormt op de andere vrijheden van de interne markt van de EU; overwegende dat jonge Europeanen bijzonder gehecht zijn aan het recht op vrij verkeer, dat wordt beschouwd als de meest positieve prestatie van de EU na het waarborgen van vrede in Europa;

S.

overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/38/EG praktische problemen zijn ondervonden en dat het voor Europeanen nog steeds moeilijk kan zijn om naar een andere lidstaat te verhuizen of in een andere lidstaat te wonen vanwege discriminatie op grond van nationaliteit of inreis- en verblijfsvereisten; overwegende dat er een uitgebreide jurisprudentie van het Hof van Justitie bestaat die erop gericht is de belangrijkste concepten voor mobiele EU-burgers te verduidelijken;

T.

overwegende dat het recht op consulaire bescherming wordt gewaarborgd door de artikelen 20 en 23 VWEU en dat EU-burgers derhalve op het grondgebied van een derde land waar hun lidstaat van nationaliteit niet vertegenwoordigd is, recht hebben op bescherming door een andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat; overwegende dat noodsituaties, natuurrampen of gebeurtenissen zoals terroristische aanslagen Europese burgers kunnen treffen die onderdaan zijn van een lidstaat die geen vertegenwoordiging heeft in het betrokken derde land;

U.

overwegende dat de Commissie in het verslag over het EU-burgerschap 2017 heeft toegezegd een EU-brede informatie- en bewustmakingscampagne omtrent het EU-burgerschap te organiseren om zo de burgers te helpen beter te begrijpen wat hun rechten inhouden; overwegende dat de lidstaten en de maatschappelijke organisaties ook moeten delen in deze verantwoordelijkheid om EU-burgers beter te informeren over hun rechten en plichten;

V.

overwegende dat uit het verslag over het EU-burgerschap 2017 van de Commissie blijkt dat sinds 2012 steeds meer mensen aangeven te maken te hebben gehad met enige vorm van discriminatie;

W.

overwegende dat de totstandbrenging van het Schengengebied en de integratie van het Schengenacquis in het EU-kader de bewegingsvrijheid binnen de EU sterk hebben vergroot en een van de grootste verworvenheden van het Europese integratieproces zijn;

X.

overwegende dat de invoering van het Europees burgerschap een verworvenheid van het Europese project is die nog niet ten volle wordt benut; overwegende dat het Europees burgerschap een uniek concept is, dat zijn gelijke in de wereld niet kent;

1.

is van mening dat niet alle bepalingen met betrekking tot EU-burgerschap naar volledig potentieel ten uitvoer zijn gelegd, ook al zou dit de basis kunnen vormen voor de versterking van een Europese identiteit; benadrukt dat het creëren van Unie-burgerschap bewezen heeft dat er een vorm van burgerschap kan bestaan die niet door nationaliteit wordt bepaald en dat dit burgerschap de basis vormt van een politieke ruimte waaruit rechten en plichten voortvloeien, die worden bepaald door de wet van de Europese Unie en niet de staat; verzoekt de instellingen van de Unie de noodzakelijke maatregelen te nemen om verbeteringen aan te brengen in de tenuitvoerlegging, het bereik en de effectiviteit van de Verdragsbepalingen betreffende het burgerschap, alsmede van de overeenkomstige bepalingen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; wijst erop dat de burgers van de Unie onvoldoende bekend zijn met hun rechten uit hoofde van het burgerschap van de Unie;

2.

herinnert eraan dat het EU-burgerschap een aanvulling is op het burgerschap van een lidstaat; benadrukt dat het EU-burgerschap de complementariteit van meerdere identiteiten voor de burger mogelijk maakt en dat exclusief nationalisme en populistische ideologieën die capaciteit ondermijnen; is van mening dat actief burgerschap uitoefenen en burgerparticipatie aanmoedigen van essentieel belang zijn om de burgers het gevoel te geven dat zij deel uitmaken van een politiek project ter bevordering van een gedeeld gevoel van Europese identiteit, wederzijds begrip, interculturele dialoog en transnationale samenwerking en voor het vormen van open, inclusieve, samenhangende en veerkrachtige samenlevingen;

3.

is van mening dat de volledige tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie door de instellingen, organen en instanties van de EU en de actieve bevordering van de rechten en beginselen die daarin zijn verankerd essentieel zijn om de effectieve betrokkenheid van burgers bij het democratisch project van de EU te waarborgen, en om gestalte te geven aan de bepalingen van artikel 20 VWEU;

4.

benadrukt dat het geheel van rechten en verplichtingen dat voortvloeit uit het Unie-burgerschap niet op ongerechtvaardigde wijze kan worden beperkt; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan dat zij gebruikmaken van hun prerogatieven om het burgerschap in een geest van eerlijke samenwerking toe te kennen, ook in het geval van kinderen van EU-burgers die moeite hebben om te voldoen aan de criteria voor het burgerschap volgens de nationale regels; benadrukt dat burgerschapsrechten pas op doeltreffende wijze kunnen worden uitgeoefend, als alle in het Handvest van de grondrechten verankerde rechten en vrijheden worden beschermd en bevorderd, ook voor mensen met een handicap, die hun grondrechten op dezelfde manier moeten kunnen uitoefenen als alle andere burgers, en als gendermainstreaming wordt toegepast teneinde ervoor te zorgen dat vrouwen ten volle gebruik kunnen maken van de rechten die aan het EU-burgerschap verbonden zijn;

5.

herinnert eraan dat het burgerschap van de Unie ook verdere implicaties heeft en rechten meebrengt op het gebied van democratische participatie, op basis van de artikelen 10 en 11 VEU; benadrukt dat, voor het uitoefenen van het recht tot deelname aan het democratisch proces in de Unie, besluiten zo open mogelijk en zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen, en dat het daarom essentieel is te zorgen voor de relevante garanties met betrekking tot transparantie in de besluitvorming en de strijd tegen corruptie;

6.

betreurt de bestaande opt-outs van sommige lidstaten ten aanzien van onderdelen van de EU-verdragen, die de rechten van burgers ondermijnen en de facto verschillen in de rechten van burgers teweegbrengen die volgens de EU-verdragen gelijk verondersteld worden te zijn;

7.

merkt op dat de programma's Erasmus+, Rechten, gelijkheid en burgerschap, en Europa voor burgers grote voordelen bieden aan EU-burgers, met name aan jongeren, door hun bewustzijn met betrekking tot hun status als EU-burgers te verhogen en hun kennis van de rechten die voortvloeien uit die status en de onderliggende waarden te vergroten; is van mening dat Europese vrijwilligersprogramma's, zoals Europees vrijwilligerswerk en het Europees Solidariteitskorps, eveneens een integrale rol vervullen in de totstandkoming van een Europees burgerschap; onderstreept het enorme belang van dergelijke programma's, met name voor jongeren, en adviseert deze financieel te versterken;

Politieke rechten

8.

is bezorgd over de trend naar een lagere opkomst van kiezers, zowel tijdens nationale verkiezingen als tijdens verkiezingen voor het Europees Parlement, met name onder jongeren; is ervan overtuigd dat het versterken van de publieke ruimte van de EU en de volledige tenuitvoerlegging van het Europees burgerschap kunnen bijdragen tot het ombuigen van die neerwaartse trend, door de burgers meer het gevoel te geven dat ze deel uitmaken van een Europese gemeenschap en door de representatieve democratie te versterken;

9.

erkent de inspanningen van de Commissie ter bevordering van programma's die gericht zijn op de bevordering van het Europese burgerschap en de bewustmaking van burgers ten aanzien van hun politieke rechten; stelt echter vast dat er weinig vooruitgang is geboekt bij de tenuitvoerlegging van artikel 165 VWEU als rechtsgrondslag om de Europese dimensie van het onderwijs aan burgers te bevorderen; acht het van essentieel belang de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de EU te bevorderen en is van mening dat de ontwikkeling van EU-leerplannen in onderwijsstelsels prioriteit moet krijgen om te kunnen voortbouwen op het potentieel van het EU-burgerschap;

10.

betreurt nogmaals dat sommige EU-burgers hun stemrecht wordt ontzegd in hun lidstaat van nationaliteit en dat zij niet mogen deelnemen aan de nationale parlementsverkiezingen in hun lidstaat van verblijf; onderstreept dat het verlies van stemrecht als gevolg van verblijf in een andere lidstaat, burgers ervan kan weerhouden naar een andere lidstaat te verhuizen en daarom mogelijk een schending van artikel 18 VWEU inhoudt;

11.

is van mening dat er in een systeem van representatieve democratie voor moet worden gezorgd dat de EU-instellingen naar behoren functioneren teneinde alle politieke rechten van EU-burgers te beschermen; benadrukt dat informatie met betrekking tot EU-burgerschap en de rechten die aan het bezit van dat burgerschap worden ontleend in alle officiële talen van de Europese Unie toegankelijk moet zijn, om het begrip van het EU-burgerschap te versterken; betreurt dat artikel 15, lid 3,VWEU, dat de wettelijke basis is geworden voor openbare toegang tot documenten en dat de regeling inzake toegang uitbreidt tot alle instellingen, organen en instanties van de Unie, sinds het van kracht worden van het Verdrag van Lissabon nog altijd niet volledig ten uitvoer is gelegd; is van mening dat de voortgang in de goedkeuring van de nieuwe verordening voortdurend is belemmerd door de lidstaten;

Vrij verkeer

12.

is verheugd over de voordelen die het vrij verkeer oplevert voor EU-burgers en voor de economie van de lidstaten; wijst erop dat de rechten die worden ontleend aan Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, niet altijd bekend zijn en niet altijd worden geëerbiedigd, hetgeen leidt tot obstakels voor vrij verkeer en verblijf voor burgers van de EU en hun families, alsmede tot discriminatie van deze burgers; herinnert aan de verplichting van de lidstaten om de rechten met betrekking tot vrijheid van verkeer, met inbegrip van gezinshereniging, voor echtgenoten van hetzelfde geslacht te beschermen;

13.

is erover bezorgd dat de interpretatie van bepaalde voorzieningen en bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG door nationale gerechtshoven niet alleen varieert tussen verschillende lidstaten, maar soms ook binnen hetzelfde rechtsgebied; merkt met bezorgdheid op dat nationale autoriteiten zich niet altijd volledig bewust zijn van de rechten en plichten die zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/38/EG;

14.

wijst op het probleem van het ontbreken van informatie of het verstrekken van onjuiste of verwarrende informatie met betrekking tot visumvereisten voor familieleden of met betrekking tot verblijfsrechten; dringt erop aan dat de lidstaten ervoor zorgen dat onnodige belemmeringen voor het inreis-/verblijfsrecht worden weggenomen, met name voor familieleden van EU-burgers die de nationaliteit hebben van een derde land;

15.

vindt het verontrustend dat burgers moeilijkheden ondervinden bij de erkenning van hun beroepskwalificaties in Europa; gelooft dat de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en het Europees kwalificatiekader hebben bijgedragen tot het faciliteren van erkenning tussen lidstaten onderling; is tevens van mening dat beroepserkenning van essentieel belang is om een hogere mate van mobiliteit voor zowel studenten als beroepsbeoefenaren te waarborgen; adviseert de Europese Commissie door te gaan met het zoveel mogelijk faciliteren van beroepserkenning;

16.

is uiterst bezorgd over de bevindingen van het onderzoek dat is uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, namelijk dat er sprake is van discriminatie bij het vinden van werk, bij het verkrijgen van toegang tot diverse diensten, zoals het huren van een auto of een appartement of bij bepaalde bankdiensten, alsook op het gebied van onderwijs en belastingen; benadrukt dat discriminatie op basis van nationaliteit het vrij verkeer van burgers van de Unie kan belemmeren; verzoekt de EU en de lidstaten speciale aandacht te schenken aan het monitoren van dergelijke gevallen van discriminatie en doortastende maatregelen te nemen om deze te voorkomen;

17.

onderstreept de rol van mobiliteit in de persoonlijke ontwikkeling van jongeren door het bevorderen van leren en culturele uitwisselingen en door een beter begrip van actief burgerschap en van wat dit in de praktijk betekent; spoort de lidstaten aan steun te verlenen aan EU-programma's die mobiliteit bevorderen;

18.

erkent het belang van cultuur, kunst en wetenschap als essentiële aspecten van actief EU-burgerschap; wijst erop dat zij een grote rol spelen als het erom gaat burgers het gevoel te geven dat zij deel uitmaken van de Unie, het wederzijds begrip te vergroten en de interculturele dialoog te stimuleren;

Consulaire bescherming

19.

merkt op dat momenteel bijna 7 miljoen EU-burgers in landen buiten de EU woonachtig zijn en dat dit aantal naar verwachting zal stijgen tot ten minste 10 miljoen in 2020;

20.

is van oordeel dat het recht op consulaire bescherming alle EU-burgers ten goede komt, en herinnert eraan dat consulaire bescherming in Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad wordt geïnterpreteerd in de ruimst mogelijke zin, d.w.z. als elke vorm van consulaire bijstand; benadrukt dat deze rechten nog altijd weinig bekend zijn;

21.

verzoekt de Commissie een beoordeling van de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/637 van de Raad te publiceren en waar nodig inbreukprocedures in te leiden; verzoekt de lidstaten noodprotocollen te ontwikkelen waarbij rekening wordt gehouden met niet-vertegenwoordigde burgers, teneinde de communicatie in noodsituaties te verbeteren in coördinatie met de vertegenwoordigingen van andere lidstaten en EU-delegaties; dringt eens te meer aan op een versterking van de rol van de EU-delegaties in derde landen en benadrukt de meerwaarde van het diplomatieke netwerk van de EU dat ter plaatse is uitgebouwd;

Het indienen van een verzoekschrift bij het Europees Parlement en het indienen van een klacht bij de Europese Ombudsman

22.

benadrukt het belang van het recht om een verzoekschrift in te dienen, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 227 VWEU en artikel 44 van het Handvest van de grondrechten, en het recht om zich tot de Ombudsman te wenden volgens artikel 228 VWEU en artikel 43 van het Handvest van de grondrechten; is ingenomen met de werkzaamheden van de Europese Ombudsman op het gebied van de strijd tegen wanbeheer binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie, en in het bijzonder op het gebied van transparantie; benadrukt het belang van transparantie voor een goede democratische werking en participatie binnen de Unie die vertrouwen wekt bij de burgers; onderschrijft in dit opzicht de aanbevelingen van de Ombudsman in haar recent speciaal verslag inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad;

Aanbevelingen

23.

beveelt aan dat de Commissie gebruikmaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 258 VWEU om het HvJ-EU te vragen of het verlies van stemrecht als gevolg van het verblijf in een andere EU-lidstaat moet worden beschouwd als een schending van het recht op vrij verkeer en verblijf; roept de lidstaten nogmaals op de Verkiezingsgedragscode van de Commissie van Venetië ten uitvoer te leggen, wat onder meer inhoudt dat niet langer het kiesrecht wordt ontnomen aan in het buitenland woonachtige onderdanen bij de verkiezingen voor de nationale parlementen;

24.

stelt voor dat de Commissie, door middel van de procedure van artikel 25 VWEU, de in artikel 20, lid 2, VWEU vermelde rechten verruimt, zodat EU-burgers kunnen kiezen of zij hun stem uitbrengen in hun lidstaat van nationaliteit of van verblijf, en dat deze verruiming tot alle verkiezingen wordt uitgebreid, overeenkomstig de grondwettelijke mogelijkheden van elke lidstaat;

25.

adviseert de lidstaten voorzieningen voor e-democratie op lokaal en nationaal niveau te introduceren en deze te integreren in het politieke proces, om deelname aan de democratie te faciliteren voor zowel burgers als ingezetenen;

26.

is van mening dat de herziening van het rechtskader voor het Europees burgerinitiatief (EBI) een kans biedt om de deelname van burgers aan de EU-beleidsvorming te vergroten door het instrument minder bureaucratisch en toegankelijker te maken;

27.

vraagt de Commissie dat zij robuustere praktijken ontwikkelt met betrekking tot de politieke en juridische follow-up van succesvolle Europese burgerinitiatieven;

28.

dringt erop aan dat er meer middelen worden geïnvesteerd in en dat er aanvullende programma's en initiatieven worden opgezet die gericht zijn op het bevorderen van een Europese publieke ruimte waarin het genot van fundamentele rechten en vrijheden, sociaal welzijn en de verwezenlijking van Europese waarden het model worden voor de identiteit van de burgers; verwelkomt het programma Rechten en waarden als een waardevol voorbeeld van actieve ondersteuning door de Unie van haar waarden en rechten die worden ontleend aan het EU-burgerschap en die zijn verankerd in de Verdragen, onder andere door het ondersteunen van maatschappelijke organisaties die deze rechten en waarden bevorderen en beschermen; benadrukt dat de huidige begroting voor het programma Rechten en waarden gehandhaafd moet worden; is fel gekant tegen de verlaging van deze begroting in het nieuwe meerjarige financieel kader voor 2021-2027, zoals voorgesteld door de Commissie;

29.

spoort de Europese fracties en hun partijleden met kracht aan om te zorgen voor een evenwichtige gendervertegenwoordiging door toepassing van het ritssysteem of andere gelijkwaardige methoden bij het opstellen van de kandidatenlijsten;

30.

stelt voor de zichtbaarheid van Europe Direct-kantoren aanzienlijk te verbeteren; onderstreept dat deze kantoren dienen te functioneren als een structuur van tussenpersonen tussen het openbaar bestuur in de lidstaten en maatschappelijke organisaties (met inbegrip van vakbonden, brancheorganisaties en openbare en particuliere organen) om actief informatie te verstrekken aan de Europese burgers over hun rechten en plichten en om te stimuleren dat de burgers op lokaal niveau deelnemen aan het democratisch bestel van de Europese Unie; moedigt lidstaten en instanties op regionaal en lokaal niveau aan actief samen te werken met deze kantoren; onderstreept dat deze kantoren synergieën kunnen creëren met programma's als Europa voor de burger; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze bureaus de relevante informatie centraliseren die de EU-burgers in staat stelt hun rechten uit te oefenen en de uitoefening van de burgerschapsrechten van de EU te vergemakkelijken; is van mening dat de SOLVIT-dienst verder moet worden gestroomlijnd om de rechten van de EU-burgers effectiever te beschermen voordat zij gerechtelijke of administratieve stappen ondernemen;

31.

verzoekt in dit verband de Commissie een voorstel in te dienen dat zowel de rol van de Europe Direct-kantoren als de uitoefening van het EU-burgerschap versterkt, voortbouwend op de rechten die aan de werknemers zijn toegekend bij de toepassing van Richtlijn 2014/54/EU, met inbegrip van het recht van de EU-burgers op bescherming tegen discriminatie, de uitoefening van hun stemrecht krachtens artikel 22 VWEU en hun recht op vrij verkeer krachtens artikel 21 VWEU en Richtlijn 2004/38/EG, alsook het recht op vrij verkeer van hun gezinsleden;

32.

verzoekt de Commissie systematisch op te treden tegen inbreuken van de lidstaten op Richtlijn 2004/38/EG en vraagt om een herziening van de EU-richtsnoeren voor de toepassing en interpretatie van wetgeving die gevolgen heeft voor EU-burgers, teneinde ook de recente jurisprudentie van het HvJ-EU in aanmerking te nemen en er zodoende voor te zorgen dat het EU-recht zijn volle effect kan sorteren;

33.

roept op tot de consistente tenuitvoerlegging van gendermainstreaming in alle activiteiten van de EU, met name tijdens het aannemen van wetgeving of de tenuitvoerlegging van beleid in verband met EU-burgerschap;

34.

herinnert eraan dat het Parlement sinds 2014 herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over het feit dat nationale regelingen voor de directe of indirecte verkoop van het EU-burgerschap het concept van het Europese burgerschap zelf ondermijnen; verzoekt de Commissie toezicht te houden op dergelijke regelingen en een verslag op te stellen over nationale regelingen die het EU-burgerschap toekennen aan investeerders, zoals bedoeld in het verslag over het EU-burgerschap 2017;

35.

betreurt dat in het verslag over het burgerschap 2017 van de Commissie niet wordt verwezen naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het recht om een verzoekschrift in te dienen, het recht om zich tot de Europese Ombudsman te wenden, het recht op toegang tot documenten, noch naar het recht om een EBI te ondersteunen; verzoekt de Commissie om bij de volgende evaluatie ten volle aandacht te besteden aan de bepalingen van het Handvest en deze tekortkomingen aan te pakken;

36.

benadrukt dat een toenemend aantal Europese burgers is geconfronteerd met terreuraanslagen in een land dat niet hun eigen land is, en dringt er daarom op aan dat in de lidstaten protocollen worden vastgesteld om niet-nationale Europese burgers te helpen in geval van een terreuraanslag, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding;

37.

stelt voor aan de lidstaten een Europese openbare feestdag vast te stellen op 9 mei om het Europees samenhorigheidsgevoel te bevorderen en ruimte te creëren voor maatschappelijke bewegingen en activiteiten;

38.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om te komen met een voorstel voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Parlement betreffende een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten;

39.

is er vast van overtuigd dat het beginsel van non-discriminatie een hoeksteen is van Europees burgerschap en een algemeen beginsel en fundamentele waarde van de EU-wetgeving is in overeenstemming met artikel 2 VEU; dringt erbij de Raad op aan de goedkeuring van de horizontale EU-antidiscriminatierichtlijn af te ronden, teneinde de grondrechten binnen de Unie verder te waarborgen door middel van de goedkeuring van concrete EU-wetgeving waarmee de artikelen 18 en 19 VWEU volledig ten uitvoer worden gelegd in een horizontale aanpak; betreurt het feit dat de antidiscriminatierichtlijn tien jaar na de publicatie van het voorstel van de Commissie nog steeds door de Raad wordt geblokkeerd;

40.

herinnert aan de in de Verdragen vastgelegde plicht om toe te treden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); verzoekt de Commissie de nodige stappen te ondernemen om de toetreding van de Unie tot het EVRM te voltooien en toe te treden tot het Europees Sociaal Handvest;

41.

benadrukt dat kwaliteitsvolle burgerschapsvorming voor alle leeftijden (formeel en informeel) cruciaal is om burgers in staat te stellen hun democratische rechten met vertrouwen uit te oefenen en om een democratische samenleving naar behoren te laten functioneren; merkt op dat alleen een voortdurende inspanning op het gebied van onderwijs kan zorgen voor een grotere deelname aan verkiezingen op Europees niveau en voor meer intercultureel begrip en solidariteit in Europa, alsook voor het overwinnen van discriminatie, vooroordelen en ongelijkheid tussen mannen en vrouwen; beveelt aan artikelen 165, 166 en 167 VWEU te gebruiken als rechtsgrond voor het verkennen van het potentieel van onderwijs, beroepsonderwijs en jongerenbeleid;

42.

herinnert eraan dat de politieke partijen op Europees niveau “bijdragen tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie” (artikel 10, lid 4, VEU); dringt er daarom op aan dat individuele burgers van de EU de kans krijgen om direct het lidmaatschap van een politieke partij op Europees niveau aan te vragen;

43.

herinnert eraan dat de Europese dimensie van de Europese parlementsverkiezingen moet worden bevorderd om bij te dragen aan de mogelijke toekomstige werkzaamheden van het Parlement door gebruikmaking van zijn recht van wetgevingsinitiatief uit hoofde van artikel 225 van het VWEU; roept de Commissie en de lidstaten op extra inspanningen te leveren voor het bevorderen van de burgerrechten onder de Europese burgers, waaronder de rechten die verband houden met het stemrecht; onderstreept dat betere en meer gerichte informatie over Europees beleid en over de impact van EU-wetgeving op het dagelijks leven van de burgers de opkomst bij Europese verkiezingen zou verhogen; herinnert eraan dat deelname aan de Europese verkiezingen moet worden gestimuleerd door een verbeterde zichtbaarheid van Europese politieke partijen; herhaalt dat het stimuleren van deelname aan Europese verkiezingen een gedeelde verantwoordelijkheid is van burgers, lidstaten en de EU; benadrukt dat de burgers geïnformeerd moeten worden over de recente hervorming van het kiesrecht en het Spitzenkandidat-proces; onderstreept het politiek en symbolisch belang van deze figuur voor het versterken van het EU-burgerschap;

44.

herinnert eraan dat het Europees Parlement het parlement is van de gehele Unie en dat het een essentiële rol vervult in het garanderen van de legitimiteit van de politieke instellingen van de EU door deze verantwoordingsplichtig te maken door middel van een goede parlementaire controle; dringt er daarom op aan dat de wetgevende en controlerende bevoegdheden van het Parlement moeten worden gegarandeerd, geconsolideerd en versterkt;

45.

herinnert aan de richtsnoeren van de Commissie voor de toepassing van de EU-gegevensbeschermingswetgeving in het kader van de verkiezingen en haar mededeling van 12 september 2018 over het garanderen van vrije en eerlijke verkiezingen in Europa (COM(2018)0637); dringt erop aan dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat de verkiezingen vrij zijn van ongeoorloofde inmenging; onderstreept de noodzaak van een welomschreven EU-beleid om anti-Europese propaganda en gerichte desinformatie aan te pakken;

46.

moedigt de Commissie aan de democratische participatie te bevorderen door haar dialoog met de burgers te intensiveren, het begrip van de burgers voor de rol van de EU-wetgeving in hun dagelijks leven te vergroten en hun actief en passief kiesrecht op lokaal, nationaal en Europees niveau te benadrukken;

47.

verzoekt de Commissie in dit opzicht gebruik te maken van sociale media en digitale instrumenten, met bijzondere aandacht voor het verhogen van de participatie van jongeren en personen met een handicap; dringt aan op ontwikkeling en toepassing van instrumenten voor e-democratie, bijvoorbeeld onlineplatforms, teneinde burgers op een meer rechtstreekse manier te betrekken bij het democratische leven in de EU en hen aldus aan te zetten tot meer engagement;

48.

ondersteunt de productie en verspreiding van pers- en multimediamateriaal in alle officiële EU-talen dat erop gericht is de EU-burgers beter bewust te maken van hun rechten en hen beter in staat te stellen doeltreffend gebruik te maken van deze rechten in elke lidstaat;

49.

is van mening dat de Europese instellingen, gezien de groeiende impact van sociale media op het leven van burgers, moeten doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe mechanismen en openbaar beleid ter bescherming van de grondrechten van personen in de digitale omgeving; benadrukt de behoefte aan veilige, rechtvaardige en transparante deling van gegevens van burgers; benadrukt dat vrije media en toegang tot pluraliteit van meningen een onmisbaar onderdeel zijn van een gezonde democratie en dat mediageletterdheid van cruciaal belang is en al op jonge leeftijd moet worden ontwikkeld;

50.

moedigt aan dat gebruik wordt gemaakt van artikel 25 VWEU om maatregelen te nemen die de uitoefening van het Europees burgerschap op een dagelijkse basis kunnen faciliteren;

51.

verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 25 VWEU in het volgende verslag over het burgerschap van de Unie aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de rechten van het EU-burgerschap in de secundaire wetgeving en de jurisprudentie, en een routekaart voor te stellen waarin al deze vorderingen worden gebundeld om formeel rekening te houden met de ontwikkeling van de Unie op dit gebied;

52.

onderstreept dat deze exercitie in overeenstemming met artikel 25 VWEU uiteindelijk zou moeten leiden tot concrete initiatieven met het oog op de consolidatie van burgerrechten en vrijheden in het kader van een EU-burgerschapsstatuut, vergelijkbaar met de Europese pijler van de sociale rechten, met inbegrip van de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten, naast de sociale rechten die in de Europese Pijler van de sociale rechten en de waarden die in artikel 2 van het VEU zijn vastgelegd als bepalende elementen van de Europese “publieke ruimte”, waaronder het bestuursmodel dat relevant is voor die openbare ruimte, waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat, democratie, pluralisme, tolerantie, gerechtigheid en solidariteit, gelijkheid en non-discriminatie, waarmee bij een toekomstige of eventuele hervorming van de Verdragen rekening zou worden gehouden;

o

o o

53.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(3)  PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3.

(4)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1.

(5)  PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1.

(6)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(7)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 132.

(8)  PB L 106 van 24.4.2015, blz. 1.

(9)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(10)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 17.

(11)  PB C 482 van 23.12.2016, blz. 117.

(12)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 57.

(13)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 28.

(14)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 98.

(15)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 83.

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0282.

(17)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 89.

(18)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0226.

(19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0449.

(20)  Bijvoorbeeld, arrest van het Hof van 8 maart 2011, Gerardo Ruiz Zambrano tegen Office national de l’emploi (ONEM), C-34/09, ECLI:EU:C:2011:124, arrest van het Haf van 2 maart 2010, Janko Rottman tegen Freistaat Bayern, C-135/08, ECLI:EU:C:2010:104, arrest van het Hof van 5 mei 2011, Shirley McCarthy tegen Secretary of State for the Home Department, C-434/09, ECLI:EU:C:2011:277 en arrest van het Hof van 15 november 2011, Murat Dereci en anderen tegen Bundesministerium für Inneres, C-256/11, ECLI:EU:C:2011:734.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/16


P8_TA(2019)0077

Tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen inzake nauwere samenwerking

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen inzake nauwere samenwerking (2018/2112(INI))

(2020/C 449/03)

Het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van de Verdragen inzake nauwere samenwerking, met name de artikelen 20, 42, lid 6, 44, 45 en 46 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en de artikelen 82, 83, 86, 87, 187, 188, 326, 327, 328, 329, 330, 331, 332, 333 en 334 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de bepalingen van de Verdragen inzake andere bestaande vormen van gedifferentieerde integratie, met name de artikelen 136, 137 en 138 VWEU houdende specifieke bepalingen voor de lidstaten die de euro als munt hebben,

gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (VSCB),

gezien Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep en Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (1),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (2),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de begrotingscapaciteit voor de eurozone (3),

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden (4),

gezien zijn resolutie van 17 januari 2019 over gedifferentieerde integratie (5),

gezien het witboek van de Commissie van 1 maart 2017 (COM(2017)2025) en de vijf naar aanleiding daarvan opgestelde discussienota’s (COM(2017)0206), COM(2017)0240, COM(2017)0291, COM(2017)0315, COM(2017)0358),

gezien de verklaring van Rome van 25 maart 2017,

gezien artikel 52 van zijn Reglement alsmede artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0038/2019),

A.

overwegende dat de Unie er een bijzonder belang bij heeft dat de lidstaten, op bepaalde gebieden waarop de Unie geen exclusieve bevoegdheden heeft, een nauwere samenwerking aangaan om op die manier het Europese project een stap verder te brengen en het leven van de burgers te vergemakkelijken;

B.

overwegende dat overeenkomstig artikel 20, lid 2, nauwere samenwerking slechts in laatste instantie kan worden aangegaan, namelijk wanneer de met de nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt;

C.

overwegende dat nauwere samenwerking niet beschouwd moet worden als instrument dat bepaalde lidstaten uitsluit of leidt tot verdeeldheid onder de lidstaten, maar gezien moet worden als een pragmatische oplossing ter bevordering van de Europese integratie;

D.

overwegende dat het vanwege de gevoelige aard van sommige beleidsgebieden niet altijd mogelijk is om de gewone wetgevingsprocedure te volgen, niet alleen omdat in het kader van die procedure eenparigheid van stemmen verlangd wordt, maar ook omdat in de Raad altijd gestreefd wordt naar consensus tussen de lidstaten, ook als een gekwalificeerde meerderheid voldoende zou zijn om tot een besluit te komen;

E.

overwegende dat alle initiatieven tot nauwere samenwerking, met uitzondering van de belasting op financiële transacties, in de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen hadden kunnen worden vastgesteld, als gekwalificeerde meerderheid vereist zou zijn en niet unanimiteit;

F.

overwegende dat er diverse voorbeelden bestaan van subgroepen van lidstaten die in bilaterale of multilaterale vorm met elkaar samenwerken buiten het kader van de Verdragen om, bijvoorbeeld op het gebied van defensie; overwegende dat de economische en monetaire crisis in sommige gevallen noopte tot het snel nemen van besluiten en tot het laten vallen van het unanimiteitsvereiste, wat heeft geleid tot de vaststelling van intergouvernementele instrumenten buiten het rechtskader van de EU, zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (VSCB of “begrotingspact”);

G.

overwegende dat de procedure voor nauwere samenwerking inhoudt dat ten minste negen lidstaten op een bepaald gebied binnen de structuur van de EU een intensiever samenwerkingsverband tot stand mogen brengen, zonder de overige lidstaten daarbij te betrekken; overwegende dat nauwere samenwerking de daaraan deelnemende lidstaten in staat stelt een gemeenschappelijk doel of initiatief te verwezenlijken en te voorkomen dat onderhandelingen in een impasse raken of door een of meerdere andere lidstaten worden tegengehouden wanneer eenparigheid van stemmen vereist is; overwegende dat in artikel 20, lid 4, VEU is bepaald dat in het kader van een nauwere samenwerking vastgestelde handelingen alleen verbindend zijn voor de lidstaten die aan de nauwere samenwerking deelnemen; overwegende dat nauwere samenwerking alleen kan worden aangegaan op gebieden waarop de EU geen exclusieve bevoegdheden heeft;

H.

overwegende dat in artikel 328, lid 1, is bepaald dat de Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten erop toe moeten zien dat de deelneming van zoveel mogelijk lidstaten wordt bevorderd;

I.

overwegende dat gebleken is dat nauwere samenwerking tot bevredigende resultaten heeft geleid op het gebied van het echtscheidingsrecht (6), en interessante perspectieven biedt op het gebied van het vermogensrecht (7), het Europees eenheidsoctrooi en het Europees Openbaar Ministerie;

J.

overwegende dat de eerste ervaringen die zijn opgedaan met nauwere samenwerking enkele problemen in verband met dit concept aan het licht hebben gebracht die samenhangen met het feit dat de Verdragen slechts weinig bepalingen bevatten inzake de praktische uitvoering en er bovendien sprake is van een gebrekkige follow-up door de instellingen van de Unie;

K.

overwegende dat uit bestudering van de diverse modellen die toegepast worden in de EU-lidstaten met een federaal model en in federaties buiten de Unie is gebleken dat er door subfederale entiteiten op gebieden van algemeen belang vaak gebruik wordt gemaakt van flexibele samenwerkingsmechanismen;

L.

overwegende dat de lidstaten zonder toepassing van “passerelle”-clausules waarmee in de Raad kan worden overgegaan van besluitvorming met eenparigheid van stemmen op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en zonder een omvattende herziening van de Verdragen in de toekomst wellicht vaker toepassing zullen geven aan de bepalingen inzake nauwere samenwerking, om gezamenlijke problemen aan te pakken en gezamenlijke doelstellingen te verwezenlijken;

M.

overwegende dat het met het oog op de soepele werking van dit instrument van belang is om een lijst met punten op te stellen waaraan aandacht moet worden besteed en daarnaast te zorgen voor een routekaart voor een doeltreffende werking van het instrument nauwere samenwerking, naar de letter en de geest van de Verdragen;

Belangrijkste opmerkingen

1.

maakt zich zorgen over het feit dat nauwere samenwerking weliswaar een oplossing biedt voor een gemeenschappelijk probleem, met gebruikmaking van de institutionele structuur van de Unie waardoor de administratieve lasten voor de deelnemende lidstaten beperkt blijven, maar er niet voor heeft gezorgd dat de noodzaak om buiten de Verdragen om vormen van intergouvernementele subgroepen te creëren volledig is weggenomen, en dat de vorming van dergelijke structuren ten koste gaat van de consistentie van de toepassing van het juridisch kader van de EU en daardoor tevens leidt tot een gebrek aan passende democratische controle;

2.

is van mening dat het gemeenschappelijke institutionele kader van de EU behouden moet blijven, teneinde de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie te verwezenlijken en het beginsel van gelijkheid van alle burgers te waarborgen; staat erop dat de communautaire methode of Unie-methode in stand gehouden wordt;

3.

benadrukt dat nauwere samenwerking, anders dan intergouvernementele verdragen, een instrument voor het oplossen van problemen is dat niet alleen legaal maar ook gemakkelijk toepasbaar is, omdat het gebaseerd is op bepalingen in de Verdragen en toegepast wordt binnen de institutionele structuur van de Unie;

4.

wijst erop dat nauwere samenwerking, sinds de invoering van dit instrument bij het Verdrag van Amsterdam, vanwege de aard ervan en vanwege het feit dat dit instrument alleen in laatste instantie mag worden toegepast weliswaar nog niet op grote schaal is toegepast, maar aan belang lijkt te winnen en bovendien tastbare resultaten oplevert;

5.

wijst erop dat uit de tot nu toe opgedane ervaringen blijkt dat nauwere samenwerking het vaakst wordt aangegaan op gebieden waarop de besluitvorming geschiedt door middel van een bijzondere wetgevingsprocedure waarbij unanimiteit vereist is, en voornamelijk is toegepast op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

6.

wijst erop dat de procedure voor het aangaan en de uitvoering van nauwere samenwerking tot nu toe veel tijd in beslag heeft genomen, met name omdat niet duidelijk gedefinieerd is wat verstaan moet worden onder een redelijke termijn voor de vaststelling dat het vereiste aantal stemmen niet bereikt wordt en omdat de politieke wil ontbrak om het politieke proces te versnellen;

7.

wijst erop dat het gebrek aan duidelijke operationele richtsnoeren voor de opzet en het beheer van nauwere samenwerking, bijvoorbeeld inzake de toepasselijke wetgeving voor gemeenschappelijke instellingen of procedures voor beëindiging van bestaande samenwerking, er wellicht voor heeft gezorgd dat er minder vaak een nauwere samenwerking wordt aangegaan;

8.

herinnert eraan dat in het kader van nauwere samenwerking gebruik wordt gemaakt van de institutionele orde en het recht van de Unie, maar dat de in het kader van nauwere samenwerking vastgestelde handelingen niet automatisch deel uitmaken van het acquis;

9.

is van oordeel dat nauwere samenwerking, hoewel dit instrument beschouwd wordt als een “tweede-keusscenario”, een waardevol instrument is om problemen op het niveau van de Unie op te lossen en geschikt is om een aantal institutionele impasses te doorbreken;

10.

is van oordeel dat aan de eerdergenoemde lijst met punten aandacht moet worden besteed om een doeltreffende toepassing en organisatie van het instrument nauwere samenwerking te realiseren, ongeacht het beleidsgebied waarom het gaat of de vorm waarin het wordt gegoten;

Aanbevelingen

11.

stelt daarom voor dat, met het oog op de soepele werking en doeltreffende uitvoering van nauwere samenwerking, aandacht besteed wordt aan een reeks punten en een routekaart wordt gevolgd, zoals hieronder aangegeven;

Besluitvormingsprocedure

12.

wijst erop dat de politieke impuls voor nauwere samenwerking van de lidstaten moet komen, maar dat de discussies over de inhoud ervan gebaseerd moeten zijn op een voorstel van de Commissie;

13.

herinnert eraan dat artikel 225 VWEU het Parlement het recht geeft om een quasi-wetgevingsinitiatief te nemen, wat aldus uitgelegd moet worden dat het Parlement de mogelijkheid heeft om nauwere samenwerking te initiëren op basis van een voorstel van de Commissie waarover geen overeenstemming kon worden bereikt via de reguliere besluitvormingsprocedure binnen het mandaat van twee opeenvolgende voorzitterschappen van de Raad;

14.

is van oordeel dat als gedurende twee opeenvolgende Raadsvoorzitterschappen geen wezenlijke vooruitgang is geboekt binnen de Raad, de conclusie getrokken moet worden dat de beoogde doelstellingen niet door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt, overeenkomstig het vereiste van artikel 20 VEU;

15.

is van oordeel dat verzoeken van lidstaten om onderling een nauwere samenwerking aan te gaan in beginsel gebaseerd moeten zijn op doelstellingen die minstens zo ambitieus zijn als de doelstellingen die door de Commissie waren geformuleerd voordat werd vastgesteld dat deze niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden verwezenlijkt;

16.

beveelt ten sterkste aan dat, onmiddellijk nadat de Raad toestemming heeft verleend om nauwere samenwerking aan te gaan, de bijzondere “passerelle”-clausule van artikel 333 VWEU wordt geactiveerd, waarmee wordt overgegaan van besluitvorming met eenparigheid van stemmen op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en de gewone wetgevingsprocedure wordt gevolgd in plaats van een bijzondere wetgevingsprocedure, om te voorkomen dat de besluitvorming wederom stagneert vanwege het aanzienlijke aantal deelnemende lidstaten;

17.

acht het noodzakelijk dat in het besluit om toestemming te verlenen tot het aangaan van nauwere samenwerking het kader wordt aangegeven voor de betrekkingen met de niet-deelnemende lidstaten; is van oordeel dat de lidstaten die niet deelnemen aan de nauwere samenwerking desondanks betrokken moeten worden bij de beraadslagingen over het onderwerp waarop de nauwere samenwerking betrekking heeft;

18.

herinnert eraan dat de secretariaten van de Commissie en de Raad de belangrijke taak hebben om ervoor te zorgen dat de lidstaten die niet aan de nauwere samenwerking deelnemen niet op zodanige wijze worden achtergesteld dat hun deelname in een later stadium bemoeilijkt wordt;

Administratie

19.

pleit ervoor dat de Commissie in alle stadia van de nauwere samenwerking, van het voorstel en de beraadslagingen tot en met de uitvoering van de nauwere samenwerking, een actieve rol speelt;

20.

bekrachtigt dat de eenheid van de EU-instellingen behouden moet blijven en dat nauwere samenwerking niet mag leiden tot de vorming van parallelle institutionele regelingen, maar is van oordeel dat er, waar passend, binnen het rechtskader van de EU specifieke organen moeten kunnen worden ingesteld, waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de bevoegdheden en de rol van de instellingen en organen van de Unie;

Parlementaire controle

21.

herinnert eraan dat het Parlement belast is met de parlementaire controle op nauwere samenwerking; dringt erop aan dat op beleidsgebieden waarop sprake is van gedeelde bevoegdheden, naast het Europees Parlement ook de nationale parlementen en, in voorkomend geval, regionale parlementen meer betrokken worden bij het democratisch toezicht op nauwere samenwerking; wijst op de mogelijkheid om, waar nodig en onverminderd de bevoegdheden van het Parlement, een interparlementair forum op te richten naar het voorbeeld van de interparlementaire conferentie uit hoofde van artikel 13 van het VSCB of de interparlementaire conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB);

22.

benadrukt dat het noodzakelijk is dat de lidstaten die deelnemen aan een nauwere samenwerking, de regio's die wetgevende bevoegdheden hebben bij deze nauwere samenwerking betrekken als het gaat om onderwerpen die hen raken, zodat de interne verdeling van bevoegdheden wordt geëerbiedigd en de sociale legitimiteit van de nauwere samenwerking wordt vergroot;

23.

pleit ervoor dat het Parlement in het kader van nauwere samenwerking een krachtiger rol gaat spelen, door de Commissie overeenkomstig artikel 225 VWEU te verzoeken om nieuwe vormen van samenwerking voor te stellen, en door voorstellen of bestaande vormen van samenwerking te toetsen; is van oordeel dat het Parlement bij elk stadium van de procedure betrokken moet worden en dus meer moet doen dan alleen maar goedkeuring verlenen; is tevens van oordeel dat er op gezette tijden aan het Parlement verslag moet worden uitgebracht en dat het Parlement zich moet kunnen uitspreken over de uitvoering van nauwere samenwerking;

24.

verzoekt de Raad om het Parlement voortaan bij procedures voor nauwere samenwerking te betrekken alvorens het Parlement om goedkeuring van de definitieve tekst te verzoeken, zodat de medewetgevers van de Unie optimaal kunnen samenwerken;

25.

betreurt evenwel dat de Raad, ondanks de constructieve en voorzichtige aanpak van het Parlement met betrekking tot de procedure voor nauwere samenwerking, niet bijzonder bereid lijkt te zijn om het Parlement formeel bij de procedure te betrekken alvorens het Parlement om goedkeuring van de definitieve tekst te verzoeken;

26.

vindt het noodzakelijk dat het Parlement zijn interne organisatie op het gebied van nauwere samenwerking verbetert; is in dit kader van oordeel dat elke nauwere samenwerking gevolgd moet worden door een daartoe bevoegde vaste commissie, en pleit er daarom voor dat in het Reglement van het Europees Parlement wordt bepaald dat er subcommissies ad hoc kunnen worden ingesteld, waarvan bij voorrang die leden van het Parlement deel kunnen uitmaken die verkozen zijn in de lidstaten die aan de betreffende nauwere samenwerking deelnemen;

Begroting

27.

is van oordeel dat de operationele kosten in verband met nauwere samenwerking gedragen moeten worden door de lidstaten die de nauwere samenwerking zijn aangegaan en dat kosten die ten laste komen van de EU-begroting aan de niet-deelnemende landen moeten worden terugbetaald, tenzij de Raad na raadpleging van het Parlement overeenkomstig artikel 332 VWEU besluit dat de samenwerking gefinancierd wordt uit de EU-begroting, waarmee de uitgaven deel gaan uitmaken van de begroting en dus onderworpen zijn aan de jaarlijkse begrotingsprocedure;

28.

is van oordeel dat als er door de activiteit die door middel van nauwere samenwerking wordt gereguleerd inkomsten worden gegenereerd, deze inkomsten gebruikt moeten worden om de operationele kosten in verband met de nauwere samenwerking te dekken;

Rechtsmacht

29.

is van oordeel dat nauwere samenwerking onder de rechtstreekse rechtsmacht van het Europees Hof van Justitie moet vallen, onverminderd de mogelijkheid om indien dat noodzakelijk is met het oog op de werking van een specifiek geval van nauwere samenwerking een arbitrageprocedure of een gerecht voor de beslechting van geschillen in eerste aanleg in te stellen, tenzij in het Verdrag anders is bepaald, hetgeen in de rechtshandeling tot instelling van nauwere samenwerking moet zijn bepaald;

30.

wijst erop dat als het in het kader van een nauwere samenwerking noodzakelijk is dat er een bijzonder arbitragemechanisme of bijzonder gerecht wordt ingesteld, het Hof van Justitie altijd het laatste arbitrage-orgaan moet zijn;

Aanpassing van de institutionele structuur van de Unie

31.

pleit voor instelling van een speciale eenheid voor nauwere samenwerking binnen de Commissie, onder leiding van de commissaris die verantwoordelijk is voor interinstitutionele betrekkingen, om de institutionele structuur voor de totstandbrenging van initiatieven inzake nauwere samenwerking te coördineren en te stroomlijnen;

32.

acht het noodzakelijk dat de secretariaten van de Commissie en de Raad zich in het kader van nauwere samenwerking proactiever opstellen en pleit er daarom voor dat de secretariaten in samenwerking met het Comité van de Regio's en met name het platform van de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) van het Comité van de Regio's actief gaan zoeken naar gebieden waarop nauwere samenwerking nuttig kan zijn met het oog op de versterking van het Europese project of naar gebieden die raakvlakken hebben met bestaande vormen van nauwere samenwerking, zodat overlappingen en tegenstrijdigheden kunnen worden voorkomen;

Terugtrekking of uitsluiting van deelname van lidstaten

33.

wijst erop dat er in de Verdragen geen bepalingen zijn opgenomen inzake de terugtrekking van lidstaten uit of uitsluiting van deelname van lidstaten aan bestaande gevallen van nauwere samenwerking, uitgezonderd de bepalingen inzake permanente gestructureerde samenwerking (PESCO);

34.

is van oordeel dat er in alle gevallen van nauwere samenwerking duidelijke regels moeten worden vastgesteld inzake terugtrekking van lidstaten die niet langer aan de nauwere samenwerking wensen deel te nemen en inzake uitsluiting van deelname van lidstaten die niet langer voldoen aan de voorwaarden die aan de nauwere samenwerking zijn verbonden; pleit ervoor dat de voorwaarden voor eventuele terugtrekking door of uitsluiting van deelname van een lidstaat worden vastgelegd in de rechtshandeling tot instelling van nauwere samenwerking;

Aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van nauwere samenwerking

35.

acht het noodzakelijk dat er een procedure wordt uitgewerkt voor versnelde goedkeuring van nauwere samenwerking op gebieden van groot politiek belang, in die zin dat in die gevallen een termijn geldt die ten hoogste de duur van twee opeenvolgende voorzitterschappen van de Raad omvat;

36.

verzoekt de lidstaten die deelnemen aan een nauwere samenwerking ernaar te streven dat de nauwere samenwerking in het acquis communautaire wordt opgenomen;

37.

verzoekt de Commissie om overeenkomstig artikel 175, derde alinea, of artikel 352 VWEU maatregelen voor te stellen om het wettelijk kader voor nauwere samenwerking te vereenvoudigen en te harmoniseren (bijvoorbeeld de leidende beginselen inzake de toepasselijke wetgeving voor gemeenschappelijke instellingen of de terugtrekking van een lidstaat) en daarmee het aangaan van nauwere samenwerking te vereenvoudigen;

38.

stelt voor bij een volgende herziening van de Verdragen te onderzoeken of regio's of subnationale organen, met inachtneming van de nationale grondwetten, een rol kunnen spelen bij nauwere samenwerking wanneer deze verband houdt met de exclusieve bevoegdheden van het betreffende niveau;

o

o o

39.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(2)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.

(3)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 235.

(4)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 125.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0044.

(6)  Verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB L 343 van 29.12.2010, blz. 10).

(7)  Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (PB L 183 van 8.7.2016, blz. 1).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/22


P8_TA(2019)0078

Tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen inzake de bevoegdheid van het Parlement om politieke controle uit te oefenen op de Commissie

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake de bevoegdheid van het Parlement om politieke controle uit te oefenen op de Commissie (2018/2113(INI))

(2020/C 449/04)

Het Europees Parlement,

gezien de Verdragsbepalingen in verband met het politieke toezicht van het Europees Parlement op de Europese Commissie en met name de artikelen 14, 17 en 25 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 121, 159, 161, 175, 190, 225, 226, 230, 233, 234, 249, 290, 291, 319 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 17 VEU op grond waarvan de Commissie belast is het algemeen belang van de Unie te bevorderen en “daartoe” het alleenrecht heeft om initiatieven te nemen,

gezien het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) over beter wetgeven van 2016 en het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer van 2013,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 inzake de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (1),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (2),

gezien zijn besluit van 7 februari 2018 over de herziening van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie en met name de artikelen 2 en 8 waarin opnieuw wordt bevestigd dat het lijsttrekkersproces een succesvol grondwettelijk en politiek gebruik is waarin het interinstitutioneel evenwicht zoals bepaald in de Verdragen tot uitdrukking komt (3),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement en tot intrekking van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (4), en de lopende interinstitutionele onderhandelingen,

gezien het verslag van de Europese Ombudsman over vergaderingen en de inspectie van documenten — gevoegde zaken 488/2018/KR en 514/2018/KR betreffende de benoeming door de Commissie van een nieuwe secretaris-generaal, en zijn aanbeveling in deze zaken,

gezien zijn Reglement, waaronder artikel 52, alsook artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A8-0033/2019),

A.

overwegende dat het in de Verdragen verankerde institutionele kader van de Unie de verantwoordelijkheid voor het politiek toezicht op de Commissie bij het Parlement, als wetgevend orgaan van de Unie, legt;

B.

overwegende dat het Parlement over een reeks instrumenten beschikt om de Commissie ter verantwoording te roepen, zoals de motie van afkeuring (artikel 17 VEU en artikel 234 VWEU), de mogelijkheid om de voorzitter van de Commissie te verzoeken zijn vertrouwen op te zeggen in een individueel lid van de Commissie (artikel 118, lid 10, van het Reglement), het enquêterecht (artikel 226 VWEU), de controlebevoegdheid ten aanzien van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen (artikelen 290 en 291 VWEU), het recht om mondelinge en schriftelijke vragen te stellen (artikel 230, lid 2, VWEU) en het recht om rechtsprocedures in te stellen tegen de Commissie met betrekking tot wettigheidsvragen (artikel 263 VWEU) of een nalaten van de Commissie;

C.

overwegende dat het Parlement, naast deze instrumenten, beschikt over een reeks instrumenten voor sturend toezicht, waardoor het de Europese politieke agenda proactief kan vormgeven;

D.

overwegende dat de begroting het belangrijkste instrument is waar de Europese Unie over beschikt om haar doelstellingen en strategieën te verwezenlijken, en dat begrotingscontrole daarom van het grootste belang is;

E.

overwegende dat het lijsttrekkersproces het interinstitutioneel evenwicht tussen het Parlement en de Commissie weerspiegelt en aldus de band tussen de twee instellingen aanzienlijk heeft geconsolideerd en versterkt, wat leidt tot een grotere politisering van de Commissie, die zou moeten resulteren in meer parlementaire controle op haar uitvoerende taken;

F.

overwegende dat artikel 17 VEU bepaalt dat de voorzitter van de Commissie gekozen wordt door het Parlement op voorstel van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU, waarbij de resultaten van de Europese verkiezingen en het overleg met het Europees Parlement in aanmerking worden genomen; overwegende dat artikel 17 VEU ook bepaalt dat dezelfde procedure moet worden gevolgd ingeval het Parlement de voorgestelde kandidaat afwijst, waaronder de raadpleging van het Parlement;

G.

overwegende dat alle kandidaat-commissarissen vóór de benoeming van het college van commissarissen worden onderworpen aan een hoorzitting, en dat het Parlement gedurende zijn mandaat de door de kandidaat-commissarissen in die hoorzittingen gedane toezeggingen en gestelde prioriteiten kan evalueren, met inbegrip van een evaluatie van de geschiktheid van hun persoonlijke achtergrond ten aanzien van de eisen van de functie;

H.

overwegende dat het Parlement op grond van de Verdragen het recht heeft om over een motie van afkeuring van de Commissie als geheel te stemmen, maar zijn vertrouwen in een individuele commissaris niet kan opzeggen;

I.

overwegende dat ondanks de collectieve verantwoordelijkheid van het college van commissarissen, het Parlement effectief toezicht op de werkzaamheden van de afzonderlijke commissarissen moet waarborgen;

J.

overwegende dat de recente benoeming van de nieuwe secretaris-generaal van de Commissie aanleiding heeft gegeven tot ernstige bezorgdheid over de rol en de politieke invloed van hoge ambtenaren van de Commissie;

K.

overwegende dat na de benoeming van de nieuwe voorzitter en leden van de Commissie in 2019 voor de post van secretaris-generaal van de Commissie een nieuwe procedure moet worden gestart, waarin de regels worden gevolgd;

L.

overwegende dat de Commissie op grond van de Verdragen verplicht is om regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement: jaarlijks over de algemene werkzaamheden van de Unie (artikel 249 VWEU); elke drie jaar over de toepassing van de bepalingen inzake non-discriminatie en burgerschap van de Unie (artikel 25 VWEU); over de resultaten van het multilaterale toezicht op het economisch beleid (artikel 121, lid 5, VWEU); elke drie jaar over de vooruitgang op het gebied van het sociale beleid (artikelen 159 en 161 VWEU); elke drie jaar over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de economische, sociale en territoriale samenhang (artikel 175 VWEU); jaarlijks over onderzoeksactiviteiten in de Unie (artikel 190 VWEU); jaarlijks over de fraudebestrijding (artikel 325 VWEU); en over onderhandelingen die met derde landen of internationale organisaties gevoerd worden (artikel 207 VWEU);

M.

overwegende dat voorts de Commissie, voor wat betreft secundair recht, de opdracht heeft verschillende richtlijnen en verordeningen te herzien en te beoordelen, en verslag moet uitbrengen over haar bevindingen;

N.

overwegende dat het Parlement met de vaststelling van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie extra invloed heeft verworven op de wetgevingsagenda die de Commissie elk jaar in haar werkprogramma (WPC) voorstelt;

O.

overwegende dat het Parlement na de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon op begrotingsgebied een echte medewetgever is geworden en de verantwoordelijkheid heeft om de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting;

P.

overwegende dat het Parlement na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn invloed heeft uitgebreid op het toezicht op het externe beleid van de EU, doordat het de bevoegdheid is toegekend om goedkeuring te verlenen aan de sluiting van internationale overeenkomsten en derhalve het recht heeft in iedere fase van de onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten door de Commissie onmiddellijk en volledig te worden geïnformeerd (artikel 218 VWEU, artikel 50 VEU);

Q.

overwegende dat de transparantie en de betrokkenheid van het Parlement tijdens de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk over zijn uittreding uit de Europese Unie exemplarisch te noemen zijn;

R.

overwegende dat ten aanzien van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen de omvang van het toetsingsrecht van het Parlement sterk verschilt; overwegende dat het Parlement ten aanzien van een gedelegeerde handeling het recht heeft een veto uit te spreken en/of de delegatie in te trekken, maar dat zijn betrokkenheid in het geval van uitvoeringshandelingen veel minder groot is;

S.

overwegende dat de huidige institutionele structuur van de Unie en het ontbreken van een precieze definitie van de uitvoerende macht in de Verdragen het concept van de uitvoerende macht van de EU complex maken en leiden tot versnippering op Europees, nationaal en regionaal niveau;

T.

overwegende dat nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale en regionale parlementen, in overeenstemming met hun respectieve constitutionele bevoegdheden en met artikel 10, lid 2, VEU, cruciaal is om de kwestie van parlementaire controle van uitvoerende taken bij de tenuitvoerlegging van Europese wetgeving aan te pakken;

U.

overwegende dat de transparantie van en de grote betrokkenheid van het Parlement bij de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk een positieve impact hebben gehad op de uitkomst ervan, doordat een klimaat van vertrouwen en eenheid is ontstaan, en daarom als inspiratie moeten dienen voor toekomstige internationale onderhandelingspraktijken;

Belangrijkste conclusies

1.

herinnert eraan dat controle van EU-organen een van de belangrijkste taken is van het Europees Parlement en dat de verantwoording die de Commissie moet afleggen aan het Parlement een basisbeginsel vormt van het functioneren van de EU en van de interne democratische controle;

2.

is van mening dat het Parlement niet volledig gebruikmaakt van alle instrumenten voor de politieke controle op de uitvoerende macht, om verschillende redenen, sommige inherent aan de institutionele structuur van de Unie en andere bijvoorbeeld het gevolg van de veranderende interinstitutionele dynamiek, die de toepassing van een aantal instrumenten lastig maken of niet doeltreffend genoeg;

3.

erkent het potentieel en de geslaagde uitvoering van het lijsttrekkersproces waarbij alle Europese burgers een rechtstreekse stem hebben in de keuze van de voorzitter van de Commissie, door te stemmen op een lijst die wordt aangevoerd door hun voorkeurskandidaat; is daarom groot voorstander van de voortzetting van deze praktijk tijdens toekomstige Europese verkiezingen en moedigt alle politieke krachten aan om aan dit proces deel te nemen;

4.

herinnert eraan dat de sterkere politieke band tussen het Parlement en de Commissie als gevolg van het lijsttrekkersproces niet mag leiden tot minder streng parlementair toezicht op de Commissie;

5.

herinnert eraan dat de in de Verdragen vastgelegde drempel voor een motie van afkeuring is bedoeld om het doeltreffende gebruik van dit instrument voor ernstige zaken te bewaren; onderkent dat in de meeste parlementaire democratieën de mogelijkheid om een motie van afkeuring in te dienen meestal een afschrikkende werking heeft; stelt niettemin voor om in de context van een toekomstige verdragswijziging de mogelijkheden voor een afgewogen verlaging van de drempel te onderzoeken, met behoud van het door de Verdragen beoogde institutionele evenwicht;

6.

wijst erop dat de politisering van de Commissie een rechtstreeks gevolg is van de in het Verdrag van Lissabon aangebrachte wijzigingen; merkt op dat deze wijzigingen geen bepalingen behelsden die het mogelijk maken om afzonderlijke commissarissen ter verantwoording te roepen;

7.

betreurt het ten zeerste dat de Commissie tijdens de benoemingsprocedure van de secretaris-generaal, zoals gesteld door de Ombudsman, “de desbetreffende regels noch naar de letter noch naar de geest heeft nageleefd”;

8.

wijst erop dat de Verdragen geen duidelijke definitie geven van de uitvoerende macht van de EU en dat de op de verschillende beleidsterreinen verantwoordelijke instellingen van elkaar verschillen, afhankelijk van de vraag of zij worden geacht uitvoering te geven aan gedeelde of exclusieve bevoegdheden van de Unie;

9.

is van mening dat het nodig is een daadwerkelijk wetgevingssysteem met twee kamers tot stand te brengen met de Raad en het Parlement, waarbij de Commissie de uitvoerende macht vormt;

10.

wijst erop dat de rol van het Parlement in het toezicht op de uitvoerende macht wordt aangevuld met soortgelijke bevoegdheden van de nationale parlementen ten aanzien van hun eigen uitvoerende macht, bij de behandeling van Europese aangelegenheden; is van mening dat deze verantwoordingsplicht de hoeksteen vormt van de rol van nationale parlementen in de Europese Unie;

11.

is van mening dat de uitoefening van de controle over de uitvoerende macht door het Parlement overeenkomstig artikel 14 VEU moeilijk, zo niet soms onmogelijk, is gemaakt door het ontbreken van een duidelijke catalogus van bevoegdheden en beleid van de Unie en door de meerlagige toewijzing van bevoegdheden aan de uitvoerende macht op Europees, nationaal en regionaal niveau;

12.

herinnert eraan dat de Verdragen geen wetgevende taken of een initiatiefrecht inzake wetgeving toekennen aan de Europese Raad; is bezorgd over het feit dat de Europese Raad de afgelopen jaren, in strijd met de geest en de letter van de Verdragen, een aantal belangrijke politieke besluiten heeft genomen buiten het kader van de Verdragen om, en daarmee feitelijk die besluiten aan het toezicht van het Parlement onttrekt en de democratische verantwoordingsplicht ondermijnt die essentieel is voor dergelijk Europese beleid;

13.

herinnert eraan dat in het kader van de jaarlijkse begrotings- en kwijtingsprocedure het Verdrag in aanzienlijke politieke controlebevoegdheden voor het Parlement voorziet;

14.

herinnert eraan dat de kwijting een jaarlijkse politieke procedure is die waarborgt dat democratische controle achteraf wordt uitgeoefend op de wijze waarop de Commissie de begroting van de Europese Unie met gebruikmaking van haar eigen bevoegdheden en in samenwerking met de lidstaten uitvoert;

15.

wijst erop dat de kwijtingsprocedure een krachtig instrument is gebleken met gevolgen voor de positieve ontwikkeling van het begrotingsstelsel van de EU, het financieel beheer, de samenstelling van de agenda en de wijze waarop het EU-beleid wordt geformuleerd en uitgevoerd, en tegelijkertijd de politieke invloed die het Parlement kan uitoefenen heeft versterkt;

16.

wijst erop dat in artikel 318 VWEU een nieuw instrument wordt toegevoegd aan het instrumentarium van de kwijting: evaluatie van de financiën van de Unie aan de hand van de bereikte resultaten;

17.

stelt bezorgd vast dat er geen werkelijke juridische sanctie toegepast kan worden indien het Parlement besluit de Commissie geen kwijting te verlenen; benadrukt evenwel dat een weigering om kwijting te verlenen een sterk politiek signaal afgeeft, aangezien dit betekent dat het Parlement niet voldoende vertrouwen heeft in de verantwoording door de Commissie, en dat de Commissie dus op een dergelijke weigering moet reageren en specifieke vervolgmaatregelen moet nemen om de situatie te verbeteren;

18.

betreurt het dat door een gebrek aan loyale samenwerking van de Raad het niet mogelijk is om via de institutionele praktijk van kwijting voor de uitvoering van de begroting in het Parlement de begroting van de Raad te controleren en dat die toestand van een ernstig tekortschieten getuigt in de nakoming van de verplichtingen van het Verdrag dat bepaalt dat het Parlement de begroting van de hele Unie controleert;

19.

stelt voor, met het oog op uitbreiding van de controlebevoegdheid van het Parlement tot de volledige begroting van de Unie, om onderhandelingen te openen tussen de Raad, de Commissie en het Parlement opdat het recht op toegang van het Parlement tot de informatie over de uitvoering van de begroting van de Raad, hetzij rechtstreeks hetzij via de Commissie, wordt gewaarborgd, de Raad antwoordt op de schriftelijke vragen van het Parlement en aanwezig is op de hoorzittingen en debatten over de uitvoering van zijn begroting; is van mening dat als deze onderhandelingen mislukken, het Parlement alleen kwijting moet geven aan de Commissie en in die globale kwijting aparte resoluties moet opnemen voor de verschillende instellingen, organen en agentschappen van de Unie en er zo voor moet zorgen dat geen enkel onderdeel van de Europese begroting zonder passende controle wordt uitgevoerd;

20.

herinnert eraan dat de instellingen hun toezegging nog niet gestand hebben gedaan om criteria vast te stellen voor de afbakening van het gebruik van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, hoewel het IIA over beter wetgeven de procedure van gedelegeerde handelingen transparanter heeft gemaakt;

21.

herinnert eraan dat de Commissie het Parlement overeenkomstig artikel 247 van het Financieel Reglement uiterlijk op 31 juli van het volgende begrotingsjaar een geïntegreerde reeks financiële en verantwoordingsverslagen overlegt, bestaande uit met name de definitieve geconsolideerde rekeningen, het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag en de evaluatie van de financiën van de Unie op basis van de bereikte resultaten, als bedoeld in artikel 318 VWEU; dringt erop aan dat het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag een beoordeling omvat van alle preventieve en corrigerende maatregelen die zijn genomen tegen financiering die onderhevig is aan corruptie of belangenconflicten;

Aanbevelingen

22.

stelt dat de instrumenten om de Commissie ter verantwoording te roepen en die voor sturend toezicht, moeten worden gecombineerd om de doeltreffendheid van deze instrumenten te maximaliseren;

23.

dringt erop aan dat de wetgevende bevoegdheden van het Parlement en zijn rechten als toezichthouder worden gewaarborgd, geconsolideerd en versterkt, onder meer door interinstitutionele akkoorden en door het gebruik van de overeenkomstige rechtsgrondslag door de Commissie;

24.

acht het noodzakelijk dat het Parlement zijn werkmethoden herziet om zijn politieke controle over de Commissie te versterken;

25.

dringt er bij de Commissie op aan meer rekening te houden met de wetgevingsinitiatieven van het Parlement op grond van artikel 225 VWEU; verzoekt de volgende voorzitter van de Commissie dit doel na te streven en ontvangt in dit verband graag verklaringen van de Spitzenkandidaten; wenst dat meer initiatieven resulteren in wetgevingsvoorstellen; wijst erop dat, overeenkomstig artikel 10 van het IIA over beter wetgeven, de Commissie verplicht is de verzoeken om voorstellen voor Uniehandelingen onmiddellijk en uitgebreid te onderzoeken;

26.

prijst de Commissie voor de positieve follow-up die zij heeft gegeven aan de aanbevelingen in de resolutie van het Parlement van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon;

27.

is van mening dat, hoewel het Parlement op grond van de huidige Verdragen geen formeel initiatiefrecht inzake wetgeving heeft, serieus moet worden nagedacht over de mogelijkheid van toekenning van het initiatiefrecht inzake wetgeving in het kader van een toekomstige verdragswijziging;

28.

ijvert voor de uitwisseling van beste praktijken van parlementair toezicht tussen nationale parlementen, zoals het houden van regelmatige debatten tussen de respectieve ministers en de gespecialiseerde commissies in de nationale parlementen voor en na de vergaderingen van de Raad, en met leden van de Europese Commissie binnen een geschikt kader en passend tijdsbestek, evenals vergaderingen van het Europees Parlement met nationale parlementen; pleit voor de totstandkoming van reguliere uitwisselingen van ambtenaren van instellingen en fractiemedewerkers tussen de administratieve diensten van het Europees Parlement en de nationale parlementen, het Europees Comité van de Regio's en de regio's van de lidstaten die over wetgevende bevoegdheden beschikken;

29.

meent dat de instelling van een jaarlijkse Europese week leden van het Europees Parlement en commissarissen, met name vicevoorzitters die bevoegd zijn voor clusters, in staat zou stellen de Europese agenda ten overstaan van alle nationale parlementen te bespreken en toe te lichten, samen met parlementsleden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; wijst erop dat dit initiatief de democratische verantwoordingsplicht van de Commissie overeenkomstig het Verdrag van Lissabon kan bevorderen;

30.

verzoekt het Parlement zijn capaciteit voor de controle van het ontwerp en de uitvoering van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen te versterken;

31.

is ingenomen met de huidige inspanningen van de drie instellingen om duidelijke criteria vast te leggen voor de afbakening van het gebruik van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen; dringt erop aan dat deze criteria zo spoedig mogelijk worden toegepast;

32.

moedigt de nationale parlementen en, in voorkomend geval, regionale parlementen, aan om hun capaciteit van toezicht op hun uitvoerende macht te vergroten bij besluiten of voorstellen tot regelgeving in verband met de uitvoering of delegatie van Europese wetgeving;

33.

acht het noodzakelijk om in een toekomstige wijziging van het Verdrag de instrumenten te verbeteren aan de hand waarvan individuele commissarissen gedurende hun gehele ambtstermijn door het Parlement ter verantwoording kunnen worden geroepen, daarbij voortbouwend op de bestaande, enigszins beperkte bepalingen in het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie;

34.

verzoekt de Commissie en de Raad, overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking, een politieke dialoog tot stand te brengen met betrekking tot het voorstel van het Parlement voor een verordening inzake het enquêterecht, teneinde het Parlement doeltreffende bevoegdheden toe te kennen om dit elementaire parlementaire instrument voor de controle op de uitvoerende macht, dat absoluut onontbeerlijk is in de parlementaire stelsels overal ter wereld, te kunnen toepassen;

35.

is overtuigd van het nut van parlementaire vragen als toezichtinstrument; acht het daarom noodzakelijk een grondige evaluatie uit te voeren van de kwaliteit van de antwoorden van de Commissie op de vragen van de leden, evenals van de hoeveelheid en kwaliteit van de door de leden gestelde vragen;

36.

beschouwt het vragenuur als een belangrijk onderdeel van de parlementaire controle op de uitvoerende macht; verzoekt de Conferentie van voorzitters het vragenuur op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen, overeenkomstig artikel 129 van het Reglement;

37.

verzoekt de Commissie nogmaals om haar administratieve procedure voor de benoeming van de secretaris-generaal, directeuren-generaal en directeuren te herzien, om ervoor te zorgen dat de beste kandidaten worden geselecteerd in een kader van maximale transparantie en gelijke kansen;

o

o o

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en het Europees Comité van de Regio's.

(1)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(2)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.

(3)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 89.

(4)  PB C 443 van 22.12.2017, blz. 39.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/28


P8_TA(2019)0079

Tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het institutionele kader van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in het institutionele kader van de EU (2017/2089(INI))

(2020/C 449/05)

Het Europees Parlement,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de artikelen 2, 3, 6, 7, 9, 10, 11, 21, 23 en 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 9, 10 11, 12, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 67, lid 1, 258, 263, 267 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie,

gezien de adviezen en de lijst met criteria voor de rechtsstaat van de Commissie van Venetië,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (1),

gezien zijn resolutie van 15 maart 2007 over de naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie: methodologie voor een systematische en grondige controle (2),

gezien zijn jaarlijkse resoluties over de situatie van de grondrechten in de EU,

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (3),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten (4),

gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (5),

gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6),

gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (7),

gezien de mededeling van de Commissie van 27 april 2005 getiteld “Naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie: methodologie voor een systematische en grondige controle” (COM(2005)0172),

gezien het verslag van de Commissie van 29 april 2009 over de praktische werking van de methodologie voor een systematische en grondige controle op de naleving van het Handvest van de grondrechten (COM(2009)0205),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld “Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (COM(2010)0573),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 6 mei 2011 over operationele richtsnoeren voor het in aanmerking nemen van grondrechten in effectbeoordelingen door de Commissie (SEC(2011)0567),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 getiteld “Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU — Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie van 25 juni 2012,

gezien de richtsnoeren van de Raad van 20 januari 2015 over methodologische stappen om de verenigbaarheid met de grondrechten in de voorbereidende instanties van de Raad te controleren,

gezien de richtsnoeren voor voorbereidende instanties van de Raad over verenigbaarheid met de grondrechten,

gezien het verslag van het voorzitterschap van de Raad van 13 mei 2016 van het seminar over de toepassing van het Handvest in nationaal beleid,

gezien de richtsnoeren van de Commissie van 19 mei 2015 voor de analyse van mensenrechteneffecten in het kader van effectbeoordelingen van handelsgerelateerde beleidsinitiatieven,

gezien de jaarverslagen van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten,

gezien de jaarlijkse colloquia van de Commissie over de grondrechten,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 20 september 2016 in de gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P, Ledra Advertising Ltd, e.a./Europese Commissie en Europese Centrale Bank (ECB) (8),

gezien het arrest van het HvJ-EU van 6 november 2018 in de gevoegde zaken C-569/16 en C-570/16, Stadt Wuppertal/Maria Elisabeth Bauer en Volker Willmeroth/Martina Broßonn (9),

gezien advies 2/13 van het Hvj-EU van 18 December 2014 over de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (10),

gezien advies 4/2018 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 24 september 2018 getiteld “Challenges and opportunities for the implementation of the Charter of Fundamental Rights”,

gezien de jaarlijkse verslagen over de grondrechten van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

gezien het handboek van het FRA van oktober 2018 getiteld “Applying the Charter of Fundamental Rights of the European Union in law and policymaking at national level — Guidance”,

gezien het instrumentarium van de Commissie voor betere regelgeving, in het bijzonder instrument nr. 28 “Grondrechten en mensenrechten”,

gezien artikel 38 van zijn Reglement,

gezien het advies van de secretaris-generaal van de Raad van Europa van 2 december 2016 inzake het initiatief van de Europese Unie om een Europese pijler van sociale rechten in het leven te roepen,

gezien het document over transparantie binnen de EU van de Nederlandse Cosac-delegatie van november 2017 getiteld “Opening up closed doors: Making the EU more transparent for its citizens”, en de brief van de Cosac-delegaties aan de EU-instellingen van 20 december 2017 inzake de transparantie van de politieke besluitvorming binnen de EU,

gezien de studies getiteld “The implementation of the Charter of Fundamental Rights in the EU institutional framework”, “The interpretation of Article 51 of the EU Charter of Fundamental Rights: the Dilemma of Stricter or Broader Application of the Charter to National Measures” en “The European Social Charter in the context of implementation of the EU Charter of Fundamental Rights”, gepubliceerd door het directoraat-generaal Intern Beleid op respectievelijk 22 november 2016, 15 februari 2016 en 12 januari 2016 (11),

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8-0051/2019),

A.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd) de status van primaire wetgeving heeft toegekend binnen het rechtskader van de EU, waardoor het dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen;

B.

overwegende dat er in dit verslag geen beoordeling wordt gegeven van elk afzonderlijk recht dat in het Handvest is opgenomen, maar de tenuitvoerlegging van het Handvest als instrument van primaire wetgeving wordt geanalyseerd;

C.

overwegende dat sociale bepalingen een cruciaal onderdeel vormen van het Handvest en van de juridische structuur van de Unie; overwegende dat het belangrijk is om in de hele Unie de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen en het belang van deze rechten te benadrukken;

D.

overwegende dat de grondrechten die in het Handvest worden erkend volgens het HvJ-EU een centrale plek innemen binnen de juridische structuur van de EU en dat eerbiediging ervan een absolute voorwaarde is voor de wettigheid van EU-handelingen;

E.

overwegende dat het Handvest, overeenkomstig de vereisten van de internationale mensenrechtenwetgeving en zijn artikel 51, zowel negatieve (niet-schending) als positieve (actieve bevordering) verplichtingen omvat, die in dezelfde mate moeten worden nageleefd om te waarborgen dat de bepalingen volledig operationeel zijn;

F.

overwegende dat in artikel 51 van het Handvest het toepassingsgebied van het Handvest wordt omschreven in termen van inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het rekening houden met de bevoegdheden van de lidstaten en van de Unie en inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld;

G.

overwegende dat in artikel 51, lid 2, van het Handvest wordt bepaald dat het Handvest het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uitbreidt dan de bevoegdheden van de Unie reiken, geen nieuwe bevoegdheden of taken voor de Unie schept, noch de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken wijzigt;

H.

overwegende dat de instellingen, organen en instanties van de Unie altijd zijn gebonden aan het Handvest, zelfs wanner zij buiten het rechtskader van de EU handelen;

I.

overwegende dat de bepalingen van het Handvest, op grond van artikel 51, alleen van toepassing zijn op lidstaten wanneer zij het Unierecht ten uitvoer leggen; overwegende dat de onzekere grenzen van een dergelijke vereiste het echter moeilijk maken om te bepalen of en hoe het Handvest concreet moet worden toegepast;

J.

overwegende dat het potentieel van de sociale en economische rechten die zijn opgenomen in het Handvest tot nu toe onvoldoende is benut; overwegende dat eerbiediging van de sociale rechten volgens het advies van de secretaris-generaal van de Raad van Europa niet alleen een ethische en juridische verplichting is, maar ook een economische noodzaak vormt;

K.

overwegende dat in artikel 6 VEU ook wordt benadrukt dat de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM, als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de Unie;

L.

overwegende dat artikel 151 VWEU verwijst naar de sociale grondrechten zoals vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest;

M.

overwegende dat in zijn studie van 22 november 2016 getiteld “The Implementation of the Charter of Fundamental Rights in the EU institutional framework” (12) (De tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten in het institutionele kader van de EU) onder meer de relevantie van het Handvest voor de activiteiten van de Commissie in het kader van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM-verdrag) en in de context van het Europees Semester wordt behandeld; overwegende dat er weinig aandacht wordt besteed aan de sociale rechten van het Handvest bij het economische bestuur van de Unie; overwegende dat deze rechten als ware grondrechten moeten worden beschouwd;

N.

overwegende dat de verbintenis in de Europese pijler van sociale rechten met betrekking tot het verwezenlijken van nieuwe en meer doeltreffende rechten voor burgers op het vlak van gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming en inclusie, de in het Handvest verankerde rechten verder versterkt;

O.

overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid een van de kernwaarden van de EU is dat in de EU-Verdragen en in het EU-Handvest is verankerd; overwegende dat het gendermainstreamingsbeginsel is neergelegd in artikel 8 VWEU, dat bepaalt dat de Unie er bij elk optreden naar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

P.

overwegende dat transparantie van de wetgevings- en besluitvormingsprocedures van de EU een uitvloeisel is van het recht op goed bestuur, zoals uiteengezet in artikel 41 van het Handvest, en een essentiële voorwaarde voor burgers om de tenuitvoerlegging van het Handvest door de EU-instellingen te beoordelen en er naar behoren toezicht op te houden;

Q.

overwegende dat de bevordering, door de instellingen, organen en instanties van de EU, van het brede spectrum rechten dat in het Handvest is opgenomen door de lidstaten en de instellingen en organen van de Unie — variërend van burgerlijke en politieke tot sociale en economische rechten en rechten van de derde generatie — een cruciale impuls zou geven aan de ontwikkeling van een Europese publieke sfeer en een tastbare expressie zou vormen van het concept van Europees burgerschap en van de participatieve dimensie van de EU die in de Verdragen is verankerd;

R.

overwegende dat het FRA een aantal aanbevelingen heeft opgesteld voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten in zijn adviezen getiteld “Improving access to remedy in the area of business and human rights at the EU level” (13) (Verbetering van de toegang tot rechtsmiddelen op het gebied van het bedrijfsleven en de mensenrechten op EU-niveau) en “Challenges and opportunities for the implementation of the Charter of Fundamental Rights” (14) (Uitdagingen en kansen voor de tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten);

S.

overwegende dat in artikel 24 van het Handvest de rechten van het kind zijn vastgelegd, waarbij de overheid en particuliere instellingen worden verplicht om de belangen van het kind voorop te stellen;

T.

overwegende dat in artikel 14 van het Handvest het recht van elk kind op vrij onderwijs wordt benadrukt;

Versterking van de integratie van het Handvest in de wetgevings- en besluitvormingsprocessen

1.

is er stellig van overtuigd dat de Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie (COM(2010)0573) een initiële inspanning na de inwerkingtreding van het Handvest was, maar dringend moet worden geactualiseerd; is ingenomen met de jaarlijkse verslagen over de toepassing van het Handvest door de Commissie, en verzoekt om een herziening van deze in 2010 opgestelde strategie, teneinde deze aan te passen aan de nieuwe uitdagingen en institutionele realiteit, met name na de brexit;

2.

erkent de verschillende belangrijke stappen die de EU-instellingen hebben genomen om het Handvest te integreren in het wetgevings- en besluitvormingsproces van de EU; merkt op dat de belangrijkste rol van het Handvest erin bestaat te waarborgen dat de EU-wetgeving volledig in overeenstemming is met de rechten en beginselen die in het Handvest zijn verankerd, en erkent de moeilijkheden bij het actief bevorderen en het waarborgen van hun verwezenlijking;

3.

onderstreept dat de in het Handvest verankerde grondrechten in alle voorstellen voor wetgeving van de Unie in acht moeten worden genomen;

4.

herinnert eraan dat de procedures die door de EU-instellingen zijn vastgesteld om de verenigbaarheid van wetgevingsvoorstellen met het Handvest te beoordelen, grotendeels van interne aard zijn; vraagt te voorzien in betere vormen van raadpleging, effectbeoordelingen, met inbegrip van specifieke gendereffectbeoordelingen, en juridische toetsing met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen op het gebied van grondrechten; roept de Commissie op een gestructureerde en gereguleerde samenwerking te bevorderen met mensenrechteninstanties als het FRA, het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), en de relevante instanties van de Raad van Europa en de Verenigde Naties, en maatschappelijke organisaties die actief zijn op dit gebied, telkens wanneer een wetgevingsdossier grondrechten potentieel bevordert of negatief beïnvloedt;

5.

roept de Commissie, de Raad en het Parlement op Verordening (EG) nr. 168/2007 te herzien zodat het FRA op eigen initiatief niet-bindende adviezen kan uitbrengen met betrekking tot ontwerpwetgeving van de EU en om systematische raadplegingen te bevorderen met het Agentschap;

6.

roept de Commissie, de andere EU-instellingen en de nationale en regionale overheden van de lidstaten op om het FRA te raadplegen wanneer er grondrechten in het geding zijn;

7.

onderkent de essentiële rol van het FRA bij de beoordeling van de naleving van het Handvest, en looft de werkzaamheden die het Agentschap heeft verricht; spoort het FRA ertoe aan om de EU-instellingen en de lidstaten te blijven adviseren en ondersteunen voor wat betreft de verbetering van het klimaat op het vlak van de grondrechten in de hele Unie; is ingenomen met de onlangs goedgekeurde strategie van het FRA voor de periode 2018-2022;

8.

neemt kennis van het interactieve online-instrument Clarity dat door het FRA is ontwikkeld om gemakkelijk te kunnen vaststellen wat de meest geschikte niet-rechterlijke instantie met een mensenrechtenmandaat is voor een bepaalde grondrechtenkwestie;

9.

verzoekt de Commissie te zorgen voor uitgebreide effectbeoordelingen door middel van een evenwichtige evaluatie van de economische, sociale en milieugevolgen en haar besluit te herzien om bij haar effectbeoordelingen de overwegingen over de grondrechten in de drie bestaande categorieën — economische, sociale en milieu-impact — in te delen, en twee specifieke categorieën “gevolgen voor de grondrechten” en “gendereffectbeoordeling” in het leven te roepen, teneinde te waarborgen dat alle aspecten van de grondrechten worden beoordeeld;

10.

verzoekt de Commissie op Unieniveau stelselmatig actie te ondernemen om de bepalingen van het Handvest te waarborgen en na te leven en ervoor te zorgen dat de Uniewetgeving wordt aangepast om rekening te houden met de juridische en jurisprudentiële ontwikkelingen van de internationale mensenrechtenwetgeving; herhaalt in dit verband zijn verzoek aan de Commissie om een voorstel in te dienen dat gevolg geeft aan de resolutie van het Parlement van 25 oktober 2016 betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (15), dat het mogelijk maakt om ontwikkelingen binnen de instellingen en organen van de EU en binnen de lidstaten waarvoor maatregelen moeten worden getroffen om de rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest te beschermen en eraan te voldoen, systematisch te screenen; stelt met name voor dat de in de criteria van Kopenhagen vervatte voorwaarden met betrekking tot de grondrechten niet één keer worden gebruikt als toetredingsvoorwaarden, maar dat de lidstaten op gezette tijden aan deze voorwaarden worden getoetst;

11.

merkt op dat de Ombudsman ook een relevante rol speelt bij het waarborgen van de eerbiediging van de grondrechten in het kader van het Handvest, niet alleen met betrekking tot artikel 41 betreffende het recht op behoorlijk bestuur zelf, maar ook rekening houdend met het feit dat een dergelijk goed bestuur van cruciaal belang is voor het waarborgen van andere grondrechten; herinnert aan het voorbeeldige werk van de Ombudsman op onder meer het gebied transparantie en vrijheid van informatie, alsook aan het speciaal verslag over Frontex (16) tijdens deze zittingsperiode dat met name betrekking heeft op het klachtenrecht van asielzoekers en migranten;

12.

beseft dat jurisprudentie gevolgen zal hebben voor het toepassingsgebied van het Handvest en dat hiermee rekening moet worden gehouden;

13.

roept de EU-wetgevers op de uitkomsten van het arrest van het Gerecht van 22 maart 2018 (zaak T-540/15) inzake toegang tot de documenten van de trialogen (17) te erkennen en ten uitvoer te leggen; houdt staande dat de EU-instellingen onderling moeten zorgen voor meer transparantie en ruimere toegang tot elkaars documenten, met het oog op een doelmatigere interinstitutionele samenwerking, met inbegrip van verantwoordingsplicht op het vlak van kwesties die te maken hebben met de grondrechten; dringt er bij de Raad op aan, in overeenstemming met de desbetreffende aanbevelingen van de Europese Ombudsman, aandacht te besteden aan de punten van zorg die zijn aangekaart met betrekking tot de transparantie van zijn besluitvormingsproces en de toegang tot documenten;

Het Handvest mainstreamen in het EU-beleid

14.

herinnert eraan dat de beleidsvorming van de EU gebaseerd is op de beginselen en doelstellingen die zijn uiteengezet in artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 VEU, en dat hierbij de vereisten die zijn verankerd in de bepalingen in titel II, deel I, van het VWEU, die algemeen van toepassing zijn, volledig moeten worden onderschreven en ten uitvoer moeten worden gelegd;

15.

dringt er bij de EU-instellingen op aan de toepassing van gendermainstreaming in alle activiteiten van de EU te versterken, om genderdiscriminatie te bestrijden en gendergelijkheid te bevorderen;

16.

herhaalt dat alle door de EU vastgestelde rechtshandelingen volledig in overeenstemming dienen te zijn met de bepalingen van het Handvest, waaronder de sociale bepalingen; benadrukt het belang dat er in het rechtskader dat het economisch en monetair beleid van de EU beheerst, uitdrukkelijk wordt verwezen naar het Handvest; benadrukt dat een beroep op intergouvernementele regelingen EU-instellingen niet vrijwaart van hun verplichtingen om de verenigbaarheid van dergelijke instrumenten met het EU-recht, waaronder het Handvest, te beoordelen;

17.

acht het van cruciaal belang dat de Unie resolute stappen zet om haar eigen toezeggingen wat betreft het waarborgen van alle rechten van het Handvest, waaronder sociale rechten, te versterken;

18.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het proces van het Europees semester, met inbegrip van de landenspecifieke aanbevelingen en de aanbevelingen in het kader van de jaarlijkse groeianalyse, in overeenstemming is met de normatieve componenten van de sociale rechten van het Handvest;

19.

steunt het opnemen van sterke en consistente grondrechtenclausules in de operationele teksten van de ontwerpverordeningen tot instelling van de EU-fondsen;

20.

roept de Commissie en de Raad op macro-economische besluiten te nemen met inachtneming van grondrechtenbeoordelingen en op basis van de volledige waaier aan civiele, politieke en sociale rechten die worden gewaarborgd door de Europese en internationale mensenrechteninstrumenten;

21.

moedigt de Commissie aan te onderzoeken welke stappen moeten worden ondernomen om de Europese Unie te laten toetreden tot het Europees Sociaal Handvest en hiervoor een tijdsschema voor te stellen;

22.

wijst er op dat het op grond van de in de Verdragen vastgelegde bevoegdheden in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om sociaal beleid te voeren en derhalve ervoor te zorgen dat de sociale bepalingen die in het Handvest zijn verankerd, doelmatig ten uitvoer worden gelegd en tot tastbare resultaten leiden; wijst echter nogmaals op zijn voorstel om, in het kader van een mogelijke herziening van de Verdragen, een sociaal protocol in de Verdragen te integreren teneinde de fundamentele sociale rechten met betrekking tot economische vrijheden te versterken;

23.

neemt nota van de feitelijk cruciale, maar informele rol van de Eurogroep in het economische bestuur van de eurozone en van de gevolgen die de besluiten van deze groep kunnen hebben op de beleidsvorming, zonder dat deze invloed wordt gecompenseerd door passende mechanismen van democratische verantwoording en rechterlijke controle; herinnert de leden daarvan aan hun horizontale verplichtingen uit hoofde van de artikelen 2 en 6 VEU en van het Handvest;

24.

verzoekt de Commissie en de Europese Centrale Bank om het Handvest volledig na te leven bij de vervulling van hun taken in het kader van het Europees Stabiliteitsmechanisme en de kredietverleningspraktijken hiervan, in het licht van de jurisprudentie van het HvJ-EU;

25.

herinnert eraan dat het optreden van de Unie op het internationale toneel moet worden geleid door de beginselen die zijn verankerd in artikel 21, lid 1, VEU; is ervan overtuigd dat volledige eerbiediging en bevordering van de bepalingen van het Handvest binnen de EU een benchmark vormt voor de beoordeling van de legitimiteit en geloofwaardigheid van het optreden van de Unie in haar internationale betrekkingen, onder meer in het kader van het uitbreidingsproces uit hoofde van artikel 49 VEU;

26.

wijst op de beperkte rechtsmacht van het HvJ-EU op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en waarschuwt voor een potentiële beperking van de rechten op een doeltreffende voorziening in rechte die zijn verankerd in het Handvest;

27.

herinnert de EU-instellingen aan hun verplichtingen inzake mensenrechten binnen het toepassingsgebied van het Handvest, ook op het gebied van het handelsbeleid; spoort de Commissie aan specifieke effectbeoordelingen inzake mensenrechten uit te voeren voordat er onderhandelingen over handelsovereenkomsten worden afgerond, onder verwijzing naar de richtsnoeren van de VN voor effectbeoordelingen inzake mensenrechten bij handels- en investeringsovereenkomsten;

28.

herinnert eraan dat zowel in de Verdragen als in het Handvest wordt verwezen naar de bescherming van nationale minderheden en discriminatie op grond van taal; dringt erop aan binnen de EU-instellingen concrete administratieve stappen te nemen om de nationale regeringen aan te moedigen duurzame oplossingen te vinden en de cultuur van taalverscheidenheid in hun lidstaat te bevorderen, ook buiten de officiële EU-talen;

29.

herinnert aan de in artikel 6 VEU vastgelegde verplichting om tot het EVRM toe te treden; verzoekt de Commissie de nodige stappen te nemen om uiteindelijk de juridische obstakels weg te nemen die afronding van het toetredingsproces in de weg staan, en een nieuwe overeenkomst voor de toetreding van de Unie tot het EVRM te presenteren die positieve oplossingen bevat voor de tekortkomingen die het HvJ-EU in advies 2/13 van 18 december 2014 heeft vastgesteld; is van mening dat de afronding nadere waarborgen zal bieden voor de bescherming van de grondrechten van burgers en ingezetenen van de Unie en een extra mechanisme zal verschaffen om mensenrechten af te dwingen, namelijk de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het EHRM met betrekking tot een schending van de mensenrechten die het gevolg is van het handelen of niet handelen van een EU-instelling of een lidstaat bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, als dit binnen het toepassingsgebied van het EVRM valt; wijst erop dat de jurisprudentie van het EHRM bijgevolg zal zorgen voor een bijkomende inbreng voor het huidige en toekomstige optreden van de EU met betrekking tot de eerbiediging en de bevordering van de fundamentele vrijheden op het vlak van burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, naast de jurisprudentie van het HvJ-EU op dit gebied;

30.

dringt erop aan de goedkeuring van de horizontale antidiscriminatierichtlijn (18) onverwijld af te ronden, teneinde meer grondrechten in de EU te waarborgen door middel van concrete EU-wetgeving;

Het Handvest en de EU-agentschappen

31.

benadrukt het potentieel dat bepaalde EU-agentschappen hebben om ondersteuning te bieden aan lidstaten bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van het Handvest, door regelmatig op te treden als een operationele schakel tussen de EU- en de nationale domeinen; wijst erop dat deze taak alleen effectief kan worden uitgevoerd door een volledige grondrechtenpraktijk te ontwikkelen binnen de agentschappen die actief zijn op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en/of wier activiteiten een impact kunnen hebben op de rechten en beginselen die voortvloeien uit het Handvest, waarbij rekening gehouden wordt met zowel de interne als externe dimensies van de bescherming en bevordering van grondrechten;

32.

roept de betrokken EU-agentschappen op meer werk te maken van de tenuitvoerlegging van de in het Handvest vastgelegde beginselen inzake gendergelijkheid, onder meer door ervoor te zorgen dat alle instellingen en agentschappen van de EU een beleid van nultolerantie voeren ten aanzien van alle vormen van seksueel geweld en fysieke of psychologische intimidatie; roept alle instellingen en agentschappen van de EU op om zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (19) volledig ten uitvoer te leggen,

33.

neemt nota van de uiteenlopende reeks beleidslijnen en instrumenten die door verschillende agentschappen is ontwikkeld om te voldoen aan hun fundamentele verplichtingen op het gebied van mensenrechten, die hebben geresulteerd in een variërende mate van uitvoering; benadrukt dat het noodzakelijk is de samenwerking tussen EU-agentschappen te verbeteren, gestructureerde dialogen op te zetten met onafhankelijke deskundigen op het gebied van mensenrechten en voort te bouwen op bestaande beste praktijken, om stappen te maken in de richting van een gemeenschappelijk en versterkt mensenrechtenkader;

34.

roept de EU-agentschappen die actief zijn op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en/of wier activiteiten een impact kunnen hebben op de rechten en beginselen die voortvloeien uit het Handvest internationale grondrechtenstrategieën vast te stellen en ervoor te zorgen dat hun personeel op alle niveaus regelmatig cursussen over grondrechten en het Handvest volgt;

35.

betreurt het dat in de oprichtingsverordeningen van veel EU-agentschappen niet expliciet wordt verwezen naar het Handvest; roept de medewetgevers op deze leemten, indien nodig, op te vullen bij de opstelling of herziening van verordeningen of besluiten tot oprichting van agentschappen en, met inachtneming van het mandaat en de specifieke kenmerken van elk individueel agentschap, te voorzien in aanvullende operationele mechanismen om de naleving van het Handvest te waarborgen;

De lidstaten ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van het Handvest op nationaal niveau

36.

herinnert eraan dat de EU- en nationale dimensies van het Handvest onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en elkaar aanvullen door te garanderen dat de bepalingen van het Handvest consequent worden toegepast binnen het hele rechtskader van de EU;

37.

wijst op het aanhoudende gebrek aan bekendheid met het Handvest, het toepassingsgebied en de mate van toepassing bij zowel degenen die erdoor worden beschermd als juridische en mensenrechtendeskundigen, en betreurt het dat er zo weinig actie wordt ondernomen op nationaal niveau om iets aan deze tekortkoming te doen;

38.

verzoekt de Commissie haar voorlichtingsactiviteiten met betrekking tot het Handvest te intensiveren, met volledige betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, en op het Handvest gerichte opleidingsmodules voor nationale rechters, rechtsbeoefenaars en ambtenaren te bevorderen en financieren, met als doel de kennis te vergroten van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel en procesrecht, het gebruik van de EU-instrumenten voor justitiële samenwerking, de relevante jurisprudentie van het HvJ-EU, het juridisch taalgebruik en vergelijkend recht; roept de Commissie verder op de lidstaten praktische richtsnoeren te verschaffen om hen te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van het Handvest op nationaal niveau; verzoekt de Commissie in dit kader volledige zichtbaarheid te geven aan het onlangs door het FRA gepubliceerde handboek “Applying the Charter of Fundamental Rights of the European Union in law and policymaking at national level”;

39.

moedigt de lidstaten aan regelmatig informatie en ervaringen uit te wisselen over het gebruik, de tenuitvoerlegging van en het toezicht op het Handvest, en de voorbeelden van optimale praktijken die al op nationaal niveau zijn ontwikkeld, te mainstreamen; moedigt de lidstaten aan hun procedureregels inzake juridische toetsing en effectbeoordelingen van wetsvoorstellen te herzien vanuit het perspectief van het Handvest; merkt op dat dergelijke procedures uitdrukkelijk moeten verwijzen naar het Handvest, zoals zij ook verwijzen naar nationale mensenrechteninstrumenten, zodat het risico dat het Handvest over het hoofd wordt gezien, tot een minimum wordt beperkt;

40.

wijst erop dat de lacunes in de omzetting en de correcte tenuitvoerlegging van het EU-recht in de lidstaten reële gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van de EU-grondrechten; herinnert in dit verband aan de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen, en herinnert eraan dat zij dus eindverantwoordelijke — of zelfs primair verantwoordelijke — is voor de bescherming van de grondrechten, zo nodig door middel van inbreukprocedures; roept in dit verband op tot meer vastberaden leiderschap bij het waarborgen van een adequate tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving;

Naar een consequentere uitlegging van het Handvest

41.

is ervan overtuigd dat de verschillende interpretaties van instellingen, organen en instanties van de EU en de lidstaten bij de toepassing van de bepalingen van het Handvest, afbreuk doen aan de meerwaarde die het Handvest kan bieden in de vorm van een reeks gemeenschappelijke minimumnormen van bescherming die horizontaal gelden voor alle institutionele spelers, al het beleid en alle activiteiten in het EU-domein;

42.

benadrukt dat de opneming van het Handvest in de primaire wetgeving van de EU, zonder de bevoegdheden van de Unie uit te breiden en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, zoals is vastgelegd in artikel 51 ervan, zorgt voor nieuwe verantwoordelijkheden voor de instellingen die belast zijn met besluitvorming en uitvoering, alsook voor de lidstaten in het kader van de nationale tenuitvoerlegging van de Europese regelgeving, en dat de bepalingen van het Handvest op deze manier rechtstreeks kunnen worden afgedwongen door Europese en nationale rechtbanken;

43.

moedigt de EU-instellingen en lidstaten aan een meer rechtlijnige toepassing van het Handvest in zijn geheel mogelijk te maken;

44.

betreurt het dat de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk tot op heden niet hebben beslist om af te zien van Protocol nr. 30 van de Verdragen;

o

o o

45.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 167.

(2)  PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 229.

(3)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.

(4)  PB C 242 van 10.7.2018, blz. 24.

(5)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 120.

(6)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(7)  PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(8)  ECLI:EU:C:2016:701.

(9)  ECLI:EU:C:2018:871.

(10)  ECLI:EU:C:2014:2454.

(11)  Studie getiteld “The implementation of the Charter of Fundamental Rights in the EU institutional framework”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsafdeling C, 22 november 2016; studie getiteld “The interpretation of Article 51 of the EU Charter of Fundamental Rights: the Dilemma of Stricter or Broader Application of the Charter to National Measures”, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsafdeling C, 15 februari 2016, en de studie getiteld “The European Social Charter in the context of implementation of the EU Charter of Fundamental Rights” van 12 januari 2016.

(12)  “The Implementation of the Charter of Fundamental Rights in the EU institutional framework”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling C — Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, 22 november 2016.

(13)  Advies FRA 1/2017, 10 april 2017.

(14)  Advies FRA 4/2018, 24 september 2018.

(15)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.

(16)  Resolutie van het Europees Parlement van 2 december 2015 over het speciaal verslag van de Europese Ombudsman betreffende het onderzoek op eigen initiatief naar Frontex (OI/5/2012/BEH-MHZ), PB C 399 van 24.11.2017, blz. 2.

(17)  Arrest van het Gerecht van 22 maart 2018, Emilio de Capitani tegen Europees Parlement, T-540/15, ECLI:EU:T:2018:167.

(18)  Voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426).

(19)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 192.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/37


P8_TA(2019)0081

Een alomvattend Europees industriebeleid inzake artificiële intelligentie en robotica

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake een alomvattend Europees industriebeleid inzake artificiële intelligentie en robotica (2018/2088(INI))

(2020/C 449/06)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica (1),

gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie (2),

gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen (3),

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over taalgelijkheid in het digitale tijdperk (4),

gezien het op 6 juni 2018 gepubliceerde voorstel van de Commissie voor de opstelling van het programma Digitaal Europa voor de periode 2021-2027 (COM(2018)0434),

gezien Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (5),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0019/2019),

A.

overwegende dat transparante, ethisch-ingebedde artificiële intelligentie (AI) en robotica het potentieel hebben om ons leven te verrijken en onze vermogens verder te ontwikkelen, zowel voor het individu als voor het algemeen belang;

B.

overwegende dat de ontwikkelingen op het gebied van AI in een snel tempo evolueren en AI al enkele jaren een rol speelt in ons dagelijks leven; overwegende dat AI en robotica innovatie stimuleren, wat tot nieuwe bedrijfsmodellen leidt, en dat zij een sleutelrol spelen in de transformatie van onze samenlevingen en de digitalisering van onze economieën in tal van sectoren, zoals industrie, gezondheidszorg, bouw en vervoer;

C.

overwegende dat de toenemende integratie van robotica in menselijke systemen vraagt om sterke beleidsrichtsnoeren over de wijze waarop de voordelen optimaal kunnen worden benut, de risico's voor de samenleving kunnen worden geminimaliseerd en artificiële intelligentie op een veilige en eerlijke manier kan worden ontwikkeld;

D.

overwegende dat artificiële intelligentie wereldwijd en in Europa tot de strategische technologieën voor de 21e eeuw behoort en voor een positieve verandering in de Europese economie waardoor innovatie, productiviteit, concurrentievermogen en welzijn kunnen worden gestimuleerd;

E.

overwegende dat ongeveer een kwart van alle industriële robots en de helft van alle professionele dienstenrobots in de wereld door Europese bedrijven worden geproduceerd en de EU dus al belangrijke troeven in handen heeft waarop zij haar Europees industriebeleid zou moeten baseren;

F.

overwegende dat AI en robotica het potentieel hebben diverse bedrijfstakken te veranderen, een efficiëntere productie tot stand te brengen en de industrie en Europese kmo's op mondiaal niveau concurrerender te maken; overwegende dat de beschikbaarheid van grootschalige datasets en test- en experimenteervoorzieningen van groot belang zijn voor de ontwikkeling van artificiële intelligentie;

G.

overwegende dat het met een gemeenschappelijke aanpak gemakkelijker zal worden AI-technologieën ten behoeve van de samenleving te ontwikkelen, terwijl zo ook wordt ingegaan op de uitdagingen die deze technologieën vormen, teneinde innovatie te bevorderen, de kwaliteit van op AI gebaseerde producten en diensten te verhogen, de vertrouwdheid van de consument met AI-technologieën en robotica te verbeteren, alsook zijn vertrouwen in deze technologieën, en de versnippering van de interne markt te voorkomen;

H.

overwegende dat het computingvermogen in de Unie op een toonaangevend niveau moet worden gehandhaafd, wat de EU-toeleveringsindustrie kansen moet bieden en moet zorgen voor grotere doeltreffendheid door de technologische ontwikkelingen om te zetten in vraaggerichte en applicatiegedreven producten en diensten, zodat zij ingang vinden in grootschalige, nieuwe toepassingen op basis van artificiële intelligentie;

I.

overwegende dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau dringend noodzakelijk is voor de EU om te kunnen concurreren met de enorme investeringen door derde landen, met name de VS en China;

J.

overwegende dat de Commissie zich er op 25 april 2018 (6) toe heeft verbonden een Europese aanpak van artificiële intelligentie voor te stellen door ontwerprichtsnoeren voor AI te ontwerpen in samenwerking met de belanghebbenden binnen de AI-alliantie, een groep van deskundigen op het gebied van artificiële intelligentie, teneinde toepassingen en bedrijven op basis van AI in Europa te stimuleren;

K.

overwegende dat de bestaande regels en processen geëvalueerd en indien nodig aangepast moeten worden om rekening te houden met artificiële intelligentie en robotica;

L.

overwegende dat het Europees kader voor AI gestoeld moet zijn op volledige eerbiediging van de mensenrechten als verankerd in het Handvest van de grondrechten, met name de beginselen van gegevensbescherming, privacy en veiligheid;

M.

overwegende dat artificiële intelligentie zo kan en moet worden ontwikkeld dat de waardigheid, autonomie en zelfbeschikking van het individu behouden blijven;

N.

overwegende dat het Parlement er in zijn resolutie van 16 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over civielrechtelijke regels inzake robotica bij de Commissie op heeft aangedrongen om te komen met een voorstel voor een samenhangend rechtskader voor de ontwikkeling van robotica, waaronder autonome systemen en slimme autonome robots;

O.

overwegende dat AI en robotica moeten worden ontwikkeld voor de samenleving in haar geheel; overwegende echter dat in 2017 plattelandsgebieden grotendeels uitgesloten zijn gebleven van de voordelen van AI, aangezien 8 % van de woningen geen toegang heeft tot een vast netwerk en 53 % niet kan profiteren van enige geavanceerde technologie (VDSL, Cable Docsis 3.0 of FTTP);

P.

overwegende dat voor de ontwikkeling van AI-diensten en -producten connectiviteit, vrij verkeer van gegevens en toegankelijkheid van gegevens binnen de EU vereist zijn; overwegende dat het gebruik van geavanceerde dataminingtechnieken in producten en diensten de kwaliteit van de besluitvorming, en dus de keuze van de consument, en de bedrijfsprestaties kan helpen verbeteren;

Q.

overwegende dat technologische ontwikkelingen op het gebied van slimme producten en diensten ten goede kunnen komen aan de kenniseconomie, die gebaseerd is op de kwantiteit, kwaliteit en toegankelijkheid van de beschikbare informatie, wat kan leiden tot een betere aanpassing aan de behoeften van de consument;

R.

overwegende dat cyberbeveiliging van vitaal belang is om ervoor te zorgen dat gegevens niet opzettelijk worden beschadigd of worden misbruikt om AI te laten functioneren op een manier die schadelijk is voor burgers of bedrijven, wat het vertrouwen van de industrie en de consument in AI zou ondermijnen; overwegende dat de ontwikkelingen in AI ertoe leiden dat er voor acties en besluiten steeds meer op deze systemen wordt gerekend, wat dan weer hoge niveaus van cyberweerbaarheid in de EU vergt om bescherming te bieden tegen lekken en fouten in de cyberbeveiliging;

S.

overwegende dat de tendens in de richting van automatisering van degenen die betrokken zijn bij de ontwikkeling en het in de handel brengen van AI-toepassingen vereist dat zij van meet af aan veiligheid en ethiek laten meewegen, en dat zij bereid zijn om wettelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de kwaliteit van de door hen geproduceerde technologie;

T.

overwegende dat het opzetten van een betrouwbaar ecosysteem voor de ontwikkeling van AI-technologie moet zijn gestoeld op gegevensbeleidsarchitectuur; overwegende dat dit de samenstelling behelst van programma's voor vlotte en vereenvoudigde gegevensverzameling en -beheer voor educatieve onderzoeksdoeleinden met het oog op de ontwikkeling van AI op tal van gebieden: de medische, financiële, biologische, energie-, industriële, chemische of de publieke sector; overwegende dat een gegevensgestuurd AI-ecosysteem kan bestaan uit pan-Europese initiatieven die worden opgezet aan de hand van open normen, en op basis van wederzijdse erkenning van certificaten en transparante regels inzake interoperabiliteit;

U.

overwegende dat het gebruik van AI op zich geen waarheid of eerlijkheid garandeert, aangezien er sprake kan zijn van subjectiviteit bij de verzameling van gegevens en de manier waarop het algoritme wordt geschreven, en kan voortvloeien uit subjectiviteit in de samenleving; overwegende dat subjectiviteit moet worden voorkomen door de kwaliteit van de gegevens, tezamen met het ontwerp van het algoritme en permanente herbeoordelingsprocessen;

V.

overwegende dat AI en robotica moeten worden ontwikkeld en toegepast middels een op de mens gerichte benadering met als doel mensen bij hun werk en thuis te ondersteunen en gevaarlijke taken van hen over te nemen; overwegende dat AI ook kan worden gebruikt om te voorkomen dat mensen gevaarlijk werk verrichten;

W.

overwegende dat verdere ontwikkeling en groter gebruik van geautomatiseerde en algoritmische besluitvorming onherroepelijk invloed heeft op de keuzes die een individu (een ondernemer of een internetgebruiker) en een bestuurlijke, gerechtelijke of andere publieke autoriteit maakt bij het nemen van een definitief besluit op het gebied van consumenten-, ondernemings- of administratieve zaken; overwegende dat veiligheidsmaatregelen en de mogelijkheid van controle en verificatie door mensen moeten worden ingebouwd in het proces van geautomatiseerde en algoritmische besluitvorming;

X.

overwegende dat automatisch leren ook uitdagingen meebrengt voor het waarborgen van non-discriminatie, een eerlijk proces, transparantie en begrijpelijkheid in besluitvormingsprocessen;

Y.

overwegende dat AI een essentieel instrument vormt voor het aanpakken van wereldwijde maatschappelijke uitdagingen en overwegende dat de lidstaten, derhalve, middels hun overheidsbeleid investeringen moeten bevorderen, middelen voor O&O moeten vrijmaken en belemmeringen voor de ontwikkeling en toepassing van AI moeten wegnemen;

Z.

overwegende dat commerciële platforms voor artificiële intelligentie de testfase hebben afgerond en zijn overgegaan op echte toepassingen op het gebied van gezondheid, milieu, energie en vervoer; overwegende dat technieken voor automatisch leren centraal staan in alle grote webplatforms en bigdatatoepassingen;

AA.

overwegende dat Europese onderzoekers en bedrijven betrokken zijn bij zeer uiteenlopende blockchaintoepassingen op gebieden als de toeleveringsketen, overheidsdiensten, financiën, het internet der dingen, gezondheidszorg, media, slimme steden, energie en vervoer; overwegende dat Europa een sterke speler is op blockchain-gerelateerde gebieden zoals AI; overwegende dat blockchaintechnologie een belangrijke rol kan spelen bij het verbeteren van Europese innovatie;

AB.

overwegende dat technologieën betreffende cyberbeveiliging, zoals digitale identiteiten, cryptografie of inbraakdetectie, en de toepassing daarvan op gebieden als financiën, industrie 4.0, energie, vervoer, gezondheidszorg en e-overheid, van essentieel belang zijn voor het waarborgen van de beveiliging en het vertrouwen op het gebied van online activiteiten en transacties door burgers, overheden en bedrijven;

AC.

overwegende dat tekst- en datamining als grondslag dient voor toepassingen op het gebied van AI en automatisch leren en van essentieel belang is voor kmo's en start-ups, omdat zij daarmee toegang hebben tot grote hoeveelheden gegevens om AI-algoritmes te trainen;

AD.

overwegende dat AI zeer energie-intensief zou kunnen blijken te zijn; overwegende dat het in het licht hiervan van belang is dat het gebruik van AI toeneemt met inachtneming van de huidige doelstellingen van de EU op het gebied van energie-efficiëntie en circulaire economie;

AE.

overwegende dat AI alle Europese talen volledig moet ondersteunen om alle Europeanen gelijke kansen te bieden om voordeel te halen uit moderne AI-ontwikkelingen binnen de meertalige Europese informatiemaatschappij;

AF.

overwegende dat, in de industrie en diensten die verband houden met hightech, artificiële intelligentie van cruciaal belang is om van Europa een “start-upcontinent” te maken dankzij het gebruik van de nieuwste technologieën om groei te genereren in Europa, met name op het gebied van gezondheidstechnologie, gezondheidszorgdiensten en -programma's, ontdekking van geneesmiddelen, robotica en robotgeassisteerde chirurgie, behandeling van chronische aandoeningen en medische beeldvorming en dossiers, en tevens om een duurzaam milieu en veilige voedselproductie te waarborgen; overwegende dat Europa momenteel een duidelijke achterstand heeft ten opzichte van Noord-Amerika en Azië voor wat betreft onderzoek en octrooien op het gebied van artificiële intelligentie;

AG.

overwegende dat de ontwikkeling van artificiële-intelligentietechnologieën kan helpen het leven van mensen met een chronische aandoening of een handicap te verbeteren en maatschappelijke uitdagingen, zoals de vergrijzing van onze bevolking, het hoofd te bieden door de nauwkeurigheid en doeltreffendheid van gezondheidstechnologie bij het verlenen van gezondheidszorg te vergroten;

AH.

overwegende dat artificiële intelligentie en robotica op vele manieren kunnen worden toegepast in de gezondheidszorg, zoals bij het beheren van medische dossiers en gegevens, het uitvoeren van repetitieve taken (het analyseren van testen, röntgenfoto's, CAT-scans, gegevensinvoer), de ontwikkeling van behandelingen, digitale consultaties (zoals medische consultaties gebaseerd op iemands persoonlijke medische voorgeschiedenis en algemene medische kennis), virtuele verplegers, medicatiebeheer, de ontwikkeling van geneesmiddelen, precisiegeneeskunde (waarbij op basis van informatie uit het DNA genetisch en genomisch onderzoek wordt gedaan naar mutaties en verschijnselen die kunnen wijzen op aandoeningen), het monitoren van de gezondheid, systeemanalyses in de gezondheidszorg enz.;

AI.

overwegende dat toegankelijkheid niet betekent dat er voor iedereen dezelfde diensten en voorzieningen zijn; overwegende dat de toegankelijkheid van artificiële intelligentie en robotica berust op inclusieve planning en inclusief ontwerp; overwegende dat de behoeften, wensen en ervaringen van de gebruikers het uitgangspunt moeten vormen voor het ontwerp;

AJ.

overwegende dat er grote ethische, psychologische en juridische bezorgdheid bestaat over de autonomie van robots, die duidelijk niet over menselijk inlevingsvermogen beschikken, en hun invloed op de relatie tussen arts en patiënt die tot op heden niet naar behoren aan de orde is gesteld op EU-niveau, met name ten aanzien van de bescherming van de persoonsgegevens van patiënten, aansprakelijkheid en de nieuwe economische en arbeidsbetrekkingen die hieruit voortvloeien; overwegende dat “autonomie” als zodanig alleen volledig kan worden toegeschreven aan de mens; overwegende dat er behoefte bestaat aan een robuust juridisch en ethisch kader voor artificiële intelligentie;

AK.

overwegende dat de aanwending van artificiële intelligentie juist op het gebied van de gezondheid altijd moet zijn gebaseerd op het verantwoordelijkheidsbeginsel “mens bedient machine”;

1.    Een samenleving die wordt ondersteund door artificiële intelligentie en robotica

1.1.   Werk in het tijdperk van artificiële intelligentie en robotica

1.

benadrukt dat automatisering in combinatie met artificiële intelligentie de productiviteit en vervolgens de productie zal opvoeren; merkt op dat er net als bij vorige technologische revoluties sprake zal zijn van het verdwijnen van bepaalde banen maar ook van het ontstaan van nieuwe banen die levens en werkwijzen zullen transformeren; benadrukt dat toenemend gebruik van robotica en AI ook de blootstelling van mensen aan schadelijke en gevaarlijke stoffen zal verminderen en ertoe zal bijdragen dat er kwalitatief hoogwaardiger banen zullen worden gecreëerd en dat de productiviteit zal stijgen;

2.

dringt er bij de lidstaten op aan zich te richten op de omscholing van mensen die werkzaam zijn in de bedrijfstakken die het meest te maken hebben met de automatisering van taken; benadrukt dat nieuwe onderwijsprogramma's gericht moeten zijn op het ontwikkelen van de vaardigheden van werknemers zodat ze kunnen profiteren van de nieuwe baanmogelijkheden die ontstaan dankzij AI; moedigt aan programma's te ontwikkelen voor digitale geletterdheid op scholen, leerlingplaatsen te ontwikkelen en prioriteiten te stellen op het gebied van beroepsopleiding om werknemers te helpen zich aan te passen aan de technologische veranderingen;

3.

beveelt aan dat de lidstaten samen met actoren in de particuliere sector de risico's identificeren en strategieën ontwikkelen om ervoor te zorgen dat relevante om- en bijscholingsprogramma's worden opgezet; onderstreept dat bedrijven zelf moeten investeren in training en omscholing van het bestaande personeelsbestand om aan hun behoeften tegemoet te komen;

4.

benadrukt dat de ontwikkeling van robotica in de EU grote gevolgen zal hebben voor de arbeidsverhoudingen; is van mening dat deze gevolgen op evenwichtige wijze moeten worden aangepakt teneinde de herindustrialisering te bevorderen en ook werknemers van de productiviteitsgroei te laten profiteren;

5.

merkt op dat in het huidige industriële landschap een delicaat evenwicht bestaat tussen eigenaren en werknemers; wijst erop dat de ontwikkelingen qua implementatie van AI in de industrie moeten plaatsvinden in breed overleg met de sociale partners, aangezien de mogelijke verschuiving in het aantal mensen dat in de industrie werkzaam is om proactief beleid vraagt om werknemers te helpen zich aan te passen aan de nieuwe eisen en ervoor te zorgen dat de voordelen breed worden gedeeld; meent dat arbeidsmarktbeleid, socialezekerheidsregelingen en belastingheffing hiertoe moeten worden geherevalueerd en opnieuw moeten worden ontworpen;

6.

dringt er bij de lidstaten op aan belemmeringen voor integratie op de arbeidsmarkt, zoals overmatige kwalificaties, aan te pakken;

7.

is van mening dat digitale geletterdheid een van de belangrijkste factoren is voor de toekomstige ontwikkeling van AI en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan opleidings- en omscholingsstrategieën inzake digitale vaardigheden te ontwikkelen; merkt op dat digitale geletterdheid tot brede en inclusieve participatie in oplossingen voor de data-economie kan bijdragen en communicatie en samenwerking met alle belanghebbenden kan vergemakkelijken;

8.

is van mening dat, aangezien burgers van alle leeftijden zullen worden beïnvloed, onderwijsprogramma's moeten worden aangepast, onder andere door de opstelling van nieuwe leertrajecten en de toepassing van nieuwe technologieën; benadrukt dat onderwijsaspecten naar behoren moeten worden aangepakt; acht het met name belangrijk dat in het onderwijs, van de eerste schooljaren tot scholing in het kader van een leven lang leren, de ontwikkeling van digitale vaardigheden, waaronder programmeren, deel uitmaakt van het lesprogramma;

1.2.   Kwaadaardig gebruik van artificiële intelligentie en grondrechten

9.

benadrukt dat kwaadaardige of onachtzame toepassingen van AI de digitale veiligheid en de fysieke en openbare veiligheid in gevaar kunnen brengen, aangezien AI gebruikt kan worden voor grootschalige, gerichte en uiterst efficiënte aanvallen op de diensten van de informatiemaatschappij en daaraan gekoppelde toestellen, alsook voor desinformatiecampagnes, en in het algemeen om het recht van individuen op zelfbeschikking aan te tasten; benadrukt dat kwaadaardige of onachtzame toepassingen van AI ook risico's met zich mee brengen voor de democratie en de grondrechten;

10.

verzoekt de Commissie een kader voor te stellen dat praktijken van manipulatie van de perceptie bestraft wanneer gepersonaliseerde inhoud of nieuwsmateriaal tot negatieve gevoelens en vertekening van de perceptie van de werkelijkheid leidt met eventuele negatieve gevolgen als resultaat (bijvoorbeeld verkiezingsuitslagen of vertekende percepties van sociale kwesties zoals migratie);

11.

benadrukt dat het belangrijk is verstorende ontwikkelingen in en omtrent de ontwikkeling van AI te herkennen, te identificeren en te monitoren; moedigt het onderzoek naar AI aan om zich ook te richten op de detectie van per ongeluk of kwaadaardig beschadigde AI en robotica;

12.

dringt er bij de Commissie op aan kennis te nemen van de maatschappelijke uitdagingen die praktijken ten aanzien van het classificeren van burgers meebrengen; is van oordeel dat burgers niet mogen worden gediscrimineerd op grond van hun rangorde en het recht moeten hebben op “een nieuwe kans”;

13.

uit grote bezorgdheid over het gebruik van AI-toepassingen, zoals gezichts- en spraakherkenning, in programma's voor “emotionele bewaking”, d.w.z. de monitoring van de geestesgesteldheid van werknemers en burgers ter vergroting van de productiviteit en ter behoud van de sociale stabiliteit, soms gekoppeld met systemen voor “sociaal krediet”, zoals die bijvoorbeeld reeds in China zijn ingevoerd; benadrukt dat dergelijke programma's intrinsiek in strijd zijn met Europese waarden en normen ter bescherming van de rechten en vrijheden van individuen;

2.    Het technologische pad op weg naar artificiële intelligentie en robotica

2.1.   Onderzoek en ontwikkeling

14.

herinnert eraan dat Europa beschikt over een toonaangevende AI-onderzoeksgemeenschap, die 32 % van de AI-onderzoeksinstellingen in de wereld vertegenwoordigt;

15.

is verheugd over het voorstel van de Commissie over het programma Digitaal Europa en de voor artificiële intelligentie bestemde begroting van 2,5 miljard EUR alsook de verhoogde financiering in het kader van Horizon 2020; begrijpt het belang van EU-financiering ter aanvulling op onderzoeksbegrotingen van lidstaten en de industrie voor AI, en de behoefte aan samenwerking tussen publieke, private en EU-onderzoeksprogramma's;

16.

ondersteunt de operationele doelstellingen van het programma Digitaal Europa voor de opbouw en versterking van kerncapaciteiten inzake artificiële intelligentie in de Unie om deze toegankelijk te maken voor alle bedrijven en overheidsinstanties, en voor de versterking en koppeling van bestaande test- en experimenteervoorzieningen op het gebied van AI in de lidstaten;

17.

moedigt lidstaten aan multistakeholderspartnerschappen te ontwikkelen met de industrie en onderzoeksinstellingen, alsmede met AI-kenniscentra;

18.

benadrukt dat AI-onderzoek niet alleen moet investeren in AI-technologie en innovatie-ontwikkelingen maar ook in AI-gerelateerde sociale, ethische en aansprakelijkheidsgebieden; meent dat elk AI-model over ingebouwde ethiek moet beschikken;

19.

moedigt vooruitgang ten gunste van de samenleving en het milieu aan, maar benadrukt dat onderzoek naar AI en daaraan verwante activiteiten verricht moeten worden in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel en de grondrechten; benadrukt dat iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, verspreiding en toepassing van AI de menselijke waardigheid in acht moet nemen en moet eerbiedigen, alsook de zelfbeschikking en het welzijn — zowel fysiek als psychologisch — van het individu en de samenleving in haar geheel, moet anticiperen op mogelijke gevolgen voor de veiligheid, en de nodige voorzorgen moet nemen in verhouding tot het beschermingsniveau, met inbegrip van de snelle bekendmaking van factoren die de bevolking of het milieu in gevaar kunnen brengen;

20.

benadrukt dat een concurrerende onderzoeksomgeving ook essentieel is voor de ontwikkeling van artificiële intelligentie; wijst op het belang van de ondersteuning van excellent onderzoek — waaronder fundamentele wetenschap en projecten met een hoog risico en een hoge opbrengst — en het bevorderen van een Europese onderzoeksruimte met aantrekkelijke voorwaarden voor financiering, mobiliteit en toegang tot infrastructuur en technologie in de gehele Unie, gestoeld op een beginsel van openheid ten opzichte van derde landen en expertise van buiten de Unie, mits de EU-cyberveiligheid niet wordt ondermijnd;

21.

onderstreept dat EU-onderzoekers nog steeds aanzienlijk minder verdienen dan hun collega's in de VS en China en dat dit zoals bekend de belangrijkste reden is waarom zij Europa verlaten; roept de Commissie en de lidstaten op om zich te richten op het aantrekken van toptalent voor Europese bedrijven en dringt er bij de lidstaten op aan aantrekkelijke voorwaarden te creëren;

22.

benadrukt dat Europa het nieuwe FET-vlaggenschipinitiatief (7) moet wijden aan kunstmatige intelligentie met bijzondere nadruk op een op de mens gerichte benadering en taaltechnologieën;

23.

meent dat door artificiële intelligentie, automatisch leren en de forse stappen voorwaarts op het gebied van gegevensbeschikbaarheid en cloud computing weer nieuwe onderzoeksinitiatieven worden aangezwengeld, die bedoeld zijn om meer inzicht te krijgen in biologie op moleculair en cellulair niveau, de ontwikkeling van medische behandelingen te sturen en gegevensstromen te analyseren met als doel dreigingen voor de gezondheid op te sporen, uitbraken van ziekte te voorspellen en patiënten te adviseren; merkt op dat datamining- en datanavigatietechnieken kunnen worden ingezet om hiaten in de zorg, risico's, trends en patronen vast te stellen;

24.

benadrukt dat, wanneer risico's een onvermijdelijk en integraal onderdeel van AI-onderzoek vormen, degelijke risicobeoordelings- en beheerprotocollen ontwikkeld en nageleefd moeten worden, rekening houdend met het feit dat het risico op schade niet groter mag zijn dan het risico dat men in het gewone leven ondervindt (d.w.z. dat personen niet aan grotere of bijkomende risico's mogen worden blootgesteld dan die welke zij in hun normale bestaan tegenkomen);

2.2.   Investeringen

25.

wijst erop dat er meer geïnvesteerd moet worden op dit gebied om concurrerend te kunnen blijven; is van mening dat de meeste investeringen en innovaties op dit vlak weliswaar afkomstig zijn van particuliere bedrijven, maar dat ook de lidstaten en de Commissie moeten worden aangespoord om te blijven investeren in onderzoek in deze sector en om hun ontwikkelingsprioriteiten uiteen te zetten; is ingenomen met het InvestEU-voorstel en andere publiek-private partnerschappen die particuliere financiering zullen bevorderen; pleit voor de coördinatie van particuliere en overheidsinvesteringen zodat de ontwikkelingen doelgericht kunnen plaatsvinden;

26.

benadrukt dat investeringen in AI die een aanzienlijke mate van onzekerheid kunnen hebben, moeten worden aangevuld met EU-financiering, bijvoorbeeld van de Europese Investeringsbank (EIB), het Europees Investeringsfonds (EIF) of via de regelingen van InvestEU en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), die hulp kunnen bieden bij het delen van risico's;

27.

dringt er bij de Commissie op aan geen EU-financiering voor gewapende AI toe te staan; dringt er bij de Commissie op aan bedrijven die AI-bewustzijn onderzoeken en ontwikkelen van EU-financiering uit te sluiten;

28.

beveelt de Commissie aan ervoor te zorgen dat de intellectuele eigendom van met EU-financiering verricht onderzoek in de EU en bij Europese universiteiten blijft;

2.3.   Innovatie, maatschappelijke acceptatie en verantwoordelijkheid

29.

merkt op dat alle belangrijke technologische ontwikkelingen een overgangsperiode vereisten waarin een groot deel van de samenleving een beter inzicht moest krijgen in de technologie en deze tot onderdeel van het dagelijks leven moest maken;

30.

merkt op dat de toekomst van deze technologie afhangt van maatschappelijke acceptatie en dat er meer nadruk moet worden gelegd op het op adequate wijze overbrengen van de voordelen ervan om de kennis over de technologie en de toepassingen daarvan te vergroten; merkt verder op dat als de maatschappij niet wordt geïnformeerd over AI-technologieën, er minder animo zal zijn voor innovatie in deze sector;

31.

is van mening dat publieke acceptatie afhangt van de wijze waarop het publiek wordt geïnformeerd over de kansen, uitdagingen en ontwikkelingen van artificiële intelligentie; beveelt de lidstaten en de Commissie aan om te zorgen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot geloofwaardige informatie over de belangrijkste zorgen ten aanzien van AI en robotica, zoals privacy, veiligheid en transparantie van besluitvorming;

32.

is ingenomen met het gebruik van de regelgevings- “proeftuinen” om in samenwerking met de regelgevende instanties innovatieve nieuwe ideeën in te voeren, waarbij van meet af aan waarborgen worden ingebouwd in de technologie, zodat de introductie op de markt soepeler zal verlopen; benadrukt dat voor AI bestemde regulerende “proeftuinen” moeten worden ingevoerd om het veilige en effectieve gebruik van in een reële omgeving toegepaste AI-technologieën te testen;

33.

merkt op dat voor een grotere maatschappelijke acceptatie van artificiële intelligentie waarborgen nodig zijn dat de gebruikte systemen veilig en beveiligd zijn;

34.

merkt op dat artificiële intelligentie en taaltechnologie kunnen voorzien in belangrijke toepassingen ter bevordering van de eenheid van de Unie in haar verscheidenheid: geautomatiseerde vertaling, gesprekspartners en persoonlijke assistenten, interfaces voor gesproken taal voor robots en het internet der dingen, slimme analyses, geautomatiseerde identificatie van onlinepropaganda, nepnieuws, haatzaaiende uitlatingen enz.;

2.4.   Gunstige omstandigheden: connectiviteit, toegankelijkheid van gegevens en high-performance computing, en cloudinfrastructuur

35.

benadrukt dat de integratie van robotica en AI-technologie binnen de economie en de maatschappij digitale infrastructuur vereist voor alomtegenwoordige connectiviteit;

36.

benadrukt dat connectiviteit een absolute voorwaarde is indien Europa deel wil uitmaken van de gigabitmaatschappij en dat AI een duidelijk voorbeeld is van de exponentiële groei van de vraag naar hoogwaardige, snelle, veilige en wijdverbreide connectiviteit; is van mening dat de Unie en de lidstaten maatregelen moeten blijven bevorderen om investeringen in en het gebruik van netwerken met een zeer grote capaciteit in de EU te stimuleren;

37.

onderstreept dat een snelle, veilige en beveiligde ontwikkeling van 5G van wezenlijk belang is om te waarborgen dat de Unie alle vruchten kan plukken van AI en deze kan beschermen tegen cyberaanvallen, met het oog op het vernieuwen en ontwikkelen van bedrijfstakken en diensten, die de ruggengraat van de Europese economie vormen, en om het ontstaan van nieuwe diensten, productie en markten te ondersteunen, hetgeen essentieel is voor het veiligstellen van nieuwe banen en een hoog werkgelegenheidsniveau;

38.

wijst erop dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede en bruikbare gegevens essentieel is voor echt concurrentievermogen in de AI-sector, en verzoekt de overheidsinstanties methoden aan te reiken om gegevens te produceren, te delen en te controleren door publieke gegevens een zaak van algemeen belang te maken, terwijl persoonlijke en gevoelige gegevens worden beschermd;

39.

benadrukt het belang van de kwaliteit van gegevens voor “deep learning”; merkt op dat het gebruik van laagwaardige, achterhaalde, onvolledige of incorrecte gegevens kan leiden tot slechte voorspellingen en discriminatie en vooroordelen;

40.

gelooft dat met de nieuwe regels voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Unie steeds meer gegevens beschikbaar kunnen komen voor datagestuurde innovatie, waardoor het voor kmo's en startende ondernemingen gemakkelijker wordt om innovatieve AI-gebaseerde diensten te ontwikkelen en nieuwe markten te betreden, terwijl burgers en bedrijven kunnen profiteren van betere producten en diensten;

41.

merkt op dat AI de mogelijkheid biedt om efficiëntie, comfort en welzijn in tal van sectoren te vergroten indien de gevestigde industriële belanghebbenden met de AI-ontwikkelaars samenwerken; wijst er bovendien op dat een groot volume gegevens, die niet persoonlijk van aard zijn, momenteel in handen van belanghebbenden zijn en middels partnerschappen kunnen worden gebruikt om hun efficiëntie te vergroten; is van mening dat om dit concreet gestalte te geven, samenwerking tussen de gebruikers en ontwikkelaars van AI een eerste vereiste is;

42.

benadrukt het belang van de interoperabiliteit en de juistheid van de gegevens om zo te kunnen zorgen voor een hoge betrouwbaarheid en hoge veiligheidsnormen van de nieuwe technologieën;

43.

meent dat het succes van AI-toepassingen, afgestemd op gebruikers in de hele EU, vaak een uitgebreide kennis van lokale markten vergt alsook toegang tot en gebruik van adequate lokale gegevens voor training van datasets en tests en validering van systemen, met name in sectoren die verband houden met natuurlijke taalverwerking; vraagt de lidstaten de beschikbaarheid van kwalitatief goede, interoperabele en open gegevens in publieke en particuliere handen te bevorderen;

44.

wijst op de noodzaak te zorgen voor de grootst mogelijke samenhang met het beleid van de EU inzake big data;

45.

is ingenomen met maatregelen voor het vergemakkelijken en ondersteunen van de uitwisseling en het delen van gegevens over grenzen heen;

46.

merkt op dat de mogelijkheden van het delen van gegevens momenteel verre van optimaal benut worden en dat grote hoeveelheden gegevens onderbenut blijven;

47.

erkent dat er terughoudendheid bestaat om gegevens te delen en benadrukt dat actie nodig is om het delen van gegevens aan te moedigen; merkt op dat het gebrek aan gemeenschappelijke normen ook een grote rol speelt in het kunnen delen van gegevens;

48.

is ingenomen met verordeningen zoals de verordening inzake het vrije verkeer van gegevens en het belang ervan op gebieden zoals AI om effectievere en efficiëntere processen mogelijk te maken;

49.

erkent dat krachtigere op de markt gebaseerde stimulansen nodig zijn om de toegang tot en het delen van gegevens aan te moedigen; wijst op het risico dat openheid van gegevens vormt voor het investeren in gegevens in de eerste plaats;

50.

verzoekt om meer duidelijkheid over regels inzake eigendom van gegevens en de bestaande rechtskaders; merkt op dat onzekerheid ten aanzien van de regelgeving heeft geleid tot overdreven voorzichtige reacties van de industrie;

51.

wijst op het belang van Europese initiatieven op het gebied van cloud computing en high-performance computing, die de ontwikkeling van algoritmes voor deep learning en de verwerking van big data verder zullen bevorderen; is sterk van mening dat de infrastructuur open moet staan voor publieke en private entiteiten in zowel de Unie als daarbuiten en onder zo min mogelijk beperkende toegangscriteria moet vallen opdat deze initiatieven succesvol en relevant zijn voor de ontwikkeling van AI;

52.

is ingenomen met de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing; onderstreept dat supercomputing en gegevensinfrastructuur essentieel zijn voor het waarborgen van een concurrerend innovatie-ecosysteem voor de ontwikkeling van AI-technologieën en -toepassingen;

53.

benadrukt dat cloud computing een essentiële rol moet spelen in het stimuleren van het gebruik van AI; wijst erop dat particuliere bedrijven, overheidsinstellingen, onderzoeks- en academische instellingen en gebruikers dankzij toegang tot clouddiensten AI op een efficiënte en economisch haalbare wijze kunnen ontwikkelen en toepassen;

3.    Industriebeleid

54.

herinnert eraan dat AI en robotica weliswaar al lang worden toegepast in de industrie, maar dat er steeds meer vooruitgang wordt geboekt op dit gebied en dat dit zorgt voor ruime en diverse toepassingen in alle menselijke activiteiten; is van mening dat een regelgevingskader flexibiliteit moet omvatten die innovatie en de vrije ontwikkeling van nieuwe technologieën en toepassingen voor AI mogelijk maakt;

55.

onderstreept dat het identificeren van toepassingsgebieden en toepassingen voor AI het resultaat moet zijn van een ontwerpproces op grond van behoeften en geleid door beginselen die rekening houden met het beoogde resultaat en de beste manier om die te behalen, vanuit een economisch en sociale standpunt; is van mening dat het bestaan van duidelijk beleid in alle ontwikkelingsfasen tot een doelgerichte tenuitvoerlegging zal leiden en de risico's en keerzijden zal aanpakken;

56.

beveelt aan publiek-private partnerschappen aan te wenden en te bevorderen om oplossingen voor belangrijke uitdagingen te onderzoeken, zoals het opzetten van een gegevensecosysteem en het bevorderen van de toegang tot, het delen van alsook de doorstroom van gegevens terwijl de rechten van mensen op privacy worden beschermd;

57.

benadrukt dat een belangrijke uitdaging voor de toekomst van AI-systemen bij de wisselende kwaliteit van technologie voor de productie van software ligt en benadrukt derhalve dat de bouw en het gebruik van AI-systemen moeten worden gestandaardiseerd;

58.

neemt kennis van al het werk dat wereldwijd verzet wordt en onderkent dat er proactief met partners moet worden samengewerkt, met name op het niveau van de OESO en de G20, om invulling te geven aan de richting die deze bedrijfstak inslaat zodat de EU concurrerend kan blijven en gelijke toegang voor alle landen alsook het zo wijdverspreid mogelijk delen van de voordelen van de ontwikkeling van AI waarborgt;

59.

merkt bezorgd op dat een aantal niet-Europese bedrijven en entiteiten uit derde landen steeds meer gebruikmaken van op AI gebaseerde voorspellende modellen voor het verlenen van diensten en het onttrekken van de toegevoegde waarde op EU-markten, met name op lokaal niveau, en voor het controleren en mogelijk beïnvloeden van het politieke sentiment, met potentiële bedreigingen voor de technologische soevereiniteit van de burgers van de Unie als gevolg;

60.

benadrukt dat overheidssteun voor AI gericht moet zijn op die strategische sectoren waarin de EU-industrie de grootste kansen heeft om op mondiaal niveau een leidende rol te vervullen en een meerwaarde heeft voor het algemene publieke belang;

3.1.   Voornaamste sectoren.

3.1.1.   Publieke sector

61.

benadrukt dat er veel voordelen kunnen worden behaald met AI en robotica in de overheidssector, en pleit voor meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling om er een succes van te maken;

62.

benadrukt dat de lidstaten ook moeten investeren in onderwijs- en opleidingsprogramma's op het gebied van AI om werknemers in de overheidssector bij te staan bij het gebruik van AI en robotica; merkt op dat er ook voorlichtingscampagnes moeten worden opgezet voor burgers die gebruik zullen maken van door AI-systemen en robotica verstrekte overheidsdiensten om hun zorgen over het verlies van controle over hun persoonsgegevens weg te nemen en hun vertrouwen te winnen;

63.

benadrukt dat overheidsinformatie een buitengewone bron van gegevens vormt die kan bijdragen tot de snelle ontwikkeling en opzet van een nieuwe strategie voor het omarmen van nieuwe digitale technologieën, met name artificiële intelligentie;

64.

is van mening dat betrouwbare artificiële intelligentie de hervorming van het openbaar bestuur wat besluitvorming betreft in grote mate kan ondersteunen en overheidsdiensten aanzienlijk kan verbeteren en de meer wijdverspreide toepassing van AI in andere sectoren kan stimuleren;

65.

erkent het gebruik van automatisering van robotische processen en de impact ervan op het verbeteren van processen in overheidssectoren; wijst op de interoperabiliteit ervan met oude systemen;

66.

vraagt de lidstaten deze digitale transformatie te leiden door zichzelf als belangrijkste verantwoordelijke gebruikers en afnemers van AI-technologie op te stellen; benadrukt dat de lidstaten in deze context hun gegevensbeleid moeten aanpassen, waaronder de verzameling, het gebruik, de opslag of annotatie van openbare gegevens, om de toepassing van AI in alle overheidssectoren mogelijk te maken;

67.

benadrukt dat de bevolking betrokken moet worden in het AI-ontwikkelingsproces; verzoekt de Commissie daarom alle algoritmen, instrumenten of technologie die publiek gefinancierd of medegefinancierd worden als open bronnen te publiceren;

68.

is van mening dat AI een grote troef zal zijn voor de toepassing van het “once only”-beginsel, waardoor databanken en informatie uit verschillende bronnen worden gecombineerd en zodoende de interactie tussen burgers en overheidsdiensten wordt vergemakkelijkt;

69.

verzoekt de Commissie te garanderen dat burgers worden beschermd tegen AI-besluitvormingssystemen op grond van rangorde in overheidsdiensten, vergelijkbaar met de systemen die in China gepland staan te worden gebruik;

3.1.2.   Gezondheidszorg

70.

benadrukt dat menselijk contact een cruciaal aspect is van menselijke zorg;

71.

stelt vast dat AI en robotica een mogelijke meerwaarde kunnen bieden in de zorg nu de levensverwachting stijgt, bijvoorbeeld door artsen en verpleegkundigen in staat te stellen tijd te besteden aan hoogwaardige activiteiten (bijv. interactie met patiënten);

72.

wijst op de impact die AI al heeft gehad op welzijn, preventie, diagnoses, onderzoek en het grote potentieel ervan voor het ontwerpen van zorg op maat; is van mening dat dit uiteindelijk resulteert in een duurzamer, efficiënter en meer op resultaten gebaseerd gezondheidszorgecosysteem;

73.

merkt op dat als AI wordt gecombineerd met een menselijke diagnose het foutenpercentage significant lager ligt dan in het geval van menselijke artsen alleen (8);

74.

benadrukt dat het gebruik van gegevens in de gezondheidssector zorgvuldig bewaakt moet worden, dat een ethisch gebruik van gegevens gewaarborgd moet worden en dat het gebruik van gegevens op generlei wijze een belemmering mag vormen voor de toegang tot sociale bescherming of sociale verzekering;

75.

is van oordeel dat dragers van medische implantaten die gebruikmaken van artificiële intelligentie het recht moeten hebben om de broncode van het implantaat te inspecteren en te wijzigen;

76.

wijst erop dat het gebruik van “big data” in de gezondheidszorg speciale aandacht verdient zodat de mogelijkheden ervan, zoals verbetering van de gezondheid van individuele patiënten en van de werking van de gezondheidsstelsels van de lidstaten, optimaal worden benut, terwijl tegelijkertijd de ethische normen en de privacy en veiligheid van burgers onverlet blijven;

77.

benadrukt echter dat het bestaande systeem voor de goedkeuring van medische hulpmiddelen mogelijk niet geschikt is voor artificiële-intelligentietechnologieën; verzoekt de Commissie de vooruitgang op het gebied van deze technologieën op de voet te volgen en zo nodig wijzigingen in het regelgevingskader voor te stellen, om zo een duidelijke verdeling vast te stellen van de wettelijke aansprakelijkheid tussen respectievelijk de gebruiker (arts/gezondheidsmedewerker), de fabrikant van het technologische hulpmiddel en de zorginstelling die de behandeling aanbiedt; benadrukt dat het vraagstuk van wettelijke aansprakelijkheid voor schade van groot belang is met betrekking tot het gebruik van artificiële intelligentie in de gezondheidszorg; benadrukt dat daarom vermeden moet worden dat gebruikers zich verplicht zien altijd in te stemmen met de diagnostische oplossing of behandeling die door een technologisch hulpmiddel wordt voorgesteld, uit angst wettelijk aansprakelijk te worden gesteld als hun professionele en deskundige oordeel leidt tot conclusies die ook maar ten dele afwijken;

78.

verzoekt de lidstaten en de Commissie meer middelen uit te trekken voor gezondheidsgerelateerde artificiële-intelligentietechnologieën in de particuliere en overheidssector; is in dit verband ingenomen met de verklaring van samenwerking die 24 EU-lidstaten en Noorwegen hebben ondertekend om de impact van investeringen in AI op Europees niveau te vergroten; verzoekt de lidstaten en de Commissie te overwegen of de opleidingsprogramma's voor medisch en zorgpersoneel moeten worden bijgewerkt en op Europees niveau moeten worden gestandaardiseerd om te zorgen voor een hoge mate van expertise en gelijke omstandigheden in de verschillende lidstaten met betrekking tot kennis over en gebruik van de meest geavanceerde technologische hulpmiddelen op het gebied van robotgestuurde chirurgie, biogeneeskunde en medische beeldvorming met behulp van AI.

79.

verzoekt de Commissie te werken aan strategieën en beleidsmaatregelen die de EU als wereldleider kunnen neerzetten in de groeiende sector van de gezondheidszorgtechnologie, terwijl wordt gewaarborgd dat patiënten toegang hebben tot consequente en effectieve medische zorg;

80.

beseft dat betere diagnostiek miljoenen levens kan redden, aangezien volgens de Wereldgezondheidsorganisatie 89 % van de vroegtijdige sterfgevallen in Europa veroorzaakt wordt door niet-overdraagbare ziekten;

81.

wijst op de bijdrage die AI en robotica leveren aan innovatie op het gebied van preventieve, klinische en revalidatiepraktijken en -technieken in de gezondheidssector, met speciale verwijzing naar de voordelen die deze technologieën voor patiënten met een handicap hebben opgeleverd;

82.

constateert dat het toegenomen gebruik van sensoren in de robotica de reikwijdte van de zorgverlening heeft vergroot met het oog op meer gepersonaliseerde behandeling en diensten, en patiënten de mogelijkheid biedt zorg op afstand te ontvangen terwijl er ook meer relevante gegevens kunnen worden gegenereerd;

83.

erkent dat volgens de Eurobarometer-enquête van mei 2017 (9) de Europese burgers nog steeds moeite hebben met het idee dat robots worden ingezet voor hun dagelijkse gezondheidszorg; verzoekt de Commissie en de lidstaten strategieën en communicatiecampagnes te ontwikkelen om de voordelen van het dagelijks gebruik van robots onder de aandacht te brengen; neemt met name kennis van de ambitie van de robotstrategie van Japan;

3.1.3.   Energie

84.

merkt op dat AI energieleveranciers in staat stelt over te stappen van preventief naar voorspellend onderhoud van activa en op efficiëntere wijze energie te produceren door de betrouwbaarheid te verbeteren, met name voor hernieuwbare energiebronnen, en door de meest efficiënte locaties voor nieuwe installaties in kaart te brengen en dus voor een beter beheer van vraag en respons;

85.

erkent dat nauwkeurigere, door AI geproduceerde gegevens over het potentieel van de productie van hernieuwbare energie zullen leiden tot een grotere investeringszekerheid voor bedrijven en individuen, waardoor de energietransitie naar hernieuwbare energiebronnen sneller plaatsvindt en aan de langetermijnstrategie van de Unie voor een klimaatneutrale economie wordt bijgedragen;

86.

merkt op dat oplossingen met sensoren al worden gebruikt om het energieverbruik in huizen in goede banen te leiden en dat dit aanzienlijke energie- en geldelijke besparingen heeft opgeleverd;

87.

is ingenomen met het potentieel van AI wat betreft het modelleren, identificeren en verzachten van de impact van menselijke activiteiten op het klimaat; wijst erop dat hoewel een grotere mate van digitalisering ook nieuwe energiebehoeften met zich meebrengt, dit ook kan zorgen voor efficiëntie in tot dusver energie-intensieve sectoren en een beter begrip van processen, en dus tot de verbetering ervan;

88.

benadrukt dat met een meer gedigitaliseerde energiesector energienetwerken groter worden en meer worden blootgesteld aan cyberbedreigingen; verzoekt de lidstaten en de Commissie de digitale transformatie van de energiesector gepaard te laten gaan met maatregelen — zoals artificiële intelligentie — ter verbetering van cyberbeveiliging;

3.1.4.   Vervoer

89.

is ingenomen dat onze vervoersverbindingen dankzij AI en robotica enorm verbeterd kunnen worden met de invoering van autonome treinen en motorvoertuigen; roept op tot meer onderzoek en investeringen op dit vlak om de veilige en doeltreffende ontwikkeling te garanderen; onderstreept de enorme kansen voor zowel grotere technologische bedrijven als kmo’s;

90.

merkt op dat door menselijke fouten in de vervoerssector terug te dringen, het systeem potentieel efficiënter kan worden, met minder ongelukken, dankzij duidelijkere beoordelingen en de voorspellende aard van de technologie, minder vertragingen, dankzij de mogelijkheid om verkeerspatronen in kaart te brengen en diensten volgens schema aan te bieden, en meer besparingen, met minder fouten van bestuurders en beter gestroomlijnde interne processen;

91.

merkt op dat vanwege de gangbaarheid van zelfrijdende voertuigen in de toekomst risico's voor gegevensbescherming en technische defecten ontstaan en de aansprakelijkheid zal verschuiven van de bestuurder naar het voertuig, waardoor verzekeringsmaatschappijen erover moeten nadenken hoe zij risico in hun verzekeringen opnemen;

92.

merkt op dat spraakcommunicatie steeds meer wordt gebruikt in de interactie met voertuigen en vervoerssystemen, maar dat die alleen beschikbaar is voor een handvol Europese talen, waardoor er dus voor moet worden gezorgd dat alle Europeanen gebruik kunnen maken van deze mogelijkheden in hun moedertaal;

3.1.5.   Landbouw en de voedselketen

93.

merkt op dat AI als katalysator kan werken op de verstorende transformatie van het huidige voedselsysteem tot een meer divers, veerkrachtig, regionaal aangepast en gezond model voor de toekomst;

94.

wijst op de rol die AI kan spelen bij de inspanningen om voedselzekerheidskwesties aan te pakken, hongersnood en uitbraken van door voedsel overgedragen ziekten te voorspellen, voedselverspilling en -afval te beperken, en duurzaam beheer van land, water en andere ecologische bronnen die cruciaal zijn voor de gezondheid van het ecosysteem, te verbeteren;

95.

benadrukt dat AI kan worden ingezet op kritieke punten in de waardeketen van het voedselsysteem — van productie tot consumptie — en ons beter in staat kan stellen de wijze waarop wij voedsel produceren, verwerken en kopen aan de hand van informatie over ruimtelijke ordening, ingrijpend te veranderen;

96.

merkt op dat AI kan bijdragen tot efficiënter beheer van hulpbronnen en productiemiddelen om afval na de oogst te helpen verminderen en keuzes van de consument te beïnvloeden;

97.

merkt op dat AI in de vorm van precisielandbouw het potentieel heeft de productie van voedsel op het landbouwbedrijf zelf alsook breder landbeheer op disruptieve wijze te veranderen door ruimtelijke ordening te verbeteren, veranderingen in landgebruik te voorspellen en de gezondheid van gewassen te bewaken terwijl de voorspelling van extreme weersomstandigheden kan worden veranderd;

98.

merkt op dat AI het aanbod van grondstoffen, de bestrijding van plagen en het beheer van landbouwbedrijven ingrijpend kan veranderen, landbouwpraktijken kan beïnvloeden, de manier kan veranderen waarop verzekeringsproducten worden aangeboden, en toekomstige hongersnood en ernstige acute ondervoeding kan helpen voorspellen en voorkomen;

99.

merkt op dat AI kan leiden tot betere besluiten over de wijze van beheer van landbouwsystemen en de ontwikkeling van systemen voor beslissingsondersteuning en aanbeveling kan stimuleren door de efficiëntie en gezondheid van landbouwbedrijven te verbeteren;

3.1.6.   Cyberbeveiliging

100.

merkt op dat cyberbeveiliging een belangrijk aspect van AI is, met name gezien de uitdagingen ten aanzien van transparantie van AI op hoog niveau; is van mening dat het technologische perspectief, inclusief controle van de broncode en vereisten voor transparantie en verantwoordingsplicht, moet worden aangevuld met een institutionele benadering die de uitdagingen van de invoering van in andere landen ontwikkelde AI in de interne markt van de EU aanpakt;

101.

dringt daarom aan op een snelle tenuitvoerlegging van de cyberbeveiligingsverordening; wijst erop dat de opzet van EU-certificeringsregelingen een robuustere ontwikkeling en toepassing van veilige AI- en roboticasystemen moet waarborgen;

102.

is van mening dat AI zowel een bedreiging voor de cyberbeveiliging als het instrument ter bestrijding van cyberaanvallen kan zijn; meent dat het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) een actieplan over cyberbeveiliging op het gebied van AI moet opstellen dat aan AI gerelateerde bedreigingen en zwakke punten kan beoordelen en aanpakken;

103.

wijst op het belang van het versterken van de industriële basis als strategisch aspect van de ontwikkeling van veilige AI; benadrukt dat Europa met het oog op een ambitieus niveau van cyberbeveiliging gegevensbescherming en betrouwbare ICT-diensten in haar technologische onafhankelijkheid moet investeren; wijst erop dat de EU dringend haar eigen infrastructuur, datacenters, cloudsystemen en componenten zoals grafische processors en chipproductie moet ontwikkelen;

104.

merkt op dat aangezien AI zich verder ontwikkelt en hackers steeds geavanceerder worden, krachtige cyberbeveiligingsoplossingen absoluut noodzakelijk zullen zijn;

105.

erkent dat de implementatie van AI-oplossingen wat betreft cyberbeveiliging de voorspelling, voorkoming en vermindering van bedreigingen mogelijk zal maken;

106.

benadrukt dat hoewel AI zal kunnen zorgen voor een groter bereik voor de opsporing van bedreigingen, de menselijke interpretatie van die bedreigingen is vereist om na te gaan of deze echt zijn;

107.

verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar het gebruik van op blockchain gebaseerde cyberbeveiligingstoepassingen ter verbetering van de weerbaarheid, betrouwbaarheid en robuustheid van AI-infrastructuur aan de hand van modellen van gegevenscodering zonder tussenkomst; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de mogelijkheid burgers te belonen voor hun gegevens aan de hand van tokens;

108.

verzoekt de Commissie capaciteiten van de EU op het gebied van cyberbeveiliging te versterken door inspanningen in heel Europa verder te bundelen en te coördineren;

3.1.7.   Kmo's

109.

erkent het belang van kmo's voor het succes van AI; is verheugd over het initiatief van de Commissie om een AI-on-demandplatform op te richten dat technologieoverdracht zal stimuleren en de groei van start-ups en kmo's zal bewerkstelligen; verzoekt de Commissie digitale-innovatiehubs voor AI te bevorderen die niet tot het ontstaan van aanvullende administratieve niveaus leiden, maar zijn gericht op het bespoedigen van investeringen in projecten die hun efficiëntie hebben bewezen;

110.

merkt op dat de kosten voor investeringen in AI tot grote belemmeringen voor de markttoegang van kmo's leiden; erkent dat het wijdverspreide gebruik van AI door consumenten de risico's van deze investeringen voor kmo's zou wegnemen;

111.

benadrukt dat het gebruik van AI door kmo's evenzeer als het gebruik ervan door consumenten moet worden bevorderd;

112.

wijst op het belang van gerichte maatregelen om ervoor te zorgen dat kmo’s en start-ups AI-technologieën kunnen toepassen en er voordeel uit kunnen halen; meent dat effectbeoordelingen van de gevolgen van nieuwe EU-wetgeving inzake de technologische ontwikkeling van AI verplicht moeten worden gesteld en dat dergelijke effectbeoordelingen ook op nationaal niveau moeten worden overwogen;

113.

onderstreept dat AI mogelijkheden kan bieden voor kmo's maar ook de hefboomwerking van grote pioniergebruikers en ontwikkelaars vergroot; wijst erop dat er, vanuit het oogpunt van mededinging, voor gezorgd moet worden dat nieuwe verstoringen zorgvuldig worden geëvalueerd en aangepakt;

4.    Juridisch kader voor artificiële intelligentie en robotica

114.

roept de Commissie op om, ter bevordering van een regelgevingskader dat gunstig is voor de ontwikkeling van AI en in overeenstemming met het beginsel van betere regelgeving, de huidige wetgeving regelmatig opnieuw te evalueren om ervoor te zorgen dat deze geschikt is voor het doel van AI, met inachtneming van de fundamentele waarden van de EU, en ernaar te streven nieuwe voorstellen te wijzigen of te vervangen wanneer blijkt dat dit niet het geval is;

115.

is ingenomen met de oprichting van op AI gebaseerde participatieplatforms waardoor burgers op succesvolle wijze kunnen worden gehoord en interactie kunnen hebben met regeringen door voorstellen voor te leggen, onder andere door middel van participatiebegrotingen en andere instrumenten van directe democratie; benadrukt dat bottom-upprojecten burgerparticipatie kunnen bevorderen en mensen kunnen helpen om op een meer effectieve en democratische wijze weloverwogen beslissingen te nemen;

116.

merkt op dat AI een begrip is dat een breed scala van producten en toepassingen behelst, van automatisering, algoritmes en kleinschalige artificiële intelligentie tot algemene artificiële intelligentie; is van mening dat alomvattende wet- of regelgeving inzake AI voorzichtig dient te worden benaderd, aangezien sectorale regelgeving kan voorzien in beleid dat voldoende algemeen is maar ook afgestemd op het niveau waarop zij van betekenis is voor de industriële sector;

117.

benadrukt dat het beleidskader aldus ontworpen moet worden dat de ontwikkeling van alle vormen van AI wordt gestimuleerd en niet alleen de ontwikkeling van systemen voor “deep learning”, waarvoor enorme hoeveelheden gegevens nodig zijn;

4.1.   Een interne markt voor artificiële intelligentie

118.

onderstreept het belang van het beginsel van wederzijdse erkenning bij het grensoverschrijdende gebruik van slimme goederen, met inbegrip van robots en roboticasystemen; herinnert eraan dat, indien nodig, tests, certificering en productveiligheid ervoor moeten zorgen dat bepaalde goederen veilig zijn qua ontwerp en standaardinstellingen; wijst er in dit verband op dat ook moet worden gewerkt aan de ethische aspecten van AI;

119.

benadrukt dat EU-wetgeving die verband houdt met de tenuitvoerlegging van de strategie voor de interne markt de belemmeringen voor de toepassing van AI moet wegnemen; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of het nodig is het beleidskader en het regelgevingskader te actualiseren om een Europese interne markt voor AI tot stand te brengen;

120.

erkent dat robotica en AI-technologie steeds meer worden gebruikt in zelfrijdende voertuigen, zoals zelfrijdende auto's en civiele drones; stelt vast dat sommige lidstaten al wetgeving op dit gebied uitvaardigen of zulks overwegen, wat kan leiden tot een lappendeken van nationale wetten waardoor de ontwikkeling van zelfrijdende voertuigen belemmerd wordt; dringt daarom aan op één enkel pakket van EU-regels waarin het juiste evenwicht wordt gevonden tussen de belangen van en de potentiële risico's voor gebruikers, bedrijven en andere betrokken partijen, en waarmee tegelijk overregulering inzake robotica en AI-systemen wordt voorkomen;

121.

dringt er bij de lidstaten op aan hun beroepsopleidings- en onderwijsstelsels te moderniseren teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang en ontwikkelingen op het gebied van AI, in overeenstemming met de richtlijn betreffende een evenredigheidsbeoordeling (10) en de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (11), en om de professionele diensten van de EU in de komende decennia wereldwijd concurrerend te maken;

122.

benadrukt dat AI wordt toegepast in diverse sectoren waar standaardisering van groot belang is, zoals slimme productie, robotica, autonome voertuigen, virtuele realiteit, gezondheidszorg en gegevensanalyse, en is van mening dat de standaardisering van AI op EU-niveau innovatie zal bevorderen en een hoog niveau van consumentenbescherming zal garanderen; erkent dat er wel tal van normen bestaan op het gebied van veiligheid, betrouwbaarheid, interoperabiliteit en beveiliging, maar dat verdere bevordering en ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor robotica en AI noodzakelijk is en een van de prioriteiten van de Unie moet zijn; roept de Commissie op om, in samenwerking met de EU-normalisatie-instellingen, proactief te blijven samenwerken met internationale normalisatie-instellingen om de normen op dit gebied te verbeteren;

123.

herinnert eraan dat veel beleidsaspecten die relevant zijn voor op AI-gebaseerde diensten, met inbegrip van regels inzake consumentenbescherming en beleid inzake ethiek en aansprakelijkheid, bestreken worden door het bestaande regelgevingskader voor diensten, namelijk de dienstenrichtlijn (12), de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de richtlijn inzake elektronische handel (13); onderstreept in dit verband dat de mens altijd de eindverantwoordelijkheid moet dragen voor de besluitvorming, met name voor professionele diensten zoals de medische, juridische en boekhoudkundige beroepen; is van mening dat moet worden nagedacht over de vraag of toezicht door een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar noodzakelijk is om legitieme doelstellingen van algemeen belang te beschermen en diensten van hoge kwaliteit te leveren;

124.

erkent het belang van betere digitale diensten, zoals virtuele assistenten, chatbots en virtuele agenten, die een ongekende operationele efficiëntie opleveren, maar stelt ook met nadruk dat er een mensgerichte en marktgestuurde AI moet worden ontwikkeld om betere en betrouwbaardere beslissingen te kunnen nemen, gezien de limieten van de autonomie van AI en robotica;

4.2.   Persoonsgegevens en privacy

125.

benadrukt dat een hoog niveau van veiligheid, beveiliging en privacy moet worden gewaarborgd met betrekking tot de gegevens die worden gebruikt voor de communicatie tussen mensen en robots en artificiële intelligentie; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom om de beginselen van ingebouwde beveiliging en privacy in hun beleid inzake robotica en artificiële intelligentie te integreren;

126.

wijst er nogmaals op dat het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten en in artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, van toepassing zijn op alle gebieden van robotica en artificiële intelligentie en dat het rechtskader van de Unie op het gebied van gegevensbescherming ten volle moet worden nageleefd; wijst erop dat ontwerpers van roboticasystemen en artificiële intelligentie gehouden zijn producten zodanig te ontwikkelen dat zij veilig en betrouwbaar zijn en geschikt voor het beoogde doel en procedures voor gegevensverwerking volgen die stroken met de bestaande wetgeving en met de beginselen van vertrouwelijkheid, anonimiteit, eerlijke behandeling en eerlijke rechtsbedeling;

127.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat Unie-wetgeving over artificiële intelligentie maatregelen en regels bevat die rekening houden met de snelle technologische evolutie op dit gebied om ervoor te zorgen dat Unie-wetgeving niet achterblijft bij de curve van technologische ontwikkeling en toepassing; benadrukt dat dergelijke wetgeving in overeenstemming moet zijn met de voorschriften inzake privacy en gegevensbescherming; dringt aan op herziening van regels, beginselen en criteria inzake het gebruik van camera's en sensoren in robotsystemen en met betrekking tot artificiële-intelligentiesystemen overeenkomstig het rechtskader van de Unie voor gegevensbescherming;

128.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elk EU-regelgevingskader inzake artificiële intelligentie de privacy en vertrouwelijkheid van communicatie en de bescherming van persoonsgegevens waarborgt, met inbegrip van de beginselen van rechtmatigheid, eerlijkheid en transparantie, gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen, doelbinding, opslagbeperking, nauwkeurigheid en gegevensminimalisatie, overeenkomstig de gegevensbeschermingswetgeving van de Unie;

129.

benadrukt dat het recht op privacy te allen tijde moet worden geëerbiedigd en dat individuele personen niet identificeerbaar mogen zijn; wijst erop dat AI-ontwikkelaars duidelijke en ondubbelzinnige geïnformeerde toestemming van de betrokkenen moeten hebben en benadrukt dat AI-ingenieurs in dit opzicht de verantwoordelijkheid hebben om procedures te ontwikkelen voor geldige instemming, vertrouwelijkheid, anonimiteit, rechtvaardige behandeling en recht op eerlijke rechtsbedeling; benadrukt dat ontwerpers aan elk verzoek dienen te voldoen om aanverwante gegevens te vernietigen en uit gegevensverzamelingen te verwijderen;

130.

herinnert eraan dat in de Verordening (EU) nr. 2018/1807 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake een kader voor het vrije verkeer van niet-persoonsgebonden gegevens in de Europese Unie (14) bepaald is dat indien de technologische ontwikkelingen het mogelijk maken geanonimiseerde gegevens om te zetten in persoonsgegevens, dergelijke gegevens als persoonsgegevens moeten worden behandeld, en dat de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR) (15) dienovereenkomstig van toepassing is;

4.3.   Aansprakelijkheid

131.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een deskundigengroep voor aansprakelijkheid en nieuwe technologieën op te richten, die de EU deskundig advies moet gaan verlenen als het gaat om de toepasselijkheid van de productaansprakelijkheidsrichtlijn (16) op traditionele producten, nieuwe technologieën en nieuwe maatschappelijke uitdagingen, en die de EU ondersteuning moet gaan bieden bij de ontwikkeling van beginselen die als richtsnoeren kunnen dienen voor mogelijke herzieningen van geldende wetgevingsinstrumenten op EU- en nationaal niveau met betrekking tot nieuwe technologieën;

132.

betreurt evenwel dat er tijdens deze zittingsperiode geen wetgevingsvoorstel is ingediend, waardoor de actualisering van de aansprakelijkheidsregels op EU-niveau vertraging heeft opgelopen en de rechtszekerheid op dit gebied voor handelaren en consumenten in de hele EU in gevaar is gebracht;

133.

merkt op dat AI-ingenieurs of de bedrijven die hen in dienst nemen, verantwoordelijk moeten blijven voor de sociale, milieu- en aan de menselijke gezondheid gerelateerde gevolgen die AI-systemen of robotica voor de huidige en toekomstige generaties kunnen inhouden;

4.4.   Consumentenbescherming en empowerment

134.

onderstreept dat consumentenvertrouwen van essentieel belang is voor de ontwikkeling van AI en dat op AI gebaseerde systemen steeds meer consumentengegevens verwerken, waardoor ze een belangrijk doelwit voor cyberaanvallen worden; wijst er ook op dat AI moet functioneren op een manier die niet schadelijk is voor burgers en consumenten en meent dat daarom de integriteit van de gegevens en algoritmen waarop het gebaseerd is, gewaarborgd moet worden;

135.

is van mening dat voor productie en individueel gebruik ontwikkelde AI-technologieën moeten worden onderworpen aan productveiligheidscontroles door markttoezichtautoriteiten en regels voor consumentenbescherming, waardoor waar nodig minimale veiligheidsnormen gewaarborgd worden en het risico van ongevallen als gevolg van interactie met of werken in de nabijheid van mensen wordt tegengegaan; meent dat ethiek en gegevensbescherming, waaronder bescherming van gegevens van derden en persoonsgegevens, wettelijke aansprakelijkheid en cyberbeveiliging punten zijn die in elk beleid inzake AI aandacht moeten krijgen;

4.5.   Intellectuele-eigendomsrechten

136.

herinnert aan zijn hierboven reeds vermelde resolutie van 16 februari 2017, waarin het Parlement stelde dat er geen specifieke wettelijke bepalingen voor robotica zijn, maar dat de bestaande rechtsstelsels en doctrines zonder meer op robotica kunnen worden toegepast, waarbij bepaalde aspecten echter wel nader moeten worden onderzocht; herhaalt het in die resolutie gedane verzoek aan de Commissie om steun te verlenen aan een horizontale en technologieneutrale benadering ten aanzien van intellectuele eigendom, die gehanteerd kan worden in alle sectoren waarin gebruik kan worden gemaakt van robotica;

137.

is in dit kader ingenomen met de mededeling van de Commissie aan de instellingen over richtsnoeren inzake bepaalde aspecten van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (17) (COM(2017)0708), maar wijst erop dat de relevantie en de doeltreffendheid van de regels inzake intellectuele-eigendomsrechten voor de ontwikkeling van AI beoordeeld moeten worden; wijst in dit verband op het belang van geschiktheidscontroles;

5.    Ethische aspecten

138.

is van mening dat acties en toepassingen op het gebied van artificiële intelligentie in overeenstemming moeten zijn met ethische beginselen en de toepasselijke nationale, EU- en internationale wetten;

139.

pleit voor de totstandbrenging van een ethisch handvest van optimale werkmethoden voor AI en robotica waaraan bedrijven en deskundigen zich moeten houden;

140.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauwe en transparante samenwerking tussen de publieke sector, de particuliere sector en de academische wereld te stimuleren, omdat daarmee de uitwisseling van kennis wordt bevorderd, en om onderwijs en scholing voor ontwerpers over ethische aspecten, veiligheid en eerbiediging van de grondrechten te bevorderen, alsmede onderwijs en scholing voor consumenten over het gebruik van robotica en artificiële intelligentie, met bijzondere aandacht voor veiligheid en gegevensbescherming;

141.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat op AI gebaseerde toepassingen geen uit diverse bronnen verkregen gegevens gebruiken zonder de voorafgaande nadrukkelijke toestemming van het datasubject; dringt er bij de Commissie op aan een kader op te stellen dat ervoor zorgt dat door het datasubject gegeven nadrukkelijke toestemming alleen gegevens voor het beoogde doel genereert;

142.

verzoekt de Commissie het recht van burgers op een offlineleven te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat er geen sprake zal zijn van discriminatie van burgers omwille van het feit dat geen gegevens over hen zijn geregistreerd;

5.1.   Op de mens gerichte technologie

143.

benadrukt dat ethische regels voorhanden moeten zijn om te zorgen voor op de mens gerichte ontwikkeling van AI, de verantwoordingsplicht en transparantie van algoritmische besluitvormingsprocessen, duidelijke aansprakelijkheidsregels en billijkheid;

144.

is ingenomen met het initiatief van de Commissie voor de oprichting van de deskundigengroep op hoog niveau voor artificiële intelligentie alsook het AI-alliantienetwerk van de EU met als doel ethische richtsnoeren voor AI op te stellen; verzoekt de Commissie te zorgen voor de grootst mogelijke integratie van die ethische richtsnoeren door de industrie, de academische wereld en overheidsinstanties; beveelt aan dat de lidstaten de richtsnoeren in hun nationale AI-strategie opnemen en structuren voor werkelijke verantwoordingsplicht voor bedrijfstakken en overheden ontwikkelen bij het ontwerp en de toepassing van AI;

145.

is van mening dat een voortdurende follow-up van de uitvoering van de ethische richtsnoeren inzake AI en de impact ervan op de ontwikkeling van op de mens gerichte AI van essentieel belang is; verzoekt de Commissie te analyseren of de vrijwillige ethische richtsnoeren toereikend zijn om te zorgen voor de inclusieve toepassing van AI met ingebouwde ethiek die niet tot economische en sociale kloven in EU-samenlevingen leiden, en indien nodig regelgevings- en beleidsmaatregelen voor te stellen;

146.

neemt nota van de recente ontwikkelingen qua monitoring van en aanpassing aan gedragsanalyses; verzoekt de Commissie een ethisch kader te ontwikkelen dat het gebruik ervan beperkt; dringt er bij de Commissie op aan bewustwording te creëren en een voorlichtingscampagne op te zetten op het gebied van AI en de toepassing ervan op gedragsanalyses;

5.2.   Ingebouwde waarden in technologie — ethisch ontwerp

147.

wijst erop dat het richtinggevend ethisch kader zou moeten stoelen op de beginselen van de plicht tot weldoen, geen schade berokkenen, autonomie en rechtvaardigheid, op de beginselen die zijn neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten, zoals menselijke waardigheid, gelijkheid, gerechtigheid en billijkheid, non-discriminatie, geïnformeerde toestemming, bescherming van privacy, gezinsleven en gegevens, alsmede andere onderliggende beginselen en waarden van de Uniewetgeving, zoals niet-stigmatisering, transparantie, autonomie, individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid, en op bestaande ethische benaderingen en codes;

148.

meent dat Europa wereldwijd de toon moet zetten door uitsluitend AI met ingebouwde ethiek toe te passen; benadrukt dat om dit te bereiken, de toepassing van ethiek in AI op verschillende niveaus moet worden gewaarborgd; beveelt de lidstaten aan organen voor controle van en toezicht op AI op te zetten en bedrijven die AI ontwikkelen, aan te moedigen ethische commissies op te richten en ethische leidraden voor hun AI-ontwikkelaars uit te werken;

149.

benadrukt dat Europese normen voor AI gebaseerd moeten zijn op de beginselen van digitale ethiek, menselijke waardigheid, eerbiediging van de grondrechten, gegevensbescherming en beveiliging, en zo bijdragen aan het vertrouwen van de gebruikers; benadrukt dat het belangrijk is het potentieel te benutten van de EU om een sterke infrastructuur te creëren voor AI-systemen die zijn geworteld in strenge normen voor gegevens en respect voor mensen; merkt op dat transparantie en verklaarbaarheid in de ontwikkeling van AI moeten worden ingebouwd;

150.

merkt op dat voor geautomatiseerde wapensystemen een benadering van artificiële intelligentie moet blijven worden gevolgd waarbij de mens de controle heeft;

5.3.   Besluitvorming — grenzen aan de autonomie van artificiële intelligentie en robotica

151.

wijst op de moeilijkheid en complexiteit om de toekomstige gedragingen van tal van complexe AI-systemen en de opkomende gedragingen van interagerende AI-systemen te voorspellen; verzoekt de Commissie na te gaan of specifieke regelgeving ten aanzien van door AI mogelijk gemaakte besluitvorming is vereist;

152.

merkt op dat artificiële intelligentie een nuttig instrument zal blijven omdat het prestaties van menselijk handelen kan verbeteren en het aantal fouten kan terugdringen;

153.

vindt dat mensen moeten beschikken over het recht om te weten, het recht van beroep en een recht van bezwaar als AI wordt ingezet voor beslissingen met gevolgen voor mensen, die een significant risico voor de rechten en vrijheden van het individu inhouden of hun schade kunnen berokkenen;

154.

benadrukt dat in besluitvormingssystemen gebruikte algoritmes niet mogen worden toegepast zonder een voorafgaande beoordeling van de impact van algoritmes (AIA) tenzij het duidelijk is dat zij geen significante impact op het leven van individuen hebben;

155.

is van mening dat artificiële intelligentie, met name systemen met ingebouwde autonomie, inclusief de capaciteit om zelfstandig gevoelige informatie te selecteren, te verzamelen en met verschillende belanghebbenden te delen en de mogelijkheid tot zelf leren of zelfs tot de overgang naar zelfwijziging, onder robuuste beginselen moet vallen; benadrukt dat AI-systemen geen persoonlijke vertrouwelijke informatie zonder nadrukkelijke goedkeuring van de bron ervan mogen bewaren of bekendmaken;

5.4.   Transparantie, subjectiviteit en de verklaarbaarheid van algoritmes

156.

wijst erop dat AI weliswaar veel voordelen oplevert op het vlak van automatisering en besluitvorming, maar dat er ook een risico aan kleeft als de algoritmes statisch en ondoorgrondelijk zijn; benadrukt in dit verband dat algoritmes transparanter moeten zijn;

157.

wenst dat de Commissie, de lidstaten en de gegevensbeschermingsautoriteiten algoritmische discriminatie en vertekening in kaart brengen en te vermijden of tot een minimum beperken, en dat zij een sterk en gemeenschappelijk ethisch kader opzetten, zowel voor de transparante verwerking van persoonsgegevens als voor geautomatiseerde besluitvorming, om te fungeren als richtsnoer voor gegevensgebruik en de handhaving van het Unierecht;

158.

benadrukt dat elk AI-systeem moet worden ontwikkeld met inachtneming van de beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht voor algoritmen, zodat mensen de activiteiten ervan kunnen begrijpen; merkt op dat, om het vertrouwen te vergroten in en de progressie mogelijk te maken van AI, de gebruikers zich bewust moeten zijn van de wijze waarop hun gegevens, evenals andere gegevens en gegevens die uit hun gegevens afgeleid worden, worden gebruikt, en wanneer zij communiceren of interageren met een AI-systeem of met mensen die door een AI-systeem ondersteund worden; is van mening dat dit zal bijdragen tot een beter begrip en vertrouwen onder de gebruikers; benadrukt dat de verklaarbaarheid van besluiten een EU-norm moet zijn in overeenstemming met de artikelen 13, 14 en 15 van de GDPR; herinnert eraan dat de GDPR al voorziet in het recht te worden geïnformeerd over welke logica aan de gegevensverwerking ten grondslag ligt; benadrukt dat personen, overeenkomstig artikel 22 van de GDPR, het recht hebben om menselijke tussenkomst te vragen wanneer een besluit op basis van een geautomatiseerde verwerking hen in aanzienlijke mate treft;

159.

wijst erop dat de Commissie, het Europees Comité voor gegevensbescherming, nationale gegevensbeschermingsautoriteiten en andere onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in de toekomst een cruciale rol moeten spelen ten aanzien van de bevordering van de transparantie, eerlijke rechtsbeoordeling en rechtszekerheid in het algemeen en, meer in het bijzonder, ten aanzien van concrete normen ter bescherming van de grondrechten en waarborgen in verband met de verwerking en de analyse van gegevens; dringt aan op nauwere samenwerking tussen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op of het reguleren van gedrag in de digitale omgeving; wenst dat aan die instanties voldoende middelen en personeel ter beschikking wordt gesteld;

160.

erkent dat algoritmes voor automatisch leren worden getraind om zelf te leren, met voordelen voor automatisering en besluitvorming; vraagt dat richtsnoeren voor ethiek op het gebied van AI betrekking hebben op kwesties aangaande algoritmische transparantie, verantwoordingsplicht en billijkheid;

161.

wijst op het belang van de verklaarbaarheid van resultaten van AI-systemen door ze begrijpelijk te maken voor niet-technisch publiek en hen te voorzien van relevante informatie, wat nodig is om de billijkheid te evalueren en het vertrouwen te winnen;

162.

wijst erop dat het gebrek aan transparantie van deze technologieën en hun toepassingen een aantal ethische kwesties opwerpt;

163.

merkt op dat AI-systemen verklaarbaar moeten zijn aan mensen en dat AI-systemen relevante informatie moeten verstrekken zodat feedback kan worden gegeven; erkent dat de kracht van AI-modellen afhangt van feedback en herbeoordeling, en moedigt dit proces aan;

164.

merkt op dat burgers bezorgd zijn over het feit dat zij niet weten wanneer AI wordt ingezet en welke informatie wordt verwerkt; beveelt aan duidelijk openbaar te maken wanneer AI door burgers wordt gebruikt; benadrukt derhalve dat om het vertrouwen van de consument te behouden, gegevensverzending veilig moet blijven plaatsvinden;

165.

is van mening dat de verantwoordingsplicht voor de algoritmes moet worden gereguleerd door beleidsmakers via effectbeoordelingen aan de hand van vooraf vastgestelde parameters;

166.

merkt op dat openbaarmaking van de computercode alleen de kwestie van transparantie van AI niet zal oplossen, omdat de achterliggende subjectieve tendensen daardoor niet aan het licht zouden komen en het leerproces van de machine daarmee nog niet verklaard is; benadrukt dat transparantie niet alleen transparantie van de code inhoudt, maar ook van gegevens en geautomatiseerde besluitvorming;

167.

erkent dat openbaarmaking van de broncode kan leiden tot misbruik van en het spelen met algoritmes;

168.

wijst op het belang van het aanpakken van “ontwikkelaarsvoorkeuren”, en onderstreept de behoefte aan een divers personeelsbestand in alle takken van de IT-sector, en aan vrijwaringsmechanismen om te voorkomen dat vooroordelen op basis van gender en leeftijd in AI-systemen worden opgenomen;

169.

beseft dat het onthullen van de code of van handelsgeheimen bedrijven ook zou ontmoedigen om een nieuwe code te onderzoeken en te ontwikkelen, aangezien hun intellectuele eigendom dan in het gedrang zou komen; merkt op dat de ontwikkeling van AI in de plaats daarvan de interpreteerbaarheid van modellen en de interactie ervan met de input en trainingsgegevens moet bevorderen;

170.

erkent dat hoewel transparantie en verklaarbaarheid gebreken aan het licht kunnen brengen, zij niet de betrouwbaarheid, veiligheid en billijkheid kunnen waarborgen; beschouwt aansprakelijkheid derhalve als een integraal bestanddeel voor de ontwikkeling van betrouwbare artificiële intelligentie, die kan worden bereikt via verschillende manieren, zoals AIA’s, auditing en certificering;

171.

benadrukt dat protocollen voor de voortdurende controle en opsporing van algoritmische subjectiviteit moeten worden ontwikkeld;

172.

wijst erop dat ontwikkelaars van algoritmes moeten garanderen dat aan essentiële vereisten zoals billijkheid en verklaarbaarheid vanaf het begin van de ontwerpfase en door de hele ontwikkelingscyclus heen is voldaan;

173.

wijst op de noodzaak van richtsnoeren ter beschrijving van goede ontwikkelingspraktijken;

174.

benadrukt het belang van gebruikmaking van lineage om de geschiedenis van het AI-model te kunnen traceren; is van mening dat dit zal bijdragen tot het begrip van en het vertrouwen in die modellen op basis van die geschiedenis;

175.

benadrukt dat het gebruik van AI-systemen duidelijk moet worden aangegeven in interacties met gebruikers;

176.

benadrukt dat de bredere inzet van artificiële intelligentie en robotica moet plaatsvinden met volledige eerbiediging van de mensenrechten en dat bij de machines en robots in geen geval sprake mag zijn van stereotypering tegen vrouwen, noch van enige andere vorm van discriminatie;

177.

wijst erop dat zelfs kwalitatief hoogwaardige trainingsgegevens, als zij niet zorgvuldig en bewust worden gebruikt, het voortbestaan van discriminatie en onrechtvaardigheid in de hand kunnen werken; merkt op dat het gebruik van kwalitatief inferieure, gedateerde, onvolledige of onjuiste gegevens in de verschillende fases van de gegevensverwerking kan resulteren in slechte voorspellingen en beoordelingen en daardoor in vooroordelen, die uiteindelijk kunnen leiden tot schendingen van de grondrechten van mensen of compleet onjuiste conclusies of onjuiste resultaten; is daarom van oordeel dat het belangrijk is in het tijdperk van big data te waarborgen dat algoritmen worden getraind met representatieve hoogwaardige gegevens om statistische gelijkheid te bereiken; benadrukt dat voorspellingen op basis van AI slechts een statistische waarschijnlijkheid kunnen bieden, zelfs als correcte kwalitatief hoogwaardige gegevens worden gebruikt; herinnert eraan dat volgens de GDPR de verdere verwerking van persoonsgegevens voor statistische doeleinden, met inbegrip van AI, alleen geaggregeerde gegevens mag opleveren die niet opnieuw op individuele personen kunnen worden toegepast;

178.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat degenen die valse inhoud of valse video's of enig ander realistisch ogend vals materiaal produceren, nadrukkelijk verklaren dat die niet origineel zijn;

179.

merkt op dat AI onlosmakelijk is verbonden met de verzameling van grote hoeveelheden gegevens en vaak ook met de samenstelling van nieuwe gegevensbanken die worden ingezet om aannames over mensen te doen; meent dat de nadruk moet liggen op het identificeren en opzetten van responsmechanismen voor potentiële bedreigingen teneinde negatieve gevolgen te verminderen;

180.

herhaalt dat AI-systemen geen subjectiviteit mogen bewerkstelligen of versterken; onderstreept dat voor de ontwikkeling en het gebruik van algoritmes overwegingen inzake subjectiviteit en billijkheid in alle stadia van ontwerp tot uitvoering moeten worden meegenomen; is van mening dat de datasets en algoritmes regelmatig moeten worden beoordeeld en getest om te waarborgen dat de besluitvorming accuraat is;

6.    Governance

6.1.   Coördinatie op Unieniveau

181.

verzoekt de Commissie te werken aan de ontwikkeling van sterk EU-leiderschap waarmee overlapping en versnippering van inspanningen kan worden voorkomen en coherent beleid op nationaal niveau en de uitwisseling van beste praktijken voor breder gebruik van AI kunnen worden gewaarborgd;

182.

is ingenomen met de verschillende nationale strategieën die ontwikkeld zijn door de lidstaten; is verheugd over het gecoördineerd plan voor artificiële intelligentie van de Commissie, dat op 7 december 2018 is gepubliceerd; roept in dit verband op tot betere coördinatie tussen de lidstaten en de Commissie;

183.

merkt op dat een aantal lidstaten al hun eigen nationale AI-strategieën hebben en is verheugd over het feit dat alle lidstaten in april 2018 een verklaring van samenwerking op het gebied van artificiële intelligentie hebben ondertekend; is tevens verheugd over het komende gecoördineerde plan betreffende AI tussen de Commissie en de lidstaten, maar roept alle betrokken partijen op om te streven naar het hoogst mogelijke niveau van samenwerking;

184.

is van mening dat er nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie nodig is om te waarborgen dat er coherente grensoverschrijdende regels in de Unie komen die de samenwerking tussen Europese sectoren aanmoedigen en het mogelijk maken in de gehele Unie AI in te zetten die voldoet aan de vereiste veiligheidsniveaus en aan de ethische beginselen die in de Uniewetgeving zijn neergelegd;

185.

benadrukt dat een geharmoniseerd, op risico gebaseerd en progressief EU-kader inzake gegevensbeleid het vertrouwen zou vergroten en de ontwikkeling van AI in Europa zou ondersteunen, waarbij wordt gezorgd voor de voltooiing van de digitale interne markt en verhoging van de productiviteit van in Europa gevestigde bedrijven;

186.

raadt aan bestaande en toekomstige initiatieven en proefprojecten op het gebied van AI, die door de Commissie worden uitgevoerd, goed te coördineren, eventueel onder begeleiding van het voorgestelde toezichtsmechanisme, zodat synergieën en reële toegevoegde waarde worden gecreëerd en dure dubbele structuren worden vermeden;

187.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de oprichting te overwegen van een Europees regelgevend agentschap voor AI en algoritmische besluitvorming dat belast is met:

de opstelling van een risicobeoordelingsmatrix voor het classificeren van soorten algoritmes en toepassingsgebieden naargelang van hun potentiële significante negatieve gevolgen voor burgers,

onderzoek naar het gebruik van algoritmische systemen wanneer een inbreuk op de mensenrechten wordt vermoed (bijv. op basis van door een klokkenluider verschaft bewijs),

advies aan andere regelgevingsautoriteiten over algoritmische systemen die onder hun bevoegdheid vallen;

verhoging van de doeltreffendheid van het aansprakelijkheidsmechanisme als een manier om de verantwoordingsplicht van algoritmische systemen te reguleren door een contactpunt te verstrekken voor burgers die niet vertrouwd zijn met juridische procedures;

controle van de AIA’s van systemen met een hoge impact voor het goedkeuren of verwerpen van de voorgestelde toepassingen van algoritmische besluitvorming op zeer gevoelige en/of veiligheidskritieke toepassingsgebieden (bijv. particuliere gezondheidszorg); de AIA voor toepassingen in de private sector kan volgens een zeer gelijksoortig proces als dat voor de overheidssector verlopen, met het mogelijke verschil dat de verschillende stadia van openbaarmaking worden behandeld als vertrouwelijke communicatie aan het regelgevende agentschap (in het kader van een geheimhoudingsovereenkomst) teneinde belangrijke handelsgeheimen veilig te stellen;

onderzoek naar vermoedelijke gevallen van rechtenschendingen door algoritmische besluitvormingssystemen, voor zowel gevallen van individuele besluitvorming (bijv. bijzondere afwijkende resultaten) als statistische besluitpatronen (bijv. discriminerende subjectiviteit); onderzoeken kunnen worden ingesteld naar aanleiding van ingediende klachten of op grond van door klokkenluiders, onderzoeksjournalisten of onafhankelijke onderzoekers (met inbegrip van ngo's en academici) verschaft bewijs;

188.

wijst op de werkzaamheden inzake AI die door de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) op het gebied van artificiële intelligentie worden verricht, en dringt bij de lidstaten aan op coördinatie tussen hun ISO-leden, opdat de Europese belangen in het kader van de ontwikkeling van normen naargelang behartigd worden;

6.2.   Internationale governance

189.

is ingenomen met de oprichting van een waarnemingspost voor het AI-beleid van de OESO, en dringt aan op meer ambitie om een stappenplan voor nauwere samenwerking op te stellen;

190.

wijst nadrukkelijk op de verschillende modellen die worden ontwikkeld in derde landen, met name in de VS, China, Rusland en Israël, en benadrukt de door waarden ingegeven benadering die in Europa wordt gehanteerd en de noodzaak om te werken met internationale partners in een bilaterale en multilaterale context, ten behoeve van een ethische ontwikkeling en toepassing van AI; onderkent dat deze technologie geen grenzen kent en dat de samenwerking verder moet reiken dan alleen tussen de EU-lidstaten;

191.

verzoekt de Commissie op internationaal niveau te opereren en optimale consistentie tussen de internationale spelers te garanderen en wereldwijd te pleiten voor de ethische beginselen van de EU;

192.

onderstreept dat AI een technologie met een mondiale impact is, die gedeelde voordelen oplevert en navenante uitdagingen met zich meebrengt; wijst erop dat, net als in het geval van het economische systeem, een mondiale aanpak vereist is en met name in het geval van een technologie met significante impact op de markten; benadrukt dat AI op de agenda van bestaande instellingen en organisaties moet worden gezet, en dat de behoefte aan aanvullende fora moet worden beoordeeld, die zo nodig moeten worden gecreëerd;

o

o o

193.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 239.

(2)  PB C 307 van 30.8.2018, blz. 163.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0341.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0332.

(5)  PB L 252 van 8.10.2018, blz. 1.

(6)  COM(2018)0237.

(7)  FET — Technologieën van de toekomst en opkomende technologieën:

(8)  OECD Digital Economy Outlook 2017.

(9)  Speciale Eurobarometer 460.

(10)  Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen, PB L 173 van 9.7.2018, blz. 25.

(11)  Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (“de IMI-verordening”), PB L 354 van 28.12.2013, blz. 132.

(12)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(13)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (“richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(14)  PB L 303 van 28.11.2018, blz. 59.

(15)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(16)  Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.

(17)  PB L 195 van 2.6.2004, blz. 16.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/59


P8_TA(2019)0082

Duurzaam gebruik van pesticiden

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (2017/2284(INI))

(2020/C 449/07)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (1),

gezien Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (2),

gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3),

gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (5);

gezien de in april 2018 door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement gepubliceerde beoordeling van de uitvoering van de verordening en de relevante bijlagen bij die beoordeling,

gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (6),

gezien Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (7) en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia op het werk (8),

gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de habitatrichtlijn) (9) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (de vogelrichtlijn) (10),

gezien Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (11),

gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (12),

gezien Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (13),

gezien Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden (14),

gezien Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (15),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0392),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie: ‘Agriculture and Sustainable Water Management in the EU’ (landbouw en duurzaam waterbeheer in de EU) (SWD(2017)0153),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 juli 2006 aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: 'Een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden' (COM(2006)0373 — SEC(2006)0894 — SEC(2006)0895 — SEC(2006)0914) (16),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer (17),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over technologische oplossingen voor duurzame landbouw in de EU (18),

gezien zijn resolutie van 15 februari 2017 over biologische pesticiden met een laag risico (19),

gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over de ontwerpuitvoeringsverordening van de Commissie tot hernieuwde goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 (20),

gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 inzake vooruitzichten en uitdagingen voor de bijenteeltsector in de EU (21),

gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen (22),

gezien de lopende Europese uitvoeringsbeoordeling van Richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, en gezien het door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (DG EPRS) op 15 oktober 2018 gepubliceerde verslag,

gezien Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (23),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (COM(2017)0109),

gezien Speciaal verslag nr. 4/2014 van de Europese Rekenkamer: 'Integratie van doelstellingen van het EU-waterbeleid in het GLB: een gedeeltelijk succes',

gezien het verslag van de Commissie van 10 oktober 2017 inzake de nationale actieplannen van de lidstaten en de vooruitgang op het gebied van de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (COM(2017)0587),

gezien het overzichtsverslag van oktober 2017 van het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van de Commissie (DG SANTE) over de tenuitvoerlegging van de maatregelen van de lidstaten met het oog op een duurzaam gebruik van pesticiden op grond van Richtlijn 2009/128/EG (24),

gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2016: 'Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst — Europese duurzaamheidsmaatregelen' (COM(2016)0739),

gezien het zevende milieuactieprogramma (25),

gezien het VN-verslag 2017 van de speciale rapporteur voor het recht op voedsel dat is opgesteld overeenkomstig de resoluties 6/2, 31/10 en 32/8 van de VN-Mensenrechtenraad (26),

gezien het door de deskundigengroep over duurzame gewasbescherming opgestelde en op 28 juni 2016 door de Raad bekrachtigde uitvoeringsplan (27) om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te vergroten en de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijding in de lidstaten te versnellen,

gezien de resolutie van de Franse senaat van 19 mei 2017 ter beperking van het gebruik van pesticiden in de Europese Unie (28),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (29),

gezien het op 18 oktober 2017 verschenen onderzoek naar de biomassa aan vliegende insecten (30),

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0045/2019),

A.

overwegende dat Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden (hierna: “de richtlijn”) voorziet in een reeks maatregelen om een duurzaam gebruik van pesticiden in de EU tot stand te brengen door de risico's en gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken en het gebruik van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) en alternatieve benaderingswijzen of technieken, bijvoorbeeld niet-chemische alternatieven voor pesticiden en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, te bevorderen teneinde de afhankelijkheid van pesticiden te verkleinen en de gezondheid van mens en dier alsook het milieu te beschermen;

B.

overwegende dat de richtlijn een waardevol instrument is om een goede bescherming van het milieu, ecosystemen en de gezondheid van mens en dier tegen gevaarlijke stoffen in pesticiden te kunnen waarborgen en tegelijkertijd duurzame en ecologische oplossingen biedt voor een groter en gevarieerder arsenaal waarmee door plagen, ziekten, onkruid en invasieve uitheemse soorten veroorzaakte verliezen voorkomen en resistentievormen bij ziekteverwekkers bestreden kunnen worden; overwegende dat volledige en omvattende tenuitvoerlegging van de richtlijn noodzakelijk is om een hoge mate van bescherming te verwezenlijken en een overgang naar een duurzame agrarische sector, de productie van veilig en gezond voedsel en een niet-toxisch milieu tot stand te brengen, waarmee grondige bescherming van de gezondheid van mens en dier gewaarborgd is;

C.

overwegende dat geïntegreerde gewasbescherming weliswaar kan bijdragen aan het voorkomen van door plagen veroorzaakte opbrengstverliezen, maar dat het belangrijkste doel ervan is gebruikers van pesticiden in staat te stellen over te stappen op praktijken en producten met het laagste risico voor de menselijke gezondheid en het milieu, zoals uiteengezet in artikel 14 van de richtlijn; merkt op dat in elk geval veel studies hebben aangetoond dat het gebruik van pesticiden aanzienlijk kan worden teruggedrongen zonder negatieve gevolgen voor de opbrengst;

D.

overwegende dat de richtlijn moet worden gelezen in samenhang met de andere twee belangrijke stukken wetgeving met betrekking tot de volledige levenscyclus van een pesticide, beginnend met het op de markt brengen ervan (Verordening (EG) nr. 1107/2009) en eindigend met de vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen (Verordening (EG) nr. 396/2005); overwegende dat de doelstelling van de richtlijn om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen tegen de met het gebruik van pesticiden verbonden risico's dan ook niet gehaald kan worden wanneer het totale “pesticidenpakket” niet volledig ten uitvoer gelegd en niet naar behoren gehandhaafd wordt;

E.

overwegende dat de Commissie en de lidstaten, om de risico's en de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, maatregelen dienen te nemen voor het aanpakken van namaak- en illegale bestrijdingsmiddelen, alsook van het verontrustende probleem van ingevoerde landbouwproducten die behandeld zijn met chemische stoffen die in de EU hetzij verboden, hetzij aan beperkingen onderworpen zijn;

F.

overwegende dat de huidige werkwijzen van de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen niet verenigbaar zijn met het doel en de doelstellingen van de richtlijn; overwegende dat de huidige werkwijzen het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van bescherming en de overgang naar een duurzame landbouwsector en een niet-giftig milieu in de weg staan;

G.

overwegende dat het beschikbare bewijs duidelijk aantoont dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn niet voldoende is afgestemd op aanverwant EU-beleid op het gebied van pesticiden, landbouw en duurzame ontwikkeling, met name maar niet uitsluitend het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de verordening betreffende gewasbeschermingsmiddelen; overwegende dat de richtlijn, alsook aanverwante acties op EU-niveau, een enorm potentieel bieden om waarde toe te voegen aan nationale inspanningen en acties in de landbouwsector en deze uit te breiden, en om het milieu en de gezondheid van de mens beter te beschermen;

H.

overwegende dat het huidige regelgevingskader, met inbegrip van de gegevensvereisten, werd ontwikkeld voor de beoordeling en het beheer van chemische gewasbeschermingsmiddelen en dus weinig geschikt is voor biologische werkzame stoffen en producten met een laag risico; overwegende dat dit ongeschikte regelgevingskader het op de markt brengen van biologische gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico aanzienlijk vertraagt, omdat het aanvragers vaak afschrikt; overwegende dat dit innovatie in de weg staat en het concurrentievermogen van EU-landbouw belemmert; overwegende dat dit tevens tot gevolg heeft dat zestig werkzame stoffen, die volgens de Commissie voor vervanging in aanmerking komen, niet worden vervangen vanwege het gebrek aan veiligere alternatieven, waaronder biologische werkzame stoffen met een laag risico;

I.

overwegende dat gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, waaronder biologische, onvoldoende beschikbaar zijn; overwegende dat op een totaal van nagenoeg vijfhonderd op de EU-markt verkrijgbare werkzame stoffen slechts dertien stoffen zijn goedgekeurd als gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, waarvan twaalf biologisch zijn; overwegende dat de ontoereikende tenuitvoerlegging van de richtlijn de facto heeft geresulteerd in een ongelijk speelveld in Europa met uiteenlopende nationale werkwijzen die de optimale introductie van duurzame alternatieven op de markt belemmeren; overwegende dat deze situatie het voldoende doordringen op de EU-markt van alternatieve risicoarme en niet-chemische producten heeft bemoeilijkt, hetgeen ze minder aantrekkelijk maakt voor landbouwers, die in plaats daarvan op korte termijn kiezen voor kosteneffectievere alternatieven; overwegende dat de slechte beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, waaronder biologische, de ontwikkeling en uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming in de weg staat;

J.

overwegende dat biologische landbouw een belangrijke rol speelt als een systeem met een gering gebruik van pesticiden en verder moet worden aangemoedigd;

K.

overwegende dat er steeds meer bewijs is voor een aanhoudende enorme afname van de insectenpopulatie in Europa die in verband wordt gebracht met de huidige omvang van het gebruik van pesticiden; overwegende dat de waargenomen sterke afname van het aantal insecten niet alleen negatieve gevolgen heeft voor het volledige ecosysteem en de biologische diversiteit, maar ook voor de landbouwsector en zijn economische welzijn en productie in de toekomst;

L.

overwegende dat Europa momenteel op een kruispunt staat dat bepalend is voor de toekomst van de landbouwsector en voor de mogelijkheden van de Unie om duurzaam gebruik van pesticiden te realiseren, met name door middel van hervorming van het GLB; overwegende dat de hervorming van het GLB een aanzienlijk potentieel meebrengt om de stroomlijning en harmonisatie van beleid alsook de tenuitvoerlegging van de richtlijn te versterken en de overgang naar ecologisch duurzamere landbouwpraktijken te vergemakkelijken;

M.

overwegende dat het gebruik van conventionele gewasbeschermingsmiddelen in toenemende mate ter discussie komt te staan wegens de risico's die zij vormen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu;

N.

overwegende dat het van belang is de ontwikkeling van alternatieve procedures of technieken te bevorderen teneinde de afhankelijkheid van gangbare pesticiden te verminderen en het hoofd te bieden aan het toenemende gevaar van resistentie tegen gangbare gewasbeschermingsmiddelen;

O.

overwegende dat de Raad uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verplicht is erop toe te zien dat de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, inclusief goede gewasbeschermingspraktijken en niet-chemische methoden van gewasbescherming, alsook plaagbestrijding en gewasbeheer, deel uitmaken van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (31);

P.

overwegende dat geïntegreerde gewasbescherming overeenkomstig de richtlijn in de Unie verplicht is; overwegende dat de lidstaten en lokale autoriteiten meer nadruk moeten leggen op duurzaam gebruik van pesticiden, waaronder ook de risicoarme alternatieven voor gewasbescherming;

Q.

overwegende dat “duurzaam gebruik” van pesticiden niet kan worden bewerkstelligd zonder rekening te houden met de blootstelling van de mens aan combinaties van werkzame stoffen en formuleringshulpstoffen alsook de cumulatieve en eventuele onderling versterkende gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid;

Belangrijkste conclusies

1.

herinnert aan de specifieke doelstellingen van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden zijnde, onder meer, de minimalisering van gevaren en risico's voor de gezondheid en het milieu door het gebruik van pesticiden, verbeterde controles op het gebruik en de distributie van pesticiden, de vermindering van de toegepaste hoeveelheden schadelijke werkzame stoffen, onder meer door vervanging van de gevaarlijkste stoffen door veiligere, waaronder niet-chemische, alternatieven, de bevordering van teelten met een gering of geen gebruik van pesticiden, en de opzet van een transparant systeem voor rapportage en monitoring van de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie, ook middels de ontwikkeling van passende indicatoren;

2.

acht het essentieel dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn wordt geëvalueerd in samenhang met het overkoepelende pesticidenbeleid van de EU, inclusief de bepalingen van de verordening betreffende gewasbeschermingsmiddelen, van Verordening (EU) nr. 528/2012 (de biocidenverordening) (32), van de verordening betreffende maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen, en van Verordening (EG) nr. 178/2002 (de algemene levensmiddelenwetgeving) (33);

3.

betreurt het dat de lidstaten zich weliswaar inspannen, maar over het geheel genomen onvoldoende voortgang bij de tenuitvoerlegging boeken om de belangrijkste doelstellingen van de richtlijn te halen en de mogelijkheden ervan ten volle te benutten, zoals beperking van de algehele risico's die voortkomen uit het gebruik van pesticiden waarbij de afhankelijkheid van pesticiden wordt teruggedrongen, bevordering van de overgang naar ecologisch duurzame en veilige gewasbeschermingstechnieken, en de dringend noodzakelijke verbetering van het milieu en de menselijke gezondheid waarvoor de richtlijn oorspronkelijk was bedoeld; betreurt het dat de Commissie het verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn drie jaar te laat heeft ingediend;

4.

benadrukt dat de richtlijn volledig ten uitvoer gelegd moet worden en dat de tenuitvoerlegging alle aspecten moet bestrijken, en dat een gedeeltelijke tenuitvoerlegging, dat wil zeggen van bepaalde onderdelen en andere niet, onvoldoende is om de overkoepelende doelstelling van de richtlijn te verwezenlijken, te weten een duurzaam gebruik van pesticiden; onderstreept dat het doorvoeren van geïntegreerde gewasbescherming, zoals niet-chemische alternatieven en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, bijzonder belangrijk is bij de inspanningen ter verwezenlijking van dit doel;

5.

merkt op dat in het voortgangsverslag van de Commissie van 2017 aanzienlijke lacunes worden blootgelegd in de nationale actieplannen van de lidstaten, hetgeen erop lijkt te duiden dat het animo om het milieu en de gezondheid te beschermen in sommige landen lager is wat mogelijk leidt tot oneerlijke marktconcurrentie en ondermijning van de eengemaakte markt; behoudt zich het recht voor lidstaten die niet aan hun verplichtingen voldoen te verwijzen naar de commissaris voor Mededinging;

6.

is verontrust over het feit dat circa 80 % van de nationale actieplannen van de lidstaten geen specifieke informatie bevat over de wijze waarop het behalen van veel doelstellingen en streefcijfers gekwantificeerd moet worden, met name wat betreft de streefcijfers voor geïntegreerde gewasbescherming en waterbeschermingsmaatregelen, benadrukt dat dit het aanzienlijk moeilijker maakt om te meten in hoeverre de lidstaten voortgang hebben geboekt bij de verwezenlijking van de belangrijkste doelstellingen van de richtlijn;

7.

is verontrust over het feit dat de nationale actieplannen inconsistent zijn wanneer het gaat om het stellen van kwantitatieve doelen, streefcijfers, metingen en tijdschema's voor de verscheidene gebieden waarbinnen actie ondernomen moet worden, zodat onmogelijk bepaald kan worden in hoeverre voortgang is geboekt; betreurt dat in slechts vijf nationale actieplannen meetbare doelstellingen op hoog niveau zijn vastgesteld, waarvan er vier verband houden met risicobeperking en slechts één met gebruiksbeperking; betreurt dat tot op heden slechts 11 lidstaten een herzien nationaal actieplan hebben ingediend, hoewel de uiterste termijn voor herziening eind 2017 was;

8.

betreurt het dat er in veel lidstaten niet voldoende engagement is om geïntegreerde gewasbescherming op basis van de acht beginselen ervan toe te passen, waarbij voorrang wordt gegeven aan niet-chemische alternatieven voor pesticiden; betreurt dat een van de belangrijkste uitdagingen ten aanzien van de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming, die de hoeksteen van de richtlijn vormt, lijkt te bestaan in het huidige ontbreken van passende controle-instrumenten en -methoden ter beoordeling van de naleving in de lidstaten alsook van duidelijke voorschriften en richtsnoeren; onderstreept dat de volledige tenuitvoerlegging van geïntegreerde gewasbescherming een van de cruciale maatregelen is om de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden te verminderen binnen een duurzame landbouw die milieuvriendelijk is, economisch levensvatbaar en sociaal verantwoordelijk, die bijdraagt aan de voedselveiligheid in Europa, die tegelijkertijd de biodiversiteit stimuleert, de gezondheid van mens en dier versterkt, de plattelandseconomie een impuls geeft, en die de kosten voor landbouwers drukt door het gemakkelijker te maken dat in de verschillende Europese zones niet-chemische alternatieven en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico op de markt worden gebracht; onderstreept dat extra financiële impulsen en educatieve maatregelen noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat meer individuele landbouwbedrijven geïntegreerde gewasbescherming invoeren;

9.

is van mening dat geïntegreerde gewasbescherming een waardevol instrument voor landbouwers vormt bij de bestrijding van plagen en ziekten en ter waarborging van de productieopbrengsten; merkt op dat een toegenomen gebruik van geïntegreerde gewasbescherming een tweeledig doel dient, met name het bevorderen van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit en het verminderen van de kosten voor landbouwers om over te stappen op duurzamere alternatieven en het gebruik van gangbare pesticiden te beperken; is van mening dat meer inspanningen moeten worden geleverd om de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren door middel van onderzoek en via adviesorganen van de lidstaten; herinnert eraan dat geïntegreerde gewasbescherming een belangrijke rol kan spelen bij het verminderen van de hoeveelheden en soorten pesticiden die worden gebruikt;

10.

merkt op dat biologische bestrijding in het kader van de toolkit voor geïntegreerde gewasbescherming behelst dat nuttige soorten worden gestimuleerd of geïntroduceerd die jagen op schadelijke populaties en deze zo reguleren en onder controle houden; benadrukt daarom dat duurzame, biologische, fysische en andere niet-chemische methoden de voorkeur moeten krijgen boven chemische pesticiden wanneer zij voldoende resultaat opleveren bij de bestrijding van plagen; benadrukt tevens hoe belangrijk het is dat chemische pesticiden tevens selectief en gericht moeten worden ingezet, omdat deze nuttige plaagbestrijders anders dreigen uit te sterven, waardoor de gewassen kwetsbaarder worden voor toekomstige plagen;

11.

is verontrust dat er zeer weinig voortgang is geboekt bij het bevorderen en stimuleren van de innovatie, de ontwikkeling en de inzet van niet-chemische alternatieven voor gangbare pesticiden met een laag risico; merkt op dat slechts een handjevol nationale actieplannen stimulansen bevatten voor de registratie van dergelijke alternatieve producten en methoden; benadrukt dat vooral beperkte toepassingen kwetsbaar zijn als gevolg van het gebrek aan beschikbare werkzame stoffen;

12.

benadrukt dat duurzaam en verantwoord gebruik van pesticiden een voorwaarde is voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.

13.

betreurt het dat werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico slecht beschikbaar zijn, hetgeen voornamelijk veroorzaakt wordt door het langdurige evaluatie-, toelatings- en registratieproces en gedeeltelijk is terug te voeren op het feit dat de voor zulke gevallen voorziene kortere toelatingstermijn van 120 dagen zelden in acht genomen wordt op het niveau van de lidstaten; benadrukt dat de huidige situatie niet in overeenstemming is met de beginselen van het bevorderen en uitvoeren van geïntegreerde gewasbescherming, en beklemtoont dat het van groot belang is dat er pesticiden met een laag risico voorhanden zijn, er toereikend onderzoek wordt gedaan en beste praktijken worden uitgewisseld binnen en tussen de lidstaten om de mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming ten volle te benutten; is van oordeel dat een snellere goedkeuringsprocedure bevorderlijk zou zijn voor onderzoek in de sector naar de ontwikkeling van nieuwe werkzame bestanddelen met een laag risico, waaronder innovatieve stoffen met een laag risico, om ervoor te zorgen dat landbouwers over voldoende gewasbeschermingsinstrumenten beschikken en daardoor sneller op duurzame gewasbeschermingsmiddelen kunnen overstappen en de doeltreffendheid van geïntegreerde gewasbescherming kunnen verhogen;

14.

herinnert eraan dat toenemende resistentie tegen pesticiden leidt tot een toename van het gebruik en de afhankelijkheid ervan; merkt op dat gebruik op grotere schaal en afhankelijkheid van pesticiden landbouwers zeer duur komt te staan, zowel door de hoge inputkosten als vanwege het verlies aan opbrengst als gevolg van uitputting van de bodem en verminderde bodemkwaliteit;

15.

merkt op dat een ruimere beschikbaarheid op de markt van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico het risico van resistentie tegen werkzame bestanddelen en de gevolgen voor niet-doelsoorten die in verband gebracht worden met gangbare gewasbeschermingsmiddelen zou verminderen;

16.

merkt in dit opzicht op dat resistentie tegen werkzame stoffen in pesticiden biologisch gezien onvermijdelijk is bij zich snel vermeerderende plagen en ziekten, en een groeiend probleem vormt; benadrukt daarom dat duurzame, biologische, fysische en andere niet-chemische methoden de voorkeur moeten krijgen boven chemische pesticiden wanneer zij voldoende resultaat opleveren bij de bestrijding van plagen; herinnert eraan dat chemische pesticiden selectief en gericht moeten worden ingezet; benadrukt dat deze nuttige plaagbestrijders anders dreigen uit te sterven, waardoor de gewassen kwetsbaarder worden voor toekomstige plagen;

17.

merkt verder op dat de grootste vermindering in het gebruik van pesticiden vermoedelijk zal voortvloeien uit systeemveranderingen die de gevoeligheid voor plagen verminderen, voorrang geven aan structurele en biologische diversiteit boven monoculturen en continuteelt, en de resistentie van plagen tegen werkzame bestanddelen verminderen; onderstreept daarom dat de aandacht, de financiering en de integratie-inspanningen met name gericht moeten zijn op ecologische landbouwmethoden die de landbouw als geheel beter bestand maken tegen plagen;

18.

onderstreept dat het GLB in zijn huidige vorm onvoldoende aanmoediging en stimulansen biedt voor het verminderen van de afhankelijkheid van landbouwbedrijven van pesticiden en voor het toepassen van biologische productietechnieken; is van mening dat in het GLB van na 2020 specifieke beleidsinstrumenten noodzakelijk zijn die ertoe bijdragen dat landbouwers hun gedrag bij het gebruik van pesticiden veranderen;

19.

betreurt het feit dat in het voorstel van de Commissie over het nieuwe GLB van na 2020 het beginsel van geïntegreerde gewasbescherming niet in de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen van bijlage III bij dat voorstel is opgenomen; benadrukt dat het ontbreken van een onderling verband tussen deze richtlijn en het nieuwe GLB-model het verminderen van de afhankelijkheid van pesticiden daadwerkelijk in de weg zal staan;

20.

merkt op dat de meeste lidstaten gebruikmaken van nationale risico-indicatoren om de negatieve gevolgen van het gebruik van pesticiden geheel of gedeeltelijk te beoordelen; herinnert eraan dat de lidstaten nog altijd geen overeenstemming hebben bereikt over geharmoniseerde risico-indicatoren voor de hele EU, ook al zijn zij daar uit hoofde van artikel 15 van de richtlijn expliciet toe verplicht, hetgeen het nagenoeg onmogelijk maakt om de voortgang van de verschillende lidstaten en van de Unie als geheel te vergelijken; is ingenomen met het feit dat het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op 25 januari 2019 geharmoniseerde risico-indicatoren heeft vastgesteld;

21.

benadrukt het fundamentele belang van biodiversiteit en weerbare ecosystemen, met name in het geval van bijen en andere bestuivende insecten, die essentieel zijn om een gezonde en duurzame agrarische sector te kunnen garanderen; onderstreept dat de bescherming van biodiversiteit niet uitsluitend een zaak is van bescherming van het milieu, maar ook een middel om de voedselveiligheid voor Europa in de toekomst voor de langere termijn te garanderen;

22.

is uiterst bezorgd over het voortdurende en mogelijk onomkeerbare verlies van biodiversiteit in Europa, en over de alarmerende afname van gevleugelde insecten, met inbegrip van bestuivende insecten, zoals het onderzoek van oktober 2017 naar de biomassa aan vliegende insecten (34) heeft uitgewezen, waaruit blijkt dat de populatie vliegende insecten in 63 beschermde natuurgebieden in Duitsland in 27 jaar met meer dan 75 % is afgenomen; benadrukt voorts de aanzienlijke achteruitgang van veelvoorkomende vogelsoorten in heel Europa, hetgeen mogelijk het gevolg is van de gekrompen insectenpopulatie; wijst voorts op de onbedoelde effecten van pesticiden op de bodem en bodemorganismen (35), en op andere niet-doelsoorten; is van mening dat pesticiden behoren tot de belangrijkste factoren die verantwoordelijk zijn voor de afname van insecten, plattelandsvogels en andere niet-doelorganismen, en onderstreept voorts dat Europa genoodzaakt is over te gaan op een duurzamer gebruik van pesticiden en het aantal niet-chemische alternatieven en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico voor landbouwers moet verhogen;

23.

benadrukt dat bestrijdingsmiddelen op basis van neonicotinoïden een belangrijke rol spelen bij de verontrustende achteruitgang van de bijenpopulaties in Europa, zoals blijkt uit talrijke internationale onderzoeken die als grondslag hebben gediend voor door burgers ingediende verzoekschriften waarvoor honderdduizenden handtekeningen zijn verzameld in heel Europa;

24.

onderkent dat nationale actieplannen en geïntegreerde gewasbescherming een belangrijke rol spelen bij het terugdringen van het pesticidengebruik teneinde een onomkeerbaar verlies van biodiversiteit te voorkomen, en bij het bevorderen van ecologische landbouwmaatregelen en biologische landbouw in een zo groot mogelijke omvang;

25.

benadrukt verder dat de ontwikkeling van duurzame landbouwopties noodzakelijk is om de gevolgen van klimaatverandering voor de voedselveiligheid te beperken;

26.

is uitermate verontrust over het aanhoudende gebruik van pesticiden met werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn, of die hormoonverstorende eigenschappen hebben en schadelijk zijn voor mens en dier; benadrukt dat het gebruik van deze pesticiden onverenigbaar is met de doelstellingen van de richtlijn;

27.

benadrukt dat het aquatisch milieu bij uitstek gevoelig is voor pesticiden; is ingenomen met het feit dat bepaalde lidstaten diverse maatregelen hebben genomen om het aquatisch milieu tegen pesticiden te beschermen; betreurt echter dat de meeste lidstaten geen kwantitatieve streefcijfers of tijdschema's hebben vastgesteld voor maatregelen ter bescherming van het aquatisch milieu tegen pesticiden, en waarbij de lidstaten die dit wel hebben gedaan, niet duidelijk hebben omschreven hoe zij meten of de streefcijfers of doelen al dan niet zijn behaald; is voorts van mening dat beter toezicht moet worden gehouden op de thans gebruikte pesticiden in het aquatisch milieu;

28.

merkt op dat de landbouw een van de voornaamste veroorzakers is van het feit dat waterlichamen geen goede chemische toestand bereiken, aangezien de landbouw vervuiling door nitraten en pesticiden veroorzaakt; onderstreept dat het kosteneffectiever is te voorkomen dat pesticiden in zoetwatersystemen terechtkomen dan verwijderingstechnologieën toe te passen, en dat lidstaten landbouwers in dit opzicht de juiste stimulansen moeten bieden; onderkent in dit verband tevens hoe belangrijk de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn water is voor de verbetering van de waterkwaliteit; is ingenomen met de vooruitgang die lidstaten hebben geboekt bij de aanpak van stoffen met een hoge prioriteit, hetgeen ertoe heeft geleid dat minder waterlichamen niet voldoen aan de normen voor stoffen als cadmium, lood en nikkel, alsmede pesticiden;

29.

betreurt het dat de verslechtering van de kwaliteit van waterbronnen in steeds grotere mate heeft geleid tot extra behandelingen door drinkwaterbedrijven om ervoor te zorgen dat water dat is bedoeld voor menselijke consumptie voldoet aan de limieten voor pesticiden die zijn vastgelegd in Richtlijn 98/83/EG betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water, en dat de kosten daarvan worden gedragen door de consumenten en niet voor de vervuilers;

30.

benadrukt dat sommige pesticiden internationaal zijn erkend als persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) in verband met hun vermogen om zich over lange afstanden te verplaatsen, hun persistentie in het milieu en hun vermogen tot bioconcentratie binnen de gehele voedselketen en biologische ophoping binnen ecosystemen, alsmede hun grote negatieve gevolgen voor de volksgezondheid;

31.

is ermee ingenomen dat in alle lidstaten opleidings- en certificatiestelsels over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn opgezet, maar betreurt het dat in bepaalde lidstaten niet wordt voldaan aan de opleidingsvereisten ten aanzien van alle in bijlage I voorgeschreven onderwerpen; benadrukt dat opleiding van de gebruikers van groot belang is om veilig en duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen; acht het passend om onderscheid te maken tussen professionele en niet-professionele gebruikers, aangezien voor hen niet dezelfde verplichtingen gelden; benadrukt dat zowel professionele als niet-professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen passende scholing moeten krijgen;

32.

merkt op dat het gebruik van intelligente technologie en precisielandbouw mogelijkheden biedt om gewasbeschermingsmiddelen effectiever in te zetten en te voorkomen dat zij verspreid raken in gebieden waar zij niet nodig zijn, bijvoorbeeld door middel van drones of GPS-precisietechniek; benadrukt voorts dat het gebruik van dergelijke oplossingen in de lidstaten kan worden bevorderd als deze beter worden geïntegreerd in opleidingscursussen en certificeringsprogramma's voor gebruikers van pesticiden in het kader van nationale actieplannen;

33.

benadrukt dat gewasbeschermingsmiddelen niet alleen worden gebruikt in de landbouw, maar ook voor de bestrijding van onkruid en plagen in gebieden die worden gebruikt door een breed publiek of door kwetsbare groepen, zoals bepaald in artikel 12, onder a) van de richtlijn, waaronder parken en spoorwegen; overwegende dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze gebieden ongepast is; is ingenomen met het feit dat meerdere lidstaten en een groot aantal regionale en lokale overheden actie hebben ondernomen om het gebruik van pesticiden in gebieden die worden gebruikt door een breed publiek of door kwetsbare groepen te verminderen of te verbieden; stelt echter vast dat in de meerderheid van de lidstaten geen meetbare doelen zijn gesteld;

34.

is verontrust over het feit dat veel lidstaten de vereiste van artikel 12, onder a), onjuist hebben geïnterpreteerd door deze zo uit te leggen als uitsluitend betrekking hebbend op niet-agrarisch gebruik, terwijl bewoners die langdurig worden blootgesteld aan hoge concentraties pesticiden wel degelijk behoren tot de kwetsbare groepen zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1107/2009; merkt voorts op dat de Commissie heeft bevestigd dat er geen wettelijke grond is om agrarische toepassing uit te sluiten van de bepalingen van artikel 12;

35.

merkt op dat lidstaten steun blijven geven aan biologische landbouw als systeem met laag gebruik van pesticiden; is ingenomen met het feit dat het aantal biologische boerderijen in de Unie blijft toenemen, maar merkt op dat de vooruitgang nog altijd aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat;

36.

merkt op dat biologische landbouwers economische verliezen lijden wanneer hun bodem en biologische producten verontreinigd raken als gevolg van het pesticidengebruik van in de buurt gevestigde landbouwbedrijven doordat bijvoorbeeld gesproeide pesticiden verwaaien en persistente werkzame stoffen zich verspreiden in het milieu; wijst er bijgevolg op dat biologische landbouwers zich daardoor gedwongen kunnen zien hun producten te verkopen als conventionele gewassen waardoor zij de meerprijs mislopen of zelfs hun certificering kunnen verliezen als gevolg van handelingen die zij niet kunnen beheersen;

37.

merkt op dat de lidstaten doorgaans weliswaar over systemen beschikken om informatie te vergaren over acute pesticidenvergiftiging, maar dat de nauwkeurigheid van de gegevens in kwestie en het gebruik ervan vragen oproepen; wijst erop dat systemen voor het vergaren van informatie over chronische vergiftiging niet algemeen worden toegepast;

38.

vestigt de aandacht op het feit dat het meest recente rapport van EFSA over residuen van pesticiden in voedsel laat zien dat 97,2 % van de monsters uit heel Europa binnen de wettelijke limieten uit hoofde van de EU-wetgeving bleef, waaruit blijkt dat het voedselproductiesysteem uiterst stringent en veilig is;

Aanbevelingen

39.

verzoekt de lidstaten de tenuitvoerlegging van de richtlijn onverwijld af te ronden;

40.

roept de Commissie en de lidstaten op te garanderen dat alle relevante belanghebbenden worden betrokken bij alle activiteiten voor belanghebbenden met betrekking tot pesticiden, waaronder het publiek, zoals wordt voorzien in Richtlijn 2003/35/EG en het Verdrag van Aarhus;

41.

verzoekt de lidstaten een proactieve rol te spelen bij de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijn teneinde lacunes op te sporen en vast te stellen welke specifieke terreinen bijzondere aandacht nodig hebben wat betreft de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, en zich niet te beperken tot de gebruikelijke nationale omzetting en controlemechanismen;

42.

roept de lidstaten op te erkennen dat de EU onverwijld moet handelen om over te gaan naar een duurzamer gebruik van pesticiden en dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de uitvoering van dergelijke praktijken bij de lidstaten ligt; benadrukt dat snel handelen essentieel is;

43.

verzoekt de lidstaten zich te houden aan het vastgestelde tijdsbestek voor de indiening van de herziene nationale actieplannen; verzoekt de lidstaten die nog geen herziene nationale actieplannen hebben ingediend, dit onverwijld te doen, deze keer echter met duidelijke kwantitatieve doelstellingen en een meetbare algemene doelstelling om de risico's en de impact van het gebruik van pesticiden onmiddellijk en blijvend terug te dringen, met duidelijk gedefinieerde jaarlijkse reductiestreefcijfers, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de mogelijke gevolgen voor bestuivende insecten en aan het bevorderen en invoeren van duurzame niet-chemische alternatieven en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, overeenkomstig de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming;

44.

roept de Commissie op een ambitieuze bindende doelstelling voor de hele EU voor te stellen om het gebruik van pesticiden terug te dringen;

45.

verzoekt de Commissie verdere richtlijnen te ontwikkelen betreffende alle beginselen van geïntegreerde gewasbescherming en de tenuitvoerlegging daarvan; verzoekt de Commissie in verband hiermee richtlijnen te formuleren voor de vaststelling van criteria voor het meten en evalueren van de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming in de lidstaten;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om alle vereiste maatregelen te nemen met het oog op het bevorderen van pesticiden met een laag risico en voorrang te geven aan niet-chemische opties en methoden die het geringste risico met zich meebrengen dat zij de gezondheid en de natuur schaden en tegelijkertijd zorgen voor effectieve en efficiënte gewasbescherming; benadrukt dat dit alleen kan slagen als de economische prikkels voor landbouwers om te kiezen voor dergelijke opties worden versterkt;

47.

verzoekt de Commissie en de lidstaten meer de nadruk te leggen op het stimuleren van de ontwikkeling van, het onderzoek naar en het op de markt brengen van biologische alternatieven met een laag risico, ook door in het kader van Horizon Europa en binnen het meerjarig financieel kader 2021-2027 meer mogelijkheden voor financiering te creëren; herinnert eraan dat duurzame, biologische, fysische en andere niet-chemische methoden de voorkeur moeten krijgen boven chemische pesticiden wanneer zij voldoende resultaat opleveren bij de bestrijding van plagen; herinnert eraan hoe belangrijk de toegevoegde waarde van ecologisch duurzame en veilige gewasbeschermingstechnieken;

48.

verzoekt de Commissie zonder verder uitstel haar toezeggingen in het kader van het 7e milieuactieprogramma na te komen en een Uniestrategie te presenteren voor een gifvrij milieu dat innovatie en de ontwikkeling van duurzame vervangers, waaronder niet-chemische oplossingen, bevordert; verwacht van de Commissie dat zij in deze strategie met name rekening houdt met de gevolgen van pesticiden voor het milieu en de menselijke gezondheid;

49.

adviseert meer aandacht te schenken aan risicoverlaging, aangezien omvangrijk gebruik van stoffen met een laag risico wel eens schadelijker zou kunnen zijn dan beperkt gebruikt van stoffen met een hoog risico;

50.

verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de richtlijn en de tenuitvoerlegging ervan beter afgestemd zijn op de EU-wetgeving en het EU-beleid op dit gebied, met name de GLB-bepalingen en Verordening (EG) nr. 1107/2009, en met name dat de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als wettelijke verplichtingen uit hoofde van het GLB worden geïntegreerd overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het aantal ontheffingen voor essentieel gebruik uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 strikt te beperken en de relevante richtsnoeren bij te werken om te waarborgen dat de risicobeoordeling van pesticiden in overeenstemming is met de blootstelling en omstandigheden in de praktijk, rekening houdend met alle mogelijke gevolgen voor de gezondheid en het milieu;

52.

beveelt aan de lidstaten de flexibiliteit te geven geïntegreerde gewasbescherming toe te passen in het kader van de vergroenende maatregelen uit hoofde van het GLB;

53.

is ingenomen met de recente vaststelling van geharmoniseerde risico-indicatoren door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en verzoekt de lidstaten verder te gaan met de vaststelling en doorvoering van geharmoniseerde risico-indicatoren, zoals de Commissie onlangs heeft voorgesteld, zodat duidelijk kan worden gemonitord welke effecten het terugdringen van het gebruik van pesticiden heeft;

54.

verzoekt de Commissie een volledig operationeel en transparant systeem op te zetten voor de regelmatige verzameling van statistische gegevens over het gebruik van pesticiden, de gevolgen van professionele en niet-professionele blootstelling aan pesticiden voor de gezondheid van mens en dier, en de aanwezigheid van residuen van pesticiden in het milieu, met name in de bodem en het water;

55.

roept de Commissie en de lidstaten op tot het bevorderen van onderzoeksprogramma's die erop zijn gericht de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de volksgezondheid te bepalen, rekening houdend met alle toxicologische en langetermijneffecten, met inbegrip van immunotoxiciteit, verstoring van de hormoonhuishouding en toxische effecten op de neurologische ontwikkeling, en met extra aandacht voor de gevolgen van prenatale blootstelling aan pesticiden voor de gezondheid van kinderen;

56.

dringt bij de Commissie aan op een risicogebaseerde benadering voor beheer en gebruik van veelgebruikte gewasbeschermingsmiddelen, die wordt gestaafd door onafhankelijk, collegiaal getoetst, wetenschappelijk bewijs;

57.

verzoekt de Commissie voor het einde van haar huidige mandaat een specifiek wetsvoorstel in te dienen voor de wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009, buiten de algemene herziening in verband met het REFIT-initiatief om, met het oog op toevoeging van een definitie van en een aparte categorie voor 'in de natuur voorkomende stoffen’ en 'natuuridentieke stoffen’, waarbij als criterium wordt gehanteerd dat de stof in de natuur voorkomt en er sprake is van blootstelling aan deze stof, alsook een rigoureuze versnelde procedure vast te stellen voor de evaluatie, vergunning en registratie van biologische pesticiden met een laag risico, in lijn met de resoluties van het Parlement van 15 februari 2017 over pesticiden van biologische oorsprong, en van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen;

58.

verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de effectieve tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de Unie krachtens het protocol bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen uit 2004, en daarom hun inspanningen tot het elimineren van de fabricage, het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden met persistente organische verontreinigende stoffen op te voeren, en tegelijkertijd bepalingen op te stellen betreffende de afvoer van afval dat dergelijke stoffen bevat of ermee is vervuild;

59.

verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat professioneel gekwalificeerde en onafhankelijke adviesdiensten beschikbaar zijn om advies te geven aan en opleidingen te verzorgen voor eindgebruikers, en met name op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming;

60.

verzoekt de Commissie en de lidstaten sterker de nadruk te leggen op verdere investeringen in en onderzoek naar de ontwikkeling en toepassing van precisietechnieken en technieken voor digitale landbouw, zodat gewasbeschermingsmiddelen efficiënter worden en de afhankelijkheid van pesticiden aanzienlijk wordt teruggedrongen, overeenkomstig de doelstellingen van de richtlijn, waardoor minder sprake zal zijn van blootstelling van zowel professionele gebruikers als van het grote publiek; is van mening dat het gebruik van digitalisering respectievelijk precisielandbouw er niet toe mag leiden dat landbouwers afhankelijk raken van input of schulden aangaan;

61.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door een breed publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, niet langer toe te staan, zoals bepaald in artikel 3, lid 14, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

62.

verzoekt de Commissie en de lidstaten met name aandacht te besteden aan de bescherming van kwetsbare groepen, zoals bepaald in artikel 3, lid 14, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, met name vanwege het bestaande gebrek aan bescherming van plattelandsbewoners die in landbouwgebieden wonen; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve een onmiddellijk verbod voor te stellen op het gebruik van pesticiden binnen een aanzienlijke straal van woningen, scholen, speelplaatsen, kinderdagverblijven en ziekenhuizen;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te investeren in verder onderzoek naar de gevolgen van pesticiden voor niet-doelsoorten en onmiddellijke actie te nemen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken;

64.

roept de Commissie en de lidstaten op een landbouwmodel te bevorderen dat is gebaseerd op preventieve en indirecte strategieën voor gewasbescherming, gericht op het verminderen van het gebruik van externe input en op multifunctionele, in de natuur voorkomende stoffen; erkent dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar preventieve en indirecte ecologische landbouwstrategieën voor gewasbescherming en dat deze strategieën meer moeten worden toegepast;

65.

verzoekt de lidstaten meer te investeren in aanpassingsmethodes waarmee wordt voorkomen dat agrochemische stoffen in het oppervlakte- en grondwater terechtkomen, alsook in maatregelen om het weglekken van deze stoffen in waterlopen, rivieren en zeeën te beperken; beveelt aan het gebruik ervan te verbieden op bodems waar het gevaar bestaat dat ze afvloeien naar het grondwater;

66.

wijst er met klem op dat het van het allergrootste belang is dat aan de hand van gebruikersdatabanken en verkoopcijfers regelmatig wordt onderzocht hoe de hoeveelheid verkochte pesticiden en het landbouwgebied waarop deze worden toegepast zich tot elkaar verhouden;

67.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de op gevaren gebaseerde uitsluitingscriteria voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn, of die hormoonverstorende eigenschappen hebben, volledig en uniform worden toegepast;

68.

roept de lidstaten op zich strikt te houden aan het verbod op de invoer van verboden pesticiden in de EU vanuit derde landen, en de controles van ingevoerde voedingsmiddelen te intensiveren;

69.

verzoekt de Commissie zorgvuldig alle beschikbare maatregelen te overwegen ter waarborging van de naleving van deze richtlijn, met inbegrip van het instellen van inbreukprocedures tegen lidstaten die niet voldoen aan de verplichting tot volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn;

70.

verzoekt de Commissie krachtdadig op te treden tegen lidstaten die systematisch misbruik maken van ontheffingen voor verboden pesticiden die neonicotinoïden bevatten;

71.

verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat het beginsel “de vervuiler betaalt” volledig wordt toegepast en effectief word gehandhaafd met betrekking tot de bescherming van waterbronnen;

72.

verzoekt Horizon Europa voldoende financiering te verschaffen ter bevordering van de ontwikkeling van strategieën voor gewasbescherming op basis van een systeembenadering waarin innovatieve ecologische landbouwtechnieken worden gecombineerd met preventieve maatregelen om het gebruik van externe input zo laag mogelijk te houden;

73.

verzoekt de Commissie een pan-Europees platform voor duurzaam gebruik van pesticiden op te richten, waar belanghebbenden en vertegenwoordigers uit de sector op lokaal en regionaal niveau worden samengebracht, als platform voor het delen van informatie en uitwisselen van aanbevolen werkwijzen voor het terugdringen van het gebruik van pesticiden;

o

o o

74.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(2)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

(3)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.

(5)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(6)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

(7)  PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11.

(8)  PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.

(9)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(10)  PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.

(11)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.

(12)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(13)  PB L 201 van 1.8.2009, blz. 36.

(14)  PB L 310 van 25.11.2009, blz. 29.

(15)  PB L 226 van 24.8.2013, blz. 1.

(16)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex:52006DC0372

(17)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 62.

(18)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 51.

(19)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 184.

(20)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 117.

(21)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0057.

(22)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0356.

(23)  PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1

(24)  http://ec.europa.eu/food/audits-analysis/overview_reports/details.cfm?rep_id=114

(25)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171.

(26)  http://www.pan-uk.org/site/wp-content/uploads/United-Nations-Report-of-the-Special-Rapporteur-on-the-right-to-food.pdf

(27)  http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-10041-2016-ADD-1/en/pdf

(28)  http://www.senat.fr/leg/ppr16-477.html

(29)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0023.

(30)  Caspar A. Hallmann et al., ‘More than 75 % decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas’, PLOS, 18 oktober 2017 — https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0185809

(31)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(32)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(33)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(34)  https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0185809

(35)  Zie https://esdac.jrc.ec.europa.eu/public_path/shared_folder/doc_pub/EUR27607.pdf


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/71


P8_TA(2019)0083

Tenuitvoerlegging van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (2018/2108(INI))

(2020/C 449/08)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg (1),

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 114 en 168,

gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (2),

gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (3),

gezien de conclusies van de Raad van 6 juni 2011 met als titel “Naar moderne, responsieve en houdbare gezondheidszorgstelsels” (4),

gezien de meerjarige gezondheidsprogramma's voor de perioden 2003-2008 (5), 2008-2013 (6) en 2014-2020 (7),

gezien de verslagen van de Commissie van 4 september 2015 en 21 september 2018 over de werking van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2015)0421, COM(2018)0651),

gezien de mededeling van de Commissie van 25 april 2018 over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt; de burger “empoweren” en bouwen aan een gezondere maatschappij (COM(2018)0233),

gezien het verslag van de Commissie van 18 juli 2018 over de gegevens van de lidstaten over grensoverschrijdende gezondheidszorg voor patiënten in het jaar 2016 (8),

gezien Uitvoeringsbesluit 2011/890/EU van de Commissie van 22 december 2011 tot vaststelling van de voorschriften voor de oprichting, het beheer en de werking van het netwerk van nationale verantwoordelijke autoriteiten inzake e-gezondheid (9),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 mei 2015 getiteld “Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa” (COM(2015)0192),

gezien het Actieplan e-gezondheidszorg 2012-2020, en met name de uitdrukkelijke grensoverschrijdende dimensie (COM(2012)0736),

gezien de tussentijdse evaluatie van het Actieplan e-gezondheidszorg 2012-2020 door de Commissie (COM(2017)0586),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2008 over zeldzame ziekten (COM(2008)0679) en de aanbeveling van de Raad van 8 juni 2009 betreffende een optreden op het gebied van zeldzame ziekten (10),

gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 5 september 2014 met betrekking tot haar mededeling over zeldzame ziekten (COM(2014)0548),

gezien de aanbevelingen betreffende de Europese referentienetwerken voor zeldzame aandoeningen van het EU-Comité van deskundigen voor zeldzame aandoeningen (EUCERD) van 31 januari 2013 en het addendum van 10 juni 2015,

gezien het achtergronddocument van de Europese Rekenkamer van mei 2018 over grensoverschrijdende gezondheidszorg in de EU (11),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2017 getiteld “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU” (COM(2017)0534),

gezien de interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten (12),

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0046/2019),

A.

overwegende dat voor iedereen betaalbare gezondheidsstelsels in de EU en de lidstaten van cruciaal belang zijn om een hoog niveau van volksgezondheid, sociale bescherming, sociale cohesie en sociale rechtvaardigheid te waarborgen door een universele toegang te handhaven en te garanderen, en overwegende dat de levenskwaliteit van de patiënten wordt erkend als een belangrijk onderdeel van de beoordeling van de kostenefficiëntie van de gezondheidszorg;

B.

overwegende dat Richtlijn 2011/24/EU (hierna “de richtlijn”), in overeenstemming met artikel 168, lid 7, VWEU, de vrijheid van elke lidstaat eerbiedigt om de nodige beslissingen op het gebied van gezondheidszorg te nemen en de fundamentele ethische keuzes van de bevoegde instanties in de lidstaten niet in de weg staat of ondermijnt; overwegende dat er verschillen zijn in de respectieve diensten die de lidstaten verlenen en in de wijze waarop ze worden gefinancierd; overwegende dat de richtlijn de Europese burgers naast de in hun eigen land beschikbare gezondheidszorg nog andere mogelijkheden biedt;

C.

overwegende dat gezondheid kan worden beschouwd als een grondrecht krachtens artikel 2 (betreffende het recht op leven) en artikel 35 (betreffende gezondheidszorg) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

D.

overwegende dat de gezondheidszorgstelsels in de EU met uitdagingen worden geconfronteerd als gevolg van de vergrijzing, budgettaire beperkingen, de stijging van het aantal gevallen van chronische aandoeningen, moeilijkheden om basisgezondheidszorg te verstrekken in plattelandsgebieden, en de hoge prijs van geneesmiddelen; overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen, bijhouden en grensoverschrijdend uitwisselen van informatie over een geactualiseerde lijst van geneesmiddelentekorten om de beschikbaarheid van essentiële geneesmiddelen te waarborgen;

E.

overwegende dat de gezondheidszorg die burgers nodig hebben, soms het best in een andere lidstaat kan worden verleend wegens de nabijheid, de gespecialiseerde aard van de zorg of een gebrek aan capaciteit, zoals een tekort aan essentiële geneesmiddelen, in hun eigen lidstaat;

F.

overwegende dat uit de resultaten van het verslag over de werking van de richtlijn blijkt dat niet alle lidstaten de richtlijn in 2015 volledig of correct ten uitvoer hebben gelegd;

G.

overwegende dat de gezondheidssector een essentieel onderdeel van de economie van de EU vormt en 10 % van het bbp van de EU vertegenwoordigt — een cijfer dat tegen 2060 als gevolg van sociaal-economische factoren tot 12,6 % zou kunnen stijgen;

H.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 20 van de richtlijn om de drie jaar een uitvoeringsverslag over de werking van de richtlijn moet indienen; overwegende dat de Commissie de patiëntenstromen, de administratieve, sociale en financiële aspecten van patiëntenmobiliteit en de werking van de Europese referentienetwerken (ERN's) en de nationale contactpunten voortdurend moet evalueren en hierover regelmatig gegevens moet presenteren;

I.

overwegende dat het volgens het verslag van de Commissie van 21 september 2018 over de werking van de richtlijn voor burgers moeilijk blijft om te achterhalen hoe zij hun rechten op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg kunnen uitoefenen; overwegende dat er meer duidelijkheid en transparantie nodig zijn over de voorwaarden waaronder zorgaanbieders werkzaam zijn, teneinde veilige patiëntenmobiliteit te waarborgen;

J.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 25 april 2018 over e-gezondheidszorg opmerkt dat de gezondheids- en zorgstelsels hervormingen en innovatieve oplossingen nodig hebben om veerkrachtiger, toegankelijker en doeltreffender te worden; overwegende dat het gebruik van nieuwe technologieën en digitale instrumenten moet worden versterkt om de kwaliteit en duurzaamheid van de gezondheidszorgdiensten te verbeteren;

K.

overwegende dat de richtlijn een duidelijke rechtsgrond biedt voor Europese samenwerking op het gebied van de evaluatie van gezondheidstechnologie (HTA), e-gezondheid, zeldzame ziekten en de veiligheids- en kwaliteitsnormen voor gezondheidsdiensten en -producten;

L.

overwegende dat EU-burgers het recht hebben om gespecialiseerde zorg te ontvangen in hun eigen lidstaat; overwegende dat het aantal patiënten dat gebruikmaakt van het recht op grensoverschrijdende zorg uit hoofde van de richtlijn, waaronder preventieve medische tests, scans en gezondheidscontroles, echter slechts zeer langzaam toeneemt;

M.

overwegende dat vaccinatieprogramma's niet onder de richtlijn vallen, hoewel ze tot de meest doeltreffende beleidsmaatregelen van de EU behoren, en dat terwijl mensen er in sommige lidstaten moeilijk toegang toe krijgen;

N.

overwegende dat niet alle lidstaten in staat waren gegevens of informatie te verstrekken over patiënten die naar het buitenland reizen, en overwegende dat de gegevensverzameling niet altijd vergelijkbaar is tussen de lidstaten;

O.

overwegende dat 83 % van de deelnemers aan een recente raadpleging van de Commissie voorstander was van het openbaar maken van medische gegevens ten behoeve van onderzoek en het verbeteren van de gezondheidstoestand van patiënten (13); overwegende dat bij de eventuele toekomstige integratie van gezondheidsstelsels vanuit digitaal oogpunt moet worden gegarandeerd dat de gezondheidsstelsels en de patiënten de uiteindelijke bewaarders en beheerders van de informatie in kwestie zijn, zodat billijkheid, duurzaamheid en veiligheid voor de patiënten wordt gewaarborgd;

P.

overwegende dat de patiëntenmobiliteit in de EU die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt, relatief laag blijft en geen significante budgettaire gevolgen heeft gehad voor de houdbaarheid van de nationale gezondheidsstelsels;

Q.

overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het verlenen van toegang tot de gezondheidszorg die mensen nodig hebben en voor de terugbetaling van alle betreffende kosten; overwegende dat de nationale gezondheidszorgdiensten van de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van de criteria op grond waarvan burgers gezondheidszorg in een andere lidstaat kunnen ontvangen; overwegende dat patiënten in een aanzienlijk aantal lidstaten nog steeds met grote hindernissen worden geconfronteerd wat gezondheidsstelsels betreft; overwegende dat administratieve rompslomp vertraging bij de terugbetaling kan veroorzaken; overwegende dat de versnippering van de toegang tot diensten daardoor alleen maar erger wordt en dat die toegang daarom moet worden verbeterd door coördinatie tussen de lidstaten;

R.

overwegende dat de Europese ziekteverzekeringskaart (EHIC) wordt geregeld door de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en dat de toepassing ervan sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat een uniforme toepassing van de EHIC en een betere coördinatie tussen de lidstaten van essentieel belang zijn om de bestaande administratieve rompslomp te verminderen en een snelle, niet-discriminerende terugbetaling voor de patiënten te waarborgen, waarbij het vrije verkeer van EU-burgers wordt gewaarborgd;

S.

overwegende dat patiënten nog steeds met praktische en juridische moeilijkheden worden geconfronteerd wanneer ze medische recepten gebruiken in een andere lidstaat;

T.

overwegende dat de nationale contactpunten (NCP's) tot taak hebben ervoor te zorgen dat patiënten de juiste informatie krijgen om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen;

U.

overwegende dat NCP's nog niet voldoende bekend zijn bij de burgers en dat de doeltreffendheid van de NCP's hiervan afhankelijk is; overwegende dat de doeltreffendheid en het bereik van de NCP's afhangen van de steun die zij van zowel de EU als de lidstaten ontvangen, alsook van de communicatiekanalen, de uitwisseling van good practices en informatie, waaronder contactgegevens, en de richtsnoeren voor het doorverwijzen van patiënten;

V.

overwegende dat er tussen de verschillende NCP's grote verschillen bestaan wat betreft het functioneren, de toegankelijkheid, de zichtbaarheid en de toewijzing van middelen, zowel uit kwalitatief als uit kwantitatief oogpunt;

W.

overwegende dat patiënten volgens een Eurobarometer-enquête van mei 2015 (14) onvoldoende geïnformeerd zijn over hun rechten op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg en dat minder dan 20 % van de burgers zich goed geïnformeerd vindt;

X.

overwegende dat grensoverschrijdende gezondheidszorg slechts doeltreffend zal zijn als patiënten, zorgverleners, gezondheidswerkers en andere belanghebbenden er goed over geïnformeerd zijn en als de betreffende regels vlot beschikbaar en algemeen toegankelijk zijn;

Y.

overwegende dat patiënten, zorgverleners en gezondheidswerkers nog steeds te maken hebben met een groot gebrek aan informatie over patiëntenrechten in het algemeen en met name de rechten waarin de richtlijn voorziet;

Z.

overwegende dat gezondheidswerkers in aanraking komen met zeer gevoelige patiëntenkwesties die duidelijke en bevattelijke communicatie vereisen; overwegende dat taalbarrières de overdracht van informatie tussen gezondheidswerkers en hun patiënten kunnen belemmeren;

AA.

overwegende dat er in een aantal lidstaten nog veel ruimte is voor verbetering en vereenvoudiging van de terugbetalingsprocedures, met name op het gebied van recepten, weesgeneesmiddelen, geneesmiddelen die volgens magistrale receptuur zijn gemaakt, en vervolgtherapie en -procedures;

AB.

overwegende dat zes lidstaten en Noorwegen momenteel helemaal geen systeem van voorafgaande toestemming hebben, zodat patiënten keuzevrijheid hebben en de administratieve rompslomp wordt beperkt;

AC.

overwegende dat er een aantal bilaterale overeenkomsten tussen naburige lidstaten en regio's bestaan die als basis zouden kunnen dienen voor excellente best practices voor de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende gezondheidszorg in de hele EU;

Tenuitvoerlegging

1.

is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen om te beoordelen of de lidstaten de richtlijn correct hebben omgezet;

2.

wijst op de voordelen van de richtlijn voor het verduidelijken van de regels inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg, voor het garanderen van de toegang tot veilige en hoogwaardige grensoverschrijdende gezondheidszorg in de Unie en voor het tot stand brengen van patiëntenmobiliteit in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie; is teleurgesteld over het feit dat een groot aantal lidstaten de voorschriften inzake het waarborgen van patiëntenrechten niet effectief heeft uitgevoerd; vraagt de lidstaten dan ook met klem erop toe te zien dat de richtlijn naar behoren wordt uitgevoerd, en hierbij zowel het beginsel van vrij verkeer van personen binnen de interne markt te eerbiedigen als te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid dat de gezondheid van de burgers helpt te verbeteren;

3.

verzoekt de Commissie voort te werken aan haar driejaarlijkse evaluatieverslagen over de werking van de richtlijn en deze bij het Parlement en de Raad in te dienen; benadrukt hoe belangrijk het is informatie voor statistische doeleinden te verzamelen over patiënten die voor behandeling naar het buitenland gaan en de redenen voor patiëntenstromen tussen landen te analyseren; verzoekt de Commissie tevens om — voor zover dat haalbaar is — jaarlijks een uitsplitsing te publiceren van de diensten die elke lidstaat heeft verstrekt en de totale bedragen die elke lidstaat heeft terugbetaald in het kader van grensoverschrijdende gezondheidszorg;

4.

verzoekt de Commissie bij haar evaluatie van de kostenefficiëntie van de tenuitvoerlegging van de richtlijn rekening te houden met de levenskwaliteit van de patiënten en de zorguitkomsten;

5.

herinnert de lidstaten eraan dat zij zich ertoe verbonden hebben de Commissie bij de uitvoering van haar evaluatie en de opstelling van bovengenoemde verslagen te helpen en haar daartoe alle nodige informatie te verstrekken waarover zij beschikken;

6.

verzoekt de Commissie richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging op te stellen, in het bijzonder op gebieden waar de richtlijn en de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in wisselwerking staan, en voor een betere coördinatie tussen alle stakeholders in de instellingen te zorgen;

7.

benadrukt dat de lidstaten de richtlijn correct moeten omzetten om patiënten hoogwaardige en toegankelijke grensoverschrijdende gezondheidszorg te bieden, met volledige inachtneming van de in de wetgeving vastgestelde tenuitvoerleggingstermijnen; erkent dat specifieke verbeteringen kunnen worden aangebracht met betrekking tot de toegang tot voorgeschreven geneesmiddelen en de continuïteit van de behandeling; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het toepassingsgebied van de richtlijn kan worden uitgebreid tot vaccinatieprogramma's;

8.

neemt met voldoening kennis van het positieve effect van initiatieven zoals de EHIC, die gratis wordt verstrekt en iedereen die door een wettelijk socialezekerheidsstelsel verzekerd of gedekt is, in staat stelt in een andere lidstaat gratis of tegen een lagere prijs medische verzorging te ontvangen; benadrukt het belang van geslaagde samenwerking tussen instellingen om misbruik van de EHIC te voorkomen;

9.

benadrukt dat er moet worden gezorgd voor duidelijkheid en transparantie met betrekking tot de voorwaarden waaronder zorgaanbieders werken; onderstreept hoe belangrijk het is dat zorgaanbieders en gezondheidswerkers een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben, zoals voorgeschreven door de richtlijn alsook Richtlijn 2005/36/EG, om de kwaliteit van gezondheidsdiensten te verbeteren en de patiënten beter te beschermen;

Financiering

10.

herinnert eraan dat de financiering van grensoverschrijdende gezondheidszorg de verantwoordelijkheid is van de lidstaten, die de kosten terugbetalen volgens de regelgeving ter zake; herinnert er tevens aan dat de Commissie via gezondheidsprogramma's de samenwerking ondersteunt als bedoeld in hoofdstuk IV van de richtlijn;

11.

maakt zich in dit verband ernstig zorgen over de voorgestelde verlaging van de financiering voor het gezondheidsprogramma; vraagt opnieuw dat van dit programma in het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 weer een robuust en op zichzelf staand programma wordt gemaakt met een ruimere begroting, zodat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de VN inzake volksgezondheid, gezondheidsstelsels en milieugerelateerde gezondheidsproblemen kunnen worden verwezenlijkt en zodat er een ambitieus gezondheidsbeleid kan worden gevoerd met aandacht voor grensoverschrijdende uitdagingen, met name door een aanzienlijke verhoging van de gezamenlijke inspanningen van de EU op het gebied van kankerbestrijding, preventie, vroegtijdige opsporing en behandeling van chronische en zeldzame ziekten, met inbegrip van genetische en pandemische ziekten en zeldzame kankers, bestrijding van antimicrobiële resistentie en vlottere toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg;

12.

benadrukt het belang van het Europees Sociaal Fonds, het Europees Structuur- en Investeringsfonds voor gezondheid en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, waaronder het Interreg-programma, voor het verbeteren van gezondheidszorgdiensten en het wegwerken van ongelijkheden op het vlak van gezondheidszorg tussen de regio's en sociale groepen in de verschillende lidstaten; vraagt dat de structuurfondsen en het Cohesiefonds ook in het volgend MFK worden gebruikt om grensoverschrijdende gezondheidszorg te verbeteren en faciliteren;

Mobiliteit van patiënten

13.

stelt vast dat de oorzaken van de geringe mobiliteit van patiënten vierledig zijn: i) sommige lidstaten hebben de richtlijn erg laat ten uitvoer gelegd, ii) de burgers zijn zich zeer weinig bewust van hun algemene rechten op terugbetaling, iii) sommige lidstaten hebben een aantal obstakels voor grensoverschrijdende gezondheidzorg opgeworpen, zoals administratieve rompslomp, en iv) informatie over patiënten die op grond van de richtlijn gezondheidszorg in een andere lidstaat willen ontvangen, ontbreekt of is onvolledig;

14.

merkt op dat bepaalde regelingen voor voorafgaande goedkeuring al te omslachtig en/of restrictief zijn gezien het aantal aanvragen per jaar; verzoekt de Commissie de gestructureerde dialoog met de lidstaten voort te zetten en meer duidelijkheid te verschaffen over de vereisten inzake voorafgaande toestemming en de daaraan verbonden terugbetalingsvoorwaarden;

15.

verzoekt de Commissie richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen opdat mensen, indien voorafgaande toestemming vereist is, de behandeling in het buitenland kunnen vergelijken met de behandeling die in hun eigen lidstaat beschikbaar is, met de kosteneffectiviteit voor de patiënt als leidend beginsel;

16.

herinnert de lidstaten eraan dat eventuele beperkingen van de toepassing van de richtlijn, zoals vereisten inzake voorafgaande toestemming of beperkingen op terugbetaling, noodzakelijk en evenredig moeten zijn, niet mogen leiden tot willekeurige of sociale discriminatie, geen ongerechtvaardigde obstakels voor het vrije verkeer van patiënten en diensten mogen opwerpen en de nationale gezondheidsstelsels niet overmatig mogen belasten; verzoekt de lidstaten rekening te houden met de problemen van patiënten met een laag inkomen die een grensoverschrijdende behandeling vooraf moeten betalen; merkt op dat voorafgaande toestemming is bedoeld om planning door de lidstaten mogelijk te maken en om patiënten te behoeden voor behandelingen die ernstige en specifieke problemen op het vlak van de kwaliteit of veiligheid van de zorg zouden veroorzaken;

17.

stelt met bezorgdheid vast dat verzekeringsmaatschappijen in bepaalde lidstaten willekeurige discriminatie of ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van patiënten en diensten hebben toegepast met nadelige financiële gevolgen voor de patiënten;

18.

dringt er bij de lidstaten op aan de Commissie in kennis te stellen van elk besluit tot invoering van beperkingen op de terugbetaling van kosten overeenkomstig artikel 7, lid 9, van de richtlijn en hun beweegredenen hiervoor mee te delen;

19.

betreurt dat sommige lidstaten soms minder terugbetalen voor grensoverschrijdende gezondheidszorg die door particuliere of niet-gecontracteerde zorgaanbieders op hun eigen grondgebied wordt verleend dan voor grensoverschrijdende gezondheidszorg die door openbare of gecontracteerde zorgaanbieders wordt verleend; is van mening dat particuliere zorgverlening op hetzelfde niveau moet worden terugbetaald als openbare zorgverlening, op voorwaarde dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg kunnen worden gewaarborgd;

20.

verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken om de terugbetalingsprocedures voor patiënten die grensoverschrijdende zorg ontvangen, te beoordelen, op elkaar af te stemmen en te vereenvoudigen, onder meer door de terugbetaling van vervolgzorg en -procedures te verduidelijken, en coördinerende éénloketsystemen op te zetten bij de betrokken zorgverzekeraars;

21.

betreurt dat de toepassing van de richtlijn op telegeneeskunde (op afstand verstrekte gezondheidsdiensten) tot enige onduidelijkheid heeft geleid wat de terugbetalingsregelingen betreft, aangezien sommige lidstaten consulten met huisartsen of specialisten op afstand wel vergoeden of aanbieden en andere lidstaten niet; verzoekt de Commissie de toepassing van de terugbetalingsregels overeenkomstig artikel 7, lid 1, en artikel 4, lid 1, te ondersteunen zodat ze in voorkomend geval ook van toepassing zijn op telegeneeskunde; moedigt de lidstaten aan om hun aanpak van de terugbetaling van telegeneeskunde op één lijn te brengen;

Grensregio's

22.

moedigt de lidstaten en grensregio's aan om de samenwerking op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg op efficiënte en financieel houdbare wijze te intensiveren, onder meer door toegankelijke, voldoende en begrijpelijke informatie te verstrekken, teneinde de best mogelijke zorg voor de patiënten te waarborgen; verzoekt de Commissie een structurele uitwisseling van best practices tussen grensregio's te ondersteunen en te stimuleren; moedigt de lidstaten aan om deze best practices te gebruiken om de gezondheidszorg ook in andere regio's te verbeteren;

23.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de cohesie tussen grensregio's te versterken door een aantal van de juridische en administratieve obstakels waarmee zij worden geconfronteerd, uit de weg te ruimen door de invoering van een grensoverschrijdend EU-mechanisme;

Informatie voor patiënten

24.

herinnert eraan dat de NCP's een essentiële rol spelen door patiënten informatie te verstrekken en hen te helpen om met kennis van zaken te besluiten of ze voor gezondheidszorg naar een ander EU-land gaan; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder te investeren in de ontwikkeling en bevordering van toegankelijke en duidelijk zichtbare NCP's en e-gezondheidsplatformen voor patiënten, die patiënten en gezondheidswerkers gebruiksvriendelijke, digitaal toegankelijke en onbelemmerde informatie in verscheidene talen moeten verstrekken;

25.

beveelt de Commissie aan om in samenwerking met patiëntenorganisaties richtsnoeren voor de werking van de NCP's te ontwikkelen om de systematische uitwisseling van informatie en werkwijzen verder te faciliteren en aanzienlijk te verbeteren, teneinde geharmoniseerde, vereenvoudigde en patiëntvriendelijke procedures, formulieren of handleidingen op te stellen en de NCP's toegang te geven tot de informatie- en kennisbronnen die in de lidstaten aanwezig zijn;

26.

vraagt de lidstaten voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen zodat hun NCP's uitgebreide informatie kunnen ontwikkelen, en vraagt de Commissie de samenwerking tussen de NCP's in de hele Unie te intensiveren;

27.

benadrukt het potentieel van e-gezondheid om patiënten een betere toegang te bieden tot informatie over de mogelijkheden van grensoverschrijdende gezondheidszorg en over hun rechten uit hoofde van de richtlijn;

28.

vraagt de lidstaten gezondheidswerkers en ziekenhuizen aan te sporen om patiënten op voorhand een accurate en actuele kostenraming van de buitenlandse behandeling te geven, met inbegrip van geneesmiddelen, honoraria, overnachtingen en toeslagen;

29.

verzoekt de Commissie om, ten behoeve van nationale deskundigen en door middel van voorlichtingscampagnes, meer duidelijkheid te brengen in de complexiteit van de huidige juridische situatie als gevolg van de wisselwerking tussen de richtlijn en de verordening betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels;

30.

verzoekt de Commissie om samen met de bevoegde nationale autoriteiten, de NCP's, patiëntenorganisaties, ERN's en netwerken van gezondheidswerkers uitgebreide voorlichtingscampagnes voor het publiek te organiseren, ook met behulp van nieuwe digitale mogelijkheden, om structurele bewustmaking over de patiëntenrechten uit hoofde van de richtlijn te bevorderen;

31.

vraagt de Commissie de lidstaten aan te moedigen om ervoor te zorgen dat patiënten makkelijk informatie kunnen vinden over de procedures om klacht in te dienen als hun rechten uit hoofde van de richtlijn niet zijn geëerbiedigd of zelfs zijn geschonden;

32.

beveelt aan dat de Commissie richtsnoeren opstelt over het soort informatie dat de NCP's moeten verstrekken, in het bijzonder de lijst van behandelingen waarvoor al dan niet voorafgaande toestemming moet worden gegeven, de gehanteerde criteria, de toepasselijke procedures enz.;

33.

verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan of de redenen om toegang te geven tot grensoverschrijdende gezondheidszorg zodanig moeten worden omschreven dat het vrije verkeer wordt gewaarborgd, maar gezondheidszorg geen doel op zich is zolang de organisatie van gezondheidszorgstelsels een nationale bevoegdheid is;

34.

moedigt de Commissie aan om meer samenwerking tussen de instanties van de lidstaten in het algemeen, niet alleen via de NCP's, te bevorderen en de voordelen van bestaande samenwerkingsinitiatieven, in het bijzonder in grensgebieden, verder te evalueren om te garanderen dat de burger toegang heeft tot veilige, hoogwaardige en efficiënte gezondheidszorg;

Zeldzame ziekten, zeldzame kankers en Europese referentienetwerken (ERN's)

35.

benadrukt het belang van samenwerking in de hele EU om te zorgen voor een efficiënte bundeling van kennis, informatie en middelen teneinde zeldzame ziekten, waaronder zeldzame kankers, in de hele EU doeltreffend aan te pakken; moedigt de Commissie in dat verband aan om haar steun te verlenen aan de oprichting van gespecialiseerde centra voor zeldzame ziekten in de EU, die volledig in de ERN's moeten worden geïntegreerd;

36.

beveelt aan om voort te bouwen op de maatregelen die reeds zijn genomen om het publiek beter bewust te maken van en meer inzicht te geven in zeldzame ziekten en zeldzame kankers, en om de financiering voor onderzoek en ontwikkeling te verhogen; vraagt de Commissie de toegang tot informatie, geneesmiddelen en medische behandeling voor patiënten met zeldzame ziekten in de hele EU verder te waarborgen en te streven naar een betere toegang tot vroegtijdige en correcte diagnose; dringt er bij de Commissie op aan iets te doen aan het lage registratiepercentage van zeldzame ziekten, en gemeenschappelijke normen voor het delen en uitwisselen van gegevens in registers van zeldzame ziekten verder te ontwikkelen en te bevorderen;

37.

wijst op het cruciale belang van betere therapietrouwmodellen, die gebaseerd moeten zijn op de meest betrouwbare resultaten van meta-analyses en grootschalige empirische studies, de realiteit van de medische praktijk moeten weerspiegelen en aanbevelingen moeten bevatten opdat patiënten zich beter houden aan hun behandeling, met name bij chronische ziekten — een belangrijke maatstaf om de efficiëntie en effectiviteit van gezondheidszorgstelsels te meten;

38.

onderstreept het belang en de toegevoegde waarde van EU-brede mobiliteit van gezondheidswerkers, zowel tijdens hun opleiding als tijdens hun loopbaan, en van hun bijzonder rol bij het verbeteren van de kennis en expertise op het gebied van zeldzame ziekten;

39.

stelt voor dat de Commissie een nieuwe oproep voor de ontwikkeling van nieuwe ERN's doet en de ontwikkeling en opschaling van het ERN-model blijft ondersteunen om geografische verschillen en kennishiaten aan te pakken; benadrukt echter dat een uitbreiding van de ERN's de werking van de bestaande ERN's in de eerste fase niet in het gedrang mag brengen;

40.

betreurt de onzekerheid rond de operationele beginselen van de ERN's en hun interactie met de nationale gezondheidszorgstelsels en andere EU-programma's; verzoekt de Commissie daarom de lidstaten en de ERN's te ondersteunen bij het vaststellen van duidelijke en transparante regels voor het doorverwijzen van patiënten en overeenstemming te bereiken over de vorm van de steun die de lidstaten aan de ERN's moeten verlenen;

41.

dringt er bij de Commissie op aan om via het Europees gemeenschappelijk programma voor zeldzame ziekten een actieplan ten uitvoer te leggen voor de verdere duurzame ontwikkeling en financiering van de ERN's en de patiëntennetwerken die ze ondersteunen; moedigt de lidstaten aan om de zorgaanbieders binnen de ERN's te ondersteunen en de ERN's in hun zorgstelsels te integreren door hun wet- en regelgevingskaders aan te passen en in hun nationale plannen voor zeldzame ziekten en kanker naar de ERN's te verwijzen;

Wederzijdse erkenning van (e-)recepten

42.

betreurt dat patiënten, met name in grensgebieden, moeilijkheden ondervinden met de toegang tot en de terugbetaling van geneesmiddelen in andere lidstaten als gevolg van de uiteenlopende beschikbaarheid en administratieve regels in de EU; vraagt de lidstaten en hun respectieve zorginstanties zich te buigen over de wettelijke en praktische belemmeringen voor de wederzijdse erkenning van medische recepten in de EU, en dringt er bij de Commissie op aan passende ondersteunende maatregelen te treffen;

43.

betreurt patiënten, met name in grensgebieden, moeilijkheden ondervinden met de toegang tot en de terugbetaling van geneesmiddelen in andere lidstaten als gevolg van de uiteenlopende beschikbaarheid en regels in de EU;

44.

verzoekt de Commissie een actieplan op te stellen om de te hoge geneesmiddelenprijzen en de grote verschillen tussen de geneesmiddelenprijzen in de verschillende lidstaten stelselmatig aan te pakken;

45.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat recepten die zijn verstrekt door expertisecentra die aan ERN's verbonden zijn, in alle lidstaten voor terugbetaling in aanmerking komen;

46.

verwelkomt de steun van de Connecting Europe Facility (CEF) als onderdeel van de inspanningen om ervoor te zorgen dat de huidige proefprojecten voor de uitwisseling van e-recepten en patiëntendossiers met succes worden ontwikkeld en de weg effenen zodat tegen 2020 ook andere lidstaten kunnen volgen; dringt erop aan dat deze steun in het volgende MFK wordt voortgezet;

E-gezondheid

47.

erkent dat e-gezondheid er door bepaalde kostenverminderingen voor kan helpen zorgen dat de gezondheidsstelsels houdbaar zijn, en een belangrijk onderdeel kan vormen van het antwoord van de EU op de huidige uitdagingen in de gezondheidszorg; onderstreept dat de interoperabiliteit van e-gezondheid een prioriteit moet zijn om de patiëntendossiers en de continuïteit van de zorg te verbeteren en tegelijk de privacy van de patiënten te garanderen; meent dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan vlotte toegang tot zorg voor alle patiënten, in het bijzonder ouderen en mensen met een handicap; stelt in dit verband voor dat de lidstaten maatregelen nemen om te investeren in de digitale geletterdheid van de burgers en nieuwe oplossingen voor de vergrijzing op grotere schaal toe te passen, en daarbij alle beschikbare middelen gebruiken om uitsluiting door digitalisering te voorkomen;

48.

is verheugd over de oprichting van de EU-brede digitale diensteninfrastructuur voor e-gezondheid (eHDSI), die de grensoverschrijdende uitwisseling van gezondheidsgegevens, met name e-recepten en patiëntendossiers, zal bevorderen;

49.

verzoekt de lidstaten snel actie te ondernemen om hun gezondheidsstelsels via een specifiek NCP voor e-gezondheid aan te sluiten op de eHDSI in overeenstemming met hun eigen risicobeoordelingen, en verzoekt de Commissie dit proces te vergemakkelijken;

50.

verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de digitale gezondheidsbehoeften in de lidstaten; is verheugd dat de Commissie zich inzet voor duurzame financiële middelen met het oog op sterke nationale strategieën voor digitale gezondheid en het creëren van een geschikt kader voor gemeenschappelijke acties op EU-niveau om te voorkomen dat er dubbel werk wordt verricht en te zorgen voor de uitwisseling van best practices opdat het gebruik van digitale technologie ingeburgerd raakt in de lidstaten;

51.

vraagt de lidstaten de Europese samenwerking tussen hun gezondheidsinstanties verder te intensiveren teneinde e-gezondheidsgegevens en persoonlijke dossiers te koppelen aan e-instrumenten om recepten te schrijven, zodat gezondheidswerkers hun patiënten gepersonaliseerde en weloverwogen zorg kunnen verstrekken met volledige inachtneming van de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming; vraagt de Commissie hiertoe ondersteunende maatregelen te treffen;

52.

vraagt de lidstaten de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR) spoedig ten uitvoer te leggen teneinde de in e-gezondheidstoepassingen gebruikte patiëntengegevens te beschermen, en onderstreept het belang — met name met betrekking tot gezondheid — van toezicht op de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (15); onderstreept dat burgers, in overeenstemming met de beginselen van de GDPR, toegang moeten kunnen krijgen tot hun eigen gezondheidsgegevens en die moeten kunnen gebruiken;

Brexit

53.

vraagt de Commissie te onderhandelen over een solide overeenkomst over gezondheid met het Verenigd Koninkrijk na de brexit, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende patiëntenrechten en het functioneren van de ERN's;

54.

is ingenomen met het voornemen van de Europese Rekenkamer om een controle van de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de richtlijn uit te voeren en zich in het bijzonder te buigen over het toezicht op die tenuitvoerlegging door de Commissie, de tot dusver geboekte resultaten op het vlak van de toegankelijkheid van grensoverschrijdende gezondheidszorg, en de doeltreffendheid van het financieringskader van de EU met betrekking tot de gefinancierde actie;

55.

vraagt de lidstaten alle bepalingen van de richtlijn naar behoren en in nauwe samenwerking met de Commissie ten uitvoer te leggen;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45.

(2)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(4)  PB C 202 van 8.7.2011, blz. 10.

(5)  Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008), PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1).

(6)  Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013), PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.

(7)  Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1350/2007/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 1).

(8)  https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/cross_border_care/docs/ 2016_msdata_en.pdf

(9)  PB L 344 van 28.12.2011, blz. 48.

(10)  PB C 151 van 3.7.2009, blz. 7.

(11)  https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/BP_CBH/BP_Cross-border_healthcare_EN.pdf

(12)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(13)  Samenvattend verslag van de Commissie over haar raadpleging met als titel “Transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt”, 2018, https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/ehealth/docs/2018_consultation_dsm_en.pdf

(14)  Speciale Eurobarometer 425 over patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg in de Europese Unie.

(15)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73.


Woensdag 13 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/80


P8_TA(2019)0095

Verslag 2018 over Bosnië en Herzegovina

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het verslag 2018 van de Commissie over Bosnië en Herzegovina (2018/2148(INI))

(2020/C 449/09)

Het Europees Parlement,

gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina (BiH), anderzijds,

gezien het op 18 juli 2016 geparafeerde en op 1 februari 2017 in werking getreden Protocol tot aanpassing van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie,

gezien het verzoek van BiH om toetreding tot de Europese Unie van 15 februari 2016 en de op 28 februari 2018 ingediende antwoorden van het land op de vragenlijst van de Commissie,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 over de Westelijke Balkan en de bijlage daarbij met als titel “De agenda van Thessaloníki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 16 oktober 2017 over Bosnië en Herzegovina, van 26 juni 2018 over uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces, en van 15 oktober 2018 over Bosnië en Herzegovina / operatie Althea van EUFOR,

gezien de eerste bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC) EU-BiH die op 5 en 6 november 2015 werd gehouden, de tweede bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad EU-BiH die op 10 juli 2017 werd gehouden, de derde bijeenkomst van het Stabilisatie- en Associatiecomité EU-BiH die op 27 maart 2018 werd gehouden en de derde bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad EU-BiH die op 13 juli 2018 werd gehouden,

gezien het proces van Berlijn, en met name de conclusies van de voorzitter van de leidersbijeenkomst tijdens de te Londen op 10 juli 2018 gehouden top EU-Westelijke Balkan, de drie op dezelfde dag ondertekende gezamenlijke verklaringen over regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen, over vermiste personen en over oorlogsmisdaden, en de door BiH bij dezelfde gelegenheid uitgebrachte anti-corruptieverklaring,

gezien de tijdens de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 aangenomen verklaring van Sofia en de hieraan gehechte prioriteitenagenda van Sofia,

gezien de mededeling van de Commissie van 6 februari 2018 getiteld “Een geloofwaardig vooruitzicht op toetreding en een grotere EU-betrokkenheid bij de Westelijke Balkan” (COM(2018)0065),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 april 2018 getiteld “Mededeling over het EU-uitbreidingsbeleid 2018” (COM(2018)0450), vergezeld van het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Verslag 2018 over Bosnië en Herzegovina” (SWD(2018)0155),

gezien de verklaring van 2 mei 2018 van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV/VV), Federica Mogherini, en de commissaris voor Europees nabuurschapsbeleid en uitbreidingsonderhandelingen, Johannes Hahn, over de hervorming van het kiesrecht in BiH voor de verkiezingen van het Huis van Volkeren van de Federatie,

gezien de uitslag van de op 7 oktober 2018 gehouden verkiezingen,

gezien de op 8 oktober 2018 gepubliceerde verklaring met eerste bevindingen en conclusies van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR,

gezien de gezamenlijke verklaring van de HV/VV Mogherini en commissaris Hahn van 8 oktober 2018 over de verkiezingen in Bosnië en Herzegovina,

gezien de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de Westelijke Balkan en Turkije van 25 mei 2018,

gezien de plaatselijke verklaring van de EU van 1 juni 2018 over het wetboek van strafvordering van BiH,

gezien het drieënvijftigste (1) en vierenvijftigste (2) verslag aan de VN-Veiligheidsraad van de hoge vertegenwoordiger voor de uitvoering van het vredesakkoord betreffende Bosnië en Herzegovina van 3 mei 2018 en 31 oktober 2018,

gezien de in juli 2015 goedgekeurde hervormingsagenda voor BiH 2015-2018 en het coördinatiemechanisme dat op 23 augustus 2016 door de Raad van ministers van BiH en de regeringen van de Federatie van BiH en de Republika Srpska (RS) werd vastgesteld,

gezien zijn eerdere resoluties over het land,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0467/2018),

A.

overwegende dat de EU zich blijft inzetten voor het Europees perspectief van BiH en voor de territoriale integriteit, soevereiniteit en eenheid van het land;

B.

overwegende dat het verzoek om toetreding tot de EU een strategische keuze is en het land zich hiermee verbindt tot toenadering tot de EU;

C.

overwegende dat de Commissie haar advies over het verzoek om EU-toetreding van BiH momenteel voorbereidt; overwegende dat BiH met behulp van de coördinatiemechanismen voor EU-zaken zijn antwoorden op de vragenlijst van de Commissie heeft opgesteld en op 28 februari 2018 heeft ingediend; overwegende dat BiH op 20 juni 2018 meer dan 600 vervolgvragen heeft ontvangen en zijn antwoorden op de bijkomende vragen nog niet heeft kunnen opsturen;

D.

overwegende dat de doorvoering van de met de EU verband houdende hervormingen sinds medio 2017 aanzienlijk is vertraagd, ofschoon BiH zich had verbonden tot de hervormingsagenda; overwegende dat toetreding tot de EU een alomvattend proces is dat politieke wil, gezamenlijke inspanningen van alle belanghebbenden en consensus over de hervormingsagenda vereist; overwegende dat de burgers van BiH centraal moeten staan bij de institutionele, economische en sociale hervormingen;

E.

overwegende dat op 7 oktober 2018 algemene verkiezingen zijn gehouden in BiH; overwegende dat de politieke partijen het niet eens zijn geworden over de wijzigingen van de kieswet die moeten worden doorgevoerd om de juridische leemte aan te pakken ten gevolge van de besluiten van het Grondwettelijk Hof in de zaak Ljubić over de verkiezing van de leden van het Huis van Volkeren van de Federatie; overwegende dat de door de ambassadeurs van de EU en de VS geleide bemiddelingsinspanningen en de betrokkenheid daarbij van de Commissie van Venetië geen vruchten hebben afgeworpen;

F.

overwegende dat BiH in gebreke blijft wat betreft het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, zoals blijkt uit de zaak Sejdić-Finci en uit andere daarmee verband houdende gevallen; overwegende dat de Raad de Commissie heeft verzocht bijzondere aandacht aan dit punt te besteden bij het opstellen van haar advies over het verzoek om toetreding van BiH; overwegende dat de Commissie in haar advies dan ook naar verwachting met functionaliteit verband houdende vraagstukken zal onderzoeken en het rechtskader op verenigbaarheid met het EU-acquis zal toetsen en daarbij grondwettelijke en andere noodzakelijke hervormingen zal benoemen; overwegende dat naarmate BiH dichter in de buurt van het EU-lidmaatschap komt, de behoefte aan grondwettelijke hervormingen ter verbetering van de functionaliteit en ter waarborging van de bescherming van de mensenrechten, zich steeds sterker zal doen voelen; overwegende dat het politieke leiderschap van het land tot nu toe niet in staat geweest om de desbetreffende tekortkomingen in de grondwet van BiH te verhelpen;

G.

overwegende dat 13 besluiten van het Grondwettelijk Hof van BiH en vele besluiten van constitutionele aard op het niveau van de entiteiten (28 in de federatie en 7 in de Republika Srpska) tot nu toe nog niet ten uitvoer zijn gelegd; overwegende dat de tenuitvoerlegging van besluiten van het Grondwettelijk Hof een wezenlijke voorwaarde is voor de eerbiediging van de rechtsstaat;

H.

overwegende dat Bosnië en Herzegovina ook het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Espoo, 1991) heeft ondertekend;

I.

overwegende dat er in het moderne Europa geen plaats is voor persoonsverheerlijking van mensen die zijn veroordeeld wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid;

J.

overwegende dat de hardnekkige problemen in het verzoeningsproces krachtiger moeten worden aangepakt;

K.

overwegende dat corruptie, ook op het hoogste niveau, nog steeds wijdverspreid is;

1.

is verheugd over de indiening van de antwoorden van BiH op de vragenlijst van de Commissie; spoort BiH ertoe aan tijdig en op transparante en nauwkeurige wijze te antwoorden op de vervolgvragen, die meer technisch van aard zijn, om bij te kunnen dragen aan het advies van de Commissie over het verzoek tot toetreding tot de EU;

2.

is bezorgd over de duidelijke vertraging die is opgelopen in het hervormingsproces vanwege meningsverschillen tussen partijen en de zeer vroeg gestarte en sterk gepolariseerde verkiezingscampagne; benadrukt dat de door de autoriteiten van BiH uitgesproken wil om het Europese pad voort te zetten gepaard moet gaan met een consequente uitvoering van hervormingen op basis van de hervormingsagenda en moet worden vertaald in concrete resultaten, in het voordeel van de burgers ongeacht hun etnische afkomst of geloofsovertuiging; betreurt dat, afgezien van de aanneming van nationale strategieën op het gebied van milieu, plattelandsontwikkeling en energie, en van een aantal belangrijke hervormingsmaatregelen, zoals de wijzigingen van de accijnswet, die noodzakelijk zijn om financiering door het IMF en de EBWO te verzekeren, geen substantiële vooruitgang is geboekt;

3.

betreurt dat verdeeldheid zaaiende etno-nationalistische retoriek weer eens de boventoon voerde in de verkiezingscampagne en ook nu nog het politieke discours van politieke spelers van alle partijen kenmerkt; roept alle politieke leiders op zich onverwijld in te zetten voor het vormen van regeringen op alle niveaus en daartoe op opbouwende wijze samen te werken in het belang van de burgers van het land; wenst dat het EU-integratieproces duidelijk aan het grote publiek wordt uitgelegd, ook als project voor verzoening en de ontwikkeling van een op compromis en wederzijds begrip gebaseerde politieke cultuur;

4.

merkt op dat deze verkiezingscyclus wederom in het teken stond van segmentatie langs etnische lijnen en dat de verkiezingscampagne vooral was gericht op verdeeldheid zaaiende vraagstukken uit het verleden in plaats van op voorstellen voor concrete oplossingen voor de dagelijkse problemen van burgers; betreurt de nationalistische en opruiende retoriek in de aanloop naar de verkiezingen waardoor de kloof tussen de drie constituerende bevolkingsgroepen alleen maar groter is geworden; merkt op dat de verkiezingen van 7 oktober 2018 competitief waren en in het algemeen ordelijk zijn verlopen, niettegenstaande enkele onregelmatigheden, en dat de burgers van BiH hun democratisch recht op een rustige en ordelijke wijze hebben uitgeoefend; herhaalt dat alle vermeende onregelmatigheden bij de verkiezingen moeten worden onderzocht en in de meest duidelijke bewoordingen moeten worden veroordeeld, en dat onwettige activiteiten moeten worden vervolgd; beklemtoont dat er nog steeds tekortkomingen zijn in het democratisch verkiezingsproces en verwacht dat de aanbevelingen van de OCSE/ODIHR onverwijld worden omgezet; herinnert eraan dat het besluit van het Grondwettelijk Hof van 2010 betreffende het democratische recht van de burgers van Mostar om te stemmen bij lokale verkiezingen, nog niet ten uitvoer is gelegd;

5.

betreurt dat voorafgaand aan de verkiezingen geen compromis is bereikt over de wijzigingen van de kieswetgeving die vereist zijn om de juridische leemte aan te pakken ten gevolge van de besluiten van het Grondwettelijk Hof in de zaak Ljubić over de verkiezing van de leden van het Huis van Volkeren van de Federatie; neemt nota van het op 18 december 2018 aangenomen besluit van de centrale kiescommissie over de toewijzing van de zetels in het Huis van Volkeren van de Federatie en dringt er bij alle politieke actoren op aan de resterende politieke lacunes in de BiH kieswet systematisch recht te zetten; spoort alle politieke leiders en gekozen leden van de parlementen aan om blijk te geven van verantwoordelijkheidsgevoel, geen verklaringen af te leggen waarmee de eenheid van het land in het gedrang komt, hun conflicterende standpunten ter zijde te schuiven en te komen tot compromissen en oplossingen die voor allen aanvaardbaar zijn; waarschuwt voor vertragingen en pogingen om de formatie van overheden na de verkiezingen te dwarsbomen, daar dit zou indruisen tegen de belangen van de burgers en tegen het doel van de Europese integratie; benadrukt dat het houden van verkiezingen, het ten uitvoer leggen van de resultaten ervan en het vormen van een regering overeenkomstig de relevante wetsbepalingen wezenlijke kenmerken zijn van goed functionerende democratieën, evenals vereisten voor landen die tot de EU willen toetreden;

6.

dringt nogmaals krachtig aan op de noodzaak om snel het Huis van Volkeren van de Federatie op te richten in overeenstemming met uitspraken van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina, waaraan wordt herinnerd in de gezamenlijke verklaring van de HV/VV Mogherini en commissaris Hahn over de verkiezingen in BiH;

7.

betreurt dat nog altijd geen oplossing is gevonden voor het vraagstuk betreffende de democratische en rechtmatige vertegenwoordiging van de drie constituerende bevolkingsgroepen en van alle burgers; dringt er bij alle partijen op aan om spoedig tot een compromis te komen aangezien de nieuwe wetgevers dit vraagstuk zo spoedig mogelijk moeten behandelen, onder meer door de besluiten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Sejdić-Finci en in daarmee verband houdende zaken ten uitvoer te leggen; herhaalt dat de constitutionele, politieke en electorale hervormingen moeten worden voortgezet om BiH om te vormen tot een volledig doeltreffende, inclusieve en functionerende staat die gegrondvest is op de rechtsstaat;

8.

betreurt dat de afgevaardigden van BiH het nog altijd niet eens zijn geworden over het reglement voor het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité wegens pogingen om in de bepalingen van het reglement inzake stemmingen etnische blokkering op te nemen, waardoor dit comité al drie jaar niet bijeen is gekomen; betreurt het gebrek aan samenwerking met het Europees Parlement, brengt in herinnering dat dit een duidelijke schending vormt van de verplichtingen op grond van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, en dringt er bij alle betrokkenen op aan het eens te worden over het reglement van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité op basis van de aanbevelingen van het Europees Parlement over dit onderwerp en dit reglement te aanvaarden; merkt op dat goed functionerende democratische instellingen, waaronder een parlement, een basisvoorwaarde zijn voor vooruitgang in het Europees integratieproces;

9.

is bezorgd over het gebrek aan stelselmatige effectbeoordelingen van de regelgeving en openbare raadplegingen, alsmede over de ontoereikende uitvoering en gebrekkige kwaliteit van toezicht en verslaglegging en de afwezigheid van formele verplichtingen om belangrijke documenten met betrekking tot overheidsplanning openbaar te maken;

10.

roept op tot de aanneming van verdere niet-discriminerende en gendergevoelige nationale strategieën op gebieden zoals werkgelegenheid en openbaar financieel beheer, hetgeen zal leiden tot een consequente uitvoering van hervormingen in het gehele land, evenals tot toegang tot aanvullende IPA-middelen; merkt met voldoening op dat dankzij de goedkeuring van de relevante nationale strategieën aanvullende IPA-middelen ter beschikking konden worden gesteld van belangrijke sectoren als landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en energie op grond van het onlangs herzien indicatief strategisch document voor de periode 2014-2020; benadrukt dat het noodzakelijk is te zorgen voor een betere absorptie van pretoetredingssteun, met name door de donorcoördinatie en de bestuurlijke capaciteit te verbeteren; spoort aan tot de aanneming van een nationaal programma om de nationale wetgeving in overeenstemming met het EU-acquis te brengen, hetgeen een wettelijke verplichting is op grond van de stabilisatie- en associatieovereenkomst en een noodzakelijke voorbereiding vormt op EU-toetreding;

11.

verzoekt opnieuw om de aanneming van een nationale strategie betreffende mensenrechten; onderstreept dat onverwijld wijzigingen op de wet op de ombudsman moeten worden aangenomen, om ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming met de Beginselen van Parijs is; acht het noodzakelijk dat BiH een nationaal mechanisme voor preventie van foltering en mishandeling in het leven roept en een wet op staatsniveau aanneemt inzake de rechten van tijdens de oorlog gefolterde burgers, overeenkomstig de internationale verplichtingen van het land; is van mening dat BiH meer inspanningen moet ondernemen om de omstandigheden in gevangenissen en detentievoorzieningen van de politie in overeenstemming te brengen met de internationale normen; spoort de autoriteiten van de Republika Srpska opnieuw aan om de bepaling betreffende de doodstraf in de grondwet van de entiteit in te trekken; herhaalt de noodzaak om te zorgen voor een niet-discriminerende toegang tot justitie in het gehele land door middel van een geharmoniseerd en duurzaam stelsel voor kosteloze rechtsbijstand; roept de autoriteiten op om de Europese waarden actief te bevorderen en een Europees perspectief te blijven nastreven;

12.

roept de autoriteiten in BiH op concrete stappen te zetten om gendermainstreaming van alle beleidsvormen, inclusief de hervormingsagenda, te waarborgen, en uit zijn bezorgdheid over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormende posities, met name op lokaal niveau; dringt er bij de politieke partijen in BiH op aan om meer te doen voor de vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van het politieke bestel;

13.

betreurt het feit dat BIH nog altijd het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens schendt doordat het de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaken Sejdić-Finci, Zornić, Pilav en Šlaku niet ten uitvoer heeft gelegd, waardoor openlijke discriminatie van burgers in BiH mogelijk is, hetgeen lijnrecht indruist tegen de waarden en de normen van de EU; brengt in herinnering dat de Commissie deze zaken in overweging moet nemen bij de voorbereiding van haar advies; stelt dat tenuitvoerlegging van deze uitspraken zal helpen om een goed functionerende democratische samenleving tot stand te brengen; benadrukt dat, zoals van elke kandidaat-lidstaat, van BiH wordt verwacht dat het zijn grondwettelijk en rechtsstelsel geleidelijk in overeenstemming brengt met de vereisten van het EU-acquis betreffende non-discriminatie, en verwacht dat op deze wezenlijke punten te zijner tijd vooruitgang wordt geboekt; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van deze uitspraken niet van invloed mag zijn op de verdere uitvoering van de hervormingsagenda en moet leiden tot de opheffing van elke beperking van het passief kiesrecht op grond van etniciteit en verblijfplaats of vanwege de keuze van een burger om zich niet aan te sluiten bij een constituerende bevolkingsgroep; is van mening dat de hervormingen van de grondwet en de kieswet derhalve hand in hand moeten gaan; roept de politieke leiders op om nationalistische retoriek te vermijden, waardoor verdeling in de samenleving teweeg wordt gebracht, en de politieke dialoog en activiteiten voort te zetten die samenwerking tussen de politieke vertegenwoordigers van de drie bevolkingsgroepen en anderen bevorderen;

14.

roept op tot doeltreffendere maatregelen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie, in het bijzonder door de aanneming van nationale mensenrechten- en anti-discriminatiestrategieën; moedigt samenwerking tussen de drie bevolkingsgroepen en anderen aan op het gebied van cultureel, godsdienst en onderwijs, waardoor ethische verschillen worden overbrugt; betreurt dat geen vooruitgang is geboekt bij de aanpak van het fenomeen “twee scholen onder één dak”; spoort aan tot daadkrachtige maatregelen op alle niveaus om te komen tot systemische oplossingen die zullen leiden tot inclusief en niet-discriminerend onderwijs voor alle kinderen; merkt op dat bij de vaststelling van programma's en leerplannen op het hele grondgebied van BiH de culturele en taalkundige diversiteit van de bevolkingsgroepen moet worden geëerbiedigd en de nadruk moet worden gelegd op wederzijds begrip en verzoening; is bezorgd over het feit dat door het gebrek aan middelen en coördinatie de tenuitvoerlegging van het kinderactieplan 2015-2018 wordt belemmerd; is verheugd over de wetgeving van BiH inzake pleegzorg en onderstreept de noodzaak steun te geven aan de verdere deïnstitutionalisering van de zorg voor kinderen in heel het land; roept op tot een betere toegang tot onderwijs en gepaste sociale diensten voor gehandicapte kinderen en meer in het algemeen tot een betere toegang tot gebouwen, instellingen en vervoer voor personen met een handicap;

15.

roept op tot een doeltreffendere uitvoering van de wettelijke bepalingen betreffende gelijkheid tussen mannen en vrouwen, waardoor de loonkloof tussen mannen en vrouwen kan worden verkleind en de toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen kan worden verbeterd, en tot de bestrijding van genderstereotypen in de maatschappij; merkt met bezorgdheid op dat de wetgeving inzake preventie van en bescherming tegen gendergerelateerd geweld, en met name huiselijk geweld, niet doeltreffend ten uitvoer wordt gelegd; wijst op de noodzaak de wetgeving in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Istanbul; spoort aan tot vooruitgang om ervoor te zorgen dat de rechten van personen met een handicap worden geëerbiedigd, in het bijzonder door een snelle uitvoering van de betreffende VN-aanbevelingen; erkent de maatregelen die zijn genomen voor de wettelijke bescherming van LGBTI-personen, maar benadrukt dat meer moet worden gedaan om geweld en haatmisdrijven tegen hen te vervolgen, en om hun daadwerkelijke opname in de samenleving te bevorderen;

16.

is bezorgd over het feit dat het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende bestuursniveaus en het tekort aan financiële middelen de effectieve bescherming van minderheden en kwetsbare groepen, in het bijzonder Roma, nog altijd in de weg staan; roept op tot aanvullende maatregelen om de bescherming van de minderheidsrechten te versterken; stelt met bezorgdheid vast dat uit de resultaten van het onderzoek uit 2017 naar gemarginaliseerde Roma in BiH blijkt dat zij slechts beperkte toegang hebben tot kansen in elk aspect van menselijke ontwikkeling; veroordeelt de stigmatisering en sociale uitsluiting van Roma; roept de overheid op de slachtoffers van de Romaholocaust te herdenken, 2 augustus uit te roepen tot de dag ter herdenking van de Romaholocaust en Romaslachtoffers te betrekken bij de herdenking die elk jaar op 27 januari wordt gehouden ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de holocaust; is verheugd over de aanneming van een herzien Roma-actieplan 2017-2020 voor huisvesting, werkgelegenheid en gezondheidszorg; dringt erop aan dat maatregelen worden genomen om het onderwijs, de werkgelegenheid, de gezondheidszorg, de huisvesting en de leefomstandigheden van de Roma en andere minderheden verder te verbeteren en vraagt dat daarbij de klemtoon wordt gelegd op de verbetering en de volledige tenuitvoerlegging van de bestaande relevante beleidsvormen en wetgevingskaders; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de leden van nationale minderheden ondervertegenwoordigd zijn in het politieke en openbare leven;

17.

neemt nota van de deelname van BiH aan het Pisa-onderzoek van de OESO van 2018, die mogelijk werd dankzij de financiële ondersteuning van de Europese Commissie; feliciteert de onderwijsinstellingen van BiH (de bevoegde ministeries en instellingen op het niveau van de staat, de kantons en de entiteiten, en in het District Brčko) met hun medewerking en hun bereidheid om samen te werken; verzoekt de toekomstige regeringen op alle niveaus om de onderzoeksresultaten, die naar verwachting in 2019 zullen worden gepubliceerd, te gebruiken om een opbouwend debat op gang te brengen over en te beginnen met de ontwikkeling van onderwijshervormingen die tot een kwalitatief betere onderwijsoutput zullen leiden;

18.

roept op tot een alomvattende hervorming van de socialebeschermingsstelsels door een einde te maken aan discriminerende praktijken overeenkomstig de verplichtingen inzake mensenrechten en door te zorgen voor de vaststelling van adequate minimumnormen ter bescherming van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, waarbij onder meer ook de leemten in de wet ongedaan moeten worden gemaakt die sommige kinderen beletten een ziektekostenverzekering te hebben; verzoekt alle relevante instellingen van BiH om te zorgen voor een betere coördinatie en samenwerking bij het bewaken van de kinderrechten, onder meer door de invoering van een alomvattend mechanisme voor het vergaren van gegevens over kinderrechten in BiH;

19.

stelt vast dat Bosnië en Herzegovina nog steeds fungeert als een land van herkomst, doorreis en bestemming voor mensenhandel; dringt aan op de verbetering van het grensbeheer en de versterking van de speciale eenheden voor onderzoek naar mensenhandel om mensenhandelaren effectief te kunnen bestrijden;

20.

is bezorgd over het gebrek aan hervormingen in het onderwijs en de economie, hetgeen leidt tot hoge jeugdwerkloosheid en hoge economische migratie, en over het gebrek aan adequate beleidsvormen en investeringen met betrekking tot kinderen en jongeren; spoort BiH aan om de sterke onbalans tussen de participatiepercentages van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt aan te pakken, evenals de uitsluiting van jongeren die behoren tot minderheidsgroepen van onderwijs- en werkgelegenheidsmaatregelen; roept ertoe op in BiH een proactiever en stelselmatiger jeugdbeleid te voeren ter stimulering van de zelfontplooiing van de jongeren in het land; moedigt BiH er in dit verband toe aan een specifiek kader vast te stellen en te zorgen voor de volledige werking van de coördinatiecommissie jeugdzaken binnen het Ministerie van Burgerzaken van BiH;

21.

verzoekt om de volledige uitvoering en ondersteuning door middel van overheidsmiddelen van strategieën en wetgeving inzake de rechten van personen die tot een minderheid behoren en hun bescherming;

22.

doet een beroep op BiH om het recht op eigendom te verzekeren; wijst op het gebrek aan een alomvattend wetgevingskader inzake de behandeling van eisen inzake teruggave en moedigt de autoriteiten aan een dialoog te beginnen met de belanghebbende partijen over vraagstukken in verband met teruggave of vergoeding van in beslag genomen eigendommen;

23.

betreurt het gebrek aan vooruitgang op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media; verwerpt resoluut de herhaalde pogingen om de media politiek en financieel onder druk te zetten; veroordeelt de herhaalde gevallen van intimidatie, doodsbedreigingen, en verbale en fysieke aanvallen aan het adres van journalisten, in het bijzonder onderzoeksjournalisten die verslag uitbrengen over gevallen van niet-vervolgde oorlogsmisdaden; verzoekt de autoriteiten gegevens over deze gevallen te verzamelen, voor snelle onderzoeken naar en vervolging van de daders te zorgen en een gunstig klimaat voor de vrijheid van meningsuiting te bevorderen; wijst op de noodzaak om de financiële stabiliteit en de politieke neutraliteit van het Regelgevend Bureau voor Communicatie te versterken; herhaalt nogmaals zijn oproep tot waarborging van de onafhankelijkheid en stabiele financiering van de openbare omroep, evenals van de beschikbaarheid van inhoud in alle officiële talen; roept op tot meer aandacht voor de arbeidsomstandigheden van journalisten in heel de sector; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan transparante media-eigendom en herhaalt zijn verzoek om waarborging van volledige transparantie door de aanneming van een passend wetgevingskader; betreurt dat vanwege politieke belemmering, geen functionele openbare omroep tot stand is gebracht; herhaalt zijn verzoek om te zorgen voor pluralisme van de media en benadrukt dat de productie en uitzending van televisie- en radio-inhoud in alle officiële talen van BiH tot de bescherming van de culturele diversiteit in het land zou bijdragen; benadrukt dat er, net als bij andere landen in de regio het geval is, nog steeds zorgen zijn met betrekking tot de politieke instrumentalisering van de media, ofwel rechtstreeks door politieke spelers of door bedrijven die proberen politieke invloed uit te oefenen;

24.

is verheugd over de inspanningen ter bevordering van verzoening, wederzijds respect en religieuze tolerantie in het land, waaronder die van de Interreligieuze Raad van BiH; betreurt de aanhoudende gevallen van discriminatie op grond van religie, evenals de incidenten met religieuze plaatsen als doelwit; prijst en steunt degenen die strijden voor vrijheid van meningsuiting en tegen haattaal en religieuze haat en die insluiting bevorderen; verwerpt het inboezemen van angst voor anderen en verzoekt de autoriteiten om onverwijld consequente maatregelen hiertegen te treffen;

25.

is verheugd over de aanneming van het strategisch kader voor de hervorming van de overheid in Bosnië en Herzegovina 2018-2022 en roept op tot de spoedige tenuitvoerlegging ervan; vestigt opnieuw de aandacht op de fragmentatie en politisering van het besluitvormingsstelsel in BiH en benadrukt de noodzaak om het grondwettelijk kader te hervormen met inachtneming van de hoogste normen op het gebied van mensenrechten en vrijheden en de noodzaak om de kwaliteit, de samenhang en de financiële haalbaarheid van openbaar beleid in het gehele land te verbeteren; roept op tot de aanneming van een nationale strategie betreffende openbaar financieel beheer en tot meer openheid over de begroting in BiH, evenals tot sterkere mechanismen om ondoelmatigheid en verspilling van overheidsmiddelen te voorkomen, ook op het gebied van openbare aanbestedingen; roept in het bijzonder op tot maatregelen om het risico op politisering van het ambtenarenapparaat te verminderen, door een doeltreffend systeem voor personeelsbeheer op alle administratieve niveaus in te voeren, en door de procedures betreffende het ambtenarenapparaat op alle overheidsniveaus te standaardiseren, en in het bijzonder de procedures op het niveau van de federatie en op het niveau van de kantons van de Federatie op elkaar af te stemmen

26.

erkent dat enige vooruitgang is geboekt bij de totstandbrenging van institutionele mechanismen voor samenwerking tussen de overheid en maatschappelijke organisaties en om ervoor te zorgen dat deze organisaties openbaar worden gefinancierd; herhaalt zijn verzoek om de aanneming van een strategisch kader voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld op alle bestuursniveaus om meer transparantie in het openbaar besluitvormingsproces te brengen en de inspanningen ter bevordering van publieke controle op de werkzaamheden van de regeringen te versterken; onderstreept verder de noodzaak om de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de planning, bewaking en tenuitvoerlegging van de EU-steunprogramma's te versterken; dringt bij de autoriteiten aan op een doelmatige dialoog die initiatieven op het gebied van wetgeving en capaciteitsopbouw kan voortbrengen die de capaciteiten van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zouden versterken; wijst erop dat er overheidsfinanciering beschikbaar moet worden gemaakt voor maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van mensenrechten, democratie en de rechtsstaat, met inbegrip van organisaties die optreden als waakhond en die aan belangenbehartiging doen, evenals kleine basisorganisaties;

27.

is nog altijd bezorgd over de wijdverspreide corruptie in BiH en over de aanhoudende kloof tussen de uitgesproken politieke wil om corruptie te bestrijden en het gebrek aan concrete resultaten; onderstreept dat een voorgeschiedenis van zaken tegen personen met een hoog profiel ontbreekt en dat het wettelijk en institutioneel kader voor de bestrijding van systemische corruptie, bijvoorbeeld op het gebied van partijfinanciering, openbare aanbestedingen, belangenconflicten en belangenverklaringen, zwak en ontoereikend is; roept op tot maatregelen om het wettelijke en institutionele kader ter bestrijding van corruptie te verbeteren in overeenstemming met de Europese normen, door een betere afstemming van de op de verschillende niveaus aangenomen actieplannen, de uitvoering van de bestaande strategieën en een verbetering van de samenwerking tussen de organen voor corruptiepreventie en met het agentschap voor corruptiebestrijding;

28.

is van mening dat aanvullende inspanningen noodzakelijk zijn om de strijd tegen de wijdverspreide corruptie te verbeteren; wenst dat onverwijld actie wordt ondernomen om de resultaten op het gebied van de preventie en bestrijding van corruptie aanzienlijk te verbeteren, met inbegrip van maatregelen om doeltreffende en afschrikkende sancties op te kunnen leggen, met inbegrip van beslaglegging op opbrengsten van misdaden; benadrukt dat het noodzakelijk is capaciteit op te bouwen voor het bestrijden en onderzoeken van economische, financiële en met overheidsopdrachten verband houdende misdrijven; benadrukt dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar doeltreffende controles van de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes en naar de verbetering van de openbare toegang tot en het toezicht op de vermogensaangiften van ambtenaren, waaronder verkiezingskandidaten; roept op tot de uitvoering van de Greco-aanbevelingen, met name de aanbevelingen betreffende de financiering van politieke partijen en belangenconflicten; acht het van wezenlijk belang dat er in BiH een wet over belangenconflicten wordt aangenomen in overeenstemming met Europese en internationale normen; vraagt BiH met klem een analyse van het bestaand rechtskader voor corruptiebestrijding te verrichten en vervolgens een samenhangende strategie aan te nemen voor de aanpak van de vastgestelde leemten en zwakke punten overeenkomstig de internationale en Europese normen;

29.

is verheugd over de aanneming van het actieplan over de uitvoering van de strategie voor de hervorming van het rechtswezen 2014-2018 in maart 2017 en de invoering van de noodzakelijke verslagleggings- en toezichtsstructuren; wijst op het belang van een daadkrachtig optreden voor de tenuitvoerlegging ervan; is bezorgd over de voortdurende politiek gemotiveerde bedreigingen van de rechterlijke macht; herhaalt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht moet worden versterkt, waaronder van politieke beïnvloeding, evenals de onpartijdigheid, het professionalisme, de doeltreffendheid en de verantwoordingsplicht ervan; is verheugd over het gedetailleerde actieplan dat is aangenomen ter uitvoering van de aanbevelingen van de Europese Commissie inzake de onder de bevoegdheid van de hoge raad voor justitie en rechtsvervolging (HJPC) vallende vraagstukken, dat gericht is op de versterking van maatregelen betreffende benoemingen en disciplinaire en integriteitsbevorderende maatregelen in het rechtswezen, via onder meer betere vermogensaangiften; dringt aan op een snelle aanneming en uitvoering van de hiermee verbonden wetshandelingen; benadrukt de noodzaak de wet op de HJPC te herzien uitgaande van de aanbevelingen van de Commissie en het advies van de Commissie van Venetië; dringt aan op normalisatie van de wetboeken van strafrecht voor gevallen van oorlogsmisdaden en benadrukt het belang van gendereffectbeoordelingen van de huidige hervormingen van het gerechtelijk apparaat;

30.

betreurt het feit dat de autoriteiten op ongeacht welk niveau bindende beslissingen van rechtbanken, zelfs van de hoogste gerechtelijke instantie, blijven negeren of weigeren, en herinnert eraan dat iets dergelijks een ernstige betwisting van de rechtsstaat inhoudt;

31.

is verheugd over het feit dat de achterstand bij zaken betreffende oorlogsmisdrijven verder is ingehaald, over de voortdurende positieve tendens bij de vervolging van oorlogsmisdrijven met seksueel geweld en over de verbeteringen op het gebied van rechtsbijstand aan slachtoffers en getuigen; verzoekt de autoriteiten van BiH dringend om de wetgeving inzake burgerslachtoffers van de oorlog te harmoniseren en daaronder ook de slachtoffers van seksueel geweld op te nemen om aldus discriminatie te voorkomen op grond van status en toegang tot schadeloosstelling in de verschillende entiteiten; roept op tot een snelle wijziging van de nationale strategie op het gebied van oorlogsmisdrijven, om te zorgen voor een doeltreffendere verdeling van zaken tussen de verschillende bestuursniveaus, naast nieuwe criteria en tijdslimieten voor de behandeling van de meest complexe zaken;

32.

merkt op dat er nog steeds geen sprake is van een alomvattende strategie voor overgangsjustitie en een stevig mechanisme voor schadevergoeding bij ernstige schendingen van de mensenrechten tijdens de oorlog, ook als het gaat om mensen die het slachtoffer zijn geworden van oorlogsgerelateerd seksueel geweld; roept op tot aanneming van de wet inzake slachtoffers van foltering, de strategie inzake overgangsjustitie en het programma voor slachtoffers van seksueel geweld, en tot de oprichting van een speciaal fonds voor schadeloosstelling van slachtoffers van verkrachting, foltering en misbruik in oorlogstijd en de invoering van adequate mechanismen voor schadeloosstelling van burgerslachtoffers van de oorlog, met inbegrip van teruggave, vergoeding, rehabilitatie, schadeloosstelling en waarborgen voor niet-herhaling;

33.

spreekt nogmaals zijn steun uit voor het initiatief tot oprichting van de regionale commissie voor de vaststelling van feiten over alle slachtoffers van oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen van de mensenrechten die zijn begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië (Recom); benadrukt hoe belangrijk het is dat de leiders van BiH serieuze maatregelen nemen voor de oprichting ervan; onderstreept het belang van dit proces en de behoefte aan actieve inzet van alle regionale politieke leiders opdat Recom haar werkzaamheden zonder verdere vertraging kan aanvatten; vraagt aandacht voor het voorstel van de Coalitie van Recom voor een actieplan met duidelijke datums en benchmarks;

34.

betreurt elke vorm van persoonsverheerlijking van mensen die zijn veroordeeld wegens de ergste misdaden tegen de mensheid; roept dringend op tot de bevordering van het respect voor de slachtoffers van oorlogsmisdrijven evenals van verzoening; herinnert alle politieke leiders en instellingen in BiH eraan dat zij een verantwoordelijkheid hebben om oorlogsgebeurtenissen objectief te beoordelen, in het belang van de waarheid, verzoening en een vreedzame toekomst, en om misbruik van de rechterlijke macht voor politieke doeleinden te vermijden; benadrukt dat de behandeling van oorlogsmisdrijven moet worden gebaseerd op het concept van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en niet mag worden geëxploiteerd voor politisering ten behoeve van alledaagse politieke doeleinden, historisch revisionisme of het verder aanwakkeren van verdeeldheid binnen de samenleving; neemt met betreuren nota van het besluit van de nationale vergadering van de Republika Srpska om haar steun aan het rapport van de Srebrenica-commissie uit 2004 in te trekken en spreekt zijn veroordeling uit over de verklaringen van ongeacht welke kant die erop uit zijn oorlogsmisdadigers te verheerlijken;

35.

onderstreept dat niettegenstaande de aanzienlijke vooruitgang er in BiH nog steeds niet voldoende aandacht wordt geschonken aan de gevolgen van aan conflicten gerelateerd seksueel geweld (CRSV) en trauma van de oorlog van 1992 tot 1995; benadrukt dat de vrouwelijke en mannelijke slachtoffers en de in die context geboren kinderen eerlijke toegang tot zorg, ondersteuning en justitie moet worden gewaarborgd en alomvattende schadeloosstelling moet worden geboden, inclusief rehabilitatie en maatregelen tegen de stigmatisering van slachtoffers van CRSV;

36.

erkent dat enige maar nog niet voldoende vooruitgang is geboekt bij de tenuitvoerlegging van bijlage VII bij het vredesakkoord van Dayton over vluchtelingen en binnenlands ontheemden; wijst op de trage voortgang bij de omgang met het nog altijd grote aantal binnenlandse ontheemden, teruggekeerde personen die deel uitmaken van minderheden, vluchtelingen en vermisten; dringt er bij de autoriteiten op aan intensieve samenwerking in gang te zetten tussen de twee entiteiten en alle relevante gegevens van het leger en de inlichtingendiensten volledig te delen om de personen terug te vinden die nog steeds vermist worden ten gevolge van de oorlog; is verheugd over de recente initiatieven ter versterking van de regionale samenwerking bij de oplossing van het vraagstuk van vermiste personen en roept de autoriteiten van BiH op aan dit proces deel te nemen; onderstreept het belang van het vergaren van gegevens over terugkerende mensen; veroordeelt de aanvallen op eigendommen en wijst erop dat het welslagen van het terugkeerbeleid in BiH van doorslaggevend belang is voor de verzoening;

37.

verzoekt erom dat aanvullende maatregelen en concrete programma's ten uitvoer worden gelegd voor de duurzame terugkeer van vluchtelingen en voor toegang tot gezondheidszorg en banen, sociale bescherming, veiligheid en onderwijs en dat veel aandacht wordt besteed aan schadevergoedingen voor eigendom dat niet kan worden gerestitueerd; dringt in dit verband aan op de hervatting van de werkzaamheden van de Commission for Real Property Claims of Displaced Persons and Refugees (commissie voor de behandeling van eisen inzake onroerend goed van vermisten en vluchtelingen);

38.

betreurt dat het land nog steeds te lijden heeft onder landmijnen die verspreid liggen over een gebied dat ongeveer 2,2 % van het totale grondgebied uitmaakt en die een rechtstreekse bedreiging vormen voor de veiligheid van meer dan 540 000 inwoners; is verheugd over de niet aflatende steun van de EU aan mijnopruiming en feliciteert het ontmijningsbataljon van de strijdmachten van BiH met het uitstekende werk; wijst met bezorgdheid op het gebrek aan voldoende ultramoderne ontmijningstechnologie, hetgeen ertoe kan leiden dat de omvang van het jaarlijks ontmijnde gebied vanaf 2020 zal afnemen van de huidige 3 km2 per jaar naar minder dan 1 km2 per jaar; roept derhalve de lidstaten dringend op het ontmijningsbataljon naar behoren uit te rusten met de noodzakelijke middelen en uitrusting;

39.

is verheugd over de aanneming van de strategie ter bestrijding van georganiseerde misdaad 2017-2020 en over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de actieplannen betreffende anti-witwasmaatregelen en betreffende de financiering van terrorisme; verzoekt om verhoogde inspanningen om goede resultaten te kunnen boeken bij het onderzoek naar en vervolgingen, definitieve veroordelingen en de confiscatie van opbrengsten in georganiseerde-misdaadzaken; is verheugd over het feit dat op 17 september 2018 eindelijk de wijzigingen van het wetboek van strafvordering door het Huis van Afgevaardigden van BiH zijn aangenomen, die onontbeerlijk zijn om de instellingen van de rechtsstaat in staat te stellen gevoelige onderzoeken te verrichten en met internationale wetshandhavingsinstanties samen te werken, en roept de Commissie op de tenuitvoerlegging van deze wijzigingen op de voet te volgen; benadrukt dat het in overeenstemming brengen van de wet op het inlichtingen- en veiligheidsagentschap met de Europese en internationale normen topprioriteit moet blijven voor de autoriteiten; is verheugd over het feit dat BiH geschrapt is van de FATF-lijst van derde landen met een hoog risico die structurele tekortkomingen vertonen bij de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme, en dringt aan op verdere inspanningen opdat BiH van de EU-lijst van landen met een hoog risico kan worden geschrapt;

40.

roept op tot voortdurende inspanningen ter bestrijding van radicalisering en tot meer maatregelen voor het opsporen van buitenlandse strijders en het voorkomen en breed aanpakken van dit fenomeen, naast de illegale wapenhandel, en tot het traceren van voor verdere radicalisering bestemd geld; spoort de autoriteiten ertoe aan de vermogens van BiH op het gebied van terrorismebestrijding verder te verbeteren door betere coördinatie, samenwerking en uitwisseling van inlichtingen betreffende misdrijven, de preventie van radicalisering van jongeren, en deradicaliseringsprogramma's; roept de autoriteiten op een strategie voor de bestrijding van cybercriminaliteit en soortgelijke veiligheidsbedreigingen uit te werken; herinnert aan de noodzaak de samenwerking met buurlanden bij grensbeheersvraagstukken te versterken;

41.

prijst de autoriteiten van BiH voor hun inspanningen om het vertrek van burgers naar buitenlandse oorlogsgebieden tegen te gaan, en dringt er bij de autoriteiten op aan dat buitenlandse terroristische strijders gepaste straffen krijgen opgelegd en dat daarna wordt gezorgd voor hun maatschappelijke herintegratie; merkt met bezorgdheid op dat het bestaan van radicaliseringscellen is gemeld op bepaalde plaatsen in het land;

42.

wijst met bezorgdheid op het toenemend aantal vluchtelingen dat de afgelopen tijd in BiH is aangekomen en de gebrekkige coördinatie tussen de verschillende bestuursniveaus in respons hierop; is van mening dat het migratievraagstuk niet moet worden gepolitiseerd; is verheugd over de humanitaire hulp van de EU om in te spelen op de toenemende behoeften van vluchtelingen, asielzoekers en migranten in het land, alsmede over de aanneming op 10 augustus 2018 van een speciale maatregel (ter waarde van 6 miljoen EUR) ter ondersteuning van BiH bij het beheer van migratiestromen; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met gendervraagstukken bij humanitaire hulp evenals met de impact van vluchtelingenkampen op gastgemeenschappen; is van mening dat samenwerking met de buurlanden en de EU van wezenlijk belang is om deze gezamenlijke uitdaging aan te kunnen gaan;

43.

roept op tot de aanneming van een nieuwe reeks op de EU gerichte hervormingen zodra de nieuwe overheden in BiH zijn geformeerd, zodat de draad van het hervormingsproces weer kan worden opgepakt en vooruitgang kan worden geboekt bij de Europese integratie van het land; dringt erop aan dat de financiële steun van de EU vergezeld gaat van doelmatige voorwaarden, en dat de EU aan de hand van de twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten actieplannen en toezichtskaders uitwerkt, om de “nieuwe versterkte sociale dimensie”, die is vastgesteld in de strategie voor de Westelijke Balkan van 2018, te kunnen verwezenlijken; erkent dat BiH enige vooruitgang heeft geboekt op het gebied van economische ontwikkeling en concurrentievermogen, maar wijst erop dat het land zich nog slechts in het beginstadium bevindt van de oprichting van een goed functionerende markteconomie; is er sterk van overtuigd dat vooruitgang bij de doorvoering van sociaaleconomische hervormingen, in daadwerkelijk overleg met de sociale partners, een topprioriteit moet zijn na de verkiezingen, om de levensomstandigheden in het land te verbeteren; merkt op dat zeer weinig vooruitgang is geboekt op sociaal gebied; onderstreept dat beter moet worden gepresteerd inzake de economische basisparameters, zoals groei, werkgelegenheid en de strijd tegen de informele economie; wijst op het belang van herstructurering van de overheidssector, met inbegrip van overheidsondernemingen, de verdere beperking van de informele economie en de hiermee samenhangende belastingdruk op arbeid, de verbetering van het bedrijfsklimaat, door onder meer een eengemaakte economische ruimte in BiH tot stand te brengen, de versterking van een groei bevorderend gebruik van overheidsfinanciën, door met name de klemtoon te leggen op de behoeften op middellange termijn zoals infrastructuur en onderwijs, en de tijdige verstrekking van volledige statistieken overeenkomstig de Europese en internationale normen;

44.

wijst op de trage vooruitgang bij de bescherming van het milieu en het klimaat; herhaalt dat de wetgeving aan het EU-acquis moet worden aangepast en dat ervoor moet worden gezorgd dat, in overeenstemming met de EU-normen en volgens de landelijke strategie voor aanpassing van de milieuwetgeving, de milieuwetgeving in heel het land doelmatig en gestructureerd ten uitvoer wordt gelegd; benadrukt opnieuw dat de grensoverschrijdende luchtverontreiniging door de olieraffinaderij in Brod met spoed moet worden aangepakt in overeenstemming met het milieubeleid van de EU; onderstreept dat BiH volledig moet voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband en het Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage, in het bijzonder in verband met het stroomgebied van de Neretva en Trebišnjica; onderstreept dat de planning en aanleg van waterkrachtcentrales en -projecten de naleving van internationale en EU-milieuwetgeving vereist, waaronder de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn en de milieueffectbeoordelingsrichtlijn; benadrukt de dringende noodzaak om negatieve effecten op gebieden met een hoge natuurwaarde te vermijden door de kwaliteit van milieueffectbeoordelingen te verbeteren en de participatie van het publiek aan en de raadpleging van het maatschappelijk middenveld over relevante projecten te waarborgen;

45.

merkt op dat de elektriciteits- en gasmarkt nog steeds gefragmenteerd zijn en de gevestigde ondernemingen daar de scepter zwaaien; roept de autoriteiten van BiH op de vervoers- en energie-infrastructuur van het land verder te ontwikkelen en op korte termijn voor goed functionerende energie- en vervoersketens te zorgen; roept BiH op te profiteren van het nieuwe EU-pakket voor ontwikkeling van regionale connectiviteit, en te ijveren voor de voltooiing van de regionale energiemarkt overeenkomstig zijn verbintenissen op het gebied van klimaat; pleit voor voortdurende investeringen in infrastructuurprojecten om de vervoersverbindingen binnen BiH en met buurlanden te verbeteren; vraagt om inachtneming van aanbestedingsregels en het transparantiebeginsel bij het kiezen van de aannemers teneinde machtsmisbruik en corruptie te voorkomen en te garanderen dat de beste inschrijvingen worden geselecteerd; ondersteunt het voorstel om de roamingkosten in de Westelijke Balkan te verminderen;

46.

is verheugd over de opbouwende en stabiele bilaterale betrekkingen van BiH en de ondertekening van een aantal bilaterale overeenkomsten met zijn buren; roept op tot een versterking van de goede nabuurschapsbetrekkingen met de landen in de regio en tot verdere inspanningen teneinde alle openstaande bilaterale kwesties, zoals de afbakening van de grenzen met Servië en Kroatië, te kunnen oplossen, en tevens vooruitgang te kunnen maken in de richting van lidmaatschap van Europese organisaties;

47.

is verheugd over de door het Presidentschap van de BiH aangenomen strategie inzake het buitenlands beleid van BiH voor de periode 2018-2023, waarin duidelijk wordt verklaard dat lidmaatschap van de EU een van de belangrijkste strategische doelstellingen van het land is; betreurt dat de mate van aanpassing aan de EU-verklaringen en besluiten van de Raad met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) is afgenomen tot 61 % in 2017; benadrukt dat resultaten moeten worden geboekt wat betreft de geleidelijke aanpassing aan het GBVB en roept op tot aanzienlijke verbeteringen op dit gebied, dat een wezenlijk onderdeel vormt van het EU-lidmaatschap; verzoekt BiH met klem zich te conformeren aan de besluiten van de Raad inzake de invoering van restrictieve EU-maatregelen in de context van de illegale annexatie van de Krim door Rusland en de gebeurtenissen in het oosten van Oekraïne, en betreurt het opzettelijke gebrek aan samenwerking in dit opzicht door sommige politieke spelers;

48.

wijst op de groeiende invloed van buitenlandse mogendheden in BiH en is er stellig van overtuigd dat een sterkere op de EU gerichte inzet van BiH nog steeds de beste manier is om vooruitgang te verwezenlijken in de richting van Europese waarden, stabiliteit en welvaart in het land; is verheugd over de continue presentie van de operatie EUFOR-Althea in het land, die bijstand verleent bij capaciteitsopbouw en opleiding van het leger van BiH, en die tevens dient als een afschrikkingscapaciteit ter ondersteuning van een veilige en beveiligde omgeving; is ingenomen met de verlenging van het EUFOR-mandaat door de VN-Veiligheidsraad tot november 2019;

49.

dringt er bij de autoriteiten op aan te zorgen voor een nauwkeurige afstemming op internationale en EU-normen en beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en klimaatverandering; betreurt dat de inspanningen van het land om de klimaatverandering te bestrijden beperkt blijven tot woorden, terwijl tegelijkertijd besluiten worden genomen over de planning van nieuwe op kolen gestookte thermische centrales; verzoekt daarom om annulering van de waterkrachtprojecten en -plannen die schadelijk zijn voor de natuur, ingaan tegen de wil van de lokale bevolking en niet in overeenstemming zijn met ruimtelijkeordeningsplannen op lokaal niveau of op het niveau van de entiteiten, en die alleen de investeerders ten goede komen;

50.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, het presidentschap van Bosnië en Herzegovina, de ministerraad van Bosnië en Herzegovina, de Parlementaire Vergadering van Bosnië en Herzegovina, de regeringen en de parlementen van de Federatie van Bosnië en Herzegovina, de Republika Srpska en het District Brčko, en de regeringen van de tien kantons.

(1)  S/2018/416, 3.5.2018.

(2)  S/2018/974, 31.10.2018.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/90


P8_TA(2019)0098

Stand van het debat over de toekomst van Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over de stand van het debat over de toekomst van Europa (2018/2094(INI))

(2020/C 449/10)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest, het aanvullend protocol hierbij en de herziene versie ervan,

gezien artikel 295 VWEU,

gezien de informele bijeenkomst van de 27 staatshoofden en regeringsleiders van 29 juni 2016,

gezien de verklaring en de routekaart van Bratislava van de 27 lidstaten van 16 september 2016,

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (1),

gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (2),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 inzake de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (3),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de begrotingscapaciteit voor de eurozone (5),

gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden (6),

gezien het witboek van de Commissie van 1 maart 2017 en de vijf achtereenvolgende discussienota's (COM(2017)2025, COM(2017)0206, COM(2017)0240, COM(2017)0291, COM(2017)0315, COM(2017)0358),

gezien de verklaring van Rome van 25 maart 2017,

gezien de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk van 29 maart 2017 betreffende zijn voornemen om zich uit de Europese Unie terug te trekken,

gezien de resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het witboek van de Commissie over de toekomst van Europa en andere zaken van 6 juli 2017 (7),

gezien de resolutie van het Europees Comité van de Regio’s van 12 mei 2017 over het Witboek van de Europese Commissie over de toekomst van Europa — Beschouwingen en scenario's voor de EU-27 tegen 2025 (8),

gezien de diverse bijdragen van nationale parlementen aan het witboek en de discussienota's van de Commissie over de toekomst van Europa,

gezien de toespraak van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, van 12 september 2018 over de Staat van de Unie in 2018,

gezien de toespraak van de voorzitter van de Commissie, Jean-Claude Juncker, over de Staat van de Unie 2017 van 13 september 2017 en de routekaart naar een meer verenigde, sterkere en democratischere Unie van 24 oktober 2017 (COM(2017)0650),

gezien de toespraak op de Sorbonne van de Franse president Emmanuel Macron van 26 september 2017 over het initiatief voor een Europa dat soeverein, verenigd en democratisch is,

gezien de informele top van staatshoofden en regeringsleiders van de EU in Tallinn van 29 september 2017,

gezien de Leiderschapsagenda die tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 oktober 2017 is aangenomen,

gezien de interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten door de Raad, het Parlement en de Commissie van 17 november 2017,

gezien de routekaart van de Commissie voor de verdere verdieping van Europa's economische en monetaire unie (EMU) van 6 december 2017 (COM(2017)0821) en in het bijzonder het voorstel voor het instellen van een Europees Monetair Fonds (EMF) (COM(2017)0827), het voorstel om de inhoud van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in het rechtskader van de Unie te integreren (COM(2017)0824) en de Mededeling betreffende een Europese minister van Economische Zaken en Financiën (COM(2017)0823),

gezien de bijeenkomst van de Europese Raad van 14 en 15 december 2017, en de leidersbijeenkomst en de Eurotop die in het verlengde daarvan plaatsvonden,

gezien de brief van 26 nationale parlementen uit 20 lidstaten van 20 december 2017 betreffende de transparantie van de besluitvorming in de Raad,

gezien de verklaring die op 10 januari 2018 werd aangenomen tijdens de top van de zuidelijke landen van de Europese Unie (Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Malta, Portugal en Spanje), getiteld “Bringing the EU forward in 2018”, de verklaring van 26 januari 2018 over de toekomst van Europa van de landen van de Visegrad-groep (Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen en Slowakije), en de gezamenlijke verklaring van de Europese ministers van Financiën van Finland, Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Nederland en Zweden van 6 maart 2018,

gezien de Mededeling van de Commissie van 13 februari 2018 getiteld: “Een Europa dat resultaten boekt: institutionele opties om de werkzaamheden van de Unie doeltreffender te maken” (COM(2018)0095),

gezien Aanbeveling (EU) 2018/234 van de Commissie van 14 februari 2018 over het bevorderen van het Europese karakter en het efficiënte verloop van de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019 (9),

gezien de informele bijeenkomst van de 27 staatshoofden en regeringsleiders van 23 februari 2018,

gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2016 (10),

gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen betreffende nationale parlementen (11),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 van 2 mei 2018 (COM(2018)0322),

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 2 mei 2018 (COM(2018)0325),

gezien de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018,

gezien het speciaal verslag van de Europese Ombudsman van 16 mei 2018 naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad,

gezien de verklaring van Meseberg van 19 juni 2018,

gezien de bijeenkomst van de Europese Raad op 28 en 29 juni 2018,

gezien het advies van het Comité van de Regio's getiteld “Nadenken over Europa: de inbreng van regionale en lokale overheden bij het herstellen van het vertrouwen in de Europese Unie” van 9 oktober 2018,

gezien de debatten over de toekomst van Europa met staatshoofden en regeringsleiders, die door het Europees Parlement zijn georganiseerd,

gezien het schrijven van de Commissie juridische zaken,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie internationale handel, de Begrotingscontrolecommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0427/2018),

A.

overwegende dat de Europese Unie een ongekend voorbeeld is van supranationale integratie die haar volkeren sinds de grensverleggende Schuman-verklaring van 9 mei 1950 duurzame vrede, welvaart en welzijn heeft gebracht; overwegende dat gedeelde veiligheid, eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en het welzijn van haar volkeren centraal staan in haar streven en optreden;

B.

overwegende dat, om maar een paar voorbeelden te noemen, het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen, de eenheidsmunt, het Erasmusprogramma, het regionaal, landbouw- en cohesiebeleid, en Horizon 2020, fundamentele verwezenlijkingen zijn van de Unie die bijdragen aan het welzijn van de Europese burgers; overwegende dat de Unie over de nodige bevoegdheden en middelen moet beschikken om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden;

C.

overwegende dat de Unie de afgelopen jaren met meerdere crises is geconfronteerd die haar veerkracht en haar vermogen om daadkrachtig en eensgezind op te treden op de proef hebben gesteld;

D.

overwegende dat er in de periode 2014-2017 meer sociaal evenwichtig en effectief monetair en macro-economisch beleid is geweest dat heeft bijgedragen tot economisch en sociaal herstel, zoals de ongebruikelijke beleidsmaatregelen van de Europese Centrale Bank, de flexibiliteit van het stabiliteits- en groeipact en het investeringsplan voor Europa;

E.

overwegende dat Europa erin is geslaagd de meest kritieke momenten van de financiële en economische crisis onder controle te houden en voor een deel te overwinnen, maar dat er nog belangrijke en dringende hervormingen wachten op het niveau van de EU en de lidstaten op het gebied van het economische bestuur in het algemeen en meer specifiek met betrekking tot de euro, alsook wat betreft de verdere versterking van de eengemaakte markt en het herstel en de ontwikkeling van de sociale standaarden van onze welvaartsstaat;

F.

overwegende dat gezien de veelvoudige interne en externe huidige en toekomstige uitdagingen waarmee de Unie in een onstabiele en complexe wereld wordt geconfronteerd, met name uitdagingen die verband houden met migratie, krimpende bevolking, terrorisme, veiligheid, klimaatverandering, milieukwesties, de instandhouding van de multilaterale wereldorde, de voltooiing van de EMU, mondialisering, vrije en eerlijke op regels gebaseerde internationale handel, buitenlandse zaken en defensie, de ontwikkeling van de sociale pijler, en de bestrijding van anti-Europa-populisme, onverdraagzaamheid en vreemdelingenhaat, de EU de geest van samenwerking en solidariteit tussen de lidstaten nieuw leven moet inblazen, gebaseerd op de artikelen 2 en 3 van het VEU en het Handvest van de grondrechten, en het in het Verdrag van Lissabon verankerde doel om een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa tot stand te brengen het optreden van de Unie moet blijven inspireren om de Europese integratie verder te versterken en deze uitdagingen doeltreffend aan te pakken;

G.

overwegende dat het Parlement zich ernstig zorgen maakt over het toenemend aantal populistische, xenofobe en anti-Europese bewegingen in heel Europa; overwegende dat de Unie en haar lidstaten grotere inspanningen moeten leveren om de democratische waarden, de grondbeginselen en de doelstellingen van Europese integratie te verdedigen en te bevorderen;

H.

overwegende dat het referendum in het Verenigd Koninkrijk in juni 2016, dat ertoe heeft geleid dat het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2017 kennis heeft gegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken, het debat over de toekomst van de Unie heeft verhevigd; overwegende dat de onderhandelingen over het geplande vertrek van het VK uit de EU hebben aangetoond hoe groot de onderlinge afhankelijkheid van de lidstaten is, hoezeer we ons allemaal verlaten op gezamenlijke instrumenten en beleid, en hoeveel het kost om ergens uit te stappen;

I.

overwegende dat het verhevigde debat over de toekomst van Europa, naast de resoluties van het Parlement zelf over de toekomst van Europa van 16 februari 2017, tot uitdrukking komt in de verklaring en de routekaart van Bratislava, het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa, de verklaring van Rome, de Leidersagenda die in oktober 2017 werd aangenomen door de Europese Raad, en in de diverse bijdragen van afzonderlijke of groepen lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, alsook in plenaire debatten in het Europees Parlement met staatshoofden en regeringsleiders over de “toekomst van Europa”, in interparlementaire commissievergaderingen en in de organisatie van burgerdialogen en raadplegingen van verschillende instellingen, organen en lidstaten;

J.

overwegende dat uit de Parlemeter-enquête, die tussen 8 en 26 september 2018 is uitgevoerd, blijkt dat 62 % van de respondenten van mening is dat het lidmaatschap van hun land een goede zaak is en dat 68 % van mening is dat het EU-lidmaatschap hun land voordelen heeft opgeleverd, het hoogste resultaat dat sinds 1983 gemeten is;

K.

overwegende dat de waarden en beginselen waarop de Unie gebaseerd is een sfeer bepalen waarmee elke Europese burger zich kan identificeren, ongeacht de politieke of culturele verschillen die aan de nationale identiteit verbonden zijn;

L.

overwegende dat de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement de gelegenheid bieden om een beeld te krijgen van de stand van het debat over de toekomst van Europa, mede gezien de voornaamste institutionele prioriteiten van het Europees Parlement, de Commissie en de Raad voor de komende mandaatsperiode;

M.

overwegende dat de EU voor een bijzonder belangrijke periode staat in haar constructieproces gezien de aard en de omvang van haar problemen, en dat deze alleen kunnen worden opgelost door samen te werken en door meer en betere integratie en solidariteit tussen de lidstaten, waarbij de huidige bepalingen van het Verdrag van Lissabon volledig worden benut, en vervolgens de Verdragen worden hervormd om de institutionele besluitvorming te verbeteren en voor een passend evenwicht tussen de bevoegdheden te zorgen;

N.

overwegende dat institutionele hervormingen erop gericht moeten zijn om de besluitvormingsprocessen democratischer te maken en de transparantie van de besluitvorming en controleerbaarheid van de Unie en haar instellingen te verbeteren; overwegende dat, gezien deze doelstellingen, het passend en een goed moment is om zinvolle participatie van burgers in het Europese project te bevorderen, raadplegingen te organiseren en een regelmatige dialoog aan te moedigen met burgers en representatieve organisaties, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 11 van het VEU;

O.

overwegende dat de Unie een sterkere governancestructuur nodig heeft met meer democratische controle door het Parlement, om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden; overwegende dat transparantie en integriteit van de instellingen en organen van de EU van essentieel belang zijn om het vertrouwen van de burgers te winnen;

P.

overwegende dat de gezamenlijke Frans-Duitse verklaring van Meseberg een reeks overwegingen en voorstellen bevat ter versterking van de Europese samenwerking, met name op het gebied van economisch bestuur;

Q.

overwegende dat de bevordering van een Europese dimensie van cultuur en onderwijs van essentieel belang is voor de versterking van het Europees burgerschap, gezien het feit dat een gebrek aan kennis van de Unie, als gevolg waarvan jongere generaties de neiging hebben de verwezenlijkingen van de Unie als vanzelfsprekend te beschouwen, haar parten speelt;

1.

wijst erop dat in de resoluties van het Parlement over de toekomst van Europa van 16 februari 2017 het belang benadrukt wordt van het enkelvoudige institutionele kader en de Gemeenschapsmethode, en diverse voorstellen en initiatieven van bijzonder belang voor de Europese integratie naar voren worden gebracht die een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstige ontwikkeling van Europa;

2.

benadrukt dat de Unie de toekomstige uitdagingen het hoofd moet bieden door middel van sterkere en betere politieke integratie, waarbij mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen volledig in acht worden genomen en worden bevorderd, en door onderlinge samenwerking; wijst erop dat burgers een Europa wensen dat hun rechten, hun welzijn en hun maatschappelijk model beschermt op basis van gedeelde soevereiniteit, hetgeen passende politieke integratie noodzakelijk maakt; verzoekt de staatshoofden en regeringsleiders deze koers te volgen in een hernieuwde geest van solidariteit en samenwerking;

3.

wijst erop dat alle staatshoofden en regeringsleiders die de voltallige vergadering van het Parlement tijdens de debatten over de toekomst van Europa hebben toegesproken, hebben erkend dat het nodig is om de uitdagingen van de toekomst samen aan te gaan en datgene beter te doen wat alleen samen kan worden bereikt;

4.

spreekt opnieuw de overtuiging uit dat gedifferentieerde integratie open moet blijven staan voor alle lidstaten en als methode van verdergaande Europese integratie en solidariteit moet blijven fungeren, hoewel dit niet mag worden verward met het idee van een Europa “à la carte”; benadrukt dat in het huidige debat over gedifferentieerde integratie niet mag worden gezinspeeld op de invoering van een eersteklas- en tweedeklaslidmaatschap van de Unie;

5.

wijst erop dat gedifferentieerde integratie niet mag worden gebruikt als manier om een rem te zetten op de politieke integratie;

6.

benadrukt dat de crisis het evenwicht tussen de voornaamste instellingen van de Unie heeft verstoord en dat de Europese Raad zijn eigen politieke initiatief uitoefent ten koste van het recht van initiatief van de Commissie en de intergouvernementele methode versterkt; is van mening dat de communautaire methode het meest geschikt is voor de werking van de Unie; roept de talrijke resoluties in herinnering die het Parlement in dit verband heeft aangenomen en herhaalt zijn oproep aan de Europese Raad om de grenzen van zijn bevoegdheden als verankerd in met name artikel 15 VEU ten volle te eerbiedigen;

7.

wijst er nogmaals op dat unanimiteit, die volgens de Verdragen voor bepaalde fundamentele kwesties vereist is, op belangrijke momenten en bij belangrijke beslissingen een bijna onoverkomelijke hindernis vormt, en pleit daarom met betrekking tot de besluitvormingsprocedures voor toepassing in de Raad van het beginsel van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid (BGM) en voor wetgeving het gebruik van de gewone wetgevingsprocedure op de terreinen waar dit mogelijk is; herinnert eraan dat dit op grond van de huidige Verdragen kan worden bereikt door gebruik te maken van de verschillende “passerelle”-clausules of, in het geval van nauwere samenwerking, door gebruik te maken van artikel 333 van de VWEU;

8.

is in dit verband ingenomen met de aankondiging van voorzitter Juncker in zijn toespraak over de Staat van de Unie op 13 september 2017 en 12 september 2018 dat hij voornemens is om het gebruik van BMG in de Raad voor te stellen op bepaalde specifieke beleidsterreinen, maar betreurt het dat de verordening betreffende het meerjarig financieel kader (MFK) niet tot de genoemde onderwerpen behoort;

9.

is bijzonder ingenomen met het feit dat de Commissie heeft voorgesteld om BMG te gebruiken voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), met betrekking tot standpunten over mensenrechtenkwesties in internationale fora, besluiten om sanctieregelingen vast te stellen, en besluiten om civiele missies te starten of uit te voeren als reactie op crises in het buitenland, gegeven het belang om de besluitvorming sneller en doeltreffender te maken, en de noodzaak voor de Unie om met één stem te spreken;

10.

herhaalt zijn voorstel om van de Raad een echte wetgevende kamer op gelijke voet met het Parlement te maken, zoals uiteengezet in zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon, en de transparantie van het besluitvormingsproces in de Raad te vergroten; wijst in dit verband op het speciaal verslag van de Europese Ombudsman inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad en op het schrijven van de COSAC-delegaties van 20 december 2017 waarin wordt aangedrongen op meer transparantie van de politieke besluitvorming, met name van de kant van de Raad en informele organen zoals de Eurogroep, in het verlengde van vergelijkbare verzoeken van het Parlement in dit verband;

11.

is van mening dat er verschillende opties zijn om door de aanpassing van de structuur en de werkmethoden van het college van commissarissen de Commissie flexibeler te maken, bijvoorbeeld door de benoeming van vicevoorzitters die verantwoordelijk zijn voor een beleidscluster of de benoeming van hogere en lagere commissarissen;

12.

herinnert eraan dat het Parlement weliswaar geen formeel initiatiefrecht heeft op grond van de huidige Verdragen, maar dat het de Commissie kan verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement besluiten van de Unie voor de tenuitvoerlegging van de Verdragen vergen, en herinnert de Commissie, in overeenstemming met artikel 10 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12), aan haar verplichting om verzoeken om voorstellen voor besluiten van de Unie onverwijld en gedetailleerd in overweging te nemen; herinnert er voorts aan dat dit interinstitutioneel akkoord ook bepalingen bevat over de interinstitutionele jaarlijkse en meerjarenprogrammering, die een aanvullend instrument vormen voor het Parlement om de wetgevingsagenda vorm te geven;

13.

wijst nogmaals op zijn voorstel om, in het geval van een mogelijke toekomstige herziening van de Verdragen, het recht van wetgevend initiatief ook aan het Europees Parlement toe te wijzen, als rechtstreekse vertegenwoordiger van de EU-burger;

14.

benadrukt met klem dat het toetsingsrecht en met name het enquêterecht van het Parlement moet worden versterkt en dat het specifieke, reële en duidelijk omschreven bevoegdheden moet worden verleend;

15.

neemt nota van het verslag van de taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden” van 10 juli 2018, waarin aanbevelingen worden gedaan voor een nieuwe manier van werken in verband met subsidiariteit en evenredigheid; is van mening dat veel van die aanbevelingen, met name in verband met de rol van de nationale parlementen in de Unie en de wenselijke hervorming van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing, al door het Parlement aan de orde zijn gesteld; wijst erop dat de taskforce tot de conclusie kwam dat er op alle gebieden waarop de EU momenteel actief is een toegevoegde Europese waarde wordt geboden en dat ze dan ook geen in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden of beleidsterreinen heeft kunnen vinden die opnieuw definitief aan de lidstaten moeten toekomen, gedeeltelijk noch als geheel;

16.

is ingenomen met de aanbevelingen van de verschillende instellingen waarin wordt opgeroepen tot een actievere rol van de nationale parlementen, met name bij de controle van het optreden van hun regeringen binnen de Europese instellingen; herinnert tevens aan de fundamentele rol van lokale autoriteiten en met name regionale parlementen met wetgevende bevoegdheden;

17.

benadrukt het belang van samenwerking op interinstitutioneel niveau, met inachtneming van de in de Verdragen neergelegde prerogatieven van elke instelling, die een nieuw kader heeft gekregen met het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, en wijst erop dat vereenvoudiging een permanente oefening is die tot doel heeft de processen en procedures op EU-niveau gemakkelijker te begrijpen, ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden en uiteindelijk de deelname van de burgers aan de werking van de Europese Unie te vergemakkelijken;

18.

is ingenomen met de gezamenlijke afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten die is ondertekend door de Raad, het Parlement en de Commissie tijdens de sociale top voor eerlijke banen en groei wijst erop dat de bevoegdheden en instrumenten om de pijler in praktijk te brengen hoofdzakelijk in handen zijn van lokale, regionale en nationale overheden, alsook van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, terwijl het Europees Semester een kader vormt om van de prestaties van de lidstaat in dit verband op de hoogte te blijven; herinnert er in dit verband voorts aan dat de sociale dialoog een onmisbaar instrument is gebleken om de beleidsvormings- en wetgevingsprocessen van de EU en de maatschappelijke legitimatie daarvan te verbeteren;

19.

neemt kennis van het niet-bindende karakter van de sociale pijler, waardoor het onmogelijk zal zijn de aandacht van de EU te verschuiven van economisch beleid, de interne markt en het begrotingsbeleid naar sociale beleidsdoelstellingen; wijst erop dat de Unie krachtens de in artikel 9 van het VWEU verankerde horizontale sociale clausule zorgvuldig rekening moet houden met de effecten van EU-wetgeving op sociale normen en werkgelegenheid, en maatschappelijk belanghebbenden hierbij naar behoren moet raadplegen;

20.

benadrukt dat milieubescherming een hoge prioriteit voor de EU moet zijn in het licht van de huidige achteruitgang van het milieu, en een plaats moet krijgen in alle beleid en maatregelen van de Unie; benadrukt dat de EU doeltreffende maatregelen moet nemen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix en energiebesparing te verhogen tot het niveau dat nodig is om aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te voldoen;

21.

verzoekt de lidstaten nogmaals het herzien Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (ETS nr. 78) te ondertekenen en te ratificeren;

22.

onderstreept dat het belangrijk is om het proces van verdieping en voltooiing van de EMU voort te zetten, om zo bij te dragen aan het behoud van de stabiliteit van de eenheidsmunt en de intensivering van de convergentie van het economisch, begrotings- en arbeidsmarktbeleid en sociale normen van de lidstaten; herhaalt dat alle lidstaten, afgezien van Denemarken dat over een opt-out beschikt, op zeker ogenblik de euro als hun munt moeten invoeren; steunt verdere stappen richting de ontwikkeling van het ESM;

23.

benadrukt in dit opzicht dat er behoefte is aan sterk politiek engagement, efficiënt bestuur en democratische verantwoording op Europees en nationaal niveau, met name aan parlementaire controle in de verschillende fasen van het Europees Semester, door zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen, teneinde het economische en financiële bestuur van de eurozone te voorzien van meer maatschappelijke, economische en democratische legitimiteit, en de follow-up van de aanbevelingen van de Unie te verbeteren;

24.

wijst op zijn standpunt in zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele kader van de Europese Unie, dat het begrotingsbeleid en economisch beleid een “gedeelde bevoegdheid” van de Unie en de lidstaten moet worden;

25.

neemt kennis van de toenadering van de standpunten van Frankrijk en Duitsland over het idee voor een begrotingscapaciteit voor de eurozone; herhaalt zijn standpunt dat een dergelijke capaciteit binnen het kader van de EU moet worden ontwikkeld;

26.

neemt nota van het voorstel van de Commissie betreffende een Europese stabilisatiefunctie voor investeringen en bespreekt nieuwe begrotingsinstrumenten gericht op stabilisering;

27.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie betreffende een steunprogramma voor hervormingen; benadrukt dat de medebeslissende en toezichthoudende bevoegdheden van het Parlement met betrekking tot de besteding van EU-middelen niet mogen worden verzwakt; maakt zich zorgen over het feit dat in de periode 2011-2017 slechts 9 % van de landenspecifieke aanbevelingen (LSA's) volledig ten uitvoer is gelegd; neemt nota van de convergentiefaciliteit, die lidstaten buiten de eurozone met een duurzaam begrotings- en economisch beleid zal stimuleren en ondersteunen om hervormingen door te voeren en te voldoen aan de criteria voor toetreding tot de eurozone;

28.

is verheugd over het toekomstige InvestEU-programma en benadrukt dat met dit fonds de investeringskloof in de EU verder moet worden gedicht; steunt investeringen in materiële en immateriële activa, waaronder cultureel erfgoed, om groei, investeringen en werkgelegenheid te bevorderen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), kleine en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen en sociale ondernemingen, en aldus bij te dragen tot een beter welzijn, een eerlijkere inkomensverdeling en economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie;

29.

neemt kennis van de Mededeling van de Commissie over een Europese minister van Economische Zaken en Financiën; wijst erop dat de samenvoeging van de functies van vicevoorzitter van de Commissie voor Economische Zaken en voorzitter van de Eurogroep de parlementaire verantwoording op Europees niveau zou kunnen verbeteren;

30.

is van mening dat de toekomstige EU-begroting de toegevoegde waarde van Europa in sociaaleconomisch opzicht moet bevorderen, de modernisering van het EU-beleid moet ondersteunen, middelen voor nieuwe vraagstukken moet waarborgen, moet blijven bijdragen tot economische en sociale convergentie en cohesie tussen en binnen de lidstaten om zo de Europese solidariteit, stabiliteit, gelijkheid en slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, ook in het licht van de door de EU gedane toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, de eerbiediging en bevordering van de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde fundamentele waarden moet waarborgen en moet worden toegerust met nieuwe eigen middelen, rekening houdend met het werk van de groep op hoog niveau inzake eigen middelen;

31.

is ingenomen met het feit dat het voorstel van de Commissie over de eigen middelen echte nieuwe eigen middelen bevat, zoals het Parlement had verzocht, maar betreurt het dat er geen andere mogelijke inkomstenbronnen worden voorgesteld; spreekt zijn bezorgdheid uit over het voorstel van de Commissie inzake het MFK voor de periode 2021-2027, omdat het onvoldoende financiële verbintenissen bevat om het hoofd te bieden aan zowel de huidige als de toekomstige uitdagingen van de EU; betreurt de standpunten van sommige lidstaten die weigeren om de EU meer middelen ter beschikking te stellen, hoewel unaniem erkend wordt dat aan nieuwe uitdagingen en verantwoordelijkheden het hoofd moet worden geboden, wat een behoefte aan extra financiële middelen met zich meebrengt; wijst erop dat uitgaven op EU-niveau een besparing op nationaal niveau kunnen inhouden doordat overlappingen worden vermeden en er schaalvoordelen ontstaan;

32.

benadrukt dat het belangrijk is om in het proces van het Europees Semester opwaartse economische en sociale convergentie te waarborgen; ziet het belang in van de vaststelling van de Europese pijler van sociale rechten; merkt op dat het Europees Semester versterkt en gestroomlijnd is, maar wijst erop dat meer betrokkenheid van nationale parlementen de nationale zeggenschap zou helpen verbeteren, hetgeen dan weer tot een betere tenuitvoerlegging van de LSA's zou leiden en het proces van het Europees Semester zou verbeteren; merkt op dat het eerst en vooral de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor de keuze van een passend en duurzaam begrotingsbeleid en economisch beleid;

33.

betreurt dat er tot op heden geen praktisch vervolg is gegeven aan zijn verzoek tot het vaststellen van een convergentiecode — aan te nemen volgens de medebeslissingsprocedure — om zo een meer effectief kader voor economische beleidscoördinatie te creëren; herinnert er voorts aan dat, zonder afbreuk te doen aan het gestroomlijnde Europees Semester, het Parlement verzocht heeft om de sluiting van een interinstutioneel akkoord waarin het Parlement een grotere rol in het Europees Semester wordt toebedeeld; herinnert in dit verband aan zijn suggestie die het met name in zijn resolutie over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen betreffende nationale parlementen heeft gedaan, om de begrotingskalenders op nationaal en Europees niveau gedurende het hele proces beter op elkaar af te stemmen om zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen nauwer bij het Europees Semester te betrekken;

34.

benadrukt dat het van belang is zich in te zetten voor de voltooiing van de bankenunie, dat er openheid moet zijn en dat alle lidstaten die deelnemen aan de bankenunie moeten kunnen rekenen op gelijke behandeling; brengt in herinnering dat de voltooiing van de bankenunie, met een Europees depositoverzekeringsstelsel en een budgettair vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, en de uitvoering van de risicoreductiemaatregelen moeten worden voortgezet;

35.

is ingenomen met de antiwitwasmaatregelen die door de Commissie zijn voorgesteld in het kader van de herziening van het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS); spoort de Raad aan de wetgevingsonderhandelingen met het Parlement voor het einde van deze zittingsperiode af te ronden aangezien het beleid ter bestrijding van het witwassen van geld moet worden versterkt om te voorkomen dat er zich in de toekomst situaties voordoen waarbij financiële instellingen actief meewerken aan het witwassen van geld;

36.

verzoekt de Commissie om met behulp van de Europese toezichthoudende autoriteiten belemmeringen op de interne markt in kaart te brengen en weg te nemen en de bescherming van de consument te helpen waarborgen; is van mening dat de daadwerkelijke handhaving van de EU-wetgeving een van de hoofdprioriteiten van de Commissie moet zijn;

37.

verzoekt de Commissie om waar passend en per geval verordeningen te verkiezen boven richtlijnen als wetgevingsinstrument voor de bankenunie en voor wetgeving inzake financiële diensten, om versnippering te voorkomen en te vermijden dat toezichthouders rekening moeten houden met verschillende nationale regelingen;

38.

benadrukt dat de kapitaalmarktenunie dringend moet worden voltooid; wijst erop dat diepe en goed geïntegreerde kapitaalmarkten complementair zijn aan de bankenunie, omdat deze bijdragen aan private risicodeling, zorgen voor meer economische convergentie, helpen bij het opvangen van toekomstige schokken en waar nodig kunnen leiden tot een betere toewijzing van middelen; vraagt dat er grondig wordt onderzocht welk kader het meest geschikt is om beter rekening te houden met de snel veranderende aard van financiële diensten; wijst erop dat een betere toegang tot aanvullende financieringsbronnen vooral nuttig zou zijn voor startende ondernemingen en kmo's, aangezien dit hun duurzame groei en ontwikkeling zou bevorderen;

39.

is ingenomen met de tot nu toe verrichte werkzaamheden en acht het noodzakelijk de omvattende herziening van de bestaande btw-wetgeving voort te zetten; dringt aan op de intensivering van de strijd tegen belastingfraude, belastingontwijking en belastingontduiking; neemt kennis van de werkzaamheden van de Commissie op het vlak van eerlijke belastingheffing in de digitale economie;

40.

vraagt alle Europese instellingen en organen, inclusief de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, om hun inspanningen op het vlak van communicatie nog verder op te voeren, met als doel de Europese burgers beter uit te leggen wat zij doen en hen te voorzien van meer informatie;

41.

benadrukt dat Europa een positieve kracht in de wereld is en dit ook moet blijven, door vast te houden aan haar waarden, het multilateralisme en het internationaal recht; wijst erop dat de Unie en haar lidstaten de grootste bijdrage leveren aan de internationale ontwikkelingshulp;

42.

verwelkomt het besluit van de Raad tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) en het Europees Defensiefonds (EDF) als een belangrijke stap naar een gemeenschappelijk defensiebeleid, en neemt kennis van de voorstellen van bepaalde lidstaten voor het instellen van een EU-veiligheidsraad en een Europees Interventie Initiatief; herinnert aan zijn oproep tot het opzetten van een permanente Raad van ministers van Defensie voorgezeten door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), en onderstreept het belang van gepaste democratische verantwoording voor de beslissingen die op dit gebied worden genomen, alsook de noodzaak van nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in dit verband;

43.

is verheugd over de versterking van het Europese mechanisme voor civiele bescherming en dringt andermaal aan op de oprichting van een Europese noodhulpmacht voor civiele bescherming, aangezien de bestaande Verdragen daarvoor een goede basis vormen;

44.

wijst erop dat de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens nog steeds hangende is; verzoekt om het opnemen van de bepalingen van het Euratom-Verdrag in het VEU en het VWEU;

45.

betreurt het gebrek aan overeenstemming tussen de lidstaten over de prioriteiten en de uitvoering van een integraal immigratiebeleid op EU-niveau, dat het mogelijk moet maken om de migratiestromen te sturen en te reguleren, de buitengrenzen van de EU doeltreffender te controleren, samen te werken met landen van herkomst en doorvoer, en de eerbiediging van de grondrechten van migranten en asielzoekers te waarborgen, naast andere doelstellingen; benadrukt dat de duidelijk strijdige belangen die door de lidstaten worden aangevoerd, met elkaar moeten worden verzoend, en aan de onvrede van de burgers moet worden tegemoetgekomen, om het Europese integratieproject, dat rechtstreeks te lijden heeft onder de instrumentalisering van de migratiekwestie door de eurosceptische partijen, niet in gevaar te brengen;

46.

herinnert aan zijn standpunt met betrekking tot de herziening van het Dublinstelsel; onderstreept voorts hoe belangrijk het is om het partnerschap met Afrika te versterken en neemt kennis van de Mededeling van de Commissie van 12 september 2018 getiteld “Meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa: onmisbaar voor een evenwichtig en omvattend migratiebeleid” (COM(2018)0635);

47.

benadrukt het belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) ondersteund door een goed gefinancierde begroting; wijst op het centrale belang van het GLB voor de historische ontwikkeling van de Unie; merkt op dat het GLB een fundamentele rol speelt om voor bloeiende plattelandsgebieden en zekerheid van de voedselvoorziening te zorgen; stipt aan dat de komende hervorming van het GLB een gelegenheid is om de verwezenlijking van de doelstellingen kracht bij te zetten; onderstreept dat het GLB een van de oudste beleidsmaatregelen is en een van de belangrijkste en meest geïntegreerde beleidsmaatregelen moet blijven, en dat het GLB zal blijven bijdragen aan de opbouw van het toekomstige Europa door middel van meer integratie, milieubehoud, voedselzekerheid en veiligheid van de EU-burgers; merkt op dat het beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling uitstekende mogelijkheden biedt voor de levering van collectieve goederen; benadrukt dat de Europese landbouw een cruciale rol speelt bij de voedselvoorziening op aarde, en 46 miljoen mensen werk biedt; wijst op de rol die het GLB speelt om bodem, water en andere natuurlijke hulpbronnen gezond en in goede toestand te houden; benadrukt dat landbouw een cruciale rol speelt bij de prioriteiten van de Unie om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken en duurzame ontwikkeling te bevorderen; onderstreept hoe belangrijk een goed gefinancierd en hervormd GLB is om de vele uitdagingen waarvoor de Unie in de toekomst gesteld wordt het hoofd te kunnen bieden; onderstreept dat het GLB niet alleen om landbouw en landbouwers gaat maar ook om het helpen ontwikkelen van de bredere plattelandsgemeenschappen waarin zij actief zijn;

48.

benadrukt dat het gemeenschappelijk handelsbeleid een fundamentele pijler van het externe beleid van de Unie moet blijven, gegeven het feit dat het rechtstreekse gevolgen heeft voor de levens van de burgers, en dat het de Unie moet helpen zich aan te passen aan haar nieuwe rol in een wereld met meerdere leidende spelers op het wereldtoneel; dringt er bij de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan samen te werken op de volgende gebieden:

a)

het gemeenschappelijk handelsbeleid versterken door het in het bredere beleidskader te integreren; met betrekking tot het mondiale handelsbeleid het voortouw nemen op multi- en bilateraal niveau;

b)

een leidende rol spelen bij de verdediging van een open, op regels gebaseerd, eerlijk en op duurzame ontwikkeling gericht wereldhandelssysteem zodat EU-ondernemingen wereldwijd actief kunnen zijn onder gelijke voorwaarden, volgens voorspelbare regels, onder eerlijke concurrentie en overeenkomstig vastgestelde verplichtingen, onder meer door constructief te werken aan een gemeenschappelijk EU-standpunt voor de intergouvernementele onderhandelingen van de VN over aansprakelijkheid voor mensenrechtenschendingen en door de verantwoordingsplicht van bedrijven evenals bindende zorgvuldigheidsverplichtingen met betrekking tot de toeleverings- en productieketen te stimuleren;

c)

het Parlement volledig en onverwijld op de hoogte houden van de onderhandelingen en het mandaat van de Raad, en tijdens de gehele uitvoeringstermijn van internationale overeenkomsten, om te waarborgen dat het zijn bevoegdheden en prerogatieven kan uitoefenen; de onderhandelingsprocessen vereenvoudigen en verkorten en het toezicht van het Parlement in de loop daarvan versterken; de transparantie voor de EU-burgers vergroten door de onderhandelingsrichtsnoeren (mandaten) voor handelsovereenkomsten bekend te maken voor de start van de onderhandelingen; ten volle de Verdragsbepalingen en recente EU-rechtspraak respecteren waarin is bepaald dat de Unie exclusief bevoegd is voor de gemeenschappelijke handelspolitiek;

d)

in handelsovereenkomsten systematisch hoofdstukken opnemen over digitale handel en kmo's evenals bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling naast bepalingen inzake gendergelijkheid en het voortouw nemen bij multilaterale besprekingen over deze thema's; ten volle de privacy van gegevens van EU-burgers verdedigen;

e)

de samenhang versterken van het gemeenschappelijk handelsbeleid met het GBVB en het Europees ontwikkelings- en klimaatbeleid, om de in artikel 3, lid 5, van het VEU en de artikelen 21, 207 en 208 van het VWEU vastgelegde waarden en doelstellingen te waarborgen, volledig overeenkomstig de Europese consensus inzake ontwikkeling;

49.

is van mening dat de Unie internationale handel moet blijven bevorderen zonder toegevingen te doen in verband met de verdediging van sociale, arbeids- en milieunormen; waarschuwt voor handelsoorlogen die voor iedereen nadelig uitpakken en de spanningen op het gebied van politiek en veiligheid doen oplopen;

50.

herinnert eraan dat in artikel 17, lid 7 van het VEU staat dat de Europese Raad, rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadplegingen, bij het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een kandidaat voordraagt voor het ambt van voorzitter van de Europese Commissie; benadrukt zijn vaste voornemen om door te gaan met het Spitzenkandidaten-proces voor de verkiezing van de volgende voorzitter van de Commissie, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon, en is in dit verband ingenomen met de steun van de Commissie en bepaalde lidstaten; benadrukt dat tijdens de benoemingsprocedure van de voorzitter van de Commissie goed overleg met het Parlement van het allergrootste belang is, aangezien, na de verkiezingen, het Parlement bepaalt welke kandidaat door een meerderheid van zijn samenstellende leden kan worden gesteund en het resultaat van zijn interne besprekingen aan de Europese Raad zal doen toekomen; herinnert eraan dat de kandidaat moet zijn aangewezen als lijsttrekker door een van de Europese politieke partijen en in de aanloop naar de Europese verkiezingen campagne moet hebben gevoerd voor de functie van voorzitter van de Commissie; is van mening dat deze praktijk haar nut duidelijk heeft bewezen doordat zij het maatschappelijk draagvlak voor de Europese verkiezingen en de supranationale rol van het Europees Parlement als exponent van het Europese burgerschap en de Europese soevereiniteit vergroot; waarschuwt opnieuw dat het Parlement bereid is tijdens de benoemingsprocedure van de Commissievoorzitter elke kandidaat af te wijzen die in de aanloop naar de Europese verkiezingen niet als lijsttrekker werd aangewezen;

51.

betreurt de frequente en wijdverbreide neiging om impopulaire beslissingen toe te schrijven aan Brussel en nationale autoriteiten van hun politieke verantwoordelijkheden te ontslaan, aangezien deze oneerlijke en opportunistische houding schadelijk is voor Europa, anti-Europese gevoelens en nationalisme bevordert en de EU-instellingen in diskrediet brengt; is bovendien van mening dat het onterecht toeschrijven van beslissingen in strijd is met de verplichting om voor regeringsoptreden verantwoording af te leggen; benadrukt dat een correcte uitvoering en toepassing van het EU-recht van essentieel belang is voor de verwezenlijking van het beleid van de Unie en voor het bevorderen van wederzijds vertrouwen tussen de Unie, de lidstaten en de burgers en spreekt zijn bezorgdheid uit over het optreden van lidstaten die dit weigeren te doen;

52.

onderstreept dat de sociale en milieugevolgen van het EU-beleid grondiger moeten worden beoordeeld door ook rekening te houden met de kosten van het niet uitvaardigen van wetten op Europees niveau (de zogenaamde “kosten van het niet-bestaan van Europa”);

53.

benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het bestuursrecht van de EU, zoals blijkt uit zijn resolutie van 9 juni 2016 waarin wordt opgeroepen tot een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat (13);

54.

benadrukt de noodzaak om de Europese publieke ruimte te versterken als een democratische supranationale ruimte; onderstreept dat de voornaamste uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd moeten worden aangepakt en besproken vanuit een Europees en niet uitsluitend nationaal perspectief, en door volledig uitvoering te geven aan de in de artikelen 10 en 11 van het VEU verankerde bepalingen; wijst er om deze reden op dat de Europese democratie de transnationale dimensie van haar doelstellingen en uitdagingen moet versterken, en tegelijkertijd een Europees burgerschap gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden in de Europese Unie moet bevorderen, meer Europees georiënteerd formeel onderwijs en een maatschappelijk kader dat meer op overleg en participatie gebaseerd is en een campagne voor de komende Europese verkiezingen van 2019 die meer Europees en minder nationaal georiënteerd is;

55.

is ingenomen met de aanpak die door de Unie wordt gevolgd bij de onderhandelingen over de ordelijke uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, en onderstreept de opmerkelijke eensgezindheid die door de EU-instellingen en de lidstaten wordt getoond; constateert dat de ervaringen met de onderhandelingen de enorme complexiteit van dergelijke beslissingen laten zien;

56.

benadrukt nogmaals dat noch nationale soevereiniteit, noch subsidiariteit een rechtvaardiging of legitimering kan vormen voor het feit dat een lidstaat zich systematisch onttrekt aan de fundamentele waarden van de Europese Unie die als leidraad hebben gediend bij de opstelling van de inleidende artikelen van de Europese verdragen die alle lidstaten vrijwillig hebben onderschreven met de belofte zich hieraan te zullen houden; benadrukt bovendien dat het verdedigen van deze waarden fundamenteel is voor de cohesie van het Europese project, de rechten van alle Europeanen en het benodigde wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten; vraagt de Commissie nogmaals spoedig een voorstel in te dienen om gevolg te geven aan zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, rechtsstaat en grondrechten;

57.

wijst erop dat de Europese instellingen volgens het Hof van Justitie (gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P (14)) verplicht zijn de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te eerbiedigen en te handhaven, ook al handelen ze buiten het rechtskader van de EU;

58.

herhaalt dat in de context van het debat over de toekomst van Europa aandacht moet worden geschonken aan de vraag hoe het begrotingsstelsel van de Unie kan worden hervormd om een toereikende begroting te garanderen om het voorgenomen beleid te financieren en een beter evenwicht te vinden tussen voorspelbaarheid en reactievermogen, en hoe kan worden gewaarborgd dat de algehele financieringsregelingen niet complexer zijn dan nodig om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en om verantwoording te garanderen; is van mening dat er, waar nodig en zonder de werking van de programma's in het gedrang te brengen, meer voorwaarden aan beleidsmaatregelen moeten worden verbonden teneinde bij de uitvoering van de uitgaven van de Unie een goed en doeltreffend financieel beheer te waarborgen;

59.

wijst er op dat het belangrijk is meer aandacht te besteden aan een efficiënter gebruik van de financiële middelen en aan democratische controlemechanismen inzake de EU-begroting; vraagt alle EU-instellingen hun procedures en praktijken ter bescherming van de financiële belangen van de Unie te versterken en actief bij te dragen aan een resultaatgerichte kwijtingsprocedure; beschouwt de kwijtingsprocedure in dit verband als een onontbeerlijk instrument van de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de burgers en de lidstaten van de Unie en wijst op de problemen die zich herhaaldelijk voordoen door gebrek aan medewerking van de zijde van de Raad; stelt met nadruk dat de Raad net als de andere instellingen een verantwoordingsplicht heeft en transparant moet zijn; onderstreept dat hierop geen uitzonderingen mogen gelden;

60.

vestigt de aandacht op het corruptieprobleem, dat aanzienlijke financiële gevolgen heeft en een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en overheidsinvesteringen; wijst erop hoe belangrijk het is het geld van de Europese belastingbetaler te beschermen tegen fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad;

61.

herhaalt dat de EU, rekening houdend met de huidige stand van het integratieproject, elke mogelijke piste moet bewandelen om de volledige uitvoering van het Verdrag van Lissabon te waarborgen; wijst erop dat een volgende herziening van de Verdragen moet vertrekken vanuit het bijeenroepen van een Conventie — waarvan de inclusiviteit moet worden gewaarborgd door de keuze van de vertegenwoordigers en die een discussieplatform moet bieden waarbij ook belanghebbenden en burgers betrokken worden — om te komen tot een debat en conclusies over de diverse bijdragen aan de denkoefening over de toekomst van Europa door de instellingen en overige organen van de Unie en de voorstellen die zijn gedaan door staatshoofden en regeringsleiders, nationale parlementen, maatschappelijke organisaties en geraadpleegde burgers;

62.

benadrukt dat de denkoefening over de toekomst van Europa reeds van start is gegaan op basis van de verschillende standpunten over de hervorming van de EU van het Parlement, de Europese Raad en de Commissie; betreurt dat er ondanks die standpunten slechts marginale hervormingen worden beoogd; benadrukt dat het nieuwe Parlement en de nieuwe Commissie, eens ze geïnstalleerd zijn, munt moeten slaan uit het werk dat is verricht in de vorige zittingsperiode en de reeds ingediende voorstellen moeten beginnen uitwerken;

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.

(2)  PB C 242 van 10.7.2018, blz. 24.

(3)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(4)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.

(5)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 235.

(6)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 125.

(7)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 11.

(8)  PB C 306 van 15.9.2017, blz. 1.

(9)  PB L 45 van 17.2.2018, blz. 40.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0056.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0186.

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 126.

(14)  Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 september 2016, Ledra Advertising Ltd e.a./Europese Commissie en Europese Centrale Bank (ECB), ECLI:EU:C:2016:701.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/102


P8_TA(2019)0111

Een stap terug op het gebied van rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (2018/2684(RSP))

(2020/C 449/11)

Het Europees Parlement,

gezien de vraag aan de Commissie over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (O-000135/2018 — B8-0005/2019),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 8 en 153 (over de gelijkheid van mannen en vrouwen), de artikelen 10 en 19 (over non-discriminatie) en de artikelen 6, 9 en 168 (over gezondheid),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 2 en 3, waarin het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen en non-discriminatie als een kernwaarde van de Unie is vastgelegd,

gezien het Handvest van de grondrechten, en met name de artikelen 21 (over non-discriminatie), 23 (over gelijkheid van vrouwen en mannen) en 35 (over gezondheidszorg),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking van september 1995 en de internationale conferentie van de VN over bevolking en ontwikkeling (conferentie van Caïro) van september 1994 en het actieprogramma daarvan, alsmede de resultaten van hun toetsingsconferenties,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien de conclusies van het door de Commissie georganiseerde jaarlijks colloquium van 2017 over de grondrechten met als thema vrouwenrechten in turbulente tijden,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de term “verslechteringen” in dit verband kan worden gedefinieerd als verzet tegen progressieve maatschappelijke veranderingen en achteruitgang ten aanzien van verworven rechten of de instandhouding van een ongelijke status quo, en dat de verslechtering van de rechten van de vrouw en van de gelijkheid van mannen en vrouwen bijzonder zorgwekkend is; overwegende dat een dergelijk verzet kan worden uitgeoefend ongeacht iemands sociale achtergrond of leeftijd, zowel formeel als informeel van aard kan zijn en kan bestaan uit passieve of actieve strategieën om verdere vooruitgang tegen te gaan door te proberen wetten of beleidsmaatregelen te wijzigen die uiteindelijk de verworven rechten van burgers zouden beperken; overwegende dat dit gepaard is gegaan met de verspreiding van nepnieuws en schadelijke stereotiepe opvattingen;

B.

overwegende dat rechten van de vrouw mensenrechten zijn;

C.

overwegende dat het niveau van gendergelijkheid vaak een aanwijzing en een eerste waarschuwing die wijst op de verslechterende situatie op het gebied van grondrechten en waarden, met inbegrip van de democratie en de rechtsstaat, in de desbetreffende samenleving; overwegende dat pogingen om de rechten van vrouwen te beperken of te ondermijnen vaak een teken zijn van ruimere maatschappelijke conflicten;

D.

overwegende dat alle lidstaten uit hoofde van het internationaal recht en de EU-Verdragen de taken en verplichtingen hebben om ervoor te zorgen dat de grondrechten en de rechten van de vrouw worden geëerbiedigd, gewaarborgd, beschermd en gehandhaafd;

E.

overwegende dat de gelijkheid van mannen en vrouwen een fundamentele waarde van de EU is; overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat is verankerd in de Verdragen en dat dit recht moet worden toegepast in de wetgeving, de praktijk, de jurisprudentie en het dagelijks leven;

F.

overwegende dat de Unie, overeenkomstig artikel 8 van het VWEU, er bij elk optreden naar streeft “de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen”; overwegende dat de taak om deze ongelijkheden op te heffen primair de verantwoordelijkheid van de lidstaten is;

G.

overwegende dat de gendergelijkheidsindex wijst op blijvende ongelijkheden, met slechts een marginale vooruitgang tussen 2005 en 2015; overwegende dat de situatie in alle lidstaten nog altijd aanzienlijk moet worden verbeterd om een samenleving tot stand te brengen waarin vrouwen en mannen in alle facetten van het privé- en beroepsleven op gelijke wijze worden vertegenwoordigd, worden gerespecteerd en veilig zijn; overwegende dat alle mensen profiteren van de gevolgen van gendergelijkheidsbeleid en dat dit ook een positieve impact heeft op de samenleving als geheel; overwegende dat, als wij geen vooruitgang boeken op het gebied van de rechten van de vrouw, er sprake zal zijn van achteruitgang;

H.

overwegende dat de ontwikkeling van een gelijkheidsbeleid gebaseerd moet zijn op toegang tot gelijke kansen voor vrouwen en mannen, en tegelijkertijd vrouwen en mannen moet ondersteunen om hun werk en gezin op elkaar af te stemmen;

I.

overwegende dat vorderingen op het gebied van gendergelijkheid en bevordering van de rechten van de vrouw niet automatisch of lineair plaatsvinden; overwegende dat de bescherming en bevordering van gendergelijkheid constante inspanningen vergt;

J.

overwegende dat discriminatie ten aanzien van vrouwen tal van vormen kan aannemen, onder meer structurele en economische discriminatie en discriminatie op het werk, die verborgen en onopvallend kan zijn omdat ze zo alomtegenwoordig is;

K.

overwegende dat er in het huidige decennium sprake is van een zichtbaar en georganiseerd offensief op mondiaal en Europees niveau tegen gendergelijkheid en vrouwenrechten, ook in de EU en met name in een aantal lidstaten;

L.

overwegende dat deze verslechtering ook op EU-niveau kan worden waargenomen en dat het feit dat de Commissie aan het begin van de huidige zittingsperiode heeft besloten de strategie voor gendergelijkheid die zij tot nu toe ten uitvoer heeft gelegd, niet voort te zetten, nog steeds betreurenswaardig is;

M.

overwegende dat deze verslechteringen van de rechten van de vrouw zich overal op dezelfde gebieden lijken voor te doen en onder meer optreden in belangrijke onderdelen van het institutionele en beleidskader voor gendergelijkheid en vrouwenrechten, zoals gendermainstreaming, sociale en arbeidsbescherming, onderwijs, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, LGBTI+-rechten, de aanwezigheid van vrouwen in politieke besluitvormingsposities, en adequate financiering van vrouwen- en andere mensenrechtenorganisaties en -bewegingen; overwegende dat sommige anti-mensenrechtenactivisten en -organisaties er met hun strategieën naar streven om de bestaande wetten op het gebied van de fundamentele mensenrechten teniet te doen, met name wat betreft: seksualiteit en reproductie, onder meer het recht op moderne anticonceptie, geassisteerde voortplantingstechnieken of veilige abortus; gelijke behandeling van lesbiennes en homo-, bi-, trans- of interseksuelen (LGBTI+); toegang tot stamcelonderzoek; en het recht om van geslacht te veranderen zonder juridische gevolgen te moeten vrezen;

N.

overwegende dat vrouwen veel vaker terechtkomen in precaire arbeid en in diverse vormen van “atypisch werk”; overwegende dat de werkloosheid in de periode 2008-2014 is gestegen als gevolg van de diepe economische crisis die in de hele EU woedde, en dat in 2014 de werkloosheid onder vrouwen (10,4 %) nog steeds hoger was dan die van mannen (10,2 %); overwegende dat de economische crisis de gehele Europese Unie heeft getroffen, maar in het bijzonder de plattelandsgebieden die kampen met alarmerende werkloosheidscijfers, armoede en ontvolking, waarvan met name vrouwen gevolgen ondervinden;

O.

overwegende dat vrouwenorganisaties, vrouwengroeperingen en vrouwenrechtenactivisten de afgelopen tien jaar gefungeerd hebben als katalysatoren en voorlopers bij wetgevings- en beleidsontwikkelingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van en de vooruitgang op het gebied van de rechten van de vrouw; overwegende dat zij aanzienlijke problemen ondervinden bij de toegang tot financiering als gevolg van restrictieve criteria en administratieve lasten, alsook een steeds vijandiger omgeving die hen niet langer in staat stelt hun taken van algemeen belang doeltreffend uit te voeren;

P.

overwegende dat vele lidstaten het Verdrag van Istanbul nog altijd niet hebben geratificeerd noch omgezet en overwegende dat er statelijke beperkingen zijn met betrekking tot de toegang tot seksuele en reproductieve rechten in de Europese Unie;

Q.

overwegende dat in de eerste helft van 2018 in verschillende lidstaten verzet is aangetekend tegen het Verdrag van Istanbul, waardoor ruimte is ontstaan voor haatzaaiende uitlatingen, vooral gericht op LGBTI+-personen; overwegende dat noch in de Raad noch in de Europese Raad iets is ondernomen om hier tegenin te gaan;

R.

overwegende dat de Raad van Europa er in 2017 voor waarschuwde dat de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen onder vuur liggen, aangezien een aantal van zijn leden trachtte de wetgeving inzake toegang tot abortus en anticonceptie in te perken; overwegende dat het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap (CRPD) in augustus 2018 een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd waarin wordt benadrukt dat de toegang tot veilige en legale abortus en de daarmee verband houdende diensten en informatie essentiële aspecten van de reproductieve gezondheid van vrouwen zijn, en waarin landen werden verzocht de achteruitgang ten aanzien van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes, die een bedreiging vormt voor de gezondheid en het leven van vrouwen en meisjes, tegen te gaan; overwegende dat het Parlement heeft erkend dat wanneer vrouwen een wettelijke en veilige toegang tot abortus wordt ontzegd dit een gewelddaad jegens vrouwen is;

S.

overwegende dat in sommige landen organisaties die zich actief verzetten tegen seksuele en reproductieve rechten voor vrouwen van sommige regeringen overheidssteun ontvangen in de vorm van overheidsfinanciering, waardoor zij gecoördineerde activiteiten kunnen organiseren op internationaal en Europees niveau;

T.

overwegende dat voorlichting over relatie, seksualiteit en gendergelijkheid die voldoet aan de normen voor voorlichting over seksualiteit van de Wereldgezondheidsorganisatie en het actieplan inzake seksuele en reproductieve gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie niet in alle lidstaten wordt gegeven, hetgeen neerkomt op een tekortschieten bij de toepassing van internationale richtsnoeren; is verontrust over het groeiende verzet tegen deze voorlichting en over de stigmatisering van degenen die eraan deelnemen door bepaalde politieke bewegingen, vaak als gevolg van desinformatiecampagnes over de inhoud van seksuele voorlichting in veel lidstaten, die het verstrekken van dergelijke informatieve, belangrijke en inclusieve voorlichting voor iedereen in de weg staan;

U.

overwegende dat eeuwenoude patriarchale structuren wereldwijd zorgen voor de onderdrukking van vrouwen alsmede hun rechten en voor de instandhouding van de ongelijkheid van mannen en vrouwen; overwegende dat om deze structuren te overwinnen er wereldwijd aan verschillende machtsposities en -mechanismen moeten worden getornd;

V.

overwegende dat de bevordering van gendergelijkheid en investeren in vrouwen voor de hele samenleving lonend zijn, aangezien vrouwen met economische middelen en leiderschapscapaciteiten zullen investeren in de gezondheidszorg, de voeding, het onderwijs en het welzijn van hun kinderen en hun gezin;

1.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich sterk te blijven inzetten voor en prioriteit te geven aan gendergelijkheid, vrouwenrechten en LGBTI+-rechten en vrouwenrechten, met inbegrip van de rechten van de meest kwetsbare minderheden; herinnert alle lidstaten aan hun verplichtingen om de rechten van vrouwen te handhaven en gendergelijkheid te bevorderen; dringt erop aan dat deze opvattingen en maatregelen die de rechten, autonomie en emancipatie van vrouwen op alle terreinen ondermijnen, krachtig worden veroordeeld; merkt op dat een belangrijke manier om genoemde verslechteringen tegen te gaan erin bestaat om proactief te werken aan de bevordering van op rechten gebaseerde gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van genderaspecten in het algemeen;

2.

merkt op dat de aard, de intensiteit en de gevolgen van de verslechteringen van de rechten van de vrouw per land en regio verschillen, en in sommige gevallen slechts retorisch zijn, maar in andere gevallen worden omgezet in concrete maatregelen en initiatieven; wijst er echter op dat dit in bijna alle lidstaten merkbaar is; is van mening dat de achteruitgang ook wordt veroorzaakt door het debat dat gevoerd wordt en door de beleidskeuzes;

3.

wijst erop dat onafhankelijkheid van vrouwen door middel van sociaaleconomische emancipatie beleid vergt dat gericht is op werk, bijdraagt aan de bestrijding van de aanzienlijke ongelijkheden en discriminatie op het werk, hogere lonen stimuleert, regulering van de arbeidsmarkt en van arbeidstijden bewerkstelligt, alle vormen van onzeker of onbetaald werk bestrijdt of verbiedt en het recht op collectieve onderhandelingen beschermt;

4.

merkt op dat vrouwen uit minderheidsgroepen, waaronder gender- en seksuele, etnische en religieuze minderheden, het meest kwetsbaar zijn voor deze verslechterende situatie;

5.

benadrukt dat gendergelijkheid niet kan worden bereikt als niet alle vrouwen gelijke rechten krijgen, waaronder vrouwen uit religieuze en etnische minderheidsgroepen die geconfronteerd worden met meerdere vormen van ongelijkheid;

6.

veroordeelt de herinterpretatie en heroriëntering van gendergelijkheid in de vorm van gezins- en moederschapsbeleid, die in enkele lidstaten gaande zijn; wijst erop dat dit alleen betrekking heeft op specifieke groepen en geen inclusieve benadering inhoudt; merkt voorts op dat dit beleid niet gericht is op een duurzame structurele verandering die zou leiden tot een duurzame verbetering van de rechten van vrouwen en gendergelijkheid;

7.

roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen en LGBTI+-rechten worden beschermd en erkend als beginselen van gelijkheid in het kader van de democratie en de rechtsstaat; is niettemin van mening dat de wettelijke verankering van de rechten van de vrouw niet voldoende is om gendergelijkheid te bereiken en dat dit alleen kan worden bereikt als de lidstaten de betrokken wetten omzetten, goedkeuren, ten uitvoer leggen en handhaven om de rechten van de vrouw volledig te beschermen; betreurt dat de rechten van de vrouw niet holistisch worden gehanteerd als een leidend beginsel van alle nationale en Europese maatregelen van overheidsbeleid, vergezeld van de bijbehorende begroting; is van mening dat het van cruciaal belang is te investeren in educatie, om een verdere verslechtering te voorkomen; roept de Commissie en de lidstaten op om het publiek meer bewust te maken van het belang en de voordelen van de bescherming van de rechten van vrouwen en gendergelijkheid en de uitbanning van genderstereotypen voor de samenleving, en om de ontwikkeling en verspreiding van empirisch onderbouwd onderzoek en informatie op het gebied van vrouwenrechten verder te ondersteunen;

8.

roept alle lidstaten op zich te verbinden tot en zich te houden aan de relevante internationale verdragen en akkoorden, alsmede aan de beginselen die zijn vastgelegd in hun fundamentele wetgeving, als middel om de rechten van minderheden en vrouwen, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheidsrechten en gendergelijkheid in het algemeen, te eerbiedigen en te versterken;

9.

benadrukt dat de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van traditionele schadelijke praktijken en gendergerelateerd geweld, nog steeds met talrijke uitdagingen te maken heeft; is bezorgd over de verschillende vormen van geweld die zijn toegenomen, zoals seksistische en tegen LGBTI's gericht haatdragende taal, misogynie en online geweld, waaronder intimidatie en stalking, alsook geweld tegen vrouwen op de werkplek of in de context van mensenhandel en prostitutie; herinnert eraan dat er preventieve en beschermende maatregelen voor vrouwen en meisjes tegen gendergerelateerd geweld moeten worden genomen en dat de daders voor de rechter moeten worden gebracht, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de opvanghuizen voor vrouwen adequaat worden gefinancierd, ondersteund en van personeel voorzien; herinnert aan het cruciale belang van de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake de rechten van slachtoffers, de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel en de richtlijn ter bestrijding van mensenhandel; benadrukt dat het gebrek aan vergelijkbare gegevens moet worden aangepakt om de beleidsmakers op de hoogte te brengen van deze nieuwe ontwikkelingen; dringt erop aan dat op het niveau van de EU en de lidstaten bewustmakingscampagnes ter bestrijding van gendergerelateerd en huiselijk geweld worden opgezet;

10.

dringt er bij zijn leden op aan duidelijk te maken dat het hatelijke, seksistische uitlatingen in de plenaire vergaderzaal absoluut niet tolereert door zijn Reglement te wijzigen en een verbod op dergelijke uitlatingen op te nemen;

11.

herhaalt de oproep voor het nemen van zo doeltreffend mogelijke maatregelen door het Europees Parlement ter bestrijding van seksuele intimidatie, teneinde werkelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te bereiken; verzoekt om invoering van een externe audit om een indicatie te krijgen van de werkwijze die het best gevolgd kan worden, om een verplichte training “Respect en waardigheid op de werkplek” voor al het personeel van het Parlement, met inbegrip van de EP-leden, alsmede om een vernieuwde samenstelling van de twee commissies die bevoegd zijn voor intimidatie, zodat deze uit onafhankelijke deskundigen bestaan en gelijkheid wordt geëerbiedigd;

12.

is van mening dat het werken aan de bewustmaking onder mannen een belangrijke factor is om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en geweld tegen vrouwen uit te bannen;

13.

veroordeelt de misleidende campagne tegen het Verdrag van Istanbul, dat geweld tegen vrouwen wil aanpakken; is bezorgd over de afwijzing van nultolerantie voor geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, waarover een sterke internationale consensus bestaat; geeft aan dat de essentie van de beginselen van mensenrechten, gelijkheid, autonomie en waardigheid in twijfel wordt getrokken; verzoekt de Raad de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU en de volledige tenuitvoerlegging ervan te voltooien en te pleiten voor de ratificatie van het verdrag door alle lidstaten;

14.

merkt op dat huiselijk geweld in sommige lidstaten als de meest verbreide vorm van geweld wordt beschouwd en spreekt zijn bezorgdheid uit over het toenemende aantal vrouwen die huiselijk geweld ervaren;

15.

veroordeelt de toename van geweld tegen vrouwen met klem, een toename die op afschuwelijke wijze tot uiting komt in het aantal moorden;

16.

merkt op dat slachtoffers van gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huiselijk geweld, vaak beperkte toegang hebben tot de rechter en tot een goede bescherming, ondanks het feit dat er wetgeving bestaat inzake de bestrijding van alle vormen van geweld; merkt tevens op dat de wetten slecht worden uitgevoerd en gehandhaafd; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle slachtoffers van gendergerelateerd en huiselijk geweld gendergevoelige juridische bijstand krijgen om te voorkomen dat zij eens te meer slachtoffer worden en de daders niet worden gestraft, en om de melding van het aantal dergelijke misdrijven te verbeteren;

17.

wijst op de zorgwekkende tendens dat er steeds minder ruimte is voor het maatschappelijk middenveld in de wereld en ook in Europa, en dat er steeds meer sprake is van strafbaarstelling, bureaucratisering en financiële beperkingen voor organisaties die ijveren voor grondrechten, met inbegrip van vrouwenrechtenorganisaties en -activisten;

18.

spreekt zijn krachtige steun uit voor en solidariteit met de wijdverbreide, door vrouwenorganisaties en vrouwenbewegingen ontplooide initiatieven waarbij gendergelijkheid wordt geëist; benadrukt dat zij permanent financieel moeten worden ondersteund om ervoor te zorgen dat zij hun werkzaamheden kunnen voortzetten; dringt daarom aan op verhoging van de financiering door de lidstaten en de EU voor de financiële instrumenten waarover deze organisaties kunnen beschikken; dringt erop aan dat de toegang tot deze middelen minder bureaucratisch gemaakt moet worden en niet discriminerend mag zijn met betrekking tot de doelstellingen en activiteiten van de organisaties;

19.

is derhalve bezorgd over de berichten dat de middelen voor vrouwenrechtenorganisaties en blijf-van-mijn-lijfhuizen in sommige lidstaten worden verlaagd;

20.

vraagt de lidstaten toereikende financiële middelen ter beschikking te stellen om instrumenten ter bestrijding van alle vormen van geweld, en met name geweld tegen vrouwen, ten uitvoer te leggen;

21.

wijst op de tendens in sommige lidstaten om een parallel ngo-landschap te creëren met ngo's die bestaan uit regeringsgezinde personen en organisaties; benadrukt het belang van een kritisch, divers ngo-landschap voor de rechten van de vrouw en gendergelijkheid en voor de samenleving als geheel;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun mechanismen voor de verdeling, monitoring en evaluatie van de financiering te herzien en ervoor te zorgen dat deze gendergevoelig zijn en zijn aangepast aan de problemen waarmee specifieke organisaties en bewegingen, met name kleine en middelgrote organisaties en bewegingen, worden geconfronteerd op het moment van de verslechtering van de situatie, en waar nodig instrumenten zoals gendereffectbeoordelingen en genderbudgettering toe te passen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de financiering te verhogen voor de bescherming en bevordering van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU en de rest van de wereld;

23.

verzoekt de Commissie rechtstreekse en aanzienlijke financiële steun te verstrekken aan vrouwenorganisaties in landen die te maken hebben met een stelselmatig gebrek aan financiering en aanvallen door organisaties uit het maatschappelijk middenveld, om de continuïteit van onderbroken diensten ter bescherming en ondersteuning van vrouwen en hun rechten te waarborgen, en een financieringsoverzicht op te stellen zodat de lidstaten EU-financiering verdelen over organisaties waarvan de activiteiten en diensten niet-discriminerend, inclusief en op overlevenden gericht zijn en geen genderstereotypen, traditionele rollen voor mannen en vrouwen of intolerantie propageren;

24.

beschouwt prostitutie als een ernstige vorm van geweld en uitbuiting;

25.

dringt er bij de Commissie op aan met een evaluatie te komen van de huidige situatie van prostitutie in de EU, wier smokkelnetwerken profiteren van de interne markt; verzoekt de Commissie voldoende middelen toe te kennen aan programma's om slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting een uitweg uit de prostitutie te bieden;

26.

verzoekt de Commissie de bevordering en verbetering van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de volgende gezondheidsstrategie op te nemen;

27.

roept de lidstaten op een einde te maken aan de bezuinigingen op het gebied van gendergelijkheidsprogramma's en openbare diensten, en met name op het gebied van de verlening van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, en reeds bestaande maatregelen terug te draaien;

28.

overwegende dat in sommige lidstaten de duur van het moederschapsverlof wordt bepaald door de economische sector, waarbij geen rekening wordt gehouden met sociale en gezondheidsfactoren die een invloed hebben op zowel vrouwen als kinderen; herinnert eraan dat de bescherming van moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsrechten hand in hand gaat met de bescherming van arbeidsrechten en baanzekerheid;

29.

herinnert eraan dat het waarborgen van gendergelijkheid en het aanpakken van de genderloonkloof en de genderpensioenkloof enorme sociale en economische voordelen hebben voor de gezinnen en de samenleving;

30.

pleit voor gerichte initiatieven voor de versterking van de economische positie van vrouwen en voor de aanpak van gendersegregatie en de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt, met name op het gebied van vrouwelijk ondernemerschap, digitalisering en STEM-opleiding, om een digitale genderkloof tegen te gaan;

31.

benadrukt dat het noodzakelijk is vrouwen mondig te maken en hen in staat te stellen deel te nemen aan de besluitvorming en leidinggevende posities te bekleden om negatieve stereotypen te bestrijden;

32.

roept op tot daadwerkelijke maatregelen om de genderloonkloof te dichten, omdat die een negatieve impact heeft op de sociale en economische positie van vrouwen; onderstreept dat de bescherming en actieve toepassing van collectieve onderhandelingen, de bevordering van hogere lonen, het verbod op alle vormen van onzeker of onbetaald werk en de regulering van de arbeidsmarkt en arbeidstijden essentiële stappen zijn om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten;

33.

benadrukt dat het verzamelen van naar gender uitgesplitste gegevens verder moet worden verbeterd, met name op het gebied van informele werkgelegenheid, ondernemerschap en toegang tot financiering, toegang tot gezondheidszorg, geweld tegen vrouwen en onbetaald werk; benadrukt de noodzaak om gegevens en bewijsmateriaal van hoge kwaliteit te verzamelen en te gebruiken voor een geïnformeerde en empirisch onderbouwde beleidsvorming;

34.

betreurt dat genderbudgettering in de verordening betreffende het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 niet als horizontaal beginsel is erkend en verzoekt de Raad deze verordening met spoed te wijzigen, waarmee hij zijn inzet voor gendergelijkheid opnieuw bevestigt; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij het opstellen van begrotingen een gendergevoelige benadering te hanteren waarbij uitdrukkelijk wordt gevolgd welk aandeel van de overheidsmiddelen bestemd is voor vrouwen en voor de bestrijding van de genderkloof en er zo voor te zorgen dat al het beleid om middelen vrij te maken en uitgaven toe te wijzen gendergelijkheid bevordert;

35.

merkt op dat gendermainstreaming deel uitmaakt van een globale strategie inzake gendergelijkheid en beklemtoont daarom dat de inzet van EU-instellingen op dat gebied van fundamenteel belang is; betreurt in dit verband dat er geen EU-gendergelijkheidsstrategie 2016-2020 is vastgesteld en dat het strategisch engagement voor gendergelijkheid werd gedegradeerd tot een werkdocument van de diensten van de Commissie; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een EU-strategie voor de rechten van de vrouw en gendergelijkheid vast te stellen;

36.

dringt er bij de Raad op aan de richtlijn inzake de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (richtlijn vrouwelijke bestuurders) te deblokkeren om het grote gebrek aan evenwicht tussen vrouwen en mannen bij de economische besluitvorming op het hoogste niveau aan te pakken;

37.

dringt er bij de Raad op aan de richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling buiten de arbeidsmarkt, ongeacht leeftijd, handicap, seksuele gerichtheid of geloof, te deblokkeren, met als doel de bescherming tegen discriminatie via een horizontale aanpak uit te breiden;

38.

herhaalt zijn oproepen aan de Commissie om Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (1) te herzien en dringt aan op een passende follow-up op grond van de aanbeveling van de Commissie van 2014 inzake loontransparantie om een einde te maken aan de aanhoudende genderloonkloof;

39.

overwegende dat de werkzaamheden betreffende de moederschapsverlofrichtlijn zijn opgeschort;

40.

verzoekt de Commissie een samenhangend en alomvattend stappenplan uit te werken voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en de bescherming van gelijke rechten voor vrouwen, met inbegrip van de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen;

41.

verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op de bevordering en de status van gendergelijkheid in de meest getroffen lidstaten, met speciale aandacht voor het institutionele, beleids- en wetgevingskader;

42.

is bezorgd over het feit dat de tegenstanders van reproductieve rechten en de autonomie van vrouwen een aanzienlijke invloed hebben gehad op de nationale wetgeving en het nationale beleid, met name in sommige lidstaten, en de gezondheid en de reproductieve rechten van vrouwen proberen te ondermijnen, met name wat betreft de toegang tot gezinsplanning en anticonceptie, alsmede pogingen om het recht op vrijwillige zwangerschapsafbreking te beperken of te beëindigen; wijst er nogmaals op dat er beleid moet worden vastgesteld om moederschap en ouderschap te beschermen, waarbij een stabiele werkplek en sociale ondersteuning worden gewaarborgd, gepaard met beleid om infrastructuur voor gezinssteun, voorschoolse opvangfaciliteiten en thuiszorg voor zieken en ouderen te regelen;

43.

bekritiseert het misbruik van feminisme en de strijd voor de rechten van de vrouw voor het aanzetten tot racisme;

44.

beveelt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat alle jongeren worden voorgelicht over seksualiteit en relaties; is van mening dat bredere onderwijsstrategieën een belangrijk instrument zijn om alle vormen van geweld te voorkomen, met name gendergerelateerd geweld, en vooral tijdens de adolescentie;

45.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/109


P8_TA(2019)0112

Beleidsuitdagingen en strategieën tegen vrouwspecifieke vormen van kanker en aanverwante comorbiditeiten

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over beleidsuitdagingen en strategieën tegen vrouwspecifieke vormen van kanker en aanverwante comorbiditeiten (2018/2782(RSP))

(2020/C 449/12)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 van het Verdrag van de Europese Unie en de artikelen 8, 9, 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het Handvest tegen kanker, dat op 4 februari 2000 in Parijs werd aangenomen tijdens de eerste Wereldtop tegen kanker (1),

gezien de aanbeveling van de Raad van 2 december 2003 over kankerscreening (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 juni 2009 over kankerbestrijding: een Europees partnerschap (COM(2009)0291),

gezien het verslag van de Commissie van 23 september 2014 over de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 24 juni 2009 over kankerbestrijding: een Europees partnerschap, en gezien het tweede verslag van de Commissie over de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2 december 2003 over kankerscreening (2003/878/EG (COM(2014)0584),

gezien zijn resolutie van 5 juni 2003 over borstkanker in de Europese Unie (3),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2006 over borstkanker in de uitgebreide Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 10 april 2008 over kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie (5),

gezien zijn resolutie van 6 mei 2010 over de mededeling van de Commissie over kankerbestrijding: een Europees partnerschap (6),

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over de preventie van leeftijdsgebonden ziekten bij vrouwen (7),

gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de bevordering van gendergelijkheid in de geestelijke gezondheid en het klinisch onderzoek (8),

gezien Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (9),

gezien de publicatie van Cancer Control Joint Action getiteld “European Guide on Quality Improvement in Comprehensive Cancer Control” van 2017,

gezien de publicatie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie getiteld “Report of a European Survey on the Implementation of Breast Units: ECIBC-supporting information for breast cancer care policies and initiatives” van 2017,

gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP (10),

gezien het advies van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (WCNG) inzake de veiligheid van door het bedrijf Poly Implant Prothèse (PIP) vervaardigde siliconenborstimplantaten, gepubliceerd op 1 februari 2012 (11),

gezien zijn resolutie van 13 juni 2001 over de ontvankelijk verklaarde verzoekschriften over siliconenimplantaten (verzoekschriften nr. 470/1998 en 771/1998) (12), en in het bijzonder gezien het onlangs ontvangen verzoekschrift nr. 663/2018 over borstprotheses en de gevolgen voor de gezondheid van vrouwen,

gezien de vraag aan de Commissie over beleidsuitdagingen en strategieën tegen vrouwspecifieke vormen van kanker en aanverwante comorbiditeiten (O-000134/2018 — B8-0006/2019),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht erkent van eenieder op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging;

B.

overwegende dat één op de drie Europeanen gedurende zijn leven kanker krijgt en dat elk jaar 1,3 miljoen mensen aan kanker overlijden in de EU, hetgeen neerkomt op ongeveer 26 % van alle sterfgevallen (13);

C.

overwegende dat longkanker de voornaamste bron van mortaliteit is als gevolg van kanker in de EU, gevolgd door darmkanker en borstkanker;

D.

overwegende dat kanker en aanverwante comorbiditeiten mannen én vrouwen treffen, maar dat er, vanwege de genderspecificiteit van bepaalde kankers, alsook van de benaderingen van diagnostiek en preventie, behoefte is aan gericht beleid;

E.

overwegende dat de meestvoorkomende vormen van kanker bij vrouwen borst-, baarmoeder- en baarmoederhalskanker zijn; overwegende dat borstkanker de meestvoorkomende vorm van kanker met fatale gevolgen onder de vrouwelijke bevolking is, en dat niet alleen in de EU (16 %), maar wereldwijd;

F.

overwegende dat uit gegevens blijkt dat vrouwen die in nachtdiensten werken een 30 % hoger risico lopen op borstkanker;

G.

overwegende dat uit cijfers blijkt dat tot de helft van alle doden als gevolg van kanker voorkomen kan worden (14) indien de kanker op tijd wordt ontdekt en adequaat wordt behandeld;

H.

overwegende dat het overlevingspercentage van patiënten met borstkanker tot 80 % bedraagt indien de ziekte in een vroeg stadium wordt gediagnosticeerd en tijdig wordt behandeld;

I.

overwegende dat vrouwen met kanker vaak ook met ernstige en in veel gevallen onderschatte psychologische problemen kampen, in het bijzonder bij een borstamputatie of een baarmoederverwijdering;

J.

overwegende dat kanker negatieve fertiliteits- en lichamelijke gevolgen voor vrouwen kan hebben, zoals pijn, lymfoedeem, enz.;

K.

overwegende dat kanker een negatieve impact heeft op het persoonlijke, sociale en beroepsleven van vrouwen, en de eigenwaarde en de zelfacceptatie flink aantast;

L.

overwegende dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen en mannen met kanker en aanverwante comorbiditeiten die met specifieke uitdagingen worden geconfronteerd in verband met hun ziekte en hun verantwoordelijkheden in het gezin, bijvoorbeeld omdat ze voor een kind, een oudere of een persoon met een handicap moeten zorgen;

M.

overwegende dat iedere vrouw en man met kanker en aanverwante comorbiditeiten universele en gelijke toegang moet hebben tot screening, behandeling, en betaalbare en kwalitatief hoogwaardige post-therapeutische ondersteuning;

N.

overwegende dat vroegtijdige opsporing van kanker middels medische check-ups levens kan redden; overwegende dat het dan ook uitermate belangrijk is te zorgen voor een betere toegang tot preventieve maatregelen middels medische check-ups;

O.

overwegende dat er in de EU wat de kwaliteit van behandeling betreft ook anno 2019 nog veel significante verschillen zijn binnen en tussen de lidstaten: tussen particuliere en publieke kaders, tussen stedelijke en plattelandsgebieden, tussen regio's en steden, en zelfs tussen ziekenhuizen in dezelfde stad; overwegende dat de lidstaten sterk uiteenlopende gezondheidsstelsels en verschillende normen hebben; overwegende dat er wat incidentie en mortaliteit betreft een enorme kloof bestaat tussen Midden- en Oost-Europa enerzijds en het Europese gemiddelde anderzijds; overwegende dat de afzonderlijke lidstaten verantwoordelijk zijn voor de opzet van hun gezondheidsstelsels en faciliteiten voor diagnose en behandeling van kanker; overwegende dat samenwerking en uitwisseling van goede praktijken op EU-niveau van enorme meerwaarde is;

P.

overwegende dat elke succesvolle aanpak gericht op het genezen van kanker en aanverwante comorbiditeiten rekening moet houden met de specifieke behoeften van en de waargenomen verschillen tussen vrouwen en mannen op het vlak van preventie en behandeling, en moet zorgen voor inclusieve communicatie tussen patiënten, mensen die kanker hebben overleefd, familieleden en zorgverleners, medisch personeel en wetenschappers;

Q.

overwegende dat het nog altijd ontbreekt aan een holistische behandeling van kankerpatiënten, omdat de opzet van de behandeling vaak star is en niet aansluit bij de behoeften van vrouwen, in het bijzonder jonge vrouwen en LGBTIQ+-vrouwen;

R.

overwegende dat getroffen vrouwen en mannen in elk stadium van hun ziekte toegang moeten hebben tot accurate informatie, alsook tot preventie, kwaliteitsscreening, diagnose, monitoring, en behandeling en ondersteuning na hun herstel;

S.

overwegende dat kankerbehandelingen zware lichamelijke en geestelijke repercussies hebben, en verder overwegende dat het essentieel is patiënten en hun gezinnen een goede levenskwaliteit te bieden middels passende, op hun specifieke situatie en behoeften toegesneden ondersteuning en hulp;

T.

overwegende dat de impact van kanker en het door de ziekte veroorzaakte lijden voor veel beroering zorgen en dat veel meer kan worden gedaan om levens te redden door middel van het poolen van hulpbronnen, kennis en bestaande technologieën;

U.

overwegende dat kanker op vrouwen en mannen verschillend inwerkt, en dat vrouwen die kanker hebben overleefd bij de terugkeer naar hun baan of opleiding en het opnieuw participeren in het gezinsleven met vrouwspecifieke moeilijkheden te maken krijgen; overwegende dat de ervaring leert dat vanaf een vroeg stadium genomen psychosociale maatregelen een positieve impact hebben op voormalige kankerpatiënten met werkgerelateerde problemen; overwegende dat psychosociale en arbeidsherintegratie moet worden ontwikkeld middels een op de persoon toegesneden en met gender rekening houdende benadering;

V.

overwegende dat elk jaar duizenden vrouwen om medische of esthetische redenen, of soms een combinatie van beide, een bortsprothese/borstprotheses krijgen zonder dat goed wordt nagedacht over de risico's voor de patiënt voordat deze implantaten worden aanbevolen; overwegende dat de PIP-zaak alle aandacht op één producent heeft gericht en dat andere partijen niet van dichterbij en grondiger worden onderzocht; overwegende dat de fabrikanten van borstimplantaten (andere dan PIP) geen enkele informatie verstrekken over de samenstelling en de kleinere of grotere negatieve effecten van de hiervoor door de farmaceutische industrie gebruikte siliconengel; overwegende dat de fabrikanten een 100 % cohesieve prothese niet kunnen garanderen en dat het probleem van lekkende protheses nog altijd niet is opgelost; overwegende dat het aantal protheses dat scheurt en het invasieve risico van silicone in het hele lichaam reële problemen zijn; overwegende dat chirurgen geacht worden te wijzen op de alternatieven voor borstimplantaten, in de wetenschap dat het hier gaat om een bijna onomkeerbare vorm van chirurgie die potentieel resulteert in zowel verminking, als ernstige gezondheidsproblemen bij vrouwen, waaronder kankers en aanverwante comorbiditeiten; overwegende dat in meerdere rapporten een direct verband is aangetoond tussen het gebruik van siliconenimplantaten en anaplastisch grootcellig lymfoom, een zeldzame vorm van non-Hodgkinlymfoom die in ten minste 14 van de 409+ gemelde gevallen tot de dood heeft geleid;

W.

overwegende dat milieufactoren een gezondheidseffect hebben, en dat bepaalde bekende carcinogenen tot een verhoogd risico bijdragen bij vrouwen en mannen;

X.

overwegende dat een toenemende levensverwachting op termijn in wetenschappelijk, demografische en medische uitdagingen zal resulteren, in de wetenschap dat vrouwen over het algemeen langer leven dan mannen;

Y.

overwegende dat kwalitatief hoogwaardig onderzoek naar de oorzaken en de behandeling van kanker een conditio sine qua non is voor het verbeteren van preventie, diagnose, succesvolle behandeling en beheer van de lopende pathologie;

Z.

overwegende dat patiënten met sommige vormen van kanker voor de best beschikbare behandeling en toegang tot levensreddende procedures soms naar andere regio's of lidstaten moeten reizen; overwegende dat patiënten die een behandeling in niet-EU-landen moeten ondergaan soms veel moeite hebben om op tijd te worden geholpen;

AA.

overwegende dat vrouwen in bepaalde bedrijfstakken de meerderheid van alle werknemers uitmaken en vaak een groter risico lopen op het ontwikkelen van een werkgerelateerde vorm van kanker als gevolg van de blootstelling aan carcinogene materialen;

1.

verwelkomt het dat kanker steeds vaker in een vroeg stadium wordt ontdekt, hetgeen het overlevingspercentage bij patiënten met borstkanker heeft verhoogd, en is van oordeel dat alle lidstaten voor verbeteringen moeten zorgen bij de behandeling van andere vormen van kanker, zoals eierstok- of baarmoederhalskanker, en aanverwante comorbiditeiten;

2.

geeft aan dat borstkanker de meest voorkomende dodelijke vorm van kanker bij vrouwen is in de EU, gevolgd door long-, darm- en alvleesklierkanker, terwijl mannen het vaakst door prostaat- en longkanker worden getroffen;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun gezondheidsbeleid prioriteit te blijven toekennen aan de strijd tegen kanker en in dat verband een alomvattende EU-strategie en op bewijzen stoelend, kostenefficiënt beleid tegen kanker en aanverwante comorbiditeiten te ontwikkelen en te implementeren; beklemtoont dat hierbij rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen en mannen door accurate en alomvattende, naar geslacht uitgesplitste gegevens over de incidentie van en de overlevingskans bij kanker te verzamelen, teneinde op de patiënt in kwestie toegesneden actie te kunnen ondernemen, en daarnaast onderzoek te verrichten, preventieve maatregelen tegen bepaalde vormen van kanker te initiëren en toegang te bieden tot accurate informatie, screening, diagnose, monitoring, behandeling en post-therapeutische ondersteuning;

4.

beklemtoont dat de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de gezondheidsstelsels en de verstrekking van langdurige gezondheidszorg weliswaar bij de afzonderlijke lidstaten ligt, maar dat samenwerking op Europees niveau in combinatie met een doeltreffend gebruik van EU-middelen bij kan dragen tot de totstandbrenging van een doeltreffende EU-strategie tegen kanker door op regionaal en nationaal niveau genomen maatregelen te ondersteunen en aan te vullen en de lidstaten te helpen bij de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen; verzoekt de Commissie in dit verband de rol van platform op zich te nemen voor de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten met betrekking tot modellen voor zorg bij kanker, alsook van normen voor op individuele situaties en de financiële mogelijkheden toegesneden kankerprogramma's, teneinde tot synergie-effecten te komen bij de aanpak van gemeenschappelijke uitdagingen;

5.

verzoekt de Commissie meer te doen voor het verbeteren van de EU-brede coördinatie op het gebied van onderzoek naar kanker bij vrouwen in de Unie, dat op dit moment wordt gekenmerkt door een sterke versnippering en grote verschillen tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie beter gebruik te maken van het Innovatief Partnerschap inzake kankerbestrijding (iPAAC), teneinde tot betere coördinatie te komen, met name ten aanzien van eierstokkanker;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten bewustmakingscampagnes op te zetten over genderspecifieke kankers die vrouwen disproportioneel treffen en over het voorkomen van kanker, met informatie over de modifieerbare levensstijlfactoren voor preventie, zoals aanpassingen aan het dieet, alcoholconsumptie en lichaamsbeweging; beklemtoont dat deze campagnes vrouwen er ook toe zouden moeten aanzetten deel te nemen aan screeningprogramma's voor borst- of baarmoederhalskanker;

7.

spoort de lidstaten aan programma's en campagnes op het gebied van gezondheidseducatie en -alfabetisme op te zetten voor de empowerment van vrouwen en meisjes, en hen de instrumenten aan te reiken voor zelfzorg over de volledige breedte van het gezondheidsspectrum, naast de publieke, alomvattende en gratis gezondheidszorgdiensten;

8.

verzoekt de lidstaten samen te werken op het gebied van kankerpreventie door volledig uitvoering te geven aan de Europese code tegen kanker (15);

9.

verzoekt de Commissie en de lidstaten doortastende maatregelen te nemen om de blootstelling van vrouwen en mannen aan kankerverwekkende stoffen, stoffen die giftig zijn voor de voortplanting en stoffen met hormoonverstorende eigenschappen tot een minimum te beperken;

10.

wijst met klem op de bijzonder situatie van mannen, in het bijzonder transmannen, met borst- of baarmoederkanker; verzoekt de lidstaten met klem op deze groep personen toegesneden diensten op het gebied van de geestelijke gezondheid ter beschikking te stellen; benadrukt het belang van voorlichting aan medisch en paramedisch personeel over dit soort situaties door middel van passende opleiding;

11.

geeft nog eens aan dat specifiek en accuraat materiaal ter beschikking moet worden gesteld, en verzoekt de Commissie en de lidstaten op de verschillende vormen van kanker en de verschillende groepen patiënten, hetzij vrouwen hetzij mannen, toegesneden voorlichtingscampagnes te organiseren, rekening houdend met alle essentiële factoren, zoals de familiegeschiedenis, leeftijd, sociaal-economische status en woonplaats;

12.

stelt vast dat een derde van de bevolking, vooral in de regio's met de minste hulpbronnen en de slechtste gezondheidsstatus, nog altijd geen toegang heeft tot kwalitatief hoogwaardige kankerregistratie; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen om kankerregisters te ontwikkelen, te intensiveren;

13.

herhaalt dat het belangrijk is de gegevens van kankerscreenings te koppelen aan de statistieken op basis van de European Health Interview Survey (EHIS) en de National Health Interview Surveys, teneinde nauwkeuriger informatie te vergaren over de deelname aan en de frequentie van spontane en georganiseerde screenings;

14.

verzoekt de Commissie en de lidstaten op middelbare scholen voorlichtings- en bewustmakingscampagnes te houden over het humaan papillomavirus (HPV), teneinde meisjes en jonge vrouwen over deze infectie te informeren;

15.

spoort de lidstaten aan de oprichting te bevorderen van moderne centra waar kankerpatiënten specialistische psychologische hulp kunnen krijgen van gekwalificeerde verstrekkers van intermediaire zorg, psychologen en ander relevant medisch personeel, om in te spelen op de specifieke behoeften van kankerpatiënten gedurende de behandeling; geeft aan dat de voortdurende technologische ontwikkelingen op medisch vlak betekenen dat medisch personeel permanent kennis moet verwerven die essentieel is voor vroegtijdige detectie en een kwalitatief hoogwaardige behandeling;

16.

spoort de lidstaten aan de ontwikkeling van gemeenschapszorg te ondersteunen, teneinde er een breder scala aan diensten voor overlevers van kanker en mensen met chronische aandoeningen onder te laten vallen; benadrukt dat bij de ontwikkeling van gemeenschapszorg rekening moet worden gehouden met genderaspecten, teneinde in te spelen op de specifieke behoeften van vrouwelijke kankeroverlevers bij de terugkeer naar onderwijs en opleiding, de arbeidsmarkt en het gezinsleven, en aandacht moet worden besteed aan hun psychologische behoeften;

17.

verwelkomt de steun van de Commissie bij de ontwikkeling van de Europese kwaliteitsborgingsregeling voor diensten voor borstkankerzorg; geeft aan dat deze regeling adviezen moet geven over revalidatie, het overleven van kanker en palliatieve zorg, met bijzondere aandacht voor de behoeften van vrouwelijke kankerpatiënten en overlevers in een kwetsbare positie;

18.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor betere toegang tot tijdige screening door middel van meer doeltreffende financiering en meer hulpbronnen, en bewustmakingscampagnes te houden om alle risicogroepen aan te sporen gebruik te maken van vroegtijdige medische check-ups;

19.

verzoekt de lidstaten gebruik te maken van EU-middelen, zoals bijvoorbeeld de Europese Structuur- en Cohesiefondsen, en de instrumenten van de Europese Investeringsbank, teneinde kwalitatief hoogwaardige en voor iedere patiënt toegankelijke centra voor screening, preventie en behandeling op te richten;

20.

verzoekt de lidstaten, ondersteund door de Commissie en met gebruikmaking van de verschillende mogelijkheden van financiering met EU-middelen, diensten te financieren ter ondersteuning van gezinnen waarvan één lid kanker heeft, zoals gezinsbegeleiding en fertiliteitsadvies voor kankerpatiënten en hun gezin;

21.

verzoekt de Commissie haar volledige steun te geven aan de WHO-strategie voor het uitbannen van baarmoederhalskanker;

22.

verzoekt de Commissie en de lidstaten volledig uitvoering te geven aan het bestaande wettelijk kader, in het bijzonder op de gebieden toezicht, vigilantie en inspectie in verband met het gebruik van medische hulpmiddelen met een hoog risico en hun impact op de gezondheid van vrouwen; verzoekt hen verder met klem meer maatregelen te nemen voor het waarborgen van de veiligheid van borstimplantaten; is van oordeel dat zo snel mogelijk een grondige beoordeling moet worden gemaakt van de risico's die dergelijke implantaten met zich meebrengen, in het bijzonder rekening houdend met de gevallen van kanker, en met name anaplastisch grootcellig lymfoom, bij vrouwen;

23.

dringt aan op de oprichting van een commissie die onderzoek doet naar de impact van siliconenimplantaten op de gezondheid van vrouwen en in het bijzonder naar het mogelijke verband tussen deze implantaten en bepaalde vormen van kanker en aanverwante comorbiditeiten;

24.

dringt erop aan meer aandacht te besteden aan en meer middelen vrij te maken voor vroegtijdige opsporing van en fundamenteel onderzoek naar eierstokkanker;

25.

verzoekt de Commissie met klem prioriteit toe te kennen aan het dichten van de kloof tussen Midden-en Oost-Europa enerzijds en het Europese gemiddelde anderzijds wat betreft de incidentie en de mortaliteit van eierstok- en baarmoederkanker door de structurele ongelijkheden tussen landen te elimineren middels doeltreffende en kostenefficiënte diensten voor kankerscreening;

26.

verzoekt de lidstaten zich ook te concentreren op het verbeteren van de levenskwaliteit van vrouwen en mannen met kanker en patiënten met andere comorbiditeiten die ongeneeslijk ziek zijn, bijvoorbeeld door het ondersteunen van hospices;

27.

juicht het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake het combineren van werk en privéleven voor werknemers en zorgverleners toe; benadrukt dat deze specifieke maatregelen moet omvatten ter verlaging van het risico op kanker voor vrouwen die in nachtdiensten werken; beklemtoont in dit verband het belang van het recht van het individu op verlof en het aanvragen van flexibele arbeidsregelingen die aansluiten op de specifieke uitdagingen waar werkende ouders en/of zorgverleners die voor een familielid met kanker en aanverwante comorbiditeiten zorgen, mee te maken krijgen;

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  https://unesdoc.unesco.org/ark:/48223/pf0000119111

(2)  PB L 327 van 16.12.2003, blz. 34.

(3)  PB C 68 E van 18.3.2004, blz. 611.

(4)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 273.

(5)  PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 11.

(6)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 95.

(7)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 38.

(8)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 99.

(9)  PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1.

(10)  PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 89.

(11)  http://ec.europa.eu/health/scientific_committees/emerging/docs/scenihr_o_034.pdf

(12)  PB C 53 E van 28.2.2002, blz. 231.

(13)  https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Cancer_statistics

(14)  http://cancer-code-europe.iarc.fr/index.php/en/

(15)  http://cancer-code-europe.iarc.fr/index.php/en/


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/115


P8_TA(2019)0113

Gebruik van cannabis voor medische doeleinden

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het gebruik van cannabis voor medische doeleinden (2018/2775(RSP))

(2020/C 449/13)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de vraag aan de Commissie over het gebruik van cannabis voor medische doeleinden (O-000122/2018 — B8-0001/2019),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de cannabisplant uit meer dan 480 chemische verbindingen bestaat, waaronder meer dan 100 cannabinoïden die zowel psychoactieve als niet-psychoactieve stoffen bevatten; overwegende dat veel van de chemische verbindingen waaruit de cannabisplant bestaat alleen in cannabis voorkomen;

B.

overwegende dat D9-tetrahydrocannabinol (THC) en cannabidiol (CBD) de bekendste cannabinoïden zijn die in cannabis zijn aangetroffen, en dat THC het belangrijkste psychoactieve en verslavende bestanddeel van cannabis vormt, terwijl CBD geen bedwelmende of verslavende eigenschappen heeft;

C.

overwegende dat de cannabisplant een groot aantal andere cannabinoïden bevat zoals cannabichromeen, cannabinol, cannabidiolzuur, cannabigerol en tetrahydrocannabivarin, die neurobeschermende effecten kunnen hebben, bepaalde symptomen voor patiënten zoals chronische pijn, ontsteking en bacteriële infecties kunnen helpen verminderen en de botgroei kunnen bevorderen;

D.

overwegende dat producten die van cannabis zijn afgeleid en voor medische doeleinden worden gebruikt over het algemeen “medische cannabis” worden genoemd; overwegende dat deze term vanuit juridisch oogpunt grotendeels ongedefinieerd is en dubbelzinnig en voor interpretatie vatbaar blijft; overwegende dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de term “medische cannabis” en op cannabis gebaseerde geneesmiddelen die aan klinische proeven zijn onderworpen en wettelijk zijn goedgekeurd;

E.

overwegende dat het uit hoofde van de VN-verdragen en het internationaal recht niet verboden is cannabis of cannabisproducten te gebruiken als geneesmiddel om specifieke medische aandoeningen te behandelen;

F.

overwegende dat de EU-landen sterk verschillen wat hun aanpak van de wetgeving inzake cannabis betreft, met inbegrip van de wetgeving inzake cannabis voor medische doeleinden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toegestane maximale concentraties THC en CBD, hetgeen kan leiden tot problemen voor landen die een voorzichtiger benadering hebben gekozen;

G.

overwegende dat in geen enkel land in de EU een vergunning is verleend voor het roken van cannabis voor medische doeleinden en het in geen enkel land in de EU is toegestaan thuis cannabis voor medische doeleinden te kweken;

H.

overwegende dat het beleidslandschap voor medische cannabis in de EU en in de rest van de wereld zich ontwikkelt; overwegende dat er zelfs bij de nationale administraties nog misverstanden bestaan over de verschillende toepassingen van cannabis, waarbij vaak de legalisering van cannabis voor recreatief gebruik en de noodzaak om alle patiënten in nood veilige en legale toegang tot cannabis voor medische doeleinden te bieden met elkaar worden verward;

I.

overwegende dat het gebruik van cannabis in het algemeen een verslavende werking kan hebben en verantwoordelijk is voor aanzienlijke sociale en gezondheidsproblemen; overwegende dat derhalve verslavingspreventie, toezicht op en bestrijding van illegale praktijken noodzakelijk blijven, vooral daar waar medische cannabis grootschaliger zal worden toegepast;

J.

overwegende dat in juni 2018 nog geen vergunning is verleend voor een op cannabis gebaseerd geneesmiddel via de gecentraliseerde vergunningsprocedure van het Europees Geneesmiddelenbureau en er slechts één dergelijk product bestaat dat op dit moment de gecentraliseerde vergunningsprocedure doorloopt;

K.

overwegende dat voor slechts één op cannabis gebaseerd geneesmiddel een vergunning is verleend via de procedure van wederzijdse erkenning en een vergunning is verleend voor het in de handel brengen in 17 EU-lidstaten voor de behandeling van door multiple sclerose veroorzaakte spasticiteit;

L.

overwegende dat uit een evaluatie van de bestaande wetenschappelijke literatuur over het gebruik van cannabis in een medische context blijkt dat er sluitend of substantieel bewijs bestaat dat cannabis en cannabinoïden een therapeutische werking hebben, zoals bij de behandeling van chronische pijn bij volwassenen (bijvoorbeeld bij kanker), als anti-emeticum bij de behandeling van door chemotherapie veroorzaakte misselijkheid en braken, of voor het verlichten van door de patiënt gerapporteerde spasticiteitssymptomen bij multiple sclerose, en dat deze doeltreffend zijn bij de behandeling van patiënten met angststoornissen, een posttraumatische stressstoornis en depressie;

M.

overwegende dat er bewijs bestaat dat cannabis of cannabinoïden mogelijk werkzaam zijn voor het opwekken van de eetlust en het verminderen van het gewichtsverlies dat bij hiv/aids voorkomt, het verlichten van de symptomen van mentale stoornissen zoals psychose, of van de ziekte van Tourette, het verlichten van de symptomen van epilepsie, maar ook de ziekte van Alzheimer, artritis, astma, kanker, de ziekte van Crohn en glaucoom, en het risico op zwaarlijvigheid en diabetes helpen verminderen en menstruatiepijn verzachten;

N.

overwegende dat officiële gegevens over het onderzoek en de onderzoeksfinanciering in verband met medische cannabis nog schaars zijn, overwegende dat onderzoek naar medische cannabis geen rechtstreekse steun heeft ontvangen uit hoofde van het huidige onderzoeksprogramma in de EU en er weinig coördinatie van onderzoeksprojecten voor medische cannabis in de lidstaten bestaat;

O.

overwegende dat in de evaluatie van de EU-drugsstrategie 2013-2020 werd erkend dat het ontbreken van een bespreking van de recente tendensen op het gebied van cannabisbeleid werd opgemerkt door tal van belanghebbenden en een van de meest genoemde punten was wanneer werd onderzocht of er kwesties waren die niet in de strategie waren opgenomen;

P.

overwegende dat er geen uniform systeem bestaat voor de standaardisering van de aanduiding en etikettering van de geneesmiddelen die THC, CBD en andere in de cannabisplant voorkomende cannabinoïden bevatten;

Q.

overwegende dat er in de EU-landen geen of weinig betrouwbare informatie bestaat over de invloed van medische producten die THC en CBD bevatten voor medisch personeel, zoals studenten geneeskunde, artsen en apothekers en psychiaters, en evenmin informatie en waarschuwingen voor jonge meisjes en vrouwen die van plan zijn moeder te worden;

R.

overwegende dat er binnen de EU geen regeling bestaat voor het in de handel brengen van geneesmiddelen op basis van cannabis;

1.

benadrukt dat de Commissie en de nationale autoriteiten moeten samenwerken om tot een wettelijke definitie van medische cannabis te komen, en een duidelijk onderscheid moeten maken tussen geneesmiddelen op basis van cannabis die door het EMA of andere regelgevende agentschappen zijn goedgekeurd, medische cannabis die niet door klinische proeven is gestaafd en andere toepassingen van cannabis (zoals industriële cannabis en cannabis voor recreatieve doeleinden);

2.

is van mening dat het onderzoek naar de mogelijke voordelen van geneesmiddelen die zijn afgeleid van cannabis en naar cannabis in het algemeen ondergefinancierd is en naar behoren aan de orde moet worden gesteld in het kader van het volgende negende kaderprogramma en de nationale onderzoeksprogramma's om onder meer de mogelijke toepassingen van THC, CBD en andere cannabinoïden voor medische behandeling en ook de gevolgen ervan voor het menselijk lichaam te onderzoeken, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de opgedane ervaringen op het gebied van niet-geregistreerd voorschrijven van cannabis;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de regelgevende, financiële en culturele belemmeringen voor wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van cannabis voor medische doeleinden en voor onderzoek naar cannabis in het algemeen aan te pakken; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts voorwaarden vast te stellen om op grond van een ruim gamma materiaal geloofwaardig en onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten naar het gebruik van cannabis voor medische doeleinden;

4.

verzoekt de Commissie de prioritaire gebieden voor het onderzoek naar cannabis voor medische doeleinden vast te stellen, in overeenstemming met de bevoegde autoriteiten en op grond van baanbrekend onderzoek in andere landen en met bijzondere aandacht voor de gebieden die de grootste toegevoegde waarde kunnen hebben;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten meer onderzoek te verrichten en innovatie aan te moedigen ten aanzien van projecten betreffende het gebruik van cannabis voor medische doeleinden;

6.

verzoekt de Commissie een alomvattende strategie te ontwikkelen om de hoogste normen te waarborgen voor onafhankelijk onderzoek, de ontwikkeling, de verlening van vergunningen, het op de markt brengen, de geneesmiddelenbewaking, en misbruik van geneesmiddelen die zijn afgeleid van cannabis te voorkomen; benadrukt de noodzaak van de standaardisering en unificatie van producten die op cannabis gebaseerde geneesmiddelen bevatten;

7.

benadrukt het belang van nauwe samenwerking en coördinatie met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bij verdere EU-stappen op het gebied van medische cannabis;

8.

verzoekt de Commissie een netwerk op te richten dat zowel het EMA en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) als de verantwoordelijke nationale autoriteiten, patiëntenorganisaties, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, consumentenorganisaties, gezondheidswerkers, ngo's en andere belanghebbenden samenbrengt om een effectieve tenuitvoerlegging van de strategie voor op cannabis gebaseerde geneesmiddelen te waarborgen;

9.

verzoekt de lidstaten om medische professionals van passende medische opleiding te voorzien en de verhoging van het kennisniveau inzake medische cannabis op basis van onafhankelijk en breed onderzoek te bevorderen; verzoekt de lidstaten artsen toe te staan vrij naar hun professionele oordeel wettelijk goedgekeurde op cannabis gebaseerde geneesmiddelen voor te schrijven aan patiënten met de relevante aandoeningen, en apothekers toe te staan op wettige wijze aan deze recepten te voldoen; benadrukt de noodzaak voor scholing en toegang tot literatuur over de resultaten van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek voor al het medisch personeel, zoals studenten geneeskunde, artsen en apothekers;

10.

verzoekt de Commissie met de lidstaten samen te werken om de gelijke toegang tot geneesmiddelen op basis van cannabis te verbeteren en te waarborgen dat, waar deze zijn toegestaan, geneesmiddelen die werkzaam zijn voor de behandeling van specifieke aandoeningen worden terugbetaald door de ziektekostenverzekering, zoals het geval is voor andere geneesmiddelen; verzoekt de lidstaten patiënten een veilige en gelijke keuze te bieden tussen verschillende soorten op cannabis gebaseerde geneesmiddelen, en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat patiënten tijdens hun behandeling worden begeleid door gespecialiseerde medische professionals;

11.

benadrukt dat, om ervoor te zorgen dat patiënten toegang hebben tot de juiste therapie, die specifiek is en afgestemd op de individuele behoeften van de patiënt met één of meerdere aandoeningen, het van essentieel belang is dat patiënten uitgebreide informatie krijgen over de volledige spectrumprofielen van de plantenstammen die in de geneesmiddelen worden gebruikt; wijst erop dat dergelijke informatie patiënten meer inspraak zou geven en medische beroepsbeoefenaren in staat zou stellen geneesmiddelen voor te schrijven waarbij rekening wordt gehouden met de holistische behoeften van de patiënt en de overeenkomstige behandeling;

12.

verzoekt de lidstaten hun wetgeving betreffende het gebruik van geneesmiddelen op basis van cannabis te herzien wanneer uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hetzelfde positieve effect niet kan worden bereikt door gewone geneesmiddelen te gebruiken die geen verslavende werking hebben;

13.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen op basis van cannabis om aan de actuele vraag te voldoen, ofwel door middel van productie volgens de medische normen in de lidstaten, ofwel eventueel door middel van invoer, waarbij moet worden voldaan aan de nationale eisen voor geneesmiddelen op basis van cannabis;

14.

verzoekt de Commissie met de lidstaten samen te werken om te waarborgen dat veilige en gecontroleerde cannabis die voor medische doeleinden wordt gebruikt, enkel afkomstig is van producten die van cannabis zijn afgeleid en die klinische proeven hebben ondergaan en wettelijk zijn beoordeeld en goedgekeurd;

15.

verzoekt de Commissie met klem te verzekeren dat onderzoek naar en toepassing van medische cannabis in de Unie op geen enkele wijze criminele narcoticanetwerken zal begunstigen of doen uitbreiden;

16.

benadrukt hoe een omvattende en door bewijzen gestaafde regulering van geneesmiddelen die zijn afgeleid van cannabis zich zou vertalen in bijkomende middelen voor overheden, de zwarte markt zou beperken, zou zorgen voor een betrouwbare en nauwkeurige etikettering en zo zou bijdragen tot het controleren van de verkooppunten, de toegang voor jongeren tot deze stof zou beperken en patiënten rechtszekerheid en veilige toegang zou verschaffen voor medisch gebruik, met bijzondere voorzorgsmaatregelen voor jongeren en zwangere vrouwen;

17.

benadrukt dat strenge preventie van verslaving onder minderjarigen en kwetsbare groepen steeds deel uit dient te maken van elk regelgevend kader;

18.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/119


P8_TA(2019)0114

Beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2018

Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften tijdens het jaar 2018 (2018/2280(INI))

(2020/C 449/14)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die uiting geven aan het belang dat in het Verdrag wordt gehecht aan het recht van EU-burgers en -ingezetenen om hun zorgen onder de aandacht van het Europees Parlement te brengen,

gezien artikel 228 van het VWEU inzake de rol en taken van de Europese Ombudsman,

gezien artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement,

gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260,

gezien artikel 52 en artikel 216, lid 7, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A8-0024/2019),

A.

overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen de burgers een open, democratisch en transparant mechanisme biedt dat hen in staat stelt om formele klachten aan hun rechtstreekse vertegenwoordigers te richten, zodat deze op buitengerechtelijke wijze tot een oplossing kunnen worden gebracht, met name als het gaat om klachten die betrekking hebben op de werkzaamheden van de Europese Unie;

B.

overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen een essentieel onderdeel moet vormen van een participerende democratie om het recht van elke burger om rechtstreeks aan het democratische leven van de Unie deel te nemen daadwerkelijk te beschermen; overwegende dat het ervoor zorgt dat het Europees Parlement beter kan inspelen op de behoeften van de burgers en ingezetenen van de Europese Unie; overwegende dat echte democratie transparantie, effectieve bescherming van de grondrechten en praktische betrokkenheid van mensen in de besluitvorming moet verzekeren;

C.

overwegende dat elk verzoekschrift zorgvuldig wordt beoordeeld en behandeld; overwegende dat elke indiener het recht heeft om binnen een redelijke termijn in zijn eigen taal of in de taal waarin het verzoekschrift is gesteld een uitvoerig antwoord en informatie over het door de Commissie verzoekschriften genomen ontvankelijkheidsbesluit te ontvangen;

D.

overwegende dat de activiteiten van de Commissie verzoekschriften gebaseerd zijn op de inbreng en bijdragen van de indieners;

E.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften het Europees burgerinitiatief beschouwt als een uitermate belangrijk instrument van directe en participatieve democratie, dat burgers de mogelijkheid biedt tot actieve betrokkenheid bij de ontwikkeling van Europese wetgeving;

F.

overwegende dat een aanzienlijk aantal verzoekschriften in openbare (en gestreamde) commissievergaderingen wordt behandeld; overwegende dat indieners veelvuldig gebruik maken van hun recht om hun verzoekschrift te presenteren, waarbij zij uit eerste hand informatie verstrekken aan de commissieleden, de Commissie en vertegenwoordigers van de lidstaten, indien aanwezig, en dus actief bijdragen aan de werkzaamheden van de commissie; overwegende dat in 2018 187 indieners een commissievergadering hebben bijgewoond om te kunnen deelnemen aan de behandeling van hun verzoekschrift;

G.

overwegende dat indiening van een verzoekschrift EU-burgers en -ingezetenen nog meer waarborgen biedt dan indiening van een rechtstreekse klacht bij de Commissie, omdat het Parlement bij de verzoekschriftenprocedure betrokken is, waardoor de feiten beter gecontroleerd kunnen worden en er op transparante wijze en in aanwezigheid van indieners, leden van het Europees Parlement en de Commissie, en in voorkomend geval andere betrokken autoriteiten, gedebatteerd kan worden;

H.

overwegende dat gedetailleerde informatie van indieners en de deskundigheid van de Commissie, de lidstaten en andere organen essentieel zijn voor de werkzaamheden en de geloofwaardigheid van de commissie;

I.

overwegende dat het Europees Parlement op het internationale toneel lange tijd een voortrekkersrol heeft gespeeld wat betreft de ontwikkeling van de verzoekschriftenprocedure, en dat het Parlement een uitzonderlijk open en transparante verzoekschriftenprocedure heeft, die indieners in staat stelt om actief aan de activiteiten van het Parlement deel te nemen;

J.

overwegende dat in 2018 vier informatiebezoeken hebben plaatsgevonden, overeenkomstig artikel 216 bis van het Reglement: naar Lausitz (Duitsland) om onderzoek te doen naar de gevolgen van bruinkoolwinning voor de lokale bevolking, met name de Sorbische gemeenschap, en naar de verontreiniging van de rivier de Spree en aangrenzende wateren, naar Famagusta (Cyprus) om onderzoek te doen naar de teruggave van het afgesloten deel van de bezette stad Famagusta aan de oorspronkelijke bewoners, naar Doñana (Spanje) om onderzoek te doen naar de situatie van het milieu en de mogelijke achteruitgang van het milieu in het beschermde gebied van het nationaal park Doñana ten gevolge van een gasopslagproject en de overexploitatie van grondwatervoorraden, en naar Valledora (Italië) om onderzoek te doen naar milieuschade door afvalstortplaatsen en groeven;

K.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 5 juli 2018 over de nadelige gevolgen van de Amerikaanse Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor EU-burgers en met name “accidental Americans” (1) de Commissie en de Raad heeft verzocht een gezamenlijke EU-aanpak ten aanzien van de FATCA voor te stellen om de rechten van Europese burgers (en met name “accidental Americans”) adequaat te beschermen en de wederkerigheid bij de automatische uitwisseling van informatie door de VS te verbeteren;

L.

overwegende dat ontvankelijke verzoekschriften vaak waardevolle input leveren voor de werkzaamheden van de verschillende parlementaire commissies, aangezien daarin mogelijke inbreuken op het EU-recht onder de aandacht worden gebracht;

M.

overwegende dat verzoekschriften nuttige instrumenten zijn om inbreuken op het EU-recht aan het licht te brengen, en het Parlement en andere EU-instellingen in staat stellen om de omzetting en toepassing van het EU-recht en de gevolgen ervan voor EU-burgers en -ingezetenen te beoordelen;

N.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften overeenkomstig het Reglement verantwoordelijk is voor de betrekkingen met de Europese Ombudsman, die klachten van EU-burgers aangaande mogelijk wanbeheer binnen EU-instellingen en -organen onderzoekt; overwegende dat Emily O'Reilly, de huidige Europese Ombudsman, haar jaarverslag voor 2017 tijdens de vergadering van 16 mei 2018 aan de Commissie verzoekschriften heeft gepresenteerd en overwegende dat het jaarverslag van de Commissie verzoekschriften op zijn beurt gedeeltelijk gebaseerd is op het jaarverslag van de Ombudsman;

O.

overwegende dat de Commissie verzoekschriften lid is van het Europees netwerk van ombudsmannen, waar ook de Europese Ombudsman, nationale en regionale ombudsmannen en soortgelijke instanties van de lidstaten, kandidaat-lidstaten en andere landen van de Europese Economische Ruimte deel van uitmaken, en dat ten doel heeft de uitwisseling van informatie over het recht en het beleid van de EU en het delen van beste praktijken te bevorderen;

P.

overwegende dat er diverse technische verbeteringen zijn doorgevoerd om het webportaal voor verzoekschriften gebruikersvriendelijker en toegankelijker te maken voor de burgers, bijvoorbeeld een verbetering van de zoekfunctie, waardoor het aantal treffers stijgt en gebruikers verzoekschriften kunnen vinden aan de hand van gemarkeerde trefwoorden in de titel en de samenvatting van het verzoekschrift, en het gebruik van specifiekere mededelingen aan gebruikers in hun eigen taal; overwegende dat er sinds de tweede helft van 2018 statistieken m.b.t. het webportaal beschikbaar zijn, en dat deze statistieken nuttige informatie geven over het verkeer op de website en het gedrag van gebruikers; overwegende dat er nog meer technische verbeteringen zijn doorgevoerd, waaronder de invoering van een nieuwe editor voor veelgestelde vragen (FAQ) en andere verbeteringen in de beheermodule; overwegende dat een groot aantal individuele ondersteuningsaanvragen met succes is behandeld; overwegende dat de volledige integratie van bepaalde functies, waardoor het portaal niet alleen interactiever zal worden maar ook zal veranderen in een realtime-informatiebron voor indieners en medeondertekenaars, nog op zich laat wachten;

1.

wijst erop dat de Commissie verzoekschriften, binnen haar bevoegdheden, een belangrijke rol speelt bij het verdedigen en bevorderen van de rechten van de burgers en ingezetenen van de Unie, doordat zij ervoor zorgt dat er aandacht wordt besteed aan de zorgen van de indieners en dat gegronde klachten zo mogelijk snel en op doeltreffende wijze worden opgelost; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten om met de Commissie verzoekschriften samen te werken, met name waar het gaat om het leveren van degelijke feedback met betrekking tot de uitwisseling van relevante informatie; benadrukt dat deze samenwerking essentieel is om aan de behoeften van indieners tegemoet te komen, overeenkomstig de Verdragen en het Handvest van de grondrechten;

2.

wijst op de mogelijkheden die verzoekschriften het Europees Parlement en andere EU-instellingen bieden om met EU-burgers die worden geraakt door de toepassing van het EU-recht in dialoog te treden; vindt het belangrijk dat de samenwerking van EU-instellingen en -organen met nationale, regionale en lokale autoriteiten aangaande kwesties met betrekking tot de toepassing van het EU-recht bevorderd wordt; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten om het recht van burgers om een verzoekschrift in te dienen meer onder de aandacht te brengen, en om meer voorlichting te geven over de bevoegdheden van de EU en de mogelijkheden die het Europees Parlement heeft om via de behandeling van verzoekschriften bepaalde problemen op te lossen;

3.

herinnert eraan dat verzoekschriften worden behandeld overeenkomstig artikel 227 VWEU, dat bepaalt dat iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft om individueel of tezamen met ander burgers of personen een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Unie behoort;

4.

wijst opnieuw op de noodzaak van een permanent openbaar debat over de werkterreinen van de Unie, de grenzen daarvan en de toekomst van de Unie, om ervoor te zorgen dat de burgers goed weten op welke niveaus besluitvorming plaatsvindt en om te voorkomen dat Brussel overal de schuld van krijgt, zoals in sommige onverantwoordelijke lidstaten gebeurt; dringt aan op een intensievere en gestructureerde halfjaarlijkse dialoog tussen de Commissie verzoekschriften en leden van de verzoekschriftencommissies van de nationale parlementen over verzoekschriften waarin belangrijke zorgen van Europese burgers aan de orde komen, om een echt debat tussen leden van het Europees Parlement en nationale parlementsleden over verzoekschriften te bevorderen, waarmee de bekendheid met het EU-beleid en de duidelijkheid over de bevoegdheden van de EU en de lidstaten kunnen worden vergroot;

5.

verzoekt de Commissie om de bevoegdheden die zij als hoedster van de Verdragen heeft, naar behoren uit te oefenen, omdat dit van cruciaal belang is voor de werking van de EU, zowel voor de burgers en als voor de Europese wetgevers; pleit voor een vlotte behandeling van inbreukprocedures, zodat situaties waarin het EU-recht niet wordt geëerbiedigd zo snel mogelijk worden beëindigd;

6.

verzoekt de Commissie om zowel in het kader van lopende EU-pilotprocedures die verband houden met verzoekschriften als met betrekking tot reeds afgeronde EU-pilotprocedures en inbreukprocedures transparantie en toegang tot documenten en informatie te waarborgen;

7.

herinnert de Commissie eraan dat verzoekschriften een uniek middel vormen om situaties op te sporen waarin het EU-recht niet wordt nageleefd en om dergelijke situaties te onderzoeken door middel van politieke controle van het Europees Parlement;

8.

herinnert aan vier openbare hoorzittingen over verschillende onderwerpen, te weten de gezamenlijke hoorzitting met de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van 1 februari 2018 over de rechten van burgers na de brexit, de gezamenlijke hoorzitting met de Commissie constitutionele zaken van 21 februari 2018 over het Europees burgerinitiatief en de herziening van de verordening, en de gezamenlijke hoorzitting met de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van 22 maart 2018 over de gevolgen van hormoonontregelende stoffen voor de gezondheid en de hoorzitting van 9 oktober 2018 over de rechten van personen met een handicap; herinnert de commissieleden aan het belang van het bijwonen van openbare hoorzittingen die door de commissie worden aangevraagd en georganiseerd; verzoekt het verzoekschriftennetwerk om voorstellen in te dienen voor specifieke openbare hoorzittingen en om onderwerpen voor te dragen voor studies en resoluties van het Europees Parlement, om op die manier een koppeling te realiseren tussen lopende wetgevingswerkzaamheden en de politieke controle door het Parlement en verzoekschriften waarin de Europese burgers de voor hen belangrijke kwesties onder de aandacht brengen; benadrukt dat het verzoekschriftennetwerk het passende forum is voor het voorstellen van gemeenschappelijke initiatieven inzake de behandeling van verzoekschriften, die het Europees Parlement in staat stellen de door Europese burgers ingediende verzoekschriften naar behoren te behandelen;

9.

herinnert eraan dat een delegatie van leden van de Commissie verzoekschriften op 15 en 16 februari 2018 in het kader van democratieondersteuning die geboden werd door het Europees Parlement en zijn coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen (DEG) heeft deelgenomen aan een werkbezoek aan Lima (Peru), met als doel de uitwisseling met de Commissie constitutionele zaken van het Peruviaanse parlement van goede praktijken op het gebied van de behandeling van verzoekschriften;

10.

bekrachtigt dat de politieke en technische dialoog met de verzoekschriftencommissies van de nationale parlementen moet worden versterkt; is verheugd dat de Commissie verzoekschriften van de Duitse Bondsdag tijdens de vergadering van de Commissie verzoekschriften van 9 oktober 2018 aanwezig was om kwesties van algemeen belang onder de aandacht te brengen en relevante verzoekschriften te bespreken; wijst op de interparlementaire commissievergadering met nationale parlementen, die plaatsvond op 27 november 2018, en die samen met de Commissie juridische zaken en in samenwerking met het Europees netwerk van ombudsmannen werd georganiseerd, en waarin de uitvoering en toepassing van het Unierecht werd besproken, en in het bijzonder de rol van verzoekschriften aan parlementen in dit verband;

11.

verwacht dat het verzoekschriftennetwerk ertoe kan bijdragen dat de Commissie verzoekschriften meer zichtbaarheid krijgt en in het kader van de werkzaamheden van de andere commissies een belangrijker rol gaat spelen, zodat er bij wetgevingswerkzaamheden meer rekening gehouden wordt met verzoekschriften; herhaalt van mening te zijn dat vergaderingen van het verzoekschriftennetwerk van essentieel belang zijn voor het versterken van de samenwerking tussen de parlementaire commissies door middel van de uitwisseling van informatie en het delen van beste praktijken tussen de leden van het netwerk;

12.

benadrukt dat de Commissie verzoekschriften zich ten doel stelt de zorgen van burgers in plenaire debatten onder de aandacht te brengen; vestigt de aandacht op de mondelinge vraag over het ontnemen van het stemrecht in de EU, die behandeld is tijdens de plenaire vergadering van 2 oktober 2018, de mondelinge vraag over de deelname van personen met een handicap aan de Europese verkiezingen, die op 21 maart 2018 in de commissie werd goedgekeurd en op de mondelinge vraag over zorgen over beschermde Natura 2000-gebieden op grond van ontvangen verzoekschriften, die samen met de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid werd ingediend en die op 21 november 2018 in de commissie werd goedgekeurd; verzoekt de Commissie en de Raad om binnen zes maanden nadat resoluties op basis van verzoekschriften zijn aangenomen hierop in een plenair debat te reageren, om ervoor te zorgen dat op tijdige en doeltreffende wijze wordt gereageerd op specifieke zorgen van Europese burgers;

13.

vestigt de aandacht op de namens de commissie in de voltallige vergadering overeenkomstig artikel 128, lid 5, of artikel 216, lid 2, van het Reglement aangenomen ontwerpresoluties, in het bijzonder de ontwerpresolutie over de bescherming en non-discriminatie ten aanzien van minderheden in de EU-lidstaten (2), de ontwerpresolutie over het reageren op verzoekschriften over de aanpak van onzekere arbeidsomstandigheden en het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (3), de ontwerpresolutie over de nadelige gevolgen van de Amerikaanse Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor EU-burgers en met name “accidental Americans” (4) en over de rol van het Duitse bureau voor jeugdzorg (Jugendamt) in grensoverschrijdende familiegeschillen (5);

14.

merkt op dat het FACTA-kader van de Verenigde Staten in de Unie wordt uitgevoerd door middel van bilaterale intergouvernementele overeenkomsten (IGA's) die zijn overeengekomen tussen de Verenigde Staten en de afzonderlijke lidstaten; betreurt dat de lidstaten onvoldoende in actie komen om de problemen die gemeld worden door burgers die door deze wetgeving getroffen worden te verhelpen; wijst erop dat het de taak van de Unie is om een doeltreffende uitvoering van de regels inzake gegevensbescherming te waarborgen, om een hoog niveau van bescherming van de gerelateerde grondrechten van EU-burgers te garanderen; verzoekt de Commissie om nauw samen te werken met de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten om een feitenonderzoek te initiëren om eventuele schendingen van het EU-recht inzake de bescherming van persoonsgegevens door de lidstaten in kaart te brengen; verzoekt de Commissie voorts om in samenwerking met het Europees Comité voor gegevensbescherming een landenstudie in gang te zetten om te beoordelen of en in welke mate in de IGA's inzake FACTA het recht op privacy van EU-burgers wordt geëerbiedigd; benadrukt dat de lidstaten discriminatie van consumenten die legaal in de Unie verblijven moeten voorkomen, ongeacht of zij al dan niet als “Amerikanen” worden beschouwd en of hun economische en persoonlijke banden met de Verenigde Staten van belang zijn;

15.

herinnert aan het informatiebezoek naar Famagusta, Cyprus, dat op 7 en 8 mei 2018 plaatsvond (tien jaar na het vorige informatiebezoek van de Commissie verzoekschriften) met als doel de situatie in Famagusta opnieuw te beoordelen en de kennis van de commissie daarover te actualiseren, in het bijzonder wat betreft het afgesloten deel van de stad Varosha, een en ander naar aanleiding van verzoekschrift 733/2004, ingediend door Loizos Afxentiou, namens de Famagusta Refugee Movement; spreekt opnieuw zijn steun uit voor de aanbeveling die in het verslag van het informatiebezoek werd gedaan om de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en alle EU-lidstaten te verzoeken aan te dringen op een nieuwe resolutie in de VN-Veiligheidsraad waarin wordt aangedrongen op politieke en economische sancties tegen Turkije vanwege de daden van agressie van dat land in het oostelijk Middellandse Zeegebied en het feit dat Turkije resoluties 550 (1984) en 789 (1992) van de VN-Veiligheidsraad niet naleeft;

16.

herinnert eraan dat de Commissie verzoekschriften adviezen op verslagen van het Parlement heeft goedgekeurd over een breed scala van onderwerpen die in verzoekschriften onder de aandacht zijn gebracht, onder meer het advies inzake de controle op de toepassing van het EU-recht in 2016 (6), inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (7), inzake het Europees burgerinitiatief (8), inzake het uitvoeringsverslag betreffende Verordening (EG) nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU (9), inzake het voorstel tot wijziging van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (10) en inzake de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap (11); benadrukt dat de Commissie verzoekschriften sinds het begin van deze zittingsperiode nog meer adviezen heeft ingediend met betrekking tot lopende Europese wetgevingsprocedures;

17.

wijst op de succesvolle samenwerking tussen het Parlement en de Europese Ombudsman en op de betrokkenheid van het Parlement bij het Europese netwerk van ombudsmannen; wijst op de zeer goede betrekkingen binnen het institutionele kader tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften; waardeert met name de regelmatige bijdragen die de Ombudsman gedurende het hele jaar levert aan de werkzaamheden van de commissie; is stellig van oordeel dat de instellingen, organen en instanties van de Unie moeten zorgen voor een consistente en doeltreffende follow-up van de aanbevelingen van de Ombudsman;

18.

wijst op de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften op het gebied van gehandicaptenvraagstukken en op haar beschermende rol binnen het EU-kader met betrekking tot het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD); herinnert eraan dat er in juni 2018 een brief naar de permanente vertegenwoordigingen van alle lidstaten is verzonden met het verzoek om concrete maatregelen te nemen om toegankelijkheid voor personen met een handicap te waarborgen; wijst op de omvattende antwoorden die van sommige lidstaten zijn ontvangen; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om de vereiste maatregelen ten uitvoer te leggen, omdat toegankelijkheid een essentieel aspect is van een kwaliteitsvol leven;

19.

is verheugd over de nieuwe aanpak van de Europese Rekenkamer om zeer nauw samen te werken met de commissies van het Parlement en haar verslagen aan deze commissies voor te leggen; vestigt de aandacht op de presentatie, tijdens de vergadering van de Commissie verzoekschriften van 8 oktober 2018, van het verslag van de Rekenkamer over de tenuitvoerlegging van het EU-recht; is ingenomen met de conclusies en aanbevelingen in dat verslag; wijst op het grote aantal verzoekschriften met betrekking tot het EU-recht waaraan door de lidstaten nog geen of slechts onvolledig gevolg is gegeven;

20.

wijst erop dat de Commissie verzoekschriften in het kader van de week van de mensenrechten die door het Parlement werd georganiseerd, diverse verzoekschriften met betrekking tot mensenrechtenkwesties heeft behandeld en een geactualiseerde studie heeft gepresenteerd over de richtlijn inzake hulpverlening en de criminalisering van humanitaire bijstand aan irreguliere migranten; verzoekt de Commissie om een voorstel te doen tot wijziging van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (12), in die zin dat lidstaten geen sancties mogen opleggen voor het verlenen van humanitaire bijstand in gevallen van binnenkomst, doortocht of verblijf;

21.

is ervan overtuigd dat het secretariaat van de Commissie verzoekschriften verzoekschriften op doeltreffende wijze en uiterst zorgvuldig behandelt, in overeenstemming met de richtsnoeren van de commissie en de procedure voor de behandeling van verzoekschriften door de administratie van het Europees Parlement; dringt aan op verdere verbeteringen op het gebied van de behandeling van verzoekschriften, waarbij rekening wordt gehouden met de laatste technologische ontwikkelingen, zodat de hele procedure duidelijker en transparanter wordt voor de Europese burgers;

22.

wijst op het belang van het webportaal voor verzoekschriften voor de algehele vlotte en transparante behandeling van verzoekschriften; wijst erop dat een van de onmiddellijke prioriteiten bestaat in het verbeteren van de communicatie met indieners en medeondertekenaars via hun accounts, om de administratieve lasten te verlichten en de afhandeling van verzoekschriften sneller te laten verlopen; herhaalt dat het nodig is te blijven werken aan de technische ontwikkeling van het portaal, het af te stemmen op de normen van de website van het Parlement en de zichtbaarheid ervan op het EP-platform en onder burgers te vergroten; benadrukt dat de inspanningen om het portaal toegankelijker te maken voor gebruikers, met name voor personen met een handicap, moeten worden voortgezet;

23.

wijst op de belangrijke rol van het Solvit-netwerk, dat burgers en bedrijven de mogelijkheid biedt om hun bezorgdheid te uiten over mogelijke inbreuken op het EU-recht door overheidsinstanties in andere lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om Solvit te steunen en ervoor te zorgen dat dit netwerk vaker gebruikt wordt en zichtbaarder wordt voor de burgers; is in dit verband ingenomen met het door de Commissie in mei 2017 gepresenteerde actieplan ter versterking van het Solvit-netwerk; verzoekt de Commissie om aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de resultaten van het actieplan ter versterking van het Solvit-netwerk dat in mei 2017 door de Commissie werd gepubliceerd;

24.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies en nationale ombudsmannen of andere soortgelijke organen in de lidstaten.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0316.

(2)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 21.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0242.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0316.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0476.

(6)  Advies goedgekeurd op 21 maart 2018.

(7)  Advies goedgekeurd op 24 april 2018.

(8)  Advies goedgekeurd op 16 mei 2018.

(9)  Advies goedgekeurd op 9 oktober 2018.

(10)  Advies goedgekeurd op 21 november 2018.

(11)  Advies goedgekeurd op 21 november 2018.

(12)  PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17.


Donderdag 14 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/125


P8_TA(2019)0115

De situatie in Tsjetsjenië en de zaak van Ojoeb Titiev

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de situatie in Tsjetsjenië en de zaak van Ojoeb Titiev (2019/2562(RSP))

(2020/C 449/15)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Tsjetsjenië, en met name die van 8 februari 2018 over Rusland, de zaak van Ojoeb Titiev en het mensenrechtencentrum Memorial (1) en 23 oktober 2014 over de ontbinding van Memorial (Sacharovprijs 2009) in Rusland (2),

gezien de mededeling van de voorzitters van de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten van het Parlement van 12 januari 2018, waarin wordt opgeroepen tot de onmiddellijke vrijlating van mensenrechtenactivist Ojoeb Titiev,

gezien de mededeling van de EU van 19 januari 2018 over mensenrechtenschendingen met betrekking tot het mensenrechtencentrum Memorial in Rusland, en de mededelingen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 11 januari 2018 over de gevangenneming van de directeur van het mensenrechtencentrum Memorial in de Tsjetsjeense Republiek en van 27 juni 2018 over de zaak van de Russische mensenrechtenverdedigers Ojoeb Titiev en Joeri Dmitriev,

gezien artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, die er beide in voorzien dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en waarbij de Russische Federatie partij is,

gezien de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 9 december 1998,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

gezien de grondwet van de Russische Federatie, met name hoofdstuk 2 over de rechten en vrijheden van de mens en de burger,

gezien het zevende periodieke verslag van de Russische Federatie, dat de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties tijdens haar 3 136e en 3 137e vergadering op 16 en 17 maart 2015 heeft bestudeerd,

gezien het rapport van de OVSE-rapporteur van 21 december 2018 in het kader van het Moskou-mechanisme over mogelijke mensenrechtenschendingen en straffeloosheid in de Tsjetsjeense Republiek van de Russische Federatie,

gezien de EU-richtsnoeren inzake verdedigers van de mensenrechten,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de Russische Federatie, als ondertekenaar van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, zich heeft verplicht om de beginselen van de democratie en de rechtsstaat na te leven en de fundamentele vrijheden en mensenrechten te eerbiedigen;

B.

overwegende dat de internationale verplichtingen van de Russische Federatie de verplichting omvatten om mensenrechtenverdedigers te beschermen; overwegende dat de wet inzake “buitenlandse agenten” van 2012 de mogelijkheden voor ngo's om onafhankelijk en doeltreffend te werken, sterk beperkt; overwegende dat het mensenrechtencentrum Memorial uit hoofde van deze wet door het Ministerie van Justitie van de Russische Federatie is bestempeld als “buitenlands agent”;

C.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië de afgelopen jaren dramatisch is verslechterd, waardoor onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten feitelijk hun werk niet kunnen voortzetten zonder hun eigen leven en dat van hun familieleden, vrienden en collega's in gevaar te brengen; overwegende dat de talrijke meldingen van systematische en ernstige mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië erop wijzen dat de Tsjetsjeense en Russische autoriteiten nalaten de rechtsstaat te handhaven;

D.

overwegende dat Ojoeb Titiev, de Tsjetsjeense directeur van Memorial, op 9 januari 2018 is gearresteerd en officieel is aangeklaagd en in voorlopige hechtenis is genomen op grond van valse beschuldigingen van drugsbezit en -aankoop; overwegende dat de beschuldigingen door Ojoeb Titiev zijn ontkend en door andere ngo's en mensenrechtenverdedigers zijn gehekeld als zijnde vals en een poging om de werkzaamheden voor de mensenrechten van Ojoeb Titiev en zijn organisatie te belemmeren;

E.

overwegende dat de rechtbanken de detentie van Ojoeb Titiev meermaals hebben verlengd voordat de hoorzittingen in de stadsrechtbank van Sjali, Tsjetsjenië op 19 juli 2018 begonnen; overwegende dat het vonnis nadert en medio februari 2019 wordt verwacht; overwegende dat Ojoeb Titiev het gevaar loopt dat hij wordt veroordeeld voor een misdrijf dat hij niet heeft begaan en wordt veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf;

F.

overwegende dat de familie van Ojoeb Titiev te maken heeft gekregen met intimidatie en bedreigingen die hen ertoe hebben gedwongen Tsjetsjenië te verlaten; overwegende dat Memorial in 2018 het doelwit is geworden van andere acties, waaronder een brandstichting in het kantoor in Ingoesjetië op 17 januari 2018, een aanval op de auto van de advocaat van de heer Titiev op 22 januari 2018 in Dagestan en een aanval op het hoofd van de vestiging van Memorial in Dagestan op 28 maart 2018; overwegende dat sinds de moord in 2009 op Natalja Estemirova, de voorganger van Ojoeb Titiev als directeur van Memorial in Tsjetsjenië, de daders van dit misdrijf nog steeds niet voor de rechter zijn gebracht;

G.

overwegende dat Memorial een van de laatste organisaties is die nog werkzaam zijn voor de mensenrechten in Tsjetsjenië — door mensenrechtenschendingen te documenteren en aan het licht te brengen, de slachtoffers van deze mensenrechtenschendingen te ondersteunen en hen te helpen gerechtigheid te eisen — en waarschijnlijk is aangevallen als vergelding omdat Memorial mensenrechtenschendingen aan het licht brengt en hiervoor gerechtigheid eist; overwegende dat aan Memorial in 2009 de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken is toegekend en in 2018 aan Ojoeb Titiev de Frans-Duitse Prijs voor de mensenrechten en de rechtsstaat (december), de Václav Havel-prijs voor de mensenrechten (oktober) en de Prijs van de Helsinki-mensenrechtengroep Moskou (mei) zijn toegekend;

H.

overwegende dat Tsjetsjeense functionarissen herhaaldelijk bedreigingen hebben geuit tegen mensenrechtenverdedigers of hun werk hebben gehekeld en hebben nagelaten openlijk te veroordelen dat mensenrechtenverdedigers met geweld werden bedreigd, waardoor zij een klimaat van straffeloosheid hebben gecreëerd en in stand gehouden voor de plegers van geweld tegen mensenrechtenverdedigers; overwegende dat de meeste slachtoffers daarom geen aangifte doen uit angst voor represailles van de lokale autoriteiten;

1.

herhaalt zijn oproep om de onmiddellijke vrijlating van Ojoeb Titiev, de directeur van het mensenrechtencentrum Memorial in Tsjetsjenië, die op 9 januari 2018 werd gearresteerd en is beschuldigd van illegaal drugsbezit en -aankoop, en die naar verwachting medio februari 2019 zal worden veroordeeld; dringt er bij de Tsjetsjeense autoriteiten op aan om Ojoeb Titievs juridische en mensenrechten volledig te eerbiedigen, met inbegrip van zijn recht op een onpartijdig gerecht, ongehinderde toegang tot zijn advocaat en medische zorg, en bescherming tegen gerechtelijke intimidatie en criminalisering;

2.

veroordeelt ten stelligste de herhaaldelijke openbare verklaringen van Tsjetsjeense functionarissen waarin zij de werkzaamheden van mensenrechtenverdedigers en mensenrechtenorganisaties hekelen of zich tegen specifieke personen richten, evenals het feit dat zij nalaten bedreigingen en geweld tegen deze groepen publiekelijk te veroordelen en te onderzoeken;

3.

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de zorgwekkende tendens van arrestaties, aanvallen en intimidatie van onafhankelijke journalisten, mensenrechtenverdedigers en hun medestanders en gewone burgers, die deel uit lijken te maken van gecoördineerde campagnes; is van mening dat de zaak van Ojoeb Titiev illustratief is voor talrijke andere gevallen van vervolging op grond van gefabriceerd bewijs die het gebrekkige rechtsstelsel in de Tsjetsjeense Republiek en de Russische Federatie schragen; herinnert eraan dat soortgelijke beschuldigingen van drugsbezit ook zijn ingediend tegen Zjalaoedi Geriev, journalist bij “Kavkazky Oezel” (Knoop van de Kaukasus) en mensenrechtenactivist Roeslan Koetajev, en dringt ook aan op hun vrijlating;

4.

dringt er bij de autoriteiten van zowel de Tsjetsjeense Republiek als de Russische Federatie op aan om een einde te maken aan de intimidatie en vervolging van hun burgers en een einde te maken aan het klimaat van straffeloosheid voor de plegers van geweld tegen mensenrechtenverdedigers, hun familieleden, collega's en medestanders en hun organisaties;

5.

verzoekt de Russische Federatie al haar burgers te beschermen, met volledige eerbiediging van hun mensenrechten, om haar eigen grondwet en wetgeving na te leven, en haar internationale verplichtingen na te komen om de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden en mensenrechten van al haar burgers te eerbiedigen, met inbegrip van de burgers die hun tijd, middelen en werkzaamheden wijden aan het verdedigen van de rechten van hun medeburgers;

6.

roept de Russische autoriteiten op om de wet inzake “ongewenste organisaties” van 2015 en de wet inzake “buitenlandse agenten” van 2012 in te trekken, evenals alle andere daaraan gerelateerde wetgeving, die consequent is gebruikt om mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties te intimideren en aan te vallen; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat sommige Russische ngo's hebben moeten sluiten om te voorkomen dat zij zouden worden bedoezeld met het stigma van “buitenlands agent” en om rechtsvervolging te voorkomen;

7.

vraagt om de onmiddellijke beëindiging van de intimidatie en arrestaties van mensenrechtenverdedigers in Tsjetsjenië die worden vervolgd op grond van valse beschuldigingen, de onmiddellijke beëindiging van de aanvallen op hun collega's en familieleden en de intimidatie van hun medestanders, die tot doel lijken te hebben de nuttige werkzaamheden van hun organisaties te hinderen en uiteindelijk te beëindigen;

8.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie, de EDEO en de lidstaten om de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië nauwgezet te blijven volgen, met inbegrip van het proces van Ojoeb Titiev, om te verzoeken om de onmiddellijke beëindiging van voornoemde mensenrechtenschendingen, om de zaken van alle om politieke redenen vervolgde personen aan de orde te stellen in alle relevante bijeenkomsten met Russische vertegenwoordigers en om snelle en doelmatige steun te bieden aan de slachtoffers van vervolging en hun familieleden, ook bij de behandeling van asielaanvragen;

9.

verzoekt de Commissie samen te werken met internationale mensenrechtenorganisaties die actief zijn in de Russische Federatie, met Russische mensenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld, ondanks de Russische wet inzake “buitenlandse agenten”, en steun te blijven bieden aan Memorial en andere vergelijkbare organisaties;

10.

roept internationaal bekende sporters en artiesten op om zich te onthouden van deelname aan openbare evenementen in Tsjetsjenië of evenementen die gesponsord worden door de autoriteiten van de Tsjetsjeense Republiek; spreekt opnieuw zijn steun uit voor een “Magnitsky-wet” van de Europese Unie, waarbij sancties moeten worden opgelegd aan de plegers van ernstige mensenrechtenschendingen, en verzoekt de Raad de werkzaamheden met betrekking hiertoe onverwijld uit te voeren; benadrukt in dit verband dat geen EU-visa mogen worden verleend aan de plegers van mensenrechtenschendingen in de Tsjetsjeense Republiek van de Russische Federatie en dat zij geen activa in EU-lidstaten mogen hebben;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie, en de Tsjetsjeense autoriteiten.

(1)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 31.

(2)  PB C 274 van 27.7.2016, blz. 21.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/128


P8_TA(2019)0116

Zimbabwe

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over Zimbabwe (2019/2563(RSP))

(2020/C 449/16)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Zimbabwe,

gezien het eindverslag van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie over de geharmoniseerde verkiezingen in Zimbabwe in 2018 en de brief van 10 oktober van de hoofdwaarnemer van de verkiezingswaarnemingsmissie aan president Mnangagwa over de voornaamste bevindingen van het eindverslag,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger van 17 januari 2019 over de situatie in Zimbabwe,

gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 24 juli 2018 en 18 januari 2019 over Zimbabwe,

gezien het gezamenlijke communiqué dat is uitgebracht na de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en de Afrikaanse Unie op 21 en 22 januari 2019,

gezien het monitoringverslag van de Zimbabwaanse mensenrechtencommissie in de nasleep van de “Stay Away” van 14 tot 16 januari 2019 en de daaropvolgende onlusten,

gezien het verslag van de Zimbabwaanse onderzoekscommissie naar het geweld na de verkiezingen op 1 augustus,

gezien de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV van 2 augustus 2018 over de verkiezingen in Zimbabwe,

gezien de gezamenlijke verklaring van 2 augustus 2018 van internationale verkiezingswaarnemingsmissies bij de geharmoniseerde verkiezingen in Zimbabwe, waarin het buitensporige gebruik van geweld door politie en leger om protesten te onderdrukken, wordt veroordeeld,

gezien de gezamenlijke lokale verklaring van 9 augustus 2018 van de EU-delegatie, de missiehoofden van de EU-lidstaten die in Harare aanwezig zijn en de missiehoofden van Australië, Canada en de Verenigde Staten over de onderdrukking van de oppositie in Zimbabwe,

gezien de conclusies van de Raad van de EU van 22 januari 2018 na de politieke omslag in Zimbabwe,

gezien Besluit (GBVB) 2017/288 van de Raad van 17 februari 2017 tot wijziging van Besluit 2011/101/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Zimbabwe (1),

gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van juni 1981, dat door Zimbabwe is geratificeerd,

gezien de grondwet van Zimbabwe,

gezien de Overeenkomst van Cotonou,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de bevolking van Zimbabwe vele jaren heeft geleden onder een door president Mugabe geleid autoritair regime, dat zijn macht behield door middel van corruptie, geweld, door onregelmatigheden geplaagde verkiezingen en een meedogenloos veiligheidsapparaat;

B.

overwegende dat Zimbabwe op 30 juli 2018 voor het eerst presidents- en parlementsverkiezingen heeft gehouden nadat Robert Mugabe in november 2017 was afgetreden; overwegende dat de verkiezingen het land de gelegenheid boden om te breken met het verleden van omstreden verkiezingen die werden gekenmerkt door schendingen van politieke rechten en mensenrechten en door de staat gesteund geweld;

C.

overwegende dat de Zimbabwaanse kiescommissie Emmerson Mnangagwa op 3 augustus 2018 tot winnaar van de presidentsverkiezingen heeft uitgeroepen, met 50,8 % van de stemmen tegen 44,3 % voor oppositiekandidaat Nelson Chamisa; overwegende dat de oppositie de resultaten onmiddellijk betwistte en beweerde dat de verkiezingen waren vervalst; overwegende dat het Constitutionele Hof deze beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs heeft verworpen en dat president Mnangagagwa op 26 augustus officieel in zijn nieuwe ambt is bevestigd;

D.

overwegende dat in het eindverslag van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie wordt gesteld dat de cijfers van de Zimbabwaanse kiescommissie veel anomalieën en onnauwkeurigheden bevatten en voldoende vragen opwerpen om twijfels te doen rijzen over de juistheid en betrouwbaarheid van de gepresenteerde cijfers;

E.

overwegende dat de vertraging bij de bekendmaking van de resultaten al de dag na de verkiezingen heeft geleid tot een uitbarsting van postelectoraal geweld, waarbij zes mensen om het leven zijn gekomen en veel mensen gewond zijn geraakt tijdens protesten waartoe de oppositie had opgeroepen; overwegende dat internationale waarnemers, waaronder de EU, de gewelddadigheden en het buitensporig gebruik van geweld door het leger en de binnenlandse veiligheidstroepen hebben veroordeeld;

F.

overwegende dat de Zimbabwaanse mensenrechtencommissie op 10 augustus 2018 een verklaring over de geharmoniseerde verkiezingen van 2018 en de omgeving na de verkiezingen heeft gepubliceerd, waarin zij bevestigde dat demonstranten waren aangevallen door de strijdkrachten, waarin zij haar diepe bezorgdheid uitsprak over het gewelddadige optreden van de politie en verklaarde dat de grondrechten van de demonstranten waren geschonden; overwegende dat de Commissie de regering heeft gevraagd een nationale dialoog op te zetten;

G.

overwegende dat president Emmerson Mnangagwa bij het afleggen van zijn ambtseed in Harare op 26 augustus 2018 een betere, gedeelde toekomst voor alle Zimbabwanen beloofde, met een regering die zich niet aflatend zou inzetten voor constitutionalisme, de rechtsstaat, de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en een beleid dat zowel binnenlands als mondiaal kapitaal zou aantrekken;

H.

overwegende dat president Mnangagwa in september 2018 een onderzoekscommissie heeft ingesteld die in december 2018 concludeerde dat de demonstraties, die grote schade aan eigendommen en verwondingen hadden veroorzaakt, waren uitgelokt en georganiseerd door zowel veiligheidstroepen als leden van de MDC-alliantie, en dat de inzet van het leger gerechtvaardigd en in overeenstemming met de grondwet was; overwegende dat de oppositie het verslag heeft verworpen; overwegende dat de commissie heeft gevraagd om een onderzoek binnen de veiligheidstroepen en vervolging van degenen die misdrijven hebben begaan, en heeft aanbevolen de slachtoffers te vergoeden;

I.

overwegende dat de politieke spanningen sinds de verkiezingen dramatisch zijn toegenomen en dat er nog steeds meldingen zijn van geweld, waardoor de democratische weg die in het land is ingeslagen ernstig in gevaar komt;

J.

overwegende dat de ineenstorting van de economie, het gebrek aan toegang tot sociale diensten en de stijging van de prijzen van de meest elementaire goederen de bevolking tot woede hebben gedreven; overwegende dat er in Zimbabwe tussen 14 en 18 januari 2019, naar aanleiding van een stijging van de brandstofprijzen met 150 %, een golf van protesten en demonstraties was tijdens een zogenaamde nationale “shutdown” op initiatief van het Zimbabwe Congress of Trade Unions (ZCTU); overwegende dat de protesten ook een reactie waren op de toenemende armoede, de slechte toestand van de economie en de dalende levensstandaard;

K.

overwegende dat de regering deze protestbeweging op 14 januari 2019 bestempelde als een “opzettelijk plan om de grondwettelijke orde te ondermijnen” en verzekerde dat zij “op passende wijze zal reageren op degenen die samenzweren om de vrede te saboteren”;

L.

overwegende dat de oproerpolitie heeft gereageerd met buitensporig geweld en schendingen van de mensenrechten, waaronder het gebruik van scherpe munitie, willekeurige arrestaties, ontvoeringen, invallen in medische voorzieningen slachtoffers van de repressie werden behandeld, snelrecht en massaprocessen tegen de arrestanten, marteling van arrestanten, verkrachtingen en vernieling van particulier en openbaar eigendom;

M.

overwegende dat de door de regering benoemde mensenrechtencommissie een verslag heeft gepubliceerd waaruit blijkt dat militairen en de politie systematisch gebruik hebben gemaakt van foltering;

N.

overwegende dat meer dan 17 mensen zijn gedood en honderden gewond zijn geraakt; overwegende dat ongeveer duizend mensen zijn gearresteerd, waaronder kinderen tussen 9 en 16 jaar, en dat ongeveer twee derde van de gearresteerden geen borgtocht heeft gekregen; overwegende dat velen van hen nog steeds illegaal worden vastgehouden en naar verluidt tijdens hun hechtenis zijn geslagen en mishandeld;

O.

overwegende dat uit bewijsmateriaal blijkt dat het leger grotendeels verantwoordelijk is voor moorden, verkrachtingen en gewapende overvallen; overwegende dat honderden activisten en oppositieleden nog steeds ondergedoken zijn;

P.

overwegende dat mensenrechtenwaarnemers en lokale en internationale actoren, waaronder de EU, de reactie van de regering op de protesten hebben veroordeeld als “onevenredig” en “buitensporig”;

Q.

overwegende dat het uitschakelen van telecommunicatie een instrument is geworden dat door het regime wordt gebruikt om de coördinatie van demonstraties op sociale netwerken tegen te gaan; overwegende dat het mobiele en vaste telefoonverkeer alsook het internet en sociale media herhaaldelijk werden geblokkeerd om de toegang tot informatie en communicatie te verhinderen en de massale mensenrechtenschendingen te verhullen die de staat aan het voorbereiden was; overwegende dat het Hooggerechtshof van Zimbabwe heeft verklaard dat het gebruik van de wet op de interceptie van communicatie om online communicatie te onderbreken onwettig was;

R.

overwegende dat de autoriteiten massale huiszoekingen naar demonstranten organiseerden, waarbij zij vreedzame demonstranten, mensenrechtenactivisten, politieke activisten, prominente leiders van het maatschappelijk middenveld en hun familieleden uit hun huizen sleepten;

S.

overwegende dat buurlanden zoals Zuid-Afrika een hub zijn geworden voor Zimbabwanen die op de vlucht zijn voor politieke onderdrukking en economische tegenspoed;

T.

overwegende dat de politie voortdurend misbruik heeft gemaakt van bestaande wetten, zoals de wet inzake openbare orde en veiligheid (POSA), om de onderdrukking van oppositieleden en mensenrechtenactivisten te rechtvaardigen en legale en vreedzame demonstraties te verbieden;

U.

overwegende dat de staat van dienst van Zimbabwe op het gebied van mensenrechten en democratie een van de slechtste ter wereld is; overwegende dat het Zimbabwaanse volk en mensenrechtenactivisten nog steeds het slachtoffer zijn van aanvallen, haatdragende uitlatingen, lastercampagnes, intimidatie en pesterijen, en dat er regelmatig meldingen zijn van foltering;

V.

overwegende dat de president heeft opgeroepen tot een nationale dialoog, die op 6 februari van start is gegaan, en alle politieke partijen heeft uitgenodigd om deel te nemen, maar dat de Movement for Democratic Change (MDC), de belangrijkste oppositiepartij, heeft geweigerd deel te nemen;

W.

overwegende dat Zimbabwe de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend en dat artikel 96 van deze overeenkomst bepaalt dat de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden een essentieel onderdeel vormt van de samenwerking tussen de ACS en de EU;

1.

onderstreept zijn unanieme wens dat Zimbabwe een vreedzame, democratische en welvarende natie wordt, waarin alle burgers goed en gelijk worden behandeld volgens de wet en waarin de staatsorganen namens de burgers optreden, en niet tegen hen;

2.

veroordeelt ten stelligste het geweld dat tijdens de recente protesten in Zimbabwe heeft plaatsgevonden; is er vast van overtuigd dat vreedzaam protest een onderdeel is van een democratisch proces en dat onder alle omstandigheden moet worden voorkomen dat daarop met buitensporig geweld wordt gereageerd;

3.

dringt er bij president Mnangagwa op aan zijn inaugurele beloften gestand te doen, de situatie snel onder controle te krijgen en Zimbabwe weer op de weg van verzoening en eerbiediging van de democratie en de rechtsstaat te brengen;

4.

dringt er bij de Zimbabwaanse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan het misbruik door de veiligheidstroepen en onverwijld een onpartijdig onderzoek in te stellen naar alle beschuldigingen van buitensporig gebruik van geweld door de politie en overheidsfunctionarissen, teneinde individuele verantwoordelijkheden vast te stellen en ervoor te zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd; herinnert eraan dat de Zimbabwaanse grondwet voorziet in een onafhankelijk orgaan om klachten over wangedrag van de politie en het leger te onderzoeken, maar dat de regering dit orgaan nog niet heeft opgericht;

5.

dringt bij de Zimbabwaanse regering aan op de terugtrekking van alle militairen en jeugdmilities die overal in het land zijn ingezet en die de inwoners terroriseren — een duidelijke schending van de Zimbabwaanse grondwet;

6.

is van oordeel dat de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting essentiële onderdelen zijn van elke democratie; benadrukt dat het op niet-gewelddadige wijze uiten van een mening een grondwettelijk recht is van alle Zimbabwaanse burgers en herinnert de autoriteiten aan hun verplichting om het recht van alle burgers om te protesteren tegen hun verslechterende sociale en economische omstandigheden te beschermen; vraagt de regering een einde te maken aan het specifieke optreden tegen leiders en leden van de ZCTU;

7.

wijst op de belangrijke rol van de oppositie in een democratische samenleving;

8.

vraagt de Zimbabwaanse autoriteiten alle politieke gevangen onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten;

9.

vraagt de Zimbabwaanse regering onmiddellijk een einde te maken aan de intimidatie en criminalisering van actoren uit het maatschappelijk middenveld en de legitieme rol van mensenrechtenverdedigers te erkennen;

10.

verzoekt de Zimbabwaanse regering zich te conformeren aan de bepalingen van de VN-Verklaring inzake mensenrechtenverdedigers en de internationale mensenrechteninstrumenten die door Zimbabwe zijn geratificeerd;

11.

is ernstig bezorgd over de gemelde schendingen van het recht op een eerlijke rechtsbedeling door snelrecht en massaprocessen; benadrukt dat de rechterlijke macht de rechtsstaat moet handhaven en ervoor moet zorgen dat haar onafhankelijkheid en het recht op een eerlijk proces in alle omstandigheden worden geëerbiedigd; veroordeelt alle arrestaties die zonder aanklacht worden verricht;

12.

vraagt de Zimbabwaanse autoriteiten snel een grondig, onpartijdig en onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de beschuldigingen van mensenrechtenschendingen, waaronder verkrachtingen en seksueel geweld door veiligheidstroepen, en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen; eist dat de slachtoffers van dergelijk seksueel geweld universele toegang tot medische diensten krijgen zonder bang te moeten zijn voor vergelding;

13.

veroordeelt de blokkering van het internet, waardoor de autoriteiten de mensenrechtenschendingen door het leger en de binnenlandse veiligheidstroepen konden verhullen en onafhankelijke rapportage en documentatie van schendingen tijdens de strafcampagne en onmiddellijk na de verkiezingen konden verhinderen; benadrukt dat de toegang tot informatie een recht is dat de autoriteiten moeten eerbiedigen overeenkomstig hun grondwettelijke en internationale verplichtingen;

14.

veroordeelt het misbruik en de restrictieve aard van de POSA en dringt er bij de Zimbabwaanse autoriteiten op aan de wetgeving in overeenstemming te brengen met de internationale normen inzake de bescherming en bevordering van de mensenrechten;

15.

uit in het bijzonder zijn bezorgdheid over de economische en sociale situatie in Zimbabwe; herinnert eraan dat de belangrijkste problemen van het land armoede, werkloosheid en chronische ondervoeding en honger zijn; is van mening dat deze problemen alleen kunnen worden opgelost door een ambitieus beleid inzake werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid en landbouw te voeren;

16.

vraagt alle politieke actoren verantwoordelijkheid en beheersing aan de dag te leggen en met name niet aan te zetten tot geweld;

17.

herinnert de Zimbabwaanse regering eraan dat de steun van de Europese Unie en haar lidstaten in het kader van de Overeenkomst van Cotonou en voor handel, ontwikkeling en economische bijstand afhankelijk is van de eerbiediging van de rechtsstaat en de internationale verdragen en overeenkomsten waarbij zij partij is;

18.

herinnert eraan dat de steun op lange termijn afhangt van alomvattende hervormingen in plaats van louter beloften; vraagt de EU haar relaties met Zimbabwe op waarden te baseren en zich vastberaden op te stellen tegenover de Zimbabwaanse autoriteiten;

19.

dringt er bij de regering op aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie over het geweld na de verkiezingen onverwijld ten uitvoer te leggen, met name door politieke tolerantie en verantwoordelijk leiderschap te bevorderen en een nationale dialoog op te zetten die op geloofwaardige, inclusieve, transparante en verantwoordelijke wijze wordt gevoerd;

20.

neemt nota van de wil van de regering om de beloofde hervormingen door te voeren; benadrukt echter dat deze hervormingen zowel politiek als economisch moeten zijn; moedigt de regering, de oppositie, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en religieuze leiders aan om op voet van gelijkheid deel te nemen aan een nationale dialoog waarin de mensenrechten worden geëerbiedigd en beschermd;

21.

vraagt de regering de aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie volledig ten uitvoer te leggen, met name met betrekking tot de rechtsstaat en een inclusief politiek klimaat; onderstreept de tien prioritaire aanbevelingen die de verkiezingswaarnemingsmissie heeft geformuleerd in de brief van 10 oktober 2018 van de hoofdwaarnemer aan president Mnangagagwa, namelijk gelijke voorwaarden voor alle politieke partijen scheppen om voor een duidelijker en samenhangend wettelijk kader te zorgen; de kiescommissie versterken door haar werkelijk onafhankelijk en transparant te maken en zo het vertrouwen in het verkiezingsproces te herstellen; ervoor zorgen dat de grotere onafhankelijkheid van de kiescommissie haar vrijwaart van overheidsinmenging in de goedkeuring van haar regelgeving; en een meer inclusief verkiezingsproces tot stand brengen;

22.

vraagt de EU-delegatie en de ambassades van de EU-lidstaten in Zimbabwe de ontwikkelingen in het land nauwlettend te blijven volgen en alle passende instrumenten te gebruiken om mensenrechtenactivisten, maatschappelijke organisaties en vakbonden te steunen, de essentiële onderdelen van de Overeenkomst van Cotonou te bevorderen en pro-democratische bewegingen te steunen;

23.

vraagt de EU haar politieke dialoog met Zimbabwe over de mensenrechten op basis van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou te intensiveren;

24.

vraagt de Europese Raad zijn beperkende maatregelen tegen personen en entiteiten in Zimbabwe, met inbegrip van de maatregelen die momenteel zijn opgeschort, te herzien in het licht van de verantwoordingsplicht voor het recente staatsgeweld;

25.

dringt er bij de internationale gemeenschap, met name de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC) en de Afrikaanse Unie (AU), op aan Zimbabwe actiever bij te staan bij het vinden van een duurzame democratische oplossing voor de huidige crisis;

26.

dringt er bij de buurlanden op aan de bepalingen van het internationaal recht na te leven en mensen die het geweld in Zimbabwe ontvluchten te beschermen door ze asiel te geven, met name op korte termijn;

27.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EDEO, de regering en het parlement van Zimbabwe, de regeringen van de Zuid-Afrikaanse Ontwikkelingsgemeenschap en de Afrikaanse Unie, en de secretaris-generaal van het Gemenebest.

(1)  PB L 42 van 18.2.2017, blz. 11.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/133


P8_TA(2019)0117

Voorvechters van vrouwenrechten in Saudi-Arabië

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over verdedigers van vrouwenrechten in Saudi-Arabië (2019/2564(RSP))

(2020/C 449/17)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Saudi-Arabië, met name zijn resolutie van 11 maart 2014 over Saudi-Arabië, de betrekkingen tussen Saudi-Arabië en de Europese Unie en de rol van Saudi-Arabië in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (1), zijn resolutie van 12 februari 2015 over Raif Badawi in Saudi-Arabië (2), zijn resolutie van 8 oktober 2015 over Ali Mohammed al-Nimr (3), zijn resolutie van 31 mei 2018 over de situatie van voorvechters van vrouwenrechten in Saudi-Arabië (4), en zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de moord op journalist Jamal Khashoggi in het Saudische consulaat in Istanbul (5),

gezien de verklaringen van 29 mei 2018 van de woordvoerder voor de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over recente arrestaties in Saudi-Arabië, en van 31 juli 2018 over de willekeurige detentie van mensenrechtenverdedigers en -activisten in Saudi-Arabië, waaronder vrouwenrechtenactivisten,

gezien de verklaring van 12 oktober 2018 van meerdere speciaal rapporteurs van de VN waarin wordt aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van alle vrouwenrechtenverdedigers,

gezien het rapport van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) van december 2017,

gezien het lidmaatschap van Saudi-Arabië van de VN-Mensenrechtenraad en de VN-Commissie betreffende de status van vrouwen, alsook het lidmaatschap van het land van de Uitvoerende Raad van de VN-Commissie betreffende de status van vrouwen, dat in januari 2019 is begonnen,

gezien de toespraak van Europees commissaris Christos Stylianides, namens de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), tijdens het debat in het Europees Parlement op 4 juli 2017 over de verkiezing van Saudi-Arabië tot lid van de VN-Commissie betreffende de status van vrouwen,

gezien de openingstoespraak van de VV/HV op de vijfde ministerbijeenkomst van de EU en de Arabische Liga, waarin zij zei: “en ik zou willen zeggen dat samenwerking tussen Europa en de Arabische wereld nog nooit zo belangrijk en, naar mijn mening, zo noodzakelijk is geweest”,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien de slotopmerkingen van 9 maart 2018 van het Comité voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen over het gecombineerde derde en vierde periodieke rapport over Saudi-Arabië,

gezien het verslag van het panel voor de beoordeling van de detentie van vrouwelijke activisten in Saudi-Arabië (Detention Review Panel into Women Activist Detainees in Saudi Arabia),

gezien de door de Saudische Shura-raad op 28 mei 2018 goedgekeurde wet tegen intimidatie,

gezien de universele periodieke evaluatie van Saudi-Arabië van november 2018,

gezien de wereldindex voor persvrijheid 2018 van Verslaggevers zonder grenzen, waar Saudi-Arabië op plaats 169 van 180 landen staat,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR) van 1966,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van gedachte en van meningsuiting aan de Saudische blogger Raif Badawi in 2015,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de activisten die door de Saudische autoriteiten zijn gearresteerd wegens hun vrouwenrechtenactivisme nog steeds zonder aanklacht worden vastgehouden; overwegende dat het bij deze activisten gaat om Loujain al-Hathloul, Aziza al-Yousef, Eman al-Nafjan, Nouf Abdulaziz, Mayaa al-Zahrani, Samar Badawi, Nassima al-Sada, Shadan al-Anezi, Abir Namankani, Amal al-Harbi en Hatoon al-Fassi, allen vrouwenrechtenactivisten, alsmede om mannelijke aanhangers van de beweging, waaronder Mohammed al-Rabea; overwegende dat deze activisten bekend zijn vanwege hun campagne tegen het verbod voor vrouwen om een auto te besturen en voor de afschaffing van het systeem van mannelijke voogdij; overwegende dat zij gearresteerd zijn voorafgaand aan de verwachte opheffing van het verbod voor vrouwen om een auto te besturen op 24 juni 2018; overwegende dat sommigen van hen naar verluidt zullen worden berecht door het gespecialiseerde strafhof dat oorspronkelijk was ingesteld voor de berechting van personen die gevangen gezet zijn in verband met terroristische daden;

B.

overwegende dat mensenrechtenverdediger Israa al-Ghomgham, afkomstig uit de regio Qatif, nog steeds onderworpen is aan willekeurige detentie; overwegende dat de doodstraf die tegen haar was uitgesproken, onlangs is ingetrokken, maar dat er nog steeds een niet nader omschreven aanklacht tegen haar loopt; overwegende dat er bezorgdheid heerst omtrent het lichamelijke en geestelijke welzijn van Israa al-Ghomgham;

C.

overwegende dat Saudische ondervragers naar verluidt minstens drie van de vrouwelijke activisten die in mei 2018 werden vastgehouden, hebben gemarteld, mishandeld en seksueel misbruikt; overwegende dat voor familieleden van de vrouwelijke activisten, zoals de ouders van Loujain al-Hathloul, een reisverbod geldt;

D.

overwegende dat het Saudische ministerie van mediazaken de beschuldigingen van foltering van gevangenen in het koninkrijk als ongegrond heeft afgedaan;

E.

overwegende dat activiste Loujain al-Hathloul sinds maart 2018 wordt vastgehouden nadat zij een evaluatiebijeenkomst over Saudi-Arabië in het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen had bijgewoond; overwegende dat zij tussen mei en september 2018 in een isolatiecel werd geplaatst, en dat zij volgens haar ouders in die periode werd gefolterd;

F.

overwegende dat een delegatie van de Saudische mensenrechtencommissie een bezoek bracht aan Loujain al-Hathloul nadat de berichten over haar foltering publiek waren gemaakt; overwegende dat de delegatie niet kon garanderen dat zij beschermd zou worden; overwegende dat een openbaar aanklager haar vervolgens opzocht om haar verklaring op te nemen;

G.

overwegende dat Loujain al-Hathloul is voorgedragen voor de Nobelprijs voor de vrede 2019;

H.

overwegende dat Saudi-Arabië tot de landen behoort waar voor vrouwen de zwaarste beperkingen gelden, ondanks recente regeringshervormingen gericht op het vergroten van de rechten van vrouwen op het gebied van werk; overwegende dat het Saudische politieke en sociale systeem onveranderd discriminerend is, vrouwen in de praktijk tot tweederangsburgers maakt, geen vrijheid van godsdienst en geloofsovertuiging kent, de talrijke buitenlandse werknemers in het land sterk discrimineert, en elke tegengeluid hard aanpakt;

I.

overwegende dat Saudi-Arabië een waaier aan discriminerende wetten kent, met name de wettelijke bepalingen in verband met de persoonlijke status, de situatie van vrouwelijke arbeidsmigranten, het wetboek op de burgerlijke staat, de arbeidswetgeving, de nationaliteitswet en het systeem van mannelijke voogdij, dat de uitoefening door vrouwen van de meeste van hun rechten uit hoofde van het CEDAW afhankelijk stelt van de toestemming door een mannelijke voogd;

J.

overwegende dat Saudische vrouwen onder het systeem van mannelijke voogdij niet de geringste controle over hun leven hebben; overwegende dat er nog altijd discriminerende wetten inzake huwelijk en echtscheiding gelden en dat vrouwen bij de wet verplicht zijn om een mannelijke voogd om toestemming te vragen om hoger onderwijs te volgen of werk te zoeken, en om te reizen of te trouwen; overwegende dat Saudische vrouwen met een buitenlandse echtgenoot, anders dan hun mannelijke tegenhangers, hun nationaliteit niet aan hun kinderen of echtgenoten kunnen doorgeven;

K.

overwegende dat het voorbehoud van Saudi-Arabië op het CEDAW volgens het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen onverenigbaar is met het doel en de strekking van het verdrag, en ontoelaatbaar op basis van artikel 28 van dat verdrag;

L.

overwegende dat sinds kroonprins Mohammed bin Salman Al Saud in juni 2017 aan de macht kwam, veel voor hun mening uitkomende mensenrechtenverdedigers, activisten en critici willekeurig zijn vastgehouden of ten onrechte veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, eenvoudigweg omdat zij gebruik maakten van hun recht op vrijheid van meningsuiting;

M.

overwegende dat de hervormingsagenda Vision 2030, gericht op een economische en sociale transformatie van het land onder meer op basis van empowerment van vrouwen, een daadwerkelijke kans voor Saudische vrouwen had moeten zijn voor hun wettelijke emancipatie, hetgeen absoluut noodzakelijk is om hen in staat te stellen hun rechten uit hoofde van het CEDAW ten volle uit te oefenen; overwegende dat de recente golf van arrestaties en vermoedelijke foltering van vrouwenrechtenactivisten haaks op dit doel lijkt te staan en de hervormingsagenda in gevaar zou kunnen brengen; overwegende dat het Vision 2030-decreet een echt wettelijk kader ontbeert;

N.

overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de pers- en de mediavrijheid, zowel online als offline, cruciale voorwaarden en katalysatoren voor democratisering en hervorming zijn, evenals essentiële aspecten van de controle op de macht;

O.

overwegende dat Saudi-Arabië een van de hoogste executiecijfers ter wereld heeft; overwegende dat het aantal executies per jaar tussen 2014 en 2017 gemiddeld minstens 126 bedroeg; overwegende dat de autoriteiten de doodstraf opleggen voor niet-gewelddadige misdrijven, zoals drugssmokkel, hoogverraad en overspel; overwegende dat misdrijven als afvalligheid, die volgens de internationale mensenrechtenwetgeving niet als misdrijf zouden mogen worden beschouwd, eveneens hebben geleid tot het opleggen van de doodstraf;

P.

overwegende dat Saudi-Arabië een score van 0,853 op de menselijke ontwikkelingsindex 2018 van de VN heeft, waarmee het land op plaats 39 van in totaal 188 landen en gebiedsdelen staat; overwegende dat Saudi-Arabië een score van 0,234 op de genderongelijkheidsindex 2017 van de VN heeft, waarmee het op plaats 39 van in totaal 189 landen staat; overwegende dat het land een score van 0,877 op de genderontwikkelingsindex van de VN heeft (en daarmee op plaats 39 in de wereld staat);

1.

veroordeelt ten strengste de detentie van de vrouwelijke mensenrechtenactivisten die zich hebben ingezet voor de opheffing van het verbod op het besturen van een auto, en van alle vreedzame mensenrechtenverdedigers, journalisten, advocaten en activisten, en toont zich geschokt over de geloofwaardige berichten over systematische foltering van een aantal van hen, waaronder Loujain al-Hathloul;

2.

roept de Saudische autoriteiten op deze vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en alle mensenrechtenverdedigers, advocaten, journalisten en andere gewetensgevangenen die uitsluitend worden vastgehouden en veroordeeld omdat zij gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en zich op vreedzame wijze inzetten voor de mensenrechten, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en onafhankelijke internationale waarnemers toe te staan om gedetineerde vrouwelijke mensenrechtenverdedigers te bezoeken;

3.

dringt er bij de Saudische autoriteiten op aan de toegang van onafhankelijke medici tot de gedetineerden te faciliteren; beklemtoont dat alle gevangenen, waaronder mensenrechtenactivisten, behandeld moeten worden in overeenstemming met de voorwaarden als bedoeld in de “Body of Principles for the Protection of All Persons under Any Form of Detention or Imprisonment”, neergelegd in Resolutie 43/173 van de VN-Veiligheidsraad van 9 december 1988;

4.

dringt erop aan dat onder deze onafhankelijke waarnemers ook waarnemers uit de EU-delegatie voor Saudi-Arabië of uit de EU-instellingen zouden moeten zijn, evenals VN-mandaathouders voor de mensenrechten, zoals de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, of internationale ngo's;

5.

dringt erop aan dat de Saudische autoriteiten een einde maken aan alle vormen van intimidatie, ook op gerechtelijk niveau, van Loujain al-Hathloul, Aziza al-Yousef, Eman al-Nafjan, Nouf Abdulaziz, Mayaa al-Zahrani, Samar Badawi, Nassima al-Sada, Shadan al-Anezi, Abir Namankani, Amal al-Harbi, Hatoon al-Fassi, Israa Al-Ghomgham, Mohammed al-Rabea en alle overige mensenrechtenverdedigers in het land, zodat zij hun werk kunnen uitvoeren zonder dat zij onnodig worden gehinderd of bang moeten zijn voor represailles jegens henzelf of hun familie;

6.

veroordeelt de voortdurende repressie tegen en foltering van mensenrechtenvoorvechters, waaronder vrouwenrechtenverdedigers, in Saudi-Arabië, die de geloofwaardigheid van het hervormingsproces in het land ondermijnen; veroordeelt de voortdurende en stelselmatige discriminatie van vrouwen en meisjes in Saudi-Arabië;

7.

dringt er bij Saudi-Arabië op aan de veiligheid van alle gedetineerde activisten publiekelijk te garanderen, de gedetineerde vrouwen toegang tot advocaten en familieleden te verlenen, bewijs te verstrekken van hun welzijn, en degenen die gevangen worden gehouden alleen omdat zij op vreedzame wijze pleiten voor hervormingen, vrij te laten;

8.

prijst en steunt de Saudische vrouwenrechtenverdedigers die streven naar gelijke en eerlijke behandeling in hun samenleving, alsmede diegenen die de mensenrechten verdedigen ondanks de moeilijkheden die hen dat oplevert;

9.

maakt zich ernstige zorgen over het op gender gebaseerde geweld in Saudi-Arabië, waarover bijna niet wordt bericht en nauwelijks documentatie bestaat, en dat wordt gerechtvaardigd onder verwijzing naar achterhaalde redenen zoals de noodzaak om vrouwen te disciplineren onder de voogdij van een man; dringt er bij de Saudische autoriteiten op aan alomvattende wetgeving vast te stellen voor het specifiek definiëren en strafbaar stellen van alle vormen van op gender gebaseerd geweld tegen vrouwen, met name genitale verminking van vrouwen, verkrachting, waaronder binnen het huwelijk, seksueel geweld en seksuele intimidatie, en alle obstakels voor de toegang van vrouwen tot de rechter weg te nemen; spreekt zijn grote verontrusting uit over de berichten dat de praktijk van kinderhuwelijken veelvuldig voorkomt;

10.

betreurt het bestaan van het systeem van mannelijke voogdij, waarbij op een aantal gebieden nog altijd de toestemming van een mannelijke voogd vereist is, waaronder voor buitenlandse reizen, toegang tot gezondheidszorgdiensten, het kiezen van een woonplaats, trouwen, het indienen van een klacht bij justitie, en het verlaten van staatsopvanghuizen voor mishandelde vrouwen en detentiecentra; beklemtoont dat dit systeem een afspiegeling vormt van het diepgewortelde patriarchale systeem dat het land in zijn greep heeft; dringt er bij de Saudische regering op aan het systeem van mannelijke voogdij onverwijld af te schaffen en andere wetten die vrouwen en meisjes discrimineren, in te trekken;

11.

neemt kennis van de recente goedkeuring van een wet die toestaat om Saudische vrouwen per sms te laten weten dat hun man van hen gaat scheiden, om hen ertegen te beschermen dat hun huwelijk eindigt zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn; benadrukt dat deze wet niets doet tegen het feit dat Saudische vrouwen alleen in een zeer beperkt aantal gevallen kunnen scheiden, bijvoorbeeld met instemming van hun echtgenoot of indien hun echtgenoot hen kwaad heeft gedaan;

12.

spreekt zijn verontrusting uit over de webdiensten van de overheid waarmee mannelijke voogden vrouwen kunnen opsporen, kunnen zien wanneer en hoe zij de grenzen van Saudi-Arabië passeren, en real-time sms-updates tijdens hun reis kunnen verkrijgen;

13.

verwelkomt de opheffing, in het kader van de Vision 2030-agenda, van het verbod voor vrouwen om een auto te besturen in het koninkrijk;

14.

verzoekt de Saudische autoriteiten de wet op verenigingen en stichtingen van december 2015 te herzien om vrouwelijke activisten in staat te stellen zich aaneen te sluiten en vrij en onafhankelijk te werken, zonder ongerechtvaardigde bemoeienis door de autoriteiten; dringt voorts aan op herziening van de wet tegen terrorisme, de wet tegen cybercriminaliteit en de wet op de pers en publicaties, die herhaaldelijk gebruikt worden om mensenrechtenverdedigers te vervolgen, evenals van alle discriminerende bepalingen in het rechtsstelsel, waaronder op gebieden als het erfrecht;

15.

verzoekt de Saudische autoriteiten de ICCPR te ratificeren, de bij het CEDAW aangetekende bezwaren te laten vallen en het optionele protocol bij het CEDAW te ratificeren, zodat Saudische vrouwen de in het verdrag neergelegde rechten ten volle kunnen gebruiken, en een einde te maken aan kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken en de verplichte kledingvoorschriften voor vrouwen; verzoekt Saudi-Arabië met klem een vaste uitnodiging te verstrekken aan alle speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad om het land te bezoeken;

16.

benadrukt dat de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vereniging en vergadering beschermd wordt door de internationale mensenrechtenwetgeving; dringt er bij de Saudische autoriteiten op aan een onafhankelijke pers en onafhankelijke media toe te staan en de vrijheid van meningsuiting online en offline, evenals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vreedzame vergadering voor alle inwoners van Saudi-Arabië te waarborgen; verzoekt de Saudische autoriteiten met klem de beperkingen voor mensenrechtenactivisten om zich in de sociale media en de internationale pers uit te spreken, op te heffen;

17.

verzoekt de Saudische autoriteiten onmiddellijk een moratorium in te stellen op het gebruik van de doodstraf, en dit te beschouwen als een stap in de richting van volledige afschaffing ervan; dringt erop aan alle terdoodveroordelingen te herzien, om te waarborgen dat de internationale normen bij de daaraan voorafgaande processen in acht zijn genomen;

18.

beveelt aan nog voor het einde van het huidige mandaat een ad-hocdelegatie van de Subcommissie mensenrechten (DROI) en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM) naar Saudi-Arabië te sturen om een bezoek te brengen aan de gedetineerde vrouwen en de nodige bijeenkomsten met de Saudische autoriteiten te houden;

19.

neemt kennis van het engagement tussen de EU en Saudi-Arabië en moedigt een verdere dialoog aan;

20.

betreurt de inefficiënte verklaringen die door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten zijn afgegeven over de gevallen van de vrouwenrechtenverdedigers die sinds mei 2018 gevangen worden gehouden;

21.

roept de VV/HV, de EDEO en de lidstaten op het geval van Loujain al-Hathloul, Eman al-Nafjan, Aziza al-Yousef, Samar Badawi, Nassima al-Sada en alle overige vrouwenrechtenverdedigers aan de orde te stellen in hun dialoog met de Saudische autoriteiten, en aan te dringen op hun vrijlating; dringt erop aan dat er, in afwachting van hun vrijlating, door EU-diplomaten bij de Saudische autoriteiten wordt aangedrongen op waarborging van hun veiligheid en op grondig onderzoek naar de berichten over foltering;

22.

spoort de Commissie en het Parlement aan onderzoek te verrichten naar het ontbreken van vermeldingen van Saudi-Arabië in het EU-transparantieregister;

23.

roept de VV/HV, de EDEO en de lidstaten op het geval van Israa al-Ghomgham, haar echtgenoot Mousa al-Hashim, en hun vier medebeschuldigden Ahmed al-Matrood, Ali Ouwaisher, Khalid al-Ghanim en Mujtaba al-Muzain aan de orde te stellen in hun dialoog met de Saudische autoriteiten, en aan te dringen op hun vrijlating; dringt er verder op aan het geval van Sheikh Salman al-Awda aan de orde te stellen en aan te dringen op zijn vrijlating;

24.

roept de VV/HV, de EDEO en de lidstaten op een eensluidend standpunt in te nemen om ervoor te zorgen dat de Europese diplomatieke diensten in Saudi-Arabië systematisch gebruik maken van de mechanismen als bedoeld in de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, waaronder publieke verklaringen, diplomatieke stappen, monitoring van rechtszaken en bezoeken aan gevangenissen, waar het gaat om de Saudische vrouwenrechtenverdedigers die sinds mei 2018 worden vastgehouden;

25.

dringt aan op indiening van een resolutie van het Europees Parlement over de situatie van mensenrechtenactivisten in Saudi-Arabië tijdens de volgende sessie van de VN-Mensenrechtenraad; verzoekt de EU tijdens de volgende bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad en de Commissie betreffende de status van vrouwen de kwestie van het lidmaatschap van landen met een twijfelachtige reputatie op het gebied van de mensenrechten, waaronder wat betreft de eerbiediging van vrouwenrechten en gendergelijkheid, aan de orde te stellen; verzoekt de EU in de VN-Mensenrechtenraad voor te stellen een speciaal rapporteur voor de mensenrechten in Saudi-Arabië te benoemen;

26.

roept de Saudische autoriteiten eens te meer op een einde te maken aan verdere geseling van Raif Badawi en hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten; dringt erop aan dat alle hoge vertegenwoordigers van de EU, met name de VV/HV en alle commissarissen het geval van Raif Badawi systematisch aan de orde stellen in hun contacten met hun Saudische tegenhangers, en vragen hem te mogen ontmoeten tijdens hun bezoeken aan het land; zegt toe zijn inspanningen ten behoeve van zijn vrijlating te zullen opvoeren; verzoekt zijn Voorzitter naar Riyad te reizen om de kwestie van de winnaars van de Sacharovprijs rechtstreeks met de autoriteiten te bespreken;

27.

verzoekt de VV/HV, de EDEO en de lidstaten te zorgen voor volledige uitvoering van de EU-richtsnoeren met betrekking tot mensenrechtenverdedigers, en de bescherming en ondersteuning van deze groep, en met name van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, uit te breiden; vraagt de VV/HV verslag uit te brengen over de huidige stand van de samenwerking op militair en veiligheidsgebied tussen de lidstaten en de Saudische regering;

28.

roept de Raad er andermaal toe op een gemeenschappelijk standpunt in te nemen met het oog op de instelling van een EU-embargo op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië, en zich te houden aan Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (6); dringt aan op een embargo op de uitvoer van surveillancesystemen en andere goederen voor tweeledig gebruik die in Saudi-Arabië kunnen worden gebruikt voor de onderdrukking van de burgers van het land, waaronder vrouwelijke mensenrechtenverdedigers; is ernstig verontrust over het gebruik van deze wapens en van technologie voor cybersurveillance door de Saudische autoriteiten; herinnert de lidstaten eraan dat hun aanhoudende wapenhandel met Saudi-Arabië in strijd is met het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake de uitvoer van wapens; dringt er bij de EDEO op aan voorstellen te doen over het gebruik van beperkte maatregelen tegen Saudi-Arabië in antwoord op schendingen van de mensenrechten, inclusief bevriezing van tegoeden en visumverboden, en bij de Raad om zulks goed te keuren;

29.

verzoekt de VV/HV, de EDEO en de lidstaten door te gaan met het voeren van een dialoog met Saudi-Arabië over mensenrechten, fundamentele vrijheden en de verontrustende rol van het land in de regio; spreekt zijn bereidheid uit tot het voeren van een constructieve en open dialoog met de Saudische autoriteiten, inclusief parlementsleden, over de implementatie van hun internationale mensenrechtenverplichtingen; dringt aan op een uitwisseling van expertise over juridische en wettelijke kwesties, gericht op het versterken van de bescherming van de rechten van het individu in Saudi-Arabië;

30.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de VN, de hoge commissaris van de VN voor mensenrechten, de Commissie betreffende de status van vrouwen, de VN-Mensenrechtenraad, Zijne Koninklijke Hoogheid koning Salman bin Abdulaziz Al Saud en kroonprins Mohammad bin Salman Al Saud, de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië, en de secretaris-generaal van het Centrum voor nationale dialoog van het Koninkrijk Saudi-Arabië.

(1)  PB C 378 van 9.11.2017, blz. 64.

(2)  PB C 310 van 25.8.2016, blz. 29.

(3)  PB C 349 van 17.10.2017, blz. 34.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0232.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0434.

(6)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/139


P8_TA(2019)0127

Het recht op vreedzaam protest en het evenredig gebruik van geweld

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het recht op vreedzaam protest en het evenredig gebruik van geweld (2019/2569(RSP))

(2020/C 449/18)

Het Europees Parlement,

gezien de EU-Verdragen, en in het bijzonder de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017 (1),

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de EU berust op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat deze waarden door alle lidstaten gedragen worden in een samenleving waarin pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, gerechtigheid, solidariteit en gelijkheid van mannen en vrouwen prevaleren;

B.

overwegende dat de rechtsstaat de ruggengraat van de democratie vormt en een van de grondbeginselen van de EU is, en functioneert op grond van de veronderstelling van wederzijds vertrouwen dat de lidstaten de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten eerbiedigen, als vervat in het Handvest van de grondrechten en het EVRM;

C.

overwegende dat de EU zich ertoe verbindt de vrijheid van meningsuiting en informatie alsook de vrijheid van vergadering en vereniging te eerbiedigen;

D.

overwegende dat artikel 11 van het EVRM en artikel 12 van het Handvest bepalen dat eenieder recht heeft op vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging met anderen, met inbegrip van het recht om ter bescherming van zijn belangen vakverenigingen op te richten of zich daarbij aan te sluiten;

E.

overwegende dat artikel 11 van het EVRM ook bepaalt dat “de uitoefening van deze rechten […] aan geen andere beperkingen [mag] worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen”;

F.

overwegende dat artikel 11 van het EVRM ook bepaalt dat de vrijheid van vergadering “niet [verbiedt] dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat”;

G.

overwegende dat artikel 12 van het Handvest ook bepaalt dat “politieke partijen op het niveau van de Unie [bijdragen] tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie”;

H.

overwegende dat de vrijheid van vereniging moet worden beschermd; overwegende dat een levendig maatschappelijk middenveld en pluralistische media een vitale rol spelen bij de bevordering van een open en pluralistische samenleving, inspraak in het democratische proces en versterking van de verantwoordingsplicht van regeringen;

I.

overwegende dat de vrijheid van vergadering gepaard gaat met de vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het EVRM, waarin staat dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen;

J.

overwegende dat de uitoefening van deze vrijheid en plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt en daarom kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen, zoals bepaald in artikel 10 van het EVRM;

K.

overwegende dat in artikel 52 van het Handvest wordt bepaald dat “beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden […] bij wet [moeten] worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden [moeten] eerbiedigen”;

L.

overwegende dat dat de EU overeenkomstig artikel 4, lid 2, VWEU “de essentiële staatsfuncties [van de lidstaten eerbiedigt], met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid”; overwegende dat "met name de nationale veiligheid […] de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat [blijft];

M.

overwegende dat volgens de jurisprudentie van het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie elke inperking van grondrechten en burgerlijke vrijheden de beginselen van rechtmatigheid, noodzaak en evenredigheid moet eerbiedigen;

N.

overwegende dat rechtshandhavingsautoriteiten in verscheidene lidstaten kritiek hebben gekregen wegens ondermijning van het recht op protest en het gebruik van buitensporig geweld;

1.

vraagt de lidstaten het recht op vrijheid van vreedzame vergadering, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen;

2.

benadrukt dat het openbare debat van vitaal belang is voor het functioneren van democratische samenlevingen;

3.

veroordeelt dat er de afgelopen jaren in diverse lidstaten restrictieve wetten over de vrijheid van vergadering zijn aangenomen;

4.

veroordeelt het gebruik van gewelddadige en onevenredige interventies van de autoriteiten tijdens protesten en vreedzame betogingen; spoort de bevoegde autoriteiten aan te zorgen voor een transparant, onpartijdig, onafhankelijk en doeltreffend onderzoek wanneer het gebruik van buitensporig geweld wordt verondersteld of is gemeld; herinnert eraan dat rechtshandhavingsinstanties altijd verantwoording moeten afleggen over de uitvoering van hun taken en hun naleving van de toepasselijke wettelijke en operationele kaders;

5.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat het gebruik van geweld door de rechtshandhavingsautoriteiten altijd rechtmatig, evenredig en noodzakelijk en een uiterste middel is, en het menselijk leven en de lichamelijke integriteit beschermt; merkt op dat het willekeurige gebruik van geweld tegen menigten indruist tegen het evenredigheidsbeginsel;;

6.

wijst op de belangrijke rol van journalisten en persfotografen bij het melden van gevallen van onevenredig geweld en veroordeelt alle gevallen waarin zij het doelwit waren;

7.

is van mening dat geweld tegen vreedzame betogers nooit een oplossing kan zijn in een debat of in de politiek;

8.

ziet in dat de politie, onder wie er ook veel slachtoffers zijn gevallen, onder moeilijke omstandigheden werkt, met name vanwege de vijandige houding van sommige betogers, maar ook vanwege een buitensporige werkdruk; veroordeelt elke vorm van geweld tegen personen of eigendommen door gewelddadige, militante betogers, die alleen komen met het doel geweld te plegen en die de legitimiteit van vreedzame betogingen schaden;

9.

moedigt de rechtshandhavingsambtenaren van de lidstaten aan actief deel te nemen aan de opleiding van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) over “openbare orde — politieoptreden bij grote evenementen”; moedigt de lidstaten aan om best practices op dit gebied uit te wisselen;

10.

benadrukt hoe belangrijk het is de veiligheid van rechtshandhavers, politieagenten en soldaten die betrokken zijn bij de handhaving van de veiligheid tijdens openbare protestbetogingen te garanderen;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Verenigde Naties.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0032.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/142


P8_TA(2019)0128

De rechten van interseksuele personen

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de rechten van interseksuele personen (2018/2878(RSP))

(2020/C 449/19)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 21 daarvan,

gezien het Europees Sociaal Handvest, en met name artikel 11 daarvan,

gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (1),

gezien het verslag van de Europese Commissie uit 2011 over trans- en interseksuele personen,

gezien de eindverslagen over “Health4LGBTI”, een door de Commissie gefinancierd proefproject over de ongelijkheid die LGBTI-personen op het gebied van gezondheid ervaren,

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (2),

gezien zijn resolutie van 13 december 2016 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2015 (3),

gezien de nota van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) uit mei 2015 over de situatie van de grondrechten voor interseksuele personen (4),

gezien de onlinepublicatie van het FRA uit november 2017 over het in kaart brengen van de vereiste minimumleeftijd inzake de rechten van het kind in de EU (5),

gezien het verslag over de grondrechten voor 2018 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

gezien het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing,

gezien Resolutie 2191 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa inzake de bevordering van de mensenrechten en de uitbanning van discriminatie van interseksuele personen, aangenomen in 2017,

gezien het verslag uit 2015 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa over mensenrechten en interseksuele personen,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien het verslag uit 2013 van de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

gezien de beginselen van Yogyakarta (beginselen en staatsverplichtingen betreffende de toepassing van het internationaal recht inzake de mensenrechten met betrekking tot seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken), aangenomen in november 2006, en de tien bijkomende beginselen (“plus 10”), aangenomen op 10 november 2017,

gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de rechten van interseksuele personen (O-000132/2018 — B8-0007/2019 en O-000133/2018 — B8-0008/2019),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat interseksuele personen geboren zijn met fysieke geslachtskenmerken die niet overeenstemmen met de medische of sociale normen voor vrouwelijke of mannelijke lichamen, en dat het kan gaan om primaire kenmerken (zoals de uitwendige en inwendige geslachtsorganen en de chromosoom- en hormoonstructuur) of secundaire kenmerken (zoals spiermassa, haargroei en lengte);

B.

overwegende dat interseksuele personen worden blootgesteld aan talloze vormen van geweld en discriminatie in de Europese Unie en het grote publiek en beleidsmakers meestal geen weet hebben van deze schendingen van de mensenrechten;

C.

overwegende dat interseksuele kinderen vaak worden onderworpen aan operaties en medische behandelingen, hoewel deze behandelingen in de meeste gevallen medisch gezien niet nodig zijn; overwegende dat het voorkomt dat cosmetische ingrepen en dringende operaties in een en hetzelfde pakket worden voorgesteld, waardoor ouders en interseksuele personen geen volledige informatie over de impact van elke afzonderlijke ingreep krijgen;

D.

overwegende dat interseksuele kinderen operaties en medische behandelingen ondergaan zonder dat zij hiertoe vooraf hun persoonlijke, volledige en geïnformeerde toestemming hebben gegeven; overwegende dat genitale verminking bij interseksuele personen levenslange gevolgen kan hebben, zoals psychologische trauma's en lichamelijke beperkingen;

E.

overwegende dat interseksuele individuen en interseksuele kinderen die ook tot andere gemarginaliseerde of minderheidsgroepen behoren, nog meer gemarginaliseerd en sociaal uitgesloten worden en het risico lopen op geweld of discriminatie vanwege hun interseksuele identiteit;

F.

overwegende dat interseksuele kinderen en interseksuele personen met een beperking in de meeste lidstaten geopereerd kunnen worden met de toestemming van hun wettelijke voogd, ongeacht de capaciteit van de interseksuele persoon om hier zelf over te beslissen;

G.

overwegende dat ouders en/of wettelijke voogden in veel gevallen erg onder druk gezet worden om een beslissing te nemen, zonder dat ze volledig op de hoogte zijn van de levenslange gevolgen ervan voor het kind;

H.

overwegende dat veel interseksuele personen geen volledige toegang hebben tot hun medische dossiers en daardoor niet weten dat ze interseksueel zijn of geen kennis hebben van de medische behandelingen die ze ondergaan hebben;

I.

overwegende dat interseksualiteit in al haar vormen nog altijd als ziekte geclassificeerd is, zoals in de internationale classificatie van ziekten (ICD) van de Wereldgezondheidsorganisatie, hoewel er geen bewijs bestaat dat behandelingen op lange termijn succesvol zijn;

J.

overwegende dat sommige interseksuele personen zich niet kunnen vereenzelvigen met het geslacht dat hun bij hun geboorte medisch toegewezen werd; overwegende dat wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking slechts in zes lidstaten mogelijk is; overwegende dat veel lidstaten voorafgaand aan de wettelijke erkenning van de genderidentiteit nog altijd sterilisatie vereisen;

K.

overwegende dat de wetgeving inzake non-discriminatie in de EU en in de meeste lidstaten geen betrekking heeft op discriminatie op grond van geslachtskenmerken, zij het als een afzonderlijke categorie van discriminatie of als een vorm van discriminatie op basis van geslacht;

L.

overwegende dat veel interseksuele kinderen die behandelingen voor geslachtsnormalisering ondergaan, het slachtoffer worden van schendingen van de mensenrechten en genitale verminking;

1.

merkt op dat de schendingen van de mensenrechten van interseksuele personen dringend moeten worden aangepakt en verzoekt de Commissie en de lidstaten om wetgeving voor te stellen om deze problemen aan te pakken;

Medicalisering en pathologisering

2.

veroordeelt ten stelligste behandelingen en operaties voor geslachtsnormalisering; is verheugd over wetten die dergelijke operaties verbieden, zoals in Malta en Portugal, en spoort andere lidstaten ertoe aan om zo snel mogelijk soortgelijke wetgeving in te voeren;

3.

benadrukt dat interseksuele kinderen en interseksuele personen met een beperking, alsook hun ouders en voogden, passende begeleiding en steun moeten krijgen, en dat zij uitvoerig geïnformeerd moeten worden over de gevolgen van behandelingen voor geslachtsnormalisering;

4.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om organisaties te steunen die de stigmatisering van interseksuele personen willen doorbreken;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om de financiering voor maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met interseksualiteit te verhogen;

6.

verzoekt de lidstaten om interseksuele personen gemakkelijker toegang te verlenen tot hun medische dossier en om ervoor te zorgen dat kinderen niet blootgesteld worden aan onnodige medische behandelingen of operaties, zodat hun lichamelijke integriteit, autonomie en zelfbeschikking gevrijwaard blijven;

7.

is van mening dat het bestempelen van interseksualiteit en haar varianten als een ziekte een rem vormt voor de uitoefening door interseksuele personen van hun recht op de hoogst bereikbare gezondheidstoestand, dat verankerd is in het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind; verzoekt de lidstaten om ervoor te zorgen dat interseksualiteit niet meer als een ziekte wordt beschouwd;

8.

is verheugd over het feit dat transidentiteiten in de elfde revisie van de ICD (ICD-11) tenminste tot op zekere hoogte uit de pathologische sfeer zijn gehaald; merkt echter op dat niet-gendernormatief gedrag tijdens de kindertijd als een pathologie wordt ondergebracht in de categorie “genderincongruentie” tijdens de kindertijd; verzoekt de lidstaten daarom om ervoor te zorgen dat deze categorie verwijderd wordt uit de ICD-11 en om toekomstige revisies van de ICD af te stemmen op hun nationale gezondheidsstelsels;

Identiteitsdocumenten

9.

benadrukt het belang van flexibele procedures bij geboorteregistratie; is verheugd over de wetten die sommige lidstaten hebben aangenomen en die wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking toestaan; spoort andere lidstaten ertoe aan om soortgelijke wetgeving aan te nemen, waaronder flexibele procedures om gendermarkers, zolang die nog geregistreerd worden, en namen op geboortecertificaten en identiteitsdocumenten te veranderen (met inbegrip van de mogelijkheid tot genderneutrale namen);

Discriminatie

10.

betreurt dat het niet erkennen van geslachtskenmerken een reden vormt voor discriminatie in de EU en benadrukt daarom dat dit criterium belangrijk is om interseksuele personen toegang tot de rechter te bieden;

11.

verzoekt de Commissie om de uitwisseling van goede praktijken over dit onderwerp te stimuleren; verzoekt de lidstaten de wetgeving aan te nemen die nodig is om te waarborgen dat de fundamentele rechten van interseksuele personen, waaronder ook kinderen, voldoende worden beschermd, geëerbiedigd en bevorderd, en te waarborgen dat zij volledig worden beschermd tegen discriminatie;

Publieksvoorlichting

12.

verzoekt alle relevante belanghebbenden om onderzoek naar interseksuele mensen uit te voeren vanuit het perspectief van de sociologie en mensenrechten, en niet vanuit een medisch perspectief;

13.

verzoekt de Commissie te garanderen dat de EU geen financiering verleent aan onderzoek of medische projecten die verder bijdragen aan de schending van de mensenrechten van interseksuele personen in het kader van de Europese referentienetwerken (ERN's); verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek naar de mensenrechtensituatie van interseksuele personen te steunen en te financieren;

14.

verzoekt de Commissie om de rechten van interseksuele personen op een holistische en een op rechten gebaseerde manier te benaderen en om het werk van haar directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, haar directoraat-generaal Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur en haar directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid beter te coördineren teneinde een consistent beleid te garanderen alsook programma's ter ondersteuning van interseksuele personen, waaronder training van overheidsfunctionarissen en medische beroepsbeoefenaars;

15.

verzoekt de Commissie om de interseksuele dimensie in haar meerjarige lijst met maatregelen voor LGBTI's voor de huidige periode te versterken, en om nu te beginnen met de voorbereiding van een vernieuwde strategie voor de volgende meerjarige periode (2019-2024);

16.

verzoekt de Commissie om bij te dragen tot de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten voor de bescherming van de mensenrechten en de lichamelijke integriteit van interseksuele personen;

o

o o

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

(2)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 21.

(3)  PB C 238 van 6.7.2018, blz. 2.

(4)  https://fra.europa.eu/en/publication/2015/fundamental-rights-situation-intersex-people

(5)  http://fra.europa.eu/en/publication/2017/mapping–minimum–age–requirements–concerning–rights–child–eu


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/146


P8_TA(2019)0129

De toekomst van de LGBTI-lijst van acties (2019-2024)

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de toekomst van de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen (2019-2024) (2019/2573(RSP))

(2020/C 449/20)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 21,

gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

gezien Aanbeveling CM/Rec(2010)5 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie wegens seksuele geaardheid of genderidentiteit, die is aangenomen op 31 maart 2010,

gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en het standpunt van het Europees Parlement van 2 april 2009 ten aanzien van dat voorstel,

gezien de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI-personen), die de Raad van de Europese Unie heeft aangenomen in zijn vergadering van 24 juni 2013,

gezien de conclusies van de Raad over LGBTI-gelijkheid van 16 juni 2016,

gezien de resultaten van het onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten naar ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderpersonen in de Europese Unie, gepubliceerd op 17 mei 2013,

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit (1),

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017 (2),

gezien resolutie 2191 (2017) van 12 oktober 2017 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa inzake de bevordering van de mensenrechten en de uitbanning van discriminatie van interseksuelen,

gezien de lijst maatregelen van de Commissie om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen van december 2015,

gezien de jaarverslagen van de Commissie van 2016 en 2017 over de uitvoering van de lijst van maatregelen om de gelijkheid van LGBTI-personen te bevorderen,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 5 juni 2018 (Relu Adrian Coman e.a./Inspectoratul General pentru Imigrări en Ministerul Afacerilor Interne(3) en andere jurisprudentie ter zake van het HvJ-EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van mei 2015 over de situatie van de grondrechten voor interseksuele personen,

gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van maart 2017 over de huidige migratiesituatie in de EU: LGBTI-asielzoekers,

gezien het verslag uit 2015 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa over mensenrechten en interseksuele personen,

gezien resolutie 2048 (2015) van 22 april 2015 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over discriminatie van transgenders in Europa,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien de vraag aan de Commissie over de toekomst van de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen (2019-2024) (O-000006/2019 — B8-0014/2019),

gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat LGBTI-personen nog altijd het slachtoffer van discriminatie en geweld zijn in de Europese Unie; overwegende dat niet alle EU-lidstaten LGBTI-personen wettelijke bescherming tegen discriminatie bieden;

B.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 4 februari 2014 over de EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit, de Commissie heeft opgeroepen een strategie over de gelijkheid van LGBTI-personen aan te nemen;

C.

overwegende dat de Europese Raad, in zijn conclusies over de gelijkheid van LGBTI's van 16 juni 2016, de lidstaten heeft verzocht om samen te werken met de Commissie ten aanzien van de lijst met maatregelen voor LGBTI's;

D.

overwegende dat de Commissie brede strategische kaders heeft aangenomen op andere gebieden die verband houden met grondrechten, zoals gehandicapten en de integratie van Roma, maar nu een dergelijke stap moet ondernemen op het gebied van LGBTI-rechten;

E.

overwegende dat de lijst met maatregelen om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen die door de Commissie in 2015 is gepubliceerd, een niet-bindende, onvolledige strategie is;

F.

overwegende dat uit de verslagen van de Commissie over de uitvoering van de lijst met maatregelen om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen blijkt dat belangrijke stappen zijn genomen, maar dat er nog veel moet gebeuren voordat sprake is van gelijkheid van alle burgers in de EU, met inbegrip van LGBTI-burgers;

G.

overwegende dat de richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI-personen) die de Europese Raad heeft aangenomen, sinds 2013 bindend zijn voor de EU en haar lidstaten in hun extern optreden, maar dat de EU geen interne aanvullende verbintenis is aangegaan, hetgeen een dreiging vormt voor de interne en externe samenhang;

H.

overwegende dat de antidiscriminatierichtlijn nog altijd geblokkeerd is in de Raad;

1.

herhaalt de aanbevelingen van zijn resolutie over de EU-routekaart;

2.

merkt op dat de afgelopen jaren in de EU achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid is waargenomen, met rechtstreekse gevolgen voor LGBTI-personen; verzoekt de Commissie zich ertoe te verbinden deze achteruitgang terug te dringen, van gelijkheid en non-discriminatie een van haar prioriteiten te maken, en ervoor te zorgen dat ook de volgende Commissie, die later dit jaar zal aantreden, deze verbintenis op zich zal nemen;

3.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat LGBTI-rechten prioriteit krijgen in haar werkprogramma voor de periode 2019-2024, en de samenwerking tussen verschillende DG's te versterken op gebieden waarop LGBTI-rechten moeten worden geïntegreerd, zoals onderwijs en gezondheid, zoals omschreven in de lijst met maatregelen voor LGBTI's;

4.

verzoekt de Commissie nog een strategisch document aan te nemen om gelijkheid voor LGBTI-personen te bevorderen;

5.

verzoekt de Commissie toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake non-discriminatie en deze te handhaven, evenals maatregelen om de rechten van LGBTI-personen op alle gebieden te waarborgen;

6.

verzoekt de Commissie haar werkzaamheden voort te zetten op de gebieden die reeds zijn opgenomen in de lijst met maatregelen voor LGBTI's;

7.

verzoekt de Commissie het Parlement en maatschappelijke organisaties te betrekken bij de opstelling van haar toekomstige lijst met maatregelen voor LGBTI's;

8.

verzoekt de Commissie door te gaan met haar bewustmakings- en openbare-communicatiecampagnes over LGBTI-personen en hun gezinnen; benadrukt het belang van dergelijke acties op alle niveaus, en om de nadruk te leggen op de voordelen van diversiteit voor de samenleving in plaats van op louter normalisering van LGBTI-personen;

9.

roept de Commissie op de lidstaten te helpen en te ondersteunen bij de tenuitvoerlegging van hoogwaardige en omvattende programma's voor seksuele en relationele voorlichting die op een oordeelvrije, positieve en LGBTI-inclusieve manier informatie en voorlichting bieden over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

10.

verzoekt de Commissie concrete maatregelen te nemen om het vrije verkeer van alle gezinnen te waarborgen, met inbegrip van LGBTI-gezinnen, in overeenstemming met de recente zaak Coman bij het HvJ-EU;

11.

merkt op dat 8 lidstaten sterilisatie vereisen en 18 lidstaten een diagnose met betrekking tot de geestelijke gezondheid vereisen voor wettelijke geslachtserkenning; verzoekt de Commissie te beoordelen of dergelijke vereisten in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

12.

verzoekt de Commissie haar toekomstige werkzaamheden betreffende LGBTI-rechten ook vanuit een intersectioneel perspectief te benaderen, rekening te houden met de ervaringen met “intersectionele discriminatie” van gemarginaliseerde LGBTI-personen en met maatregelen te komen om op hun specifieke behoeften in te kunnen spelen, ook door middelen beschikbaar te stellen voor specifieke ondersteunende netwerken voor gemarginaliseerde LGBTI-groepen;

13.

verzoekt de Commissie met de lidstaten te blijven samenwerken met het oog op de uitvoering van haar toekomstige maatregelen op het gebied van LGBTI-rechten;

14.

verzoekt de Commissie om de uitwisseling van goede praktijken over dit onderwerp te stimuleren; verzoekt de lidstaten de wetgeving aan te nemen die nodig is om te waarborgen dat de grondrechten van LGBTI-kinderen voldoende worden geëerbiedigd, bevorderd en beschermd, en te waarborgen dat zij volledig worden beschermd tegen discriminatie;

15.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 21.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0032.

(3)  Arrest van het Hof van Justitie (Grote kamer) van 5 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:385.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/149


P8_TA(2019)0130

De toekomst van het INF-verdrag en de gevolgen voor de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de toekomst van het INF-verdrag en de gevolgen voor de Europese Unie (2019/2574(RSP))

(2020/C 449/21)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken ter vernietiging van de kernwapens voor de middellange en de korte afstand (hierna het “INF-verdrag” genoemd), dat op 8 december 1987 in Washington is ondertekend door de toenmalige president van de VS, Ronald Reagan, en de toenmalige leider van de Sovjet-Unie, Michail Gorbatsjov (1),

gezien het verslag van 2018 over de onderschrijving en naleving van wapenbeheersings-, non-proliferatie- en ontwapeningsovereenkomsten en -verbintenissen dat is opgesteld door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken,

gezien de verklaring van de Amerikaanse president Donald Trump van 21 oktober 2018, waarin hij waarschuwde dat de VS zich zou terugtrekken uit het INF-verdrag,

gezien de verklaring van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken van 2 februari 2019 over het voornemen van de VS om zich terug te trekken uit het INF-verdrag (2),

gezien de verklaring van de Russische president Vladimir Poetin van 2 februari 2019, waarin hij meedeelt dat ook Rusland zijn deelname aan het verdrag zou opschorten,

gezien de verklaring over het INF-verdrag die de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO op 4 december 2018 hebben bekendgemaakt (3),

gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie getiteld “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa”,

gezien de door de VS en de NAVO in 2019 geuite zorgen met betrekking tot het verzuim van Rusland het INF-verdrag na te leven, met name wat betreft zijn nieuwe raketsysteem 9M729, het meest recent uitgesproken in de verklaring van 1 februari 2019 van de Noord-Atlantische Raad (4),

gezien de opmerkingen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Federica Mogherini, tijdens de zevende EU-conferentie inzake non-proliferatie en ontwapening, die op 18 en 19 december 2018 plaatsvond in Brussel,

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2016 over nucleaire veiligheid en non-proliferatie (5),

gezien de gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, die op 10 juli 2018 is ondertekend in Brussel,

gezien de agenda voor ontwapening van de Verenigde Naties (6),

gezien duurzameontwikkelingsdoelstelling 16 van de VN, die gericht is op de bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling (7),

gezien het jaarlijks voortgangsverslag betreffende de uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (2017) van 18 mei 2018,

gezien het belang van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) van 1968, dat alle staten verplicht te goeder trouw te streven naar nucleaire ontwapening en een einde te maken aan de nucleaire bewapeningswedloop,

gezien het Verdrag tot verbod van kernwapens (TPNW) dat op 7 juli 2017 door de Algemene Vergadering van de VN is goedgekeurd,

gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens (8),

gezien de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen,

gezien de conclusies van de Raad over de negende Toetsingsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (8079/15),

gezien de Nobelprijs voor de vrede van 2017, die werd uitgereikt aan de Internationale Campagne tot afschaffing van kernwapens (ICAN), en de verklaring van deze organisatie van 1 februari 2019 getiteld “US withdrawal from INF Treaty puts Europe (and the world) at risk” (De terugtrekking van de VS uit het INF-verdrag brengt Europa (en de wereld) in gevaar),

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het INF-verdrag, dat in 1987 door de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie is ondertekend, een unieke overeenkomst uit het tijdperk van de Koude Oorlog was, aangezien het beide landen ertoe verplichtte hun voorraden van vanaf de grond gelanceerde nucleaire en conventionele ballistische raketten en kruisraketten met een bereik tussen 500 en 5 500 km niet zozeer aan beperkingen te onderwerpen, maar te vernietigen, en de partijen verbood deze raketten te bezitten, te produceren en te testen;

B.

overwegende dat er in mei 1991 2 692 raketten in overeenstemming met de bepalingen van het verdrag waren vernietigd; overwegende dat er vervolgens gedurende tien jaar inspecties ter plaatse zijn uitgevoerd; overwegende dat er uiteindelijk meer dan 3 000 raketten met kernkoppen zijn ontmanteld dankzij het INF-verdrag;

C.

overwegende dat het INF-verdrag ertoe heeft bijgedragen dat de strategische concurrentie tussen de VS en de Sovjet-Unie — en daarna de Russische Federatie — in bedwang werd gehouden, en tevens heeft bijgedragen aan de totstandbrenging en de versterking van stabiliteit tijdens de Koude Oorlog; overwegende dat het INF-verdrag in de eerste plaats voordelen heeft opgeleverd voor Europa en dat het meer dan drie decennia lang van fundamenteel belang is geweest voor de handhaving van de veiligheid in Europa; overwegende dat het verdrag nog steeds een pijler van internationale vrede en stabiliteit is, met name als onderdeel van de Europese veiligheidsstructuur;

D.

overwegende dat de regering-Obama in 2014 stelde dat Rusland “niet voldeed aan zijn verplichtingen uit hoofde van het INF-verdrag om geen vanaf de grond gelanceerde kruisraketten met een bereik van 500 tot 5 500 km te bezitten, te produceren of te testen, of draagraketten voor dergelijke raketten te bezitten of te produceren”; overwegende dat de beweringen van de VS over de aanhoudende schending van het verdrag door Rusland werden herhaald in latere rapporten die in 2015, 2016, 2017 en 2018 door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken zijn gepubliceerd;

E.

overwegende dat de VS en de NAVO Rusland herhaaldelijk hebben bevraagd over de raketontwikkelingsactiviteiten van het land, in het bijzonder met betrekking tot het raketsysteem 9M729, dat volgens hen in strijd is met het INF-verdrag;

F.

overwegende dat de regering van president Trump in december 2017, ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van het verdrag, een “geïntegreerde strategie” van diplomatieke, militaire en economische maatregelen heeft aangekondigd om Rusland ertoe te brengen het verdrag weer na te leven; overwegende dat deze maatregelen onder meer bestonden uit diplomatieke inspanningen via de Special Verification Commission, het opzetten van een militair onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma, en economische maatregelen tegen Russische entiteiten die bij de ontwikkeling en productie van de niet-conforme raketten betrokken waren;

G.

overwegende dat de VS noch Rusland erin is geslaagd de wederzijdse bezorgdheden weg te nemen door middel van een diplomatieke dialoog; overwegende dat de Special Verification Commission die krachtens het verdrag is opgericht om onder meer toe te zien op de naleving niet is bijeengeroepen;

H.

overwegende dat president Trump op 20 oktober 2018 heeft aangekondigd dat de VS zich uit het verdrag zal terugtrekken, waarbij hij als reden aangaf dat Rusland het verdrag niet naleeft en China geen partij is bij het verdrag; overwegende dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Mike Pompeo, op 4 december 2018, na de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO, heeft aangekondigd dat de VS had vastgesteld dat Rusland een materiële inbreuk op het verdrag had gepleegd en dat de VS in reactie daarop zijn verplichtingen binnen 60 dagen zou opschorten tenzij Rusland het verdrag weer volledig en op controleerbare wijze zou naleven;

I.

overwegende dat de VS op 1 februari 2019, na het verstrijken van de termijn van 60 dagen die Rusland had gekregen om het verdrag weer volledig na te leven, heeft aangekondigd dat het zijn verplichtingen uit hoofde van het INF-verdrag zou opschorten en het proces van terugtrekking uit het verdrag zou inleiden tenzij Rusland — dat volgens de VS een materiële inbreuk op het verdrag had gepleegd — binnen zes maanden weer zou voldoen aan de bepalingen van het verdrag; overwegende dat de secretaris-generaal van de NAVO, Jens Stoltenberg, Rusland heeft verzocht gebruik te maken van de periode van zes maanden die de VS heeft aangeboden om het verdrag weer volledig na te leven;

J.

overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO op 4 december 2018 in een verklaring hebben erkend dat Rusland inbreuken op het verdrag heeft gepleegd en Rusland hebben verzocht om het verdrag zo spoedig mogelijk opnieuw volledig en op controleerbare wijze na te leven;

K.

overwegende dat Rusland op 2 februari 2019 heeft aangekondigd dat het land het INF-verdrag zal opschorten en nieuwe rakettypes zal ontwikkelen; overwegende dat de Russische autoriteiten herhaaldelijk hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de raketafweerinstallaties van de NAVO;

L.

overwegende dat China, net als andere landen die het INF-verdrag niet hebben ondertekend, zijn raketarsenaal op grote schaal heeft uitgebreid, hetgeen aantoont dat er een nieuw verdrag nodig is dat de VS, Rusland en China bindt;

M.

overwegende dat een eventuele stopzetting van het verdrag de spanningen tussen kernwapenstaten zou kunnen doen escaleren en zou kunnen leiden tot misverstanden en een nieuwe wapenwedloop;

N.

overwegende dat het INF-verdrag een hoeksteen vormt voor het behoud van mondiale strategische stabiliteit, wereldvrede en regionale veiligheid; overwegende dat het overeind blijven van dit verdrag een impuls kan geven aan inspanningen om andere bestaande overeenkomsten inzake wapenbeheersing en ontwapening te behouden en een klimaat kan creëren dat gunstiger is voor onderhandelingen over wapenbeperking, ontwapening en non-proliferatie; overwegende dat de aankondigingen over terugtrekking vragen doen rijzen in verband met de waarschijnlijkheid van de niet-verlenging van andere belangrijke wapenbeheersingsverdragen, zoals het Verdrag tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Russische Federatie over maatregelen voor de verdere vermindering en beperking van strategische aanvalswapens (hierna “het New START-verdrag” genoemd), hetgeen ernstige schade zou toebrengen aan de internationale regelingen inzake wapenbeheersing die voor jarenlange stabiliteit op het gebied van kernwapens hebben gezorgd, en zou betekenen dat er niet langer wettelijk bindende, verifieerbare grenzen worden gesteld aan de kernwapenarsenalen;

O.

overwegende dat het VN-verdrag tot verbod van kernwapens op 20 september 2017 door de secretaris-generaal van de VN is opengesteld voor ondertekening en tot dusver door 70 landen is ondertekend, waarvan er 21 verdragsluitende partijen zijn geworden door ratificatie van toetreding, waaronder de EU-lidstaat Oostenrijk, en dat Ierland wellicht in de komende maanden zijn akte van bekrachtiging bij de secretaris-generaal van de VN zal neerleggen;

P.

overwegende dat de winnaar van de Nobelprijs voor de vrede ICAN alle landen heeft opgeroepen om het Verdrag tot verbod van kernwapens te ratificeren;

1.

is een voorstander van de naleving, de voortzetting en de versterking van het INF-verdrag; wijst erop dat het verdrag een cruciale bijdrage heeft geleverd aan vrede en veiligheid in Europa en de rest van de wereld en aan wereldwijde ontwapening en non-proliferatie;

2.

spreekt zijn grote verontrusting uit over de inbreuken op het verdrag en de daaropvolgende aankondigingen van de VS en Rusland dat zij hun verplichtingen in het kader van het INF-verdrag zullen opschorten en binnen een periode van zes maanden uit het verdrag zullen stappen; onderstreept dat deze ontwikkelingen een bedreiging vormen voor een van de meest cruciale veiligheidsbelangen van Europa, alsook voor Europese en mondiale veiligheid en vrede; vreest dat deze acties kunnen misrekeningen en verkeerde opvattingen tot gevolg kunnen hebben die leiden tot een verslechtering van de betrekkingen tussen de VS en Rusland, een escalatie van de spanningen, grotere nucleaire en militaire dreigingen en risico's, en een mogelijke terugkeer van destabiliserende wapenwedlopen, hetgeen schadelijk zou zijn voor de veiligheid en de strategische stabiliteit van Europa;

3.

veroordeelt Rusland omdat het de bepalingen van het verdrag blijft schenden;

4.

doet naar aanleiding van de aanhoudende schending door Rusland van de bepalingen van het verdrag een oproep aan de Russische Federatie om gevolg te geven aan de door de VS en de NAVO aangekaarte bezorgdheden door het verdrag weer volledig en op controleerbare wijze na te leven, en dringt er bij Rusland op aan zich ertoe te verbinden de overeenkomst op lange termijn na te leven;

5.

erkent het belang van volledige transparantie en dialoog om vertrouwen op te bouwen bij de tenuitvoerlegging van het INF-verdrag en andere overeenkomsten ter ondersteuning van strategische stabiliteit en veiligheid; roept Rusland en de VS er gezien het bovenstaande toe op om de wederzijdse beschuldigingen van niet-naleving op te lossen, een constructieve dialoog aan te gaan onder auspiciën van de VN-Veiligheidsraad, de Special Verification Commission of andere passende fora, met als doel de spanningen te doen afnemen, rekening te houden met de belangen en bezorgdheden van beide partijen en ter goeder trouw onderhandelingen te voeren om het INF-verdrag veilig te stellen vóór de daadwerkelijke terugtrekking in augustus 2019, en hierbij te zorgen voor meer transparantie en wederzijds toezicht en de totstandbrenging van krachtigere regels en garanties met betrekking tot hun respectieve capaciteiten op het gebied van raketten en kernwapens;

6.

dringt er bij de VV/HV op aan gebruik te maken van de periode van zes maanden om alle beschikbare politieke en diplomatieke middelen in te zetten om een dialoog aan te gaan met de verdragsluitende partijen van het INF, teneinde het grensoverschrijdende vertrouwen te herstellen, en tegelijkertijd de deskundigheid en ervaring van de EU op het gebied van bemiddeling aan te bieden om de terugtrekking van zowel de VS als Rusland te voorkomen; dringt er bij de VV/HV op aan te ijveren voor het behoud en de ontwikkeling van het INF-verdrag en onderhandelingen te starten met het oog op een multilateraal verdrag voor deze categorie van raketten; verzoekt de VV/HV ervoor te zorgen dat de EU optreedt als een proactieve en geloofwaardige veiligheidsverstrekker, ook voor de eigen buurlanden, en een sterke en constructieve rol speelt bij de ontwikkeling en versterking van de mondiale op regels gebaseerde non-proliferatie-inspanningen en de structuur voor wapenbeheersing en ontwapening;

7.

benadrukt dat de onzekere toekomst van het INF-verdrag andere overeenkomsten inzake wapenbeheersing niet op de helling mag zetten; dringt bij de VS en Rusland aan op een verlenging van het New START-verdrag, dat voorziet in een beperking van het aantal opgestelde strategische kernkoppen aan beide zijden tot 1 550, en dat in 2021 afloopt;

8.

herhaalt dat het zich ten volle wil inzetten voor het behoud van doeltreffende internationale regelingen voor wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie als hoekstenen van de veiligheid in Europa en de wereld; is van mening dat Europa het goede voorbeeld moet geven, teneinde geloofwaardig te zijn en toe te werken naar een wereld zonder kernwapens; roept de EU-lidstaten ertoe op multilaterale nucleaire ontwapening tot prioriteit te verheffen in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; wijst nogmaals op zijn vastbeslotenheid om beleid na te streven dat er specifiek op gericht is vooruitgang te boeken bij de beperking en uitbanning van alle kernwapenarsenalen;

9.

is van mening dat de Europese veiligheid ondeelbaar moet blijven; doet een oproep aan alle EU-lidstaten die tevens lid zijn van de NAVO om dienovereenkomstig te handelen; verzoekt de VV/HV een gemeenschappelijke dreigingsevaluatie te maken waarin wordt geanalyseerd wat de gevolgen zijn voor de veiligheid van de EU indien de bescherming die door het INF-verdrag wordt geboden niet meer van toepassing zou zijn, en hiervan tijdig verslag uit te brengen aan het Parlement overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en verzoekt tevens een geloofwaardige en ambitieuze strategie voor nucleaire ontwapening te ontwikkelen op basis van effectief multilateralisme;

10.

verzoekt de VV/HV voorstellen uit te werken voor het inzetten van EU-middelen om de kennisbasis en deskundigheid van de Unie te verbeteren met betrekking tot non-proliferatie, wapenbeheersing en menselijke capaciteit om de bedreigingen die van kernwapens uitgaan te analyseren; verzoekt de VV/HV om met voorzichtige plannen te komen waarin wordt bekeken hoe kan worden voorkomen dat kernwapens onbedoeld of per ongeluk worden gebruikt;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de NAVO, de Verenigde Naties, de president en de leden van het Congres van de Verenigde Staten, de president van de Russische Federatie en de leden van de Russische Doema en de Federatieraad.

(1)  https://treaties.un.org/doc/Publication/UNTS/Volume%201657/v1657.pdf

(2)  https://www.state.gov/secretary/remarks/2019/02/288722.htm

(3)  https://www.nato.int/cps/en/natohq/official_texts_161122.htm

(4)  https://www.nato.int/cps/en/natohq/news_162996.htm

(5)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 202.

(6)  https://front.un-arm.org/documents/SG+disarmament+agenda_1.pdf

(7)  https://sustainabledevelopment.un.org/sdg16

(8)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 77.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/154


P8_TA(2019)0131

NAIADES II — Een actieprogramma ter ondersteuning van de binnenvaart

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over NAIADES II: een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (2018/2882(RSP))

(2020/C 449/22)

Het Europees Parlement,

gezien de vraag voor mondeling antwoord aan de Commissie over NAIADES II — een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (O-000016/2014 — B7-0104/2014),

gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2006 betreffende het bevorderen van de binnenvaart “NAIADES” — Geïntegreerd Europees Actieplan voor de binnenvaart (COM(2006)0006),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2006 over het bevorderen van de binnenvaart: NAIADES, een geïntegreerd Europees actieplan voor de binnenvaart (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 10 september 2013 getiteld “Naar een hoogwaardige binnenvaart — NAIADES II” (COM(2013)0623),

gezien zijn resolutie van 6 februari 2014 over NAIADES II: een actieprogramma ter ondersteuning van het vervoer over binnenwateren (2),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 september 2018: “Tussentijds voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het actieplan NAIADES II ter bevordering van de binnenvaart (voor de periode 2014-2017)” (SWD(2018)0428),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2016 getiteld “Een EU-strategie voor emissiearme mobiliteit” (COM(2016)0501),

gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem (3),

gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat binnenwateren belangrijke havens, steden, industriële centra en de voornaamste landbouwgebieden in de EU met elkaar verbinden, waarmee ze een aanzienlijke bijdrage leveren aan de EU-doelstellingen van koolstofvrij vervoer, duurzame groei en territoriale cohesie;

B.

overwegende dat een modale verschuiving van het wegvervoer naar de binnenvaart noodzakelijk is om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 (COP21) te halen, en dat de binnenvaart voldoende capaciteit heeft om veel grotere volumes goederen en passagiers aan te kunnen en zo het dichtgeslibde Europese wegvervoerssysteem te ontzien;

C.

overwegende dat de binnenvaart essentieel is om verdere negatieve effecten van het vervoer terug te dringen via een efficiënter gebruik van land en energie en een vermindering van de geluidsoverlast en het aantal ongelukken;

D.

overwegende dat de binnenvaartvloot moet worden gemoderniseerd en aangepast aan de technische vooruitgang om de milieuprestaties van de vaartuigen te verbeteren, en daardoor het concurrentievoordeel van de binnenvaart in het multimodaal vervoer te waarborgen;

E.

overwegende dat er tot nu toe beperkte financiële middelen zijn uitgetrokken voor de binnenvaartsector, en dat de toegang tot financiering een heikel punt blijft voor de sector die voornamelijk uit kleine ondernemingen bestaat;

1.

staat achter de specifieke maatregelen die tot nu toe zijn genomen en is ingenomen met de verdere maatregelen die gepland zijn in het kader van het actieplan NAIADES II (2014-2020);

2.

dringt er bij de Commissie op aan het programma NAIADES uiterlijk in 2020 bij te werken en te vernieuwen zodat het potentieel van de binnenvaart als een veilige, duurzame en doeltreffende vervoerswijze in het multimodale vervoerssysteem volledig kan worden benut via een EU-strategie voor de lange termijn waarmee een succesvolle modale verschuiving wordt beoogd;

3.

onderstreept dat de binnenvaart bij het formuleren van vervoersinitiatieven in overweging moet worden genomen als onderdeel van een holistische aanpak voor de lange termijn in het kader van het intermodale en duurzame vervoersbeleid van de EU;

4.

benadrukt dat de toeristische binnenvaart een bloeiende sector is en dat het concurrentievermogen van belangrijke bedrijfstakken in de EU afhangt van een betrouwbare en kosteneffectieve binnenvaart voor de aanlevering van goederen; pleit daarom voor proactieve beleidsmaatregelen die gericht zijn op de ondersteuning van een duurzame binnenvaartsector, vooral gezien de digitale, technologische en ecologische uitdagingen op het vlak van logistiek en mobiliteit;

5.

merkt op dat in 2050 80 % van de bevolking van de EU in stedelijke gebieden zal wonen, waardoor de vraag naar openbaar vervoer en betere stadslogistiek toeneemt, en dat het vaak moeilijk en duur is om de bestaande infrastructuur op het land uit te breiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de binnenvaart op te nemen in het stedelijk en havenbeleid en het potentieel ervan voor goederen- en personenvervoer volledig te benutten, aangezien veel steden in de EU zich in de buurt van binnenwateren bevinden, teneinde de levenskwaliteit te verbeteren en files terug te dringen;

6.

onderstreept dat eerdere actieprogramma's hun doelstellingen niet hebben gehaald vanwege een gebrek aan specifiek daarvoor bestemde middelen; verzoekt de Commissie dan ook erop toe te zien dat het actieplan NAIADES II toereikende en specifieke financiering ontvangt om zijn doelen te halen, en geschraagd wordt door een gestructureerde beleidsstrategie met haalbare doelen voor de korte en middellange termijn en een concreet stappenplan waarin onder andere wordt vermeld hoeveel middelen er beschikbaar worden gesteld voor de tenuitvoerlegging;

7.

verzoekt de Commissie regelmatig marktonderzoek uit te voeren en prognoses te maken om de verschuivingspatronen voor goederen en passagiers in de binnenvaart beter te kunnen analyseren, op bewijs gestoelde beleidsvoering mogelijk te maken en beter in te spelen op opkomende trends en nieuwe markten;

8.

onderstreept hoe belangrijk het is dat knelpunten worden opgeheven om te bewerkstelligen dat binnenwateren van hoge kwaliteit zijn zodat de binnenvaart en binnenhavens kunnen worden ontwikkeld en opgenomen in het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T); verzoekt de Commissie in het kader van de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen financieringsprioriteit te verlenen aan het herstellen, aanpassen, moderniseren en automatiseren van de infrastructuur voor vaarwegen, sluizen, bruggen, oevers en havens en het verbeteren van grensoverschrijdende onderdelen van het kernnetwerk;

9.

benadrukt, naast de verplichtingen van de lidstaten om het kernnetwerk in 2030 te voltooien, hun verantwoordelijkheid om de prestaties, betrouwbaarheid, beschikbaarheid en klimaatbestendigheid van de bestaande infrastructuur te verbeteren door rehabilitatie, en zo de rol van de binnenvaart als een betrouwbare vervoerswijze te garanderen en een slim gebruik van de beperkte financiële middelen te bevorderen;

10.

is ingenomen met de werkzaamheden die zijn gepland en uitgevoerd aan de corridors Atlantische Oceaan, Oostzee-Adriatische Zee, Middellandse Zee, Noordzee-Oostzee, Noordzee-Middellandse Zee, Oriënt-oostelijke Middellandse Zee, Rijn-Alpen en Rijn-Donau, en met het feit dat er over de hele linie meer lidstaten investeren in de ontwikkeling van binnenwateren en -havens; verzoekt de Commissie dan ook zich te scharen achter de tenuitvoerlegging van projecten in het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T);

11.

wijst erop dat voldoende sluiscapaciteit cruciaal is voor doeltreffend en duurzaam achterlandvervoer en dat sluizen een belangrijke rol spelen bij een veilige waterregulering en bij het opwekken van schone energie; verzoekt de Commissie daarom voldoende subsidies beschikbaar te stellen voor het herstel, de modernisering en de vernieuwing van sluizen;

12.

dringt er bij de Commissie op aan subsidies speciaal te bestemmen voor algemene binnenvaartprojecten, aangezien de ervaring met blendingprojecten in het verleden heeft aangetoond dat private partners alleen waren betrokken bij de uitvoering van de werkzaamheden en de overheidsinstanties verantwoordelijk waren voor de financiering, gezien het publieke en multifunctionele doel van waterwegen;

13.

merkt op dat de digitalisering van de binnenvaart een belangrijke rol speelt bij een grotere efficiëntie, veiligheid en milieuprestaties van die binnenvaart; verzoekt de Commissie dan ook een uitvoeringsstrategie op te stellen voor de digitale binnenvaart (Digital Inland Waterway Area — DINA) en te zorgen voor een passend regelgevingskader voor verbonden en geautomatiseerd vervoer over het water, waaronder een evaluatie van Richtlijn 2005/44/EG betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (4), waarbij rekening wordt gehouden met bestaande initiatieven zoals het Rhein Ports Information System (RPIS) en er een solide, voor de hele EU geldende rechtsgrond wordt gecreëerd voor grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over vaarroutes, reizen, goederen en verkeer, met één toegangspunt;

14.

onderstreept hoe belangrijk het is om digitale binnenvaartdiensten te integreren in de gegevensstroom van andere vervoerwijzen teneinde naadloze multimodale diensten van deur tot deur mogelijk te maken, aangezien met de combinatie van internet en synchromodaliteit volumes op corridors tussen havens en achterland beter kunnen worden gebundeld, wat leidt tot een evenwichtiger gebruik van de capaciteit van de infrastructuur op het land en minder files en andere negatieve externe effecten;

15.

benadrukt dat, om te voldoen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 (COP21), het vervoerssysteem weerbaar en koolstofvrij moet worden gemaakt door versneld over te stappen op koolstofarm vervoer, hulpbronnenefficiëntie en schone aandrijvingen; wijst erop dat er voor deze overgang bijbehorende normen en financiering nodig zijn als stimulans voor een innovatief beheer van de waterwegen, een bredere inzet van schone en waar mogelijk modernere vaartuigen, en de aanleg van de noodzakelijke tankinfrastructuur;

16.

beveelt aan de synergieën tussen schone-energienetten en netwerken van waterwegen te benutten om optimaal gebruik te maken van waterkracht die wordt opgewekt bij waterwegen, van windenergie in havens en van andere energiebronnen bij mobiliteitsknooppunten aan het water voor de toelevering van de vervoerssector, huishoudens en industrieën waarbij de distributiekosten tot een minimum kunnen worden beperkt;

17.

benadrukt het belang van toereikende financiering voor nieuwe technologie, innovatie en duurzame vervoersinfrastructuur en -diensten in het kader van huidige en op stapel staande EU-programma's zoals de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Horizon 2020, Horizon Europa, de interne markt, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds om innovatie te stimuleren en de milieu- en digitale prestaties van de binnenvaart te verbeteren; verzoekt de Commissie om specifieke financieringsstromen op te zetten om dit doel te verwezenlijken;

18.

merkt op dat specifiek technologisch onderzoek moet worden aangevuld met sociaal-economisch en prenormatief onderzoek om innovatieve regelgeving en financiering aan te wakkeren en marktspelers warm te maken voor de grootschalige invoering ervan;

19.

verzoekt de lidstaten nationale strategieën verder te ontwikkelen om de binnenvaart te stimuleren en te ondersteunen, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige NAIADES-actieplannen en het volgende Europese actieprogramma voor de binnenvaart, en regionale, lokale en havenautoriteiten aan te sporen hetzelfde te doen;

20.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 443.

(2)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 145.

(3)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 72.

(4)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/157


P8_TA(2019)0132

Bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU (2018/2110(INI))

(2020/C 449/23)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (1),

gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat stelt dat de Unie en haar lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel,

gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van Verordening (EG) nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de bijlagen daarbij, gepubliceerd door de Parlementaire Onderzoeksdienst (DG EPRS) (2) in oktober 2018,

gezien zijn resolutie van 12 december 2012 over de bescherming van dieren tijdens het vervoer (3),

gezien het wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 12 januari 2011 betreffende het welzijn van dieren tijdens het vervoer (4),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2011 over de gevolgen van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (COM(2011)0700),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 februari 2012 over de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 (COM(2012)0006),

gezien zijn verklaring nr. 49/2011 van 15 maart 2012 over het vaststellen van een maximale reisduur van acht uur voor slachtdieren die binnen de Europese Unie worden vervoerd (5),

gezien het arrest van het Hof van Justitie van 23 april 2015 (6),

gezien het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 31/2018 over dierenwelzijn in de EU (7),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie verzoekschriften (A8-0057/2019),

A.

overwegende dat de EU, overeenkomstig de bepaling van artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dieren niet louter beschouwt als goederen, producten of bezittingen, maar als wezens met gevoel, in de zin dat zij vreugde en pijn kunnen ervaren; overwegende dat deze notie in de EU-wetgeving is omgezet in maatregelen die ervoor moeten zorgen dat dieren worden gehouden en vervoerd onder omstandigheden waarbij zij gevrijwaard blijven van mishandeling, misbruik, pijn en lijden; overwegende dat de EU de plaats is waar het dierenwelzijn het meest wordt geëerbiedigd en beschermd en dat de Unie als voorbeeld dient voor de rest van de wereld;

B.

overwegende dat jaarlijks miljoenen dieren over lange afstanden worden vervoerd tussen lidstaten, binnen lidstaten en naar derde landen voor de kwekerij, het opfokken, de verdere afmesting en de slacht; overwegende dat dieren ook worden vervoerd voor recreatieve doeleinden, voor shows en als gezelschapsdier; overwegende dat EU-burgers zich steeds meer zorgen maken over de naleving van de normen inzake dierenwelzijn, met name bij het vervoer van levende dieren;

C.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 12 december 2012 heeft aangedrongen op een beperking van de transporttijd van slachtdieren tot maximaal acht uur;

D.

overwegende dat dierenwelzijn volgens de definitie van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) van 2008 betekent dat een dier gezond is, genoeg plek heeft, goed wordt gevoerd, zich veilig voelt, vrij is om normale gedragspatronen te vertonen en niet lijdt onder gevoelens als angst, pijn en nood; overwegende dat dit meestal niet het geval is bij het vervoer van levende dieren, met name over lange afstanden;

E.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer van toepassing is op het vervoer van alle levende gewervelde dieren binnen de Unie;

F.

overwegende dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de correcte tenuitvoerlegging en handhaving van de verordening op nationaal niveau, met inbegrip van officiële inspecties, terwijl de Commissie verantwoordelijk is voor het waarborgen dat de lidstaten de EU-wetgeving naar behoren uitvoeren;

G.

overwegende dat de lidstaten Verordening (EG) nr. 1/2005 niet dwingend of strikt genoeg handhaven binnen de EU en helemaal niet streven naar de handhaving ervan buiten de EU;

H.

overwegende dat het grote aantal inbreuken dat in 2017 door DG SANTE van de Commissie werd vastgesteld in diverse lidstaten, de inleiding vereist van de desbetreffende inbreukprocedures overeenkomstig het Verdrag;

I.

overwegende dat vervoer een stressvolle aangelegenheid is voor dieren, omdat zij hierdoor worden blootgesteld aan een reeks uitdagingen die schadelijk zijn voor hun welzijn; overwegende dat bij de handel met bepaalde derde landen extra dierenleed wordt veroorzaakt door lange trajecten met een lang oponthoud aan de grenzen voor de controle van documenten, voertuigen en de geschiktheid van dieren voor vervoer;

J.

overwegende dat de kwaliteit en de frequentie van de inspecties van de lidstaten van directe invloed zijn op de mate waarin de voorschriften worden nageleefd; overwegende dat uit een analyse van de inspectieverslagen van de lidstaten blijkt dat de lidstaten grote verschillen vertonen wat het aantal inspecties betreft, dat uiteenloopt van nul tot enkele miljoenen per jaar, en wat het inbreukpercentage betreft, dat uiteenloopt van 0 % tot 16,6 %, hetgeen erop wijst dat de lidstaten verschillende benaderingen hanteren voor inspecties, bijvoorbeeld willekeurige inspecties versus op risico gebaseerde strategieën; overwegende dat het door deze verschillende benaderingen ook onmogelijk is om de gegevens van de lidstaten tegen elkaar af te zetten;

K.

overwegende dat opleiding en bijscholing van bestuurders ter bevordering van voorzichtig rijden volgens het soort dieren dat wordt vervoerd, het welzijn van dieren tijdens het vervoer zou verbeteren (8);

L.

overwegende dat adequate behandeling van dieren kan resulteren in het sneller laden en lossen van dieren, minder gewichtsverlies, minder letsels en verwondingen en een betere kwaliteit van het vlees;

M.

overwegende dat uitgebreide studies aantonen dat dierenwelzijn gevolgen heeft voor de vleeskwaliteit;

N.

overwegende dat de kwaliteit van het vakmanschap bij het laden en lossen alsook de zorg tijdens de doorvoer centraal moeten blijven staan om het dierenwelzijn tijdens het vervoer te beschermen;

O.

overwegende dat geschiktheid voor vervoer een belangrijke factor is bij de waarborging van het dierenwelzijn tijdens het vervoer, aangezien gewonde, verzwakte, drachtige, niet-gespeende en zieke dieren tijdens het vervoer een verhoogd welzijnsrisico lopen; overwegende dat er onzekerheid kan bestaan over de geschiktheid voor vervoer en de fase van de dracht;

P.

overwegende dat problemen met betrekking tot de geschiktheid goed zijn voor het hoogste percentage van de inbreuken, gevolgd door problemen met de documenten;

Q.

overwegende dat de verantwoordelijke personen vaak niet weten wat zij moeten doen wanneer dieren ongeschikt voor vervoer worden verklaard;

R.

overwegende dat de verantwoordelijke personen vaak niet weten hoe ver de dracht van een dier gevorderd is;

S.

overwegende dat het bijzonder problematisch is om niet-gespeende kalveren en lammeren te vervoeren;

T.

overwegende dat landbouwers er het meeste belang bij hebben dat hun dieren geschikt voor vervoer zijn en het meeste te verliezen hebben als het vervoer niet voldoet aan de geldende voorschriften;

U.

overwegende dat er vaak tekortkomingen zijn wat de verzorging van dieren met voldoende voedsel en water betreft en wat het naleven betreft van de rusttijd van 24 uur in geval van een stop bij een gecontroleerde controlepost;

V.

overwegende dat de transportvoertuigen vaak overvol zitten; overwegende dat hoge temperaturen en onvoldoende ventilatie in het voertuig een groot probleem vormen;

W.

overwegende dat er in diverse lidstaten recente uitbraken zijn geweest van besmettelijke dierziekten, zoals Afrikaanse varkenspest, vogelgriep en dierziekten die kleine herkauwers en runderen treffen; overwegende dat het vervoer van levende dieren het risico van verspreiding van deze ziekten kan vergroten;

X.

overwegende dat het vervoer van vlees en andere dierlijke producten, alsmede van zaad en embryo's, technisch en administratief eenvoudiger en soms financieel gunstiger is voor veeboeren dan het vervoer van levende dieren voor de slacht of de kwekerij; overwegende dat de Federatie van dierenartsen in Europa en de Wereldorganisatie voor diergezondheid stellen dat dieren zo dicht mogelijk moeten worden opgefokt bij de locatie waar zij zijn geboren en zo dicht mogelijk bij het productiebedrijf moeten worden geslacht; overwegende dat de beschikbaarheid van slachtfaciliteiten, inclusief mobiele voorzieningen, op of nabij fokkerijen kan helpen om in plattelandsgebieden voor levensonderhoud te zorgen;

Y.

overwegende dat het slachten van dieren zo dicht mogelijk bij de plaats waar zij opgefokt zijn, de beste manier is om hun welzijn te garanderen;

Z.

overwegende dat de slachthuizen in de lidstaten ongelijk zijn verdeeld;

AA.

overwegende dat voor sommige lidstaten en toeleveringsketens in de Unie het vervoer van levende dieren voor verdere productie of de slacht van belang is voor het garanderen van de mededinging op de markt;

Aanbevelingen

Uitvoering en handhaving

1.

stelt vast dat elk jaar miljoenen dieren binnen de EU, en van de EU naar derde landen, worden vervoerd om te worden geslacht of voor fokdoeleinden; is van oordeel dat Verordening (EG) nr. 1/2005, mits correct toegepast en gehandhaafd, positief uitwerkt op het welzijn van dieren tijdens het vervoer; is tevreden met het feit dat de Commissie voor deze kwestie richtsnoeren heeft opgesteld, maar betreurt het feit dat deze richtsnoeren en sommige van de door de Commissie geplande acties volgens het speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 31/2018, tot vijf jaar vertraging hebben opgelopen; merkt op dat er nog altijd grote problemen met het vervoer bestaan en constateert dat handhaving van de verordening naar verluidt de grootste zorg is van degenen die met de uitvoering ervan belast zijn;

2.

onderstreept dat de Commissie verzoekschriften een zeer groot aantal verzoekschriften over het welzijn van dieren tijdens het vervoer ontvangt, waarin vaak systematische, aanhoudende en ernstige schendingen van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad door lidstaten en vervoerders aan de kaak worden gesteld;

3.

benadrukt dat het leed dat dieren tijdens het vervoer wordt aangedaan, aanleiding geeft tot aanzienlijke maatschappelijke bezorgdheid; stelt vast dat de Commissie op 21 september 2017 meer dan één miljoen handtekeningen in ontvangst heeft genomen voor de campagne #StopTheTrucks, waarin Europese burgers vragen een einde te maken aan langeafstandstransporten;

4.

betreurt het feit dat de lidstaten onvoldoende vooruitgang hebben geboekt bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1/2005 om de hoofddoelstelling van de verordening — verbetering van het dierenwelzijn tijdens het vervoer — te verwezenlijken, met name ten aanzien van de controle van de vervoersjournaals en de oplegging van sancties; dringt er bij de lidstaten op aan de naleving van Verordening (EG) nr. 1/2005 aanzienlijk te verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor een doeltreffende en uniforme handhaving van de bestaande EU-wetgeving inzake het vervoer van dieren in alle lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan juridische stappen te ondernemen tegen en sancties op te leggen aan lidstaten die de verordening niet correct toepassen;

5.

benadrukt dat een gedeeltelijke tenuitvoerlegging ontoereikend is voor de verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling van de verordening om dieren tijdens het vervoer geen letsel of onnodig lijden te berokkenen en ze niet te laten omkomen, en dat er daarom meer inspanningen moeten worden geleverd om ernstige feiten met een grote nadelige impact op het dierenwelzijn te voorkomen en personen die hiervoor verantwoordelijk zijn, te vervolgen;

6.

betreurt het feit dat een aantal kwesties in verband met Verordening (EG) nr. 1/2005 nog moeten worden opgelost, waaronder: overvolle voertuigen; onvoldoende vrije ruimte boven de dieren; het niet inlassen van de vereiste onderbrekingen voor rust, voer en water; ontoereikende ventilatie- en drenkvoorzieningen; vervoer bij extreme hitte; vervoer van ongeschikte dieren, vervoer van niet-gespeende kalveren; het feit dat de stand van de zwangerschap van levende dieren moet worden vastgesteld; de mate waarin de vervoersjournaals worden gecontroleerd; de verhouding tussen inbreuk/handhaving/sanctie; het gemengde effect van opleiding, bijscholing en certificering; en ontoereikend strooisel, zoals ook vastgesteld door de Rekenkamer in haar speciaal verslag nr. 31/2018 en door ngo's in bij de Commissie ingediende klachten; dringt aan op verbeteringen op bovengenoemde gebieden;

7.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat reizen van vertrek tot aankomst overeenkomstig de EU-voorschriften voor dierenwelzijn worden gepland en uitgevoerd en dat daarbij rekening wordt gehouden met de verschillende vervoermiddelen en de uiteenlopende geografische omstandigheden in de EU en in derde landen;

8.

benadrukt dat de stelselmatige niet-naleving van de verordening op bepaalde gebieden en in sommige lidstaten leidt tot oneerlijke concurrentie, hetgeen leidt tot een ongelijk speelveld tussen de exploitanten in de verschillende lidstaten, hetgeen op zijn beurt kan leiden tot een neerwaartse spiraal met betrekking tot de normen inzake dierenwelzijn bij het vervoer; aangezien het niveau van sancties in sommige lidstaten tien keer hoger ligt dan in andere, verzoekt de Commissie een geharmoniseerd EU-sanctiesysteem te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de sancties doeltreffend en evenredig zijn en een ontradend effect hebben, rekening houdend met herhaaldelijke inbreuken; verzoekt de Commissie een draaiboek te ontwikkelen voor het gelijktrekken van de sancties in alle lidstaten;

9.

betreurt het feit dat de Commissie de resolutie van het Parlement van 12 december 2012 genegeerd heeft en benadrukt dat een krachtige en geharmoniseerde handhaving met doeltreffende, evenredige en ontradende sancties overeenkomstig artikel 25 van de verordening cruciaal is om het dierenwelzijn tijdens het vervoer te verbeteren en dat de lidstaten zich er niet toe kunnen beperken om louter aanbevelingen te formuleren en instructies te geven; roept de Commissie op om gehoor te geven aan de in die resolutie vervatte oproep om de verordening te controleren op onverenigbaarheden met de wettelijke voorschriften in afzonderlijke lidstaten;

10.

is van mening dat herhaalde inbreuken, wanneer zij zich voordoen in omstandigheden waarover de vervoerder controle had, moeten leiden tot vervolging; verzoekt de lidstaten inbreuken op de verordening te vervolgen, met name wat herhaalde inbreuken betreft; is van mening dat effectieve, evenredige en ontradende sancties de inbeslagname moeten omvatten van voertuigen en verplichte omscholing van degenen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en het vervoer van dieren, en dat dit in de gehele Europese Unie moet worden geharmoniseerd; is van mening dat de sancties de schade, omvang, duur en herhaling van de inbreuk moeten weerspiegelen;

11.

verzoekt de lidstaten op doeltreffender wijze gebruik te maken van de krachtige handhavingsbevoegdheden waarover zij krachtens de verordening beschikken, met inbegrip van de bevoegdheid om vervoerders te verplichten systemen tot stand te brengen om een herhaling van inbreuken te voorkomen en de bevoegdheid om een vergunning van een vervoerder te schorsen of in te trekken; verzoekt de lidstaten voor toereikende corrigerende maatregelen te zorgen en sancties in te voeren om dierenleed te voorkomen en voortdurende niet-naleving door marktdeelnemers af te schrikken; verzoekt de lidstaten en de Commissie bij de tenuitvoerlegging en handhaving van de verordening te streven naar een naleving van 100 %;

12.

verzoekt de Commissie om, na raadpleging van de nationale contactpunten, een lijst op te stellen van de marktdeelnemers die herhaalde en ernstige inbreuken op de verordening hebben gepleegd, op basis van de inspectie- en de uitvoeringsverslagen; verzoekt de Commissie regelmatig bijwerkingen van deze lijst te publiceren en ook voorbeelden van beste praktijken te bevorderen zowel inzake vervoer als inzake bestuur;

13.

benadrukt het feit dat niet-naleving van de verordening door de lidstaten een bedreiging vormt van de doelstelling ervan om het ontstaan en de verspreiding van besmettelijke dierziekten te voorkomen, aangezien vervoer een van de oorzaken is van de snelle verspreiding van deze ziekten, met inbegrip van ziekten die kunnen worden overgedragen op de mens; merkt op dat voertuigen vaak niet voldoen aan de vereisten van artikel 12 van de gewijzigde Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (9); is met name van mening dat verkeerde afvalopslag een risico inhoudt voor de verspreiding van antimicrobiële resistentie en ziekte; verzoekt de Commissie geharmoniseerde procedures te ontwikkelen voor het verlenen van toelating voor schepen en vrachtwagens en maatregelen te nemen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke dierziekten door middel van vervoer, zowel binnen de EU als vanuit derde landen, door het bevorderen van bioveiligheidsmaatregelen en meer dierenwelzijn;

14.

roept op tot meer samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten om de handhaving te versterken door gebruikmaking van technologie voor het creëren van een terugkoppeling in real time tussen de lidstaat van het vertrekpunt, de lidstaat van het punt van aankomst en de eventuele doorvoerlanden; verzoekt de Commissie geolocatiesystemen te ontwikkelen ter controle van de locatie van de dieren en de duur van de verplaatsing in voertuigen, alsmede om eventuele niet-naleving van de transporttijden te kunnen vaststellen; is van mening dat, wanneer dieren die in goede gezondheidstoestand zijn vertrokken, in slechte toestand aankomen, dit moet leiden tot een volledig onderzoek en dat in geval van herhaling de verantwoordelijke partijen in de vervoersketen onmiddellijk moeten worden bestraft overeenkomstig de wet en de landbouwer aan wie de dieren toebehoren, recht moet hebben op schadeloosstelling overeenkomstig het nationale recht voor de eventuele hieruit resulterende inkomstenderving; is voorts van mening dat de bevoegde autoriteiten strenge sancties moeten opleggen aan de organisator en de certificerende functionaris van een vervoersjournaal dat gecreëerd is in de lidstaat van vertrek, als het journaal fout of op misleidende wijze is ingevuld;

15.

is van mening dat handhaving in het bijzonder moeilijk is wanneer het reistraject door diverse lidstaten loopt en wanneer de diverse handhavingstaken (goedkeuren van het vervoersjournaal, verlenen van een vergunning aan de vervoerder, getuigschrift van vakbekwaamheid en certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel enz.) worden verricht door meer lidstaten; verzoekt de lidstaten die inbreuken vaststellen, alle andere betrokken lidstaten hiervan op de hoogte te stellen, zoals bepaald in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1/2005, om een herhaling van de inbreuken te voorkomen en een geoptimaliseerde risicobeoordeling mogelijk te maken;

16.

verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de tenuitvoerlegging en de handhaving van de verordening, inclusief een uitsplitsing van de inbreuken per lidstaat, per diersoort en per type inbreuk, in verhouding tot het vervoersvolume van levende dieren per lidstaat;

17.

is ingenomen met de gevallen waarin overheden, wetenschappers, bedrijven, vertegenwoordigers van de bedrijfstak en nationale bevoegde autoriteiten de handen ineen hebben geslagen om beste praktijken te definiëren teneinde te zorgen voor naleving van de wettelijke voorschriften, bijvoorbeeld de website van het Animal Transport Guides-project (richtsnoeren voor het vervoer van dieren); verzoekt de Commissie beste praktijken voor de lidstaten te verspreiden en te bevorderen met betrekking tot het vervoer van vee, en het EU-platform voor dierenwelzijn te ondersteunen, door het bevorderen van een intensievere dialoog en de uitwisseling van goede praktijken tussen alle actoren; verzoekt de Commissie een nieuwe dierenwelzijnsstrategie voor de periode 2020-2024 te ontwikkelen en innovatie in dierenvervoer te ondersteunen;

18.

verzoekt de Commissie te blijven samenwerken met de OIE, de EFSA en de lidstaten om de uitvoering en behoorlijke handhaving van Verordening (EG) nr. 1/2005 te ondersteunen, teneinde aan te zetten tot een intensievere dialoog over kwesties in verband met dierenwelzijn tijdens het vervoer, met bijzondere aandacht voor:

een betere toepassing van de EU-regels inzake dierenwelzijn tijdens het vervoer, door de uitwisseling van informatie en beste praktijken en de rechtstreekse betrokkenheid van belanghebbende partijen;

ondersteuning van opleidingsactiviteiten die gericht zijn op bestuurders en vervoersondernemingen;

een betere verspreiding van de richtsnoeren voor het vervoer van dieren en de factsheets inzake dierenvervoer, met vertaling in alle talen van de EU;

de ontwikkeling van vrijwillige verbintenissen van ondernemingen om het dierenwelzijn tijdens het vervoer verder te verbeteren, en acties op dit gebied;

intensievere uitwisseling van informatie en een beter gebruik van beste praktijken tussen de nationale autoriteiten om het aantal inbreuken door vervoersondernemingen en bestuurders terug te dringen;

19.

verzoekt de Commissie de verenigbaarheid te beoordelen van de verordening met Verordening (EG) nr. 561/2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (10), wat de rij- en rusttijden voor chauffeurs betreft;

20.

wijst erop hoe belangrijk het is om onderscheid te maken tussen de verantwoordelijkheid van ondernemingen voor het vervoer van dieren en de verantwoordelijkheid van boeren, aangezien deze ondernemingen — en niet de boeren — verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de problemen die door het vervoer van dieren worden veroorzaakt; herinnert eraan dat boeren het meeste belang hebben bij dierenwelzijn, niet alleen omwille van hun gevoel en affectie, maar ook om economische redenen;

21.

herinnert eraan dat de Commissie in haar rol van hoedster van de verdragen verantwoordelijk is voor het toezicht op de correcte toepassing van EU-wetgeving; verzoekt de Europese Ombudsman te onderzoeken of de Commissie consequent heeft nagelaten de naleving van de huidige verordening te waarborgen en of zij daarom kan worden aangeklaagd voor wanbeheer;

22.

betreurt het besluit van de Conferentie van voorzitters om ondanks de steun van een groot aantal leden van verschillende fracties niet voor te stellen een parlementaire onderzoekscommissie in te stellen voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU; beveelt daarom aan dat het Parlement aan het begin van de volgende zittingsperiode een onderzoekscommissie instelt voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer binnen en buiten de EU, teneinde naar behoren onderzoek te doen naar en toezicht te houden op vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer;

Gegevensverzameling, inspectie en monitoring

23.

betreurt de moeilijkheid van het uitvoeren van een coherente analyse van de tenuitvoerlegging van de verordening als gevolg van de uiteenlopende wijzen waarop de lidstaten gegevens verzamelen; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen voor traceringssystemen met betrekking tot alle trajecten, met het oog op een meer geharmoniseerde gegevensverzameling en beoordeling van de gecontroleerde parameters; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om de Commissie te voorzien van geharmoniseerde, uitgebreide en volledige gegevens over vervoersinspecties en inbreukpercentages; verzoekt de lidstaten meer onaangekondigde controles uit te voeren en een op risico gebaseerde strategie te ontwikkelen en toe te passen om met hun inspectieactiviteiten te focussen op risicovolle transporten, teneinde de beperkte inspectiemiddelen zo efficiënt mogelijk in te zetten;

24.

merkt op dat de Commissie volgens het speciaal verslag van de Rekenkamer over dierenwelzijn in de EU van 2018 heeft erkend dat de door de lidstaten gerapporteerde gegevens niet volledig, consistent, betrouwbaar of gedetailleerd genoeg zijn om conclusies te trekken over de naleving op EU-niveau;

25.

benadrukt dat de inspecties moeten worden uitgevoerd op uniforme wijze in de hele Unie en betrekking moeten hebben op een behoorlijk percentage van de dieren die jaarlijks binnen elke lidstaat worden vervoerd, om de goede werking van de interne markt te waarborgen en te handhaven en concurrentieverstoring binnen de EU te voorkomen; verzoekt de Commissie bovendien om een verhoging van het aantal onaangekondigde inspecties op het terrein door het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVO) die gericht zijn op dierenwelzijn en het vervoer van dieren; is van mening dat de verschillende controle-instrumenten en methoden om gegevens te verzamelen het moeilijk maken om een juist beeld te krijgen van de naleving in de afzonderlijke lidstaten; vraagt de Commissie daarom een meer geharmoniseerde rapporteringsstructuur vast te stellen en verdere analyses te verrichten van de gegevens uit de VVB-inspectierapporten en uit door lidstaten teruggestuurde vragenlijsten over hun geïntegreerde meerjarige nationale controleplannen; erkent dat de audits van DG SANTE fungeren als een belangrijke informatiebron voor de Commissie om de tenuitvoerlegging van de huidige verordening te beoordelen; verzoekt de Commissie jaarlijks minstens zeven onaangekondigde bezoeken af te leggen, overeenkomstig de aanbeveling van de Rekenkamer;

26.

verzoekt de Commissie de lidstaten richtsnoeren te bieden voor de wijze waarop het geïntegreerd veterinair computersysteem (Traces) kan worden ingezet ter ondersteuning van de opstelling van risicoanalyses voor inspecties met betrekking tot het vervoer van levende dieren, zoals aanbevolen door de Rekenkamer in haar speciaal verslag van 2018, waarin wordt opgemerkt dat de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor vervoersinspecties, zelden informatie uit Traces gebruiken om inspecties doelgericht in te zetten; vraagt een efficiënter en transparanter monitoringsysteem, met inbegrip van openbare toegang tot de informatie die wordt verzameld via Traces; dringt voorts aan op een verhoging van het aantal jaarlijkse inspecties door het VVB;

27.

verzoekt de lidstaten de controles in de gehele productieketen aan te scherpen en met name partijen dieren systematisch en op doeltreffende wijze te inspecteren vóór het laden, om praktijken die in strijd zijn met de bepalingen van de verordening en die de omstandigheden waaronder dieren over land of over zee worden vervoerd, verslechteren, een halt toe te roepen, bijvoorbeeld toestaan dat overvolle voertuigen of ongeschikte dieren hun lange reis voortzetten of dat voort gebruik wordt gemaakt van controleposten met ontoereikende rust-, voeder- en drenkvoorzieningen voor vervoerde dieren;

28.

is bezorgd over het geringe aantal inspecties in sommige lidstaten en over het feit dat het aantal gerapporteerde inbreuken laag ligt of nul bedraagt; twijfelt aan de nauwgezetheid van de inspectiesystemen en rapportage; roept de lidstaten die momenteel weinig of geen inspecties uitvoeren, ertoe op voldoende controles uit te voeren en bij de Commissie volledige inspectieverslagen in te dienen;

29.

verzoekt de lidstaten ook inspecties uit te voeren van intra-Europese transporten op het moment dat de dieren in voertuigen worden geladen, om te controleren of de vereisten van Verordening (EG) nr. 1/2005 worden nageleefd;

30.

is het met de Commissie eens dat het aanbeveling verdient dat de bevoegde autoriteiten alle transporten naar niet-EU-landen bij het laden inspecteren (11); is van mening dat ook inspecties bij het laden moeten worden uitgevoerd van een percentage transporten binnen de EU, in verhouding met het aantal door ngo's en in VVB-inspecties gemelde schendingen; is van mening dat de bevoegde autoriteiten bij het laden moeten controleren of de bepalingen van de verordening betreffende vloeroppervlakte en vrije ruimte boven de dieren worden nageleefd, dat de ventilatie- en watersystemen goed werken, dat de drinkautomaten goed werken en geschikt zijn voor de vervoerde diersoort, dat er geen ongeschikte dieren worden geladen, en dat er voldoende voeder en strooisel worden meegenomen;

31.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat een toereikend aantal toegankelijke, schone, werkende en op de behoeften van elke soort afgestemde drinkautomaten beschikbaar is, dat de watertank gevuld is en dat er voldoende vers strooisel aanwezig is;

32.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten controleren of de vervoersjournaals realistische gegevens bevatten en zo in overeenstemming zijn met artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2005;

33.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de vrachtwagens voldoen aan de vereisten inzake minimumruimte in hoofdstuk VII van bijlage I bij de verordening en dat de dieren bij hoge temperaturen een overeenkomstige hoeveelheid extra ruimte ter beschikking hebben;

34.

verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de interne hoogte van voertuigen voldoet aan de minimumnormen voldoet en dat er geen gaten zitten tussen de vloer of de voertuigwand en en de tussenschotten;

35.

erkent het feit dat op het gebied van dierenvervoer in de EU vooruitgang is geboekt, maar is bezorgd over het aantal meldingen van ongeschikte voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van levende dieren, zowel over land als over zee, en roept ertoe op de controles en sancties op deze praktijken op te voeren; merkt op dat de voorschriften in de artikelen 20 en 21 van de verordening met betrekking tot transporten door middel van veeschepen vaak niet worden nageleefd; verzoekt de lidstaten het gebruik van voertuigen en veeschepen die niet aan de bepalingen van de verordening voldoen, niet toe te staan en reeds afgegeven vergunningen in geval van niet-naleving in te trekken; dringt er bij de lidstaten op aan strenger te zijn zowel bij de certificerings- en goedkeuringsprocedures van voertuigen als bij het verlenen van getuigschriften van vakbekwaamheid aan bestuurders;

36.

dringt daarom aan op geharmoniseerde en bindende normen voor het verlenen van vergunningen voor voertuigen en vaartuigen als vervoermiddel voor vee, die moeten worden afgegeven door een centrale autoriteit van de EU; is van mening dat deze instantie verantwoordelijk moet zijn voor het bepalen van de geschiktheid van het vervoermiddel voor het vervoer van dieren met betrekking tot de toestand van het voertuig en de aard van de uitrusting ervan (bijvoorbeeld de aanwezigheid aan boord van een geschikt satellietnavigatiesysteem);

37.

verzoekt de exploitanten te voorzien in de grondige opleiding van bestuurders en begeleiders, overeenkomstig bijlage IV bij de verordening, om de correcte behandeling van dieren te waarborgen;

38.

erkent dat sommige lidstaten beschikken over schepen en havens die voldoen aan de vereiste normen, maar wijst erop dat niettemin tijdens het vervoer over zee slechte omstandigheden heersen, met name wat laden en lossen betreft; dringt er bij de lidstaten op aan strenger te zijn in hun certificerings- en goedkeuringsprocedures voor vaartuigen, hun vóór het laden uitgevoerde controles van veeschepen en van de diergezondheid te verbeteren en de laadverrichtingen behoorlijk te inspecteren, overeenkomstig de verordening; verzoekt de lidstaten de Commissie gedetailleerde plannen van hun inspectievoorzieningen te verstrekken; verzoekt de Commissie een lijst op te stellen, bij te werken en te verspreiden van havens met toereikende voorzieningen voor diereninspectie; verzoekt de bevoegde autoriteiten bovendien om vervoersjournaals waarin het gebruik gepland staat van havens zonder deze voorzieningen, niet goed te keuren; verzoekt de lidstaten hun havens aan te passen en een behoorlijk onderhoud van hun schepen te garanderen, om de omstandigheden inzake dierenwelzijn in het dierenvervoer over zee te verbeteren;

39.

verzoekt de Commissie innovatieve alternatieven voor uitvoercontroles goed te keuren overeenkomstig artikel 133, lid 2, van Verordening (EU) 2016/429 (12), zoals platforminspecties, die een verbetering opleveren op het gebied van dierenwelzijn als gevolg van een lagere bezettingsdichtheid en het feit dat de dieren niet hoeven te worden gelost, zodat de wachttijden worden ingekort;

40.

merkt op dat het vereiste van diergezondheidscertificaten voor vervoer tussen de lidstaten een negatieve prikkel geeft om binnenlandse bestemmingen te verkiezen boven de dichtstbijzijnde bestemming; roept de Commissie op gebruik te maken van haar bevoegdheden als vermeld in artikel 144, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot afwijkingen voor verplaatsingen die een laag risico voor de verspreiding van ziekten inhouden;

Reistijden

41.

benadrukt dat de reistijd voor alle vervoerde dieren niet langer mag zijn dan nodig, rekening houdend met de geografische verschillen op het niveau van de lidstaten en overeenkomstig overweging 5 van de verordening, waar wordt bepaald dat “[m]et het oog op het dierenwelzijn […] het langdurig vervoeren van dieren […] zoveel mogelijk beperkt [moet] worden” en overweging 18 van de verordening, waar wordt bepaald: “langdurige transporten zijn waarschijnlijk schadelijker voor het welzijn van de dieren dan korte transporten”;

42.

benadrukt dat bij de transporttijd van dieren, inclusief laad- en lostijden, rekening moet worden gehouden met het soortspecifieke veterinaire advies, ongeacht of het transport plaatsvindt over land, over zee of via de lucht;

43.

betreurt de inbreuken op de verordening die betrekking hebben op de verkeerde toepassing of niet-toepassing van de specifieke voorschriften voor niet-gespeende dieren, zoals kalveren, lammeren, jonge geiten, veulens en biggen, die nog melkvoeding krijgen, en pleit voor de invoering van meer gedetailleerde maatregelen om te garanderen dat het welzijn van deze dieren tijdens hun vervoer volledig beschermd is;

44.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat niet-gespeende dieren ten minste gedurende een uur worden gelost zodat zij kunnen worden verzorgd met elektrolyten of een substituut voor melk en dat deze dieren niet worden vervoerd gedurende meer dan acht uur in totaal;

45.

wenst dat de Commissie per diersoort een definitie geeft van de term “niet-gespeend dier” en dringt erop aan dat zij voor niet-gespeende dieren met een transportbeperking komt voor een maximale afstand van 50 km en een maximale duur van anderhalf uur, gezien de moeilijkheid om het welzijn van deze dieren tijdens het vervoer te waarborgen;

46.

wijst erop dat in de documenten voor de vervoersplanning vaak alleen plaatsnamen worden vermeld en dat zij geen precieze adressen van de inspectie-, verzorgings- en verzamelcentra bevatten, hetgeen controles duidelijk bemoeilijkt;

47.

vraagt, onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 december 2012, dat de reistijden voor dieren zo kort mogelijk worden gehouden en met name dat lange en zeer lange reistijden en verplaatsingen buiten de EU worden vermeden, door gebruik te maken van alternatieve strategieën, zoals het garanderen van rendabele en eerlijk verspreide lokale of mobiele slachterijen in de nabijheid van veebedrijven, de bevordering van korte afzetkanalen en rechtstreekse verkoop, vervanging, indien mogelijk, van het vervoer van fokdieren door gebruikmaking van zaad of embryo's en het vervoer van karkassen en vleesproducten, alsmede regelgevings- of niet-regelgevingsinitiatieven in de lidstaten om de slacht op landbouwbedrijven te bevorderen; verzoekt de Commissie indien nodig op duidelijke wijze specifieke kortere reistijden vast te stellen voor het vervoer van alle soorten levende dieren en ook voor het vervoer van niet-gespeende dieren;

48.

merkt op dat een diversiteit aan voorschriften, alsmede veranderende marktomstandigheden en beleidsbeslissingen, ervoor hebben gezorgd dat kleine slachthuizen economisch niet levensvatbaar zijn, waardoor hun aantal globaal is afgenomen; dringt er bij de Commissie en de lokale autoriteiten in de lidstaten op aan waar nodig de opties van slacht op het bedrijf, rendabele lokale of mobiele slacht en vleesverwerkingsvoorzieningen binnen de lidstaten te ondersteunen en te bevorderen, zodat de dieren worden geslacht zo dicht mogelijk bij de plaats waar zij zijn gefokt, hetgeen ook helpt voor het behoud van werkgelegenheid in plattelandsgebieden; roept de Raad en de Commissie op een strategie te ontwikkelen om over te schakelen op een regionaler model van veeteelt, waarin dieren, wanneer dit praktisch haalbaar is, geboren, vetgemest en geslacht worden in dezelfde regio, rekening houdend met de geografische verschillen, in plaats van over buitengewoon lange afstanden te worden vervoerd;

49.

dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken hoe landbouwers, slachthuizen en de vleesverwerkingssector gestimuleerd kunnen worden om dieren in de dichtstbij gelegen voorziening te laten slachten, teneinde lange vervoerstijden voor dieren te voorkomen en de emissies terug te dringen; verzoekt de Commissie in dit verband de weg vrij te maken voor innovatieve oplossingen, zoals mobiele slacht, met inachtneming van hoge normen inzake dierenwelzijn;

50.

is van mening dat in bepaalde gevallen een beperking van de toegestane reistijden, zoals momenteel vastgesteld in hoofdstuk V van bijlage 1 bij de verordening, niet haalbaar is en dat daarom oplossingen moeten worden gevonden voor gevallen waar de geografische omstandigheden en het rurale isolement het vervoer van levende dieren over land en/of zee vereisen voor verdere productie of voor de slacht;

51.

verzoekt de lidstaten zo nodig noodslachtingen direct in de fok- en mestbedrijven toe te staan, wanneer wordt vastgesteld dat een dier niet geschikt is voor vervoer en de eerstehulpmaatregelen ondoeltreffend blijken, om onnodig dierenleed te voorkomen;

52.

merkt op dat de maatschappelijke en economische waarde van een dier van invloed kan zijn op de normen voor zijn transport; benadrukt dat de transportnormen voor fokdieren in de paardenindustrie van hoge kwaliteit zijn;

53.

verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen om een omschakeling te garanderen van het vervoer van levende dieren naar een handel met voornamelijk vlees en karkassen en fokmateriaal, gezien de effecten van het vervoer van levende dieren op het milieu, het dierenwelzijn en de gezondheid; is van mening dat elke strategie op dit gebied de economische factoren moet aanpakken die van invloed zijn op de beslissing om levende dieren te vervoeren; verzoekt de Commissie het vervoer naar derde landen in deze strategie op te nemen;

54.

roept de lidstaten op om programma's voor de religieuze slachting van dieren in slachthuizen beschikbaar te stellen, aangezien een groot deel van de uitvoer van levende dieren naar markten in het Midden-Oosten gaat;

55.

ziet in dat de markt momenteel wordt verstoord door de verschillen in de geldende tarieven voor levende dieren en voor vlees, waardoor de handel in levende dieren een sterke impuls krijgt; dringt er bij de Commissie en haar handelspartners op aan deze verstoring te evalueren met het oog op een beperking van de handel in levende dieren en deze, waar nodig, te vervangen door handel in vlees;

56.

herinnert eraan dat op grond van de huidige verordening een rustpauze op een goedgekeurde controlepost reeds verplicht is na de maximumduur van het vervoer van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens, als de vervoerstijd meer dan acht uur bedraagt;

Dierenwelzijn

57.

verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te garanderen dat officiële dierenartsen aanwezig zijn op plaatsen van uitgang uit de Unie, om te verifiëren of de dieren fit goed zijn om hun reis voort te zetten en of de voertuigen en/of schepen voldoen aan de vereisten van de verordening; merkt met name op dat in artikel 21 van de verordening wordt gespecificeerd dat dierenartsen de vervoersmiddelen controleren voordat zij de EU verlaten, om er zeker van te zijn dat zij niet overvol zijn, voldoende vrije ruimte boven de dieren bieden, voorzien zijn van strooisel, voldoende voeder en water bij zich hebben en dat hun ventilatiesystemen en watervoorzieningen goed werken;

58.

moedigt het gebruik aan van noodplannen voor alle verplaatsingen, inclusief bijvoorbeeld vervangende vrachtwagens en noodcentra, zodat de vervoerder doeltreffend kan reageren op noodgevallen en om de effecten van een vertraging of ongeval op de naar een fok- of slachtbestemming vervoerde dieren te beperken, zoals krachtens de verordening reeds verplicht is voor vervoerders op lange trajecten;

59.

meent dat de dierenwelzijnswetgeving gebaseerd moet zijn op wetenschap en de nieuwste technologie; betreurt het feit dat de Commissie ondanks de heldere aanbevelingen van de EFSA en het verzoek van het Parlement in zijn resolutie uit 2012 heeft verzuimd de regels inzake dierenvervoer bij te werken op basis van de recentste wetenschappelijke inzichten; verzoekt de Commissie daarom de regels bij te werken, om rekening te houden met specifieke behoeften, op basis van de recentste wetenschappelijke kennis en technologie, met name ten aanzien van factoren als voldoende ventilatie en temperatuur- en vochtigheidscontrole door middel van airconditioning in alle voertuigen, geschikte drinksystemen en vloeibaar voer, met name voor niet-gespeende dieren, een verminderde bezettingsdichtheid en een gespecificeerde toereikende minimumruimte boven de dieren, alsmede aanpassing van de voertuigen aan de behoeften van elke soort; wijst op de conclusie in het advies van de EFSA dat het welzijn van dieren ook afhangt van andere factoren dan de reisduur, zoals behoorlijk laden en lossen en het ontwerp van het voertuig;

60.

spreekt zijn bezorgdheid uit over transporten waarbij de dieren worden gedrenkt met verontreinigd water dat niet geschikt is voor consumptie of waarbij de dieren geen toegang tot water hebben doordat de drenkvoorzieningen slecht werken of verkeerd zijn geplaatst; beklemtoont het feit dat ervoor moet worden gezorgd dat voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van levende dieren, tijdens het transport voldoende water aan boord hebben en dat de verstrekte hoeveelheid in elk geval afgestemd moet zijn op de specifieke behoeften van de soort en het aantal dieren dat wordt vervoerd;

61.

is ingenomen met de toezegging van de Commissie om dierenwelzijnsindicatoren te ontwikkelen die betere welzijnsresultaten voor dieren in het vervoer moeten bevorderen; is van mening dat zij deze indicatoren onverwijld moet ontwikkelen, zodat zij kunnen worden gebruikt als aanvulling op de huidige wettelijke voorschriften;

62.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat toekomstige herzieningen van de wetgeving inzake het welzijn van dieren tijdens het vervoer gebaseerd zijn op objectieve en wetenschappelijk onderbouwde indicatoren, om te voorkomen dat willekeurige besluiten ongerechtvaardigde economische repercussies hebben voor de veeteeltsector.

63.

benadrukt het feit dat landbouwers op grond van de EU-wetgeving de wettelijke verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat vervoerde dieren die hun eigendom zijn, geen letsel, schade of onnodig lijden worden aangedaan;

64.

beklemtoont dat de inbreuken vaak te wijten zijn aan het onaangepaste karakter van de ventilatiesystemen in de voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van levende dieren over de weg over lange afstanden en dat de dieren hierbij in kleine ruimten met extreme temperaturen worden gedwongen, die de in de verordening vastgestelde temperatuurvariatie en tolerantiegrenzen ver te buiten gaan;

65.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in alle lidstaten zonder uitzondering wordt verdoofd vóór religieuze rituele slachtingen;

66.

betreurt het feit dat dierencompartimenten niet altijd voldoende ruimte bieden om toereikende ventilatie in voertuigen mogelijk te maken en dat de dieren in hun natuurlijke bewegingen worden gehinderd, waardoor zij vaak gedwongen worden om gedurende lange tijd onnatuurlijke houdingen aan te nemen, hetgeen duidelijk indruist tegen de technische specificaties in artikel 6 van en in hoofdstuk II, punt 1.2, van bijlage I bij de verordening;

67.

is van oordeel dat de aanwezigheid van dierenartsen aan boord van schepen die gebruikt worden voor het vervoer van levende dieren, verplicht moet worden gesteld, dat moet worden bijgehouden hoeveel dieren onderweg sterven en dat hierover moet worden gerapporteerd, en dat noodplannen moeten worden opgesteld voor situaties op zee die een negatieve invloed kunnen hebben op het welzijn van de vervoerde dieren;

68.

merkt op dat de landbouwers, vervoerders en bevoegde autoriteiten in de lidstaten Verordening (EG) nr. 1/2005 op uiteenlopende wijze interpreteren en ten uitvoer leggen, met name wat de geschiktheid van de dieren voor vervoer betreft; verzoekt de Commissie de verordening te herzien om de eisen inzake vervoer waar nodig nader te bepalen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om er met het oog op een gelijk speelveld voor te zorgen dat de verordening voortaan in de hele Unie op geharmoniseerde en uniforme wijze wordt gehandhaafd en uitgevoerd, met name wat de geschiktheid van dieren voor vervoer betreft;

69.

verzoekt de Commissie een uitgewerkte praktische definitie op te stellen van de geschiktheid van dieren voor vervoer en praktische richtsnoeren te ontwerpen voor de beoordeling hiervan; verzoekt de lidstaten bewustmakings- en voorlichtingsactiviteiten te organiseren, met inbegrip van degelijke, regelmatige en verplichte opleidingscursussen en bijscholing en certificering voor bestuurders, vervoerders, handelaren, verzamelcentra, slachthuizen, dierenartsen, grensagenten en elke andere speler die betrokken is bij het vervoer van dieren, om het hoge aantal geschiktheidsovertredingen te verminderen; verzoekt de exploitanten een grondige opleiding van bestuurders en begeleiders te garanderen, overeenkomstig bijlage IV bij de verordening;

70.

roept op tot een strikt toezicht om te voorkomen dat zieke of zwakke dieren, dieren met ondergewicht, zogende of drachtige dieren of vrouwtjes die nog niet voldoende lang hebben gespeend, worden vervoerd;

71.

benadrukt het feit dat het op grond van Verordening (EG) Nr. 1/2005 reeds verplicht is om dieren die worden vervoerd over lange afstanden, met passende tussenpozen te voorzien van water, voer en rustpauzen, op een manier die aangepast is aan de soort en de leeftijd; dringt er bij de Commissie op aan een effectievere monitoring uit te voeren om te garanderen dat alle lidstaten volledig en op geharmoniseerde wijze voldoen aan deze wettelijke vereisten;

72.

benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat dierenvervoer op een deugdelijke manier wordt georganiseerd en dat rekening wordt gehouden met de weersomstandigheden en het soort vervoer;

73.

benadrukt het feit dat, als de dieren moeten worden gelost voor een rustperiode van 24 uur in een derde land, de organisator op zoek moet gaan naar een rustplaats met voorzieningen die gelijkwaardig zijn aan die van een EU-controlepost; verzoekt de bevoegde autoriteiten deze voorzieningen regelmatig te inspecteren en vervoersjournaals niet goed te keuren zonder de bevestiging dat de voorgestelde rustplaats beschikt over voorzieningen die gelijkwaardig zijn aan die in de EU;

74.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de vervoersplanning het bewijs bevat van een reservering, met inbegrip van voedsel, water en vers strooisel, bij een controlepost; verzoekt de Commissie voorschriften vast te stellen voor de locaties en de voorzieningen van rustplaatsen;

75.

erkent dat lagere bezettingsdichtheden en het onderbreken van transporten om dieren te laten rusten, een ongunstig economisch effect hebben op vervoerders, hetgeen een effect kan hebben op de behoorlijke behandeling van de vervoerde dieren; verzoekt de Commissie stimulansen aan te moedigen voor een behoorlijke behandeling van de vervoerde dieren;

76.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een verbetering van de registratie in landbouwbedrijven met betrekking tot de draagtijd;

77.

verzoekt de Commissie om op basis van wetenschappelijke bevindingen richtsnoeren te formuleren voor de watervoorziening voor dieren die worden vervoerd in kooien en voorwaarden voor het vervoer van kuikens die een hoog welzijnsniveau bevorderen;

78.

herinnert eraan dat de lidstaten oplossingen moeten vinden voor dieren die zich aan het einde van hun levens- en productiecyclus bevinden die in overeenstemming zijn met het dierenwelzijn;

Economische hulp

79.

roept ertoe op meer gebruik te maken van de plattelandsontwikkelingsmaatregel van dierenwelzijnsbetalingen overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 (13), waarmee hoge normen inzake dierenwelzijn worden ondersteund die verder gaan dan de ter zake relevante dwingende normen;

80.

roept ertoe op bij de komende hervorming van het GLB de koppeling tussen GLB-betalingen en verbeterde dierenwelzijnsomstandigheden die volledig in overeenstemming zijn met of verder strekken dan de normen van Verordening (EG) nr. 1/2005, te handhaven en te versterken;

81.

dringt aan op steun voor maatregelen om te zorgen voor een evenwichtige verdeling van slachthuizen in de lidstaten die garandeert dat rekening wordt gehouden met de hoeveelheid vee in een bepaalde regio;

Derde landen

82.

is bezorgd door de aanhoudende meldingen van problemen met het transport en het welzijn van dieren in bepaalde derde landen; merkt op dat het slachten in bepaalde derde landen waar de EU dieren naartoe stuurt, gepaard gaat met extreem en langdurig lijden en geregeld in strijd is met de internationale welzijnsnormen voor het slachten die zijn opgesteld door het OIE; neemt kennis van het feit dat de vraag in derde landen vaak betrekking heeft op levende dieren, maar verzoekt de Commissie en de lidstaten toch een verschuiving te bevorderen, indien mogelijk, naar het vervoer naar derde landen van vlees of karkassen in plaats van levende dieren, alsmede naar het vervoer van sperma of embryo's in plaats van fokdieren;

83.

uit scherpe kritiek op de statistieken van de Commissie inzake de naleving van de verordening voor wat betreft het vervoer van levende dieren naar landen buiten de EU en beklemtoont dat die statistieken zijn opgesteld zonder de voertuigen die voor dit type vervoer worden gebruikt, aan systematische controles te onderwerpen;

84.

roept de Commissie ertoe op om in onderhandelingen over bilaterale handel met derde landen de toepassing van de EU-regels inzake dierenwelzijn te eisen en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie de internationalisering van de EU-bepalingen op dit gebied te bepleiten;

85.

betreurt het feit dat de normen die worden toegepast in derde landen, niet zo streng zijn als de normen in de EU; verzoekt de Commissie de bestaande vereisten ten aanzien van de handelspartners van de Unie aan te scherpen, met name wat de handel in dieren en wat dierenvervoer betreft, zodat zij minstens zo streng zijn als de EU-normen; roept lidstaten die naar derde landen uitvoeren, ertoe op samen te werken met de lokale autoriteiten om de dierenwelzijnsnormen te verbeteren;

86.

dringt aan op de consequente en volledige naleving van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2015 in zaak C-424/13, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de vervoerder, om toestemming te krijgen voor het vervoer van dieren dat een lange reis omvat die op het grondgebied van de EU aanvangt en buiten dat grondgebied wordt voortgezet, een journaal moet overleggen dat realistisch is wat de naleving betreft, met bijzondere aandacht voor de voorspelde temperaturen; verzoekt de bevoegde autoriteiten geen journalen goed te keuren als de dieren overeenkomstig het arrest van het Hof moeten worden uitgeladen voor een rusttijd van ten minste 24 uur in een niet-EU-land, tenzij de organisator voor die rust een plaats heeft geregeld waar de voorzieningen gelijkwaardig zijn aan die van een controlepost; wijst er in dit verband bovendien op dat de enige bestaande lijst van stallen op routes in derde landen dateert van 2009 en dat deze vaak geen precieze adresgegevens bevat, hetgeen de nodige inspecties conform het EU-recht aanzienlijk bemoeilijkt; verzoekt de officiële dierenartsen op de plaatsen van uitgang overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 voor het vertrek van de voertuigen uit de EU te controleren of voldaan is aan de bepalingen van de verordening;

87.

herinnert in dit verband ook aan het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (klokkenluiders) (COM(2018)0218), met name in verband met de veterinaire controles;

88.

betreurt de vaak lange wachttijden aan de grenzen en in havens en wijst erop dat dit bij de dieren leidt tot extra pijn en ongemak; verzoekt de lidstaten die grenzen aan derde landen, te voorzien in rustplaatsen waar dieren kunnen worden uitgeladen en voer, water, rust en diergeneeskundige zorg kunnen krijgen, zodat de journalen correct kunnen worden ingevuld, en bij douaneposten speciale expreswegen voor dierenvervoer te openen, met voldoende personeel, om de wachttijden te verkorten, zonder de kwaliteit van de sanitaire en douanecontroles aan de grenzen te ondermijnen; verzoekt de lidstaten daarnaast beter samen te werken bij de planning van het vervoer van dieren, om te voorkomen dat te veel transporten bij de grenscontrole aankomen op hetzelfde moment;

89.

verzoekt de Commissie de samenwerking en de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten in alle lidstaten en in derde landen te verbeteren, inclusief bijkomende wederzijdse hulp en een snellere uitwisseling van informatie, om de problemen op het gebied van dierenwelzijn en dierziekten als gevolg van wanbestuur te verminderen, door ervoor te zorgen dat de exporteurs de administratieve eisen volledig naleven; verzoekt de Commissie internationaal te pleiten voor dierenwelzijn en initiatieven te nemen om het bewustzijn hierover in derde landen te vergroten;

90.

verzoekt de Commissie druk uit te oefenen op doorvoerlanden die bureaucratische hindernissen en veiligheidsobstakels in het leven roepen die het vervoer van levende dieren onnodig vertragen;

91.

verzoekt de lidstaten en de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan inbreuken op de dierenwelzijnsnormen tijdens het vervoer over de binnenwateren en over zee naar derde landen en mogelijke overtredingen van de wetgeving te onderzoeken, bijvoorbeeld het dumpen door vaartuigen van dode dieren in de Middellandse Zee (waarbij de oormerken vaak worden afgesneden) ondanks het verbod hierop, omdat verwijdering vaak niet mogelijk is in de haven van bestemming;

92.

wijst op Besluit 2004/544/EG van de Raad betreffende de ondertekening van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (14), op grond waarvan vervoer de volgende vormen kan aannemen: tussen twee lidstaten via het grondgebied van een derde land; tussen een lidstaat en een derde land; of rechtstreeks tussen twee lidstaten;

93.

benadrukt het feit dat, tenzij de normen inzake dierenvervoer in derde landen worden afgestemd op die van de EU en de uitvoering ervan voldoende is om volledige naleving van de verordening te waarborgen, voor het vervoer van levende dieren naar derde landen bilaterale overeenkomsten moeten worden gesloten, om het verschil in normen te beperken, en dat, als dit niet kan worden gerealiseerd, dit vervoer moet worden verboden;

94.

herinnert de lidstaten eraan dat zij volgens vaste rechtspraak (15) strengere nationale regels voor de bescherming van dieren tijdens het vervoer mogen invoeren, mits deze regels in overeenstemming zijn met het hoofddoel van Verordening (EG) nr. 1/2005;

95.

verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede werkwijzen en maatregelen inzake equivalentie van de regelgeving met derde landen met betrekking tot het vervoer van levende dieren te bevorderen;

o

o o

96.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

(2)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2018/621853/EPRS_STU(2018)621853_EN.pdf

(3)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 59.

(4)  EFSA Journal 2011:9(1):1966.

(5)  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 116.

(6)  Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 april 2015, Zuchtvieh-Export GmbH v Stadt Kempten, C-424/13, ECLI:EU:C:2015:259.

(7)  Speciaal verslag nr. 31/2018 van de Europese Rekenkamer van 14 november 2018 getiteld “Animal welfare in the EU: Closing the gap between ambitious goals and practical implementation”.

(8)  https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/1966

(9)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977.

(10)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

(11)  Eindverslag van een audit in Nederland van 20 februari 2017 tot en met 24 februari 2017 om het dierenwelzijn tijdens transporten naar niet-EU-landen te beoordelen, Europese Commissie, directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid, 2017.

(12)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(13)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 347.

(14)  PB L 241 van 13.7.2004, blz. 21.

(15)  Arrest van het Hof van Justitie (Eerste kamer) van 14.10.2004 — zaak C-113/02, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk der Nederlanden, en arrest van het Hof van Justitie (Derde kamer) van 8.5.2008 — zaak C-491/06, Danske Svineproducenter.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/170


P8_TA(2019)0133

Verbetering van het concurrentievermogen van de interne markt door de ontwikkeling van de EU-douaneunie en haar governance

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de verbetering van het concurrentievermogen van de interne markt door de ontwikkeling van de EU-douane-unie en haar governance (2018/2109(INI))

(2020/C 449/24)

Het Europees Parlement,

gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1) en de daarmee verband houdende gedelegeerde handeling (Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015) (2), uitvoeringshandeling (Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 2 november 2015) (3), gedelegeerde handeling met overgangsregels (Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015) (4) en werkprogramma (Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/578 van de Commissie van 11 april 2016) (5),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 houdende verlenging van het tijdelijke gebruik van andere middelen dan de elektronische gegevensverwerkingstechnieken waarin het douanewetboek van de Unie voorziet (COM(2018)0085),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld “De ontwikkeling van de EU-douane-unie en haar governance” (COM(2016)0813),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld “Eerste tweejaarlijks verslag over de vooruitgang in de ontwikkeling van de EU-douane-unie en haar governance” (COM(2018)0524),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld “Tweede voortgangsverslag over de uitvoering van de EU-strategie en het actieplan voor douanerisicobeheer” (COM(2018)0549),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de IT-strategie voor de douane (COM(2018)0178),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt inzake het voorstel van de Commissie betreffende het rechtskader van de Unie inzake douaneovertredingen en sancties (COM(2013)0884),

gezien Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (6) (de e-douanebeschikking),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2017 over de aanpak van de uitdagingen rond de tenuitvoerlegging van het EU-douanewetboek (7),

gezien het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie en de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen krachtens artikel 284 van dat wetboek (COM(2018)0039),

gezien speciaal verslag nr. 19/2017 van de Europese Rekenkamer getiteld “Invoerprocedures: tekortkomingen in het rechtskader en een ondoeltreffende uitvoering zijn van invloed op de financiële belangen van de EU”,

gezien speciaal verslag nr. 26/2018 van de Europese Rekenkamer getiteld “Een reeks vertragingen bij de IT-douanesystemen: wat ging er mis?”,

gezien voortgangsverslag 11760/2017 van de Raad over de bestrijding van accijnsfraude,

gezien het verslag van Europol en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie over namaak en piraterij in de Europese Unie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0059/2019),

A.

overwegende dat de douane-unie, die dit jaar vijftig jaar bestaat, een van de hoekstenen van de Europese Unie en een van de grootste handelsblokken ter wereld is, en overwegende dat een volledig operationele douane-unie essentieel is voor de goede werking van de interne markt en vlotte handel binnen de EU, en een cruciaal onderdeel vormt van het gemeenschappelijk handelsbeleid ten aanzien van derde landen in het belang van zowel het bedrijfsleven als de burgers van de Unie, maar ook voor de geloofwaardigheid van de Unie, omdat zij daardoor een sterke positie heeft bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten met derde landen;

B.

overwegende dat de douaneautoriteiten een noodzakelijk evenwicht moeten vinden tussen de bevordering van legitieme handel, de douanecontroles die de veiligheid van de Unie en haar burgers moeten beschermen, het consumentenvertrouwen in de goederen die de eengemaakte markt binnenkomen, en de financiële en handelsbelangen van de Unie; overwegende dat zij verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van meer dan 60 rechtshandelingen, bovenop het wettelijk douanekader, met het oog op de bestrijding van de illegale handel en smokkel en de toekenning van de status van geautoriseerd marktdeelnemer;

C.

overwegende dat de standaardisering van douane-informatie en douaneprocessen een belangrijke rol speelt bij de homogenisering van controles, met name ten aanzien van verschijnselen als onjuiste indeling en onderwaardering van de invoer en onjuiste rapportage van de oorsprong van goederen, wat nadelig is voor alle marktdeelnemers, maar vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen;

D.

overwegende dat de invoer in en uitvoer uit de Unie in 2017 3 700 miljard EUR bedroegen en dat de geïnde douanerechten 15 % van de begroting van de Unie uitmaken;

E.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie van essentieel belang is om de eigen middelen van de Unie, in het bijzonder de douanerechten, en de fiscale belangen van de lidstaten te beschermen, maar ook om de veiligheid van de Europese consumenten en eerlijke concurrentie in de interne markt te waarborgen;

F.

overwegende dat het douanewetboek van de Unie bepaalt dat de nodige elektronische systemen voor de tenuitvoerlegging ervan tegen 31 december 2020 moeten worden ingevoerd; overwegende dat de digitalisering van de douaneprocedures al in 2003 van start is gegaan en in 2008 is voorgeschreven met de aanneming van Verordening (EG) nr. 450/2008 van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (8) en de aanneming van de Beschikking 70/2008/EG (de e-douanebeschikking);

G.

overwegende dat de digitalisering van de douane nog in uitvoering is, dat ruim 98 % van de douaneaangiften tegenwoordig langs elektronische weg worden ingediend en dat de volgende terreinen op het vlak van douane nu via elektronische systemen worden beheerd: transit (NCTS), uitvoercontrole (ECS), veiligheidsgegevens (ICS), risicobeheer (CRMS), registratie- en identificatienummers van marktdeelnemers (EORI), vergunningen (CDS), geautoriseerd marktdeelnemer (AEO), bindende tariefinlichtingen (EBTI), quota en tarieven (QUOTA), autonome tariefschorsingen, de gecombineerde nomenclatuur (TARIC), toezicht op invoer en uitvoer (SURV2) en het systeem van geregistreerde exporteurs voor certificaten van oorsprong (REX);

H.

overwegende dat het Douaneprogramma dat in het kader van het meerjarig financieel kader van de EU voor de periode 2021-2027 is voorgesteld tot doel heeft het optreden van en de samenwerking tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten te ondersteunen;

I.

overwegende dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU een uitdaging vormt voor de goede werking van de douane-unie;

J.

overwegende dat de ingebruikname van essentiële elektronische systemen die noodzakelijk zijn voor de volledige tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de EU vertraging zal oplopen en zal worden uitgesteld tot na 31 december 2020;

K.

overwegende dat het instrument inzake de prestaties van de douane-unie functioneert op basis van een beoordeling van de werking van douane-unie, aan de hand van kernprestatie-indicatoren op diverse gebieden zoals de bescherming van financiële belangen, het waarborgen van de veiligheid van de EU-bevolking en de beoordeling van het belang van de bijdrage van douane aan de groei en competitiviteit van de EU;

L.

overwegende dat het bestuur van het Douane 2020-programma en bijgevolg ook van de IT-werkzaamheden op het vlak van douane gedeeld wordt waargenomen door de Commissie, de lidstaten en vertegenwoordigers van handelsbelangen, in de vorm van een veelvoud aan besluitvormingsstructuren, wat een blijvende negatieve impact heeft op de doeltreffendheid van dit bestuur en op het beheer van IT-projecten;

M.

overwegende dat het bestuur van de douaneprogramma's moet worden herzien, na het aflopen van het huidige Douane 2020-programma en na de uitvoering van een kosten-batenanalyse van de diverse mogelijkheden;

1.

wijst op het werk dat elke dag wordt verzet door de douaneautoriteiten van de lidstaten en de diensten van de Commissie, die zich inzetten om de interne markt te beschermen tegen oneerlijke concurrentie in de vorm van namaak- en dumpingproducten, handel te faciliteren, administratieve rompslomp te verminderen, inkomsten voor de nationale begrotingen en de begroting van de Unie te innen en de bevolking te beschermen tegen terreur-, gezondheids-, milieu- en andere dreigingen;

2.

wijst erop dat de douane-unie een van de eerste verwezenlijkingen van de Unie is en als een van haar grootste successen kan worden beschouwd, omdat zij in de Unie gevestigde bedrijven in staat stelt hun goederen te verkopen en te investeren in de hele Unie en omdat zij de Unie in staat heeft gesteld haar binnengrenzen af te schaffen en de concurrentie met de rest van de wereld aan te gaan; onderstreept dat de eengemaakte markt van de Unie onmogelijk zou zijn zonder de tariefvrije omgeving die de douane-unie verschaft en zonder de rol die de douane-unie speelt bij het toezicht op de invoer en uitvoer;

3.

benadrukt dat een volledig operationele douane-unie essentieel is om ervoor te zorgen dat de EU bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten geloofwaardig is en zich in een sterke onderhandelingspositie voor het sluiten van nieuwe handelsakkoorden bevindt; benadrukt dat een efficiënte EU-douane-unie helpt om de legitieme handel te bevorderen en de administratieve lasten voor bonafide handelaren te verminderen, wat belangrijk is voor de ontwikkeling van concurrerende bedrijven; benadrukt dat gezorgd moet worden voor doeltreffende controles, onder meer door de samenwerking met de douaneautoriteiten van derde landen te stimuleren, en voor het voorkomen van onnodige belemmeringen van de legale handel;

4.

onderstreept dat het van cruciaal belang is om in de hele Unie op basis van de hervorming van de IT-infrastructuur voor naadloos op elkaar aansluitende douaneprocedures te zorgen; is van mening dat het dankzij de digitalisering mogelijk is de uitwisseling van informatie en de betaling van rechten transparanter en toegankelijker te maken, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor marktdeelnemers in derde landen, en dat de digitalisering mogelijkheden biedt om de douanevoorschriften en -procedures te vereenvoudigen;

5.

stelt vast dat de huidige verschillen in het niveau en de kwaliteit van controles, douaneprocedures en sanctiemaatregelen op de plaatsen van binnenkomst in de douane-unie vaak tot de verstoring van handelsstromen leiden, en dat deze verschillen het probleem van 'forum shopping' aanzwengelen en de integriteit van de eengemaakte markt in gevaar brengen; dringt er in deze context sterk op aan dat de Commissie en de lidstaten deze kwestie aanpakken;

6.

moedigt de Commissie aan haar inspanningen op te drijven met het oog op de totstandbrenging van een geïntegreerde elektronische one-stop-shop-omgeving op douanegebied in de EU, die bedrijven in staat moet stellen noodzakelijke informatie en documenten op één punt in te dienen om te voldoen aan alle wettelijke vereisten met betrekking tot de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen;

7.

wijst erop dat het Verenigd Koninkrijk na zijn uittreding uit de EU een derde land zal worden, en dat de buitengrenzen van de EU hierdoor zullen worden gewijzigd, en benadrukt dat de brexitprocedure geen negatieve gevolgen mag hebben voor de ontwikkeling en het bestuur van de EU-douane-unie;

Digitalisering van de douaneprocedures

8.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een efficiëntere, meer kosteneffectieve en gestroomlijnde aanpak van het beheer van de IT-systemen voor de douaneautoriteiten te ontwikkelen; dringt met name aan op een meer nauwkeurige en realistische raming van het tijdschema voor de tenuitvoerlegging, de vereiste middelen en de reikwijdte van de afzonderlijke IT-projecten om douaneprocedures te digitaliseren;

9.

betreurt dat de invoering van de nieuwe IT-systemen voor de douane-unie vertraging heeft opgelopen, waardoor de Commissie aan het Parlement en de Raad moest vragen de overgangsperiode te verlengen tot na 2020, de termijn die is vastgelegd in het douanewetboek; betreurt eveneens dat zij ter rechtvaardiging van die verlenging enkel onvolledige informatie heeft verstrekt, met name ten aanzien van hetgeen onder haar verantwoordelijkheid en die van de lidstaten valt, zodat het Europees Parlement zijn begrotings- en politieke controle niet op passende wijze kan uitoefenen;

10.

benadrukt dat 75 % van de Europese componenten van de IT-systemen die voor de tenuitvoerlegging van het douanewetboek van de Unie nodig zijn, weliswaar tegen december 2020 gereed zouden moeten zijn, maar dat dit niet betekent dat 75 % van de IT-systemen tegen dan gereed zullen zijn, aangezien 25 % van die IT-systemen uit nationale componenten bestaan, waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn en waarbij vertragingen werden vastgesteld;

11.

is van mening dat de Commissie en de Raad er samen met de hoogste prioriteit moeten voor zorgen dat het douanewetboek en de digitalisering van de douaneprocedures binnen het nieuwe tijdschema worden omgezet; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan alles in het werk te stellen om verdere vertragingen te vermijden; is in dat verband van mening dat het opzetten van de IT-architectuur de ontwikkeling en uitrol van zeventien IT-instrumenten vereist, met aanzienlijke financiële en personele gevolgen; acht het daarom absoluut noodzakelijk dubbel werk te vermijden bij de uitvoering van de IT-projecten van de lidstaten en de Commissie;

12.

vraagt de Commissie het tijdschema voor haar werkprogramma voor het douanewetboek te actualiseren om rekening te houden met de verlenging van de overgangsperiode die zij heeft voorgesteld (9) ter aanneming van het Europees Parlement en de Raad; verzoekt het Parlement en de Raad werk te maken van een spoedige goedkeuring van deze verlenging, en de nodige voorwaarden te scheppen voor een geslaagde uitrol van de IT-architectuur voor de douane, waarbij de uitgebreide veiligheidstests onverlet moeten blijven, zodat mogelijke tekortkomingen de integriteit van de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verrichte controles van goederen niet in gevaar brengen; wijst er — net als de Europese Rekenkamer — op dat, aangezien dezelfde oorzaken dezelfde effecten hebben, de actualisering van het strategisch meerjarenplan 2017, doordat de invoering van zes IT-instrumenten in hetzelfde jaar wordt geconcentreerd, een aanzienlijke uitdaging vormt, en een grote kans inhoudt dat de uitgestelde termijnen evenmin worden gehaald, waardoor de termijn van de tenuitvoerlegging van het douanewetboek tot na 2025 verlengd zou kunnen worden;

13.

verzoekt de Commissie om haar strategische meerjarenplan te actualiseren met een opeenvolging van projecten gedurende de volledige overgangsperiode, zodat een te geconcentreerde uitrol aan het eind van die periode in de mate van het mogelijke wordt vermeden, en met de vastlegging van bindende mijlpalen, ook voor de lidstaten;

14.

verzoekt de Commissie de wettelijke en technische specificaties die nu voor de zeventien IT-instrumenten zijn goedgekeurd, niet te wijzigen, aangezien de omvang van de uit te voeren projecten en de tijd die nodig is voor de uitrol ervan niet verenigbaar zijn met het feit dat de technologieën in kwestie voortdurend in ontwikkeling of met de onvermijdelijke wijzigingen in de wet- en regelgeving die in deze periode zullen plaatsvinden;

15.

wijst erop dat de Commissie zich volgens de Rekenkamer bewust was van de vertraging maar ervoor heeft gekozen deze informatie niet op te nemen in haar officiële verslaglegging, met als gevolg dat de belanghebbenden (waaronder het Europees Parlement, andere EU-instellingen die niet vertegenwoordigd zijn in de beheersstructuur van Douane 2020, alsook geïnteresseerde bedrijven en burgers) niet volledig op de hoogte waren van het feitelijke risico van vertraging; vraagt de Commissie bijgevolg om regelmatig en op transparante wijze verslag uit te brengen over de uitvoering van het strategische meerjarig werkprogramma en de opzetting van de elektronische douanesystemen, zodat de fouten uit de vorige programmeringsperiode niet worden herhaald, en om open kaart te spelen over mogelijke toekomstige vertragingen, evenwel zonder dit onverwachts of zonder passende corrigerende maatregelen te doen;

16.

verzoekt de Commissie een permanente evaluatie te verrichten van het Douane-2020-programma en te reageren op de eventuele tekortkomingen die worden vastgesteld, met name door de in het kader van dit programma opgerichte deskundigenteams optimaal te benutten en meer samenwerking tussen douane-instanties mogelijk te maken;

17.

beklemtoont dat permanente beleidsmonitoring en de analyse en beoordeling van mogelijke gevolgen essentiële onderdelen vormen van het bestuur van de douane-unie; neemt kennis van en toont zich ingenomen met de werkzaamheden van de Commissie betreffende de ontwikkeling van een instrument dat het mogelijk moet maken om de prestaties van de douane-unie systematisch af te meten tegen de strategische doelstellingen in termen van efficiëntie, doeltreffendheid en uniformiteit; roept de lidstaten ertoe op de werkzaamheden voor de verdere uitwerking van dit instrument te ondersteunen;

18.

suggereert aan de Commissie dat dit instrument ook moet worden gebruikt om de prestaties van douanecontroles in termen van digitaliseringspotentieel en gegevensstromen te beoordelen, zodat er nog doeltreffender, op risico’s gebaseerde controles kunnen worden uitgewerkt en de druk op douane-instanties afneemt;

Governance, rapportage en financiering van het Douaneprogramma

19.

neemt nota van de maatregelen die de Commissie en de lidstaten nemen om te zorgen voor een uniforme en coherente toepassing van het douanewetboek, met name op het gebied van opleiding en door de vaststelling van richtsnoeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten niettemin meer inspanningen te doen en meer middelen uit te trekken om te zorgen voor een volledige toepassing van het in 2013 vastgestelde douanewetboek en van uniforme douaneprocedures in de hele Europese Unie; verzoekt de Commissie in dit verband een actieplan voor te leggen dat gebaseerd zou kunnen zijn op een peer review van de douanepraktijk, de uitwisseling van goede praktijken, een nauwere samenwerking tussen de douanediensten en een opleidingsprogramma met voldoende middelen;

20.

brengt in herinnering dat de Commissie werkt aan een éénloketsysteem voor de EU-douane, dat marktdeelnemers in staat zou stellen om via geharmoniseerde toegangspunten bij meerdere bestemmelingen tegelijk gegevens in te dienen, in een standaardformaat, die nodig zijn voor een brede waaier van regelgevingsdoeleinden (zoals diergeneeskundige en sanitaire regelgeving en milieuregelgeving); verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze belangrijke werkzaamheden voort te zetten;

21.

neemt nota van de financiële inspanning die door de EU-begroting wordt geleverd, waardoor de toewijzing voor het volgende Douaneprogramma 2021-2027 op 842 844 000 EUR komt in prijzen van 2018; verzoekt de lidstaten ook de nodige personele en financiële middelen uit te trekken voor de uitrol van de nationale componenten, die essentieel zijn om de implementatie van het Europese elektronische douanesysteem mogelijk te maken, en verzoekt de Commissie te gelegener tijd aan het Parlement verslag uit te brengen over de uitrol van de EU-componenten en de niet-EU-componenten die door de lidstaten worden ontwikkeld;

22.

benadrukt dat de douane tegenwoordig te maken heeft met een ongelooflijke toename van de hoeveelheid goederen die online buiten de EU wordt gekocht, aangezien zij deze goederen moet controleren en de toepasselijke heffingen moet innen, en wijst er met name op dat de hoeveelheid goederen van geringe waarde die in de EU wordt ingevoerd, jaarlijks met 10 à 15 % stijgt; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op hun inspanningen om deze uitdaging beter aan te pakken, te intensiveren;

23.

vraagt de Commissie om aan het einde, niet eerder, van de ingebruikname van de 17 IT-systemen van het Douane-2020-programma die te maken hebben met het douanewetboek van de Unie een doeltreffender beheersstructuur voor te stellen voor de uitvoering en actualisering van IT-projecten op het vlak van douane; benadrukt dat de uiteindelijk gekozen structuur gezien de economische en fiscale uitdagingen en de veiligheidsuitdagingen van het IT-douanesysteem het behoud van de Europese soevereiniteit moet garanderen;

24.

benadrukt dat, door de douaneautoriteiten van de lidstaten te ondersteunen, het programma “Douane 2021-2027” niet alleen zal bijdragen aan meer ontvangsten voor de EU-begroting, maar ook aan het waarborgen van de veiligheid van producten, de bescherming van Europese consumenten en gelijke voorwaarden voor EU-bedrijven;

Terugtrekking van het VK uit de Europese Unie

25.

benadrukt dat de onzekerheid omtrent de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU een grote uitdaging vormt voor het Europese bedrijfsleven; verzoekt de Commissie en de lidstaten bijgevolg belanghebbenden naar behoren en volledig te informeren over de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk op het gebied van douanerechten en bepaalde indirecte belastingen, zoals de belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen;

26.

hamert erop dat er na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk geen hiaten in het douanesysteem mogen zijn, ook niet aan de buitengrenzen van de EU, die aanzetten tot illegale handel of ontduiking van belastingen waarin de EU-wetgeving voorziet;

o

o o

27.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1.

(3)  PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558.

(4)  PB L 69 van 15.3.2016, blz. 1.

(5)  PB L 99 van 15.4.2016, blz. 6.

(6)  PB L 23 van 26.1.2008, blz. 21.

(7)  PB C 242 van 10.7.2018, blz. 41.

(8)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1.

(9)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 houdende verlenging van het tijdelijke gebruik van andere middelen dan de elektronische gegevensverwerkingstechnieken waarin het douanewetboek van de Unie voorziet (COM(2018)0085).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/176


P8_TA(2019)0134

Tenuitvoerlegging van de wettelijke bepalingen en de gezamenlijke verklaring inzake de parlementaire controle op de gedecentraliseerde agentschappen

Resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de wettelijke bepalingen en de gezamenlijke verklaring inzake de parlementaire controle op de gedecentraliseerde agentschappen (2018/2114(INI))

(2020/C 449/25)

Het Europees Parlement,

gezien de Verdragsbepalingen inzake de agentschappen, met name de artikelen 5 en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 15, 16, 71, 123, 124, 127, 130, 228, 263, 265, 267, 277, 282, 287, 290, 291, 298 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 41, 42, 43, 51 en 52,

gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012 en de daarbij als bijlage gevoegde gemeenschappelijke aanpak,

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie begroting, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0055/2019),

A.

overwegende dat agentschappen een essentiële rol spelen in de uitvoering van EU-beleid op Europees en nationaal niveau en een grote verscheidenheid aan taken verrichten om bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van EU-beleid, zoals het creëren van netwerken of het ondersteunen van de samenwerking tussen de EU en nationale autoriteiten; overwegende dat goede samenwerking tussen EU-agentschappen en lidstaten bijdraagt aan grotere efficiëntie en effectiviteit van de werkzaamheden van de agentschappen; overwegende dat de agentschappen ook onderlinge samenwerking tot stand hebben gebracht via het Netwerk van agentschappen van de Europese Unie;

B.

overwegende dat de coördinatie en samenwerking tussen de diverse agentschappen en de parlementaire commissies over het algemeen goed is geweest; overwegende dat Europol als enige agentschap onderworpen is aan toezicht door het Europees Parlement én de nationale parlementen in de vorm van de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep;

C.

overwegende dat de agentschappen in de loop der jaren elk op hun eigen manier zijn ontstaan en zich elk op hun eigen manier hebben ontwikkeld; overwegende dat de toewijzing van uitvoerende taken van de EU aan agentschappen in het Verdrag van Lissabon officieel is erkend door de formele opneming van de figuur van het EU-agentschap in de Verdragen;

D.

overwegende dat agentschappen in de eerste plaats verantwoording moeten afleggen aan het Parlement en de Raad, die ervoor moeten zorgen dat in de wetgevingshandelingen betreffende deze agentschappen adequate controlemechanismen worden opgenomen en dat deze mechanismen vervolgens naar behoren ten uitvoer worden gelegd; overwegende dat het in steeds grotere mate bij agentschappen neerleggen van de uitvoerende bevoegdheden van de Unie niet mag resulteren in verzwakking van het parlementaire toezicht op de uitvoerende macht als bedoeld in artikel 14 VEU;

E.

overwegende dat in de Verdragen geen definitie van het begrip “gedecentraliseerd agentschap” is opgenomen, noch een algemene beschrijving van de bevoegdheden die aan agentschappen kunnen worden verleend;

F.

overwegende dat een aantal agentschappen hun rechtsgrondslag hebben in artikel 352 VWEU en dat andere een specifieke sectorale rechtsgrondslag hebben;

G.

overwegende dat de gezamenlijke verklaring en gemeenschappelijke aanpak van 2012 het resultaat zijn van het werk van de interinstitutionele werkgroep inzake regelgevende agentschappen, die door de Commissie, het Europees Parlement en de Raad werd ingesteld om de samenhang, doeltreffendheid, verantwoordingsplicht en transparantie van de agentschappen te beoordelen nadat een voorstel van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord over regelgevende agentschappen in 2005 niet de benodigde steun van de Raad en het Parlement had gekregen;

H.

overwegende dat de gemeenschappelijke aanpak bepalingen bevat inzake de structuur en het bestuur van de agentschappen, het functioneren van de agentschappen, de programmering van hun werkzaamheden, hun financiering en het beheer van hun begrotingsmiddelen en hun begrotingsprocedures, alsmede inzake verantwoordingsplicht, controle en transparantie, die helpen om de parlementaire controle op de gedecentraliseerde agentschappen te waarborgen;

I.

overwegende dat de agentschappen, ondanks een over het algemeen positieve respons, in een aantal gevallen zijn geconfronteerd met wantrouwen ten aanzien van hun wetenschappelijke en technische adviezen;

Belangrijkste opmerkingen

1.

merkt op dat in de Verdragen, in de oprichtingsverordeningen van de agentschappen, in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en in de gezamenlijke verklaring en gemeenschappelijke aanpak wordt voorzien in mechanismen om de verantwoordingsplicht van de agentschappen te waarborgen; benadrukt dat het Parlement door de toekenning van bevoegdheden over toetsingsbevoegdheid beschikt ten aanzien van gedecentraliseerde agentschappen, maar dat dit niet tot in alle details in de Verdragen is vastgelegd; vestigt in dit verband de aandacht op de niet-bindende aard van de gezamenlijke verklaring en gemeenschappelijke aanpak; betreurt evenwel dat de instellingen nog niet tot een akkoord over een bindend regelgevingskader zijn gekomen;

2.

wijst erop dat het Parlement op verschillende manieren controle uitoefent op de agentschappen:

als tak van de begrotingsautoriteit in het kader van haar besluitvorming over bijdragen uit de EU-begroting aan de agentschappen;

als de kwijtingsautoriteit;

door de aanwijzing van leden van de raad van bestuur van agentschappen;

in de procedure voor de benoeming (of het ontslag) van de directeur;

tijdens de raadpleging van het Parlement over de werkprogramma's;

via de jaarverslagen;

via andere methoden (werkbezoeken, contactgroepen of -personen, gedachtewisselingen, hoorzittingen, briefings, verstrekking van deskundigheid);

3.

merkt op dat de bepalingen in de oprichtingsverordeningen in uiteenlopende mate afwijken van de in de gemeenschappelijke aanpak uiteengezette mechanismen voor het afleggen van verantwoording door en het uitoefenen van parlementaire controle op de agentschappen, hetgeen te wijten kan zijn aan de zeer verschillende aard van de taken en functies die de agentschappen verrichten;

4.

merkt op dat de parlementaire commissies hun controletaken actief uitvoeren, niettegenstaande de verscheidenheid aan bepalingen in de oprichtingsverordeningen;

5.

erkent de uitvoering door de agentschappen van de Unie van de gezamenlijke verklaring en de gemeenschappelijke aanpak en het stappenplan; wijst met name op de aanbevelingen van de Interinstitutionele Werkgroep gedecentraliseerde agentschappen (IIWG), die op 18 januari 2018 door de Conferentie van voorzitters zijn goedgekeurd; neemt er nota van dat tijdens de vervolgvergadering van 12 juli 2018 de werkzaamheden van de IIWG als voltooid werden beschouwd;

Aanbevelingen

6.

is van mening dat er meer kan worden gedaan om bepaalde bepalingen in de oprichtingsverordeningen inzake het bestuur en de verantwoordingsmechanismen van de agentschappen te stroomlijnen, rekening houdend met de verschillende soorten agentschappen die momenteel kunnen worden onderscheiden en door de algemene beginselen vast te stellen die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de instellingen van de EU en de agentschappen; wijst erop dat deze onderwerpen ook aan bod moeten komen in de effectbeoordeling die wordt uitgevoerd naar aanleiding van een voorstel tot oprichting van een agentschap; onderstreept dat de agentschappen een bepaalde mate van organisatorische flexibiliteit nodig hebben om zich zo goed mogelijk van hun taken te kunnen kwijten en te kunnen inspelen op behoeften die daarbij ontstaan; is ingenomen met de clustergebonden en clusteroverstijgende interne organisatie van agentschappen op verwante terreinen;

7.

vraagt daarom om een grondige herziening van de toepassing van de gemeenschappelijke aanpak in al zijn aspecten, met gedetailleerde analysedocumenten zoals die in 2010 werden voorgelegd, waarbij de aandacht uitgaat naar aan bestuur gerelateerde aspecten, met name de verenigbaarheid van de opgenomen bepalingen met de medebeslissings- en toetsingsbevoegdheden van het Parlement, en rekening houdend met de noodzaak om te voorzien in flexibiliteit, gezien het gevarieerde landschap van gedecentraliseerde agentschappen;

8.

betreurt het dat het Parlement, als belangrijkste hoeder van de eerbiediging van de democratische beginselen in de Unie, niet volledig betrokken is geweest bij de procedure voor de keuze van de nieuwe zetel van het EMA en de EBA; herinnert in dit verband aan zijn verzoek om de gezamenlijke verklaring en gemeenschappelijke aanpak van 2012 zo spoedig mogelijk te herzien en herinnert ook aan de toezegging van de Raad om deze herziening uit te voeren, met het verzoek aan de Commissie om tegen april 2019 een grondige analyse van de gezamenlijke verklaring en de gemeenschappelijke aanpak te presenteren wat betreft de vestigingsplaats van de gedecentraliseerde agentschappen;

9.

benadrukt dat de vestigingsplaats van een agentschap niet van invloed mag zijn op de uitoefening van zijn bevoegdheden en taken, de opzet van zijn bestuursstructuur, de werking van zijn belangrijkste organisatie of de belangrijkste financiering van zijn activiteiten;

10.

verwacht dat de prerogatieven van zowel het Parlement als de Raad als medewetgevers bij toekomstige besluiten over de vestigingsplaats of de verhuizing van agentschappen volledig in acht worden genomen; is van oordeel dat het Parlement stelselmatig en op transparante wijze, in het kader van het wetgevingsproces en op voet van gelijkheid met de Raad en de Commissie, betrokken moet worden bij de vaststelling en de beoordeling van het gewicht van de criteria voor de selectie van de vestigingsplaats van alle organen en agentschappen van de Unie; wijst erop dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich er in het Interinstitutioneel Akkoord “Beter wetgeven” van 13 april 2016 toe hebben verplicht loyaal en op transparante wijze samen te werken, en dat het akkoord met nadruk verwijst naar het beginsel van gelijkheid van de medewetgevers, zoals verankerd in de Verdragen; onderstreept de waarde van een versterkte uitwisseling van informatie vanaf het vroegste stadium van toekomstige processen voor de keuze van de zetel van agentschappen, omdat dit de drie instellingen beter in staat zal stellen hun rechten en prerogatieven uit te oefenen;

11.

is van mening dat de beslissing over de vestigingsplaats van een agentschap van groot belang is en dat de instellingen van de Unie objectieve criteria zoals toegankelijkheid, administratieve synergie en nabijheid van de belanghebbenden in aanmerking moeten nemen om tot een optimaal besluit te komen;

12.

verzoekt de Commissie, overeenkomstig de aanbevelingen van de interinstitutionele werkgroep over de middelen van de gedecentraliseerde agentschappen, met spoed een evaluatie te verrichten van de agentschappen met meerdere vestigingsplaatsen en daarbij een consistente aanpak te hanteren om de meerwaarde ervan, met inachtneming van de kosten, te beoordelen; dringt erop aan dat op grond van de resultaten van deze evaluatie significante maatregelen worden genomen om het aantal meervoudige vestigingsplaatsen waar mogelijk te verminderen;

13.

stelt voor om, op basis van een herziening van de gemeenschappelijke aanpak, het sluiten van een interinstitutioneel akkoord (IIA) over de agentschappen opnieuw in overweging te nemen; is van mening dat een dergelijk akkoord bepalingen moet bevatten die het verplicht stellen om elke vijf jaar een evaluatie uit te voeren van de beginselen die ten grondslag liggen aan de oprichting en het functioneren van de agentschappen, gebruikmakend van de deskundigheid van een groep van vooraanstaande personen;

14.

is van mening dat dit IIA de bevoegdheden van het Europees Parlement in medebeslissingsprocedures moet respecteren en daarnaast de verhouding tussen een agentschap en de instellingen van de lidstaat waar het gevestigd is, aan de orde moet stellen, evenals transparantiemaatregelen, procedures ter voorkoming van belangenconflicten en ter waarborging van genderevenwicht bij de leden van de bestuurs- en adviesorganen, alsook de implementatie van gendermainstreaming in alle activiteiten van de agentschappen;

15.

is van oordeel dat bij het opstellen van een dergelijk IIA ook verschillende specifieke suggesties voor het versterken van het democratisch toezicht, de verantwoordingsplicht van agentschappen van de Unie en het verbeteren van het systeem voor verslaglegging aan het Parlement moeten worden meegenomen, zoals;

vaststelling van een termijn voor de agentschappen om antwoord te geven op de vragen die het Europees Parlement of de Raad hen stellen;

invoering van regelingen voor het delen van gevoelige en vertrouwelijke informatie en raadpleging van parlementaire commissies, waar nodig;

onderzoek naar de vraag of er al dan niet een specifiek aantal leden van de respectieve directies door het Parlement zou moeten worden benoemd;

onderzoek van de toegevoegde waarde van de aanwezigheid van vertegenwoordigers/waarnemers van het Parlement bij vergaderingen van raden van toezichthouders en belangengroepen van agentschappen;

stroomlijnen van de participatie van het Parlement in de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's van de agentschappen;

stroomlijnen en harmoniseren van de rapportageverplichtingen, met name wat betreft het jaarlijks activiteitenverslag, het verslag over het begrotings- en financieel beheer en de definitieve jaarrekening;

het Parlement gedetailleerd informeren over de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de aanbevelingen van de kwijtingsautoriteit (follow-upverslagen) en die van de Rekenkamer;

16.

is voorts van mening dat de rol van het Parlement in het toezicht op de bestuurlijke aspecten van de gedecentraliseerde agentschappen aanzienlijk zou kunnen worden vergroot; stelt verder voor de samenwerking met de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep op te voeren en de regels voor werkbezoeken aan agentschappen te herzien, zodat er betere regelmatige contacten mogelijk zijn tussen parlementaire commissies en de agentschappen die onder hun bevoegdheid vallen;

17.

stelt voor dat de Commissie constitutionele zaken, in het kader van de vijfjaarlijkse herziening, op basis van en in aanvulling op de toetsing door de commissies van het Europees Parlement van de agentschappen die onder hun bevoegdheid vallen, jaarlijks een debat over werking en bestuur van de agentschappen houdt, waar passend en/of nodig gevolgd door een plenair debat, teneinde een solider en gestructureerder systeem voor de toetsing van activiteiten van agentschappen in het Parlement te faciliteren; stelt daarnaast voor, gezien de bemiddelende rol van de agentschappen tussen de Unie en de lidstaten, te voorzien in een periode voor overleg met nationale parlementen indien deze daar prijs op stellen;

18.

is van mening dat de agentschappen van de Unie de regels en beginselen van goed bestuur en beter wetgeven moeten toepassen, inclusief middels openbare raadplegingen over hun ontwerpvoorstellen voor secundaire ten tertiaire rechtshandelingen, indien het werkterrein van het agentschap dit toestaat; stelt voor dat de agentschappen aan dezelfde transparantieregels worden onderworpen als de Commissie, waaronder de regels en verplichtingen in verband met belangenvertegenwoordigers;

19.

benadrukt dat de agentschappen van de Unie de taken die voortvloeien uit het regelgevingskader volledig en tijdig moeten uitvoeren, maar dat zij zich zorgvuldig van hun taken moeten kwijten en zich moeten houden aan het door het Parlement en de Raad verleende mandaat; acht het noodzakelijk dat de agentschappen van de Unie transparantie betrachten bij de uitvoering van hun mandaat;

20.

stelt voor dat alle agentschappen niet-bindende adviezen moeten kunnen uitbrengen over actuele dossiers die binnen hun bevoegdheidsgebied vallen;

21.

is voorts van mening dat er, in geval van eventuele toekomstige Verdragswijzigingen, moet worden nagedacht over de vraag hoe de agentschappen nog steviger kunnen worden verankerd in de Verdragen, met name in de artikelen 13 en 14 VEU en de artikelen 290 en 291 VWEU, door een duidelijke definitie op te nemen van de verschillende soorten agentschappen, de bevoegdheden die hen kunnen worden toegekend en de algemene beginselen die parlementaire toetsing van deze agentschappen waarborgen;

Budgettaire aangelegenheden

22.

merkt op dat de financiering op basis van bijdragen momenteel ca. 1 miljard EUR per jaar bedraagt, waardoor de druk op de EU-begroting kan worden verminderd en activiteiten van de agentschappen op een doeltreffende manier kunnen worden gefinancierd, mits het bedrijfsmodel dit toestaat; uit evenwel zijn bezorgdheid over mogelijke belangenconflicten die kunnen ontstaan als de agentschappen afhankelijk zijn van bijdragen van leden als belangrijkste bron van inkomsten; benadrukt dat er vrijwaringsmaatregelen moeten worden genomen om elke vorm van belangenconflicten te voorkomen;

23.

onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de nieuwe klimaat-, duurzaamheids- en milieubeschermingsprioriteiten in het volgende MFK, alsmede met de nieuwe taken die bepaalde agentschappen hebben gekregen voor de uitvoering van het huidige MFK;

24.

merkt op dat, hoewel de gedecentraliseerde agentschappen op het gebied van begrotingsbeheer een aantal gelijkenissen vertonen, een gelijkvormige aanpak schadelijk is gebleken voor een efficiënt en doeltreffend beheer van bepaalde agentschappen; beschouwt de doelstelling van een personeelsinkrimping met 5 % en de herschikking van personeel tussen agentschappen als een eenmalige maatregel; herhaalt zijn voornemen om zich in de toekomst tegen een dergelijke aanpak te verzetten;

25.

stelt met bezorgdheid vast dat een aantal agentschappen vanwege de arbeidsvoorwaarden moeilijkheden ondervindt om gekwalificeerd personeel aan te trekken; is van mening dat organen van de Unie gekwalificeerd personeel moeten kunnen aantrekken om hun taken doeltreffend en efficiënt uit te voeren; roept daarom op tot concrete actie om dit doel te bereiken;

26.

merkt op dat de versterkte samenwerking tussen de agentschappen bij het delen van diensten tot besparingen heeft geleid, bijvoorbeeld door de oprichting van een gezamenlijk aanbestedingsportaal; moedigt verdere verkenning aan van het potentieel van het delen van diensten tussen agentschappen onderling of tussen de Commissie en agentschappen, met het doel nieuwe synergieën te creëren en bestaande te optimaliseren; is van mening dat, waar van toepassing, verdere begrotingsefficiëntie kan worden bereikt door nauwe samenwerking op het gebied van administratieve ondersteuning en faciliteitenbeheer tussen organen en agentschappen van de Unie die dicht bij elkaar zijn gevestigd;

27.

wijst erop dat bij het opstellen van de begroting van de agentschappen het beginsel van resultaatgericht begroten in acht moet worden genomen, met oog voor de doelstellingen en de verwachte resultaten van het werk van de agentschappen; dringt aan op een thematische aanpak in de begroting van de gedecentraliseerde agentschappen om de taken van de agentschappen beter te kunnen prioriteren, de samenwerking te versterken en overlappingen te voorkomen, met name bij agentschappen die op hetzelfde beleidsterrein actief zijn;

28.

stelt met bezorgdheid vast dat een aantal administratieve vereisten onevenredig zijn voor agentschappen die beneden een bepaalde omvang blijven; verwacht van de Commissie en de Raad dat zij ervoor zorgen dat de toepasselijke administratieve vereisten in verhouding staan tot de financiële en personele middelen van alle agentschappen;

29.

herinnert eraan dat de wetgevingsprocedure leidt tot wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie; stelt met bezorgdheid vast dat bijgewerkte financiële memoranda over het algemeen pas aan het einde van de wetgevingsprocedure beschikbaar komen, als dat al het geval is; herinnert aan de dubbele rol van het Parlement en de Raad als wetgever en begrotingsautoriteit;

30.

is ingenomen met het ontwerp van de Commissie voor een herziene tekst van de financiële kaderregeling voor gedecentraliseerde agentschappen, en met name met de daarin geschetste plannen om het bestuur van deze agentschappen te versterken;

31.

herhaalt echter dat er nog steeds een groot aantal onopgeloste kwesties bestaat en dringt er bij de Commissie op aan onverwijld een evaluatie voor te leggen van agentschappen met meerdere vestigingsplaatsen, zoals aanbevolen door de IIWG, evenals voorstellen voor mogelijke fusies, sluitingen en/of de overdracht van taken aan de Commissie, op basis van een zorgvuldige en grondige analyse en met gebruikmaking van duidelijke en transparante criteria, die in de taakomschrijving van de IIWG was voorzien, maar nooit echt is onderzocht bij gebrek aan voorstellen in die zin van de Commissie;

32.

merkt op dat de controle van de gedecentraliseerde agentschappen “geheel onder de verantwoordelijkheid van de Rekenkamer [blijft] vallen, die alle voorgeschreven administratieve procedures en procedures voor het toekennen van contracten beheert en financiert”; herhaalt dat de controles die door auditors uit de particuliere sector worden uitgevoerd de administratieve lasten voor de agentschappen aanzienlijk hebben verhoogd en dat er, als gevolg van de tijd die aan de aanbesteding en het beheer van auditcontracten wordt besteed, extra uitgaven zijn ontstaan waardoor hun dalende middelen onder nog grotere druk komen te staan; benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is deze kwestie op te lossen in overeenstemming met de gemeenschappelijke aanpak, in het kader van de herziening van de financiële kaderregeling; vraagt aan alle bij deze herziening betrokken partijen dringend duidelijkheid over deze kwestie te verschaffen zodat de buitensporige administratieve lasten sterk kunnen worden verminderd;

o

o o

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de gedecentraliseerde agentschappen van de EU.

II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Dinsdag 12 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/182


P8_TA(2019)0080

Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (statuut van de Europese Ombudsman)

Resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over de ontwerpverordening van het Europees Parlement inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom (2018/2080(INL) — 2019/0900(APP))

(2020/C 449/26)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 228, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien de artikelen 41 en 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de artikelen 45 en 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A8-0050/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de bijgevoegde ontwerpverordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter de bijgevoegde ontwerpverordening te doen toekomen aan de Raad en de Commissie in het kader van de procedure van artikel 228, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

3.

verzoekt zijn Voorzitter, nadat de Raad de bijgevoegde ontwerpverordening na advies van de Commissie heeft goedgekeurd, te zorgen voor publicatie van de verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie.

BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE

Ontwerpverordening van het Europees Parlement inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom

HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 228, lid 4,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van de Raad,

Gezien het advies van de Commissie,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman moeten worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 20, lid 2, onder d), en artikel 228, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(2)

Meer bepaald wordt in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het recht op behoorlijk bestuur als een grondrecht van de Europese burgers erkend. In artikel 43 van het Handvest is het recht neergelegd om zich in verband met gevallen van wanbeheer in het optreden van de instellingen, organen en instanties tot de Europese ombudsman te wenden. Met het oog op de doeltreffendheid van deze rechten en teneinde de ombudsman beter in staat te stellen om grondig en onpartijdig onderzoek te verrichten, moet de ombudsman kunnen beschikken over alle instrumenten die nodig zijn om de in de Verdragen en onderhavige verordening bedoelde taken met succes te kunnen uitvoeren.

(3)

Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement (1) is laatstelijk gewijzigd in 2008. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 werd voorzien in een nieuw rechtskader voor de Unie. Meer bepaald is het Europees Parlement overeenkomstig artikel 228, lid 4, VWEU, bevoegd om, na advies van de Commissie en met goedkeuring van de Raad, bij verordeningen het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman vast te stellen. Het is dan ook wenselijk om Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom in te trekken en te vervangen door een verordening overeenkomstig de nu geldende rechtsgrondslag.

(4)

Bij de vaststelling van de voorwaarden waaronder een klacht bij de ombudsman kan worden ingediend, moet het beginsel van volledige, vrije en gemakkelijke toegang in acht worden genomen, onverminderd specifieke beperkingen met betrekking tot de samenloop van nieuwe of lopende gerechtelijke of administratieve procedures.

(5)

Als de ombudsman van oordeel is dat een instelling, orgaan of instantie van de Unie niet op de juiste wijze uitvoering geeft aan een rechterlijke uitspraak, kan hij aanbevelingen doen.

(6)

Het is noodzakelijk de procedures vast te stellen die moeten worden gevolgd wanneer uit onderzoek van de ombudsman blijkt dat er sprake is van wanbeheer. Ook moet worden bepaald dat de ombudsman aan het einde van iedere jaarlijkse zitting bij het Europees Parlement een omvattend verslag moet indienen.

(7)

Ter versterking van de rol van de ombudsman is het wenselijk de ombudsman in staat te stellen om, naast diens primaire taak om klachten te behandelen, op eigen initiatief onderzoeken in te stellen om herhaalde of zeer ernstige gevallen van wanbeheer op te sporen en goede administratieve praktijken binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie te bevorderen.

(8)

Om de doeltreffendheid van het optreden van de ombudsman te vergroten, moet de ombudsman het recht hebben om uit eigen beweging of naar aanleiding van een klacht onderzoek te verrichten in vervolg op eerder onderzoek om vast te stellen of en zo ja in hoeverre de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan gevolg heeft gegeven aan de gedane aanbevelingen. De ombudsman moet voorts het recht hebben om in het jaarverslag van de ombudsman aan het Europees Parlement een beoordeling op te nemen van het nalevingspercentage van de aanbevelingen van de ombudsman, alsook een beoordeling van de toereikendheid van de middelen waarover de ombudsman kan beschikken om alle in de Verdragen en onderhavige verordening bedoelde taken te vervullen.

(9)

De ombudsman moet toegang hebben tot alle elementen die nodig zijn voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman. Daartoe moeten de instellingen, organen en instanties van de Unie worden verplicht de ombudsman alle inlichtingen te verstrekken waarom deze verzoekt, onverminderd de verplichtingen die krachtens Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) op de ombudsman rusten. Toegang tot gerubriceerde gegevens en documenten moet uitsluitend worden verleend indien de regels inzake de verwerking van vertrouwelijke informatie van de betrokken instellingen, organen of instanties van de Unie worden nageleefd. De instellingen, organen of instanties die gerubriceerde gegevens of documenten verstrekken, moeten de ombudsman van de rubricering daarvan op de hoogte stellen. Voor de tenuitvoerlegging van de regels inzake de verwerking van vertrouwelijke informatie door de betrokken instellingen, organen of instanties van de Unie, moet de ombudsman vooraf met de betrokken instellingen, organen of instanties overeenstemming bereiken over de voorwaarden voor de behandeling van gerubriceerde gegevens of documenten en andere informatie die onder de verplichting inzake beroepsgeheim valt. Indien de ombudsman van oordeel is dat de gevraagde bijstand niet wordt verleend, moet de ombudsman hiervan melding maken aan het Europees Parlement, dat passende stappen dient te ondernemen.

(10)

De ombudsman en het personeel van de ombudsman moeten verplicht worden de informatie waarvan zij in het kader van de uitoefening van hun taken kennis hebben genomen, geheim te houden. Indien de ombudsman evenwel in het kader van een onderzoek kennis heeft genomen van feiten die de ombudsman onder het strafrecht vallen, dient de ombudsman de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen. De ombudsman moet ook de betrokken instellingen, organen of instanties van de Unie op de hoogte kunnen brengen van feiten die ongeoorloofd gedrag van een van hun personeelsleden aan het licht brengen.

(11)

Er moet rekening worden gehouden met de recente wijzigingen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen strafbare feiten, met name de instelling van het Europees Openbaar Ministerie bij Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (3), zodat de ombudsman het Europees Openbaar Ministerie in kennis kan stellen van alle informatie die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt. Met het oog op de volledige eerbiediging van het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging zoals neergelegd in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is het voorts wenselijk dat de ombudsman bij de kennisgeving aan het Europees Openbaar Ministerie van onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallende informatie, aan de betrokken persoon en aan de klager melding doet van deze kennisgeving.

(12)

De ombudsman moet kunnen samenwerken met soortgelijke instanties in de lidstaten, met eerbiediging van de toepasselijke nationale wetgeving. Het is voorts wenselijk om stappen te nemen om de ombudsman in staat te stellen samen te werken met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, aangezien een dergelijke samenwerking kan leiden tot een doeltreffender uitvoering door de ombudsman van zijn taken.

(13)

Het is de taak van het Europees Parlement om de ombudsman aan het begin en voor de duur van elke zittingsperiode te benoemen. De ombudsman moet worden gekozen uit een lijst van personen die Unieburgers zijn en alle vereiste waarborgen van onafhankelijkheid en bekwaamheid bieden. Ook dient te worden vastgesteld onder welke voorwaarden de ambtsvervulling van de ombudsman eindigt en dienen de voorwaarden voor vervanging van de ombudsman te worden vastgesteld.

(14)

Het ambt van de ombudsman dient in volledige onafhankelijkheid te worden uitgeoefend. Hiertoe moet de ombudsman zich plechtig verbinden bij de ambtsaanvaarding ten overstaan van het Hof van Justitie. De onverenigbaarheden, de bezoldiging en de voorrechten en immuniteiten van de ombudsman moeten worden vastgesteld.

(15)

Er moeten bepalingen worden vastgesteld inzake de zetel van de ombudsman, waarbij de zetel van de ombudsman gelijk moet zijn aan die van het Europees Parlement. Voorts moeten er niet alleen bepalingen worden vastgesteld inzake de ambtenaren en personeelsleden van het secretariaat dat de ombudsman zal bijstaan, maar ook inzake de begroting daarvoor.

(16)

Het is aan de ombudsman om de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vast te stellen. Teneinde de rechtszekerheid en de hoogste normen voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman te waarborgen, moet in deze verordening worden vastgesteld welke voorschriften minimaal in de uitvoeringsbepalingen opgenomen moeten worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bij deze verordening worden het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de ombudsman (“statuut van de Europese ombudsman”) vastgesteld.

2.   De ombudsman handelt onafhankelijk van de instellingen, organen en instanties van de Unie, overeenkomstig de krachtens de Verdragen aan de ombudsman toegekende bevoegdheden, en houdt naar behoren rekening met de artikelen 20, lid 2, onder d), en 228 VWEU, alsook met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie betreffende het recht op behoorlijk bestuur.

3.   Bij de uitvoering van de in de Verdragen en in deze verordening genoemde taken mag de ombudsman niet interveniëren in een procedure voor een rechterlijke instantie en evenmin de gegrondheid van een rechterlijke beslissing of de bevoegdheid van een rechterlijke instantie om een uitspraak te doen, ter discussie stellen.

Artikel 2

1.   De ombudsman helpt bij het aan het licht brengen van wanbeheer bij de activiteiten van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van diens gerechtelijke taken, en doet waar passend aanbevelingen om het wanbeheer te beëindigen. Over het optreden van andere autoriteiten of personen kan bij de ombudsman geen klacht worden ingediend.

2.   Elke Unieburger of elke natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht zich rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement tot de ombudsman te wenden met een klacht over een geval van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak. De ombudsman stelt de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan onmiddellijk in kennis wanneer een klacht is ingediend bij de Ombudsman, met inachtneming van de Unienormen op het gebied van gegevensbescherming.

3.   In de klacht moeten het onderwerp van de klacht en de identiteit van de klager duidelijk worden vermeld. De klager kan verzoeken om vertrouwelijke behandeling van de klacht of delen daarvan.

4.   De klacht moet zijn ingediend binnen drie jaar na de datum waarop de klager in kennis is gesteld van de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen. Voorafgaand aan de klacht moeten de passende administratieve stappen bij de betrokken instellingen, organen en instanties zijn ondernomen.

5.   De ombudsman bepaalt of een klacht binnen het mandaat van de ombudsman valt en, zo ja, of de klacht ontvankelijk is. Wanneer een klacht buiten dat mandaat valt of niet ontvankelijk is, kan de ombudsman, alvorens het dossier te sluiten, de klager adviseren zich tot een andere instantie te wenden.

6.   Bij de ombudsman ingediende klachten schorsen de voor een beroep op de rechter of een administratief beroep vastgestelde termijnen niet.

7.   Wanneer de ombudsman vanwege een lopende of afgeronde gerechtelijke procedure over de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen een klacht niet-ontvankelijk moet verklaren of moet stoppen met de behandeling ervan, worden de resultaten van het onderzoek dat de ombudsman eventueel reeds heeft verricht ter zijde gelaten.

8.   Met de uitzondering van klachten die verband houden met seksuele intimidatie, mogen enkel klachtenworden ingediend over de arbeidsverhoudingen tussen de instellingen, organen en instanties van de Unie en hun ambtenaren en andere personeelsleden, indien alle mogelijkheden tot het indienen van interne administratieve verzoeken en klachten, met name de procedures bedoeld in artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (4) (“het Statuut”), door de betrokkene zijn uitgeput en nadat de termijnen voor beantwoording door de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan zijn verstreken.

9.   De ombudsman stelt de klager zo spoedig mogelijk in kennis van het gevolg dat aan zijn klacht is gegeven.

Artikel 3

1.   De ombudsman verricht op eigen initiatief of naar aanleiding van een klacht alle onderzoeken, met inbegrip van onderzoeken naar aanleiding van eerdere onderzoeken, die de ombudsman nodig acht voor het ophelderen van vermoede gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie. De ombudsman treedt op zonder dat daarvoor voorafgaande toestemming nodig is en informeert de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan tijdig over een dergelijk optreden. De betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan kan de ombudsman nuttige opmerkingen of bewijsstukken doen toekomen. De ombudsman kan de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan ook verzoeken om indiening van dergelijke opmerkingen of bewijsstukken.

2.   Onverminderd de primaire taak van de ombudsman, namelijk het afhandelen van klachten, kan de ombudsman op eigen initiatief onderzoeken instellen met een strategischer karakter, om herhaalde of zeer ernstige gevallen van wanbeheer vast te stellen, goede administratieve praktijken binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie te bevorderen of proactief structurele aangelegenheden van openbaar belang die onder de bevoegdheid van de ombudsman vallen aan te pakken.

3.   De ombudsman kan, voordat hij aanbevelingen doet of in enig stadium daarna, een gestructureerde en regelmatige dialoog met de instellingen, organen en instanties aangaan en openbare raadplegingen organiseren. De ombudsman kan tevens de vooruitgang van de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan systematisch analyseren en beoordelen en verdere aanbevelingen doen.

4.   De instellingen, organen en instanties van de Unie verstrekken de ombudsman alle informatie waarom de ombudsman heeft verzocht en verlenen de ombudsman toegang tot de betrokken dossiers. Bij het verlenen van toegang tot gerubriceerde gegevens of documenten worden de regels inzake de verwerking van vertrouwelijke informatie van de betrokken instellingen, organen of instanties nageleefd.

De instellingen, organen of instanties die gerubriceerde gegevens of documenten verstrekken overeenkomstig de eerste alinea, stellen de ombudsman vooraf van deze rubricering in kennis.

Voor de tenuitvoerlegging van de in de eerste alinea bedoelde regels moet de ombudsman vooraf met de betrokken instellingen, organen of instanties overeenstemming bereiken over de voorwaarden voor de behandeling van gerubriceerde gegevens of documenten.

De betrokken instellingen, organen of instanties verlenen slechts toegang tot documenten van een lidstaat die op grond van een wettelijke bepaling als geheim geclassificeerd zijn, nadat de diensten van de ombudsman passende maatregelen hebben genomen en waarborgen hebben vastgesteld inzake de behandeling van documenten die een gelijkwaardig niveau van vertrouwelijkheid garanderen, in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de veiligheidsregels van de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan van de Unie.

Ambtenaren en andere personeelsleden van de instellingen, organen en instanties van de Unie leggen op verzoek van de ombudsman een getuigenis af over feiten die verband houden met een lopend onderzoek van de ombudsman. Zij spreken namens hun instelling, orgaan of instantie. Zij blijven gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regels waaraan zij onderworpen zijn. Als zij gebonden zijn door het beroepsgeheim, wordt dit beroepsgeheim niet geacht ook informatie te omvatten die van belang is in verband met klachten of onderzoeken naar intimidatie of wanbeheer.

5.   De ombudsman onderzoekt op gezette tijden de procedures in verband met het administratieve optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie en beoordeelt of deze volstaan om belangenconflicten doeltreffend te voorkomen, onpartijdigheid te waarborgen en de volledige eerbiediging van het recht op behoorlijk bestuur te waarborgen. De ombudsman kan op alle niveaus mogelijkerwijs tot wanbeheer leidende belangenconflicten vaststellen en beoordelen, in welk geval de ombudsman specifieke conclusies opstelt en het Parlement in kennis stelt van de daaromtrent gedane bevindingen.

6.   Voor zover hun nationale recht dit toestaat, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de ombudsman, op verzoek van de ombudsman of op eigen initiatief, binnen een zo kort mogelijke tijdspanne alle informatie of documenten die licht kunnen werpen op gevallen van wanbeheer door de instellingen, organen of instanties van de Unie. Indien dergelijke informatie of een dergelijk document valt onder het nationale recht inzake de verwerking van vertrouwelijke informatie of onder bepalingen op grond waarvan de informatie niet mag worden gedeeld, kan de betrokken lidstaat de ombudsman toegang bieden tot deze informatie of tot dit document, mits de ombudsman zich ertoe verbindt deze informatie of dit document te verwerken met instemming van de bevoegde informatieverstrekkende autoriteit. Er wordt in ieder geval een gedetailleerde beschrijving van het document verstrekt.

7.   Wanneer de door de ombudsman gevraagde bijstand niet wordt verleend, meldt de ombudsman dit aan het Europees Parlement, dat passende stappen dient te ondernemen.

8.   Wanneer na onderzoek wordt geconstateerd dat er sprake is van wanbeheer, stelt de ombudsman de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan hiervan in kennis en doet de ombudsman, waar passend, aanbevelingen. De betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan doet de ombudsman binnen een termijn van drie maanden een gedetailleerd standpunt toekomen. De ombudsman kan deze termijn op een met redenen omkleed verzoek van de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan met maximaal twee maanden verlengen. Wanneer de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan nalaat om de ombudsman binnen drie maanden of binnen de verlengde termijn een standpunt te doen toekomen, kan de ombudsman het onderzoek zonder dat standpunt afsluiten.

9.   De ombudsman zendt vervolgens een verslag aan de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan en, met name wanneer de aard of de omvang van het wanbeheer dat is geconstateerd zulks vereist, aan het Europees Parlement. De ombudsman kan in het verslag aanbevelingen doen. De klager wordt door de ombudsman in kennis gesteld van het resultaat van het onderzoek, van het standpunt van de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan, alsmede van de eventuele aanbevelingen in het verslag van de ombudsman.

10.   Indien passend kan de ombudsman in verband met een onderzoek naar de activiteiten van een instelling, orgaan of instantie van de Unie op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement op het meest passende niveau verschijnen voor het Europees Parlement.

11.   De ombudsman tracht zoveel mogelijk met de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan tot een oplossing te komen om een einde te maken aan het wanbeheer en met betrekking tot de ingediende klacht genoegdoening te verschaffen. De ombudsman stelt de klager in kennis van de voorgestelde oplossing en van de eventuele opmerkingen van de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan. De klager heeft het recht om desgewenst opmerkingen bij de ombudsman in te dienen, alsmede, op enig tijdstip, aanvullende informatie die niet bekend was op het tijdstip waarop de klacht werd ingediend.

12.   Aan het einde van elke jaarlijkse zitting legt de ombudsman het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van de verrichte onderzoeken. Dit verslag bevat onder meer een beoordeling van de naleving van de aanbevelingen van de ombudsman, alsook een beoordeling van de toereikendheid van de middelen waarover de ombudsman kan beschikken voor het verrichten van de opgedragen taken. Over deze beoordelingen kunnen ook afzonderlijke verslagen worden opgesteld.

Artikel 4

De ombudsman en het personeel van de ombudsman behandelen verzoeken om toegang van het publiek tot andere documenten dan die bedoeld in artikel 6, lid 1 overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 1049/2001 gestelde voorwaarden en beperkingen.

Met betrekking tot klachten over het recht op toegang van het publiek tot door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie ontvangen documenten, doet de ombudsman na een gedegen analyse en alle noodzakelijke afwegingen een aanbeveling inzake de toegang tot die documenten. De betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan reageert binnen de in Verordening (EG) nr. 1049/2001 vastgestelde termijnen. Indien de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan geen gevolg geeft aan de aanbeveling van de ombudsman om toegang te verschaffen tot documenten, dient zij of hij deze weigering naar behoren te motiveren. In dat geval stelt de ombudsman de klager op de hoogte van de beschikbare rechtsmiddelen, waaronder de procedures om de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 5

De ombudsman beoordeelt op gezette tijden de beleidsmaatregelen en de evaluaties van procedures die overeenkomstig artikel 22 bis van het Statuut van de ambtenaren binnen de betrokken instellingen, organen en agentschappen van kracht zijn (“klokkenluiders”), en formuleert, waar nodig, concrete aanbevelingen ter verbetering daarvan om de volledige bescherming van ambtenaren en andere personeelsleden die feiten melden overeenkomstig artikel 22 bis van het Statuut van de ambtenaren te waarborgen. De ombudsman kan op verzoek op vertrouwelijke wijze informatie, onpartijdig advies en deskundige begeleiding verstrekken aan ambtenaren of andere personeelsleden over de aan te nemen passende houding wanneer er sprake is van de in artikel 22 bis van het Statuut van de ambtenaren bedoelde feiten, waaronder over het toepassingsgebied van de relevante Unierechtelijke bepalingen.

De ombudsman kan op basis van de informatie die is verstrekt door ambtenaren of andere personeelsleden die feiten melden overeenkomstig artikel 22 bis van het Statuut van de ambtenaren, die op vertrouwelijke en anonieme wijze meldingen mogen doen, een onderzoek instellen wanneer de beschreven feiten wanbeheer uitmaken in een instelling, orgaan of instantie van de Unie. Met het oog hierop kan van de toepasselijke bepalingen van het Statuut inzake geheimhouding worden afgeweken.

Artikel 6

1.   De ombudsman en het personeel van de ombudsman, op wie artikel 339 VWEU en artikel 194 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn, mogen de gegevens en documenten waarvan zij in het kader van hun onderzoek kennis hebben genomen niet verspreiden. Zij zijn er met name toe gehouden aan de ombudsman verstrekte gerubriceerde gegevens of documenten die vallen onder het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens, evenals gegevens die de klager of andere betrokken personen schade zouden kunnen berokkenen, niet openbaar te maken, zulks onverminderd lid 2.

2.   Indien de ombudsman van oordeel is dat feiten die tijdens een onderzoek aan het licht gekomen zijn mogelijk verband houden met het strafrecht, stelt de ombudsman de bevoegde nationale autoriteiten en, voor zover het onderwerp binnen hun bevoegdheden valt, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Europees Openbaar Ministerie hiervan in kennis. In voorkomend geval stelt de ombudsman ook de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie waartoe de betrokken ambtenaar of het betrokken personeelslid behoort hiervan in kennis, die in een dergelijk geval toepassing kan geven aan artikel 17, tweede alinea, van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

De ombudsman kan voorts de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan van de Unie in kennis stellen van de feiten op basis waarvan het gedrag van een van hun personeelsleden in twijfel wordt getrokken en van aanhoudende activiteiten die ten gevolg hebben dat het lopende onderzoek wordt belemmerd.

De ombudsman stelt de klager en andere betrokken personen van wie de identiteit bekend is, hiervan in kennis.

Artikel 7

1.   De ombudsman kan, mits inachtneming van het toepasselijke nationale recht, samenwerken met soortgelijke instanties in de lidstaten.

2.   In het kader van het ambt van de ombudsman werkt de ombudsman samen met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en met andere instellingen en organen, waarbij overlapping met hun activiteiten wordt vermeden.

Artikel 8

1.   De ombudsman wordt gekozen en is herbenoembaar overeenkomstig artikel 228, lid 2, VWEU.

2.   De ombudsman wordt gekozen uit vooraanstaande personen die Unieburgers zijn, alle burger- en politieke rechten bezitten, alle waarborgen van onafhankelijkheid bieden, in de voorgaande drie jaar noch deel uit hebben gemaakt van een nationale regering noch lid zijn geweest van een van de instellingen van de Unie, voldoen aan vereisten inzake onafhankelijkheid die gelijkwaardig zijn aan die welke in hun land worden gesteld voor de uitoefening van een rechterlijke functie en beschikken over erkende bekwaamheid en ervaring voor de uitoefening van het ambt van ombudsman.

Artikel 9

1.   De ambtsvervulling van de ombudsman als bedoeld in de Verdragen en onderhavige verordening eindigt bij het verstrijken van de ambtsperiode of bij vrijwillig ontslag of ontheffing uit het ambt.

2.   Behalve bij ontheffing uit het ambt, blijft de ombudsman in functie tot er een nieuwe ombudsman is gekozen.

3.   Wanneer de ambtsvervulling voortijdig eindigt, wordt binnen drie maanden na het vacant komen van de post een nieuwe ombudsman benoemd voor de resterende duur van de zittingsperiode van het Europees Parlement. Totdat een nieuwe ombudsman is gekozen, is het in artikel 13, lid 2, bedoelde hoofd van het secretariaat verantwoordelijk voor dringende aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de ombudsman vallen.

Artikel 10

Wanneer het Europees Parlement voornemens is om overeenkomstig artikel 228, lid 2, VWEU te verzoeken om ambtsontheffing van de ombudsman, hoort het de ombudsman alvorens een dergelijk verzoek te doen.

Artikel 11

1.   Bij de uitoefening van de in de Verdragen en in deze verordening genoemde taken handelt de ombudsman in overeenstemming met artikel 228, lid 3, VWEU. De ombudsman onthoudt zich van elke handeling die onverenigbaar is met aard van deze taken.

2.   Bij zijn ambtsaanvaarding verbindt de ombudsman zich er ten overstaan van het Hof van Justitie in voltallige zitting plechtig toe de in de Verdragen en in deze verordening bedoelde taken geheel onafhankelijk en onpartijdig te zullen uitoefenen en tijdens de hele ambtstermijn en na beëindiging ervan de ontstane verplichtingen ten volle te zullen naleven. Deze plechtige belofte omvat met name de verplichting om integer en discreet te handelen bij het aanvaarden van bepaalde benoemingen of voordelen na afloop van de ambtstermijn.

Artikel 12

1.   Gedurende de ambtsperiode mag de ombudsman geen andere politieke, administratieve of beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

2.   De ombudsman wordt wat zijn bezoldiging, vergoedingen en pensioen betreft, gelijkgesteld aan een rechter bij het Hof van Justitie.

3.   De artikelen 11 tot en met 14 en artikel 17 van Protocol nr. 7 zijn van toepassing op de ombudsman en de ambtenaren en andere personeelsleden van het secretariaat van de ombudsman.

Artikel 13

1.   De ombudsman krijgt de beschikking over een passende begroting die toereikend is om de onafhankelijkheid van de ombudsman te waarborgen en de in de Verdragen en in deze verordening bedoelde taken te kunnen uitvoeren.

2.   De ombudsman wordt bijgestaan gestaan door een secretariaat. De ombudsman benoemt het hoofd van dit secretariaat.

3.   De ombudsman streeft bij de samenstelling van het secretariaat van de ombudsman naar genderpariteit.

4.   De ambtenaren en andere personeelsleden van het secretariaat van de ombudsman zijn onderworpen aan de voorschriften en regels die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie. Hun aantal wordt jaarlijks vastgesteld in het kader van de begrotingsprocedure en is toereikend voor een passende uitvoering van de taken van de ombudsman en met het oog op de werklast van de ombudsman.

5.   De bij het secretariaat van de ombudsman aangestelde ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie en de lidstaten worden gedetacheerd in het belang van de dienst met de garantie dat zij bij terugkeer in hun instelling, orgaan of instantie van oorsprong volledige rechten kunnen doen gelden.

6.   Voor vraagstukken betreffende het personeel van de ombudsman wordt de ombudsman gelijkgesteld aan de instellingen in de zin van artikel 1 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

Artikel 14

De ombudsman beoordeelt de bestaande procedures ter voorkoming van eender welke vorm van intimidatie binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede de mechanismen ter bestraffing van degenen die verantwoordelijk zijn voor intimidatie. De ombudsman stelt passende conclusies op over de vraag of deze procedures stroken met de beginselen van evenredigheid, geschiktheid en daadkrachtig optreden, en of zij de slachtoffers doeltreffende bescherming en ondersteuning bieden.

De ombudsman onderzoekt tijdig of de instellingen, organen en instanties van de Unie gevallen van intimidatie van welke vorm en aard dan ook op passende wijze behandelen door de procedures inzake de behandeling van klachten op dat gebied op de juiste wijze toepassen. De ombudsman stelt hierover passende conclusies op.

De ombudsman benoemt binnen het secretariaat een persoon of wijst binnen het secretariaat een structuur aan met deskundigheid op het gebied van intimidatie, die in staat is om tijdig te beoordelen of gevallen van intimidatie van welke vorm en aard dan ook, waaronder seksuele intimidatie, binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie op passende wijze worden behandeld, en die, waar passend, de ambtenaren en andere personeelsleden ervan advies kan verstrekken.

Artikel 15

De zetel van ombudsman is dezelfde als die van het Europees Parlement.

Artikel 16

Elke mededeling aan de nationale autoriteiten van de lidstaten ten behoeve van de toepassing van deze verordening, verloopt via hun permanente vertegenwoordigingen bij de Unie.

Artikel 17

De ombudsman stelt de uitvoeringsbepalingen van deze verordening vast. Deze moeten in overeenstemming zijn met deze verordening en ten minste bepalingen bevatten inzake:

a)

procedurele rechten van de klager en de betrokken instelling of instantie of het betrokken orgaan;

b)

het waarborgen van de bescherming van ambtenaren of andere personeelsleden die gevallen van seksuele intimidatie of inbreuken op het Unierecht melden binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie, in overeenstemming met artikel 22 bis van het Statuut van de ambtenaren (klokkenluiders);

c)

de ontvangst, behandeling en afsluiting van de behandeling van klachten;

d)

onderzoeken op eigen initiatief;

e)

vervolgonderzoeken, en

f)

het verzamelen van informatie.

Artikel 18

Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom wordt ingetrokken.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …

Voor het Europees Parlement

De voorzitter


(1)  Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese Ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15).

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement en de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(3)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(4)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag 12 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/191


P8_TA(2019)0063

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de EU (2018-2024) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot uitvoering van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10858/2018 — C8-0387/2018 — 2018/0267(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/27)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10858/2018),

gezien het protocol tot tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10856/2018)

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0387/2018),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 12 februari 2019 (1) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A8-0030/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Ivoorkust.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0064.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/192


P8_TA(2019)0064

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek Ivoorkust en de EU (2018-2024) (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot uitvoering van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10858/2018 — C8-0387/2018 — 2018/0267M(NLE))

(2020/C 449/28)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10858/2018),

gezien het protocol tot tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Ivoorkust (2018-2024) (10856/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0387/2018),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 12 februari 2019 (1) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0034/2019),

A.

overwegende dat de Commissie en de regering van Ivoorkust hebben onderhandeld over een nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij (SFPA EU-Ivoorkust) en een protocol tot tenuitvoerlegging voor een periode van zes jaar;

B.

overwegende dat de SFPA EU-Ivoorkust in het algemeen tot doel heeft de samenwerking op visserijgebied tussen de EU en Ivoorkust te versterken, in het belang van beide partijen, door een beleid voor duurzame visserij en duurzame exploitatie van visbestanden in de exclusieve economische zone (EEZ) van Ivoorkust te bevorderen;

C.

overwegende dat de benutting van de vangstmogelijkheden in het kader van de vorige SFPA EU-Ivoorkust rond de 79 % lag, wat in het algemeen als goed wordt beschouwd; overwegende echter dat beugvisserijvaartuigen in die periode geen gebruik hebben gemaakt van de beschikbare vangstmogelijkheden;

D.

overwegende dat de opeenvolging van verschillende SFPA's tussen de EU en Ivoorkust heeft bijgedragen tot de economie van Ivoorkust, in zoverre dat een beroep wordt gedaan op lokale zeelieden, de haven van Abidjan en de plaatselijke conserveringsfaciliteiten, dat de bijvangst van EU-vaartuigen voor tonijnvisserij met de zegen wordt benut en de lokale controlecapaciteit is versterkt (hoewel deze over het algemeen bescheiden is);

E.

overwegende dat de SFPA EU-Ivoorkust een effectievere duurzame ontwikkeling van de Ivoriaanse vissersgemeenschappen en van verwante industrieën en activiteiten moet bevorderen; overwegende dat de steun die zal worden verleend in het kader van het protocol coherent moet zijn met de nationale ontwikkelingsplannen — met name het strategisch plan voor de ontwikkeling van de veeteelt, de visserij en de aquacultuur (PSDEPA) — en het actieplan “blauwe groei”, dat is ontworpen met de Verenigde Naties om de productie in de sector te verhogen en te professionaliseren om te kunnen voorzien in de behoeften van de bevolking aan voedsel en banen; overwegende dat uit bovengenoemd strategisch plan blijkt dat voor de verwezenlijking van die doelen een begroting van meer dan 140 miljoen EUR nodig is;

F.

overwegende dat de EU, via het Europees Ontwikkelingsfonds, een meerjarige begroting ten bedrage van 273 miljoen EUR bijdraagt aan Ivoorkust en deze middelen concentreert op een aantal domeinen, waaronder infrastructuur, gezondheid en humanitaire hulp;

1.

is van mening dat de SFPA EU-Ivoorkust twee doelen moet nastreven die beide even belangrijk zijn: (1) de vaartuigen van de EU vangstmogelijkheden in de EEZ van Ivoorkust bieden, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en zonder te tornen aan de maatregelen voor instandhouding en beheer die worden genomen door de regionale organisaties waar Ivoorkust bij is aangesloten — hoofdzakelijk de ICCAT — of het beschikbare overschot te overschrijden; en (2) samenwerking tussen de EU en Ivoorkust bevorderen met het oog op een duurzaam visserijbeleid en een verantwoordelijke exploitatie van de visbestanden in de Ivoriaanse visserijzone, en bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de visserijsector van Ivoorkust door middel van economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking, zonder de soevereine keuzes en strategieën van Ivoorkust ten aanzien van die ontwikkeling te ondermijnen;

2.

vestigt de aandacht op de bevindingen van de retrospectieve en prospectieve beoordeling van het protocol bij de SFPA EU-Ivoorkust, die werd verricht in september 2017 en waarin wordt gesteld dat het protocol bij de SFPA 2013-2018 in het algemeen had bewezen effectief en efficiënt te zijn en was afgestemd op de desbetreffende belangen, alsook consistent was met het Ivoriaanse sectorale beleid en in hoge mate aanvaardbaar was voor de belanghebbenden, en waarin de aanbeveling werd gedaan een nieuw protocol op te stellen;

3.

is van mening dat de SFPA EU-Ivoorkust en het bijbehorende protocol, wanneer zij ten uitvoer worden gelegd en bij een eventuele herziening en/of verlenging ervan, moeten kunnen worden afgestemd op het PSDEPA en het actieplan “blauwe groei” voor de ontwikkeling van de Ivoriaanse visserijsector, en dat zij met name:

de governance moeten verbeteren, meer bepaald de opstelling en validering van wetgeving en de verdere ontwikkeling van beheersplannen;

de controle en surveillance in de EEZ van Ivoorkust moeten aanscherpen;

de maatregelen ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) moeten versterken, ook in de binnenwateren;

de bouw en/of renovatie van loskades en havens mogelijk moeten maken, met inbegrip van — maar niet beperkt tot — de haven van Abidjan;

de omstandigheden in rokerijen moeten verbeteren, met name voor vrouwen, om zo te zorgen voor een doeltreffender conserveringssysteem;

de arbeidsomstandigheden voor vrouwen moeten helpen verbeteren, daar zij hoofdzakelijk instaan voor de verwerking van bijvangst;

beschermde mariene gebieden moeten aanwijzen;

partnerschappen met derde landen moeten versterken in de vorm van visserijovereenkomsten, waarbij wordt gewaakt over transparantie door de inhoud van deze overeenkomsten te publiceren en door een regionaal programma op te stellen om waarnemers op te leiden en in te zetten;

de bouw van vismarkten mogelijk moeten maken;

ervoor moeten zorgen dat organisaties die mannen en vrouwen in de visserijsector vertegenwoordigen sterker worden, met name waar het gaat om ambachtelijke visserij, om zo hun technische, beheers- en onderhandelingsvaardigheden te verbeteren;

moeten zorgen voor de oprichting en/of renovatie van centra voor basis- en beroepsopleiding, om zo het vaardighedenniveau van vissers en zeelieden te verhogen;

de wetenschappelijke onderzoekscapaciteit en het vermogen om toezicht uit te oefenen op de visbestanden moeten versterken;

de duurzaamheid van mariene hulpbronnen in het algemeen moeten verbeteren;

4.

is van mening dat de regelgeving om ACS-zeelieden op EU-vissersvaartuigen te laten aanmonsteren, tot 20 % van de bemanning, ambitieuzer zou kunnen; herhaalt dat de IAO-beginselen moeten worden nageleefd en pleit er met name voor dat IAO-Verdrag nr. 188 wordt ondertekend, omdat dit impliceert dat de algemene beginselen van vrijheid van vereniging, vrijheid van collectieve onderhandeling voor werknemers en non-discriminatie op de arbeidsmarkt en op de werkplek in acht moeten worden genomen; dringt er tevens op aan rekening te houden met de eis van plaatselijke vissersvakbonden om socialezekerheids-, gezondheids- en pensioenrechten voor ACS-zeelieden beter in de praktijk om te zetten;

5.

is van mening dat er informatie moet worden ingewonnen over de voordelen die de toepassing van het protocol zal opleveren voor de lokale economie (werkgelegenheid, infrastructuur, sociale verbeteringen);

6.

acht het wenselijk de kwantiteit en de nauwkeurigheid van gegevens over alle vangsten (doelsoorten en bijvangsten) en over de staat van instandhouding van visbestanden te verbeteren en te zorgen voor een betere tenuitvoerlegging van de financiële middelen voor sectorale steun, zodat het effect van de overeenkomst op het mariene ecosysteem en de vissersgemeenschappen nauwkeuriger kan worden gemeten; verzoekt de Commissie te helpen waarborgen dat de organen die verantwoordelijk zijn voor toezicht op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, met inbegrip van een gemengde wetenschappelijke commissie die daartoe moet worden opgericht, in alle openheid hun werk kunnen doen, en dat verenigingen van ambachtelijke vissers en vrouwelijke visrokers, vakbonden, vertegenwoordigers van kustgemeenschappen, alsook Ivoriaanse maatschappelijke organisaties worden geraadpleegd;

7.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in hun op Ivoorkust gerichte beleid inzake samenwerking en officiële ontwikkelingshulp te bedenken dat het Europees Ontwikkelingsfonds en de sectorale steun die in deze SFPA wordt geregeld elkaar moeten aanvullen om sneller en effectiever bij te dragen tot de emancipatie van de plaatselijke vissersgemeenschappen en tot de volledige uitoefening van de soevereiniteit van Ivoorkust over de visbestanden van dat land;

8.

verzoekt de Commissie om de Republiek Ivoorkust ertoe aan te sporen de financiële bijdrage waarin is voorzien uit hoofde van het protocol te gebruiken om de nationale visserijsector duurzaam te versterken, door de vraag naar lokale investerings- en industriële projecten te stimuleren en lokale banen te creëren;

9.

verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en conclusies toe te zenden van de vergaderingen van de gemengde commissie als bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst, alsook het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 4 van het protocol en de resultaten van de jaarlijkse evaluaties, en deze documenten publiek te maken; verzoekt de Commissie voorts de deelname van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemer op de bijeenkomsten van de gemengde commissie mogelijk te maken en de deelname van Ivoriaanse vissersgemeenschappen aan te moedigen;

10.

verzoekt de Commissie en de Raad om het Parlement binnen de grenzen van hun bevoegdheden in alle fasen van de procedures in verband met het protocol en, in voorkomend geval, de verlenging ervan onmiddellijk en volledig te informeren, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

11.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Ivoorkust.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0063.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/195


P8_TA(2019)0065

Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de EU en het Koninkrijk Marokko ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst (14367/2018 — C8-0033/2019 — 2018/0349(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/29)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14367/2018),

gezien het ontwerp voor een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst (12983/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0033/2019),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0027/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Marokko.

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/196


P8_TA(2019)0066

Overeenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij op volle zee in de centrale Noordelijke IJszee ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij op volle zee in de centrale Noordelijke IJszee (10784/2018 — C8-0431/2018 — 2018/0239(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/30)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10784/2018),

gezien de ontwerpovereenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij op volle zee in de centrale Noordelijke IJszee (10788/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0431/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A8-0016/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de overige partijen bij de overeenkomst.

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/197


P8_TA(2019)0067

Protocol bij de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de EU en Mexico (toetreding van Kroatië) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het derde aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (15383/2017 — C8-0489/2018 — 2017/0319(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/31)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15383/2017),

gezien het ontwerp van derde aanvullend protocol bij de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (15410/2017),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, de artikelen 207 en 211, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0489/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0066/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Mexicaanse Staten.

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/198


P8_TA(2019)0068

Fraudebestrijdingsprogramma van de EU ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (COM(2018)0386 — C8-0236/2018 — 2018/0211(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/32)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0386),

gezien artikel 294, lid 2, en artikelen 33 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0236/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Rekenkamer van 15 november 2018 (1),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0064/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

wijst erop dat de in het wetgevingsvoorstel genoemde financiële middelen slechts een indicatie voor de wetgevingsautoriteit vormen en dat deze niet kunnen worden vastgesteld zolang er geen overeenstemming is bereikt over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 10 van 10.1.2019, blz. 1.


P8_TC1-COD(2018)0211

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 33 en 325,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dienen de Unie en de lidstaten fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te bestrijden. De Unie moet op deze gebieden ondernomen acties ondersteunen.

(2)

Eerdere steun voor dergelijke acties krachtens Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) (het Hercules-programma), gewijzigd en uitgebreid bij Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (het Hercules II-programma), ingetrokken en vervangen bij Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het Hercules III-programma), heeft een impuls gegeven aan het optreden van de Unie en de lidstaten tegen fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

(3)

Het ondersteunen van de rapportage via het Irregularity Management System (IMS) door lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten over onregelmatigheden en fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, is vanaf de programmeringsperiode 2014-2020 een vereiste van sectorale wetgeving voor het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (6), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (7), het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (8), het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (9), alsook voor pretoetredingssteun (10). Het IMS is een beveiligd elektronisch communicatiemiddel dat de lidstaten alsook kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten helpt hun verplichting om ontdekte onregelmatigheden te melden na te komen en het beheer en de analyse van onregelmatigheden ondersteunt.

(3 bis)

Er is een oplossing nodig voor de verscheidenheid aan rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten om een einde te maken aan onregelmatigheden en fraude te bestrijden. Schommelingen in het aantal onregelmatigheden kunnen worden gekoppeld aan de voortschrijding van de cycli voor meerjarenprogramma's en aan laattijdige rapportage. Dit alles vereist de invoering van een uniform systeem voor het verzamelen van gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen in de lidstaten, teneinde het meldingsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verstrekte gegevens te waarborgen. [Am. 1]

(3 ter

) De preventiemaatregelen van de Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn van ontegenzeggelijk belang, evenals de bevordering van de tenuitvoerlegging van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES), het antifraude-informatiesysteem (AFIS) en de afronding van de nationale fraudebestrijdingsstrategieën. In het kader van deze activiteiten moet een door alle lidstaten toe te passen kader voor de digitalisering van alle tenuitvoerleggingsprocessen met betrekking tot beleid van de Unie (inclusief oproepen tot het indienen van voorstellen, toepassing, beoordeling, tenuitvoerlegging en betalingen) worden ontworpen. [Am. 2]

(4)

Verordening (EG) nr. 515/97 (11) en Besluit 2009/917/JBZ (12) bepalen dat de Unie de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie moet ondersteunen met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften.

(5)

Die steun wordt verleend voor een aantal operationele activiteiten. Daartoe behoort het informatiesysteem AFIS (Anti-Fraud Information System), een IT-platform bestaande uit een serie toepassingen onder een gemeenschappelijk, door de Commissie beheerd systeem. Ook het IMS draait op het AFIS-platform. Een dergelijk systeem heeft voor zijn continuïteit behoefte aan een stabiele en voorspelbare financiering.

(6)

De steun van de Unie voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie, voor de rapportage over onregelmatigheden en voor de wederzijdse administratieve bijstand en de samenwerking op het gebied van douane en landbouw moeten worden gestroomlijnd in één enkel programma — het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (hierna “het programma”) — om de synergetische effecten en de begrotingsflexibiliteit te vergroten en het beheer te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan een effectieve controle van de tenuitvoerlegging van het programma door de medewetgevers . [Am. 3]

(7)

Daarom combineert het programma een onderdeel zoals het Hercules-programma, een tweede onderdeel voor de financiering van het IMS en een derde onderdeel voor de financiering van de activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 515/97 aan de Commissie zijn opgedragen, waaronder het AFIS-platform.

(7 bis)

De bescherming van de financiële belangen van de Unie moet betrekking hebben op alle aspecten van de begroting van de Unie, zowel aan de ontvangstenzijde als aan de uitgavenzijde. In verband hiermee moet naar behoren rekening worden gehouden met het feit dat het programma het enige is waarmee specifiek de uitgavenzijde van de begroting van de Europese Unie wordt ondersteund. [Am. 4]

(8)

Het AFIS-platform bestaat uit verschillende informatiesystemen, waaronder het douane-informatiesysteem (DIS). Het DIS is een geautomatiseerd informatiesysteem dat tot doel heeft de lidstaten te helpen bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van handelingen die in strijd zijn met de douane- of landbouwvoorschriften, door verbetering, via een snellere verspreiding van informatie, van de doeltreffendheid van de samenwerkings- en controleprocedures van de douaneadministraties. Het DIS omvat onder één infrastructuur zowel gevallen van administratieve als van politiële samenwerking. Wat de administratieve samenwerking betreft is het DIS ingesteld bij Verordening (EG) nr. 515/97, waarvoor de artikelen 33 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de rechtsgrondslag zijn.

Wat de politiële samenwerking betreft is het DIS ingesteld bij Besluit 2009/917/JBZ, waarvoor artikel 30, lid 1, onder a), en artikel 34, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie de rechtsgrondslag zijn. Het onderdeel politiële samenwerking van het DIS kan technisch gezien niet worden gescheiden van het administratieve onderdeel doordat beide één IT-systeem delen. Omdat het DIS zelf slechts een van verschillende informatiesystemen op het AFIS-platform is en het aantal gevallen van politiële samenwerking in het DIS kleiner is dan het aantal gevallen van administratieve samenwerking, wordt het onderdeel politiële samenwerking van het AFIS bijkomend geacht ten opzichte van het administratieve.

(9)

In deze verordening worden de financiële middelen vastgesteld voor de gehele looptijd van het programma, die het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing in voorkomend geval aan te passen aan het nieuwe interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (13)], voor het Europees Parlement en de Raad ten behoeve van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(10)

De horizontale financiële regels die zijn aangenomen door het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en hebben in het bijzonder betrekking op de procedure voor de opstelling van de begroting, de uitvoering ervan via subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, controle en rekening en verantwoording van de financiële actoren. Overeenkomsten in het kader van het programma die geheel of gedeeltelijk uit de begroting van de Unie worden gefinancierd, moeten derhalve onder meer voldoen aan de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie, terwijl subsidies voorts moeten voldoen aan de beginselen van cofinanciering, niet-cumuleerbaarheid, het verbod op dubbele financiering, het verbod op terugwerkende kracht en het winstverbod. De op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangenomen regels hebben eveneens betrekking op de bescherming van de begroting van Unie bij algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en een doeltreffende EU-financiering. [Am. 5]

(11)

De soorten financiering en de wijzen van uitvoering in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen op grond van het vermogen bij te dragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de acties en resultaten op te leveren, in het bijzonder rekening houdende met de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Dit houdt in dat in overweging wordt genomen vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement te gebruiken.

(11 bis)

De maximumpercentages voor de medefinanciering van subsidies in het kader van het programma mogen niet meer bedragen dan 80 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen die in het werkprogramma zijn vastgesteld, bijvoorbeeld in verband met lidstaten die zijn blootgesteld aan een hoog risico met betrekking tot de financiële belangen van de Unie, moet het maximale medefinancieringspercentage worden vastgesteld op 90 % van de subsidiabele kosten. [Am. 6]

(12)

Om de continuïteit te waarborgen van de financiering van alle activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 515/97 aan de Commissie zijn opgedragen, waaronder het AFIS-platform, is in bijlage I een indicatieve lijst opgenomen van activiteiten die zullen worden gefinancierd.

(12 bis)

De Commissie moet de werkprogramma's vaststellen overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement. De werkprogramma's moeten een beschrijving bevatten van de te financieren acties, alsmede een indicatie van het aan elke actie toegewezen bedrag, een indicatief tijdschema voor de uitvoering en het maximale medefinancieringspercentage voor subsidies. Bij de opstelling van het werkprogramma moet de Commissie rekening houden met de prioriteiten van het Europees Parlement zoals die tot uitdrukking zijn gebracht in het kader van de jaarlijkse evaluatie van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Het werkprogramma moet worden gepubliceerd op de website van de Commissie en worden toegezonden aan het Parlement. [Am. 7]

(12 ter)

De acties zijn subsidiabel op grond van hun vermogen om de in artikel 2 bedoelde specifieke doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Hiertoe behoren onder meer het verlenen van bijzondere technische bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals het verstrekken van specifieke kennis, gespecialiseerde en technisch geavanceerde apparatuur en doeltreffende instrumenten op het gebied van informatietechnologie (IT); het waarborgen van de nodige ondersteuning en het vergemakkelijken van onderzoek, en met name het instellen van gezamenlijke onderzoeksteams en grensoverschrijdende operaties; of verbetering van de uitwisseling van personeel voor specifieke projecten. Bovendien kunnen subsidiabele acties ook de organisatie omvatten van gerichte gespecialiseerde opleidingen, workshops inzake risicoanalyse en, indien nodig, conferenties en studies. [Am. 8]

(13)

De aanschaf van apparatuur via het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane (14) kan een positief effect hebben op de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad. Er moet worden op toegezien dat de steunverlening via het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane en die via het programma elkaar niet overlappen. De steunverlening via het programma moet vooral gericht zijn op de aanschaf van uitrusting die niet onder het toepassingsgebied van het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane valt, alsmede uitrusting waarvan de begunstigden andere autoriteiten zijn die waarvoor het instrument van de Unie voor financiële steun voor controleapparatuur voor de douane bedoeld is. Bovendien moet er een duidelijk verband bestaan tussen het effect van de gefinancierde uitrusting en de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er dient met name voor het vermijden van overlappingen en het tot stand brengen van synergieën tussen het programma en andere relevante programma's op gebieden zoals justitie, douane en binnenlandse zaken te worden gezorgd bij de opstelling van de jaarlijkse werkprogramma’s. [Am. 9]

(13 bis)

Met het programma wordt samenwerking ondersteund tussen de administratieve en rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en tussen deze autoriteiten en de Commissie, met inbegrip van OLAF, alsmede andere relevante organen en agentschappen van de Unie, zoals het Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), met het oog op een doeltreffender bescherming van de financiële belangen van de Unie. In verband hiermee zal met het programma ook samenwerking worden ondersteund met het Europees Openbaar Ministerie (EOM), zodra dit zijn functie opneemt. [Am. 10]

(14)

Aan het programma moet kunnen worden deelgenomen door de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER). Er moet ook aan kunnen worden deelgenomen door toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten kandidaat-lidstaten , alsook door partnerlanden in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van deze landen aan programma's van de Unie die werden vastgesteld in de desbetreffende raamovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of soortgelijke regelingen. Het programma moet ook openstaan voor andere derde landen, op voorwaarde dat zij een associatieovereenkomst hebben of een specifieke overeenkomst sluiten die hun deelname aan programma’s van de Unie omvat. [Am. 11]

(15)

In het licht van eerdere evaluaties van de Hercules-programma’s en ter versterking van het programma moet deelname van juridische entiteiten die zijn gevestigd in een derde land dat niet is geassocieerd met het programma uitzonderlijk mogelijk zijn zonder dat die entiteiten de kosten van hun deelname dragen.

(15 bis)

Met name moet de deelname worden aangemoedigd van entiteiten die gevestigd zijn in landen die een associatieovereenkomst met de Unie hebben, om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen door middel van samenwerking op het gebied van douane en door de uitwisseling van beste praktijken, met name wat methoden betreft voor de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, en wat de uitdagingen betreft in verband met nieuwe technologische ontwikkelingen. [Am. 12]

(16)

Het programma moet worden uitgevoerd met inachtneming van de aanbevelingen en maatregelen die vervat zijn in de mededeling van de Commissie van 6 juni 2013 met als titel “Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten — Een integrale EU-strategie” (15) en van het voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van deze mededeling van 12 mei 2017 (16).

(17)

De Unie heeft in 2016 het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging (“het protocol”) geratificeerd. Het protocol moet ertoe bijdragen de financiële belangen van de Unie te beschermen waar het gaat om de strijd tegen grensoverschrijdende illegale handel in tabak, die verantwoordelijk is voor derving van inkomsten. Het programma moet het secretariaat van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging steunen wat betreft zijn taken in verband met het protocol. Het moet ook andere activiteiten steunen die door het secretariaat worden georganiseerd in verband met de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten.

(18)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (18), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (19) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (20) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, fraude daaronder begrepen, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties.

In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (21). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(19)

Derde landen die deel uitmaken van de EER kunnen deelnemen aan programma’s van de Unie in het kader van de samenwerking krachtens de EER-overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma’s bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening dient een specifieke bepaling te worden opgenomen waarbij aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang worden verleend om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen.

(20)

 

(21)

Volgens [verwijzing in voorkomend geval aan te passen aan een nieuw LGO-besluit: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (22)] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(22)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (23) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften door middel van voorschriften met betrekking tot rapportering, met name over de prestaties, monitoring en evaluatie , waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld. De evaluatie moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke beoordelaar. [Am. 13]

(23)

De bevoegdheid om handelingen vast te stellen Teneinde deze verordening aan te vullen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient te worden gedelegeerd handelingen vast te stellen ten aanzien van de vaststelling van de werkprogramma's. Bovendien moet om deze verordening te wijzigen aan de Commissie met het oog op de vaststelling van bepalingen voor een kader voor toezicht op en evaluatie van het programma de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de indicatoren in bijlage II bij deze verordening . Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 14]

(24)

Artikel 42 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 515/97 vormt de rechtsgrondslag voor de financiering van het AFIS. Deze verordening moet voorzien in een nieuwe rechtsgrondslag. Artikel 42 bis, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 515/97 moet daarom worden geschrapt.

(25)

Verordening (EU) nr. 250/2014 tot vaststelling van het programma Hercules III had betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. Deze verordening voorziet in een voortzetting van het programma Hercules III met ingang van 1 januari 2021. Verordening (EG) nr. 250/2014 moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het fraudebestrijdingsprogramma van de EU (hierna “het programma” genoemd) vastgesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begrotingsmiddelen voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor de verstrekking vastgelegd.

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

beschermen van de financiële belangen van de Unie;

b)

ondersteunen van de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad;

b)

ondersteunen van de melding van onregelmatigheden, fraude daaronder begrepen, met begrotingsmiddelen van de Unie op het gebied van gedeeld beheer en pretoetredingssteun;

c)

verstrekken van instrumenten voor het uitwisselen van informatie en het ondersteunen van operationele activiteiten op het gebied van wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douane en landbouw.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 — 2027 bedragen 181,207 321 314 000  EUR in prijzen van 2018 (362 414 000 EUR in lopende prijzen). [Am. 15]

2.   De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:

a)

114,207 miljoen 202 512 000 EUR in prijzen van 2018 (228 414 000  EUR in lopende prijzen) voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a); [Am. 16]

b)

7 miljoen EUR 12 412 000 EUR in prijzen van 2018 (14 miljoen EUR in lopende prijzen) voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b); [Am. 17]

c)

60 miljoen EUR 106 390 000 EUR in prijzen van 2018 (120 miljoen EUR in lopende prijzen) voor de doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder c). [Am. 18]

2 bis.     De Commissie is bevoegd om middelen te herverdelen tussen de in artikel 2, lid 2, genoemde doelstellingen. Indien een herverdeling de wijziging inhoudt van één van de in lid 2 van dit artikel genoemde bedragen met 10 % of meer, vindt de nieuwe toewijzing plaats door middel van een overeenkomstig artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling. [Am. 19]

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen. Bovendien wordt bij de indicatieve verdeling van lid 2, onder a), naar behoren rekening gehouden met het feit dat het programma het enige in zijn soort is dat betrekking heeft op de uitgavenzijde van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. [Am. 20]

Artikel 4

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan een programma van de Unie, mits de overeenkomst;

a)

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt; [Am. 21]

b)

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement;

c)

het derde land geen beslissingsmacht over de programma’s verleent;

d)

de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

Artikel 5

Uitvoering en vormen van EU-financiering

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.

2.   Het programma kan financiering verstrekken in een van de vormen waarin het Financieel Reglement voorziet, met name subsidies overeenkomstig titel VIII en overheidsopdrachten overeenkomstig titel VII , alsook vergoeding van reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 238 van het Financieel Reglement. [Am. 22]

3.   Het programma kan financiering verstrekken voor acties uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 515/97, met name ter dekking van de soorten kosten als bedoeld in de indicatieve lijst in bijlage I.

4.   Wanneer de ondersteunde actie de aankoop van apparatuur omvat, zorgt de Commissie in voorkomend geval voor een coördinatiemechanisme om de efficiëntie en interoperabiliteit van alle met steun van programma’s van de Unie gekochte apparatuur te waarborgen.

Artikel 6

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt bij een besluit uit hoofde van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Rekenkamer de rechten en de toegang die zij nodig hebben om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen. In het geval van het Europees Bureau voor fraudebestrijding omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIES [Am. 23]

Artikel 7

Subsidies Het medefinancieringspercentage voor in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement toegekende subsidies bedraagt niet meer dan 80 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, die in de in artikel 10 bedoelde werkprogramma's worden vastgelegd, bedraagt het cofinancieringspercentage niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten . [Am. 24]

Artikel 8

In aanmerking komende acties

Alleen De volgende acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 2 komen in aanmerking voor financiering.:

a)

het aanbieden van technische kennis, gespecialiseerde en technisch geavanceerde apparatuur en doeltreffende IT-instrumenten die de grensoverschrijdende en multidisciplinaire samenwerking en de samenwerking met de Commissie vergemakkelijken;

b)

het bevorderen van personeelsuitwisselingen voor specifieke projecten, het waarborgen van de nodige ondersteuning en het vergemakkelijken van onderzoek, en met name het instellen van gezamenlijke onderzoeksteams en grensoverschrijdende operaties;

c)

het verlenen van technische en operationele ondersteuning aan nationale onderzoeken, met name aan douane- en rechtshandhavingsautoriteiten, met het oog op de versterking van de strijd tegen fraude en andere onwettige activiteiten;

d)

het opbouwen van IT-capaciteit in alle lidstaten en derde landen, het verbeteren van de gegevensuitwisseling en het ontwikkelen en leveren van IT-instrumenten voor onderzoek en monitoring van inlichtingenwerk;

e)

het organiseren van gespecialiseerde opleidingen, workshops met risicoanalyse, conferenties en studies ter verbetering van de samenwerking en coördinatie tussen de diensten die betrokken zijn bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

f)

het financieren van een reeks IT-toepassingen voor douanedoeleinden die worden gebruikt in het kader van een gemeenschappelijk informatiesysteem dat wordt beheerd door de Commissie en dat is opgezet om taken uit te voeren die de Commissie zijn toevertrouwd bij Verordening (EG) nr. 515/97;

g)

het financieren van een beveiligd elektronisch communicatiemiddel om de lidstaten te helpen hun verplichting om ontdekte onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te melden, na te komen en dat het beheer en de analyse van onregelmatigheden ondersteunt;

h)

elke andere actie waarin in de in artikel 10 bedoelde werkprogramma's is voorzien die nodig is om de algemene en specifieke doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken. [Am. 25]

Wanneer de ondersteunde actie de aanschaf van apparatuur omvat, zorgt de Commissie ervoor dat de gefinancierde apparatuur bijdraagt tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie. [Am. 26]

Artikel 9

In aanmerking komende entiteiten

1.   Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in lid 2 vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.

2.   De volgende entiteiten komen in aanmerking:

a)

overheidsinstanties die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen en gevestigd zijn in een van de volgende landen:

a)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

b)

een met het programma geassocieerd derde land;

c)

een derde land dat is opgenomen in het werkprogramma onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

b)

onderzoeks- en onderwijsinstellingen en non-profitorganisaties, die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstellingen, op voorwaarde dat zij zijn gevestigd en sinds ten minste één jaar actief zijn in een lidstaat of in een derde land dat met het programma is geassocieerd, of in een derde land dat is opgenomen in een werkprogramma onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

c)

elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie , overeenkomstig de definitie in artikel 156 van het Financieel Reglement . [Am. 27]

3.   De in lid 2 bedoelde entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaalde actie.

4.   De in lid 2 bedoelde entiteiten die zijn gevestigd in een derde land dat niet met het programma geassocieerd is, moeten in beginsel de kosten van hun deelname dragen.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMERING, TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 10

Werkprogramma

Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.

De werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 14. [Am. 28]

De Commissie onderzoekt synergieën tussen het programma en andere relevante programma's op gebieden zoals justitie, douane en binnenlandse zaken en zorgt ervoor dat overlappingen in het kader van de opstelling van de werkprogramma's worden vermeden. [Am. 29]

De werkprogramma's worden gepubliceerd op de website van de Commissie en toegezonden aan het Europees Parlement, dat de inhoud en de resultaten ervan beoordeelt in het kader van de jaarlijkse evaluatie van de bescherming van de financiële belangen van de Unie. [Am. 30]

Artikel 11

Monitoring en verslaglegging

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.

2.   Met het oog op een effectieve evaluatie van de voortgang van het programma in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen kan de Commissie overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vaststellen om bijlage II te wijzigen teneinde de indicatoren waar nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie. [Am. 31]

2 bis.     De Commissie dient jaarlijks een verslag in over de resultaten van het programma bij het Europees Parlement en de Raad. [Am. 32]

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en in voorkomend geval aan de lidstaten.

Artikel 12

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd , door een onafhankelijke beoordelaar, zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. [Am. 33]

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier drie jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. [Am. 34]

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Rekenkamer en publiceert ze op haar website . [Am. 35]

Artikel 13

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepalingen voor een kader voor toezicht en evaluatie als bedoeld in artikel 11 worden voor de goedkeuring van de werkprogramma's als bedoeld in artikel 10 en de wijziging van de indicatoren als bepaald in bijlage II bij deze verordening . [Am. 44]

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5 bis.     Een overeenkomstig de artikelen 10 en 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 36]

HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven maximale zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren. De oorsprong van financiering van de Unie behoeft niet te worden erkend en er behoeft geen zichtbaarheid aan te worden gegeven indien zulks afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid van fraudebestrijdings- of douaneoperaties. [Am. 37]

2.   De Commissie voert geregeld informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede, de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen. [Am. 38]

Artikel 16

Wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97

In artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97 worden de leden 1 en 2 geschrapt.

Artikel 17

Intrekking

Verordening (EU) nr. 250/2014 wordt met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

Artikel 18

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 250/2014 en artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97, die op de betrokken acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 250/2014 en artikel 42 bis van Verordening (EG) nr. 515/97.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees

De voorzitter

Parlement Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 10 van 10.1.2019, blz. 1.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019.

(3)  Besluit nr. 804/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Hercules-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 9).

(4)  Besluit nr. 878/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2007 houdende wijziging en verlenging van Besluit nr. 804/2004/EG tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (Programma Hercules II) (PB L 193 van 25.7.2007, blz. 18).

(5)  Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma “Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1971 van 8 juli 2015 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke bepalingen inzake de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie, en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1975 van de Commissie van 8 juli 2015 tot vaststelling van de frequentie en de vorm van de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 293 van 10.11.2015, blz. 6).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1970 van 8 juli 2015 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke bepalingen inzake de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1974 van de Commissie van 8 juli 2015 tot vaststelling van de frequentie en de vorm van de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 293 van 10.11.2015, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1973 van de Commissie van 8 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke bepalingen inzake de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Fonds voor asiel, migratie en integratie en aangaande het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1977 van de Commissie tot vaststelling van de frequentie en de vorm van de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Fonds voor asiel, migratie en integratie en aangaande het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 293 van 10.11.2015, blz. 15).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1972 van de Commissie van 8 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad met specifieke bepalingen inzake de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1976 van de Commissie van 8 juli 2015 tot vaststelling van de frequentie en de vorm van de rapportage over onregelmatigheden aangaande het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 293 van 10.11.2015, blz. 11).

(10)  Artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 447/2014 van de Commissie van 2 mei 2014 betreffende nadere bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 32).

(11)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening 2015/1525 (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(12)  Besluit 2009/917/JBZ van de Raad inzake het gebruik van informatica op douanegebied (PB L 323 van 10.12.2009, blz. 20).

(13)  Aan te passen referentie: PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1. Het akkoord kan worden geraadpleegd op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=uriserv:OJ.C_.2013.373.01.0001.01.ENG&toc=OJ:C:2013:373:TOC.

(14)  [ref.]

(15)  COM(2013)0324.

(16)  COM(2017)0235.

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(18)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1

(19)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(20)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(21)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(22)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(23)  Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven van 13 april 2016 (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

BIJLAGE I

Indicatieve lijst van de soorten kosten die door het programma zullen worden gefinancierd met betrekking tot acties uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 515/97:

a)

alle kosten van het installeren en onderhouden van de permanente technische infrastructuur voor het ter beschikking stellen aan de lidstaten van de logistieke, kantoorautomatiserings- en IT-middelen voor de coördinatie van gezamenlijke douaneoperaties en andere operationele activiteiten;

b)

vergoeding van reis- en verblijfkosten, alsmede eventueel alle andere vergoedingen van de vertegenwoordigers van de lidstaten en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van derde landen die deelnemen aan de communautaire missies, gezamenlijke douaneoperaties, georganiseerd door of tezamen met de Commissie en opleidingen, vergaderingen ad hoc en voorbereidende en evaluatievergaderingen voor administratieve onderzoeken of operationele acties van de lidstaten, wanneer zij worden georganiseerd door of tezamen met de Commissie;

c)

de kosten voor de aanschaf, bestudering, ontwikkeling en het onderhoud van de informatica-infrastructuur (de hardware), de software en de netwerkverbindingen, en voor de ermee verbonden diensten voor productie, ondersteuning en opleiding ten behoeve van de uitvoering van de in Verordening (EG) nr. 515/97 vastgelegde acties, met name het voorkomen en bestrijden van fraude;

d)

de uitgaven voor de verstrekking van inlichtingen en de uitgaven voor de daarop betrekking hebbende acties die toegang verschaffen tot inlichtingen, gegevens en gegevensbronnen ten behoeve van de uitvoering van de in Verordening (EG) nr. 515/97 vastgelegde acties, met name het voorkomen en bestrijden van fraude;

e)

de uitgaven voor het gebruik van het douane-informatiesysteem waarin is voorzien bij instrumenten die zijn vastgesteld op grond van artikel 87 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Besluit 2009/917/JHA inzake het gebruik van informatica op douanegebied, voor zover in die instrumenten is bepaald dat de uitgaven ten laste zijn van de algemene begroting van de Europese Unie;

f)

de kosten voor de aanschaf, bestudering, ontwikkeling en het onderhoud van de EU-componenten van het gemeenschappelijk communicatienetwerk dat wordt gebruikt ten behoeve van punt c).

BIJLAGE II

INDICATOREN VOOR DE MONITORING VAN HET PROGRAMMA

Op het programma wordt nauwlettend toezicht gehouden aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen er gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren.

Specifieke doelstelling nr. 1: Voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Indicator 1: Ondersteuning van het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, gemeten aan de hand van:

1.1:

Tevredenheid over de in het kader van het programma georganiseerde en (mee)gefinancierde activiteiten.

a)

aantal en type activiteiten die in het kader van het programma worden georganiseerd en (mee)gefinancierd; [Am. 39]

1.2:

Percentage Lijst van de lidstaten dat die steun ontvangt ontvangen voor elk jaar van het programma en respectief aandeel in de financiering . [Am. 40]

Specifieke doelstelling nr. 2: Ondersteunen van de melding van onregelmatigheden, fraude daaronder begrepen, met de begroting van de Unie op het gebied van gedeeld beheer en pretoetredingssteun.

Indicator 2: Gebruikerstevredenheid voor het Irregularities Management System (IMS).

a)

aantal meldingen van onregelmatigheden; [Am. 41]

Indicator 2a: Tevredenheid van gebruikers met het gebruik van het antifraude-informatiesysteem. [Am. 42]

Specifieke doelstelling nr. 3: Verstrekken van instrumenten voor het uitwisselen van informatie en het ondersteunen van operationele activiteiten op het gebied van wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van douane.

Indicator 3: Het aantal beschikbaar gestelde inlichtingen met betrekking tot wederzijdse bijstand en het aantal gesteunde activiteiten met betrekking tot wederzijdse bijstand.

Indicator 3a: Aantal en soort activiteiten met betrekking tot wederzijdse bijstand. [Am. 43]


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/213


P8_TA(2019)0069

Meerjarenplan voor de bestanden waarop wordt gevist in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 (COM(2018)0149 — C8-0126/2018 — 2018/0074(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/33)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0149),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0126/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de officiële kennisgeving, overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van 29 maart 2017 van de regering van het Verenigd Koninkrijk van het voornemen zich uit de Europese Unie terug te trekken,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 12 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0310/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (2);

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die samen met de definitieve wetgevingshandeling zal worden gepubliceerd in de L-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 171.

(2)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 25 oktober 2018 (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0425).


P8_TC1-COD(2018)0074

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/472.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad

Het Europees Parlement en de Raad zijn voornemens de bevoegdheden om overeenkomstig artikel 8 van de onderhavige verordening door middel van gedelegeerde handelingen technische maatregelen vast te stellen, in te trekken wanneer zij een nieuwe verordening inzake technische maatregelen vaststellen waarin een bevoegdheidsdelegatie is opgenomen die dezelfde maatregelen omvat.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/216


P8_TA(2019)0070

Uniemechanisme voor civiele bescherming ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (COM(2017)0772/2 — C8-0409/2017 — 2017/0309(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/34)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0772/2),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 196 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0409/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 16 mei 2018 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 19 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0180/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (3);

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij de onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt de Commissie geen herschikkingen te gebruiken voor de financiering van nieuwe beleidsprioriteiten die in de loop van een lopend meerjarig financieel kader worden vastgesteld, omdat dit onvermijdelijk een negatief effect zal hebben op de uitvoering van andere belangrijke activiteiten van de Unie;

5.

verzoekt de Commissie in het volgende meerjarig financieel kader dat in 2021 van start gaat, te voorzien in voldoende financiering voor het Uniemechanisme voor civiele bescherming (UCPM), voortbouwend op de huidige herziening van het UCPM;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.

(2)  PB C 361 van 5.10.2018, blz. 37.

(3)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 31 mei 2018 (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0236).


P8_TC1-COD(2017)0309

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2019/420.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

De bijkomende financiële enveloppe voor de tenuitvoerlegging van het Uniemechanisme voor civiele bescherming in 2019 en 2020 is vastgesteld op 205,6 miljoen EUR. Onverminderd de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit dient een deel van de totale verhoging van de rescEU-begroting beschikbaar te worden gesteld via herschikkingen in rubriek 3 (Veiligheid en burgerschap) en rubriek 4 (Europa als wereldspeler) van het meerjarig financieel kader 2014-2020. De drie instellingen herinneren eraan dat een deel van de herschikkingen reeds in de begroting 2019 is opgenomen en dat 15,34 miljoen EUR reeds in de financiële programmering voor 2020 is opgenomen.

In het kader van de begrotingsprocedure 2020 wordt de Commissie verzocht een bijkomend bedrag van18,24 miljoen EUR aan herschikkingen voor te stellen, teneinde onder dezelfde rubrieken 50 % te bereiken voor 2019 en 2020.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/219


P8_TA(2019)0071

Minimumeisen voor hergebruik van water ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water (COM(2018)0337 — C8-0220/2018 — 2018/0169(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/35)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0337),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0220/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 6 december 2018 (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0044/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Nog niet in het Publicatieblad verschenen.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 353.


P8_TC1-COD(2018)0169

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De watervoorraden van de Unie staan in toenemende mate onder druk, wat leidt tot waterschaarste en kwaliteitsverslechtering. In het bijzonder zijn klimaatverandering , onvoorspelbare weerpatronen en droogte factoren die de druk op de beschikbaarheid van zoetwater ten gevolge van stedelijke ontwikkeling en landbouw significant vergroten. [Am. 1]

(2)

De Unie zou beter kunnen reageren op de toenemende druk op watervoorraden door meer gebruik te maken van gezuiverd afvalwater , door minder oppervlakte- en grondwater op te pompen, het effect van de lozing van behandeld afvalwater in waterlichamen te verminderen, en waterbesparing te bevorderen door het meervoudig gebruik van stedelijk afvalwater, terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van milieubescherming wordt gewaarborgd . In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) wordt hergebruik van water , in combinatie met de bevordering van het gebruik van waterefficiënte technologieën in de industrie en waterbesparende irrigatietechnieken, genoemd als een van de aanvullende maatregelen die lidstaten desgewenst kunnen toepassen ter verwezenlijking van de door de richtlijn beoogde kwalitatieve en kwantitatieve goede toestand van oppervlakte- en grondwater. Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (5) bepaalt dat gezuiverd afvalwater indien mogelijk dient te worden hergebruikt. [Am. 2]

(2 bis)

Een bijzonder probleem in veel gebieden is de ouderdom en slechte staat van de infrastructuur voor de distributie van gezuiverd afvalwater, waardoor veel van het gezuiverde afvalwater verloren gaat, evenals de financiële middelen die in de waterzuivering zijn geïnvesteerd. De renovatie van dergelijke leidingen zou dan ook een prioriteit moeten vormen. [Am. 3]

(3)

In de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld “Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren” (6) wordt gesteld dat er een instrument ter regulering van de normen op Unieniveau moet worden opgezet voor het hergebruik van water , om de belemmeringen voor een grootschalig gebruik van die alternatieve watervoorziening weg te nemen, die kan bijdragen aan de beperking van de waterschaarste en aan het verminderen van de kwetsbaarheid van de watervoorzieningssystemen. voor irrigatie of industrieel gebruik als alternatieve optie voor watervoorziening de aandacht van de kant van de Unie verdient. [Am. 4]

(4)

De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld “De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie” (7) biedt een hiërarchie van maatregelen waarvan lidstaten worden geacht om die in overweging te nemen bij het beheer van waterschaarste en droogte. Om dezelfde reden zou het raadzaam zijn om in Richtlijn 2000/60/EG een bindende hiërarchie op te nemen met het oog op een goed waterbeheer. In de mededeling wordt gesteld dat in gebieden waar in overeenstemming met de waterhiërarchie alle preventiemaatregelen ten uitvoer zijn gelegd en waar de vraag naar water de beschikbaarheid ervan blijft overtreffen, de aanleg van extra watervoorzieningsinfrastructuur in sommige gevallen en rekening houdend met de kosten en baten kan dienen als alternatieve benadering om de effecten van ernstige droogten te verzachten. [Am. 5]

(4 bis)

In zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie  (8) brengt het Europees Parlement in herinnering dat een vraaggerichte aanpak bij het beheer van watervoorraden de voorkeur moet krijgen en is het van opvatting dat de EU een holistische aanpak moet hanteren voor het watervoorradenbeheer, en daarbij maatregelen voor het beheer van de vraag moet combineren met maatregelen om de bestaande voorraden te optimaliseren binnen de watercyclus en maatregelen om nieuwe voorraden te scheppen, en dat in de aanpak milieuoverwegingen en sociale en economische overwegingen geïntegreerd moeten zijn. [Am. 6]

(5)

In haar Actieplan voor de circulaire economie (9) zegt de Commissie toe een aantal maatregelen te nemen om het hergebruik van gezuiverd afvalwater te bevorderen, waaronder het opstellen van een wetgevingsvoorstel inzake minimumeisen voor hergebruik van water. De Commissie moet haar actieplan bijwerken en de watervoorziening aanmerken als prioriteit voor actie. [Am. 7]

(6)

Hergebruik van in voldoende mate gezuiverd afvalwater (bijv. afkomstig uit industriële installaties of stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties) heeft minder nadelige gevolgen voor het milieu dan andere alternatieve vormen van watervoorziening zoals omleiding van water of ontzilting., maar wordt Toch wordt deze praktijk , waarmee de waterverspilling kan worden verminderd en water kan worden bespaard, in de Unie slechts op beperkte schaal toegepast. Dit lijkt te deels te wijten te zijn aan de hoge kosten van het waterhergebruiksysteem en het gebrek van gemeenschappelijke milieu- en gezondheidsnormen van de Unie voor hergebruik van water , en wat met name landbouwproducten betreft, de potentiële risico's voor de gezondheid en het milieu en de potentiële belemmeringen voor het vrije verkeer van producten die met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met het feit dat in bepaalde lidstaten de irrigatie-infrastructuur ontoereikend of geheel afwezig is. [Am. 8]

(6 bis)

Het hergebruik van water kan bijdragen aan de terugwinning van nutriënten uit gezuiverd afvalwater, en het gebruik van teruggewonnen water voor landbouw- of bosbouwirrigatie kan een manier zijn om de nutriënten, zoals stikstof, fosfor en kalium, weer in de natuurlijke biogeochemische cycli te brengen. [Am. 9]

(6 ter)

Bij het hergebruik voor irrigatie van gerecupereerd, in voldoende mate gezuiverd afvalwater in de zin van deze verordening moet rekening worden gehouden met het milieu. Het hergebruik mag dus niet leiden tot een grotere emissie van stikstof en fosfor, omdat een teveel aan deze nutriënten eutrofiëring van de bodem en de oppervlakte- en grondwaterlichamen veroorzaakt, hetgeen schadelijk is voor de ecosystemen en leidt tot een vermindering van de biodiversiteit. [Am. 10]

(6 quater)

Om een doeltreffend hergebruik van stedelijk afvalwater te waarborgen, moet worden erkend dat niet alle soorten gerecycled water voor alle gewassen kunnen worden gebruikt. Landbouwers moeten daarom opleiding krijgen om de verschillende soorten gerecycled water optimaal te kunnen gebruiken voor de gewassen waarbij de kwaliteit van het gebruikte water geen gevolgen heeft voor de volksgezondheid. [Am. 11]

(7)

De Gelijkwaardige gezondheidsnormen met betrekking tot levensmiddelenhygiëne voor landbouwproducten die met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd, kunnen alleen worden behaald verwezenlijkt indien er tussen de lidstaten geen significante verschillen bestaan ten aanzien van de kwaliteitseisen voor teruggewonnen water dat bestemd is voor landbouwirrigatie. Harmonisatie van de eisen zal bovendien bijdragen tot de doelmatige werking van de interne markt ten aanzien van dergelijke producten. Het is derhalve gepast om een minimale mate van harmonisatie in te voeren door minimumeisen vast te stellen voor waterkwaliteit , de frequentie van controles en controles essentiële taken van risicobeheer . Die minimumeisen dienen te bestaan uit minimumparameters voor teruggewonnen water en andere strengere of aanvullende kwaliteitseisen die, samen met eventuele relevante preventiemaatregelen, zo nodig door bevoegde autoriteiten worden opgelegd. Teneinde strengere of aanvullende vereisten voor waterkwaliteit in kaart te brengen, dienen de exploitanten van waterterugwinningsinstallaties de belangrijkste risicobeheertaken uit te voeren. De exploitant van het waterzuiveringsstation dient in samenwerking met de betrokken actoren een risicobeheerplan voor hergebruik van water op te stellen en dient de mogelijkheid te hebben om strengere of aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van het teruggewonnen water. De exploitant van het waterzuiveringsstation moet belangrijke taken op het gebied van risicobeheer uitvoeren, in ieder geval in samenwerking met ten minste de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water en de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water. Elk risicobeheerplan voor hergebruik van water moet continu worden bijgewerkt en moet worden opgesteld conform internationaal erkende gestandaardiseerde procedures . De parameters worden gebaseerd op het technisch verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie (JRC) en geven uitdrukking aan de internationale normen voor hergebruik van water. Het Centrum voor Onderzoek van de Commissie dient parameters en meetmethodes te ontwikkelen om na te gaan of er microplastic en residuen van geneesmiddelen in het teruggewonnen water aanwezig zijn. [Am. 12]

(7 bis)

De aanwezigheid van microplastics kan een risico inhouden voor de gezondheid van de mens en voor het milieu. Daarom moet de Commissie in het kader van een grondig onderzoek van de bronnen, de distributie, de eindbestemming en de effecten van microplastics in de context van de behandeling van afvalwater, een methode ontwikkelen voor de meting van microplastics in stedelijk afvalwater dat gezuiverd is overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG en teruggewonnen in de zin van deze verordening. [Am. 13]

(7 ter)

Het gebruik van onvoldoende schoon afvalwater voor civiele doeleinden, zoals de reiniging van wegen of de bewatering van parken en golfterreinen, kan tot gezondheidsschade leiden. Om rekening te houden met de bescherming van de gezondheid van mens en dier alsmede de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater moet de Commissie daarom minimumeisen voor hergebruik van water voor openbare diensten vaststellen. [Am. 14]

(7 quater)

In de kwaliteitseisen voor water dat bestemd is voor irrigatie moet rekening worden gehouden met wetenschappelijke vooruitgang, met name wat betreft controles op microverontreinigingen en zogenaamde “opkomende” nieuwe stoffen, teneinde een veilig gebruik van water te waarborgen en het milieu en de gezondheid van de mens te beschermen. [Am. 15]

(7 quinquies)

Bij de kwaliteitseisen voor water moet rekening worden gehouden met eerder uitgevoerde experimenten, met name wat betreft het gebruik van zuiveringsslib en afvalstoffen van methanisering in de landbouw. [Am. 16]

(8)

Het hanteren van minimumeisen voor hergebruik van water moet in overeenstemming zijn met het waterbeleid van de Unie en dient ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 6, het waarborgen van de beschikbaarheid en het duurzame beheer van water en sanitaire voorzieningen voor iedereen, en een substantiële mondiale toename van het recyclen en veilig hergebruiken van water teneinde bij te dragen aan doelstelling voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties nr. 12 met betrekking tot duurzame consumptie- en productiepatronen . Verder wordt met deze verordening beoogd om de toepassing van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzake milieubescherming, te waarborgen. [Am. 17]

(8 bis)

De kwaliteitsnormen voor water bestemd voor menselijke consumptie zijn vastgelegd in Richtlijn (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad  (10) . De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de voor menselijke consumptie gebruikte waterbronnen niet verontreinigd zijn met teruggewonnen water, om een verslechtering van de drinkwaterkwaliteit te voorkomen. [Am. 18]

(8 ter)

In sommige gevallen zorgen exploitanten van waterterugwinningsinstallaties voor vervoer en opslag van teruggewonnen water na de uitstroomopening van de waterterugwinningsinstallatie, voordat zij dit water aan de overige actoren in de keten, zoals de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water, de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, of de eindgebruiker leveren. Het nalevingspunt moet worden gedefinieerd om duidelijk aan te geven waar de verantwoordelijkheid van de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie ophoudt en die van de volgende schakel in de keten begint. [Am. 19]

(9)

Het risicobeheer dient risico's op proactieve wijze in kaart te brengen en te beheren, en moet rekening houden met het concept dat er teruggewonnen water moet worden geproduceerd van productie, distributie, opslag en gebruik van teruggewonnen water waarvan de kwaliteit in overeenstemming is met de eisen van het beoogde gebruik. De risicobeoordeling dient te worden gebaseerd op de belangrijke risicobeheertaken en op een zorgvuldige toepassing van onder meer het voorzorgbeginsel, en dient alle aanvullende waterkwaliteitseisen die eventueel nodig zijn om een voldoende mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen en dieren te waarborgen, in kaart te brengen. Risicobeheer dient een verantwoordelijkheid te zijn die wordt gedeeld door alle relevante actoren die bij het risicobeheerplan voor hergebruik van water betrokken zijn. De rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren moeten duidelijk zijn omschreven in het risicobeheerplan voor hergebruik van water. Bij de verlening van een vergunning moet de bevoegde autoriteit van de relevante actoren die betrokken zijn bij het risicobeheersplan voor hergebruik van water kunnen verlangen dat zij verdere risicobeheersmaatregelen treffen. [Am. 20]

(9 bis)

Samenwerking en interactie tussen de verschillende bij het proces van waterterugwinning betrokken actoren zijn onontbeerlijk om de terugwinning te verrichten conform de vereisten waar voor de specifieke toepassingen aan moet worden voldaan en om de levering van teruggewonnen water af te kunnen stemmen op de vraag van de eindgebruikers. [Am. 21]

(10)

Teneinde het milieu , met inbegrip van bodemkwaliteit, en de gezondheid van mensen doeltreffend te beschermen, dienen exploitanten van waterterugwinningsinstallaties bij het nalevingspunt primair verantwoordelijk te zijn voor de kwaliteit van teruggewonnen water. Omwille van de naleving van de minimumeisen en eventuele, door de bevoegde autoriteit gestelde aanvullende voorwaarden, worden exploitanten van waterterugwinningsinstallaties geacht de kwaliteit van teruggewonnen water te controleren volgens de minimumvereisten en eventuele door de bevoegde autoriteiten vastgestelde aanvullende voorwaarden . Het is daarom gepast om minimumeisen vast te stellen voor controles, waaronder de frequentie van routinematige controle en het tijdstip en de prestatiedoelstellingen voor validatiecontrole. Een aantal vereisten voor routinematige controle komen overeen met Richtlijn 91/271/EEG. [Am. 22]

(11)

Het is nodig om veilige levering, opslag en een veilig gebruik van teruggewonnen water te waarborgen: daarmee wordt de ontwikkeling van hergebruik van water op Unie-niveau gestimuleerd , worden met name de landbouwers in de Unie aangemoedigd om deze methode te gebruiken en wordt het vertrouwen van de bevolking versterkt. De hoeveelheid, aard, behandeling en kenmerken van gezuiverd afvalwater dienen ongeacht het gebruik ervan van dien aard te zijn dat de omgang ermee, het gebruik en de opslag ervan, met inbegrip van sproeien, druppelirrigatie, met of zonder opslag, niet rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de gezondheid van mens of dier, op de bodemkwaliteit of de kwaliteit van het aquatisch milieu, op de korte, middellange of lange termijn. De levering en opslag van teruggewonnen water voor specifieke toepassingen mag derhalve uitsluitend worden toegestaan op grond van een door bevoegde autoriteiten van lidstaten te verlenen vergunning. Teneinde een geharmoniseerde benadering op Unie-niveau evenals traceerbaarheid en transparantie te waarborgen, dienen de materiële regels voor die vergunning op Unie-niveau te worden vastgelegd. De bijzonderheden in verband met de vergunningsverleningsprocedures dienen echter te worden vastgesteld door de lidstaten , wier bevoegde autoriteiten zelf te worden vastgesteld verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de risico's van het hergebruik van water . De lidstaten dienen bestaande vergunningsverleningsprocedures te kunnen toepassen, maar zullen die procedures echter moeten aanpassen aan de bij deze verordening ingevoerde vereisten. [Am. 23]

(11 bis)

Levering en opslag van teruggewonnen water evenals het gebruik ervan door eindgebruikers vormen een integrerend bestanddeel van het systeem voor hergebruik van water. Binnen het proces van levering en opslag kan teruggewonnen water veranderingen ondergaan die een negatief effect hebben op de chemische en biologische kwaliteit ervan. Teruggewonnen water dient op passende wijze te worden gebruikt, waarbij rekening wordt gehouden met de categorieën teruggewonnen water, de kenmerken van teelten en irrigatiemethodes. Bij de belangrijkste risicobeheertaken moeten de potentiële negatieve gevolgen voor gezondheids- en milieumatrices in combinatie met de levering, de opslag en het voorgenomen gebruik van teruggewonnen water in aanmerking worden genomen. In dit opzicht dient de Commissie handleidingen vast te stellen om de bevoegde autoriteiten te helpen de controle van en het toezicht op levering, opslag en gebruik van teruggewonnen water uit te voeren. [Am. 24]

(11 ter)

Indien er behoefte is aan een exploitant van een distributienet van teruggewonnen water en een exploitant van infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, geldt voor die exploitanten een vergunningsplicht. Indien aan alle eisen voor de vergunning is voldaan, moet de bevoegde autoriteit in de lidstaat een vergunning verlenen die alle noodzakelijke voorwaarden en maatregelen omvat die in de risicobeoordeling zijn vastgesteld met het oog op veilige distributie en opslag van teruggewonnen water aan de eindgebruiker. [Am. 25]

(12)

De bepalingen van deze verordening gelden als aanvulling op de vereisten van andere wetgeving van de Unie, in het bijzonder ten aanzien van eventuele risico's voor gezondheid en milieu. Om te zorgen voor een holistische aanpak van eventuele risico's voor de gezondheid van mens, en dier en voor het milieu, dienen plant, naast de risico's in verband met de exploitanten milieubescherming, waar van waterterugwinningsinstallaties en toepassing, dienen de bevoegde autoriteiten de vereisten in andere relevante wetgeving van de Unie in aanmerking na te nemen leven , en met name de Richtlijnen 86/278/EEG (11), 91/676/EEG (12) en 98/83/EG van de Raad (13), de Richtlijnen 91/271/EEG en 2000/60/EG, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 (14), (EG) nr. 852/2004 (15), (EG) nr. 183/2005 (16), (EG) nr. 396/2005 (17) en (EG) nr. 1069/2009 (18) van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 2006/7/EG (19), 2006/118/EG (20), 2008/105/EG (21) en 2011/92/EU (22) van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 2073/2005 (23), (EG) nr. 1881/2006 (24) en (EU) nr. 142/2011 (25) van de Commissie. [Am. 26]

(12 bis)

Voor de toepassing van deze verordening moet het mogelijk zijn dat de zuivering en de terugwinning van stedelijk afvalwater op één locatie plaatsvindt, met gebruikmaking van één installatie of meerdere afzonderlijke installaties. Bovendien moet het mogelijk zijn dat de exploitant van de waterzuiveringsinstallatie dezelfde is als de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie. [Am. 27]

(13)

In Verordening (EG) nr. 852/2004 zijn de algemene voorschriften voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven vastgesteld, en wordt de productie, verwerking, distributie en in de handel brengen van voedingsmiddelen voor menselijke consumptie geregeld. In die verordening wordt de kwaliteit van voedsel vanuit het gezichtspunt van gezondheid aangekaart, en wordt als een van de belangrijkste beginselen vastgesteld dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven de hoofdverantwoordelijken zijn voor de voedselveiligheid. Op die verordening zijn er ook gedetailleerde richtsnoeren van toepassing zijn, en met name de Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor de aanpak van microbiologische risico’s bij de primaire productie van verse groenten en fruit door goede hygiëne (2017/C 163/01). De in deze verordening vastgestelde streefwaarden voor teruggewonnen water sluiten niet uit dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven aan de eisen van Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake waterkwaliteit voldoen door in een later stadium meerdere opties voor waterbehandeling toe te passen, alleen of in combinatie met opties anders dan behandeling.

(13 bis)

Met het oog op een betere bevordering van het hergebruik van water mag de vermelding van specifieke toepassingen in het kader van deze verordening de lidstaten niet beletten het gebruik van teruggewonnen water voor andere doeleinden toe te staan, met inbegrip van hergebruik voor industriële, recreatieve en milieudoeleinden, op voorwaarde dat de lidstaten zorgen voor de naleving van de verplichting om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen. [Am. 28]

(14)

Om te zorgen voor een sterker vertrouwen in hergebruik van water, dient de bevolking te worden voorgelicht. Het beschikbaar stellen van duidelijke, volledige en bijgewerkte informatie over hergebruik van water maakt een grotere transparantie en traceerbaarheid mogelijk en kan ook van bijzonder belang zijn voor andere autoriteiten voor welke een bepaald soort hergebruik van water implicaties heeft. Om het hergebruik van water aan te moedigen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er bewustmakingscampagnes worden ontwikkeld die specifiek zijn afgestemd op de verschillende betrokken actoren, teneinde deze actoren bewust te maken van de stedelijke waterkringloop, de noodzaak van hergebruik van water en de voordelen van waterhergebruik, en aldus de acceptatie van en betrokkenheid van de belanghebbenden bij praktijken inzake waterhergebruik te bevorderen. [Am. 29]

(14 bis)

Scholing en opleiding van de eindgebruikers die betrokken zijn bij landbouwirrigatie is van primair belang als onderdeel van het toepassen en handhaven van preventieve maatregelen. De eindgebruikers moeten volledig op de hoogte worden gesteld van het passende gebruik van teruggewonnen water, daar zij bij uitstek kwetsbaar zijn. Er dient een reeks preventieve maatregelen te worden toegepast voor blootstelling van de mens, zoals gebruik van persoonlijke beschermingsuitrusting, handen wassen en persoonlijke hygiëne. Toezicht op de correcte toepassing van dergelijke maatregelen dient deel uit te maken van de belangrijkste risicobeheerstaken. [Am. 30]

(15)

Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad (26) is bedoeld ter waarborging van het recht van toegang tot milieu-informatie in de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (27) (Verdrag van Aarhus). In Richtlijn 2003/4/EG worden op gedetailleerde wijze de verplichtingen ten aanzien van zowel het op verzoek beschikbaar stellen van milieu-informatie alsmede het actief verspreiden van dergelijke informatie vastgesteld. Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (28) handelt over het uitwisselen van ruimtelijke informatie, waaronder verzamelingen gegevens in verband met verschillende milieugerelateerde thema's. Het is van belang dat bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op toegang tot informatie en regelingen voor gegevensuitwisseling een aanvulling vormen op die richtlijnen en dat daarmee geen afzonderlijke wettelijke regeling tot stand wordt gebracht. Derhalve mogen de bepalingen van deze verordening inzake voorlichting van het publiek en over informatie over de toezicht op de uitvoering geen afbreuk doen aan Richtlijn 2003/4/EG en Richtlijn 2007/2/EG.

(16)

Teneinde de bestaande minimumeisen en de belangrijkste risicobeheertaken aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de minimumeisen en de belangrijkste risicobeheertaken te wijzigen , zonder de gebruiksmogelijkheden van naar behoren gezuiverd afvalwater in te perken . Bovendien dient de Commissie, teneinde een hoge mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen, eveneens gedelegeerde handelingen te kunnen vaststellen als aanvulling op de belangrijkste risicobeheertaken door technische specificaties voor te schrijven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (29). Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 31]

(17)

Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend voor de vaststelling van gedetailleerde voorschriften ten aanzien van de vorm en presentatie van de door de lidstaten aan het publiek verstrekte informatie, ten aanzien van de vorm en presentatie van de door de lidstaten te verstrekken informatie over toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening en ten aanzien van de vorm en presentatie van de informatie wat betreft het door het Europees Milieuagentschap opgestelde Uniebrede overzicht. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (30).

(18)

De bevoegde autoriteiten worden geacht te controleren of het teruggewonnen water voldoet aan de voorwaarden die in de vergunning zijn vastgelegd. In geval van niet-naleving dienen zij de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op te dragen de maatregelen te treffen die nodig zijn om naleving te waarborgen. De exploitanten van waterterugwinningsinstallaties dienen onmiddellijk alle levering van teruggewonnen water te staken zodra niet-naleving een bepaalde maximumwaarde overschrijdt, waarbij een significant risico voor het milieu of de gezondheid van de mens inhoudt ontstaat. De bevoegde autoriteiten dienen nauw samen te werken met de eindgebruikers, teneinde het inzetten van hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater te vergemakkelijken. De bevoegde autoriteiten dienen controle en toezicht uit te oefenen op levering, opslag en gebruik van teruggewonnen water en rekening te houden met de desbetreffende gezondheids- en milieurisico's. . [Am. 32]

(19)

Bevoegde autoriteiten dienen samen te werken met andere relevante autoriteiten door informatie uit te wisselen om zo naleving van de door de Unie en nationale overheden gestelde relevante vereisten te waarborgen.

(20)

Het verstrekken van gegevens door de lidstaten is van wezenlijk belang om de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de doeltreffendheid van de wetgeving en na te gaan in hoeverre de wetgeving de door haar nagestreefde doelstellingen bereikt.

(21)

Ingevolge lid 22 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 dient de Commissie deze verordening te evalueren. De evaluatie dient te worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de EU, en een basis te verschaffen voor risicobeoordelingen van eventuele verdere maatregelen.

(22)

Het Verdrag van Aarhus bepaalt dat leden van het betrokken publiek toegang dienen te hebben tot de rechter teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht op een leefomgeving die geschikt is voor de gezondheid en het welzijn van het individu.

(23)

De lidstaten moeten voorschriften inzake sancties vaststellen die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en erop toezien dat die worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

De lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om de bestuurlijke infrastructuur op te zetten die nodig is om deze verordening te kunnen toepassen en de exploitanten moeten voldoende tijd krijgen om voorbereidingen te treffen voor de toepassing van de nieuwe voorschriften.

(25 bis)

Teneinde de praktijk van hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater zoveel mogelijk uit te bouwen en te bevorderen, dient de Europese Unie onderzoek en ontwikkeling ter zake via het programma Horizon Europa te ondersteunen, om voor een duidelijke verbetering van de betrouwbaarheid van naar behoren gezuiverd afvalwater en levensvatbare gebruiksmethoden te zorgen. [Am. 33]

(25 ter)

Om het milieu en de volksgezondheid op doeltreffende wijze te beschermen dienen de lidstaten in samenwerking met de belanghebbenden te voorzien in controle op de bodemkwaliteit op de korte, middellange en lange termijn. [Am. 34]

(25 quater)

Deze verordening heeft tot doel duurzaam gebruik van water aan te moedigen. In dit opzicht moet de Commissie zich ertoe verbinden de programma's van de Unie, met inbegrip van het LIFE-programma, te benutten om lokale initiatieven voor hergebruik van naar behoren gezuiverd afvalwater te ondersteunen. [Am. 35]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doel

1.   Bij deze verordening worden, met het oog op een veilig hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater in het kader van een geïntegreerd waterbeheer, minimumeisen voor waterkwaliteit de kwaliteit van teruggewonnen water en voor monitoring vastgesteld, en worden bepaalde belangrijke risicobeheertaken verplicht gesteld. Daarnaast draagt deze verordening draagt bij aan de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG. [Am. 36]

2.   Deze verordening beoogt te waarborgen dat teruggewonnen water veilig is voor het bedoelde gebruik, zodat in de hele Unie op gecoördineerde wijze een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu en de gezondheid van mensen en dieren wordt gewaarborgd, en tegelijkertijd de negatieve effecten van het gebruik van watervoorraden worden beperkt en de efficiëntie wordt verbeterd, waterschaarste, klimaatverandering en de milieudoelstellingen van de Unie en de daaruit voortvloeiende druk op de watervoorraden op gecoördineerde wijze in de hele Unie worden aangepakt, en tegelijkertijd waardoor wordt bijgedragen aan tot de inzet van duurzame oplossingen voor watergebruik, de overgang naar een kringloopeconomie wordt ondersteund, en het concurrentievermogen van de Unie op lange termijn en de doelmatige werking van de interne markt wordt gewaarborgd. [Am. 37]

2 bis.     De lidstaten zien erop toe dat voor menselijke consumptie gebruikte waterbronnen niet verontreinigd zijn met teruggewonnen water. [Am. 38]

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1.

Deze verordening is niet van toepassing op proefprojecten gericht op hergebruik van water in waterterugwinningsinstallaties. [Am. 39]

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“bevoegde autoriteit”: een autoriteit of orgaan, door een lidstaat aangewezen om de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen uit te voeren;

2.

“waterautoriteit”: een (of meerdere) overeenkomstig artikel 3, lid 2 of lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG aangewezen autoriteit(en);

3.

“eindgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon , een publieke of particuliere entiteit, die gebruikmaakt van teruggewonnen water voor het bedoelde gebruik ; [Am. 40]

4.

“stedelijk afvalwater”: stedelijk afvalwater zoals omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/271/EEG;

4 bis.

“gezuiverd afvalwater”: stedelijk afvalwater dat is gezuiverd in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG; [Am. 41]

5.

“teruggewonnen water”: stedelijk gezuiverd afvalwater dat is gezuiverd in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG en dat het resultaat is van verdere zuivering in een waterterugwinningsinstallatie die ervoor zorgt dat de kwaliteit van het water geschikt is voor het bedoelde gebruik ; [Am. 42]

5 bis.

“hergebruik van water”: het gebruik van teruggewonnen water van een specifieke kwaliteit dat geschikt is voor een van de in bijlage I, deel 1, genoemde toepassingen, via een distributiesysteem, waarbij het gebruik van oppervlakte- of grondwater geheel of gedeeltelijk wordt vervangen; [Am. 43]

6.

“waterterugwinningsinstallatie”: een onderdeel van een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie of andere installatie die zorgt voor een verdere zuivering van stedelijk afvalwater en voldoet aan eerder in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG gezuiverd stedelijk afvalwater, teneinde teruggewonnen water te produceren dat geschikt is voor een van de in bijlage I, deel 1, bij deze verordening omschreven toepassingen , met inbegrip van alle opslaginfrastructuur en alle infrastructuur die is ontworpen om het teruggewonnen water aan de infrastructuur voor de distributie van gezuiverd afvalwater of aan de eindgebruiker te leveren ; [Am. 44]

7.

“exploitant van een waterterugwinningsinstallatie”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een waterterugwinningsinstallatie exploiteert; [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie]

7 bis.

“infrastructuur voor de distributie van gezuiverd afvalwater”: een systeem van specifiek daarvoor bedoelde leidingen en pompen of andere specifieke vervoersfaciliteiten, ontworpen om het teruggewonnen water aan de eindgebruiker te leveren, met inbegrip van voorzieningen voor de gelijkschakeling, verdere zuivering en opslag ervan, die zijn gescheiden van de terugwinningsinstallatie; [Am. 46]

7 ter.

“exploitant van een distributienet van teruggewonnen water”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een distributienet van teruggewonnen water exploiteert; [Am. 47]

7 quater.

“infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water”: een systeem van specifiek daarvoor bedoelde opslagfaciliteiten ontworpen voor de opslag van teruggewonnen water; [Am. 48]

7 quinquies.

“exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een infrastructuur voor de opslag van teruggewonnen water exploiteert; [Am. 49]

8.

“gevaar”: een biologische, chemische, fysische of radiologische agens die schadelijk kan zijn voor mensen, dieren, gewassen of planten, andere biota op het land en in het water, voor de bodem of voor het milieu in het algemeen;

9.

“risico”: de waarschijnlijkheid dat gesignaleerde gevaren binnen een specifieke periode schade berokkenen en de ernst van de gevolgen;

10.

“risicobeheer”: systematisch beheer waarmee op consequente wijze de veiligheid van hergebruik van water in een specifieke context wordt gewaarborgd;

11.

“preventiemaatregel”: elke een passende handeling of activiteit waarmee een gezondheids- of milieurisico kan worden voorkomen of weggenomen of tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. [Am. 50]

11 bis.

“nalevingspunt”: het punt waar de exploitant van de terugwinningsinstallatie het teruggewonnen water aan de volgende schakel in de keten levert; [Am. 51]

11 ter.

“microverontreiniging”: een ongewenste stof die in zeer geringe concentraties aantoonbaar is in het milieu, overeenkomstig bijlage VIII bij Richtlijn 2000/60/EG. [Am. 52]

Artikel 4

Verplichtingen van exploitanten van waterterugwinningsinstallaties ten aanzien van waterkwaliteit [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie]

1.   Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties zorgen ervoor dat teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1, bij de uitstroomopening van de waterterugwinningsinstallatie (het nalevingspunt), voldoen voldoet aan het volgende:

a)

de in bijlage I, deel 2, aan waterkwaliteit gestelde minimumeisen;

b)

alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van waterkwaliteit die door de bevoegde autoriteit in de relevante vergunning worden gesteld, overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c). [Am. 54]

2.   Teneinde naleving van de in lid 1 vermelde eisen en voorwaarden te waarborgen, zorgt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie ervoor dat de waterkwaliteit wordt gemonitord, met inachtneming van:

a)

bijlage I, deel 2;

b)

alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van monitoring die door de bevoegde autoriteit in de relevante vergunning worden gesteld, overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c).

2 bis.     Exploitanten van terugwinningsinstallaties zorgen er ook voor dat ten minste de risicobeheersmaatregelen die zijn opgenomen in het in artikel 5, lid - 1, bedoelde risicobeheerplan voor hergebruik van water, volledig binnen de terugwinningsinstallatie worden uitgevoerd. [Am. 55]

2 ter

. Zodra het water het nalevingspunt is gepasseerd, is de kwaliteit van het water niet langer de verantwoordelijkheid van de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie, en wordt het de verantwoordelijkheid van de volgende partij in de keten. [Am. 56]

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen teneinde de in bijlage I, deel 2, vermelde minimumeisen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. [Am. 57]

Artikel 4 bis

Verplichtingen van exploitanten van een distributienet van teruggewonnen water, exploitanten van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water en eindgebruikers

1.     De exploitant van een distributienet van teruggewonnen water handhaaft het kwaliteitsniveau van teruggewonnen water binnen het distributienet van teruggewonnen water op tenminste het kwaliteitsniveau als vastgelegd in Deel 2 van Bijlage I. De exploitant van een distributienet van teruggewonnen water zorgt er ook voor dat ten minste de risicobeheersmaatregelen die zijn opgenomen in het in artikel 5, lid - 1, bedoelde risicobeheerplan voor hergebruik van water, volledig binnen het distributienet van teruggewonnen water worden uitgevoerd.

Bij het verlenen van een vergunning overeenkomstig artikel 7 kan de bevoegde instantie eisen dat verdere risicobeheersmaatregelen worden genomen met betrekking tot de taken die door de exploitant van een distributienet van teruggewonnen water moeten worden uitgevoerd en kan zij aanvullende eisen en preventieve maatregelen specificeren die nodig zijn overeenkomstig Bijlage II, onder b) en c).

2.     De exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water handhaaft het kwaliteitsniveau van teruggewonnen water binnen de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water op tenminste het kwaliteitsniveau als vastgelegd in Deel 2 van Bijlage I. De exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water zorgt er ook voor dat ten minste de risicobeheersmaatregelen die zijn opgenomen in het in artikel 5, lid - 1, bedoelde risicobeheerplan voor hergebruik van water, volledig binnen de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water worden uitgevoerd.

Bij het verlenen van een vergunning overeenkomstig artikel 7 kan de bevoegde instantie eisen dat verdere risicobeheersmaatregelen worden genomen met betrekking tot de taken die door de exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water moeten worden uitgevoerd en kan zij aanvullende eisen en preventieve maatregelen specificeren die nodig zijn overeenkomstig Bijlage II, onder b) en c).

3.     Het door de eindgebruikers gebruikte teruggewonnen water moet ten minste van het in Deel 2 van Bijlage I vastgestelde kwaliteitsniveau zijn. De bevoegde instantie kan naast de in Deel 2 van Bijlage I vermelde verplichtingen voor de eindgebruikers nadere voorschriften vaststellen.

4.     De Commissie stelt handleidingen op om de bevoegde autoriteiten te helpen aan de controle- en monitoringvereisten voor levering, opslag en gebruik van teruggewonnen water te voldoen. [Am. 58]

Artikel 5

Risicobeheer

-1.     De exploitant van de waterterugwinningsinstallatie stelt in samenwerking met de in lid 1 van dit artikel bedoelde relevante actoren een risicobeheerplan voor hergebruik van water op. Het risicobeheerplan voor hergebruik van water is gebaseerd op de in Bijlage II, onder a), beschreven essentiële taken op het gebied van risicobeheer, bevat eventuele aanvullende eisen naast die van Bijlage I, overeenkomstig Bijlage II, onder b), en stelt gevaren, risico's en passende preventieve maatregelen vast overeenkomstig Bijlage II, onder c). [Am. 59]

1.   Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties voeren in het kader van de productie en levering van teruggewonnen water risicobeheer uit in overleg met: Met het oog op een veilige productie, distributie, opslag en gebruik van teruggewonnen water ziet de bevoegde autoriteit in overleg met de volgende actoren toe op het risicobeheer: [Am. 60]

a)

de exploitant van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie(s), die water gezuiverd afvalwater levert aan een waterterugwinningsinstallatie overeenkomstig de kwaliteitsvereisten van Richtlijn 91/271/EEG , indien deze een andere is dan de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie; [Am. 61]

a bis)

de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie; [Am. 62]

a ter)

de exploitant van een distributienet van teruggewonnen water; [Am. 63]

a quater)

de exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water; [Am. 64]

b)

eindgebruiker(s);

c)

alle eventuele overige partijen die de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie bevoegde autoriteit relevant acht. [Am. 65]

2.   De exploitant van de waterterugwinningsinstallatie, stelt op basis van de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken een risicobeheerplan voor hergebruik van water op. In het risicobeheerplan voor hergebruik van water worden eventueel, in aanvulling op de in bijlage I vermelde eisen, nadere vereisten voorgesteld voor zover nodig om eventuele risico's verder te verlagen, en worden onder meer gevaren, risico's en aangewezen preventiemaatregelen geïdentificeerd. de exploitant van een distributienet van teruggewonnen water en de exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water voeren ten minste de in het in lid - 1 bedoelde risicobeheerplan voor hergebruik van water gedefinieerde taken op het gebied van risicobeheer uit. De door de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie, de exploitant van een distributienet van teruggewonnen water en de exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water gebruikte risicobeheersmethoden zijn gebaseerd op internationaal erkende methoden. [Am. 66]

2 bis.     In de relevante vergunning die overeenkomstig artikel 7 wordt verleend, kan de bevoegde instantie verschillende taken en verantwoordelijkheden vaststellen voor de verschillende actoren die betrokken zijn bij het risicobeheerplan voor hergebruik van water. [Am. 67]

2 ter.     Indien het soort te irrigeren gewas bestemd is om in verschillende vormen op de markt te worden gebracht en onder meerdere kwaliteitsklassen voor teruggewonnen water valt, is de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie verplicht de landbouwer water van de hoogste kwaliteitsklassen te leveren. [Am. 68]

3.   De Commissie is overeenkomstig artikel 14 bevoegd gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen teneinde de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. [Am. 69]

De Commissie is overeenkomstig artikel 14 eveneens bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen teneinde technische specificaties van de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken vast te stellen. [Am. 70]

Uiterlijk op … [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast om in deze verordening een methodologie op te nemen voor het meten van de aanwezigheid van microplastics in teruggewonnen water waarvoor aanvullende voorschriften kunnen worden opgenomen op basis van de risicobeoordeling, als bedoeld in bijlage II, punt 4. [Am. 133]

3 bis.     Wanneer de eindgebruiker vermoedt dat het opgeslagen water in de in artikel 4 bis, lid 2, bedoelde gevallen niet aan de in deze verordening vastgestelde minimumeisen voldoet, is hij of zij gehouden:

a)

de betrokken gezondheidsautoriteit hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen en in voorkomend geval de beschikbare elementen te leveren;

b)

volledig met de betrokken bevoegde autoriteit samen te werken teneinde de redenen van het vermoeden en de mogelijke aanwezigheid van niet-toegestane stoffen of waarden, zoals bedoeld in Bijlage I, Deel 2, tabellen 2 en 4, te verifiëren en vast te stellen. [Am. 71]

Artikel 6

Aanvraag van een vergunning voor het leveren de productie, distributie en opslag van teruggewonnen water [Am. 72]

1.   Voor elke levering productie, distributie of opslag van teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1, geldt een vergunningsplicht. [Am. 73]

2.   De exploitant van een waterterugwinningsinstallatie vraagt vergunningen een vergunning als bedoeld in lid 1 of wijziging van een bestaande vergunningem vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de waterterugwinningsinstallatie wordt geëxploiteerd, of waar de exploitant voornemens is om de waterterugwinningsinstallatie te exploiteren. [Am. 74]

3.   De aanvraag omvat het volgende:

a)

een risicobeheerplan voor hergebruik van water, opgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 2 -1 ; [Am. 75]

a bis)

de meest recente beschikbare gegevens om aan te tonen dat het afvalwater dat in de zin van Richtlijn 91/271/EEG wordt behandeld in de waterterugwinningsinstallatie waaruit het voor hergebruik bestemde water afkomstig is, aan de normen voldoet; [Am. 76]

b)

een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op het nalevingspunt zal voldoen aan de minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring, zoals omschreven in bijlage I, deel 2; [Am. 77]

c)

een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op het nalevingspunt zal voldoen aan de aanvullende eisen, zoals voorgesteld in het risicobeheerplan voor hergebruik van water. [Am. 78]

3 bis.     De exploitant van een distributienet van teruggewonnen water vraagt een vergunning als bedoeld in lid 1 of wijziging van een bestaande vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het distributienet van teruggewonnen water wordt geëxploiteerd, of waar de exploitant voornemens is om het distributienet van teruggewonnen water te exploiteren. De aanvraag bevat een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water aan de verplichtingen van artikel 4 bis, lid 1, moet voldoen. [Am. 79]

3 ter.     De exploitant van een infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water vraagt een vergunning als bedoeld in lid 1 of wijziging van een bestaande vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water wordt geëxploiteerd, of waar de exploitant voornemens is om de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water te exploiteren. De aanvraag bevat een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water aan de verplichtingen van artikel 4 bis, lid 2, moet voldoen. [Am. 80]

Artikel 7

Vergunningverlening

1.   Om de aanvraag te kunnen beoordelen, zal de bevoegde autoriteit voor zover van toepassing relevante informatie inwinnen bij en uitwisselen met:

a)

andere relevante autoriteiten van dezelfde lidstaat, in het bijzonder de waterautoriteit en de autoriteit voor de gezondheidssector , indien deze een dat andere is autoriteiten zijn dan de bevoegde autoriteit; [Am. 81]

b)

overeenkomstig artikel 9, lid 1 aangewezen contactpunten van lidstaten die eventueel gemoeid zijn.

2.   De bevoegde autoriteit beoordeelt de aanvraag met behulp van passende wetenschappelijke ondersteuning en neemt binnen drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag zoals bedoeld in artikel 6, lid  2, 3, onder a) 3 bis en 3 ter , een besluit over het al verlenen of niet verlenen weigeren van de vergunning. Indien de bevoegde autoriteit meer tijd nodig heeft vanwege de complexiteit van de aanvraag, stelt zij de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte en geeft zij de verwachte datum voor de vergunningverlening verlening of weigering van de vergunning aan, en waarom er meer tijd nodig is. De bevoegde autoriteit neemt in ieder geval uiterlijk zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag als bedoeld in artikel 6, lid 2, 3, 3 bis en 3 ter, een besluit. [Am. 82]

3.   Indien de bevoegde autoriteit besluit een vergunning te verlenen, stelt zij de toepasselijke voorwaarden vast, met inbegrip van (voor zover van toepassing):

a)

voorwaarden met betrekking tot de minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring, zoals omschreven in bijlage I, deel 2;

b)

voorwaarden met betrekking tot de aanvullende eisen, zoals voorgesteld in het risicobeheerplan voor hergebruik van water;

c)

alle andere voorwaarden die eventueel nodig zijn om onaanvaardbare risico's voor het milieu of de gezondheid van mensen en dieren weg te beperken nemen . [Am. 83]

3 bis.     Indien voorwaarden equivalent aan de voorwaarden bedoeld in lid 3, onder a), b) en c), nog niet zijn gedefinieerd in het risicobeheerplan voor hergebruik van water als bedoeld in artikel 5, werkt de bevoegde autoriteit het plan onverwijld bij. [Am. 84]

4.   De vergunning wordt regelmatig, en ten minste om de vijf jaar, herzien en zo nodig aangepast.

Artikel 8

Nalevingscontrole

1.   De bevoegde autoriteit controleert of het teruggewonnen water op het nalevingspunt voldoet aan de voorwaarden die in de vergunning overeenkomstig artikel 7 verleende vergunningen zijn vastgelegd. Bij de nalevingscontrole wordt gebruik gemaakt van: [Am. 85]

a)

controles ter plaatse;

b)

de krachtens deze verordening en de Richtlijnen 91/271/EEG en 2000/60/EG verkregen monitoringgegevens;

c)

alle andere, passend geachte middelen.

2.   In geval van niet-naleving zal de bevoegde autoriteit van de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie, eisen onverwijld de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water of de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, waar van toepassing, eisen alle nodige maatregelen te treffen om de naleving onverwijld te herstellen en de betrokken eindgebruikers daarvan onverwijld op de hoogte te stellen . [Am. 86]

3.   Indien niet-naleving een beduidend risico voor het milieu of de gezondheid van de mens met zich meebrengt de individuele waarde van een parameter hoger is dan de in Bijlage I, Deel 2, onder a), vastgestelde minimumeisen inzake waterkwaliteit , staakt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie onmiddellijk alle verdere levering van het teruggewonnen water. totdat De bevoegde autoriteit heeft kan bepalen dat pas weer aan de eisen wordt voldaan nadat bij ten minste drie opeenvolgende controles is vastgesteld dat de naleving is hersteld individuele waarde van de parameter(s) die de relevante minimumeisen inzake waterkwaliteit overschrijdt (overschrijden), lager is (zijn) dan de maximaal toegestane waarde . [Am. 87]

4.   Indien er zich een incident voordoet dat de naleving van de in de vergunning besloten voorwaarden in gevaar brengt, stelt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie , de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water of de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water, waar van toepassing, de bevoegde autoriteit en de potentieel getroffen eindgebruiker(s) hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt hij de bevoegde autoriteit de informatie die nodig is om de gevolgen van een dergelijk incident te kunnen beoordelen. [Am. 88]

4 bis.     Na het verlenen van een vergunning overeenkomstig artikel 7 gaat de bevoegde autoriteit regelmatig na of de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie, de exploitant van het distributienet van teruggewonnen water en de exploitant van de infrastructuur voor opslag van teruggewonnen water voldoen aan de maatregelen van het risicobeheerplan voor hergebruik van water. [Am. 89]

4 ter.     Ingeval teruggewonnen water bij het nalevingspunt niet aan de voorwaarden voldoet, met verontreiniging van de bodem of landbouwproducten door de distributie en opslag van het desbetreffende water en daaruit voortvloeiende risico's voor de gezondheid en het milieu tot gevolg, is de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie aansprakelijk en zorgt hij voor schadeloosstelling. [Am. 134]

Artikel 9

Samenwerking tussen de lidstaten

1.   De lidstaten wijzen een contactpunt aan die, waar aangewezen, samenwerkt met contactpunten en bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. De contactpunten hebben tot taak om desgevraagd assistentie te verlenen en de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten te coördineren. De contactpunten zijn met name belast met het ontvangen en doorsturen van verzoeken om assistentie.

2.   De lidstaten reageren zonder onnodige vertraging op verzoeken om assistentie.

Artikel 9 bis

Informatie/bewustmakingscampagnes

1.     De lidstaten zetten voorlichtings- en bewustmakingscampagnes op die gericht zijn op potentiële eindgebruikers, met inbegrip van de burgers, en die betrekking hebben op de veiligheid van hergebruik van water en de besparing van water dankzij hergebruik van water.

2.     De lidstaten zetten ook informatiecampagnes voor landbouwers op om ervoor te zorgen dat zij optimaal gebruik maken van teruggewonnen water voor hun gewassen en aldus nadelige gevolgen voor de gezondheid of het milieu als gevolg van dat gebruik vermijden. [Am. 91]

Artikel 10

Voorlichting van het publiek

1.   Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG en artikel 9, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG zorgen de lidstaten dat het publiek via het internet of via andere gebruiksvriendelijke middelen toegang heeft tot passende , actuele en actuele toegankelijke informatie over het hergebruik van water , met inachtneming van de gegevensbeschermingsregels . Die informatie omvat onder meer: [Am. 92]

a)

de hoeveelheid en kwaliteit van het overeenkomstig deze verordening geleverde teruggewonnen water;

a bis)

het gebruikspercentage van het teruggewonnen water afgezet tegen de totale hoeveelheid zoetwater die wordt gebruikt voor de onder deze verordening vallende toepassingen; [Am. 93]

b)

het aandeel van het overeenkomstig deze verordening teruggewonnen water dat in de lidstaat wordt geleverd, als percentage van de totale hoeveelheid gezuiverd stedelijk afvalwater;

b bis)

het aandeel van het teruggewonnen water in de lidstaat dat overeenkomstig deze verordening wordt geleverd, als percentage van de totale hoeveelheid behandelbaar stedelijk afvalwater; [Am. 94]

c)

de overeenkomstig deze verordening verleende of gewijzigde vergunningen, waaronder door bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 7, lid 3, vastgestelde voorwaarden;

d)

de resultaten van de nalevingscontrole die overeenkomstig artikel 8, lid 1, is uitgevoerd;

e)

de overeenkomstig artikel 9, lid 1, aangewezen contactpunten.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt ten minste eens per jaar bijgewerkt.

2 bis.     Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake de algemene regels die van toepassing zijn op de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, die betrekking heeft op de productie, verwerking, distributie en het op de markt brengen van voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, stellen de bevoegde autoriteiten de gebruiker in kennis van het maximale nutriëntgehalte in het geleverde naar behoren gezuiverde afvalwater, zodat gebruikers, waaronder landbouwers, zich ervan kunnen vergewissen dat het maximale nutriëntgehalte als vastgelegd in de Unieregelgeving ter zake wordt gerespecteerd. [Am. 95]

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de vorm en presentatie van overeenkomstig lid 1 beschikbaar te stellen informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 96]

Artikel 11

Informatie met betrekking tot monitoring van de uitvoering

1.   Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgt elke lidstaat, met ondersteuning van het Europees Milieuagentschap, ervoor dat:

a)

de resultaten van de overeenkomstig artikel 8, lid 1 uitgevoerde nalevingscontrole en de andere, overeenkomstig artikel 10 via het internet aan het publiek beschikbaar te stellen informatie in een gegevensset wordt bijeengebracht dat uiterlijk op … [drie vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] worden geopenbaard, en vervolgens om de zes jaar wordt bijgewerkt; [Am. 97]

b)

de overeenkomstig artikel 8, lid 1, verzamelde informatie over gevallen van niet-naleving van de voorwaarden van de vergunning en informatie over de overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3 getroffen maatregelen worden bijeengebracht in een gegevensset dat wordt geopenbaard en vervolgens jaarlijks wordt bijgewerkt.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de Commissie, het Europees Milieuagentschap en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde gegevens.

3.   Op basis van de in lid 1 bedoelde gegevens stelt het Europees Milieuagentschap een Uniebreed overzicht op, publiceert dit en werkt dit regelmatig of op verzoek van de Commissie bij. Dit overzicht omvat, indien van toepassing, indicatoren voor output, resultaten en effecten van deze verordening, kaarten, en verslagen van de lidstaten.

4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de vorm en presentatie van overeenkomstig lid 1 beschikbaar te stellen informatie alsmede gedetailleerde regels ten aanzien van de vorm en de presentatie van het in lid 3 bedoelde Uniebreed overzicht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 12

Toegang tot recht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke personen of rechtspersonen in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht of de nationale praktijk in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten in verband met de uitvoering van artikel 4 tot en met artikel 8 aan te vechten wanneer aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

zij hebben een voldoende groot belang;

b)

zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, voor zover het bestuursprocesrecht van de betrokken lidstaat dit als voorwaarde stelt.

2.   De lidstaten bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten.

3.   Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, onder a).

Dergelijke organisaties worden bovendien geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b).

4.   De bepalingen van de leden 1, 2 en 3 sluiten de mogelijkheid van een voorafgaande toetsingsprocedure voor een bestuursorgaan niet uit en laten het vereiste onverlet dat de administratieve toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, voor zover een dergelijke vereiste geldt naar nationaal recht.

5.   Toetsingsprocedures als bedoeld in lid 1 en lid 4 zijn eerlijk, billijk en snel en mogen niet buitensporig kostbaar zijn.

6.   De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek informatie wordt verstrekt over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.

Artikel 13

Evaluatie

1.   De Commissie voert uiterlijk … [zes vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een evaluatie van deze verordening uit. De evaluatie wordt minstens gebaseerd op de volgende elementen: [Am. 98]

a)

de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van deze verordening;

b)

de gegevenssets die door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 1, zijn aangelegd en het Uniebrede overzicht dat het Europees Milieuagentschap overeenkomstig artikel 11, lid 3, heeft opgesteld;

c)

de relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens;

d)

de technische en wetenschappelijke kennis;

e)

de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, indien deze beschikbaar zijn.

e bis)

eerder uitgevoerde experimenten, met name wat betreft het gebruik in de landbouw van uit zuiveringsslib en afvalstoffen van methanisering. [Am. 99]

2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde evaluatie schenkt de Commissie specifiek aandacht aan de volgende aspecten:

a)

de in bijlage I omschreven minimumeisen;

b)

de in bijlage II omschreven belangrijkste risicobeheertaken;

c)

de aanvullende voorwaarden die door de bevoegde autoriteiten worden gesteld overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c);

d)

de effecten van hergebruik van water op milieu en de gezondheid van de mens.

d bis)

de toenemende aanwezigheid van microverontreinigingen en zogenaamde “opkomende” nieuwe stoffen in hergebruikt water. [Am. 100]

2 bis.     In het kader van de in lid 1 bedoelde evaluatie beoordeelt de Commissie de haalbaarheid om:

a)

het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden naar teruggewonnen water voor verdere specifieke toepassingen, waaronder hergebruik voor industriële doeleinden;

b)

de vereisten van deze verordening uit te breiden naar het indirecte gebruik van gezuiverd afvalwater;

c)

minimumeisen te stellen aan de kwaliteit van gezuiverd afvalwater bestemd voor het bijvullen van de watervoerende lagen. [Am. 101]

2 ter.     In voorkomend geval doet de Commissie de in lid 1 bedoelde evaluatie vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel. [Am. 102]

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, lid 3 en artikel 5, lid 3 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.   De in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een krachtens artikel 4, lid 3 en artikel 5, lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat bij Richtlijn 2000/60/EG is opgericht. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten delen deze regels en maatregelen uitelijk op … [drie vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] mee aan de Commissie en melden alle latere wijzigingen die gevolgen hebben voor die regels en maatregelen. [Am. 103]

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [één twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. [Am. 104]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 353.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019.

(4)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(5)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(6)  COM(2012)0673.

(7)  COM(2007)0414.

(8)   PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 33.

(9)  COM(2015)0614.

(10)   Richtlijn (EU) …/… betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB …).

(11)  Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).

(12)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(13)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(14)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).

(20)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

(21)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).

(22)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(24)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(25)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(26)  Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

(27)  PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.

(28)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(29)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(30)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

BIJLAGE I

GEBRUIK EN MINIMUMEISEN

Deel 1. Gebruik van teruggewonnen water als bedoeld in artikel 2

a)   Landbouwirrigatie

Landbouwirrigatie duidt op irrigatie van de volgende soorten gewassen:

rauw geconsumeerde voedingsgewassen, d.w.z. voor menselijke consumptie bestemde gewassen die rauw en onverwerkt worden gegeten;

verwerkte voedingsgewassen, d.w.z. voor menselijke consumptie bestemde gewassen die niet rauw maar na een behandelingsproces (d.w.z. gekookt, industrieel verwerkt) worden gegeten;

“non-food”-gewassen, dat wil zeggen niet voor menselijke consumptie bedoelde gewassen (bijv. weide-, diervoeder, vezel-, sier-, zaad-, energie- en grasveldgewassen).

Onverminderd de relevante wetgeving van de Unie op het gebied van milieu en gezondheid kunnen de lidstaten teruggewonnen water gebruiken voor andere toepassingen, zoals hergebruik van industrieel water en voor recreatieve en milieudoeleinden. [Am. 105]

Deel 2. Minimumeisen

2.1.   Minimumeisen van toepassing op teruggewonnen water bestemd bedoeld voor gebruik bij landbouwirrigatie [Am. 106]

De kwaliteitsklassen van teruggewonnen water en de per klasse toegelaten gebruiken en irrigatiemethoden staan in tabel 1 vermeld. De minimumeisen voor waterkwaliteit staan vermeld onder punt a), in tabel 2. De minimumfrequenties en prestatiestreefwaarden voor monitoring van teruggewonnen water staan vermeld onder punt b), in tabel 3 (routinematige monitoring) en in tabel 4 (validatiemonitoring).

Tabel 1 — Kwaliteitsklassen van teruggewonnen water, toegelaten agrarisch gebruik en toegelaten irrigatiemethoden

Laagste kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Categorie gewas

Irrigatiemethode

A

Alle voedingsgewassen, met inbegrip van rauw geconsumeerde wortel- en knolgewassen en voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water

Alle irrigatiemethoden

B

Rauw geconsumeerde voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte bovengronds wordt geproduceerd en niet rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water, verwerkte voedingsgewassen en “non-food”-gewassen, met inbegrip van gewassen voor het voeren van melk- of vleesproducerend vee.

Alle irrigatiemethoden

C

Uitsluitend druppelirrigatie Uitsluitend irrigatiemethoden die niet leiden tot een direct contact tussen het gewas en het teruggewonnen water. Bijvoorbeeld druppelirrigatie  (*1) [Am. 107]

D

Industriële gewassen, energiegewassen en zaadgewassen

Alle irrigatiemethoden

a)   Minimumeisen voor waterkwaliteit

Tabel 2 — Kwaliteitseisen van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Indicatieve technologiedoelstelling passende behandeling

Kwaliteitseisen Grenswaarde

 

E. coli

(kve/100 ml)

BZV5

(mg/l)

TSS

(mg/l)

Troebelingsgraad

(NTU)

Overig

A

Secundaire behandeling, filtratie en desinfectie

≤ 10

of onder detectiegrens

≤ 10

≤ 10

≤ 5

Legionella spp.: < 1 000  kve/l waar het risico van verstuiving in broeikassen aanwezig is

Rondwormen (wormeieren) ≤ 1 ei/l voor irrigatie van weidegewassen of diervoedergewassen Salmonella: geen

[Am. 108]

B

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 100

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (1)

((bijlage I, tabel 1)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

((bijlage I, tabel 1)

C

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 1 000

D

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 10 000

Het teruggewonnen water wordt geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten in tabel 2 indien de metingen voldoen aan alle volgende criteria:

90 % of meer van de monsters voldoet aan de aangegeven waarden voor E. coli, Legionella spp. en rondwormen. Geen van de maximale monsterwaarden mag de maximale afwijkingsgrens van 1 log-eenheid van de aangegeven waarde voor E. coli en Legionella en 100 % van de aangegeven waarde voor rondwormen overschrijden. Dit vereiste moet waarborgen dat geen van de monsters salmonella bevat. [Am. 109]

90 % of meer van de monsters in klasse A voldoet aan de aangegeven waarden voor BZV5, TSS en troebelingsgraad. Geen van de maximale monsterwaarden mag de maximale afwijkingsgrens van 100 % van de aangegeven waarde overschrijden. [Am. 110]

b)   Minimumeisen voor monitoring

Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties dienen routinematig te monitoren of het teruggewonnen water voldoet aan de onder punt a) vastgestelde minimumeisen voor waterkwaliteit. De routinematige monitoring dient deel uit te maken van de verificatieprocedures voor het waterhergebruiksysteem waterhergebruikproject . [Am. 111]

De monsters die moeten worden gebruikt om de naleving van de microbiologische parameters bij het nalevingspunt te controleren, worden genomen overeenkomstig norm EN ISO 19458. [Am. 112]

Tabel 3 — Minimumfrequenties voor routinematige monitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

 

Minimale monitoringfrequenties

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

E. coli

BZV5

TSS

Troebelingsgraad

Legionella spp.

(wanneer van toepassing)

Rondwormen

(wanneer van toepassing)

A

Eenmaal per week

Eenmaal per week

Eenmaal per week

Doorlopend

Eenmaal per week

Tweemaal per maand of frequentie zoals bepaald door de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op basis van aantal eitjes in afvalwater dat de waterterugwinningsinstallatie binnenkomt

B

Eenmaal per week

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

((bijlage I, deel D)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, deel D)

C

Tweemaal per maand

D

Tweemaal per maand

Validatiemonitoring moet worden uitgevoerd voordat een waterterugwinningsinstallatie in bedrijf wordt gesteld, wanneer apparatuur wordt gemoderniseerd en wanneer er nieuwe apparatuur of processen worden toegevoegd , en telkens wanneer een nieuwe vergunning wordt verleend of een bestaande vergunning wordt gewijzigd . [Am. 113]

De validatiemonitoring dient plaats te vinden voor klasse A, de strengste kwaliteitsklasse voor teruggewonnen water, om te beoordelen of er wordt voldaan aan de prestatiedoelen (log10-reductie). De validatiemonitoring behelst het meten van de indicatormicro-organismen voor elk van de groepen pathogenen (bacteriën, virussen en protozoa). De geselecteerde indicatormicro-organismen zijn E. coli voor pathogene bacteriën, F-specifieke colifagen, somatische colifagen of colifagen voor pathogene virussen, en sporen van Clostridium perfringens of sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën voor protozoa. In tabel 4 staan de prestatiedoelen vermeld (log10-reductie) voor de validatiemonitoring op de geselecteerde indicatormicro-organismen waaraan bij de uitstroomopening van de waterterugwinningsinstallatie (het nalevingspunt) moet worden voldaan, rekening houdend met de concentraties ongezuiverd afvalwater dat de stedelijke waterzuiveringsinstallatie binnenkomt. Ten minste 90 % van de validatiesteekproeven moet de prestatiedoelen halen of overschrijden. [Am. 114]

Indien een biologische indicator in ongezuiverd afvalwater niet in een toereikende hoeveelheid voorkomt om de log10-reductie te halen, houdt het ontbreken van een dergelijke biologische indicator in dat aan de valideringseisen wordt voldaan. De mate waarin aan het nalevingsdoel is voldaan, kan worden vastgesteld aan de hand van een analytische controle, aangevuld met de prestatie die wordt toegekend aan afzonderlijke behandelingsstappen op basis van wetenschappelijk bewijs voor gevestigde standaardprocedures, zoals gepubliceerde gegevens van testrapporten, case studies, enz., of op basis van laboratoriumtests onder gecontroleerde omstandigheden voor innovatieve behandeling. [Am. 115]

Tabel 4 — Validatiemonitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

Kwaliteitsklasse

teruggewonnen

water

Indicatormicro-organismen  (*2)

Prestatiestreefwaarden voor de zuiveringsketen

(log10-reductie)

A

E. coli

≥ 5,0

Totaal aantal colifagen/F-specifieke colifagen/somatische colifagen/colifagen (*3)

≥ 6,0

Clostridium perfringens-sporen/sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën (*4)

≥ 5,0

De analysemethoden voor monitoring dienen te worden gevalideerd en gedocumenteerd door de exploitant in overeenstemming met EN ISO/IEC-17025 of andere nationale of internationale normen die dezelfde kwaliteit waarborgen. De exploitant van de waterterugwinningsinstallatie ziet erop toe dat de voor de validatiemonitoring geselecteerde laboratoria kwaliteitsbeheersystemen toepassen die in overeenstemming zijn met EN ISO/IEC-17025. [Am. 119]


(*1)  Druppelirrigatie is een micro-irrigatiesysteem waarmee de gewassen worden voorzien van water in de vorm van waterdruppeltjes of minieme waterstroompjes die via zeer dunne plastic buisjes met uitlaatopeningen bij een zeer laag debiet (2-20 liter/uur) druppelsgewijs op de grond of meteen onder het grondoppervlak worden gebracht.

(1)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(*2)  De referentiepathogenen Campylobacter, Rotavirus en Cryptosporidium kunnen ook in plaats van de voorgestelde indicatormicro-organismen voor validatiemonitoringdoeleinden worden gebruikt. Daarbij zijn dan de volgende log10-reductiestreefwaarden van toepassing: Campylobacter (≥ 5,0), Rotavirus (≥ 6,0) and Cryptosporidium (≥ 5,0). De nationale gezondheidsautoriteit kan verdere indicatoren vaststellen per specifiek geval, wanneer dat gerechtvaardigd wordt door de noodzaak om een hoog niveau van bescherming van het milieu en van de gezondheid van mens en dier te garanderen. [Am. 116]

(*3)  Totaal aantal colifagen wordt geselecteerd als de meest geschikte indicator voor virussen. Indien het echter niet mogelijk is om het totaal aantal colifagen te analyseren, moet ten minste één ervan (F-specifieke of somatische colifagen) worden geanalyseerd. Indien het totaal aantal colifagen in ongezuiverd afvalwater niet in een toereikende hoeveelheid voorkomt, kan de mate waarin aan het nalevingsdoel is voldaan worden vastgesteld aan de hand van de toevoeging van de prestatie die wordt toegekend aan afzonderlijke behandelingsstappen op basis van wetenschappelijk bewijs voor gevestigde standaardprocedures, zoals gepubliceerde gegevens van testrapporten, case studies, enz., of op basis van laboratoriumtests onder gecontroleerde omstandigheden voor innovatieve behandeling. [Am. 117]

(*4)  Sporen van Clostridium perfringens wordt geselecteerd als de geschiktste indicator voor protozoa. Sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën vormen echter een alternatief indien de concentratie Clostridium perfringens-sporen het niet mogelijk maakt om de gewenste log10-verwijdering te valideren. Indien Clostridum perfringens in ongezuiverd afvalwater niet in een toereikende hoeveelheid voorkomt, kan de mate waarin aan het nalevingsdoel is voldaan worden vastgesteld aan de hand van de toevoeging van de prestatie die wordt toegekend aan afzonderlijke behandelingsstappen op basis van wetenschappelijk bewijs voor gevestigde standaardprocedures, zoals gepubliceerde gegevens van testrapporten, case studies, enz., of op basis van laboratoriumtests onder gecontroleerde omstandigheden voor innovatieve behandeling. [Am. 118]

BIJLAGE II

a)    Belangrijkste risicobeheertaken [Am. 120]

-1.

Een haalbaarheidsanalyse verrichten van de geplande waterterugwinningsinstallatie, waarin ten minste rekening wordt gehouden met de kosten van de ontwikkeling van de installatie afgezet tegen de regionale vraag naar teruggewonnen water, de potentiële eindgebruikers en de behoefte aan gezuiverd water van de installatie, en waarin de kwaliteit van het gezuiverde water dat de installatie binnenkomt wordt beoordeeld. [Am. 121]

1.

Het systeem voor waterhergebruik omschrijven, vanaf het punt waar het afvalwater de stedelijke waterzuiveringsinstallatie binnenkomt tot het gebruikspunt, inclusief de oorsprong van het afvalwater, de zuiveringsstappen en -technologieën in de waterterugwinningsinstallatie, de aanvoer- en opslaginfrastructuur, het beoogd gebruik, de gebruikslocatie en de te leveren hoeveelheden teruggewonnen water. Het doel van deze taak is een gedetailleerde beschrijving te geven van het volledige systeem voor waterhergebruik.

2.

Potentiële gevaren identificeren, in het bijzonder de aanwezigheid van verontreinigende stoffen en pathogenen en potentiële gevaarlijke incidenten zoals een mislukte waterzuivering, lekkage of contaminatie in het beschreven systeem voor waterhergebruik.

3.

Omgevingen, populaties en personen identificeren die het risico lopen om rechtstreeks of indirect te worden blootgesteld aan de geïdentificeerde gevaren, rekening houdend met specifieke omgevingsfactoren zoals de plaatselijke hydrogeologie, topologie, bodemsoort en ecologie, en met factoren die verband houden met het soort gewas en landbouwpraktijken. De beoordeling van de gezondheidsrisico's, met inbegrip van de gevarenidentificatie, de dosis-respons, de beoordeling van de blootstelling en de risicokarakterisering worden in aanmerking genomen in alle stadia van het systeem voor het hergebruik van afvalwater. Ook moeten eventuele onherstelbare of langdurige negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid van de waterterugwinningsactiviteiten , waaronder eventuele negatieve gevolgen voor ecologische debieten, met aandacht voor levering, opslag en gebruik, worden overwogen. [Am. 122]

4.

Een risicobeoordeling uitvoeren waarin wordt gekeken naar de risico's voor het milieu en voor de gezondheid van mensen en dieren en waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de geïdentificeerde potentiële gevaren, omgevingen en populaties en personen die risico lopen aan die gevaren te worden blootgesteld, de ernst van mogelijke gevolgen van die gevaren, alsmede alle relevante EU- en nationale wetgeving, richtsnoeren en minimumeisen met betrekking tot voedsel en diervoeder en de veiligheid van werknemers en milieudoelstellingen. Er kan gebruik worden gemaakt van kwalitatieve studies voor het uitvoeren van risicobeoordelingen . Bij wetenschappelijke onzekerheid op het gebied van risicokarakterisering moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast. [Am. 123]

De risicobeoordeling dient de volgende elementen te omvatten:

a)

een beoordeling van milieurisico's, met inbegrip van alle volgende elementen:

i.

bevestiging van de aard van de gevaren, inclusief, voor zover van toepassing, het voorspelde niveau zonder effect;

ii.

beoordeling van het potentiële blootstellingsbereik;

iii.

karakterisering van het risico.

b)

een beoordeling van risico's voor de gezondheid van de mens, inclusief:

i.

bevestiging van de aard van de gevaren, in voorkomend geval met inbegrip van de dosis-reactieverhouding , in samenwerking met de gezondheidsautoriteiten ; [Am. 124]

ii.

beoordeling van het potentiële dosis- of blootstellingsbereik;

iii.

karakterisering van het risico.

In de risicobeoordeling moet moeten ten minste rekening worden gehouden met de volgende vereisten en verplichtingen worden nageleefd : [Am. 125]

a)

dat waterverontreiniging als gevolg van nitraten wordt gereduceerd en voorkomen, in overeenstemming met Richtlijn 91/676/EEG;

b)

dat beschermde waterwingebieden voldoen aan de vereisten van Richtlijn 98/83/EG;

c)

dat de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG worden gehaald;

d)

dat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen, overeenkomstig Richtlijn 2006/118/EG;

e)

dat de milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen van Richtlijn 2008/105/EG worden gerespecteerd;

f)

dat wordt voldaan aan de milieukwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen van nationaal belang (d.w.z. stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen) van Richtlijn 2000/60/EG;

g)

dat wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen voor zwemwater van Richtlijn 2006/7/EG;

h)

inzake de bescherming van het milieu, en met name van de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, van Richtlijn 86/278/EEG;

i)

inzake levensmiddelenhygiëne van Verordening (EG) nr. 852/2004 en de richtsnoeren in de kennisgeving van de Commissie inzake een richtsnoer voor de aanpak van microbiologische risico's in vers fruit en verse groenten bij de primaire productie door middel van een goede hygiëne;

j)

voor diervoederhygiëne van Verordening (EG) nr. 183/2005;

k)

dat wordt voldaan aan de relevante microbiologische criteria van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

l)

inzake de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen van Verordening (EG) nr. 1881/2006;

m)

inzake maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van Verordening (EG) nr. 396/2005;

n)

inzake diergezondheid in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en (EU) nr. 142/2011.

b)     Voorwaarden met betrekking tot de aanvullende eisen [Am. 126]

5.

Voor zover nodig en aangewezen om een voldoende adequate mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen, dienen er, naast de in bijlage I vermelde vereisten, aanvullende en/of strengere vereisten voor waterkwaliteit en monitoring te worden vastgesteld.

Afhankelijk van de uitkomst van de onder 4) bedoelde risicobeoordeling kunnen Dergelijke aanvullende vereisten kunnen in het bijzonder betrekking hebben op:

a)

zware metalen;

b)

pesticiden;

c)

bijproducten van desinfectie;

d)

farmaceutische producten;

d bis)

de aanwezigheid van microplastics;

e)

andere, zorgwekkend wordende stoffen verontreinigende stoffen waarvan een significante aanwezigheid is aangetoond bij milieu- en volksgezondheidsanalyses die op lokaal niveau zijn uitgevoerd ;

f)

antimicrobiële resistentie. [Am. 127]

c)     Preventieve maatregelen [Am. 128]

6.

Identificatie van preventieve maatregelen die inmiddels zijn uitgevoerd of die zouden moeten worden uitgevoerd om risico's te beperken zodat alle geïdentificeerde risico's afdoende kunnen worden beheerst.

Dergelijke preventieve maatregelen omvatten onder meer:

a)

toegangscontrole;

b)

aanvullende maatregelen voor desinfectie of verwijdering van verontreinigende stoffen;

c)

specifieke irrigatietechnologie om het risico van de vorming van aerosolen te beperken (bv. druppelirrigatie);

d)

ondersteuning voor het bestrijden van pathogenen vóór de oogst;

e)

vaststelling van minimale veiligheidsafstanden.

Eventueel relevante specifieke preventieve maatregelen staan vermeld in tabel 1.

Tabel 1 — Specifieke preventieve maatregelen

Kwaliteitsklasse

teruggewonnen

water

Specifieke preventieve maatregelen

A

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

B

Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

Melkvee buiten het weiland houden totdat het weiland droog is.

Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

C

Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

Grazende dieren moeten vijf dagen na de laatste irrigatie buiten het weiland worden gehouden.

Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

D

Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

7.

Zorgen voor adequate kwaliteitsmonitoringsystemen en -procedures, met inbegrip van monitoring van de relevante parameters van het teruggewonnen water, en voor adequate programma's voor onderhoud van apparatuur.

8.

Zorgen voor milieumonitoringsystemen die alle eventuele negatieve effecten van het hergebruik van water detecteren, dat op basis van de monitoring feedback wordt geleverd, en dat alle processen en procedures correct worden gevalideerd en gedocumenteerd.

Het strekt tot aanbeveling dat de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie een kwaliteitsbeheersysteem volgens ISO 9001 of gelijkwaardig opzet en in stand houdt.

8 bis.

Ervoor zorgen dat de terugwinningsinstallatie is uitgerust met een alternatieve manier van lozen van het gezuiverde afvalwater dat niet opnieuw wordt gebruikt. [Am. 129]

9.

Zorgen voor een systeem dat passend is om incidenten en noodsituaties te beheren, met inbegrip van procedures om alle relevante partijen naar behoren van dergelijke voorvallen in kennis te stellen, en een calamiteitenplan, dat regelmatig wordt geactualiseerd.

9 bis.

Ervoor zorgen dat het distributienet voor teruggewonnen water gescheiden wordt aangelegd op een manier die geen risico op verontreiniging van het leiding- en distributienet van voor menselijke consumptie bestemd water oplevert. [Am. 130]

9 ter.

Ervoor zorgen dat het distributienet voor teruggewonnen water naar behoren wordt gemarkeerd en, waar het wordt aangelegd met openingen voor de afvoer van hemelwater, op een passende manier wordt aangegeven met duidelijk zichtbare tekens, ook als het afvalwater wordt vermengd met water van andere herkomst. [Am. 131]

9 quater.

Zorgen voor de invoering van coördinatiemechanismen tussen de verschillende actoren ter waarborging van de veilige productie en het veilige gebruik van teruggewonnen water. [Am. 132]

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/246


P8_TA(2019)0072

De goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 167/2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (COM(2018)0289 — C8-0183/2018 — 2018/0142(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/36)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0289),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0183/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 16 januari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0318/2018),

1.

stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 104.


P8_TC1-COD(2018)0142

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 167/2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/519.)


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/247


P8_TA(2019)0073

Programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen en Europese statistieken ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826 (COM(2018)0441 — C8-0254/2018 — 2018/0231(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/37)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0441),

gezien artikel 294, lid 2, artikel 43, lid 2, artikel 168, lid 4, onder b), alsmede de artikelen 114, 173 en 338 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0254/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Begrotingscommissie (A8-0052/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 40.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 259.


P8_TC1-COD(2018)0231

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma voor de eengemaakte markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en Europese statistieken, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 168, lid 4, onder b), en de artikelen 114, 173 en 338,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De interne markt is een hoeksteen van de Unie. Sinds de oprichting ervan levert zij een belangrijke bijdrage aan groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid. Zij heeft voor Europese ondernemingen, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's), nieuwe mogelijkheden en schaalvoordelen gecreëerd en hun industriële concurrentievermogen versterkt , en alle burgers moeten er in gelijke mate van kunnen blijven profiteren . De interne markt heeft banen helpen creëren en heeft consumenten een grotere keuze tegen lagere prijzen geboden , in combinatie met waarborgen voor producten en diensten van hoge kwaliteit . Zij blijft een drijvende kracht om een meer geïntegreerde markt tot stand te brengen en de economie sterker, evenwichtiger en rechtvaardiger te maken. De interne markt is een van de grootste prestaties van de Unie en haar grootste troef in een steeds verder globaliserende wereld , en een sleutelelement in het bereiken van de overgang naar een hulpbronnen- en energie-efficiënte duurzame economie om in te spelen op de toegenomen druk van klimaatverandering . [Am. 1]

(2)

De interne markt moet zich voortdurend aanpassen aan een snel veranderende omgeving die wordt gekenmerkt door een digitale revolutie en globalisering. Een nieuw tijdperk van digitale innovatie blijft mogelijkheden en voordelen bieden voor de economie en het leven van alledag, met name van burgers en bedrijven en genereert nieuwe producten en bedrijfsmodellen maar vormt evenzeer een uitdaging op het vlak van regelgeving en handhaving , en consumentenbescherming en -veiligheid . [Am. 2]

(3)

De omvangrijke Uniewetgeving onderbouwt de werking van de interne markt. Dit geldt met name voor concurrentievermogen, normalisatie, wederzijdse erkenning, consumentenbescherming, markttoezicht en regulering van de voedselketen, maar ook voor de regels voor het bedrijfsleven, handel en financiële transacties en de bevordering van eerlijke mededinging, die een gelijk speelveld creëren dat van essentieel belang is voor de werking van de interne markt , ten behoeve van consumenten en bedrijven . [Am. 3]

(4)

Er blijven echter nog steeds ongerechtvaardigde, discriminatoire en disproportionele belemmeringen voor de goede werking van de interne markt bestaan en nieuwe obstakels duiken op. Regels vaststellen is slechts een eerste stap; ervoor zorgen dat ze functioneren is net zo belangrijk. Het gaat Een ontoereikende handhaving van de bestaande regels, belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten, en achterblijvende aantallen grensoverschrijdende openbare aanbestedingen beperken de mogelijkheden voor bedrijven en consumenten. Het aanpakken van dergelijke belemmeringen is uiteindelijk om een kwestie van vertrouwen van de burger in de Unie, in haar vermogen om resultaten te behalen en kwalitatief hoogwaardige banen en groei te creëren en tegelijk het openbaar belang te beschermen. [Am. 4]

(5)

Momenteel bestaan verschillende programma's voor optreden van de Unie op het gebied van concurrentievermogen van ondernemingen met inbegrip van kmo's , in het bijzonder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen , consumentenbescherming, consumenten en eindgebruikers van financiële diensten, beleidsvorming op het gebied van financiële diensten en beleidsvorming op het gebied van de voedselketen. Een aantal aanvullende activiteiten wordt rechtstreeks uit hoofde van de begrotingsonderdelen voor de interne markt gefinancierd. Het is nodig de synergieën tussen de verschillende acties te stroomlijnen en te benutten, en een flexibeler , transparanter, vereenvoudigd en soepeler kader te bieden voor de financiering van activiteiten die tot doel hebben een interne markt te verwezenlijken die goed en op de meest kostenefficiënte wijze duurzaam functioneert. Daarom is het nodig een nieuw programma vast te stellen waarin activiteiten die voordien uit hoofde van deze andere programma's en van andere toepasselijke begrotingsonderdelen werden gefinancierd, worden samengebracht en dat lessen trekt uit de bestaande programma's . Het programma moet ook nieuwe initiatieven omvatten die tot doel hebben de werking van de interne markt te verbeteren , onder voorkoming van overlappingen met verwante programma's en maatregelen van de Unie . [Am. 5]

(6)

Voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken bestaat een afzonderlijk Europees statistisch programma als vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). Om de continuïteit bij de productie en de verspreiding van Europese statistieken te verzekeren, moet het nieuwe programma ook de activiteiten omvatten die onder het bestaande Europees statistisch programma vallen door een kader te bieden voor het verzamelen, alsook de ontwikkeling, productie , het correcte gebruik, toepassing en verspreiding van Europese statistieken. Het programma moet het financiële kader voor Europese statistieken vaststellen om te voorzien in hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare Europese statistieken over Europa , waaronder over handel en migratie, om de opzet en uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het Uniebeleid in zijn geheel te schragen , in overeenstemming met artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) . [Am. 6]

(7)

Het is daarom passend een programma voor de interne markt het internemarktprogramma vast te stellen voor het versterken van de interne markt en het verbeteren van de werking daarvan, op de gebieden , het concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen, met inbegrip in het bijzonder van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, normalisatie, markttoezicht, consumentenbescherming, de voedselbevoorradingsketen en Europese statistieken (“het programma”) vast te stellen. Het programma moet worden vastgesteld voor een looptijd van zeven jaar, van 2021 tot en met 2027. [Am. 7]

(8)

Het programma moet het ontwerp, de uitvoering en de handhaving van Uniewetgeving ondersteunen en de goede werking van de interne markt schragen. Het programma moet het scheppen van de juiste voorwaarden ondersteunen om de positie van alle actoren van de interne markt te versterken: bedrijven, burgers, inclusief consumenten, en werknemers, het maatschappelijk middenveld en de overheden. Daartoe moet het programma tot doel hebben zowel het concurrentievermogen als de duurzaamheid van bedrijven, met name kmo's, in het bijzonder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder in de sector toerisme , te waarborgen, maar ook de handhaving van consumentenbescherming en veiligheidsvoorschriften alsook milieu- en maatschappelijke normen te ondersteunen en bedrijven en burgers voor te lichten door hen de juiste instrumenten , passende informatie en bijstand, kennis en competentie te bieden zodat zij met kennis van zaken besluiten kunnen nemen en beter kunnen deelnemen aan de beleidsvorming in de Unie. Daarnaast moet het programma tot doel hebben de administratieve samenwerking en de samenwerking op regelgevingsgebied te verbeteren, met name via opleidingsprogramma's, de uitwisseling van beste praktijken, het aanleggen van kennis- en vaardighedenbases, met inbegrip van het gebruik van strategische overheidsopdrachten. Het moet ook de ontwikkeling ondersteunen van hoogwaardige internationale normen die de uitvoering van de Uniewetgeving schragen. Het gaat daarbij ook om het vaststellen van normen op het gebied van financiële verslaglegging en audit om bij te dragen aan de transparantie en goede werking van de kapitaalmarkten van de Unie en de beleggersbescherming te verbeteren. Het programma moet de vaststelling van regelgeving en normen ook ondersteunen door te zorgen voor een zo breed mogelijke betrokkenheid van belanghebbenden. Het programma moet eveneens tot doel hebben de uitvoering en handhaving van de Uniewetgeving te ondersteunen door een hoog niveau van gezondheid voor mensen, dieren en planten in de hele voedselketen te bieden en het welzijn van dieren te verbeteren. [Am. 8]

(9)

Een moderne interne markt die op de beginselen van billijkheid, transparantie en wederzijds vertrouwen stoelt, bevordert de mededinging en staat ten dienste van consumenten, bedrijven en werknemers. Door beter gebruik te maken van de voortdurend veranderende interne markt voor diensten moeten Europese bedrijven beter in staat zijn over de grenzen heen banen te creëren en groei te genereren, een breder assortiment diensten tegen betere prijzen aan te bieden, zonder dat toegevingen worden gedaan wat de hoge normen voor consumenten en werknemers betreft. Om dit te bereiken moet het programma bijdragen tot beter toezicht op ontwikkelingen op het gebied van de interne markt, waaronder de impact van nieuwe technologieën, de identificatie en eliminatie van de resterende ongerechtvaardigde, discriminatoire en disproportionele belemmeringen, helpen wegwerken en een waarborgen dat het regelgevingskader bieden dat zich kan aanpassen aanpast aan nieuwe innovatieve bedrijfsmodellen , waaronder modellen voor de deeleconomie en sociaal ondernemerschap, in combinatie met waarborgen betreffende een hoog niveau van sociale bescherming, inclusief van ondernemers . [Am. 9]

(10)

Dankzij mechanismen voor preventie, de goedkeuring van gemeenschappelijke regels en normen en, waar dergelijke Uniewetgeving niet bestaat, het beginsel van wederzijdse erkenning zijn de regelgevingsbelemmeringen op de interne markt voor talrijke industriële producten weggenomen. Op de gebieden waar geen Uniewetgeving bestaat, betekent het beginsel van wederzijdse erkenning dat goederen die in een lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, het recht op vrij verkeer genieten en in een andere lidstaat mogen worden verkocht , tenzij de betrokken lidstaat redenen heeft om zich hiertegen te verzetten, waarbij een dergelijke beperking niet discriminatoir mag zijn, gerechtvaardigd moet zijn door legitieme doelstellingen van openbaar belang, als bedoeld in artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) of erkend door de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en proportioneel moet zijn aan het beoogde doel . Ontoereikende toepassing van wederzijdse erkenning , zoals ongerechtvaardigde of disproportionele beperkingen, maakt het echter moeilijker voor ondernemingen om toegang te krijgen tot de markt van andere lidstaten. De herziening van Verordening (EU) xxx/2018 inzake wederzijdse erkenning zal bijdragen tot vergroting van de economische voordelen op dit vlak. Het programma moet daarom tot doel hebben de toepassing van wederzijdse erkenning op het gebied van goederen te verbeteren , onder benutting van zijn volledige potentieel, en het aantal illegale en niet-conforme goederen dat in de handel wordt gebracht, te verminderen middels gerichte bewustmakingsacties en opleiding, ondersteuning van productcontactpunten en betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op het gebied van wederzijdse erkenning, en middels beter markttoezicht . [Am. 10]

(11)

Nieuwe uitdagingen op het vlak van regelgeving en handhaving houden verband met een snel veranderende omgeving door de digitale revolutie en hebben betrekking op cyberveiligheid, gegevensbescherming en privacy, het internet der dingen of artificiële intelligentie en hiermee verband houdende ethische normen . In het geval van schade zijn strenge regels inzake productveiligheid en helderheid met betrekking tot aansprakelijkheid , alsook een strikte handhaving van de regels, van essentieel belang voor een beleidsrespons die het voor Europese burgers, consumenten en bedrijven mogelijk maakt uit dergelijke regels voordeel te halen. Daarom moet het programma bijdragen aan de snelle aanpassing en betere handhaving van een Unieregeling voor productaansprakelijkheid die innovatie stimuleert , met waarborgen voor de veiligheid en de zekerheid van gebruikers . [Am. 11]

(12)

Het in de handel brengen van producten die niet in overeenstemming zijn met het recht van de Unie benadeelt de producten die wel in overeenstemming zijn en kunnen een risico vormen voor consumenten. Veel , ongeacht of het in de handel brengen op traditionele wijze gebeurt of via elektronische middelen, en ongeacht of de producten in de Unie zijn gemaakt of vanuit derde landen worden geïmporteerd, vormt een gevaar voor Europese burgers en consumenten . Marktdeelnemers die producten verkopen die in overeenstemming zijn met het recht van de Unie ondervinden oneerlijke concurrentie van ondernemers die overtreden de regels uit onwetendheid of opzettelijk overtreden om een concurrentievoordeel te verwerven. Markttoezichtautoriteiten kampen veelal met een gebrek aan financiële middelen en worden beperkt door landsgrenzen, terwijl ondernemers op Europees of zelfs mondiaal niveau actief zijn. Met name in het geval van de e-commerce ondervinden markttoezichtautoriteiten grote moeilijkheden om binnen hun rechtsbevoegdheid vanuit derde landen ingevoerde producten die niet aan de regels voldoen te traceren, en de verantwoordelijke partij te identificeren of risicobeoordelingen of veiligheidstests te verrichten omdat ze geen fysieke toegang tot de producten hebben . Het programma moet er dan ook naar streven de productconformiteit te versterken door ondernemers de juiste stimuli te bieden het markttoezicht te verbeteren , marktdeelnemers heldere, transparante en begrijpelijke regels te geven , de kennis van de toepasselijke Uniale productveiligheidswetgeving te vergroten , de nalevingscontroles op te voeren , onder meer via de systematische toepassing van steekproeven op producten die een aanzienlijk percentage van elk soort op de markt gebrachte producten vormen en 'mystery shopping' door de markttoezichtautoriteiten , en door nauwere grensoverschrijdende samenwerking tussen de handhavingsautoriteiten te bevorderen. Het programma moet ook bijdragen tot de consolidatie van het bestaande kader voor activiteiten op het vlak van markttoezicht, gezamenlijke acties van de markttoezichtautoriteiten uit verschillende lidstaten aanmoedigen, de uitwisseling van informatie verbeteren en de convergentie en nauwere integratie van activiteiten op het vlak van markttoezicht bevorderen , in het bijzonder door erop toe te zien dat de nieuwe bepalingen van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad  (5) strikt worden toegepast, teneinde te voorkomen dat non-conforme producten aan Europese burgers worden verkocht . Aldus moet het programma de capaciteit van markttoezichtautoriteiten in de hele Unie versterken en bijdragen tot meer homogeniteit tussen de lidstaten, waardoor deze kwa economische welvaart en duurzame groei in gelijke mate van de interne merkt kunnen profiteren, in combinatie met op maat gesneden aandacht voor hun specifieke behoeften. [Am. 12]

(13)

Productveiligheid is een kwestie van gemeenschappelijk belang. De conformiteitsbeoordelingsinstanties gaan na of producten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften alvorens zij in de handel worden gebracht. Het is dan ook van het grootste belang dat conformiteitsbeoordelingsinstanties betrouwbaar en bekwaam zijn. De Unie heeft een accreditatieregeling opgezet voor de controle op de bekwaamheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties. Verordening (EG) nr. 765/2008  (6) van het Europees Parlement en de Raad is op het niveau van de lidstaten evenwel op een groot aantal verschillende wijze ten uitvoer gelegd. Deze verschillen betreffen de verdeling van bevoegdheden tussen markttoezichtautoriteiten, de interne coördinatiemechanismen op nationaal niveau, het niveau van de voor markttoezicht ingezette financiële middelen en de markttoezichtstrategieën en -benaderingen, alsmede de bevoegdheden met betrekking tot non-conforme producten en de hoogte van de sancties op overtredingen, waardoor de handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie versnipperd is. Deze versnippering heeft ertoe geleid dat het markttoezicht in sommige lidstaten strenger is dan in andere, met mogelijkerwijs een geringer afschrikkend effect van de wetgeving en een ongelijk speelveld voor de bedrijven in sommige lidstaten, alsook een ongelijk niveau van de productveiligheid in de Unie. De grootste uitdaging bestaat er nu in ervoor te zorgen dat de accreditatieregeling in overeenstemming blijft met de actuele stand van de techniek en dat zij in de hele Unie even strikt wordt toegepast. Daarom moet het programma maatregelen ondersteunen die ervoor zorgen dat conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de regelgevingsvereisten blijven voldoen , in het bijzonder middels het gebruik van beoordeling door derden om onpartijdige en onafhankelijke procedures te verbeteren, alsook maatregelen die de Europese accreditatieregeling verbeteren, met name op nieuwe beleidsgebieden, door de uniformiteit van controles en sancties, alsook de Europese samenwerking voor accreditatie (European co-operation for Accreditation, EA) als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 765/2008, te ondersteunen. [Am. 13]

(14)

De ontwikkeling van de elektronische handel zou bepaalde uitdagingen met zich mee kunnen brengen wat de bescherming van de gezondheid en veiligheid van eindgebruikers tegen non-conforme producten betreft. Aangezien de consumentenmarkten door de ontwikkeling van onlinehandel en online reisdiensten onbegrensd zijn, is het belangrijk ervoor te zorgen dat consumenten die in de Unie wonen gepaste equivalente bescherming genieten bij de invoer van goederen en diensten van marktdeelnemers die zijn gevestigd in derde landen. Daarom moet het in het kader van het programma mogelijk zijn de samenwerking met de desbetreffende instanties in derde landen die belangrijke handelspartners van de Unie zijn, in concreto de uitwisseling van informatie over non-conforme producten, over recente wetenschappelijke ontwikkelingen en nieuwe technologieën, over nieuwe risico's en over andere aspecten van controle-activiteiten, waar nodig te ondersteunen. [Am. 14]

(15)

Overheden maken gebruik van overheidsopdrachten om ervoor te zorgen dat overheidsgeld goed wordt besteed en om bij te dragen aan een interne markt die innovatiever, duurzamer, inclusiever en concurrerender is , waaronder door, wanneer dit strookt met de toepasselijke Uniewetgeving, andere criteria toe te passen dan louter de laagste prijs of kosteneffectiviteit, daarbij rekening houdend met kwalitatieve, milieu-, met billijke handel verband houdende en sociale aspecten, en door de splitsing van aanbestedingen voor grote infrastructuurprojecten te vergemakkelijken . Richtlijnen 2014/23/EU (7), 2014/24/EU (8) en 2014/25/EU (9) van het Europees Parlement en de Raad bieden het rechtskader voor de integratie en doeltreffende werking van de markten voor overheidsopdrachten, die 14 % van het bruto binnenlands product van de Unie vertegenwoordigen, ten behoeve van de overheden, bedrijven alsook burgers en consumenten. Op juiste wijze toegepaste regels inzake openbare aanbestedingen zijn een essentieel instrument voor het versterken van de interne markt en het aanzwengelen van de economische groei en de werkgelegenheid in de Unie. Het programma moet daarom maatregelen ondersteunen met het oog op een bredere benutting van strategische overheidsopdrachten, professionalisering van overheidsinkopers, voorwaarden te creëren voor eenvoudigere en betere toegang tot aanbestedingsmarkten voor kmo's en micro-ondernemingen, in het bijzonder door adviesdiensten en opleiding , meer transparantie, integriteit en betere gegevens, bevordering van de digitale transformatie van aanbestedingen en stimulering van gezamenlijke aanbestedingen, door de partnerschapsaanpak met de lidstaten te versterken, de gegevensverzameling en -analyse te verbeteren aan de hand van onder andere de ontwikkeling van specifieke IT-instrumenten, door de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te ondersteunen, naar Europese en internationale normen te verwijzen, richtsnoeren te bieden, gunstige handelsovereenkomsten te sluiten, de samenwerking tussen nationale overheden te versterken en pilootprojecten te lanceren. [Am. 15]

(16)

Om de doelstellingen van het programma te behalen en het leven van burgers en bedrijven gemakkelijker te maken, moet de openbare dienstverlening kwalitatiever en gebruikersgerichter worden gemaakt , steeds digitaler en volledig toegankelijk worden gemaakt , en moeten de inspanningen op de gebieden e-bestuur en e-overheid verder worden opgevoerd, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming en privacy . Dit houdt in dat overheidsadministraties nieuwe , innovatievere werkwijzen zullen moeten beginnen gebruiken, teneinde de verkokering tussen de verschillende onderdelen van hun diensten zullen moeten te doorbreken en zich zullen moeten inzetten om deze overheidsdiensten met burgers en bedrijven samen tot stand te brengen. Gezien de voortdurende en gestage toename van grensoverschrijdende activiteiten op de interne markt is het bovendien noodzakelijk te zorgen voor beschikbaarheid van actuele , accurate en eenvoudige te begrijpen informatie te verstrekken over de rechten van bedrijven en burgers alsook toelichtende informatie over de administratieve formaliteiten en deze te vereenvoudigen . Daarnaast is het van cruciaal belang juridisch advies te verstrekken en hulp te bieden om problemen op te lossen die zich voordoen op grensoverschrijdend niveau. Voorts is het noodzakelijk de nationale overheidsdiensten op eenvoudige en efficiënte wijze met elkaar te verbinden , overheden te ondersteunen bij het verwezenlijken van deze doelstellingen, en te evalueren hoe de interne markt in de praktijk werkt. De bestaande instrumenten voor het bestuur van de interne markt spelen reeds een belangrijke rol bij het faciliteren van de verwezenlijking van die doelstellingen. Hiertoe, en om gelijke tred te houden met de technologische en de marktontwikkelingen, alsook met de nieuwe uitdagingen op de gebieden regelgeving en handhaving, moet het programma ondersteuning bieden aan het vergroten van de kwaliteit, de zichtbaarheid, de transparantie en de betrouwbaarheid van de instrumenten voor het bestuur van de interne markt. Het programma moet dan ook onder andere de volgende bestaande instrumenten voor het bestuur van de interne markt ondersteunen: het Uw Europa-portaal, dat de ruggengraat moet worden van de aankomende digitale toegangspoort, Uw Europa — Advies, Solvit, het Informatiesysteem interne markt en het scorebord van de interne markt, om het dagelijks leven van burgers gemakkelijker te maken en de capaciteit van bedrijven om over de grenzen heen handel te drijven, te vergroten. [Am. 16]

(17)

Het programma moet de ontwikkeling van het regelgevingskader van de Unie op het gebied van vennootschapsrecht en corporate governance alsook contractenrecht ondersteunen om bedrijven , in het bijzonder kmo's, efficiënter en concurrerender te maken, waarbij het tegelijkertijd bescherming biedt aan belanghebbenden die gevolgen ondervinden van activiteiten van ondernemingen, en om te reageren op de beleidsuitdagingen die zich aandienen. In het kader van het programma moet ook worden gezorgd voor adequate evaluatie, uitvoering en handhaving van het toepasselijke acquis, en moeten belanghebbenden worden geïnformeerd en bijgestaan en de uitwisseling van informatie op het gebied worden bevorderd. Voorts moet het programma de initiatieven van de Commissie voor een duidelijk en aangepast rechtskader voor de data-economie en innovatie verder ondersteunen. Deze initiatieven zijn nodig om de rechtszekerheid te verbeteren met betrekking tot het contractenrecht en het recht inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, met name ten aanzien van aansprakelijkheid en ethiek in het kader van opkomende technologieën zoals het internet der dingen, artificiële intelligentie, robotica en 3D-printen. Het programma moet tot doel hebben de ontwikkeling van op data gebaseerd ondernemen te bevorderen terwijl een hoog niveau van privacybescherming wordt gewaarborgd , aangezien het beslissend zal zijn voor de positie van de economie van de Unie tegen de achtergrond van wereldwijde concurrentie. [Am. 17]

(18)

Het programma moet eveneens de correcte en volledige uitvoering en toepassing door de lidstaten van het rechtskader van de Unie inzake de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme bevorderen, alsook de ontwikkeling van toekomstig beleid om nieuwe uitdagingen in de praktijk aan te pakken. Het moet ook de relevante activiteiten van de internationale organisaties van Europees belang, zoals het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en het financieren van terrorisme van de Raad van Europa, ondersteunen.

(19)

De uitvoering en ontwikkeling van de interne markt op het gebied van financiële diensten, financiële stabiliteit en de kapitaalmarktenunie met inbegrip van duurzame financiering is sterk afhankelijk van empirisch onderbouwde beleidsmaatregelen van de Unie. Om deze doelstelling te bereiken, moet de Commissie een actieve rol spelen in het voortdurende toezicht op de financiële markten en de financiële stabiliteit, door de uitvoering van de Uniewetgeving door de lidstaten te beoordelen, te evalueren of de bestaande wetgeving geschikt is voor het beoogde doel en potentiële actiegebieden waar nieuwe risico's opduiken in kaart te brengen, waarbij belanghebbenden gedurende de hele beleidscyclus doorlopend worden betrokken. Dergelijke activiteiten berusten op de productie van analysen, studies, opleidingsmateriaal, enquêtes, conformiteitsbeoordelingen, evaluaties en statistieken en worden geschraagd door IT-systemen en communicatie-instrumenten.

(20)

Aangezien de interne markt als omschreven in artikel 3 van het VWEU een regime van regels omvat dat verzekert dat de mededinging op de interne markt niet wordt vervalst, moet het programma zorgen voor bijdragen aan ondersteuning van het mededingingsbeleid van de Unie, van netwerken en door de samenwerking met het Europees Mededingingsnetwerk en nationale overheden en rechtbanken te verbeteren en versterken, waaronder middels versterking van de internationale samenwerking , en van de voorlichting van een bredere groep belanghebbenden door over de rechten, voordelen en verplichtingen die voortvloeien uit het mededingingsbeleid van de Unie te communiceren en deze toe te lichten. Het programma moet in het bijzonder de Commissie helpen bij het verbeteren van haar analyse en beoordeling van marktontwikkelingen, waaronder middels een uitvoeriger gebruik van sectorale onderzoeken en het stelselmatiger uitwisselen van resultaten en goede praktijken binnen het Europees Mededingingsnetwerk. Dit moet bijdragen tot het waarborgen van eerlijke concurrentie en een 'level playing field', waaronder op internationaal vlak, en van de empowerment van bedrijven, in het bijzonder kmo's, en consumenten, teneinde ze in staat te stellen de vruchten te plukken van de interne markt. [Am. 18]

(21)

Het programma moet met name de radicale gevolgen voor de mededinging en de werking van de interne markt aanpakken die voortvloeien uit de lopende transformatie van de economie en het ondernemingsklimaat, met name door de exponentiële groei en het gebruik van data, rekening houdend met het toenemende gebruik van artificiële intelligentie , big data en algoritmen en andere IT-instrumenten en expertise door bedrijven en hun adviseurs. Het is ook van essentieel belang dat het programma netwerken en samenwerking een bredere en diepere interactie met autoriteiten van de lidstaten en rechtbanken ondersteunt aangezien het optreden van deze entiteiten van vitaal belang is voor onvervalste mededinging en de werking van de interne markt. Het mededingingsbeleid speelt een bijzondere rol om schade aan de interne markt die voortvloeit uit mededingingsbeperkend gedrag buiten de Uniegrenzen te voorkomen; daarom moet het programma waar nodig ook de samenwerking met de autoriteiten van derde landen ondersteunen. Tot slot is het nodig de voorlichtingsactiviteiten te verruimen zodat meer burgers en bedrijven ten volle kunnen profiteren van eerlijke concurrentie op de interne markt. In het bijzonder moeten de Europese burgers via groeperingen van het maatschappelijk middenveld en relevante direct betrokken belanghebbenden gewezen worden op de tastbare voordelen van het mededingingsbeleid van de Unie. Aangezien een aantal initiatieven in het programma nieuw is en het onderdeel mededinging in belangrijke mate wordt beïnvloed door dynamische en snelle ontwikkelingen op het gebied van mededingingsvoorwaarden op de interne markt — met name in verband met digitale ontwikkelingen, artificiële intelligentie, algoritmen, big data, cyberveiligheid en forensische technologie — waarvan het tempo en de omvang moeilijk in te schatten zijn, wordt verwacht dat flexibiliteit nodig zal zijn om in te spelen op de veranderende behoeften in het kader van dit onderdeel van het programma. [Am. 19]

(22)

Het concurrentievermogen en de duurzaamheid van Europese ondernemingen versterken en tegelijk zorgen voor een doeltreffend gelijk speelveld en een open en concurrerende interne markt, zijn van vitaal belang. Kmo's zijn de motor van de Europese economie: zij maken 99 % uit van alle ondernemingen in Europa, zorgen voor twee derde van de werkgelegenheid en dragen in belangrijke mate bij tot het scheppen van nieuwe kwalitatief hoogwaardige banen in alle sectoren met een regionale en lokale dimensie , en dus tot sociale cohesie . Kmo's spelen een belangrijke rol bij de energietransitie en dragen bij aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie die voortvloeien uit de Overeenkomst van Parijs. Het programma moet daarom hun capaciteit om milieuvriendelijke producten en diensten van hoge kwaliteit te ontwikkelen, vergroten, en hun inspanningen om de hulpbronnenefficiëntie te verhogen, ondersteunen, in overeenstemming met het beginsel “energie-efficiëntie eerst”. Hiermee draagt het programma ook bij tot het verbeteren van het concurrentievermogen van de kmo's van de Unie op wereldmarkt. [Am. 20]

(23)

Kmo's staan voor gemeenschappelijke uitdagingen wat betreft het verkrijgen van financiering, het vinden van gekwalificeerde werknemers, het verlichten van de administratieve lasten, de benutting van creativiteit en innovatie, de toegang tot markten en de bevordering van internationaliseringsactiviteiten, die voor grotere bedrijven in mindere mate een probleem vormen. Het programma moet dergelijk marktfalen op evenredige wijze aanpakken zonder de mededinging op de interne markt onnodig te verstoren. Het programma moet in het bijzonder passende voorwaarden scheppen voor het invoeren van technologische en organisatorische innovatie in de productieprocessen, waarbij aandacht wordt besteed aan de specifieke vormen van kmo's zoals micro-ondernemingen, ondernemingen die ambachtelijke activiteiten verrichten, de zelfstandige en vrije beroepen en ondernemingen in de sociale economie. Er moet ook aandacht worden besteed aan jonge ondernemers, nieuwe en potentiële ondernemers en vrouwelijke ondernemers, alsmede aan andere specifieke doelgroepen, zoals ouderen, migranten en ondernemers uit sociaal benadeelde of kwetsbare groepen, zoals personen met een functiebeperking. [Am. 21]

(23 bis)

Het programma moet een innovatiecultuur ondersteunen en bevorderen door een ecosysteem te ontwikkelen dat de oprichting en groei van ondernemingen kan bevorderen, met name micro-ondernemingen en innovatieve kmo's die in staat zijn de uitdagingen van een steeds concurrerendere en sneller veranderende omgeving aan te gaan. De diepgaande transformatie van innovatieprocessen vereist de ontwikkeling van een open innovatiemodel met een toename van collaboratief onderzoek en het delen van kennis en intellectuele eigendom tussen verschillende organisaties. Het programma moet daarom gericht zijn op de ondersteuning van het innovatieproces, dat nieuwe collaboratieve bedrijfsmodellen omvat die gericht zijn op de ontwikkeling van netwerken en het delen van kennis en middelen binnen interorganisatorische gemeenschappen. [Am. 22]

(23 ter)

Het programma moet dergelijk marktfalen op evenredige wijze aanpakken, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan acties die kmo's en bedrijfsnetwerken rechtstreeks ten goede komen, zonder de mededinging op de interne markt onnodig te verstoren. [Am. 23]

(24)

Veel van de problemen in verband met het concurrentievermogen van de Unie zijn te wijten aan de moeilijkheden die kmo's ondervinden om financiering te verkrijgen omdat zij over onvoldoende informatie beschikken, moeilijk hun kredietwaardigheid kunnen aantonen en onvoldoende onderpand kunnen bieden , of gewoonweg omdat zij onvoldoende op de hoogte zijn van bestaande mechanismen die hun activiteiten op EU-, nationaal of lokaal niveau kunnen ondersteunen . Kmo's moeten concurrerend blijven en ondernemen daartoe onder meer activiteiten op het gebied van digitalisering, internationalisering en innovatie, en zij scholen hun werknemers bij, wat samen met de kleinere omvang van micro-ondernemingen extra financiële uitdagingen met zich meebrengt. De beperkte toegang tot financiering heeft een negatief effect op de oprichting van bedrijven, de groei en de overlevingskansen ervan alsook op de bereidheid van nieuwe ondernemers om in het kader van een bedrijfsopvolging levensvatbare bedrijven over te nemen. [Am. 24]

(25)

Om dit marktfalen te verhelpen en ervoor te zorgen dat kmo's hun rol als fundament voor het economisch concurrentievermogen van de Unie en aandrijvers van een duurzame economie blijven spelen, moeten kleine en middelgrote ondernemingen extra steun krijgen via schuldinstrumenten en eigenvermogensinstrumenten die in het kader van het venster kmo's van het InvestEU-fonds zoals opgericht bij Verordening […] van het Europees Parlement en de Raad (10) moeten worden vastgesteld. De leninggarantiefaciliteit die op grond van het voormalige COSME-programma op basis van Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) is opgezet, heeft een aantoonbare meerwaarde en zal naar verwachting aan ten minste 500 000 kmo's een positieve bijdrage leveren; een opvolger zal worden opgericht in het kader van het venster kmo's van het InvestEU-fonds. Er moet meer aandacht worden besteed aan betere communicatie en overheidscampagnes om het bewustzijn van de beschikbaarheid van het programma voor kmo's bij de mogelijke begunstigden te vergroten. Om meer bekendheid te geven aan de acties van de Unie ter ondersteuning van kmo's moeten acties die geheel of gedeeltelijk door dit programma worden gefinancierd het Europees embleem (vlag) bevatten in combinatie met een zin waarin de in het kader van dit programma ontvangen ondersteuning wordt vermeld. [Am. 25]

(26)

De beleidsdoelstellingen van dit programma zullen ook worden gerealiseerd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van het venster kmo's van het InvestEU-fonds. Het kmo-venster van het InvestEU-fonds moet over een centraal overkoepelend punt beschikken dat in elke lidstaat informatie over het programma verstrekt, om de toegankelijkheid en de bekendheid van de financieringen voor kmo's te vergroten. Financiële steun moet worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, op evenredige wijze, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, of de concurrentie op de interne markt verstoren en dienen een duidelijke additionaliteit te bieden en de synergieën met andere Europese programma's te versterken . De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben. [Am. 26]

(26 bis)

Activiteiten die uit hoofde van het InvestEU-fonds worden gesteund via EU- of lidstaatcompartimenten mogen private financiering niet overlappen of verdringen en mogen de concurrentie op de interne markt niet verstoren. Zij mogen echter wel de integratie van lopende openbare en private lokale garantieregelingen hierin bevorderen, met als voornaamste doel om de positieve gevolgen voor de eindbegunstigden, te weten kmo's als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie  (12) , te vergroten, teneinde voor daadwerkelijke additionaliteit van de maatregelen te zorgen. [Am. 27]

(26 ter)

Naast toegang tot financiering is ook toegang tot vaardigheden van cruciaal belang, met name managementvaardigheden en kennis zijn kritieke factoren voor kmo's om toegang te krijgen tot bestaande financieringen, om te concurreren en te groeien. De aanreiking van financiële instrumenten zoals voorzien in het kader van InvestEU moet dan ook gepaard gaan met het ontwikkelen van passend mentorschap, coachingsregelingen en de verstrekking van op kennis gebaseerde zakelijke dienstverlening. [Am. 28]

(27)

Het programma moet kmo's gedurende hun hele levenscyclus doeltreffend ondersteunen door bijstand te verlenen vanaf de voorbereiding van projecten totaan het in de handel brengen en de toegang tot de markt en door de opzet van bedrijfsnetwerken aan te moedigen . Het moet voortbouwen op de unieke kennis en expertise die zijn ontwikkeld met betrekking tot kmo's en industriële sectoren economische en ondernemerssectoren en op de lange ervaring met het werken met Europese, nationale en regionale belanghebbenden. Deze steun moet voortbouwen op de succesvolle ervaring van het Enterprise Europe Network als onestopshop om het concurrentievermogen van kmo's te verbeteren en hun activiteiten op de eengemaakte markt en daarbuiten te ontwikkelen. Het netwerk is voornemens diensten te blijven leveren namens andere programma's van de Unie, met name het Horizon 2020-programma, door gebruik te maken van de financiële middelen van die programma’s. Verder moet het organisaties van kmo-vertegenwoordigers nauwer betrekken bij de ontwikkeling van beleidsinitiatieven voor de eengemaakte markt, bijvoorbeeld op het gebied van openbare aanbestedingen, normalisatieprocessen en intellectuele-eigendomsstelsels. Het netwerk moet ook het aantal acties verhogen, door meer gericht advies te verstrekken aan kmo's bij het uitwerken van projecten en het opzetten van netwerken en technologische en organisatorische transitie te ondersteunen. Het netwerk moet voorts de samenwerking en het overleg verbeteren met andere advieshubs die zijn opgericht in het kader van het digitaal programma en InvestEU met betrekking tot de toegang tot financiering. De acties voor kmo's binnen het netwerk moeten ook gericht zijn op de verlening van kwaliteitsvolle diensten in heel Europa, waarbij bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan activiteitsgebieden en geografische delen van de Unie waar de netwerken en intermediaire belanghebbenden niet de verwachte resultaten boeken. Ook de succesvolle mentorschapsregeling voor nieuwe ondernemers – Erasmus voor jonge ondernemers – moet het instrument blijven om nieuwe of aspirant-ondernemers in staat te stellen zakelijke ervaring en managementervaring op te doen met een ervaren ondernemer uit een ander land en zo hun ondernemerstalenten te versterken. Waar nodig moet het programma er verder naar streven te groeien en zijn geografisch bereik uit te breiden uitbreiden en zo bredere mogelijkheden bieden aan ondernemers om met andere ondernemers in contact te komen in overeenstemming met andere initiatieven van de Unie. Om de meerwaarde van het bevorderen van initiatieven met betrekking tot ondernemerschap te vergroten, moet bijzondere aandacht worden geschonken aan micro-ondernemingen en aan diegenen die het minst hebben geprofiteerd van het bestaande programma, en gebieden waar de ondernemerscultuur erg beperkt blijft en met meer belemmeringen wordt geconfronteerd. Er moet alles aan worden gedaan om te komen tot een redelijk evenwichtige geografische spreiding van de fondsen. [Am. 29]

(27 bis)

Er moeten meer inspanningen worden geleverd om de administratieve last te verminderen en om de toegankelijkheid van de programma's te vergroten om de kosten voor kmo's en micro-ondernemingen te verminderen die te wijten zijn aan een ingewikkelde aanvraagprocedure en deelnamevereisten. De lidstaten moeten ook één enkel informatiepunt als onestopshop oprichten voor ondernemingen die geïnteresseerd zijn in het gebruik van financieringen van de Unie. De evaluatieprocedure moet zo eenvoudig en zo snel mogelijk zijn, zodat de voordelen die het programma biedt tijdig kunnen worden gebruikt. [Am. 30]

(28)

Clusters zijn een strategisch instrument om het concurrentievermogen en de schaalvergroting van kmo's te ondersteunen aangezien zij een gunstig ondernemingsklimaat creëren , de duurzame ontwikkeling van industrie en diensten vergroten en de economische ontwikkeling van de regio's bevorderen door kwalitatief hoogwaardige banen te creëren . Gezamenlijke clusterinitiatieven moeten een kritische massa bereiken om de groei van kmo's te versnellen. Door gespecialiseerde ecosystemen met elkaar te verbinden, creëren clusters nieuwe zakelijke kansen voor kmo's en zorgen zij voor een betere integratie van kmo's in Europese en wereldwijde strategische waardeketens. De ontwikkeling van transnationale partnerschapsstrategieën en de uitvoering van gezamenlijke initiatieven moeten, met ondersteuning van het Europees platform voor clustersamenwerking, worden gesteund. Duurzame partnerschappen moeten worden aangemoedigd met voortzetting van de financiering indien de mijlpalen inzake prestatie en deelname zijn bereikt. Directe steun aan kmo's moet via clusterorganisaties worden verstrekt gekanaliseerd voor: de benutting van geavanceerde technologieën, nieuwe bedrijfsmodellen, koolstofarme en hulpbronnenefficiënte oplossingen, creativiteit en design, bij- en nascholing, het aantrekken van talent, versnelde ontwikkeling van het ondernemerschap en internationalisering. Er moet worden samengewerkt met andere gespecialiseerde actoren die steun aan kmo's verlenen, om de industriële transformatie en de uitvoering van strategieën voor slimme specialisatie te bevorderen. Het programma moet derhalve bijdragen aan groei duurzame economische ontwikkeling en verbanden tot stand brengen met de (digitale) innovatiehubs van de Unie en met investeringen uit hoofde van het cohesiebeleid en Horizon Europa. Ook synergieën met het Erasmus-programma kunnen worden verkend. [Am. 31]

(28 bis)

Het programma zou kunnen bijdragen tot een intensivering en/of verbetering van de relatie tussen micro-ondernemingen, kmo's en universiteiten, onderzoekscentra en andere instellingen die zich bezighouden met het creëren en verspreiden van kennis. Deze connectie zou de bedrijven beter in staat kunnen stellen het hoofd te bieden aan de strategische uitdagingen die gepaard gaan met de nieuwe internationale context. [Am. 32]

(28 ter)

Kmo's hebben vanwege hun kleinere omvang te maken met specifieke belemmeringen voor groei en ondervinden grote moeilijkheden bij het ontwikkelen en opschalen van sommige van hun zakelijke activiteiten. De Unie heeft steun verleend voor opschalingsactiviteiten die zijn gericht op innovatie op het gebied van onderzoek, voornamelijk via het kmo-instrument en het recente proefproject van de Europese Innovatieraad in het kader van het programma Horizon 2020. Op basis van de werkmethoden en ervaringen van het kmo-instrument moet het programma voor de eengemaakte markt ook ondersteuning verlenen voor opschalingsactiviteiten door kmo's, in aanvulling op de nieuwe Europese Innovatieraad, met bijzondere aandacht voor baanbrekende innovatie in het kader van Horizon Europa. De opschalingsacties voor kmo's in het kader van dit programma moeten gericht zijn op bijvoorbeeld het helpen van kmo's om op te schalen door middel van verhandeling, internationalisering en de kansen die de markt biedt. [Am. 33]

(29)

Creativiteit en innovatie , technologische en organisatorische transformatie en meer duurzaamheid in termen van productieprocessen, met name een grotere hulpbronnen- en energie-efficiëntie, zijn van cruciaal belang voor het concurrentievermogen van de industriële waardeketens van de Unie. Zij treden op als katalysatoren voor industriële modernisering van het bedrijfsleven en de industrie en dragen bij tot slimme, inclusieve en duurzame groei. Zij worden echter nog steeds onvoldoende benut door kmo's. Het programma moet bijgevolg gerichte acties, netwerken en partnerschappen voor op creativiteit gebaseerde innovatie ondersteunen gedurende de hele industriële waardeketen. [Am. 34]

(29 bis)

Het kmo-instrument van Horizon 2020 was uiterst succesvol voor ondernemers, zowel voor subsidies in fase 1 als in fase 2, bij de bevordering van hun nieuwe zakelijke idee en het testen en ontwikkelen van een prototype. Door de erg strenge selectieprocedure kan een aantal zeer goede projecten niet worden gefinancierd wegens beperkte financiële middelen. De tenuitvoerlegging in het kader van het uitvoerend agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme) was erg doeltreffend. Terwijl de nadruk van dat programma nu op hoogtechnologische projecten ligt, moet dit programma de methodologie uitbreiden naar alle soorten doorgroeiende kmo's. [Am. 35]

(29 ter)

De acties voor kmo's moeten ook gericht zijn op sectoren die worden gekenmerkt door een aanzienlijke groei en maatschappelijk potentieel en met een groot aandeel kmo's. Toerisme is een specifieke sector van de economie van de Unie die een aanzienlijke bijdrage levert aan het bbp van de Unie en vooral wordt aangedreven door kmo's. De Unie moet acties om de specifieke situatie van deze sector te ondersteunen voortzetten en intensiveren. [Am. 36]

(30)

Europese normen spelen een belangrijke rol in de interne markt. Zij zijn van vitaal belang voor het concurrentievermogen van ondernemingen, met name kmo's. Zij vormen ook een essentieel instrument om de wetgeving en het beleid van de Unie op een aantal belangrijke gebieden zoals energie de energietransitie , klimaatverandering en milieubescherming , informatie- en communicatietechnologie, duurzaam gebruik en recycling van hulpbronnen, innovatie, productveiligheid, consumentenbescherming, veiligheid van werknemers, arbeidsvoorwaarden en vergrijzing te ondersteunen, waardoor zij positief bijdragen tot de samenleving als geheel. De ervaring leert evenwel dat nieuwe normen sneller moeten worden ontwikkeld en dat de introductie ervan beter moet worden gepland, én dat meer inspanningen moeten worden geleverd om alle belanghebbenden, waaronder consumentenvertegenwoordigers, hierbij te betrekken . [Am. 37]

(31)

De Europese normalisatiewerkzaamheden zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13) en worden uitgevoerd door middel van een reeds lang bestaand publiek-privaat partnerschap dat van fundamenteel belang is om de doelstellingen van die verordening en van algemeen en sectoraal normalisatiebeleid van de Unie te bereiken.

(32)

Een goed functionerend gemeenschappelijk kader voor de financiële verslaggeving is van essentieel belang voor de interne markt, voor de goede werking van de kapitaalmarkten financiële markten en voor de totstandbrenging van een geïntegreerde markt voor financiële diensten in het kader van de bankenunie en de kapitaalmarktenunie. [Am. 38]

(33)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (14) moeten de door de International Accounting Standards Board (IASB) vastgestelde internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) en daarmee verband houdende interpretaties door het International Financial Reporting Interpretations Committee uitsluitend in het Unierecht worden opgenomen om te worden toegepast door ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt in de Unie genoteerd zijn mits die IFRS voldoen aan de criteria van die verordening, met inbegrip van het vereiste dat jaarrekeningen een “getrouw beeld” geven, zoals bepaald in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) en dat zij bevorderlijk zijn voor het Europees algemeen belang. Dergelijke internationale standaarden voor jaarrekeningen moeten worden ontwikkeld in het kader van een transparant proces met democratische verantwoording. De IFRS zijn dus van groot belang voor de werking van de interne markt, en de Unie heeft er derhalve rechtstreeks belang bij ervoor te zorgen dat het proces dat tot de opstelling en goedkeuring van IFRS leidt, normen oplevert die consistent zijn met de vereisten van het rechtskader van de interne markt. Daarom is het belangrijk passende financieringsregelingen vast te stellen voor de IFRS Foundation.

(34)

Gezien de rol die de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) vervult in de beoordeling of IFRS voldoen aan de vereisten van het recht en het beleid van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1606/2002, is het ook noodzakelijk dat de Unie een stabiele financiering van EFRAG garandeert en derhalve aan de financiering ervan bijdraagt. EFRAG moet zich in zijn technische werkzaamheden richten op het verlenen van technisch advies aan de Commissie over de goedkeuring van de IFRS alsook op de passende deelname aan het ontwikkelingsproces van dergelijke IFRS, en moet ervoor zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de belangen van de Unie bij het vaststellen van internationale normen. Dergelijke belangen moeten het beginsel van “voorzichtigheid”, het behoud van het vereiste van een “getrouw beeld” zoals bepaald in Richtlijn 2013/34/EU, en van het Europees openbaar belang zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1606/2002 omvatten, rekening houdend met het effect van IFRS op financiële stabiliteit en de economie. Als onderdeel van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) moet ook een Europees bedrijfsrapportagelab worden opgericht ter bevordering van innovatie en de ontwikkeling van beste praktijken inzake bedrijfsrapportage. In dit forum kunnen ondernemingen en beleggers beste praktijken met name op het gebied van niet-financiële en duurzaamheidsverslaggeving uitwisselen.

(35)

Op het gebied van de wettelijke controle is in 2005 de Public Interest Oversight Board (PIOB) opgericht door de Monitoring Group, een internationale organisatie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de bestuurshervorming van de International Federation of Accountants (IFAC). De PIOB houdt toezicht op het proces dat leidt tot het vaststellen van internationale controlenormen (ISA's, International Standards on Auditing) en op andere activiteiten van algemeen belang van de IFAC. ISA's kunnen worden goedgekeurd voor toepassing in de Unie, op voorwaarde dat zij vooral zijn ontwikkeld volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, zoals voorgeschreven in artikel 26 van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (16). Door de opname van de ISA's in de Unie en vanwege de belangrijke rol die de PIOB speelt bij het waarborgen dat zij aan de voorschriften van Richtlijn 2006/43/EG voldoen, is het belangrijk passende financieringsregelingen te verzekeren voor de PIOB.

(36)

De Unie draagt ertoe bij een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en draagt bij tot het versterken van de positie van consumenten en tot het centraal stellen van de consumenten op de interne markt, door ondersteuning en aanvulling van het beleid van de lidstaten, waarbij ernaar wordt gestreefd ervoor te zorgen dat burgers, wanneer zij consumenten zijn, ten volle kunnen profiteren van de interne markt en dat hun veiligheid en hun juridische en economische belangen door concrete acties terdege worden beschermd. De Unie moet er tevens voor zorgen dat de wetgeving inzake consumentenbescherming en productveiligheid naar behoren en overal op dezelfde manier wordt uitgevoerd in de praktijk en dat bedrijven kunnen rekenen op een gelijk speelveld met eerlijke concurrentie op de interne markt. Daarnaast is het nodig consumenten een sterkere positie te geven, hen aan te moedigen en bij te staan om duurzame en geïnformeerde keuzes te maken, en derhalve bij te dragen aan een duurzame, energie- en hulpbronnenefficiënte en circulaire economie. [Am. 39]

(37)

Het programma moet tevens beogen consumenten, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en de autoriteiten voor te lichten over de wetgeving van de Unie inzake consumentenbescherming en productveiligheid, en consumenten en hun vertegenwoordigende organisaties op nationaal en Unieniveau mondiger te maken, met name door het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (Bureau Européen des Unions de Consommateurs, BEUC), de bekende en erkende ngo die de belangen van de consument met betrekking tot alle relevante beleidsmaatregelen van de Unie behartigt, en de Europese Vereniging voor de coördinatie van consumentenvertegenwoordiging in standaardisatie (ANEC), die de belangen van de consument met betrekking tot technische normen behartigt, te ondersteunen. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan nieuwe behoeften op de markt met betrekking tot de bevordering van duurzame consumptie en de preventie in het bijzonder aan acties gericht op het aanpakken van de kwestie van de geplande veroudering van producten en het voorkomen van zwakke punten alsook aan uitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie , verbonden producten, het internet der dingen, kunstmatige intelligentie en het gebruik van algoritmen of de ontwikkeling van nieuwe consumptiepatronen en bedrijfsmodellen , zoals de deeleconomie en sociaal ondernemerschap . Het programma moet de ontwikkeling van relevante informatie over markten, inclusief acties gericht op het verbeteren van de traceerbaarheid van producten in de toeleveringsketen, kwaliteitsnormen in de hele Unie, en het aanpakken van de kwestie van de uiteenlopende kwaliteit van producten, beleidsuitdagingen, opkomende kwesties en behoeften, en de bekendmaking van consumentenscoreborden van de Unie ondersteunen. [Am. 40]

(38)

Het programma moet de nationale bevoegde autoriteiten ondersteunen, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op productveiligheid, die met name via het waarschuwingssysteem voor gevaarlijke producten van de Unie samenwerken. Ook moet het programma de handhaving van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en Verordening (EG) nr. 765/2008 met betrekking tot consumentenbescherming en productveiligheid ondersteunen, alsook het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming en de internationale samenwerking tussen de relevante autoriteiten van derde landen en in de Unie. Voorts moet het programma beogen dat alle consumenten en handelaars toegang hebben tot hoogwaardige buitengerechtelijke geschillenbeslechting en onlinegeschillenbeslechting en informatie over verhaalmogelijkheden de toegang tot verhaal, tegen de laagste kosten . [Am. 41]

(39)

Het programma moet daarnaast ondersteuning bieden aan het netwerk van Europese consumentencentra staat dat consumenten bij bijstaat om gebruik te maken van hun uit de consumentenwetgeving van de EU voortvloeiende rechten bij de grensoverschrijdende aankoop van goederen en diensten op de interne markt en in de Europese Economische Ruimte, hetzij online hetzij wanneer zij op reis zijn. Het netwerk, dat dertig centra telt, wordt sinds meer dan tien jaar gezamenlijk door de consumentenprogramma's van de Unie gefinancierd en heeft zijn toegevoegde waarde bewezen voor het versterken van het vertrouwen van consumenten en handelaars in de interne markt. Het netwerk behandelt meer dan 100 000 verzoeken van consumenten per jaar en bereikt miljoenen burgers via zijn voorlichtingsactiviteiten via de pers en online. Het is een van de meest gewaardeerde netwerken voor bijstand aan burgers van de Unie, en de meeste van de centra hebben een contacpunt voor wetgeving inzake de interne markt, zoals Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (18), en in de evaluatie ervan wordt het belang onderstreept dat het netwerk zijn activiteiten voortzet. Het netwerk van Europese consumentencentra kan ook een belangrijke bron van informatie zijn over de uitdagingen en problemen die consumenten op plaatselijk niveau tegenkomen en die relevant zijn voor de beleidsvorming op het niveau van de Unie en voor de bescherming van de consumentenbelangen. Het programma moet dan ook bijdragen aan het tot stand brengen van synergie-effecten tussen consumentenvertegenwoordigers op plaatselijk en op Unieniveau, en aan het vergroten van die effecten, teneinde tot een betere bescherming van de belangen van consumenten te komen. Het netwerk streeft er ook naar wederkerigheidsregelingen te ontwikkelen met vergelijkbare instanties in derde landen. [Am. 42]

(40)

Uit de geschiktheidscontrole van de consumenten- en marketingwetgeving van de Unie die de Commissie in mei 2017 uitvoerde, bleek de noodzaak de regels beter te handhaven en herstel voor de consument te vergemakkelijken wanneer deze schade ondervindt door inbreuken op de consumentenwetgeving. Op grond daarvan stelde de Commissie in april 2018 een “new deal” voor consumenten vast om onder meer te zorgen voor gelijke behandeling van consumenten in de hele interne markt ten aanzien van grensoverschrijdende gevallen, zoals de verkoop van non-conforme producten in de sector motorvoertuigen, afwijkende kwaliteitsnormen van producten of de problemen van passagiers die op luchthavens vast komen te zitten als gevolg van de annulering van een groot aantal vluchten , een sterkere handhavingscapaciteit van de lidstaten, betere productveiligheid, meer internationale samenwerking en nieuwe mogelijkheden voor herstel, met name door middel van representatieve acties door gekwalificeerde instanties. Het programma moet tot doel hebben het consumentenbeleid te ondersteunen aan de hand van onder andere voorlichting en kennisopbouw, capaciteitsopbouw en uitwisseling van beste praktijken van de consumentenorganisaties en consumentenbeschermingsautoriteiten, netwerken en de ontwikkeling van marktonderzoek, versterking van de empirische onderbouwing van de werking van de interne markt voor consumenten, met IT-systemen en communicatie-instrumenten. [Am. 43]

(41)

Vooral burgers ondervinden de gevolgen van de werking van de markten voor financiële diensten. markten en moeten derhalve nader worden geïnformeerd over de desbetreffende rechten, risico's en voordelen. De markten voor financiële diensten vormen een belangrijk onderdeel van de interne markt en vereisen een solide regelgevings- en toezichtskader dat niet alleen financiële stabiliteit en een duurzame economie waarborgt, maar ook een hoog beschermingsniveau biedt voor consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten, met inbegrip van kleine beleggers, spaarders, verzekeringspolishouders, leden en begunstigden van pensioenfondsen, individuele aandeelhouders, kredietnemers en kmo's. Het is belangrijk programma moet ertoe bijdragen hun capaciteit om deel te nemen aan de beleidsvorming voor de financiële sector te vergroten , waaronder middels het produceren en verspreiden van duidelijke, complete en gebruikersvriendelijke informatie over producten die op de financiële markten worden aangeboden . [Am. 44]

(42)

Het programma moet daarom ondersteuning blijven bieden aan de specifieke activiteiten in het kader van het programma voor capaciteitsopbouw 2017-2020 om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie, zoals is uiteengezet in Verordening (EU) 2017/826 van het Europees Parlement en de Raad (19), tot voortzetting van het proefproject en de voorbereidende actie voor de jaren 2012-2017. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat beleidsmakers standpunten te horen krijgen van andere belanghebbenden dan de financiële sector en dat de belangen van consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten beter vertegenwoordigd zijn. Het programma moet permanent haar methodologie en beste praktijken op het vlak van het vergroten van de participatie van consumenten en eindgebruikers van financiële diensten verbeteren, teneinde de voor de beleidsvorming op het niveau van de Unie belangrijke onderwerpen in kaart te brengen en de belangen van consumenten op het vlak van financiële diensten te beschermen. Dit moet leiden tot beter het beleid inzake financiële diensten verbeteren , met name dankzij een betere kennis bij het publiek van de in financiële regelgeving spelende kwesties en meer financiële kennis. De publieke middelen van dit programma moeten met name worden ingezet voor dat wat essentieel is voor de eindgebruikers, en elke vorm van directe of indirecte ondersteuning van commerciële activiteiten van particuliere financiële actoren moet derhalve worden vermeden. [Am. 45]

(43)

In het kader van een proefproject tussen 2012 en 2013 en een voorbereidende actie tussen 2014 en 2016 heeft de Commissie na een jaarlijkse openbare oproep tot het indienen van voorstellen aan twee organisaties subsidies toegekend. De twee organisaties zijn Finance Watch, opgericht in 2011 met subsidies van de Unie als een internationale vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht, en Better Finance, ontstaan uit opeenvolgende reorganisaties en herbenamingen van bestaande Europese verenigingen van beleggers en aandeelhouders sinds 2009. Dezelfde twee organisaties zijn de enige begunstigden van het krachtens Verordening (EU) 2017/826 ingestelde programma voor capaciteitsopbouw. Het is derhalve noodzakelijk de financiering van deze organisaties in het kader van het programma voort te zetten. Deze financiering moet echter worden herzien. In dit verband moet eraan worden herinnerd dat mochten het programma voor capaciteitsopbouw en de desbetreffende financiering tot na 2020 worden uitgebreid, en mochten zich andere potentiële begunstigden aandienen, de oproep voor aanvragers open dient te zijn voor alle andere organisaties die aan de criteria van het programma voldoen en die bijdragen tot de doelstellingen ervan, in overeenstemming met Verordening (EU) 2017/826. [Am. 46]

(44)

Een hoog niveau van bescherming van de gezondheid in de hele voedselvoorzieningsketen voedsel- en veevoedervoorzieningsketen is nodig met het oog op consumentenbescherming alsook de efficiënte en soepele werking van de interne markt. Een veilige en duurzame landbouw- en voedselvoorzieningsketen is een essentiële voorwaarde voor de maatschappij en de interne markt. Zoals recente incidenten als de besmetting van eieren met fipronil (2017) en het paardenvleesschandaal (2013) hebben aangetoond, verstoren grensoverschrijdende gezondheidscrises zoals aviaire influenza of de Afrikaanse varkenspest en voedselschandalen de werking van de interne markt aangezien zij het verkeer van personen en goederen belemmeren en de productie ontwrichten. Het voorkomen van grensoverschrijdende gezondheidscrises en voedselschandalen is van het allergrootste belang. Daarom moet het programma concrete acties ondersteunen, zoals het nemen van noodmaatregelen in het geval van crises en onvoorzienbare gebeurtenissen die de gezondheid van dieren en planten aantasten, via de invoering van een mechanisme voor directe toegang tot de noodreserve van de Unie om noodsituaties sneller, doeltreffender en doelmatiger aan te pakken. [Am. 47]

(45)

De algemene doelstelling van het Unierecht op het gebied van de voedselketen is bij te dragen tot een hoog niveau van gezondheid voor mensen, dieren en planten in de hele voedselketen te garanderen , de verbetering van het dierenwelzijn te ondersteunen, bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming en voorlichting van consumenten en tot een hoog niveau van milieubescherming, met inbegrip van het behoud van de biodiversiteit, en tegelijkertijd de duurzaamheid van de Europese levensmiddelen- en diervoederproductie te verbeteren, de voedselverspilling terug te dringen, de kwaliteitsnormen voor producten in de hele Unie te verhogen en het concurrentievermogen van de levensmiddelen- en diervoederindustrie en het scheppen van banen te bevorderen. [Am. 48]

(46)

Gezien de specifieke aard van de acties voor een hoog niveau van gezondheid voor mensen, dieren en planten in de hele voedselketen moeten in deze verordening speciale criteria om in aanmerking te komen voor subsidies en het gebruik van overheidsopdrachten worden opgenomen. In afwijking van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (20) (“het Financieel Reglement”) en bij wijze van uitzondering op het beginsel van niet-terugwerkende kracht, moeten met name de kosten van noodmaatregelen vanwege de dringende en onvoorzienbare aard van die maatregelen subsidiabel zijn en ook de kosten omvatten die werden gemaakt ten gevolge van het vermoedelijk voorkomen van een ziekte of plaag op voorwaarde dat het voorkomen van de ziekte of plaag vervolgens is bevestigd en aan de Commissie is meegedeeld. De Commissie moet de desbetreffende begrotingsvastleggingen en betalingen voor de subsidiabele uitgaven doen nadat de juridische verbintenissen zijn ondertekend en nadat de betalingsaanvragen van de lidstaten zijn beoordeeld. Ook de kosten voor beschermende maatregelen wanneer de gezondheidsstatus van de Unie rechtstreeks in gevaar komt doordat bepaalde dierziekten en zoönosen zich voordoen of zich verspreiden op het grondgebied van een derde land, een lidstaat of landen en gebieden overzee alsook voor beschermende maatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie, moeten subsidiabel zijn. [Am. 49]

(47)

Gezien de steeds meer gemondialiseerde landbouw- en voedselvoorzieningsketen zijn officiële controles door de lidstaten een essentieel hulpmiddel om te verifiëren en te monitoren of de toepasselijke voorschriften van de Unie worden toegepast, nageleefd en gehandhaafd , met name met betrekking tot uit derde landen ingevoerde producten . Een doeltreffend en doelmatig systeem van officiële controles is cruciaal om een hoog niveau van veiligheid voor mens, dier en plant in de hele voedselketen en het vertrouwen van de consument te behouden, en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van milieu en dierenwelzijn te waarborgen. Voor dergelijke controlemaatregelen moet financiële steun van de Unie beschikbaar worden gesteld. In het bijzonder moet een financiële bijdrage voor de referentielaboratoria van de Unie beschikbaar zijn, teneinde deze laboratoria de kosten als gevolg van de uitvoering van de door de Commissie goedgekeurde werkprogramma’s te helpen dragen. Aangezien de doeltreffendheid van officiële controles ook afhangt van de beschikbaarheid voor de controleautoriteiten van goed opgeleid personeel, met behoorlijke kennis van het recht van de Unie, moet de Unie kunnen bijdragen aan de opleiding van dat personeel en aan relevante uitwisselingsprogramma’s die de bevoegde autoriteiten opzetten. [Am. 50]

(48)

De hoogwaardige Europese statistieken die in het kader van het Europees statistisch programma worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid, zijn van essentieel belang voor empirisch onderbouwde besluitvorming. Europese statistieken moeten tijdig beschikbaar zijn en moeten bijdragen tot de uitvoering van beleid van de Unie zoals neergelegd in het VWEU, met name versterkte en geïntegreerde economische governance, de economische, sociale en territoriale cohesie, duurzame ontwikkeling, landbouwbeleid, de sociale dimensie van Europa en globalisering.

(49)

Europese statistieken zijn onontbeerlijk voor de beleidsvorming van de Unie en voor het meten van de prestaties en de impact van de initiatieven van de Unie. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat Europese statistieken onverminderd worden geleverd en ontwikkeld, waarbij een Uniebrede aanpak wordt gehanteerd die verder gaat dan het perspectief van de interne markt, zodat alle activiteiten en beleidsterreinen van de Unie aan bod komen, met inbegrip van het versterken van de positie van bedrijven en burgers om met kennis van zaken besluiten te nemen.

(50)

Gezien het horizontale karakter van het Europees statistisch programma gelden voor dat programma specifieke vereisten, met name die welke zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (21), in het bijzonder met betrekking tot de eerbiediging van de statistische beginselen, de werking van het Europees statistisch systeem en het bestuur ervan, met inbegrip van de rol en de taken die aan het Comité voor het Europees statistisch systeem en aan de Commissie zijn toegekend, en de vaststelling en de uitvoering van de programmering van de statistische activiteiten.

(51)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 werd het programma ter voorafgaand onderzoek voorgelegd aan het Comité voor het Europees statistisch systeem , en bij de uitvoering ervan moet voor doeltreffend parlementair toezicht worden gezorgd . [Am. 51]

(52)

De Unie en de lidstaten hebben zich ertoe verbonden als voorloper te fungeren bij de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren. Door de Agenda 2030 mee te helpen verwezenlijken, zullen de Unie en haar lidstaten ook een sterker, duurzamer, inclusiever, veiliger en welvarender Europa bevorderen. Het programma moet bijdragen aan de uitvoering van de Agenda 2030 door onder meer de economische, sociale en milieudimensies van duurzame ontwikkeling in evenwicht te houden , door te zorgen voor een duidelijke en zichtbare daartoe strekkende toezegging in de MFK-verordening en door de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te integreren, zoals het Europees Parlement heeft gevraagd in zijn resoluties van 14 maart en 30 mei 2018 over het MFK voor 2021-2027 . [Am. 52]

(53)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, moet het programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 25 % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma zullen de relevante acties worden geïdentificeerd, en vervolgens in het kader van de desbetreffende evaluaties en herzieningsprocessen worden herbeoordeeld.

(54)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het programma vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing die in voorkomend geval moet worden bijgewerkt overeenkomstig het nieuwe interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (22)].

(55)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte voorziet in samenwerking op de gebieden die onder het programma vallen tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte anderzijds. Ook andere landen moeten aan het programma kunnen deelnemen, met inbegrip van de buurlanden van de Unie, de landen die het lidmaatschap van de Unie aanvragen, de kandidaten en de toetredende landen. Daarnaast moet Zwitserland aan het programma op het gebied van Europese statistieken kunnen deelnemen in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat over samenwerking op het gebied van statistiek (23).

(56)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan programma's van de Unie in het krachtens de EER-overeenkomst vastgestelde samenwerkingskader, dat voorziet in de uitvoering van de programma's door een besluit in het kader van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen ter verlening van de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(57)

Het Financieel Reglement is op dit programma van toepassing. Dit bevat regels betreffende de uitvoering van de begroting van de Unie, met inbegrip van de regels inzake subsidies, prijzen en aanbestedingen.

(58)

De in het kader van de vorige programma’s en begrotingsonderdelen uitgevoerde acties zijn geschikt gebleken en moeten worden behouden. De nieuwe acties waarmee in het kader van het programma wordt gestart, hebben tot doel met name de goed functionerende interne markt te versterken. Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler wordt, en dat de doelstellingen bijgevolg beter worden verwezenlijkt, moeten de acties uitsluitend in termen van globale algemene categorieën worden gedefinieerd. In het programma moeten ook lijsten van indicatieve activiteiten met betrekking tot specifieke doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, consumentenbescherming , of specifieke uit de regelgeving voortvloeiende activiteiten, zoals op het gebied van normalisatie, markttoezicht, regulering van de voedselketen en Europese statistieken, worden opgenomen. [Am. 53]

(59)

Het is noodzakelijk bepaalde categorieën van voor financiering in aanmerking komende entiteiten te vermelden alsook de entiteiten die voor financiering in aanmerking moeten komen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen.

(60)

Gelet op de toenemende verwevenheid van de wereldeconomie , met inbegrip van de digitale economie, moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om externe deskundigen, zoals ambtenaren van derde landen, vertegenwoordigers van internationale organisaties of marktdeelnemers, bij bepaalde activiteiten te betrekken. [Am. 54]

(61)

Er moeten speciale criteria worden vastgesteld met betrekking tot medefinancieringsregels en subsidiabele kosten.

(62)

In overeenstemming met de door de Commissie in haar mededeling van 19 oktober 2010 getiteld “De evaluatie van de EU-begroting” (24) verwoorde streven, en met het oog op samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd.

(63)

Dit programma moet bijdragen tot de algemene ondersteuning van de aanpak van de specifieke behoeften van ultraperifere gebieden en de integratie ervan in de interne markt, zoals recentelijk opnieuw is bevestigd in de mededeling van de Commissie “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (25).

(64)

Het programma moet synergieën bevorderen en overlapping met gerelateerde programma's en acties van de Unie voorkomen. De acties in het kader van dit programma moeten complementair zijn aan die van het douaneprogramma en het Fiscalis-programma, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (26) en bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (27), die ook tot doel hebben de werking van de interne markt te ondersteunen en te bevorderen. [Am. 55]

(65)

Het programma moet synergieën, en complementariteit en additionaliteit bevorderen met betrekking tot de steun voor kmo's en ondernemerschap uit hoofde van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zoals opgericht bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (28). Daarnaast moet het venster kmo's van het InvestEU-fonds zoals opgericht bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (29) schuld- en eigenvermogenssteun garanderen om de toegang tot en de beschikbaarheid van financiering voor kmo's en micro-ondernemingen te verbeteren. Het programma moet ook streven naar synergieën met het ruimtevaartprogramma zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (30) wat betreft het aanmoedigen van kmo's om gebruik te maken van baanbrekende innovatie en andere oplossingen die in het kader van die programma's zijn ontwikkeld. [Am. 56]

(66)

Dit programma moet synergieën bevorderen met het Horizon Europa-programma zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (31) dat tot doel heeft onderzoek en innovatie te stimuleren. Dit moet met name betrekking hebben op complementariteit met de acties van de toekomstige Europese Innovatieraad voor innovatieve bedrijven, alsook op de ondersteuning van diensten voor kmo's.

(67)

Het programma moet synergieën en complementariteit bevorderen met het programma Digitaal Europa zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (32) dat tot doel heeft de digitalisering van de economie en openbare sector van de Unie en toegenomen cyberbeveiliging te bevorderen. [Am. 57]

(68)

Het programma moet eveneens streven naar synergieën met het Fonds voor justitie, rechten en waarden zoals opgericht bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (33) dat tot doel heeft de verdere ontwikkeling te ondersteunen van een Europese rechtsruimte voor de doeltreffendheid van de nationale rechtsstelsels, die van vitaal belang is voor een billijke en kosteneffectieve Europese economie.

(69)

Het programma moet synergieën bevorderen met het Erasmus-programma zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (34), het Solidariteitsfonds van de Europese Unie zoals opgericht bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (35) en het Europees Sociaal Fonds+ zoals opgericht bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (36) op het gebied van de mobiliteit van werknemers en jongeren, die van essentieel belang is voor een goed functionerende interne markt.

(70)

Tot slot kunnen acties op het gebied van de voedselketen, zoals veterinaire en fytosanitaire maatregelen in geval van crises in verband met de gezondheid van dieren of planten, worden aangevuld met marktgerichte interventies uit de programmering voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie zoals vastgesteld bij Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad (37).

(71)

Indien nodig moeten D e acties van het programma worden gebruikt om moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben en marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken aanpakken , op evenredige wijze, zonder dat zij particuliere financiering overlappen of verdringen, en waar zij een duidelijke Europese meerwaarde hebben. [Am. 58]

(72)

Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om werkprogramma's vast te stellen voor de uitvoering van de acties die bijdragen tot een hoog niveau van gezondheid voor mensen, dieren en planten in de hele voedselketen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (38). [Am. 59]

(73)

De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de Europese meerwaarde, de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet mede omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. [Am. 60]

(74)

Om regelmatige monitoring en verslaglegging over de geboekte vorderingen en over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het programma te garanderen, moet vanaf het begin een passend kader voor de monitoring van de acties en resultaten van het programma worden ingesteld. Deze monitoring en verslaglegging moeten gebaseerd zijn op indicatoren aan de hand waarvan de effecten van de acties in het kader van het programma worden getoetst aan vooraf vastgestelde ijkpunten. [Am. 61]

(75)

Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (39) moet het programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Deze voorschriften moeten, als basis voor de evaluatie van de effecten van het programma in de praktijk, waar nodig meetbare indicatoren omvatten. De Commissie moet een tussentijds evaluatieverslag opstellen over de verwezenlijking van de doelstellingen van de door het programma gesteunde acties, over de resultaten en effecten, over de doelmatigheid van het gebruik van de middelen en over de Europese meerwaarde ervan, evenals een definitief evaluatieverslag over de impact op de langere termijn, de resultaten en de duurzaamheid van de acties, en de synergiën met andere programma's. [Am. 62]

(75 bis)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van werkprogramma('s). [Am. 63]

(76)

Op basis van de in deel I, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (40), in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (41) en in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (42) bedoelde dierziekten moet de een open lijst worden vastgesteld van dierziekten en zoönosen die in aanmerking komen voor financiering in het kader van noodmaatregelen en voor financiering in het kader van uitroeiings-, bestrijdings- en bewakingsprogramma’s. [Am. 64]

(77)

Om rekening te houden met de situaties die door dierziekten ontstaan en die aanzienlijke gevolgen voor de veeteelt of handel hebben, de verspreiding van zoönosen die een bedreiging voor mensen vormen, of nieuwe wetenschappelijke of epidemiologische ontwikkelingen, alsook dierziekten die een nieuwe bedreiging voor de Unie kunnen vormen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om uit hoofde van artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van dierziekten en zoönosen. Om te zorgen voor een effectieve beoordeling van de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om uit hoofde van artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de indicatoren voor het meten van de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen te herzien of aan te vullen, wanneer zulks noodzakelijk wordt geacht, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Belanghebbenden en consumentenverenigingen moeten eveneens worden geraadpleegd. Met name O m te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. [Am. 65]

(78)

Krachtens [referentie in voorkomend geval bijwerken overeenkomstig een nieuw LGO-besluit artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (43)] komen personen en entiteiten die zijn gevestigd in landen en gebieden overzee in aanmerking voor financiering overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft.

(79)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (44), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (45), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (46) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (47) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (48). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(80)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in en in het bijzonder het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure , waarin de procedure is vastgesteld voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien die voorziet in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren moeten van toepassing zijn op de acties in het kader van dit programma, behoudens specifieke afwijkingen, waarin deze verordening voorziet . De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften betreffen ook de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene lacunes op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien het respect voor de rechtsstaat een wezenlijke voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende financiering door de Unie. [Am. 66]

(81)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (49) regelt de verwerking van persoonsgegevens zoals die in het kader van deze verordening wordt verricht in de lidstaten en onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (50) regelt de verwerking van persoonsgegevens zoals die in het kader van deze verordening wordt verricht door de Commissie en onder toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Het uitwisselen of doorzenden van informatie door bevoegde autoriteiten moet geschieden in overeenstemming met de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Verordening (EU) 2016/679 en Verordening XXX [verordening betreffende privacy en elektronische communicatie] , en het uitwisselen of doorzenden van informatie door de Commissie moet geschieden in overeenstemming met de regels voor het doorgeven van persoonsgegevens als neergelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001. [Am. 67]

(82)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens de grensoverschrijdende aard van de thematiek, maar vanwege het grotere potentieel van een optreden van de Unie, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(83)

Het programma moet ook de acties van de Unie met betrekking tot de interne markt, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen, met inbegrip van kmo's, in het bijzonder kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en Europese statistieken zichtbaarder en samenhangender maken voor Europese burgers, bedrijven en overheidsdiensten. [Am. 68]

(84)

Verordening (EU) nr. 99/2013, Verordening (EU) nr. 1287/2013, Verordening (EU) nr. 254/2014 van het Europees Parlement en de Raad (51), Verordening (EU) nr. 258/2014 van het Europees Parlement en de Raad (52), Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (53) en Verordening (EU) 2017/826 moeten met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken.

(85)

Er moet worden gezorgd voor een soepele overgang zonder onderbreking tussen de programma's op het gebied van concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen en kmo's , in het bijzonder kleine, middelgrote en micro-ondernemingen , consumentenbescherming, consumenten en eindgebruikers van financiële diensten, beleidsvorming op het gebied van financiële diensten, de voedselketen en Europese statistieken, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1287/2013, Verordening (EU) nr. 254/2014, Verordening (EU) 2017/826, Verordening (EU) nr. 258/2014, Verordening (EU) nr. 652/2014, Verordening (EU) nr. 99/2013, en dit programma, met name wat betreft de continuïteit van meerjarige maatregelen en de beoordeling van de resultaten van de vorige programma’s, [Am. 69]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het programma internemarktprogramma vastgesteld voor het versterken van de verbetering interne markt en het verbeteren van de werking van daarvan op de interne markt gebieden concurrentievermogen en het concurrentievermogen duurzaamheid van ondernemingen, met inbegrip in het bijzonder van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, normalisatie, consumentenbescherming, markttoezicht, de voedselbevoorradingsketen en het kader voor de financiering van de ontwikkeling, de productie en de verspreiding van Europese statistieken in de zin van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 223/2009 (“het programma”). [Am. 70]

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021 tot en met 2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“blendingverrichtingen”: door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

2)

“Europese statistieken”: statistieken die worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid op het niveau van de Unie en in de lidstaten overeenkomstig artikel 3 VEU en Verordening (EG) nr. 223/2009; [Am. 71]

3)

“juridische entiteit”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (het “Financieel Reglement”); [Am. 72]

4)

“kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG in de versie van 6 mei 2003;

4 bis)

“onderneming in de sociale economie”: een onderneming die vooral een sociaal effect beoogt en niet zozeer winst voor de eigenaren of aandeelhouders, die actief is op de markt door het leveren van goederen en diensten en die op een transparante en verantwoorde wijze wordt bestuurd met deelname van werknemers, consumenten en belanghebbenden; [Am. 73]

4 ter)

“lokale overheidsonderneming”: een kleine, lokale dienstverlenende overheidsonderneming die voldoet aan de kmo-criteria en belangrijke taken vervult voor lokale gemeenschappen; [Am. 74]

4 quater)

“bedrijfsnetwerken”: het samenkomen van ondernemers om een gezamenlijk project uit te voeren, waarbij twee of meer kmo's gezamenlijk een of meerdere economische activiteiten verrichten om hun concurrentiepositie op de markt te verbeteren. [Am. 75]

5)

“derde land”: een land dat geen lid van de Unie is.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

de werking van de interne markt te verbeteren, en met name de burgers, de consumenten en de bedrijven, in het bijzonder kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's), te beschermen en hun positie te versterken door de handhaving van het recht wettelijke, sociale en milieukader van de Unie, het vergemakkelijken van ; de toegang tot de markt en de toegang tot de markt, financiering te vergemakkelijken, eerlijke mededinging tussen bedrijven te bevorderen , evenals de vaststelling van normen, een uniform en de bevordering hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, het markttoezicht in de hele Unie te versterken, de wederzijdse erkenning te verbeteren en de gezondheid van mens, dier en plant en van het dierenwelzijn te bevorderen ; alsmede de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie en de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie te verbeteren; [Am. 76]

b)

te voorzien in kwalitatief hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare Europese statistieken over Europa te ontwikkelen, te produceren en te verspreiden die de uitwerking, monitoring en evaluatie van alle beleidsmaatregelen van de Unie , waaronder op de gebieden handel en migratie, schragen en burgers, beleidsmakers en regelgevende instanties, toezichthoudende autoriteiten , bedrijven, academici, burgers het maatschappelijk middenveld en media helpen om geïnformeerde beslissingen te nemen en actief deel te nemen aan het democratische proces. [Am. 77]

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

de interne markt doeltreffender te maken, door:

i)

belemmeringen te voorkomen en weg te nemen, en de ontwikkeling, tenuitvoerlegging en handhaving van het recht van de Unie op het gebied van de interne markt voor goederen en diensten, en overheidsopdrachten, markttoezicht, en op het gebied van het vennootschapsrecht, het contractenrecht en het recht inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, de bestrijding van het witwassen van geld, het vrij verkeer van kapitaal, financiële diensten en het mededingingsbeleid, met inbegrip van de ontwikkeling van beheersinstrumenten, te ondersteunen;

ii)

doeltreffend markttoezicht en productveiligheid in de hele Unie te ondersteunen, en bij te dragen aan de bestrijding van de namaak van producten, teneinde ervoor te zorgen dat alleen veilige en conforme producten die een hoog niveau van consumentenbescherming garanderen op de markt van de Unie in de handel worden gebracht, waaronder via onlineverkopen, evenals aan meer homogeniteit en capaciteit van de markttoezichtautoriteiten in de hele Unie. [Am. 78]

b)

zowel het concurrentievermogen als de duurzaamheid van ondernemingen te verbeteren versterken , met bijzondere nadruk op kmo's, en additionaliteit te realiseren door maatregelen die voorzien in verschillende vormen van steun aan kmo's, markttoegang, met inbegrip van de internationalisering van kmo's, een gunstig ondernemingsklimaat voor kmo's, het concurrentievermogen van de sectoren, de modernisering van de industrie en het stimuleren van ondernemerschap (doelstellingen voor kmo’s) , met speciale aandacht voor hun specifieke behoeften , door:

i)

het verlenen van verschillende vormen van steun aan kmo's, de bevordering van de groei, stimulering en oprichting van kmo's, met inbegrip van bedrijfsnetwerken, de ontwikkeling van managementvaardigheden en het bevorderen van maatregelen voor opschaling die hen in staat stellen om betere toegang te krijgen tot de markten en internationaliseringsprocessen, evenals de marketing van hun producten en diensten;

ii)

het stimuleren van een gunstig ondernemingsklimaat en kader voor kmo's, het verminderen van de administratieve lasten, het versterken van het concurrentievermogen van de sectoren, het waarborgen van de modernisering van de industrie, met inbegrip van de digitale transformatie daarvan, die bijdraagt tot een veerkrachtige, energie- en hulpbronnenefficiënte economie;

iii)

het bevorderen van een cultuur van ondernemerschap en het bijdragen tot de hoogkwalitatieve opleiding van de werknemers van kmo's;

iv)

het door middel van gerichte maatregelen bevorderen van nieuwe zakelijke kansen voor kmo's die structurele veranderingen te boven komen, en andere innovatieve vormen van acties zoals buy-outs door de werknemers, waardoor het scheppen van banen en de continuïteit van bedrijven worden gefaciliteerd in gebieden die door deze veranderingen worden getroffen. ; [Am. 79]

c)

te zorgen voor de doeltreffende werking van de interne markt door middel van normalisatieprocessen die:

i)

de financiering van de Europese normalisatie normalisatie-instellingen en de participatie van de alle relevante belanghebbenden bij het uitwerken van Europese normen mogelijk maken; [Am. 80]

ii)

de ontwikkeling van hoogwaardige internationale normen voor financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen ondersteunen, de integratie daarvan in het recht van de Unie vergemakkelijken en /of innovatie en de ontwikkeling van goede praktijken op het gebied van bedrijfsrapportage bevorderen voor zowel kleine als grote bedrijven ; [Am. 81]

d)

de belangen van de consumenten te bevorderen en een uniform en hoog niveau van consumentenbescherming en productveiligheid te waarborgen door: [Am. 82]

i)

consumenten, ondernemingen en het maatschappelijk middenveld mondiger te maken, bij te staan en voor te lichten; te zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming, duurzame consumptie en productveiligheid, met name door in het bijzonder voor de meest kwetsbare consumenten , ter verbetering van de ondersteuning van billijkheid, transparantie en het vertrouwen in de interne markt; de bevoegde handhavingsinstanties, consumentenorganisaties en samenwerkingsacties te ondersteunen, onder ander door de aanpak van uitdagingen in verband met bestaande en nieuwe technologieën, met inbegrip van acties ter verbetering van de traceerbaarheid van producten in de hele toeleveringsketen ; kwaliteitsnormen in de hele Unie in te voeren, en het probleem rond de afwijkende kwaliteit van producten aan te pakken; de bewustwording te verhogen van consumentenrechten op grond van het recht van de Unie en ; ervoor te zorgen dat alle consumenten toegang hebben tot verhaalmogelijkheden doeltreffende verhaalmechanismen , en het verstrekken van passende markt- en consumenteninformatie , evenals door duurzame consumptie te bevorderen door betere informatieverstrekking aan consumenten over specifieke kenmerken en de gevolgen voor het milieu van goederen en diensten ; [Am. 83]

ii)

de deelname van consumenten, andere eindgebruikers van financiële diensten en het maatschappelijk middenveld bij de beleidsvorming inzake financiële diensten te vergroten; een beter inzicht in de financiële sector en de verschillende soorten op de markt aangeboden financiële producten te bevorderen en de belangen van consumenten op het gebied van financiële retaildiensten te beschermen ; [Am. 84]

e)

bij te dragen tot een hoog niveau van gezondheid en veiligheid voor mensen, dieren en planten in de hele voedselketen voedsel- en diervoedervoorzieningsketen en op aanverwante gebieden, onder meer door ziekten en plaagorganismen te voorkomen en uit te roeien, inclusief door middel van noodmaatregelen bij grootschalige crisissituaties en het welzijn onvoorzienbare gebeurtenissen die de gezondheid van dieren of planten aantasten, en een verbeteringen van het dierenwelzijn te ondersteunen en duurzame voedselproductie en -consumptie te ondersteunen consumptie tegen betaalbare prijzen te ontwikkelen, evenals door onderzoek, innovatie en de uitwisseling van beste praktijken tussen de belanghebbenden op deze gebieden te bevorderen ; [Am. 85]

f)

snel, onpartijdig en kostenefficiënt hoogwaardige Europese statistieken over Europa te ontwikkelen, te produceren , te verspreiden en bekend te maken door middel van versterkte partnerschappen in het Europees statistisch systeem als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 223/2009 en met alle relevante externe partijen, met gebruikmaking van meervoudige gegevensbronnen, geavanceerde methoden voor gegevensanalyse, slimme systemen en digitale technologieën , met een nationale en, daar waar mogelijk, regionale uitsplitsing . [Am. 86]

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 tot en met 2027 bedragen 4 088 580 000 6 563 000 000 EUR in lopende prijzen. [Am. 87]

2.   Van het in lid 1 bedoelde bedrag worden de volgende indicatieve bedragen toegekend aan de volgende doelstellingen:

-a)

394 590 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), i); [Am. 88]

-a bis)

396 200 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), ii); [Am. 89]

a)

1 000 000 000  3 122 000 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b); [Am. 90]

a bis)

220 510 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c); [Am. 91]

b)

188 000 000  198 000 000  EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i); [Am. 92]

c)

1 680 000 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e);

d)

552 000 000 EUR aan de doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f).

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor de uitvoering van het programma, met name voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, het gebruik van informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, en het gebruik en de ontwikkeling van institutionele informatietechnologiesystemen. Om ervoor te zorgen dat het programma maximaal beschikbaar is voor de financiering van acties die onder de doelstellingen van het programma vallen mogen de totale kosten van de administratieve en technische bijstand niet hoger zijn dan 5 % van de in lid 1 genoemde waarde van de financiële middelen. [Am. 93]

4.   Voor de in artikel 3, lid 2, onder e), bedoelde doelstelling mogen vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, in jaartranches worden verdeeld.

5.   In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement verricht de Commissie de vastlegging in de begroting voor de subsidie voor veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen uit hoofde van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), van deze verordening na beoordeling van de door de lidstaten ingediende betalingsaanvragen.

5 bis.     Er moet een specifiek mechanisme worden ingevoerd voor directe toegang voor de voedselketen tot de crisisreserve van de Commissie in geval van grootschalige noodsituaties, teneinde financiering te garanderen voor de maatregelen zoals vastgesteld in artikel 3, lid 2, onder e). [Am. 94]

6.   Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 5

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor hun deelname aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en de betrokkenen;

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst

i)

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan;

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

iv)

de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

De in punt ii) bedoelde bijdragen worden gezien als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van EU-financiering

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin van het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening XXX [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing (54).

HOOFDSTUK II

SUBSIDIES

Artikel 7

Subsidies

Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

Artikel 8

In aanmerking komende acties

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3 komen in aanmerking voor financiering.

2.   In aanmerking komen met name de volgende acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 bedoelde doelstellingen:

a)

het scheppen van de juiste voorwaarden om de positie van alle actoren van de interne markt, waaronder bedrijven, burgers, en consumenten, het maatschappelijk middenveld en de overheden te versterken door middel van transparante informatie informatie-uitwisseling en bewustmakingscampagnes, in het bijzonder ten aanzien van toepasselijke Unie-regels en de rechten van consumenten en ondernemingen, de uitwisseling van beste praktijken, de bevordering van goede praktijken en innovatieve oplossingen , de uitwisseling en verspreiding van expertise en kennis en de organisatie van opleidingen voor de bevordering van de digitale geletterdheid van burgers en bedrijven ; [Am. 95]

b)

de invoering van mechanismen waardoor burgers, consumenten, eindgebruikers, het maatschappelijk middenveld , vakbonden en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven van de Unie , in het bijzonder vertegenwoordigers van kmo's, kunnen bijdragen aan politieke discussies, beleidsmaatregelen en besluitvorming, met name door ondersteuning van de werking van vertegenwoordigende organisaties op nationaal en Unieniveau; [Am. 96]

c)

capaciteitsopbouw, vergemakkelijking en coördinatie van gezamenlijke acties tussen de lidstaten onderling, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie, de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie en de autoriteiten van derde landen , en met name gezamenlijke acties die zijn gericht op de versterking van productveiligheid, de handhaving van voorschriften inzake consumentenbescherming in de Unie en de traceerbaarheid van producten ; [Am. 97]

d)

ondersteuning van de doeltreffende handhaving en door de lidstaten en de modernisering van het rechtskader van de Unie en de snelle aanpassing daarvan aan de steeds veranderende omgeving, evenals ondersteuning van de aanpak van uitdagingen in verband met digitalisering, onder meer door het verzamelen en analyseren van gegevens; studies, evaluaties en beleidsaanbevelingen; organisatie van demonstraties en proefprojecten; communicatieactiviteiten; ontwikkeling van specifieke IT-instrumenten om te zorgen voor een transparante , billijke en doeltreffende werking van de interne markt. [Am. 98]

2 bis.     De volgende acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), ii), komen in aanmerking voor financiering:

a)

coördinatie en samenwerking tussen markttoezichtautoriteiten en andere relevante autoriteiten in de lidstaten, in het bijzonder middels het EU-netwerk voor productconformiteit;

b)

ontwikkeling en instandhouding van IT-instrumenten voor de uitwisseling van informatie over markttoezicht en controles aan de buitengrenzen;

c)

ondersteuning van de ontwikkeling van gemeenschappelijke acties en tests op het gebied van productveiligheid en naleving, waaronder met betrekking tot verbonden producten en producten die online worden verkocht;

d)

samenwerking, uitwisseling van goede praktijken en gemeenschappelijke projecten tussen markttoezichtautoriteiten en relevante instanties uit derde landen;

e)

ondersteuning van markttoezichtstrategieën, kennis en kennisvergaring, testcapaciteiten en -faciliteiten, peer reviews, opleidingsprogramma's, technische bijstand en capaciteitsopbouw voor markttoezichtautoriteiten;

f)

beoordeling van de typegoedkeuringsprocedures en verificatie van de naleving bij motorvoertuigen door de Commissie. [Am. 99]

3.   De volgende acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), komen in aanmerking voor financiering:

a)

het voorzien in verschillende vormen van steun aan kmo's; [Am. 100]

b)

het vergemakkelijken van de toegang van micro-ondernemingen, kmo's en bedrijfsnetwerken tot markten, ook markten buiten de Unie, door hen te ondersteunen bij het aanpakken van mondiale , milieu-, economische en maatschappelijke uitdagingen en de internationalisering van het bedrijfsleven, het faciliteren van ondersteuning gedurende hun hele levenscyclus en de versterking van het ondernemers- en industrieel leiderschap van de Unie in mondiale waardeketens, met inbegrip van het Enterprise Europe Network; [Am. 101]

c)

het aanpakken van belemmeringen voor markttoegang en , het verminderen van administratieve lasten, onder meer door belemmeringen voor het opzetten en de totstandbrenging starten van ondernemingen weg te nemen en het tot stand brengen van een gunstig ondernemingsklimaat om micro-ondernemingen en kmo's in staat te stellen voordeel te halen uit de interne markt , met inbegrip van de toegang tot financiering, en door te voorzien in gepaste begeleidings-, mentorschaps- en coachingprogramma's voor het verstrekken van op kennis gebaseerde zakelijke diensten ; [Am. 102]

d)

het bevorderen van de ontwikkeling en groei van duurzame bedrijven, door de kennis van micro-ondernemingen en kmo's van de wetgeving van de Unie, met inbegrip van het recht van de Unie op het gebied van het milieu en energie, te vergroten, het versterken van de ontwikkeling van hun vaardigheden en kwalificaties , en het faciliteren van de nieuwe zakelijke modellen en hulpbronnenefficiënte waardeketens die een duurzame industriële , technologische en organisatorische transformatie in de be- en verwerkende industrie en de dienstensector bevorderen ; [Am. 103]

e)

het ondersteunen versterken van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van bedrijven en van hele sectoren van de economie, en het ondersteunen van de invoering van technologische, organisatorische en sociale innovatie door micro-ondernemingen en kmo's, het vergroten van maatschappelijk verantwoord ondernemen en samenwerking tussen waardeketens door kmo's door ecosystemen en clusters strategisch te verbinden, met inbegrip van het gezamenlijke clusterinitiatief; [Am. 104]

f)

het bevorderen van een ondernemend ondernemingsklimaat en een ondernemerscultuur, met inbegrip het uitbreiden van de mentorschapsregeling voor nieuwe ondernemers en de ondersteuning het ondersteunen van start-ups, duurzaamheid van bedrijven en doorgroeiers , met bijzondere aandacht voor nieuwe potentiële ondernemers, zoals jongeren en vrouwen, alsook andere specifieke doelgroepen, zoals sociaal benadeelde of kwetsbare groepen . [Am. 105]

3 bis.     Bij het verwezenlijken van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b), mag de Commissie, naast de acties als bedoeld in lid 3, onder a) t/m f), van dit artikel, de volgende specifieke acties ondersteunen:

a)

het versnellen, ondersteunen en uitbreiden van adviesdiensten via het Enterprise Europe Network, teneinde geïntegreerde bedrijfsondersteunende diensten in de vorm van een onestopshop te verstrekken aan kmo's in de Unie die de mogelijkheden op de interne markt en in de derde landen willen onderzoeken, en erop toe te zien dat door de laatstgenoemde in alle lidstaten diensten van vergelijkbare kwaliteit worden verleend;

b)

het ondersteunen van de oprichting van bedrijfsnetwerken;

c)

het ondersteunen en uitbreiden van mobiliteitsprogramma's voor nieuwe ondernemers (“Erasmus voor jonge ondernemers”) teneinde hun mogelijkheden te verbeteren om hun zakelijke knowhow, vaardigheden en instelling te ontwikkelen en hun vaardigheden op het gebied van technologie en bedrijfsvoering te versterken;

d)

het ondersteunen van de doorgroei van kmo's door aanzienlijke bedrijfsuitbreidingsprojecten op basis van marktgestuurde mogelijkheden (kmo-doorgroei-instrument);

e)

het ondersteunen van sectorspecifieke activiteiten op domeinen met een groot aantal micro-ondernemingen en kmo's die een grote bijdrage leveren aan het bbp van de Unie, zoals de toeristische sector. [Am. 106]

3 ter.     De in lid 3 bis, onder a) van dit artikel genoemde acties die worden opgezet via het Enterprise Europe Network kunnen onder meer het volgende omvatten:

a)

het bevorderen van de internationalisering van kmo's en het identificeren van zakelijke partners op de interne markt, grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven op het gebied van partnerschappen voor de overdracht van O&O, technologie, kennis en innovatie;

b)

het verschaffen van informatie, sturing en gepersonaliseerd advies over het recht van de Unie, de financieringsmogelijkheden van de Unie en initiatieven van de Unie die een effect hebben op ondernemingen, met inbegrip van aspecten met betrekking tot belastingen, eigendomsrechten, milieu- en energiegerelateerde verplichtingen, arbeid en sociale zekerheid;

c)

het bevorderen van de toegang van kmo's tot deskundigheid op het gebied van milieu, klimaat, energie-efficiëntie en -prestaties;

d)

het versterken van het netwerk met andere informatie- en adviesnetwerken van de Unie en de lidstaten, in het bijzonder Eures, de innovatiehubs van de Unie en de InvestEU-advieshub.

Alle door het netwerk namens andere EU-programma's verleende diensten worden door deze programma's gefinancierd.

De Commissie geeft de prioriteit aan acties in het netwerk ter verbetering van delen of elementen ervan die niet aan de minimumnormen voldoen, teneinde homogene steun te verlenen aan micro-ondernemingen en kmo's in de gehele Unie.

De Commissie stelt middels uitvoeringshandelingen indicatoren en minimumnormen vast om de effecten van het netwerk op de specifieke doelstellingen en de doeltreffendheid van de acties voor kmo's te meten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om aanvullende vormen van steun voor kmo's vast te stellen die niet in dit lid zijn opgenomen. [Am. 107]

4.   De in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 omschreven acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), i), van deze verordening komen in aanmerking voor financiering.

5.   De acties die steun verlenen voor activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen, toepassen, beoordelen en monitoren van internationale normen op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen en voor toezicht op hun normeringsproces, en voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), ii), komen in aanmerking voor financiering.

5 bis.     De volgende acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i), komen in aanmerking voor financiering:

a)

het vergroten van het bewustzijn en de kennis van consumenten op het gebied van consumentenrechten door middel van levenslang leren over EU-consumentenvoorschriften, en consumenten, in het bijzonder kwetsbare consumenten, helpen omgaan met de nieuwe uitdagingen door de technologische ontwikkelingen en de digitalisering;

b)

het waarborgen en vereenvoudigen van de toegang voor alle consumenten en handelaars tot hoogwaardige buitengerechtelijke geschillenbeslechting en onlinegeschillenbeslechting en informatie over verhaalmogelijkheden;

c)

het ondersteunen van een striktere handhaving van de consumentenwetgeving, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende gevallen of gevallen waarbij derden betrokken zijn, doeltreffende coördinatie en samenwerking tussen de handhavingsinstanties in de lidstaten en samenwerking op het gebied van handhaving met derde landen.

d)

het stimuleren van duurzame consumptie door consumenten beter bewust te maken van de houdbaarheid en de milieu-impact van producten, de kenmerken van ecologisch ontwerp, de bevordering van consumentenrechten in dit verband en de verhaalmogelijkheden in geval van het vroegtijdig falen van producten; [Am. 108]

6.   De in bijlage I omschreven acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), komen in aanmerking voor financiering.

7.   De in bijlage II omschreven acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), komen in aanmerking voor financiering.

Artikel 9

In aanmerking komende entiteiten

1.   Naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel vastgestelde criteria om in aanmerking te komen van toepassing.

2.   Naast de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 3 tot en met 7 komen de volgende entiteiten in aanmerking voor het programma:

a)

juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

i)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii)

een overeenkomstig artikel 5 met het programma geassocieerd derde land;

b)

elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie;

c)

rechtspersonen die gevestigd zijn in een niet met het programma geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering voor deelname in aanmerking, mits de actie doelstellingen van de Unie nastreeft en de activiteiten buiten de Unie bijdragen tot de doeltreffendheid van interventies op het grondgebied van de lidstaten waarop de Verdragen van toepassing zijn.

3.    De Commissie kan j uridische entiteiten die zijn gevestigd in een niet met het programma geassocieerd derde land mogen laten deelnemen aan de volgende acties: [Am. 109]

a)

acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b);

b)

acties ter ondersteuning van consumentenbescherming voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i).

De entiteiten die deelnemen aan acties als bedoeld in de punten a) en b) hebben geen recht op financiële bijdragen van de Unie, in het bijzonder wanneer het risico bestaat van overdracht van innovatieve technologie, tenzij dit essentieel is voor het programma, met name voor het concurrentievermogen en de markttoegang van ondernemingen van de Unie of voor de bescherming van consumenten die in de Unie verblijven. Deze uitzondering geldt niet voor entiteiten met winstoogmerk. [Am. 110]

4.   Voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), i), van deze verordening komen de in de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde entiteiten in aanmerking.

5.   Voor acties ter ondersteuning van consumentenbescherming voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i), die verband houden met het netwerk van Europese consumentencentra, komen de volgende organen in aanmerking:

a)

een orgaan dat is aangewezen door een lidstaat of een derde land in de zin van artikel 5, dat een orgaan zonder winstoogmerk is en geselecteerd is op basis van een transparante procedure;

b)

een overheidsorgaan.

6.   Al dan die niet met het programma geassocieerde derde landen komen in aanmerking voor de volgende acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e):

a)

beschermingsmaatregelen in het geval van een rechtstreekse bedreiging voor de gezondheidsstatus in de Unie als gevolg van het voorkomen of de ontwikkeling op het grondgebied van een derde land of een lidstaat van een in bijlage III vermelde dierziekte of zoönose of een in het werkprogramma als bedoeld in artikel 16 vermelde plantenplaag;

b)

beschermingsmaatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen indien dit nodig is om rekening te houden met de situaties die ontstaan door dierziekten die een significante impact hebben op de veeteelt of de handel, de ontwikkeling van zoönosen die een bedreiging voor mensen vormen, of nieuwe wetenschappelijke of epidemiologische ontwikkelingen, alsook met dierziekten die waarschijnlijk een nieuwe bedreiging voor de Unie vormen.

Behalve in het geval van dierziekten en plantenplagen die een substantiële impact hebben op de Unie, moeten niet-geassocieerde landen hun deelname aan de in de punten a) en b) bedoelde acties in beginsel zelf financieren.

7.   Voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van deze verordening komen de volgende juridische entiteiten in aanmerking:

a)

de nationale instanties voor de statistiek en andere nationale instanties zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009;

b)

voor acties ter ondersteuning van samenwerkingsnetwerken, andere organen die actief zijn op het gebied van de statistiek maar geen instanties zijn als bedoeld in punt a) van dit lid;

c)

entiteiten zonder winstoogmerk, die onafhankelijk zijn van de industrie, de handel en het bedrijfsleven en ook geen andere strijdige belangen hebben, en als belangrijkste doelstellingen en activiteiten hebben de bevordering en de ondersteuning van de toepassing van de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 223/2009 bedoelde Praktijkcode voor Europese statistiek en de toepassing van nieuwe productiemethoden voor Europese statistieken die op efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering op het niveau van de Unie zijn gericht.

Artikel 10

Aangewezen begunstigden

Aan de volgende entiteiten mag zonder oproep tot het indienen van voorstellen een subsidie op grond van het programma worden toegekend:

a)

voor acties op het gebied van markttoezicht voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), ii), van deze verordening, de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten zoals bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 765/2008 en artikel 11 van [Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften en procedures voor de naleving en de handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie inzake producten] (55); [Am. 111]

b)

voor acties op het gebied van accreditatie en markttoezicht voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), i), van deze verordening, de instantie die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is erkend voor het uitvoeren van de in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 765/2008 bedoelde activiteiten; [Am. 112]

c)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), i), van deze verordening, de in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde entiteiten;

d)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), ii), de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), de International Financial Reporting Standards Foundation en de Public Interest Oversight Board (PIOB);

e)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i), met betrekking tot de vertegenwoordiging van de consumentenbelangen op het niveau van de Unie, het Bureau Européen des Unions de Consommateurs (BEUC) en de Europese vereniging voor de coördinatie van consumentenvertegenwoordiging in normalisatie (ANEC), mits deze geen tegenstrijdige belangen hebben en via hun leden de belangen van consumenten in ten minste twee derde van de lidstaten vertegenwoordigen;

f)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), ii), Finance Watch en Better Finance, onder de volgende, jaarlijks te beoordelen voorwaarden:

i)

de entiteiten blijven niet-gouvernementeel, hebben geen winstoogmerk en zijn onafhankelijk van de industrie, de handel of het bedrijfsleven;

ii)

zij hebben geen tegenstrijdige belangen en vertegenwoordigen via hun leden de belangen van consumenten en andere eindgebruikers in de Unie op het gebied van financiële diensten;

g)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), van deze verordening:

i)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun gelieerde entiteiten, de referentielaboratoria van de Europese Unie en de referentiecentra van de Europese Unie als bedoeld in de artikelen 92, 95 en 97 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (56), en internationale organisaties;

ii)

alleen in het geval van de in artikel 9, lid 6, onder a) en b), van deze verordening omschreven acties, al dan niet met het programma geassocieerde derde landen;

h)

voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van deze verordening, de nationale instanties voor de statistiek en andere nationale instanties zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Wat punt e) van de eerste alinea van dit artikel betreft, wordt de Commissie gemachtigd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de lijst van entiteiten die een subsidie uit hoofde van het programma toegekend zouden kunnen krijgen, voor acties voor het verwezenlijken van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), i). [Am. 113]

Artikel 11

Evaluatie- en toekenningscriteria

Het/de evaluatiecomité(s) voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling(en) als bedoeld in artikel 3, lid 2, kan/kunnen geheel of ten dele uit externe deskundigen bestaan. Het werk van het/de evaluatiecomité(s) zal gebaseerd zijn op de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en niet-discriminatie. [Am. 114]

Artikel 12

Medefinancieringsregels

1.   Voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), ii), van deze verordening kan met betrekking tot de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten en de met het programma geassocieerde derde landen en met betrekking tot EU-testfaciliteiten als bedoeld in artikel 20 van [Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften en procedures voor de naleving en de handhaving van de harmonisatiewetgeving van de Unie inzake producten] in het kader van het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie worden gefinancierd, op voorwaarde dat het medefinancieringsbeginsel zoals gedefinieerd in het Financieel Reglement niet wordt geschonden. [Am. 115]

2.   Voor subsidies die aan de Public Interest Oversight Board (PIOB) worden toegekend voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), ii), wordt, indien de financiering door de International Federation of Accountants (IFAC) in een bepaald jaar meer dan twee derde van de totale jaarlijkse financiering bedraagt, de jaarlijkse bijdrage voor dat jaar beperkt tot een maximumbedrag dat wordt bepaald in het werkprogramma als bedoeld in artikel 16.

3.   Voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), van deze verordening kan in het kader van het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten worden gefinancierd, op voorwaarde dat het medefinancieringsbeginsel zoals gedefinieerd in artikel 190 van het Financieel Reglement niet wordt geschonden.

4.   Voor acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van deze verordening kan in het kader van het programma ten hoogste 95 % worden gefinancierd van de subsidiabele kosten van acties ter ondersteuning van samenwerkingsnetwerken als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 13

Subsidiabele kosten

Naast de in artikel 186 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende criteria voor subsidiabiliteit van kosten van toepassing op acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), van deze verordening:

a)

zoals vermeld in artikel 193, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement zijn kosten subsidiabel vóór de aanvangsdatum van de actie;

b)

dergelijke kosten kunnen ook subsidiabel zijn als gevolg van het nemen van maatregelen in verband met de vermoedelijke uitbraak van een ziekte of de aanwezigheid van een plaagorganisme, mits die uitbraak of aanwezigheid naderhand wordt bevestigd.

De kosten als bedoeld in de eerste alinea, punt a), zijn subsidiabel vanaf de datum van kennisgeving van de uitbraak van de ziekte of de aanwezigheid van het plaagorganisme aan de Commissie.

Artikel 14

Cumulatieve, complementaire en gecombineerde financiering

1.   Aan een actie waaraan door een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit het programma, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk programma van de Unie zijn van toepassing op de respectieve bijdragen ervan aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Acties waaraan een excellentiekeurcertificering is toegekend, of die voldoen aan de volgende cumulatieve vergelijkende voorwaarden:

a)

zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

b)

zij voldoen aan de minimumeisen inzake kwaliteit van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

zij kunnen wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd;

kunnen steun ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU) XX [GB-verordening] en artikel [8] van Verordening (EU) XX [financiering, beheer en monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], of Verordening (EU) XX [tot vaststelling van het programma Digitaal Europa] en meer in het bijzonder de doelstelling inzake geavanceerde digitale vaardigheden, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het desbetreffende programma. De regels van het Fonds dat steun verleent, zijn van toepassing. [Am. 116]

3.   Een concrete actie mag steun ontvangen uit een of meer programma's van de Unie. In dergelijke gevallen worden in een betalingsaanvraag gedeclareerde uitgaven niet gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een ander programma.

4.   Het bedrag van de in de betalingsaanvraag op te nemen uitgave mag voor elk betrokken programma pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK III

BLENDINGVERRICHTINGEN

Artikel 15

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van dit programma is besloten, vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, MONITORING, UITVOERING EN CONTROLE

Artikel 16

Uitvoering van het programma

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen, ter aanvulling van deze verordening, om een werkprogramma of werkprogramma's als bedoeld vast te stellen in overeenstemming met artikel 110 van het Financieel Reglement . De werkprogramma's hebben een looptijd van één of meerdere jaren en bevatten in het bijzonder de te verwezenlijken doelstellingen, de verwachte resultaten, de wijze van tenuitvoerlegging en het totaalbedrag van de beschikbare financiering. Zij bevatten ook een gedetailleerde omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan . In de werkprogramma's wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. [Am. 117]

2.   Werkprogramma's voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), zoals weergegeven in bijlage I, worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen , ter aanvulling van deze verordening door de vaststelling van werkprogramma's in overeenstemming met de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 21 3 , lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure onder e), zoals weergegeven in bijlage I . [Am. 118]

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel worden de in bijlage II bij deze verordening vermelde acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van deze verordening uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 14 en 17 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 17

Monitoring en verslaglegging

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang vooruitgang wat betreft de doeltreffendheid en doelmatigheid van het programma bij het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage IV. [Am. 119]

2.   Om de daadwerkelijke beoordeling van de vorderingen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma te verzekeren, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen in overeenstemming met artikel 20 teneinde de indicatoren in bijlage IV indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de invoering van een kader voor monitoring en evaluatie.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, in voorkomend geval, de lidstaten.

Artikel 18

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   De tussentijdse evaluatie van Ten laatste … [vier jaar na het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over begin van de uitvoering van het programma] stelt de uitvoering Commissie een tussentijds evaluatieverslag van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met op , waarin ze ingaat op de verwezenlijking van de doelstellingen van de acties waaraan steun is toegekend, de resultaten en impact, de uitvoering doelmatigheid van het programma is begonnen gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde . [Am. 120]

3.   In verband met de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c), ii), stelt de Commissie een jaarlijks verslag op over de werkzaamheden van de International Financial Reporting Standards Foundation met betrekking tot de ontwikkeling van de International Financial Reporting Standards, van de PIOB en van de EFRAG. De Commissie zendt het verslag toe aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 223/2009 raadpleegt de Commissie het Comité voor het Europees statistisch systeem aangaande het deel van de evaluaties dat betrekking heeft op acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), van deze verordening alvorens zij die evaluaties vaststelt en indient bij het Europees Parlement en de Raad.

5.   Aan Ten laatste … [drie jaar na het einde eind van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop programma] stelt de Commissie een definitief evaluatieverslag van het programma op over de in artikel 1 genoemde periode, voert impact van het programma op de lange termijn , waarin ze ingaat op de Commissie een eindevaluatie resultaten en het duurzame karakter van het programma uit de acties en op de synergie-effecten tussen de verschillende werkprogramma's . [Am. 121]

6.   De Commissie deelt zendt de in de conclusies van de evaluaties leden 2 en 5 bedoelde evaluatieverslagen tezamen met haar opmerkingen mee aan conclusies naar het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's , en maakt ze openbaar . Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van het programma . [Am. 122]

Artikel 19

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende onderzoeken door OLAF.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 9 en 17 8, lid 3 ter, 9, 10, 16 en 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028. [Am. 123]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 9 en 17 8, lid 3 ter, 9, 10, 16 en 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 124]

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 9 en 17 8, lid 3 ter, 9, 10, 16 en 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 125]

Artikel 21

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (57) . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (58). [Am. 126]

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van , waarborgen de transparantie van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren. [Am. 127]

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit op een gebruikersvriendelijke wijze, teneinde consumenten, burgers, bedrijven, in het bijzonder kmo's, en overheden beter bekend te maken met betrekking tot het programma de middelen die middels de financiële instrumenten van deze verordening ter beschikking worden gesteld, alsmede met de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen. [Am. 128]

3.   De Commissie (Eurostat) voert informatie- en communicatieacties uit in verband met de verwezenlijking van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), haar acties en de resultaten ervan wanneer zij verband houden met het verzamelen van gegevens, de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, met inachtneming van de statistische beginselen die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009. [Am. 129]

Artikel 23

Intrekking

De Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, (EU) nr. 258/2014, (EU) nr. 652/2014 en (EU) 2017/826, die op de betrokken acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de voorgaande programma's die zijn vastgesteld bij de in lid 1 genoemde handelingen.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 3, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 40.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 259.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 februari 2019.

(4)  Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 12).

(5)   Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(6)   Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(7)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(9)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(10)  COM(2018)0439.

(11)  Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

(12)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(13)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(14)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(16)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(17)  Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

(18)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(19)  Verordening (EU) 2017/826 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017-2020 (PB L 129 van 19.5.2017, blz. 17).

(20)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(22)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(23)  PB L 90 van 28.3.2006, blz. 2.

(24)  COM(2010)0700.

(25)  COM(2017)0623.

(26)  COM(2018)0442.

(27)  COM(2018)0443.

(28)  COM(2018)0372.

(29)  COM(2018)0439.

(30)  COM(2018)0447.

(31)  COM(2018)0435.

(32)  COM(2018)0434.

(33)  COM(2018)0375.

(34)  COM(2018)0367.

(35)  COM(2018)0322, artikel 10.

(36)  COM(2018)0382.

(37)  COM(2018)0393.

(38)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(39)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(40)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

(41)  Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

(42)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(43)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(44)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(45)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(46)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(47)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(48)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(49)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(50)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(51)  Verordening (EU) nr. 254/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een meerjarig consumentenprogramma voor de jaren 2014-2020 en tot intrekking van Besluit nr. 1926/2006/EG (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 42).

(52)  Verordening (EU) nr. 258/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014-2020 en houdende intrekking van Besluit nr. 716/2009/EG (PB L 105 van 8.4.2014, blz. 1).

(53)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

(54)  [nog aan te vullen]

(55)  COM(2017)0795.

(56)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(57)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(58)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

BIJLAGE I

De acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), die in aanmerking komen voor financiering

De volgende acties, die voornamelijk door middel van subsidies en aanbesteding zullen worden uitgevoerd, voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), komen in aanmerking voor financiering.

1.   Veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen

1.1.

Veterinaire en fytosanitaire noodmaatregelen die moeten worden genomen na de bevestiging dat een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen zich voordoet of na de bevestiging van de aanwezigheid van een of meerdere plagen of wanneer de gezondheidsstatus van mensen, dieren of planten in de Unie rechtstreeks in gevaar komt.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden onmiddellijk uitgevoerd en de toepassing ervan voldoet aan de bepalingen van het desbetreffende recht van de Unie.

1.2.

Met betrekking tot fytosanitaire noodgevallen, de volgende door de lidstaten te nemen maatregelen ter bestrijding van de uitbraak van plagen in een bepaald gebied:

a)

maatregelen om een EU-quarantaineorganisme te voorkomen, in te perken en/of uit te roeien, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (1) of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie; [Am. 130]

b)

maatregelen om plaagorganismen, die niet als EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, te voorkomen, in te perken en/of uit te roeien, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29 van Verordening (EU) 2016/2031, en die als EU-quarantaineorganismen kunnen worden beschouwd overeenkomstig de criteria als bedoeld in dat artikel of in artikel 30, lid 1, van die verordening; [Am. 131]

c)

aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen op grond van artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de onder a) van dit punt bedoelde uitroeiingsmaatregelen en de onder b) van dit punt bedoelde inperkingsmaatregelen onder a) en onder b) van dit punt bedoelde maatregelen , indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen , indien nodig met beperking van het vrije verkeer van dragers in de omringende lidstaten . [Am. 132]

c bis)

maatregelen om een plotseling opgedoken plaagorganisme uit te roeien, ook al wordt het niet beschouwd als een EU-quarantaineorganisme, maar als het gevolg van extreme weersomstandigheden of klimaatverandering in een lidstaat; [Am. 133]

1.3.

Ook de volgende maatregelen kunnen door de Unie worden gefinancierd:

1.3.1.

beschermende maatregelen wanneer de gezondheidsstatus van de Unie rechtstreeks in gevaar komt doordat een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen zich voordoet of zich verspreidt op het grondgebied van een derde land, een lidstaat of een LGO, alsook beschermende maatregelen of andere relevante activiteiten ter ondersteuning van de gezondheidsstatus van planten in de Unie;

1.3.2.

in deze bijlage bedoelde maatregelen die worden uitgevoerd door twee of meer lidstaten die nauw samenwerken om de epidemie te bestrijden;

1.3.3.

het aanleggen van voorraden biologische producten voor de bestrijding van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen wanneer de Commissie op verzoek van een lidstaat besluit dat het aanleggen van dergelijke voorraden in die lidstaat noodzakelijk is;

1.3.4.

het aanleggen van voorraden biologische producten of de aankoop van vaccindoses wanneer het optreden of de verspreiding van een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen in een derde land of in een lidstaat een bedreiging voor de Unie kan vormen.

1.3.4

bis. in geval van de vermoedelijke uitbraak van een dierziekte en/of het verschijnen van schadelijke organismen moeten de controles en het toezicht aanzienlijk worden geïntensiveerd in de hele EU, binnen de Unie en aan de buitengrenzen; [Am. 134]

1.3.4

ter. maatregelen om toezicht te houden op het verschijnen van bekende en nog onbekende plagen en ziekten. [Am. 135]

2.   Jaarlijkse of meerjarige veterinaire en fytosanitaire programma's

2.1.

Jaarlijkse of meerjarige veterinaire en fytosanitaire programma's voor de preventie, uitroeiing, bestrijding en surveillance van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten en zoönosen en van voor planten schadelijke organismen moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de bepalingen van de desbetreffende wetgeving van de Unie. [Am. 136]

De voorwaarden voor acties om in aanmerking te komen voor financiering worden in het in artikel 16 bedoelde werkprogramma uiteengezet.

De programma's worden uiterlijk 31 mei van het jaar voorafgaand aan de geplande uitvoeringsperiode bij de Commissie ingediend.

Na indiening van de tussentijdse financiële verslagen door de begunstigden, kan de Commissie de subsidieovereenkomsten zo nodig wijzigen voor de hele subsidiabiliteitsperiode.

Deze programma's moeten de nieuwe realiteiten weerspiegelen die het gevolg zijn van de klimaatverandering en de diversiteit hiervan op Europees niveau; zij moeten ook helpen de achteruitgang te voorkomen van de Europese biodiversiteit. [Am. 137]

2.2.

Indien het uitbreken of de verspreiding van een van de in een lijst in bijlage III opgenomen dierziekten of zoönosen waarschijnlijk een bedreiging voor de gezondheidsstatus van de Unie inhoudt, kunnen de lidstaten, om de Unie tegen de insleep van een van die ziekten of zoönosen te beschermen of wanneer beschermingsmaatregelen nodig zijn om de gezondheidsstatus van planten te ondersteunen, in hun nationale programma’s maatregelen opnemen die in samenwerking met de autoriteiten van derde landen op het grondgebied van die landen zullen worden uitgevoerd. Financiering door de Unie kan onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde doeleinden rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten van derde landen worden toegekend.

2.3.

Met betrekking tot fytosanitaire programma's kan aan de lidstaten voor de volgende maatregelen financiering door de Unie worden toegekend:

a)

het uitvoeren van onderzoeken voor welbepaalde perioden om ten minste na te gaan of EU-quarantaineorganismen voorkomen en of er tekenen of symptomen zijn van de aanwezigheid van plaagorganismen die onderworpen zijn aan de in artikel 29 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde maatregelen of aan krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen;

b)

het uitvoeren van onderzoeken voor welbepaalde perioden om ten minste na te gaan of andere plaagorganismen dan de onder a) bedoelde plaagorganismen voorkomen die een nieuw risico voor de Unie kunnen vormen en waarvan de binnenkomst of de verspreiding een aanzienlijk effect kan hebben op de landbouw of de bossen van de Unie;

c)

maatregelen om een EU-quarantaineorganisme te voorkomen, in te perken of uit te roeien, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen van de Unie; [Am. 138]

d)

maatregelen om plaagorganismen, die niet als EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, te voorkomen, in te perken of uit te roeien, genomen door de bevoegde autoriteit van een lidstaat op grond van artikel 29 van Verordening (EU) 2016/2031, en die als EU-quarantaineorganismen kunnen worden beschouwd overeenkomstig de criteria als bedoeld in dat artikel of in artikel 30, lid 1, van die verordening; [Am. 139]

e)

aanvullende beschermende maatregelen tegen de verspreiding van een plaagorganisme waartegen op grond van artikel 28, lid 1, en artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 andere maatregelen van de Unie zijn genomen dan de onder c) van dit punt bedoelde uitroeiingsmaatregelen en de onder onder c) en onder  d) van dit punt bedoelde inperkingsmaatregelen maatregelen , indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van dat plaagorganisme te beschermen; [Am. 140]

f)

maatregelen om een plaagorganisme in te perken waartegen op grond van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 of op grond van artikel 30, lid 3, van die verordening inperkingsmaatregelen van de Unie zijn genomen, in een besmet gebied waar dat plaagorganisme niet kan worden uitgeroeid, indien die maatregelen essentieel zijn om de Unie tegen verdere verspreiding van het plaagorganisme te beschermen.

In het in artikel 16 bedoelde werkprogramma wordt de lijst vastgesteld van plaagorganismen die onder deze maatregelen vallen.

3.

Activiteiten om de verbetering van het dierenwelzijn te ondersteunen , met inbegrip van maatregelen om de naleving te waarborgen van de dierenwelzijnsnormen en de traceerbaarheidsvoorschriften, inclusief tijdens het diervervoer . [Am. 141]

4.

De referentielaboratoria van de Europese Unie en de referentiecentra van de Europese Unie als bedoeld in de artikelen 92, 95 en 97 van Verordening (EU) 2017/625.

5.

De gecoördineerde controleprogramma's en verzameling van informatie en gegevens, als bedoeld in artikel 112 van Verordening (EU) 2017/625.

6.

Activiteiten voor de preventie van voedselverspilling en de bestrijding van voedselfraude.

7.

Activiteiten voor de ondersteuning van duurzame agro-ecologische productie en , duurzame consumptie van levensmiddelen , die geen schade toebrengt aan het milieu en de biodiversiteit, en de bevordering van directe verkoop en korte toeleveringsketens . [Am. 142]

8.

Databanken en geautomatiseerde informatiebeheersystemen die nodig zijn om de regelgeving in verband met de doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), doeltreffend en doelmatig toe te passen, en die een bewezen toegevoegde waarde hebben voor de Unie als geheel ; de toepassing van nieuwe technologieën ter verbetering van de traceerbaarheid van producten zoals QR-codes op productverpakkingen . [Am. 143]

9.

De opleiding van de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met officiële controles en van andere partijen die betrokken zijn bij het beheer en/of de preventie van dierziekten of voor planten schadelijke organismen, als bedoeld in artikel 130 van Verordening (EU) 2017/625.

10.

De reis- en verblijfskosten en dagvergoedingen die deskundigen van de lidstaten maken doordat zij door de Commissie zijn aangewezen om haar deskundigen bij te staan, overeenkomstig artikel 116, lid 4, en artikel 120, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625.

11.

Technische en wetenschappelijke werkzaamheden, met inbegrip van studies en coördinatieactiviteiten, die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de uitbraak van nieuwe en onbekende plagen en ziekten wordt voorkomen en de regelgeving op het gebied dat verband houdt met de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), correct toe te passen wordt toegepast en de aanpassing van die wetgeving aan de wetenschappelijke, technische en maatschappelijke ontwikkelingen wordt aangepast . [Am. 144]

12.

Activiteiten die door de lidstaten of internationale organisaties worden uitgevoerd en die tot doel hebben de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), te verwezenlijken ter ondersteuning van de ontwikkeling en uitvoering van de regels die verband houden met die doelstelling.

13.

Projecten die door een of meer lidstaten worden georganiseerd om de doeltreffende uitvoering van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e), te vergroten door gebruik te maken van innovatieve technieken en protocollen.

14.

Ondersteuning van voorlichtings- en bewustmakingsinitiatieven van de Unie en de lidstaten die gericht zijn op betere, correcte en duurzame productie en consumptie van levensmiddelen, met inbegrip van activiteiten voor de preventie van voedselverspilling om bij te dragen aan de circulaire economie en preventie van voedselfraude, binnen de uitvoering van de regels op het gebied van de specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e). [Am. 145]

15.

Maatregelen voor de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant en van het dierenwelzijn die worden uitgevoerd op dieren, dierlijke producten, planten en plantaardige producten afkomstig uit derde landen aan een grens van de Unie.

(1)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).

BIJLAGE II

De acties voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f), die in aanmerking komen voor financiering

Voor de uitvoering van het EU-beleid zijn hoogwaardige, vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens vereist over de economische, sociale, territoriale en milieusituatie in de Unie. Daarnaast maken Europese statistieken het voor Europese burgers mogelijk het democratische proces en het debat over de huidige staat en de toekomst van de Unie te begrijpen en eraan deel te nemen.

Het programma stelt, in combinatie met Verordening (EG) nr. 223/2009, het algemene kader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken voor de periode 2021-2027. Europese statistieken worden uit hoofde van dat kader en in overeenstemming met de beginselen van de praktijkcode Europese statistieken door middel van nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het Europees statistisch systeem (ESS) ontwikkeld, geproduceerd en verspreid.

De Europese statistieken die uit hoofde van dit kader worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid, dragen bij tot de uitvoering van het beleid van de Unie zoals bepaald in het VWEU en zoals verder weerspiegeld in de strategische prioriteiten van de Commissie.

De volgende acties worden uitgevoerd voor de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f):

Economische en monetaire unie, globalisering en handel

verstrekken van hoogwaardige statistieken om de procedure bij buitensporige tekorten, het steunprogramma voor structurele hervormingen en de jaarlijkse cyclus voor economische monitoring en oriëntatie van de Unie te schragen;

verstrekken en waar nodig versterken van de voornaamste Europese economische indicatoren (VEEI's);

verstrekken van statistieken en methodologische richtsnoeren inzake de statistische behandeling van de investerings- en begrotingsinstrumenten met betrekking tot de ondersteuning van de economische convergentie, financiële stabiliteit, werkgelegenheid en investeringen;

verstrekken van statistieken voor de vaststelling van de eigen middelen en de bezoldigingen en pensioenen van het personeel van de EU;

beter meten van de handel in goederen en diensten, buitenlandse directe investeringen, mondiale waardeketens en de impact van de globalisering op de economieën van de Unie; [Am. 146]

Eengemaakte markt, innovatie en digitale transformatie

verstrekken van hoogwaardige en betrouwbare statistieken voor de eengemaakte markt, het Europees defensieactieplan en de belangrijkste onderzoeks- en innovatiegebieden;

verstrekken van een groter aantal en actuelere statistieken over de deeleconomie en de impact van de digitalisering op Europese bedrijven en burgers;

Sociale dimensie van Europa

verstrekken van hoogwaardige, actuele en betrouwbare statistieken ter ondersteuning van de Europese pijler van sociale rechten en het vaardighedenbeleid van de Unie, met inbegrip van , maar niet beperkt tot, statistieken over de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, inkomen, levensomstandigheden, armoede, ongelijkheid, sociale bescherming, zwartwerk en satellietrekeningen voor vaardigheden; [Am. 147]

verstrekken van statistieken in verband met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap;

verrijken van statistieken over migratie, met name met betrekking tot de situatie en integratie van migranten, en de onderwijsbehoeften en kwalificatieniveaus van asielzoekers;

ontwikkelen van vernieuwde programma's voor volks- en woningtelling na 2021 en bevolkingsstatistieken;

verstrekken van bevolkingsprognoses en de jaarlijkse actualiseringen ervan;

Duurzame ontwikkeling, natuurlijke hulpbronnen en milieu

monitoren van de voortgang naar het behalen van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's);

verder ontwikkelen van de statistieken ter ondersteuning van de energiestrategie, de circulaire economie en de kunststoffenstrategie;

verstrekken van centrale milieustatistieken en -indicatoren over onder meer afval, water, biodiversiteit, bossen, landgebruik, landbedekking, alsook klimaatgerelateerde statistieken en milieu-economische rekeningen;

verstrekken van statistieken over het vracht- en passagiersvervoer om het beleid van de Unie te ondersteunen, en

ontwikkelen van andere indicatoren om intermodaliteit en de modale verschuiving naar milieuvriendelijkere vervoerswijzen te monitoren;

verstrekken van actuele en relevante gegevens ten behoeve van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid en de beleidsdomeinen die verband houden met milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn;

Economische, sociale en territoriale cohesie

verstrekken van actuele en uitvoerige statistische indicatoren over regio's, met inbegrip van de ultraperifere gebieden van de Unie, steden en landelijke gebieden om de doeltreffendheid van het beleid inzake territoriale ontwikkeling te monitoren en te evalueren, en om de territoriale impact van sectoraal beleid te evalueren;

ondersteunen van de ontwikkeling van indicatoren over de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en ontwikkelen van politiestatistieken en statistieken over veiligheid;

in toenemende mate gebruikmaken van geospatiale gegevens en het beheer van geospatiale gegevens systematisch integreren en mainstream maken in de productie van statistieken;

Betere communicatie over Europese statistieken en deze bevorderen als een betrouwbare bron in de bestrijding van online-desinformatie

systematisch bevorderen van Europese statistieken als een betrouwbare bron van informatie en het factcheckers, onderzoekers en overheden gemakkelijker maken ze te gebruiken in de bestrijding van online-desinformatie;

het voor gebruikers gemakkelijker maken om toegang te krijgen tot statistieken en deze te begrijpen, onder meer door te voorzien in aantrekkelijke en interactieve visualisering, meer op maat toegesneden diensten zoals gegevens op verzoek, en selfserviceanalysen;

verder ontwikkelen en monitoren van het kader voor kwaliteitsborging voor Europese statistieken, onder meer door middel van collegiale toetsingen van de naleving door de lidstaten van de praktijkcode Europese statistieken;

toegang verlenen tot microgegevens voor onderzoeksdoeleinden en tegelijk de hoogste normen behouden inzake gegevensbescherming en statistische geheimhoudingsplicht;

De vruchten plukken van de datarevolutie en de overstap maken naar betrouwbare slimme statistieken

de benutting van nieuwe bronnen van digitale gegevens verhogen en de basis leggen voor betrouwbare slimme statistieken om nieuwe bijna-realtime statistieken te produceren met betrouwbare algoritmen;

ontwikkelen van nieuwe methoden voor het gebruik van gegevens in particulier bezit door toepassing van methoden voor privacybeschermende berekening en beveiligde multipartijberekening;

stimuleren van baanbrekend onderzoek en baanbrekende innovatie in officiële statistieken, onder meer door gebruik te maken van samenwerkingsnetwerken, en voorzien in opleidingsprogramma's inzake Europese statistieken;

Uitgebreide partnerschappen en statistische samenwerking

versterken van het ESS-partnerschap en de samenwerking met het Europees Stelsel van centrale banken;

bevorderen van partnerschappen met openbare en particuliere houders van gegevens en de technologiesector om de toegang tot gegevens voor statistische doeleinden, de integratie van gegevens uit verschillende bronnen en het gebruik van de recentste technologieën te vergemakkelijken;

verbeteren van de samenwerking met onderzoeksinstellingen en wetenschappelijke organisaties, met name wat betreft het gebruik van nieuwe gegevensbronnen, gegevensanalyse en de bevordering van statistische vaardigheden;

samenwerken met internationale organisaties en derde landen ten voordele van mondiale officiële statistieken.

BIJLAGE III

Lijst van dierziekten en zoönosen

1)

Afrikaanse paardenpest

2)

Afrikaanse varkenspest

3)

Miltvuur

4)

Aviaire influenza (hoogpathogeen)

5)

Aviaire influenza (laagpathogeen)

6)

Campylobacteriose

7)

Klassieke varkenspest

8)

Mond- en klauwzeer

9)

Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

10)

Kwade droes

11)

Infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24),

12)

Infectie met runderbrucellose, B. melitensis en B. suis

13)

Infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte

14)

Infectie met het nodulairedermatosevirus

15)

Infectie met mycoplasma mycoide subtype mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie),

16)

Infectie met Mycobacterium tuberculosis complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis)

17)

Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

18)

Infectie met het “peste des petits ruminants” virus

19)

Infectie met het rabiesvirus

20)

Infectie met het “Rift Valley” koorts virus

21)

Infectie met het runderpestvirus

22)

Infectie met zoönotische salmonellaserovars

23)

Besmetting met Echinococcus spp

24)

Listeriose

25)

Schapenpokken en geitenpokken

26)

Overdraagbare spongiforme encefalopathieën

27)

Trichinellose

28)

Venezolaanse paardenencefalomyelitis

29)

Verotoxische E. coli

De lijst van dierziekten en zoönosen omvat:

a)

de lijst van ziekten die is vastgesteld op grond van deel 1, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) 2016/429;

b)

salmonella, zoönosen en zoönoseverwekkers die onder Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Richtlijn 2003/99/EG  (1) vallen;

c)

overdraagbare spongiforme encefalopathieën. [Am. 148]


(1)   Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31).

BIJLAGE IV

INDICATOREN

Doelstelling

Indicator

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), i)

1 –

Aantal nieuwe klachten en gevallen van niet-naleving op het gebied van het vrij verkeer van goederen en diensten, alsook van de Wetgeving van de Unie inzake overheidsopdrachten

2 –

Services Trade Restrictiveness Index

3 –

Aantal bezoeken van het portaal Uw Europa

4 –

Aantal gezamenlijke markttoezichtcampagnes

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), ii)

1 –

Aantal nieuwe klachten en gevallen van niet-naleving op het gebied van het vrij verkeer van goederen en diensten, en onlineverkopen

2 –

Aantal gezamenlijke markttoezicht- en productveiligheidscampagnes

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b)

1 –

Aantal kmo's dat steun ontvangt van het programma en het netwerk

2 –

Aantal ondersteunde bedrijven dat partnerschappen tussen bedrijven heeft afgesloten

2 bis –

Aantal ondernemers dat profiteert van mentorschaps- en mobiliteitsregelingen

2 ter –

Verlaging van de kosten en verkorting van de tijd die nodig is voor de oprichting van een kmo

2 quater –

Aantal opgerichte bedrijfsnetwerken, in vergelijking met het ijkpunt

2 quinquies –

Aantal lidstaten dat de kmo-test gebruikt

2 sexies –

Duidelijke toename van het aantal lidstaten met een onestopshop voor start-ups

2 septies –

Toename van het aandeel kmo's dat exporteert en toename in het aandeel kmo's dat buiten de Unie exporteert, in vergelijking met het ijkpunt

2 octies –

Duidelijke toename van het aantal lidstaten dat ondernemerschapsoplossingen toepast die gericht zijn op potentiële, jonge, nieuwe en vrouwelijke ondernemers, alsook op andere specifieke doelgroepen, in vergelijking met het ijkpunt

2 nonies –

Toename van het aandeel burgers van de Unie dat zelfstandig zou willen zijn, in vergelijking met het ijkpunt

2 decies –

Prestaties van kmo's met betrekking tot duurzaamheid die onder meer moet worden gemeten aan de hand van de toename van het aandeel van kmo's in de Unie dat duurzame producten uit de blauwe economie en groene producten  (1 bis) en diensten produceert en aan de hand van hun verbeteringen in hulpbronnenefficiëntie (die energie, materialen of water, recyclage enz. kunnen omvatten), in vergelijking met het ijkpunt

*alle indicatoren moeten worden vergeleken met de huidige situatie in 2018.

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c)

i)

ii)

1 – A

andeel van Europese normen die door de lidstaten worden uitgevoerd als nationale normen op het totale aantal actieve Europese normen

2 –

Percentage internationale normen voor financiële verslaglegging en audit dat door de Unie is bekrachtigd

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d)

i)

ii)

1 –

Index van de consumentensituatie

2 –

Aantal standpuntnota's en reacties op openbare raadplegingen op het gebied van financiële diensten door begunstigden

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder e)

1 –

Aantal succesvol uitgevoerde nationale veterinaire en fytosanitaire programma's

2 –

Aantal door plaagorganismen veroorzaakte noodsituaties die met succes zijn opgelost;

3 –

Aantal door ziekten veroorzaakte noodsituaties die met succes zijn opgelost;

Doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f)

1 –

Impact van via internet gepubliceerde statistieken: aantal vermeldingen van de website en positieve/negatieve reacties.

[Am. 149]


(1 bis)   Groene producten en diensten hebben als voornaamste functie dat zij het milieurisico verminderen en vervuiling en grondstoffen tot een minimum beperken. Hiertoe behoren ook producten met ecologische kenmerken (producten met een milieubewust ontwerp, een milieu-keurmerk, producten uit de biologische landbouw en producten die in belangrijke mate uit gerecycleerd materiaal bestaan). Bron: Flash Eurobarometer 342, “Kmo's, efficiënt gebruik van hulpbronnen en groene markten”.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/295


P8_TA(2019)0074

Btw: definitief stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de invoering van de nadere technische maatregelen voor de werking van het definitieve btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (COM(2018)0329 — C8-0317/2018 — 2018/0164(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2020/C 449/38)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0329),

gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0317/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0028/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Toen de Raad in 1967 bij Richtlijnen 62/227/EEG  (1) en 67/228/EEG (2) van de Raad het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde vaststelde, werd ook de principeafspraak gemaakt om een definitief btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten tot stand te brengen dat op dezelfde wijze zou functioneren als een stelsel binnen één lidstaat. Aangezien de politieke en technische omstandigheden evenwel niet rijp waren voor een dergelijk stelsel, is eind 1992 bij de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de lidstaten een btw-overgangsregeling vastgesteld. In Richtlijn 2006/112/EG (3) van de Raad, die thans van kracht is, is bepaald dat deze overgangsregeling moet worden vervangen door een definitieve regeling die in beginsel is gebaseerd op belastingheffing in de lidstaat van oorsprong van de goederenleveringen of diensten.

(1)

Toen de Raad in 1967 bij Richtlijnen 67/227/EEG  (1) en 67/228/EEG (2) van de Raad het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde vaststelde, werd ook de principeafspraak gemaakt om een definitief btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten tot stand te brengen dat op dezelfde wijze zou functioneren als een stelsel binnen één lidstaat. Aangezien de politieke en technische omstandigheden evenwel niet rijp waren voor een dergelijk stelsel, is eind 1992 bij de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de lidstaten een btw-overgangsregeling vastgesteld. In Richtlijn 2006/112/EG (3) van de Raad, die thans van kracht is, is bepaald dat deze overgangsregeling moet worden vervangen door een definitieve regeling die in beginsel is gebaseerd op belastingheffing in de lidstaat van oorsprong van de goederenleveringen of diensten. Deze overgangsregels bestaan nu echter al enkele decennia, hetgeen resulteert in een complex overgangsstelsel voor de btw dat vatbaar is voor grensoverschrijdende btw-fraude binnen de Unie. Deze overgangsregels vertonen talrijke tekortkomingen, waardoor het btw-stelsel niet volledig efficiënt is en evenmin verenigbaar met de eisen van een echte interne markt. De kwetsbaarheid van het overgangsstelsel voor de btw bleek reeds enkele jaren na de vaststelling ervan. Sindsdien zijn meerdere wetgevings- (verbetering van de administratieve samenwerking, kortere termijnen voor de indiening van de lijsten, sectorale verlegging) en niet-wetgevingsmaatregelen genomen. De onlangs gehouden studies naar de btw-kloof laten evenwel zien dat nog heel veel btw niet wordt geïnd. Dit is het eerste wetgevingsvoorstel sinds de vaststelling van de huidige btw-regels in 1992 en is gericht op het aanpakken van de oorzaken van grensoverschrijdende fraude. In haar mededeling van 28 oktober 2015 getiteld “De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen” stelt de Commissie dat de complexiteit van de huidige btw-voorschriften één van de voornaamste obstakels is voor de voltooiing van de interne markt. Tegelijkertijd is de btw-kloof, die wordt gedefinieerd als het verschil tussen het bedrag aan btw dat daadwerkelijk wordt geïnd en het theoretische bedrag dat naar verwachting zal worden geïnd, in de EU-28 toegenomen tot 151,5  miljard EUR in 2015. Hieruit blijkt dat het btw-stelsel dringend grondig moet worden hervormd om tot een definitief btw-stelsel te komen, de grensoverschrijdende handel binnen de Unie te vergemakkelijken en te vereenvoudigen, en het stelsel fraudebestendiger te maken.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Daarnaast heeft de Commissie, daarin gesteund door het Europees Parlement, tot nu toe altijd aangegeven dat een btw-stelsel met belastingheffing op de plaats van oorsprong dé manier is om het btw-stelsel van de EU meer fraudebestendig te maken, én bijdraagt aan de goede werking van de eengemaakte markt. Het onderhavige initiatief stoelt echter op de voorkeur van de lidstaten, d.w.z. belastingheffing in de lidstaat van bestemming, teneinde de lidstaten een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden bij het vaststellen van de btw-tarieven.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De Raad, daarin gesteund door het Europees Parlement (1) en het Economisch en Sociaal Comité (2), heeft bevestigd dat een op het oorsprongsbeginsel gebaseerd stelsel niet haalbaar was en heeft de Commissie verzocht van start te gaan met grondige technische werkzaamheden en een op brede basis gestoelde dialoog met de lidstaten om in detail de verschillende mogelijkheden tot invoering van het bestemmingsbeginsel te onderzoeken (3).

(2)

De Raad, daarin gesteund door het Europees Parlement (1) en het Economisch en Sociaal Comité (2), heeft bevestigd dat een op het oorsprongsbeginsel gebaseerd stelsel niet haalbaar was en heeft de Commissie verzocht van start te gaan met grondige technische werkzaamheden en een op brede basis gestoelde dialoog met de lidstaten om in detail de verschillende mogelijkheden tot invoering van het bestemmingsbeginsel te onderzoeken (3) , teneinde te waarborgen dat de levering van goederen van de ene lidstaat naar de andere wordt belast alsof het een levering en een verwerving binnen één en dezelfde lidstaat betreft . De totstandbrenging van één btw-ruimte in de Unie is van cruciaal belang om de nalevingskosten voor bedrijven — en in het bijzonder grensoverschrijdend opererende kmo's — te verminderen, de risico's van grensoverschrijdende btw-fraude te verlagen en de btw-gerelateerde procedures te vereenvoudigen. Het definitieve btw-stelsel zal de eengemaakte markt versterken en betere voorwaarden scheppen voor grensoverschrijdende handel. Het moet rekening houden met de veranderingen die nodig zijn naar aanleiding van de technologische ontwikkelingen en de digitalisering. Deze richtlijn bevat de technische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de zogenaamde “hoekstenen” als bedoeld in het voorstel van de Commissie van 18 januari 2018  (3 bis) . De lidstaten moeten derhalve besluiten nemen over de hierboven bedoelde 'hoekstenen', met het oog op de snelle tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

In haar btw-actieplan (1) heeft de Commissie beschreven welke wijzigingen in het btw-stelsel moeten worden doorgevoerd om een dergelijk op bestemming gebaseerd stelsel voor het handelsverkeer binnen de Unie tot stand te brengen door middel van de belastingheffing van grensoverschrijdende prestaties. De Raad heeft daarop de conclusies van dat actieplan nogmaals bevestigd en onder andere zijn standpunt herhaald dat het beginsel van belastingheffing op de plaats van oorsprong, zoals dat was beoogd voor het definitieve btw-stelsel, moet worden vervangen door het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming (2).

(3)

In haar btw-actieplan (1) heeft de Commissie beschreven welke wijzigingen in het btw-stelsel moeten worden doorgevoerd om een dergelijk op bestemming gebaseerd stelsel voor het handelsverkeer binnen de Unie tot stand te brengen door middel van de belastingheffing van grensoverschrijdende prestaties. De Raad heeft daarop de conclusies van dat actieplan nogmaals bevestigd en onder andere zijn standpunt herhaald dat het beginsel van belastingheffing op de plaats van oorsprong, zoals dat was beoogd voor het definitieve btw-stelsel, moet worden vervangen door het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming (2). Deze wijziging moet bijdragen aan een verlaging van de grensoverschrijdende btw-fraude met naar schatting 50 miljard EUR per jaar.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Om een efficiënte samenwerking tussen de lidstaten te waarborgen, moet de Commissie voor de transparantie van het systeem zorgen, met name via de jaarlijkse verplichte bekendmaking van de fraude die in elke lidstaat is gepleegd. Transparantie is immers belangrijk om inzicht te krijgen in de omvang van de fraude, het bewustzijn bij het grote publiek te vergroten en druk uit te oefenen op de lidstaten.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Er moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de standpunten van het Europees Parlement zoals tot uitdrukking gebracht in zijn wetgevingsresoluties van 3 oktober 2018 over het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft harmonisering en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel en tot invoering van het definitieve stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (COM(2017)0569 — C8-0363/2017 — 2017/0251(CNS)) en over het voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de btw-tarieven betreft (COM(2018)0020 — C8-0023/2018 — 2018/0005(CNS)), en in zijn wetgevingsresolutie van 3 juli 2018 over het gewijzigde voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft maatregelen ter versterking van de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(2017)0706 — C8-0441/2017 — 2017/0248(CNS)).

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

De algemene regel voor leveringen van goederen, met inbegrip van intra-Unieleveringen, en diensten moet erin bestaan dat de leverancier of dienstverrichter de btw moet voldoen.

(13)

De algemene regel voor leveringen van goederen, met inbegrip van intra-Unieleveringen, en diensten moet erin bestaan dat de leverancier of dienstverrichter de btw moet voldoen. Deze nieuwe beginselen zullen de lidstaten in staat stellen btw-fraude beter te bestrijden, met name intracommunautaire carousselfraude (Missing Trader Intra-Community — MTIC), die op ten minste 50 miljard EUR per jaar wordt geraamd.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Er moeten strikte criteria worden ingevoerd, die door alle lidstaten op geharmoniseerde wijze worden toegepast, om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen voor de status van gecertificeerd belastingplichtige, en er moeten gemeenschappelijke regels en bepalingen worden vastgesteld die leiden tot boetes en sancties voor wie ze niet naleeft.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 14 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 ter)

De Commissie moet worden belast met de presentatie van verdere richtsnoeren en met het toezicht op de correcte toepassing van dergelijke geharmoniseerde criteria door de lidstaten in de hele Unie.

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

De regels inzake de tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor roerende goederen moeten worden herzien om de samenhang ervan te waarborgen met de nieuwe regels betreffende de persoon die de btw op intra-Unieleveringen van goederen moet voldoen.

(15)

De regels inzake de tijdelijke toepassing van de verleggingsregeling voor roerende goederen moeten worden herzien om de samenhang ervan te waarborgen met de nieuwe regels betreffende de persoon die de btw op intra-Unieleveringen van goederen moet voldoen. Met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is de tijdelijke toepassing van het verleggingsmechanisme mogelijkerwijs niet langer noodzakelijk. De Commissie moet derhalve t.z.t. nadenken over de noodzaak van intrekking van het voorstel voor een tijdelijke toepassing van het verleggingsmechanisme.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Om de samenhang van de btw-rapportageverplichtingen voor grote ondernemingen te waarborgen, moet de frequentie waarmee btw-aangiften in het kader van deze bijzondere regeling moeten worden ingediend, worden herzien en de verplichting worden toegevoegd dat belastingplichtigen die van de bijzondere regeling gebruikmaken, maandelijks een btw-aangifte in het kader van de regeling moeten indienen wanneer hun jaaromzet in de Unie hoger is dan 2 500 000  EUR.

(23)

Om de samenhang van de btw-rapportageverplichtingen voor grote ondernemingen te waarborgen, moet de frequentie waarmee btw-aangiften in het kader van deze bijzondere regeling moeten worden ingediend, worden herzien en de verplichting worden toegevoegd dat belastingplichtigen die van de bijzondere regeling gebruikmaken, maandelijks een btw-aangifte in het kader van de regeling moeten indienen wanneer hun btw-jaaromzet in de Unie hoger is dan 2 500 000  EUR.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

Een hoog niveau van niet-naleving leidt niet alleen tot economische verliezen voor belastingplichtigen die zich aan de regels houden, maar vormt ook een bedreiging voor de samenhang en de coherentie van de begroting en creëert een algemeen gevoel van oneerlijkheid door concurrentievervalsing. Een efficiënt en begrijpelijk systeem is van essentieel belang voor het genereren van overheidsinkomsten en voor het verantwoordelijkheidsgevoel van zowel burgers als bedrijven.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Statistieken tonen aan dat fraudeurs de zwakte van het systeem benutten en de ontwikkeling van de economie en de dynamische groei van de vraag naar bepaalde goederen volgen. Daarom moet een systeem worden opgezet dat voldoende dynamisch is om het hoofd te bieden aan schadelijke praktijken en om het niveau van zowel opzettelijke niet-naleving (fraude), als onopzettelijke niet-naleving te beperken.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 ter)

De Commissie moet, in het bijzonder rekening houdend met de behoeften van kmo's die intracommunautair grensoverschrijdend actief zijn en om de handel in de interne markt te stimuleren en de rechtszekerheid te vergroten, samen met de lidstaten op het niveau van de Unie een alomvattend informatieportaal over btw opzetten voor het bedrijfsleven. Op dat meertalige portaal moet snel actuele en nauwkeurige informatie kunnen worden verkregen over de toepassing van het btw-stelsel in de verschillende lidstaten en met name over de juiste btw-tarieven voor verschillende goederen en diensten in de verschillende lidstaten, alsook over de voorwaarden voor de toepassing van het nultarief. Een dergelijk portaal kan ook bijdragen tot het aanpakken van de huidige btw-kloof.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 26 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 quater)

Het éénloketsysteem vormt de kern van het nieuwe op bestemming gebaseerde systeem, dat nodig is om een aanzienlijke toename van de complexiteit van het btw-stelsel en de administratieve last te voorkomen. Om interoperabiliteit, gebruiksgemak en toekomstige fraudebestendigheid te garanderen, moet het éénloketsysteem voor bedrijven werken met een geharmoniseerd grensoverschrijdend IT-systeem dat op gemeenschappelijke normen gebaseerd is en automatische opvraging en invoer van gegevens mogelijk maakt, bijvoorbeeld door het gebruik van uniforme standaardformulieren.

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Naar aanleiding van de invoering van het nieuwe concept van intra-Unielevering van goederen is het dienstig de term “Gemeenschap” te vervangen door “Unie” om een aangepast en coherent gebruik van de term te garanderen.

(28)

Naar aanleiding van de invoering van het nieuwe concept van intra-Unielevering van goederen is het dienstig de term “Gemeenschap” overal in de richtlijn te vervangen door “Unie” om een aangepast en coherent gebruik van de term te garanderen.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 30 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(30 bis)

Wetgevingsmaatregelen voor het hervormen van het btw-stelsel, het bestrijden van btw-fraude en het verkleinen van de btw-kloof kunnen alleen succes hebben indien de belastingdiensten van de lidstaten nauwer samenwerken in een geest van wederzijds vertrouwen, en ter zaken doende informatie uitwisselen, met het oog op het uitvoeren van hun taken.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 8

Bestaande tekst

Amendement

 

(4 bis)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

“Artikel 8

Indien de Commissie van mening is dat het bepaalde in de artikelen 6 en 7 niet meer gerechtvaardigd is, met name uit het oogpunt van de neutraliteit ten aanzien van de mededinging of van de eigen middelen, legt zij passende voorstellen aan de Raad voor.”

Indien de Commissie van mening is dat het bepaalde in de artikelen 6 en 7 niet meer gerechtvaardigd is, met name uit het oogpunt van de neutraliteit ten aanzien van de mededinging of van de eigen middelen, legt zij passende voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad voor.”

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 1 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien de aanvrager een belastingplichtige is aan wie voor douanedoeleinden de status van geautoriseerd marktdeelnemer is toegekend, wordt geacht aan de criteria van lid 2 te zijn voldaan.

Indien de aanvrager een belastingplichtige is aan wie voor douanedoeleinden de status van geautoriseerd marktdeelnemer is toegekend, wordt voor de toepassing van deze richtlijn geacht aan de criteria van lid 2 te zijn voldaan.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de aanvrager heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit, zoals, maar niet beperkt tot:

i)

witwassen van geld;

ii)

belastingontduiking en belastingfraude;

iii)

misbruik van middelen en programma's van de Unie;

iv)

frauduleus bankroet of frauduleuze insolventie;

v)

verzekeringsfraude of andere financiële fraude;

vi)

omkoping en/of corruptie;

vii)

cybercriminaliteit;

viii)

deelneming aan een criminele organisatie;

ix)

misdrijven op het gebied van het mededingingsrecht;

x)

directe of indirecte betrokkenheid bij terroristische activiteiten;

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de aanvrager kan zijn financiële solvabiliteit bewijzen; dit bewijs wordt geacht te zijn geleverd wanneer de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie, of wanneer hij zekerheden voorlegt die door verzekerings- of andere financiële instellingen of door andere economisch betrouwbare derden zijn gesteld.

c)

de aanvrager kan zijn financiële solvabiliteit gedurende de afgelopen drie jaar bewijzen; dit bewijs wordt geacht te zijn geleverd wanneer de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie, of wanneer hij zekerheden voorlegt die door verzekerings- of andere financiële instellingen of door andere economisch betrouwbare derden zijn gesteld. De aanvrager moet een bankrekening hebben bij een in de Unie gevestigde financiële instelling.

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Met het oog op een geharmoniseerde interpretatie bij de toekenning van de status van gecertificeerd belastingplichtige stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling nadere richtsnoeren voor de lidstaten vast met betrekking tot de evaluatie van deze criteria, die in de gehele Unie geldig zijn. De eerste uitvoeringshandeling wordt uiterlijk één maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld.

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Om aanvragen voor de status van gecertificeerd belastingplichtige aan te moedigen, voert de Commissie een op maat gesneden procedure in voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een belastingplichtige die de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvraagt, verstrekt alle gegevens die de belastingautoriteiten verlangen om een besluit te kunnen nemen.

Een belastingplichtige die de status van gecertificeerd belastingplichtige aanvraagt, verstrekt alle relevante gegevens die de belastingautoriteiten verlangen om een besluit te kunnen nemen. De belastingautoriteiten behandelen de aanvraag onverwijld en moeten zich met betrekking tot het verstrekken van informatie in alle lidstaten houden aan geharmoniseerde criteria.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Wanneer de status van gecertificeerd belastingplichtige wordt toegekend, wordt deze informatie via het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie beschikbaar gesteld. Wijzigingen in die status worden onmiddellijk in het systeem bijgewerkt.

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, delen de belastingautoriteiten de aanvrager de redenen van de afwijzing samen met het besluit zelf mee. De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvrager in beroep kan gaan tegen een afwijzingsbesluit.

5.   Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, delen de belastingautoriteiten de aanvrager onmiddellijk de redenen van de afwijzing mee, samen met het besluit zelf waarin de redenen van de afwijzing duidelijk zijn vermeld . De lidstaten zorgen ervoor dat de aanvrager binnen een redelijke termijn in beroep kan gaan tegen een afwijzingsbesluit.

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, worden de belastingautoriteiten van de andere lidstaten in kennis gesteld van het besluit en van de redenen voor de afwijzing.

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is verleend, informeert de belastingautoriteiten onverwijld over alle voorvallen die zich na het besluit voordoen en die nadelige gevolgen kunnen hebben voor of van invloed kunnen zijn op de continuering van deze status. De belastingautoriteiten trekken de fiscale status in wanneer niet langer aan de criteria van lid 2 wordt voldaan.

6.   De belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is verleend, informeert de belastingautoriteiten binnen een maand over alle voorvallen die zich na het besluit voordoen en die nadelige gevolgen kunnen hebben voor of van invloed kunnen zijn op de continuering van deze status. De belastingautoriteiten trekken de fiscale status in wanneer niet langer aan de criteria van lid 2 wordt voldaan. De belastingautoriteiten van de lidstaten die de status van gecertificeerd belastingplichtige hebben toegekend evalueren dat besluit minstens om de twee jaar, om er zeker van te zijn dat nog altijd aan de voorwaarden wordt voldaan. Indien de belastingplichtige niet bij de belastingautoriteiten melding heeft gedaan van enige omstandigheid die van invloed zou kunnen zijn op de status van gecertificeerd belastingplichtige, wordt deze onderworpen aan evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties, waaronder het verlies van de status van gecertificeerd belastingplichtige.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Een belastingplichtige aan wie de status van gecertificeerd belastingplichtige is geweigerd of die de belastingautoriteit op eigen initiatief heeft meegedeeld dat hij niet langer aan de criteria van lid 2 voldoet, mag niet eerder dan zes maanden na de datum van de weigering of intrekking van die status opnieuw om de status van gecertificeerd belastingplichtige verzoeken, op voorwaarde dat aan alle relevante criteria is voldaan.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 ter.     Om te zorgen voor uniforme normen voor het toezicht op het verder in aanmerking komen voor de status van gecertificeerd belastingplichtige en de intrekking van de belastingstatus in en tussen de lidstaten, stelt de Commissie relevante richtsnoeren vast.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 quater.     Indien de aanvrager tijdens de afgelopen drie jaar de status van geautoriseerde marktdeelnemer overeenkomstig het douanewetboek van de Unie is geweigerd, wordt de status van gecertificeerd belastingplichtige hem niet toegekend.

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 7

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 13 bis — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De status van gecertificeerd belastingplichtige in één lidstaat wordt erkend door de belastingautoriteiten van alle lidstaten.

7.   De status van gecertificeerd belastingplichtige in één lidstaat wordt erkend door de belastingautoriteiten van alle lidstaten. De nationale mechanismen blijven van toepassing op binnenlandse btw-geschillen tussen de betrokken belastingplichtige en de nationale belastingautoriteit.

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 56 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 145 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

 

(56 bis)

In artikel 145 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk voorstellen in bij de Raad om de werkingssfeer en de uitvoering van de in de artikelen 143 en 144 geregelde vrijstellingen nader te bepalen.”

“1.   De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk voorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad om de werkingssfeer en de uitvoering van de in de artikelen 143 en 144 geregelde vrijstellingen nader te bepalen.”

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 59 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 150 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

 

(59 bis)

In artikel 150 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk voorstellen in bij de Raad om de werkingssfeer en de uitvoering van de in artikel 148 geregelde vrijstellingen nader te bepalen.”

“1.   De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk voorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad om de werkingssfeer en de uitvoering van de in de artikelen 148 en 144 geregelde vrijstellingen nader te bepalen.”

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 68 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 166

Bestaande tekst

Amendement

 

(68 bis)

Artikel 166 wordt vervangen door:

Artikel 166

Artikel 166

“De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk bij de Raad voorstellen in betreffende de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van de BTW op de in de afdelingen 1 en 2 bedoelde handelingen.”

“De Commissie dient, indien nodig, zo spoedig mogelijk bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in betreffende de gemeenschappelijke bepalingen voor de toepassing van de BTW op de in de afdelingen 1 en 2 bedoelde handelingen.”

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 123 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 293 — lid 1 — inleidende formule

Bestaande tekst

Amendement

 

(123 bis)

In artikel 293, eerste alinea, wordt de inleidende formule vervangen door:

“De Commissie brengt aan de Raad, op grond van de van de lidstaten verkregen gegevens, vanaf de aanneming van deze richtlijn om de vier jaar verslag uit over de toepassing van dit hoofdstuk, indien nodig en rekening houdend met de noodzaak van uiteindelijke convergentie van de nationale regelingen, vergezeld van voorstellen betreffende de volgende punten:”

“De Commissie brengt aan het Europees Parlement en aan de Raad, op grond van de van de lidstaten verkregen gegevens, vanaf de aanneming van deze richtlijn om de vier jaar verslag uit over de toepassing van dit hoofdstuk, indien nodig en rekening houdend met de noodzaak van uiteindelijke convergentie van de nationale regelingen, vergezeld van voorstellen betreffende de volgende punten:”

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 166 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 395 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

 

(166 bis)

In artikel 395 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gegevens legt de Commissie de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.”

“3.   Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gegevens legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.”

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 166 ter (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 396 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

 

(166 ter)

In artikel 396 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gegevens legt de Commissie de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.”

“3.   Binnen drie maanden na toezending van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gegevens legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hetzij een passend voorstel voor, hetzij, wanneer zij bezwaren heeft tegen het verzoek om een afwijking, een mededeling waarin zij deze bezwaren toelicht.”

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 169 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 404 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(169 bis)

Na artikel 404 wordt het volgende nieuwe artikel 404 bis ingevoegd:

 

“Artikel 404 bis

Uiterlijk vier jaar na de vaststelling van Richtlijn (EU) …/… van de Raad  (*1)  (+) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, op grond van gegevens die zij van de lidstaten heeft verkregen, een verslag voor over de tenuitvoerlegging en toepassing van de nieuwe bepalingen van deze richtlijn, indien nodig [en rekening houdend met de noodzaak van uiteindelijke convergentie van de nationale regelingen] vergezeld van voorstellen.”

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 169 ter (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 404 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(169 ter)

Na artikel 404 bis wordt het volgende nieuwe artikel 404 ter ingevoegd:

 

“Artikel 404 ter

Uiterlijk twee jaar na de vaststelling van Richtlijn (EU) …/… van de Raad  (*2)  (+) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de doeltreffendheid van de uitwisseling van de relevante informatie tussen de belastingdiensten van de lidstaten, gezien het belang van het wederzijds vertrouwen voor het succes van het definitieve btw-stelsel.”

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 173 bis (nieuw)

Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 411 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(173 bis)

Het volgende nieuwe artikel 411 bis wordt ingevoegd:

 

“Artikel 411 bis

Uiterlijk 1 juni 2020 zet de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een uitgebreid, meertalig en openbaar toegankelijke EU-portaalsite over btw op waarop ondernemingen en consumenten snel en doeltreffend nauwkeurige informatie kunnen vinden over de btw-tarieven — waaronder de goederen of diensten die voor verlaagde tarieven of vrijstellingen in aanmerking komen — evenals alle relevante gegevens over de tenuitvoerlegging van het definitieve btw-stelsel in de verschillende lidstaten.

Als aanvulling op het portaal wordt een geautomatiseerd kennisgevingsmechanisme opgezet. Dit mechanisme zorgt ervoor dat belastingplichtigen automatisch in kennis worden gesteld van wijzigingen en updates van de btw-tarieven van de lidstaten. Deze automatische kennisgevingen worden in werking gesteld voordat de wijziging van toepassing wordt en uiterlijk vijf dagen nadat het besluit is genomen.”

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 bis (nieuw)

Verordening (EU) nr. 904/2010

Artikel 34 en artikel 49 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

Artikel 1 bis

 

Wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010

 

Verordening (EU) nr. 904/2010 wordt als volgt gewijzigd:

 

(1)

Artikel 34 wordt vervangen door:

Artikel 34

 

Artikel 34

1.    De lidstaten nemen deel aan de Eurofisc-werkterreinen van hun keuze en kunnen ook besluiten hun deelname daarin te beëindigen.

 

1 .     De Commissie geeft Eurofisc de noodzakelijke technische en logistieke ondersteuning. De Commissie heeft toegang tot de in artikel 1 bedoelde inlichtingen, die via Eurofisc kunnen worden uitgewisseld, in de in artikel 55, lid 2, vastgestelde omstandigheden.

2.   Lidstaten die gekozen hebben om deel te nemen aan een Eurofisc-werkterrein, nemen actief deel aan de multilaterale uitwisseling van doelgerichte inlichtingen tussen alle deelnemende lidstaten .

 

2.    De lidstaten nemen deel aan de Eurofisc-werkterreinen en nemen actief deel aan de multilaterale uitwisseling van inlichtingen.

3.    De uitgewisselde inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsbepalingen van artikel 55.

 

3.    De Eurofisc-werkterreincoördinatoren kunnen op eigen initiatief of op verzoek relevante inlichtingen over de ernstigste grensoverschrijdende btw-inbreuken doorgeven aan Europol en aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

 

 

3 bis.     De Eurofisc-werkterreincoördinatoren kunnen Europol en OLAF om relevante inlichtingen verzoeken. De Eurofisc-werkterreincoördinatoren stellen de van Europol en OLAF ontvangen inlichtingen beschikbaar aan de andere deelnemende Eurofisc-verbindingsambtenaren; deze inlichtingen worden langs elektronische weg uitgewisseld."

 

(2)

Het volgende nieuwe artikel 49 bis wordt ingevoegd:

 

 

“Artikel 49 bis

De lidstaten en de Commissie zetten een gemeenschappelijk systeem op voor het verzamelen van statistieken over intracommunautaire btw-fraude en onopzettelijke niet-naleving en publiceren jaarlijks nationale ramingen van btw-verliezen als gevolg van die fraude, alsook ramingen voor de Unie als geheel. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de praktische regelingen met betrekking tot een dergelijk statistisch systeem vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”


(1)  Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1301).

(2)  Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(1)  Eerste Richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1301).

(2)  Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(1)  Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toekomst van de btw (P7_TA(2011)0436) http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2011-0436

(2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 2011 over “De toekomst van de btw — Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel (groenboek)” http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex:52011AE1168

(3)  Conclusies van de Raad over de toekomst van de btw — 3167e zitting van de Raad Economische en Financiële Zaken, Brussel, 15 mei 2012 (zie met name punt B 4) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/130257.pdf

(1)  Resolutie van het Europees Parlement van 13 oktober 2011 over de toekomst van de btw (P7_TA(2011)0436) http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&language=NL&reference=P7-TA-2011-0436

(2)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 2011 over “De toekomst van de btw — Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel (groenboek)” http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex:52011AE1168

(3)  Conclusies van de Raad over de toekomst van de btw — 3167e zitting van de Raad Economische en Financiële Zaken, Brussel, 15 mei 2012 (zie met name punt B 4) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/130257.pdf

(3 bis)   Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de BTW-tarieven betreft, COM(2018)0020, 2018/0005(CNS).

(1)  Actieplan betreffende de btw: naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7.4.2016).

(2)  Zie: http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2016/05/25-conclusions-vat-action-plan/

(1)  Actieplan betreffende de btw: naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — tijd om knopen door te hakken (COM(2016)0148 van 7.4.2016).

(2)  Zie: http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2016/05/25-conclusions-vat-action-plan/


Woensdag 13 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/316


P8_TA(2019)0084

Europees Bureau voor visserijcontrole ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie) (COM(2018)0499 — C8-0313/2018 — 2018/0263(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — codificatie)

(2020/C 449/39)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0499),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0313/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten (2),

gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0037/2019),

A.

overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


P8_TC1-COD(2018)0263

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (codificatie)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/473.)


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/317


P8_TA(2019)0085

Geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake de overbrenging van en de controle op accijnsgoederen ***I

Besluit van het Europees Parlement van 13 februari 2019 om de zaak terug naar de bevoegde commissie te verwijzen voor interinstitutionele onderhandelingen op basis van het ongewijzigde voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake de overbrenging van en de controle op accijnsgoederen (herschikking) (COM(2018)0341 — C8-0215/2018 — 2018/0187(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2020/C 449/40)

 


(1)  Besluit aangenomen op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van zijn Reglement (A8-0010/2019).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/318


P8_TA(2019)0086

Het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen (COM(2018)0096 — C8-0109/2018 — 2018/0044(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/41)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0096),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0109/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 18 juli 2018 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018 (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0261/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 303 van 29.8.2018, blz. 2.

(2)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 50.


P8_TC1-COD(2018)0044

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te ontwikkelen. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voor zover dat nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.

(2)

Overeenkomstig artikel 81 van het Verdrag omvatten deze maatregelen maatregelen die de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie beogen.

(3)

De goede werking van de interne markt vereist, om de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en de wederzijdse erkenning van beslissingen te bevorderen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht als toepasselijk recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig is gemaakt. [Am. 1. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]

(4)

De kwestie van de derdenwerking van de cessie van vorderingen valt niet onder Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4). Wel is in artikel 27, lid 2, van die verordening bepaald dat de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uitbrengt over het vraagstuk van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden en de voorrang van de gecedeerde of gesubrogeerde vordering boven een recht van een ander persoon, en dat dat verslag zo nodig vergezeld gaat van een voorstel tot wijziging van deze verordening en een beoordeling van de gevolgen van de in te voeren bepalingen.

(5)

Op 18 februari 2015 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan het Groenboek “Het opbouwen van een kapitaalmarktunie”, waarin is bepaald dat het tot stand brengen van grotere rechtszekerheid in gevallen van grensoverschrijdende overdracht van vorderingen en de rangorde van dergelijke overdrachten, vooral in gevallen zoals insolventie, een ander belangrijk aspect is bij de ontwikkeling van een pan-Europese markt voor securitisatie en financiëlezekerheidsovereenkomsten en ook van andere activiteiten zoals factoring.

(6)

Op 30 september 2015 heeft de Commissie een mededeling aangenomen houdende een actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie. In dat actieplan werd opgemerkt dat verschillen in de nationale aanpak van de werking ten aanzien van derden in geval van overdracht van schuldvorderingen tot complicaties leiden voor het gebruik daarvan als grensoverschrijdende zekerheid en geconcludeerd dat dit gebrek aan rechtszekerheid economisch belangrijke financiële transacties, zoals securitisaties belemmert. In dat actieplan werd ook aangekondigd dat de Commissie eenvormige regels zou voorstellen om met rechtszekerheid vast te stellen welk nationaal recht van toepassing is op gevolgen ten aanzien van derden in geval van overdracht van schuldvorderingen.

(7)

Op 29 juni 2016 heeft de Commissie een verslag goedgekeurd over de geschiktheid van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (5), dat als doel had te beoordelen of de richtlijn doeltreffend en efficiënt functioneert wat betreft de formaliteiten die moeten worden vervuld om kredietvorderingen als zekerheid te stellen. In het verslag wordt geconcludeerd dat een voorstel voor eenvormige regels betreffende derdenwerking van cessie van vorderingen het mogelijk zou maken om met rechtszekerheid vast te stellen welk nationaal recht van toepassing zou zijn op gevolgen ten aanzien van derden in geval van de cessie van schuldvorderingen, wat zou bijdragen aan meer rechtszekerheid op het gebied van de grensoverschrijdende mobilisatie van kredietvorderingen als zekerheid.

(8)

Op 29 september 2016 heeft de Commissie een verslag aangenomen betreffende de kwestie van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden en de voorrang van de gecedeerde of gesubrogeerde vordering boven het recht van een andere persoon. In dat verslag werd geconcludeerd dat uniforme conflictregels die van toepassing zijn op de derdenwerking van cessies alsook op de rangorde van vorderingen van concurrerende cessionarissen en andere rechthebbenden, de rechtszekerheid vergroten en de praktische problemen en hoge juridische kosten die de huidige diversiteit aan benaderingen in de lidstaten met zich meebrengt, verminderen.

(9)

De materiële werkingssfeer en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad (6), Verordening (EG) nr. 593/2008 en Verordeningen (EU) nr. 1215/2012 (7) en (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad (8). De uitlegging van deze verordening zou hiaten in de regelgeving tussen deze instrumenten zo veel mogelijk moeten dichten.

(10)

Deze verordening geeft uitvoering aan het actieplan voor de kapitaalmarktenunie. Zij voldoet ook aan het in artikel 27, lid 2, van de Rome I-verordening neergelegde vereiste dat de Commissie een verslag moet uitbrengen en zo nodig een voorstel moet publiceren over de werking van een cessie van een vordering jegens derden en de voorrang van het recht van de cessionaris boven het recht van een ander persoon.

(11)

Momenteel bestaan bestaat er op EU-niveau geen geharmoniseerd geheel van collisieregels inzake de derdenwerking (of de goederenrechtelijke gevolgen) van cessies van vorderingen. Deze collisieregels zijn vastgelegd op het niveau van de lidstaten, maar zij zijn inconsistent en dikwijls aangezien ze uitgaan van verschillende aanknopingspunten om te bepalen welk recht van toepassing is, en derhalve onduidelijk , met name in landen waar geen afzonderlijke wettelijke bepalingen aan deze regels ten grondslag liggen . Bij grensoverschrijdende cessie van vorderingen leidt de inconsistentie van nationale collisieregels tot rechtsonzekerheid over de vraag welk recht van toepassing is op de derdenwerking van de cessie. Het gebrek aan rechtszekerheid schept een juridisch risico bij grensoverschrijdende cessies, waarvan bij nationale cessies geen sprake is, aangezien verschillende nationaalrechtelijke materiële regels kunnen worden toegepast, afhankelijk van de lidstaat waarvan de rechters of autoriteiten een geschil over juridische eigendom van de vorderingen behandelen ; ook de uitkomst van een conflict over de prioriteit van de eigendom van een vordering na een grensoverschrijdende cessie kan afhangen van het nationale recht dat wordt toegepast . [Am. 2]

(12)

Wanneer cessionarissen zich niet bewust zijn van het juridisch risico of ervoor kiezen dit te negeren, kunnen zij met onverwacht financieel verlies te maken krijgen. De onzekerheid over de vraag wie de juridische eigendom van grensoverschrijdend gecedeerde vorderingen heeft, kan secundaire effecten hebben en de weerslag van een financiële crisis verergeren en verlengen. Wanneer cessionarissen besluiten het juridisch risico te beperken door specifiek juridisch advies te vragen, zullen zij met hogere transactiekosten te maken krijgen dan bij binnenlandse cessies. Wanneer cessionarissen worden afgeschrikt door het juridisch risico en ervoor kiezen dit te vermijden, kunnen zij commerciële kansen missen en kan de marktintegratie worden verminderd. [Am. 3]

(12 bis)

Dit juridische risico kan ook afschrikwekkend werken. Cessionarissen en cedenten kunnen dit risico proberen te vermijden, waardoor zij commerciële kansen voorbij laten gaan. Dit gebrek aan duidelijkheid lijkt dan ook niet verenigbaar te zijn met de doelstelling van marktintegratie en het beginsel van vrij verkeer van kapitaal, zoals vervat in de artikelen 63 tot en met 66 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. [Am. 4]

(13)

Deze verordening heeft als doel te zorgen voor rechtszekerheid door de vaststelling van gemeenschappelijke collisieregels om aan te wijzen welk nationaal recht van toepassing is op de derdenwerking van cessies van vorderingen , zodat grensoverschrijdende transacties met vorderingen toenemen, grensoverschrijdende investeringen in de Unie worden gestimuleerd en ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en consumenten gemakkelijker toegang krijgen tot financiering . [Am. 5]

(14)

Een vordering geeft een crediteur het recht op betaling van een geldsom of nakoming van een verplichting door de debiteur. Met de cessie van een vordering kan een crediteur (cedent) zijn recht om een schuld in te vorderen jegens een debiteur, overdragen op een andere persoon (cessionaris). De rechtsregels die van toepassing zijn op de contractuele betrekkingen tussen de debiteur en de crediteur, tussen de cedent en de cessionaris, en tussen de cessionaris en de debiteur, worden aangewezen door de collisieregels van de Rome I-verordening.

(14 bis)

Met deze verordening wordt geen wijziging beoogd van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake de goederenrechtelijke gevolgen van een vrijwillige cessie tussen cedent en cessionaris of tussen cessionaris en debiteur. [Am. 6]

(15)

De in deze verordening vastgestelde collisieregels dienen van toepassing te zijn op de goederenrechtelijke gevolgen van cessies van vorderingen tussen alle bij de cessie betrokken partijen (dat wil zeggen tussen cedent en cessionaris, en tussen cessionaris en debiteur) alsook ten aanzien van derden (bijvoorbeeld een crediteur van de cedent) , met uitzondering van debiteuren . [Am. 7]

(16)

De onder deze verordening vallende vorderingen zijn omvatten onder meer handelsvorderingen, schuldvorderingen die voortvloeien uit financiële instrumenten zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad  (9) en op een rekening bij een kredietinstelling gecrediteerde contanten. De in Richtlijn 2014/65/EU gedefinieerde financiële instrumenten omvatten op financiële markten verhandelde effecten en derivaten. Effecten zijn activa; bij derivaten gaat hem om overeenkomsten die zowel rechten (of vorderingen) als verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst omvatten. [Am. 8]

(17)

Deze verordening heeft betrekking op de derdenwerking van de cessie van vorderingen. Zij heeft geen in het bijzonder betrekking op de overdracht van de overeenkomsten (bijvoorbeeld derivatencontracten), die zowel rechten (of vorderingen) als verplichtingen omvatten, noch en op de novatie van overeenkomsten, inclusief de rechten en verplichtingen. Aangezien deze verordening geen betrekking heeft op de overdracht of novatie van overeenkomsten, zal de handel in financiële instrumenten, alsook de clearing en afwikkeling van deze instrumenten, beheerst blijven door het recht dat op contractuele verplichtingen van toepassing is, zoals neergelegd in de Rome I-verordening. Dit recht wordt in het algemeen gekozen door de partijen bij de overeenkomst of aangewezen via niet-discretionaire regels die op financiële markten van toepassing zijn. [Am. 9]

(18)

Aangelegenheden die worden geregeld door de zekerhedenrichtlijn Richtlijn 2002/47/EG , de finaliteitsrichtlijn Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad  (10), de liquidatierichtlijn Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad  (11) en de registerverordening Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie  (12) dienen door deze verordening onverlet te worden gelaten , aangezien de in deze verordening vastgestelde reikwijdte van de collisieregels en de reikwijdte van de collisieregels krachtens voornoemde drie richtlijnen niet overlappen . [Am. 10]

(19)

Deze verordening moet een universeel karakter hebben: het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

(20)

Voorspelbaarheid is van essentieel belang voor derden die geïnteresseerd zijn in het verkrijgen van de juridische eigendom van de gecedeerde vordering. Het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft, toepassen op de derdenwerking, maakt het voor de betrokken derden mogelijk om gemakkelijk van tevoren te weten welk nationaal recht op hun rechten van toepassing zal zijn. Het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent dient dus in de regel van toepassing te zijn op de derdenwerking van cessies van vorderingen. Deze regel dient met name van toepassing te zijn op de derdenwerking van cessie van vorderingen bij factoring, zekerheidsstelling en, wanneer de partijen niet hebben gekozen voor het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht, securitisatie.

(21)

Het recht dat wordt gekozen om als regel van toepassing te zijn op de derdenwerking van cessies van vorderingen moet het mogelijk maken te bepalen welk recht van toepassing is wanneer toekomstige vorderingen worden gecedeerd, een gangbare praktijk wanneer meerdere claims worden gecedeerd, zoals bij factoring. De toepassing van het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent maakt het mogelijk te bepalen welk recht van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van toekomstige vorderingen.

(22)

De noodzaak te bepalen wie de juridische eigendom van een gecedeerde vordering heeft, doet zich dikwijls voor wanneer de insolvente boedel moet worden beschreven ingeval de cedent insolvent wordt. Daarom is het wenselijk dat de collisieregels van deze verordening coherent zijn met die welke in Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures zijn vastgelegd. De coherentie dient te worden verwezenlijkt door het als regel toepassen van het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent op de derdenwerking van cessies van vorderingen, aangezien het gebruik van de gewone verblijfplaats van de cedent als aanknopingsfactor samenvalt met het centrum van de voornaamste belangen van de debiteur, dat als aanknopingsfactor wordt gebruikt voor insolventiedoeleinden.

(23)

Het Verdrag van de Verenigde Naties van 2001 inzake de cessie van vorderingen in de internationale handel bepaalt dat de voorrang van het recht van een cessionaris ten aanzien van de gecedeerde vordering boven het recht van iemand met een concurrerende aanspraak wordt beheerst door het recht van het land waar de cedent is gevestigd. De compatibiliteit tussen de collisieregels van de Unie die in deze verordening zijn vastgesteld en de oplossing die op internationaal niveau door het verdrag wordt voorgestaan, zou de oplossing van internationale geschillen moeten bevorderen.

(24)

Wanneer de cedent tussen verscheidene cessies van dezelfde vordering zijn gewone verblijfplaats wijzigt, dient het recht te worden toegepast van de gewone verblijfplaats van de cedent op het tijdstip waarop een van de cessionarissen voor het eerst zijn cessie tegenover derden afdwingbaar maakt door aan de vereisten te voldoen op grond van het recht dat van toepassing is op basis van de gewone verblijfplaats van de cedent op dat moment.

(25)

Overeenkomstig de marktpraktijk en de behoeften van marktdeelnemers dient de derdenwerking van bepaalde cessies bij wijze van uitzondering te worden beheerst door het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht, namelijk het recht dat van toepassing is op de oorspronkelijke overeenkomst tussen de crediteur en de debiteur waaruit die aanleiding geeft tot de vordering voortvloeit. [Am. 11]

(26)

Het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht dient van toepassing te zijn op de derdenwerking van de cessie door een rekeninghouder van contanten die worden gecrediteerd op een rekening bij een kredietinstelling, waarbij de rekeninghouder de crediteur/cedent en de kredietinstelling de debiteur is. Aan derden, zoals crediteurs van de cedent en concurrerende cessionarissen, wordt grotere voorspelbaarheid geboden wanneer het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht van toepassing is op de derdenwerking van die cessie, aangezien algemeen wordt aangenomen dat de vordering van een rekeninghouder inzake contanten die op een rekening bij een kredietinstelling zijn gecrediteerd, wordt beheerst door het recht van het land waar de kredietinstelling is gevestigd (in plaats van het recht van de gewone verblijfplaats van de rekeninghouder/cedent). Dat recht wordt doorgaans gekozen in de overeenkomst tussen de rekeninghouder en de kredietinstelling.

(27)

Ook de derdenwerking van cessies van vorderingen die voortvloeien uit financiële instrumenten, dient te worden beheerst door het recht dat de gecedeerde vordering beheerst, namelijk het recht dat van toepassing is op de overeenkomst waaruit de vordering voortvloeit (zoals een derivatencontract). Dat het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht en niet het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent, de derdenwerking van cessies van vorderingen die voortvloeien uit financiële instrumenten beheerst, is van essentieel belang voor het behoud van de stabiliteit en goede werking van de financiële markten. Dat behoud wordt verzekerd aangezien het recht dat van toepassing is op het financiële instrument waaruit de vordering voortvloeit, het recht is dat partijen bij de overeenkomst hebben gekozen of het recht dat is aangewezen volgens niet-discretionaire regels die van toepassing zijn op de financiële markten.

(28)

Ook moet worden voorzien in flexibiliteit bij het bepalen van het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van cessies van vorderingen in het kader van een securitisatie, om tegemoet te komen aan de behoeften van alle securitisers en de uitbreiding van de grensoverschrijdende securitisatiemarkt tot kleinere spelers te bevorderen. Het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent moet weliswaar als algemene regel van toepassing zijn op de derdenwerking van cessies van vorderingen in het kader van een securitisatie, maar de cedent (initiator) en de cessionaris (“special purpose vehicle”) moeten ervoor kunnen kiezen dat het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht ook van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen. De cedent en de cessionaris moeten ervoor kunnen kiezen dat de algemene regel van de toepassing van het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent blijft gelden voor de derdenwerking van de cessie van vorderingen in het kader van een securitisatie, dan wel dat het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht van toepassing is, afhankelijk van de structuur en de kenmerken van de transactie, bijvoorbeeld het aantal initiators en de plaats waar zij zijn gevestigd, en het aantal rechtsstelsels dat op de gecedeerde vorderingen van toepassing is. [Am. 12]

(29)

Er kan sprake zijn van prioriteitsconflicten tussen cessionarissen van dezelfde vordering wanneer de derdenwerking van de cessie bij één cessie wordt beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent en bij een andere cessie door het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht. In dergelijke gevallen dient het recht dat van toepassing is op het oplossen van het prioriteitsconflict, het recht te zijn dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van de vordering die krachtens het op die vordering toepasselijke recht het eerst tegenover derden afdwingbaar is geworden. Wanneer beide cessies van vorderingen tegelijkertijd afdwingbaar worden gemaakt jegens derden, prevaleert het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent. [Am. 13]

(30)

De werkingssfeer van het nationale recht dat krachtens deze verordening wordt aangewezen als het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vorderingen moet uniform zijn. Door het toepasselijk verklaarde nationale recht moeten met name worden beheerst: i) de afdwingbaarheid van de cessie jegens derden, dat wil zeggen de maatregelen die door de cessionaris moeten worden genomen en de procedures die door de cessionaris doorlopen moeten worden om te waarborgen dat hij de juridische eigendom van de gecedeerde vordering krijgt (bijvoorbeeld de registratie van de cessie bij een openbare instantie of in een publiek register, of de schriftelijke kennisgeving van de cessie aan de debiteur); en (ii) prioriteitskwesties, namelijk conflicten geschillenbeslechting tussen verschillende personen die aanspraak maken op de eigendom van de vordering na een grensoverschrijdende cessie (bijvoorbeeld tussen twee cessionarissen wanneer dezelfde vordering tweemaal is gecedeerd, of tussen een cessionaris en een crediteur van de cedent). [Am. 14]

(31)

Gezien het universele karakter van deze verordening kan het recht van landen met verschillende rechtstradities worden aangeduid als het toepasselijke recht. Wanneer, naar aanleiding van de cessie van een vordering, de overeenkomst waaruit de vordering voortvloeit, wordt overgedragen, dient het recht dat krachtens deze verordening is aangewezen als het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie, ook van toepassing te zijn op een prioriteitsconflict tussen de cessionaris van de vordering en de nieuwe begunstigde van dezelfde vordering naar aanleiding van de overdracht van de overeenkomst waaruit de vordering voortvloeit. Om dezelfde reden dient, wanneer novatie als een functioneel equivalent van de overdracht van een overeenkomst wordt gebruikt, het recht dat krachtens deze verordening is aangewezen als het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie, ook van toepassing te zijn op de oplossing van een prioriteitsconflict tussen een cessionaris van een vordering en de nieuwe begunstigde van de functioneel equivalente vordering naar aanleiding van de novatie van de overeenkomst waaruit de vordering voortvloeit.

(32)

Overwegingen van algemeen belang rechtvaardigen dat de rechters van de lidstaten zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen beroepen op rechtsfiguren zoals de exceptie van openbare orde en op bepalingen van bijzonder dwingend recht, die restrictief moeten worden uitgelegd.

(33)

De eerbiediging van de door de lidstaten aangegane internationale verplichtingen vereist dat deze verordening de internationale overeenkomsten waarbij een of meer lidstaten partij zijn op het moment dat deze verordening wordt vastgesteld, onverlet laat. Om de regels toegankelijker te maken zou de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken overeenkomsten moeten bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(34)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Met name beoogt deze verordening de toepassing te bevorderen van de artikelen 17 en 47, betreffende, respectievelijk, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en een eerlijk proces , alsmede van artikel 16 betreffende de vrijheid van ondernemerschap . [Am. 15]

(35)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. De gewenste uniformiteit van de collisieregels op het gebied van derdenwerking van cessie kan alleen maar worden bereikt door een verordening, aangezien alleen een verordening een consistente interpretatie en toepassing van de regels op nationaal niveau kan waarborgen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

(36)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, [hebben/heeft] [nemen/neemt] [het Verenigd Koninkrijk] [en] [Ierland] [te kennen gegeven dat ze/het aan de aanneming en de toepassing van deze verordening wensen/wenst deel te nemen] [niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op deze lidstaten/lidstaat].

(37)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op de derdenwerking van cessies van vorderingen in burgerlijke en in handelszaken , met uitzondering van de derdenwerking op de debiteur van de gecedeerde vordering . [Am. 16]

Zij is met name niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.

1 bis.     Deze verordening geldt onverminderd het Unierecht en het nationaal recht inzake consumentenbescherming. [Am. 17]

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

(a)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen en uit betrekkingen die overeenkomstig het op die betrekkingen toepasselijke recht geacht worden vergelijkbare gevolgen te hebben, met inbegrip van onderhoudsverplichtingen;

(b)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit vermogensrechtelijke regelingen voor betrekkingen die volgens het op die betrekkingen toepasselijke recht met het huwelijk en geregistreerde partnerschappen vergelijkbare gevolgen hebben, en uit testamenten en erfenissen; [Am. 18]

(c)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit wissels, cheques, orderbriefjes, alsmede andere verhandelbare waardepapieren, voor zover de verbintenissen uit deze andere papieren het gevolg zijn van hun verhandelbaarheid;

(d)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit kwesties behorende tot het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, zoals hun oprichting door registratie of anderszins, hun rechts- en handelingsbevoegdheid, hun inwendig bestel en hun ontbinding, alsook de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de organen voor de verbintenissen van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon;

(e)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit de oprichting van “trusts”, alsmede de daardoor ontstane rechtsbetrekkingen tussen oprichters, “trustees” en begunstigden;

(f)

cessies van vorderingen die voortvloeien uit levensverzekeringsovereenkomsten die het gevolg zijn van verrichtingen van andere instellingen dan de in artikel 2, leden 1 en 3, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) bedoelde ondernemingen die ten doel hebben aan al dan niet in loondienst werkzame personen, die in het kader van een onderneming of van een groep van ondernemingen of van een beroep of meerdere beroepen omvattende sector zijn gegroepeerd, uitkeringen te verstrekken bij overlijden, bij leven, bij beëindiging of vermindering van de werkzaamheid of bij met het werk verband houdende ziekte of ongevallen op het werk.

f bis)

cessies van vorderingen in het kader van een collectieve procedure krachtens Verordening (EU) 2015/848. [Am. 19]

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(a)

“cedent”: een persoon die zijn recht om zijn schuld in te vorderen jegens een debiteur, aan een andere persoon overdraagt;

(b)

“cessionaris”: een persoon die van een andere persoon het recht verkrijgt om een schuld in te vorderen jegens een debiteur;

(c)

“cessie”: een vrijwillige overdracht van een recht om een schuld in te vorderen jegens een debiteur. Het begrip cessie omvat daadwerkelijke overdrachten van vorderingen, contractuele subrogatie, overdrachten van vorderingen tot zekerheid alsmede verpandingen en andere zekerheidsrechten op vorderingen;

(d)

“vordering”: het recht om een al dan niet geldelijke schuld in te vorderen, ongeacht of die voortvloeit uit een contractuele, dan wel een niet-contractuele verbintenis;

(e)

“derdenwerking”: de goederenrechtelijke gevolgen, dat wil zeggen het recht van de cessionaris om de juridische eigendom van een aan hem gecedeerde vordering te doen gelden jegens andere cessionarissen of begunstigden van dezelfde of een functioneel equivalente vordering, crediteurs van de cedent en andere derden , met uitzondering van debiteuren ; [Am. 20]

(f)

“gewone verblijfplaats”: in het geval van vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, de plaats van hun hoofdbestuur; in het geval van een natuurlijk persoon bij de uitoefening van zijn bedrijfsactiviteit, de hoofdvestiging.

(g)

“kredietinstelling”: een onderneming in de zin van artikel 4, lid 1, onder 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) met inbegrip van de bijkantoren (in de zin van artikel 4, lid 1, onder 17), van die verordening) van kredietinstellingen met hoofdkantoor in de Unie en, overeenkomstig artikel 47 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (15), de in de Unie gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen met hoofdkantoor buiten de Unie;

(h)

“contanten”: op een rekening bij een kredietinstelling in ongeacht welke valuta gecrediteerde gelden; [Am. 21]

(i)

“financieel instrument”: een financieel instrument als genoemd in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (16).

HOOFDSTUK II

EENVORMIGE REGELS

Artikel 3

Universeel karakter

Het door deze verordening aangewezen recht is toepasselijk, ongeacht de vraag of het het recht van een lidstaat is.

Artikel 4

Toepasselijk recht

1.   Tenzij in dit artikel anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vorderingen, het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft ten tijde van de feiten sluiting van de cessieovereenkomst .

Wanneer de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft gewijzigd tussen twee cessies van dezelfde vordering aan verschillende cessionarissen, wordt de prioriteit van het recht van een cessionaris ten opzichte van het recht van een andere cessionaris beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent op het ogenblik van de cessie die het eerst tegenover andere derden afdwingbaar was krachtens het recht dat overeenkomstig de eerste alinea als toepasselijk werd aangewezen.

2.   Het Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, beheerst het recht dat op de gecedeerde vordering van toepassing is, beheerst de derdenwerking van de cessie van:

(a)

op een rekening bij een kredietinstelling gecrediteerde contanten gelden ;

(b)

vorderingen die voortvloeien uit een financieel instrument financiële instrumenten .

3.   De cedent en de cessionaris kunnen ervoor kiezen dat het recht dat op de gecedeerde vordering van toepassing is, ook van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vorderingen in het kader van een securitisatie.

De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gemaakt in de cessie-overeenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst. De materiële en formele geldigheid van de handeling waarbij de rechtskeuze wordt gemaakt, wordt beheerst door het gekozen recht.

4.   Een prioriteitsconflict tussen cessionarissen van dezelfde vordering, waarbij de derdenwerking van een van de cessies wordt beheerst door het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft en de derdenwerking van andere cessies wordt beheerst door het op de gecedeerde vordering toepasselijke recht, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van de vordering die krachtens het recht dat op de gecedeerde vordering van toepassing is, het eerst tegenover derden kon worden afgedwongen. Wanneer beide cessies tegelijkertijd afdwingbaar worden gemaakt jegens derden, prevaleert het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft. [Am. 22]

Artikel 5

Werkingssfeer van het toepasselijke recht

Het recht dat krachtens deze verordening van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vorderingen, beheerst met name:

(a)

de vereisten om te waarborgen dat de cessie tegenover andere derden dan de debiteur afdwingbaar is, zoals vormvereisten voor registratie of publicatie;

(b)

de prioriteit van de rechten van de cessionaris ten opzichte van de rechten van een andere cessionaris van dezelfde vordering;

(c)

de prioriteit van de rechten van de cessionaris ten opzichte van de rechten van de crediteurs van de cedent;

(d)

de prioriteit van de rechten van de cessionaris ten opzichte van de rechten van de begunstigde van een overdracht van een overeenkomst ten aanzien van dezelfde vordering;

(e)

de prioriteit van de rechten van de cessionaris ten opzichte van de rechten van de begunstigde van een novatie van een overeenkomst jegens de debiteur, ten aanzien van de equivalente vordering.

Artikel 6

Bepalingen van bijzonder dwingend recht

1.   Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de lex fori.

2.   Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een lidstaat zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij van toepassing zijn op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de derdenwerking van cessies van vorderingen.

2 bis.     Uitwerking moet worden gegeven aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de lidstaat waar de cessie uitgevoerd moet worden of is, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de uitvoering van de cessieovereenkomst onwettig maken. [Am. 23]

HOOFDSTUK III

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7

Openbare orde

De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld, indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 8

Uitsluiting van terugverwijzing

Onder toepassing van het bij deze verordening aangewezen recht van een staat wordt verstaan de toepassing van het recht dat in die staat geldt, met uitsluiting van het internationaal privaatrecht.

Artikel 9

Staten met meer dan een rechtssysteem

1.   In het geval van een staat die meerdere territoriale eenheden telt welke ieder hun eigen rechtsregels inzake de derdenwerking van cessies van vorderingen bezitten, wordt voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht elke territoriale eenheid als een staat beschouwd.

2.   Een lidstaat die verscheidene territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake de derdenwerking van cessies van vorderingen telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen op collisie die uitsluitend deze territoriale eenheden betreft.

Artikel 10

Verhouding tot andere bepalingen van het recht van de Unie

Deze verordening laat de toepassing onverlet van bepalingen van het recht van de Unie waarin op bepaalde gebieden collisieregels zijn vastgesteld betreffende de derdenwerking van cessies van vorderingen.

Artikel 11

Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten

1.   Deze verordening laat de toepassing onverlet van internationale overeenkomsten waarbij één of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die collisieregels bevatten betreffende de derdenwerking van cessies van vorderingen.

2.   Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 12

Lijst van overeenkomsten

1.   De lijst van de in artikel 11, lid 1, bedoelde overeenkomsten wordt door de lidstaten uiterlijk op [toepassingsdatum] aan de Commissie ter kennis gebracht. De lidstaten delen aan de Commissie elke na die datum gedane opzegging van een overeenkomst mee.

2.   Binnen zes maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde lijst van overeenkomsten en opzeggingen publiceert de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie:

(a)

een lijst van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten;

(b)

de in lid 1 bedoelde opzeggingen.

Artikel 13

Evaluatieclausule

Uiterlijk op … [vijf jaar na de toepassingsdatum] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 14

Toepassing in de tijd

1.   Deze verordening is van toepassing op cessies van vorderingen die op of na … [toepassingsdatum] tot stand komen.

2.   Het krachtens deze verordening toepasselijke recht bepaalt of de rechten van een derde ten aanzien van een vordering die na de toepassingsdatum van deze verordening is gecedeerd, prioriteit heeft ten opzichte van de rechten die een andere derde heeft verworven voordat deze verordening van toepassing werd. In geval van concurrerende op cessies gebaseerde vorderingen, bepaalt het krachtens deze verordening toepasselijke recht de rechten van de respectieve cessionarissen, maar uitsluitend ten aanzien van vorderingen die na … [de toepassingsdatum van deze verordening] zijn gecedeerd. [Am. 24]

Artikel 15

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 303 van 29.8.2018, blz. 2.

(2)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 50.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019.

(4)  Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).

(5)  Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43).

(6)  Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40).

(7)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 19).

(9)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(10)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).

(11)  Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15).

(12)  Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Beschikkingen nr. 280/2004/EG en nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en (EU) nr. 1193/2011 van de Commissie (PB L 122 van 3.5.2013, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(16)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/329


P8_TA(2019)0087

Uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (programma “Pericles IV”) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het Pericles IV-programma) (COM(2018)0369 — C8-0240/2018 — 2018/0194(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/42)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0369),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 133 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0240/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0069/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0194

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij voor de periode 2021-2027 (het ‘programma Pericles IV’)

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 133,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

1)

De Unie en de lidstaten hebben zich ten doel gesteld de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de euro als munteenheid. Die maatregelen omvatten de bescherming van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, en vergroten aldus teneinde de doeltreffendheid van de economie van de Unie te waarborgen en te zorgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. [Am. 1]

2)

Verordening (EG) nr. 1338/2001 (3) van de Raad voorziet in de uitwisseling van informatie, samenwerking en wederzijdse bijstand waardoor een geharmoniseerd kader wordt geschapen voor de bescherming van de euro. De werking van die verordening werd bij Verordening (EG) nr. 1339/2001 (4) van de Raad uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, teneinde in de hele Unie een gelijkwaardig niveau van bescherming van de euro te bieden.

3)

Acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie en personeel en van technische en wetenschappelijke bijstand en gespecialiseerde opleiding dragen wezenlijk bij tot de bescherming van de munteenheid van de Unie tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude en derhalve tot het realiseren van een hoog en gelijkwaardig beschermingsniveau in de hele Unie, terwijl wordt aangetoond dat de Unie in staat is om ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Ook helpen deze acties om het hoofd te bieden aan de gemeenschappelijke uitdagingen van en banden met witwaspraktijken en georganiseerde misdaad. [Am. 2]

4)

Een programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij draagt bij tot de bewustmaking van burgers van de Unie , vergroot het vertrouwen in deze munteenheid en verbetert de bescherming van de euro, in het bijzonder door de voortdurende verspreiding van resultaten van door dat programma ondersteunde acties. [Am. 3]

(4 bis)

Gedegen bescherming van de euro tegen valsemunterij is een belangrijk onderdeel van een veilige en concurrerende EU-economie en houdt rechtstreeks verband met de EU-doelstelling ter bevordering van een doeltreffende werking van de economische en monetaire unie. [Am. 4]

5)

Eerdere steun voor dergelijke acties, door middel van de Besluiten 2001/923/EG (5) en 2001/924/EG (6) van de Raad, naderhand gewijzigd en verlengd bij de Besluiten 2006/75/EG (7), 2006/76/EG (8), 2006/849/EG (9), 2006/850/EG (10) en Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad (11), heeft het mogelijk gemaakt om de acties van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij te versterken. De doelstellingen van het programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (‘het programma Pericles’) voor de periode 2002-2006, 2007-2013 en 2014 tot 2017 (12) zijn met succes verwezenlijkt.

6)

In de Anders dan bij de gebruikelijke procedure is er geen afzonderlijke effectbeoordeling van het programma uitgevoerd. Dit is gedeeltelijk terug te voeren op het feit dat de Commissie in 2017 een tussentijdse evaluatie van het programma heeft verricht, ondersteund door een onafhankelijk verslag  (13) . Hoewel het verslag in het algemeen positief is over het programma, heerst er ongerustheid over het beperkte aantal bevoegde autoriteiten dat aan de activiteiten van het programma deelneemt en over de kwaliteit van de belangrijkste prestatie-indicatoren die gebruikt worden om de resultaten van het programma te meten. In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over de tussentijdse evaluatie van het programma Pericles 2020 , en haar evaluatie vooraf in de vorm van het werkdocument dat haar voorstel vergezelt ((COM(2018)0369), is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de voortzetting van het programma Pericles 2020 na 2020 moet worden ondersteund, gezien de toegevoegde waarde ervan voor de EU Unie , het langetermijneffect ervan en de duurzaamheid van de acties ervan alsmede de bijdrage ervan aan het bestrijden van georganiseerde misdaad . [Am. 5]

7)

Het advies in de tussentijdse evaluatie luidde dat de in het kader van het programma Pericles 2020 gefinancierde acties moeten worden voortgezet, rekening houdend met mogelijkheden daarbij tegemoetkomend aan de behoefte om de indiening van aanvragen te vereenvoudigen, de differentiatie van begunstigden alsook de deelname van een zo groot mogelijk aantal bevoegde autoriteiten uit diverse landen aan de programma-activiteiten aan te moedigen, zich te blijven richten op nieuwe en terugkerende bedreigingen van namaak en de belangrijkste prestatie-indicatoren te stroomlijnen. [Am. 6]

(7 bis)

Er zijn vervalsingshotspots ontdekt in derde landen en de vervalsing van de euro krijgt een steeds grotere internationale dimensie. Derhalve moeten capaciteitsopbouw en opleidingsactiviteiten waaraan wordt deelgenomen door de bevoegde autoriteiten van derde landen, van essentieel belang worden geacht als het gaat om doeltreffende bescherming van de gemeenschappelijke munteenheid van de Unie, en verder worden gestimuleerd in het kader van het programma. [Am. 7]

8)

Daarom moet een nieuw programma voor de periode 2021-2027 (het “programma Pericles IV”) worden vastgesteld. Er dient voor te worden gezorgd dat het programma Pericles IV in overeenstemming is met andere relevante programma’s en acties en deze aanvult. Voor de toepassing van het programma Pericles IV dient de Commissie derhalve, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde raadgevend comité, het nodige overleg te plegen met de belangrijkste betrokken actoren, met name de door de lidstaten aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, de Europese Centrale Bank, en Europol, ter evaluatie van de behoeften op het gebied van de bescherming van de euro, in het bijzonder met betrekking tot uitwisselingen, bijstand en opleiding. Bovendien moet de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het programma gebruikmaken van de ruime ervaring van de Europese Centrale Bank wat betreft het geven van opleidingen en het verstrekken van informatie over valse eurobiljetten. [Am. 8]

9)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.

10)

Deze verordening is in overeenstemming met de beginselen van toegevoegde waarde en evenredigheid. Het programma Pericles IV moet de samenwerking bevorderen tussen de lidstaten onderling en tussen de Commissie en de lidstaten, met het oog op de bescherming van de euro tegen valsemunterij, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten en met een efficiënter gebruik van middelen dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Optreden op het niveau van de Unie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, omdat dit de lidstaten duidelijk ondersteunt bij de collectieve bescherming van de euro en het gebruik aanmoedigt van gemeenschappelijke Unie-structuren Uniestructuren ter versterking van de samenwerking en de tijdige en uitgebreide uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten. [Am. 9]

11)

Het programma Pericles IV moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld in … [verwijzing naar de MFK-verordening voor de periode na 2020 “Verordening (EU, Euratom) …/2018 van de Raad”].

12)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van het programma Pericles IV Om niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te waarborgen, moeten wijzigen , moet aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden de bevoegdheid worden toegekend gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de in artikel 10 bedoelde werkprogramma's en de indicatoren die zijn vastgesteld in artikel 12 en in bijlage II . De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma ' s vast te stellen waarin de prioriteiten, de verdeling van de begrotingsmiddelen en de beoordelingscriteria voor de subsidies voor acties zijn bepaald. De uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, waarin een verhoging van de cofinanciering noodzakelijk is om de lidstaten meer financiële flexibiliteit te bieden opdat zij de projecten ter bescherming en vrijwaring van de euro naar tevredenheid kunnen uitvoeren en voltooien, moeten een onderdeel zijn van de jaarlijkse werkprogramma ' s. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven  (14) . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 10]

13)

Bij deze verordening worden de financiële middelen voor het programma Pericles IV vastgesteld, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing die in voorkomend geval moet worden bijgewerkt overeenkomstig het nieuwe interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer].

14)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (17) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (18). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM, en de Europese Rekenkamer (ERK).

15)

De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van het Pericles IV-programma indienen, alsmede een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

16)

Verordening (EU) nr. 331/2014 moet daarom worden ingetrokken.

17)

Er moet worden gezorgd voor een soepele overgang zonder onderbreking tussen het programma Pericles 2020 en het programma Pericles IV, en de looptijd van het programma Pericles IV moet worden afgestemd op Verordening (EU, Euratom) …/… van de Raad [verwijzing naar de meerjarig financiaal kaderverordening voor de periode 2021-2027]. Het programma Pericles IV moet derhalve van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt het programma Pericles IV vast, een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (“het programma”).

Zij stelt de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van financiering door de Unie en de regels voor het verstrekken van deze financiering vast.

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstelling van het programma is:

Het voorkomen en bestrijden van valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, teneinde het concurrentievermogen de integriteit van de eurobiljetten en -munten te beschermen, die het vertrouwen van burgers en bedrijven in de echtheid van deze bankbiljetten en munten vergroot en aldus het vertrouwen in van de economie van de Unie te versterken en versterkt, en tevens de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen. [Am. 11]

2.   Het programma heeft de volgende specifieke doelstelling:

eurobankbiljetten en -munten tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude beschermen door de maatregelen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen en de bevoegde nationale en uniale autoriteiten bij te staan bij hun inspanningen om onderling en met de Commissie een nauwe en regelmatige samenwerking en een uitwisseling van beste praktijken te ontwikkelen, waarbij in voorkomend geval ook derde landen en internationale organisaties worden betrokken.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 7 700 000 EUR (19) (in lopende prijzen). [Am. 12]

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

3.   Het in lid 1 genoemde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het programma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.

Artikel 4

Uitvoering en vormen van EU-financiering

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig [laatste versie van het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (20).]

2.   Het programma wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaten uitgevoerd door middel van regelmatige raadplegingen tijdens de verschillende uitvoeringsfasen van het programma, rekening houdend waarbij de overeenstemming met de relevante maatregelen die worden genomen door andere bevoegde entiteiten, waaronder met name de Europese Centrale Bank en Europol , wordt gewaarborgd en onnodige overlapping wordt voorkomen. Hiertoe houdt de Commissie bij de voorbereiding van de werkprogramma's uit hoofde van artikel 10 rekening met de bestaande en geplande werkzaamheden van de ECB en Europol ter bestrijding van valsemunterij en fraude in verband met de euro. [Am. 13]

3.   Financiële steun uit hoofde van het programma voor de in artikel 6, vermelde subsidiabele acties wordt verstrekt in de vorm van:

subsidies; of

aanbestedingen.

Artikel 5

Gezamenlijke acties

1.   Acties uit hoofde van het programma kunnen gezamenlijk worden georganiseerd door de Commissie en andere partners met relevante deskundigheid, zoals:

a)

de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank (ECB);

b)

de nationale analysecentra (NAC) en de nationale centra voor de analyse van muntstukken (NCAM);

c)

het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en de munthuizen;

d)

Europol, Eurojust en Interpol;

e)

de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij waarin voorzien is bij artikel 12 van het Internationale Verdrag van Genève van 20 april 1929 (21) ter bestrijding van de valsemunterij, alsmede andere diensten die gespecialiseerd zijn in de preventie, opsporing en rechtshandhaving met betrekking tot valsemunterij;

f)

de betrokken gespecialiseerde organen op het gebied van reprografie- en legaliseringstechniek, drukkers en graveurs;

g)

andere dan de onder a) tot en met f) bedoelde organen met een bijzondere deskundigheid, eventueel ook in derde landen en met name in toetredende staten en kandidaat-lidstaten; en

h)

private entiteiten die technische kennis hebben ontwikkeld en die kennis hebben aangetoond of gespecialiseerde teams voor het opsporen van vervalste bankbiljetten en munten.

2.   Wanneer de subsidiabele acties gezamenlijk door de Commissie en de ECB, Eurojust, Europol of Interpol worden georganiseerd, worden de daaruit voortvloeiende kosten onder hen verdeeld. In elk geval draagt elk van hen de reis- en verblijfkosten van zijn eigen gastsprekers.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 6

In aanmerking komende acties

1.   Uit hoofde van het programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in artikel 10 bedoelde jaarlijkse werkprogramma's, financiële steun verleend voor de volgende acties:

a)

de uitwisseling en verspreiding van informatie, in het bijzonder door het organiseren van workshops, bijeenkomsten en seminars, met inbegrip van opleiding, doelgerichte plaatsing en uitwisseling van personeel van bevoegde nationale autoriteiten en andere soortgelijke acties. De uitwisseling van informatie heeft onder meer betrekking op:

beste werkwijzen ter voorkoming van valsemunterij en fraude in verband met de euro; [Am. 14]

methoden voor het toezicht op en de analyse van de economische en financiële gevolgen van valsemunterij;

de werking van databanken en systemen voor vroegtijdige waarschuwing;

het gebruik van computerondersteunde opsporingsinstrumenten; [Am. 15]

de onderzoeks- en opsporingsmethoden;

wetenschappelijke bijstand, waaronder follow-up van nieuwe ontwikkelingen;

de bescherming van de euro buiten de Unie;

onderzoeksacties;

de terbeschikkingstelling van gespecialiseerde operationele deskundigheid;

b)

technische, wetenschappelijke en operationele bijstand die noodzakelijk wordt geacht in het kader van het programma, waaronder met name:

alle passende maatregelen waarbij op het niveau van de Unie leermiddelen worden ontwikkeld, zoals een handboek over de wetgeving van de Unie, informatiebulletins, praktische handleidingen, glossaria en lexicons, databanken, met name op het gebied van wetenschappelijke bijstand of technologiebewaking of ondersteunende computertoepassingen, zoals software;

relevante studies met een multidisciplinaire en transnationale dimensie, inclusief onderzoek naar innovatieve veiligheidskenmerken;

de ontwikkeling van instrumenten en methoden voor technische ondersteuning ter bevordering van opsporingsacties op het niveau van de Unie;

steun voor samenwerking bij operaties waarbij minstens twee staten zijn betrokken, mits dergelijke steun niet beschikbaar is kan worden gesteld in het kader van andere programma’s van Europese instellingen en organen; [Am. 16]

c)

de aanschaf van apparatuur die in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten van derde landen gebruiken voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, in overeenstemming met artikel 10, lid 3.

2.   Het programma houdt rekening met de transnationale en multidisciplinaire aspecten van de bestrijding van valsemunterij door zich te richten op de deelname van de volgende groepen:

a)

personeel van instanties die betrokken zijn bij de opsporing en bestrijding van valsemunterij, in het bijzonder de politiediensten, douane en de financiële autoriteiten, overeenkomstig hun specifieke nationale bevoegdheden;

b)

het personeel van inlichtingendiensten;

c)

vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de munthuizen, commerciële banken en andere financiële intermediairs, met name wat betreft de verplichtingen van de financiële instellingen;

d)

magistraten en op dit gebied gespecialiseerde juristen en leden van de rechterlijke macht;

e)

alle overige betrokken gespecialiseerde groepen, zoals de kamers van koophandel en industrie of vergelijkbare structuren die toegang kunnen verschaffen tot het midden- en kleinbedrijf, detailhandelaren en geldtransportbedrijven.

3.   De groepen waarvan sprake in lid 2 van dit artikel kunnen deelnemers uit derde landen omvatten als dat belangrijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2. [Am. 17]

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 7

Subsidies

De toekenning en het beheer van subsidies uit hoofde van het programma geschieden overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

Bij acties die met subsidies worden uitgevoerd, mag de aankoop van apparatuur niet het enige onderdeel van de subsidieovereenkomst zijn.

Artikel 8

Cofinancieringspercentages

Het cofinancieringspercentage voor subsidies die uit hoofde van het programma worden verleend bedraagt niet meer dan 75 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, die in het in artikel 10 genoemde jaarlijkse werkprogramma worden vastgelegd, bedraagt de medefinanciering niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 9

Voor financiering in aanmerking komende entiteiten

De entiteiten die uit hoofde van het programma voor financiering in aanmerking komen zijn de bevoegde nationale autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1338/2001.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 10

Werkprogramma’s

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen om werkprogramma's waarvan sprake vast te stellen in overeenstemming met artikel 110 van het Financieel Reglement. [Am. 18]

2.   In het geval van subsidies specificeert het werkprogramma, naast de vereisten van artikel 108 van het Financieel Reglement, de essentiële selectie- en toekenningscriteria en het maximaal mogelijke medefinancieringspercentage.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10, lid 1, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie verleend van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027. [Am. 19]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de artikel 10, lid 1, en in artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 20]

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 , alsmede vertegenwoordigers van de ECB en Europol . [Am. 21]

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

Artikel 12

Monitoring

1.   De bijlage bij dit voorstel bevat indicatoren voor de rapportage over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde specifieke doelstelling.

2.   Om een doeltreffende beoordeling van de voortgang van het programma op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, is de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 11 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bepalingen voor een monitoring- en evaluatiekader te ontwikkelen, inclusief door middel van wijzigingen in de bijlage om de indicatoren te herzien en aan te vullen indien dit nodig is voor evaluatiedoeleinden.

3.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement, en de Raad , de Europese Centrale Bank, Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) jaarlijks informatie over de resultaten van het programma, rekening houdend met de kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren waarvan sprake in de bijlage bij dit voorstel. [Am. 22]

4.   De deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle gegevens en informatie die nodig zijn voor het toezicht op en de evaluatie van het programma.

Artikel 13

Evaluatie

1.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, maar uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

2.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, maar uiterlijk twee jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

3.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, en de Europese Centrale Bank , Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) . [Am. 23]

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van , waarborgen de transparantie van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren. [Am. 24]

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 genoemde doelstellingen.

Artikel 15

Intrekking

Verordening (EU) nr. 331/2014 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 16

Overgangsbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties op grond van Verordening (EU) nr. 331/2014, die op de betrokken acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 378 van 19.10.2018, blz. 2.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6).

(4)  Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11).

(5)  Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50).

(6)  Besluit 2001/924/EG van de Raad van 17 december 2001 houdende uitbreiding van de werking van het besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles”) tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 55).

(7)  Besluit 2006/75/EG van de Raad van 30 januari 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 40).

(8)  Besluit 2006/76/EG van de Raad van 30 januari 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/75/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles”) (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 42).

(9)  Besluit 2006/849/EG van de Raad van 20 november 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 28).

(10)  Besluit 2006/850/EG van de Raad van 20 november 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/849/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles”) (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 30).

(11)  Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma “Pericles 2020”) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG van de Raad (PB L 103 van 5.4.2014, blz. 1).

(12)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de tussentijdse evaluatie van het programma “Pericles 2020” van 6.12.2017 (COM(2017)0741).

(13)   SWD(2017)0444 en Ares(2917)3289297 '30/06/2017.

(14)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(15)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(16)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(17)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(18)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(19)   Indicatief bedrag, afhankelijk van het totale MFK.

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(21)  Volkenbond, Recueil des Traités, nr. 2623 (1931), blz. 372.

BIJLAGE

INDICATOREN VOOR DE EVALUATIE VAN HET PROGRAMMA

Het programma wordt nauwlettend gemonitord op basis van een reeks indicatoren die bestemd zijn om , tegen een minimum aan administratieve lasten en kosten, te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt en om de administratieve lasten en kosten tot een minimum te beperken. Daartoe worden gegevens verzameld met betrekking tot de volgende reeks sleutelindicatoren: [Am. 25]

a)

aantal ontdekte valse euro's; aantal lidstaten en derde landen wier bevoegde autoriteiten hebben deelgenomen aan de activiteiten in het kader van het programma; [Am. 26]

b)

aantal ontmantelde illegale werkplaatsen; en aantal deelnemers en hun mate van tevredenheid evenals alle andere feedback die zij eventueel hebben gegeven wat betreft het nut van de activiteiten in het kader van het programma; [Am. 27]

c)

de feedback die informatie die van de nationale bevoegde autoriteiten is ontvangen van de deelnemers aan de door het programma gefinancierde acties over het aantal ontdekte vervalste euro's en ontmantelde illegale werkplaatsen als rechtstreeks gevolg van verbeterde samenwerking via het programma . [Am. 28]

De gegevens en informatie voor de kernprestatie-indicatoren worden jaarlijks door de volgende actoren Commissie en de begunstigden van het programma verzameld:. [Am. 29]

de Commissie verzamelt de gegevens voor het aantal valse euromunten en — bankbiljetten;

de Commissie verzamelt de gegevens voor het aantal ontmantelde werkplaatsen waar valsemunterij plaatsvond;

de Commissie en de begunstigden van het programma verzamelen de gegevens voor de feedback die van de deelnemers wordt ontvangen over de uit het programma gefinancierde acties.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/340


P8_TA(2019)0088

Vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (07971/2018 — C8-0446/2018 — 2018/0093(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/43)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07971/2018),

gezien de ontwerpvrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (07972/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0446/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2017 (1),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (2) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0053/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Singapore.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 16 mei 2017, 2/15, ECLI:EU:C:2017:376.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0089.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/341


P8_TA(2019)0089

Vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (07971/2018 — C8-0446/2018 — 2018/0093M(NLE))

(2020/C 449/44)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07971/2018),

gezien de voorgestelde tekst voor een vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (Singapore), die grotendeels de op 20 september 2013 geparafeerde overeenkomst weerspiegelt,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (COM(2018)0194),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0446/2018),

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Singapore, die op 19 oktober 2018 zal worden ondertekend,

gezien advies 2/15 van het Hof van Justitie van 16 mei 2017, uit hoofde van artikel 218, lid 11, VWEU, waarom de Europese Commissie op 10 juli 2015 had verzocht,

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (1),

gezien zijn resolutie van 3 februari 2016 houdende aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Commissie voor de onderhandelingen over de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA) (2),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld “Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoordelijk handels- en investeringsbeleid”,

gezien het besluit van de Raad van 22 december 2009 om bilaterale onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten te voeren met afzonderlijke lidstaten van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN), te beginnen met Singapore,

gezien de onderhandelingsrichtsnoeren van 23 april 2007 voor een interregionale vrijhandelsovereenkomst met de landen van de ASEAN,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name Titel V daarvan over het extern optreden van de Unie,

gezien het VWEU en met name de artikelen 91, 100, 168 en 207, juncto artikel 218, lid 6, onder a), punt v),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (3) over het ontwerp van besluit van de Raad,

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0048/2019),

A.

overwegende dat de EU en Singapore belangrijke waarden delen, waaronder democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten, culturele en taalkundige verscheidenheid en een sterke betrokkenheid bij een open en op regels gebaseerde handel en het multilaterale handelsstelsel;

B.

overwegende dat deze overeenkomst de eerste bilaterale handelsovereenkomst is die wordt gesloten tussen de EU en een lidstaat van de ASEAN en een belangrijke opstap vormt naar de uiteindelijke doelstelling van een interregionale vrijhandelsovereenkomst; overwegende dat de overeenkomst ook als benchmark zal dienen voor de overeenkomsten waarover de EU op dit moment onderhandelt met de andere grote economieën van de ASEAN;

C.

overwegende dat Singapore binnen de ASEAN-regio veruit de belangrijkste handelspartner van de EU is en goed is voor iets minder dan een derde van de handel in goederen en diensten tussen de EU en de ASEAN, en ongeveer twee derde van de investeringen tussen de twee regio's;

D.

overwegende dat de waarde van de handel tussen de EU en Singapore jaarlijks meer dan 50 miljard EUR bedraagt;

E.

overwegende dat wordt voorspeld dat 90 % van de toekomstige economische groei buiten Europa en met name in Azië zal worden gegenereerd;

F.

overwegende dat Singapore partij is bij het alomvattende en vooruitstrevende trans-Pacifische partnerschap (Comprehensive and Progressive Trans-Pacific Partnership, CPTPP), en bij de lopende onderhandelingen over het regionaal alomvattend economisch partnerschap (Regional Comprehensive Economic Partnership, RCEP);

G.

overwegende dat Singapore sinds 2017 een hoge-inkomenseconomie is, met een bruto nationaal inkomen van 52 600 USD per hoofd van de bevolking; overwegende dat zijn economische groei tot de hoogste van de wereld behoort, met een jaarlijks gemiddelde van 7,7 % sinds de onafhankelijkheid;

H.

overwegende dat Singapore een van de makkelijkste landen ter wereld is om zaken mee te doen, een van 's werelds meest concurrerende economieën is en een van de minst corrupte landen ter wereld is;

I.

overwegende dat de industrie, in het bijzonder de elektronica en precisiemechanica, samen met de dienstensector de twee pijlers van Singapore's economie met een hoge toegevoegde waarde blijven;

J.

overwegende dat Singapore een mondiale speler is in financiële en verzekeringsdiensten;

K.

overwegende dat meer dan 10 000 Europese bedrijven hun regionale kantoren in Singapore hebben en in een klimaat van rechtszekerheid en zekerheid functioneren; overwegende dat ongeveer 50 000 Europese bedrijven naar Singapore exporteren, waarvan 83 % kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) zijn;

L.

overwegende dat de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore waarschijnlijk een zeer positief effect zal hebben op de handels- en investeringsstromen tussen de EU en Singapore; overwegende dat in een studie van 2018, opgesteld voor het Europees Parlement, wordt geschat dat gedurende de eerste vijf jaar het handelsvolume tussen de EU en Singapore met 10 % zal toenemen;

M.

overwegende dat andere grote economieën, zoals Japan, de VS en China, al over vrijhandelsovereenkomsten met Singapore beschikken, waardoor de Europese Unie een concurrentienadeel ondervindt;

N.

overwegende dat uit de handelsgerelateerde duurzaamheidseffectbeoordeling van de vrijhandelsovereenkomst EU-ASEAN van 2009 is gebleken dat deze bilaterale vrijhandelsovereenkomst voor beide partijen voordelig zal zijn wat betreft het nationaal inkomen, het bbp en de werkgelegenheid; overwegende dat voor de handelsbetrekkingen tussen de EU en Singapore en voor de recente periode geen specifieke handels- en duurzaamheidseffectbeoordeling is uitgevoerd;

O.

overwegende dat uit de analyse van de economische gevolgen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore, die de Europese Commissie in 2013 heeft uitgevoerd, bleek dat het bbp van Singapore met 0,94 % (of 2,7 miljard EUR) en het bbp van de EU met 550 miljoen EUR zou kunnen groeien;

1.

is verheugd over de ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst op 19 oktober 2018 in Brussel;

2.

onderstreept dat de onderhandelingen oorspronkelijk in 2012 waren afgerond en waren gebaseerd op de in april 2007 aangenomen onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad voor een vrijhandelsovereenkomst EU-ASEAN; betreurt de lange vertraging waarmee de overeenkomst ter ratificatie werd voorgelegd en die onder andere te wijten was aan het verzoek van de Commissie om een advies van het Europese Hof van Justitie teneinde duidelijkheid te verschaffen over de vraag of onder de overeenkomst vallende aangelegenheden tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren of dat zij onder een gedeelde bevoegdheid vallen; is verheugd over de juridische duidelijkheid die het advies van het Europees Hof van Justitie heeft opgeleverd en is van mening dat dit de democratische en legitieme rol van het Europees Parlement heeft versterkt en duidelijkheid over de bevoegdheden van de EU op het gebied van het handelsbeleid heeft verschaft; is ingenomen met de ononderbroken inzet van Singapore ondanks deze vertraging, en dringt aan op een snelle inwerkingtreding van de overeenkomst, zodra die door het Parlement is geratificeerd;

3.

acht het van essentieel belang dat de EU een voortrekkersrol blijft vervullen bij een open en op regels gebaseerd handelsstelsel en is ingenomen met het feit dat 10 jaar na de start van de onderhandelingen de vrijhandelsovereenkomst EU-Singapore nu een belangrijk onderdeel daarvan is; doet derhalve een beroep op de Commissie en de lidstaten om actief contact met andere partners in de wereld te zoeken bij het voortdurend streven naar een ambitieuze mondiale, billijke en open handelsagenda waarbij lering wordt getrokken uit en wordt voortgebouwd op de vrijhandelsovereenkomst met Singapore;

4.

benadrukt het economische en strategische belang van deze overeenkomst, aangezien Singapore een knooppunt is voor de hele ASEAN-regio; is van mening dat deze overeenkomst een belangrijke stap is naar en de precedent zal scheppen voor handels- en investeringsovereenkomsten met andere ASEAN-lidstaten en dat zij een opstap is voor een toekomstige interregionale handelsovereenkomst; benadrukt tevens dat deze overeenkomst zal voorkomen dat de exporteurs van de EU concurrentienadeel ondervinden ten opzichte van de andere CPTPP- en RCEP-landen; is verheugd over het feit dat de sluiting van deze overeenkomst, als onderdeel van een wereldwijde billijke en open handelsagenda van de EU, niet alleen consumenten grote voordelen zal opleveren, maar ook de werknemers;

5.

wijst erop dat Singapore de meeste van zijn tarieven op EU-producten al had afgeschaft en dat door deze overeenkomst de weinige resterende tarieven volledig zullen worden geschrapt zodra de overeenkomst in werking treedt;

6.

is verheugd over het feit dat Singapore bepaalde maatregelen zal schrappen die handelsbelemmeringen kunnen vormen, zoals dubbele veiligheidstests voor auto's en auto-onderdelen en elektronica, hetgeen de export van goederen door EU-bedrijven naar Singapore zal vereenvoudigen;

7.

onderstreept dat EU-bedrijven dankzij de overeenkomst een betere toegang hebben tot de dienstenmarkt van Singapore, bijvoorbeeld op het gebied van financiële, telecommunicatie- en postdiensten, engineering en architectonische diensten en zeevervoer, en dat deze liberalisering een aanpak met een “positieve lijst” volgt;

8.

herinnert eraan dat met betrekking tot de liberalisering van financiële diensten de overeenkomst een prudentiële uitzonderingsbepaling bevat, die partijen toestaat maatregelen om prudentiële redenen te nemen of te handhaven en met name om spaarders en beleggers te beschermen en om de integriteit en stabiliteit van de financiële systemen van partijen te waarborgen;

9.

is verheugd over het feit dat Singapore op 21 juni 2017 de Multilaterale overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten (Multilateral Competent Authority Agreement, MCAA) voor het toepassen van de mondiale standaard voor de automatische uitwisseling van gegevens voor belastingdoeleinden heeft ondertekend, en op 30 juni 2017 de OESO op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen om de automatische uitwisseling in het kader van die overeenkomst op te starten met alle lidstaten van de EU waarmee geen bilaterale overeenkomst met ditzelfde doel bestond; stelt vast dat Singapore noch op de “zwarte lijst” noch op de “watchlist” van niet-coöperatieve rechtsgebieden van de Groep gedragscode van de EU staat, hoewel het land kritiek van sommige ngo's te verduren kreeg vanwege het toekennen van belastingfaciliteiten aan ondernemingen;

10.

benadrukt dat de toegang tot de markt voor overheidsopdrachten van Singapore in het kader van deze overeenkomst is verbeterd in vergelijking met de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten; onderstreept dat bij de gunning van openbare aanbestedingen eveneens rekening moet worden gehouden met sociale en milieucriteria; benadrukt dat bij openbare aanbestedingen zowel in de EU als in Singapore het belang van de burger voorop moet blijven staan;

11.

is ingenomen met het feit dat Singapore ermee heeft ingestemd een registratiesysteem voor geografische aanduidingen op te zetten waarmee rond 190 geografische aanduidingen van de EU zullen worden beschermd, met de mogelijkheid om in een later stadium aanduidingen toe te voegen; herinnert eraan dat de EU in 2016 voor 2,2 miljard EUR aan agrovoedingsproducten naar Singapore heeft geëxporteerd en merkt op dat Singapore de op vier na grootste markt in Azië is voor de EU-uitvoer van voedsel en drank, hetgeen grote kansen biedt voor EU-landbouwers en producenten van agrovoeding; is derhalve ingenomen met de toezegging van Singapore om in deze overeenkomst nulrechten op agrovoeding te handhaven en een systeem in te voeren voor de certificering van EU-vleesproducerende bedrijven die naar Singapore willen exporteren; betreurt echter het feit dat de overeenkomst geen automatische bescherming biedt voor de 196 geografische aanduidingen van de EU, die in de bijlage bij het hoofdstuk over intellectuele-eigendomsrechten zijn opgenomen, aangezien alle geografische aanduidingen van de EU, ongeacht hun oorsprong, moeten worden onderzocht en de publicatieprocedure (en eventueel de oppositieprocedure) moeten doorlopen, volgens de registratieprocedure in Singapore, om te worden beschermd; onderstreept dat de uitvoeringswetgeving inzake geografische aanduidingen waarmee het Singaporese register voor geografische aanduidingen en de Singaporese registratieprocedure voor geografische aanduidingen worden ingevoerd, in werking treedt zodra de overeenkomst door het Parlement is geratificeerd; verzoekt de Singaporese autoriteiten onmiddellijk werk te maken van de registratieprocedure en onverwijld het register op te zetten en in werking te stellen na ratificatie van de overeenkomst door het Parlement; moedigt de Commissie ertoe aan intensief met de Singaporese autoriteiten te blijven samenwerken om ervoor te zorgen dat het hoogste aantal geografische aanduidingen van de EU wordt beschermd overeenkomstig de in de vrijhandelsovereenkomst vastgelegde bescherming, zonder enige uitzondering of beperking (met inbegrip van bijlagen of voetnoten);

12.

benadrukt dat de overeenkomst het recht erkent van de lidstaten om op alle niveaus openbare diensten te bepalen en te verlenen, en dat de overeenkomst regeringen niet belet om geprivatiseerde diensten opnieuw tot openbare diensten te maken;

13.

onderstreept dat de overeenkomst het recht van de EU vrijwaart om haar eigen normen te handhaven en toe te passen op alle in de EU verkochte goederen en diensten en dat derhalve alle invoer uit Singapore aan de EU-normen moet voldoen; onderstreept dat de EU-normen nooit als handelsbelemmeringen mogen worden beschouwd, en onderstreept het belang van het bevorderen van deze normen op wereldniveau; wijst erop dat niets in de overeenkomst de toepassing van het voorzorgsbeginsel, zoals vervat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, belet;

14.

benadrukt het belang van een op waarden gebaseerd en verantwoord handelsbeleid en de noodzaak om de duurzame ontwikkeling te bevorderen; is derhalve verheugd over het feit dat beide partijen in het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling hebben toegezegd hoge niveaus van milieu- en arbeidsbescherming te zullen waarborgen, en dat deze overeenkomst bijgevolg kan worden beschouwd als een progressieve handelsovereenkomst; merkt op dat de overeenkomst ook een hoofdstuk over niet-tarifaire belemmeringen bij de opwekking van duurzame energie bevat; wijst erop dat de overeenkomst tussen de EU en Singapore een instrument zou kunnen zijn om de klimaatverandering te bestrijden en de maatregelen en investeringen die voor een duurzame, koolstofarme toekomst nodig zijn te versnellen; verzoekt de EU en Singapore alle nodige acties te ondernemen om de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling ten uitvoer te leggen;

15.

herinnert eraan dat de partijen hebben toegezegd aanhoudende inspanningen te zullen verrichten om de fundamentele IAO-verdragen te ratificeren en daadwerkelijk ten uitvoer te leggen; neemt nota van de tot dusver door de regering van Singapore verstrekte informatie met betrekking tot de naleving door Singapore van de drie resterende fundamentele IAO-verdragen, namelijk die betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, betreffende discriminatie en betreffende gedwongen arbeid, en roept Singapore op verder met de IAO samen te werken teneinde vorderingen te maken op weg naar de volledige overeenstemming met de inhoud van de verdragen, en ze uiteindelijk binnen een redelijke termijn te ratificeren;

16.

is verheugd over de toezegging om de multilaterale milieuovereenkomsten zoals de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, en over het streven naar het duurzaam beheer van bossen en visserij;

17.

benadrukt dat de samenwerking op regelgevingsgebied vrijwillig is en op geen enkele manier het recht om te reguleren mag beperken;

18.

spoort de partijen ertoe aan om volledig gebruik te maken van de regels inzake dierenwelzijn en om zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de vrijhandelsovereenkomst een gezamenlijke werkgroep op te richten om overeenstemming te bereiken over een actieplan voor relevante sectoren zoals het welzijn van vissen in de aquacultuur;

19.

benadrukt dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners bij het toezicht op de uitvoering van de overeenkomst van cruciaal belang is, en pleit ervoor snel na de inwerkingtreding van de overeenkomst interne adviesgroepen op te richten en bepleit een evenwichtige vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld in deze adviesgroepen; roept de Commissie ertoe op voldoende financiële middelen toe te wijzen om hen in staat te stellen doeltreffend te werken, alsmede ondersteuning te bieden om een constructieve deelname van het maatschappelijk middenveld te garanderen;

20.

merkt opdat de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Singapore de mogelijkheid voor de EU omvat om de vrijhandelsovereenkomst op te schorten indien Singapore de fundamentele mensenrechten schendt;

21.

verzoekt de Commissie goed gebruik te maken van de algemene evaluatieclausule van de overeenkomst zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen teneinde de afdwingbaarheid van de arbeids- en milieuregels te verbeteren mede, onder de verschillende handhavingsmethodes, het overwegen van een op sancties gebaseerd mechanisme als laatste redmiddel;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Republiek Singapore.

(1)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 30.

(2)  PB C 35 van 31.1.2018, blz. 21.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0088.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/346


P8_TA(2019)0090

Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07979/2018 — C8-0447/2018 — 2018/0095(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/45)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07979/2018),

gezien de voorgestelde investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07980/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0447/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2017 (1),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (2) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0054/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Singapore.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 16 mei 2017, 2/15, ECLI:EU:C: 2017:376.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0091.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/347


P8_TA(2019)0091

Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07979/2018 — C8-0447/2018 — 2018/0095M(NLE))

(2020/C 449/46)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07979/2018),

gezien het ontwerp van investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (07980/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (C8-0447/2018),

gezien de onderhandelingsrichtsnoeren van 23 april 2007 voor een vrijhandelsovereenkomst met de lidstaten van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN),

gezien het besluit van de Raad van 22 december 2009 om bilaterale onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten te voeren met afzonderlijke lidstaten van de ASEAN, te beginnen met Singapore,

gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (1),

gezien de wijzigingen van 12 september 2011 van de oorspronkelijke onderhandelingsrichtsnoeren om de Commissie te machtigen over investeringen te onderhandelen,

gezien Verordening (EU) nr. 1219/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (2),

gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld “Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),

gezien het advies van het Hof van Justitie van 16 mei 2017 in procedure 2/15 (4), waarom de Europese Commissie op 10 juli 2015 had verzocht, overeenkomstig artikel 218, lid 11, VWEU,

gezien zijn resolutie van 4 oktober 2018 over de bijdrage van de EU aan een bindend VN-instrument inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met transnationale kenmerken met betrekking tot de mensenrechten (5),

gezien de voorschriften betreffende transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name titel V over het extern optreden van de Unie,

gezien het VWEU, met name deel vijf, titels I, II en V, in het bijzonder artikel 207, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), punt v),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (6) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, lid 2 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0049/2019),

A.

overwegende dat de EU en Singapore dezelfde fundamentele waarden delen, waaronder de democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten, culturele en taalkundige verscheidenheid en een sterke betrokkenheid bij de op regels gebaseerde handel binnen het multilaterale handelssysteem;

B.

overwegende dat de EU de grootste ontvanger en bron van directe buitenlandse investeringen in de wereld is;

C.

overwegende dat Singapore de op zeven na belangrijkste bestemming van directe buitenlandse investeringen uit de EU is en de eerste in de ASEAN-regio;

D.

overwegende dat Singapore in Zuidoost-Azië veruit de belangrijkste handelspartner van de EU is en goed is voor iets minder dan een derde van de handel in goederen en diensten tussen de EU en ASEAN en voor ongeveer twee derde van alle investeringen tussen de twee regio's; overwegende dat meer dan 10 000 Europese bedrijven hun regionale kantoren in Singapore hebben en normaal in een context van rechtszekerheid en zekerheid functioneren;

E.

overwegende dat Singapore de nummer één locatie voor Europese investeringen in Azië is, met bilaterale investeringsvoorraden van 256 miljard EUR in 2016;

F.

overwegende dat momenteel meer dan 3 000 internationale investeringsverdragen van kracht zijn en dat de EU-lidstaten partij zijn bij zo'n 1 400 van deze verdragen;

G.

overwegende dat dit de eerste overeenkomst tussen de EU en een derde land is die alleen de investeringsbescherming betreft, in aansluiting op discussies tussen de instellingen over de nieuwe architectuur van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU op basis van Advies 2/15 van het EHvJ van 16 mei 2017;

H.

overwegende dat Singapore, in het licht van de nieuwe benadering door de EU van investeringsbescherming en het bijbehorende handhavingsmechanisme, te weten het stelsel van investeringsgerechten (ICS), in 2017 ermee instemde de in 2014 overeengekomen bepalingen inzake investeringsbescherming te herzien waardoor een gesloten overeenkomst opnieuw werd geopend;

I.

overwegende dat de overeenkomst voortbouwt op de bepalingen inzake investeringsbescherming die zijn opgenomen in de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada (CETA), die op 15 februari 2017 door het Europees Parlement is geratificeerd;

J.

overwegende dat België op 6 september 2017 heeft gevraagd om een advies van het EHvJ over de verenigbaarheid van de bepalingen van de CETA inzake het ICS met de EU-verdragen;

K.

overwegende dat ontwikkelde economieën met behoorlijk functionerende rechtsstelsels de behoefte aan mechanismen voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten verminderen, hoewel deze mechanismen voor een snellere oplossing van geschillen kunnen zorgen; overwegende niettemin dat de instelling van een onafhankelijk multilateraal investeringsgerecht het vertrouwen in het stelsel en de rechtszekerheid zou vergroten;

L.

overwegende dat de overeenkomst de bestaande bilaterale investeringsovereenkomsten tussen 13 lidstaten van de EU en Singapore vervangt, waarin de nieuwe benadering van de EU inzake investeringsbescherming en het bijbehorende handhavingsmechanisme (ICS) niet is opgenomen;

M.

overwegende dat de partijen zich hebben verbonden tot het instellen van een multilateraal investeringsgerecht, een initiatief dat door het Parlement nadrukkelijk wordt ondersteund;

N.

overwegende dat de Raad op 20 maart 2018 onderhandelingsrichtsnoeren heeft aangenomen die de Commissie machtigen namens de EU te onderhandelen over een verdrag tot oprichting van een multilateraal investeringsgerecht; overwegende dat deze onderhandelingsrichtsnoeren openbaar zijn gemaakt;

O.

overwegende dat de EU een soortelijke overeenkomst inzake investeringsbescherming met Vietnam heeft gesloten, die op 17 oktober 2018 door de Commissie is goedgekeurd;

1.

is verheugd over de nieuwe benadering door de EU van de investeringsbescherming en het bijbehorende handhavingsmechanisme (ICS) dat de zeer controversiële beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (ISDS) heeft vervangen, waarbij enkele van de tekortkomingen in het proces werden aangepakt, evenals de afzonderlijke benaderingen van de EU-lidstaten in bestaande bilaterale investeringsverdragen;

2.

acht het van essentieel belang dat de overeenkomst zorgt voor een hoog niveau van investeringsbescherming, transparantie en verantwoordingsplicht waarbij tegelijkertijd voor beide partijen het recht wordt gewaarborgd om op alle regeringsniveaus te reguleren en legitieme doelstellingen van overheidsbeleid na te streven, zoals de bescherming van de volksgezondheid en het milieu; benadrukt dat als een partij regels oplegt op een manier die een investering negatief beïnvloedt of die de winstverwachting van een investeerder verstoort, dit als zodanig niet neerkomt op een schending van de normen voor investeringsbescherming en daarom geen compensatie vergt; benadrukt dat de overeenkomst op geen enkele manier de autonomie van de sociale partners en de vakbondsrechten mag beperken;

3.

onderstreept dat de overeenkomst waarborgt dat de investeerders uit de EU in Singapore niet worden gediscrimineerd ten voordele van investeerders uit Singapore en dat zij terdege worden beschermd tegen onwettige onteigening;

4.

herinnert aan het feit dat het ICS voorziet in de oprichting van een permanent investeringsgerecht van eerste aanleg en een gerecht van beroep waarvan de leden over kwalificaties moeten beschikken die vergelijkbaar zijn met die van het Internationaal Gerechtshof, met inbegrip van expertise in internationaal publiekrecht en niet alleen handelsrecht, en zich moeten houden aan strikte regels inzake onafhankelijkheid, integriteit en ethisch gedrag op basis van een bindende gedragscode die is bedoeld om belangenconflicten te voorkomen;

5.

is verheugd over het feit dat de transparantieregels op de procedures bij de gerechten van toepassing zijn, dat casusdocumenten openbaar worden gemaakt en dat hoorzittingen in het openbaar worden gehouden; meent dat meer transparantie ertoe zal bijdragen het vertrouwen van de burgers in het stelsel te versterken; is bovendien verheugd over de duidelijkheid ten aanzien van de gronden waarop een investeerder een vordering kan instellen, hetgeen voor extra transparantie en eerlijkheid in het proces zorgt;

6.

onderstreept dat derde partijen, zoals arbeids- en milieuorganisaties, geen juridische status voor de gerechten hebben en derhalve geen partij kunnen zijn om de verplichtingen van investeerders af te dwingen, maar dat zij kunnen bijdragen tot de procedures van het ICS via amicus curiae opmerkingen; onderstreept dat het investeringsgerecht nog altijd een afzonderlijk stelsel voor alleen buitenlandse investeerders vormt;

7.

onderstreept dat forumshopping onmogelijk moet zijn en dat meervoudige en parallelle procedures moeten worden vermeden;

8.

herinnert eraan dat de overeenkomst grotendeels voortbouwt op de bepalingen inzake investeringsbescherming in de CETA, aangezien zij bepalingen inzake de verplichtingen voor voormalige rechters, een gedragscode ter voorkoming van belangenconflicten en een volledig werkend gerecht van beroep omvat;

9.

is verheugd over de toezegging van Singapore met betrekking tot het oprichten van het multilateraal investeringsgerecht, een openbaar en onafhankelijk internationaal gerecht dat bevoegd zal zijn te oordelen over geschillen inzake investeringen tussen investeerders en staten die zijn jurisdictie over hun bilaterale investeringsovereenkomsten hebben erkend, en dat uiteindelijk tot doel moet hebben de huidige onevenwichtige, dure en gefragmenteerde regeling inzake investeringsbescherming te hervormen en te vervangen; beschouwt de overeenkomst als een cruciale stap op weg naar dit doel; moedigt de Commissie aan met derde landen in contact te treden teneinde het multilateraal investeringsgerecht zo snel mogelijk in te stellen;

10.

is ingenomen met het besluit van de Raad om de onderhandelingsrichtsnoeren van 20 maart 2018 inzake het multilateraal investeringsgerecht openbaar te maken en doet een beroep op de Raad om alle onderhandelingsrichtsnoeren inzake vorige en toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten onmiddellijk nadat ze zijn aangenomen, openbaar te maken om de transparantie en openbare controle te vergroten;

11.

onderstreept dat de overeenkomst de bestaande bilaterale investeringsverdragen tussen 13 EU-lidstaten en Singapore zal vervangen, waardoor er meer samenhang is in vergelijking met de bilaterale investeringsverdragen, die gebaseerd zijn op achterhaalde bepalingen inzake investeringsbescherming en die ISDS omvatten; onderstreept dat de overeenkomst ook nieuwe rechten zal creëren voor claims van investeerders in de resterende 15 lidstaten; onderstreept dat functionele nationale rechtbanken de eerste optie zijn om geschillen tussen investeerders op te lossen, maar is van oordeel dat de overeenkomst een belangrijke stap vormt bij de herziening van de mondiale regels inzake investeringsbescherming en de beslechting van investeringsgeschillen;

12.

betreurt het ontbreken van bepalingen inzake de verantwoordelijkheden van investeerders en benadrukt in dit verband het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen; verzoekt de Commissie wetgeving te overwegen die vergelijkbaar is met die inzake conflictmineralen en hout, zoals voor de kledingindustrie; benadrukt het belang van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en mensenrechten;

13.

betreurt het feit dat een algemene benadering van de naleving van de wetgeving inzake de mensenrechten door ondernemingen en de beschikbaarheid van herstelmechanismen ontbreken; neemt nota van het werk dat in de VN is opgestart door de Intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur voor het uitwerken van een bindend VN-instrument voor transnationale en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten; moedigt de Commissie en de EU-lidstaten ertoe aan om dit initiatief op een constructieve manier te aan te gaan;

14.

moedigt de Commissie ertoe aan haar werkzaamheden voor te zetten om het ICS voor in het bijzonder de kmo's en kleinere bedrijven toegankelijker te maken;

15.

verzoekt de Commissie en Singapore strengere sancties overeen te komen voor de gevallen waarin een lid van de gerechten zich niet aan de gedragscode houdt, en ervoor te zorgen dat deze van kracht zijn zodra deze overeenkomst in werking treedt;

16.

is van oordeel dat de goedkeuring van deze overeenkomst de EU meer gewicht zal geven bij onderhandelingen over soortgelijke overeenkomsten met andere ASEAN-landen teneinde soortgelijke regels inzake investeringsbescherming in de gehele regio in te voeren;

17.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Republiek Singapore.

(1)  PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.

(2)  PB L 351 van 20.12.2012, blz. 40.

(3)  PB C 101 van 16.3.2018, blz. 30.

(4)  Advies van het Hof van Justitie van 16 mei 2017, 2/15, ECLI:EU:C:2017:376.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0382.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0090.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/351


P8_TA(2019)0092

Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (15375/2018 — C8-0026/2019 — 2018/0403(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/47)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15375/2018),

gezien het ontwerp voor een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (08224/2014),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 212 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0026/2019),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (1) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0020/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Singapore.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0093.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/352


P8_TA(2019)0093

Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (15375/2018 — C8-0026/2019 — 2018/0403M(NLE))

(2020/C 449/48)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15375/2018),

gezien het ontwerp voor een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Singapore, anderzijds (08224/2014),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend overeenkomstig artikel 212 en artikel 218, lid 6, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0026/2019),

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Singapore, die op 19 oktober 2018 is ondertekend in Brussel,

gezien de vrijhandelsovereenkomst en de investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de EU en Singapore, die op 19 oktober 2018 zijn ondertekend in Brussel,

gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de ASEAN, die in maart 1980 werd ondertekend en die het juridisch kader vormt voor de betrekkingen tussen de EU en de ASEAN (1),

gezien de twaalfde topconferentie EU-Azië (ASEM), die op 18 en 19 oktober 2018 werd gehouden in Brussel,

gezien de tiende interparlementaire vergadering EU-Singapore, die op 23 mei 2017 werd gehouden in Brussel,

gezien de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, die in juni 2016 door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) werd gepresenteerd,

gezien de richtsnoeren inzake het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU in Oost-Azië, die de Raad op 15 juni 2012 heeft goedgekeurd,

gezien de conclusies van de Raad van 28 mei 2018 over nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid in en met Azië,

gezien de EU-strategie inzake het verbinden van Europa en Azië, die gebaseerd is op het principe van duurzame connectiviteit,

gezien zijn recente resoluties over de ASEAN, met name die van 3 oktober 2017 over de politieke betrekkingen tussen de EU en ASEAN (2) en van 15 januari 2014 over de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en de ASEAN (3),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 13 februari 2019 (4) over het ontwerp van besluit,

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0023/2019),

A.

overwegende dat de EU en Singapore reeds decennialang betrekkingen onderhouden, die gebaseerd zijn op een lange geschiedenis van vriendschap en nauwe historische, politieke en economische banden; overwegende dat het bilaterale partnerschap gebaseerd is op gedeelde waarden en een engagement voor een wereld van vrede en welvaart;

B.

overwegende dat beide partijen bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) bevestigen dat zij de democratische beginselen, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten, zullen eerbiedigen;

C.

overwegende dat Singapore een van de oprichters is van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN), die in 2017 haar 40-jarig bestaan vierde;

D.

overwegende dat Singapore tijdens het voorzitterschap van de ASEAN in 2018, onder het motto “Veerkracht en innovatie”, twee topconferenties van de ASEAN heeft georganiseerd en de eenheid, veiligheid en economische samenwerking in de ASEAN heeft bevorderd, onder meer met initiatieven zoals het ASEAN Youth Fellowship;

E.

overwegende dat Singapore een nauwe bondgenoot is van de Verenigde Staten, waarmee het in 2003 een vrijhandelsovereenkomst sloot, en de VS onontbeerlijk acht voor de veiligheid, stabiliteit en evenwicht in de regio Azië-Stille Oceaan;

F.

overwegende dat Singapore in 2017 de 9e plaats innam op de Human Development Index van het Ontwikkelingsprogramma van de VN;

G.

overwegende dat Singapore in 2017 de 6e plaats innam op de corruptieperceptie-index van Transparency International, waarmee het een van de minst corrupte landen ter wereld is;

H.

overwegende dat het eerste Forum voor jonge leiders tussen de EU en de ASEAN in februari 2018 heeft plaatsgevonden;

I.

overwegende dat Singapore een recordniveau inzake luchtverontreiniging heeft bereikt door de bosbranden in de buurlanden, die grotendeels opzettelijk zijn, om grond vrij te maken voor de teelt van palmolie en houtaanplantingen;

J.

overwegende dat het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vreedzame vergadering en het recht op vereniging in de grondwet van Singapore gegarandeerd zijn, maar dat deze rechten sterk beperkt zijn om redenen van veiligheid, bescherming van de openbare orde, moraliteit, parlementaire onschendbaarheid en raciale en religieuze harmonie; overwegende dat Singapore de 151e van 180 plaatsen inneemt op de wereldindex voor persvrijheid van 2018; overwegende dat de Singaporese wetten inzake belediging, opruiing en smaad worden gebruikt om kritische stemmen onder activisten, bloggers en de media het zwijgen op te leggen;

K.

overwegende dat Singapore nog steeds de doodstraf toepast; overwegende dat een tijdlang geen executies werden uitgevoerd, maar dat het aantal sinds 2014 opnieuw toeneemt;

L.

overwegende dat de rechten van de LGBTI-gemeenschap in Singapore sterk worden beperkt; overwegende dat een consensuele seksuele relatie tussen twee mannen er illegaal is en met tot twee jaar opsluiting kan worden bestraft; overwegende dat relaties tussen personen van hetzelfde geslacht in Singapore niet wettelijk worden erkend;

M.

overwegende dat Singapore twee kernverdragen van de IAO, het Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht en het Verdrag betreffende discriminatie, nog niet heeft geratificeerd;

Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EU-Singapore

1.

is ingenomen met de sluiting van de PSO, die van strategisch belang is en een juridisch kader vormt voor de langdurige bilaterale betrekkingen en het engagement om de samenwerking in regionale en internationale fora, op gebieden zoals milieubescherming, internationale stabiliteit, justitie, veiligheid en ontwikkeling, te versterken en uit te breiden;

2.

wijst op de kansen die de PSO biedt voor nieuwe samenwerkingsgebieden zoals mensenrechten, justitie, vrijheid en veiligheid en non-proliferatie van kernwapens, en voor wetenschappelijke en technologische samenwerking op gebieden zoals energie, milieu, de strijd tegen klimaatverandering, de bescherming van natuurlijke hulpbronnen en vervoer, met name zee- en luchtvervoer;

3.

verwelkomt de samenwerking op het gebied van interpersoonlijke contacten, de informatiemaatschappij, de audiovisuele sector en de media, onderwijs en culturele uitwisselingen, werkgelegenheid en sociale zaken, gezondheid en statistieken die zullen helpen bij de evaluatie van de voortgang van de overeenkomst;

4.

meent dat de PSO als raamovereenkomst politiek nauw samenhangt en een aanvulling vormt op de vrijhandelsovereenkomst en de investeringsbeschermingsovereenkomst; herinnert eraan dat artikel 44 van de PSO voorziet in de niet-uitvoering van de overeenkomsten in geval van systematische ernstige schending van essentiële onderdelen ervan, waaronder de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten;

5.

is verheugd dat Singapore op 21 juni 2017 de Multilaterale overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten (Multilateral Competent Authority Agreement, MCAA) voor het toepassen van de mondiale standaard voor de automatische uitwisseling van gegevens voor belastingdoeleinden heeft ondertekend, en op 30 juni 2017 de OESO op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen om de automatische uitwisseling in het kader van die overeenkomst op te starten met alle lidstaten van de EU waarmee geen bilaterale overeenkomst met ditzelfde doel was gesloten; moedigt de partijen aan om ten volle gebruik te maken van de bepalingen van de PSO inzake belastingsamenwerking;

Mensenrechten en fundamentele vrijheden

6.

bevestigt nogmaals de noodzakelijke toezeggingen en het engagement inzake eerbiediging van de mensenrechten, inclusief sociale rechten, democratie, fundamentele vrijheden, goed bestuur en de rechtsstaat, en om samen te werken op dit gebied; herinnert eraan dat de mensenrechten centraal staan in de betrekkingen van de EU met derde landen; roept de Singaporese autoriteiten op om ervoor te zorgen dat het internationale recht, de democratie, de mensenrechten en de grondrechten, in overeenstemming met het VN-Handvest en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, te allen tijde worden geëerbiedigd en meent dat de EU Singapore moet blijven ondersteunen op het gebied van sociale inclusie, eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, en bevordering van vrede, veiligheid en hervorming van het rechtsstelsel; is ingenomen met het open publieke debat over de herziening van de niet-toegepaste wet inzake de bestraffing van consensuele relaties tussen personen van hetzelfde geslacht en verzoekt de regering van Singapore om de rechten van de LGBTI-gemeenschap ten volle te beschermen; dringt er bij de regering van Singapore op aan om de wetten die seksuele betrekkingen tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stellen, af te schaffen; benadrukt de behoefte aan verdere samenwerking op het gebied van vrouwenrechten en dringt er bij de regering van Singapore op aan de goedkeuring van wetgeving te faciliteren die elke vorm van discriminatie van vrouwen of op basis van seksuele geaardheid verbiedt;

7.

verzoekt de EU een dialoog aan te gaan met de regering van Singapore om een onmiddellijk moratorium in te stellen op de toepassing van de doodstraf als een stap in de richting van de afschaffing ervan;

8.

verzoekt de regering van Singapore om de vrijheid van meningsuiting en vergadering te beschermen, aangezien deze essentieel zijn voor een goed functionerende democratie;

9.

verzoekt de EU een dialoog aan te gaan met de Singaporese autoriteiten om de ratificatie van de mensenrechteninstrumenten en de kernverdragen van de IAO door het land te faciliteren; constateert dat Singapore de verdragen betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht en betreffende discriminatie nog niet heeft geratificeerd en het Verdrag betreffende gedwongen of verplichte arbeid heeft afgewezen; verwacht dat Singapore verder met de IAO zal samenwerken om vorderingen te maken in de richting van volledige overeenstemming met de inhoud van de verdragen, en ze uiteindelijk te ratificeren;

Betrekkingen tussen de EU en Singapore

10.

benadrukt dat de sluiting van de PSO een sterke impuls geeft voor een grotere betrokkenheid tussen de EU, Singapore en de regio Zuidoost-Azië in het algemeen;

11.

wijst op de politieke waarde van sterke handels- en investeringsbetrekkingen tussen Singapore en de EU;

12.

wijst op de bijzondere ervaring die de EU heeft met de opbouw van instellingen, de interne markt, convergentie van de regelgeving, crisisbeheer, humanitaire hulp en rampenbestrijding, alsook mensenrechten en democratie; benadrukt dat de EU de beleidsdialoog en samenwerking op het gebied van de grondrechten en kwesties van gemeenschappelijk belang zoals de rechtsstaat en veiligheid en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting moet intensiveren;

13.

is ingenomen met het feit dat de PSO interpersoonlijke uitwisselingen zoals academische mobiliteit in het kader van het Erasmus Mundus-programma ondersteunt en de verdere ontwikkeling van culturele uitwisselingen faciliteert, teneinde het wederzijds begrip en de kennis van elkaars cultuur te vergroten;

14.

onderstreept de rol van de in Singapore gevestigde stichting Azië-Europa als belangrijkste instrument voor culturele uitwisselingen tussen Azië en Europa; is ingenomen met de bijdrage die de stichting levert om van de zorgen van het maatschappelijke middenveld een essentieel onderdeel te maken van de beraadslagingen van de ASEM;

15.

wijst erop dat het Centrum van de Europese Unie in Singapore, dat in 2009 in partnerschap met de Nationale Universiteit van Singapore en de Technologische Universiteit van Nanyang werd opgericht, kennis en begrip van de EU en haar beleid bevordert en deel uitmaakt van het mondiale netwerk van EU-kenniscentra;

16.

moedigt Singaporese onderzoekers aan tot het uitvoeren van gezamenlijke onderzoeks- en innovatieprojecten met EU-entiteiten in het kader van EU-onderzoeksinitiatieven zoals het Horizon 2020-programma, en tot het aanpakken van gezamenlijke mondiale uitdagingen op het gebied van klimaatverandering, milieu, biotechnologie, gezondheid, vergrijzing, energie, natuurlijke hulpbronnen en voedselzekerheid;

Regionale en internationale samenwerking

17.

beschouwt Singapore als een belangrijke partner voor de respons op humanitaire rampen in Zuidoost-Azië, en als een belangrijke speler voor de politieke stabiliteit in de hele regio;

18.

is bezorgd dat klimaatverandering een grote invloed zal hebben op Singapore en de ASEAN-regio; is ingenomen met de positieve bijdrage van Singapore aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; is verheugd dat Singapore de Overeenkomst van Parijs op 21 september 2016 heeft geratificeerd en verwacht dat het tegen 2030 aan de vooropgezette emissiereductiedoelstellingen zal voldoen; wil met Singapore en de ASEAN samenwerken aan een snellere tenuitvoerlegging van het Klimaatakkoord van Parijs; wijst er met klem op dat Singapore en de andere ASEAN-landen hulp moeten krijgen bij het verbeteren van de bescherming en het duurzaam gebruik van biodiversiteit, met name koraalriffen, en het systematische herstel van bosecosystemen; is verheugd over de rol van Singapore bij de regionale aanpak om de ontbossing te beperken; dringt aan op verdere samenwerking tussen de EU en Singapore om op doeltreffende wijze een halt toe te roepen aan bosbranden en meer milieuvriendelijke technologieën voor transport en gebouwen in te voeren;

19.

is van mening dat de nodige ruimte, belangstelling en behoefte bestaan voor samenwerking tussen de EU en de ASEAN om een gemeenschappelijke strategie voor circulaire economie te ontwikkelen;

20.

is verheugd over de oprichting van het Forum voor jonge leiders tussen de EU en de ASEAN, waar jonge leiders uit beide regio's ideeën kunnen uitwisselen en relaties kunnen opbouwen om de betrekkingen tussen de EU en de ASEAN te verdiepen;

21.

benadrukt dat de PSO voor de EU een mogelijkheid betekent om haar bijdrage aan de verwezenlijking van gedeelde doelstellingen in de Indo-Pacifische regio te versterken; dringt aan op versterkte gezamenlijke inspanningen voor een vrije Indo-Pacifische regio;

22.

roept op tot samenwerking met Singapore bij het nastreven van gemeenschappelijke belangen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het connectiviteitsbeleid van de ASEAN en de EU; benadrukt de noodzaak van samenwerking met betrekking tot het Nieuwe Zijderoute-initiatief om toe te werken naar de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen waarover tijdens de recente top EU-China overeenstemming is bereikt; wijst opnieuw op de noodzaak om multilaterale governance te bevorderen;

23.

wijst erop dat Singapore zich een sterke voorstander heeft getoond van regionaal multilateralisme in Zuidoost-Azië; neemt kennis van de rol van Singapore in de interregionale diplomatieke, economische en institutionele dialogen tussen de EU en de ASEAN en onderstreept de steun van Singapore voor regionale integratie in Zuidoost-Azië;

24.

merkt op dat Singapore strategisch gelegen is; neemt nota van de bijdrage van Singapore tot de regionale en mondiale veiligheid; is ingenomen met de jaarlijkse veiligheidstop voor Azië, ook bekend als de Shangri-La-dialoog, die sinds 2002 in het Shangri-La Hotel in Singapore wordt gehouden;

25.

maakt zich ernstige zorgen over de toenemende spanningen in de Zuid-Chinese Zee; verzoekt de ASEAN om het overleg over een gedragscode voor de vreedzame oplossing van geschillen en controversen in dit gebied te bespoedigen en verzoekt de EU dit proces te steunen; blijft erbij dat dit vraagstuk moet worden opgelost overeenkomstig het internationaal recht uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS); is verheugd dat Singapore, dat in deze geschillen geen eisende partij is, de betrokkenen heeft opgeroepen om hun meningsverschillen vreedzaam aan te pakken, in overeenstemming met het internationaal recht, inclusief UNCLOS;

26.

pleit samen met Singapore voor de vrijheid van scheepvaart en van overvliegen in het gebied en onderstreept dat de EU een groot belang heeft bij het bevorderen van de stabiliteit in Zuidoost-Azië; wijst op de belangrijke rol van het Regionaal Forum van de ASEAN en de Oost-Aziatische top voor de bevordering van veiligheidsdialogen tussen de regio en de machten van buiten de regio, China en de Verenigde Staten;

27.

verwelkomt het programma voor cybercapaciteitsopbouw van de ASEAN, dat op initiatief van Singapore werd gelanceerd, en dat de ASEAN-landen moet helpen bij het identificeren van en reageren op cyberdreigingen; begrijpt dat de ASEAN geen wederzijdse normen voor cyberbeveiliging heeft, wat de samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging in de regio zou kunnen bemoeilijken; verzoekt de EU haar ervaringen in het omgaan met cyber- en hybride bedreigingen te delen en de capaciteitsopbouw van de ASEAN op dit gebied te ondersteunen;

28.

looft Singapore voor het inzetten van troepen en materieel ter ondersteuning van de multilaterale coalitie in Irak van 2003 tot 2008 en de daaropvolgende bijdrage aan de operaties tegen ISIS in Irak en Syrië;

29.

erkent de bereidheid van Singapore om gastheer te zijn en een rol te spelen in het organiseren van topbijeenkomsten om vrede en vertrouwen in Azië en daarbuiten te bevorderen;

Institutioneel kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst

30.

is verheugd over de oprichting, in het kader van de PSO, van een Gemengd Comité, bestaande uit vertegenwoordigers van beide partijen op een passend hoog niveau, om de goede werking en uitvoering van de overeenkomst te waarborgen, prioriteiten te stellen en aanbevelingen te doen om de doelstellingen van de overeenkomst te bevorderen;

31.

roept op tot regelmatig overleg tussen de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en het Parlement, zodat het Parlement de tenuitvoerlegging van de PSO en de verwezenlijking van de doelstellingen kan opvolgen;

o

o o

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Singapore.

(1)  PB L 144 van 10.6.1980, blz. 2.

(2)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 44.

(3)  PB C 482 van 23.12.2016, blz. 75.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0092.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/357


P8_TA(2019)0094

Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (13111/2018 — C8-0473/2018 — 2018/0282(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/49)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13111/2018),

gezien het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (1),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0473/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0022/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het verdrag;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo (2), Montenegro en de Republiek Servië.

(1)  PB L 278 van 27.10.2017, blz. 3.

(2)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/358


P8_TA(2019)0096

Gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (COM(2018)0375 — C8-0230/2018 — 2018/0196(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/50)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voorstel voor een

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

In artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden te verkleinen, met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Ingevolge artikel 175 VWEU moet de Unie de verwezenlijking van deze doelstellingen ondersteunen door haar optreden via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten. Artikel 322 VWEU voorziet in de grondslag voor de vaststelling van financiële regels betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd en waarop de rekeningen worden ingediend en nagezien alsook van regels betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren.

(1)

In artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden te verkleinen, met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Deze regio's profiteren in het bijzonder van het cohesiebeleid. Ingevolge artikel 175 VWEU moet de Unie de verwezenlijking van deze doelstellingen ondersteunen door haar optreden via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten. Artikel 322 VWEU voorziet in de grondslag voor de vaststelling van financiële regels betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd en waarop de rekeningen worden ingediend en nagezien alsook van regels betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Voor de toekomst van de Europese Unie en haar burgers is het belangrijk dat het cohesiebeleid het belangrijkste investeringsbeleid van de Unie blijft, waarbij de financiering in de periode 2021-2027 ten minste op het niveau van de programmeringsperiode 2014-2020 wordt gehouden. Nieuwe financiering voor andere activiteitsgebieden of programma's van de Unie mag niet ten koste gaan van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus of het Cohesiefonds.

Amendement 430

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Met het oog op een verdere ontwikkeling van de coördinatie en harmonisatie van de uitvoering van de EU-Fondsen onder gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds Plus (“ESF+”), het Cohesiefonds, maatregelen gefinancierd onder gedeeld beheer in het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”), het Fonds voor asiel en migratie (“AMIF”), het Fonds voor interne veiligheid (“ISF”) en het Instrument voor grensbeheer en visa (“BMVI”) moeten financiële regels op basis van artikel 322 VWEU worden vastgesteld voor al deze Fondsen (“de Fondsen”), waarbij het toepassingsgebied van de verschillende bepalingen duidelijk wordt gespecificeerd. Voorts moeten gemeenschappelijke bepalingen op basis van artikel 177 VWEU worden vastgesteld met het oog op beleidsspecifieke regels voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.

(2)

Met het oog op een verdere ontwikkeling van de coördinatie en harmonisatie van de uitvoering van de EU-Fondsen onder gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds Plus (“ESF+”), het Cohesiefonds, maatregelen gefinancierd onder gedeeld beheer in het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”), het Fonds voor asiel en migratie (“AMIF”), het Fonds voor interne veiligheid (“ISF”) en het Instrument voor grensbeheer en visa (“BMVI”) moeten financiële regels op basis van artikel 322 VWEU worden vastgesteld voor al deze Fondsen (“de Fondsen”), waarbij het toepassingsgebied van de verschillende bepalingen duidelijk wordt gespecificeerd. Voorts moeten gemeenschappelijke bepalingen op basis van artikel 177 VWEU worden vastgesteld met het oog op beleidsspecifieke regels voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het EFMZV en tot op zekere hoogte ook het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

De ultraperifere gebieden en de noordelijke dunbevolkte regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering overeenkomstig artikel 349 van het VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994.

(4)

De ultraperifere gebieden en de noordelijke dunbevolkte regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering overeenkomstig artikel 349 van het VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 om de specifieke nadelen als gevolg van hun geografische ligging te helpen compenseren .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Horizontale beginselen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) en in artikel 10 VWEU, met inbegrip van de beginselen subsidiariteit en evenredigheid als bedoeld in artikel 5 van het VEU moeten worden nageleefd bij de uitvoering van de Fondsen, rekening houdend met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en toegankelijkheid garanderen in overeenstemming met artikel 9 en met de wetgeving van de Unie tot harmonisering van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. Lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden op te heffen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en het genderperspectief te integreren, alsmede discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. De Fondsen mogen geen maatregelen ondersteunen die bijdragen aan enige vorm van segregatie. De doelstellingen van de Fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in de artikelen 11 en 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast. Om de integriteit van de interne markt te beschermen moeten concrete acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, in overeenstemming zijn met de staatssteunregels van de Unie zoals bedoeld in de artikelen 107 en 108 van het VWEU.

(5)

Horizontale beginselen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) en in artikel 10 VWEU, met inbegrip van de beginselen subsidiariteit en evenredigheid als bedoeld in artikel 5 van het VEU moeten worden nageleefd bij de uitvoering van de Fondsen, rekening houdend met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind en van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en toegankelijkheid garanderen in overeenstemming met artikel 9 en met de wetgeving van de Unie tot harmonisering van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. In dat verband moeten de Fondsen worden uitgevoerd op een manier die de-institutionalisering en door de gemeenschap gedragen zorg bevordert. Lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden op te heffen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en het genderperspectief te integreren, alsmede discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. De Fondsen mogen geen maatregelen ondersteunen die bijdragen tot enige vorm van segregatie of uitsluiting en mogen geen infrastructuur ondersteunen die ontoegankelijk is voor personen met een handicap . De doelstellingen van de Fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast en rekening wordt gehouden met de afgesproken verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs . Om de integriteit van de interne markt te beschermen, moeten concrete acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, in overeenstemming zijn met de staatssteunregels van de Unie zoals bedoeld in de artikelen 107 en 108 van het VWEU. Armoede is een van de grootste uitdagingen van de EU. Daarom moet met de Fondsen een bijdrage worden geleverd aan de uitbanning van armoede. Ook moeten zij bijdragen aan het streven van de Unie en haar lidstaten om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zullen de Fondsen fonds bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 25  % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen.

(9)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zullen de Fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 30  % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen. Mechanismen voor de opbouw van klimaatbestendigheid moeten integraal deel uitmaken van de programmering en uitvoering.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Gezien het effect van de migratiestromen uit derde landen moet het cohesiebeleid bijdragen aan integratieprocessen, met name door infrastructuurondersteuning te bieden aan dorpen en steden en lokale en regionale autoriteiten die de eerste linie vormen in en meer betrokken zijn bij de uitvoering van het integratiebeleid.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Een deel van de begroting van de Unie die aan de Fondsen is toegewezen, moet door de Commissie worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe Financieel Reglement] van het Europees Parlement en de Raad (12) (“het Financieel Reglement”). Bij de uitvoering van de Fondsen onder gedeeld beheer moeten de Commissie en de lidstaten derhalve de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen in acht nemen, zoals goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie.

(10)

Een deel van de begroting van de Unie die aan de Fondsen is toegewezen, moet door de Commissie worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe Financieel Reglement] van het Europees Parlement en de Raad (12) (“het Financieel Reglement”). Bij de uitvoering van de Fondsen onder gedeeld beheer moeten de Commissie en de lidstaten derhalve de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen in acht nemen, zoals goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie. De lidstaten moeten worden belast met de voorbereiding en de uitvoering van de programma's. Op het passende territoriale niveau overeenkomstig hun institutionele, juridische en financiële kader moeten de instanties die zij daartoe hebben aangewezen, daarmee worden belast. De lidstaten mogen geen bijkomende regels vaststellen die het gebruik van de middelen voor de begunstigden gecompliceerd maken.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Het principe van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van de Fondsen, waarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van meerlagig bestuur en wordt gezorgd voor de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. Met het oog op continuïteit bij de organisatie van het partnerschap moet Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie (13) van toepassing blijven .

(11)

Het principe van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van de Fondsen, waarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van meerlagig bestuur en wordt gezorgd voor de betrokkenheid van regionale, lokale en andere overheden, het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. Met het oog op continuïteit bij de organisatie van het partnerschap moet de Commissie worden gemachtigd Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie (13) te wijzigen en aan te passen .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Op het niveau van de Unie is het Europees Semester Europees voor coördinatie van het economisch beleid het kader om nationale hervormingsprioriteiten vast te stellen en toezicht te houden op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van deze hervormingsprioriteiten. Deze strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden voorgesteld om een overzicht te bieden van en te zorgen voor de coördinatie van de prioritaire investeringsprojecten die met nationale middelen en EU-middelen moeten worden ondersteund. Voorts kan met deze strategieën de EU-financiering op een samenhangende wijze worden gebruikt en kan de toegevoegde waarde van de met name van de Fondsen, de Stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en InvestEU te ontvangen financiële steun worden gemaximaliseerd.

Schrappen

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

De lidstaten moeten bepalen op welke wijze bij het opstellen van de programmeringsdocumenten rekening wordt gehouden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU (hierna “de landspecifieke aanbevelingen” genoemd). Tijdens de programmeringsperiode 2021-2027 (hierna “programmeringsperiode” genoemd) moeten de lidstaten op gezette tijden het toezichtcomité en de Commissie in kennis stellen van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de programma's ter ondersteuning van de landspecifieke aanbevelingen. Tijdens een tussentijdse evaluatie moeten de lidstaten onder meer nagaan of programmawijzigingen noodzakelijk zijn om rekening te houden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die sinds de start van de programmeringsperiode zijn vastgesteld of gewijzigd.

(13)

De lidstaten moeten bij het opstellen van de programmeringsdocumenten rekening houden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU (hierna “de landspecifieke aanbevelingen” genoemd) , voor zover zij in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het programma . Tijdens de programmeringsperiode 2021-2027 (hierna “programmeringsperiode” genoemd) moeten de lidstaten op gezette tijden het toezichtcomité en de Commissie in kennis stellen van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de programma's ter ondersteuning van de landspecifieke aanbevelingen en van de Europese pijler van sociale rechten . Tijdens een tussentijdse evaluatie moeten de lidstaten onder meer nagaan of programmawijzigingen noodzakelijk zijn om rekening te houden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die sinds de start van de programmeringsperiode zijn vastgesteld of gewijzigd.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Lidstaten moeten rekening houden met de inhoud van de ontwerpen van hun nationale energie- en klimaatplannen die moeten worden ontwikkeld in het kader van de Verordening betreffende de governance van de energie-unie (14) en met de resultaten van het proces dat moet leiden tot de aanbevelingen van de Unie met betrekking tot deze plannen, zowel voor hun programma's als voor de financiële behoeften die worden toegewezen aan koolstofarme investeringen.

(14)

Lidstaten moeten rekening houden met de inhoud van de ontwerpen van hun nationale energie- en klimaatplannen die moeten worden ontwikkeld in het kader van de Verordening betreffende de governance van de energie-unie (14) en met de resultaten van het proces dat moet leiden tot de aanbevelingen van de Unie met betrekking tot deze plannen, zowel voor hun programma's , ook in het kader van de tussentijdse evaluatie, als voor de financiële behoeften die worden toegewezen aan koolstofarme investeringen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

De door elke lidstaat opgestelde partnerschapovereenkomst moet een strategisch document zijn dat dient als richtsnoer bij de onderhandelingen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat over het ontwerp van programma's. Om de administratieve last te verminderen, zou het niet nodig moeten zijn om de partnerschapsovereenkomsten tijdens de programmeringsperiode te wijzigen. Om de programmering te vergemakkelijken en overlappende inhoud in programmeringsdocumenten te voorkomen, kunnen de partnerschapsprogramma's worden opgenomen als onderdeel van een programma.

(15)

De door elke lidstaat opgestelde partnerschapovereenkomst moet een strategisch document zijn dat dient als richtsnoer bij de onderhandelingen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat over het ontwerp van programma's. Om de administratieve last te verminderen, zou het niet nodig moeten zijn om de partnerschapsovereenkomsten tijdens de programmeringsperiode te wijzigen. Om de programmering te vergemakkelijken en overlappende inhoud in programmeringsdocumenten te voorkomen, moet het mogelijk zijn partnerschapsovereenkomsten op te nemen als onderdeel van een programma.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Elke lidstaat moet over de flexibiliteit beschikken om bij te dragen tot InvestEU voor de voorziening van budgettaire garanties voor investeringen in deze lidstaat.

(16)

Elke lidstaat kan over de flexibiliteit beschikken om bij te dragen tot InvestEU voor de voorziening van budgettaire garanties voor investeringen in deze lidstaat , onder bepaalde voorwaarden die zijn gespecificeerd in artikel 10 van deze verordening .

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Om te zorgen voor de noodzakelijke precondities voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de door de Fondsen verleende steun van de Unie, moet een beperkte lijst van randvoorwaarden alsook een beknopte en exhaustieve reeks van objectieve criteria voor de beoordeling ervan worden opgesteld. Elke randvoorwaarde moet aan een specifieke doelstelling worden gekoppeld en moet automatisch kunnen worden toegepast wanneer de specifieke doelstelling voor steun wordt geselecteerd. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen uitgaven die verband houden met concrete acties onder de desbetreffende specifieke doelstellingen niet worden opgenomen in de betaalaanvragen. Om een gunstig investeringskader te handhaven, moet op gezette tijden worden nagegaan of nog steeds is voldaan aan de randvoorwaarden. Het is ook belangrijk dat de voor steun geselecteerde acties worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande strategieën en planningdocumenten die aan de basis liggen van de randvoorwaarden waaraan is voldaan. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat alle medegefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het beleidskader van de Unie.

(17)

Om te zorgen voor de noodzakelijke precondities voor een inclusief, niet-discriminerend, doeltreffend en efficiënt gebruik van de door de Fondsen verleende steun van de Unie, moet een beperkte lijst van randvoorwaarden alsook een beknopte en exhaustieve reeks van objectieve criteria voor de beoordeling ervan worden opgesteld. Elke randvoorwaarde moet aan een specifieke doelstelling worden gekoppeld en moet automatisch kunnen worden toegepast wanneer de specifieke doelstelling voor steun wordt geselecteerd. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen uitgaven die verband houden met concrete acties onder de desbetreffende specifieke doelstellingen niet worden opgenomen in de betaalaanvragen. Om een gunstig investeringskader te handhaven, moet op gezette tijden worden nagegaan of nog steeds is voldaan aan de randvoorwaarden. Het is ook belangrijk dat de voor steun geselecteerde acties worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande strategieën en planningdocumenten die aan de basis liggen van de randvoorwaarden waaraan is voldaan. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat alle medegefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het beleidskader van de Unie.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De lidstaten moeten een prestatiekader vaststellen voor elk programma dat betrekking heeft op alle indicatoren, mijlpalen en doelstellingen met het oog op de monitoring, rapportage en evaluatie van de programmaprestaties.

(18)

De lidstaten moeten een prestatiekader vaststellen voor elk programma dat betrekking heeft op alle indicatoren, mijlpalen en doelstellingen met het oog op de monitoring, rapportage en evaluatie van de programmaprestaties. Dit moet een resultaatgerichte selectie en evaluatie van projecten mogelijk maken.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De lidstaat moet een tussentijdse evaluatie uitvoeren van elk programma dat door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds wordt ondersteund. In deze evaluatie moet een volwaardige aanpassing van de programma's zijn opgenomen die gebaseerd is op de programmaprestaties, waarbij ook wordt voorzien in de mogelijkheid om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en de in 2024 gedane landspecifieke aanbevelingen. Daarnaast moet de Commissie in 2024 samen met de technische aanpassing voor het jaar 2025 een herziening uitvoeren van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” van het cohesiebeleid voor de jaren 2025, 2026 en 2027 heeft verricht, met toepassing van de toewijzingsmethode in de desbetreffende basishandeling. Deze herziening moet samen met de resultaten van de tussentijdse evaluatie resulteren in aanpassingen van het programma, waarbij de financiële toewijzingen voor de jaren 2025, 2026 en 2027 worden gewijzigd.

(19)

De lidstaat moet een tussentijdse evaluatie uitvoeren van elk programma dat door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds wordt ondersteund. In deze evaluatie moet een volwaardige aanpassing van de programma's zijn opgenomen die gebaseerd is op de programmaprestaties, waarbij ook wordt voorzien in de mogelijkheid om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en de in 2024 gedane landspecifieke aanbevelingen , evenals met vooruitgang met de nationale energie- en klimaatplannen en de Europese pijler van sociale rechten. Er moet ook rekening worden gehouden met demografische uitdagingen . Daarnaast moet de Commissie in 2024 samen met de technische aanpassing voor het jaar 2025 een herziening uitvoeren van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” van het cohesiebeleid voor de jaren 2025, 2026 en 2027 heeft verricht, met toepassing van de toewijzingsmethode in de desbetreffende basishandeling. Deze herziening moet samen met de resultaten van de tussentijdse evaluatie resulteren in aanpassingen van het programma, waarbij de financiële toewijzingen voor de jaren 2025, 2026 en 2027 worden gewijzigd.

Amendementen 425rev, 444rev. 448 en 469

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Mechanismen die het financieringsbeleid van de Unie moeten koppelen aan het economisch bestuur van de Unie moeten verder worden verfijnd, waarbij de Commissie aan de Raad een voorstel kan doen om alle of een deel van de vastleggingen voor een of meer programma's van de desbetreffende lidstaten te schorsen wanneer deze lidstaat geen doeltreffende actie in het kader van het economisch bestuur onderneemt. Om te zorgen voor een uniforme uitvoering en met het oog op het belang van de financiële gevolgen van de voorgestelde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad te worden verleend, die moet handelen op basis van een voorstel van de Commissie. Om de vaststelling van besluiten te vergemakkelijken die nodig zijn om een doeltreffend optreden in het kader van het economisch bestuur te garanderen, moet gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.

Schrappen

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

Binnen het huidige kader van het stabiliteits- en groeipact mogen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen om flexibiliteit verzoeken voor de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven die door de overheid worden ondersteund bij wijze van medefinanciering van investeringen die in het kader van financiering uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (“ESI-fondsen”) zijn gestart. De Commissie moet het desbetreffende verzoek zorgvuldig beoordelen bij de vaststelling van de begrotingsaanpassing onder het preventieve of onder het corrigerende deel van het stabiliteits- en groeipact.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

Een aanzienlijk deel van de uitgaven van de Unie gaat naar grote projecten die vaak van strategisch belang zijn voor het welslagen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het is dan ook gerechtvaardigd dat concrete acties boven bepaalde drempels in het kader van deze verordening nog steeds onder specifieke goedkeuringsprocedures vallen. De drempel moet worden vastgesteld in verhouding tot de totale subsidiabele kosten, rekening houdend met verwachte netto-inkomsten. Met het oog op duidelijkheid moet in verband hiermee worden gedefinieerd wat een aanvraag voor een groot project inhoudt. De aanvraag moet de nodige informatie bevatten om er zekerheid over te verkrijgen dat de financiële bijdrage uit de Fondsen niet leidt tot aanzienlijk banenverlies op bestaande locaties in de Unie. De lidstaat moet alle vereiste informatie verstrekken en de Commissie moet het grote project beoordelen om te bepalen of de gevraagde financiële bijdrage gerechtvaardigd is.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Om de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling te versterken, moeten investeringen in de vorm van territoriale instrumenten zoals geïntegreerde territoriale investeringen (“ITI”), vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) of elk ander territoriaal instrument onder de beleidsdoelstelling “Een Europa dat dichter bij de burger staat” ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn gebaseerd op territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën. Voor de doelstellingen van de ITI's en door de lidstaten ontworpen territoriale instrumenten moeten minimumvereisten worden vastgesteld voor de inhoud van de territoriale strategieën. Deze territoriale strategieën moeten worden ontwikkeld en goedgekeurd onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties. Met het oog op de betrokkenheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties bij de uitvoering van de territoriale strategieën, moeten deze autoriteiten of organen verantwoordelijk zijn voor selectie van de te ondersteunen concrete acties of betrokken zijn bij deze selectie.

(23)

Om de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling te versterken, moeten investeringen in de vorm van territoriale instrumenten zoals geïntegreerde territoriale investeringen (“ITI”), vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD” , bekend onder de naam “Leader” in het kader van het Elfpo ) of elk ander territoriaal instrument onder de beleidsdoelstelling “Een Europa dat dichter bij de burger staat” ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn gebaseerd op territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën . Hetzelfde moet gelden voor verwante initiatieven zoals “slimme dorpen” . Voor de doelstellingen van de ITI's en door de lidstaten ontworpen territoriale instrumenten moeten minimumvereisten worden vastgesteld voor de inhoud van de territoriale strategieën. Deze territoriale strategieën moeten worden ontwikkeld en goedgekeurd onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties. Met het oog op de betrokkenheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties bij de uitvoering van de territoriale strategieën, moeten deze autoriteiten of organen verantwoordelijk zijn voor selectie van de te ondersteunen concrete acties of betrokken zijn bij deze selectie.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Om het potentieel op lokaal niveau beter te mobiliseren, is het noodzakelijk de CLLD te versterken en te bevorderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale behoeften en mogelijkheden, alsook met de relevante sociaal-culturele kenmerken, en moet voorzien worden in structurele veranderingen, waarbij de lokale capaciteiten worden opgebouwd en innovatie wordt bevorderd. De nauwe samenwerking en het geïntegreerd gebruik van de Fondsen om lokale ontwikkelingsstrategieën tot stand te brengen, moeten worden versterkt. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigen verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de uitvoering van CLLD-strategieën. Om de gecoördineerde steun van verschillende Fondsen aan de CLLD-strategieën te bevorderen en hun uitvoering te vergemakkelijken, moet het gebruik van een aanpak via een “hoofdfonds” worden bevorderd.

(24)

Om het potentieel op lokaal niveau beter te mobiliseren, is het noodzakelijk de CLLD te versterken en te bevorderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale behoeften en mogelijkheden, alsook met de relevante sociaal-culturele kenmerken, en moet voorzien worden in structurele veranderingen, waarbij de lokale en bestuurlijke capaciteiten worden opgebouwd en innovatie wordt bevorderd. De nauwe samenwerking en het geïntegreerd gebruik van de Fondsen om lokale ontwikkelingsstrategieën tot stand te brengen, moeten worden versterkt. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigen verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de uitvoering van CLLD-strategieën. Om de gecoördineerde steun van verschillende Fondsen aan de CLLD-strategieën te bevorderen en hun uitvoering te vergemakkelijken, moet het gebruik van een aanpak via een “hoofdfonds” worden bevorderd.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Om de administratieve last te beperken, moet technische bijstand op initiatief van de lidstaat tot stand komen door middel van een vast percentage op basis van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het programma. De technische bijstand kan worden aangevuld met gerichte maatregelen voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit waarbij terugbetalingsmethoden worden gebruikt die niet gekoppeld zijn aan kosten. Over acties en resultaten alsook de overeenkomstige betalingen van de Unie kan overeenstemming worden bereikt in een stappenplan, hetgeen kan resulteren in betalingen voor het behalen van concrete resultaten.

(25)

Om de administratieve last te beperken, moet technische bijstand op initiatief van de lidstaat tot stand komen door middel van een vast percentage op basis van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het programma. De technische bijstand kan worden aangevuld met gerichte maatregelen voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit , zoals de evaluatie van de waaier aan vaardigheden van de werknemers, waarbij terugbetalingsmethoden worden gebruikt die niet gekoppeld zijn aan kosten. Over acties en resultaten alsook de overeenkomstige betalingen van de Unie kan overeenstemming worden bereikt in een stappenplan, hetgeen kan resulteren in betalingen voor het behalen van concrete resultaten.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Om de prestaties van de programma's te onderzoeken, moet de lidstaat toezichtcomités oprichten. Voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moeten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen worden vervangen door een jaarlijkse gestructureerde beleidsdialoog op basis van meest recente informatie en gegevens over de uitvoering van het programma die door de lidstaat beschikbaar zijn gesteld.

(27)

Om de prestaties van de programma's te onderzoeken, moet de lidstaat toezichtcomités oprichten , waarin ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners zetelen . Voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moeten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen worden vervangen door een jaarlijkse gestructureerde beleidsdialoog op basis van meest recente informatie en gegevens over de uitvoering van het programma die door de lidstaat beschikbaar zijn gesteld.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (16) moeten de Fondsen worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van de fondsen in de praktijk worden verzameld.

(28)

Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (16) moeten de Fondsen worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van de Fondsen in de praktijk worden verzameld. De indicatoren moeten zo mogelijk op genderbewuste wijze worden ontwikkeld.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Om de beschikbaarheid te waarborgen van uitvoerige en bijgewerkte informatie over de uitvoering van het programma, is meer frequente digitale rapportering over de kwantitatieve data vereist.

(29)

Om de beschikbaarheid te waarborgen van uitvoerige en bijgewerkte informatie over de uitvoering van het programma, is doeltreffende en tijdige digitale rapportering over de kwantitatieve data vereist.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Om de voorbereiding van gerelateerde programma's en activiteiten van de volgende programmeringsperiode te ondersteunen, moet de Commissie een tussentijdse evaluatie van de Fondsen uitvoeren. Op het einde van de programmeringsperiode moet de Commissie evaluaties achteraf uitvoeren van de Fondsen, die moeten toegespitst zijn op de effecten van de Fondsen.

(30)

Om de voorbereiding van gerelateerde programma's en activiteiten van de volgende programmeringsperiode te ondersteunen, moet de Commissie een tussentijdse evaluatie van de Fondsen uitvoeren. Op het einde van de programmeringsperiode moet de Commissie evaluaties achteraf uitvoeren van de Fondsen, die moeten toegespitst zijn op de effecten van de Fondsen. De resultaten van deze evaluaties moeten openbaar worden gemaakt.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 34

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(34)

Wat betreft de aan begunstigden verleende subsidies, moeten lidstaten steeds vaker gebruik maken van vereenvoudigde kostenopties. De drempel voor het verplichte gebruik van vereenvoudigde kostenopties moet worden gekoppeld aan de totale kosten van de concrete actie om ervoor te zorgen dat alle concrete acties onder de drempelwaarde op dezelfde wijze worden behandeld, ongeacht of het gaat om publieke of particuliere steun.

(34)

Wat betreft de aan begunstigden verleende subsidies, moeten lidstaten steeds vaker gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties. De drempel voor het verplichte gebruik van vereenvoudigde kostenopties moet worden gekoppeld aan de totale kosten van de concrete actie om ervoor te zorgen dat alle concrete acties onder de drempelwaarde op dezelfde wijze worden behandeld, ongeacht of het gaat om publieke of particuliere steun. Wanneer een lidstaat voornemens is het gebruik van vereenvoudigde kostenopties voor te stellen, kan hij het toezichtcomité raadplegen.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Om de benutting van medegefinancierde milieu-investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd voor synergieën met het LIFE-programma voor het milieu en klimaatactie, in het bijzonder door strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten.

(36)

Om de benutting van medegefinancierde milieu-investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd voor synergieën met het LIFE-programma voor het milieu en klimaatactie, in het bijzonder door strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten , evenals projecten die gefinancierd worden in het kader van Horizon Europa en andere programma's van de Unie .

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(38)

Om ervoor te zorgen dat de Fondsen een doeltreffend, billijk en duurzaam effect sorteren, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen garanderen, en voorkomen dat de Fondsen worden gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. De beheersautoriteiten moeten in het bijzonder erop letten om geen verplaatsing te ondersteunen bij de selectie van concrete acties en om bedragen die ten onrechte zijn betaald aan concrete acties zonder te voldoen aan de duurzaamheidsvereiste als onregelmatigheden te behandelen.

(38)

Om ervoor te zorgen dat de Fondsen een inclusief, doeltreffend, billijk en duurzaam effect sorteren, zijn bepalingen nodig die het niet-discriminerende en duurzame karakter van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen garanderen, en voorkomen dat de Fondsen worden gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. De beheersautoriteiten moeten in het bijzonder erop letten om geen verplaatsing te ondersteunen bij de selectie van concrete acties en om bedragen die ten onrechte zijn betaald aan concrete acties zonder te voldoen aan de duurzaamheidsvereiste als onregelmatigheden te behandelen.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(40)

Teneinde de toegevoegde waarde van gedeeltelijk of geheel via de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd naar synergieën, in het bijzonder tussen de Fondsen en direct beheerde instrumenten, met inbegrip van het hervormingsinstrument. Deze synergieën moeten tot stand komen door middel van belangrijke mechanismen, met name de erkenning van vaste tarieven voor subsidiabele kosten van Horizon Europa voor een soortgelijke concrete actie en de mogelijkheid financiering uit verschillende Unie-instrumenten in dezelfde concrete actie te combineren en daarbij dubbele financiering te vermijden. In deze verordening moeten derhalve regels worden opgenomen voor de aanvullende financiering van de Fondsen.

(40)

Teneinde de toegevoegde waarde van gedeeltelijk of geheel via de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd naar synergieën, in het bijzonder tussen de Fondsen en direct beheerde instrumenten, met inbegrip van het hervormingsinstrument. Deze beleidscoördinatie moet gebruiksvriendelijke mechanismen en meerlagig bestuur bevorderen. Deze synergieën moeten tot stand komen door middel van belangrijke mechanismen, met name de erkenning van vaste tarieven voor subsidiabele kosten van Horizon Europa voor een soortgelijke concrete actie en de mogelijkheid financiering uit verschillende Unie-instrumenten in dezelfde concrete actie te combineren en daarbij dubbele financiering te vermijden. In deze verordening moeten derhalve regels worden opgenomen voor de aanvullende financiering van de Fondsen.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 bis)

De beheersautoriteiten moeten de mogelijkheid hebben om financieringsinstrumenten uit te voeren via onderhandse gunning van een opdracht aan de EIB-groep, aan nationale stimuleringsbanken en aan internationale financiële instellingen (IFI's).

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 44

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(44)

Met volledige inachtneming van de toepasselijke regels inzake staatssteun en openbare aanbestedingen, die reeds verduidelijkt werden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moeten de beheersautoriteiten kunnen beslissen over de meeste geschikte uitvoeringsopties voor financiële instrumenten om de specifieke behoeften van de doelregio's aan te pakken.

(44)

Met volledige inachtneming van de toepasselijke regels inzake staatssteun en openbare aanbestedingen, die reeds verduidelijkt werden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moeten de beheersautoriteiten kunnen beslissen over de meeste geschikte uitvoeringsopties voor financieringsinstrumenten om de specifieke behoeften van de doelregio's aan te pakken. In dit kader moet de Commissie, in samenwerking met de Europese Rekenkamer, richtsnoeren geven aan de controleurs, beheersautoriteiten en begunstigden voor de beoordeling van de naleving van de regels inzake staatssteun en voor de ontwikkeling van regelingen voor staatssteun.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 45 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(45 bis)

Om de verantwoording en transparantie te vergroten, moet de Commissie voorzien in een systeem voor klachtenbehandeling dat in alle voorbereidings- en uitvoeringsfasen van de programma's, met inbegrip van het toezicht en de evaluatie, toegankelijk is voor alle burgers en belanghebbenden.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(46)

Om de aanvang van de uitvoering van het programma te versnellen, moet de doorrol van de uitvoeringsregelingen van de vorige programmeringsperiode worden bevorderd. Het gebruik van het reeds voor de vorige programmeringsperiode ontwikkelde computersysteem moet — waar nodig, aangepast — gehandhaafd blijven, tenzij een nieuwe technologie noodzakelijk is.

(46)

Om de aanvang van de uitvoering van het programma te versnellen, moet de doorrol van de uitvoeringsregelingen , met inbegrip van bestuurlijke en IT-systemen, van de vorige programmeringsperiode indien mogelijk worden bevorderd. Het gebruik van het reeds voor de vorige programmeringsperiode ontwikkelde computersysteem moet — waar nodig, aangepast — gehandhaafd blijven, tenzij een nieuwe technologie noodzakelijk is.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 48 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(48 bis)

Om het doeltreffende gebruik van de Fondsen te ondersteunen, moet elke lidstaat op verzoek kunnen beschikken over de EIB-steun. Deze kan betrekking hebben op capaciteitsopbouw, op steun bij de identificatie, voorbereiding en uitvoering van projecten en op advies over financieringsinstrumenten en investeringsplatformen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 50

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(50)

Om te zorgen voor een passend evenwicht tussen de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Fondsen en de hieraan gerelateerde administratieve kosten en lasten, moeten de frequentie, reikwijdte en dekking van beheersverificaties gebaseerd zijn op een risicobeoordeling die rekening houdt met factoren zoals het soort uitgevoerde concrete acties, de begunstigden en het door vorige beheersverificaties en audits vastgestelde risiconiveau.

(50)

Om te zorgen voor een passend evenwicht tussen de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Fondsen en de hieraan gerelateerde administratieve kosten en lasten, moeten de frequentie, reikwijdte en dekking van beheersverificaties gebaseerd zijn op een risicobeoordeling die rekening houdt met factoren zoals het soort uitgevoerde concrete acties, het aantal concrete acties en de complexiteit ervan, de begunstigden en het door vorige beheersverificaties en audits vastgestelde risiconiveau. De beheers- en controlemaatregelen voor de Fondsen moeten in verhouding staan tot het niveau van het risico voor de begroting van de Unie.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 58

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(58)

Ook moeten de lidstaten het nodige doen om onregelmatigheden met inbegrip van fraude door begunstigden te voorkomen, op te sporen en doeltreffend aan te pakken. Voorts kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (18) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 (19) en nr. 2185/96 (20) administratieve onderzoeken uitvoeren, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 (21) kan het Europees Openbaar Ministerie fraude en andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, onderzoeken en vervolgens zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 (22) betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. Lidstaten moeten de noodzakelijke maatregelen nemen opdat elke persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle meewerkt aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verleent aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer en ervoor zorgt dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. Lidstaten moet bij de Commissie verslag uitbrengen over de geconstateerde onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, alsook over de follow-up die zij hieraan hebben gegeven en over de follow-up van de OLAF-onderzoeken.

(58)

Ook moeten de lidstaten het nodige doen om onregelmatigheden met inbegrip van fraude door begunstigden te voorkomen, op te sporen en doeltreffend aan te pakken. Voorts kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (18) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 (19) en nr. 2185/96 (20) administratieve onderzoeken uitvoeren, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 (21) kan het Europees Openbaar Ministerie fraude en andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, onderzoeken en vervolgen zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 (22) betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. Lidstaten moeten de noodzakelijke maatregelen nemen opdat elke persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle meewerkt aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verleent aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer en ervoor zorgt dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. Lidstaten moeten bij de Commissie een gedetailleerd verslag indienen over de geconstateerde onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, alsook over de follow-up die zij hieraan hebben gegeven en over de follow-up van de OLAF-onderzoeken. Lidstaten die niet deelnemen aan de nauwere samenwerking in het kader van het EOM, moeten bij de Commissie verslag uitbrengen over de besluiten van de nationale strafvervolgingsautoriteiten in verband met onregelmatigheden die gevolgen hebben voor de begroting van de Unie.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 61

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(61)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden voor steun uit de Fondsen in aanmerking komen. Daartoe moet de identificatie van de regio's en gebieden op Unieniveau worden gebaseerd op het gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio's in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (23), gewijzigd door Verordening ( EG nr. 868 / 2014 van de Commissie (24).

(61)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden voor steun uit de Fondsen in aanmerking komen. Daartoe moet de identificatie van de regio's en gebieden op Unieniveau worden gebaseerd op het gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio's in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (23), laatstelijk gewijzigd bij Verordening ( EU 2016 / 2066 van de Commissie (24).

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 62

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(62)

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moet de Commissie de jaarlijkse verdeling van de beschikbare toewijzingen per lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” vaststellen samen de lijst van de subsidiabele regio's en de toewijzingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg). Rekening houdende met het feit dat de nationale toewijzingen van lidstaten moeten worden vastgesteld op basis in 2018 beschikbare statistische gegevens en prognoses en gezien de onzekerheden rond de prognoses moet de Commissie de totale toewijzingen van alle lidstaten in 2024 herzien op basis van meest recente statistieken die op dat moment beschikbaar zijn en als het gecumuleerde verschil meer bedraagt dan +/-5 %, moeten de toewijzingen voor de jaren 2025 tot 2027 worden aangepast om ervoor te zorgen dat de resultaten van de tussentijdse evaluatie en de technische aanpassing worden weerspiegeld in de programmawijzigingen die dan tot stand komen.

(62)

Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader voor het EFRO, het ESF+ , het EFMZV en het Cohesiefonds moet de Commissie de jaarlijkse verdeling van de beschikbare toewijzingen per lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” vaststellen samen de lijst van de subsidiabele regio's en de toewijzingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg). Rekening houdend met het feit dat de nationale toewijzingen van lidstaten moeten worden vastgesteld op basis van de in 2018 beschikbare statistische gegevens en prognoses en gezien de onzekerheden rond de prognoses moet de Commissie de totale toewijzingen van alle lidstaten in 2024 herzien op basis van de meest recente statistieken die op dat moment beschikbaar zijn en als het gecumuleerde verschil meer bedraagt dan +/- 5 %, moeten de toewijzingen voor de jaren 2025 tot 2027 worden aangepast om ervoor te zorgen dat de resultaten van de tussentijdse evaluatie en de technische aanpassing worden weerspiegeld in de programmawijzigingen die dan tot stand komen.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 63

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(63)

Projecten met betrekking tot de trans-Europese vervoersnetwerken zullen overeenkomstig Verordening (EU) [nieuwe CEF-verordening] (25) ook in het vervolg uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel via gedeeld beheer als via de modaliteit voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility (“CEF”). Voortbouwend op de succesvolle benadering van de programmeringsperiode 2014-2020 moet met het oog hierop een bedrag van 10 000 000 000  EUR van het Cohesiefonds worden overgedragen naar het CEF.

(63)

Projecten met betrekking tot de trans-Europese vervoersnetwerken zullen overeenkomstig Verordening (EU) [nieuwe CEF-verordening] (25) ook in het vervolg uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel via gedeeld beheer als via de modaliteit voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility (“CEF”). Voortbouwend op de succesvolle benadering van de programmeringsperiode 2014-2020 moet met het oog hierop een bedrag van 4 000 000 000  EUR van het Cohesiefonds worden overgedragen naar het CEF.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 64

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(64)

Een zekere hoeveelheid middelen uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moet aan het “Stedelijk Europa”-initiatief worden toegewezen, dat door de Commissie via direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd.

(64)

Een zekere hoeveelheid middelen uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moet aan het “Stedelijk Europa”-initiatief worden toegewezen, dat door de Commissie via direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd. In de toekomst moet verder worden nagedacht over de specifieke steun die wordt verleend aan achtergestelde regio's en gemeenschappen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 65 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(65 bis)

Om de in het zevende cohesieverslag  (1 bis) beschreven uitdagingen voor regio's met een gemiddeld inkomen aan te pakken (lage groei in vergelijking met meer ontwikkelde regio's, maar ook in vergelijking met minder ontwikkelde regio's, met name een probleem in regio's met een bbp per hoofd van 90 % à 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27), moeten “overgangsregio's” toereikende steun ontvangen en omschreven worden als regio's waarvan het bbp per hoofd 75 % à 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Overweging 66 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(66 bis)

Vanwege hun geografische ligging en de aard en/of intensiteit van hun handelsbetrekkingen zullen verschillende regio's en lidstaten meer dan de andere te maken krijgen met de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. Daarom is het belangrijk om ook in het kader van het cohesiebeleid praktische oplossingen te vinden voor steun om de uitdagingen voor de betrokken regio's en lidstaten aan te pakken zodra de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden. Bovendien zal een permanente samenwerking tot stand moeten komen, waarbij de lokale en regionale autoriteiten en lidstaten die het hardst getroffen worden informatie en goede praktijken uitwisselen.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Overweging 67

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(67)

De maximale medefinancieringspercentages op het vlak van het cohesiebeleid moeten per regiocategorie worden vastgesteld teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering door middel van een passend niveau van publieke of private nationale steunverlening in acht wordt genomen. Deze percentages moet een weerspiegeling zijn van het niveau van economische ontwikkeling van regio's op het vlak van bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27.

(67)

De maximale medefinancieringspercentages op het vlak van het cohesiebeleid moeten per regiocategorie worden vastgesteld teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering door middel van een passend niveau van publieke of private nationale steunverlening in acht wordt genomen. Deze percentages moeten een weerspiegeling zijn van het niveau van economische ontwikkeling van regio's op het vlak van bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27 , waarbij ervoor moet worden gezorgd dat verschuivingen van categorie niet tot een minder gunstige behandeling leiden .

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Overweging 69

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(69)

Voorst moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de vaststelling van de criteria voor het bepalen van de onregelmatigheden die moeten worden gemeld, de vaststelling van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die geen verband houd met kosten die van toepassing zijn op alle lidstaten alsook de vaststelling van gestandaardiseerde vlot inzetbare steekproefmethoden.

(69)

Voorts moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de wijziging van de Europese gedragscode inzake partnerschap teneinde de code aan te passen aan deze verordening, en met betrekking tot de vaststelling van de criteria voor het bepalen van de onregelmatigheden die moeten worden gemeld, de vaststelling van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die geen verband houdt met kosten die van toepassing zijn op alle lidstaten alsook de vaststelling van gestandaardiseerde vlot inzetbare steekproefmethoden.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Overweging 70

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(70)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(70)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden met alle belanghebbenden de nodige transparante raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Overweging 73

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(73)

De doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang en het vaststellen van gemeenschappelijke financiële regels voor het deel van de begroting van de Unie dat in het kader van gedeeld beheer wordt uitgevoerd, kan vanwege enerzijds de mate van ongelijkheid tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's, de achterstand van de minst begunstigde regio's en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's, en anderzijds wegens de noodzaak voor een samenhangend uitvoeringskader dat betrekking heeft op verscheidene fondsen van de Unie onder gedeeld beheer, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Aangezien deze doelstellingen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 VEU maatregelen nemen. In overeenstemming met het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(73)

De doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang en het vaststellen van gemeenschappelijke financiële regels voor het deel van de begroting van de Unie dat in het kader van gedeeld beheer wordt uitgevoerd, kan vanwege enerzijds de mate van ongelijkheid tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's, de specifieke uitdagingen voor de minst begunstigde regio's en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's, en anderzijds wegens de noodzaak voor een samenhangend uitvoeringskader dat betrekking heeft op verscheidene fondsen van de Unie onder gedeeld beheer, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Aangezien deze doelstellingen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 VEU maatregelen nemen. In overeenstemming met het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de financiële regels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds Plus (“ESF+”), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”), het Fonds voor asiel en migratie (“AMIF”), het Fonds voor interne veiligheid (“ISF”) en het Instrument voor grensbeheer en visa (“BMVI”) (hierna “de Fondsen” genoemd)

(a)

de financiële regels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds Plus (“ESF+”), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”), het Fonds voor asiel en migratie (“AMIF”), het Fonds voor interne veiligheid (“ISF”) en het Instrument voor grensbeheer en visa (“BMVI”) (hierna “de Fondsen” genoemd);

Amendement 431

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.

b)

gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het EFMZV en het Elfpo als voorgeschreven in lid 1 bis van dit artikel .

Amendement 432

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Titel I, hoofdstuk I, artikel 2, lid 4 bis, hoofdstuk II, artikel 5, titel III, hoofdstuk II, de artikelen 22 tot en met 28, en titel IV, hoofdstuk III, afdeling I, de artikelen 41 tot en met 43, zijn van toepassing op door het Elfpo gefinancierde steunmaatregelen, en titel I, hoofdstuk I, artikel 2, leden 15 tot en met 25, en titel V, hoofdstuk II, afdeling II, de artikelen 52 tot en met 56 zijn van toepassing op de in artikel 74 van Verordening (EU) …/… [verordening strategische GLB-plannen] bedoelde financiële instrumenten die in het kader van het Elfpo worden ondersteund.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

“relevante landspecifieke aanbevelingen”: aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid  2 en artikel 148, lid 4, VWEU in verband met de structurele uitdagingen die behoren te worden aangepakt via meerjarige investeringen die onder het toepassingsgebied vallen van de Fondsen zoals beschreven in de fondsspecifieke verordeningen, en de desbetreffende aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel [XX] van Verordening (EU) nr. [nummer van de nieuwe verordening inzake governance van de energie-unie] van het Europees Parlement en de Raad;

(1)

“relevante landspecifieke aanbevelingen”: aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, leden  2 en 4, en artikel 148, lid 4, VWEU in verband met de structurele uitdagingen die behoren te worden aangepakt via meerjarige investeringen die onder het toepassingsgebied vallen van de Fondsen zoals beschreven in de fondsspecifieke verordeningen, en de desbetreffende aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel [XX] van Verordening (EU) nr. [nummer van de nieuwe verordening inzake governance van de energie-unie] van het Europees Parlement en de Raad;

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)“

randvoorwaarde”: een concrete en nauwkeurig omschreven voorwaarde die daadwerkelijk verband houdt met een rechtstreeks effect op de doeltreffende en efficiënte verwezenlijking van een specifieke doelstelling van het programma;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)“

programma”: in de context van het Elfpo, de strategische GLB-plannen als bedoeld in Verordening (EU) […] (de “Verordening inzake strategische GLB-plannen”);

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 8 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

in de context van staatssteunregelingen, de instantie die de steun ontvangt;

(c)

in de context van staatssteunregelingen, de instantie die de steun ontvangt , behalve wanneer de steun per instantie minder dan 200 000  EUR bedraagt; in dat geval kan de betrokken lidstaat besluiten dat de steunverlenende instantie de begunstigde is, onverminderd de Verordeningen (EU) nr. 1407/2013  (1bis) , (EU) nr. 1408/2013  (1ter) en (EU) nr. 717/2014 van de Commissie  (1quater);

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

“fonds voor kleinschalige projecten”: een concrete actie in een Interreg-programma die gericht is op de selectie en uitvoering van projecten van beperkte financiële omvang;

(9)

“fonds voor kleinschalige projecten”: een concrete actie in een Interreg-programma die gericht is op de selectie en uitvoering van projecten , met inbegrip van people-to-people-projecten, van beperkte financiële omvang;

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

“specifiek fonds”: een fonds dat door een beheersautoriteit of een holdingfonds is opgericht om financiële producten te verstrekken voor de eindontvangers;

(21)

“specifiek fonds”: een fonds dat door een beheersautoriteit of een holdingfonds is opgericht , waarmee zij financiële producten verstrekken voor de eindontvangers;

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(36 bis)

“beginsel energie-efficiëntie eerst”: dat bij het nemen van alle besluiten over energieplanning, -beleid en -investeringen prioriteit wordt gegeven aan maatregelen om de vraag naar energie en de energievoorziening efficiënter te maken;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(37)

“klimaatbestendig maken”: een proces dat ervoor moet zorgen dat infrastructuur bestendig is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering overeenkomstig nationale regelgeving en richtsnoeren en in voorkomend geval internationaal erkende normen.

(37)

“klimaatbestendig maken”: een proces dat ervoor moet zorgen dat infrastructuur bestendig is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering overeenkomstig internationaal erkende normen of nationale regelgeving en richtsnoeren, in voorkomend geval , dat het beginsel energie-efficiëntie eerst in acht wordt genomen en dat scenario's voor specifieke emissiereductie en decarbonisatie worden gekozen;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 37 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 bis)

“EIB”: de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of een eventuele dochterinstelling van de Europese Investeringsbank.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie;

(a)

een competitiever en slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en door de versterking van kleine en middelgrote ondernemingen ;

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer;

(b)

een Europa dat groen en veerkrachtig is en koolstofarm en dat de overgang maakt naar een koolstofneutrale economie, door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer;

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;

(c)

een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit , met inbegrip van slimme en duurzame mobiliteit, en regionale ICT-connectiviteit;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

(d)

een socialer en inclusiever Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

een Europa dat dichter bij de burger staat door de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads- , plattelands- en kustgebieden, alsook lokale initiatieven te bevorderen.

(e)

een Europa dat dichter bij de burger staat door de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle regio's , gebieden en lokale initiatieven te bevorderen.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaten verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatverandering volgens een methode op basis van de interventiecategorieën voor elke type Fonds. Deze methode bestaat uit het toekennen van een specifiek gewicht aan de verstrekte steun op een passend niveau om te weerspiegelen in welke mate de steun een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. In het geval van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de dimensies en codes voor de interventiecategorieën van bijlage I.

3.   De lidstaten zorgen ervoor relevante concrete acties tijdens het gehele plannings- en uitvoeringsproces klimaatbestendig te maken en verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatverandering volgens een methode op basis van de interventiecategorieën voor elke type Fonds. Deze methode bestaat uit het toekennen van een specifiek gewicht aan de verstrekte steun op een passend niveau om te weerspiegelen in welke mate de steun een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. In het geval van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de dimensies en codes voor de interventiecategorieën van bijlage I.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    De lidstaten en de Commissie zorgen voor de coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de Fondsen en andere instrumenten van de Unie zoals het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. Zij zullen de coördinatiemechanismen tussen degenen die verantwoordelijk zijn, optimaliseren om dubbel werk tussen de planning en uitvoering te voorkomen.

4.    Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden en in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en meerlagig bestuur, zorgen de lidstaten en de Commissie voor de coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de Fondsen en andere instrumenten van de Unie zoals het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. Zij optimaliseren de coördinatiemechanismen tussen degenen die verantwoordelijk zijn, om dubbel werk tussen de planning en uitvoering te voorkomen.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de relevante staatssteunregels in acht worden genomen.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten en de Commissie voeren de begroting van de Unie die is toegewezen aan de Fondsen in gedeeld beheer uit overeenkomstig artikel [63] van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe financieel reglement] (hierna “het financieel reglement” genoemd).

1.   De lidstaten , in overeenstemming met hun institutionele en juridische kader, en de Commissie voeren de begroting van de Unie die is toegewezen aan de Fondsen in gedeeld beheer uit overeenkomstig artikel [63] van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe financieel reglement] (hierna “het financieel reglement” genoemd).

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De Commissie zorgt evenwel voor de uitvoering van het steunbedrag dat van het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility (CEF), het Europees Urban-initiatief, interregionale innovatieve investeringen wordt overgedragen, het steunbedrag dat wordt overgedragen van het ESF+ naar transnationale samenwerking, de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU (37) en technische bijstand op initiatief van de Commissie in direct of indirect beheer overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a) en c)] van het financieel reglement.

2.     Onverminderd artikel 1, lid 2, zorgt de Commissie voor de uitvoering van het steunbedrag dat van het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility (CEF), het Europees Urban-initiatief, interregionale innovatieve investeringen wordt overgedragen, het steunbedrag dat wordt overgedragen van het ESF+ naar transnationale samenwerking, de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU (37) en technische bijstand op initiatief van de Commissie in direct of indirect beheer overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a) en c)] van het financieel reglement.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie kan de samenwerking met ultraperifere gebieden in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) uitvoeren onder direct beheer.

3.   De Commissie kan , met instemming van de lidstaat en de betrokken regio, de samenwerking met ultraperifere gebieden in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) uitvoeren onder indirect beheer.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten . Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:

1.   Elke lidstaat organiseert voor de partnerschapsovereenkomst en voor elk programma, in overeenstemming met zijn institutionele en juridische kader, een volwaardig en doeltreffend partnerschap . Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

stedelijke en andere overheden;

(a)

regionale, lokale, stedelijke en andere overheden;

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners en de instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

(c)

de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, zoals milieupartners , niet-gouvernementele organisaties en de instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

onderzoeksinstellingen en universiteiten, in voorkomend geval.

Amendementen 78 en 459

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten betrekken deze partners volgens het beginsel van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten alsook gedurende de voorbereiding en de uitvoering van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités overeenkomstig artikel 34.

2.   De lidstaten betrekken deze partners volgens het beginsel van meerlagig bestuur en volgens een bottom-upbenadering bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten alsook gedurende de voorbereiding , de uitvoering en de evaluatie van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités overeenkomstig artikel 34. In dit verband wijzen de lidstaten een passend percentage van de middelen uit de Fondsen toe voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit van de sociale partners en maatschappelijke organisaties. Indien het grensoverschrijdende programma’s betreft, betrekken de betrokken lidstaten de partners uit alle deelnemende lidstaten erbij.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie (38).

3.   De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie (38). De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 107 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 om die gedelegeerde verordening aan te passen aan deze verordening.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen, over de uitvoering van programma's.

4.   Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen over de uitvoering van programma's en brengt zij verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het resultaat daarvan .

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 6 bis

 

Horizontale beginselen

 

1.     De lidstaten en de Commissie zorgen bij de uitvoering van de Fondsen voor de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

 

2.     De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van vrouwen en mannen, gendermainstreaming en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's, onder meer op het vlak van toezicht, rapportage en evaluatie.

 

3.     De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op, de rapportage over en de evaluatie van programma's te voorkomen. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's wordt met name rekening gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap.

 

4.     De doelstellingen van de Fondsen worden nagestreefd in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, en in overeenstemming met de bevordering door de Unie van de doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bestrijding van klimaatverandering, rekening houdend met het beginsel dat de vervuiler betaalt, als vastgesteld in artikel 191, leden 1 en 2, VWEU.

 

De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat bij de voorbereiding en uitvoering van programma's wordt bijgedragen tot milieubescherming, efficiënt gebruik van hulpbronnen, het beginsel energie-efficiëntie eerst, een sociaal rechtvaardige energietransitie, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, biodiversiteit, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en risicobeheer. Zij trachten investeringen te voorkomen die verband houden met de productie, verwerking, distributie, opslag of verbranding van fossiele brandstoffen.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor waarin de regels zijn opgenomen om de Fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027.

1.   Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor waarin de regels zijn opgenomen om de Fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027. Een dergelijke partnerschapsovereenkomst wordt voorbereid in overeenstemming met de gedragscode die is vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaat dient de partnerschapsovereenkomst in bij de Commissie vóór of tegelijkertijd met de indiening van het eerste programma.

2.   De lidstaat dient de partnerschapsovereenkomst in bij de Commissie vóór of tegelijkertijd met de indiening van het eerste programma , en uiterlijk op 30 april 2021 .

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De partnerschapsovereenkomst kan samen met het desbetreffende jaarlijkse nationale hervormingsprogramma worden ingediend.

3.   De partnerschapsovereenkomst kan samen met het desbetreffende jaarlijkse nationale hervormingsprogramma en het nationale energie- en klimaatplan worden ingediend.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de geselecteerde beleidsdoelstellingen waarbij wordt aangegeven met welke Fondsen en programma's zij zullen worden nagestreefd en een motivering daarvan, en in voorkomend geval, een motivering voor het gebruik van het uitvoeringsmodel van InvestEU, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante landspecifieke aanbevelingen ;

(a)

de geselecteerde beleidsdoelstellingen waarbij wordt aangegeven met welke Fondsen en programma's zij zullen worden nagestreefd en een motivering daarvan, waarbij rekening wordt gehouden met en een opsomming wordt gegeven van de relevante landspecifieke aanbevelingen evenals de regionale uitdagingen ;

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter b — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de Fondsen wordt verwacht , onder meer, in voorkomend geval, door het gebruik van InvestEU ;

(i)

een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de Fondsen wordt verwacht;

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter b — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(ii)

coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de Fondsen en in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma's;

(ii)

coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de Fondsen en in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma's , met name met betrekking tot de strategische GLB-plannen als bedoeld in Verordening (EU) […] (de “Verordening inzake strategische GLB-plannen”) ;

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter b — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(iii)

complementariteit tussen de Fondsen en andere instrumenten de Unie, waaronder strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten;

(iii)

complementariteit en synergie tussen de Fondsen en andere instrumenten van de Unie, waaronder strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten , en, in voorkomend geval, projecten die gefinancierd worden in het kader van Horizon Europa ;

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter b — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(iii bis)

verwezenlijking van doelstellingen, beleid en maatregelen in het kader van de nationale energie- en klimaatplannen;

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de voorlopige financiële toewijzing voor elk van de Fondsen per beleidsdoelstelling op nationaal niveau, waarbij wordt rekening gehouden met fondsspecifieke doelstellingen inzake thematische concentratie;

(c)

de voorlopige financiële toewijzing voor elk van de Fondsen per beleidsdoelstelling op nationaal en in voorkomend geval op regionaal niveau, waarbij rekening wordt gehouden met fondsspecifieke doelstellingen inzake thematische concentratie;

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

in voorkomend geval, de opsplitsing van financiële middelen per categorie van regio's opgesteld overeenkomstig artikel 102, lid 2 en de bedragen van de voorgestelde toewijzingen die moeten worden overgedragen tussen categorieën van regio's overeenkomstig artikel 105;

(d)

de opsplitsing van financiële middelen per regiocategorie, opgesteld overeenkomstig artikel 102, lid 2, en de bedragen van de voorgestelde toewijzingen die moeten worden overgedragen tussen regiocategorieën overeenkomstig artikel 105;

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

de bedragen per Fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen tot InvestEU;

Schrappen

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(g)

een samenvatting van de acties die de desbetreffende lidstaat zal ondernemen om de administratieve capaciteit van de uitvoering van de Fondsen te versterken.

(g)

een samenvatting van de acties die de desbetreffende lidstaat zal ondernemen om de bestuurlijke capaciteit van de uitvoering van de Fondsen en zijn beheers- en controlesysteem te versterken.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter g bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(g bis)

in voorkomend geval een geïntegreerde benadering om de demografische uitdagingen van regio's en gebieden het hoofd te bieden en/of te voorzien in hun specifieke behoeften;

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 — letter g ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(g ter)

een communicatie- en zichtbaarheidsstrategie.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De EIB kan op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst, alsook aan activiteiten in verband met de voorbereiding van concrete acties, financieringsinstrumenten en PPP's.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met betrekking tot de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) bevat de partnerschapsovereenkomst alleen de lijst van geplande programma's.

Met betrekking tot de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) bevat de partnerschapsovereenkomst alleen de lijst van geplande programma's en de grensoverschrijdende investeringsbehoeften in de betrokken lidstaat .

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie beoordeelt de partnerovereenkomst en haar overeenstemming met de onderhavige verordening en de fondsspecifieke voorschriften. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen.

1.   De Commissie beoordeelt de partnerovereenkomst en haar overeenstemming met de onderhavige verordening en de fondsspecifieke voorschriften. Bij haar beoordeling houdt de Commissie rekening met de bepalingen van de artikelen 4 en 6, de relevante landspecifieke aanbevelingen , evenals de maatregelen in verband met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de manier waarop deze worden aangepakt .

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop de partnerschapovereenkomst door de lidstaat is ingediend haar opmerkingen doen toekomen.

2.   De Commissie kan binnen twee maanden na de datum waarop de partnerschapovereenkomst door de lidstaat is ingediend haar opmerkingen doen toekomen.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaat evalueert de partnerschapsovereenkomst en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

3.   De lidstaat evalueert de partnerschapsovereenkomst en houdt rekening met de binnen een maand na de datum van indiening ervan door de Commissie gemaakte opmerkingen .

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Uiterlijk vier maanden na indiening van de partnerschapsovereenkomst door de desbetreffende lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van de partnerschapovereenkomst. De partnerschapovereenkomst wordt niet gewijzigd.

4.   Uiterlijk vier maanden na de eerste indiening van de partnerschapsovereenkomst door de desbetreffende lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van de partnerschapovereenkomst. De partnerschapovereenkomst wordt niet gewijzigd.

Amendement 428

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma het bedrag van EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV toewijzen dat aan InvestEU moet worden bijgedragen en door middel van begrotingsgaranties moet worden verstrekt. Het aan InvestEU bij te dragen bedrag mag niet meer bedragen dat 5 % van de totale toewijzing van elk Fonds , behoudens in naar behoren gemotiveerde gevallen . Dergelijke bijdragen zijn geen overdrachten van middelen overeenkomstig artikel 21 .

1.    Vanaf 1 januari 2023 kunnen lidstaten , met instemming van de betrokken beheersautoriteiten, in het verzoek tot wijziging van een programma een bedrag van maximaal 2 % van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV toewijzen dat aan InvestEU moet worden bijgedragen en door middel van begrotingsgaranties moet worden verstrekt. Verder kan maximaal 3 % van de totale toewijzing van elk Fonds aan InvestEU worden toegewezen in het kader van de tussentijdse evaluatie. Dergelijke bijdragen zijn beschikbaar voor investeringen die stroken met de doelstellingen van het cohesiebeleid en die bestemd zijn voor dezelfde regiocategorie als de middelen uit de oorspronkelijke Fondsen. Indien een bedrag van het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds wordt bijgedragen aan InvestEU, zijn de in artikel 11 en in de bijlagen III en IV bij deze verordening beschreven randvoorwaarden van toepassing. Toewijzingen zijn alleen mogelijk voor middelen van toekomstige kalenderjaren .

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Voor de partnerschapsovereenkomst kunnen middelen van het huidige en toekomstige kalenderjaar worden toegewezen. Voor een verzoek tot wijziging van een programma kunnen alleen middelen van toekomstige kalenderjaren worden toegewezen.

Schrappen

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt gebruikt voor de voorziening van het deel van de EU-garantie in het compartiment van de lidstaat.

3.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt gebruikt voor de voorziening van het deel van de EU-garantie in het compartiment van de respectieve lidstaat.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien vóór 31 december 2021 geen bijdrageovereenkomst, als vermeld in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening] is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in de partnerschapsovereenkomst , dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van een programma of programma's in, teneinde gebruik te maken van het desbetreffende bedrag.

Indien uiterlijk op 31 december 2023 geen bijdrageovereenkomst, als vermeld in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening] is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van een programma of programma's in, teneinde gebruik te maken van het desbetreffende bedrag.

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De bijdrageovereenkomst voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in het verzoek tot wijziging van een programma, wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het besluit tot wijziging van het programma gesloten.

De bijdrageovereenkomst voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in het verzoek tot wijziging van een programma, wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het besluit tot wijziging van het programma gesloten of, naargelang van het geval, gewijzigd .

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst, als omschreven in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening], is gesloten, worden de respectievelijke bedragen die naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt als voorziening, terug overgedragen naar een programma of programma's en dient de lidstaat een overeenkomstig verzoek tot programmawijziging in.

5.   Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst, als omschreven in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening], is gesloten, worden de respectievelijke bedragen die naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt als voorziening, terug overgedragen naar het oorspronkelijke programma of de oorspronkelijke programma's en dient de lidstaat een overeenkomstig verzoek tot programmawijziging in. In dit specifieke geval kunnen de middelen van afgelopen kalenderjaren worden gewijzigd, zolang de vastleggingen nog niet zijn uitgevoerd.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en verstrekt door middel van begrotingsgaranties, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen in de vorm van financiële instrumenten.

7.   De middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en verstrekt door middel van begrotingsgaranties, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat en de bij de bijdrage betrokken lokale of regionale autoriteit en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen in de vorm van financieringsinstrumenten.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor elke specifieke doelstelling worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden (“randvoorwaarden”) vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan.

Voor elke specifieke doelstelling worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden (“randvoorwaarden”) vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan. De randvoorwaarden zijn van toepassing voor zover zij bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd.

2.   Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd. Op verzoek van een lidstaat kan de EIB bijdragen aan de beoordelingen van de acties die nodig zijn om aan de relevante randvoorwaarden te voldoen.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.

Binnen twee maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken.

Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van maximaal twee maanden kenbaar te maken.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, kunnen niet worden opgenomen in de betalingsaanvragen totdat de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4.

Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, kunnen worden opgenomen in de betalingsaanvragen vóór de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4 , onverminderd de schorsing van de vergoeding zelf totdat de voorwaarde is vervuld .

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat stelt een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.

De lidstaat stelt , in voorkomend geval in samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten, een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4 (c)(vii )] van de ESF+ Verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.

2.   Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4 , lid 1, onder xi ),] van de ESF+ Verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor de programma's ondersteund door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, verricht de lidstaat een evaluatie van elk programma, rekening houdende met de volgende punten:

1.   Voor de programma's ondersteund door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, verrichten de lidstaat en de bevoegde beheersautoriteiten een evaluatie van elk programma, rekening houdend met de volgende punten:

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de in de desbetreffende in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen vastgestelde problemen;

(a)

nieuwe, in de desbetreffende in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen vastgestelde problemen , en de doelstellingen die zijn vastgesteld bij de uitvoering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, indien relevant ;

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio;

(b)

de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio , met inbegrip van de stand van zaken bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en territoriale behoeften met het oog op de vermindering van verschillen, evenals economische en sociale ongelijkheden ;

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

alle belangrijke negatieve financiële, economische of sociale ontwikkelingen die een aanpassing van het programma noodzakelijk maken, bijvoorbeeld naar aanleiding van symmetrische of asymmetrische schokken in de lidstaten en hun regio's.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat dient uiterlijk op 31 maart 2025 bij de Commissie een verzoek tot wijziging van elk programma in overeenkomstig artikel 19, lid 1. De lidstaat rechtvaardigt de wijziging op basis van de in lid 1 bedoelde punten.

Afhankelijk van het resultaat van de herziening dient de lidstaat uiterlijk op 31 maart 2025 bij de Commissie een verzoek in tot wijziging van elk programma overeenkomstig artikel 19, lid 1 , of stelt de lidstaat dat er geen wijzigingen nodig zijn . De lidstaat rechtvaardigt de wijziging op basis van de in lid 1 bedoelde punten , of motiveert in voorkomend geval waarom hij niet om wijziging van een programma verzoekt .

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2026 en 2027;

(a)

de herziene initiële toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2026 en 2027;

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2 — alinea 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

de bedragen per Fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen tot InvestEU, in voorkomend geval;

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie stelt uiterlijk op 31 maart 2026 een verslag vast met een samenvatting van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde evaluatie. De Commissie legt het verslag voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Amendementen 425/rev, 444/rev, 448 en 469

Voorstel voor een verordening

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten bereiden programma's voor voor de tenuitvoerlegging van de Fondsen tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

1.   De lidstaten bereiden programma's voor in samenwerking met de in artikel 6 bedoelde partners voor de tenuitvoerlegging van de Fondsen tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een programma bestaat uit prioriteiten. Elke prioriteit stemt overeen met één beleidsdoelstelling of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Met eenzelfde beleidsdoelstelling kunnen meerdere prioriteiten overeenstemmen.

Een programma bestaat uit prioriteiten. Elke prioriteit stemt overeen met een of meerdere beleidsdoelstellingen of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Met eenzelfde beleidsdoelstelling kunnen meerdere prioriteiten overeenstemmen.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

economische, sociale en territoriale verschillen, behalve voor door het EFMZV ondersteunde programma's;

i)

economische, sociale en territoriale verschillen en ongelijkheden , behalve voor door het EFMZV ondersteunde programma's;

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

tekortkoming van de markt, investeringsbehoeften en een aanvulling op andere vormen van steun;

ii)

tekortkoming van de markt, investeringsbehoeften en een aanvulling op en synergieën met andere vormen van steun;

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

uitdagingen die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en andere relevante aanbevelingen van de Unie aan de lidstaat ;

iii)

uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landspecifieke aanbevelingen;

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv)

uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit en bestuur;

iv)

uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit en bestuur en vereenvoudigingsmaatregelen ;

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis)

een geïntegreerde benadering voor de aanpak van demografische uitdagingen, in voorkomend geval;

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt vi bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

vi bis)

uitdagingen en daarmee verband houdende doelstellingen die in de nationale energie- en klimaatplannen en in de Europese pijler van sociale rechten zijn vastgesteld;

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter a — punt vii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

vii)

voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's de vooruitgang met de uitvoering van het relevante EU-acquis en actieplannen;

vii)

voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's de vooruitgang met de uitvoering van het relevante EU-acquis en actieplannen , evenals de geconstateerde tekortkomingen ;

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter d — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

de gerelateerde soorten acties, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien van toepassing

i)

de gerelateerde soorten acties, met inbegrip van een indicatieve lijst en een tijdschema voor de geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en de verwachte bijdrage daarvan aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien van toepassing;

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter d — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis)

acties ter waarborging van gelijkheid, inclusie en non-discriminatie;

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter d — punt v

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

v)

de interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

v)

de interregionale , grensoverschrijdende en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter d — punt v bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

v bis)

de duurzaamheid van investeringen;

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter d — punt vii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

vii bis)

een beschrijving van de wijze waarop complementariteit en synergieën met andere Fondsen en instrumenten moeten worden nagestreefd;

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie;

(i)

de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, in voorkomend geval de communicatieactiviteiten op sociale media, evenals de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie;

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 1 — letter j

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(j)

de beheersautoriteit, de auditautoriteit en de instantie die de betalingen van de Commissie ontvangt.

(j)

de beheersautoriteit, de auditautoriteit , de instantie die verantwoordelijk is voor de boekhoudfunctie overeenkomstig artikel 70, en de instantie die de betalingen van de Commissie ontvangt.

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De punten c) en d) van dit lid zijn niet van toepassing op in artikel 4, onder c) , punt vii ), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.

De punten c) en d) van dit lid zijn niet van toepassing op de in artikel [4, lid 1 , onder xi ),], van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Een milieurapport met relevante informatie over de effecten op het milieu overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG wordt als bijlage bij het programma gevoegd, rekening houdend met de behoeften ten aanzien van matiging van de klimaatverandering.

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Voor overeenkomstig artikel 16 ingediende EFRO-, ESF+- en Cohesiefondsprogramma's bevat de in lid 3, onder f), ii), bedoelde tabel uitsluitend de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025 .

6.   Voor overeenkomstig artikel 16 ingediende EFRO-, ESF+- en Cohesiefondsprogramma's bevat de in lid 3, onder f), ii), bedoelde tabel de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2027 .

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie beoordeelt het programma en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, net als de verenigbaarheid ervan met de partnerschapsovereenkomst. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen.

1.   De Commissie beoordeelt het programma en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, net als de verenigbaarheid ervan met de partnerschapsovereenkomst. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen , evenals met de relevante uitdagingen die zijn vastgesteld bij de uitvoering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en in de Europese pijler van sociale rechten, en met de manier waarop deze worden aangepakt .

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

2.   De Commissie kan binnen twee  maanden na de datum waarop het programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaat evalueert het programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

3.   De lidstaat evalueert het programma en houdt rekening met de binnen twee maanden na de indiening ervan door de Commissie gemaakte opmerkingen .

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van het programma door de lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

4.   De Commissie stelt uiterlijk vijf maanden na de eerste indiening van het programma door de lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie beoordeelt de wijziging en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, met inbegrip van verplichtingen op nationaal niveau, en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

2.   De Commissie beoordeelt de wijziging en de mate waarin die deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, met inbegrip van verplichtingen op nationaal niveau, en kan binnen twee maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaat evalueert het gewijzigde programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.

3.   De lidstaat evalueert het gewijzigde programma en houdt rekening met de binnen twee maanden na de indiening ervan door de Commissie gemaakte opmerkingen .

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie keurt uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, de wijziging van een programma goed.

4.   De Commissie keurt uiterlijk drie maanden na de indiening ervan door de lidstaat, de wijziging van een programma goed.

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5  % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3  % van de programmabegroting overdragen naar een ander fonds van hetzelfde programma. Voor de door het EFRO en het ESF+ ondersteunde programma's heeft de overdracht enkel betrekking op toewijzingen uit dezelfde regiocategorie.

De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 7  % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 5  % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Fonds van hetzelfde programma . Daarbij neemt de lidstaat de gedragscode in acht die is vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie. Voor de door het EFRO en het ESF+ ondersteunde programma's heeft de overdracht enkel betrekking op toewijzingen uit dezelfde regiocategorie.

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het programma niet beïnvloeden, wordt geen goedkeuring van de Commissie vereist. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

6.   Voor het corrigeren van tikfouten of louter technische of redactionele wijzigingen die de uitvoering van het programma niet beïnvloeden, wordt geen goedkeuring van de Commissie vereist. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 20 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het EFRO en het ESF+ kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 10  % aan steun van deze fondsen voor elke prioriteit van een programma, financiering verlenen voor een gehele of een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie uit te voeren.

2.   Het EFRO en het ESF+ kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 15  % aan steun van deze Fondsen voor elke prioriteit van een programma, financiering verlenen voor een gehele of een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander Fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie uit te voeren.

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De lidstaten kunnen verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de financiële toewijzingen van een programma uit een van de fondsen naar een ander fonds in gedeeld beheer of naar een instrument in direct of indirect beheer .

1.    Met het oog op de flexibiliteit kunnen de lidstaten , indien het toezichtcomité van het programma daarmee instemt, verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de financiële toewijzingen van een programma uit een van de Fondsen naar het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds of het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij .

Amendementen 171 en 434

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen worden overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie .

2.   Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het Fonds of instrument waarnaar de middelen worden overgedragen.

Amendementen 172, 433 en 434

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   In verzoeken op grond van artikel 1 wordt vastgesteld welk totaalbedrag jaarlijks wordt overgedragen per fonds en per regiocategorie; dergelijke verzoeken worden naar behoren gemotiveerd en gaan vergezeld van het herziene programma of de herziene programma's van waaruit overeenkomstig artikel 19 de middelen worden overgedragen, met vermelding van naar welk fonds of instrument zij worden overgedragen.

3.   In verzoeken op grond van artikel 1 wordt vastgesteld welk totaalbedrag jaarlijks wordt overgedragen per Fonds en per regiocategorie , in voorkomend geval ; dergelijke verzoeken worden naar behoren gemotiveerd met het oog op de te verwezenlijken complementariteit en impact, en gaan vergezeld van het herziene programma of de herziene programma's vanwaaruit overeenkomstig artikel 19 de middelen worden overgedragen, met vermelding van naar welk Fonds of instrument zij worden overgedragen.

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Titel 3 — hoofdstuk I bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

HOOFDSTUK I bis — Grote projecten

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 21 bis

Inhoud

In het kader van een of meer programma's kunnen het EFRO en het Cohesiefonds steun verlenen aan een concrete actie die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvat en die bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven economische of technische aard, met duidelijk omschreven doelen, te vervullen en waarvoor de totale subsidiabele kosten hoger zijn dan 100 miljoen EUR (“groot project”). Financieringsinstrumenten worden niet als grote projecten beschouwd.

Amendement 175

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 21 ter

 

Voor de goedkeuring van een groot project noodzakelijke informatie

 

Vooraleer een groot project wordt goedgekeurd, legt de beheersautoriteit de Commissie de volgende informatie voor:

 

a)

nadere gegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het grote project en de capaciteit ervan;

 

b)

een beschrijving van de investering en de plaats van uitvoering;

 

c)

totale kosten en totale subsidiabele kosten;

 

d)

de uitgevoerde haalbaarheidsstudies, met inbegrip van de analyse van de opties en de resultaten;

 

e)

een kosten-batenanalyse, met inbegrip van een economische en financiële analyse, en een risicobeoordeling;

 

f)

een analyse van het milieueffect, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering en herstelvermogen voor rampen;

 

g)

uitleg over de wijze waarop het grote project consistent is met de desbetreffende prioriteiten van het betrokken programma of de betrokken programma's, de verwachte bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van die prioriteiten en de verwachte bijdrage aan de sociaal-economische ontwikkeling;

 

h)

het financieringsplan, waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en de geplande steun uit de Fondsen, van de EIB en uit alle andere financieringsbronnen zijn aangegeven, met materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op de vorderingen, rekening houdend met de vastgestelde risico's;

 

i)

het tijdschema voor de uitvoering van het grote project en, wanneer wordt verwacht dat de uitvoeringsperiode langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor steun uit de Fondsen wordt gevraagd tijdens de programmeringsperiode.

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 21 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 21 quater

 

Besluit over een groot project

 

1.     De Commissie beoordeelt het grote project aan de hand van de in artikel 21 ter bedoelde informatie, om te bepalen of de gevraagde financiële bijdrage voor het door de beheersautoriteit geselecteerde grote project gerechtvaardigd is. De Commissie stelt uiterlijk drie maanden na indiening van de in artikel 21 ter bedoelde informatie bij uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van de financiële bijdrage aan het geselecteerde grote project vast.

 

2.     De goedkeuring door de Commissie op grond van lid 1 is afhankelijk van de voorwaarde dat het eerste contract voor werken moet zijn gesloten, of, in het geval van in het kader van PPP-structuren uitgevoerde concrete acties, van de ondertekening van de PPP-overeenkomst tussen de overheidsinstantie en de private instantie binnen drie jaar na de datum van goedkeuring.

 

3.     Als de Commissie de financiële bijdrage aan het geselecteerde grote project niet goedkeurt, geeft zij de redenen daarvoor weer in haar besluit.

 

4.     Grote projecten die krachtens lid 1 ter goedkeuring worden ingediend, worden in de lijst van grote projecten van een programma opgenomen.

 

5.     Uitgaven voor grote projecten kunnen worden opgenomen in een betalingsaanvraag na de in lid 1 bedoelde indiening ter goedkeuring. Indien de Commissie het door de beheersautoriteit geselecteerde grote project niet goedkeurt, wordt de uitgavendeclaratie na de intrekking van de aanvraag door de lidstaat of de vaststelling van het besluit van de Commissie dienovereenkomstig gerectificeerd.

 

(Dit amendement vereist hieruit voortvloeiende aanpassingen in bijlage V.)

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

een ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn geprogrammeerd in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder e), bedoelde beleidsdoelstelling.

(c)

een ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die zijn geprogrammeerd in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder e), bedoelde beleidsdoelstelling.

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaat zorgt voor samenhang en coördinatie wanneer strategieën voor lokale ontwikkeling door meer dan één Fonds worden gefinancierd.

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

het geografische toepassingsgebied van de strategie;

(a)

het geografische toepassingsgebied van de strategie met inbegrip van de onderlinge economische, sociale en ecologische verbanden ;

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

een beschrijving van de betrokkenheid van partners overeenkomstig artikel 6 bij de voorbereiding en de uitvoering van de strategie.

d)

een beschrijving van de betrokkenheid van partners uit hoofde van artikel 6 bij de voorbereiding en de uitvoering van de strategie.

Amendement 181

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Territoriale strategieën worden opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende stedelijke , lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties .

2.   Territoriale strategieën worden voorbereid en goedgekeurd onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende regionale , lokale en andere overheden. Reeds bestaande strategische documenten betreffende de bestreken gebieden kunnen worden bijgewerkt en gebruikt voor territoriale strategieën .

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Als de lijst met te ondersteunen acties niet in de territoriale strategie is opgenomen, selecteren de desbetreffende stedelijke , lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties de acties of worden zij bij de selectie betrokken.

Als de lijst met te ondersteunen acties niet in de territoriale strategie is opgenomen, selecteren de desbetreffende regionale , lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties de acties of worden zij bij de selectie betrokken.

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Bij de voorbereiding van de territoriale strategieën werken de in lid 2 bedoelde autoriteiten samen met de bevoegde beheersautoriteiten om de reikwijdte te bepalen van de in het kader van het desbetreffende programma te ondersteunen acties.

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Wanneer een stedelijke , lokale of andere territoriale autoriteit of instantie taken uitvoert die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, andere dan de selectie van acties, wordt de autoriteit overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instantie.

4.   Wanneer een regionale , lokale of andere overheid of andere instantie taken uitvoert die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, andere dan de selectie van acties, wordt deze overheid of instantie door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instantie.

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De geselecteerde acties kunnen in het kader van meer dan een prioriteit van hetzelfde programma worden ondersteund.

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer een in overeenstemming met artikel 23 uitgevoerde strategie investeringen inhoudt waarvoor steun wordt geboden uit een of meerdere fondsen, uit een of meerdere programma's of uit een of meerdere prioriteiten in eenzelfde programma, kunnen acties ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.

1.   Wanneer een in overeenstemming met artikel 23 uitgevoerde strategie investeringen inhoudt waarvoor steun wordt geboden uit een of meerdere Fondsen, uit een of meerdere programma's of uit een of meerdere prioriteiten in eenzelfde programma, kunnen acties ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd. In voorkomend geval kan elke geïntegreerde territoriale investering worden aangevuld met financiële steun uit het Elfpo.

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Als de lijst met te ondersteunen acties niet in de territoriale strategie is opgenomen, worden de desbetreffende regionale, lokale of andere overheden of instanties bij de selectie van de acties betrokken.

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling kan steun krijgen uit het EFRO, het ESF+ en het EFMZV .

1.    Het EFRO, het ESF+, het EFMZV en het Elfpo bieden steun aan vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling . In het kader van het Elfpo wordt dergelijke ontwikkeling “plaatselijke ontwikkeling in het kader van Leader” genoemd.

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming;

(b)

wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaal-economische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming , ook de overheidssector niet ;

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

ondersteuning biedt voor netwerkvorming, aspecten die in de lokale context innovatief zijn en in voorkomend geval samenwerking.

(d)

ondersteuning biedt voor netwerkvorming, bottom-upbenaderingen, toegankelijkheid, aspecten die in de lokale context innovatief zijn en in voorkomend geval samenwerking.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Wanneer de uitvoering van een dergelijke strategie steun uit meer dan een fonds betreft, kan de bevoegde beheersautoriteit een van de fondsen als hoofdfonds aanwijzen.

4.   Wanneer de uitvoering van een dergelijke strategie steun uit meer dan een fonds betreft, kan de bevoegde beheersautoriteit een van de fondsen als hoofdfonds aanwijzen. Ook kan per fonds in kwestie worden gespecificeerd welke soorten maatregelen en concrete acties zullen worden gefinancierd.

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

de doelstellingen van de strategie, met meetbare streefdoelen voor resultaten, en bijhorende geplande acties;

(d)

de doelstellingen van de strategie, met meetbare streefdoelen voor resultaten, en bijhorende geplande acties om in te spelen op lokale behoeften die door de lokale gemeenschap zijn vastgesteld ;

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

een financieel plan, met daarin begrepen de geplande toewijzing uit elk betrokken fonds en programma.

(f)

een financieel plan, met daarin begrepen de geplande toewijzing uit elk betrokken fonds , waaronder het Elfpo indien van toepassing, en elk betrokken programma.

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   In het besluit tot goedkeuring van een strategie wordt beschreven hoeveel elk fonds en elk programma krijgt toegewezen en wat de verantwoordelijkheden beschreven voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma's zijn.

4.   In het besluit tot goedkeuring van een strategie wordt beschreven hoeveel elk fonds en elk programma krijgt toegewezen en wat de verantwoordelijkheden beschreven voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma's zijn. Overeenkomstige nationale overheidsbijdragen worden vooraf voor de hele periode gewaarborgd.

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De beheersautoriteiten zorgen ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.

2.   De beheersautoriteiten zorgen ervoor dat de plaatselijke actiegroepen inclusief zijn en dat deze hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur , met het oog op het uitvoeren van taken in verband met de strategie voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling .

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de opbouw van capaciteit van lokale actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;

(a)

de opbouw van de bestuurlijke capaciteit van lokale actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De plaatselijke actiegroep kan een begunstigde zijn en acties uitvoeren conform de strategie.

5.   De plaatselijke actiegroep kan een begunstigde zijn en acties uitvoeren conform de strategie , waarbij een scheiding van functies binnen de plaatselijke actiegroep wordt aangemoedigd .

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De lidstaat zorgt dat de steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling betrekking heeft op:

1.    Om complementariteit en synergieën te waarborgen, zorgt de lidstaat ervoor dat de steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling betrekking heeft op:

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategieën;

(a)

de opbouw van de bestuurlijke capaciteit en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategieën;

Amendement 200

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

dynamisering van de strategie voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling om uitwisseling tussen belanghebbenden te faciliteren, informatie te verstrekken aan belanghebbenden en potentiële begunstigden te ondersteunen bij de voorbereiding van aanvragen;

Amendement 201

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:

 

(a)

ondersteuning voor de voorbereiding en beoordeling van projecten;

 

(b)

steun voor institutionele versterking en vergroting van de bestuurlijke capaciteit voor een doeltreffend beheer van de Fondsen;

 

(c)

studies in verband met de rapportage van de Commissie over de Fondsen en het cohesieverslag;

 

(d)

maatregelen in verband met analyse, beheer, toezicht, uitwisseling van informatie en uitvoering van de Fondsen, alsook maatregelen in verband met de uitvoering van controlesystemen en technische en administratieve ondersteuning;

 

(e)

evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, ook van algemene aard, over de huidige en toekomstige werking van de Fondsen;

 

(f)

acties om informatie te verspreiden, netwerkvorming te ondersteunen, communicatieactiviteiten uit te voeren met bijzondere nadruk op de resultaten en meerwaarde van de steun uit de Fondsen, te zorgen voor bewustmaking en aan te zetten tot samenwerking en uitwisseling van ervaringen, ook met derde landen;

 

(g)

het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor beheer, toezicht, audit, controle en evaluatie;

 

(h)

acties om de evaluatiemethoden te verbeteren en informatie over de evaluatiepraktijk uit te wisselen;

 

(i)

acties in verband met auditing;

 

(j)

de versterking van de nationale en regionale capaciteit voor investeringsplanning, financieringsbehoeften, voorbereiding, ontwerp en uitvoering van financieringsinstrumenten, gezamenlijke actieplannen en grote projecten;

 

(k)

de verspreiding van goede praktijken teneinde de lidstaten te helpen bij de versterking van de capaciteit van de in artikel 6, lid 1, bedoelde betrokken partners en hun overkoepelende organisaties.

Amendement 202

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     De Commissie zet ten minste 15 % van de middelen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie in om de communicatie met het publiek efficiënter te maken en de synergie tussen de op initiatief van de Commissie verrichte communicatieactiviteiten te versterken, door de kennisbasis over de resultaten uit te breiden, met name via een effectievere gegevensvergaring en -verspreiding, evaluaties en rapportage, en vooral door te benadrukken dat de Fondsen er mee voor hebben gezorgd dat de levensomstandigheden van de burgers verbeterd zijn en de zichtbaarheid van de steun uit de Fondsen te vergroten, alsook door het publiek beter bekend te maken met de resultaten en de meerwaarde van die steun. De informatie-, communicatie- en zichtbaarheidsmaatregelen met betrekking tot de resultaten en de meerwaarde van de steun uit de Fondsen, met bijzondere nadruk op concrete acties, worden in voorkomend geval voortgezet na beëindiging van de programma's. Deze maatregelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Unie voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

Amendement 203

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Dergelijke acties kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperiodes.

2.   Dergelijke acties kunnen betrekking hebben op eerdere en toekomstige programmeringsperiodes.

Amendement 204

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Teneinde situaties te voorkomen waarin betalingen worden geschorst, zorgt de Commissie ervoor dat de lidstaten en de regio's die worden geconfronteerd met nalevingsproblemen ten gevolge van een gebrek aan bestuurlijke capaciteit, passende technische bijstand ontvangen om die bestuurlijke capaciteit te verbeteren.

Amendement 205

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op initiatief van een lidstaat kunnen de Fondsen acties ondersteunen die betrekking kunnen hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes en die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze fondsen.

1.   Op initiatief van een lidstaat kunnen de Fondsen acties ondersteunen die betrekking kunnen hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes en die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze fondsen , voor de capaciteitsopbouw van de in artikel 6 bedoelde partners, alsook voor het waarborgen van bepaalde functies zoals voorbereiding, opleiding, beheer, monitoring, evaluatie, zichtbaarheid en communicatie .

Amendement 206

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Binnen elk programma krijgt de technische bijstand de vorm van een prioriteit die verband houdt met één enkel fonds.

3.   Binnen elk programma krijgt de technische bijstand de vorm van een prioriteit die verband houdt met hetzij één enkel fonds , hetzij meerdere fondsen .

Amendement 207

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Het percentage dat uit de Fondsen wordt vergoed voor technische bijstand is :

2.    Op basis van een overeenkomst tussen de Commissie en de lidstaten en met inachtneming van het financiële plan van het programma, kan het percentage dat uit de Fondsen wordt vergoed voor technische bijstand worden vastgesteld op maximaal :

Amendement 208

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

voor de EFRO-steun in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en voor de Cohesiefonds-steun: 2,5  %;

(a)

voor de EFRO-steun in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en voor de Cohesiefonds-steun: 3 %;

Amendement 209

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

voor de ESF+-steun: 4  % en voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder  c), vii) , van de ESF+-verordening: 5 %;

(b)

voor de ESF+-steun: 5  % en voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder  xi) , van de ESF+-verordening: 6 %;

Amendement 210

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

voor de AMIF-, ISF- en BMVI-steun: 6 %.

(d)

voor de AMIF-, ISF- en BMVI-steun: 7 %.

Amendement 211

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Voor de ultraperifere gebieden is het percentage voor de punten a), b) en c), maximaal 1 % hoger.

Amendement 212

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten , begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen.

Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de institutionele capaciteit en efficiëntie te versterken van overheden en openbare diensten , begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen.

Amendement 213

Voorstel voor een verordening

Artikel 32 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Steun voor dergelijke acties wordt uitgevoerd via financiering die geen verband houdt met kosten overeenkomstig artikel 89.

Steun voor dergelijke acties wordt uitgevoerd via financiering die geen verband houdt met kosten overeenkomstig artikel 89. Technische bijstand in de vorm van een optioneel specifiek programma kan worden uitgevoerd door middel van financiering die geen verband houdt met kosten voor technische bijstand, of door middel van een terugbetaling van de directe kosten.

Amendement 214

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennis wordt gegeven van het besluit tot goedkeuring van het programma, richt de lidstaat een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het programma (“toezichtcomité”).

Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennis wordt gegeven van het besluit tot goedkeuring van het programma, richt de lidstaat , na raadpleging van de beheersautoriteit, een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het programma (“toezichtcomité”).

Amendement 215

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Ieder toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast.

2.   Ieder toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast , waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van volledige transparantie .

Amendement 216

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op in artikel [4, onder c) , vi )], van de ESF+-verordening bedoelde programma's en daarmee samenhangende technische bijstand.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op in artikel [4, lid 1 , onder xi )], van de ESF+-verordening bedoelde programma's en daarmee samenhangende technische bijstand.

Amendement 217

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat bepaalt de samenstelling van het toezichtcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 6 bedoelde partners.

De lidstaat bepaalt de samenstelling van het toezichtcomité en zorgt aan de hand van een transparant proces voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 6 bedoelde partners.

Amendement 218

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.

2.   Vertegenwoordigers van de Commissie nemen als toezichthouder en met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. Vertegenwoordigers van de EIB kunnen in voorkomend geval worden uitgenodigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Amendement 219

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Voor het AMIF, het ISF en het BMVI nemen de relevante gedecentraliseerde agentschappen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Amendement 220

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

voorstellen voor mogelijke vereenvoudigingsmaatregelen voor begunstigden;

Amendement 221

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen maatregelen;

(b)

vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen maatregelen , in voorkomend geval met inbegrip van eventuele onregelmatigheden ;

Amendement 222

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 1 — letter i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(i)

de vorderingen met de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

(i)

de vorderingen met de opbouw van bestuurlijke capaciteit voor overheidsinstanties , partners en begunstigden, indien van toepassing.

Amendement 224

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de jaarlijkse prestatieverslagen van de door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, en het eindverslag over de prestaties voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's;

(b)

de jaarlijkse prestatieverslagen van de door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, en het eindverslag over de prestaties voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's;

Amendement 225

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 2 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(d bis)

wijzigingen in de lijst van geplande concrete acties van strategisch belang als bedoeld in artikel 17, lid 3, onder d);

Amendement 226

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het toezichtcomité kan de beheersautoriteit nieuwe interventiegebieden voorstellen.

Amendement 227

Voorstel voor een verordening

Artikel 36 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Tussen de Commissie en elke lidstaat wordt een jaarlijkse evaluatievergadering gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken.

Tussen de Commissie en elke lidstaat wordt een jaarlijkse evaluatievergadering gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken. Beheersautoriteiten worden naar behoren betrokken bij dit proces.

Amendement 228

Voorstel voor een verordening

Artikel 36 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's dient de lidstaat een jaarlijks prestatieverslag in in overeenstemming met de fondsspecifieke verordeningen.

6.   Voor door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's dient de lidstaat een jaarlijks prestatieverslag in in overeenstemming met de fondsspecifieke verordeningen.

Amendement 229

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.

De gegevens worden uiterlijk op 28 februari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 28 februari 2030 voor het laatst.

Amendement 230

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 1 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening worden de gegevens jaarlijks uiterlijk op 30 november ingediend.

Voor programma's in het kader van artikel  4, lid 1, onder xi), van de ESF+-verordening worden de gegevens jaarlijks uiterlijk op 30 november ingediend.

Amendement 231

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

het aantal geselecteerde concrete acties, hun totale subsidiabele kost, de bijdrage van de Fondsen en het totaal van de door de begunstigden aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;

(a)

in de overdracht van gegevens op uiterlijk 31 januari, 31 maart, 31 mei, 31 juli, 30 september en 30 november van elk jaar, het aantal geselecteerde concrete acties, hun totale subsidiabele kost, de bijdrage van de Fondsen en het totaal van de door de begunstigden aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;

Amendement 232

Voorstel voor een verordening

Artikel 37 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties en de door de concrete acties bereikte waarden.

(b)

uitsluitend in de overdracht van gegevens op uiterlijk 31 mei en 30 november van elk jaar, de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties en de door de concrete acties bereikte waarden.

Amendement 233

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De beheersautoriteit voert evaluatie van het programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's.

1.   De beheersautoriteit voert evaluaties van het programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de inclusiviteit, niet-discriminerende aard, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang , zichtbaarheid en EU-meerwaarde van het programma met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's.

Amendement 234

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De in lid 2 bedoelde evaluatie omvat een evaluatie van de sociaal-economische gevolgen en de financieringsbehoeften met betrekking tot de beleidsdoelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, in het kader van en tussen de programma's, met een bijzondere nadruk op een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit, waaronder slimme en duurzame mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit. De Commissie publiceert de resultaten van de evaluatie op haar website en deelt die resultaten mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Amendement 235

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — lid 1 — alinea 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

andere relevante partners en instanties.

(b)

andere relevante partners en instanties , met inbegrip van regionale, lokale en andere overheden, en economische en sociale partners .

Amendement 236

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het programma voor een website met informatie over de programma's waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

1.   De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het programma voor een website met informatie over de programma's waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, de activiteiten, het indicatieve tijdschema voor de oproep tot het indienen van voorstellen, de beschikbare financieringsmogelijkheden en de verwezenlijkingen van het programma.

Amendement 237

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

in het geval van rechtspersonen, de naam van de begunstigde;

(a)

in het geval van rechtspersonen, de naam van de begunstigde en van de contractant ;

Amendement 240

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

op de professionele website van de begunstigde of op de sociale media, indien die bestaan, een korte beschrijving — in verhouding tot de ontvangen steun — van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

(a)

op de professionele website van de begunstigde en op de sociale media, indien die bestaan, een korte beschrijving — in verhouding tot de ontvangen steun — van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

Amendement 241

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 — letter c — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

een plaat of bord te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal van start gaat, over:

(c)

een permanente plaat of permanent bord op een voor het publiek duidelijk zichtbare plek te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal van start gaat, over:

Amendement 243

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

voor concrete acties die niet onder punt c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie met vermelding van de steun uit de Fondsen, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

(d)

voor concrete acties die niet onder punt c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie met vermelding van de steun uit de Fondsen, op een voor het publiek duidelijk zichtbare plek te plaatsen;

Amendement 244

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(e bis)

vanaf het moment dat de materiële uitvoering van start gaat het embleem van de Unie permanent op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen in overeenstemming met de in bijlage VIII vastgestelde technische kenmerken;

Amendement 245

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze vereiste is niet van toepassing voor concrete acties die worden ondersteund in het kader van de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder c ), punt vii) van de ESF+-verordening.

Deze vereiste is niet van toepassing voor concrete acties die worden ondersteund in het kader van de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder  xi ), van de ESF+-verordening.

Amendement 246

Voorstel voor een verordening

Artikel 47 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Lidstaten gebruiken de bijdrage uit de Fondsen om begunstigden steun te verlenen in de vorm van subsidies, financieringsinstrumenten of prijzen of een combinatie daarvan.

Lidstaten gebruiken de bijdrage uit de Fondsen om begunstigden steun te verlenen in de vorm van subsidies, beperkt gebruik van financieringsinstrumenten of prijzen of een combinatie daarvan.

Amendement 247

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, als dat percentage overeenkomstig artikel 48, lid 2, onder a), wordt berekend.

(c)

een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, als dat percentage overeenkomstig artikel 48, lid 2, onder a), of artikel 48, lid 2, onder c), wordt berekend.

Amendement 248

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten te delen door 1 720  uren voor voltijdse werknemers, of door een overeenkomstig pro rata van 1 720  uren voor deeltijdse werknemers;

(a)

door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten , met verwachte extra kosten voor factoren zoals een stijging van tarieven of bevordering van personeel, te delen door 1 720  uren voor voltijdse werknemers, of door een overeenkomstig pro rata van 1 720  uren voor deeltijdse werknemers;

Amendement 249

Voorstel voor een verordening

Artikel 50 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

door de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten te delen door de maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig de in het arbeidscontract vermelde nationale wetgeving.

(b)

door de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten , met verwachte extra kosten voor factoren zoals een stijging van tarieven of bevordering van personeel, te delen door de maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig de in het arbeidscontract vermelde nationale wetgeving.

Amendement 250

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Met financieringsinstrumenten wordt aan eindontvangers uitsluitend steun verstrekt voor nieuwe investeringen die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn, bijvoorbeeld door inkomsten of besparingen te genereren, en waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is.

2.   Met financieringsinstrumenten wordt aan eindontvangers uitsluitend steun verstrekt voor nieuwe investeringen die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn, bijvoorbeeld door inkomsten of besparingen te genereren, en waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is. Deze steun kan investeringen in materiële en immateriële activa omvatten, alsmede bedrijfskapitaal, met inachtneming van de toepasselijke staatssteunregels van de Unie.

Amendement 251

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — lid 3 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

het voorgestelde bedrag aan programmabijdragen aan een financieringsinstrument en het verwachte hefboomeffect;

(a)

het voorgestelde bedrag aan programmabijdragen aan een financieringsinstrument en het verwachte hefboomeffect , vergezeld van de desbetreffende beoordelingen ;

Amendement 252

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Financieringsinstrumenten kunnen worden gecombineerd met aanvullende programmaondersteuning in de vorm van subsidies als concrete actie in één enkel financieringsinstrument, met één financieringsovereenkomst, waarbij beide verschillende vormen van steun worden verstrekt door de instantie die het financieringsinstrument uitvoert. In dat geval gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke regels voor die concrete actie in één enkel financieringsinstrument .

5.   Financieringsinstrumenten kunnen worden gecombineerd met aanvullende programmaondersteuning in de vorm van subsidies als concrete actie in één enkel financieringsinstrument, met één financieringsovereenkomst, waarbij beide verschillende vormen van steun worden verstrekt door de instantie die het financieringsinstrument uitvoert. Indien het bedrag van de programmaondersteuning in de vorm van subsidie minder is dan het bedrag van de programmaondersteuning in de vorm van een financieringsinstrument, gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke regels.

Amendement 253

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De beheersautoriteit selecteert de instantie die een financieringsinstrument uitvoert.

De beheersautoriteit selecteert de instantie die een financieringsinstrument uitvoert via een rechtstreekse of onrechtstreekse gunning van een opdracht .

Amendement 254

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 2 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De beheersautoriteit kan via de rechtstreekse gunning van een opdracht uitvoeringstaken toevertrouwen aan:

 

(a)

de EIB;

 

(b)

een internationale financiële instelling waarvan een lidstaat aandeelhouder is;

 

(c)

een bank of instelling in handen van de overheid, opgericht als juridische entiteit die op professionele basis financiële activiteiten uitvoert.

Amendement 255

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De beheersautoriteit die het financieringsinstrument beheert overeenkomstig lid 2, of de instantie die het financieringsinstrument uitvoert bij het beheer van het financieringsinstrument overeenkomstig lid 3, houdt afzonderlijke rekeningen bij of gebruikt een boekhoudkundige code per prioriteit en per regiocategorie voor elke programmabijdrage en apart voor respectievelijk in artikel 54 en artikel 56 bedoelde middelen.

7.   De beheersautoriteit die het financieringsinstrument beheert overeenkomstig lid 2, of de instantie die het financieringsinstrument uitvoert bij het beheer van het financieringsinstrument overeenkomstig lid 3, houdt afzonderlijke rekeningen bij of gebruikt een boekhoudkundige code per prioriteit en per regiocategorie of, voor het Elfpo, per type interventie, voor elke programmabijdrage en apart voor respectievelijk in artikel 54 en artikel 56 bedoelde middelen.

Amendement 256

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.     De rapportagevereisten betreffende het gebruik van het financieringsinstrument voor de beoogde doeleinden gelden alleen voor de beheersautoriteiten en financiële intermediairs.

Amendement 257

Voorstel voor een verordening

Artikel 54 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de Fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, moeten worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de Fondsen, hetzij binnen hetzelfde financieringsinstrument hetzij, na de vereffening van dat financieringsinstrument, in andere financieringsinstrumenten of andere vormen van steun, tot aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode.

2.   Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de Fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, moeten worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de Fondsen, hetzij binnen hetzelfde financieringsinstrument hetzij, na de vereffening van dat financieringsinstrument, in andere financieringsinstrumenten of andere vormen van steun voor verdere investeringen in eindontvangers, of, in voorkomend geval, ter dekking van de verliezen in het nominale bedrag van de bijdrage uit de Fondsen aan het financieringsinstrument ten gevolge van negatieve rente, indien dergelijke verliezen zich voordoen ondanks een actief beheer van de kasmiddelen door de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren , tot aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode.

Amendement 258

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Steun uit de Fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd, en andere door die investeringen gegenereerde inkomsten, die toe te schrijven zijn aan de steun uit de Fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken door een passende deling van de risico's en de winsten.

1.   Steun uit de Fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd, en andere door die investeringen gegenereerde inkomsten, die toe te schrijven zijn aan de steun uit de Fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken of voor andere vormen van Uniesteun, door een passende deling van de risico's en de winsten , met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer .

Amendement 259

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het niveau van een dergelijke gedifferentieerde behandeling ligt niet hoger dan wat nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van private middelen, vastgesteld door een concurrentieprocedure of een onafhankelijke beoordeling.

2.   Het niveau van een dergelijke gedifferentieerde behandeling ligt niet hoger dan wat nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van private middelen, vastgesteld door een concurrentieprocedure of een overeenkomstig artikel 52 van deze verordening uitgevoerde ex-antebeoordeling .

Amendement 260

Voorstel voor een verordening

Artikel 56 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Middelen die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit uitvesteringen in eindontvangers of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, met inbegrip van terugbetaald kapitaal en andere gegenereerde inkomsten die zijn toe te schrijven aan de steun uit de Fondsen, worden hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor verdere investeringen in eindontvangers, onder dezelfde specifieke doelstelling of doelstellingen en voor beheerskosten en -vergoedingen die met dergelijke investeringen samenhangen.

1.   Middelen die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit investeringen in eindontvangers of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, met inbegrip van terugbetaald kapitaal en andere gegenereerde inkomsten die zijn toe te schrijven aan de steun uit de Fondsen, worden hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor verdere investeringen in eindontvangers, onder dezelfde specifieke doelstelling of doelstellingen en voor beheerskosten en -vergoedingen die met dergelijke investeringen samenhangen , met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer .

Amendement 261

Voorstel voor een verordening

Artikel 56 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Besparingen dankzij efficiëntere concrete acties worden niet beschouwd als gegenereerde inkomsten voor de toepassing van de eerste alinea. Met name kostenbesparingen als gevolg van energie-efficiëntiemaatregelen leiden niet tot een overeenkomstige verlaging van de exploitatiesubsidies.

Amendement 262

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uitgaven komen voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking als zij zijn gedaan door een begunstigde of de particuliere partner van een concrete PPP-actie en zijn betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029 .

Uitgaven komen voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking als zij zijn gedaan door een begunstigde of de particuliere partner van een concrete PPP-actie en zijn betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2030 .

Amendement 263

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Een concrete actie of een deel van een concrete actie kan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.

4.   Een concrete actie of een deel van een concrete actie in het kader van het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds kan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie onder een van de vijf componenten van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) valt als gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) […] (de ETS-verordening), en bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.

Amendement 264

Voorstel voor een verordening

Artikel 57 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de Fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.

6.   Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de Fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht. Dit lid is niet van toepassing op EFMZV-compensaties voor extra kosten in de ultraperifere gebieden, noch op uitgaven die zijn gefinancierd via specifieke aanvullende EFRO- en ESF+-toewijzingen ten behoeve van de ultraperifere gebieden.

Amendement 265

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 1 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

(a)

debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen , of met betrekking tot een bijdrage aan financieringsinstrumenten die voortkomt uit een negatieve rente ;

Amendement 266

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 1 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve voor concrete acties waarvan de totale kostprijs lager is dan 5 000 000  EUR.

Schrappen

Amendement 267

Voorstel voor een verordening

Artikel 58 — lid 1 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De subsidiabiliteit met betrekking tot belasting over de toegevoegde waarde (btw) wordt per geval bepaald, behalve voor concrete acties waarvan de totale kostprijs lager is dan 5 000 000  EUR en voor investeringen en uitgaven van eindbegunstigden.

Amendement 268

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat kan de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van investeringen of door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen.

De lidstaat kan in de onder a), b) en c), bedoelde naar behoren gemotiveerde gevallen de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen.

Amendement 269

Voorstel voor een verordening

Artikel 59 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op programmabijdragen aan of afkomstig uit financieringsinstrumenten, noch op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

Amendement 270

Voorstel voor een verordening

Artikel 62 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van lid 1, onder d), zijn de beheersvergoedingen gebaseerd op prestaties. Indien een instantie die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoert, overeenkomstig artikel 53, lid 3 , wordt geselecteerd door middel van een rechtstreekse gunning van een opdracht, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat kan worden gedeclareerd als subsidiabele uitgave onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van programmabijdragen die zijn uitbetaald aan eindontvangers in de vorm van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, of bedragen die als overeengekomen in garantiecontracten zijn gereserveerd.

Voor de toepassing van lid 1, onder d), zijn de beheersvergoedingen gebaseerd op prestaties. Voor de eerste twaalf maanden van de uitvoering van het financieringsinstrument is een basisvergoeding voor beheerskosten en -vergoedingen subsidiabel. Indien een instantie die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoert, overeenkomstig artikel 53, lid  2 , wordt geselecteerd door middel van een rechtstreekse gunning van een opdracht, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat kan worden gedeclareerd als subsidiabele uitgave onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van programmabijdragen die zijn uitbetaald aan eindontvangers in de vorm van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, of bedragen die als overeengekomen in garantiecontracten zijn gereserveerd.

Amendement 271

Voorstel voor een verordening

Artikel 62 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Die drempel is niet van toepassing wanneer de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen aantoont.

Wanneer de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen , die gebaseerd zijn op prestaties, aantoont.

Amendement 272

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaten zorgen voor de wettigheid en regelmatigheid van in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie zijn ingediend, en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te voorkomen, op te sporen, te verbeteren en te rapporteren.

2.   De lidstaten zorgen voor de wettigheid en regelmatigheid van in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie zijn ingediend, en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te voorkomen, op te sporen, te verbeteren en te rapporteren. De lidstaten verlenen hun volledige samenwerking aan OLAF.

Amendement 273

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten waarborgen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het monitoringsysteem en van de gegevens over indicatoren.

4.   De lidstaten waarborgen de kwaliteit , de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van het monitoringsysteem en van de gegevens over indicatoren.

Amendement 274

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten beschikken over regelingen die ervoor zorgen dat klachten over de Fondsen daadwerkelijk worden onderzocht. Op verzoek van de Commissie onderzoeken zij de bij de Commissie ingediende klachten die in het toepassingsgebied van hun programma's vallen en zij informeren de Commissie over de resultaten van de onderzoeken.

De lidstaten beschikken over regelingen die ervoor zorgen dat klachten over de Fondsen daadwerkelijk worden onderzocht. De lidstaten zijn overeenkomstig hun institutioneel en juridisch kader verantwoordelijk voor het toepassingsgebied, de regels en de procedures betreffende deze regelingen. Op verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 64, lid 4 bis, onderzoeken zij de bij de Commissie ingediende klachten die in het toepassingsgebied van hun programma's vallen en zij informeren de Commissie over de resultaten van de onderzoeken.

Amendement 275

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de programma-autoriteiten door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XII kan plaatsvinden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de programma-autoriteiten door middel van gebruiksvriendelijke elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XII kan plaatsvinden.

Amendement 276

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 7 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's is de eerste alinea van toepassing vanaf 1 januari 2023 .

Voor door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's is de eerste alinea van toepassing vanaf 1 januari 2022 .

Amendement 277

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 7 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het eerste lid is niet van toepassing op in artikel [4, lid 1, onder c), vii )], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.

Het eerste lid is niet van toepassing op in artikel [4, lid 1, onder  xi )], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.

Amendement 278

Voorstel voor een verordening

Artikel 63 — lid 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

11.   De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed om het model op te stellen dat moet worden gebruikt voor de rapportering van onregelmatigheden in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van dit artikel.

11.   De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed om het model op te stellen dat moet worden gebruikt voor de rapportering van onregelmatigheden in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden en regels te garanderen voor de uitvoering van dit artikel.

Amendement 279

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en dat die systemen tijdens de uitvoering van de programma's doeltreffend functioneren. De Commissie stelt een auditstrategie en een auditplan op op basis van een risicobeoordeling.

De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en dat die systemen tijdens de uitvoering van de programma's doeltreffend en efficiënt functioneren. De Commissie stelt voor de lidstaten een auditstrategie en een auditplan op op basis van een risicobeoordeling.

Amendement 280

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De audits van de Commissie worden uitgevoerd tot drie jaar na de goedkeuring van de rekeningen waar de betreffende uitgave in was begrepen. Deze termijn is niet van toepassing op concrete acties waarvoor een vermoeden van fraude bestaat.

2.   De audits van de Commissie worden uitgevoerd tot twee jaar na de goedkeuring van de rekeningen waar de betreffende uitgave in was begrepen. Deze termijn is niet van toepassing op concrete acties waarvoor een vermoeden van fraude bestaat.

Amendement 281

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

behalve in dringende gevallen stelt de Commissie de bevoegde programma-autoriteit ten minste twaalf werkdagen van tevoren in kennis van de controle. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen;

(a)

behalve in dringende gevallen stelt de Commissie de bevoegde programma-autoriteit ten minste vijftien werkdagen van tevoren in kennis van de controle. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen;

Amendement 282

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

de Commissie zendt de voorlopige auditbevindingen in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de audit aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

(c)

de Commissie zendt de voorlopige auditbevindingen in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk twee maanden na de laatste dag van de audit aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

Amendement 283

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

de Commissie zendt het auditverslag in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde autoriteit van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen.

(d)

de Commissie zendt het auditverslag in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk twee maanden na de laatste dag van ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde autoriteit van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen. Het antwoord van de lidstaat wordt als volledig beschouwd als de Commissie binnen twee maanden niet heeft laten weten dat er nog over te leggen documenten zijn.

Amendement 284

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie kan de onder c) en d) bedoelde termijnen met drie maanden verlengen.

De Commissie kan de onder c) en d) bedoelde termijnen in naar behoren gemotiveerde gevallen met twee maanden verlengen.

Amendement 285

Voorstel voor een verordening

Artikel 64 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Onverminderd artikel 63, lid 6, voorziet de Commissie in een klachtenbehandelingssysteem dat toegankelijk is voor burgers en belanghebbenden.

Amendement 286

Voorstel voor een verordening

Artikel 65 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De auditautoriteit is een openbare autoriteit die volledig onafhankelijk is van de geauditeerde .

2.   De auditautoriteit is een openbare of particuliere autoriteit die volledig onafhankelijk is van de beheersautoriteit en de organen of entiteiten aan wie taken zijn toevertrouwd of gedelegeerd .

Amendement 287

Voorstel voor een verordening

Artikel 66 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

in een elektronisch systeem de gegevens van elke concrete actie registreren en opslaan voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, en de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers waarborgen.

(e)

in elektronische systemen de gegevens van elke concrete actie registreren en opslaan voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, en de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers waarborgen.

Amendement 288

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, toegankelijk zijn voor personen met een handicap, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

Amendement 289

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het programma en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

(a)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties duurzaam zijn, in overeenstemming zijn met het programma en met territoriale strategieën, en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

Amendement 290

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — alinea 3 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verkregen resultaten vertegenwoordigen;

(c)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties een juiste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verkregen resultaten vertegenwoordigen;

Amendement 291

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 3 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (48) worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (49);

(e)

waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (48) worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure en dat naar behoren rekening is gehouden met de beoordeling van alternatieve oplossingen en een uitgebreide openbare raadpleging, overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (49);

Amendement 292

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 3 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

verifiëren dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;

(f)

waarborgen dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;

Amendement 293

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 3– letter j

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(j)

de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar.

(j)

voordat er investeringsbesluiten worden genomen, de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar , alsook de toepassing waarborgen van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” .

Amendement 294

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de beheersautoriteit eveneens beslissen om tot 5 % van de financiële middelen voor een programma in het kader van het EFRO en het ESF+ toe te wijzen aan specifieke projecten binnen de lidstaat die in aanmerking komen voor Horizon Europa, met inbegrip van de projecten die in de tweede fase worden geselecteerd, op voorwaarde dat die specifieke projecten bijdragen aan de doelstellingen van het programma in die lidstaat.

Amendement 295

Voorstel voor een verordening

Artikel 67 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Wanneer de beheersautoriteit een concrete actie van strategisch belang selecteert, stelt zij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis en verstrekt zij de Commissie alle informatie over die actie.

6.   Wanneer de beheersautoriteit een concrete actie van strategisch belang selecteert, stelt zij de Commissie daar binnen één maand van in kennis en verstrekt zij de Commissie alle informatie over die actie , met inbegrip van een kosten-batenanalyse .

Amendement 296

Voorstel voor een verordening

Artikel 68 — lid 1 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

waarborgt dat, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de financiering, de begunstigde uiterlijk negentig dagen na de datum waarop hij de betalingsaanvraag heeft ingediend, het verschuldigde totale bedrag ontvangt;

(b)

waarborgt in het geval van voorfinanciering en tussentijdse betalingen dat de begunstigde uiterlijk zestig dagen na de datum waarop hij de betalingsaanvraag heeft ingediend het verschuldigde totale bedrag voor geverifieerde uitgaven ontvangt;

Amendement 297

Voorstel voor een verordening

Artikel 70 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

betalingsaanvragen opstellen en indien bij de Commissie overeenkomstig de artikelen 85 en 86;

(a)

betalingsaanvragen opstellen en indienen bij de Commissie overeenkomstig de artikelen 85 en 86 , en rekening houden met de audits die worden verricht door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit ;

Amendement 298

Voorstel voor een verordening

Artikel 70 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

rekeningen opstellen overeenkomstig artikel 92 en bescheiden bijhouden van alle elementen van de rekeningen in een elektronisch systeem;

(b)

rekeningen opstellen en presenteren, de volledigheid, nauwkeurigheid en juistheid bevestigen overeenkomstig artikel 92, en bescheiden bijhouden van alle elementen van de rekeningen in een elektronisch systeem;

Amendement 299

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     De audit wordt uitgevoerd met verwijzing naar de toepasselijke norm op het moment dat de gecontroleerde actie wordt afgesproken, behalve wanneer nieuwe normen gunstiger zijn voor de begunstigde.

Amendement 300

Voorstel voor een verordening

Artikel 71 — lid 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 ter.     De vaststelling van een onregelmatigheid, in het kader van de audit van een actie met een financiële boete als gevolg, mag niet resulteren in het uitbreiden van het toepassingsgebied van de controle of in financiële correcties naast de uitgaven met betrekking tot het boekjaar van de gecontroleerde uitgaven.

Amendement 301

Voorstel voor een verordening

Artikel 72 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De auditautoriteit stelt een auditstrategie op op basis van een risicobeoordeling, rekening houdend met het beheers- en controlesysteem als beschreven in artikel 63, lid 9, betreffende systeemaudits en audits van concrete acties. De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar. De auditstrategie wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage XVIII opgenomen model en wordt jaarlijks bijgewerkt nadat het eerste jaarlijkse controleverslag en auditoordeel bij de Commissie is ingediend. Zij kan betrekking hebben op een of meerdere programma's.

1.   De auditautoriteit stelt , na raadpleging van de beheersautoriteit, een auditstrategie op op basis van een risicobeoordeling, rekening houdend met het beheers- en controlesysteem als beschreven in artikel 63, lid 9, betreffende systeemaudits en audits van concrete acties. De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie . De audit wordt binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar uitgevoerd . De auditstrategie wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage XVIII opgenomen model en wordt jaarlijks bijgewerkt nadat het eerste jaarlijkse controleverslag en auditoordeel bij de Commissie is ingediend. Zij kan betrekking hebben op een of meerdere programma's. De auditautoriteit kan in de auditstrategie een grens vaststellen voor audits van één enkele rekening.

Amendement 302

Voorstel voor een verordening

Artikel 73 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Indien de Commissie en een lidstaat het niet eens zijn over de bevindingen van een audit, wordt er een schikkingsprocedure ingesteld.

Amendement 303

Voorstel voor een verordening

Artikel 74 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie en de auditautoriteiten gebruiken eerst alle in het in artikel 66, lid 1, onder e), bedoelde elektronische systeem beschikbare gegevens, met inbegrip van beheersverificaties, en vragen en verkrijgen alleen aanvullende documenten en auditbewijs van de begunstigden als zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten ter staving van betrouwbare auditconclusies.

De Commissie en de auditautoriteiten gebruiken eerst alle in de in artikel 66, lid 1, onder e), bedoelde elektronische systemen beschikbare gegevens, met inbegrip van beheersverificaties, en vragen en verkrijgen alleen aanvullende documenten en auditbewijs van de begunstigden als zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten ter staving van betrouwbare auditconclusies.

Amendement 304

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De beheersautoriteit verricht overeenkomstig artikel 68, lid 1, beheersverificaties ter plaatse, uitsluitend op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.

1.   De beheersautoriteit verricht overeenkomstig artikel 68, lid 1, beheersverificaties ter plaatse, uitsluitend op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken. Onverminderd het bepaalde in artikel 127 van het Financieel Reglement kan de beheersautoriteit, indien het financieringsinstrument voorziet in controleverslagen ter ondersteuning van de betalingsaanvraag, besluiten geen beheersverificaties ter plaatse te verrichten.

Amendement 305

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de beheersautoriteit evenwel bij elke betalingsaanvraag een controleverslag.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 306

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De auditautoriteit verricht overeenkomstig de artikelen 71, 73 en 77 systeemaudits en audits van concrete acties op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.

3.   De auditautoriteit verricht overeenkomstig de artikelen 71, 73 en 77 systeemaudits en audits van concrete acties op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken. Onverminderd het bepaalde in artikel 127 van het Financieel Reglement kan de auditautoriteit, indien het financieringsinstrument de auditautoriteit een jaarlijks auditverslag bezorgt dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld en betrekking heeft op de in bijlage XVII opgenomen elementen, besluiten geen verdere audits uit te voeren.

Amendement 307

Voorstel voor een verordening

Artikel 75 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     In het kader van garantiefondsen kunnen voor de audit van programma's verantwoordelijke instanties alleen verificaties of audits verrichten van de instanties die onderliggende nieuwe leningen verstrekken in een of meer van de volgende situaties:

 

a)

er zijn geen bewijsstukken ter staving van de steun uit het financieringsinstrument aan eindontvangers beschikbaar op het niveau van de beheersautoriteit of op het niveau van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren;

 

b)

er is bewijs dat de documenten die beschikbaar zijn op het niveau van de beheersautoriteit of op het niveau van de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, geen waarheidsgetrouwe en nauwkeurige weergave van de verleende steun zijn.

Amendement 308

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Onverminderd de regels over staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot een door de fondsen ondersteunde concrete actie op het gepaste niveau worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf 31 december vanaf het jaar waarin de laatste betaling van de beheersautoriteit aan de begunstigde wordt verricht.

1.   Onverminderd de regels over staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot een door de fondsen ondersteunde concrete actie op het gepaste niveau worden bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf 31 december vanaf het jaar waarin de laatste betaling van de beheersautoriteit aan de begunstigde wordt verricht.

Amendement 309

Voorstel voor een verordening

Artikel 76 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De bewaartermijn van de documenten kan op besluit van de beheersautoriteit worden teruggebracht, in verhouding met het risicoprofiel en de omvang van de begunstigden.

Amendement 310

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De voorfinanciering voor elk fonds wordt vóór 1 juli van elk jaar betaald in jaarlijkse tranches, afhankelijk van de beschikbare middelen, als volgt:

De voorfinanciering voor elk fonds wordt vóór 1 juli van elk jaar betaald in jaarlijkse tranches, als volgt:

Amendement 311

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

2022: 0,5  %;

(b)

2022: 0,7 %;

Amendement 312

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

2023: 0,5  %;

(c)

2023: 1  %;

Amendement 313

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

2024: 0,5  %;

(d)

2024: 1,5  %;

Amendement 314

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

2025: 0,5 %;

(e)

2025: 2  %;

Amendement 315

Voorstel voor een verordening

Artikel 84 — lid 2 — alinea 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(f)

2026: 0,5  %.

(f)

2026: 2 %.

Amendement 316

Voorstel voor een verordening

Artikel 85 — lid 3 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

het bedrag voor technische bijstand dat is berekend overeenkomstig artikel 31 , lid 2 ;

(b)

het bedrag voor technische bijstand dat is berekend overeenkomstig artikel 31;

Amendement 317

Voorstel voor een verordening

Artikel 85 — lid 4 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

in geval van staatssteun kan de betalingsaanvraag voorschotten omvatten die door de steunverlenende instantie aan de begunstigde zijn betaald, onder de volgende cumulatieve voorwaarden: ze zijn gedekt door een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie, ze bedragen niet meer dan 40 % van het totale bedrag van de steun die aan een begunstigde wordt verleend voor een bepaalde concrete actie en worden binnen drie jaar gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden en gestaafd door vereffende facturen.

Amendement 318

Voorstel voor een verordening

Artikel 86 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid 2 , bevatten de overeenkomstig bijlage XIX ingediende betalingsaanvragen de totaalbedragen die de beheersautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, de in garantiecontracten overeengekomen bedragen die de beheersautoriteit heeft gereserveerd voor eindbegunstigden, als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), b) en c).

1.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid  1 , bevatten de overeenkomstig bijlage XIX ingediende betalingsaanvragen de totaalbedragen die de beheersautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, de in garantiecontracten overeengekomen bedragen die de beheersautoriteit heeft gereserveerd voor eindbegunstigden, als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), b) en c).

Amendement 319

Voorstel voor een verordening

Artikel 86 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid  3 , worden betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten, ingediend overeenkomstig de volgende voorwaarden:

2.   Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid  2 , worden betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten, ingediend overeenkomstig de volgende voorwaarden:

Amendement 320

Voorstel voor een verordening

Artikel 87 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie tussentijdse betalingen uit binnen 60 dagen na de datum waarop de Commissie de betalingsaanvraag heeft ontvangen.

1.    De Commissie voert tussentijdse betalingen uit binnen 60 dagen na de datum waarop de Commissie de betalingsaanvraag heeft ontvangen.

Amendement 321

Voorstel voor een verordening

Artikel 90 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

er zijn aanwijzingen van een ernstige tekortkoming waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

(a)

er zijn sterke bewijzen van een ernstige tekortkoming waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

Amendement 322

Voorstel voor een verordening

Artikel 91 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 15, lid 6.

Schrappen

Amendement 323

Voorstel voor een verordening

Artikel 99 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het bedrag van een programma dat op 26 december van het tweede kalenderjaar na het jaar van de vastleggingen in de begroting voor de jaren 2021 tot en met 2026 niet is gebruikt voor voorfinanciering overeenkomstig artikel 84 of waarvoor geen betalingsaanvraag is ingediend overeenkomstig de artikelen 85 en 86, wordt vrijgemaakt door de Commissie.

1.   Het bedrag van een programma dat op 31  december van het derde kalenderjaar na het jaar van de vastleggingen in de begroting voor de jaren 2021 tot en met 2026 niet is gebruikt voor voorfinanciering overeenkomstig artikel 84 of waarvoor geen betalingsaanvraag is ingediend overeenkomstig de artikelen 85 en 86, wordt vrijgemaakt door de Commissie.

Amendement 324

Voorstel voor een verordening

Artikel 99 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Het bedrag dat binnen de in lid 1 vastgestelde termijn met betrekking tot de vastlegging in de begroting van 2021 moet worden gedekt door een voorfinanciering of betalingsaanvraag, bedraagt 60 % van die vastlegging. 10 % van de vastlegging in de begroting van 2021 wordt toegevoegd aan elke vastlegging in de begroting voor de jaren 2022 tot en met 2025 om de te dekken bedragen te berekenen.

Schrappen

Amendement 325

Voorstel voor een verordening

Artikel 99 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2029 nog openstaat, wordt vrijgemaakt indien het zekerheidspakket en het eindverslag over de prestaties voor programma's die steun ontvangen uit het ESF+, het EFRO en het Cohesiefonds niet binnen de in artikel 38, lid 1, vastgestelde termijn zijn ingediend bij de Commissie.

3.   Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2030 nog openstaat, wordt vrijgemaakt indien het zekerheidspakket en het eindverslag over de prestaties voor programma's die steun ontvangen uit het ESF+, het EFRO en het Cohesiefonds niet binnen de in artikel 38, lid 1, vastgestelde termijn zijn ingediend bij de Commissie.

Amendement 326

Voorstel voor een verordening

Artikel 100 — lid 1 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b bis)

niet op tijd een betalingsaanvraag kon worden ingediend als gevolg van vertragingen op het niveau van de Unie bij de oprichting van het juridisch en administratief kader voor de Fondsen voor de periode 2021-2027.

Amendement 327

Voorstel voor een verordening

Artikel 101 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De lidstaat heeft één maand de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

2.   De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

Amendement 328

Voorstel voor een verordening

Artikel 102 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunen de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” in alle regio's die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (“regio's van NUTS-niveau 2”) zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, gewijzigd bij Verordening ( EG ) nr. 868 / 2014 van de Commissie.

1.   Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunen de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” in alle regio's die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (“regio's van NUTS-niveau 2”) zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, gewijzigd bij Verordening ( EU 2016 / 2066 van de Commissie.

Amendement 329

Voorstel voor een verordening

Artikel 103 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2021-2027 voor vastlegging in de begroting beschikbaar zijn, bedragen 330 624 388 630  EUR in prijzen van 2018.

De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2021-2027 voor vastlegging in de begroting beschikbaar zijn, bedragen 378 097 000 000  EUR in prijzen van 2018.

 

(Dit amendement heeft de herinvoering tot doel van een bedrag dat gelijkwaardig is aan het bedrag dat beschikbaar is voor de periode 2014-2020, met de noodzakelijke verhogingen, in overeenstemming met het standpunt van het EP inzake het MFK-voorstel voor 2021-2027. Het amendement vereist overeenkomstige aanpassingen in de berekeningen in bijlage XXII.)

Amendement 330

Voorstel voor een verordening

Artikel 103 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast tot vastlegging van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” per regiocategorie, samen met de lijst van in aanmerking komende regio's overeenkomstig de in bijlage XXII vastgestelde methode.

De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast tot vastlegging van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” per regiocategorie, samen met de lijst van in aanmerking komende regio's overeenkomstig de in bijlage XXII vastgestelde methode. De minimale totale toewijzing uit de Fondsen, op nationaal niveau, moet gelijk zijn aan 76 % van de aan elke lidstaat of regio voor de periode 2014-2020 toegewezen begroting.

Amendement 429

Voorstel voor een verordening

Artikel 103 — lid 2 — alinea 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Onverminderd de nationale toewijzingen ten behoeve van de lidstaten, worden de middelen voor regio's die in de programmaperiode 2021-2027 in een lagere categorie vallen, gehandhaafd op het niveau van de toewijzingen voor de periode 2014-2020.

Amendement 331

Voorstel voor een verordening

Artikel 103 — lid 2 — alinea 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Gezien het bijzondere belang van de cohesiesteun voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking en voor de ultraperifere gebieden, mogen de subsidiabiliteitscriteria voor deze steun niet minder gunstig zijn dan in de periode 2014-2020 en moeten ze maximale continuïteit met bestaande programma's waarborgen.

(Dit amendement vereist overeenkomstige aanpassingen in de berekeningen in bijlage XXII.)

Amendement 332

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” bedragen 97,5  % van de totale middelen (d.w.z. in totaal 322 194 388 630  EUR) en worden als volgt verdeeld:

1.   De middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” bedragen 97  % van de totale middelen, d.w.z. in totaal 366 754 000 000  EUR (in prijzen van 2018 ) . Van dit bedrag wordt 5 900 000 000  EUR toegewezen aan de kindergarantie uit de middelen van het ESF+. Het resterende bedrag van 360 854 000 000  EUR (in prijzen van 2018) wordt als volgt verdeeld:

Amendement 333

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

61,6  % (d.w.z. in totaal 198 621 593 157  EUR) voor de minder ontwikkelde regio's;

(a)

61,6  % (d.w.z. in totaal 222 453 894 000  EUR) voor de minder ontwikkelde regio's;

Amendement 334

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

14,3  % (d.w.z. in totaal 45 934 516 595  EUR) voor de overgangsregio's;

(b)

14,3  % (d.w.z. in totaal 51 446 129 000  EUR) voor de overgangsregio's;

Amendement 335

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

10,8  % (d.w.z. in totaal 34 842 689 000  EUR) voor de meer ontwikkelde regio's;

(c)

10,8  % (d.w.z. in totaal 39 023 410 000  EUR) voor de meer ontwikkelde regio's;

Amendement 336

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(d)

12,8  % (d.w.z. in totaal 41 348 556 877  EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

(d)

12,8  % (d.w.z. in totaal 46 309 907 000  EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;

Amendement 337

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

0,4  % (d.w.z. in totaal 1 447 034 001  EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.

(e)

als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.

Amendement 338

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De middelen die beschikbaar zijn voor het ESF+ in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” bedragen 88 646 194 590 EUR.

De middelen die beschikbaar zijn voor het ESF+ bedragen 28,8  % van de middelen in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” (d.w.z. 105 686 000 000  EUR in prijzen van 2018). De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid zijn niet in dit bedrag inbegrepen.

Amendement 339

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het bedrag van de in lid 1, onder e), bedoelde aanvullende financiering voor de ultraperifere gebieden dat wordt toegewezen aan het ESF+ bedraagt 376 928 934  EUR .

Het bedrag van de in lid 1, onder e), bedoelde aanvullende financiering voor de ultraperifere gebieden dat wordt toegewezen aan het ESF+ komt overeen met 0,4  % van de in de eerste alinea genoemde middelen (d.w.z. 424 296 054  EUR in prijzen van 2018) .

Amendement 340

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de CEF bedraagt 10 000 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten door specifieke oproepen te doen overeenkomstig Verordening (EU) [nummer van de nieuwe CEF-verordening], uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de CEF bedraagt 4 000 000 000 EUR in prijzen van 2018 . Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten , rekening houdend met de investeringsbehoeften van de lidstaten en regio's op het gebied van infrastructuur, door specifieke oproepen te doen overeenkomstig Verordening (EU) [nummer van de nieuwe CEF-verordening], uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.

Amendement 341

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 4 — alinea 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

30 % van de naar de CEF overgedragen middelen worden onmiddellijk na de overdracht beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening].

Schrappen

Amendement 342

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 4 — alinea 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op de in de eerste alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening] gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2023 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd voor 70 % van de naar de CEF overgedragen middelen .

Op de in de eerste alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening] gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2023 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd.

Amendement 343

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.    500 000 000  EUR van de middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan het Europees Urban-initiatief in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie.

5.    560 000 000  EUR in prijzen van 2018 van de middelen voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan het Europees Urban-initiatief in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie.

Amendement 344

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.    175 000 000  EUR van de middelen uit het ESF+ voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan transnationale samenwerking waarmee steun wordt geboden aan innovatieve oplossingen in het kader van direct of indirect beheer.

6.    196 000 000  EUR in prijzen van 2018 van de middelen uit het ESF+ voor de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” wordt toegewezen aan transnationale samenwerking waarmee steun wordt geboden aan innovatieve oplossingen in het kader van direct of indirect beheer.

Amendement 345

Voorstel voor een verordening

Artikel 104 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   De middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) bedragen 2,5  % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit de fondsen voor de periode 2021-2027 (d.w.z. in totaal 8 430 000 000 EUR).

7.   De middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) bedragen 3  % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit de fondsen voor de periode 2021-2027 (d.w.z. in totaal 11 343 000 000 EUR in prijzen van 2018 ).

Amendement 346

Voorstel voor een verordening

Artikel 105 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

van niet meer dan 15  % van de totale toewijzingen voor minder ontwikkelde regio's naar overgangsregio's of meer ontwikkelde regio's en van overgangsregio's naar meer ontwikkelde regio's;

(a)

van niet meer dan 5  % van de totale toewijzingen voor minder ontwikkelde regio's naar overgangsregio's of meer ontwikkelde regio's en van overgangsregio's naar meer ontwikkelde regio's;

Amendement 347

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

70  % voor de minder ontwikkelde regio's;

(a)

85  % voor de minder ontwikkelde regio's;

Amendement 348

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

55  % voor de overgangsregio's;

(b)

65  % voor de overgangsregio's;

Amendementen 349 en 447

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

40  % voor de meer ontwikkelde regio's.

(c)

50  % voor de meer ontwikkelde regio's.

Amendement 350

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De onder a) vastgestelde medefinancieringspercentages zijn ook van toepassing op de ultraperifere gebieden.

De onder a) vastgestelde medefinancieringspercentages zijn ook van toepassing op de ultraperifere gebieden en op de extra toewijzing voor de ultraperifere gebieden .

Amendement 351

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het medefinancieringspercentage voor het Cohesiefonds op het niveau van elke prioriteit ligt niet hoger dan 70  %.

Het medefinancieringspercentage voor het Cohesiefonds op het niveau van elke prioriteit ligt niet hoger dan 85  %.

Amendement 352

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 3 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In de ESF+-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgesteld voor prioriteiten ter ondersteuning van innovatieve acties overeenkomstig artikel [ 14 ] van die verordening.

In de ESF+-verordening kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen hogere medefinancieringspercentages van maximaal 90 % worden vastgesteld voor prioriteiten ter ondersteuning van innovatieve acties overeenkomstig artikel [ 13] en artikel [4, lid 1, onder x)] en[xi) ] van die verordening , alsook voor programma's waarmee wordt ingespeeld op materiële deprivatie overeenkomstig artikel [9], jeugdwerkloosheid overeenkomstig artikel [10], de ondersteuning van de Europese kindergarantie overeenkomstig artikel [10 bis] en transnationale samenwerking overeenkomstig artikel [11 ter] .

Amendement 353

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het medefinancieringspercentage voor Interreg-programma's ligt niet hoger dan 70  %.

Het medefinancieringspercentage voor Interreg-programma's ligt niet hoger dan 85  %.

Amendement 453

Voorstel voor een verordening

Artikel 106 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     Binnen het huidige kader van het stabiliteits- en groeipact mogen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen om een grotere mate van flexibiliteit verzoeken voor de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven die door de overheid worden ondersteund bij wijze van medefinanciering van investeringen in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen. Met het oog op de vaststelling van de begrotingsaanpassing onder het preventieve of onder het corrigerende deel van het stabiliteits- en groeipact wordt het desbetreffende verzoek zorgvuldig door de Commissie beoordeeld, met inachtneming van het strategische belang van investeringen.

Amendement 354

Voorstel voor een verordening

Artikel 107 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 108 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening om in te spelen op veranderingen die zich voordoen tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële onderdelen van deze verordening, met uitzondering van de bijlagen III, IV, X en XXII.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 108 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening om in te spelen op veranderingen die zich voordoen tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële onderdelen van deze verordening, met uitzondering van de bijlagen III, IV, X en XXII. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 108 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in artikel 6, lid 3, bedoelde Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 om die aan te passen aan deze verordening.

Amendement 355

Voorstel voor een verordening

Artikel 108 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   De in artikel 6, lid 3, artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 december 2027 .

Amendement 356

Voorstel voor een verordening

Artikel 108 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, en artikel 89, lid  1 , bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid  4 , en artikel 107 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 357

Voorstel voor een verordening

Artikel 108 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Een overeenkomstig artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 359

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 1 — rij 001 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

001

Investeringen in vaste activa in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

001

Investeringen in vaste activa in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie of verband houden met concurrentievermogen

Amendement 360

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 1 — rij 002 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

002

Investeringen in vaste activa in kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

002

Investeringen in vaste activa in kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie of verband houden met concurrentievermogen

Amendement 361

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 1 — rij 004 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

004

Investeringen in immateriële activa in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

004

Investeringen in immateriële activa in micro-ondernemingen die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie of verband houden met concurrentievermogen

Amendement 362

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 1 — rij 005 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

005

Investeringen in immateriële activa in kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie

005

Investeringen in immateriële activa in kleine en middelgrote ondernemingen (met inbegrip van particuliere onderzoekscentra) die rechtstreeks verband houden met onderzoek en innovatie of verband houden met concurrentievermogen

Amendement 363

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 2 — rij 035 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

035

Maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde risico's: overstromingen (met inbegrip van bewustmaking, civiele bescherming en rampenbestrijdingssystemen en -infrastructuren)

035

Maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde risico's: overstromingen en aardverschuivingen (met inbegrip van bewustmaking, civiele bescherming en rampenbestrijdingssystemen en -infrastructuren)

Amendement 364

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 2 — rij 043 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

043

Beheer van huishoudelijk afval: biomechanische behandeling, thermische behandeling

0 %

100 %

Amendement

Schrappen

Amendement 365

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 3 — rij 056 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

056

Nieuw aangelegde snelwegen en wegen — TEN-T-kernnetwerk

056

Nieuw aangelegde snelwegen , bruggen en wegen — TEN-T-kernnetwerk

Amendement 366

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 3 — rij 057 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

057

Nieuw aangelegde snelwegen en wegen — uitgebreid TEN-T-netwerk

057

Nieuw aangelegde snelwegen , bruggen en wegen — uitgebreid TEN-T-netwerk

Amendement 367

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 3 — rij 060 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

060

Heraangelegde of verbeterde snelwegen en wegen — TEN-T-kernnetwerk

060

Heraangelegde of verbeterde snelwegen , bruggen en wegen — TEN-T-kernnetwerk

Amendement 368

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 3 — rij 061 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

061

Heraangelegde of verbeterde snelwegen en wegen — uitgebreid TEN-T-netwerk

061

Heraangelegde of verbeterde snelwegen , bruggen en wegen — uitgebreid TEN-T-netwerk

Amendement 369

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 5 — rij 128 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

128

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van openbare toeristische activa en daarmee verband houdende toeristische diensten

128

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van openbare toeristische activa en toeristische diensten

Amendement 370

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 1 — Beleidsdoelstelling 5 — rij 130 — kolom 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

130

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van natuurlijk erfgoed en ecotoerisme

130

Bescherming, ontwikkeling en bevordering van natuurlijk erfgoed en ecotoerisme behalve Natura 2000-gebieden

Amendement 371

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 12 — kolom “Geïntegreerde territoriale investering (ITI)”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Steden, dorpen en voorsteden

Steden, dorpen, voorsteden en daarmee verbonden plattelandsgebieden

Amendement 372

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 16 — kolom “Geïntegreerde territoriale investering (ITI)”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Dunbevolkte gebieden

Landelijke en dunbevolkte gebieden

Amendement 373

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 22 — kolom “Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD)”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Steden, dorpen en voorsteden

Steden, dorpen, voorsteden en daarmee verbonden plattelandsgebieden

Amendement 374

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 26 — kolom “Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD)”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Dunbevolkte gebieden

Landelijke en dunbevolkte gebieden

Amendement 375

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 32 — kolom “Ander type territoriaal instrument in het kader van beleidsdoelstelling 5”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Steden, dorpen en voorsteden

Steden, dorpen, voorsteden en daarmee verbonden plattelandsgebieden

Amendement 376

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 3 — rij 36 — kolom “Ander type territoriaal instrument in het kader van beleidsdoelstelling 5”

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Dunbevolkte gebieden

Landelijke en dunbevolkte gebieden

Amendement 377

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — Tabel 4 — rij 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

17

Verschaffen van accommodatie en maaltijden

17

Verschaffen van toeristische activiteiten, accommodatie en maaltijden

Amendement 378

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Tabel Horizontale randvoorwaarden — rij 6 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er is voorzien in een nationaal kader voor de uitvoering van het UNCRPD, met onder meer:

Er is voorzien in een nationaal kader voor de uitvoering van het UNCRPD, met onder meer:

1.

Meetbare doelstellingen, gegevensverzameling en toezichtmechanismen.

1.

Meetbare doelstellingen, gegevensverzameling en toezichtmechanismen , toepasbaar op alle beleidsdoelstellingen .

2.

Regelingen om ervoor te zorgen dat het beleid, de wetgeving en de normen inzake toegankelijkheid naar behoren tot uiting komen in de voorbereiding en de uitvoering van de programma's.

2.

Regelingen om ervoor te zorgen dat het beleid, de wetgeving en de normen inzake toegankelijkheid naar behoren tot uiting komen in de voorbereiding en de uitvoering van de programma's , in overeenstemming met de bepalingen van het UNCRPD en vervat in de criteria en verplichtingen betreffende het selecteren van projecten .

 

2 bis.

Regelingen voor rapportage aan het toezichtcomité over de conformiteit van de ondersteunde concrete acties.

Amendement 379

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Tabel Horizontale randvoorwaarden — rij 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Uitvoering van de beginselen en rechten van de Europese pijler van sociale rechten die bijdragen tot daadwerkelijke convergentie en cohesie in de Europese Unie.

Regelingen op nationaal niveau ter waarborging van de behoorlijke uitvoering van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten die bijdragen tot opwaartse sociale convergentie en cohesie in de EU, met name de beginselen ter voorkoming van oneerlijke concurrentie op de interne markt.

Amendement 380

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — Tabel Horizontale randvoorwaarden — rij 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Doeltreffende toepassing van het partnerschapsbeginsel

Er is voorzien in een kader waarbinnen alle partners een volwaardige rol kunnen vervullen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van programma's, waaronder:

 

1.

Regelingen die transparante procedures voor de betrokkenheid van partners waarborgen.

 

2.

Regelingen voor de verspreiding en bekendmaking van informatie waarover partners moeten beschikken voor de voorbereiding en follow-up van vergaderingen.

 

3.

Steun om de positie van partners te versterken en capaciteit op te bouwen.

Amendement 381

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 2 — rij 2 — kolom 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er zijn nationale energie- en klimaatplannen vastgesteld en deze omvatten:

Er zijn nationale energie- en klimaatplannen vastgesteld die voldoen aan de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5  oC, en deze omvatten:

1.

alle elementen van het model in bijlage I van de verordening betreffende de governance van de energie-unie;

1.

alle elementen van het model in bijlage I van de verordening betreffende de governance van de energie-unie;

2.

een indicatief overzicht van de geplande financiële middelen en mechanismen voor maatregelen ter bevordering van koolstofarme energie.

2.

een overzicht van de geplande financiële middelen en mechanismen voor maatregelen ter bevordering van koolstofarme energie.

Amendement 382

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 2 — rij 4 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

EFRO en Cohesiefonds:

EFRO en Cohesiefonds:

2.4

Bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en herstelvermogen voor rampen

2.4

Bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering en structurele veranderingen , risicopreventie en herstelvermogen voor rampen

Amendement 383

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 2 — rij 7 — kolom 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er is voorzien in een prioritair actiekader in de zin van artikel 8 van Richtlijn 92/43/EEG en dit kader omvat:

Er is voorzien in een prioritair actiekader in de zin van artikel 8 van Richtlijn 92/43/EEG en dit kader omvat:

1.

Alle elementen die vereist zijn in het model voor het prioritaire actiekader voor de periode 2021-2027 zoals overeengekomen door de Commissie en de lidstaten

1.

Alle elementen die vereist zijn in het model voor het prioritaire actiekader voor de periode 2021-2027 zoals overeengekomen door de Commissie en de lidstaten , waaronder de prioritaire maatregelen en een raming van de financiële behoeften

2.

De vaststelling van de prioritaire maatregelen en een raming van de financiële behoeften

 

Amendement 384

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — punt 3.2 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.2

Ontwikkeling van een duurzame, klimaatbestendige, intelligente, veilige en intermodale TEN-T

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 385

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — punt 3.2 — kolom 4 — punt - 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-1 bis.

vereist dat sociale, economische en territoriale cohesie wordt gewaarborgd en, in hogere mate, dat aandacht wordt besteed aan de ontbrekende schakels en knelpunten in het TEN-T-netwerk, hetgeen ook investeringen in harde infrastructuur inhoudt

Amendement 386

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — punt 3.2 — kolom 4 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

de economische motivering van de geplande investeringen omvat, op grond van een degelijke analyse van de vraag en verkeersmodellering, waarbij rekening moet worden gehouden met het verwachte effect van de liberalisering van de spoorwegen ;

1.

de economische motivering van de geplande investeringen omvat, op grond van een degelijke analyse van de vraag en verkeersmodellering, waarbij rekening moet worden gehouden met het verwachte effect van de openstelling van de markt voor spoorwegdiensten ;

Amendement 387

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — rij 2 — kolom 4 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

de luchtkwaliteitsplannen weerspiegelt, met name rekening houdend met de nationale decarbonisatieplannen ;

2.

de luchtkwaliteitsplannen weerspiegelt, met name rekening houdend met de nationale strategieën ter beperking van de emissies van de vervoersector ;

Amendement 388

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — rij 2 — kolom 4 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

investeringen omvat in de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1316/2013, in overeenstemming met de respectieve TEN-T-werkprogramma's;

3.

investeringen omvat in de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1316/2013, in overeenstemming met de respectieve TEN-T-werkprogramma's en de geselecteerde segmenten van het uitgebreide netwerk ;

Amendement 389

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — rij 2 — kolom 4 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

ervoor zorgt dat investeringen buiten het TEN-T-kernnetwerk complementair zijn door de regio's en lokale gemeenschappen voldoende connectiviteit met het TEN-T-kernnetwerk en -knooppunten te bieden

4.

ervoor zorgt dat investeringen buiten het TEN-T-kernnetwerk complementair zijn door de stedelijke netwerken, regio's en lokale gemeenschappen voldoende connectiviteit met het TEN-T-kernnetwerk en de TEN-T-knooppunten te bieden

Amendement 390

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 3 — rij 2 — kolom 4 — punt 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

9 bis.

duurzame regionale en grensoverschrijdende toeristische initiatieven bevordert die leiden tot win-winsituaties voor zowel de toeristen als de inwoners, zoals het verbinden van het EuroVelo-netwerk met het trans-Europese spoorwegnet

Amendement 391

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 1 — kolom 2 — punt ESF

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.1.1

Verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle werkzoekenden, dus ook voor jongeren, en niet-inactieven en bevordering van arbeid als zelfstandige en van de sociale economie;

4.1.1

Verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt voor alle werkzoekenden, met name voor jongeren, langdurig werklozen en niet-inactieven, en bevordering van arbeid als zelfstandige en van de sociale economie;

4.1.2

Modernisering van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om te zorgen voor tijdige en op maat gesneden hulp en ondersteuning voor aansluiting op de arbeidsmarkt, loopbaanveranderingen en mobiliteit;

4.1.2

Modernisering van de arbeidsmarktinstellingen en -diensten om de behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen, en te zorgen voor tijdige en op maat gesneden hulp en ondersteuning voor aansluiting op de arbeidsmarkt, loopbaanveranderingen en mobiliteit;

Amendement 392

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 2 — kolom 2 — punt ESF

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.1.3

Bevordering van een beter evenwicht tussen werk en privéleven, waaronder de toegang tot kinderopvang, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving waarin gezondheidsrisico's worden aangepakt, de aanpassing van werknemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden;

4.1.3

Bevordering van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en een beter evenwicht tussen werk en privéleven, waaronder de toegang tot kinderopvang, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving waarin gezondheidsrisico's worden aangepakt, de aanpassing van werknemers , ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden;

Amendement 393

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 2 — kolom 4 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Maatregelen om de genderkloof op het gebied van werkgelegenheid, verloning en pensioenen aan te pakken en een evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen, onder meer door betere toegang tot opvang en onderwijs voor jonge kinderen, met streefdoelen

2.

Maatregelen om de genderkloof op het gebied van werkgelegenheid, verloning , sociale zekerheid en pensioenen aan te pakken en een evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen, onder meer door betere toegang tot opvang en onderwijs voor jonge kinderen, met streefdoelen

Amendement 394

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 3 — kolom 2 — punt ESF

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.2.1

Verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels op het gebied van kwaliteit, doeltreffendheid en relevantie voor de arbeidsmarkt;

4.2.1

Verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels op het gebied van kwaliteit, inclusiviteit, doeltreffendheid en relevantie voor de arbeidsmarkt om de verwerving van sleutelcompetenties — onder meer digitale vaardigheden — te bevorderen en de overgang van onderwijs naar werk te vergemakkelijken ;

4.2.2

Bevordering van ieders mogelijkheden tot flexibele bijscholing en omscholing, onder meer door loopbaanverandering te vergemakkelijken en beroepsmobiliteit te bevorderen

4.2.2

Bevordering van ieders mogelijkheden tot een leven lang leren, met name flexibele bijscholing en omscholing , alsook informeel en niet-formeel leren , onder meer door loopbaanverandering te vergemakkelijken en beroepsmobiliteit te bevorderen

4.2.3

Bevordering van gelijke toegang , met name voor achtergestelde groepen, tot hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding , van opvang en onderwijs voor jonge kinderen, over algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot het tertiaire niveau;

4.2.3

Bevordering van gelijke toegang tot en afronding van hoogwaardige en inclusieve onderwijs- en opleidingstrajecten, met name voor achtergestelde groepen , van opvang en onderwijs voor jonge kinderen, over algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot het tertiaire niveau , evenals volwasseneneducatie en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken ;

Amendement 395

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — rij 4.2 — kolom 4: Criteria voor de vervulling van de randvoorwaarde — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

Empirisch onderbouwde systemen om op het vlak van vaardigheden te anticiperen en prognoses te maken, alsook mechanismen voor het volgen van afgestudeerden en diensten voor kwaliteitsvolle en doeltreffende begeleiding voor lerenden van alle leeftijden

1.

Empirisch onderbouwde systemen om op het vlak van vaardigheden te anticiperen en prognoses te maken, alsook follow-upmechanismen voor het volgen van afgestudeerden en diensten voor kwaliteitsvolle en doeltreffende begeleiding voor lerenden van alle leeftijden , met inbegrip van op de lerende gerichte benaderingen

Amendement 396

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — rij 4.2 — kolom 4: Criteria voor de vervulling van de randvoorwaarde — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Maatregelen om te zorgen voor gelijke toegang tot, participatie in en voltooiing van kwaliteitsvolle, relevante en inclusieve onderwijs- en opleidingstrajecten en de verwerving van sleutelcompetenties op alle niveaus, met inbegrip van het hoger onderwijs

2.

Maatregelen om te zorgen voor gelijke toegang tot, participatie in en voltooiing van kwaliteitsvolle, betaalbare, relevante , niet-gesegregeerde en inclusieve onderwijs- en opleidingstrajecten en de verwerving van sleutelcompetenties op alle niveaus, met inbegrip van het tertiaire onderwijs

Amendement 397

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — rij 4.2 — kolom 4: Criteria voor de vervulling van de randvoorwaarde — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Mechanisme voor coördinatie op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, met inbegrip van het tertiaire onderwijs, en een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden aan de betrokken nationale en/of regionale instanties

3.

Mechanisme voor coördinatie op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, met inbegrip van het tertiaire onderwijs en verstrekkers van niet-formeel en informeel onderwijs , en een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden aan de betrokken nationale en/of regionale instanties

Amendement 398

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 4 — kolom 2 — punt 4.3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

EFRO:

EFRO:

4.3

Bespoediging van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, migranten en achtergestelde groepen, door middel van geïntegreerde maatregelen, onder meer op het vlak van huisvesting en sociale diensten

4.3

Bespoediging van de sociaal-economische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, vluchtelingen en migranten die internationale bescherming genieten en achtergestelde groepen, door middel van geïntegreerde maatregelen, onder meer op het vlak van huisvesting en sociale diensten

Amendement 399

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 4 — kolom 2 — punt 4.3.1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.3.1

Bevordering van actieve inclusie, mede met het oog op de bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en verbetering van de inzetbaarheid.

4.3.1

Aanmoediging van actieve inclusie, mede met het oog op de bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en verbetering van de inzetbaarheid.

Amendement 400

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 4 — kolom 2 — punt 4.3.1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4.3.1

bis. Bevordering van de sociale integratie van mensen die in een situatie van armoede of sociale uitsluiting dreigen terecht te komen, waaronder de meest hulpbehoevenden en kinderen

Amendement 401

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 4 — kolom 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er is voorzien in een nationaal strategisch beleidskader voor sociale inclusie en armoedebestrijding. Dit omvat :

Er is voorzien in een nationaal strategisch beleidskader en een actieplan voor sociale inclusie en armoedebestrijding. Deze omvatten :

1.

Een empirisch onderbouwde diagnose van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede, dakloosheid, ruimtelijke segregatie, segregatie in het onderwijs, beperkte toegang tot essentiële diensten en infrastructuur, en de specifieke behoeften van kwetsbare personen

1.

Een empirisch onderbouwde diagnose van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede, dakloosheid, ruimtelijke segregatie, segregatie in het onderwijs, beperkte toegang tot essentiële diensten en infrastructuur, en de specifieke behoeften van kwetsbare personen

2.

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van segregatie op alle gebieden, onder meer door te voorzien in passende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten voor kwetsbare personen, onder wie migranten

2.

Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van segregatie op alle gebieden, onder meer door te voorzien in passende inkomenssteun, sociale bescherming, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige diensten voor kwetsbare personen, onder wie migranten en vluchtelingen

3.

Maatregelen voor de overgang van institutionele naar door de gemeenschap gedragen zorg

3.

Maatregelen voor de overgang van institutionele naar door de familie en de gemeenschap gedragen zorg op basis van een nationale de-institutionaliseringsstrategie en een actieplan

4.

Regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie gebeuren in nauwe samenwerking met sociale partners en betrokken maatschappelijke organisaties

4.

Regelingen om te waarborgen dat het ontwerp, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie gebeuren in nauwe samenwerking met sociale partners en betrokken maatschappelijke organisaties

Amendement 402

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 5 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.3.2

Bevordering van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma

4.3.2

Bevordering van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen en gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma

Amendement 403

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 6 — kolom 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ESF:

ESF:

4.3.4

Verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare diensten; verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels; verbetering van de toegang tot diensten voor langdurige zorg

4.3.4

Verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare diensten; modernisering van de socialebeschermingsstelsels, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen; verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels; verbetering van de toegang tot diensten voor langdurige zorg

Amendement 404

Voorstel voor een verordening

Bijlage IV — Beleidsdoelstelling 4 — rij 6 — kolom 4 — punten 2, 3 en 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er is voorzien in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader inzake gezondheid dat het volgende omvat:

Er is voorzien in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader inzake gezondheid dat het volgende omvat:

1.

Inventarisatie van de behoeften inzake gezondheidszorg en langdurige zorg, met inbegrip van medisch personeel, met het oog op duurzame en gecoördineerde maatregelen

1.

Inventarisatie van de behoeften inzake gezondheidszorg en langdurige zorg, met inbegrip van medisch personeel, met het oog op duurzame en gecoördineerde maatregelen

2.

Maatregelen om ervoor te zorgen dat gezondheidszorg en langdurige zorg efficiënt, duurzaam, toegankelijk en betaalbaar zijn, met inbegrip van een bijzondere nadruk op personen die buiten de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg vallen

2.

Maatregelen om ervoor te zorgen dat gezondheidszorg en langdurige zorg efficiënt, duurzaam, toegankelijk en betaalbaar zijn, met inbegrip van een bijzondere nadruk op personen die buiten de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg vallen en de personen die het moeilijkst te bereiken zijn

3.

Maatregelen ter bevordering van gemeenschapsdiensten, met inbegrip van preventie, eerstelijnszorg en thuiszorg

3.

Maatregelen ter bevordering van gemeenschapsdiensten, met inbegrip van preventie, eerstelijnszorg en thuiszorg , en de overgang van institutionele naar door de familie en de gemeenschap gedragen zorg

 

3 bis.

Maatregelen ter waarborging van de doeltreffendheid, duurzaamheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van socialebeschermingsstelsels

Amendement 405

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2 — Tabel 1 T — Programmastructuur*

Door de Commissie voorgestelde tekst

ID

Titel [300]

TA

Grondslag voor de berekening

Fonds

Categorie ondersteunde regio

Geselecteerde specifieke doelstelling

1

Prioriteit 1

Nee

 

EFRO

Meer

SD 1

Overgang

Minder ontwikkeld

SD 2

Ultraperifeer en dunbevolkt

Meer

SD 3

2

Prioriteit 2

Nee

 

ESF+

Meer

SD 4

Overgang

Minder ontwikkeld

SD 5

Ultraperifeer

3

Prioriteit 3

Nee

 

CF

n.v.t.

 

3

Prioriteit technische bijstand

Ja

 

 

 

n.v.t.

..

Specifieke prioriteit jeugdwerkgelegenheid

Nee

 

ESF+

 

 

..

Specifieke prioriteit landspecifieke aanbevelingen

Nee

 

ESF+

 

 

..

Specifieke prioriteit innovatieve acties

Nee

 

ESF+

 

SD 8

 

Specifieke prioriteit materiële deprivatie

Nee

 

ESF+

 

SD 9

Amendement

ID

Titel [300]

TA

Grondslag voor de berekening

Fonds

Categorie ondersteunde regio

Geselecteerde specifieke doelstelling

1

Prioriteit 1

Nee

 

EFRO

Meer

SD 1

Overgang

Minder ontwikkeld

SD 2

Ultraperifeer en dunbevolkt

Meer

SD 3

2

Prioriteit 2

Nee

 

ESF+

Meer

SD 4

Overgang

Minder ontwikkeld

SD 5

Ultraperifeer

3

Prioriteit 3

Nee

 

CF

n.v.t.

 

3

Prioriteit technische bijstand

Ja

 

 

 

n.v.t.

..

Specifieke prioriteit jeugdwerkgelegenheid

Nee

 

ESF+

 

 

 

Specifieke prioriteit kindergarantie

Nee

 

ESF+

 

 

..

Specifieke prioriteit landspecifieke aanbevelingen

Nee

 

ESF+

 

 

..

Specifieke prioriteit innovatieve acties

Nee

 

ESF+

 

SD 8

 

Specifieke prioriteit materiële deprivatie

Nee

 

ESF+

 

SD 9

Amendement 406

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2.1 — tabel

Door de Commissie voorgestelde tekst

X

Deze is een prioriteit voor een relevante landspecifieke aanbeveling

X

Dit is een prioriteit voor jeugdwerkgelegenheid

X

Dit is een prioriteit voor innovatieve acties

X

Dit is een prioriteit voor de aanpak van materiële deprivatie

Amendement

X

Dit is een prioriteit voor een relevante landspecifieke aanbeveling

X

Dit is een prioriteit voor jeugdwerkgelegenheid

X

Dit is een prioriteit voor de kindergarantie

X

Dit is een prioriteit voor innovatieve acties

X

Dit is een prioriteit voor de aanpak van materiële deprivatie

Amendement 407

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2 — alinea 3 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.1.1.

Specifieke doelstelling (54) (werkgelegenheid en groei) of ondersteuningsgebied (EFMZV) — herhaald voor elke geselecteerde specifieke doelstelling of elk geselecteerd ondersteuningsgebied, voor andere prioriteiten dan technische bijstand

2.1.1.

Specifieke doelstelling (54) (werkgelegenheid en groei) of ondersteuningsgebied (EFMZV) — herhaald voor elke geselecteerde specifieke doelstelling of elk geselecteerd ondersteuningsgebied, voor andere prioriteiten dan technische bijstand

Amendement 408

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2 — alinea 3 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt 2.1.1.2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.1.1.2

Indicatoren (55)

2.1.1.2

Indicatoren

Amendement 409

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2 — alinea 3 — punt 2.1 — punt 2.1.1 — punt 2.1.1.3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.1.1.3

Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per type steunverlening (56) (niet van toepassing op het EFMZV)

2.1.1.3

Indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen (EU) per type steunverlening (niet van toepassing op het EFMZV)

Amendement 410

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 2 — alinea 3 — punt 2.1 — punt 2.1.2 — alinea 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Criteria voor de selectie van concrete acties (57)

Criteria voor de selectie van concrete acties (57)

Amendement 411

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 3 — tabel 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

[…]

Schrappen

Amendement 412

Voorstel voor een verordening

Bijlage V — punt 3 — punt 3.2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.2

Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering (59)

3.2

Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0043/2019).

(12)  PB L […] van […], blz. […].

(12)  PB L […] van […], blz. […].

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(13)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(14)  [Verordening inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (COM(2016)0759 final/2 — 2016/0375(COD)].

(14)  [Verordening inzake de governance van de energie-unie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (COM(2016)0759 final/2 — 2016/0375(COD)].

(16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 13.

(16)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 13.

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(20)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(21)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(22)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(20)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(21)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”), PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(22)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(23)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 868 / 2014 van de Commissie van 8 augustus 2014 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 241 van 13 . 8 . 2014 , blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2016 / 2066 van de Commissie van 21 november 2016 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L  322 van 29 . 11 . 2016 , blz. 1).

(25)  Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad van […] met betrekking tot [CEF] (PB L […] van […], blz. […]).

(25)  Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad van […] met betrekking tot [CEF] (PB L […] van […], blz. […]).

(1 bis)   Het zevende verslag van de Commissie inzake economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld “Mijn regio, mijn Europa, onze toekomst: Het zevende verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie” (COM(2017)0583 final van 9 oktober 2017).

(1bis)   PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1.

(1ter)   PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9.

(1quater)   PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45.

(37)  [Verordening (EU) nr. […] van […] (PB L […] van […], blz. […])].

(37)  [Verordening (EU) nr. […] van […] (PB L […] van […], blz. […])].

(38)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(38)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(48)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(49)  Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).

(48)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(49)  Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).

(54)  Met uitzondering van een specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder  c), punt vii ), van de ESF+-verordening.

(54)  Met uitzondering van een specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder  xi ), van de ESF+-verordening.

(55)   Vóór de tussentijdse herziening in 2025 voor het EFRO, het ESF+ en het CF, uitsplitsing voor de jaren 2021 tot en met 2025 alleen.

(56)   Vóór de tussentijdse herziening in 2025 voor het EFRO, het ESF+ en het CF, uitsplitsing voor de jaren 2021 tot en met 2025 alleen.

(57)  Uitsluitend voor programma's die beperkt blijven tot de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder  c), punt vii ), van de ESF+-verordening

(57)  Uitsluitend voor programma's die beperkt blijven tot de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder  xi ), van de ESF+-verordening

(59)   Vóór de tussentijdse herziening in 2025 voor het EFRO, het ESF+ en het CF, financiële toewijzingen voor de jaren 2021 tot en met 2025 alleen.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/491


P8_TA(2019)0097

Programma Justitie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Justitie (COM(2018)0384 — C8-0235/2018 — 2018/0208(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/51)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. In artikel 3 wordt voorts bepaald: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en “De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed”. Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd).

(1)

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: "De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. In artikel 3 wordt voorts bepaald: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en “De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed”. In artikel 8 VWEU wordt voorts bepaald dat de Unie er bij het bepalen en uitvoeren van haar beleid en acties door middel van al haar activiteiten naar streeft ongelijkheden op te heffen, gendergelijkheid te bevorderen en discriminatie te bestrijden. Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd) en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten gendermainstreaming, waaronder genderbudgettering, en doelstellingen op het gebied van non-discriminatie in alle activiteiten van het programma Justitie worden ondersteund.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Deze rechten en waarden moeten voortdurend worden bevorderd en gehandhaafd , onder de burgers en volkeren worden verspreid, en kernwaarden zijn van de Europese samenlevingen. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. In het programma Rechten en waarden, dat een onderdeel is van het nieuwe fonds, worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (11) vastgestelde programma Europa voor de burger samengebracht. Het programma Justitie (hierna “het programma” genoemd) zal steun blijven verlenen voor de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese rechtsruimte en grensoverschrijdende samenwerking, in het verlengde van het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) vastgestelde programma Justitie 2014-2020 (hierna “het voorgaande programma” genoemd).

(2)

Deze rechten en waarden moeten voortdurend actief en op consistente wijze worden ontwikkeld, beschermd en bevorderd door de Unie en alle lidstaten in al hun beleid , alsook worden gehandhaafd en onder de burgers en volkeren worden verspreid, en kernwaarden zijn van de Europese samenlevingen. Tegelijk zijn een goed werkende Europese rechtsruimte en efficiënte, onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige nationale rechtsstelsels, evenals een groter wederzijds vertrouwen, noodzakelijk voor een bloeiende interne markt en voor de verdediging van de gemeenschappelijke waarden van de Unie. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering , polarisering en verdeeldheid en er procedures aan de gang zijn op grond van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in verband met stelselmatige schendingen van de rechtsstaat, alsmede inbreukprocedures inzake kwesties in verband met de rechtsstaat in de lidstaten , is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten en grondrechten , respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid , inclusief gendergelijkheid, non-discriminatie en de rechtsstaat, te bevorderen, te versterken en te verdedigen , aangezien de aantasting van deze rechten en waarden in een lidstaat negatieve gevolgen kan hebben voor de Unie als geheel . Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. In het programma Rechten en waarden, dat een onderdeel is van het nieuwe fonds, worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (11) vastgestelde programma Europa voor de burger samengebracht. Het programma Justitie (hierna “het programma” genoemd) zal steun blijven verlenen voor de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese rechtsruimte en grensoverschrijdende samenwerking, in het verlengde van het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) vastgestelde programma Justitie 2014-2020 (hierna “het voorgaande programma” genoemd).

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma’s zullen voornamelijk gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om onze op rechten gebaseerde, egalitaire, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden . Dat betekent dat een levendig maatschappelijk middenveld en de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen moet worden aangemoedigd en dat de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke geschiedenis en ons collectief geheugen, moet worden bevorderd . Overeenkomstig artikel 11 van het EU-Verdrag moeten de instellingen de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.

(3)

Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma’s zullen gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om onze op rechten gebaseerde, egalitaire, open, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden , met name door activiteiten te financieren die een levendig , goed ontwikkeld, veerkrachtig en mondig maatschappelijk middenveld bevorderen, door de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen , alsmede de behoorlijke toepassing en tenuitvoerlegging van de mensenrechten en de grondrechten mogelijk te maken, en door de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke geschiedenis en ons collectief geheugen, te bevorderen . Artikel 11 van het EU-Verdrag vereist dat de instellingen een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld voeren en de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden. Dit is met name van belang in het licht van de steeds beperktere ruimte voor het onafhankelijke maatschappelijk middenveld in een aantal lidstaten.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd. Daartoe kan de Unie maatregelen vaststellen om de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken te ontwikkelen en om het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie te stimuleren en te ondersteunen . Eerbiediging van de grondrechten en van gemeenschappelijke beginselen en waarden, zoals non-discriminatie, gendergelijkheid , daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen, de rechtsstaat en een goed functionerend onafhankelijk rechtsstelsel, moeten bij de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte worden gewaarborgd.

(4)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd. Eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat, de grondrechten en de democratie in de Unie zijn voorwaarden voor de handhaving van alle rechten en plichten die in de Verdragen zijn vastgelegd en voor het opbouwen van het vertrouwen van de bevolking in de Unie. De manier waarop de rechtsstaat in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, is essentieel voor de waarborging van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten en tussen hun rechtsstelsels. Daartoe kan de Unie maatregelen vaststellen om de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken en indien nodig in administratieve zaken te ontwikkelen en voor het stimuleren en ondersteunen van het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie , waarbij zij met name moet focussen op ernstige grensoverschrijdende delicten, fiscale delicten, milieudelicten, terrorisme en schendingen van grondrechten, zoals mensenhandel, en op het gebied van de bescherming van de rechten van slachtoffers . Eerbiediging van de mensenrechten en de grondrechten en van gemeenschappelijke beginselen en waarden, zoals non-discriminatie, solidariteit, gelijke behandeling met betrekking tot de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden , daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen, de rechtsstaat , democratie en een goed functionerend onafhankelijk rechtsstelsel, moeten bij de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op lokaal, regionaal en nationaal niveau worden gewaarborgd en bevorderd .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Artikel 81 VWEU bepaalt uitdrukkelijk dat de Unie rechtshandelingen kan vaststellen om de wetgeving van de lidstaten onderling aan te passen. Overeenkomstig het Verdrag kunnen dergelijke handelingen onder meer worden vastgesteld met het oog op de wederzijdse erkenning en handhaving tussen lidstaten van rechterlijke beslissingen en beslissingen in buitengerechtelijke zaken; de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken; de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels van het internationaal privaatrecht voor collisie en jurisdictiegeschillen; samenwerking bij het vergaren van bewijsmiddelen; daadwerkelijke toegang tot de rechter; het wegnemen van hindernissen voor de goede werking van civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, zo nodig door de bevordering van de verenigbaarheid van nationale gerechtelijke procedures; de ontwikkeling van alternatieve geschillenbeslechting (ADR); en de ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Financiering moet een van de belangrijke instrumenten voor de succesvolle uitvoering van de ambitieuze doelstellingen van de Verdragen blijven . Deze moeten onder meer worden verwezenlijkt door het opzetten van een flexibel en doeltreffend programma Justitie dat de planning en tenuitvoerlegging van die doelstellingen moet ondersteunen.

(5)

Financiering is een van de belangrijkste instrumenten voor de succesvolle uitvoering van de ambitieuze doelstellingen van de Verdragen. Deze moeten onder meer worden verwezenlijkt door het opzetten van een flexibel en doeltreffend programma Justitie dat de planning en tenuitvoerlegging van die doelstellingen moet ondersteunen , rekening houdend met de activiteiten die de grootste meerwaarde voor de Unie opleveren en, waar mogelijk, gebruikmakend van kernprestatie-indicatoren .

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Het programma moet gericht zijn op het vergroten van de flexibiliteit en toegankelijkheid van de voor het programma vrijgemaakte middelen en moet voorzien in gelijke financieringsmogelijkheden en -voorwaarden voor maatschappelijke organisaties binnen en buiten de Unie.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moet de Unie maatregelen nemen in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken die is gebaseerd op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, dat sinds de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 een hoeksteen is van de justitiële samenwerking in de Unie. Wederzijdse erkenning vereist een hoge mate van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Op verscheidene gebieden werden maatregelen genomen voor de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten ter bevordering van de wederzijdse erkenning en het wederzijds vertrouwen. Een goed functionerende rechtsruimte — waarin de obstakels voor grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en voor de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende situaties zijn weggenomen — is ook van essentieel belang om voor economische groei te zorgen.

(6)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor iedereen moet de Unie maatregelen nemen in verband met justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken die is gebaseerd op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, dat sinds de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 een hoeksteen is van de justitiële samenwerking in de Unie. Wederzijdse erkenning vereist een hoge mate van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. Op verscheidene gebieden werden maatregelen genomen voor de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten ter bevordering van de wederzijdse erkenning en het wederzijds vertrouwen. Een goed functionerende rechtsruimte — waarin de obstakels voor grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en voor de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende situaties zijn weggenomen — is ook van essentieel belang om voor economische groei en verdere integratie te zorgen.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis) Z

oals het Hof van Justitie van de Europese Unie opmerkte in zijn jurisprudentie  (1 bis) , behoort de onafhankelijkheid van de rechters tot de kern van het grondrecht op een eerlijk proces en vormt deze onafhankelijkheid de basis van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

Toegang tot de rechter moet in het bijzonder de toegang omvatten tot gerechtelijke instanties, tot alternatieve methoden voor geschillenbeslechting en tot ambtenaren die wettelijk verplicht zijn om partijen onafhankelijk en onpartijdig juridisch advies te verstrekken.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quater)

Het integreren van het genderperspectief in de rechtsstelsels dient als belangrijke doelstelling te gelden voor het verder ontwikkelen van de Europese rechtsruimte. Intersectionele discriminatie in het rechtsstelsel vormt nog steeds een van de belangrijkste hindernissen waar het de gelijke toegang tot de rechter voor vrouwen betreft. Het programma moet daarom een actieve bijdrage leveren aan de uitbanning van iedere vorm van discriminatie en belemmeringen voor minderheden, personen met een handicap, migranten, asielzoekers, ouderen, personen die in afgelegen gebieden wonen en kwetsbare groepen die mogelijk slechts beperkte toegang tot de rechter hebben, en moet daarnaast slachtoffervriendelijke en genderbewuste procedures en beslissingen binnen de rechtsstelsels ondersteunen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Eerbiediging van de rechtsstaat is van essentieel belang voor een hoge mate van wederzijds vertrouwen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, met name voor doeltreffende justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, die op wederzijdse erkenning is gebaseerd. De rechtsstaat is een van de gemeenschappelijke waarden die zijn neergelegd in artikel 2 VEU en het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming, dat wordt gewaarborgd krachtens artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, is een concrete uitdrukking van de rechtsstaat. Het bevorderen van de rechtsstaat door ondersteuning van de inspanningen om de onafhankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van nationale rechtsstelsels te verbeteren, zorgt voor meer wederzijds vertrouwen, dat onontbeerlijk is voor de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken.

(7)

De volledige eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat is van essentieel belang voor een hoge mate van wederzijds vertrouwen op het gebied van vrijheid, veiligheid en justitie en binnenlandse zaken, met name voor doeltreffende justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, die op wederzijdse erkenning is gebaseerd. De rechtsstaat is een van de gemeenschappelijke waarden die zijn neergelegd in artikel 2 VEU en het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming, dat wordt gewaarborgd krachtens artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, is een concrete uitdrukking van de rechtsstaat. Het bevorderen van de rechtsstaat door ondersteuning van de inspanningen om de onafhankelijkheid, transparantie, aflegging van rekenschap, kwaliteit en efficiëntie van nationale rechtsstelsels te verbeteren, zorgt voor meer wederzijds vertrouwen, dat onontbeerlijk is voor de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Er is belangrijk eraan te herinneren dat justitie erop neerkomt de rechtsstaat in de samenleving te bevestigen en te waarborgen dat iedereen recht heeft op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter met het oog op de bescherming van de Europese waarden.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder h), en artikel 82, lid 1, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Unie de opleiding van magistraten en justitieel personeel te ondersteunen als instrument ter bevordering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en in strafzaken, die berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen. De opleiding van justitiële beroepsbeoefenaars is een belangrijk instrument om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen over de beste manier om de rechtsstaat te handhaven. Zij draagt bij tot de totstandkoming van de Europese rechtsruimte door te voorzien in een gemeenschappelijke justitiële cultuur onder justitiële beroepsbeoefenaars van de lidstaten. Het is van essentieel belang te zorgen voor de correcte en coherente toepassing van het recht van de Unie en voor het wederzijdse vertrouwen tussen justitiële beroepsbeoefenaars in grensoverschrijdende procedures. De door het programma ondersteunde opleidingsactiviteiten moeten gebaseerd zijn op degelijke beoordelingen van opleidingsbehoeften, gebruik maken van geavanceerde methoden, grensoverschrijdende evenementen voor justitiële beroepsbeoefenaars uit verschillende lidstaten omvatten, alsmede elementen van actief leren en netwerking, en duurzaam zijn.

(8)

Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder h), en artikel 82, lid 1, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Unie de opleiding van magistraten en justitieel personeel te ondersteunen als instrument ter bevordering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en in strafzaken en indien nodig in administratieve zaken , die berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen. De opleiding van justitiële beroepsbeoefenaars is een belangrijk instrument om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen over de beste manier om de rechtsstaat en de grondrechten ten uitvoer te leggen en te handhaven. Zij draagt bij tot de totstandkoming van de Europese rechtsruimte door te voorzien in een gemeenschappelijke justitiële cultuur onder justitiële beroepsbeoefenaars van de lidstaten. Het is van essentieel belang te zorgen voor de niet-discriminerende, correcte en coherente toepassing van het recht van de Unie en voor het wederzijdse vertrouwen en begrip tussen justitiële beroepsbeoefenaars in grensoverschrijdende procedures. De door het programma ondersteunde opleidingsactiviteiten moeten gebaseerd zijn op degelijke beoordelingen van opleidingsbehoeften, gebruikmaken van geavanceerde methoden, grensoverschrijdende evenementen voor justitiële beroepsbeoefenaars uit verschillende lidstaten , met inbegrip van diegenen die werken voor maatschappelijke organisaties, omvatten, alsmede elementen van actief leren en netwerking, en duurzaam zijn. De activiteiten moeten opleidingen voor rechters, advocaten, aanklagers en politie over de uitdagingen en belemmeringen die mensen in een kwetsbare situatie ondervinden, bijvoorbeeld kinderen, etnische minderheden, LGBTI's, personen met een handicap, slachtoffers van gendergerelateerd en andere vormen van persoonlijk geweld en slachtoffers van mensenhandel, en over de manier om te garanderen dat slachtoffers van misdrijven naar behoren worden beschermd, omvatten. De betrokkenen en organisaties die hen vertegenwoordigen en/of helpen, moeten bij de organisatie van deze opleidingen worden betrokken.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Redelijke termijnen voor procedures komen ten goede aan de rechtszekerheid, die essentieel is voor de rechtsstaat.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 ter)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/865 van de Raad van 11 mei 2017 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken, en het respectieve besluit over asiel en non-refoulement, moet het programma in dit kader de opleiding ondersteunen van magistraten en justitieel personeel om de praktische toepassing van het verdrag onder de aandacht te brengen en te bevorderen, teneinde de slachtoffers van geweld tegen vrouwen en meisjes in de hele EU beter te beschermen.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Bij justitiële opleiding kunnen verschillende actoren betrokken zijn, waaronder gerechtelijke, justitiële en administratieve autoriteiten, academische instellingen, voor justitiële opleiding verantwoordelijke nationale instanties, opleidingsorganisaties en -netwerken op Europees niveau of netwerken van gerechtscoördinatoren voor Unierecht. Instanties en entiteiten die op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (EJTN), de Academie voor Europees Recht (ERA), het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), de Vereniging van Raden van State en Hoogste Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie (ACA-Europe), het netwerk van presidenten van de hooggerechtshoven van de Europese Unie (RPCSJUE) en het Europees Instituut voor bestuurskunde (EIPA) moeten hun rol blijven spelen bij de bevordering van opleidingsprogramma's met een wezenlijke Europese dimensie voor magistraten en justitieel personeel, en moeten daarom toereikende financiële steun ontvangen overeenkomstig de procedures en de criteria van de krachtens deze verordening door de Commissie vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's.

(9)

Bij justitiële opleiding kunnen verschillende actoren betrokken zijn, waaronder gerechtelijke, justitiële en administratieve autoriteiten, academische instellingen, voor justitiële opleiding verantwoordelijke nationale instanties, opleidingsorganisaties en -netwerken op Europees niveau of netwerken van gerechtscoördinatoren voor Unierecht , alsmede maatschappelijke organisaties op dit gebied, inclusief organisaties die representatieve vorderingen instellen . Instanties en entiteiten die op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (EJTN), de Academie voor Europees Recht (ERA), het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), de Vereniging van Raden van State en Hoogste Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie (ACA-Europe), het netwerk van presidenten van de hooggerechtshoven van de Europese Unie (RPCSJUE) en het Europees Instituut voor bestuurskunde (EIPA) moeten hun rol blijven spelen bij de bevordering van opleidingsprogramma's met een wezenlijke Europese dimensie voor magistraten en justitieel personeel, en moeten daarom toereikende financiële steun ontvangen overeenkomstig de procedures en de criteria van de krachtens deze verordening door de Commissie vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's. Daarnaast kunnen organisaties op het gebied van de grondrechten en professionals die werken met slachtoffers van geweld, alsmede gespecialiseerde academische instellingen ook tot deze opleidingsprogramma's bijdragen, zodat zij waar nodig bij de opleidingen moeten worden betrokken. Aangezien vrouwelijke rechters ondervertegenwoordigd zijn in topfuncties, moeten vrouwelijke rechters en openbaar aanklagers, alsook vrouwen in andere juridische beroepen, aangespoord worden om aan de opleidingsactiviteiten deel te nemen.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

De lidstaten moeten meer investeren in de ontwikkeling van justitiële opleidingen en de voortdurende opleiding van rechters, aangezien deze activiteiten de basis vormen voor een efficiënt, onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

Het programma moet ook de bevordering ondersteunen van de uitwisseling van beste praktijken tussen gerechten die zich specifiek bezighouden met gendergerelateerd geweld, en de uitwisseling van gezamenlijke middelen en opleidingsmateriaal inzake gendergerelateerd geweld voor rechters, openbaar aanklagers, advocaten, politie en andere beroepsbeoefenaars die in aanraking komen met slachtoffers van gendergerelateerd geweld.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

De maatregelen die in het kader van het programma worden genomen, moeten dienen ter ondersteuning van de versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, van de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgeving om de samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de financiële-inlichtingeneenheden, te vergemakkelijken, en van de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu in burgerlijke en handelszaken. Het programma moet ook zorgen voor betere procesregels voor grensoverschrijdende zaken en een grotere convergentie in het burgerlijk recht, wat zal bijdragen tot het wegnemen van belemmeringen voor een goede en efficiënte werking van gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures in het voordeel van alle partijen bij een geschil in burgerlijke zaken. Met het oog op de ondersteuning van de doeltreffende handhaving en praktische toepassing van het recht van de Unie inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, moet het programma ten slotte de werking ondersteunen van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad is opgericht.

(11)

De maatregelen die in het kader van het programma worden genomen, moeten dienen ter ondersteuning van de versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen, van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, van de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgeving om de samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de financiële-inlichtingeneenheden, te vergemakkelijken, en van de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu in burgerlijke en handelszaken. Het programma moet ook zorgen voor betere procesregels voor grensoverschrijdende zaken , inclusief bemiddelingsprocedures, met bijzondere nadruk op het faciliteren van niet-discriminerende toegang tot de rechter voor iedereen, en voor een grotere convergentie , met name in het burgerlijk recht, wat zal bijdragen tot het wegnemen van belemmeringen voor een goede en efficiënte werking van gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures in het voordeel van alle partijen bij een geschil in burgerlijke zaken. Met het oog op de ondersteuning van de doeltreffende handhaving en praktische toepassing van het recht van de Unie inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, moet het programma ten slotte de werking ondersteunen van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad is opgericht.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het VEU, artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, moet het programma de bescherming van de rechten van het kind ondersteunen en de bevordering van de rechten van het kind opnemen in de uitvoering van alle activiteiten van het programma.

(12)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het VEU, artikel 24 van het Handvest en het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, moet het programma de bescherming van de rechten van het kind ondersteunen en de bevordering van de rechten van het kind opnemen in de uitvoering van alle activiteiten van het programma. Met het oog hierop moet bijzondere aandacht worden geschonken aan maatregelen ter bescherming van de rechten van kinderen in de context van het burgerlijk recht en het strafrecht, waaronder de bescherming van kinderen die verblijven bij gedetineerde ouders en kinderen van ouders die in de gevangenis zitten. Ook dient te worden nagedacht over passende steun voor opleidingsactiviteiten met het oog op de correcte tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van het VEU, artikel 23 van het Handvest en het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), moet het programma de bescherming van vrouwenrechten ondersteunen en moet de bevordering van gendergerelateerde kwesties worden opgenomen in de uitvoering van alle activiteiten van het programma. Om de toegang van vrouwen en meisjes tot de rechter in geval van gendergerelateerd geweld te waarborgen en te versterken, moeten de lidstaten het Verdrag van Istanbul ratificeren en alomvattende wetgeving vaststellen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld in de Unie.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 ter)

Overeenkomstig Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, moet het programma de bescherming van personen bevorderen die behoren tot raciale of etnische minderheden, zoals Roma, en moet de bescherming van hun rechten, met name door een versterking van de antidiscriminatiemaatregelen, worden opgenomen in de uitvoering van alle activiteiten van het programma.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Het programma voor 2014-2020 heeft op leden van de rechterlijke macht en andere juridische beroepsbeoefenaars gerichte opleidingsactiviteiten over het recht van de Unie, en in het bijzonder over de werkingssfeer en de toepassing van het Handvest, mogelijk gemaakt. In zijn conclusies van 12 oktober 2017 over de toepassing van het Handvest in 2016 heeft de Raad erop gewezen dat het belangrijk is op zowel nationaal als Unieniveau het bewustzijn rond de toepassing van het Handvest te vergroten bij beleidsmakers, juristen en de rechthebbenden zelf. Om de grondrechten consistent te integreren, is het derhalve noodzakelijk om de financiële steun voor bewustmakingsactiviteiten uit te breiden tot andere overheidsinstanties dan de justitiële autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen.

(13)

Het programma voor 2014-2020 heeft op leden van de rechterlijke macht en andere juridische beroepsbeoefenaars gerichte opleidingsactiviteiten over het recht van de Unie, en in het bijzonder over de werkingssfeer en de toepassing van het Handvest, mogelijk gemaakt. In zijn conclusies van 12 oktober 2017 over de toepassing van het Handvest in 2016 heeft de Raad erop gewezen dat het belangrijk is op zowel nationaal als Unieniveau het bewustzijn rond de toepassing van het Handvest te vergroten bij beleidsmakers, juristen en de rechthebbenden zelf. Om de grondrechten consistent te integreren, is het derhalve noodzakelijk om de financiële steun voor bewustmakingsactiviteiten uit te breiden tot andere overheidsinstanties dan de justitiële autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen en ook tot ngo's die deze taak uitvoeren .

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Overeenkomstig artikel 67 VWEU dient de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te zijn waarin de grondrechten worden geëerbiedigd, en daarbij is toegang tot de rechter van cruciaal belang. Om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te vergemakkelijken, en met het oog op de bevordering van het wederzijds vertrouwen dat onontbeerlijk is voor de goede werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, is het noodzakelijk de financiële steun uit te breiden tot activiteiten van andere autoriteiten dan rechterlijke autoriteiten en juridische beroepsbeoefenaars, alsook van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, die tot deze doelstellingen bijdragen.

(14)

Overeenkomstig artikel 67 VWEU dient de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te zijn waarin de grondrechten worden geëerbiedigd, en daarbij is niet-discriminerende toegang tot de rechter voor iedereen van cruciaal belang. Om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te vergemakkelijken, en met het oog op de bevordering van het wederzijds vertrouwen dat onontbeerlijk is voor de goede werking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, is het noodzakelijk de financiële steun uit te breiden tot activiteiten van andere autoriteiten dan rechterlijke autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau en juridische beroepsbeoefenaars, alsook van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, inclusief organisaties die opkomen voor de rechten van de slachtoffers van geweld, die tot deze doelstellingen bijdragen. Om ervoor te zorgen dat iedereen toegang tot de rechter heeft, moet met name steun worden verleend voor activiteiten die een effectieve en gelijke toegang tot de rechter faciliteren voor personen in een kwetsbare situatie, zoals kinderen, etnische minderheden, LGBTI's, personen met een handicap, slachtoffers van gendergerelateerd en andere vormen van persoonlijk geweld, slachtoffers van mensenhandel en migranten, ongeacht hun verblijfsstatus.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 VWEU moeten de doelstellingen “gelijkheid van vrouwen en mannen” en “bestrijding van discriminatie” worden ondersteund in alle activiteiten van het programma.

(15)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 VWEU moet in het programma een transversale benadering worden gehanteerd om gendergelijkheid te bevorderen en moeten de doelstellingen “gendergelijkheid” en “bestrijding van discriminatie” worden ondersteund in alle activiteiten van het programma. Er moet een regelmatige monitoring worden georganiseerd en er moeten regelmatige evaluaties worden uitgevoerd om te beoordelen hoe deze doelstellingen in de activiteiten van het programma worden aangepakt.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

De onder deze verordening vallende acties moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming vergroten, en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet ook bijdragen tot een gemeenschappelijke visie op de waarden van de Unie, de rechtsstaat, een betere kennis van het recht en het beleid van de Unie, de uitwisseling van kennis en beste praktijken inzake het gebruik van instrumenten voor justitiële samenwerking door alle betrokken belanghebbenden, alsook tot de verspreiding van interoperabele digitale oplossingen als grondslag voor een vlotte en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking, en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning van de ontwikkeling, handhaving en correcte tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen te bieden.

(16)

De onder deze verordening vallende acties moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte, de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de rechterlijke macht bevorderen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming vergroten, het wederzijds vertrouwen tussen de gerechtelijke instanties van de lidstaten ondersteunen en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de toepassing van het gelijkheidsrecht van de Unie, aan een betere uitvoering van de verschillende instrumenten van de Unie voor de bescherming van slachtoffers en aan een betere coördinatie tussen deze instrumenten. De financiering van activiteiten moet ook bijdragen tot een gemeenschappelijke visie op de waarden van de Unie, de rechtsstaat, een betere kennis van het recht en het beleid van de Unie, de uitwisseling van kennis en beste praktijken inzake het gebruik van instrumenten voor justitiële samenwerking door alle betrokken belanghebbenden, alsook tot de verspreiding en bevordering van interoperabele digitale oplossingen als grondslag voor een vlotte en efficiënte grensoverschrijdende samenwerking, en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning van de ontwikkeling, de handhaving , het correcte begrip en de correcte tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen en het delen van goede praktijken te bieden.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

Het programma moet ook bijdragen tot nauwere samenwerking met derde landen wanneer het recht van de Unie een extraterritoriale toepassing heeft, om de toegang tot de rechter te verbeteren en de aanpak van justitiële en procedurele uitdagingen te faciliteren, met name in gevallen van mensenhandel en met betrekking tot de klimaatverandering en de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 ter)

Zoals benadrukt in het verslag van het Europees Parlement over het scorebord voor justitie van 2017 van de Commissie, zijn er nog altijd grote tekortkomingen op het gebied van genderevenwicht binnen de rechterlijke macht en onder het gerechtelijk personeel van de lidstaten, met name (maar niet uitsluitend) ten aanzien van de volgende aspecten: het bevorderen van vrouwelijke rechters op hogere niveaus van de rechterlijke macht, transparantie bij benoemingen, het evenwicht tussen werk en andere taken en het bestaan van mentorschappen. Het programma moet derhalve opleidingsactiviteiten ondersteunen die erop gericht zijn deze onevenwichtigheden aan te pakken. De activiteiten in kwestie kunnen bijvoorbeeld op maat ontworpen zijn voor vrouwelijke beroepsbeoefenaars binnen de rechterlijke macht en onder het gerechtelijk personeel van de lidstaten of, indien passend, zowel gericht zijn op vrouwelijke als op mannelijke beroepsbeoefenaars, om de bewustmaking onder alle betrokken personeelsleden te bevorderen.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 quater)

Het rechtsstelsel van de Unie biedt onvoldoende gerechtigheid en bescherming aan vrouwen en meisjes, wat inhoudt dat slachtoffers van gendergerelateerd geweld niet de nodige steun krijgen. Dit komt onder meer tot uiting in het gebrek aan bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel voor seksuele doeleinden, vrouwelijke vluchtelingen en migranten, LGBTIQ-personen en personen met een handicap.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, zoals EUROJUST, eu-LISA en het Europees Openbaar Ministerie, en moet een balans opmaken van de werkzaamheden van andere nationale en internationale actoren, op de gebieden die onder het programma vallen.

(17)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, zoals EUROJUST, het FRA, OLAF, eu-LISA en het Europees Openbaar Ministerie, om een balans van de werkzaamheden van andere nationale en internationale actoren, op de gebieden die onder het programma vallen , op te maken en indien nodig verbeteringen aan te bevelen .

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd, een Europese meerwaarde hebben, dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten en dat zij consistent zijn met andere activiteiten van de Unie. Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald in het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden — en derhalve met het programma Rechten en waarden — en tussen het programma Justitie en het programma voor de interne markt, programma's inzake grensbeheer en veiligheid, met name het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid, programma's op het gebied van strategische infrastructuur, met name het programma voor een digitaal Europa, het programma Erasmus+, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het instrument voor pretoetredingssteun, en de LIFE-verordening (13).

(18)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat alle acties en activiteiten die in het kader van het programma Justitie worden uitgevoerd, doenlijk zijn, zichtbaar zijn, voldoen aan de essentiële vereiste van een Europese meerwaarde en worden uitgevoerd op basis van goed financieel beheer en dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten en consistent zijn met andere activiteiten van de Unie. Met het oog op een doeltreffende en resultaatgerichte toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald in het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden — en derhalve met het programma Rechten en waarden — en tussen het programma Justitie en het programma voor de interne markt, programma's inzake grensbeheer en veiligheid, met name het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid, programma's op het gebied van strategische infrastructuur, met name het programma voor een digitaal Europa, het Europees Sociaal Fonds Plus, het programma Erasmus+, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het instrument voor pretoetredingssteun, en de LIFE-verordening (13). De uitvoering van het programma Justitie mag geen afbreuk doen aan en moet worden aangevuld met de wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie met betrekking tot de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

De mechanismen voor het garanderen van een koppeling tussen het financieringsbeleid van de Unie en de waarden van de Unie moeten verder worden verfijnd, waarbij de Commissie een voorstel kan doen aan de Raad om middelen in gedeeld beheer die zijn toegewezen aan een lidstaat, over te hevelen naar het programma, indien tegen deze lidstaat procedures lopen in verband met de waarden van de Unie. Een algemeen mechanisme van de Unie voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten moet garanderen dat alle lidstaten geregeld en op gelijke wijze worden geëvalueerd, zodat de nodige informatie wordt verkregen voor het in werking stellen van maatregelen in verband met algemene tekortkomingen op het gebied van de waarden van de Unie in de lidstaten. Teneinde te zorgen voor een uniforme uitvoering en gezien het feit dat de maatregelen die worden opgelegd, verstrekkende financiële gevolgen hebben, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Raad, die moet optreden op basis van een voorstel van de Commissie. Om de vaststelling te vergemakkelijken van de besluiten die nodig zijn voor het garanderen van een doeltreffend optreden, moet gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 ter)

Het is belangrijk te zorgen voor een degelijk financieel beheer van het programma en voor een zo effectief en gebruiksvriendelijk mogelijke uitvoering ervan, waarbij ook rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers gegarandeerd moeten worden.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 quater)

Een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen moeten de richtsnoeren zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, terwijl gegarandeerd moet worden dat de financiële middelen optimaal gebruikt worden.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Verordening (EU, Euratom) [new FR], hierna “Financieel Reglement” genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.

(20)

Verordening (EU, Euratom) [new FR], hierna “Financieel Reglement” genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties , alsmede vereisten betreffende volledige transparantie met betrekking tot het gebruik van middelen, goed financieel beheer en verstandige besteding van middelen. Met name regels betreffende de mogelijkheid voor lokale, regionale, nationale en transnationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld om te worden gefinancierd door middel van meerjarige exploitatiesubsidies, doorgifte van subsidies, bepalingen ter waarborging van snelle en flexibele subsidieprocedures, zoals een aanvraagprocedure die uit twee stappen bestaat, gebruiksvriendelijke aanvragen en rapportageprocedures, moeten in het kader van de uitvoering van dit programma worden toegepast en verder worden versterkt. Bij de criteria voor medefinanciering moet rekening worden gehouden met vrijwilligerswerk.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten , alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(21)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van de beoogde resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten , de grootte en capaciteit van de betrokken belanghebbenden en de beoogde begunstigden, en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages , eenheidskosten en doorgifte van subsidies , alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (16), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (17) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (18) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, daaronder begrepen preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (19). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(22)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15),Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (16), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (17) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (18) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, daaronder begrepen volledige transparantie over de financiering en selectieprocedures van het programma, preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder moet het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 moet het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (19). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan Unieprogramma’s in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma’s bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(23)

Derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan Unieprogramma’s in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma’s bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, mensenrechtenorganen en -netwerken, inclusief de nationale instanties die bevoegd zijn voor de bescherming van de mensenrechten in elke lidstaat, organen en netwerken die bevoegd zijn voor het beleid inzake non-discriminatie en gelijke kansen, ombudsmannen, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen en hun synergieën en samenwerking kunnen verbeteren. Het moet mogelijk zijn om derde landen bij het programma te betrekken, met name wanneer hun betrokkenheid de doelstellingen van het programma bevordert, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten .

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 24 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(24 bis)

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten heeft tot doel de Unie in staat te stellen haar begroting beter te beschermen wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat afbreuk doen of dreigen te doen aan een goed financieel beheer van de financiële belangen van de Unie. Het moet een aanvulling vormen op het programma Justitie, dat een andere rol heeft, namelijk de ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die op de rechtsstaat en wederzijds vertrouwen gebaseerd is, ondersteunen en ervoor zorgen dat mensen hun rechten kunnen uitoefenen.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Volgens [artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (1)] komen in landen en gebieden overzee (LGO) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(25)

Volgens [artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (1)] komen in landen en gebieden overzee (LGO) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het is essentieel dat het programma ervoor zorgt dat deze personen en entiteiten voldoende worden geïnformeerd over het feit dat zij eventueel in aanmerking komen voor financiering.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

Gezien het belang en de relevantie hiervan moet het programma bijdragen tot het nakomen van de verbintenis van de Unie en haar lidstaten om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten , moeten worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.

(27)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de begunstigden van het programma , moeten worden vermeden. Waar mogelijk moeten in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

“magistraten en justitieel personeel”: rechters, leden van het openbaar ministerie en gerechtsmedewerkers, alsmede andere beroepsbeoefenaars op justitieel gebied, zoals advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders of handhavingsambtenaren, insolventiedeskundigen, bemiddelaars, gerechtstolken en -vertalers, gerechtsdeskundigen, gevangenispersoneel en reclasseringsambtenaren.

1.

“magistraten en justitieel personeel”: rechters, leden van het openbaar ministerie en gerechtsmedewerkers, alsmede andere beroepsbeoefenaars op justitieel gebied, zoals advocaten en openbaar aanklagers , notarissen, gerechtsdeurwaarders of handhavingsambtenaren, insolventiedeskundigen, bemiddelaars, gerechtstolken en -vertalers, gerechtsdeskundigen, gevangenispersoneel en reclasseringsambtenaren.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het programma heeft als algemeen doel bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die gebaseerd is op het beginsel van de rechtsstaat, wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen.

1.   Het programma heeft als algemeen doel bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht die gebaseerd is op de beginselen van de rechtsstaat, waaronder de onafhankelijkheid van rechters en de onpartijdigheid van het rechtsstelsel, wederzijdse erkenning, wederzijds vertrouwen en grensoverschrijdende samenwerking, en zo ook bij te dragen tot de ontwikkeling van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten .

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen , zoals nader omschreven in bijlage I :

2.   Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

facilitering en ondersteuning van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken en bevordering van de rechtsstaat , onder meer door ondersteuning van het streven naar effectievere nationale rechtsstelsels en betere tenuitvoerlegging van beslissingen;

(a)

facilitering en ondersteuning , binnen een kader van democratie en eerbiediging van de grondrechten, van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken , met inbegrip van samenwerking buiten de grenzen van de Unie wanneer het recht van de Unie extraterritoriale toepassingen kent, teneinde de toegang tot de rechter voor natuurlijke en rechtspersonen te versterken en de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te bevorderen , onder meer door ondersteuning van het streven naar effectievere nationale rechtsstelsels , passende tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en bescherming van slachtoffers ;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

ondersteuning en bevordering van opleidingen op justitieel gebied om de totstandkoming van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur te stimuleren;

(b)

ondersteuning en bevordering van nationale en transnationale opleidingen op justitieel gebied – waaronder juridische terminologie – om de totstandkoming van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur te stimuleren , alsook de consistente en doeltreffende tenuitvoerlegging van de rechtsinstrumenten van de Unie inzake wederzijdse erkenning en procedurele waarborgen. Deze opleidingen moeten gendergevoelig zijn, rekening houden met de specifieke behoeften van kinderen en personen met een handicap, in voorkomend geval slachtoffergericht zijn, en in het bijzonder gaan over burgerlijk recht, strafrecht en, in voorkomend geval, administratief recht, de grondrechten en de bestrijding van terrorisme en radicalisering ;

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

vergemakkelijking van de toegang tot de rechter voor iedereen en beschikbaarheid van doeltreffende rechtsmiddelen, onder meer langs elektronische weg, door efficiënte civiel- en strafrechtelijke procedures te bevorderen en door de rechten van slachtoffers van misdrijven en de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te bevorderen en te ondersteunen.

(c)

vergemakkelijking van daadwerkelijke en niet-discriminerende toegang tot de rechter voor iedereen , met nadruk op ongelijkheden en discriminatie op welke grond dan ook, zoals de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden, en beschikbaarheid van doeltreffende rechtsmiddelen, onder meer langs elektronische weg (e - justitie) , door efficiënte civiel- en strafrechtelijke procedures en, in voorkomend geval, administratieve procedures te bevorderen, en door de rechten van alle slachtoffers van misdrijven en de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te bevorderen en te ondersteunen , met bijzondere aandacht voor kinderen en vrouwen .

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(c bis)

bevordering van de praktische toepassing van drugsgerelateerd onderzoek, ondersteuning van maatschappelijke organisaties, uitbreiding van de kennisbasis in het veld en ontwikkeling van innovatieve methoden om fenomenen zoals nieuwe psychoactieve stoffen, mensenhandel en illegale handel in goederen aan te pakken.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Bij de uitvoering van alle acties beoogt het programma als horizontale doelstelling de bescherming van gelijke rechten en het in artikel 21 van het Handvest vastgelegde non-discriminatiebeginsel te ondersteunen en te bevorderen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 — 2027 bedragen [305 000 000 ]  EUR in lopende prijzen.

1.    In de zin van [verwijzing die in voorkomend geval moet worden bijgewerkt overeenkomstig het nieuwe interinstitutioneel akkoord] punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer] bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 — 2027 , het voornaamste referentiekader voor de begrotingsautoriteit gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure, 316 000 000  EUR in prijzen van 2018 (356 000 000  EUR in lopende prijzen).

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De voor maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid toegewezen middelen worden elk jaar vermeld.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

4.   Op verzoek van de lidstaten of de Commissie kunnen de aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, voornamelijk door middel van subsidies voor acties en jaarlijkse en meerjarige exploitatiesubsidies. Die financiering waarborgt goed financieel beheer, een verstandig gebruik van overheidsmiddelen, minder administratieve lasten voor de uitvoerder en de begunstigden van het programma, en de toegankelijkheid van de middelen van het programma voor potentiële begunstigden. Er kan gebruik worden gemaakt van vaste bedragen, eenheidskosten, vaste percentages en doorgifte van subsidies en financiële steun aan derden. Medefinanciering wordt in natura aanvaard en kan in geval van beperkte aanvullende financiering terzijde worden gesteld.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Artikel 7

Soorten acties

Soorten acties

Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in bijlage I genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.

Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 3, kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de volgende activiteiten komen in aanmerking voor financiering:

 

(1)

bewustmaking, verspreiding van informatie ter verbetering van de kennis van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, van instrumenten voor justitiële samenwerking, van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van vergelijkend recht en van Europese en internationale normen, met bijzondere aandacht voor een beter begrip van multidisciplinaire, disciplineoverschrijdende en interdisciplinaire rechtsgebieden, zoals handel en mensenrechten, en voor manieren om extraterritoriale processen te vergemakkelijken;

 

(2)

wederzijdse leerprocessen door het uitwisselen van goede praktijken tussen belanghebbenden, inclusief maatschappelijke organisaties, met het oog op meer kennis en wederzijds begrip van het civiele en strafrecht en de rechtsstelsels van de lidstaten, met inbegrip van rechtsstatelijkheid en toegang tot de rechter, en door het bevorderen van wederzijds vertrouwen alsook het uitwisselen van goede praktijken inzake een kindvriendelijke justitie en de bevordering en integratie van het genderperspectief in het hele gerechtelijke apparaat;

 

(3)

opleidingen voor rechters, advocaten, aanklagers, politie en andere mensen die in het gerechtelijke apparaat werken, over de uitdagingen en belemmeringen die mensen in een kwetsbare situatie ondervinden, bijvoorbeeld kinderen, etnische minderheden, LGBTI's, personen met een handicap, slachtoffers van gendergerelateerd en andere vormen van persoonlijk geweld en slachtoffers van mensenhandel, en over de manier om te garanderen dat slachtoffers van misdrijven naar behoren worden beschermd;

 

(4)

analyse en monitoring ter verbetering van de kennis van en het inzicht in potentiële belemmeringen die de goede werking van een Europese rechtsruimte kunnen schaden en ter verbetering van de tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie in de lidstaten, mede rekening houdend met de gevolgen van het recht van de Unie voor derde landen;

 

(5)

activiteiten ter verbetering van de goede werking van een Europese rechtsruimte, onder meer door monitoring van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in de lidstaten en onderzoek naar de wijze waarop belemmeringen voor een universele, niet-discriminerende en daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen kunnen worden weggenomen;

 

(6)

initiatieven om iets te doen aan genderonevenwichtigheden onder magistraten en justitieel personeel van de lidstaten door middel van opleidingen die hetzij op vrouwelijke beroepsbeoefenaren zijn afgestemd, hetzij op zowel vrouwelijke als mannelijke beroepsbeoefenaren zijn gericht, om aan bewustmaking te doen over kwesties zoals het lage percentage vrouwelijke rechters op hogere niveaus van de rechterlijke macht of de behoefte aan transparantie en objectieve criteria bij benoemingsprocedures;

 

(7)

opleiding van belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties die slachtoffers van misdrijven verdedigen en vorderingen instellen, ter verbetering van de kennis van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, de grondrechten, de ondersteuning en bescherming van slachtoffers van misdrijven, het gebruik van collectieve verhaalmechanismen en universele jurisdictie, het gebruik van instrumenten van de Unie voor justitiële samenwerking, de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, juridisch taalgebruik en vergelijkend recht;

 

(8)

multidisciplinaire opleiding van justitieel personeel en andere relevante belanghebbenden op het gebied van het penitentiair recht, detentie en gevangenisbeheer, om de verspreiding van beste praktijken te vergemakkelijken;

 

(9)

multidisciplinaire opleiding van justitieel personeel en andere relevante belanghebbenden op het gebied van het jeugdrecht om de correcte tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure voor te bereiden en te bevorderen;

 

(10)

ontwikkeling en onderhoud van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en instrumenten voor e-justitie ter verbetering van de efficiëntie van de justitiële systemen en hun samenwerking door middel van informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen en toepassingen, privacy en gegevensbescherming;

 

(11)

ontwikkeling van de capaciteit van belangrijke netwerken op Europees niveau en Europese justitiële netwerken, met inbegrip van krachtens het Unierecht opgerichte netwerken, om te zorgen voor de doeltreffende toepassing en handhaving van het recht van de Unie en om het recht, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de Unie op gebieden die onder het programma vallen, te bevorderen verder te ontwikkelen;

 

(12)

structurele steun voor maatschappelijke organisaties en andere relevante belanghebbenden die actief zijn op de door het programma bestreken gebieden en voor capaciteitsopbouw en opleiding van juridische deskundigen die voor die organisaties werken, alsook voor specifieke activiteiten van dergelijke organisaties, zoals belangenbehartiging, netwerken, rechtszaken in verband met inbreuken op de democratie, de rechtsstaat en grondrechten, mobilisatie en educatie van het publiek, en verlening van relevante diensten;

 

(13)

bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding, overdraagbaarheid en transparantie van de resultaten ervan en bevordering van bewustmaking van burgers, onder meer door het opzetten en ondersteunen van onafhankelijke programmabureaus/een netwerk van nationale contactpunten;

 

(14)

benchmarkstudies, onderzoeken, analyses en enquêtes, evaluaties, effectbeoordelingen en ontwikkeling en publicatie van handleidingen, verslagen en educatief materiaal.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend].

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken en dat dubbele financiering wordt voorkomen door duidelijk de financieringsbronnen voor elke uitgavencategorie aan te geven, in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer . [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend].

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

de maatregelen zijn beoordeeld in het kader een oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma;

(a)

de maatregelen zijn naar behoren beoordeeld in het kader een oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk voor justitiële opleiding ter dekking van uitgaven die betrekking hebben op het permanente werkprogramma.

3.   Zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden exploitatiesubsidies toegekend aan het Europees netwerk voor justitiële opleiding ter dekking van uitgaven die betrekking hebben op het permanente werkprogramma.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling . Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel  17 bedoelde raadplegingsprocedure .

2.   Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling . Die gedelegeerde handeling wordt vastgesteld overeenkomstig artikel  14 .

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage  II .

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in de bijlage. De gegevens die worden verzameld met het oog op monitoring en verslaglegging worden in voorkomend geval uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en personeelscategorie.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De monitoring is ook een manier om te beoordelen hoe in de acties van het programma rekening is gehouden met gendergelijkheid en non-discriminatie.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen.

3.   Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat correcte gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend , accuraat en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen. De Commissie stelt gebruiksvriendelijke formulieren ter beschikking en voorziet in richtsnoeren en ondersteuning, met name voor aanvragers en begunstigden die mogelijk niet over voldoende middelen en personeel beschikken om aan de verslagleggingsvereisten te voldoen.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

1.   Evaluaties worden tijdig en op goed gedocumenteerde wijze uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen en de toepassing van de in het kader hiervan uitgevoerde maatregelen, evenals de verwezenlijking van de in artikel 3 opgenomen doelstellingen kan worden gemonitord. Alle evaluaties worden op genderbewuste wijze uitgevoerd en bevatten een gedetailleerde analyse van het deel van de programmabegroting dat is toegewezen voor activiteiten die verband houden met gendergelijkheid.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk drie jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Bij de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van het programma wordt onder meer het volgende beoordeeld:

 

(a)

de aan het programma toegeschreven invloed op de toegang tot de rechter, op basis van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens die op Europees niveau zijn verzameld;

 

(b)

het aantal en de kwaliteit van de instrumenten en hulpmiddelen die zijn ontwikkeld via door het programma gefinancierde acties;

 

(c)

de Europese toegevoegde waarde van het programma;

 

(d)

de hoogte van de financiering in verhouding tot de bereikte resultaten;

 

(e)

de mogelijke administratieve, organisatorische en/of structurele belemmeringen voor een soepelere, doeltreffendere en efficiëntere uitvoering van het programma.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. De groep van geraadpleegde deskundigen is evenwichtig samengesteld wat het aantal vrouwen en mannen betreft.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren over de Europese toegevoegde waarde van het programma, waardoor de toegevoegde waarde van de Unie wordt aangetoond en de inspanningen van de Commissie op het gebied van gegevensverzameling worden ondersteund om de budgettaire transparantie te vergroten .

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 en wordt bijgestaan door relevante maatschappelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties. In het comité wordt het genderevenwicht, alsook een gepaste vertegenwoordiging van minderheden en andere uitgesloten groepen gewaarborgd.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bijlage I

Schrappen

Activiteiten in het kader van het programma

 

De in artikel 3, lid 2, bedoelde specifieke doelstellingen van het programma worden met name nagestreefd door middel van ondersteuning van de volgende activiteiten:

 

1.

bewustmaking, verspreiding van informatie ter verbetering van de kennis van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, van instrumenten voor justitiële samenwerking, van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van vergelijkend recht en van Europese en internationale normen;

 

2.

wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om de kennis en het wederzijds begrip van het civiele en strafrecht en de rechtsstelsels van de lidstaten, met inbegrip van rechtsstatelijkheid, te versterken en het wederzijds vertrouwen te bevorderen;

 

3.

analyse en monitoring  (25) ter verbetering van de kennis van en het inzicht in potentiële belemmeringen die de goede werking van een Europese rechtsruimte kunnen schaden en ter verbetering van de tenuitvoerlegging van het recht en het beleid van de Unie in de lidstaten;

 

4.

opleiding van belanghebbenden ter verbetering van de kennis van het beleid en het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, van het gebruik van EU-instrumenten voor justitiële samenwerking, van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van het juridisch taalgebruik en van vergelijkend recht;

 

5.

ontwikkeling en onderhoud van informatie- en communicatietechnologie (ICT) ter verbetering van de efficiëntie van de justitiële systemen en hun samenwerking door middel van informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen en toepassingen;

 

6.

ontwikkeling van de capaciteit van belangrijke Europese netwerken en Europese justitiële netwerken, inclusief krachtens het Unierecht opgerichte netwerken, om te zorgen voor de doeltreffende toepassing en tenuitvoerlegging van het recht van de Unie en om het recht, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de Unie op gebieden die onder het programma vallen, te bevorderen, alsook de ondersteuning van maatschappelijke organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden;

 

7.

bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking van burgers, onder meer door het opzetten en ondersteunen van programmabureaus/een netwerk van nationale contactpunten.

 

 

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bijlage II

Bijlage

Indicatoren

Indicatoren

Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen er gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:

Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten en het zorgen voor een optimale doeltreffendheid van de rechtsstelsels . Daartoe zullen er , met inachtneming van de rechten op het gebied van privacy en gegevensbescherming, gegevens worden verzameld en, indien van toepassing, naar geslacht, leeftijd en personeelscategorie worden uitgesplitst met betrekking tot onderstaande indicatoren:

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — tabel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

het aantal magistraten en justitiële personeelsleden dat heeft deelgenomen aan opleidingsactiviteiten (met inbegrip van uitwisseling van personeel, studiebezoeken, workshops en seminars) die worden gefinancierd door het programma, onder meer door de exploitatiesubsidie van het ENJO

het aantal magistraten en justitiële personeelsleden dat heeft deelgenomen aan opleidingsactiviteiten (met inbegrip van uitwisseling van personeel, studiebezoeken, workshops en seminars) die worden gefinancierd door het programma, onder meer door de exploitatiesubsidie van het ENJO

 

het aantal personeelsleden en leden van maatschappelijke organisaties dat heeft deelgenomen aan opleidingsactiviteiten

het aantal uitwisselingen van informatie in het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS)

het aantal uitwisselingen van informatie in het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS)

 

het aantal gevallen en activiteiten en het resultaat van grensoverschrijdende samenwerking, ook via samenwerking door middel van IT-tools en procedures op Unieniveau

het aantal treffers op het e-justitieportaal/bladzijden dat tegemoet komt aan de behoefte aan informatie over grensoverschrijdende civiele zaken

 

het aantal personen dat is bereikt door:

het aantal personen dat is bereikt door:

(i)

activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;

(i)

activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;

(ii)

activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding

(ii)

activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding

 

(ii bis)

activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw die bedoeld zijn voor maatschappelijke organisaties;

 

(ii ter)

activiteiten om mensen informatie te verstrekken over toegang tot de rechter;

 

(ii quater)

activiteiten voor rechters over uitdagingen op het gebied van procesvoering en de wijze waarop het internationaal privaatrecht en het Unierecht moeten worden toegepast in grensoverschrijdende/multidisciplinaire zaken;

 

(ii quinquies)

door het programma gefinancierde bewustmakingsactiviteiten.

 

de geografische dekking van de door het programma gefinancierde activiteiten

 

de beoordeling door de deelnemers van de activiteiten waaraan zij hebben deelgenomen en van de verwachte duurzaamheid ervan


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0068/2019).

(10)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(11)  Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).

(12)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(10)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(11)  Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).

(12)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(1 bis)   Arrest van het Hof van Justitie (Grote kamer) van 27 februari 2018, in zaak C-64/16, Associação Sindical dos Juízes Portugueses, ECLI:EU:C:2018:117; arrest van het Hof van Justitie (Grote kamer) van 25 juli 2018, in zaak C-216/18 PPU, LM, ECLI:EU:C:2018:586.

(13)  Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007. Voor de EER relevante tekst.

(13)  erordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185) .

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(18)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(16)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(18)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(19)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(1)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(1)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (LGO-besluit) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(25)   Deze activiteiten omvatten bijvoorbeeld het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/530


P8_TA(2019)0099

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: niveaus van geografische uitsplitsing

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van 19 december 2018 van de Commissie tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat de niveaus van geografische uitsplitsing betreft (C(2018)08872 — 2018/3002(DEA))

(2020/C 449/52)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2018)08872),

gezien de brief van de Commissie internationale handel van 28 januari 2019 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 betreffende de communautaire statistiek inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen (1), en met name artikel 2, lid 3, en artikel 10, lid 6,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie internationale handel,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het Verenigd Koninkrijk op 29 maart 2017 kennis heeft gegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; overwegende dat de Verdragen niet meer van toepassing zullen zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, dat wil zeggen met ingang van 30 maart 2019, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van die termijn besluit;

B.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 184/2005 een gemeenschappelijk kader vaststelt voor de systematische productie van communautaire statistieken over de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen;

C.

overwegende dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tot gevolg zou hebben dat het Verenigd Koninkrijk een derde land wordt en dat de communautaire statistieken inzake de betalingsbalans, de internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen het Verenigd Koninkrijk als een derde land in plaats van een lidstaat zouden moeten weergeven;

D.

overwegende dat de enige wijziging waarin de gedelegeerde verordening C(2018)08872 voorziet, de classificatie van het Verenigd Koninkrijk als een derde land ten behoeve van de toepassing van Verordening (EG) nr. 184/2005 is;

E.

overwegende dat snelle publicatie van de gedelegeerde verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie zou zorgen voor meer rechtszekerheid en meer tijd voor tenuitvoerlegging vóór 30 maart 2019;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening (C(2018)08872);

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 35 van 8.2.2005, blz. 23.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/531


P8_TA(2019)0100

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting teneinde de uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting voor bepaalde otc-derivatencontracten te verschuiven

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting teneinde de uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting voor bepaalde otc-derivatencontracten te verschuiven (C(2018)09047 — 2018/2998(DEA))

(2020/C 449/53)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2018)09047),

gezien het schrijven van de Commissie van 19 december 2018, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 4 februari 2019,

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 5, lid 2, en artikel 82, lid 6,

gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (2),

gezien het ontwerp van technische reguleringsnormen getiteld “Clearing Obligation under EMIR (no. 6)”, dat op 27 september 2018 door de Europese toezichthoudende autoriteiten is ingediend overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de gedelegeerde handeling belangrijke details bevat met betrekking tot de vrijstelling van de clearingverplichting voor intragroeptransacties met een in een derde land gevestigde entiteit van de groep indien er geen gelijkwaardigheidsbesluit krachtens artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld voor het derde land waar de entiteit van de groep is gevestigd;

B.

overwegende dat het Parlement het belang erkent van de snelle vaststelling van deze handeling, aangezien de Commissie tot op heden geen dergelijke gelijkwaardigheidsbesluiten heeft vastgesteld en de eerste uitgestelde datum voor de toepassing van de clearingverplichting 21 december 2018 was, maar dat het ook van mening is dat de Commissie de vaststelling van deze handeling onnodig heeft uitgesteld tot 19 december 2018, hoewel de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) haar ontwerp van technische reguleringsnormen al op 27 september 2018 had gepubliceerd;

C.

overwegende dat het Parlement van oordeel is dat de technische reguleringsnormen die zijn aangenomen en het ontwerp van technische reguleringsnormen dat door de Europese toezichthoudende autoriteiten is ingediend niet “hetzelfde” zijn aangezien de Commissie wijzigingen heeft aangebracht in het ontwerp, en dat het van mening is dat het drie maanden de tijd heeft om bezwaar te maken tegen de technische reguleringsnormen (de “controleperiode”); overwegende dat het Parlement de Commissie aanspoort de controleperiode van één maand alleen toe te passen als de Commissie de ontwerpen van de Europese toezichthoudende autoriteiten zonder wijzigingen heeft aangenomen, d.w.z. als het ontwerp en de aangenomen technische reguleringsnormen “hetzelfde” zijn;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/533


P8_TA(2019)0101

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 van de Commissie en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum waarop de clearingverplichting in werking treedt voor bepaalde soorten contracten (C(2018)09122 — 2018/3004(DEA))

(2020/C 449/54)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2018)09122),

gezien het schrijven van de Commissie van 19 december 2018, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 4 februari 2019,

gezien de mededeling van de Commissie van 19 december 2018 getiteld “Voorbereidingen treffen voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 30 maart 2019: uitvoering van het noodplan van de Commissie” (COM(2018)0890),

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name de artikelen 5, lid 2, en artikel 82, lid 6,

gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (2),

gezien de op 8 november 2018 krachtens artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 door de Europese Autoriteit voor effecten en markten ingediende technische reguleringsnormen inzake de vernieuwing van contracten waarvoor de clearingverplichting nog niet in werking is getreden,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de gedelegeerde handeling belangrijke regels met betrekking tot transacties omvat die worden gesloten tussen een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde en een in de EU-27 gevestigde tegenpartij, en deel uitmaakt van het pakket noodmaatregelen in het geval van een no-dealbrexit;

B.

overwegende dat het Parlement onderschrijft dat het van belang is voor bevoegde autoriteiten en financiële markten om bepaalde transacties die voortvloeien uit een vernieuwing voor een beperkte periode van twaalf maanden vrij te stellen, indien de in het VK gevestigde tegenpartij wordt vervangen in een tegenpartij binnen de EU-27;

C.

overwegende dat het Parlement van oordeel is dat de technische reguleringsnormen die zijn aangenomen en het ontwerp van technische reguleringsnormen dat door de Europese toezichthoudende autoriteiten is ingediend niet “hetzelfde” zijn aangezien de Commissie wijzigingen heeft aangebracht in het ontwerp, en dat het van mening is dat het drie maanden de tijd heeft om bezwaar te maken tegen de technische reguleringsnormen (de “controleperiode”); overwegende dat het Parlement de Commissie aanspoort de controleperiode van één maand alleen toe te passen als de Commissie de ontwerpen van de Europese toezichthoudende autoriteiten zonder wijzigingen heeft aangenomen, d.w.z. als het ontwerp en de aangenomen technische reguleringsnormen “hetzelfde” zijn;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/535


P8_TA(2019)0102

Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen

Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/2251 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de datum tot wanneer tegenpartijen hun risicobeheerprocedures voor bepaalde niet door een centrale tegenpartij geclearde otc-derivatencontracten mogen blijven toepassen (C(2018)09118 — 2018/3003(DEA))

(2020/C 449/55)

Het Europees Parlement,

gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2018)09118),

gezien het schrijven van de Commissie van 19 december 2018, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 4 februari 2019,

gezien de mededeling van de Commissie van 19 december 2018 getiteld “Voorbereidingen treffen voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 30 maart 2019: uitvoering van het noodplan van de Commissie” (COM(2018)0890),

gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name de artikelen 11, lid 5, en artikel 82, lid 6,

gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (2),

gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (3),

gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (4),

gezien het ontwerp van technische reguleringsnormen inzake de vernieuwing van bilaterale contracten waarop geen bilaterale marges van toepassing zijn, dat op 27 november 2018 door de Europese toezichthoudende autoriteiten is ingediend overeenkomstig artikel 11, lid 15, van Verordening (EU) nr. 648/2012,

gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de gedelegeerde handeling belangrijke regels met betrekking tot transacties omvat die worden gesloten tussen een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde en een in de EU-27 gevestigde tegenpartij, en deel uitmaakt van het pakket noodmaatregelen in het geval van een no-dealbrexit;

B.

overwegende dat het Parlement onderschrijft dat het van belang is voor bevoegde autoriteiten en financiële markten om bepaalde transacties die voortvloeien uit een vernieuwing voor een beperkte periode van twaalf maanden vrij te stellen, indien de in het VK gevestigde tegenpartij wordt vervangen door een tegenpartij binnen de EU-27;

C.

overwegende dat het Parlement van oordeel is dat de technische reguleringsnormen die zijn aangenomen en het ontwerp van technische reguleringsnormen dat door de Europese toezichthoudende autoriteiten is ingediend niet “hetzelfde” zijn aangezien de Commissie wijzigingen heeft aangebracht in het ontwerp, en dat het van mening is dat het drie maanden de tijd heeft om bezwaar te maken tegen de technische reguleringsnormen (de “controleperiode”); overwegende dat het Parlement de Commissie aanspoort de controleperiode van één maand alleen toe te passen als de Commissie de ontwerpen van de Europese toezichthoudende autoriteiten zonder wijzigingen heeft aangenomen, d.w.z. als het ontwerp en de aangenomen technische reguleringsnormen “hetzelfde” zijn;

1.

verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(3)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/537


P8_TA(2019)0103

Samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (COM(2018)0378 — C8-0242/2018 — 2018/0203(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/56)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0378),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0242/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0477/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 56.


P8_TC1-COD(2018)0203

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het belang van de goede werking van de interne markt en de ontwikkeling van een Europese civiele rechtsruimte gebaseerd op het beginsel van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken, is het nodig de samenwerking tussen de gerechten in de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging verder te verbeteren en te versnellen. [Am. 1]

(2)

Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad (3) bevat regels betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

(2 bis)

Voor de toepassing van deze verordening dient aan de term “gerecht” een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen gerechten in de strikte zin van het woord omvat die gerechtelijke taken vervullen, maar ook andere organen of autoriteiten die in bepaalde lidstaten en in specifieke situaties krachtens nationaal recht bevoegd zijn om bewijs te verkrijgen overeenkomstig deze verordening, zoals handhavingsautoriteiten of notarissen. [Am. 2]

(2 ter)

Het is van essentieel belang dat er doeltreffende middelen voor verkrijging, bewaring en overlegging van bewijs beschikbaar zijn, en dat naar behoren rekening wordt gehouden met de rechten van de verdediging en de noodzaak om vertrouwelijke informatie te beschermen. Het is in dit verband belangrijk om het gebruik van moderne technologieën te bevorderen. [Am. 3]

(3)

Om op doeltreffende wijze te zorgen voor de rechtstreekse en snelle verzending van verzoeken en kennisgevingen, dienen alle passende middelen van moderne communicatietechnologie te worden gebruikt en dient in dit verband rekening te worden gehouden met de voortdurende ontwikkeling van dergelijke technologie . Derhalve dienen in de regel alle communicatie en uitwisselingen van documenten plaats te vinden via een gedecentraliseerd IT-systeem dat bestaat uit nationale IT-systemen. [Am. 4]

(3 bis)

Het gedecentraliseerde IT-systeem moet gebaseerd zijn op het e-CODEX-systeem en moet beheerd worden door eu-LISA. Er moet voorzien worden in voldoende middelen voor eu-LISA om dit systeem in te voeren en operationeel te houden, en om technische bijstand te bieden in geval van problemen bij het beheer van het systeem. De Commissie moet zo snel mogelijk, en in elk geval ten laatste eind 2019, een voorstel indienen voor een verordening betreffende grensoverschrijdende communicatie in gerechtelijke procedures (e-CODEX). [Am. 5]

(4)

Om de wederzijdse erkenning van digitaal bewijs te waarborgen, mag digitaal bewijs dat in een lidstaat is verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat, zijn hoedanigheid van bewijs niet verliezen in andere lidstaten door het enkele feit dat omdat het digitaal van aard is. Dit beginsel mag geen afbreuk doen aan de vaststelling, overeenkomstig het nationale recht, van de kwaliteit en de waarde van bewijs, ongeacht of dit digitaal of niet-digitaal van aard is. [Am. 6]

(5)

Verordening (EG) nr. 1206/2001 mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de autoriteiten om informatie uit te wisselen in het kader van stelsels die door andere Unie-instrumenten zijn ingesteld, zoals Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad (4) of Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (5), zelfs indien de betrokken informatie bewijskracht heeft, waardoor de keuze van de meest geschikte methode aan de verzoekende autoriteit toekomt.

(5 bis)

De procedures voor het verkrijgen, bewaren en overleggen van bewijs moeten waarborgen dat de procedurele rechten van de partijen, alsmede de bescherming, integriteit en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer worden beschermd in overeenstemming met het recht van de Unie. [Am. 7]

(6)

Het potentieel van moderne communicatietechnologie, met name videoconferenties, die een belangrijk en direct middel vormen om de bewijsverkrijging te vereenvoudigen en te bespoedigen, wordt momenteel niet optimaal benut. Indien de verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs inhoudt dat een in een andere lidstaat wonende persoon als getuige, partij of deskundige wordt verhoord, dient het gerecht de handeling tot het verkrijgen van bewijs rechtstreeks via videoconferentie te verrichten, indien die technologie of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand die voor de respectieve gerechten beschikbaar is, en indien tenzij het gerecht van mening is dat het gebruik ervan van die technologie gezien de specifieke omstandigheden van de zaak geschikt ongeschikt is met het oog op een eerlijke rechtspleging. De voorschriften voor het gebruik van dergelijke communicatiemiddelen dienen technologieneutraal te zijn en ruimte te bieden voor toekomstige vormen van communicatie. Wanneer de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat zulks vereist, moet het gebruik van dergelijke technologie afhankelijk worden gesteld van de toestemming van de te verhoren persoon . [Am. 8]

(7)

Om de bewijsverkrijging door diplomatieke diplomatiek personeel of consulaire ambtenaren te vergemakkelijken, mogen zij, op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar waarin zij hun functies uitoefenen geaccrediteerd zijn , handelingen tot het verkrijgen van bewijs verrichten in de gebouwen van hun diplomatieke missie of consulaat zonder dat een voorafgaand verzoek nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen, zonder dwang te verhoren in het kader van voor een geding dat aanhangig is bij een gerecht van de lidstaat die zij vertegenwoordigen , op voorwaarde dat de te horen persoon vrijwillig meewerkt aan de bewijsverkrijging . [Am. 9]

(7 bis)

Deze verordening moet in overeenstemming met het recht van de Unie op het gebied van gegevensbescherming worden toegepast, en moet de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eerbiedigen. Daarnaast moet de verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen uit hoofde van deze verordening plaatsvinden overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad  (6) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad  (7) . In het kader van deze verordening mogen enkel persoonsgegevens verwerkt worden voor de in deze verordening vastgelegde specifieke doelstellingen. [Am. 10]

(8)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de totstandbrenging van een vereenvoudigd rechtskader om de rechtstreekse, doeltreffende en snelle verzending van verzoeken en kennisgevingen inzake bewijsverkrijging te waarborgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. [Am. 11]

(8 bis)

Deze verordening heeft ten doel juridische procedures doeltreffender te maken en sneller te laten verlopen door de mechanismen voor samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in grensoverschrijdende procedures te vereenvoudigen en te stroomlijnen, en tevens een bijdrage te leveren aan de beperking van vertragingen en kosten voor personen en ondernemingen. Meer rechtszekerheid kan er, in combinatie met eenvoudiger, gestroomlijnde en gedigitaliseerde procedures, bovendien voor zorgen dat personen en ondernemingen gemakkelijker grensoverschrijdende transacties aangaan, waardoor de handel binnen de Unie een impuls krijgt, hetgeen ten goede komt aan de werking van de interne markt. [Am. 12]

(9)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, [hebben/heeft] [het Verenigd Koninkrijk] [en] [Ierland] te kennen gegeven dat [het/zij wenst/wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening] [het/zij niet deelneemt/deelnemen aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat/lidstaten].

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken.

(11)

Om de nadere regelingen inzake de werking van het gedecentraliseerde IT-systeem alsmede de technische minimumnormen en -vereisten voor het gebruik van videoconferenties vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Deze gedelegeerde handelingen moeten een doeltreffende, betrouwbare en soepele doorgifte van de relevante informatie via het gedecentraliseerde IT-systeem garanderen, en moeten ervoor zorgen dat bij videoconferenties kwalitatief hoogwaardige communicatie en interactie in realtime gewaarborgd zijn. Voorts moet, om de in de bijlagen opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor wijzigingen van de bijlagen gedelegeerd worden aan de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (8). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen. [Am. 13]

(12)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven dient de Commissie deze verordening te evalueren op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie om de daadwerkelijke effecten van de verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan.

(13)

Verordening (EG) nr. 1206/2001 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1206/2001 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

in artikel 1 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4.   In deze verordening wordt onder “gerecht” elke gerechtelijke autoriteit in een lidstaat verstaan die bevoegd is om handelingen tot het verkrijgen van uit hoofde van het recht van die lidstaat bevoegd is om bewijs te verrichten verkrijgen overeenkomstig deze verordening.”; [Am. 14]

(2)

artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Verzending van verzoeken en van overige kennisgevingen

1.   Verzoeken en kennisgevingen uit hoofde van deze verordening worden verzonden via een gedecentraliseerd IT-systeem dat bestaat uit nationale IT-systemen die onderling verbonden zijn door een communicatie-infrastructuur die en dat veilige , beveiligde en betrouwbare grensoverschrijdende uitwisseling van informatie , onder meer in realtime, tussen de nationale IT-systemen mogelijk maakt , waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met grondrechten en fundamentele vrijheden. Dat gedecentraliseerde IT-systeem is gebaseerd op e-CODEX. [Am. 15]

2.   Het algemene rechtskader voor het gebruik van gekwalificeerde vertrouwensdiensten van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9) is van toepassing op de verzoeken en kennisgevingen die via het in lid 1 bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem worden verzonden. [Am. 16]

3.   Indien in lid 1 bedoelde verzoeken en kennisgevingen een zegel of handgeschreven handtekening vereisen of inhouden, mogen in de plaats daarvan “gekwalificeerde elektronische zegels” en “gekwalificeerde elektronische handtekeningen” zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014, worden gebruikt , mits volledig gewaarborgd is dat de betrokken personen tijdig en op rechtmatige wijze kennis hebben gekregen van deze documenten . [Am. 17]

3 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door nadere regelingen vast te stellen inzake de werking van het gedecentraliseerde IT-systeem. Wanneer zij deze bevoegdheid uitoefent, zorgt de Commissie ervoor dat het systeem een doeltreffende, betrouwbare en soepele uitwisseling van de relevante informatie waarborgt, alsook een hoog veiligheidsniveau bij verzending, alsmede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG. [Am. 18]

4.   Indien verzending overeenkomstig lid 1 onmogelijk is wegens een onvoorziene en uitzonderlijke verstoring van het gedecentraliseerde IT-systeem of indien die verzending niet mogelijk is in andere uitzonderlijke gevallen, vindt de verzending plaats langs de snelste weg die de aangezochte lidstaat heeft verklaard te kunnen aanvaarden als aanvaardbaar heeft aangemerkt .”; [Am. 19]

(9)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73)."

(3)

artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:

“Indien het verzoekende gerecht binnen 30 dagen na de indiening van het verzoek geen informatie heeft ontvangen over de vraag of het verzoek is aanvaard, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard.”;

(4)

het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 17 bis

Rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie technologie voor communicatie op afstand [Am. 20]

1.   Indien de verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs inhoudt dat een in een andere lidstaat wonende persoon als getuige, partij of deskundige wordt verhoord, en het gerecht het bevoegde gerecht van een andere lidstaat niet verzoekt om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder a), verricht het gerecht de handeling tot het verkrijgen van bewijs overeenkomstig artikel 17 rechtstreeks via videoconferentie, indien die technologie voor de respectieve gerechten beschikbaar is en indien het gerecht van mening of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand die voor de respectieve gerechten beschikbaar is, dat tenzij het gebruik ervan is van die technologie, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak , met het oog op een eerlijke rechtspleging niet geschikt is wordt geacht . [Am. 21]

Wanneer het nationale recht van de verzoekende lidstaat zulks vereist, is het gebruik van videoconferenties of enige andere geschikte technologie voor communicatie op afstand alleen toegestaan als de te verhoren persoon daarmee instemt. [Am. 22]

2.   Indien een verzoek om rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand wordt ingediend, vindt het verhoor plaats in de gebouwen van een gerecht. Het verzoekende gerecht en het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, of het gerecht in de gebouwen waarvan het verhoor zal plaatsvinden, dienen overeenstemming te bereiken over de praktische regelingen voor de videoconferentie. Deze regelingen dienen in overeenstemming te zijn met de technische minimumnormen en -vereisten voor het gebruik van videoconferentie die zijn vastgesteld in overeenstemming met lid 3 bis. [Am. 23]

2 bis.     Elektronische systemen voor bewijsverkrijging waarborgen de bescherming van het beroepsgeheim en de eerbiediging van het wettelijk verschoningsrecht. [Am. 24]

3.     Indien de bewijsverkrijging via videoconferentie of via een andere beschikbare communicatietechnologie plaatsvindt: [Am. 25]

a)

kan het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, in de aangezochte lidstaat een gerecht opdragen aan de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs deel te nemen teneinde de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte lidstaat te garanderen;

b)

waarborgt het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, indien nodig, en op verzoek van het verzoekende gerecht, de te verhoren persoon of de rechter in aangezochte lidstaat die aan het verhoor deelneemt, dat de te verhoren persoon of de rechter door een gekwalificeerde tolk wordt bijgestaan. [Am. 26]

3 bis.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de minimumnormen en vereisten voor het gebruik van videoconferentie vast te stellen.

Bij de uitoefening van die bevoegdheid ziet de Commissie erop toe dat bij de videoconferentiesessies communicatie van hoge kwaliteit en interactie in realtime gewaarborgd zijn. Met betrekking tot de overdracht van de informatie zorgt de Commissie ook voor een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EG) nr. 2002/58. [Am. 27]

3 ter.     De te verhoren persoon, de partijen en hun respectieve wettelijke vertegenwoordigers worden door het gerecht in kennis gesteld van de datum, tijd en locatie van het verhoor, alsmede van de voorwaarden voor deelname daaraan via videoconferentie of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand. De partijen en hun wettelijke vertegenwoordigers worden door het bevoegde gerecht ingelicht over de procedure voor overlegging van documenten of ander materiaal tijdens het verhoor via videoconferentie of via een andere geschikte technologie voor communicatie op afstand.”; [Am. 28]

(5)

het volgende artikel 17 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 17 ter

Bewijsverkrijging door diplomatieke diplomatiek personeel of consulaire ambtenaren [Am. 29]

Diplomatieke Diplomatiek personeel of consulaire ambtenaren van een lidstaat kunnen op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar waarin zij hun functies uitoefenen geaccrediteerd zijn , handelingen tot het verkrijgen van bewijs verrichten in de gebouwen van hun diplomatieke missie of consulaat zonder dat een voorafgaand verzoek overeenkomstig artikel 17, lid 1, nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen, zonder dwang te verhoren in het kader van voor een geding dat aanhangig is bij een gerecht van de lidstaat die zij vertegenwoordigen."; Bewijs mag enkel op deze wijze worden verkregen indien de te verhoren persoon vrijwillig meewerkt. De bewijsverkrijging vindt plaats onder toezicht van het verzoekende gerecht, met inachtneming van diens nationale recht.”; [Am. 30]

(6)

de volgende afdeling 6 wordt ingevoegd na artikel 18:

“Afdeling 6

Wederzijdse erkenning

Artikel 18 bis

Digitaal De digitale aard van bewijs dat in een lidstaat is verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat, kan zijn bewijswaarde in een andere lidstaat niet verliezen door het enkele feit dat het digitaal van aard is. niet worden aangevoerd als reden voor het verlies van de bewijswaarde in een andere lidstaat. De vraag of het bewijs digitaal of niet-digitaal van aard is, wordt niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het kwaliteitsniveau en de waarde van dergelijk bewijs. ”; [Am. 31]

(6 bis)

de volgende afdeling 6 bis wordt ingevoegd na artikel 18:

“Afdeling 6 bis

Verwerking van persoonsgegevens

Artikel 18 ter

Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening, met inbegrip van de uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten, geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten op het niveau van de Unie geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad  (*1) . Persoonsgegevens die niet relevant zijn voor de behandeling van een specifiek geval, worden onmiddellijk gewist. [Am. 32]

(*1)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).”;"

(7)

in artikel 19 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen.”;

(8)

artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 3 bis, artikel 17 bis, lid 3 bis, en artikel 19, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd voor een periode van vijf jaar verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 33]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3 bis, artikel 17 bis, lid 3 bis, en artikel 19, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 34]

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 3 bis, artikel 17 bis, lid 3 bis, of artikel 19, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”; [Am. 35]

(9)

het volgende artikel 22 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 22 bis

Monitoring

1.   Uiterlijk [ twee één jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van inwerkingtreding van toepassing is de verordening ] stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening. [Am. 36]

2.   In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens en andere bewijsstukken die voor de monitoring nodig zijn.”

(10)

artikel 23 wordt vervangen door:

“Artikel 23

Evaluatie

1.   Ten vroegste laatste [ vijf vier jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van toepassing is] voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en doet zij over de belangrijkste bevindingen verslag aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité , in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel . [Am. 37]

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het opstellen van dat verslag.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van […].

Artikel 1, punt 2, is evenwel van toepassing met ingang van… [24 maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(8)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/545


P8_TA(2019)0104

Betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken) (COM(2018)0379 — C8-0243/2018 — 2018/0204(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/57)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0379),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0243/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 (1),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0001/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 56.


P8_TC1-COD(2018)0204

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (betekening en kennisgeving van stukken)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het belang van de goede werking van de interne markt en de ontwikkeling van een ruimte van civiel recht in de Unie is het nodig de verzending en de betekening en kennisgeving tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken te verbeteren en te versnellen , en daarbij een hoog veiligheids- en beschermingsniveau bij de verzending van dergelijke stukken te verzekeren, de rechten van degene voor wie het stuk bestemd is te eerbiedigen en de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens te beschermen . [Am. 1]

(2)

Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad (3) bevat regels inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken.

(3)

De toenemende juridische integratie van lidstaten, waar de afschaffing van het exequatur (intermediaire procedure) de algemene regel is geworden, heeft de grenzen van de regels in Verordening (EG) nr. 1393/2007 aan het licht gebracht.

(4)

Om effectief te zorgen voor een snelle verzending van stukken naar andere lidstaten met het oog op betekening of kennisgeving daar, moet gebruik worden gemaakt van alle geschikte middelen die de moderne communicatietechnologie biedt, mits bepaalde voorwaarden inzake de integriteit en betrouwbaarheid van het ontvangen stuk in acht worden genomen en de eerbiediging van de procedurele rechten, een hoog veiligheidsniveau bij de verzending van dergelijke stukken en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens worden verzekerd . Daartoe moet alle communicatie en uitwisseling van stukken tussen de door de lidstaten aangewezen instanties en organen worden uitgevoerd via een gedecentraliseerd IT-systeem, dat uit nationale IT-systemen is samengesteld. [Am. 2]

(4 bis)

Het gedecentraliseerde IT-systeem dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1393/2007 opgezet moet worden, moet gebaseerd zijn op het e-CODEX-systeem en moet beheerd worden door eu-LISA. Er moet voorzien worden in voldoende middelen voor eu-LISA om dit systeem in te voeren en operationeel te houden, en om technische bijstand te bieden aan verzendende en ontvangende instanties en centrale organen in het geval er zich problemen voordoen bij het beheer van het systeem. De Commissie moet zo snel mogelijk, en in elk geval ten laatste eind 2019, een voorstel indienen voor een verordening over grensoverschrijdende communicatie in gerechtelijke procedures (e-CODEX). [Am. 3]

(4 ter)

Wanneer een stuk dat het geding inleidt aan de verweerder is betekend of ter kennis is gebracht, en de verweerder niet geweigerd heeft dit stuk in ontvangst te nemen, moet het recht van de lidstaat van het forum in een andere lidstaat woonachtige partijen de mogelijkheid geven een vertegenwoordiger aan te wijzen die in de lidstaat van het forum stukken aan hen betekent of ter kennis brengt, mits de betrokken partij naar behoren is geïnformeerd over de consequentie van deze keuze en deze optie uitdrukkelijk heeft aanvaard. [Am. 4]

(5)

De ontvangende instantie moet degene voor wie het stuk is bestemd er in alle omstandigheden en zonder discretionaire bevoegdheid in dit opzicht, door middel van het modelformulier tijdig schriftelijk van in kennis stellen dat hij kan weigeren het te betekenen of ter kennis te brengen stuk in ontvangst te nemen indien het niet is gesteld in een taal die hij begrijpt of in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats van betekening of kennisgeving. Dit moet ook gelden voor elke betekening of kennisgeving die volgt nadat degene voor wie het stuk is bestemd, gebruik heeft gemaakt van zijn weigeringsrecht. Het recht op weigering moet ook gelden voor de betekening of kennisgeving door medewerkers van ambassades en consulaten, betekening of kennisgeving door postdiensten post- of koeriersdiensten en rechtstreekse betekening of kennisgeving. Het moet mogelijk zijn om de betekening of kennisgeving van een geweigerd stuk te regulariseren door aan degene voor wie het stuk is bestemd, een officiële vertaling van het stuk te betekenen of ter kennis te brengen. [Am. 5]

(6)

Wanneer degene voor wie het stuk is bestemd, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen, moet de rechter of autoriteit bij wie de gerechtelijke procedure tijdens welke de betekening of kennisgeving noodzakelijk werd, aanhangig werd gemaakt, nagaan of die weigering gerechtvaardigd was. Daartoe moet die rechter of autoriteit rekening houden met alle relevante informatie die in het dossier is opgenomen of die hij tot zijn beschikking heeft, om de werkelijke taalvaardigheden vast te stellen van degene voor wie het stuk is bestemd. Bij het beoordelen van de taalvaardigheden van degene voor wie het stuk is bestemd, kan de rechter rekening houden met feitelijke gegevens als documenten die door degene voor wie het stuk is bestemd in de betrokken taal op schrift zijn gesteld, de vraag of diens beroep bepaalde taalvaardigheden veronderstelt (is hij bijvoorbeeld leraar of tolk), de vraag of hij een burger is van de lidstaat waar de gerechtelijke procedure plaatsvindt of de vraag of hij voorheen enige gedurende langere tijd in die lidstaat woonachtig was. Een dergelijke beoordeling moet achterwege blijven wanneer het stuk werd opgesteld of vertaald in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats van betekening of kennisgeving. [Am. 6]

(7)

Doeltreffendheid en snelheid in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures vereisen directe, snelle en veilige kanalen voor de betekening en kennisgeving aan personen in andere lidstaten. Bijgevolg Het moet het voor iemand die belang heeft bij een gerechtelijke procedure of een rechter of autoriteit bij wie een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt, mogelijk zijn om stukken rechtstreeks elektronisch te betekenen of ter kennis te brengen op de digitale gebruikersaccount van aan degene voor een wie een stuk is bestemd en die in een andere lidstaat woonachtig is. De voorwaarden voor het gebruik van een D ergelijke rechtstreekse elektronische betekening of kennisgeving moeten ervoor zorgen dat elektronische gebruikersaccounts alleen mag echter maar voor de betekening of kennisgeving van stukken worden gebruikt toegestaan zijn wanneer er passende waarborgen zijn voor de bescherming van de belangen van de degene voor wie het stuk is bestemd, hetzij door middel met inbegrip van strenge technische normen hetzij in de vorm van en de uitdrukkelijke toestemming van degene voor wie het stuk is bestemd. Wanneer elektronische betekening of kennisgeving of verzending van stukken plaatsvindt, moet de mogelijkheid bestaan om een ontvangstbevestiging van deze documenten te geven. [Am. 7]

(8)

Gelet op de noodzaak om de kaderbepalingen voor justitiële samenwerking in de Unie te verbeteren en de juridisch-administratieve overheidsprocedures bij te werken teneinde de grensoverschrijdende interoperabiliteit te verbeteren en de interactie met de burgers te vergemakkelijken, moeten de reeds bestaande rechtstreekse kanalen voor verzending en betekening of kennisgeving van stukken moeten worden verbeterd, zodat zij snelle, betrouwbare , veiligere en algemeen toegankelijke alternatieven bieden voor de traditionele verzending via de ontvangende instanties. Daartoe moeten aanbieders van postdiensten wanneer zij een postdienst verrichten uit hoofde van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1393/2007 gebruik maken van een specifieke ontvangstbevestiging. Zo ook moet het voor eenieder die belang heeft bij een gerechtelijke procedure en voor rechters of autoriteiten bij wie een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt, mogelijk zijn om op het grondgebied van alle lidstaten de betekening of kennisgeving van stukken rechtstreeks te verrichten via deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen in de aangezochte lidstaat. [Am. 8]

(8 bis)

Wanneer de verweerder niet is verschenen en geen certificaat van betekening, kennisgeving of afgifte is ontvangen, moet de rechter nog steeds uitspraak kunnen doen, mits bepaalde beperkingen in acht worden genomen en aan verschillende vereisten voor het waarborgen van de belangen van de verweerder werd voldaan. In die gevallen moet verzekerd worden dat alle redelijke inspanningen worden verricht om de verweerder mee te delen dat een gerechtelijke procedure tegen hem of haar is ingesteld. Daartoe moet de rechter een waarschuwing verzenden via alle gekende communicatiekanalen waartoe de verweerder waarschijnlijk op een exclusieve manier toegang heeft, bijvoorbeeld zijn telefoonnummer, e-mailadres of persoonlijke socialmedia-account. [Am. 9]

(9)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. In het bijzonder beoogt deze verordening te zorgen voor de volledige eerbiediging van de rechten van de verdediging van degene aan wie het stuk is gericht en die zijn ontleend aan het recht op een eerlijk proces, dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten. Op dezelfde manier strekt de verordening ertoe door het waarborgen van gelijke toegang tot de rechter non-discriminatie te bevorderen (artikel 18 VWEU), en eerbiedigt de verordening de bestaande Unieregels inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. [Am. 10]

(9 bis)

Deze verordening moet in overeenstemming met het EU-recht op het gebied van gegevensbescherming toegepast worden, en moet de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eerbiedigen. Daarnaast moet de verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen uit hoofde van deze verordening plaatsvinden overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG. Persoonsgegevens die in het kader van deze verordening worden verstrekt, mogen enkel worden verwerkt voor de specifieke in deze verordening vastgelegde doelstellingen. [Am. 11]

(10)

Teneinde een snelle aanpassing van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1393/2007 mogelijk te maken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en IV, bij die verordening. Om de nadere regels voor de werking van het gedecentraliseerde IT-systeem voor communicatie en uitwisseling van documenten tussen de door de lidstaten aangeduide agentschappen en organen te definiëren, evenals de nadere regels voor de werking van de gekwalificeerde diensten voor elektronisch aangetekende bezorging die gebruikt zullen worden om documenten via elektronische weg te betekenen of ter kennis te brengen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Deze gedelegeerde handelingen moeten een effectieve, betrouwbare en vlotte verzending van de relevante gegevens verzekeren, alsook een hoog veiligheidsniveau van de verzending, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, en, met betrekking tot de elektronische betekening en kennisgeving van documenten, gelijke toegang voor personen met een handicap. Teneinde een snelle aanpassing van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1393/2007 mogelijk te maken, moet bovendien aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en IV, bij die verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (4). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 12]

(11)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven dient de Commissie deze verordening te evalueren op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie, om de daadwerkelijke effecten van de verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan.

(12)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de totstandbrenging van een rechtskader om de snelle en doeltreffende verzending en betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke in de lidstaten te waarborgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen op grond van het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(12 bis)

Deze verordening heeft ten doel gerechtelijke procedures doeltreffender te maken en sneller te laten verlopen door de procedures voor de kennisgeving en communicatie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken op het niveau van de Unie te vereenvoudigen en te stroomlijnen, en tevens een bijdrage te leveren aan de beperking van vertragingen en kosten voor personen en ondernemingen. Meer rechtszekerheid kan er, in combinatie met eenvoudigere, gestroomlijnde en gedigitaliseerde procedures, bovendien voor zorgen dat personen en ondernemingen gemakkelijker grensoverschrijdende transacties aangaan, waardoor de handel binnen de Unie een impuls krijgt, hetgeen ten goede komt aan de werking van de interne markt. [Am. 13]

(13)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, [hebben/heeft] [het Verenigd Koninkrijk] [en] [Ierland] te kennen gegeven dat [het/zij wenst/wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening] [het/zij niet deelneemt/deelnemen aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat/lidstaten].

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken.

(15)

Verordening (EG) nr. 1393/2007 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1393/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Werkingssfeer en definities

1.   Deze verordening is van toepassing in burgerlijke en in handelszaken, op de betekening of kennisgeving van:

a)

gerechtelijke stukken aan personen die hun woonplaats hebben in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de gerechtelijke procedure plaatsvindt;

b)

buitengerechtelijk stukken die van een lidstaat naar een andere lidstaat moeten worden verzonden.

Deze verordening is met name niet van toepassing in fiscale, douane- en/of administratieve zaken of in het geval van aansprakelijkheid van de staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag (acta iure imperii).

2.   Met uitzondering van artikel 3 quater is deze verordening niet van toepassing indien het adres van degene aan wie het stuk moet worden betekend of ter kennis moet worden gebracht, onbekend is.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op de betekening en de kennisgeving van een stuk aan de gevolmachtigde vertegenwoordiger van de partij in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt, ongeacht de woonplaats van die partij. [Am. 14]

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“lidstaat”: alle lidstaten met uitzondering van Denemarken;

b)

“lidstaat van het forum”: de lidstaat waar de gerechtelijke procedure plaatsvindt.”;

2)

Artikel 2, lid 4, onder c), komt als volgt te luiden:

“c)

de wijze waarop zij in de in artikel 3 bis, lid 4), bedoelde gevallen stukken kunnen ontvangen,” [Am. 15]

3)

De volgende artikelen 3 bis, 3 ter en 3 quater worden ingevoegd:

“Artikel 3 bis

Door verzendende en ontvangende instanties en centrale organen te gebruiken communicatiemiddelen

1.    De verzending van stukken, aanvragen, met inbegrip van de aanvragen op basis van de modelformulieren in bijlage I, bevestigingen, ontvangstbewijzen, certificaten en alle andere communicatie die plaatsvindt tussen de verzendende en ontvangende instanties, tussen die instanties en de centrale organen of tussen de centrale organen van de verschillende lidstaten, worden verzonden vindt plaats via een gedecentraliseerd IT-systeem dat is samengesteld uit nationale IT-systemen die onderling zijn verbonden door een communicatie-infrastructuur die de veilige, en betrouwbare en onmiddellijke grensoverschrijdende uitwisseling van informatie tussen die nationale IT-systemen mogelijk maakt. Dit gedecentraliseerde IT-systeem moet gebaseerd zijn op e-CODEX en moet door financiering van de Unie worden ondersteund. [Am. 16]

2.   Het algemene rechtskader voor het gebruik van gekwalificeerde vertrouwensdiensten van Verordening (EU) nr. 910/2014 van de Raad (*1) is van toepassing op de stukken, aanvragen, bevestigingen, ontvangstbewijzen, certificaten en alle communicatie die via het in lid 1 bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem worden verzonden. [Am. 17]

3.   Indien de in lid 1 bedoelde stukken, aanvragen, bevestigingen, ontvangstbewijzen, certificaten en andere communicatie een zegel of met de hand geschreven handtekening vereisen of daarvan zijn voorzien, mogen in plaats daarvan de passende “gekwalificeerde elektronische zegels” en “gekwalificeerde elektronische handtekeningen”, als omschreven in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden gebruikt , mits volledig gewaarborgd is dat de persoon aan wie de bovengenoemde stukken worden betekend of ter kennis worden gebracht tijdig en op rechtmatige wijze kennis heeft gekregen van de stukken . [Am. 18]

4.   Indien de verzending overeenkomstig lid 1 onmogelijk is wegens een onvoorziene en onvoorziene omstandigheden of uitzonderlijke verstoring van het gedecentraliseerde IT-systeem vindt de verzending plaats op de snelst mogelijke alternatieve wijze , waarbij hetzelfde hoge niveau op het gebied van efficiëntie, betrouwbaarheid, beveiliging en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens wordt gewaarborgd . [Am. 19]

4 bis.     De fundamentele rechten en vrijheden van alle betrokken personen, en met name het recht op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, worden volledig in acht genomen en geëerbiedigd. [Am. 20]

4 ter.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door nadere regelingen vast te stellen inzake de werking van het gedecentraliseerde IT-systeem. Wanneer zij deze bevoegdheid uitoefent, zorgt de Commissie ervoor dat het systeem een effectieve, betrouwbare en vlotte uitwisseling van de relevante informatie waarborgt, alsook een hoog veiligheidsniveau bij de verzending en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG. [Am. 21]

Artikel 3 ter

Kosten van de invoering van het gedecentraliseerde IT-systeem

1.   Elke lidstaat draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van zijn toegangspunten tot de communicatie-infrastructuur waardoor de nationale IT-systemen in het kader van het in artikel 3 bis bedoelde gedecentraliseerde systeem zijn verbonden.

2.   Elke lidstaat draagt de kosten in verband met het zodanig invoeren en aanpassen van zijn nationale IT-systemen dat deze interoperabel zijn met de communicatie-infrastructuur, alsmede de kosten van het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die systemen.

3.   De leden 1 en 2 doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om in het kader van de financiële programma’s van de Unie subsidies aan te vragen ter ondersteuning van de in die leden bedoelde activiteiten.

Artikel 3 quater

Hulp bij het achterhalen van adressen

1.   Wanneer het adres van de persoon aan wie een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk in een andere lidstaat betekend of ter kennis gebracht moet worden, niet bekend is, bieden de lidstaten onverwijld en in elk geval binnen tien werkdagen op een of meer van de volgende wijzen hulp: [Am. 22]

a)

rechtshulp voor het vaststellen van het adres van de persoon aan wie een stuk betekend of ter kennis moet worden gebracht door de daartoe aangewezen autoriteiten op verzoek van het gerecht van de lidstaat waar een procedure aanhangig is gemaakt;

b)

de mogelijkheid voor personen uit andere lidstaten om rechtstreeks bij een bevolkingsregister of een andere voor het publiek toegankelijke databank, een verzoek in te dienen om informatie over adressen, onder meer elektronisch door middel van een standaardformulier via het Europees e-justitieportaal;

c)

gedetailleerde praktische richtsnoeren , die online toegankelijk zijn, inzake de mechanismen die in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en met het doel de informatie voor het publiek beschikbaar te maken, voorhanden zijn om het adres van personen vast te stellen. [Am. 23]

2.   Elke lidstaat verstrekt de Commissie de volgende informatie:

a)

de wijze methoden van hulp die de lidstaat uit hoofde van lid 1 op zijn grondgebied zal bieden; [Am. 24]

b)

in voorkomend geval, de naam en het adres van de in de lid 1, onder a) en b), bedoelde instanties;

De lidstaten stellen de Commissie van alle latere wijzigingen in die informatie in kennis.

(*1)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).”;"

4)

Artikel 4 wordt vervangen door:

“Artikel 4

Verzending van stukken

1.   De op grond van artikel 2 aangewezen instanties zenden elkaar de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk rechtstreeks toe.

2.   Het te verzenden stuk gaat vergezeld van een aanvraag die volgens het modelformulier in de bijlage is opgesteld. Het formulier wordt in de officiële taal van de aangezochte lidstaat ingevuld of, indien er verscheidene officiële talen in die lidstaat zijn, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, of in een andere taal die de aangezochte lidstaat heeft verklaard te kunnen aanvaarden. Elke lidstaat doet opgave van de officiële taal of talen van de Unie, andere dan zijn eigen taal of talen, die hij voor de invulling van het formulier aanvaardt.

3.    Deze verordening laat de vereisten uit hoofde van nationaal recht die betrekking hebben op de nauwkeurigheid, authenticiteit en de wettelijk verplichte vorm van stukken onverlet. Het rechtsgevolg en de toelaatbaarheid als bewijs van de stukken die via het in artikel 3 bis bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem zijn verzonden, worden in gerechtelijke procedures niet louter ontkend vanwege de elektronische vorm daarvan. Wanneer een papieren stukken stuk met het oog op de verzending ervan via het gedecentraliseerde IT-systeem worden wordt omgezet in elektronische vorm, hebben heeft de elektronische kopieën kopie of afdrukken afdruk ervan dezelfde geldigheid als de het originele stukken stuk, tenzij het nationaal recht van de aangezochte lidstaat vereist dat dit document in de originele papieren versie wordt betekend of ter kennis wordt gebracht. In dat geval verstrekt de ontvangende instantie een papieren versie van het in elektronische vorm ontvangen stuk. Indien de originele stukken van een zegel of handgeschreven handtekening waren voorzien, wordt het verstrekte stuk ook van een zegel of handgeschreven handtekening voorzien. Het door de ontvangende instantie verstrekte stuk heeft dezelfde geldigheid als het originele stuk .”. [Am. 25]

5)

Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Ontvangst van stukken door de ontvangende instantie

1.   Bij de ontvangst van een stuk wordt de verzendende instantie onmiddellijk een automatische ontvangstbevestiging toegezonden via het in artikel 3 bis bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem. [Am. 26]

2.   Indien de aanvraag voor betekening of kennisgeving niet aan de hand van de toegezonden gegevens of stukken kan worden uitgevoerd, neemt de ontvangende instantie onmiddellijk en in elk geval binnen vier werkdagen contact met de verzendende instantie op om de ontbrekende gegevens of stukken te verkrijgen. [Am. 27]

3.   Indien de aanvraag voor betekening of kennisgeving duidelijk buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt of indien de betekening of kennisgeving niet mogelijk is omdat niet aan de vormvoorschriften is voldaan, worden de aanvraag en de toegezonden stukken na ontvangst onmiddellijk en in elk geval binnen vier werkdagen aan de verzendende instantie teruggezonden, samen met het bericht van teruggave, overeenkomstig het modelformulier in bijlage I. [Am. 28]

4.   Een ontvangende instantie die een stuk ontvangt, maar voor de betekening of kennisgeving ervan niet territoriaal bevoegd is, zendt het stuk, evenals de aanvraag, onmiddellijk en in elk geval binnen vier werkdagen via het in artikel 3 bis bedoelde gedecentraliseerde systeem door aan de ontvangende instantie die in dezelfde lidstaat territoriaal bevoegd is, indien de aanvraag aan de in artikel 4, lid 2, bedoelde voorwaarden voldoet en stelt tegelijkertijd de verzendende instantie daarvan door middel van het modelformulier in bijlage I in kennis. Na ontvangst van het stuk en het verzoek door de ontvangende instantie die in dezelfde lidstaat territoriaal bevoegd is, wordt de verzendende instantie onmiddellijk een automatische ontvangstbevestiging toegezonden via het in artikel 3 bis bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem.”. [Am. 29]

4 bis.     De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 3 bis, lid 4, bedoelde situaties. In deze gevallen gelden echter de in lid 1 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde termijnen niet, maar moeten de relevante handelingen zo snel mogelijk verricht worden.; [Am. 30]

6)

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 7 bis

De verplichting Aanwijzing van een vertegenwoordiger aan te wijzen met het oog op betekening of kennisgeving in de lidstaat van het forum [Am. 31]

1.   Wanneer een stuk dat het geding inleidt aan de verweerder reeds is betekend of ter kennis is gebracht, kan en de verweerder niet geweigerd heeft dit stuk in ontvangst te nemen overeenkomstig artikel 8, moet het recht van de lidstaat van het forum in een andere lidstaat woonachtige partijen ertoe verplichten de mogelijkheid bieden een vertegenwoordiger aan te wijzen die in de lidstaat van het forum stukken aan hen betekent of ter kennis brengt. Als de betrokken partij naar behoren geïnformeerd is over de gevolgen van de keuze om van deze mogelijkheid gebruik te maken en er uitdrukkelijk voor gekozen heeft, zal de betekening en kennisgeving van stukken gebeuren aan de gevolmachtigde vertegenwoordiger van de betrokken partij in de lidstaat van het forum, in overeenstemming met de wetten en praktijken van die lidstaat voor het geding. [Am. 32]

2.   Wanneer een partij niet voldoet aan de verplichting om in overeenstemming met lid 1 een vertegenwoordiger aan te wijzen en niet zijn instemming heeft betuigd met het gebruik van een elektronisch adres gebruikersaccount voor betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 15 bis, onder b), kan voor de betekening of kennisgeving van stukken tijdens de procedure elke methode van betekening of kennisgeving worden aangewend die het recht van de lidstaat van het forum toestaat, mits de betrokken partij over deze consequentie naar behoren is geïnformeerd voordat het stuk dat het geding inleidt is betekend of ter kennis is gebracht .”. [Am. 33]

7)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Weigering van ontvangst van een stuk

1.   De ontvangende instantie stelt degene voor wie het stuk is bestemd door middel van het in bijlage II opgenomen modelformulier in kennis van het feit dat hij kan weigeren het stuk waarvan betekening of kennisgeving moet worden verricht, in ontvangst te nemen, indien het niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een officiële vertaling in een van de volgende talen:

a)

een taal die de degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt,

of

b)

de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht. [Am. 34]

2.   Degene voor wie het stuk is bestemd, kan op basis van redelijke gronden weigeren het stuk in ontvangst te nemen op het ogenblik van de betekening of kennisgeving of binnen twee weken door het in bijlage II opgenomen standaardformulier aan de ontvangende instantie terug te zenden. [Am. 35]

3.   Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig de leden 1 en 2 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede het stuk waarvan de vertaling wordt gevraagd terug. [Am. 36]

4.   Wanneer degene voor wie het stuk is bestemd overeenkomstig de leden 1 en 2 heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen, toetst het gerecht of de autoriteit waarbij de gerechtelijke procedure gedurende welke de betekening of kennisgeving werd verricht, aanhangig is gemaakt, zo spoedig mogelijk of de weigering gegrond was [Am. 37]

5.   De betekening of kennisgeving van het stuk kan worden geregulariseerd door het stuk, vergezeld van een officiële vertaling in een taal zoals bedoeld in lid 1, overeenkomstig deze verordening te betekenen of ter kennis te brengen aan degene voor wie het is bestemd. In dat geval is de datum van betekening of kennisgeving van het stuk die waarop het stuk, vergezeld van de een officiële vertaling, overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is betekend of ter kennis is gebracht. Wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat echter binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, dan is de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking wordt genomen de datum van betekening of kennisgeving van het oorspronkelijke stuk als vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2. [Am. 38]

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn van toepassing op de andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken overeenkomstig afdeling 2.

7.   Voor de toepassing van lid 1 stellen diplomatieke of consulaire ambtenaren, wanneer de betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 13 is verricht, of de autoriteit of persoon, wanneer de betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 14 of artikel 15 bis is verricht, degene voor wie het stuk is bestemd in kennis van het feit dat hij kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen en dat geweigerde stukken onmiddellijk naar deze ambtenaren of naar deze autoriteit of bevoegde persoon moeten worden gezonden.”. [Am. 39]

8)

In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Wanneer alle formaliteiten met betrekking tot de betekening of kennisgeving van het stuk zijn verricht, wordt door middel van het modelformulier in bijlage I een certificaat betreffende de voltooiing van deze handelingen opgesteld en aan de verzendende instantie toegezonden.”.

9)

De artikelen 14 en 15 worden vervangen door:

“Artikel 14

Betekening of kennisgeving per post of koerier [Am. 40]

1.   De betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat woonachtige personen kan rechtstreeks door de postdiensten post- of koeriersdiensten worden verricht bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging. [Am. 41]

2.   Voor de toepassing van dit artikel vindt betekening en kennisgeving per post of koerier plaats met gebruikmaking van de specifieke ontvangstbevestiging in bijlage IV. [Am. 42]

3.   Ongeacht het recht van de lidstaat van herkomst wordt betekening of kennisgeving per post of koerier ook geacht geldig te zijn verricht wanneer het stuk op het thuisadres van degene voor wie het stuk is bestemd, is afgegeven aan een volwassene die deel uitmaakt van hetzelfde huishouden als degene voor wie het stuk is bestemd of daar voor deze laatste werkzaam is, en die in staat en bereid is het stuk in ontvangst te nemen. [Am. 43]

Artikel 15

Rechtstreekse betekening of kennisgeving

1.   De betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat woonachtige personen kan rechtstreeks worden verricht door de deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen in de aangezochte lidstaat.

2.   Elke lidstaat verstrekt de Commissie de informatie over de categorieën beroepsbeoefenaars of de bevoegde personen die de betekening of kennisgeving krachtens dit artikel op hun grondgebied mogen verrichten. Die informatie is online toegankelijk .”. [Am. 44]

10)

Het volgende artikel 15 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 15 bis

Elektronische betekening of kennisgeving

1.   De betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat woonachtige personen kan rechtstreeks elektronisch worden verricht op een voor degene voor wie het stuk is bestemd toegankelijke gebruikersaccount toegankelijk elektronisch adres , mits ten minste aan een beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan: [Am. 45]

a)

de stukken worden verzonden en in ontvangst genomen met gebruikmaking van gekwalificeerde diensten voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad; en [Am. 46]

b)

na het begin van de gerechtelijke procedure heeft degene voor wie het stuk is bestemd de rechter of autoriteit bij wie de procedure aanhangig is gemaakt uitdrukkelijk toestemming gegeven om die dat specifieke gebruikersaccount elektronische adres te gebruiken voor de betekening of kennisgeving van stukken gedurende de gerechtelijke procedure.”. [Am. 47]

1 bis.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door de nadere regels te bepalen voor de werking van de gekwalificeerde diensten voor elektronisch aangetekende bezorging die gebruikt zullen worden om documenten via elektronische weg te betekenen of ter kennis te brengen. Wanneer zij deze bevoegdheid uitoefent, zorgt de Commissie ervoor dat deze diensten een effectieve, betrouwbare en vlotte verzending van de relevante stukken waarborgen, alsook een hoog veiligheidsniveau bij de verzending, gelijke toegang voor personen met een handicap en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens in lijn met Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG.”; [Am. 48]

11)

De artikelen 17 en 18 worden vervangen door:

“Artikel 17

Wijzigingen van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I, II en IV om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel  3 bis, artikel 15 bis en artikel  17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie voor een termijn van vijf jaar met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd verleend. [Am. 49]

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*2).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 3 bis, artikel 15 bis of artikel  17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 50]

(*2)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.”;"

12)

De volgende artikelen 18 bis en 18 ter worden ingevoegd:

“Artikel 18 bis

Invoering van het gedecentraliseerde IT-systeem

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter invoering van het gedecentraliseerde IT systeem als bedoeld in artikel 3 bis. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. [Am. 51]

Artikel 18 ter

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”. [Am. 52]

13)

Artikel 19 wordt vervangen door:

“Artikel 19

Niet-verschenen verweerder

1.   Wanneer een stuk dat het geding inleidt overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat de betekening of kennisgeving respectievelijk de afgifte zo tijdig tijdig en op rechtmatige wijze is geschied dat zodat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren en dat: [Am. 53]

a)

hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn; of

b)

hetzij het stuk daadwerkelijk is afgegeven aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats op een andere in deze verordening geregelde wijze,

2.   In afwijking van lid 1 kan de rechter een beslissing geven, ook wanneer geen certificaat van betekening, kennisgeving of afgifte is ontvangen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het stuk is op één van de in deze verordening geregelde wijzen toegezonden;

b)

sedert het tijdstip van toezending van het stuk is een termijn verlopen die door de rechter voor elk afzonderlijk geval wordt vastgesteld, doch die ten minste zes maanden zal bedragen; [Am. 54]

c)

in weerwil van alle redelijke inspanningen die daartoe bij de bevoegde autoriteiten of organen van de aangezochte staat zijn aangewend, kon geen bewijs worden verkregen.

3.   Wanneer aan de voorwaarden in lid 2 is voldaan, worden er redelijke inspanningen verricht om via de alle beschikbare communicatiemiddelen, met inbegrip van middelen van moderne communicatietechnologie technologie voor communicatie op afstand , de verweerder wiens adres of account elektronisch adres de geadieerde rechter bekend is, mee te delen dat tegen hem een gerechtelijke procedure is ingesteld. [Am. 55]

4.   Het bepaalde in de leden 1 en 2 belet niet dat de rechter in gemotiveerde spoedeisende gevallen voorlopige of bewarende maatregelen kan nemen. [Am. 56]

5.   Wanneer een stuk dat het geding inleidt overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder bij verstek is veroordeeld, kan de rechter, indien de termijn waarbinnen een rechtsmiddel had moeten worden aangewend is verstreken, de verweerder een nieuwe termijn toestaan waarbinnen hij het rechtsmiddel alsnog kan aanwenden, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de verweerder heeft niet de gelegenheid gehad zich te verweren of een rechtsmiddel aan te wenden, doordat het stuk respectievelijk de beslissing hem, buiten zijn schuld, niet tijdig en/of op rechtmatige wijze heeft bereikt; [Am. 57]

b)

de grieven van de verweerder zijn, naar het aanvankelijk oordeel van de rechter, niet van elke grond ontbloot.

Een verzoek om verlening van een nieuwe termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel is slechts ontvankelijk indien het is ingediend binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de verweerder van de beslissing kennis heeft gekregen.

Een dergelijk verzoek is niet ontvankelijk indien het meer dan twee jaar te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing is gegeven, is ingediend.

6.   Wanneer de in lid 2 bedoelde periode van twee jaar te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing is gegeven, is verstreken, mogen de bepalingen van nationaal recht die een buitengewone nieuwe termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel mogelijk maken, niet worden toegepast in het kader van een betwisting van de erkenning en de tenuitvoerlegging van die beslissing in een andere lidstaat.

7.   De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op beslissingen betreffende de staat of bekwaamheid van personen.”.

(13 bis)

In artikel 22 wordt het volgende lid ingevoegd vóór lid 1:

“-1.     Elke verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening vindt plaats overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG.”; [Am. 58]

(13 ter)

In artikel 22 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Gegevens, waaronder met name begrepen persoonsgegevens, die krachtens deze verordening worden verzonden, worden door de verzendende instanties, ontvangende instantie instanties en centrale organen alleen gebruikt voor het doel waarvoor zij de specifieke doeleinden die in deze verordening zijn verzonden vastgelegd. Persoonsgegevens die niet relevant zijn voor de doeleinden van deze verordening, worden onmiddellijk gewist .”; [Am. 59]

(13 quater)

In artikel 22 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De verzendende instanties, ontvangende instanties en centrale organen beschermen de vertrouwelijkheid van die gegevens overeenkomstig hun de nationale wetgeving en EU-wetgeving .”; [Am. 60]

(13 quinquies)

Artikel 22, lid 3, wordt vervangen door:

“3.   De leden  -1, 1 en 2 laten onverlet dat de toepasselijke nationale wetgeving en EU-wetgeving degenen wier gegevens het betreft, in staat stelt te worden ingelicht omtrent het gebruik van overeenkomstig deze verordening verzonden gegevens.”; [Am. 61]

(13 sexies)

In artikel 22 wordt lid 4 vervangen door:

“4.    Elke verwerking van informatie door de instellingen en organen van de Unie in het kader van deze verordening gebeurt overeenkomstig Verordening (EU) 2018 / 1725 .”; [Am. 62]

14)

In artikel 23 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De lidstaten delen de Commissie de in de artikelen 2, 3, 3 quater, 4, 10, 11, 13 en 15 bedoelde gegevens mee. De lidstaten delen de Commissie mee of de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig hun recht binnen een bepaalde termijn als bedoeld in artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 2, moet worden verricht.”;

15)

Het volgende artikel 23 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 23 bis

Monitoring

1.   Uiterlijk … [twee één jaar na de datum met ingang waarvan van inwerkingtreding van de verordening van toepassing is] stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening. [Am. 63]

2.   In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en ander noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens en andere bewijsstukken die voor de monitoring nodig zijn.”;

16)

Artikel 24 wordt vervangen door:

“Artikel 24

Evaluatie

1.   Ten vroegste Uiterlijk … [vijf vier jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van toepassing is] voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en doet zij over de belangrijkste bevindingen verslag aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité , in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel . [Am. 64]

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het opstellen van dat verslag.”;

17)

Een nieuwe bijlage IV zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening].

Daarbij geldt echter het volgende:

a)

artikel 1, punt 14), is van toepassing met ingang van … [12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] en

b)

artikel 1, punten 3), 4) en 5), is van toepassing met ingang van … [24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019.

(3)  Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).

(4)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

BIJLAGE

“BIJLAGE IV

Voor betekening of kennisgeving per post krachtens artikel 14 te gebruiken ontvangstbevestiging

ONTVANGSTBEVESTIGING

voor de betekening of kennisgeving per post van gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken

(Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1393/2007)

UNIEK REFERENTIENUMMER VAN DE ZENDING:

Afzender:

Naam:

Geadresseerde:

Naam:

Naam ontvanger:

Handtekening ontvanger:

ONTVANGSTBEVESTIGING MOET NAAR HET VOLGENDE ADRES WORDEN GESTUURD:

ADRES VAN AFGIFTE:

DATUM AFGIFTE/RETOURZENDING STUK:

dd mm jjjj

Straat:

Nr.:

Straat:

Nr.:

AFGEGEVEN

aan:

GERETOURNEERD

om de volgende reden:

Plaats:

 

Plaats:

 

Geadresseerde:

X

Adres onbekend:

X

Postcode:

 

Postcode:

 

Vertegenwoordiger:

X

Geadresseerde onbekend:

X

Land:

 

Land:

 

Meerderjarige woonachtig op hetzelfde adres:

X

Onbestelbaar:

X

Aanvaarding geweigerd:

X

Voor de aanbieder van de postdienst:

Werknemer van de geadresseerde:

X

Geadresseerde verhuisd:

X


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/560


P8_TA(2019)0105

Gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het wegvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het wegvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie (COM(2018)0895 — C8-0511/2018 — 2018/0436(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/58)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Om te vermijden dat daardoor ernstige verstoringen ontstaan, onder meer wat betreft de openbare orde, moet bijgevolg een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld waardoor wegvervoerders met een vergunning uit het Verenigd Koninkrijk goederen over de weg kunnen vervoeren tussen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de resterende 27 lidstaten. Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende lidstaten te garanderen, moeten de aldus verleende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten en moeten zij aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie borgen, worden onderworpen.

(4)

Om te vermijden dat daardoor ernstige verstoringen ontstaan, onder meer wat betreft de openbare orde, moet bijgevolg een tijdelijk stel maatregelen worden vastgesteld waardoor wegvervoerders met een vergunning uit het Verenigd Koninkrijk goederen over de weg kunnen vervoeren tussen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de resterende 27 lidstaten of van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via een of meerdere lidstaten . Om een passend evenwicht tussen het Verenigd Koninkrijk en de resterende lidstaten te garanderen, moeten de aldus verleende rechten afhankelijk worden gesteld van de toekenning van gelijkwaardige rechten en moeten zij aan bepaalde voorwaarden die eerlijke concurrentie borgen, worden onderworpen.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

bilateraal vervoer”:

(2)

geautoriseerd vervoer”:

 

a)

de verplaatsingen van een geladen voertuig waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst zich op, respectievelijk, het grondgebied van de Unie en het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk bevinden , met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

 

a)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of andersom , met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen;

 

b)

de lege ritten in verband met het onder a) bedoelde vervoer ;

 

b)

de verplaatsingen van een geladen voertuig van het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk via het grondgebied van de Unie ;

 

 

b bis)

de lege ritten in verband met het onder a) en b) bedoelde vervoer;

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

“vergunning van het Verenigd Koninkrijk”: een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer, daaronder begrepen bilateraal vervoer;

(5)

“vergunning van het Verenigd Koninkrijk”: een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning ten behoeve van internationaal vervoer, met betrekking tot geautoriseerd vervoer;

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het recht om bilateraal vervoer te verrichten

Het recht om geautoriseerd vervoer te verrichten

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, bilateraal vervoer verrichten.

1.   Wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk mogen, op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, geautoriseerd vervoer verrichten.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De volgende soorten bilateraal vervoer mogen worden verricht door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zonder dat een vergunning uit het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 5, is vereist:

2.   De volgende soorten geautoriseerd vervoer mogen worden verricht door in het Verenigd Koninkrijk gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, zonder dat een vergunning uit het Verenigd Koninkrijk in de zin van artikel 2, lid 5, is vereist:

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij bilateraal vervoer overeenkomstig deze verordening worden de volgende voorschriften in acht genomen:

Bij geautoriseerd vervoer overeenkomstig deze verordening worden de volgende voorschriften in acht genomen:

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of wanneer die rechten niet in gelijke mate voor alle wegvervoerders uit de Unie beschikbaar zijn, kan zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, door middel van gedelegeerde handelingen:

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan wegvervoerders uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of wanneer die rechten niet in gelijke mate voor alle wegvervoerders uit de Unie beschikbaar zijn, kan zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, door middel van gedelegeerde handelingen:

a)

beperkingen vaststellen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk;

a)

de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van deze verordening opschorten indien er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan wegvervoerders uit de Unie of indien de toegekende rechten minimaal zijn;

b)

de toepassing van deze verordening opschorten; of

b)

beperkingen vaststellen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk; of

c)

andere dienstige maatregelen nemen.

c)

andere dienstige maatregelen nemen , zoals financiële heffingen of operationele beperkingen .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 genoemde situaties, die voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk genieten, kan zij, om die situatie te verhelpen, door middel van gedelegeerde handelingen:

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 genoemde situaties, die voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk genieten, kan zij, om die situatie te verhelpen, door middel van gedelegeerde handelingen:

a)

beperkingen vaststellen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk;

a)

de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van deze verordening opschorten indien er geen gelijkwaardige rechten worden toegekend aan wegvervoerders uit de Unie of indien de toegekende rechten minimaal zijn;

b)

de toepassing van deze verordening opschorten; of

b)

beperkingen vaststellen voor de toegestane beschikbare capaciteit en/of het aantal ritten voor wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk; of

c)

andere dienstige maatregelen nemen.

c)

andere dienstige maatregelen nemen , zoals financiële heffingen of operationele beperkingen .


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0063/2019).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/564


P8_TA(2019)0106

Gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels ter waarborging van basisconnectiviteit in het luchtvervoer in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie (COM(2018)0893 — C8-0510/2018 — 2018/0433(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/59)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Om het tijdelijke karakter ervan tot uiting te brengen, moet de toepassing van deze verordening tot een korte periode worden beperkt , onverlet eventuele onderhandelingen en de inwerkingtreding van een toekomstige overeenkomst over het verrichten van luchtvervoersdiensten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

(5)

Om het tijdelijke karakter ervan tot uiting te brengen, moet de toepassing van deze verordening tot een korte periode worden beperkt . Uiterlijk … [gelieve de datum in te vullen waarop deze verordening in werking treedt] moet de Commissie het mandaat krijgen om onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk te openen over een brede luchtvervoersovereenkomst.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Teneinde voor beide partijen gunstige niveaus van connectiviteit te behouden, moet voor luchtvaartmaatschappijen uit zowel het Verenigd Koninkrijk als uit de EU-27 worden voorzien in samenwerkingsregelingen op het gebied van marketing, zoals codesharing, in overeenstemming met het wederkerigheidsbeginsel.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te garanderen, moeten de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend wat betreft de vaststelling van maatregelen om een eerlijke mate van wederkerigheid te garanderen tussen de rechten die de Unie en het Verenigd Koninkrijk eenzijdig toekennen aan elkaars luchtvaartmaatschappijen, en om te garanderen dat luchtvaartmaatschappijen uit de Unie eerlijk met luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk kunnen concurreren bij het verrichten van luchtdiensten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

(6)

Om een eerlijke mate van wederkerigheid te garanderen tussen de rechten die de Unie en het Verenigd Koninkrijk eenzijdig toekennen aan elkaars luchtvaartmaatschappijen, en om te garanderen dat luchtvaartmaatschappijen uit de Unie eerlijk met luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk kunnen concurreren bij het verrichten van luchtdiensten , moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het herstellen van de gelijkwaardigheid of het door middel van gepaste maatregelen verhelpen van oneerlijke concurrentie . Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016  (1 bis) . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 2 bis

 

Tijdelijke vrijstelling van de eigendomsvereiste

 

1.     De Commissie kan op verzoek van een luchtvaartmaatschappij een tijdelijke vrijstelling van de in artikel 4, onder f), van Verordening (EG) nr. 1008/2008 vastgelegde eigendomsvereiste verlenen, mits de luchtvaartmaatschappij aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

 

a)

de luchtvaartmaatschappij is in het bezit van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1008/2008 op de dag vóór de in artikel 12, lid 2, bedoelde eerste dag van toepassing van deze verordening;

 

b)

het Verenigd Koninkrijk of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, of een combinatie daarvan, bezitten minder dan 50 % van de onderneming;

 

c)

lidstaten van de Unie of onderdanen van de lidstaten van de Unie, of een combinatie daarvan, oefenen daadwerkelijke zeggenschap over de onderneming uit, hetzij direct, hetzij via een of meer tussenbedrijven; en

 

d)

de luchtvaartmaatschappij presenteert geloofwaardige plannen om haar eigendomsstructuur zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met de eigendomsvereiste die is vastgelegd in artikel 4, onder f), van Verordening (EG) nr. 1008/2008.

 

2.     De in lid 1 genoemde vrijstelling mag worden verleend voor een periode tot en met 30 maart 2020 en kan niet worden verlengd.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

geregelde en niet-geregelde internationale luchtdiensten verrichten voor passagiers, een combinatie van passagiers en vracht, en vrachtdiensten tussen een punt op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en een punt op het grondgebied van de Unie.

c)

geregelde en niet-geregelde internationale luchtdiensten verrichten , met inbegrip van codesharing, voor passagiers, een combinatie van passagiers en vracht, en vrachtdiensten tussen een punt op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en een punt op het grondgebied van de Unie.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Onverminderd de artikelen 4 en 5, bedraagt bij het verrichten van geregelde luchtdiensten in overeenstemming met deze verordening de totale door luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk te leveren seizoenscapaciteit voor routes tussen het Verenigd Koninkrijk en iedere lidstaat niet meer dan het totale aantal frequenties dat die luchtvaartmaatschappijen op die routes bedienden tijdens, respectievelijk, het IATA-winterseizoen 2018 en het IATA-zomerseizoen 2018.

Schrappen

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of dat die rechten niet in gelijke mate voor alle luchtvaartmaatschappijen uit de Unie beschikbaar zijn, kan zij, om de gelijkwaardigheid te herstellen, door middel van volgens de procedure van artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen :

2.   Wanneer de Commissie constateert dat de rechten die het Verenigd Koninkrijk aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie toekent rechtens of feitelijk niet gelijkwaardig zijn aan die welke op grond van deze verordening aan luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend, of dat die rechten niet in gelijke mate voor alle luchtvaartmaatschappijen uit de Unie beschikbaar zijn, is zij bevoegd , om de gelijkwaardigheid te herstellen, overeenkomstig artikel  11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde :

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de voor luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk beschikbare capaciteit aanpassen binnen de in artikel 3, lid 2, vastgestelde marges en van de lidstaten verlangen dat zij de — bestaande en nieuw toe te kennen — exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

a)

een bovengrens voor te stellen voor de capaciteit op de routes tussen het Verenigd Koninkrijk en elke lidstaat en van de lidstaten te verlangen dat zij de — bestaande en nieuw toe te kennen — exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 genoemde situaties, die voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk genieten, kan zij, om die situatie te verhelpen, door middel van volgens de procedure van artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen :

2.   Wanneer de Commissie constateert dat, als gevolg van een van de in lid 3 genoemde situaties, die voorwaarden merkbaar minder gunstig zijn dan die welke luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk genieten, is zij bevoegd , om die situatie te verhelpen, overeenkomstig artikel  11 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde :

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de voor luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk beschikbare capaciteit aanpassen binnen de in artikel 3, lid 2, vastgestelde marges en van de lidstaten verlangen dat zij de — bestaande en nieuw toe te kennen — exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

a)

een bovengrens voor te stellen voor de capaciteit op de routes tussen het Verenigd Koninkrijk en elke lidstaat en van de lidstaten te verlangen dat zij de — bestaande en nieuw toe te kennen — exploitatievergunningen van luchtvaartmaatschappijen uit het Verenigd Koninkrijk dienovereenkomstig aanpassen;

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen kunnen worden vastgesteld om de volgende situaties te verhelpen:

3.   De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen hebben in het bijzonder ten doel de volgende situaties te verhelpen:

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van werknemers, de veiligheid, de beveiliging of het milieu die minder streng zijn dan die welke in Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebreke van bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

d)

de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van normen voor de bescherming van de passagiersrechten, werknemers, de veiligheid, de beveiliging of het milieu die minder streng zijn dan die welke in Unierecht zijn vastgesteld of, bij gebreke van bepalingen ter zake in het Unierecht, dan de normen die alle lidstaten toepassen, of hoe dan ook minder streng zijn dan de desbetreffende internationale normen;

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten in kennis van besluiten om de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met de leden 1 en 2 te weigeren of in te trekken.

4.   De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onverwijld in kennis van besluiten om de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij uit het Verenigd Koninkrijk in overeenstemming met de leden 1 en 2 te weigeren of in te trekken.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

1.   De bevoegde autoriteiten van de Unie en van de lidstaten overleggen en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 11

Schrappen

Comité

 

De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 opgerichte comité.

 

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

 

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

 

1.     De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

 

2.     De in de artikelen 4 en 5 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze verordening].

 

3.     Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 4 en 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

 

4.     Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

 

5.     Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

 

6.     Een overeenkomstig de artikelen 4 en 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de datum waarop een overeenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het verrichten van luchtvervoer tussen beiden in werking treedt of, in voorkomend geval, voorlopig wordt toegepast; of

a)

de datum waarop een brede overeenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het verrichten van luchtvervoer tussen beiden in werking treedt of, in voorkomend geval, voorlopig wordt toegepast; of


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0062/2019).

(1 bis)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/571


P8_TA(2019)0107

Luchtvaartveiligheid in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde aspecten van de luchtvaartveiligheid in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie (COM(2018)0894 — C8-0514/2018 — 2018/0434(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/60)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Naast de in lid 2 vermelde certificaten is deze verordening van toepassing op de theoretische opleidingsmodules als bedoeld in artikel 5.

3.   Naast de in lid 2 vermelde certificaten is deze verordening van toepassing op de opleidingsmodules als bedoeld in artikel 5.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde certificaten, betreffende het gebruik van producten, onderdelen en uitrustingsstukken, blijven geldig met het oog op een verder gebruik in of als luchtvaartuig .

De in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde certificaten, betreffende het gebruik van producten, onderdelen en uitrustingsstukken, blijven geldig.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Overdracht van theoretische opleidingsmodules

Overdracht van opleidingsmodules

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In afwijking van de Verordeningen (EU) nr. 1178/2011 (1) en (EU) nr. 1321/2014 (2) van de Commissie houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het agentschap, naargelang van het geval, rekening met de examens die vóór de datum van toepassing als bedoeld in artikel 10, lid 2, tweede alinea, van deze verordening zijn afgelegd bij opleidingsorganisaties die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, alsof zij waren afgelegd bij een opleidingsorganisatie die onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van een lidstaat.

In afwijking van de Verordeningen (EU) nr. 1178/2011 (1) en (EU) nr. 1321/2014 (2) van de Commissie houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het agentschap, naargelang van het geval, rekening met de examens die vóór de datum van toepassing als bedoeld in artikel 10, lid 2, tweede alinea, van deze verordening zijn afgelegd maar nog niet geleid hebben tot de afgifte van de vergunning bij opleidingsorganisaties die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, alsof zij waren afgelegd bij een opleidingsorganisatie die onder toezicht staat van de bevoegde autoriteit van een lidstaat.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op verzoek van het agentschap verstrekken de houders van de certificaten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 een kopie van alle auditverslagen, bevindingen en corrigerende actieplannen die betrekking hebben op het certificaat en die zijn afgegeven in de drie jaren voorafgaande aan het verzoek. Indien die documenten niet zijn verstrekt binnen de door het agentschap in zijn verzoek vermelde termijn, kan het agentschap overgaan tot intrekking van het voordeel dat is verkregen uit hoofde van artikel 3 of 4, naargelang van het geval.

2.   Op verzoek van het agentschap verstrekken de houders van de certificaten als bedoeld in artikel 3 en de afgevers van de certificaten als bedoeld in artikel 4, een kopie van alle auditverslagen, bevindingen en corrigerende actieplannen die betrekking hebben op het certificaat en die zijn afgegeven in de drie jaren voorafgaande aan het verzoek. Indien die documenten niet zijn verstrekt binnen de door het agentschap in zijn verzoek vermelde termijn, kan het agentschap overgaan tot intrekking van het voordeel dat is verkregen uit hoofde van artikel 3 of 4, naargelang van het geval.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Houders van de in artikel 3 of 4 van deze verordening bedoelde certificaten brengen het agentschap onverwijld op de hoogte van enige actie van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die mogelijk strijdig is met hun verplichtingen krachtens deze verordening of Verordening (EU) 2018/1139.

3.   Houders van de in artikel 3 bedoelde certificaten of afgevers van de in artikel 4 van deze verordening bedoelde certificaten brengen het agentschap onverwijld op de hoogte van enige actie van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die mogelijk strijdig is met hun verplichtingen krachtens deze verordening of Verordening (EU) 2018/1139.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van deze verordening en met het oog op het toezicht op de houders van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten treedt het agentschap op als de bevoegde autoriteit voor entiteiten van derde landen in het kader van Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen.

Voor de toepassing van deze verordening en met het oog op het toezicht op de houders of afgevers van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten treedt het agentschap op als de bevoegde autoriteit voor entiteiten van derde landen in het kader van Verordening (EU) 2018/1139 en de uit hoofde van die verordening of van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verordening (EU) nr. 319/2014 (1) van de Commissie inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart is van toepassing op de natuurlijke en rechtspersonen die houder zijn van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten, onder dezelfde voorwaarden als voor houders van de overeenkomstige certificaten die worden afgegeven aan natuurlijke en rechtspersonen van derde landen.

Verordening (EU) nr. 319/2014 (1) van de Commissie inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart is van toepassing op de natuurlijke en rechtspersonen die houder of afgever zijn van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde certificaten, onder dezelfde voorwaarden als voor houders van de overeenkomstige certificaten die worden afgegeven aan natuurlijke en rechtspersonen van derde landen.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Bijlage — Afdeling 2 — punt 2.6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.6

bis. Verordening (EU) nr. 1321/2014, deel-M, onderdeel H, punten M.A.801 onder b) 2, 3 en onder c)(vrijgavecertificaten bij het voltooien van onderhoud).

(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0061/2019).

(1)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1.

(1)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1.

(1)  Verordening (EU) nr. 319/2014 van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 593/2007. PB L 95 van 28.3.2014, blz. 58.

(1)  Verordening (EU) nr. 319/2014 van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 593/2007. PB L 95 van 28.3.2014, blz. 58.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/575


P8_TA(2019)0108

GATS: de compensaties die noodzakelijk zijn als gevolg van de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden tot de EU ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de relevante Akkoorden in het kader van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten met Argentinië, Australië, Brazilië, Canada, China, het afzonderlijk douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (Chinees Taipei), Colombia, Cuba, Ecuador, de Filipijnen, Hongkong (China), India, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland over de compensaties die noodzakelijk zijn als gevolg van de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden tot de Europese Unie (14020/2018 — C8-0509/2018 — 2018/0384(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 449/61)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14020/2018),

gezien het ontwerp van de relevante akkoorden in het kader van artikel XXI van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten met Argentinië, Australië, Brazilië, Canada, China, het afzonderlijk douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (Chinees Taipei), Colombia, Cuba, Ecuador, de Filipijnen, Hongkong (China), India, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland over de compensaties die noodzakelijk zijn als gevolg van de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden tot de Europese Unie (14020/2018 ADD 1-17),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0509/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0067/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/576


P8_TA(2019)0109

Stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk (COM(2018)0277 — C8-0192/2018 — 2018/0138(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/62)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0277),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0192/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Tsjechische senaat, de Duitse Bundestag, het Ierse parlement en het Zweedse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0015/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0138

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de verwezenlijking in de Unie van moderne, interoperabele netwerken met een tweelagige structuur ten behoeve van de burgers, met het oog op de ontwikkeling van de interne markt en de sociale, economische en territoriale cohesie van de Unie . De trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) hebben een structuur met twee lagen: een kernnetwerk dat de verbindingen omvat die voor de Unie van het grootste strategisch belang zijn en een uitgebreid netwerk dat alle regio’s in de Unie ontsluit. en een Het kernnetwerk dat de verbindingen omvat die moet fungeren als een grensoverschrijdende en multimodale katalysator voor de Unie totstandbrenging van het grootste strategisch belang zijn een eengemaakte Europese vervoers- en mobiliteitsruimte . In Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn bindende termijnen vastgesteld voor de verwezenlijking van het TEN-T: 2030 voor het kernnetwerk en 2050 voor het uitgebreide netwerk. Voorts is er in Verordening (EU) nr. 1315/2013 ook aandacht voor grensoverschrijdende verbindingen die de interoperabiliteit tussen de verschillende vervoerswijzen zullen verbeteren en zullen bijdragen aan de multimodale integratie van het vervoer van de Unie, en die daarnaast rekening moeten houden met de ontwikkelingsdynamiek van de vervoersector en de nieuwe technologieën van de toekomst. [Am. 1]

(2)

Niettegenstaande de uitvoeringsverplichting en bindende termijnen voor TEN-T-projecten, is in de praktijk gebleken dat investeringen voor de voltooiing van het TEN-T vaak met de complexiteit van een veelheid aan trage, onduidelijke en complexe vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingen en andere procedures worden geconfronteerd. Dit brengt de tijdige uitvoering van projecten in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten , geeft aanleiding tot onzekerheid voor initiatiefnemers en potentiële particuliere investeerders, en kan zelfs tot gevolg hebben dat projecten halverwege de uitvoering worden opgegeven . Gezien deze omstandigheden . Er is er actie op EU-niveau nodig om die problemen aan te pakken en een gesynchroniseerde realisatie een gesynchroniseerde realisatie van het TEN-T mogelijk te maken binnen de termijn waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 1315/2013 TEN-T mogelijk te maken . Bovendien moeten de lidstaten hun besluiten over nationale infrastructuurplannen laten overeenstemmen met de doelstellingen van het TEN-T. [Am. 2]

(2 bis)

Deze verordening is enkel van toepassing op projecten van de Unie die krachtens Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn erkend als projecten van gemeenschappelijk belang met betrekking tot het kernnetwerk van het trans-Europees vervoersnetwerk. Een lidstaat kan besluiten ook het uitgebreide netwerk op te nemen in het toepassingsgebied. [Am. 3]

(3)

In de regelgeving rechtsstelsels van talrijke lidstaten wordt prioriteit gegeven aan bepaalde categorieën van projecten die van strategisch belang zijn voor de economie Unie . Een prioritaire behandeling vertaalt zich in kortere termijnen, gelijktijdige en/of vereenvoudigde procedures of beperkte termijnen voor de afronding van vergunningsprocedures of beroepsprocedures, waarbij wordt gewaarborgd dat de doelstellingen van andere horizontale beleidsterreinen worden verwezenlijkt. Wanneer het nationale regelgevingskader in een dergelijk kader voorziet, moet dit dergelijke regels inzake prioritaire behandeling voorhanden zijn in het nationale regelgevingskader , moeten deze automatisch gelden voor EU-projecten die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn aangewezen als projecten van gemeenschappelijk belang. De lidstaten die niet over dergelijke regels inzake prioritaire behandeling beschikken, moeten deze vaststellen. [Am. 4]

(4)

Om de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen te verhogen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen en indien de verplichting om kernnetwerkprojecten aan een milieubeoordeling te onderwerpen niet alleen voortvloeit uit Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (5), als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), maar ook uit andere EU-regelgeving, zoals Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (7), Richtlijnen 2009/147/EG (8), 2000/60/EG (9), 2008/98/EG (10), 2010/75/EU (11), 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) en Uitvoeringsrichtlijn 2011/42/EU van de Commissie (13), dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijke procedure wordt ingevoerd die aan de eisen van al die richtlijnen voldoet. Bovendien kunnen een vroegtijdige afbakening van de milieueffecten en een vroegtijdige discussie met de bevoegde autoriteit over de inhoud van de milieubeoordelingen de vertragingen tijdens de vergunningsfase doen afnemen en in het algemeen de kwaliteit van de beoordelingen verbeteren. [Am. 5]

(4 bis)

Gezien het grote aantal milieubeoordelingen dat moet worden verricht in het kader van diverse Europese richtlijnen of nationale regels en dat noodzakelijk is voor de afgifte van vergunningen voor projecten van gemeenschappelijk belang van het TEN-T-kernnetwerk, zou het wenselijk zijn dat de Unie een gemeenschappelijke, vereenvoudigde en gecentraliseerde procedure invoert die strookt met de voorschriften van die richtlijnen, en zo bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening om maatregelen beter te stroomlijnen. [Am. 6]

(5)

Kernnetwerkprojecten moeten worden gefaciliteerd door geïntegreerde De lidstaten moeten een enige bevoegde instantie aanwijzen overeenkomstig hun nationale wetgeving en bestuurlijke organisatie , zodat kernnetwerkprojecten hun voordeel kunnen doen met de integratie van vergunningsprocedures om en de aanwezigheid van één enkel aanspreekpunt voor investeerders, hetgeen een duidelijk en doeltreffend beheer van de volledige procedure mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat investeerders zich tot één aanspreekpunt kunnen wenden. maakt. Indien nodig kan deze enige bevoegde instantie haar verantwoordelijkheden, verplichtingen en taken delegeren aan een andere instantie op het passende regionale of lokale niveau of een ander passend administratief niveau. . [Am. 7]

(6)

De instelling van één bevoegde nationale instantie die alle vergunningsprocedures afhandelt (één loket), moet de complexiteit verminderen, de efficiëntie bevorderen en coördinatie verbeteren, voor meer transparantie zorgen en de procedures en de besluitvorming versnellen . Dit moet desgevallend ook de samenwerking tussen de lidstaten versterken. De procedures moeten aanzetten tot een echte samenwerking tussen investeerders en de bevoegde nationale instantie en toelaten tijdens de voorbereidende fase afspraken te maken over de draagwijdte van de vergunningsprocedure. Een dergelijke afbakening moet worden geïntegreerd in het gedetailleerde vergunningsschema en voldoen aan de procedure van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU. [Am. 8]

(6 bis)

Indien projecten van gemeenschappelijk belang als prioritaire projecten van de Unie worden beschouwd, kunnen de bevoegde instanties van twee of meer lidstaten of van lidstaten en derde landen besluiten een gezamenlijke bevoegde instantie op te richten om de uit deze verordening voortvloeiende taken te vervullen. [Am. 9]

(7)

De bij deze verordening vastgestelde procedure mag geen afbreuk doen aan de naleving van de eisen die zijn vastgelegd in de internationale wetgeving en het EU-recht, inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid.

(8)

Gezien de urgentie van de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk tegen 2030 , moet de vereenvoudiging van de vergunningprocedures worden gekoppeld aan een termijn waarbinnen de bevoegde instanties een raambesluit over de bouw van een project dienen te nemen. Die maximumtermijn moet aansporen tot zorgen voor een efficiëntere afhandeling van procedures en mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge EU-normen inzake milieubescherming , transparantie en publieke inspraak. Projecten moeten worden geëvalueerd volgens de maturiteitscriteria voor de selectie van projecten als vastgesteld in het kader van de Connecting Europe Facility. Bij de uitvoering van deze evaluaties moet rekening worden gehouden met naleving van de in deze verordening vastgestelde uiterste termijnen. [Am. 10]

(9)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat beroepsprocedures tegen de inhoudelijke of procedurele wettelijkheid van een raambesluit zo efficiënt mogelijk worden afgehandeld.

(10)

Bij grensoverschrijdende TEN-T-infrastructuurprojecten vormt de coördinatie van de vergunningsprocedures een bijzondere uitdaging. De in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde Europese coördinatoren moeten worden gemachtigd op die procedures toe te zien en de synchronisatie en afronding daarvan te faciliteren , teneinde naleving van de in deze verordening vastgestelde termijnen te waarborgen . [Am. 11]

(11)

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU (14) en/of 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (15). Om een efficiënte uitvoering van de grensoverschrijdende kernnetwerkprojecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, moeten overheidsopdrachten die door één gezamenlijke entiteit worden geplaatst onder één nationaal regelgevingskader vallen. In afwijking van de EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten, moet in beginsel de nationale regeling van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft worden toegepast. Het moet ook mogelijk blijven in een intergouvernementele overeenkomst vast te leggen welke regelgeving van toepassing is.

(12)

De Commissie is niet stelselmatig betrokken bij de vergunning van individuele projecten. In sommige gevallen moeten bepaalde aspecten van de projectvoorbereiding echter door de Unie worden goedgekeurd. Indien de Commissie bij de procedures is betrokken, geeft zij prioriteit aan EU-projecten van gemeenschappelijk belang en biedt zij initiatiefnemers zekerheid. In sommige gevallen is de goedkeuring van staatssteun vereist. Onverminderd de in deze verordening vastgestelde termijnen en o vereenkomstig de gedragscode voor een goed verloop van de staatssteunprocedures, kunnen moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden de Commissie te verzoeken om projecten van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk die zij prioritair achten, te behandelen als onderdeel van een portefeuillebenadering of een onderling overeengekomen planning, wat meer zekerheid biedt over de termijnen. [Am. 12]

(13)

De uitvoering van infrastructuurprojecten op het TEN-T-kernnetwerk moet ook worden ondersteund door richtsnoeren van de Commissie die meer duidelijkheid verschaffen over de uitvoering van bepaalde projecten met inachtneming van het acquis van de Unie. Het Actieplan voor de natuur, de mensen en de economie (16) bevat bijvoorbeeld richtsnoeren om te verduidelijken hoe de vogel- en habitatrichtlijnen kunnen worden nageleefd. Voor projecten van algemeen belang moet rechtstreekse ondersteuning op het gebied van overheidsopdrachten worden aangeboden om de externe kosten zo laag mogelijk te houden en de best mogelijke kosten-batenverhouding voor de overheidsfinanciën (17) te bereiken. Bovendien moet passende technische bijstand worden verleend via de mechanismen die zijn ontwikkeld voor het meerjarig financieel kader 2021-2027, met het oog op de financiële ondersteuning van TEN-T-projecten van gemeenschappelijk belang. [Am. 13]

(14)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gelet op de behoefte aan coördinatie van die doelstellingen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15)

Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen dient deze verordening niet van toepassing te zijn op de administratieve procedures die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gestart, behalve wanneer in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken partijen anders wordt besloten, [Am. 14]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de eisen vastgesteld die van toepassing zijn op de administratieve procedures die door de bevoegde instanties van de lidstaten worden gevolgd voor de vergunning en uitvoering van alle projecten van gemeenschappelijk belang op het kernnetwerk van het trans-Europees netwerk die verband houden met Verordening (EU) nr. 1315/2013, met inbegrip van de vooraf geselecteerde projecten als vermeld in deel III van de bijlage bij de verordening tot vaststelling van de Connecting Europe Facility voor de periode 2021-2027 . [Am. 15]

De lidstaten kunnen besluiten de toepassing van alle bepalingen van deze verordening, als blok, uit te breiden naar projecten van gemeenschappelijk belang op het uitgebreide netwerk van het trans-Europees vervoersnetwerk. [Am. 16]

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EU) nr. 1315/2013. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

a)

“raambesluit”: een door de instantie of instanties enige bevoegde instantie van een lidstaat en in voorkomend geval de gezamenlijke bevoegde instantie  — met uitsluiting van rechterlijke instanties — genomen besluit of verzameling van besluiten die bepalen of een initiatiefnemer een vergunning krijgt voor de bouw van de voor de voltooiing van een project vereiste vervoersinfrastructuur, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep; [Am. 17]

b)

“vergunningsprocedures”: elke procedure die moet worden gevolgd of elke stap die moet worden genomen met het oog op de afgifte van een vergunning door de bevoegde instanties van een lidstaat op grond van het Unierecht of het nationale recht en alvorens de initiatiefnemer van een project het project mag uitvoeren , en die start op de datum waarop de aanvaarding van de kennisgeving van het dossier door de enige bevoegde instantie van de lidstaat wordt ondertekend ; [Am. 18]

c)

“initiatiefnemer”: de aanvrager van een vergunning voor elke natuurlijke persoon of publieke of private rechtspersoon die een particulier project of de overheidsinstantie die aanvraag indient voor een vergunning om het initiatief neemt te nemen voor een project; [Am. 19]

d)

“enige bevoegde instantie”: de instantie die door de lidstaat overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat wordt aangewezen om de uit deze verordening voortvloeiende taken uit te voeren; [Am. 20]

e)

“grensoverschrijdend project van algemeen belang”: een project van algemeen belang overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 dat een grensoverschrijdend traject omvat als gedefinieerd in artikel 3, punt m), van die verordening en dat door een gezamenlijke entiteit wordt uitgevoerd.

e bis)

“gezamenlijke bevoegde instantie”: een instantie die is opgericht op basis van een wederzijds akkoord tussen de enige bevoegde instanties van twee of meer lidstaten, of die van een of meer lidstaten en een of meer derde landen, en die belast is met het faciliteren van de vergunningsprocedures met betrekking tot grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang. [Am. 21]

HOOFDSTUK II

VERGUNNINGSPROCES

Artikel 3

“Prioritaire status” van projecten van gemeenschappelijk belang

1.   Elk project van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk , met inbegrip van de vooraf geselecteerde segmenten als vermeld in deel III van de bijlage bij de verordening tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, wordt onderworpen aan een geïntegreerde vergunningsprocedure die wordt beheerd door de enige bevoegde instantie die door elke lidstaat is aangewezen overeenkomstig de artikelen 5 en 6. [Am. 22]

2.   Wanneer in het nationaal recht sprake is van projecten met een prioritair statuut krijgen projecten van gemeenschappelijk belang het statuut van project van grootste nationaal belang en worden zij als dusdanig behandeld in de vergunningsprocedures, voor zover en op de manier waarop de nationale regelgeving in een dergelijke behandeling voorziet voor vergelijkbare soorten vervoersinfrastructuur.

3.   Om een efficiënt en doeltreffend verloop van de administratieve procedures voor projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, zorgen de initiatiefnemers en alle betrokken instanties ervoor dat die projecten zo snel als wettelijk mogelijk worden afgehandeld , met inbegrip van de evaluatie van de maturiteitscriteria voor de selectie van projecten, en dat daarvoor de nodige middelen worden uitgetrokken. [Am. 23]

Artikel 4

Integratie van de vergunningsprocedures

1.   Teneinde de in artikel 6 vastgestelde termijnen na te leven en de administratieve lasten voor de voltooiing van projecten van gemeenschappelijk belang te reduceren, worden alle administratieve procedures vergunningsprocedures uit hoofde van zowel het toepasselijke EU-recht als de nationale wetgeving recht, met inbegrip van de desbetreffende milieubeoordelingen op nationaal en EU-niveau, geïntegreerd en afgesloten met één raambesluit , onverminderd de voorschriften inzake transparantie, inspraak van het publiek, milieu en veiligheid uit hoofde van het Unierecht . [Am. 24]

2.   Indien Onverminderd de in artikel 6 van deze verordening vastgestelde termijnen, voorzien de lidstaten, indien projecten van gemeenschappelijk belang aan een milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen uit hoofde van zowel Richtlijn 2011/92/EU als andere EU-wetgeving, voorzien de lidstaten in enkelvoudige procedures als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2011/92/EU. [Am. 25]

Artikel 5

Enige bevoegde instantie

1.   Uiterlijk … (PB: gelieve de datum in te voegen — [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening) ] en in elk geval niet later dan 31 december 2020, wijst elke lidstaat één bevoegde instantie aan die tot taak heeft de vergunningsprocedure vergunningsprocedures te faciliteren, met inbegrip van die nodig zijn voor de vaststelling van het raambesluit , in overeenstemming met lid 3 van dit artikel . [Am. 26]

2.   De verantwoordelijkheid Op initiatief van de in lid 1 bedoelde instantie enige bevoegde instantie kunnen haar verantwoordelijkheden, verplichtingen en/of de haar toebedeelde taken , als bedoeld in lid 1, kunnen per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang en met uitzondering van de vaststelling van het raambesluit als bedoeld in lid 3 van dit artikel, in overleg met de lidstaat worden gedelegeerd aan of en uitgevoerd door een andere instantie op het passende administratieve regionale of lokale niveau of een ander passend administratief niveau, op voorwaarde dat: [Am. 27]

a)

slechts één bevoegde instantie verantwoordelijk is voor elk project van gemeenschappelijk belang; [Am. 28]

b)

die bevoegde instantie tijdens de procedure met het oog op een raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de initiatiefnemer, en [Am. 29]

c)

die bevoegde instantie de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert. [Am. 30]

De enige bevoegde instantie mag verantwoordelijk blijven voor de vaststelling van termijnen, onverminderd de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde termijnen.

3.   De enige bevoegde instantie stelt een raambesluit vast binnen de in artikel 6 gespecificeerde termijnen. Zij doet dat op basis van gemeenschappelijke procedures.

Het raambesluit wordt door de enige bevoegde instantie vastgesteld en is het enige juridisch bindende besluit dat voortvloeit uit de wettelijk voorgeschreven vergunningsprocedure vergunningsprocedure. Onverminderd de in artikel 6 van deze verordening vastgestelde termijnen kunnen, wanneer ook andere instanties bij het project zijn betrokken, kunnen zij deze instanties in het kader van die procedure overeenkomstig de nationale wetgeving advies uitbrengen. De enige bevoegde instantie houdt is verplicht rekening te houden met die deze adviezen , met name als ze betrekking hebben op de voorschriften van de Richtlijnen 2014/52/EU en 92/43/EEG . [Am. 31]

4.   Bij de vaststelling van een raambesluit zorgt de enige bevoegde instantie ervoor dat de relevante eisen overeenkomstig het internationaal recht en het Unierecht in acht worden genomen en motiveert zij haar besluit op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen . [Am. 32]

5.   Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten , of in één of meer lidstaten en één of meer derde landen, besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve enige bevoegde instanties alle nodige maatregelen om voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie te zorgen , of kunnen zij, onverminderd de in artikel 6 vastgestelde termijnen, een gezamenlijke bevoegde instantie oprichten die wordt belast met het faciliteren van de vergunningsprocedure . Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het toepasselijke EU- internationale en internationaal recht Unierecht , streven de lidstaten naar gemeenschappelijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten. [Am. 33]

5 bis.     Om een doeltreffende uitvoering van deze verordening, en met name van artikel 6 bis, te waarborgen, stelt de enige bevoegde instantie de Commissie in kennis van de startdatum van de vergunningsprocedure en het raambesluit als bedoeld in artikel 6. [Am. 34]

Artikel 6

Duur en verloop van de vergunningsprocedure

1.   De vergunningsprocedure bestaat uit de voorbereidende fase, de fase waarin de vergunningsaanvraag wordt beoordeeld en de uiteindelijke besluitvorming door de enige bevoegde instantie.

2.   De voorbereidende fase, die de periode bestrijkt vanaf het begin van de vergunningsprocedure tot de indiening van het volledige aanvraagdossier bij de enige bevoegde instantie, mag in beginsel niet meer dan twee jaar achttien maanden duren. [Am. 35]

3.   Om de vergunningsprocedure te starten stelt de initiatiefnemer de enige bevoegde instanties van de lidstaten die bij het project zijn betrokken , of in voorkomend geval de gezamenlijke bevoegde instantie, schriftelijk in kennis van het project, met een uitvoerige beschrijving van dat project. Uiterlijk twee maanden één maand na ontvangst van die kennisgeving, bevestigt de enige bevoegde instantie de ontvangst van het dossier en neemt aanvaardt zij dit in behandeling of, indien zij van oordeel is dat het project nog niet rijp is om de vergunningsprocedure te starten, verwerpt zij die kennisgeving schriftelijk. Indien de enige bevoegde instantie besluit de kennisgeving te verwerpen, motiveert zij haar besluit. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie geldt als de startdatum van de vergunningsprocedure. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, geldt de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie als startdatum van de vergunningsprocedure. [Am. 36]

4.   Binnen drie twee maanden na het begin van de vergunningsprocedure en in nauwe samenwerking met de initiatiefnemer en de andere betrokken instanties en rekening houdend met de door de initiatiefnemer verstrekte informatie op basis van de in lid 3 bedoelde kennisgeving, stelt de enige bevoegde instantie , of in voorkomend geval de gezamenlijke bevoegde instantie, een gedetailleerd aanvraagschema op en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis; dit schema vermeldt: [Am. 37]

-a)

de verantwoordelijke bevoegde instantie, op het passende administratieve niveau, in het geval van een delegatie van bevoegdheden door de enige bevoegde instantie in overeenstemming met artikel 5, lid 2; [Am. 38]

a)

het materiële toepassingsgebied en het detailniveau van de informatie die de initiatiefnemer dient te verstrekken in het kader van het vergunningsdossier met het oog op de vaststelling van een raambesluit;

b)

een overzicht van het vergunningsproces, met daarin minstens de volgende elementen:

i)

de vast te stellen besluiten , af te geven vergunningen, en in te winnen adviezen en te verrichten beoordelingen ; [Am. 39]

ii)

de autoriteiten, belanghebbenden en bevolking die wellicht bij het dossier moeten worden betrokken en/of moeten worden geraadpleegd ; [Am. 40]

iii)

de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;

iv)

de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit , alsmede het totale geplande tijdschema ; [Am. 41]

v)

de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.

5.   Om ervoor te zorgen dat het aanvraagdossier volledig en van degelijke kwaliteit is, vraagt de initiatiefnemer de enige bevoegde instantie in een zo vroeg mogelijk stadium tijdens de voorbereidende fase om advies uit te brengen over de aanvraag. De initiatiefnemer werkt volledig samen met de enige bevoegde instantie teneinde de termijnen in acht te nemen en te voldoen aan het vergunningsschema als omschreven in lid 4.

6.   De initiatiefnemer dient het aanvraagdossier op basis van het gedetailleerde vergunningsschema in binnen een termijn van 21 15 maanden na de ontvangst van het gedetailleerd vergunningsschema. Na het verstrijken van die termijn, is dat vergunningsschema niet langer van toepassing, tenzij de enige bevoegde instantie op eigen initiatief beslist die termijn te verlengen met maximaal zes maanden op basis van een gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer van het project. [Am. 42]

7.   Uiterlijk twee maanden na de datum van indiening van het volledige aanvraagdossier, bevestigt de bevoegde instantie autoriteit schriftelijk de volledigheid van het aanvraagdossier en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis. Het door de initiatiefnemer ingediende aanvraagdossier wordt als volledig beschouwd, tenzij de bevoegde instantie de initiatiefnemer binnen een periode van twee maanden na de indieningsdatum verzoekt ontbrekende informatie in te dienen. Dat verzoek heeft, wat het materiële toepassingsgebied en het detailniveau betreft, alleen betrekking op de in het gedetailleerd aanvraagschema genoemde elementen. Alleen in uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden wordt aanvullende informatie gevraagd en een dergelijk verzoek wordt door de enige bevoegde instantie naar behoren gemotiveerd.

8.   De enige bevoegde instantie beoordeelt de aanvraag en stelt binnen één jaar zes maanden na de indiening van het volledige aanvraagdossier overeenkomstig lid 7 een bindend raambesluit vast , tenzij de enige bevoegde instantie op eigen initiatief besluit deze termijn te verlengen met maximaal drie maanden en dit besluit motiveert . De lidstaten kunnen desgevallend een kortere termijn vaststellen. [Am. 43]

9.   De hierboven bedoelde termijnen doen geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht en het internationaal recht, noch aan administratieve beroepsprocedures en justitiële verweermiddelen.

Artikel 6 bis

Vergunningsprocedure en financiële bijstand van de Unie

1.     In overeenstemming met de in artikel 6 van deze verordening vastgestelde procedure wordt de voortgang van het project in aanmerking genomen bij de evaluatie van projecten volgens de maturiteitscriteria voor het selecteren van projecten als vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EU) …/… [tot vaststelling van de Connecting Europe Facility].

2.     Vertragingen in verband met de in artikel 6 vastgestelde fasen en termijnen vormen een rechtvaardiging om een onderzoek te openen naar de voortgang van het project en de financiële bijstand van de Unie uit hoofde van de Connecting Europe Facility te herzien, zoals bepaald in artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) …/… [CEF], en kunnen een verlaging of intrekking van de financiële bijstand tot gevolg hebben. [Am. 44]

Artikel 7

Coördinatie van grensoverschrijdende vergunningsprocedures

1.   Voor projecten waarbij twee of meer lidstaten , of één of meer lidstaten en één of meer derde landen, zijn betrokken, stemmen de bevoegde instanties hun termijnen op elkaar af en stellen zij een gemeenschappelijke planning vast. [Am. 45]

1 bis.     In deze gevallen kunnen de enige bevoegde instanties van twee of meer lidstaten, of die van een of meer lidstaten en een of meer derde landen, op basis van een wederzijds akkoord een gezamenlijke bevoegde instantie oprichten om de vergunningsprocedure te faciliteren, zoals bepaald in artikel 5, lid 5. [Am. 46]

2.   De Europese coördinator als bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 krijgt de bevoegdheid om nauwlettend toe te zien op de vergunningsprocedure voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang en om de contacten en samenwerking tussen de betrokken bevoegde instanties , of in voorkomend geval met de gezamenlijke bevoegde instantie, te faciliteren. [Am. 47]

3.   Onverminderd de verplichting de termijnen in het kader van deze verordening na te leven, stelt de enige bevoegde instantie bij een overschrijding van de termijn voor de vaststelling van een raambesluit de Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken Europese coördinator onmiddellijk in kennis van de maatregelen die zijn genomen of moeten worden genomen om de vergunningsprocedure met zo weinig mogelijk vertraging af te ronden. De Commissie en, in voorkomend geval, de Europese coördinator kan kunnen de enige bevoegde instantie verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang van de procedure. [Am. 48]

HOOFDSTUK III

OVERHEIDSOPDRACHTEN

Artikel 8

Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang

1.   Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU en/of 2014/24/EU.

2.   Indien voor die procedures een beroep wordt gedaan op een door de deelnemende lidstaten opgerichte gemeenschappelijke entiteit, past die entiteit , in voorkomend geval samen met haar dochtermaatschappijen, de nationale regelgeving van één van die lidstaten toe en, in afwijking van die richtlijnen, is dit de regelgeving als bepaald overeenkomstig artikel 57, lid 5, onder a), van Richtlijn 2014/25/EU of artikel 39, lid 5, onder a), van Richtlijn 2014/24/EU, naargelang van toepassing, tenzij in een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten anders is bepaald. Een dergelijke overeenkomst voorziet in elk geval in de toepassing van één enkele nationale wetgeving wanneer voor de aanbestedingsprocedures waarbij een beroep wordt gedaan op een gemeenschappelijke entiteit , en in voorkomend geval de dochtermaatschappijen van die entiteit, met betrekking tot het volledige project . [Am. 49]

HOOFDSTUK IV

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 9

Technische bijstand

Op verzoek van een initiatiefnemer of een lidstaat, overeenkomstig de desbetreffende financieringsprogramma’s van de Unie en onverminderd het meerjarig financieel kader, voorziet de Unie in technische , adviserende en financiële bijstand voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en om de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang te faciliteren in elke fase van het proces . [Am. 50]

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Overgangsbepalingen

Deze verordening is niet van toepassing op administratieve procedures die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gestart.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 4, 5, 6 en 7 zijn echter in een gegeven lidstaat van toepassing vanaf de datum waarop de enige bevoegde instantie door die lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 1, is aangewezen.

De Commissie publiceert een mededeling in het Publicatieblad op het moment dat deze bepalingen van toepassing

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Advies van 17 oktober 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 7 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 februari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).

(7)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(8)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(9)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(11)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(12)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

(13)  Uitvoeringsrichtlijn 2011/42/EU van de Commissie van 11 april 2011 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om flutriafol als werkzame stof op te nemen en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 97 van 12.4.2011, blz. 42).

(14)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(15)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(16)  COM(2017)0198.

(17)  COM(2017)0573.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/586


P8_TA(2019)0110

Verzekering van motorrijtuigen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 13 februari 2019 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (COM(2018)0336 — C8-0211/2018 — 2018/0168(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/63)

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (motorrijtuigenverzekering) is van bijzonder groot belang voor de Europese burgers, of zij nu verzekeringnemers zijn of potentiële slachtoffers van een ongeval. De motorrijtuigenverzekering is tevens van groot belang voor verzekeringsondernemingen: zij vormt een aanzienlijk segment van het schadeverzekeringsbedrijf in de Unie. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering gevolgen voor het vrije verkeer van personen, goederen en voertuigen. Een van de hoofddoelstellingen van het optreden van de Unie op het gebied van financiële diensten moet derhalve een versterking en consolidering van de interne markt voor motorrijtuigenverzekering zijn.

(1)

De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (motorrijtuigenverzekering) is van bijzonder groot belang voor de Europese burgers, of zij nu verzekeringnemers zijn of potentiële benadeelden bij een ongeval. De motorrijtuigenverzekering is tevens van groot belang voor verzekeringsondernemingen: zij vormt een aanzienlijk segment van het schadeverzekeringsbedrijf in de Unie. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering aanzienlijke gevolgen voor het vrije verkeer van personen, goederen en voertuigen , en dus voor de interne markt en het Schengengebied . Een van de hoofddoelstellingen van het optreden van de Unie op het gebied van financiële diensten moet derhalve een versterking en consolidering van de interne markt voor motorrijtuigenverzekering zijn.

 

(Als dit amendement wordt goedgekeurd, moeten verdere overeenkomstige wijzigingen worden aangebracht in de overwegingen van dit wijzigingsbesluit.)

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De Commissie heeft een evaluatie verricht van de werking van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad (15), met name van haar efficiëntie en doeltreffendheid en haar coherentie met andere beleidsmaatregelen van de Unie. De conclusie van de evaluatie was dat Richtlijn 2009/103/EG in het algemeen goed werkt en op de meeste punten geen wijziging behoeft. Er werden echter vier gebieden onderkend waarop gerichte wijzigingen passend zouden zijn: vergoeding van slachtoffers van ongevallen in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming, verplichte minimumbedragen van verzekeringsdekking, verzekeringscontroles van voertuigen door de lidstaten en het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers door een nieuwe verzekeringsonderneming.

(2)

De Commissie heeft een evaluatie verricht van de werking van Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad (15), met name van haar efficiëntie en doeltreffendheid en haar coherentie met andere beleidsmaatregelen van de Unie. De conclusie van de evaluatie was dat Richtlijn 2009/103/EG in het algemeen goed werkt en op de meeste punten geen wijziging behoeft. Er werden echter vier gebieden onderkend waarop gerichte wijzigingen passend zouden zijn: vergoeding van benadeelden bij ongevallen in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming, verplichte minimumbedragen van verzekeringsdekking, verzekeringscontroles van voertuigen door de lidstaten en het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers door een nieuwe verzekeringsonderneming. Om benadeelden beter te beschermen moeten, naast deze vier gebieden, nieuwe regels worden ingevoerd inzake de aansprakelijkheid bij ongevallen met een aanhangwagen die wordt getrokken door een gemotoriseerd voertuig.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Sommige motorvoertuigen, zoals elektrische fietsen en segways, zijn echter kleiner en zullen dus waarschijnlijk minder aanzienlijke schade aan personen of goederen veroorzaken dan andere voertuigen. Het zou onevenredig en niet toekomstgericht zijn om dergelijke voertuigen op te nemen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG, aangezien de desbetreffende voertuigen daardoor onder een dure en buitensporige dekking zouden vallen. Een dergelijke situatie zou ook veelvuldiger gebruik van deze voertuigen in de weg staan en innovatie ontmoedigen, hoewel er onvoldoende bewijs is dat ze op dezelfde schaal ongevallen met benadeelden zouden kunnen veroorzaken als andere voertuigen zoals auto's of vrachtwagens. Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid moeten de vereisten op Unieniveau betrekking hebben op voertuigen die aanzienlijke schade kunnen veroorzaken in een grensoverschrijdende situatie. Derhalve moet het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG worden beperkt tot voertuigen waarvoor de Unie van oordeel is dat er veiligheidsvoorschriften nodig zijn voordat ze in de handel worden gebracht, d.w.z. de voertuigen waarvoor een EU-typegoedkeuring geldt.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 ter)

Niettemin is het belangrijk dat de lidstaten op nationaal niveau zelf het passende niveau van bescherming mogen bepalen van potentiële benadeelden bij ongevallen waarbij andere voertuigen betrokken zijn dan die waarvoor een EU-typegoedkeuring geldt. Daarom is het van belang dat de lidstaten in staat worden gesteld nieuwe bindende bepalingen betreffende de bescherming van gebruikers van deze andere soorten voertuigen te handhaven of in te voeren, teneinde potentiële benadeelden bij een verkeersongeval te beschermen. Wanneer een lidstaat een dergelijke verzekeringsdekking verplicht stelt in de vorm van een verplichte verzekering, moet hij zowel rekening houden met de waarschijnlijkheid dat een voertuig in een grensoverschrijdende situatie kan worden gebruikt als met de behoefte aan bescherming van potentiële benadeelden in een andere lidstaat.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 quater)

Het is ook aangewezen voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor motorsport uit te sluiten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG, aangezien deze voertuigen, wanneer zij uitsluitend voor wedstrijden worden gebruikt, doorgaans door andere vormen van aansprakelijkheidsverzekering worden gedekt en niet onder de verplichte motorrijtuigenverzekering vallen. Aangezien deze voertuigen enkel in een gecontroleerde baan of ruimte worden gebruikt, is de kans op een ongeval met niet-gerelateerde voertuigen of personen eveneens beperkt. Niettemin is het van belang dat de lidstaten nieuwe bindende bepalingen handhaven of invoeren betreffende de dekking van voertuigen die deelnemen aan een motorsportevenement.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 quinquies)

Deze richtlijn zorgt voor een passend evenwicht tussen het algemeen belang en de potentiële kosten voor overheidsinstanties, verzekeraars en verzekeringnemers, teneinde ervoor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen kosteneffectief zijn.

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 sexies)

Het gebruik van een voertuig in het verkeer moet het gebruik van een voertuig op openbare en particuliere wegen omvatten. Dit kan alle rijpaden, parkeerruimten en alle andere gelijkaardige zones op particulier terrein omvatten die voor het grote publiek toegankelijk zijn. Het gebruik van een voertuig in een gesloten zone waartoe het grote publiek geen toegang kan krijgen, mag niet worden beschouwd als het gebruik van een voertuig in het verkeer. Wanneer een voertuig op enig ogenblik in het verkeer wordt gebruikt en dus aan een verplichte verzekering is onderworpen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het voertuig gedurende de overeengekomen periode wordt gedekt door een verzekeringspolis die potentiële benadeelden omvat, ongeacht of het voertuig op het ogenblik van het ongeval al dan niet in het verkeer wordt gebruikt, maar met uitzondering van gevallen waarin het voertuig in een motorsportevenement wordt gebruikt. De lidstaten moeten een niet-verkeersgebonden verzekeringsdekking kunnen beperken indien er geen redelijke dekking kan worden verwacht, zoals wanneer een tractor betrokken is bij een ongeval en zijn voornaamste functie op het ogenblik van dat ongeval er niet in bestaat als vervoermiddel te dienen, maar wel als machine om arbeid te verrichten en de aandrijfkracht te genereren die nodig is om te functioneren.

Amendement 8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 septies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 septies)

Het gebruik van voertuigen in niet-verkeersgebonden situaties moet worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/103/EG. De lidstaten mogen geen verzekering vereisen voor voertuigen waarvan de registratie tijdelijk of permanent is stopgezet vanwege het feit dat ze niet als vervoermiddel kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld omdat ze zich in een museum bevinden, worden hersteld of om een andere reden, zoals seizoensgebonden gebruik, gedurende een langere periode niet worden gebruikt.

Amendement 9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

De lidstaten moeten er zich momenteel van onthouden verzekeringscontroles te verrichten van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald en van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald wanneer deze hun grondgebied binnenkomen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat. Nieuwe technologische ontwikkelingen maken het mogelijk verzekeringscontroles van voertuigen te verrichten zonder dat deze halt hoeven te houden, en dus zonder het vrije verkeer van voertuigen en personen te belemmeren. Het is dus passend verzekeringscontroles van voertuigen toe te staan, maar alleen als die controles niet-discriminerend, noodzakelijk en evenredig zijn, deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied en niet vereisen dat het voertuig halthoudt .

(4)

De lidstaten onthouden er zich momenteel van verzekeringscontroles te verrichten van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gestald en van voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van een derde land zijn gestald wanneer deze hun grondgebied binnenkomen vanuit het grondgebied van een andere lidstaat. Nieuwe technologische ontwikkelingen , zoals nummerplaatherkenningstechnologie, maken het mogelijk onopvallende verzekeringscontroles van voertuigen te verrichten zonder dat deze halt hoeven te houden, en dus zonder het vrije verkeer van voertuigen en personen te belemmeren. Het is dus passend verzekeringscontroles van voertuigen toe te staan, maar alleen als die controles niet-discriminerend, noodzakelijk en evenredig zijn, deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied die ook worden uitgevoerd op voertuigen die op het grondgebied van de controlerende lidstaat zijn gestald en niet vereisen dat het voertuig halt houdt, en worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten, vrijheden en rechtmatige belangen van de betrokkene .

Amendement 10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Opdat een dergelijk systeem kan functioneren, moet er tussen de lidstaten onderling informatie worden uitgewisseld om controles op de dekking van de motorrijtuigenverzekering mogelijk te maken, zelfs als een voertuig in een andere lidstaat staat ingeschreven. Deze uitwisseling van informatie, op basis van het bestaande Eucaris-systeem (“het Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem”), moet op niet-discriminerende wijze plaatsvinden, aangezien alle voertuigen aan dezelfde verificatie moeten worden onderworpen. De bij deze richtlijn ingevoerde wijzigingen zullen slechts beperkte gevolgen hebben voor de overheidsdiensten, aangezien dit systeem al bestaat en wordt gebruikt om verkeersovertredingen aan te pakken.

Amendement 11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

Onverzekerd rijden, oftewel het gebruik van een motorrijtuig zonder de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid, wordt in de Unie een steeds groter probleem. De kosten die voortvloeien uit onverzekerd rijden, zijn in 2011 geraamd op 870 miljoen EUR aan schadevorderingen voor de Unie als geheel. Er zij op gewezen dat onverzekerd rijden negatieve gevolgen heeft voor een breed scala van belanghebbenden: slachtoffers van ongevallen, verzekeraars, garantiefondsen en motorrijtuigenverzekeringnemers.

Amendement 12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Overeenkomstig deze beginselen mogen de lidstaten gegevens niet langer bewaren dan nodig is om na te gaan of een voertuig geldig verzekerd is. Wanneer blijkt dat een voertuig gedekt is, moeten alle gegevens met betrekking tot deze controle worden gewist. Wanneer met behulp van het verificatiesysteem niet kan worden aangetoond of een voertuig al dan niet verzekerd is, mogen deze gegevens slechts voor maximaal 30 dagen worden bewaard of totdat kan worden vastgesteld — als dit eerder gebeurt — dat het voertuig een geldige verzekeringsdekking heeft. Voor voertuigen waarvan is vastgesteld dat zij niet gedekt zijn door een geldige verzekering, is het redelijk te eisen dat deze gegevens worden bewaard totdat de administratieve of gerechtelijke procedures zijn voltooid en het voertuig door een geldige verzekering is gedekt.

Amendement 13

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Doeltreffende en efficiënte bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen vereist dat die slachtoffers altijd worden vergoed voor hun lichamelijk letsel of voor hun materiële schade, ongeacht of de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke voor het ongeval al dan niet solvent is. De lidstaten moeten derhalve een orgaan oprichten of aanwijzen dat benadeelden die gewoonlijk op hun grondgebied wonen, initieel vergoedt en het recht heeft om die schadevergoeding te verhalen op het orgaan dat voor hetzelfde doel is opgericht of aangewezen in de lidstaat van vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis van het voertuig van de aansprakelijke voor het ongeval heeft afgegeven. Om te voorkomen dat parallel vorderingen worden ingediend, mag slachtoffers van verkeersongevallen echter niet worden toegestaan dat zij een verzoek tot schadevergoeding bij dat orgaan indienen als zij hun verzoek tot schadevergoeding al bij de betrokken verzekeringsonderneming hebben ingediend of daartegen al een vordering hebben ingesteld, en dat verzoek nog in behandeling is of die vordering nog aanhangig is.

(7)

Doeltreffende en efficiënte bescherming van benadeelden bij verkeersongevallen vereist dat die benadeelden altijd de verschuldigde bedragen worden vergoed voor hun lichamelijk letsel of voor hun materiële schade, ongeacht of de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke voor het ongeval al dan niet solvent is. De lidstaten moeten derhalve onverwijld een orgaan oprichten of aanwijzen dat benadeelden die gewoonlijk op hun grondgebied wonen, initieel vergoedt , ten minste binnen de grenzen van de in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2009/103/EG bedoelde verplichte verzekering of de door de lidstaat vastgestelde garantiegrenzen indien deze hoger zijn, en het recht heeft om die schadevergoeding te verhalen op het orgaan dat voor hetzelfde doel is opgericht of aangewezen in de lidstaat van vestiging van de verzekeringsonderneming die de polis van het voertuig van de aansprakelijke voor het ongeval heeft afgegeven. Om te voorkomen dat parallel vorderingen worden ingediend, mag slachtoffers van verkeersongevallen echter niet worden toegestaan dat zij een verzoek tot schadevergoeding bij dat orgaan indienen als zij hun verzoek tot schadevergoeding al bij de betrokken verzekeringsonderneming hebben ingediend en dat verzoek nog in behandeling is.

Amendement 14

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Eerdere verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers die een nieuw verzekeringscontract met een verzekeringsonderneming willen sluiten, moeten gemakkelijk authenticeerbaar zijn, zodat dergelijke verklaringen gemakkelijker kunnen worden erkend bij de sluiting van een nieuwe verzekeringspolis. Om de verificatie en de authenticatie van verklaringen betreffende het schadeverleden te vereenvoudigen, is het belangrijk dat de vorm en inhoud van die verklaringen in alle lidstaten dezelfde zijn. Bovendien mogen verzekeringsondernemingen die bij de bepaling van de premies voor de motorrijtuigenverzekering met het schadeverleden rekening houden, niet discrimineren op basis van nationaliteit of louter op basis van de vorige lidstaat van woonplaats van de verzekeringnemer. Om de lidstaten in staat te stellen te verifiëren hoe verzekeringsondernemingen de verklaringen betreffende het schadeverleden behandelen, moeten verzekeringsondernemingen hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken.

(8)

Eerdere verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringnemers die een nieuw verzekeringscontract met een verzekeringsonderneming willen sluiten, moeten gemakkelijk authenticeerbaar zijn, zodat dergelijke verklaringen gemakkelijker kunnen worden erkend bij de sluiting van een nieuwe verzekeringspolis. Om de verificatie en de authenticatie van verklaringen betreffende het schadeverleden te vereenvoudigen, is het belangrijk dat de vorm en inhoud van die verklaringen in alle lidstaten dezelfde zijn. Bovendien mogen verzekeringsondernemingen die bij de bepaling van de premies voor de motorrijtuigenverzekering met het schadeverleden rekening houden, niet discrimineren op basis van nationaliteit of louter op basis van de vorige lidstaat van woonplaats van de verzekeringnemer. Bovendien moeten verzekeringsondernemingen een verklaring van een andere lidstaat als een binnenlandse verklaring behandelen en alle kortingen toepassen die voor een anderszins identieke potentiële cliënt beschikbaar zijn, alsook de kortingen die op grond van de nationale wetgeving van een lidstaat vereist zijn. De lidstaten moeten de vrijheid behouden om nationale wetgeving inzake het “bonus-malussysteem” vast te stellen, aangezien dergelijke systemen nationaal van aard zijn, zonder een grensoverschrijdend element, en daarom moet de besluitvorming met betrekking tot deze systemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel bij de lidstaten blijven berusten. Om de lidstaten in staat te stellen te verifiëren hoe verzekeringsondernemingen de verklaringen betreffende het schadeverleden behandelen, moeten verzekeringsondernemingen hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken.

Amendement 15

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te garanderen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vorm en inhoud van de verklaring betreffende het schadeverleden. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad  (20) .

Schrappen

Amendement 16

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Teneinde het effect van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de berekening van premies te maximaliseren, moeten de lidstaten de verzekeringsondernemingen aanmoedigen om deel te nemen aan transparante prijsvergelijkingstools.

Amendement 17

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Om te garanderen dat de minimumdekkingsbedragen in lijn blijven met de evoluerende economische werkelijkheid (en niet mettertijd worden uitgehold), moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing van die minimumdekkingsbedragen van de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid om rekening te houden met de evoluerende economische werkelijkheid, en om de procedurele taken en verplichtingen van de organen die overeenkomstig artikel 10 bis zijn opgericht om vergoeding te verlenen of met die taak zijn belast , met betrekking tot de terugbetaling te omschrijven . Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 20161 bis. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(10)

De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient, met het oog op de vaststelling van de inhoud en de vorm van verklaringen betreffende het schadeverleden, te worden gedelegeerd aan de Commissie. Om te garanderen dat de minimumdekkingsbedragen van de motorrijtuigenverzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid in lijn blijven met de evoluerende economische werkelijkheid (en niet mettertijd worden uitgehold), moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing van die minimumdekkingsbedragen en de omschrijving van de procedurele taken en verplichtingen van de organen die overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2009/103/EG inzake de terugbetaling zijn opgericht om vergoeding te verlenen of met die taak zijn belast. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven  (1 bis). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 18

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

In het kader van de evaluatie van de werking van de richtlijn moet de Europese Commissie de toepassing van de richtlijn monitoren, rekening houdend met het aantal slachtoffers , het bedrag aan uitstaande verzoeken ten gevolge van vertragingen bij de uitkering naar aanleiding van gevallen van grensoverschrijdende insolventie, het niveau van de minimumdekkingsbedragen in de lidstaten, het bedrag aan verzoeken ten gevolge van onverzekerd rijden met betrekking tot grensoverschrijdend verkeer en het aantal klachten over verklaringen betreffende het schadeverleden.

(11)

In het kader van de evaluatie van de werking van Richtlijn 2009/103/EG moet de Europese Commissie de toepassing van die richtlijn monitoren, rekening houdend met het aantal benadeelden , het bedrag aan uitstaande verzoeken ten gevolge van vertragingen bij de uitkering naar aanleiding van gevallen van grensoverschrijdende insolventie, het niveau van de minimumdekkingsbedragen in de lidstaten, het bedrag aan verzoeken ten gevolge van onverzekerd rijden met betrekking tot grensoverschrijdend verkeer en het aantal klachten over verklaringen betreffende het schadeverleden. Ook moet de Commissie Richtlijn 2009/103/EG herzien en evalueren in het licht van de technologische ontwikkelingen, met inbegrip van het toegenomen gebruik van autonome en semiautonome voertuigen, om ervoor te zorgen dat zij haar doel blijft dienen, namelijk de bescherming van potentiële benadeelden bij ongevallen waarbij motorvoertuigen zijn betrokken. Verder moet zij het aansprakelijkheidsstelsel van snelle lichtgewichtvoertuigen bestuderen en nagaan of er eventueel een Uniebrede oplossing mogelijk is voor het bonus-malussysteem.

Amendement 19

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name de slachtoffers van verkeersongevallen in de hele Unie een gelijke minimumbescherming garanderen en de bescherming van slachtoffers in geval van insolventie van verzekeringsondernemingen garanderen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege hun gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(12)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name benadeelden bij verkeersongevallen in de hele Unie verzekeren van een gelijke minimumbescherming en van bescherming bij insolventie van verzekeringsondernemingen, en potentiële verzekeringnemers die binnengrenzen van de Unie overschrijden, een gelijke behandeling garanderen bij de authenticatie van verklaringen betreffende het schadeverleden door verzekeraars , niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege hun gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 20

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Om een consistente aanpak te bevorderen voor benadeelden bij ongevallen waarbij een motorrijtuig wordt gebruikt als wapen om een gewelddadige misdaad of een terroristische daad te plegen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun schadevergoedingsorgaan, dat overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2009/103/EG is opgericht of erkend, alle vorderingen behandelt die uit een dergelijke daad of misdaad voortvloeien.

Amendement 21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1)

De term “slachtoffer(s)” wordt in de hele richtlijn vervangen door “benadeelde(n)”.

 

(De exacte schrijfwijze van de term “benadeelde” moet per geval worden vastgesteld op basis van de grammaticale context. De goedkeuring van deze wijziging houdt in dat er verdere overeenkomstige wijzigingen moeten worden aangebracht aan de gewijzigde richtlijn.)

Amendement 22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1 bis.“

deelneming aan het verkeer van een voertuig”: het gebruik van een voertuig, normaal gezien bestemd als vervoermiddel, dat overeenstemt met de gebruikelijke functie van dat voertuig, ongeacht de kenmerken van het voertuig en ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt en of het stilstaat of in beweging is.

1 bis.

“deelneming aan het verkeer van een voertuig”: het gebruik van een voertuig in het verkeer , dat op het ogenblik van het ongeval overeenstemt met de functie van het voertuig als vervoermiddel , ongeacht de kenmerken van het voertuig en ongeacht het terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt en of het stilstaat of in beweging is;

Amendement 23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 bis (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 2 — alinea’s 1 bis en 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

aan artikel 2 worden de volgende alinea's toegevoegd:

 

“Deze richtlijn is enkel van toepassing op voertuigen die onder Verordening (EU) 2018/858  (*) , Verordening (EU) nr. 167/2013  (**) of Verordening (EU) nr. 168/2013  (***) vallen.

 

Deze richtlijn is niet van toepassing op voertuigen die uitsluitend bestemd zijn om binnen een gesloten zone te worden gebruikt in het kader van deelname aan sportwedstrijden of verwante sportactiviteiten.

 

Amendement 24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 1 ter (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 3 — alinea 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

in artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

 

“Wanneer een voertuig verplicht een verzekering moet hebben overeenkomstig de eerste alinea, zorgen de lidstaten ervoor dat deze verzekering ook geldig is en betrekking heeft op benadeelden bij ongevallen:

 

(a)

in gevallen waarin een voertuig deelneemt aan het verkeer en niet wordt gebruikt in overeenstemming met zijn primaire functie; en

(b)

in andere gevallen dan wanneer een voertuig in het verkeer wordt gebruikt.

 

De lidstaten mogen beperkingen opleggen voor deze dekking met betrekking tot gebruik van een voertuig buiten het verkeer als bedoeld in alinea 5, onder b). Deze bepaling moet, alleen wanneer dit noodzakelijk is, bij wijze van uitzondering worden toegepast indien de lidstaten van oordeel zijn dat een dergelijke dekking verder gaat dan redelijkerwijs van een motorrijtuigenverzekering kan worden verwacht. Deze bepaling mag op generlei wijze worden ingezet om de beginselen en voorschriften van deze richtlijn te omzeilen”.

Amendement 25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 4 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Zij kunnen echter dergelijke verzekeringscontroles verrichten mits die controles niet-discriminerend zijn en noodzakelijk en evenredig om het nagestreefde doel te bereiken, en:

Zij kunnen echter dergelijke verzekeringscontroles verrichten mits die controles niet-discriminerend zijn, noodzakelijk en evenredig zijn om het nagestreefde doel te bereiken, de rechten, vrijheden en rechtmatige belangen van de betrokkene waarborgen, en:

Amendement 26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 4 — lid 1 — alinea 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied en niet vereisen dat het voertuig halthoudt .

b)

deel uitmaken van een algemeen systeem van controles op het nationale grondgebied die ook worden uitgevoerd op voertuigen welke gewoonlijk gestald zijn op het grondgebied van de controlerende lidstaat, en die niet vereisen dat het voertuig halt houdt .

Amendement 27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 4 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Met het oog op de controle van de verzekering als bedoeld in lid 1 verleent een lidstaat de andere lidstaten toegang tot de volgende nationale voertuigregistratiegegevens, evenals toestemming om geautomatiseerde zoekopdrachten uit te voeren met betrekking tot die gegevens:

 

(a)

antwoord op de vraag of een voertuig al dan niet gedekt is door een verplichte verzekering;

(b)

gegevens over de eigenaars of houders van het voertuig in verband met hun verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 3.

 

De toegang tot deze gegevens wordt verleend via de nationale contactpunten van de lidstaten, als aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/413  (*1) .

Amendement 28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 1 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Bij een bevraging in de vorm van een uitgaand verzoek maakt het nationale contactpunt van de lidstaat die een controle van de verzekering verricht, gebruik van een volledig registratienummer. Deze bevragingen worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures van hoofdstuk 3 van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ  (*2) . De lidstaat die een verzekeringscontrole uitvoert, gebruikt de verkregen gegevens om vast te stellen of een voertuig gedekt is door een geldige verplichte verzekering als bedoeld in artikel 3 van deze richtlijn.

Amendement 29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 4 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     De lidstaten zorgen voor de beveiliging en bescherming van de verzonden gegevens, voor zover mogelijk door middel van bestaande softwaretoepassingen, zoals die welke in artikel 15 van Besluit 2008/616/JBZ is vermeld, en gewijzigde versies van die softwaretoepassingen, overeenkomstig hoofdstuk 3 van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ. De gewijzigde versies van de softwaretoepassingen voorzien in zowel een online-modus voor real-time-uitwisselingen als een modus voor batch-uitwisselingen, waarbij deze laatste het mogelijk maakt meerdere zoekopdrachten of antwoorden uit te wisselen in één bericht.

Amendement 30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 2

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 4 — lid 2 — alinea’s 1 bis, 1 ter en 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten specificeren met name de precieze doeleinden, verwijzen naar de desbetreffende rechtsgrond, voldoen aan de desbetreffende beveiligingsvereisten en eerbiedigen de beginselen van noodzaak, evenredigheid en doelbinding, en stellen een evenredige termijn voor gegevensbewaring vast.

 

De persoonsgegevens die op grond van dit artikel worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan nodig is om een verzekeringscontrole te behandelen. Deze gegevens worden volledig gewist zodra zij voor dit doel niet langer nodig zijn. Wanneer uit een verzekeringscontrole blijkt dat een voertuig gedekt is door een verplichte verzekering overeenkomstig artikel 3, worden deze gegevens onmiddellijk door de verwerkingsverantwoordelijke gewist. Wanneer door middel van een controle niet kan worden aangetoond of een voertuig al dan niet gedekt is door een verplichte verzekering overeenkomstig artikel 3, worden de gegevens bewaard gedurende een evenredige periode van ten hoogste 30 dagen of totdat kan worden vastgesteld — als dit eerder gebeurt — dat het voertuig een geldige verzekeringsdekking heeft.

 

Wanneer een lidstaat vaststelt dat een voertuig onderweg is zonder verplichte verzekering als bedoeld in artikel 3, kan hij de overeenkomstig artikel 27 vastgestelde sancties opleggen.

Amendement 31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

voor lichamelijk letsel: 6 070 000  EUR per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers , of 1 220 000  EUR per slachtoffer ;

(a)

voor lichamelijk letsel: 6 070 000  EUR per ongeval, ongeacht het aantal benadeelden , of 1 220 000  EUR per benadeelde ;

Amendement 32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 9 — lid 1 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

voor materiële schade: 1 220 000  EUR per verzoek , ongeacht het aantal slachtoffers .

(b)

voor materiële schade: 1 220 000  EUR per ongeval , ongeacht het aantal benadeelden .

Amendement 33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 3 bis (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 10 — lid 1 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

 

(3 bis)

Artikel 10, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in artikel 3 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden.

“Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel te vergoeden die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in artikel 3 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, met inbegrip van ongevallen waarbij een motorrijtuig wordt gebruikt als wapen om een gewelddadige misdaad of een terroristische daad te plegen, ten minste binnen de grenzen van de in artikel 9, lid 1 bedoelde verplichte verzekering of de door de lidstaat vastgestelde garantiegrenzen indien deze hoger zijn.”

Amendement 34

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4

Richtlijn 2009/103/EG

“Artikel 10 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 10 bis

Artikel 10 bis

Bescherming van benadeelden in geval van insolventie van of gebrek aan samenwerking door een verzekeringsonderneming

Bescherming van benadeelden in geval van insolventie van een verzekeringsonderneming

 

-1.     De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat benadeelden, ten minste binnen de grenzen van de in artikel 9, lid 1, bedoelde verplichte verzekering oof de door de lidstaat vastgestelde garantiegrenzen indien deze hoger zijn, het recht hebben om vergoeding te eisen voor lichamelijk letsel of materiële schade veroorzaakt door een voertuig dat verzekerd is door een verzekeringsonderneming die zich in een van de volgende situaties bevindt:

 

(a)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een faillissementsprocedure; of

 

(b)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een afwikkelingsprocedure in de zin van artikel 268, onder d), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad  (*) .

1.    De lidstaten stellen een orgaan in of erkennen een orgaan dat benadeelden die gewoonlijk op hun grondgebied wonen, ten minste binnen de grenzen van de in artikel 9, lid 1, bedoelde verplichte verzekering vergoedt voor lichamelijk letsel of materiële schade veroorzaakt door een voertuig dat verzekerd is door een verzekeringsonderneming die zich in een van de volgende situaties bevindt:

1.    Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat benadeelden die gewoonlijk op hun grondgebied wonen, in de in lid - 1 bedoelde situaties vergoedt.

(a)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een faillissementsprocedure;

 

(b)

de verzekeringsonderneming is onderworpen aan een afwikkelingsprocedure in de zin van artikel 268, onder d), van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad  (***) ;

 

(c)

de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar heeft geen met redenen omkleed antwoord op de punten in een verzoek tot vergoeding verstrekt binnen drie maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot schadevergoeding bij die verzekeringsonderneming heeft ingediend.

 

2.     Benadeelden mogen geen verzoek bij het in lid 1 bedoelde orgaan indienen, als zij direct een verzoek hebben ingediend bij of direct een vordering hebben ingesteld tegen de verzekeringsonderneming en dat verzoek nog in behandeling of die vordering nog aanhangig is.

 

3.    Het in lid 1 bedoelde orgaan doet een voorstel voor het verzoek binnen twee maanden na de datum waarop de benadeelde zijn verzoek tot vergoeding heeft ingediend .

3.    De benadeelde kan bij het in lid 1 bedoelde orgaan rechtstreeks een verzoek tot schadevergoeding indienen. Dit orgaan verstrekt de benadeelde op grond van de informatie die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen, binnen drie maanden na het verzoek om vergoeding door de benadeelde een met redenen omkleed antwoord met betrekking tot de betaling van vergoeding.

 

Indien de benadeelde voor vergoeding in aanmerking komt, betaalt het in lid 1 bedoelde orgaan binnen drie maanden na mededeling van zijn antwoord de volledige vergoeding van de geleden schade aan de benadeelde, of start het orgaan, in het geval van uitbetaling in termijnen, met de periodieke betalingen.

 

Indien de benadeelde een schadeclaim heeft ingediend bij een verzekeringsmaatschappij of zijn schaderegelaar en laatstgenoemden tijdens of voorafgaand aan de indiening ervan in een van de in lid - 1 bedoelde situaties zijn terechtgekomen, en de benadeelde nog geen met redenen omkleed antwoord heeft ontvangen van de desbetreffende verzekeringsmaatschappij of schaderegelaar, kan de benadeelde zijn claim opnieuw indienen bij het in lid 1 bedoelde orgaan.

4.   Indien de benadeelde in een andere lidstaat woont dan de lidstaat waar de in lid 1 bedoelde verzekeringsonderneming gevestigd is, kan het in lid 1 bedoelde orgaan dat de benadeelde in zijn lidstaat van woonplaats heeft vergoed, de betaalde schadevergoeding verhalen op het in lid 1 bedoelde orgaan in de lidstaat waar de verzekeringsonderneming die de polis van de aansprakelijke voor het ongeval heeft afgegeven, gevestigd is .

4.   Indien de verzekeringsonderneming de vergunning overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG in een andere lidstaat heeft gekregen dan de lidstaat waarvoor het in lid 1 bedoelde orgaan bevoegd is, kan dit orgaan de betaalde schadevergoeding verhalen op het in lid 1 bedoelde orgaan in de lidstaat waar de verzekeringsonderneming de vergunning heeft gekregen .

5.   De leden 1 tot en met 4 doen geen afbreuk aan:

5.   De leden - 1 tot en met 4 doen geen afbreuk aan:

(a)

het recht van de lidstaten om aan de door het in lid 1 bedoelde orgaan betaalde vergoeding al dan niet een subsidiair karakter te geven;

(a)

het recht van de lidstaten om aan de door het in lid 1 bedoelde orgaan betaalde vergoeding al dan niet een subsidiair karakter te geven;

(b)

het recht van de lidstaten om te voorzien in de afhandeling van de verzoeken ter zake van hetzelfde ongeval tussen:

(b)

het recht van de lidstaten om te voorzien in de afhandeling van de verzoeken ter zake van hetzelfde ongeval tussen:

 

(i)

het in lid 1 bedoelde orgaan;

 

(i)

het in lid 1 bedoelde orgaan;

 

(ii)

de aansprakelijke of aansprakelijken voor het ongeval;

 

(ii)

de aansprakelijke of aansprakelijken voor het ongeval;

 

(iii)

andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn de benadeelde te vergoeden.

 

(iii)

andere verzekeringsondernemingen of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn de benadeelde te vergoeden.

6.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van andere dan de in deze richtlijn vastgestelde vereisten en met name niet van de vereiste dat de benadeelde aantoont dat de aansprakelijke voor het ongeval niet kan of niet wil betalen.

6.   De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van kortingen of andere dan de in deze richtlijn vastgestelde vereisten . De lidstaten mogen het in lid 1 bedoelde orgaan met name niet toestaan de uitkering van de vergoeding afhankelijk te stellen van de vereiste dat de benadeelde aantoont dat de aansprakelijke voor het ongeval of de verzekeringsonderneming niet kan of niet wil betalen.

7.    De Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om volgens de in artikel 28 bis bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen om de procedurele taken en verplichtingen van de overeenkomstig artikel  10 bis opgerichte of erkende organen met betrekking tot de terugbetaling te omschrijven.

7.    Dit artikel treedt in werking:

 

(a)

nadat er een overeenkomst is gesloten tussen alle in lid 1 bedoelde organen die door de lidstaten zijn opgericht of erkend betreffende hun taken en verplichtingen en de wijze van terugbetaling;

 

(b)

vanaf de datum die door de Commissie wordt vastgesteld nadat zij zich in nauwe samenwerking met de lidstaten ervan heeft vergewist dat de onder a) bedoelde overeenkomst is gesloten.”

 

7 bis.     De in artikel 20, lid 1, bedoelde benadeelden kunnen in de in lid - 1 bedoelde gevallen een vergoeding aanvragen bij het in artikel 24 bedoelde schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar zij wonen.

 

7 ter.     De benadeelde kan zich rechtstreeks tot het schadevergoedingsorgaan wenden, dat aan de hand van de inlichtingen die het op zijn verzoek van de benadeelde heeft gekregen, binnen drie maanden na het verzoek om vergoeding door de benadeelde een met redenen omkleed antwoord zal geven.

 

Bij ontvangst van de vordering stelt het schadevergoedingsorgaan de volgende personen of organen in kennis van het feit dat het van de benadeelde een vordering heeft ontvangen:

 

(a)

de verzekeringsonderneming die onderworpen is aan een faillissementsprocedure of een afwikkelingsprocedure;

 

(b)

de voor die verzekeringsonderneming aangewezen curator, als omschreven in artikel 268, onder f), van Richtlijn 2009/138/EG;

 

(c)

het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan; en

 

(d)

het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar de verzekeringsonderneming de vergunning overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG heeft gekregen, indien dit een andere lidstaat is dan de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan.

 

7 quater.     Na ontvangst van de in lid 7 ter bedoelde informatie stelt het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde ervan in kennis of de vergoeding door het in lid 1 bedoelde orgaan als subsidiair dan wel als niet-subsidiair moet worden beschouwd. Het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde houdt bij het uitkeren van een vergoeding rekening met deze informatie.

 

7 quinquies.     Het schadevergoedingsorgaan dat de benadeelde in de lidstaat van zijn of haar woonplaats heeft vergoed, kan de uitbetaalde vergoeding verhalen op het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar de verzekeringsonderneming de vergunning overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG heeft gekregen.

 

7 sexies.     Dit laatste orgaan treedt in de rechten van de benadeelde tegen het in lid 1 bedoelde orgaan dat gevestigd is in de lidstaat waar de verzekeringsonderneming de vergunning overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2009/138/EG heeft gekregen, voor zover het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde een vergoeding voor zijn persoonlijk letsel of materiële schade heeft betaald.

 

Elke lidstaat is verplicht deze subrogatie zoals die door een andere lidstaat is geregeld, te erkennen.

 

7 septies.     De overeenkomst tussen schadevergoedingsorganen als bedoeld in artikel 24, lid 3, bevat bepalingen met betrekking tot de uit dit artikel voortvloeiende taken, verplichtingen en terugbetalingsprocedures van de schadevergoedingsorganen.

 

7 octies.     Bij gebrek aan de in lid 7, onder a), bedoelde overeenkomst, of bij gebrek aan een wijziging van de in lid 7 septies bedoelde overeenkomst [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn], wordt de Commissie de bevoegdheid toegekend om volgens de in artikel 28 bis bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de procedurele taken en verplichtingen van de overeenkomstig dit artikel opgerichte of erkende organen met betrekking tot de terugbetaling worden vastgelegd, en/of de overeenkomst tussen schadevergoedingsorganen als bedoeld in artikel 24, lid 3, te wijzigen.

 

 

Amendement 35

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4 bis (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 15

 

Bestaande tekst

Amendement

 

(4 bis)

artikel 15 wordt vervangen door:

Artikel 15

“Artikel 15

Voertuigen die worden verzonden vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat

Voertuigen die worden verzonden vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat

1.   In afwijking van artikel 2 , onder d ), tweede streepje, van Richtlijn 88 / 357 / EEG wordt, wanneer een voertuig vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat wordt verzonden, de lidstaat van bestemming, vanaf de aanvaarding van de levering door de koper, gedurende een periode van dertig dagen beschouwd als de lidstaat waar het risico is gelegen, zelfs indien het voertuig in de lidstaat van bestemming niet officieel is geregistreerd.

1.   In afwijking van artikel  13, punt 13 , onder b ), van Richtlijn 2009 / 138 / EG van het Europees Parlement en de Raad  (*) , wordt, wanneer een voertuig vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat wordt verzonden, hetzij de lidstaat van registratie hetzij vanaf de aanvaarding van de levering door de koper de lidstaat van bestemming gedurende een periode van dertig dagen beschouwd als de lidstaat waar het risico is gelegen, zelfs indien het voertuig in de lidstaat van bestemming niet officieel is geregistreerd.

2.    Wanneer het voertuig gedurende de in lid 1 van dit artikel genoemde periode bij een ongeval betrokken raakt zonder dat het verzekerd is, is het in 10, lid 1, bedoelde orgaan in de lidstaat van bestemming gehouden tot de in artikel 9 bepaalde schadevergoeding .

2.    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat verzekeringsondernemingen het informatiecentrum van de lidstaat waar het voertuig is geregistreerd ervan in kennis stellen dat zij een verzekeringspolis hebben afgesloten voor het gebruik van het betrokken voertuig ”.

 

Amendement 36

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 4 ter (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 15 bis

Aansprakelijkheid bij een ongeval met een aanhangwagen die wordt getrokken door een gemotoriseerd voertuig

Bij een ongeval dat wordt veroorzaakt door een voertuigcombinatie bestaande uit een aanhangwagen die wordt getrokken door een gemotoriseerd voertuig, moet de benadeelde worden vergoed door de onderneming die de aanhangwagen heeft verzekerd, indien:

de aansprakelijkheid van afzonderlijke derden is geëlimineerd; en

de aanhangwagen kan worden geïdentificeerd, maar het gemotoriseerd voertuig dat deze trok niet kan worden geïdentificeerd.

De onderneming die in dit geval de benadeelde vergoedt, moet, indien dit volgens het nationale recht is voorgeschreven, verhaal halen bij de onderneming die het gemotoriseerde voertuig heeft verzekerd.”

Amendement 37

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen of organen als bedoeld in de tweede alinea, wanneer zij rekening houden met verklaringen betreffende het schadeverleden die door andere verzekeringsondernemingen of andere organen als bedoeld in de tweede alinea zijn verstrekt, verzekeringnemers niet op een discriminerende manier behandelen of geen hogere premies in rekening brengen vanwege hun nationaliteit of louter op basis van hun vorige lidstaat van woonplaats.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen en organen als bedoeld in de tweede alinea, wanneer zij rekening houden met verklaringen betreffende het schadeverleden die door andere verzekeringsondernemingen of andere organen als bedoeld in de tweede alinea zijn verstrekt, verzekeringnemers niet op een discriminerende manier behandelen of geen hogere premies in rekening brengen vanwege hun nationaliteit of louter op basis van hun vorige lidstaat van woonplaats.

Amendement 38

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 — alinea 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een verzekeringsonderneming bij de vaststelling van de premies rekening houdt met verklaringen betreffende het schadeverleden, zij ook rekening houdt met verklaringen betreffende het schadeverleden van verzekeringsondernemingen die zijn uitgegeven door in andere lidstaten gevestigde verzekeringsondernemingen en dat ze deze op gelijke wijze behandelt als die welke door een verzekeringsonderneming in dezelfde lidstaat zijn afgegeven, en dat zij overeenkomstig het nationale recht alle wettelijke vereisten inzake de behandeling van premies toepast.

Amendement 39

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen , onverminderd hun prijsbeleid, hun beleid op het gebied van het gebruik van verklaringen betreffende het schadeverleden bij de premieberekening bekendmaken.

Amendement 40

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 — alinea 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om volgens de in artikel 28 bis, lid 2, bedoelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de vorm en inhoud van de in de tweede alinea bedoelde verklaring betreffende het schadeverleden. Die verklaring bevat informatie over alle volgende punten:

De Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om volgens de in artikel 28  ter vastgestelde procedure gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de vorm en inhoud van de in de tweede alinea bedoelde verklaring betreffende het schadeverleden. Die verklaring bevat ten minste informatie over alle volgende punten:

(a)

de identiteit van de verzekeringsonderneming die de verklaring betreffende het schadeverleden verstrekt;

(a)

de identiteit van de verzekeringsonderneming die de verklaring betreffende het schadeverleden verstrekt;

(b)

de identiteit van de verzekeringnemer;

(b)

de identiteit , de geboortedatum, het contactadres en, indien van toepassing, het nummer en de afgiftedatum van het rijbewijs van de verzekeringnemer;

(c)

het verzekerde voertuig;

(c)

het verzekerde voertuig en het voertuigidentificatienummer ervan ;

(d)

de periode van dekking van het verzekerde voertuig;

(d)

de begin- en einddatum van de verzekering van het voertuig;

(e)

het aantal en de waarde van de door derden ingediende schadevorderingen tijdens de periode waarop de verklaring betreffende het schadeverleden ziet .

(e)

het aantal door derden ingediende schadevorderingen tijdens de periode waarop de verklaring betreffende het schadeverleden waarbij de verzekeringnemer in de fout was, betrekking heeft, met inbegrip van de datum en de aard van elke vordering, in de zin van materiële schade en/of persoonlijk letsel, en antwoord op de vraag of het een nog openstaande of inmiddels gesloten vordering betreft .

Amendement 41

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 — letter b

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 — alinea 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Alvorens deze gedelegeerde handelingen vast te stellen, raadpleegt de Commissie alle relevante belanghebbenden en streeft zij naar wederzijdse overeenstemming tussen de belanghebbenden over de inhoud en de vorm van de verklaring betreffende het schadeverleden.

Amendement 42

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)     het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 16 bis

 

Prijsvergelijkingstool

 

1.     De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten gratis toegang hebben tot ten minste één onafhankelijke vergelijkingstool waarmee zij algemene prijzen en tarieven tussen aanbieders van de verplichte verzekering overeenkomstig artikel 3 kunnen vergelijken en evalueren, op basis van door de consumenten verstrekte informatie.

 

2.     De aanbieders van de verplichte verzekering verstrekken de bevoegde autoriteiten alle informatie die voor een dergelijke tool vereist is en zorgen ervoor dat deze informatie, met het oog op het waarborgen van nauwkeurigheid, zo accuraat en actueel mogelijk is. Een dergelijke tool kan ook aanvullende opties voor de dekking van de motorrijtuigenverzekering omvatten die verder gaan dan de verplichte verzekering als bedoeld in artikel 3.

 

3.     Deze vergelijkingstool:

 

(a)

is operationeel onafhankelijk van dienstaanbieders, en waarborgt dat dienstaanbieders in de zoekresultaten gelijk worden behandeld;

 

(b)

vermeldt duidelijk wie de eigenaar van de vergelijkingstool is en wie deze tool beheert;

 

(c)

vermeldt duidelijke, objectieve criteria waarop de vergelijking wordt gebaseerd;

 

(d)

maakt gebruik van gewone en ondubbelzinnige taal;

 

(e)

geeft nauwkeurige en geactualiseerde informatie, met vermelding van het tijdstip van de meest recente actualisering;

 

(f)

staat open voor elke aanbieder van de verplichte verzekering die de relevante informatie beschikbaar stelt, en omvat een zo volledig mogelijke reeks aanbiedingen die een significant deel van de markt bestrijkt, en vermeldt in voorkomend geval duidelijk, en voordat de zoekresultaten worden getoond, dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt;

 

(g)

voorziet in een effectieve procedure om incorrecte informatie te melden;

 

(h)

bevat een verklaring dat de prijzen gebaseerd zijn op de verstrekte informatie en niet bindend zijn voor de verzekeraars.

 

4.     De vergelijkingstools die aan de eisen van lid 3, punten a) tot en met h), voldoen, worden op verzoek van de aanbieder van de tool gecertificeerd door de bevoegde instanties.

 

5.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig de in artikel 28 ter bedoelde procedure een gedelegeerde handeling vast te stellen tot aanvulling van deze richtlijn, door het vaststellen van de vorm en de functies van een dergelijke vergelijkingstool en de soorten informatie die door de verzekeraars moeten worden verstrekt in het licht van het geïndividualiseerde karakter van verzekeringspolissen.

 

6.     Onverminderd andere wetgeving van de Unie en overeenkomstig artikel 27 kunnen de lidstaten voorzien in sancties, met inbegrip van boetes, voor exploitanten van vergelijkingstools die consumenten misleiden of niet duidelijk vermelden wie de eigenaar van de tool is en of zij een vergoeding ontvangen van een verzekeraar.”

Amendement 43

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 ter (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 18 bis

Toegang tot ongevallenverslagen

De lidstaten waarborgen het recht van de benadeelde om tijdig een kopie van het ongevallenverslag van de bevoegde autoriteiten te verkrijgen. Wanneer een lidstaat het volledige ongevallenverslag overeenkomstig het nationale recht niet onmiddellijk kan vrijgeven, verstrekt hij de benadeelde een bewerkte versie in afwachting dat de volledige versie beschikbaar is. Elke wijziging van de tekst moet beperkt blijven tot die welke strikt noodzakelijk en vereist zijn om te voldoen aan het recht van de Unie of van de lidstaten.”

Amendement 44

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 quater (nieuw) — letter a (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 23 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quater)

artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

 

(a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

 

 

“1 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat verzekeringsondernemingen verplicht zijn alle noodzakelijke gegevens te verstrekken die zijn voorgeschreven in het in lid 1, onder a), bedoelde register, met inbegrip van alle registratienummers waarvoor een verzekeringsonderneming een verzekeringspolis heeft afgegeven. De lidstaten schrijven tevens voor dat verzekeringsondernemingen het informatiecentrum op de hoogte moeten brengen wanneer een polis vóór de vervaldatum afloopt of op een andere wijze niet langer een geregistreerd voertuig dekt.”

Amendement 45

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 quater (nieuw) — letter b (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 23 — alinea 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

 

 

“5 bis.     De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1, onder a), bedoelde register wordt bijgehouden en geactualiseerd, en volledig wordt geïntegreerd in de databanken voor de registratie van voertuigen, en dat het register toegankelijk is voor de nationale contactpunten als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/413.”

Amendement 46

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 quater (nieuw) — letter c (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 23 — alinea 6

Bestaande tekst

Amendement

 

(c)

alinea 6 wordt vervangen door:

6.    Bij de verwerking van persoonsgegevens die op grond van de leden 1 tot en met 5 zijn verkregen, moeten de krachtens Richtlijn 95 / 46/EG genomen nationale maatregelen in acht worden genomen .

 

“6.    De verwerking van persoonsgegevens krachtens de leden 1 tot en met 5  bis gebeurt overeenkomstig Verordening (EU) 2016 / 679 .”

Amendement 47

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 quinquies (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quinquies)

het volgende artikel 26 bis wordt ingevoegd:

 

“Artikel 26 bis

Schadevergoedingsorganen

1.     De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 10, 10 bis en 24 bedoelde schadevergoedingsorganen als één enkele administratieve eenheid worden beheerd, die alle functies van de verschillende door deze richtlijn bestreken schadevergoedingsorganen omvat.

2.     Wanneer een lidstaat deze organen niet als één administratieve eenheid beheert, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis, onder vermelding van de redenen voor zijn besluit.”

Amendement 48

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 sexies (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 26 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 sexies)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 26 ter

 

Verjaringstermijn

 

1.     De lidstaten zorgen ervoor dat een verjaringstermijn van ten minste vier jaar van toepassing is bij maatregelen in verband met schadevergoeding voor letsel en schade aan eigendom als gevolg van een verkeersongeval met een grensoverschrijdend karakter zoals bepaald in artikel 19 en artikel 20, lid 2. De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de eiser zich bewust wordt, of aannemelijke redenen had om zich bewust te worden, van de omvang van het letsel, het verlies of de schade, de oorzaak daarvan en de identiteit van de aansprakelijke persoon en de verzekeringsmaatschappij die deze persoon verzekert tegen wettelijke aansprakelijkheid of de schaderegelaar of schadevergoedingsinstantie die verantwoordelijk is voor het toekennen van schadevergoeding en jegens wie de vordering moet worden ingesteld.

 

2.     De lidstaten waarborgen dat wanneer de nationale, voor de vordering geldende wet in een langere verjaringstermijn dan vier jaar voorziet, die verjaringstermijn van toepassing is.

 

3.     De lidstaten voorzien de Commissie van actuele informatie over hun nationale regels inzake verjaring bij door verkeersongevallen veroorzaakte schade. De Commissie maakt een samenvatting van de door de lidstaten meegedeelde algemene informatie openbaar en toegankelijk in alle officiële talen van de Unie.”

Amendement 49

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 septies (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 26 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 septies)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 26 quater

 

Opschorting van de verjaringstermijn

 

1.     De lidstaten waarborgen dat de in artikel 26 ter genoemde verjaringstermijn gedurende de periode tussen het instellen van de vordering door de eiser wordt opgeschort bij:

 

(a)

de verzekeringsmaatschappij van de persoon die het ongeval heeft veroorzaakt, of zijn schaderegelaar zoals bedoeld in de artikelen 21 en 22; of

 

(b)

de schadevergoedingsinstantie zoals bedoeld in de artikelen 24 en 25 van deze richtlijn; en de afwijzing van de vordering door de verweerder.

 

2.     Indien de resterende duur van de verjaringstermijn na afloop van de opschorting minder dan zes maanden bedraagt, zorgen de lidstaten ervoor dat de eiser een minimumtermijn van nog eens zes maanden wordt toegekend om een procedure aanhangig te maken.

 

3.     De lidstaten waarborgen dat indien een termijn op een zaterdag, zondag of een van hun feestdagen eindigt, deze wordt verlengd tot het einde van de eerste daaropvolgende werkdag.”

Amendement 50

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 5 octies (nieuw)

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 26 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 octies)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

 

“Artikel 26 quinquies

 

Berekening van termijnen

 

De lidstaten waarborgen dat alle termijnen die bij deze richtlijn worden voorgeschreven, als volgt worden berekend:

 

(a)

de berekening gaat in op de dag volgende op die waarop de betrokken gebeurtenis zich heeft voorgedaan;

 

(b)

indien een termijn in jaren wordt uitgedrukt eindigt deze in het desbetreffende daaropvolgende jaar in de maand met dezelfde naam en op de dag met dezelfde datum als de maand waarin en de dag waarop genoemde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Indien de desbetreffende daaropvolgende maand geen dag heeft met dezelfde datum, eindigt de termijn op de laatste dag van die maand;

 

(c)

de termijnen worden niet geschorst door de gerechtelijke vakanties.”

Amendement 51

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 6

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 28 bis

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

“Artikel 28 bis

Schrappen

Comitéprocedure

 

1.     De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, ingesteld bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie****. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*****.

 

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing”.

 

Amendement 52

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 6

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 28 ter — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 9, lid 2, en artikel 10 bis, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van de in artikel 30 bedoelde datum voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend .

2.   De in artikel 9, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn]. De in artikel 10 bis, lid 7 octies, artikel 16, vijfde alinea en artikel 16 bis, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn].

Amendement 53

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 6

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 28 ter — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een overeenkomstig artikel 9, lid  2 , en artikel  10  bis, lid  7 , vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

5.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 2, artikel 10 bis, lid 7 octies, artikel 16 , vijfde alinea en artikel  16 bis, lid  5 , vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 54

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 — alinea 1 — punt 6

Richtlijn 2009/103/EG

Artikel 28 quater

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 28 quater

Artikel 28 quater

Evaluatie

Evaluatie en herziening

Uiterlijk zeven jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn wordt een evaluatie van deze richtlijn verricht. De Commissie deelt de conclusies van de evaluatie samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Uiterlijk vijf jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité , waarin zij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn evalueert, met name wat betreft:

 

(a)

de toepassing ervan in het licht van de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van autonome en semiautonome voertuigen;

 

(b)

de geschiktheid ervan in het licht van het risico op ongevallen dat verschillende motorrijtuigen met zich meebrengen, met name snelle kleine voertuigen die in de voertuigcategorieën vallen die zijn uiteengezet in artikel 2, lid 2, onder h), i), j) en k), van Verordening (EU) nr. 168/2013, zoals elektrische fietsen, segways en elektrische scooters, en de mate waarin het aansprakelijkheidsstelsel waarin de richtlijn voorziet naar verwachting aan de toekomstige behoeften zal voldoen;

 

(c)

de aan verzekeringsmaatschappijen gerichte aansporing om in verzekeringsovereenkomsten een verplicht bonus-malussysteem op te nemen dat “no-claimkortingen” omvat, waarbij premies worden beïnvloed door de verklaringen betreffende het schadeverleden van de verzekeringnemers.

 

Dat verslag gaat vergezeld van de opmerkingen van de Commissie en, indien van toepassing, een wetgevingsvoorstel.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0035/2019)

(15)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11).

(15)  Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11).

(20)   Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(1 bis)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(*)   Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

(**)   Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1).

(***)   Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).”

(*1)   Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9).

(*2)   Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).

(*)   Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(***)   Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(*)   Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).


Donderdag 14 februari 2019

23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/619


P8_TA(2019)0118

Mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen (COM(2018)0373 — C8-0228/2018 — 2018/0198(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/64)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0373),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 175, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0228/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (2),

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Zweedse Rijksdag en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0414/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 124.

(2)  PB C …


P8_TC1-COD(2018)0198

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3) ,

Overwegende hetgeen volgt,

(1)

In artikel 175, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat, buiten de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde fondsen om, specifieke maatregelen kunnen worden vastgesteld om de doelstelling van het VWEU met betrekking tot economische en sociale samenhang te verwezenlijken. Met het oog op de harmonische ontwikkeling van de hele Unie en op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang moet de territoriale samenwerking worden versterkt. Daartoe moeten de nodige maatregelen worden genomen om de voorwaarden waaronder territoriale samenwerkingsacties worden uitgevoerd, te verbeteren.

(2)

Artikel 174 VWEU erkent de uitdagingen waarmee grensregio's worden geconfronteerd en bepaalt dat de Unie bijzondere aandacht aan deze regio's moet besteden wanneer zij haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt. Door de toename van het aantal land- en zeegrenzen hebben de Unie en haar naaste buren van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) 40 interne landgrenzen.

(2 bis)

Om het leven van burgers in aan zeegrenzen gelegen grensoverschrijdende regio's of in grensoverschrijdende regio's tussen de lidstaten en derde landen te verbeteren, moeten de toepassing van deze verordening en het gebruik van een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen uit de weg te ruimen tot alle grensregio's van de Unie worden uitgebreid, met inachtneming van de Uniewetgeving. [Am. 1]

(3)

In haar mededeling “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU” (4) (“de mededeling over grensregio's”) zet de Commissie uiteen dat het Europese integratieproces er de afgelopen decennia toe heeft bijgedragen dat interne grensregio's zijn veranderd van voornamelijk perifere gebieden in gebieden die door groei en nieuwe mogelijkheden worden gekenmerkt. De voltooiing van de eengemaakte markt in 1992 heeft tot meer productiviteit en minder kosten in de Unie geleid dankzij de afschaffing van douaneformaliteiten, de harmonisatie of wederzijdse erkenning van technische voorschriften en lagere prijzen als gevolg van concurrentie. Op tien jaar tijd is de handel binnen de EU met 15 % toegenomen. Er is extra groei gegenereerd en er zijn ongeveer 2,5 miljoen meer banen gecreëerd.

(4)

In de mededeling over grensregio's is ook aangetoond dat grensregio's nog altijd met een aantal juridische belemmeringen te kampen hebben, met name op het gebied van gezondheidsdiensten, arbeidswetgeving, belastingen en bedrijfsontwikkeling, alsook met belemmeringen die verband houden met verschillen tussen administratieve culturen en nationale rechtskaders. Noch de financiering in het kader van Europese territoriale samenwerking, noch de institutionele steun voor samenwerking van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS'en) volstaat om deze belemmeringen, die reële obstakels voor effectieve samenwerking vormen, uit de weg te ruimen.

(5)

Sinds 1990 hebben grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's in de grensregio's van de Unie (met inbegrip van de grensregio's die aan EVA-landen grenzen) steun ontvangen via programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking, beter bekend als “Interreg” (5). Interreg heeft duizenden projecten en initiatieven gefinancierd om de Europese integratie te bevorderen. De Interreg-programma's hebben onder meer de volgende belangrijke resultaten opgeleverd: meer vertrouwen, een hogere connectiviteit, een gezonder milieu, een betere volksgezondheid en economische groei. De door Interreg gefinancierde projecten en initiatieven — van projecten tussen mensen tot investeringen in infrastructuur en steun voor institutionele samenwerking — hebben een echt verschil in de grensregio's gemaakt en bijgedragen tot de metamorfose van deze regio's. Interreg heeft ook samenwerking rond bepaalde zeegrenzen ondersteund. Voor aan zeegrenzen gelegen regio's vormen juridische belemmeringen echter een veel minder groot probleem, aangezien het fysiek onmogelijk is om de grens dagelijks of meerdere malen per week over te steken om te werken, onderwijs of opleiding te volgen, boodschappen te doen, de faciliteiten en diensten van algemeen economisch belang te gebruiken, of een combinatie daarvan, of voor snelle noodinterventies.

(6)

De financiële steun voor grensoverschrijdende samenwerking van Interreg is aangevuld met de sinds 2006 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte EGTS'en. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1082/2006 kunnen EGTS'en echter geen regelgevende bevoegdheden uitoefenen om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen.

(7)

In haar mededeling over grensregio's verwijst de Commissie onder meer naar een initiatief dat in 2015 onder het Luxemburgse voorzitterschap werd opgestart: een aantal lidstaten denkt na over de waarde van een nieuw instrument om grensoverschrijdende projecten te vereenvoudigen door het mogelijk te maken dat — op vrijwillige basis en met de instemming van de bevoegde autoriteiten — de regels van een lidstaat ook in de naburige lidstaat gelden. Dit zou van toepassing zijn op een in de tijd beperkt en door de lokale of regionale instanties opgezet specifiek project in een grensregio.

(8)

Hoewel er in bepaalde regio's van de Unie op intergouvernementeel, regionaal en lokaal niveau al een aantal effectieve mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking bestaan, bestrijken deze niet alle grensregio's van de Unie. Om de bestaande stelsels aan te vullen, moet bijgevolg een vrijwillig mechanisme worden ingesteld om juridische en administratieve belemmeringen in alle grensregio's uit de weg te ruimen (“het mechanisme”) , maar dit belet niet dat er alternatieve vergelijkbare mechanismen worden gecreëerd op basis van specifieke behoeften op nationaal, regionaal of lokaal niveau . [Am. 2]

(9)

Met het oog op de volledige eerbiediging van de constitutionele en institutionele structuur van de lidstaten moet is het gebruik van het mechanisme vrijwillig zijn in de grensregio's van een bepaalde lidstaat waar al een ander effectief mechanisme bestaat of dit samen met de naburige lidstaat kan worden ingesteld. Het mechanisme moet bestaan uit twee maatregelen: de ondertekening en de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verbintenis (“de verbintenis”) of de ondertekening van een Europese grensoverschrijdende verklaring (“de verklaring”). De lidstaten moeten kunnen kiezen voor een instrument dat zij gunstiger achten. [Am. 3]

(9 bis)

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, landen, entiteiten of regio's in kwestie moeten — in overeenstemming met de in hun grondwet of wetten vastgestelde specifieke bevoegdheden — goedkeuring hechten aan de voorgestelde wettelijke ad-hocoplossing alvorens de verbintenis te sluiten en te ondertekenen of de verklaring te ondertekenen, zoals bedoeld in deze verordening. [Am. 4]

(10)

De verbintenis moet een directe werking hebben, wat betekent dat op grond van de sluiting van de verbintenis bepaalde wettelijke bepalingen van een lidstaat moeten worden toegepast op het grondgebied van de naburige lidstaat. Het moet ook aanvaardbaar zijn dat de lidstaten een wetgevingshandeling moeten vaststellen om de sluiting van een verbintenis mogelijk te maken, om ervoor te zorgen dat niet van een door een wetgevend orgaan formeel vastgestelde nationale wetgeving wordt afgeweken door een andere instantie dan dat wetgevende orgaan, opdat de juridische duidelijkheid en/of de transparantie niet in het gedrang komt.

(11)

De verklaring zou nog een wetgevingsprocedure in de lidstaat vereisen. De instantie die de verklaring sluit, moet formeel verklaren dat zij binnen een bepaalde termijn de nodige wetgevingsprocedure zal inleiden om de doorgaans toepasselijke nationale wetgeving te wijzigen en, bij wijze van een uitdrukkelijke afwijking, de wetgeving van een naburige lidstaat toe te passen , om belemmeringen bij de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende projecten weg te nemen . [Am. 5]

(12)

Juridische belemmeringen hebben voornamelijk gevolgen voor personen die actief zijn langs landgrenzen, zoals grensarbeiders, aangezien zij dagelijks of wekelijks de grens oversteken. Teneinde het effect van deze verordening te richten op de regio's die het dichtst bij grenzen liggen en die het hoogste niveau van integratie en interactie tussen naburige lidstaten hebben, moet deze verordening van toepassing zijn op grensoverschrijdende regio's in de zin van het grondgebied dat wordt bestreken door naburige aan landgrenzen land- of zeegrenzen gelegen regio's in twee of meer lidstaten op NUTS-niveau 3 (7). Dit mag de lidstaten niet beletten het mechanisme ook toe te passen op andere zee- en buitengrenzen dan deze met EVA-landen , of op vrijwillige basis met betrekking tot alle betrokken partijen . [Am. 6]

(13)

Teneinde de taken van de verschillende instanties, die in sommige lidstaten nationale en regionale wetgevende organen zullen omvatten, binnen een bepaalde lidstaat en tussen een of meer naburige lidstaten te coördineren, moet elke lidstaat die voor het mechanisme kiest, worden verplicht nationale en, in voorkomend geval, regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten op te richten en de taken en bevoegdheden hiervan tijdens de verschillende stappen van het mechanisme — met betrekking tot het opstarten, sluiten, uitvoeren en monitoren van verbintenissen en verklaringen — vast te stellen. [Am. 7]

(14)

De Commissie moet een coördinatiepunt op het niveau van de Unie oprichten, zoals aangekondigd in de mededeling over grensregio's. Het coördinatiepunt moet contact onderhouden met de verschillende nationale en, in voorkomend geval, regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten. De Commissie moet een databank van verbintenissen en verklaringen opzetten en beheren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(15)

In deze verordening moet de procedure voor de sluiting van een verbintenis of een verklaring worden uiteengezet en moet een beschrijving worden gegeven van de verschillende stappen: voorbereiding en indiening van een opstartdocument, een voorlopige analyse door de lidstaat die de wettelijke bepalingen van de naburige lidstaat zal moeten toepassen, voorbereiding van de te sluiten verbintenis of verklaring, en ten slotte de sluitingsprocedure voor zowel de verbintenis als de verklaring. Ook de elementen die in het opstartdocument alsmede de ontwerpversie en de definitieve versie van de verbintenis of de verklaring moeten worden opgenomen, moeten in detail worden uiteengezet, alsook de toepasselijke termijnen.

(16)

Meer in het bijzonder moet in deze verordening worden vastgesteld wie een initiatiefnemer van een gezamenlijk project kan zijn. Aangezien het mechanisme de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende projecten moet verbeteren, moet de eerste groep bestaan uit organen die een dergelijk gezamenlijk project opstarten of dit zowel opstarten als uitvoeren. De term “project” moet in ruime zin worden opgevat en kan betrekking hebben op een specifieke infrastructuurvoorziening en/of een aantal activiteiten in verband met een bepaald grondgebied. Ten tweede moet een lokale of regionale instantie die in een bepaalde grensoverschrijdende regio is gevestigd of in deze grensoverschrijdende regio overheidsgezag uitoefent, worden gemachtigd om het initiatief te nemen om af te wijken van nationale wetgeving die een belemmering vormt, ook al valt wijziging of afwijking van die wetgeving buiten haar institutionele bevoegdheid. Ten derde moeten ten behoeve van de grensoverschrijdende samenwerking opgerichte organen die in een bepaalde grensoverschrijdende regio zijn gevestigd of deze ten minste gedeeltelijk bestrijken, met inbegrip van EGTS'en, of soortgelijke organen waarmee de structurele organisatie van grensoverschrijdende ontwikkeling wordt beoogd, initiatiefnemer zijn. Ten slotte moeten ook in grensoverschrijdende samenwerking gespecialiseerde organen die eveneens op de hoogte kunnen zijn van effectieve oplossingen die elders in de Unie voor een vergelijkbare kwestie worden gevonden, een initiatief kunnen opstarten. Teneinde synergieën tot stand te brengen tussen de organen die rechtstreeks door de belemmering worden getroffen en die welke deskundig zijn op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking in het algemeen, kunnen alle groepen het mechanisme samen opstarten.

(17)

De respectieve nationale of regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten die contact onderhouden met alle bevoegde instanties in de desbetreffende lidstaat en met de corresponderende grensoverschrijdende coördinatiepunten in de naburige lidstaat, spelen bij een verzoek om een verbintenis of een verklaring te sluiten de belangrijkste rol in de lidstaten. Ook moet duidelijk worden vastgesteld dat het grensoverschrijdende coördinatiepunt kan bepalen of een procedure voor het sluiten van een verbintenis of een verklaring moet worden opgestart, dan wel voor een of meer juridische belemmeringen al een oplossing is gevonden die kan worden toegepast. Anderzijds moet worden vastgesteld dat de lidstaat waarvan de wettelijke bepalingen in de andere lidstaat moeten worden toegepast, een dergelijke toepassing buiten zijn grondgebied kan weigeren. Alle besluiten moeten naar behoren met redenen worden omkleed en tijdig aan alle partners worden medegedeeld. [Am. 8]

(18)

Bij deze verordening moeten gedetailleerde regels over de uitvoering, toepassing en monitoring van te sluiten en te ondertekenen verbintenissen en verklaringen worden vastgesteld.

(19)

De uitvoering van een verbintenis met directe werking moet bestaan in de toepassing van nationale bepalingen van een andere lidstaat bij de uitvoering van gezamenlijke projecten . Dit moet neerkomen op ofwel de wijziging van de al overeenkomstig de doorgaans toepasselijke nationale wetgeving vastgestelde wettelijk bindende administratieve handelingen, ofwel, wanneer dit nog niet is gebeurd, de vaststelling van nieuwe administratieve handelingen op basis van de wetgeving van een andere lidstaat binnen een door alle partners overeengekomen termijn, om tijdig gezamenlijke projecten te kunnen starten . Wanneer verschillende instanties afzonderlijk bevoegd zijn voor verschillende aspecten van een complexe juridische belemmering moet de verbintenis vergezeld gaan van een tijdschema voor elk van deze aspecten. Gezien het subsidiariteitsbeginsel moet de vaststelling en indiening van die gewijzigde of nieuwe administratieve handelingen in overeenstemming zijn met het nationale recht inzake administratieve procedures. [Am. 9]

(20)

De uitvoering van verklaringen moet voornamelijk bestaan in de voorbereiding en indiening van een wetgevingsvoorstel om bestaande nationale wetgeving te wijzigen of om hiervan af te wijken. Na de vaststelling hiervan moeten deze wijzigingen of afwijkingen openbaar worden gemaakt en vervolgens zoals de verbintenissen worden uitgevoerd door de wijziging en vaststelling van wettelijk bindende administratieve handelingen.

(21)

Uit hoofde van de wettelijk bindende handelingen moet de naleving van de verplichtingen en rechten van de adressaten daarvan worden gemonitord. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te besluiten of die monitoring wordt toevertrouwd aan de instanties van de lidstaat die zijn wettelijke bepalingen heeft overgedragen, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met de desbetreffende regels, dan wel aan de instanties van de lidstaat waar die bepalingen worden toegepast, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met het overige rechtsstelsel van de zich verbindende lidstaten en het op de adressaten toepasselijke recht.

(22)

De bescherming van in grensoverschrijdende regio's gevestigde personen die directe of indirecte gevolgen ondervinden van de toepassing en monitoring van een verbintenis en van de uit hoofde van een verklaring gewijzigde wetgeving, en die zich benadeeld achten door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing, moet worden verduidelijkt. Zowel in het geval van verbintenissen als in het geval van verklaringen zou de wetgeving van de naburige lidstaat worden opgenomen in het recht van de zich verbindende lidstaat; bijgevolg moet de juridische bescherming onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat vallen, zelfs wanneer de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon zich in de overdragende lidstaat bevindt. Hetzelfde beginsel moet gelden voor de rechtsmiddelen tegen de lidstaat waarvan de administratieve handeling wordt aangevochten. Voor rechtsmiddelen tegen de monitoring van de toepassing van een verbintenis of een verklaring moet echter een andere benadering gelden. Wanneer een instantie van de overdragende lidstaat heeft aanvaard om de toepassing van de gewijzigde wettelijke bepalingen van de zich verbindende lidstaat te monitoren en deze instantie ten aanzien van in het grensoverschrijdende gebied gevestigde personen voor rekening van de instanties van de zich verbindende lidstaat, maar in eigen naam kan handelen, dan moeten de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de wettelijke verblijfplaats van deze personen zich bevindt, bevoegd zijn. Anderzijds moeten, wanneer de bevoegde overdragende instantie niet in eigen naam kan handelen, maar in naam van de bevoegde zich verbindende instantie handelt, de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat bevoegd zijn, ongeacht de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon.

(23)

In deze verordening moeten regels worden vastgesteld betreffende de uitvoering ervan, de monitoring van de uitvoering ervan en de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot hun nationale uitvoeringsbepalingen.

(24)

Met het oog op het opzetten van een databank overeenkomstig artikel 8 7 moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om regels vast te stellen betreffende het beheer van de databank, de bescherming van gegevens en het model dat moet worden gebruikt wanneer grensoverschrijdende coördinatiepunten informatie over de uitvoering en het gebruik van het mechanisme indienen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig de raadplegingsprocedure uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). Uit praktische overwegingen en met het oog op de coördinatie moet het Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen het comité zijn dat bevoegd is voor de procedure voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen. [Am. 10]

(25)

In de nationale uitvoeringsbepalingen moet worden gespecificeerd welke grensregio's van een bepaalde lidstaat door de verbintenis of de verklaring worden bestreken. Bijgevolg zal de Commissie in staat zijn om te beoordelen of de lidstaat ten aanzien van niet vermelde grenzen voor een ander mechanisme heeft gekozen. [Am. 11]

(26)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, met name het recht op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op onderwijs (artikel 14), de vrijheid van beroep en het recht te werken, met name de vrijheid om in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen en diensten te verrichten (artikel 15), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), toegang tot sociale zekerheid en sociale bijstand (artikel 34), toegang tot gezondheidszorg (artikel 35), en toegang tot diensten van algemeen economisch belang (artikel 36) en een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling (artikel 37 ). [Am. 12]

(27)

De voorwaarden voor territoriale samenwerking moeten worden gerealiseerd overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde subsidiariteitsbeginsel. Lidstaten hebben individuele, bilaterale of zelfs multilaterale initiatieven genomen om juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit de weg te ruimen. Deze mechanismen bestaan echter niet in alle lidstaten of ten aanzien van alle grenzen van een bepaalde lidstaat. De financieringsinstrumenten (voornamelijk Interreg) en de rechtsinstrumenten (voornamelijk EGTS'en) die tot nu toe op het niveau van de Unie bestaan, volstaan niet om de juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie in de gehele Unie uit de weg te ruimen. De doelstellingen van de voorgestelde maatregel kunnen bijgevolg niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, noch op centraal niveau, noch op regionaal of lokaal niveau, maar kunnen vanwege de omvang of de gevolgen van de voorgestelde maatregel beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom is nader optreden van de Uniewetgever vereist.

(28)

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, VEU verankerde evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De aanwending van het uit hoofde van deze verordening ingestelde specifieke mechanisme om juridische belemmeringen in grensoverschrijdende regio's uit de weg te ruimen geschiedt op vrijwillige basis en belet op geen enkele wijze het gebruik van alternatieve, vergelijkbare instrumenten . Wanneer een lidstaat besluit om ten aanzien van voor een specifieke grens specifiek gezamenlijk project met een of meer naburige lidstaten de juridische belemmeringen in een specifieke grensoverschrijdende regio uit de weg te blijven ruimen met behulp van de effectieve mechanismen die deze lidstaat op nationaal niveau heeft ingesteld of die deze lidstaat formeel of informeel samen met een of meer naburige lidstaten heeft ingesteld, hoeft niet voor het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme te worden gekozen. Wanneer een lidstaat besluit om ten aanzien van voor een specifieke grens specifiek gezamenlijk project met een of meer naburige lidstaten toe te treden tot een bestaand effectief mechanisme dat formeel of informeel door een of meer naburige lidstaten is ingesteld, voor zover toetreding tot dit mechanisme mogelijk is, hoeft evenmin voor het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme te worden gekozen . Ten slotte hoeft niet voor het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme te worden gekozen wanneer een lidstaat besluit om samen met een of meer naburige lidstaten formeel of informeel een nieuw effectief mechanisme in te stellen om juridische belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk project in grensoverschrijdende regio's uit de weg te ruimen . Deze verordening gaat bijgevolg niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken voor de grensoverschrijdende regio's ten aanzien waarvan de lidstaten niet over efficiënte mechanismen beschikken om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen. [Am. 13]

(28 bis)

Onderhavige verordening moet het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen. Zij mag in geen geval afbreuk doen aan de soevereiniteit van de lidstaten noch onverenigbaar zijn met hun grondwet. [Am. 14]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt een vrijwillig mechanisme ingesteld om het mogelijk te maken dat in een lidstaat ten aanzien van een enkel gezamenlijk project in een grensoverschrijdende regio de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat worden toegepast wanneer de toepassing van de wettelijke bepalingen van de eerstgenoemde lidstaat een of meerdere juridische belemmering belemmeringen voor de uitvoering van een gezamenlijk project zou zouden vormen (“het mechanisme”). [Am. 15]

2.   Het mechanisme bestaat uit een van de volgende maatregelen:

a)

de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verbintenis, die directe werking heeft;

b)

de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verklaring, die een wetgevingsprocedure in de lidstaat vereist.

3.   Bij deze verordening wordt tevens het volgende vastgesteld:

a)

de organisatie en de taken van grensoverschrijdende coördinatiepunten in de lidstaten;

b)

de coördinerende rol van de Commissie ten aanzien van het mechanisme;

c)

de juridische bescherming van in een grensoverschrijdende regio gevestigde personen of degenen die er voor een beperkte periode wonen wat het mechanisme betreft. [Am. 16]

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening is van toepassing op grensoverschrijdende regio's zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1.

2.   In het geval van een lidstaat die bestaat uit verscheidene territoriale eenheden met wetgevingsbevoegdheid is deze verordening tevens van toepassing op deze territoriale eenheden, met inbegrip van hun respectieve instanties of wettelijke bepalingen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“grensoverschrijdende regio”: grondgebied dat wordt bestreken door naburige aan landgrenzen land- of zeegrenzen gelegen regio's in twee of meer lidstaten op NUTS-niveau 3; [Am. 17]

2)

“gezamenlijk project”: eender welke infrastructuurvoorziening die een effect op een bepaalde grensoverschrijdende regio heeft of eender welke dienst van algemeen economisch belang die in een bepaalde grensoverschrijdende regio wordt verleend , ongeacht of dit effect optreedt aan beide kanten van de grens of aan één kant ; [Am. 18]

3)

“wettelijke bepaling”: eender welke wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve procedure die van toepassing is op een gezamenlijk project, al dan niet vastgesteld of uitgevoerd door een wetgevend of uitvoerend orgaan;

4)

“juridische belemmering”: eender welke wettelijke bepaling met betrekking tot de planning, de ontwikkeling, het personeel, de financiering of de werking van een gezamenlijk project die het inherente potentieel van een grensregio bij grensoverschrijdende interactie belemmert;

5)

“initiatiefnemer”: actor die de een of meer juridische belemmering belemmeringen vaststelt en het mechanisme in werking stelt door een opstartdocument in te dienen; [Am. 19]

6)

“opstartdocument”: door een of meer initiatiefnemers opgesteld document om het mechanisme in werking te stellen;

7)

“zich verbindende lidstaat”: lidstaat op het grondgebied waarvan uit hoofde van een bepaalde Europese grensoverschrijdende verbintenis (“de verbintenis”) of een bepaalde Europese grensoverschrijdende verklaring (“de verklaring”) een of meer wettelijke bepalingen van een overdragende lidstaat van toepassing zal of zullen zijn, of waar, bij ontstentenis van een passende wettelijke bepaling, een juridische oplossing op ad-hocgrondslag wordt vastgesteld.

8)

“overdragende lidstaat”: lidstaat waarvan uit hoofde van een bepaalde verbintenis of verklaring de wettelijke bepalingen van toepassing zullen zijn in de zich verbindende lidstaat;

9)

“bevoegde zich verbindende instantie”: instantie in de zich verbindende lidstaat die bevoegd is om te aanvaarden dat uit hoofde van een bepaalde verbintenis de wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat op het grondgebied van de zich verbindende lidstaat worden toegepast, of, in het geval van een verklaring, om zich ertoe te verbinden de voor een afwijking van de binnenlandse wettelijke bepalingen vereiste wetgevingsprocedure in te leiden;

10)

“bevoegde overdragende instantie”: instantie in de overdragende lidstaat die bevoegd is voor de vaststelling van de wettelijke bepalingen die van toepassing zullen zijn in de zich verbindende lidstaat of voor de toepassing ervan op het eigen grondgebied, dan wel voor beide;

11)

“toepassingsgebied”: gebied in de zich verbindende lidstaat waar de wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat of een juridische oplossing op ad-hocgrondslag van toepassing is.

Artikel 4

Mogelijkheden van de lidstaten om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen

1.   De lidstaten kiezen kunnen ofwel voor het mechanisme kiezen , ofwel voor bestaande andere wijzen om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten juridische belemmeringen voor de uitvoering van een gezamenlijk project in grensoverschrijdende regio's uit de weg te ruimen. [Am. 20]

2.   Een lidstaat kan ook besluiten om ten aanzien van een specifieke grens gezamenlijk project in grensoverschrijdende regio's met een of meer naburige lidstaten toe te treden toetreden tot een bestaande effectieve regeling die formeel of informeel door een of meer naburige lidstaten is ingesteld , of past met betrekking tot de verklaring het mechanisme toe . [Am. 21]

3.   De lidstaten kunnen het mechanisme ook gebruiken in aan zeegrenzen gelegen grensoverschrijdende regio's of – op vrijwillige basis voor alle betrokken partijen — toepassen op een gezamenlijk project in een grensoverschrijdende regio’s regio van één of meer lidstaten en één of meer derde landen of een één of meer landen of gebieden overzee. [Am. 22]

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de uit hoofde van dit artikel genomen besluiten.

Artikel 5

Grensoverschrijdende coördinatiepunten

1.   Wanneer een Elke lidstaat voor het mechanisme kiest, richt zij op een van de volgende wijzen een of meer grensoverschrijdende coördinatiepunten op of wijst deze aan : [Am. 23]

a)

aanwijzen op nationaal en/of regionaal niveau van een grensoverschrijdend coördinatiepunt als afzonderlijk orgaan;

b)

oprichten van een grensoverschrijdend coördinatiepunt binnen een bestaande instantie of bestaand orgaan, op nationaal of regionaal niveau;

c)

toevertrouwen van de extra taken van een nationaal of regionaal grensoverschrijdend coördinatiepunt aan een passende instantie of passend orgaan.

2.   Zich verbindende lidstaten en overdragende lidstaten stellen ook vast:

a)

of het het grensoverschrijdende coördinatiepunt dan wel een bevoegde zich verbindende/overdragende instantie is die een verbintenis kan sluiten en ondertekenen, en kan besluiten dat van de toepasselijke nationale wetgeving wordt afgeweken met ingang van de datum van inwerkingtreding van die verbintenis, dan wel

b)

of het het grensoverschrijdende coördinatiepunt dan wel een bevoegde zich verbindende/overdragende instantie is die een verklaring kan ondertekenen, en daarin formeel kan verklaren dat de bevoegde zich verbindende instantie het nodige zal doen opdat binnen een bepaalde termijn wetgevende of andere handelingen worden vastgesteld door de bevoegde wetgevende organen in die lidstaat.

3.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening in kennis van de aangewezen grensoverschrijdende coördinatiepunten.

Artikel 6

Taken van grensoverschrijdende coördinatiepunten

1.   Elk grensoverschrijdend coördinatiepunt heeft ten minste de volgende taken:

a)

de in de artikelen 10 en 11 uiteengezette procedure uitvoeren;

b)

de voorbereiding, ondertekening, uitvoering en monitoring van alle verbintenissen en verklaringen met betrekking tot het grondgebied van de desbetreffende lidstaat coördineren;

c)

een databank die alle grensoverschrijdende coördinatiepunten op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat bestrijkt, opzetten en beheren;

d)

contact onderhouden met de grensoverschrijdende coördinatiepunten in de naburige lidstaat of lidstaten en met de grensoverschrijdende coördinatiepunten in andere territoriale eenheden met wetgevingsbevoegdheid van dezelfde lidstaat of een andere lidstaat, voor zover deze bestaan; [Am. 24]

e)

contact onderhouden met de Commissie;

f)

de Commissie ondersteunen wat haar databank van verklaringen en verbintenissen betreft.

2.   Elke lidstaat of elke territoriale eenheid met wetgevingsbevoegdheid van deze lidstaat kan besluiten tevens de volgende taken aan het respectieve grensoverschrijdende coördinatiepunt toe te vertrouwen:

a)

in voorkomend geval, verbintenissen of verklaringen sluiten overeenkomstig artikel 16, lid 2, en artikel 17, lid 2;

b)

op verzoek van een bepaalde initiatiefnemer, deze initiatiefnemer ondersteunen bij onder meer het identificeren van de bevoegde zich verbindende instantie in dezelfde lidstaat of de bevoegde overdragende instantie in een andere lidstaat;

c)

op verzoek van een bepaalde bevoegde zich verbindende instantie die in een andere lidstaat is gevestigd en geen eigen grensoverschrijdend coördinatiepunt heeft, de voorlopige analyse van een opstartdocument uitvoeren; [Am. 25]

d)

de uitvoering van alle verbintenissen en verklaringen met betrekking tot het grondgebied van de desbetreffende lidstaat monitoren;

e)

bij de bevoegde zich verbindende instantie aandringen op naleving van de in een bepaalde verbintenis of verklaring vastgestelde termijnen, en verzoeken om een antwoord binnen een bepaalde termijn;

f)

de instantie die toezicht houdt op de bevoegde zich verbindende instantie in kennis stellen van niet-naleving van in een bepaalde verbintenis of verklaring vastgestelde termijnen.

3.   Wanneer ten minste een van meerdere juridische belemmeringen een kwestie van wetgevingsbevoegdheid op nationaal niveau betreft, neemt het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt de in de artikelen 9 tot en met 17 uiteengezette taken op zich en pleegt het overleg met de relevante regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in dezelfde lidstaat, tenzij de lidstaat heeft besloten dat de in de artikelen 14 tot en met 17 uiteengezette taken aan een bevoegde zich verbindende instantie op nationaal niveau worden toevertrouwd.

4.   Wanneer geen van de juridische belemmeringen een kwestie van wetgevingsbevoegdheid op nationaal niveau betreft, neemt het bevoegde regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt de in de artikelen 9 tot en met 17 uiteengezette taken op zich en pleegt het overleg met de andere regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in dezelfde lidstaten, in de gevallen waarin het gezamenlijke project betrekking heeft op meer dan één territoriale eenheid, tenzij de lidstaat heeft besloten dat de in de artikelen 14 tot en met 17 uiteengezette taken aan een nationaal grensoverschrijdend coördinatiepunt worden toevertrouwd. Dat bevoegde regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt houdt het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt op de hoogte over alle verbintenis- of verklaringsprocedures.

Artikel 7

Coördinatietaken van de Commissie

1.   De Commissie vervult de volgende coördinatietaken:

a)

contact onderhouden met de grensoverschrijdende coördinatiepunten;

b)

een lijst database van alle nationale en regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten creëren, bekendmaken en actualiseren; [Am. 26]

c)

een databank van alle verbintenissen en verklaringen opzetten en beheren.

1 bis.     De Commissie stelt ook een ondersteunende communicatiestrategie voor om:

a)

de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen;

b)

praktische informatie en interpretatie met betrekking tot de reikwijdte en de thematische focus van deze verordening te verstrekken; en

c)

de precieze procedure voor het sluiten van een verbintenis of verklaring te verduidelijken. [Am. 27]

2.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast betreffende de werking van de in lid 1, onder c), bedoelde databank en betreffende de formulieren die moeten worden gebruikt wanneer grensoverschrijdende coördinatiepunten informatie over de uitvoering en het gebruik van het mechanisme indienen. Deze uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK II

Procedure voor de sluiting en ondertekening van een verbintenis of voor de ondertekening van een verklaring

Artikel 8

Voorbereiding en indiening van het opstartdocument

1.   De initiatiefnemer stelt de een of meer juridische belemmering belemmeringen met betrekking tot de planning, de ontwikkeling, het personeel, de financiering of de werking van een gezamenlijk project vast. [Am. 28]

2.   De initiatiefnemer is een van de volgende:

a)

het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project;

b)

een of meer lokale of regionale instanties die in een bepaalde grensoverschrijdende regio zijn gevestigd of in deze grensoverschrijdende regio overheidsgezag uitoefenen;

c)

een ten behoeve van de grensoverschrijdende samenwerking opgericht orgaan met of zonder rechtspersoonlijkheid dat in een bepaalde grensoverschrijdende regio is gevestigd of deze ten minste gedeeltelijk bestrijkt, met inbegrip van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1082/2006, Euroregio's, Euregio's en soortgelijke organen;

d)

een namens grensoverschrijdende regio's opgerichte organisatie om de belangen van grensoverschrijdende gebieden te bevorderen alsmede het netwerken door actoren en het delen van ervaringen te vergemakkelijken, bijvoorbeeld de Association of European Border Regions, de Mission Opérationnelle Transfrontalière of de Central European Service for Cross-border Initiatives, of

e)

meerdere van de onder a) tot en met d) genoemde entiteiten gezamenlijk.

3.   De initiatiefnemer bereidt een opstartdocument voor dat wordt opgesteld overeenkomstig artikel 9.

4.   De initiatiefnemer dient het opstartdocument in bij het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat en zendt een kopie aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat.

Artikel 9

Inhoud van het opstartdocument

1.   Het opstartdocument bevat ten minste de volgende elementen:

a)

een beschrijving van het gezamenlijke project en van de context ervan, van de een of meer corresponderende juridische belemmering belemmeringen in de zich verbindende lidstaat en van de motivering voor het uit de weg ruimen van een of meer de juridische belemmering belemmeringen ; [Am. 29]

b)

een lijst van de specifieke wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat uit hoofde waarvan de een of meer juridische belemmering belemmeringen uit de weg wordt worden geruimd of, bij ontstentenis van een geschikte wettelijke bepaling, een voorstel voor een juridische oplossing op ad-hocgrondslag; [Am. 30]

c)

een rechtvaardiging van het toepassingsgebied;

d)

de te verwachten duur of, wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is, de onbeperkte duur ervan;

e)

een lijst van de bevoegde zich verbindende instantie of instanties;

f)

een lijst van de bevoegde overdragende instantie of instanties.

2.   Het toepassingsgebied is beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de effectieve uitvoering van het gezamenlijke project.

Artikel 10

Voorlopige analyse van het opstartdocument door de zich verbindende en de overdragende lidstaat of lidstaten [Am. 31]

1.   Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat analyseert het opstartdocument. Het onderhoudt contact met alle bevoegde zich verbindende instanties en met de nationale of, in voorkomend geval, andere regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in de zich verbindende lidstaat en met het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt in de overdragende lidstaat. [Am. 32]

1 bis.     Binnen drie maanden na de ontvangst van een opstartdocument zendt het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat zijn voorlopige reactie aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat. [Am. 33]

2.   Binnen drie zes maanden na ontvangst van het opstartdocument onderneemt het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat een of meer van de volgende acties, met schriftelijke toezending aan de initiatiefnemer: [Am. 34]

a)

de initiatiefnemer ervan in kennis stellen dat het opstartdocument overeenkomstig artikel 9 is opgesteld en bijgevolg ontvankelijk is;

b)

indien nodig, verzoeken om de indiening van een herzien opstartdocument of van extra specifieke informatie, daarbij vermeldend welk aspect van het opstartdocument ontoereikend wordt geacht en waarom;

c)

de initiatiefnemers in kennis stellen van zijn beoordeling dat er geen sprake is van een juridische belemmering, met opgave van de redenen en onder verwijzing naar de rechtsmiddelen tegen dit besluit krachtens het recht van de zich verbindende lidstaat;

d)

de initiatiefnemer in kennis stellen van zijn beoordeling dat de een of meer juridische belemmering belemmeringen een van de in artikel 12, lid 4, vermelde gevallen betreft betreffen en een beschrijving geven van de verbintenis van de bevoegde zich verbindende instantie om deze juridische belemmering belemmeringen te wijzigen of aan te passen; [Am. 35]

e)

de initiatiefnemers in kennis stellen van zijn beoordeling dat de een of meer juridische belemmering belemmeringen een van de in artikel 12, lid 4, vermelde situaties betreft betreffen , met opgave van zijn redenen om een wijziging of aanpassing van deze juridische belemmering belemmeringen te weigeren en onder verwijzing naar de rechtsmiddelen tegen dit besluit krachtens het recht van de zich verbindende lidstaat; [Am. 36]

f)

zich er ten aanzien van de initiatiefnemer toe verbinden om de juridische belemmering of belemmeringen binnen zes maanden uit de weg te ruimen, ofwel door een verbintenis te ondertekenen met het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat of met de bevoegde overdragende instantie, zoals aangewezen door de overdragende lidstaat, ofwel door een juridische oplossing op ad-hocgrondslag binnen het rechtskader van de zich verbindende lidstaat voor te stellen;

f bis)

de initiatiefnemer opdracht geven om voor een bestaand mechanisme als bedoeld in artikel 4, lid 2, te kiezen om een of meer juridische belemmeringen voor de uitvoering van het gezamenlijke project uit de weg te ruimen of het opstartdocument rechtstreeks door te geven aan de bevoegde instantie in het kader van het desbetreffende mechanisme; [Am. 37]

f ter)

de initiatiefnemer ervan in kennis te stellen dat een of meer van de betrokken lidstaten hebben besloten een of meer van de door de initiatiefnemer vastgestelde juridische belemmeringen niet uit de weg te ruimen, onder schriftelijke opgave van de redenen voor dit besluit. [Am. 38]

3.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde zich verbindende instantie de in lid 2, onder f), bedoelde termijn eenmaal met maximaal zes maanden verlengen en de initiatiefnemer en de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk en met opgave van de redenen in kennis stellen.

Artikel 11

Voorlopige analyse van het opstartdocument door de overdragende lidstaat

Na ontvangst van een opstartdocument voert het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat tevens de in artikel 10, lid 2, vermelde taken uit en kan het zijn voorlopige reactie zenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat. [Am. 39]

Artikel 12

Follow-up van de voorlopige analyse van het opstartdocument

1.   Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat om een herzien opstartdocument of om extra specifieke informatie heeft verzocht, analyseert het het herziene opstartdocument en/of de extra specifieke informatie en onderneemt het binnen drie zes maanden na ontvangst daarvan actie als zou het de eerste indiening van het opstartdocument betreffen. [Am. 40]

2.   Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat van oordeel is dat het herziene opstartdocument nog altijd niet overeenkomstig artikel 10 is opgesteld of dat de extra specifieke informatie nog altijd niet toereikend is, stelt het de initiatiefnemer binnen drie zes maanden na ontvangst van het opstartdocument schriftelijk in kennis van zijn besluit om de procedure te beëindigen. Dit besluit wordt naar behoren gemotiveerd. [Am. 41]

3.   Wanneer de analyse door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat of de bevoegde zich verbindende instantie concludeert dat de een of meer in het opstartdocument beschreven juridische belemmering is belemmeringen zijn gebaseerd op een verkeerd begrip of een verkeerde interpretatie van de desbetreffende wetgeving, of op een gebrek aan toereikende informatie over de desbetreffende wetgeving, wordt de procedure beëindigd door de initiatiefnemer in kennis te stellen van de beoordeling dat er geen sprake is van een juridische belemmering. [Am. 42]

4.   Wanneer de een of meer juridische belemmering belemmeringen slechts een bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve procedure van de zich verbindende lidstaat betreft betreffen die duidelijk losstaat van een volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde bepaling en bijgevolg zonder wetgevingsprocedure kan worden gewijzigd of aangepast, stelt de bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer binnen acht maanden schriftelijk in kennis van haar weigering of bereidheid om de desbetreffende bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve praktijk te wijzigen of aan te passen. [Am. 43]

5.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde zich verbindende instantie de in lid 4 bedoelde termijn eenmaal met maximaal acht maanden verlengen en de initiatiefnemer en de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk en met opgave van de redenen in kennis stellen.

Artikel 13

Voorbereiding van de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring

Het grensoverschrijdende coördinatiepunt of de bevoegde zich verbindende instantie van de zich verbindende lidstaat stelt op basis van het opstartdocument een ontwerpverbintenis of een ontwerpverklaring op overeenkomstig artikel 14.

Artikel 14

Inhoud van de ontwerpverbintenis en de ontwerpverklaring

1.   De ontwerpverbintenis bevat ten minste de volgende elementen:

a)

de beschrijving van het gezamenlijke project en van de context ervan, van de een of meer corresponderende juridische belemmering belemmeringen en van de motivering voor het uit de weg ruimen van de een of meer juridische belemmering belemmeringen ; [Am. 44]

b)

de lijst van de specifieke wettelijke bepalingen die de een of meer juridische belemmering belemmeringen vormen en die bijgevolg niet van toepassing zouden mogen zijn op het gezamenlijke project; [Am. 45]

c)

het toepassingsgebied;

d)

de duur van de toepassing en een rechtvaardiging van die duur;

e)

de bevoegde zich verbindende instantie of instanties;

f)

de specifieke wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat die van toepassing moet zijn op het gezamenlijke project;

g)

het voorstel voor een juridische oplossing op ad-hocgrondslag, voor zover er in het rechtskader van de overdragende lidstaat geen passende wettelijke bepaling bestaat;

h)

de bevoegde overdragende instantie of instanties;

i)

de instantie of instanties van de zich verbindende lidstaat die bevoegd is of zijn voor de uitvoering en de monitoring;

j)

de instantie of instanties van de overdragende lidstaat die wordt of worden voorgesteld om samen te worden aangewezen voor de uitvoering en de monitoring;

k)

de datum van de inwerkingtreding ervan.

De onder k) bedoelde datum van inwerkingtreding is ofwel de datum van ondertekening door de laatste van de twee grensoverschrijdende coördinatiepunten of bevoegde instanties, ofwel de datum van kennisgeving aan de initiatiefnemer.

2.   Naast de in lid 1 vermelde elementen bevat de ontwerpverbintenis ook een datum van toepassing, die:

a)

kan worden vastgesteld op dezelfde datum als deze van de inwerkingtreding;

b)

kan worden vastgesteld met terugwerkende kracht;

c)

kan worden uitgesteld tot een datum in de toekomst.

3.   Naast de in lid 1 vermelde elementen bevat de ontwerpverklaring ook een formele vermelding van de uiterlijke datum of data waarop de bevoegde zich verbindende instantie bij het respectieve wetgevende orgaan een formeel voorstel indient met het oog op de dienovereenkomstige wijziging van de nationale wettelijke bepalingen.

De in de eerste alinea bedoelde datum is niet later dan twaalf maanden na de sluiting van de verklaring.

Artikel 15

Toezending van de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring

1.   Wanneer de bevoegde zich verbindende instantie de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring heeft opgesteld, zendt zij dit ontwerp toe aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat:

a)

binnen een termijn van drie  zes maanden na de toezending van informatie uit hoofde van artikel 10, lid 2, of artikel 12, leden 1 en 2; [Am. 46]

b)

binnen een termijn van acht maanden overeenkomstig artikel 12, leden 4 en 5.

2.   Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring heeft opgesteld of wanneer het de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring van de bevoegde zich verbindende instantie heeft ontvangen, zendt het dit ontwerp binnen de in lid 1, onder a) of b), bedoelde termijn toe aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat.

3.   In beide gevallen wordt ter informatie tevens een kopie toegezonden aan de initiatiefnemer.

Artikel 16

Taken van de overdragende lidstaat bij de sluiting en de ondertekening van de verbintenis of bij de ondertekening van de verklaring

1.   Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat onderzoekt de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring die het uit hoofde van artikel 15 heeft ontvangen en onderneemt binnen een termijn van drie  zes maanden na ontvangst van het ontwerp en na raadpleging van de bevoegde overdragende instanties een of meer van de volgende acties: [Am. 47]

a)

instemmen met de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, twee originelen ondertekenen en één ervan terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;

b)

na de in artikel 14, lid 1, onder f) en h), bedoelde informatie te hebben verbeterd of aangevuld, instemmen met de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, twee originelen van de herziene ontwerpverbintenis of ontwerpverklaring ondertekenen en één ervan terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;

c)

weigeren de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring te ondertekenen en een gedetailleerde motivering toezenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;

d)

weigeren de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring te ondertekenen en een ontwerp dat is gewijzigd wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder c), d) en in voorkomend geval g), bedoelde informatie, alsook de in artikel 14, lid 2, bedoelde informatie voor zover het een ontwerpverbintenis betreft, vergezeld van een motivering van de wijzigingen terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat.

2.   In de lidstaten waar een verbintenis of een verklaring door de bevoegde overdragende instantie wordt ondertekend, zendt het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat één van de twee door de bevoegde overdragende instantie ondertekende originelen terug naar het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat overeenkomstig lid 1, onder a) en b). [Am. 48]

3.   Wanneer de overdragende lidstaat overeenkomstig lid 1, onder a) of b), instemt met de ondertekening van een verbintenis of een verklaring bevestigt of weigert deze tevens uitdrukkelijk dat de bevoegde instantie of instanties die uit hoofde van artikel 14, lid 1, onder j), wordt of worden voorgesteld om samen te worden aangewezen voor de uitvoering en de monitoring van de verbintenis of de verklaring, deze binnen het toepassingsgebied uit te voeren taken op zich nemen.

Artikel 17

Taken van de zich verbindende lidstaat bij de sluiting en de ondertekening van de verbintenis of bij de ondertekening van de verklaring

1.   Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat onderzoekt het door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat toegezonden antwoord en onderneemt binnen een termijn van één maand drie maanden na ontvangst ervan een of meer van de volgende acties, met schriftelijke toezending aan de bevoegde overdragende instantie: [Am. 49]

a)

in het geval van artikel 16, lid 2 1 , onder a), de verbintenis of de verklaring afronden, twee drie originelen ondertekenen en één ervan ter ondertekening terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat; [Am. 50]

b)

in het geval van artikel 16, lid 2 1 , onder b), de verbintenis of de verklaring wijzigen wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder f) en h), vermelde informatie in de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, de verbintenis of de verklaring afronden, twee drie originelen ondertekenen en één ervan ter ondertekening terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat; [Am. 51]

c)

in het geval van artikel 16, lid 2 1 , onder c), de initiatiefnemer en de Commissie in kennis stellen, onder vermelding van de door de bevoegde overdragende instantie uiteengezette motivering; [Am. 52]

d)

in het geval van artikel 16, lid 2 1 , onder d), de wijzigingen in overweging nemen en ofwel handelen overeenkomstig punt letter  b) van dit lid, ofwel een tweede procedure handelen overeenkomstig artikel 9 inleiden letter c) van dit lid , onder vermelding van de reden waarom sommige of alle wijzigingen niet door de bevoegde zich verbindende instantie konden worden aanvaard. [Am. 53]

2.   Na ontvangst van de verbintenis of de verklaring, die in de gevallen als bedoeld in lid 1, onder a) of b), ook door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt of de bevoegde overdragende instantie is ondertekend, of wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat positief heeft gereageerd in het kader van de tweede procedure als bedoeld in lid 1, onder d), wordt door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat: [Am. 54]

a)

de definitieve verbintenis of verklaring toegezonden aan de initiatiefnemer;

b)

het tweede origineel toegezonden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat;

c)

een kopie toegezonden aan alle bevoegde zich verbindende instanties;

d)

een kopie toegezonden aan het coördinatiepunt op het niveau van de Unie, en

e)

om bekendmaking van de verbintenis of de verklaring verzocht bij de dienst die in de zich verbindende lidstaat verantwoordelijk is voor officiële bekendmakingen.

HOOFDSTUK III

Uitvoering en monitoring van verbintenissen en verklaringen

Artikel 18

Uitvoering van de verbintenis

1.   De in artikel 17, lid 2, onder c), bedoelde en aan alle betrokken bevoegde zich verbindende instanties toegezonden informatie gaat vergezeld van een tijdschema dat elk van deze instanties, in voorkomend geval, moet volgen met het oog op de wijziging van uit hoofde van het toepasselijke recht vastgestelde administratieve handelingen met betrekking tot het gezamenlijke project en de vaststelling van administratieve handelingen die nodig zijn voor de toepassing van de verbintenis op het gezamenlijke project, teneinde hierop de wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat of een juridische oplossing op ad-hocgrondslag toe te passen.

2.   Een kopie van het tijdschema wordt toegezonden aan het nationale en, in voorkomend geval, het regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat.

3.   In lid 1 bedoelde administratieve handelingen worden vastgesteld en ter kennis gebracht van de initiatiefnemer, met name van het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project, overeenkomstig het op dergelijke administratieve handelingen toepasselijke nationale recht.

4.   Zodra alle administratieve handelingen met betrekking tot een bepaald gezamenlijk project zijn vastgesteld, stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat en het coördinatiepunt op het niveau van de Unie hiervan in kennis.

5.   In voorkomend geval stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat de bevoegde overdragende instanties hiervan in kennis.

Artikel 19

Uitvoering van de verklaring

1.   Elke uit hoofde van artikel 14, lid 3, in een verklaring vermelde bevoegde zich verbindende instantie dient uiterlijk op de respectieve in de ondertekende verklaring vastgestelde datum bij het respectieve wetgevende orgaan een formeel voorstel in met het oog op de dienovereenkomstige wijziging van de nationale wettelijke bepalingen.

2.   Indien de respectieve in de ondertekende verklaring vastgestelde datum niet kan worden nageleefd, met name in verband met aanstaande verkiezingen voor het bevoegde wetgevende orgaan, stelt de bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer en het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van zowel de zich verbindende als de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk in kennis.

3.   Zodra een formeel voorstel bij het respectieve wetgevende orgaan is ingediend, houdt de respectieve bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer en het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van zowel de zich verbindende als de overdragende lidstaat schriftelijk op de hoogte van de monitoring in het respectieve wetgevende orgaan; zij doet dit om de zes maanden na de datum van de formele indiening.

4.   Zodra de wijzigende wetgevingshandeling in werking is getreden en/of in het staatsblad is bekendgemaakt, wijzigt elke bevoegde zich verbindende instantie alle uit hoofde van het toepasselijke nationale recht vastgestelde administratieve handelingen met betrekking tot het gezamenlijke project en stelt elke bevoegde zich verbindende instantie alle administratieve handelingen vast die nodig zijn voor de toepassing van de gewijzigde wettelijke bepalingen op het gezamenlijke project.

5.   In lid 4 bedoelde administratieve handelingen worden vastgesteld en ter kennis gebracht van de initiatiefnemer, met name van het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project, overeenkomstig het op dergelijke administratieve handelingen toepasselijke nationale recht.

6.   Zodra alle administratieve handelingen met betrekking tot een bepaald gezamenlijk project zijn vastgesteld, stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat en het coördinatiepunt op het niveau van de Unie hiervan in kennis.

7.   In voorkomend geval stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat de bevoegde overdragende instanties hiervan in kennis.

Artikel 20

Monitoring van verbintenissen en verklaringen

1.   De zich verbindende en de overdragende lidstaat besluiten op basis van de in artikel 18, lid 1, en artikel 19, lid 4, bedoelde administratieve handelingen of de monitoring van de toepassing van een verbintenis of van de uit hoofde van een verklaring gewijzigde nationale wetgeving wordt toevertrouwd aan de instanties van de overdragende lidstaat, met name gezien hun deskundigheid op het gebied van de overgedragen wettelijke bepalingen, of aan de instanties van de zich verbindende lidstaat.

2.   Wanneer de monitoring van de toepassing van de overgedragen wettelijke bepalingen aan de instanties van de overdragende lidstaat wordt toevertrouwd, besluit de zich verbindende lidstaat in overleg met de overdragende lidstaat of de instanties van de overdragende lidstaat ten aanzien van het voorwerp van de monitoringtaken handelen voor rekening en in naam van de instanties van de zich verbindende lidstaat, dan wel voor hun rekening, maar in eigen naam.

HOOFDSTUK IV

Juridische bescherming tegen de toepassing en de monitoring van verbintenissen en verklaringen

Artikel 21

Juridische bescherming tegen de toepassing van een verbintenis of een verklaring

1.   Iedere persoon die gevestigd is op het door een verbintenis of een verklaring bestreken grondgebied of die, zonder op dat grondgebied te zijn gevestigd, gebruiker is van een op dat grondgebied verleende dienst van algemeen economisch belang (“in de grensoverschrijdende regio gevestigde persoon”) die zich benadeeld acht door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing van een wettelijke bepaling van een overdragende lidstaat uit hoofde van een verbintenis of een verklaring, heeft het recht zich tot de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat wenden.

2.   Rechtsmiddelen tegen overeenkomstig artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 5, vastgestelde administratieve handelingen vallen echter onder de exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waarvan de instanties de desbetreffende administratieve handeling hebben vastgesteld.

3.   Niets in deze verordening mag personen de vrijheid ontzeggen om tegen instanties die partij bij een verbintenis zijn hun nationale grondwettelijk recht op beroep uit te oefenen met betrekking tot:

a)

administratieve besluiten ten aanzien van activiteiten die uit hoofde van een verbintenis worden uitgevoerd;

b)

toegang tot diensten in hun eigen taal, en

c)

toegang tot informatie.

In deze gevallen zijn de bevoegde rechterlijke instanties de rechterlijke instanties van de lidstaat krachtens de grondwet waarvan het recht op beroep ontstaat.

Artikel 22

Juridische bescherming tegen de monitoring van verbintenissen of verklaringen

1.   Wanneer de bevoegde overdragende instantie heeft aanvaard om de toepassing van de wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat op het desbetreffende gebied te monitoren en deze instantie ten aanzien van in de grensoverschrijdende regio van de zich verbindende lidstaat gevestigde personen in eigen naam kan handelen, dan vallen rechtsmiddelen tegen acties of nalatigheden van deze instantie onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de wettelijke verblijfplaats van deze personen zich bevindt.

2.   Wanneer de bevoegde overdragende instantie heeft aanvaard om de toepassing van de wettelijke bepalingen van de zich verbindende lidstaat op het grondgebied van de zich verbindende lidstaat te monitoren, maar deze instantie ten aanzien van in de grensoverschrijdende regio gevestigde personen niet in eigen naam kan handelen, dan vallen rechtsmiddelen tegen acties of nalatigheden van deze instantie uitsluitend onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat, ook wanneer de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon zich in de overdragende lidstaat bevindt.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Artikel 23

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 108, lid 1, van Verordening (EU) …/… [nieuwe GB-verordening] ingestelde Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 24

Uitvoeringsbepalingen in de lidstaten

1.   De lidstaten treffen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening effectief wordt toegepast.

2.   Uiterlijk op … [datum van toepassing van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van alle uit hoofde van lid 1 vastgestelde maatregelen.

3.   De Commissie maakt de van de lidstaten ontvangen informatie openbaar.

Artikel 25

Rapportage

1.    Uiterlijk op dd mm jjjj [de eerste dag van de maand volgende op de datum van inwerkingtreding van deze verordening + vijf  drie jaar] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's een verslag in waarin zij de toepassing van deze verordening beoordeelt op basis van indicatoren met betrekking tot de effectiviteit, de efficiëntie, de relevantie, de Europese toegevoegde waarde en de mogelijkheden voor vereenvoudiging ervan.

2.     In het in lid 1 bedoelde verslag gaat de Commissie vooral in op de geografische en thematische werkingssfeer zoals omschreven in artikel 3, punt 1, en 2.

3.     Voordat dit verslag wordt opgesteld, organiseert de Commissie een openbare raadpleging van de verscheidene betrokken actoren, waaronder de lokale en regionale overheden en maatschappelijke organisaties. [Am. 55]

Artikel 26

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [de eerste dag van de maand volgende op de datum van inwerkingtreding van deze verordening + één jaar].

Artikel 24 is evenwel van toepassing met ingang van … [de eerste dag van de maand volgende op de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 124.

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2019.

(4)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU”, COM(2017)0534 van 20.9.2017.

(5)  Tot nu toe zijn er vijf Interreg-programmeringsperioden geweest: Interreg I (1990-1993), Interreg II (1994-1999), Interreg III (2000-2006), Interreg IV (2007-2013) en Interreg V (2014-2020).

(6)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(7)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/637


P8_TA(2019)0119

Ontwerp van samenwerkingsovereenkomst tussen Eurojust en Georgië *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad tot goedkeuring van de sluiting door Eurojust van de Overeenkomst betreffende samenwerking tussen Eurojust en Georgië (13483/2018 — C8-0484/2018 — 2018/0813(CNS))

(Raadpleging)

(2020/C 449/65)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van de Raad (13483/2018),

gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0484/2018),

gezien Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (1), en met name artikel 26 bis, lid 2,

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0065/2019),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/638


P8_TA(2019)0120

Evaluatie van gezondheidstechnologie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU (COM(2018)0051 — C8-0024/2018 — 2018/0018(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/66)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0051),

gezien artikel 294, lid 2 en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0024/2018),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Tsjechische Kamer van Afgevaardigden, de Duitse Bondsdag, de Franse Senaat en de Poolse Nationale Vergadering, waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2018 (1),

gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0289/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (2);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 28.

(2)  Dit standpunt stemt overeen met de amendementen die zijn aangenomen op 3 oktober 2018 (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0369).


P8_TC1-COD(2018)0018

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 168, lid 4 , [Am. 1]

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van gezondheidstechnologieën is een belangrijke motor voor economische groei en innovatie in de Unie. Deze technologie maakt deel uit van cruciaal belang om het hoge niveau van bescherming van de gezondheid te bereiken dat het gezondheidsbeleid moet garanderen voor alle burgers . Gezondheidstechnologieën vormen een innovatieve economische sector die deel uitmaakt van een globale markt voor uitgaven voor gezondheidszorg, die goed is voor 10 % van het bruto binnenlands product van de EU. Gezondheidstechnologieën omvatten geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische procedures alsmede maatregelen voor de preventie, diagnose of behandeling van ziekten. [Am. 2]

(1 bis)

In 2014 bedroegen de uitgaven voor geneesmiddelen 1,41 % van het bbp en 17,1 % van de totale gezondheidsuitgaven, waarvan zij een belangrijk onderdeel vormen. De gezondheidsuitgaven in de EU bedragen 1,3 biljoen EUR per jaar, wat overeenkomt met 10 % van het bbp; 220 miljard EUR hiervan zijn uitgaven voor geneesmiddelen en 110 miljard EUR zijn uitgaven voor medische hulpmiddelen. [Am. 3]

(1 ter) I

n de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 en de resolutie van het Europees Parlement van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen  (4) wordt benadrukt dat er in de Unie talrijke barrières bestaan voor de toegang tot geneesmiddelen en innovatieve technologieën. De voornaamste barrières zijn het gebrek aan nieuwe behandelmethoden voor bepaalde ziekten en de hoge prijs van geneesmiddelen, die in veel gevallen geen therapeutische meerwaarde hebben. [Am. 4]

(1 quater)

De vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen worden toegekend door het Europees Geneesmiddelenbureau op basis van de beginselen van veiligheid en doeltreffendheid. Normaliter wordt de evaluatie van de relatieve doeltreffendheid uitgevoerd door de agentschappen die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën, aangezien de verlening van commerciële vergunningen niet gepaard gaat met een onderzoek naar de relatieve doeltreffendheid. [Am. 5]

(2)

Evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) is een wetenschappelijk, empirisch onderbouwd proces waarbij de bevoegde autoriteiten de relatieve doeltreffendheid van nieuwe of bestaande technologieën kunnen bepalen. Bij EGT wordt vooral bekeken wat de therapeutische meerwaarde is van een gezondheidstechnologie in vergelijking met andere bestaande of nieuwe gezondheidstechnologieën. [Am. 6]

(2 bis)

Zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangaf tijdens de 67e Wereldgezondheidsvergadering in mei 2014, moet EGT worden ingezet als een instrument ter ondersteuning van een universele dekking van de gezondheidszorg. [Am. 7]

(2 ter)

EGT moet een belangrijke rol spelen in de bevordering van vormen van innovatie die patiënten en de maatschappij in brede zin betere resultaten bieden, en is een noodzakelijk instrument om de juiste invoering en toepassing van gezondheidstechnologieën te waarborgen. [Am. 8]

(3)

EGT omvat zowel klinische als niet-klinische aspecten van een gezondheidstechnologie. In de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties op het gebied van EGT (EUnetHTA) zijn negen gebieden vastgesteld die als referentie dienen bij het evalueren van gezondheidstechnologieën. Van deze negen gebieden (die samen het HTA Core-model vormen) zijn er vier klinisch en vijf niet-klinisch. De vier klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op het beschrijven van een gezondheidsprobleem en de huidige technologie, het onderzoek van de technische kenmerken, de relatieve veiligheid en de relatieve klinische doeltreffendheid van de geëvalueerde technologie. De vijf niet-klinische evaluatiegebieden hebben betrekking op de kostprijs en de economische evaluatie van een technologie en de ethische, organisatorische, sociale en juridische aspecten ervan. De klinische gebieden lenen zich daarom beter voor een gezamenlijke evaluatie op Unieniveau van hun wetenschappelijke onderbouwing, terwijl de evaluatie van niet-klinische gebieden meestal nauwer samenhangt met de nationale en regionale context en aanpak. [Am. 9]

(3 bis)

Gezondheidswerkers, patiënten en gezondheidsinstanties moeten weten of een nieuwe gezondheidstechnologie wat betreft voordelen en risico's al dan niet beter is dan een bestaande gezondheidstechnologie. Gezamenlijke klinische evaluaties moeten er bijgevolg op gericht zijn te achterhalen wat de therapeutische toegevoegde waarde is van nieuwe of bestaande gezondheidstechnologieën in vergelijking met andere nieuwe of bestaande gezondheidstechnologieën. Dergelijke evaluaties gebeuren aan de hand van vergelijkende onderzoeken waarbij de technologie wordt afgezet tegen de beste op dat moment bewezen ingreep (standaardbehandeling) of de meest gebruikelijke behandeling wanneer er geen standaardbehandeling bestaat. [Am. 10]

(4)

EGT is een belangrijk instrument om kwalitatief hoogwaardige innovatie te bevorderen, onderzoek te laten aansluiten op behoeften binnen gezondheidszorgstelsels waarnaar nog niet veel onderzoek wordt gedaan (op het gebied van diagnostiek, behandelingen of procedures) en richting te geven aan klinische en maatschappelijke prioriteiten. Ook kan EGT het wetenschappelijk bewijs verbeteren dat wordt gebruikt ter ondersteuning van de besluitvorming op klinisch vlak, en kan het een positieve impact hebben op het efficiënte gebruik van middelen, de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de toegankelijkheid van geëigende gezondheidstechnologieën voor patiënten en het concurrentievermogen van de sector, namelijk middels een betere voorspelbaarheid en efficiënter onderzoek. De lidstaten gebruiken de resultaten van EGT worden gebruikt om besluiten te nemen over meer wetenschappelijk bewijs te beschikken ter ondersteuning van de besluitvorming wanneer gezondheidstechnologieën worden ingevoerd binnen hun stelsels, dat wil zeggen ter ondersteuning van de besluitvorming over de toewijzing van begrotingsmiddelen op het gebied van gezondheid, bijvoorbeeld als het gaat om de prijsstelling of terugbetaling van gezondheidstechnologieën middelen . EGT kan de lidstaten dus helpen bij de ontwikkeling en instandhouding van houdbare gezondheidszorgstelsels en innovatie stimuleren die betere resultaten oplevert voor patiënten. [Am. 11]

(4 bis)

Samenwerking op het gebied van EGT kan ook een rol spelen in de hele cyclus van gezondheidstechnologie: in de eerste fasen van ontwikkeling, met name door middel van 'horizonverkenning' (verkennend onderzoek), met als doel baanbrekende technologieën te identificeren; bij vroegtijdige dialogen en de totstandkoming van wetenschappelijk advies; bij een betere vormgeving van studies, met als doel tot efficiëntere onderzoeken te komen; en tijdens de kernfasen van de algemene evaluatie, wanneer de technologie al wordt gebruikt. Ten slotte kan EGT de besluitvorming faciliteren over het stopzetten van investeringen indien een technologie obsoleet en ongeschikt wordt ten opzichte van beschikbare alternatieven die beter zijn. In dit opzicht zou meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van EGT de zorgstandaarden, alsook de stelling van diagnoses en de screening van pasgeboren baby's in de hele EU helpen verbeteren en harmoniseren. [Am. 12]

(4 ter)

Samenwerking op het gebied van EGT hoeft niet altijd betrekking te hebben op farmaceutische producten en medische hulpmiddelen. Er kan ook worden samengewerkt op het gebied van interventies als complementaire diagnostiek voor behandelingen, chirurgische procedures, preventie en screenings- en gezondheidsbevorderingsprogramma's, instrumenten voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en formules voor de organisatie van de gezondheidszorg of processen van integrale zorgverlening. De eisen op basis waarvan verschillende technologieën worden geëvalueerd, zijn afhankelijk van de specifieke kenmerken en kunnen dus variëren. Daarom moet er een samenhangende en adequate EGT-benadering worden toegepast die geschikt is voor diverse technologieën. Bovendien is de toegevoegde waarde van samenwerking op EU-niveau waarschijnlijk nog groter op bepaalde specifieke terreinen, zoals de behandeling van zeldzame ziekten, geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik, precisiegeneeskunde of geavanceerde behandelingen. [Am. 13]

(5)

Doordat verschillende lidstaten parallel evaluaties uitvoeren en de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de evaluatieprocedures en -methoden verschillen, kunnen de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie te maken krijgen met veelvuldige en uiteenlopende een veelvoud aan verzoeken om gegevens, Hierdoor kunnen ook overlappingen en verschillen in uitkomsten ontstaan, die hetgeen zou kunnen leiden tot een zwaardere financiële en administratieve belasting en daarmee aldus een belemmering zou kunnen vormen voor het vrije verkeer van de desbetreffende gezondheidstechnologieën en van de soepele werking van de interne markt. In gerechtvaardigde gevallen, meer bepaald wanneer specifieke eigenschappen van nationale (en regionale) gezondheidsstelsels en prioriteiten hierom vragen, kan een aanvullende evaluatie met betrekking tot bepaalde aspecten nodig zijn. Evaluaties die niet relevant zijn voor de besluitvorming in bepaalde lidstaten kunnen echter de toepassing van innovatieve technologieën vertragen, met als gevolg dat ook de toegang van patiënten tot werkzame innovatieve behandelingen vertraging oploopt. [Am. 14]

(6)

De lidstaten hebben weliswaar een aantal gezamenlijke evaluaties uitgevoerd in het kader van de door de EU medegefinancierde gezamenlijke acties., maar de productie van de output was inefficiënt, waarbij werd vertrouwd op projectgebaseerde samenwerking bij het ontbreken van een duurzaam samenwerkingsmodel. Het gebruik van de resultaten van de Deze samenwerking werd overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad  (5) , in drie fasen uitgevoerd, via drie gezamenlijke acties, met inbegrip van hun die elk eigen specifieke doelstellingen en een afzonderlijke begroting hadden: EUnetHTA 1, van 2010 tot 2012 (6 miljoen EUR); EUnetHTA 2, van 2012 tot 2015 (9,5 miljoen EUR); en EUnetHTA 3, dat in juni 2016 van start is gegaan en in 2020 zal aflopen (20 miljoen EUR). Gezien de tijdelijke aard van deze acties en met het oog op de voortzetting van de samenwerking, wordt in deze verordening een duurzamere manier vastgesteld om te garanderen dat de gezamenlijke klinische evaluaties, op het niveau van de lidstaten is laag gebleven, wat betekent dat de overlapping van evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie door EGT-autoriteiten en -instanties in verschillende lidstaten binnen identieke of soortgelijke termijnen niet voldoende is aangepakt. worden voortgezet. De belangrijkste resultaten van de gezamenlijke werkzaamheden tot nog toe zijn het 'HTA Core-model', een evaluatiemodel dat een kader biedt voor de EGT-verslagen; een databank voor het delen van geplande projecten, lopende projecten en projecten die onlangs zijn gepubliceerd door individuele agentschappen (POP-database); een databank met bewijsmateriaal voor de opslag van informatie, onder meer over de status van de evaluatie van veelbelovende technologieën of over verzoeken om aanvullende onderzoeken die voortvloeien uit EGT; en een reeks methodologische richtsnoeren en hulpmiddelen ter ondersteuning van de agentschappen die zich met EGT bezighouden, waaronder richtsnoeren voor het aanpassen van verslagen voor verschillende landen . [Am. 15]

(6 bis)

De productie van de output in het kader van de gezamenlijke acties was echter inefficiënt, en bij gebrek aan een duurzaam samenwerkingsmodel werd er vertrouwd op projectgebaseerde samenwerking. Het gebruik van de resultaten van de gezamenlijke acties, met inbegrip van hun gezamenlijke klinische evaluaties, op het niveau van de lidstaten is laag gebleven, wat betekent dat de overlapping van evaluaties van dezelfde gezondheidstechnologie door EGT-autoriteiten en -instanties in verschillende lidstaten binnen identieke of soortgelijke termijnen niet voldoende is aangepakt. [Am. 16]

(7)

De Raad heeft In zijn conclusies van december 2014 over innovatie ten bate van patiënten  (6) heeft de Raad de belangrijke rol erkend van de evaluatie van gezondheidstechnologie erkend en verzoekt als een gezondheidsbeleidsinstrument ter ondersteuning van empirisch onderbouwde, duurzame en billijke keuzes op het gebied van gezondheidszorg en gezondheidstechnologieën ten bate van de patiënten. Voorts verzocht de Raad de Commissie de samenwerking op een duurzame manier te blijven ondersteunen , en vroeg hij om meer samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van EGT en om het onderzoeken van de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van de informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten . Daarnaast verzocht de Raad de lidstaten en de Commissie in zijn conclusies van december 2015 over gepersonaliseerde geneeskunde voor patiënten om de EGT-methoden die kunnen worden toegepast op gepersonaliseerde geneeskunde te versterken, en werd in de conclusies van de Raad van juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de Europese Unie en haar lidstaten wederom bevestigd dat de lidstaten een duidelijke toegevoegde waarde zien in de samenwerking op het gebied van EGT. Ook in het gezamenlijke verslag van DG ECFIN en het Comité voor de economische politiek van oktober 2016 werd verzocht om meer Europese samenwerking op het gebied van EGT. [Am. 17]

(8)

Het Europees Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen (7) verzocht zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in te dienen met het oog op een Europees systeem voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën en geharmoniseerde transparante criteria voor de evaluatie van gezondheidstechnologie om de therapeutische meerwaarde en relatieve doeltreffendheid van geneesmiddelen gezondheidstechnologieën vast te stellen ten opzichte van het beste beschikbare alternatief, rekening houdend met de mate van innovatie en de waarde voor de patiënt . [Am. 18]

(9)

In haar mededeling van 2015 over de eengemaakte markt (8), heeft de Commissie aangekondigd een initiatief inzake EGT te zullen voorstellen met het oog op een betere coördinatie, zodat meerdere evaluaties van een product in verschillende lidstaten kunnen worden vermeden en de werking van de eengemaakte markt voor gezondheidstechnologieën wordt verbeterd.

(10)

Om te zorgen voor een betere werking van de interne markt en bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, moeten de regels voor de uitvoering van klinische evaluatie op nationaal niveau en klinische evaluatie van bepaalde gezondheidstechnologieën op het niveau van de Unie onderling worden aangepast, waarbij de voortzetting van de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten inzake bepaalde aspecten van EGT moet worden ondersteund. Deze afstemming moet de hoogste kwaliteitsnormen waarborgen en in overeenstemming zijn met de beste beschikbare praktijken. De afstemming mag niet gericht zijn op de kleinste gemene deler en EGT-agentschappen die over een hogere mate van deskundigheid beschikken en hogere normen hanteren, er niet toe dwingen lagere eisen te accepteren. In plaats daarvan moet de afstemming een verhoging van de EGT-capaciteit en van de kwaliteit op nationaal en regionaal niveau tot gevolg hebben. [Am. 19]

(11)

Overeenkomstig artikel 168, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de organisatie en verstrekking van hun gezondheidszorg. Daarom moet het toepassingsgebied van de regels van de Unie worden beperkt tot die aspecten van EGT die betrekking hebben op de klinische evaluatie van gezondheidstechnologie. en moeten de conclusies van de evaluatie worden beperkt tot de bevindingen met betrekking tot de relatieve doeltreffendheid van gezondheidstechnologie. De gezamenlijke klinische evaluatie waarin deze verordening voorziet vormt een wetenschappelijke analyse van de relatieve effecten van een gezondheidstechnologie op resultaten betreffende doeltreffendheid, veiligheid en efficiëntie, gezamenlijk aangeduid als klinische resultaten; de evaluatie gebeurt ten aanzien van de op dat moment als geschikt beschouwde comparatoren en voor de gekozen populaties en subpopulaties, met inachtneming van de criteria van het HTA Core Model. Bij de evaluatie wordt ook gekeken naar de mate van zekerheid over de relatieve effecten op basis van de beschikbare gegevens . Het resultaat van dergelijke gezamenlijke klinische evaluaties mag dus geen invloed hebben op de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot latere besluiten inzake prijsstelling en terugbetaling van gezondheidstechnologieën, waaronder de vaststelling van criteria voor die prijsstelling en terugbetaling, die kunnen afhangen van niet-klinische en klinische overwegingen en uitsluitend een zaak van nationale bevoegdheid blijven. De evaluatie die elke lidstaat uitvoert in het kader van zijn nationale evaluatie, valt derhalve buiten het toepassingsgebied van deze verordening. [Am. 20]

(12)

Om te zorgen voor een brede toepassing van geharmoniseerde regels inzake en voor meer samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de klinische aspecten van EGT, en om de EGT-instanties in staat te stellen hun expertise en middelen te bundelen teneinde verspilling en inefficiënte praktijken in de gezondheidszorg tegen te gaan , moeten gezamenlijke klinische evaluaties verplicht worden gesteld voor alle geneesmiddelen die op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (9) onder de communautaire procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen vallen en die een nieuw werkzaam bestanddeel bevatten, voor zover deze geneesmiddelen vervolgens worden toegelaten voor een nieuwe therapeutische indicatie. Gezamenlijke klinische evaluaties moeten eveneens worden uitgevoerd voor bepaalde medische hulpmiddelen in de zin van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (10) die in de hoogste risicoklassen vallen en waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun adviezen of standpunten hebben afgegeven. Er moet een selectie van medische hulpmiddelen voor gezamenlijke klinische evaluatie worden gemaakt op basis van specifieke criteria. , aangezien er behoefte is aan meer klinisch bewijsmateriaal met betrekking tot al deze nieuwe technologieën . [Am. 21]

(13)

Om ervoor te zorgen dat gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën nauwkeurig, en relevant en van goede kwaliteit blijven, moeten voorwaarden en op elk moment op het beste op dat moment beschikbare wetenschappelijke bewijs berusten , moet een flexibele en formele procedure worden vastgesteld voor het bijwerken van de evaluaties, met name wanneer aanvullende gegevens die er na de eerste evaluatie aan het licht zijn gekomen tot een juistere nieuw bewijs of nieuwe aanvullende gegevens beschikbaar worden en wanneer deze informatie kan leiden tot meer wetenschappelijk bewijs en bijgevolg de kwaliteit van de evaluatie zouden kunnen leiden kan verbeteren . [Am. 22]

(14)

Er moet een coördinatiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van autoriteiten en instanties voor evaluatie van gezondheidstechnologie in de lidstaten worden opgericht die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van gezamenlijke klinische evaluaties en andere gezamenlijke werkzaamheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, en die over aantoonbare kennis op dit gebied beschikt . [Am. 23]

(15)

Met het oog op een door de lidstaten geleide aanpak van gezamenlijke klinische evaluaties en wetenschappelijk overleg, moeten de lidstaten nationale of regionale EGT-autoriteiten en -instanties aanwijzen die als leden van de coördinatiegroep advies verlenen bij besluitvorming inzake de uitvoering van dergelijke evaluaties . De aangewezen autoriteiten en instanties moeten zorgen voor een voldoende hoog niveau van vertegenwoordiging in de coördinatiegroep en technische expertise in de subgroepen, rekening houdend met de behoefte aan mogelijkheid van het aanbieden van deskundigheid op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. De organisatiestructuur moet zijn afgestemd op de specifieke taken van de subgroepen die de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijk wetenschappelijk overleg uitvoeren. Belangenconflicten moeten worden verhinderd. [Am. 24]

(15 bis)

De transparantie van het proces en de bekendheid ervan bij het publiek zijn cruciaal. Daarom moeten alle te evalueren klinische gegevens met de hoogste mate van transparantie en openbaarheid worden aangeboden teneinde het vertrouwen in het systeem op te bouwen. Indien bepaalde gegevens om commerciële redenen vertrouwelijk zijn, moet deze vertrouwelijkheid duidelijk afgebakend en gemotiveerd worden, en moet de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens zo veel mogelijk worden beperkt en goed worden beschermd. [Am. 25]

(16)

Om ervoor te zorgen dat de geharmoniseerde procedures voldoen aan hun doelstelling voor de interne markt en erin slagen de kwaliteit van innovatie en klinisch bewijs te verhogen , moeten de lidstaten ten volle rekening houden met de resultaten van gezamenlijke klinische evaluaties en deze dan ook niet herhalen. Naargelang de behoeften op nationaal niveau hebben de lidstaten het recht de gezamenlijke klinische evaluatie aan te vullen met aanvullend klinisch bewijsmateriaal en aanvullende analyses waarin rekening wordt gehouden met andere comparatoren of met een specifieke nationale behandelsituatie. Dergelijke aanvullende klinische evaluaties moeten naar behoren worden gerechtvaardigd, proportioneel zijn en worden gemeld aan de Commissie en de coördinatiegroep. Deze verplichting belet de lidstaten bovendien niet om niet-klinische evaluaties voor dezelfde gezondheidstechnologie uit te voeren of conclusies over de klinische meerwaarde van de betrokken technologieën te trekken als onderdeel van de nationale evaluatieprocessen waarbij zowel klinische als niet-klinische gegevens en criteria van de lidstaat in kwestie, op nationaal en/of regionaal niveau, in aanmerking kunnen worden genomen. Ook staat niets de lidstaten in de weg om hun eigen aanbevelingen of besluiten inzake prijsstelling of terugbetaling te formuleren. [Am. 26]

(16 bis)

Teneinde het mogelijk te maken de klinische evaluatie in te zetten ten behoeve van de besluiten inzake terugbetaling op nationaal niveau, moet de evaluatie idealiter betrekking hebben op de populatie die in een bepaalde lidstaat in aanmerking komt voor terugbetaling van het geneesmiddel. [Am. 27]

(17)

Het tijdschema voor gezamenlijke klinische evaluaties voor geneesmiddelen moet zo veel mogelijk worden afgestemd op het tijdschema voor de afronding van de communautaire procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004. Dergelijke coördinatie moet ervoor zorgen dat klinische evaluaties effectief de markttoegang kunnen verbeteren en ertoe bijdragen dat innovatieve technologie tijdig beschikbaar is voor patiënten. Als algemene regel geldt dat de procedure moet worden afgerond op het moment van de bekendmaking van het besluit van de Commissie tot verlening van een vergunning. [Am. 28]

(17 bis)

Het op weesgeneesmiddelen gerichte gezamenlijke wetenschappelijke overleg moet waarborgen dat een eventuele nieuwe aanpak in vergelijking met de huidige situatie niet tot onnodige vertragingen zal leiden voor wat de evaluatie van weesgeneesmiddelen betreft, en moet rekening houden met de pragmatische benadering in het kader van EUnetHTA. [Am. 29]

(18)

Bij de vaststelling van een tijdschema voor de gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen gezondheidstechnologieën moet rekening worden gehouden met de gedecentraliseerde markttoegang voor medische hulpmiddelen en het tijdschema dat moet worden gevolgd voor de afronding van de gecentraliseerde vergunningsprocedure uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004, in het geval van geneesmiddelen, voor de CE-conformiteitsmarkering voor medische hulpmiddelen uit hoofde van Verordening (EU) 2017/745, en voor de CE-conformiteitsmarkering voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek uit hoofde van Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad  (11) . In elk geval moet bij die evaluaties rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van het vereiste voldoende adequaat en wetenschappelijk en andersoortig bewijsmateriaal om een gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. Als het vereiste bewijsmateriaal mogelijk pas beschikbaar komt nadat het medische hulpmiddel in de handel is gebracht, en om ervoor te zorgen dat de keuze van de medische hulpmiddelen voor een gezamenlijke klinische evaluatie op een passend tijdstip plaatsvindt, moet het mogelijk zijn dat de evaluatie van dergelijke hulpmiddelen na de marktintroductie plaatsvindt. te kunnen uitvoeren, en moeten de evaluaties, als het om geneesmiddelen gaat, zo dicht mogelijk bij de verstrekking van de vergunning voor het in de handel brengen ervan worden uitgevoerd, en in alle gevallen zonder ongerechtvaardigde en onnodige vertragingen. [Am. 30]

(19)

In alle gevallen elk geval moeten de uit hoofde van deze verordening uitgevoerde gezamenlijke werkzaamheden, met name de gezamenlijke klinische evaluaties, van hoge kwaliteit zijn en tijdig resultaat opleveren, en zonder de CE-markering van medische hulpmiddelen of de markttoegang van gezondheidstechnologieën niet te vertragen of belemmeren. Deze werkzaamheden moeten losstaan van wettelijk verplichte evaluaties van de veiligheid, kwaliteit, efficiëntie of prestaties van gezondheidstechnologieën op grond van andere wetgeving van de Unie en mogen geen invloed hebben op besluiten die zijn genomen in overeenstemming met andere wetgeving van de Unie. [Am. 31]

(19 bis) D

e EGT-werkzaamheden die het onderwerp van deze verordening vormen, moeten onafhankelijk plaatsvinden en losstaan van de reglementaire evaluaties van de veiligheid en doeltreffendheid van gezondheidstechnologieën die worden uitgevoerd op grond van de Uniewetgeving, en mogen geen impact hebben op aspecten die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die zijn aangenomen conform andere Uniewetgeving. [Am. 32]

(19 ter)

In het geval van weesgeneesmiddelen moeten de criteria voor toekenning van de status van weesgeneesmiddel niet nogmaals in het gezamenlijk verslag worden beoordeeld. De beoordelaars en medebeoordelaars moeten echter volledige toegang hebben tot de gegevens die worden gebruikt door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, en moeten de mogelijkheid hebben om aanvullende relevante gegevens te gebruiken of te genereren teneinde een geneesmiddel te beoordelen in het kader van een gezamenlijke klinische evaluatie. [Am. 33]

(19 quater)

Op grond van Verordening (EU) 2017/745 voor medische hulpmiddelen en Verordening (EU) 2017/746 voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek berust de vergunningverlening voor deze producten op de beginselen van transparantie en veiligheid, en niet op doeltreffendheid. De geleidelijke toename van het aanbod van medische hulpmiddelen die zijn gericht op klinische problemen heeft niettemin een paradigmaverschuiving ingeleid, in de richting van een zeer gefragmenteerde markt, incrementele innovaties en een gebrek aan klinisch bewijs. Dit houdt in dat evaluatie-instanties nauwer moeten samenwerken en regelmatiger informatie moeten uitwisselen. Daarom moeten er stappen worden genomen in de richting van een gecentraliseerd vergunningsstelsel waarin technologieën worden geëvalueerd op veiligheid, doeltreffendheid en kwaliteit. Ook dit is een gebied waarop de lidstaten oproepen tot meer samenwerking, aan de hand van een toekomstige Europese EGT. Momenteel beschikken 20 lidstaten en Noorwegen over EGT-systemen voor medische hulpmiddelen. 12 lidstaten en Noorwegen hebben richtsnoeren vastgesteld en voeren vroegtijdige dialogen uit. In het kader van EUnetHTA worden al kwalitatief hoogstaande evaluaties van de relatieve doeltreffendheid van medische hulpmiddelen uitgevoerd op basis van een methode die voor deze verordening als referentie kan dienen. [Am. 34]

(20)

Om het Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie praktisch gezien makkelijker te maken deel te nemen aan gezamenlijke klinische evaluaties, moeten zij in passende gevallen de gelegenheid krijgen deel te nemen aan het gezamenlijke wetenschappelijke kunnen gezamenlijk wetenschappelijk overleg voeren met de coördinatiegroep, of met voor dit doeleinde samengestelde werkgroepen bestaande uit vakkundigen van de landelijke of regionale evaluatie-instanties, om aanwijzingen te krijgen over de bewijsstukken en gegevens die nodig zijn voor de klinische evaluatie klinische onderzoeksbehoeften en het meest geschikte ontwerp van studies met het oog op het verkrijgen van het best mogelijke bewijs en een maximale efficiëntie van het onderzoek . Gezien het preliminaire karakter van het overleg mogen deze aanwijzingen niet bindend zijn voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie of de EGT-autoriteiten en -instanties. [Am. 35]

(20 bis)

Het gezamenlijk wetenschappelijk overleg moet betrekking hebben op de opzet van het klinisch onderzoek en de bepaling van de beste referentiegeneesmiddelen op basis van de beste medische praktijken in het belang van patiënten. Het overlegproces moet transparant zijn. [Am. 36]

(21)

Voor de gezamenlijke klinische evaluaties en het gezamenlijke wetenschappelijke overleg moeten kan het nodig zijn dat de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en de EGT-autoriteiten en -instanties vertrouwelijke commerciële informatie kunnen uitwisselen. Om de vertrouwelijkheid van deze informatie te beschermen, mag informatie die in het kader van evaluaties en overleg wordt verstrekt aan de coördinatiegroep uitsluitend aan derden worden verstrekt na het sluiten van een geheimhoudingsovereenkomst. Verder moet alle openbaar gemaakte informatie over de resultaten van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg in geanonimiseerde vorm worden gepresenteerd, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten. [Am. 37]

(21 bis)

Voor de gezamenlijke klinische evaluaties moeten de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie alle beschikbare klinische gegevens en al het openbaar toegankelijke wetenschappelijke bewijsmateriaal overleggen. De gebruikte klinische gegevens, de studies, de methode en de gebruikte klinische resultaten moeten openbaar worden gemaakt. Door de wetenschappelijke gegevens en de evaluaties zo goed mogelijk openbaar toegankelijk te maken, kunnen vorderingen worden gemaakt met biomedisch onderzoek en kan het vertrouwen in het systeem geoptimaliseerd worden. Bij het delen van commercieel gevoelige gegevens moet de vertrouwelijkheid van deze gegevens worden beschermd door de gegevens in de te publiceren verslagen in geanonimiseerde vorm te presenteren. Zo wordt ook het openbaar belang in acht genomen. [Am. 38]

(21 ter)

Indien informatie in een document van belang is voor de gezondheid van individuele personen (zoals informatie over de doeltreffendheid van een geneesmiddel), weegt het algemeen belang van de openbaarmaking van deze informatie volgens de Europese Ombudsman doorgaans zwaarder door dan eventuele claims op commerciële gevoeligheid. De volksgezondheid moet altijd voorrang krijgen op commerciële belangen. [Am. 39]

(22)

Voor een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen moet aan horizonverkenning worden gedaan, zodat opkomende gezondheidstechnologieën die naar verwachting de grootste impact op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels hebben in een vroeg stadium worden gesignaleerd , en onderzoek op strategische wijze kan worden aangestuurd . Dit moet helpen bij de prioritering van technologieën die door de coördinatiegroep moeten worden geselecteerd voor de gezamenlijke klinische evaluatie. [Am. 40]

(23)

De Unie moet steun blijven verlenen aan vrijwillige samenwerking inzake EGT tussen de lidstaten op andere gebieden , bijvoorbeeld bij de ontwikkeling en uitvoering van vaccinatieprogramma’s, en capaciteitsopbouw van de nationale EGT- systemen. Deze vrijwillige samenwerking moet ook synergieën stimuleren met initiatieven in het kader van de strategie voor de digitale eengemaakte markt in de relevante digitale en datagestuurde gebieden van de gezondheid en de zorg, met het oog op het aanleveren van aanvullend bewijsmateriaal uit de praktijk (real world evidence) dat relevant is voor EGT. [Am. 41]

(24)

Om de inclusiviteit en transparantie van de gezamenlijke werkzaamheden te waarborgen, moet de coördinatiegroep samenwerken en breed overleggen met belanghebbenden. Wel moeten, Om de integriteit objectiviteit, transparantie en kwaliteit van de gezamenlijke werkzaamheden te beschermen, moeten regels worden vastgesteld die de onafhankelijkheid , openbaarheid en onpartijdigheid van de gezamenlijke werkzaamheden waarborgen en ervoor zorgen dat dit overleg geen aanleiding geeft tot belangenconflicten. [Am. 42]

(24 bis)

De coördinatiegroep, patiënten- en consumentenverenigingen, niet-gouvernementele gezondheidsorganisaties, gezondheidsdeskundigen en -professionals moeten met elkaar communiceren. Dit kan met name gebeuren via een netwerk van belanghebbenden, waarin de onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid van de genomen beslissingen wordt gegarandeerd. [Am. 43]

(24 ter)

Passende samenwerking tussen besluitvormers tijdens de belangrijkste fasen van de levenscyclus van geneesmiddelen is van belang om efficiënte besluitvorming te waarborgen en de toegang tot geneesmiddelen te vergemakkelijken. [Am. 44]

(25)

Om ervoor te zorgen dat bij de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening een uniforme aanpak wordt gevolgd, moeten aan moet de coördinatiegroep, die bestaat uit nationale en/of regionale autoriteiten en instanties voor de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor het vaststellen evaluatie van gezondheidstechnologieën en die blijk moet geven van aantoonbare capaciteiten, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, een gemeenschappelijk procedureel methode ontwikkelen waarmee kan worden gegarandeerd dat de gezamenlijke werkzaamheden van hoge kwaliteit zijn. De Commissie moet die methode bekrachtigen aan de hand van uitvoeringshandelingen, en methodologisch kader doet hetzelfde voor klinische evaluaties, procedures een gemeenschappelijk procedureel kader voor gezamenlijke klinische evaluaties en procedures voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg. In voorkomend geval Eventueel, wanneer dit gerechtvaardigd is, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Bij het vaststellen van dergelijke regels moet de Commissie rekening houden worden gehouden met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij in het kader van de gezamenlijke EUnetHTA-acties. Ook moet rekening worden gehouden met (in het bijzonder de methodologische richtsnoeren en de modellen voor het indienen van bewijsmateriaal), de initiatieven op het gebied van EGT die zijn gefinancierd via het onderzoeksprogramma Horizon 2020, alsmede de regionale initiatieven op het gebied van EGT zoals de initiatieven Beneluxa en de Verklaring van Valletta. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12). [Am. 45]

(25 bis)

In overeenstemming met de Verklaring van Helsinki moet het methodologisch kader hoge kwaliteit en hoogwaardig klinisch bewijs waarborgen; hiertoe moeten de meest geschikte comparatoren worden gekozen. Het kader moet berusten op hoge kwaliteitsnormen en het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs, dat hoofdzakelijk is afgeleid van dubbelblinde gerandomiseerde klinische proeven, meta-analyse en systematische evaluaties. Het moet voorts rekening houden met klinische criteria die nuttig, relevant, tastbaar en concreet zijn en die zijn afgestemd op de klinische situatie in kwestie, met een voorkeur voor eindpunten. De documenten die door de verzoeker worden verstrekt, moeten betrekking hebben op de meest actuele en openbaar toegankelijke gegevens. [Am. 46]

(25 ter)

Specifieke elementen in de methodiek, bijvoorbeeld voor vaccins, moeten worden gerechtvaardigd en moeten afgestemd zijn op heel precieze omstandigheden; ook moeten ze op dezelfde strikte wijze en volgens dezelfde wetenschappelijke normen worden toegepast; tot slot mogen ze nooit ten koste gaan van de kwaliteit van de gezondheidstechnologieën of van het klinisch bewijs. [Am. 47]

(25 quater)

De Commissie moet administratieve ondersteuning bieden voor de gezamenlijke werkzaamheden van de coördinatiegroep, die na overleg met de partijen het definitieve advies met betrekking tot deze werkzaamheden moet uitbrengen. [Am. 48]

(26)

Om te garanderen dat deze verordening volledig operationeel wordt en om haar aan te passen aan de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, De Commissie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen uitvoeringshandelingen vaststellen ten aanzien van de inhoud van de in te dienen documenten, verslagen en samenvattende verslagen van procedureregels voor gezamenlijke klinische evaluaties, de inhoud van documenten voor verzoeken, verslagen van het gezamenlijke wetenschappelijke gezamenlijk wetenschappelijk overleg, en de regels voor het selecteren van de belanghebbenden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13) . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen en moeten hun deskundigen systematisch toegang krijgen tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 49]

(27)

Om te zorgen voor voldoende middelen voor de gezamenlijke werkzaamheden en de stabiele administratieve ondersteuning uit hoofde van deze verordening, moet de Unie voorzien in stabiele en permanente publieke financiering garanderen binnen het meerjarig financieel kader voor de gezamenlijke werkzaamheden en de vrijwillige samenwerking, en in evenals een steunkader voor deze activiteiten. De financiering moet lidstaten moeten ook de kosten dekken van het produceren van verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties en verslagen over het gezamenlijke wetenschappelijke raadpleging mogelijkheid hebben om nationale deskundigen bij de Commissie te detacheren om ondersteuning te bieden aan het secretariaat van de coördinatiegroep . De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben Commissie moet een vergoedingensysteem vaststellen voor ontwikkelaars van gezondheidstechnologie die verzoeken om nationale deskundigen bij de Commissie te detacheren om ondersteuning te bieden aan het secretariaat van de coördinatiegroep. gezamenlijk wetenschappelijk overleg of gezamenlijke klinische evaluaties, waarvan de opbrengsten worden bestemd voor onderzoek naar medische behoeften waarnaar nog geen onderzoek wordt gedaan. Deze vergoedingen mogen in geen geval de gezamenlijke werkzaamheden uit hoofde van deze verordening financieren. [Am. 50]

(28)

Om de gezamenlijke werkzaamheden en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten op het gebied van EGT te vergemakkelijken, moet worden voorzien in de oprichting van een IT-platform dat passende databanken en beveiligde communicatiekanalen omvat , evenals alle informatie over de procedure, methode, vorming en belangen van de beoordelaars en deelnemers van het netwerk van belanghebbenden, en verslagen over en resultaten van de gezamenlijke werkzaamheden, die openbaar toegankelijk moeten zijn . De Commissie moet tevens zorgen voor een link tussen het IT-platform en andere data-infrastructuur die relevant is voor EGT, zoals registers van reële gegevens. [Am. 51]

(28 bis)

De samenwerking is gebaseerd op het beginsel van goed bestuur, wat onder andere wil zeggen dat de samenwerking transparant en objectief is, de deskundigen onafhankelijk zijn en de procedure rechtvaardig. Vertrouwen is een absolute voorwaarde voor een succesvolle samenwerking, en dat vertrouwen kan alleen ontstaan als alle spelers zich onvoorwaardelijk inzetten en men toegang heeft tot deskundigheid, capaciteitsontwikkeling en productie van hoge kwaliteit. [Am. 52]

(28 ter)

Momenteel bestaat er geen overeengekomen definitie van kwalitatief hoogwaardige innovatie of therapeutische meerwaarde. Het is dan ook wenselijk om op Unieniveau definities vast te stellen op basis van overeenstemming en consensus tussen alle partijen. [Am. 53]

(29)

Om een soepele invoering en uitvoering van gezamenlijke evaluaties op het niveau van de Unie te waarborgen en de kwaliteit ervan te garanderen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld waarin het jaarlijkse aantal gezamenlijke evaluaties geleidelijk kan worden uitgebreid. Het uit te voeren aantal evaluaties moet worden vastgesteld, waarbij naar behoren rekening moet worden gehouden met de beschikbare middelen en het aantal deelnemende lidstaten, zodat tegen het einde van de overgangsperiode de volledige capaciteit wordt bereikt. De vaststelling van een dergelijke overgangsperiode moet de lidstaten tevens in de gelegenheid stellen hun nationale stelsels volledig in overeenstemming te brengen met het kader voor gezamenlijke werkzaamheden wat betreft de toewijzing van middelen, het tijdschema en de prioritering van de evaluaties.

(30)

Tijdens de overgangsperiode mag deelname aan gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg niet verplicht worden gesteld voor de lidstaten. Dit heeft geen gevolgen voor de verplichting van de lidstaten om geharmoniseerde regels toe te passen op klinische evaluaties die op nationaal niveau worden uitgevoerd. Tijdens de overgangsperiode Eveneens mogen de lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke werkzaamheden tijdens de overgangsperiode te allen tijde besluiten toch deel te nemen. Om te zorgen voor een stabiele en soepele organisatie van de gezamenlijke werkzaamheden en de werking van de interne markt te waarborgen, mogen de lidstaten die reeds deelnemen zich niet terugtrekken uit het kader voor gezamenlijke werkzaamheden. Klinische evaluaties die in de lidstaten zijn opgestart voordat deze verordening in werking is getreden, moeten worden voortgezet, tenzij de lidstaten besluiten de evaluaties te staken. [Am. 54]

(31)

Om ervoor te zorgen dat het steunkader zo efficiënt en kosteneffectief mogelijk blijft, moet de Commissie uiterlijk twee jaar na het einde van de overgangsperiode verslag uitbrengen Na het einde van de overgangsperiode en voorafgaand aan de verplichtstelling van het geharmoniseerde EGT-systeem uit hoofde van deze verordening, moet de Commissie een effectbeoordelingsverslag voorleggen over de uitvoering van de bepalingen betreffende het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties en over ingevoerde procedure in haar geheel. In dit verslag moet de werking van het steunkader. In het verslag kan met name worden nagegaan of er behoefte is om dit steunkader onder te brengen bij een agentschap van de Unie en een regeling tegen betaling in te voeren die ontwikkelaars van gezondheidstechnologie eveneens in staat zou stellen bij te dragen aan de financiering van de gezamenlijke werkzaamheden. Commissie onder meer ingaan op de geboekte vooruitgang op het gebied van de toegankelijkheid van nieuwe gezondheidstechnologieën voor patiënten, de werking van de interne markt, het effect op de kwaliteit van innovatie en op de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de toereikendheid van het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties, en de werking van het steunkader. [Am. 55]

(32)

De Commissie moet een evaluatie van deze verordening verrichten. Die evaluatie moet, overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016, gebaseerd zijn op vijf criteria, namelijk doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie, relevantie en meerwaarde van de EU, en moet worden ondersteund door een controleprogramma. De resultaten van de evaluatie moeten ook worden meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 56]

(33)

Richtlijn 2011/24/EU bepaalt dat de Unie de samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten steunt en bevordert in het kader van een vrijwillig netwerk waarin de nationale autoriteiten of de door de lidstaten aangewezen instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie met elkaar worden verbonden. Aangezien dergelijke kwesties onder deze verordening vallen, moet Richtlijn 2011/24/EU dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(34)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de onderlinge aanpassing van de regels van de lidstaten met betrekking tot het verrichten van klinische evaluaties op nationaal niveau en de vaststelling van een kader van verplichte gezamenlijke klinische evaluaties van bepaalde de gezondheidstechnologieën op die binnen het niveau toepassingsgebied van de Unie deze Verordening vallen , niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de hun omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling dat doel te verwezenlijken, [Am. 57]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij Rekening houdend met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, worden bij deze verordening worden vastgesteld: [Am. 58]

a)

een steunkader en procedures voor samenwerking op het gebied van klinische evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de Unie; [Am. 59]

b)

gemeenschappelijke regels methoden voor de klinische evaluatie van gezondheidstechnologieën. [Am. 60]

2.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging of voor de allocatie van de daaraan toegewezen middelen. Deze verordening doet voorts geen afbreuk aan de exclusieve nationale bevoegdheden van de lidstaten inzake de nationale besluitvorming over prijsstelling of terugbetaling. [Am. 61]

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“geneesmiddel”: een geneesmiddel voor menselijk gebruik als gedefinieerd in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (14);

b)

“medisch hulpmiddel”: een medisch hulpmiddel als gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/745;

b bis)

“medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek”: een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek als gedefinieerd in Verordening (EU) 2017/746; [Am. 62]

b ter)

“evaluatie van een medisch hulpmiddel”: de evaluatie van een methode die een of meer medische hulpmiddelen betreft of een methode die een medisch hulpmiddel en een afgebakende zorgketen van andere behandelingen betreft; [Am. 63]

c)

“gezondheidstechnologie”: een gezondheidstechnologie als gedefinieerd in Richtlijn 2011/24/EU;

d)

“evaluatie van gezondheidstechnologie”: een multidisciplinaire vergelijkende evaluatie, gebaseerd op klinische en niet-klinische evaluatiegebieden, waarbij de beschikbare gegevens over de klinische en niet-klinische kwesties met betrekking tot het gebruik van een gezondheidstechnologie worden verzameld en geëvalueerd;

e)

"klinische “gezamenlijke klinische evaluatie”: de systematische verzameling van wetenschappelijke gegevens en de vergelijkende evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens over een en synthese hiervan, waarin de desbetreffende gezondheidstechnologie in vergelijking wordt vergeleken met één of meer andere bestaande gezondheidstechnologieën of processen, en die een referentie vormt voor een concrete klinische indicatie op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke, klinische bewijsmateriaal en voor de volgende patiënt relevante klinische gebieden van criteria, rekening houdend met de evaluatie van gezondheidstechnologie volgende klinische gebieden : de beschrijving van het probleem waarop de gezondheidstechnologie gericht is en het huidige gebruik van andere gezondheidstechnologieën of processen die gericht zijn op dat gezondheidsprobleem, de beschrijving en de technische karakterisering van de gezondheidstechnologie, de relatieve klinische doeltreffendheid en de relatieve veiligheid van de medische technologie; [Am. 64]

f)

“niet-klinische evaluatie”: het deel van een evaluatie van gezondheidstechnologie gebaseerd op de volgende niet-klinische gebieden van de evaluatie van gezondheidstechnologie: de kosten en de economische evaluatie van een gezondheidstechnologie en de ethische en organisatorische, sociale en juridische aspecten met betrekking tot het gebruik ervan;

g)

“gezamenlijke evaluatie”: een klinische evaluatie van een medisch hulpmiddel op het niveau van de Unie die op vrijwillige basis is uitgevoerd door een aantal betrokken autoriteiten en instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie;

g bis)

“evaluatie”: het trekken van conclusies over de meerwaarde van de betreffende technologieën als onderdeel van de nationale evaluatieprocessen waarbij binnen de nationale gezondheidszorgcontext zowel klinische als niet-klinische gegevens en criteria in aanmerking kunnen worden genomen; [Am. 65]

g ter)

“patiënt-gerelateerde gezondheidsresultaten”: gegevens die het sterftecijfer, het ziektecijfer, de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en ongewenste voorvallen vastleggen of voorspellen. [Am. 202]

Artikel 3

De coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie

1.   Er wordt een coördinatiegroep van de lidstaten inzake evaluatie van gezondheidstechnologie (“de coördinatiegroep”) opgericht.

2.   De lidstaten wijzen hun nationale of regionale autoriteiten en of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie aan als lid van de coördinatiegroep en haar subgroepen en stellen de Commissie daarvan, alsmede van eventuele latere wijzigingen, in kennis. De lidstaten kunnen meer dan één autoriteit of instantie die verantwoordelijk is voor de evaluatie van gezondheidstechnologie aanwijzen op nationaal niveau aan als lid leden van de coördinatiegroep en één of meer van haar subgroepen. [Am. 66]

3.   De coördinatiegroep handelt bij consensus of stemt, indien nodig, bij gewone gekwalificeerde meerderheid. Er is één stem per lidstaat.

De door de coördinatiegroep uitgevoerde procedures moeten transparant zijn, en de notulen van de vergaderingen, stemmingen en meningsverschillen moeten worden geregistreerd en openbaar worden gemaakt. [Am. 203]

4.   Vergaderingen van de coördinatiegroep worden voorgezeten door de Commissie , die echter geen stemrecht heeft, en een medevoorzitter die jaarlijks bij toerbeurt wordt verkozen uit de leden. van de groep voor een in het reglement van orde te bepalen termijn Deze medevoorzitters hebben alleen administratieve functies . [Am. 68]

5.   De leden van de coördinatiegroep , die nationale of regionale evaluatie-autoriteiten of -instanties zijn, benoemen hun vertegenwoordigers in de coördinatiegroep en de subgroepen waarvan zij lid zijn, op ad-hoc- of permanente basis. en stellen De lidstaten kunnen dergelijke benoemingen intrekken als dit gerechtvaardigd is op grond van de voorwaarden voor de benoeming. Met het oog op de werklast, de samenstelling van subgroepen en de specifieke vereiste kennis, mag elke lidstaat meer dan een van deze van evaluatie-autoriteiten of -instanties afkomstige deskundigen hebben, hetgeen echter geen afbreuk doet aan het feit dat elke lidstaat in de besluitvorming slechts één stem heeft. De benoemingen houden rekening met de deskundigheid die noodzakelijk is om de doelstellingen van de subgroep te bereiken. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis worden op de hoogte gebracht van hun aanwijzing alle benoemingen en eventuele latere wijzigingen intrekkingen . [Am. 69]

6.   De Om een hoge kwaliteit van de werkzaamheden te garanderen, zijn de leden van de coördinatiegroep en de door hen benoemde vertegenwoordigers respecteren de beginselen afkomstig van nationale of regionale agentschappen die gezondheidstechnologieën evalueren, of van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en vertrouwelijkheid instanties die met deze taak zijn belast .

De leden van de coördinatiegroep en de deskundigen en beoordelaars in het algemeen mogen geen financiële of andersoortige belangen hebben die afbreuk kunnen doen aan hun onpartijdigheid in gelijk welke ontwikkelaar of verzekeraar van gezondheidstechnologie. Zij verbinden zich ertoe onafhankelijk en in het publieke belang te handelen en doen jaarlijks een kennisgeving van hun belangen. Deze belangenverklaringen worden geregistreerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform en voor het publiek toegankelijk gemaakt.

De leden van de coördinatiegroep moeten bij elke bijeenkomst melding maken van gelijk welk specifiek belang dat kan worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid met betrekking tot de agendapunten. Indien er zich een belangenconflict voordoet, trekt het betreffende lid van de coördinatiegroep zich terug uit de vergadering gedurende de tijd dat de relevante agendapunten worden besproken. De procedureregels voor belangenconflicten worden vastgelegd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 22, lid 1, onder a), iii).

Om voor transparantie te zorgen, de procedures bekend te maken bij het publiek en het vertrouwen in het systeem te vergroten, moeten alle te evalueren klinische gegevens met de hoogste mate van transparantie en openbaarheid worden aangeboden. Indien bepaalde gegevens om commerciële redenen vertrouwelijk zijn, moet de vertrouwelijkheid ervan duidelijk worden afgebakend en gemotiveerd, en moet de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens zo veel mogelijk worden beperkt en goed worden beschermd. [Am. 70]

7.   De Commissie publiceert op het in artikel 27 genoemde IT-platform een geactualiseerde lijst van de aangewezen leden van de coördinatiegroep en haar subgroepen op het in artikel 27 genoemde IT-platform en van de andere deskundigen, samen met hun kwalificaties en expertisegebieden alsook hun jaarlijkse belangenverklaring .

De in de eerste alinea genoemde informatie wordt jaarlijks door de Commissie bijgewerkt en ook wanneer dit noodzakelijk wordt geacht in het licht van nieuwe omstandigheden. Deze updates zullen openbaar toegankelijk zijn. [Am. 71]

8.   De coördinatiegroep:

a)

stelt een reglement van orde vast voor het verloop van haar vergaderingen en werkt dit waar nodig bij;

b)

coördineert de werkzaamheden van haar subgroepen en keurt deze goed;

c)

zorgt voor samenwerking werkt samen met de desbetreffende instanties op het niveau van de Unie zodat aanvullende gegevens kunnen worden geproduceerd die nodig zijn voor haar werkzaamheden; [Am. 72]

d)

zorgt bij de verrichting van haar werkzaamheden voor een passende betrokkenheid passend overleg met de relevante belanghebbenden en deskundigen. Dergelijk overleg en de publiek toegankelijke belangenverklaringen van de geraadpleegde belanghebbenden bij de uitvoering worden gedocumenteerd en opgenomen in het eindverslag van haar werkzaamheden de gezamenlijke evaluatie ; [Am. 73]

e)

richt subgroepen op voor het volgende:

i)

gezamenlijke klinische evaluaties;

ii)

gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

iii)

identificatie van opkomende gezondheidstechnologieën;

iv)

vrijwillige samenwerking;

v)

opstelling van de jaarlijkse werkprogramma's en de jaarverslagen en bijwerking van de gemeenschappelijke regels en werkdocumenten.

9.   De coördinatiegroep kan in verschillende samenstellingen bijeenkomen voor de volgende categorieën van gezondheidstechnologie: geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en andere gezondheidstechnologieën.

10.   De coördinatiegroep kan aparte subgroepen oprichten voor de volgende categorieën van gezondheidstechnologie: geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en andere gezondheidstechnologieën.

10 bis.     Openbaar gemaakt worden in elk geval het reglement van orde van de coördinatiegroep en van de subgroepen, de agenda's van de bijeenkomsten, de aangenomen besluiten en de details van en een toelichting op de stemmingen, met inbegrip van informatie over minderheidsstandpunten. [Am. 74]

Artikel 4

Jaarlijks werkprogramma en jaarverslag

1.   Uiterlijk op 31 december van elk jaar stelt de in overeenstemming met artikel 3, lid 8, onder e), aangewezen subgroep een jaarlijks werkprogramma op dat door de coördinatiegroep moet worden goedgekeurd.

2.   Het jaarlijkse werkprogramma beschrijft de gezamenlijke werkzaamheden die in het kalenderjaar volgend op de goedkeuring ervan zullen worden uitgevoerd, waaronder:

a)

het geplande aantal gezamenlijke klinische evaluaties en het type gezondheidstechnologieën dat zal worden beoordeeld;

b)

het geplande aantal gezamenlijke wetenschappelijke overlegbijeenkomsten;

c)

vrijwillige samenwerking.

De bepalingen in de eerste alinea onder a), b) en c) worden vastgesteld op basis van het reikwijdte van de impact ervan op patiënten, de volksgezondheid en de gezondheidszorgstelsels. [Am. 75]

3.   Bij de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma houdt de aangewezen subgroep:

a)

rekening met de jaarlijkse studie over opkomende gezondheidstechnologieën als bedoeld in artikel 18;

b)

rekening met de middelen waarover de groep beschikt voor de gezamenlijke werkzaamheden;

c)

overleg met de Commissie en het netwerk van belanghebbenden, in het kader van de in artikel 26 bedoelde jaarlijkse bijeenkomsten, over het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma en houdt zij rekening met haar advies hun opmerkingen . [Am. 76]

4.   De aangewezen subgroep stelt een jaarverslag op dat uiterlijk op 28 februari van elk jaar door de coördinatiegroep wordt goedgekeurd.

5.   Het jaarverslag bevat informatie over de gezamenlijke werkzaamheden die in het kalenderjaar voorafgaand aan de goedkeuring ervan zijn uitgevoerd.

5 bis.     Het jaarverslag en het jaarlijkse werkprogramma worden gepubliceerd op het IT-platform waarnaar wordt verwezen in artikel 27. [Am. 77]

Hoofdstuk II

Gezamenlijke werkzaamheden op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de Unie

DEEL 1

GEZAMENLIJKE KLINISCHE EVALUATIES

Artikel 5

Toepassingsgebied van gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De coördinatiegroep verricht gezamenlijke klinische evaluaties betreffende:

a)

geneesmiddelen waarop de procedure voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 726/2004 van toepassing is, ook wanneer een wijziging is aangebracht in het besluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen op basis van een verandering in de therapeutische indicatie of indicaties waarvoor de oorspronkelijke vergunning werd verleend, met uitzondering van geneesmiddelen die zijn toegelaten op grond van de artikelen 10 en 10 bis van Richtlijn 2001/83/EG;

a bis)

andere geneesmiddelen waarvoor de vergunningsprocedure uit hoofde van Verordening (EG) nr. 726/2004 niet geldt, indien de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie heeft gekozen voor de gecentraliseerde vergunningsprocedure, mits het gaat om geneesmiddelen die een aanzienlijke technische, wetenschappelijke of therapeutische innovatie vormen of in het belang van de volksgezondheid zijn; [Am. 78]

b)

medische hulpmiddelen van klasse IIb en III overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) 2017/745 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels een wetenschappelijk advies hebben uitgebracht in het kader van de raadplegingsprocedure voor de klinische evaluatie overeenkomstig artikel 54 van die verordening en die worden beschouwd als een belangrijke innovatie met een potentieel significant effect op de volksgezondheid of de gezondheidszorgstelsels ; [Am. 79]

c)

medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van klasse D overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) 2017/746 waarvoor de desbetreffende deskundigenpanels hun standpunten hebben meegedeeld in het kader van de procedure overeenkomstig artikel 48, lid 6, van die verordening en die worden beschouwd als een belangrijke innovatie met een potentieel significant effect op de volksgezondheid of de gezondheidszorgstelsels. [Am. 80]

2.   De coördinatiegroep selecteert de medische hulpmiddelen als bedoeld in lid 1, punten b) en c), voor een gezamenlijke klinische evaluatie aan de hand van de volgende criteria:

a)

onvervulde medische behoeften;

b)

mogelijke gevolgen voor patiënten, volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels;

c)

een significante grensoverschrijdende dimensie;

d)

aanzienlijke meerwaarde voor de hele Unie;

e)

de beschikbare middelen;

e bis)

behoefte aan meer klinisch bewijsmateriaal; [Am. 81]

e ter)

op verzoek van een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie . [Am. 82]

Artikel 6

Opstelling van verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De coördinatiegroep initieert gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën op basis van haar jaarlijkse werkprogramma door een subgroep aan te wijzen om namens de coördinatiegroep toe te zien op de opstelling van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie.

Het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie gaat vergezeld van een samenvattend verslag en wordt dat ten minste informatie bevat over de comparatieve klinische gegevens, de “end-points”, de comparatoren, de methode, het gebruikte klinische bewijsmateriaal, de conclusies over de doeltreffendheid, veiligheid en relatieve doeltreffendheid, de beperkingen van de evaluatie, de afwijkende standpunten, een samenvatting van de uitgevoerde raadplegingen en de gemaakte opmerkingen. Beide documenten worden opgesteld in overeenstemming met de vereisten van dit artikel en die worden vastgesteld door de vereisten van de artikelen 11, 22 en 23 coördinatiegroep, en worden openbaar gemaakt , ongeacht de conclusies van het verslag .

Voor de in artikel 5, lid 1, onder a), genoemde geneesmiddelen wordt het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie binnen tachtig à honderd dagen door de coördinatiegroep goedgekeurd, teneinde te waarborgen dat de termijnen voor prijsstelling en terugbetaling zoals bepaald in Richtlijn 89/105/EEG van de Raad  (15) , in acht worden genomen. [Am. 83]

2.   De aangewezen subgroep verzoekt de desbetreffende ontwikkelaars ontwikkelaar van gezondheidstechnologie alle beschikbare en actuele documentatie in te dienen met de informatie, de gegevens en het bewijsmateriaal de studies — ongeacht of de resultaten positief of negatief zijn - die nodig zijn is voor de gezamenlijke klinische evaluatie. In deze documentatie worden de beschikbare gegevens met betrekking tot alle uitgevoerde proeven opgenomen, evenals informatie met betrekking tot alle studies waarin de technologie is gebruikt; beide gegevenscategorieën zijn van groot belang om te garanderen dat de evaluaties van hoge kwaliteit zijn.

Voor de geneesmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), omvat de documentatie ten minste:

a)

het indieningsdossier;

b)

een indicatie van de status van de procedure voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen;

c)

indien beschikbaar, het Europees openbaar beoordelingsrapport (EPAR), met inbegrip van de samenvatting van de productkenmerken; het Europees Geneesmiddelenbureau verstrekt de relevante goedgekeurde wetenschappelijke evaluatieverslagen aan de coördinatiegroep.

d)

in voorkomend geval, de door de coördinatiegroep aangevraagde resultaten van aanvullende studies waarover de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie beschikt;

e)

in voorkomend geval en indien de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hierover beschikt, de reeds beschikbare EGT-verslagen inzake de betreffende gezondheidstechnologie;

f)

informatie over studies en studieregisters die de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie ter beschikking staan.

De ontwikkelaars van gezondheidstechnologie zijn verplicht alle verzochte gegevens te verstrekken.

Beoordelaars kunnen ook openbare gegevensbanken en bronnen van klinische informatie raadplegen, zoals patiëntenregisters, gegevensbanken of Europese referentienetwerken, indien dit noodzakelijk wordt geacht om de door de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie verstrekte informatie aan te vullen en een nauwkeurigere klinische evaluatie van de gezondheidstechnologie uit te voeren. Met het oog op de reproduceerbaarheid van de evaluatie moet deze informatie openbaar toegankelijk worden gemaakt.

De relatie tussen beoordelaars en ontwikkelaars van gezondheidstechnologie is onafhankelijk en onpartijdig. Ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën mogen worden geraadpleegd, maar mogen niet actief deelnemen aan het evaluatieproces. [Am. 84]

2 bis.     In het geval van weesgeneesmiddelen kan de coördinatiegroep terecht oordelen dat er geen geldige reden of aanvullend bewijs bestaat voor verder klinisch onderzoek bovenop de al door het Europees Geneesmiddelenbureau uitgevoerde beoordeling inzake 'aanzienlijke baat'. [Am. 85]

3.   De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar om de gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren. De beoordelaar en medebeoordelaar zijn niet eerder overeenkomstig artikel 13, lid 3, benoemd, behalve in uitzonderlijke en gerechtvaardigde situaties waarin de nodige specifieke expertise niet voorhanden is, en in dat geval moet de coördinatiegroep gaar toestemming geven voor de benoeming. Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie. [Am. 86]

4.   De beoordelaar stelt, met de hulp van de medebeoordelaar, het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag op.

5.   De In de conclusies van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie beperken zich tot het volgende wordt ingegaan op : [Am. 87]

a)

een analyse van de relatieve effecten doeltreffendheid en veiligheid van de te beoordelen gezondheidstechnologie op in het licht van de klinische eindpunten die relevant zijn voor de voor de evaluatie gekozen patiënt-gerelateerde gezondheidsresultaten klinische entiteit en patiëntengroep, waaronder sterftecijfer, ziektecijfer en levenskwaliteit, en in vergelijking met een of meer door de coördinatiegroep vast te stellen vergelijkingsbehandelingen ; [Am. 88]

b)

de mate van zekerheid over de relatieve effecten op basis van de beste beschikbare gegevens en in vergelijking met de beste standaardbehandelingen. Bij de evaluatie wordt uitgegaan van de klinische eindpunten die zijn vastgesteld overeenkomstig de internationale normen voor empirisch onderbouwde geneeskunde, met name wat betreft verbetering van de gezondheidstoestand, verkorting van de ziekteduur, verbetering van de overlevingskansen, vermindering van de bijwerkingen of verbetering van de kwaliteit van leven. Daarbij moet ook worden gewezen op verschillen tussen specifieke subgroepen. [Am. 89]

De conclusies omvatten geen evaluatie.

De beoordelaar en medebeoordelaar zien erop toe dat de geselecteerde patiëntengroepen representatief zijn voor de deelnemende lidstaten, teneinde de lidstaten in staat te stellen de juiste beslissingen te nemen inzake de financiering van deze technologieën vanuit de nationale begrotingen voor de volksgezondheid. [Am. 90]

6.   Indien de beoordelaar bij het opstellen van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie op enig moment van oordeel is dat aanvullend bewijs van de zijde van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie nodig is om het verslag te voltooien, kan zij/hij de aangewezen subgroep verzoeken de termijn voor de opstelling van het verslag op te schorten en de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verzoeken aanvullend bewijs in te dienen. Na raadpleging van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie over de tijd die nodig is om het benodigde aanvullende bewijs te verzamelen, wordt in het verzoek van de beoordelaar vermeld gedurende hoeveel werkdagen de opstelling wordt opgeschort. Wanneer in de tussentijd nieuwe klinische gegevens beschikbaar komen, verstrekt de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie deze nieuwe informatie ook proactief aan de beoordelaar. [Am. 205]

7.   De leden van de aangewezen subgroep of de coördinatiegroep dienen , binnen een termijn van minimaal 30 werkdagen, hun opmerkingen in tijdens de opstelling van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag. De Commissie kan eveneens opmerkingen indienen. [Am. 92]

8.   De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en stelt een termijn vast waarbinnen de ontwikkelaar opmerkingen kan indienen voor de indiening van opmerkingen . [Am. 93]

9.   De aangewezen subgroep zorgt ervoor dat belanghebbenden, waaronder patiënten en klinische deskundigen, in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen in te dienen tijdens de opstelling van het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en stelt een termijn vast waarbinnen zij opmerkingen kunnen indienen. Patiënten, consumentenorganisaties, gezondheidswerkers, ngo's, andere verenigingen van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie en klinisch deskundigen kunnen opmerkingen indienen tijdens de gezamenlijke klinische evaluatie, binnen een door de aangewezen subgroep vast te stellen termijn.

De Commissie publiceert de belangenverklaringen van alle geraadpleegde belanghebbenden op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. [Am. 94]

10.   Na ontvangst en bestudering van alle opmerkingen die in overeenstemming met de leden 7, 8, en 9 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en dient deze verslagen voor commentaar in bij de aangewezen subgroep en bij coördinatiegroep. De Commissie publiceert alle opmerkingen, met de antwoorden daarop, op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. [Am. 95]

11.   De beoordelaar neemt, met de hulp van de medebeoordelaar, de opmerkingen van de aangewezen subgroep en de Commissie coördinatiegroep in overweging en dient een definitief ontwerpverslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag ter definitieve goedkeuring in bij de coördinatiegroep. [Am. 96]

12.   De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gewone gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten.

Afwijkende standpunten en de motivering daarvan worden in het eindverslag vermeld. Het definitieve verslag bevat een gevoeligheidsanalyse indien sprake is van een of meer van de volgende elementen:

a)

uiteenlopende opvattingen over uit te sluiten studies als gevolg van een ernstig gebrek aan objectiviteit;

b)

uiteenlopende opvattingen over uit te sluiten studies als gevolg van het feit dat de actuele technische ontwikkelingen hierin niet worden weerspiegeld; of

c)

discussies over de vraag welke patiënt-gerelateerde eindpunten ter zake doende zijn.

De keuze van een of meer referentiegeneesmiddelen en patiënt-gerelateerde eindpunten is medisch onderbouwd wordt en in het definitieve verslag vastgelegd.

Het definitieve verslag bevat tevens de resultaten van het overeenkomstig artikel 13 uitgevoerde gezamenlijk wetenschappelijke overleg. De verslagen over het wetenschappelijk overleg worden openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluaties. [Am. 206]

13.   De beoordelaar zorgt ervoor dat commercieel gevoelige informatie wordt weggelaten uit het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag de klinische informatie bevatten die het onderwerp is van de evaluatie, alsmede de methodologie en de gebruikte studies. De beoordelaar raadpleegt de ontwikkelaar over het verslag vóór de publicatie ervan. De ontwikkelaar beschikt over 10 werkdagen om de beoordelaar informatie te verstrekken die hij vertrouwelijk acht en te motiveren waarom hij die informatie commercieel gevoelig acht. In laatste instantie besluiten de beoordelaar en de medebeoordelaar of het beroep op vertrouwelijkheid van de ontwikkelaar gerechtvaardigd is. [Am. 98]

14.   De coördinatiegroep verstrekt het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en de Commissie , die beide verslagen zal opnemen in het IT-platform . [Am. 99]

14 bis.     Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag kan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie schriftelijk bezwaar aantekenen bij de coördinatiegroep en de Commissie. De ontwikkelaar vermeldt in dat geval uitvoerige gronden voor het bezwaar. De coördinatiegroep evalueert de bezwaren binnen zeven werkdagen en herziet het verslag indien dit nodig is.

De coördinatiegroep hecht haar goedkeuring aan en gaat over tot indiening van het definitieve verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie, het samenvattende verslag en een toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de bezwaren van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en de Commissie zijn behandeld. [Am. 100]

14 ter.     Het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag worden binnen een periode van minstens 80 dagen en uiterlijk 100 dagen voltooid, behalve in gerechtvaardigde gevallen waarin vanwege het belang van de klinische noodzaak het proces moet worden versneld of vertraagd. [Am. 101]

14 quater.     In het geval dat de technologieontwikkelaar het verzoek tot evaluatie voor het in de handel brengen met opgave van redenen intrekt, of dat het Europees Geneesmiddelenbureau deze evaluatie stopt, wordt de coördinatiegroep hiervan op de hoogte gebracht, zodat de gezamenlijke klinische evaluatieprocedure wordt stopgezet. De Commissie publiceert de redenen voor de intrekking van het verzoek of het stopzetten van de evaluatie op het in artikel 27 genoemde IT-platform. [Am. 102]

Artikel 7

De lijst van beoordeelde gezondheidstechnologieën

1.   Indien de De Commissie van oordeel is dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, neemt zij uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag en het samenvattende verslag van de coördinatiegroep de naam van de gezondheidstechnologie waarop het goedgekeurde verslag en het goedgekeurde samenvattende verslag betrekking hebben , ongeacht of het al dan niet is aangenomen , op in een lijst van technologieën die een gezamenlijke klinische evaluatie hebben ondergaan (“de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën” of “de lijst”). [Am. 103]

2.   Indien de Commissie uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag concludeert dat het goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de materiële en procedurele eisen wettelijke vereisten van deze verordening, stelt zij de coördinatiegroep in kennis van de redenen voor haar conclusies en verzoekt zij de groep om het verslag en het samenvattende verslag te herzien een herziening van de evaluatie, met opgave van de redenen daarvoor . [Am. 104]

3.   De aangewezen subgroep houdt rekening met de in lid 2 bedoelde conclusies en verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie binnen een specifieke termijn opmerkingen in te dienen. De aangewezen subgroep evalueert het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag en houdt daarbij rekening met de opmerkingen van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie. De beoordelaar wijzigt, met de hulp van de medebeoordelaar, het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag dienovereenkomstig en legt deze voor aan de coördinatiegroep. Artikel 6, leden 12 tot en met 14, zijn van toepassing Commissie , vanuit procedureel oogpunt , voorafgaand aan het definitieve advies . [Am. 105]

4.   Na de indiening van het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag, neemt de Commissie, indien zij van oordeel is dat het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, de naam van de gezondheidstechnologie waarop het verslag en het samenvattende verslag betrekking hebben, op in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën. [Am. 106]

5.   Indien de Commissie tot de conclusie komt dat het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag niet voldoen aan de materiële en procedurele eisen van deze verordening, neemt zij de naam van de gezondheidstechnologie niet op in de lijst wordt de gezondheidstechnologie die aan de evaluatie wordt onderworpen, samen met het samenvattende verslag van de evaluatie en de opmerkingen van de Commissie opgenomen in de lijst, waarna alles wordt gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform . De Commissie stelt de coördinatiegroep daarvan in kennis, onder vermelding van de redenen voor de niet-opneming het negatieve verslag . De verplichtingen van artikel 8 gelden niet met betrekking tot de gezondheidstechnologie in kwestie. De coördinatiegroep stelt de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hiervan in kennis en neemt beknopte informatie over deze verslagen op in haar jaarverslag. [Am. 107]

6.   Voor gezondheidstechnologieën die zijn opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën publiceert de Commissie , op het in artikel 27 bedoelde IT-platform, het gewijzigde goedgekeurde verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie en het samenvattende verslag op het in artikel 27 bedoelde IT-platform alsmede alle opmerkingen van belanghebbenden en tussentijdse verslagen, en stelt deze uiterlijk tien werkdagen na de opneming in de lijst ter beschikking van de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie. [Am. 108]

Artikel 8

Gebruik van verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties op het niveau van de lidstaten

1.   De Voor de gezondheidstechnologieën die zijn opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën of waarvoor een gezamenlijke klinische evaluatie is gestart, geldt het volgende : de lidstaten [Am. 109]

a)

voeren geen klinische evaluatie of vergelijkbare evaluatie uit van een gezondheidstechnologie die is opgenomen in de lijst van geëvalueerde gezondheidstechnologieën of waarvoor een gezamenlijke klinische evaluatie is gestart gebruiken de verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties in hun beoordelingen van gezondheidstechnologie op lidstaatniveau; [Am. 110]

b)

passen verslagen over gezamenlijke klinische evaluaties toe in hun zien erop toe dat zij de gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologie op het niveau van de lidstaten herhalen . [Am. 111]

1 bis.     Het vereiste in lid 1, onder b), belet niet dat de lidstaten of regio's hun evaluaties van de toegevoegde klinische waarde van de betrokken technologieën opstellen in het kader van nationale of regionale evaluatieprocessen, waarbij aanvullende gegevens en klinische en niet-klinische bewijsstukken kunnen worden behandeld die specifiek zijn voor de betrokken lidstaat, maar die niet waren opgenomen in de gezamenlijke klinische evaluatie, en die nodig zijn om de beoordeling van de gezondheidstechnologie of het proces van prijsstelling en terugbetaling te voltooien.

Deze aanvullende evaluaties kunnen de betreffende technologie vergelijken met een referentie die de beste beschikbare wetenschappelijk onderbouwde zorgstandaard in de betreffende lidstaat vertegenwoordigt en die, ondanks het verzoek daartoe van de lidstaten tijdens de scopingfase, niet was opgenomen in de gezamenlijke klinische evaluatie. De evaluaties kunnen de technologie ook beoordelen in een zorgcontext die specifiek is voor de betrokken lidstaat op basis van zijn klinische praktijk of het voor vergoeding gekozen kader.

Dergelijke maatregelen moeten gerechtvaardigd, noodzakelijk en evenredig zijn om dit doel te bereiken, mogen geen dubbel werk op het niveau van de Unie met zich meebrengen en mogen de toegang van patiënten tot deze technologieën niet onnodig vertragen.

De lidstaten stellen de Commissie en de coördinatiegroep in kennis van hun voornemen om de gezamenlijke klinische evaluatie uit te voeren en van hun redenen daarvoor. [Am. 112]

2.   De lidstaten stellen de Commissie binnen dertig dagen na de voltooiing ervan in kennis van het resultaat van een evaluatie van gezondheidstechnologie voor een gezondheidstechnologie die een verstrekken via het in artikel 27 bedoelde IT-platform informatie over de wijze waarop het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie heeft ondergaan. Deze kennisgeving gaat vergezeld van informatie over de wijze waarop de conclusies van het verslag van de gezamenlijke klinische evaluatie zijn toegepast in de algemene evaluatie van gezondheidstechnologie. in aanmerking is genomen in de evaluatie van gezondheidstechnologie op het niveau van de lidstaten, evenals andere klinische gegevens en aanvullende bewijsstukken die in aanmerking zijn genomen, zodat d e Commissie faciliteert de uitwisseling van deze informatie tussen de lidstaten via het in artikel 27 bedoelde IT-platform kan vergemakkelijken . [Am. 113]

Artikel 9

Bijwerking van gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De coördinatiegroep werkt gezamenlijke klinische evaluaties bij indien:

a)

het besluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), afhankelijk was van de vervulling van aanvullende eisen na de vergunningverlening;

b)

in het verslag over de eerste gezamenlijke klinische evaluatie werd gewezen op de noodzaak om de evaluatie bij te werken wanneer aanvullende gegevens aanvullend bewijs beschikbaar zijn is voor verdere evaluatie , binnen de termijn die in dat verslag is vastgesteld; [Am. 114]

b bis)

een lidstaat of een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie hiertoe verzoekt omdat deze van mening is dat er nieuw klinisch bewijs is; [Am. 115]

b ter)

vijf jaar na de evaluatie wanneer significant klinisch bewijs voorhanden is, of eerder wanneer nieuwe bewijzen of klinische gegevens zich voordoen. [Am. 116]

1 bis.     In het geval van de punten a), b), b bis) en b ter) van de eerste alinea, moet de technologieontwikkelaar die aanvullende informatie presenteren. Als dit niet het geval is, ligt de voorafgaande gezamenlijke evaluatie buiten de invloedssfeer van artikel 8.

De databank “EVIDENT” zal worden bijgehouden om het klinische bewijsmateriaal te verzamelen dat beschikbaar komt door het gebruik van gezondheidstechnologie onder reële omstandigheden, en om gezondheidsresultaten te monitoren. [Am. 117]

2.   De coördinatiegroep kan gezamenlijke klinische evaluaties bijwerken actualiseren indien daarom wordt verzocht door een of meer van haar leden.

Om een actualisering van gezamenlijke evaluaties wordt verzocht wanneer nieuwe gegevens zijn gepubliceerd of beschikbaar zijn gesteld die nog niet beschikbaar waren ten tijde van het eerste gezamenlijke verslag. Wanneer een actualisering van een verslag over een gezamenlijke klinische evaluatie wordt verzocht, kan het lid dat het actualiseren voorstelde, het verslag over de gezamenlijke klinische evaluatie actualiseren en aan de andere lidstaten ter goedkeuring voorleggen via wederzijdse erkenning. Tijdens het actualiseren van het verslag over de gezamenlijke klinische evaluatie past de lidstaat de methoden en normen toe die door de coördinatiegroep zijn vastgesteld.

Indien de lidstaten het niet eens worden over een actualisering, wordt de zaak doorverwezen naar de coördinatiegroep. De coördinatiegroep besluit of er op basis van de nieuwe informatie een actualisering zal plaatsvinden.

Wanneer een actualisering is goedgekeurd via wederzijdse erkenning of nadat de coördinatiegroep een bijwerking heeft verricht, wordt het gezamenlijke verslag actueel geacht. [Am. 118]

3.   Bijwerkingen vinden plaats in overeenstemming met de procedureregels van artikel 11, lid 1, onder d).

Artikel 10

Overgangsbepalingen voor gezamenlijke klinische evaluaties

Gedurende de in artikel 33, lid 1, bedoelde overgangsperiode gebeurt het volgende:

a)

De coördinatiegroep:

i)

gaat bij het jaarlijkse aantal geplande gezamenlijke klinische evaluaties uit van het aantal deelnemende lidstaten en de middelen waarover zij beschikt;

ii)

selecteert de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde geneesmiddelen voor gezamenlijke klinische evaluatie op basis van de in artikel 5, lid 2, bedoelde selectiecriteria.

b)

De leden van de coördinatiegroep van lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke klinische evaluaties:

i)

worden niet benoemd tot beoordelaar of medebeoordelaar;

ii)

leveren geen opmerkingen over de ontwerpen van de verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties en de samengevatte verslagen;

iii)

nemen niet deel aan de goedkeuring van de definitieve verslagen en samengevatte verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties;

iv)

nemen niet deel aan de opstelling en goedkeuring van de delen van het jaarlijkse werkprogramma inzake gezamenlijke klinische evaluaties;

v)

zijn niet onderworpen aan de in artikel 8 vastgestelde verplichtingen wat betreft de gezondheidstechnologieën die een gezamenlijke klinische evaluatie hebben ondergaan.

Artikel 11

Vaststelling van procedureregels voor gezamenlijke klinische evaluaties

1.   De Commissie ontwikkelt , overeenkomstig deze verordening, door middel van uitvoeringshandelingen procedureregels voor: [Am. 119]

a)

het indienen van informatie, gegevens en bewijsmateriaal door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie; [Am. 120]

b)

de benoeming van beoordelaars en medebeoordelaars;

c)

de bepaling van de gedetailleerde procedurele stappen en het tijdschema daarvoor, en de totale duur van gezamenlijke klinische evaluaties; [Am. 121]

d)

de bijwerking van gezamenlijke klinische evaluaties;

e)

samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau bij het opstellen en bijwerken van gezamenlijke klinische evaluaties van geneesmiddelen;

f)

samenwerking met aangemelde de instanties en deskundigenpanels bij het opstellen en bijwerken van gezamenlijke klinische evaluaties van medische hulpmiddelen panels van deskundigen . [Am. 122]

2.   Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

DEEL 2

GEZAMENLIJK WETENSCHAPPELIJK OVERLEG

Artikel 12

Verzoeken om gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie kunnen verzoeken om een gezamenlijk wetenschappelijk overleg met de coördinatiegroep om wetenschappelijk advies te verkrijgen over gegevens en bewijsstukken die naar verwachting vereist zijn als onderdeel van een gezamenlijke klinische evaluatie klinische aspecten voor het meest optimale ontwerp van wetenschappelijke studies en onderzoek om het beste wetenschappelijke bewijs te verkrijgen, de voorspelbaarheid te verbeteren, onderzoeksprioriteiten op elkaar af te stemmen, en de kwaliteit en efficiëntie hiervan te verhogen, teneinde het beste bewijs te verkrijgen . [Am. 123]

Ontwikkelaars van gezondheidstechnologie voor geneesmiddelen kunnen erom verzoeken dat het gezamenlijke wetenschappelijke overleg parallel plaatsvindt aan de wetenschappelijke advisering door het Europees Geneesmiddelenbureau op grond van artikel 57, lid 1, onder n), van Verordening (EG) nr. 726/2004. In dat geval dienen zij dit verzoek in wanneer zij het verzoek om wetenschappelijk advies indienen bij het Europees Geneesmiddelenbureau.

2.   Bij de behandeling van het verzoek om gezamenlijk wetenschappelijk overleg houdt de coördinatiegroep rekening met de volgende criteria:

a)

de waarschijnlijkheid dat de geëvalueerde gezondheidstechnologie een gezamenlijke klinische evaluatie zal ondergaan in overeenstemming met artikel 5, lid 1;

b)

onvervulde medische behoeften;

c)

mogelijke gevolgen voor patiënten, volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels;

d)

een significante grensoverschrijdende dimensie;

e)

aanzienlijke meerwaarde voor de hele Unie;

f)

de beschikbare middelen.

f bis)

klinische onderzoeksprioriteiten van de Unie. [Am. 124]

3.   Binnen 15 werkdagen na ontvangst van het verzoek deelt de coördinatiegroep de verzoekende ontwikkelaar van gezondheidstechnologie mee of zij het gezamenlijke wetenschappelijke overleg al dan niet in gang zal zetten. Indien de coördinatiegroep het verzoek afwijst, stelt zij de ontwikkelaar van de gezondheidstechnologie hiervan in kennis onder vermelding van de redenen, waarbij rekening wordt houden met de criteria van lid 2.

Gezamenlijk wetenschappelijk overleg zal geen afbreuk doen aan de objectiviteit en onafhankelijkheid van de gezamenlijke technologische evaluatie, noch aan de resultaten of conclusies ervan. In overeenstemming met artikel 13, lid 3, vallen de voor de uitvoering aangewezen beoordelaar en medebeoordelaar niet samen met de beoordelaar en medebeoordelaar die overeenkomstig artikel 6, lid 3, zijn aangewezen voor de gezamenlijke technologische evaluatie.

Het doel en een samenvatting van de inhoud van het overleg worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. [Am. 125]

Artikel 13

Opstelling van verslagen over Procedure voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg [Am. 126]

1.   Na het aanvaarden van een verzoek om een gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig artikel 12 en op basis van haar jaarlijkse werkprogramma, wijst de coördinatiegroep een subgroep aan om namens de coördinatiegroep toe te zien op de opstelling van het verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg.

Het verslag van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg wordt opgesteld in overeenstemming met de vereisten van dit artikel en in overeenstemming met de procedureregels procedure en documentatie als bedoeld in de artikelen 16 en 17. [Am. 127]

2.   De aangewezen subgroep verzoekt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie om de beschikbare en bijgewerkte documentatie, die de informatie alle stadia van de informatieverwerking , gegevens en bewijsstukken studies bevat die nodig vereist zijn voor het gezamenlijke wetenschappelijke overleg, in te dienen , zoals beschikbare gegevens met betrekking tot alle uitgevoerde proeven en met betrekking tot alle studies waarin de technologie is gebruikt. Er kan een toegesneden klinische evaluatie-traject worden ontwikkeld voor weesgeneesmiddelen, gezien het beperkte aantal patiënten in klinische tests en/of het gebrek aan een referentie. Al deze informatie wordt openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluatie.

De aangewezen subgroep en de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie houden een gezamenlijke vergadering op basis van de in de eerste alinea beschreven documentatie. [Am. 128]

3.   De aangewezen subgroep benoemt uit haar midden een beoordelaar en een medebeoordelaar die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke wetenschappelijke overleg , welke niet dezelfde zullen zijn als de beoordelaar en medebeoordelaar die vervolgens overeenkomstig artikel 6, lid 3, worden aangewezen . Bij de benoemingen wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke expertise die nodig is voor de evaluatie. [Am. 129]

4.   De beoordelaar stelt, met de hulp van de medebeoordelaar, het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op.

5.   Indien de beoordelaar bij het opstellen van het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op enig moment van oordeel is dat aanvullend bewijs van de zijde van een ontwikkelaar van gezondheidstechnologie nodig is om het verslag te voltooien, kan zij/hij de aangewezen subgroep verzoeken de termijn voor de opstelling van het verslag op te schorten en de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verzoeken het aanvullende bewijs in te dienen. Na raadpleging van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie over de tijd die nodig is om het benodigde aanvullende bewijs te verzamelen, wordt in het verzoek van de beoordelaar vermeld gedurende hoeveel werkdagen de opstelling wordt opgeschort.

6.   De leden van de aangewezen subgroep dienen hun opmerkingen in tijdens de opstelling van het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg.

7.   De beoordelaar verstrekt het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg aan de betrokken ontwikkelaar van gezondheidstechnologie en stelt een termijn vast waarbinnen de ontwikkelaar voor het indienen van opmerkingen kan indienen. [Am. 130]

8.   De aangewezen subgroep zorgt ervoor dat belanghebbenden, waaronder patiënten ontwikkelaar van gezondheidstechnologie, patiënten , gezondheidswerkers en klinische deskundigen, in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen in te dienen kunnen tijdens de opstelling van het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke wetenschappelijk overleg en stelt een termijn vast waarbinnen zij opmerkingen kunnen indienen. [Am. 131]

9.   Na ontvangst en bestudering van alle informatie en opmerkingen die in overeenstemming met de leden  2, 6, 7, en 8 zijn ingediend, legt de beoordelaar, met de hulp van de medebeoordelaar, de laatste hand aan het ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en dient het ontwerpverslag voor commentaar in bij de aangewezen subgroep. Alle opmerkingen, die openbaar zullen zijn en indien nodig beantwoord, worden na afronding van de gezamenlijke klinische evaluatie gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. De gepubliceerde opmerkingen omvatten de opmerkingen van belanghebbenden en eventuele andere standpunten die tijdens de procedure naar voren zijn gebracht door leden van de subgroep. [Am. 132]

10.   Wanneer het gezamenlijke wetenschappelijke overleg parallel loopt aan het wetenschappelijke advies van het Europees Geneesmiddelenbureau, zorgt de beoordelaar voor coördinatie met het Geneesmiddelenbureau wat betreft de consistentie tussen de conclusies van het verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg en die van het wetenschappelijke advies de tijdschema's . [Am. 133]

11.   De beoordelaar neemt, met de hulp van de medebeoordelaar, de opmerkingen van de leden van de aangewezen subgroep in overweging en dient het definitieve ontwerpverslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg in bij de coördinatiegroep.

12.   De coördinatiegroep keurt het definitieve verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg goed, waar mogelijk bij consensus of, indien nodig, bij gewone gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten uiterlijk honderd dagen na de start van de opstelling van het in lid 4 bedoelde verslag. [Am. 207]

Artikel 14

Verslagen over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg

1.   De coördinatiegroep deelt de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie die het verzoek heeft ingediend, het goedgekeurde verslag over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg uiterlijk tien werkdagen na de goedkeuring ervan mee.

2.   De coördinatiegroep neemt geanonimiseerde beknopte informatie over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg op in haar jaarverslagen en het in artikel 27 bedoelde IT-platform. Deze informatie omvat het onderwerp van het overleg en de opmerkingen.

De verslagen over het wetenschappelijk overleg worden openbaar gemaakt na afronding van de gezamenlijke klinische evaluaties. [Am. 135]

3.   De lidstaten voeren geen wetenschappelijk of vergelijkbaar overleg over een gezondheidstechnologie als bedoeld in artikel 5 waarvoor gezamenlijk wetenschappelijk overleg in gang is gezet, wanneer de inhoud van het verzoek hetzelfde is als de inhoud van het gezamenlijke tenzij geen rekening is gehouden met bijkomende klinische gegevens en deze gegevens als onmisbaar worden beschouwd. Dit nationale wetenschappelijke overleg wordt naar de Commissie gestuurd voor publicatie op het in artikel 27 bedoelde IT-platform . [Am. 136]

Artikel 15

Overgangsbepalingen voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

Gedurende de in artikel 33, lid 1, bedoelde overgangsperiode geldt het volgende:

a)

de coördinatiegroep gaat bij het jaarlijkse aantal geplande gezamenlijke wetenschappelijke overlegbijeenkomsten uit van het aantal deelnemende lidstaten en de middelen waarover zij beschikt;

b)

de leden van de coördinatiegroep van lidstaten die niet deelnemen aan het gezamenlijke wetenschappelijke overleg:

i)

worden niet benoemd tot beoordelaar of medebeoordelaar;

ii)

leveren geen opmerkingen over het ontwerp van verslagen over gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

iii)

nemen niet deel aan de goedkeuring van de definitieve verslagen over gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

iv)

nemen niet deel aan de opstelling en goedkeuring van de delen van het jaarlijkse werkprogramma inzake gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

Artikel 16

Vaststelling van procedureregels voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

1.   De Commissie ontwikkelt door middel van uitvoeringshandelingen procedureregels voor:

a)

het indienen van verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie; en hun betrokkenheid bij de opstelling van verslagen over gezamenlijk wetenschappelijk overleg; [Am. 137]

b)

de benoeming van beoordelaars en medebeoordelaars;

c)

de bepaling van de gedetailleerde procedurele stappen en het tijdschema daarvoor;

d)

de raadpleging van het indienen van opmerkingen door patiënten , gezondheidswerkers, patiëntenverenigingen, sociale partners, ngo's , klinische deskundigen en andere belanghebbenden; [Am. 138]

e)

samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau inzake gezamenlijk wetenschappelijk overleg over geneesmiddelen, indien de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie erom verzoekt dat het overleg parallel loopt aan de verstrekking van wetenschappelijk advies door het Geneesmiddelenbureau;

f)

samenwerking met de deskundigenpanels als bedoeld in artikel 106, lid 1, van Verordening (EU) 2017/745 met betrekking tot het gezamenlijke wetenschappelijke overleg over medische hulpmiddelen.

2.   Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 17

Documentatie en regels voor het selecteren van belanghebbenden voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen de artikelen 30 en 32 uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot: [Am. 139]

a)

de inhoud van de procedure voor : [Am. 140]

i)

verzoeken van ontwikkelaars van gezondheidstechnologie om gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

ii)

dossiers met informatie, gegevens en bewijsstukken die door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie moeten worden ingediend voor gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

iii)

verslagen over het gezamenlijke wetenschappelijke overleg;

iii bis)

betrokkenheid van de belanghebbenden voor de toepassing van dit deel, met inbegrip van regels betreffende belangenconflicten. De belangenverklaringen van alle geraadpleegde belanghebbenden en deskundigen worden openbaar gemaakt. Belanghebbenden en deskundigen met belangenconflicten mogen niet deelnemen aan het proces. [Am. 141]

b)

de regels voor de vaststelling van de belanghebbenden die voor de toepassing van dit deel moeten worden geraadpleegd. [Am. 142]

DEEL 3

OPKOMENDE GEZONDHEIDSTECHNOLOGIEËN

Artikel 18

Identificatie van opkomende gezondheidstechnologieën

1.   De coördinatiegroep bereidt jaarlijks een studie voor over opkomende gezondheidstechnologieën waarvan wordt verwacht dat zij een grote impact zullen hebben op patiënten, volksgezondheid of gezondheidszorgstelsels.

2.   Bij de voorbereiding van de studie raadpleegt de coördinatiegroep:

a)

ontwikkelaars van gezondheidstechnologie;

b)

patiëntenorganisaties patiënten- en consumentenorganisaties en gezondheidswerkers op haar jaarlijkse vergadering ; [Am. 143]

c)

klinische deskundigen;

d)

het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), onder meer inzake de voorafgaande kennisgeving van geneesmiddelen, voorafgaand aan de vergunningsaanvraag voor het in de handel brengen;

e)

de Coördinatiegroep voor medische hulpmiddelen die is opgericht bij artikel 103 van Verordening (EU) 2017/745.

2 bis.     Bij de voorbereiding van de studie ziet de coördinatiegroep erop toe dat commercieel vertrouwelijke informatie afkomstig van de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie op passende wijze wordt beschermd. Daartoe biedt de coördinatiegroep de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie de mogelijkheid opmerkingen in te dienen met betrekking tot de inhoud van de studie en houdt zij terdege rekening met deze opmerkingen. [Am. 144]

3.   De conclusies van de studie worden samengevat in een jaarverslag van de coördinatiegroep en worden in aanmerking genomen bij de opstelling van de jaarlijkse werkprogramma’s.

DEEL 4

VRIJWILLIGE SAMENWERKING BIJ DE EVALUATIE VAN GEZONDHEIDSTECHNOLOGIE

Artikel 19

Vrijwillige samenwerking

1.   De Commissie ondersteunt verdere samenwerking en de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen de lidstaten over de volgende kwesties : [Am. 145]

a)

niet-klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën;

b)

gezamenlijke evaluaties op het gebied van medische hulpmiddelen;

c)

evaluaties van gezondheidstechnologieën die geen geneesmiddelen of medische hulpmiddelen zijn;

d)

de verstrekking van aanvullend bewijsmateriaal dat nodig is om de evaluatie van gezondheidstechnologieën te ondersteunen.

d bis)

de door de lidstaten uitgevoerde klinische evaluaties van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen; [Am. 146]

d ter)

“compassionate use”-maatregelen in de klinische praktijk, teneinde het bewijs te verbeteren en een register voor dit doel op te stellen; [Am. 147]

d quater)

de ontwikkeling van gidsen voor beste medische praktijken op basis van wetenschappelijk bewijs; [Am. 148]

d quinquies)

de desinvestering in verouderde technologieën; [Am. 149]

d sexies)

de aanscherping van de regels inzake het genereren van klinisch bewijs en de controle daarop. [Am. 150]

2.   De coördinatiegroep wordt ingezet om de in lid 1 bedoelde samenwerking te vergemakkelijken.

3.   De in lid 1, onder b), c) , d ter en c d quinquies ), bedoelde samenwerking verloopt volgens de procedureregels die overeenkomstig artikel 11 zijn vastgesteld en de gemeenschappelijke voorschriften die overeenkomstig de artikelen 22 en 23 zijn vastgesteld. [Am. 151]

4.   De in lid 1 bedoelde samenwerking wordt opgenomen in de jaarlijkse werkprogramma’s van de coördinatiegroep en de resultaten van de samenwerking worden opgenomen in haar jaarlijkse verslagen en in het in artikel 27 bedoelde IT-platform.

Hoofdstuk III

Regels voor klinische evaluaties

Artikel 20

Geharmoniseerde regels voor klinische evaluaties

1.    De overeenkomstig artikel 22 vastgestelde gemeenschappelijke procedureregels en methodes en de overeenkomstig artikel 23 vastgestelde vereisten zijn van toepassing op:

a)

de overeenkomstig hoofdstuk II uitgevoerde gezamenlijke klinische evaluaties;

b)

de door de lidstaten uitgevoerde klinische evaluaties van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. [Am. 152]

1 bis.     Waar relevant en passend worden de lidstaten aangemoedigd om de in deze verordening bedoelde gemeenschappelijke procedureregels en methodologie toe te passen voor de klinische evaluatie van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die door de lidstaten op nationaal niveau worden uitgevoerd. [Am. 153]

Artikel 21

Verslagen van klinische evaluaties

1.   Wanneer een lidstaat een klinische evaluatie heeft uitgevoerd, doet die lidstaat uiterlijk 30 werkdagen na de voltooiing van de evaluatie van de gezondheidstechnologie de Commissie het verslag van de klinische evaluatie en een samenvattend verslag toekomen.

2.   De Commissie publiceert de in lid 1 bedoelde samenvattende verslagen in het in artikel 27 bedoelde IT-platform en stelt de verslagen van de klinische evaluatie ter beschikking van de andere lidstaten via dat IT-platform.

Artikel 22

Gemeenschappelijke procedureregels en methodes

1.   De Commissie Rekening houdend met de resultaten van de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, en na raadpleging van alle relevante belanghebbenden, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast betreffende: [Am. 154]

a)

procedureregels:

i)

om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en instanties die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie leden van de coördinatiegroep op onafhankelijke en transparante wijze en vrij van belangenconflicten hun klinische evaluaties uitvoeren , overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7 ; [Am. 155]

ii)

inzake de procedures voor de interactie tussen de instellingen die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie en de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie tijdens de klinische evaluaties , met inachtneming van de bepalingen van de voorgaande artikelen ; [Am. 156]

iii)

betreffende de raadpleging opmerkingen van patiënten , gezondheidswerkers, consumentenorganisaties , klinische deskundigen en andere belanghebbenden bij klinische evaluaties en hun gemotiveerde reactie, met inachtneming van de bepalingen van de voorgaande artikelen ; [Am. 157]

iii bis)

de behandeling van potentiële belangenconflicten. [Am. 158]

iii ter)

om ervoor te zorgen dat de evaluatie van medische hulpmiddelen op een passend tijdstip na de marktintroductie kan plaatsvinden, zodat gebruik kan worden gemaakt van gegevens betreffende de klinische doeltreffendheid, met inbegrip van gegevens gegenereerd onder reële omstandigheden. Het passende tijdstip wordt bepaald in samenwerking met de betrokken belanghebbenden. [Am. 159]

b)

de methodes voor de formulering van de inhoud en de opzet van klinische evaluaties een sanctiemechanisme in geval van niet-naleving door de technologieontwikkelaar van de beschikbare informatievereisten die moeten worden verstrekt om de kwaliteit van het proces te waarborgen . [Am. 160]

1 bis.     Binnen [zes maanden] na de datum van inwerkingtreding van deze verordening stelt de coördinatiegroep een ontwerp van uitvoeringsverordening op betreffende de methodes die op consistente wijze worden gebruikt voor de uitvoering van de gezamenlijke klinische evaluaties en raadplegingen, en stelt de inhoud van die evaluaties en raadplegingen vast. De methoden worden ontwikkeld op basis van de bestaande methodologische richtsnoeren en modellen voor het indienen van bewijsmateriaal van het EUnetHTA. De methodologieën voldoen in elk geval aan de volgende criteria:

a)

de methodologieën zijn gebaseerd op hoge kwaliteitsnormen en het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs, dat, indien praktisch haalbaar en ethisch te rechtvaardigen, met name is afgeleid van gecontroleerde, dubbelblinde, gerandomiseerde klinische proeven, meta-analyse en systematische evaluaties;

b)

de evaluaties van de relatieve effectiviteit zijn gebaseerd op voor de patiënt relevante eindpunten, uitgaande van bruikbare, relevante, tastbare en specifieke criteria die zijn aangepast aan de klinische situatie in kwestie;

c)

in de methodologieën wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van nieuwe procedures en bepaalde soorten geneesmiddelen met minder beschikbaar klinisch bewijs ten tijde van het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen (zoals weesgeneesmiddelen of voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen). Een dergelijk gebrek aan bewijs verhindert echter niet het genereren van bijkomend bewijs dat vervolgens gecontroleerd moet worden en waarvoor een evaluatie achteraf nodig kan zijn, en heeft geen invloed op de veiligheid van de patiënt of de wetenschappelijke kwaliteit;

d)

de referentiegeneesmiddelen vormen de referentiekaders voor de desbetreffende klinische entiteit, en zijn de beste en/of meest gangbare technologische of procesgebaseerde referentiegeneesmiddelen;

e)

voor geneesmiddelen moeten de ontwikkelaars van technologie de coördinatiegroep voor de klinische evaluatie het volledige dossier in eCTD-formaat overleggen dat bij het Europees Geneesmiddelenbureau is ingediend voor gecentraliseerde goedkeuring. Dit dossier bevat het klinische onderzoeksrapport;

f)

de informatie die door de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie moet worden verstrekt, komt overeen met de meest recente en openbare onderzoeken. Het niet naleven van dat vereiste kan een sanctiemechanisme in werking stellen;

g)

klinische proeven zijn op biomedisch gebied de onderzoeken bij uitstek, en daarom mag het gebruik van een andere soort onderzoek, bijvoorbeeld epidemiologisch onderzoek, slechts bij uitzondering plaatsvinden en moet dit onderzoek volledig worden gerechtvaardigd;

h)

in de gemeenschappelijke methoden, gegevensvereisten en resultaatgerichte maatregelen wordt rekening gehouden met de specifieke eigenschappen van medische hulpmiddelen en in-vitrodiagnostiek;

i)

wat betreft vaccins houdt de methodologie rekening met het levenslange effect van een vaccin aan de hand van een passende tijdshorizon van de analyses; indirecte gevolgen zoals collectieve immuniteit; en elementen die losstaan van het vaccin op zich, bijvoorbeeld de vaccinatiegraad dankzij programma's;

j)

indien praktisch haalbaar en ethisch te rechtvaardigen voert de ontwikkelaar van gezondheidstechnologie ten minste één gerandomiseerde gecontroleerde klinische proef uit, waarbij zijn gezondheidstechnologie op het gebied van klinisch relevante resultaten wordt vergeleken met een actieve referentie die als een van de beste op dat moment bewezen ingrepen wordt beschouwd ten tijde van het opzetten van de proef (standaardbehandeling), of als de meest gebruikelijke ingreep wanneer er geen standaardbehandeling bestaat. De ontwikkelaar van gezondheidstechnologie verstrekt de gegevens en resultaten van de verrichte vergelijkende proeven in het documentatiedossier dat voor de gezamenlijke klinische evaluatie wordt ingediend.

In het geval van een medisch hulpmiddel wordt de methodologie aangepast aan de eigenschappen en specifieke kenmerken ervan, op basis van de methodologie die reeds door EUnetHTA is ontwikkeld.

De coördinatiegroep legt haar ontwerp van uitvoeringsverordening ter bevestiging aan de Commissie voor.

Binnen [3 maanden] na ontvangst van de ontwerpmaatregel besluit de Commissie of zij het werkprogramma bevestigt door middel van een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerpmaatregelen niet, slechts gedeeltelijk of indien zij wijzigingen voorstelt, zendt zij het ontwerp met opgave van de redenen terug naar de coördinatiegroep. Binnen een termijn van [zes weken] kan de coördinatiegroep de ontwerpmaatregel wijzigen op basis van de aanwijzingen en voorgestelde wijzigingen van de Commissie, en de ontwerpmaatregel opnieuw bij de Commissie indienen.

Indien de coördinatiegroep na het verstrijken van de termijn van [zes weken] geen gewijzigde ontwerpmaatregel heeft ingediend, of een ontwerpmaatregel heeft ingediend die niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de uitvoeringsverordening vaststellen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel verwerpen.

Indien de coördinatiegroep binnen de in [lid 1] bedoelde termijn geen ontwerpmaatregel bij de Commissie indient, kan de Commissie de uitvoeringsverordening vaststelling zonder dat de coördinatiegroep een ontwerp heeft ingediend. [Am. 208/rev]

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 23

Inhoud van de indieningsdocumenten en verslagen en regels voor de selectie van belanghebbenden

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, onder a), vastgelegde procedure stelt de coördinatiegroep het volgende vast : [Am. 162]

a)

de inhoud het formaat en de modellen van: [Am. 163]

i)

door ontwikkelaars van gezondheidstechnologie te verstrekken dossiers met informatie, gegevens en bewijsmateriaal met het oog op klinische evaluaties;

ii)

verslagen van klinische evaluaties;

iii)

samenvattende verslagen van klinische evaluaties;

b)

de regels voor de vaststelling van de belanghebbenden die moeten worden geraadpleegd voor de toepassing van deel 1 van hoofdstuk II en van dit hoofdstuk , onverminderd artikel 26 . [Am. 164]

Hoofdstuk IV

Steunkader

Artikel 24

Uniefinanciering Financiering [Am. 165]

1.   De Unie zorgt voor de financiering van de werkzaamheden van de coördinatiegroep en haar subgroepen en van de activiteiten die deze werkzaamheden ondersteunen in het kader van haar samenwerking met de Commissie, het Europees Geneesmiddelenbureau en het in artikel 26 bedoelde netwerk van belanghebbenden. De financiële steun van de Unie aan de activiteiten in het kader van deze verordening wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (16).

2.   De in lid 1 bedoelde steun omvat financiering voor de deelname van de door de lidstaten aangewezen autoriteiten en instellingen die bevoegd zijn voor gezondheidstechnologie aan de werkzaamheden inzake gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg. De beoordelaars en medebeoordelaars hebben recht op een bijzondere vergoeding ter compensatie van hun werkzaamheden inzake gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg overeenkomstig de interne bepalingen van de Commissie.

2 bis.     De Unie waarborgt een stabiele en permanente openbare financiering van de gezamenlijke werkzaamheden inzake EGT, die worden verricht zonder directe of indirecte financiering door ontwikkelaars van gezondheidstechnologieën. [Am. 166]

2 ter.     De Commissie kan een vergoedingensysteem opzetten voor de ontwikkelaars van gezondheidstechnologie die zowel om gezamenlijk wetenschappelijk overleg als gezamenlijke klinische evaluaties vragen, dat zal worden gebruikt voor het onderzoek naar klinische prioriteiten of onvervulde medische behoeften. In geen geval mag een dergelijk vergoedingensysteem worden gebruikt voor de financiering van activiteiten in het kader van deze verordening. [Am. 167]

Artikel 25

Ondersteuning van de coördinatiegroep door de Commissie

De Commissie ondersteunt de werkzaamheden van de coördinatiegroep. De Commissie zorgt met name voor:

a)

het aanbieden van ruimte in haar gebouwen voor de vergaderingen van de coördinatiegroep en het voorzitten , met spreek- maar zonder stemrecht, van die vergaderingen; [Am. 168]

b)

het waarnemen van het secretariaat van de coördinatiegroep en het bieden van de nodige administratieve, wetenschappelijke en IT -ondersteuning; [Am. 169]

c)

het publiceren van de jaarlijkse werkprogramma’s van de coördinatiegroep, jaarverslagen, beknopte notulen van de vergaderingen, verslagen en samenvattende verslagen van klinische evaluaties in het in artikel 27 bedoelde IT-platform;

d)

controle of de werkzaamheden van de coördinatiegroep wordt worden uitgevoerd op een onafhankelijke en transparante manier , volgens de vastgestelde procedureregels ; [Am. 170]

e)

het faciliteren van de samenwerking met het Europees Geneesmiddelenbureau met betrekking tot de gezamenlijke werkzaamheden inzake geneesmiddelen, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie;

f)

het faciliteren van de samenwerking met de desbetreffende instanties van de Unie met betrekking tot de gezamenlijke werkzaamheden inzake medische hulpmiddelen, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie. [Am. 171]

Artikel 26

Netwerk van belanghebbenden

1.   De Commissie richt een netwerk van belanghebbenden op via een open oproep tot kandidaatstelling en een selectie van geschikte organisaties van belanghebbenden op basis van de selectiecriteria die in de oproep tot kandidaatstelling zijn vastgesteld , zoals legitimiteit, vertegenwoordiging, transparantie en verantwoordingsplicht .

De organisaties waaraan de oproep tot kandidaatstelling zal worden gericht, zijn patiëntenverenigingen, consumentenorganisaties, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van gezondheid, gezondheidstechnologie en gezondheidswerkers.

De leden van het netwerk van belanghebbenden worden geselecteerd op basis van de beste praktijken voor het voorkomen van belangenconflicten.

Het Europees Parlement heeft twee vertegenwoordigers in het netwerk van belanghebbenden. [Am. 172]

2.   De Commissie publiceert de lijst van de organisaties van belanghebbenden die in het netwerk van belanghebbenden zijn opgenomen. Belanghebbenden hebben geen belangenconflicten en hun belangenverklaringen worden gepubliceerd op het IT-platform. [Am. 173]

3.   De Commissie organiseert ad-hocvergaderingen minstens eenmaal per jaar een vergadering tussen het netwerk van belanghebbenden en de coördinatiegroep teneinde een constructieve dialoog te bevorderen. De functies van het netwerk van belanghebbenden zijn : [Am. 174]

a)

de belanghebbenden op de hoogte te houden informatie uitwisselen over de werkzaamheden van de groep coördinatiegroep en het evaluatieproces ; [Am. 175]

b)

informatie uit te wisselen over de werkzaamheden van de coördinatiegroep. deelnemen aan seminars of workshops of specifieke acties die aan de hand van bepaalde aspecten worden uitgevoerd; [Am. 176]

b bis)

de toegang ondersteunen tot concrete ervaringen met ziekten en het beheer hiervan en met het feitelijke gebruik van gezondheidstechnologieën, teneinde een beter inzicht te krijgen in de waarde die belanghebbenden geven aan het wetenschappelijk bewijs dat tijdens het evaluatieproces wordt verstrekt; [Am. 177]

b ter)

bijdragen tot een meer gerichte en efficiënte communicatie met en tussen de partijen ter ondersteuning van hun rol bij het rationele en veilige gebruik van gezondheidstechnologieën; [Am. 178]

b quater)

een lijst opstellen met medische onderzoeksprioriteiten; [Am. 179]

b quinquies)

input aanleveren voor het jaarlijkse werkprogramma en de jaarlijkse studie die door de coördinatiegroep wordt voorbereid; [Am. 180]

De belangen en de statuten van de partijen, evenals een samenvatting van de jaarvergaderingen en van de mogelijke activiteiten, worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. [Am. 181]

4.   Op verzoek van de coördinatiegroep nodigt de Commissie patiënten , gezondheidswerkers en klinische deskundigen uit die het netwerk van belanghebbenden heeft aangewezen om de vergaderingen van de coördinatiegroep als waarnemer bij te wonen. [Am. 182]

5.   Op verzoek van de coördinatiegroep ondersteunt het netwerk van belanghebbenden de coördinatiegroep bij de identificatie van patiënten en klinische expertise voor de werkzaamheden van de subgroepen.

Artikel 27

IT-platform

1.   De Commissie Voortbouwend op de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties, ontwikkelt en onderhoudt een IT-platform met informatie over: [Am. 183]

a)

geplande, lopende en voltooide gezamenlijke klinische evaluaties en door de lidstaten uitgevoerde evaluaties van gezondheidstechnologie;

b)

gezamenlijk wetenschappelijk overleg;

c)

studies over de identificatie van opkomende gezondheidstechnologieën;

d)

de resultaten van de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten;

d bis)

de ledenlijst van de coördinatiegroep, haar subgroepen en andere deskundigen, samen met hun verklaringen inzake hun financiële belangen; [Am. 184]

d ter)

alle informatie waarvan de publicatie krachtens deze verordening verplicht is; [Am. 185]

d quater)

definitieve verslagen van gezamenlijke klinische evaluaties en samenvattende verslagen in een lekenvriendelijk formaat, in alle officiële talen van de Europese Unie; [Am. 186]

d quinquies)

de lijst van organisaties die tot het netwerk van belanghebbenden behoren. [Am. 187]

2.   De Commissie zorgt ervoor dat de instanties van de lidstaten, de leden voor toegang van het netwerk van belanghebbenden en het grote publiek een passende toegang hebben tot de informatie in het IT-platform. [Am. 188]

Artikel 28

Uitvoeringsverslag Evaluatieverslag van de overgangsperiode [Am. 189]

Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 33, lid 1, bedoelde overgangsperiode brengt de Commissie verslag uit over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende Aan het einde van de in artikel 33 bedoelde overgangsperiode en voorafgaand aan het verplichte geharmoniseerde systeem voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën van deze verordening, zal de Commissie een effectbeoordelingsverslag presenteren over de gehele procedure die is ingevoerd om onder meer de geboekte vooruitgang te evalueren op het gebied van toegang van patiënten tot nieuwe gezondheidstechnologieën en inzake de werking van de interne markt, het effect op de kwaliteit van innovatie, zoals de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen op gebieden waar onvervulde behoeften heersen en op de duurzaamheid van gezondheidszorgstelsels, de kwaliteit en capaciteit van EGT op nationaal en regionaal niveau, alsmede de toereikendheid van het toepassingsgebied van de gezamenlijke klinische evaluaties en over de werking van het steunkader als bedoeld in dit hoofdstuk. [Am. 190]

Hoofdstuk V

Slotbepalingen

Artikel 29

Evaluatie en monitoring

1.   Uiterlijk vijf jaar na de publicatie van het in artikel 28 bedoelde verslag voert de Commissie een evaluatie uit van deze verordening en brengt zij verslag uit over haar conclusies.

2.   Uiterlijk… [één jaar na de datum van toepassing] stelt de Commissie een programma vast voor de monitoring van de tenuitvoerlegging van deze verordening. Het monitoringprogramma bepaalt op welke wijze en met welke regelmaat de gegevens en ander vereist bewijsmateriaal moeten worden verzameld. Het monitoringprogramma bepaalt welke acties de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen bij het verzamelen en analyseren van de gegevens en het andere bewijsmateriaal.

3.   De jaarverslagen van de coördinatiegroep worden gebruikt als onderdeel van het monitoringprogramma.

Artikel 30

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 31

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in de artikelen 17 en 23 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt de Commissie met ingang van [insert date of entry into force of this Regulation ] voor onbepaalde tijd verleend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 17 en 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 17 en 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 191]

Artikel 32

Voorbereiding van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen [Am. 192]

1.   De Commissie stelt de in de artikelen 11, 16, 17, en 22 en 23 bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening vast. [Am. 193]

2.   Bij het opstellen van die gedelegeerde en uitvoeringshandelingen houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van de sectoren geneesmiddelen en medische apparatuur en neemt zij de werkzaamheden die reeds zijn verricht bij de gezamenlijke EUnetHTA-acties in aanmerking . [Am. 194]

Artikel 33

Overgangsbepalingen

1.   De lidstaten kunnen hun deelname aan het in de delen 1 en 2 van hoofdstuk II bedoelde systeem van gezamenlijke klinische evaluaties en gezamenlijk wetenschappelijk overleg uitstellen tot en met… [3 4  jaar na de datum van toepassing] voor geneesmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), en tot … [7 jaar na de datum van toepassing] voor medische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b) en voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c) [Am. 195]

2.   Uiterlijk één jaar vóór de datum van toepassing van deze verordening brengen de lidstaten de Commissie op de hoogte van hun voornemen om gebruik te maken van de in lid 1 vastgestelde overgangsperiode.

3.   De lidstaten die hun deelname hebben uitgesteld overeenkomstig lid 1 kunnen met ingang van het volgende begrotingsjaar beginnen deelnemen nadat zij de Commissie ten minste drie maanden vóór het begin van dat begrotingsjaar hiervan op de hoogte hebben gebracht.

Artikel 34

Vrijwaringsclausule

1.   De lidstaten kunnen klinische evaluaties uitvoeren met behulp van andere middelen dan de regels van hoofdstuk III van deze verordening, om de redenen die in artikel 8, lid 1 bis, zijn uiteengezet, evenals om redenen die verband houden met de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen in de betrokken lidstaat en op voorwaarde dat de maatregel gerechtvaardigd, noodzakelijk en evenredig is voor de verwezenlijking van dat doel. [Am. 196]

2.   De lidstaten stellen de Commissie en de coördinatiegroep in kennis van hun voornemen om een klinische evaluatie uit te voeren met behulp van andere middelen en hun redenen daarvoor. [Am. 197]

2 bis.     De coördinatiegroep kan beoordelen of het verzoek is aangepast aan de in lid 1 genoemde redenen, en haar bevindingen aan de Commissie voorleggen. [Am. 198]

3.   Binnen drie maanden na de datum van ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving bekrachtigt of verwerpt de Commissie de geplande evaluatie, nadat zij heeft nagegaan of deze al dan niet voldoet aan de in lid 1 genoemde vereisten en of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt. Indien de Commissie binnen de periode van drie maanden geen besluit neemt, wordt de geplande klinische evaluatie geacht te zijn goedgekeurd. Het besluit van de Commissie zal worden gepubliceerd op het in artikel 27 bedoelde IT-platform. [Am. 199]

Artikel 35

Wijziging van Richtlijn 2011/24/EU

1.   Artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU wordt geschrapt.

2.   Verwijzingen naar het geschrapte artikel worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 36

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van … [3 jaar na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 28.

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2019.

(4)   PB C 263 van 25.7.2018, blz. 4.

(5)   Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(6)   PB C 438 van 6.12.2014, blz. 12.

(7)  Resolutie van het Europees Parlement van 2 maart 2017 over EU-opties voor een betere toegang tot geneesmiddelen — 2016/2057(INI).

(8)  COM(2015)0550, blz. 19.

(9)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).

(11)   Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

(15)   Richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 8).

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/673


P8_TA(2019)0121

Kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie (COM(2017)0487 — C8-0309/2017 — 2017/0224(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/67)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0487),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0309/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 april 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 23 maart 2018 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0198/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd, en die samen met de definitieve wetgevingshandeling zal bekengemaakt worden in de L-reeks van het Publicatieblad van Europese Unie;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 94.

(2)  PB C 247 van 13.7.2018, blz. 28.


P8_TC1-COD(2017)0224

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/452.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

VERKLARING VAN DE COMMISSIE

Naar aanleiding van het verzoek van het Europees Parlement verbindt de Europese Commissie zich ertoe:

de gestandaardiseerde formulieren die zij zal opstellen om de naleving door de lidstaten van de jaarlijkse verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de verordening te vergemakkelijken, met het Europees Parlement te delen zodra de definitieve versie ervan is vastgesteld, en

de overeenkomstige gestandaardiseerde formulieren elk jaar met het Europees Parlement te delen, gelijktijdig met de presentatie van het jaarverslag aan het Europees Parlement en aan de Raad in overeenstemming met artikel 5, lid 3, van de verordening.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/676


P8_TA(2019)0122

Interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en vergemakkelijking van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over het niet-betalen van wegentol in de Unie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie (herschikking) (COM(2017)0280 — C8-0173/2017 — 2017/0128(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure — herschikking)

(2020/C 449/68)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0280),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0173/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 oktober 2017 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2),

gezien de brief van 24 juli 2017 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie vervoer en toerisme overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 28 november 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien de artikelen 104 en 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0199/2018),

A.

overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere handelingen met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande handelingen behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 181.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


P8_TC1-COD(2017)0128

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie (herschikking)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2019/520.)


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/678


P8_TA(2019)0123

Wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht (COM(2017)0796 — C8-0005/2018 — 2017/0354(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/69)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0796),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0005/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité of 23 mei 2018 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 28 november 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0274/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 283 van 10.8.2018, blz. 19.


P8_TC1-COD(2017)0354

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 764/2008

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/515.)


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/679


P8_TA(2019)0124

Kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 wat bepaalde kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten betreft (COM(2018)0163 — C8-0129/2018 — 2018/0076(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/70)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0163),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0129/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 31 augustus 2018 (1),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018 (2),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 19 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0360/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 382 van 23.10.2018, blz. 7.

(2)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 28.


P8_TC1-COD(2018)0076

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 wat bepaalde kosten van grensoverschrijdende betalingen in de Unie en valutawisselkosten betreft

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/518.)


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/680


P8_TA(2019)0125

Gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten (COM(2017)0647 — C8-0396/2017 — 2017/0288(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/71)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0647),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0396/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Ierse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 april 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0032/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 47.

(2)  PB C 387 van 25.10.2018, blz. 70.


P8_TC1-COD(2017)0288

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) is gebleken dat sommige vervoerders op binnenlandse markten ongerechtvaardigde belemmeringen ondervinden bij de ontwikkeling van busdiensten ten behoeve van reizigers . Bovendien heeft het personenvervoer over de weg zich niet aangepast aan de veranderende behoeften inzake de beschikbaarheid en kwaliteit van het busaanbod en blijft het marktaandeel van duurzame vervoerswijzen klein. Hierdoor zijn de beschikbare personenvervoersdiensten ontoereikend voor sommige groepen burgers en leidt de toename van het autogebruik tot meer verkeersongevallen, emissies en congestie en hogere infrastructuurkosten . [Am. 1]

(2)

Om in de Unie een coherent kader te creëren voor geregeld bus- en touringcarvervoer over lange afstand moet Verordening (EG) nr. 1073/2009 van toepassing zijn op alle geregeld langeafstandsvervoer. Het toepassingsgebied van die verordening moet daarom worden uitgebreid maar mag geen (voor)stedelijke kernen of agglomeraties omvatten en mag geen afbreuk doen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad  (5). [Am. 2]

(3)

In elke Elke lidstaat moet een onafhankelijke en onpartijdige instantie worden aangewezen aanwijzen, die tot taak heeft bindende adviezen uit te brengen, om de goede werking van de markt voor passagiersvervoer over de weg te waarborgen. Die instantie mag ook verantwoordelijk zijn voor andere gereguleerde sectoren, zoals het spoor, energie of telecommunicatie. [Am. 3]

(4)

Commercieel geregeld vervoer mag het economisch evenwicht van bestaande of gegunde openbaredienstcontracten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1370/2007 niet in het gedrang brengen. Daarom moet de toezichthoudende instantie een objectieve economische analyse kunnen uitvoeren en de bevoegdheid hebben om zich ervan eventueel de nodige maatregelen voor te vergewissen stellen om te waarborgen dat dit niet het geval is. Commercieel geregeld vervoer mag niet wedijveren met vervoersondernemingen waaraan exclusieve rechten zijn toegekend voor het verrichten van bepaalde openbare personenvervoersdiensten in ruil voor de naleving van openbaredienstverplichtingen in het kader van een openbaredienstcontract. [Am. 4]

(5)

Het verrichten van geregeld vervoer in de vorm van cabotage moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de vervoerder een communautaire vergunning bezit en dat er een slimme tachograaf overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (6) wordt ingezet . Om de effectieve controle op dergelijk vervoer door de handhavingsinstanties te faciliteren, moeten de regels inzake de afgifte van communautaire vergunningen worden verduidelijkt en moet de IMI-module (Informatiesysteem interne markt) voor de toezending van verklaringen van terbeschikkingstelling en elektronische aanvragen worden ontwikkeld, met behulp waarvan inspecteurs die wegcontroles uitvoeren, rechtstreeks en onmiddellijk toegang hebben tot de gegevens en informatie in het European Register of Road Transport Undertakings (ERRU) en het IMI, en ervoor kan worden gezorgd dat de sociale premies voor de gedetacheerde buschauffeurs ook daadwerkelijk worden betaald . [Am. 5]

(6)

Om te zorgen voor eerlijke concurrentie op de markt, moeten exploitanten van geregeld vervoer onder eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden toegang krijgen tot terminals in de Unie. De exploitatie van een terminal moet worden goedgekeurd door een nationale instantie, die moet bepalen welke eisen noodzakelijk zijn en aan welke eisen voldaan moet worden. Bij de toezichthoudende instantie moet beroep kunnen worden aangetekend tegen beslissingen om de toegang te beperken of te weigeren. De lidstaten kunnen terminals die eigendom zijn van de terminalexploitant en door hem uitsluitend gebruikt worden voor zijn eigen personenvervoer over de weg, uitsluiten. [Am. 6]

(7)

Hoewel de vergunning voor geregeld vervoer gehandhaafd blijft, moeten bepaalde regels inzake de vergunningsprocedure worden aangepast.

(8)

Zowel binnenlands als internationaal geregeld vervoer moet aan een vergunningsplicht worden onderworpen. Een vergunning moet worden verleend behalve wanneer er specifieke gronden zijn om de afgifte van een vergunning aan een bepaalde aanvrager te weigeren of de busdienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in het gedrang zou brengen. Er moet een door de lidstaten bepaalde minimumafstand van in geen geval meer dan 100 km over de weg worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat commercieel geregeld vervoer het economisch evenwicht van bestaande openbaredienstcontracten niet in het gedrang brengt. Voor busroutes waarvoor reeds meer dan één openbaredienstcontract is gesloten, moet de mogelijkheid worden geboden een grotere minimumafstand te hanteren. [Am. 7]

(9)

Niet-ingezeten vervoerders moeten onder dezelfde voorwaarden als ingezeten vervoerders binnenlands geregeld vervoer kunnen exploiteren , mits zij voldoen aan de bepalingen inzake het wegvervoer of andere relevante bepalingen van nationaal, internationaal en Unierecht . [Am. 8]

(10)

De administratieve formaliteiten moeten zoveel waar mogelijk worden beperkt, zonder evenwel af te zien van de controles en sancties die een correcte toepassing en doeltreffende handhaving van Verordening (EG) nr. 1073/2009 waarborgen. Het reisblad vormt een overbodige administratieve last en moet daarom worden afgeschaft. [Am. 9]

(11)

Plaatselijke excursies zijn een toegestane vorm van cabotage en vallen onder de algemene regels voor cabotage. Het artikel over plaatselijke excursies moet derhalve worden geschrapt. [Am. 10]

(12)

Gezien het belang van de effectieve handhaving van Verordening (EG) nr. 1073/2009, moeten de regels inzake controles langs de weg en in ondernemingen worden gewijzigd zodat ze ook voor cabotagevervoer gelden.

(13)

Aangezien deze verordening voorziet in de harmonisering van de regels inzake de nationale markten voor geregelde bus- en touringcardiensten en de toegang tot terminals, kunnen de doelstellingen daarvan, namelijk het bevorderen van de mobiliteit over langere afstand en een groter marktaandeel van duurzame vervoerswijzen, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. De Unie kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als bepaald in dat artikel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Om rekening te houden met de marktontwikkelingen en de technische vooruitgang, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd om de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 1073/2009 te wijzigen en die verordening aan te vullen met regels inzake het formaat van certificaten voor vervoer voor eigen rekening, het formaat van vergunningsaanvragen en vergunningen, de procedure en criteria die moeten worden toegepast om te bepalen of een voorgestelde busdienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in het gedrang brengt en de rapportageverplichtingen van de lidstaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (7). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten de deskundigen van het Europees Parlement en de Raad systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. [Am. 11]

(15)

Verordening (EG) nr. 1073/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1073/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:

“4.   Deze verordening is van toepassing op binnenlands interstedelijk personenvervoer over de weg voor rekening van derden dat door een niet-ingezeten vervoerder wordt verricht, zoals bepaald in hoofdstuk V , en doet geen afbreuk aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1370/2007 .”; [Am. 12]

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt vervangen door:

“2.   “geregeld vervoer”: vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, hetzij zonder tussenstops, hetzij met vooraf vastgestelde stopplaatsen waar reizigers worden opgenomen of afgezet;”;

b)

Punt 7 wordt vervangen door:

“7.   “cabotage”: binnenlands vervoer van personen over de weg voor rekening van derden dat door een vervoerder wordt verricht in een lidstaat van ontvangst;”; [Am. 83]

c)

de volgende punten 9 tot en met 11 ter worden toegevoegd:

“9.

“terminal”: een faciliteit met een oppervlakte van minstens 600 m2 waarvoor vergunning is verleend, met een parkeerplaats waar bussen en touringcars passagiers opnemen of afzetten; [Am. 13]

10.

“terminalexploitant”: een entiteit in een lidstaat die verantwoordelijk is voor het verlenen beheer van toegang tot een terminal en voldoet aan de eisen inzake vakbekwaamheid en financiële draagkracht ; [Am. 14]

11.

“haalbaar alternatief”: een andere terminal die vanuit economisch oogpunt aanvaardbaar is voor de vervoerder en die hem vergelijkbare infrastructuur en vervoersverbindingen biedt als de oorspronkelijk aangevraagde terminal, die reizigers toegang biedt tot andere vormen van openbaar vervoer en die de vervoerder in staat stelt de betrokken vervoersdienst op vergelijkbare wijze te exploiteren als bij de oorspronkelijk aangevraagde terminal ; [Am. 15]

11 bis.

“openbaredienstcontract”: een of meer juridisch bindende overeenkomsten tussen een bevoegde instantie en een exploitant van openbare diensten waarbij de exploitant van openbare diensten in het kader van de openbaredienstverplichtingen wordt belast met het beheer en de exploitatie van openbare personenvervoersdiensten; naargelang de wetgeving van de lidstaten kan het contract ook bestaan in een door een bevoegde instantie genomen besluit in de vorm van een specifiek wettelijk of bestuursrechtelijk besluit, of waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de bevoegde instantie de diensten zelf mag verzekeren of toevertrouwen aan een interne exploitant; [Am. 16]

11 ter.

“alternatieve route”: een route met dezelfde plaats van vertrek en bestemming als de reisweg van een bestaande geregelde dienst, die in de plaats daarvan kan worden gebruikt.”; [Am. 17]

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd voor hoofdstuk II:

“Artikel 3 bis

Toezichthoudende instantie

1.    De bevoegde instanties van e lke lidstaat wijst wijzen voor het personenvervoer over de weg een nationale openbare toezichthoudende instantie aan. Die instantie moet een onpartijdige instantie zijn die organisatorisch, functioneel, hiërarchisch en wat de besluitvorming betreft, juridisch gescheiden , transparant en onafhankelijk is van elke andere publieke of privaatrechtelijke entiteit. Zij moet onafhankelijk zijn van alle bevoegde autoriteiten die bij de gunning van openbaredienstcontracten zijn betrokken. [Am. 18]

De toezichthoudende instantie kan ook een reeds bestaande instantie zijn, die verantwoordelijk zijn is voor andere gereguleerde sectoren diensten . [Am. 19]

2.   De toezichthoudende instantie voor het personenvervoer over de weg dient te beschikken over de noodzakelijke organisatorische capaciteit in termen van personele , financiële en andere middelen om haar taken te vervullen ; die middelen moeten in verhouding staan tot het belang van die sector in de betrokken lidstaat. [Am. 20]

2 bis.     Onverminderd de bevoegdheden van de nationale mededingingsautoriteiten heeft de toezichthoudende instantie de bevoegdheid toezicht te houden op de concurrentiesituatie op de binnenlandse markt voor geregeld personenvervoer over de weg, met het oog op het voorkomen van discriminatie of misbruik van een machtspositie op de markt, ook door middel van onderaanneming. Haar adviezen zijn bindend. [Am. 21]

3.   De toezichthoudende instantie vervult de volgende taken:

a)

economische analyses maken van voorgestelde nieuwe busdiensten om na te gaan of die het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gedrang zouden brengen;

b)

verzamelen en verstrekken van informatie over de toegang tot terminals; en teneinde ervoor te zorgen dat exploitanten van diensten onder eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden toegang krijgen tot de terminalsteneinde ervoor te zorgen dat exploitanten van diensten onder eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden toegang krijgen tot de terminals; [Am. 22]

c)

beslissingen nemen over beroepen tegen besluiten van terminalexploitanten. ; en [Am. 23]

c bis)

een openbaar toegankelijk elektronisch register opzetten met alle binnenlandse en internationale geregelde vervoersdiensten waarvoor een vergunning is verleend. [Am. 24]

4.   De toezichthoudende instantie mag voor de uitoefening van haar taken om relevante informatie vragen aan de andere bevoegde instanties, terminalexploitanten, aanvragers van een vergunning en alle andere betrokken partijen op het grondgebied van de betrokken lidstaat. [Am. 25]

De gevraagde informatie wordt verstrekt binnen een redelijke, door de toezichthoudende instantie vastgestelde termijn van ten hoogste een maand. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan de toezichthoudende instantie de termijn waarbinnen de informatie moet worden verstrekt met maximaal twee weken verlengen. De toezichthoudende instantie kan verzoeken om informatie handhaven middels doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. [Am. 26]

5.   De lidstaten waarborgen dat de besluiten van de toezichthoudende instantie openstaan voor onverwijlde rechterlijke toetsing. Die toetsing mag slechts een schorsende werking hebben indien het besluit van de toezichthoudende instantie onmiddellijk tot gevolg heeft dat de insteller van het beroep onherstelbare of duidelijk buitensporige schade wordt toegebracht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de constitutionele bevoegdheden van de rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat waarbij het beroep aanhangig is. [Am. 27]

6.   De door de toezichthoudende instantie genomen besluiten worden openbaar gemaakt binnen twee weken nadat zij zijn vastgesteld .”; [Am. 28]

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt vervangen:

“1.   Internationaal en cabotagevervoer van personen met touringcars en autobussen wordt verricht op grond van het bezit van een communautaire vergunning die wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging.”;

b)

lid 2, derde alinea, wordt vervangen door:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische vooruitgang.”;

5)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt de vijfde alinea geschrapt;

b)

lid 5, derde alinea, komt als volgt te luiden:

“De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het formaat van de certificaten.”;

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Toegang tot terminals

1.   Terminalexploitanten verlenen vervoerders voor de exploitatie van geregeld vervoer toegang tot terminals, met inbegrip van alle in die terminals verleende faciliteiten of diensten, onder eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden.

1 bis.     Indien terminalexploitanten toegang verlenen, voldoen touringcar- en autobusexploitanten aan de bestaande voorwaarden met betrekking tot de terminal. [Am. 29]

2.   Terminalexploitanten trachten alle verzoeken om toegang in te willigen om ervoor te zorgen dat terminals optimaal worden benut.

Verzoeken om toegang tot terminals mogen alleen naar behoren gemotiveerd worden geweigerd als een terminal met een capaciteitsgebrek kampt , als er sprake is van herhaaldelijke achterstallige betaling of in geval van naar behoren gedocumenteerde ernstige en herhaalde inbreuken door de wegvervoeronderneming, dan wel op grond van andere nationale bepalingen, op voorwaarde dat zij consistent worden toegepast en niet discriminerend zijn voor bepaalde vervoerders die toegang tot een terminal wensen, of hun bedrijfsmodellen. Indien een verzoek wordt geweigerd, stelt de terminalexploitant ook de toezichthoudende instantie in kennis van zijn besluit. [Am. 30]

Wanneer een terminalexploitant een verzoek om toegang weigert, stelt wordt hij ertoe aangespoord de best haalbare alternatieven voor te stellen waarvan hij weet heeft . [Am. 31]

3.   Terminalexploitanten maken minstens de volgende informatie bekend in twee of meer de respectieve nationale talen en in een andere officiële talen taal van de Unie: [Am. 32]

a)

een lijst van alle geleverde diensten en de tarieven voor die diensten;

a bis)

een lijst van alle aanwezige infrastructuur en technische voorzieningen van de terminal; [Am. 33]

b)

de regels voor de programmering van de capaciteitstoewijzing;

c)

de huidige dienstregeling en capaciteitstoewijzing.

Die informatie wordt op verzoek kosteloos in elektronische vorm beschikbaar gesteld door de terminalexploitant en de toezichthoudende instantie en, indien zij daarover beschikken, gepubliceerd op hun websites.

De informatie wordt bijgewerkt en zo nodig gewijzigd.”;

3 bis.     De lidstaten kunnen terminals die eigendom zijn van de terminalexploitant en door hem uitsluitend gebruikt worden voor zijn eigen personenvervoer over de weg, van de toepassing van dit artikel uitsluiten. Wanneer de toezichthoudende instanties verzoeken om uitsluiting in aanmerking nemen, houden zij rekening met de beschikbaarheid van haalbare alternatieven. [Am. 34]

7)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 5 ter

Procedure voor het verlenen van toegang tot terminals

1.   Een vervoerder die toegang tot een terminal wenst, dient een verzoek in bij de terminalexploitant.

2.   Indien de toegang niet overeenkomstig het verzoek kan worden toegestaan, pleegt de terminalexploitant overleg met alle betrokken vervoerders teneinde het verzoek te kunnen inwilligen. [Am. 35]

3.   De terminalexploitant neemt een besluit binnen twee maanden onverwijld en uiterlijk een maand na de datum van indiening van het verzoek om toegang tot de terminal door de vervoerder een besluit . Indien de Beslissingen over toegang worden gemotiveerd wordt geweigerd, motiveert de terminalexploitant zijn besluit . [Am. 36]

4.   Aanvragers kunnen beroep aantekenen tegen beslissingen van terminalexploitanten. Beroepen worden ingediend bij de toezichthoudende instantie.

5.   Wanneer de toezichthoudende instantie kennis neemt van een beroep tegen een beslissing van een terminalexploitant, neemt zij een met redenen omkleed besluit binnen een vastgestelde termijn en in ieder geval binnen drie weken na ontvangst van alle relevante informatie.

Besluiten van de toezichthoudende instantie in het kader van een beroepsprocedure zijn bindend , onverminderd het nationale recht met betrekking tot rechterlijke toetsing . De toezichthoudende instantie kan haar besluiten handhaven middels doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. [Am. 37]

Het besluit is uitsluitend onderworpen aan rechterlijke toetsing.”;

8)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, eerste alinea, eerste zin, wordt vervangen door:

“Vergunningen worden op papier of in elektronische vorm gesteld op naam van de vervoerder. Zij kunnen door hem niet aan derden worden overgedragen.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het formaat van de vergunningen.”;

9)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Vergunningaanvragen voor geregeld vervoer worden op papier of in elektronische vorm ingediend bij de vergunningverlenende instantie.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het formaat van de aanvragen.”;

10)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Vergunningsprocedure en procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen voor internationaal personenvervoer over afstanden van minder dan maximaal 100 km in vogelvlucht over de weg [Am. 38]

1.   Vergunningen worden afgegeven in overleg met de bevoegde instanties van alle lidstaten waar passagiers worden opgenomen of afgezet en worden vervoerd over door elke lidstaat bepaalde afstanden van minder dan maximaal 100 km in vogelvlucht over de weg . De vergunningverlenende instantie stuurt binnen twee weken na ontvangst van het verzoek een kopie van de aanvraag, vergezeld van de kopieën van alle relevante documenten, naar de betrokken bevoegde instanties met een verzoek om hun toestemming. Tegelijk stuurt de vergunningverlenende instantie die documenten ter kennisgeving naar alle bevoegde instanties van de lidstaten waarvan het grondgebied zal worden doorkruist. [Am. 39]

2.   De bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd, stellen de vergunningverlenende instantie binnen drie twee maanden in kennis van hun besluit. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen; die datum wordt vermeld in de ontvangstbevestiging. Indien de bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd het verzoek afwijzen, vermelden zij de redenen daarvoor. [Am. 40]

Indien de bevoegde instanties van de lidstaten waaraan instemming is gevraagd niet binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn antwoorden, worden zij geacht hun instemming te hebben gegeven.

3.   De vergunningverlenende instantie neemt een beslissing over het verzoek vier drie maanden na de datum waarop de vervoerder het verzoek heeft ingediend. [Am. 41]

4.   De vergunning wordt verleend tenzij een weigering gerechtvaardigd is op basis van één of meer van de in artikel 8 quater, lid 2, onder a) tot en met d), genoemde objectieve gronden in verband met het algemeen belang . [Am. 42]

4 bis.     Indien een internationale geregelde vervoersdienst met autobussen en touringcars het economische evenwicht van een openbaredienstcontract in het gedrang heeft gebracht om uitzonderlijke redenen die op het moment van de verlening van de vergunning niet konden worden voorzien en die niet onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het openbaredienstcontract vallen, kan de betrokken lidstaat, met instemming van de Commissie, zes maanden na kennisgeving daarvan aan de vervoerder, de vergunning voor de dienstverlening schorsen of intrekken. De vervoerder heeft de mogelijkheid om tegen dat besluit beroep aan te tekenen. [Am. 43]

5.   Indien één van de bevoegde autoriteiten bezwaar maakt tegen de vergunning, kan de zaak binnen twee maanden na ontvangst van haar antwoord worden doorverwezen naar de Commissie.

6.   Na raadpleging van de lidstaten waarvan de bevoegde autoriteiten bezwaar hebben gemaakt, neemt de Commissie binnen vier uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving van de vergunningverlenende instantie een besluit. Dat besluit wordt van kracht 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de bevoegde instanties in de betrokken lidstaten. [Am. 44]

7.   Het besluit van de Commissie blijft van toepassing tot de lidstaten overeenstemming bereiken en de vergunningverlenende autoriteit een besluit neemt over de aanvraag.”;

11)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 8 bis

Vergunningsprocedure en procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen voor internationaal personenvervoer over afstanden van meer dan 100 km of meer in vogelvlucht over de weg [Am. 45]

1.   De vergunningverlenende instantie neemt een beslissing over het verzoek onverwijld en uiterlijk twee maanden na de datum waarop de vervoerder het verzoek heeft ingediend , een beslissing over het verzoek . [Am. 46]

2.   Een vergunning wordt verleend behalve wanneer een weigering gerechtvaardigd is op basis van één of meer van de in artikel 8 quater, lid 2, onder a) tot en met c bis ), genoemde gronden. [Am. 47]

3.   De vergunningverlenende instantie stuurt ter kennisgeving binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een afschrift van de aanvraag naar de bevoegde instanties van alle lidstaten waar passagiers worden opgenomen of afgezet, samen met een afschrift van alle andere dienstige documenten en haar beoordeling, alsmede een verzoek om hun toestemming. De vergunningverlenende instantie stuurt de desbetreffende documenten ter kennisgeving ook naar de bevoegde instanties van de lidstaten waarvan het grondgebied wordt doorkruist zonder reizigers op te nemen of af te zetten, samen met een afschrift van alle andere dienstige documenten en haar beoordeling. [Am. 48]

3 bis.     Indien één van de bevoegde instanties van de lidstaten waar passagiers worden opgenomen of afgezet, op een van de in lid 2 genoemde gronden bezwaar maakt tegen de vergunning, kan de vergunning niet worden afgegeven, maar kan de zaak binnen een maand na ontvangst van haar antwoord worden doorverwezen naar de Commissie. [Am. 49]

3 ter.     Na raadpleging van de lidstaten waarvan de bevoegde instanties bezwaar hebben gemaakt, neemt de Commissie binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving van de vergunningverlenende instantie een besluit. Dat besluit wordt van kracht 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de betrokken lidstaten. [Am. 50]

3 quater.     Het besluit van de Commissie blijft van toepassing tot de lidstaten overeenstemming bereiken en de vergunningverlenende instantie een besluit neemt over de aanvraag. [Am. 51]

Artikel 8 ter

Vergunningsprocedure voor binnenlands geregeld vervoer

1.   De vergunningverlenende instantie neemt een beslissing over het verzoek uiterlijk twee maanden na de datum waarop de vervoerder het verzoek heeft ingediend. Die termijn kan worden verlegd tot vier drie maanden indien een analyse is vereist overeenkomstig artikel 8 quater, lid 2, onder d). [Am. 52]

2.   Vergunningen voor binnenlands geregeld vervoer worden verleend behalve wanneer een weigering gerechtvaardigd kan worden op basis van één of meer van de in artikel 8 quater, lid 2, onder a) tot en met c bis ), genoemde gronden en, indien er passagiers worden vervoer vervoerd over afstanden van minder dan maximaal 100 km in vogelvlucht over de weg , artikel 8 quater, lid 2, onder d). [Am. 53]

3.   De in lid 2 bedoelde afstand mag worden verhoogd tot 120 kilometer wanneer de nieuwe geregelde vervoersdienst een plaats van vertrek en een bestemming zal bedienen die reeds het voorwerp uitmaken van meer dan één openbaredienstcontract. [Am. 54]

Artikel 8 quater

Besluiten van de vergunningverlenende instanties

1.   Op grond van de procedure van de artikelen 8, 8 bis of 8 ter, verleent de vergunningverlenende instantie een vergunning, een vergunning met een aantal beperkingen of wijst zij de aanvraag af. De vergunningverlenende instantie stelt de in artikel 8, lid 1, bedoelde bevoegde instanties in kennis van haar besluit.

2.   Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd of , een vergunning met beperkingen wordt verleend of een vergunning wordt geschorst of ingetrokken , worden met redenen omkleed en berusten in voorkomend geval op de analyses van de toezichthoudende instantie. De aanvrager of de vervoerder die de betrokken dienst verricht, heeft de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen de besluiten van de vergunningverlenende instantie. [Am. 55]

Er wordt een vergunning verleend tenzij een weigering gerechtvaardigd is De vergunningsaanvraag kan slechts worden geweigerd op basis van één of meer van de volgende gronden: [Am. 56]

a)

de aanvrager is niet in staat het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend te verrichten met het materieel dat direct te zijner beschikking staat;

b)

de aanvrager heeft niet voldaan aan de nationale of internationale wetgeving inzake het wegvervoer, en met name niet aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg, of heeft ernstige inbreuken gepleegd op de EU-wetgeving , nationale wetgeving of, in voorkomend geval, regionale wetgeving, inzake het wegvervoer, in het bijzonder de normen technische voorschriften voor voertuigen en de emissienormen alsook de normen voor de rij- en rusttijden van de bestuurders; [Am. 57]

c)

in het geval van een aanvraag voor verlenging van de vergunning: de voorwaarden voor de vergunning zijn niet vervuld;

c bis)

de aanvrager heeft om een vergunning verzocht voor een geregelde dienst op dezelfde route of een alternatieve route waarvoor een bevoegde instantie aan een exploitant van openbare diensten een exclusief recht heeft toegekend voor het verrichten van bepaalde openbare personenvervoersdiensten in ruil voor de naleving van openbaredienstverplichtingen in het kader van een openbaredienstcontract overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1370/2007. Deze grond voor weigering doet geen afbreuk aan artikel 8 quinquies, punt 1 bis, van deze verordening; [Am. 58]

d)

een toezichthoudende instantie stelt op basis van een objectieve economische analyse vast dat de geplande busdienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in het gedrang zou brengen. In die analyse worden de relevante structurele en geografische kenmerken van de markt en van het net in kwestie beoordeeld (omvang, kenmerken van de vraag, complexiteit van het net, technisch en geografisch isolement, diensten die onder het contract vallen), en wordt nagegaan of de nieuwe dienst tot verbetering van de kwaliteit dan wel kosteneffectiviteit van de dienst leidt. [Am. 59]

Alleen het feit dat een vervoerder die een vergunning aanvraagt lagere prijzen aanbiedt dan andere wegvervoerders , is voor vergunningverlenende instanties geen voldoende reden om een aanvraag af te wijzen, tenzij de toezichthoudende instantie of andere relevante nationale instanties vaststellen dat de aanvrager die de markt wil betreden, van plan is gedurende langere tijd diensten onder hun normale waarde aan te bieden, en dat hij daarmee waarschijnlijk de eerlijke concurrentie zal ondermijnen. Alleen het feit dat de betrokken verbinding reeds door andere vervoerders wordt geëxploiteerd, is voor vergunningverlenende instanties geen voldoende reden om een aanvraag af te wijzen. [Am. 60]

3.   De lidstaten waarborgen dat de besluiten van de vergunningverlenende instantie kunnen worden getoetst door de rechter. Die toetsing mag slechts een schorsende werking hebben indien het besluit van de vergunningverlenende instantie onmiddellijk tot gevolg heeft dat de insteller van het beroep onherstelbare of duidelijk buitensporige schade wordt toegebracht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de constitutionele bevoegdheden van de rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat waarbij het beroep aanhangig is.

Artikel 8 quinquies

Beperking op het recht op toegang

1.   De lidstaten kunnen het recht op toegang tot de markt voor internationaal en binnenlands geregeld vervoer per autobus en touringcar beperken indien de voorgestelde geregelde vervoersdienst passagiers zal vervoeren over afstanden van minder dan maximaal 100 km in vogelvlucht over de weg en als die dienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in het gedrang zou brengen , of over onverschillig welke afstand als de vervoersdienst in een (voor)stedelijk centrum of een agglomeratie wordt uitgevoerd of voorziet in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden, of indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de bepalingen inzake het wegvervoer of andere relevante bepalingen van nationaal, internationaal of Unierecht . [Am. 61]

1 bis.     Wanneer een bevoegde instantie aan een onderneming exclusieve rechten heeft toegekend om een openbaredienstcontract uit te voeren overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1370/2007, geldt de bescherming van de exclusieve rechten uitsluitend voor de verrichting van openbare personenvervoersdiensten op diezelfde routes of op alternatieve routes. Die verlening van exclusieve rechten vormt geen beletsel voor de vergunning van nieuwe geregelde diensten indien die diensten niet wedijveren met de dienst die in het kader van het openbaredienstcontract wordt verleend, of op andere routes wordt verricht. [Am. 62]

2.   De bevoegde autoriteiten die een openbaredienstcontract hebben gegund of de exploitanten van openbare diensten die het openbaredienstcontract uitvoeren, kunnen de toezichthoudende instantie verzoeken een analyse te verrichten om na te gaan of het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract al dan niet in het gedrang zou komen.

Indien een dergelijk verzoek is ontvangen, onderzoekt d e toezichthoudende instantie onderzoekt het verzoek en beslist kan zij beslissen de economische analyse overeenkomstig artikel 8 quater, lid 2, onder d) al dan niet uit te voeren , tenzij er uitzonderlijke praktische of andere redenen zijn die de beslissing rechtvaardigen om de analyse niet uit te voeren . Zij stelt de betrokken partijen in kennis van haar besluit. [Am. 63]

3.   Wanneer de toezichthoudende instantie een economische analyse uitvoert, stelt zij alle belanghebbende partijen binnen zes weken zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na de ontvangst van alle relevante informatie in kennis van de resultaten van die analyse en van haar conclusie. De toezichthoudende instantie kan besluiten dat een vergunning moet worden verleend, moet worden verleend onder voorwaarden of moet worden geweigerd. [Am. 64]

De conclusies van de toezichthoudende instantie zijn bindend voor de vergunningverlenende instanties.

4.   De bevoegde autoriteiten en de exploitanten van openbare diensten verstrekken de toezichthoudende instantie de informatie die zij nodig heeft voor de toepassing van de leden 2 en 3.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de procedure en criteria die voor de toepassing van dit artikel moeten worden gevolgd , met name wat betreft de uitvoering van de economische analyse; [Am. 65]

5 bis.     De lidstaten kunnen het vergunningssysteem voor binnenlands geregeld vervoer verder liberaliseren wat betreft de vergunningsprocedures en de afstanden in kilometers. ”; [Am. 66]

12)

In artikel 9 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De artikelen 8, 8 bis, 8 ter en 8 quater zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvragen om verlenging van een vergunning of tot wijziging van de voorwaarden van het aan een vergunning onderworpen vervoer.”;

13)

De titel van hoofdstuk IV wordt vervangen door:

“BIJZONDERE VORMEN VAN GEREGELD VERVOER WAARVOOR GEEN VERGUNNING VEREIST IS”;

13 bis)

Aan artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3 bis.     Een lidstaat kan besluiten te verlangen dat een niet-ingezeten vervoerder in de lidstaat van ontvangst aan de voorwaarden inzake de vestigingseis van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad  (*1) voldoet nadat aan deze vervoerder een vergunning voor binnenlands geregeld vervoer is verleend en voordat de vervoerder de betrokken dienst begint te verrichten. Deze besluiten worden met redenen omkleed. In het besluit wordt rekening gehouden met de omvang en de duur van de activiteit van de niet-ingezeten vervoerder in de lidstaat van ontvangst. Indien de lidstaat van ontvangst vaststelt dat de niet-ingezeten vervoerder niet aan de vestigingseis voldoet, kan hij de aan deze vervoerder verleende relevante vergunningen voor binnenlands geregeld vervoer intrekken of ze schorsen totdat aan die eis is voldaan.

(*1)   Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).”; [Am. 67]"

14)

In artikel 12 worden de leden 1 tot en met 5 geschrapt;

15)

Artikel 13 wordt geschrapt; [Am. 68]

16)

Artikel 15 wordt vervangen door:

“Artikel 15

Toegestaan cabotagevervoer

Cabotagevervoer is toegestaan voor de volgende vormen van vervoer:

a)

bijzondere vormen van geregeld vervoer op tijdelijke basis, mits dat vervoer het voorwerp uitmaakt van een contract tussen de organisator en de vervoersondernemer;

b)

ongeregeld vervoer dat tijdelijk wordt verricht; [Am. 69]

c)

geregeld vervoer dat overeenkomstig deze verordening wordt verricht door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde vervoerder, in het kader van een internationale geregelde dienst overeenkomstig deze verordening, met uitzondering van vervoerdiensten die voorzien in de behoeften van een stedelijk centrum of een agglomeratie, of in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden. Cabotagevervoer wordt niet onafhankelijk van die internationale dienst uitgevoerd. ”; [Am. 70]

16 bis)

In artikel 16, lid 1, wordt de inleiding vervangen door:

“1.   Onder voorbehoud van Tenzij in de toepassing van de communautaire voorschriften is communautaire wetgeving anders is bepaald, gelden voor het verrichten van het cabotagevervoer onderworpen aan cabotagevervoer Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad  (*2) alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in voorschriften van de lidstaat van ontvangst van kracht zijn op de met betrekking tot het volgende gebieden:

(*2)   Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).”; [Am. 72]"

17)

Artikel 17 wordt geschrapt; [Am. 73]

17 bis)

Artikel 17 wordt vervangen door:

“Artikel 17

Controledocumenten voor cabotagevervoer

1.   Bij ongeregeld cabotagevervoer is een in artikel 12 bedoeld reisblad vereist dat zich aan boord van het voertuig moet bevinden en in papieren of digitale vorm vereist dat op verzoek van iedere met de controle belaste persoon bevoegde inspecteur moet worden getoond.

2.   De volgende gegevens moeten op het reisblad worden ingevuld:

a)

de punten van vertrek en bestemming van het vervoer;

b)

de datum van aanvang en van beëindiging van het vervoer.

3.   De reisbladen worden afgegeven in de vorm van door de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging gewaarmerkte boekjes, zoals bedoeld in artikel 12.

4.   In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer dient het contract, gesloten tussen de vervoerder en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, als controledocument. Ook in dat geval moet evenwel een reisblad worden ingevuld in de vorm van een maandoverzicht.

Ook in dat geval moet evenwel een reisblad worden ingevuld in de vorm van een maandoverzicht.

5.   De gebruikte reisbladen worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de lidstaat van vestiging op een door deze autoriteit of dit orgaan vast te stellen wijze Tijdens de controle mag de bestuurder contact opnemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit die de gevraagde documenten kan bezorgen.” [Am. 74].

18)

De eerste zin van artikel 19, lid 2, komt als volgt te luiden:

“2.   Vervoerders die cabotage of internationaal personenvervoer verrichten met touringcars en autobussen staan toe dat het correct verrichten van het vervoer wordt gecontroleerd, met name wat de rij- en rusttijden betreft.”;

19)

Artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Wederzijdse bijstand

1.   De lidstaten verlenen elkaar bijstand met het oog op de toepassing van en het toezicht op deze verordening. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 opgerichte nationale contactpunten.

2.   De toezichthoudende instanties werken samen bij het uitvoeren van economische analyses van de impact van voorgestelde geregelde vervoersdiensten op het economisch evenwicht van openbaredienstcontracten voor grensoverschrijdend openbaar vervoer. De vergunningverlenende instantie raadpleegt de toezichthoudende instanties van alle andere lidstaten die op de route van de geregelde internationale vervoersdienst liggen en verzoeken hen desgevallend alle nodige informatie te verstrekken alvorens een besluit te nemen.”;

20)

Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid tot vaststelling van de in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8 quinquies, lid 5, en artikel 28, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8 quinquies, lid 5, en artikel 28, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, artikel 8 quinquies, lid 5, en artikel 28, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”;

21)

Artikel 28 wordt vervangen door:

“Artikel 28

Verslaglegging

1.   De bevoegde instanties van de lidstaten delen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari, en voor het eerst uiterlijk op 31 januari … [de eerste maand januari van het jaar volgende op de inwerkingtreding van deze verordening], mee hoeveel vergunningen voor geregeld vervoer zij het vorige jaar hebben afgegeven en hoeveel vergunningen voor geregeld vervoer er op 31 december van dat jaar in totaal geldig waren. Die informatie wordt afzonderlijk verstrekt voor elk land van bestemming van het geregeld vervoer. Elke lidstaat stelt de Commissie ook in kennis van de gegevens inzake cabotagevervoer, in de vorm van bijzonder geregeld vervoer en ongeregeld vervoer, dat tijdens het vorige jaar door in die lidstaat gevestigde vervoerders is verricht. [Am. 75]

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari, en voor het eerst uiterlijk op 31 januari … [de eerste maand januari na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], in kennis van statistische gegevens over het tijdens het vorige jaar afgegeven aantal vergunningen voor cabotagevervoer in de vorm van geregeld vervoer als bedoeld in artikel 15, onder c).

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het formaat te bepalen van de tabel die moet worden gebruikt voor het verstrekken van de gegevens en statistieken als bedoeld in de leden 1 en 2.

4.   De lidstaten stellen de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 januari, en voor het eerst uiterlijk op 31 januari … [de eerste maand januari van het jaar volgende op de inwerkingtreding van deze verordening], in kennis van het aantal vervoerders die op 31 december van het vorige jaar een communautaire vergunning bezaten en van het aantal gewaarmerkte afschriften, hetgeen overeenstemt met het aantal voertuigen dat op die datum in bedrijf was.

5.   Uiterlijk op … [datum 5 jaar na de datum van toepassing van deze verordening] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening. In dat verslag wordt informatie verstrekt over de mate waarin deze verordening heeft bijgedragen tot een betere werking van de markt het stelsel voor het personenvervoer over de weg , in het bijzonder voor passagiers, de werknemers in autobussen en touringcars, en het milieu ”. [Am. 76]

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf [XX]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 47.

(2)  PB C 387 van 25.10.2018, blz. 70.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 14 februari 2019.

(4)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(5)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(7)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.


23.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 449/694


P8_TA(2019)0126

Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2019 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie [als gewijzigd bij Richtlijn 2018/XXX/EU] en Verordening (EU) 2018/XXX van het Europees Parlement en de Raad [governance van de energie-unie], wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (COM(2018)0744 — C8-0482/2018 — 2018/0385(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 449/72)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0744),

gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 192, lid 1, en 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0482/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 30 januari 2019 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0014/2019),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0385

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 14 februari 2019 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2019/504.)