ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 411

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
27 november 2020


Inhoud

Bladzijde

 

 

EUROPEES PARLEMENT
ZITTING 2018-2019
Vergaderingen van 14 t/m 17 januari 2019
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 337 van 9.10.2020
De aangenomen tekst van 16 januari 2019 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2016 is bekendgemaakt in PB L 160 van 18.6.2019 .
AANGENOMEN TEKSTEN
Vergaderingen van 30 en 31 januari 2019
De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 356 van 23.10.2020
AANGENOMEN TEKSTEN

1


 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 15 januari 2019

2020/C 411/01

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over autonoom rijden in het Europees vervoer (2018/2089(INI))

2

2020/C 411/02

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (2018/2162(INI))

13

2020/C 411/03

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (2018/2222(INI))

24

2020/C 411/04

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de evaluatie van de benutting van de EU-begroting voor de hervorming van de publieke sector (2018/2086(INI))

27

2020/C 411/05

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de EU-richtsnoeren en het mandaat van de speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU (2018/2155(INI))

30

2020/C 411/06

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU (2018/2095(INI))

38

 

Woensdag 16 januari 2019

2020/C 411/07

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (2018/2153(INI))

48

2020/C 411/08

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de uitvoering van de handelspijler van de associatieovereenkomst met Midden-Amerika (2018/2106(INI))

68

2020/C 411/09

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het jaarverslag 2017 van de Europese Centrale Bank (2018/2101(INI))

74

2020/C 411/10

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de bankenunie — jaarverslag 2018 (2018/2100(INI))

82

2020/C 411/11

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de uitvoering van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru (2018/2010(INI))

88

2020/C 411/12

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017 (2018/2103(INI))

94

 

Donderdag 17 januari 2019

2020/C 411/13

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over Azerbeidzjan, en met name het geval van Mehman Huseynov (2019/2511(RSP))

107

2020/C 411/14

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over Sudan (2019/2512(RSP))

110

2020/C 411/15

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2017 (2018/2151(INI))

114

2020/C 411/16

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen (2017/2023(INI))

125

2020/C 411/17

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (2018/2056(INI))

131

2020/C 411/18

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank (2018/2161(INI))

137

2020/C 411/19

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over gedifferentieerde integratie (2018/2093(INI))

145

2020/C 411/20

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU (2018/2096(INI))

149

 

Donderdag 31 januari 2019

2020/C 411/21

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het jaarverslag 2017 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding (2018/2152(INI))

153

2020/C 411/22

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059688/02 — 2019/2521(RSP))

163

2020/C 411/23

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D059689/02 — 2019/2522(RSP))

168

2020/C 411/24

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059691/02 — 2019/2523(RSP))

173

2020/C 411/25

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059692/02 — 2019/2524(RSP))

178

2020/C 411/26

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over de situatie in Venezuela (2019/2543(RSP))

185

2020/C 411/27

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid (2018/2102(INI))

187

 

AANBEVELINGEN

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 15 januari 2019

2020/C 411/28

Aanbeveling van het Europees Parlement van 15 januari 2019 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de brede overeenkomst tussen de EU en de Kirgizische Republiek (2018/2118(INI))

199


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europees Parlement

 

Donderdag 31 januari 2019

2020/C 411/29

Besluit van het Europees Parlement van 31 januari 2019 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement met betrekking tot titel I, hoofdstukken 1 en 4; titel V, hoofdstuk 3; titel VII, hoofdstukken 4 en 5; titel VIII, hoofdstuk 1; titel XII; titel XIV en bijlage II (2018/2170(REG))

204


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Parlement

 

Dinsdag 15 januari 2019

2020/C 411/30

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (COM(2018)0474 — C8-0273/2018 — 2018/0258(COD))

230

2020/C 411/31

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de statusovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Albanië inzake acties die het Europees grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Albanië uitvoert (10302/2018 — C8-0433/2018 — 2018/0241(NLE))

256

2020/C 411/32

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en de lidstaten, van het protocol bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Kirgizische Republiek, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (12564/2017 — C8-0033/2018 — 2017/0185(NLE))

257

2020/C 411/33

P8_TA(2019)0006
Het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (COM(2017)0282 — C8-0172/2017 — 2017/0113(COD))
P8_TC1-COD(2017)0113
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg
(Voor de EER relevante tekst)

258

2020/C 411/34

P8_TA(2019)0007
Tijdelijke intrekking van preferenties in bepaalde overeenkomsten tussen de EU en bepaalde derde landen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de vrijwaringsclausules en andere mechanismen die de tijdelijke intrekking mogelijk maken van preferenties in bepaalde overeenkomsten tussen de Europese Unie en bepaalde derde landen (COM(2018)0206 — C8-0158/2018 — 2018/0101(COD))
P8_TC1-COD(2018)0101
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausules en andere mechanismen die de tijdelijke intrekking mogelijk maken van preferenties in bepaalde handelsovereenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen

263

2020/C 411/35

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Douane-programma voor samenwerking op het gebied van douane (COM(2018)0442 — C8-0261/2018 — 2018/0232(COD))

265

2020/C 411/36

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel van besluit van de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (13166/2018 — C8-0464/2018 — 2018/0811(CNS))

291

 

Woensdag 16 januari 2019

2020/C 411/37

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256M(NLE))

292

2020/C 411/38

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, tot wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256(NLE))

298

2020/C 411/39

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek China in verband met DS492 Europese Unie — Maatregelen die van invloed zijn op tariefconcessies voor bepaalde pluimveevleesproducten (10882/2018 — C8-0496/2018 — 2018/0281(NLE))

299

2020/C 411/40

P8_TA(2019)0019
Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) (COM(2018)0380 — C8-0231/2018 — 2018/0202(COD))
P8_TC1-COD(2018)0202
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG)

300

2020/C 411/41

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (COM(2018)0382 — C8-0232/2018 — 2018/0206(COD))

324

2020/C 411/42

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (COM(2018)0374 — C8-0229/2018 — 2018/0199(COD))

425

2020/C 411/43

P8_TA(2019)0022
Verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad (COM(2018)0312 — C8-0202/2018 — 2018/0158(COD))
P8_TC1-COD(2018)0158
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad

492

2020/C 411/44

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een specifiek financieel programma voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1368/2013 van de Raad (COM(2018)0467 — C8-0314/2018 — 2018/0252(NLE))

494

2020/C 411/45

Amendementen aangenomen door het Europees Parlement op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma (COM(2018)0439 — C8-0257/2018 — 2018/0229(COD))

500

2020/C 411/46

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een EU-noodreisdocument en tot intrekking van Besluit 96/409/GBVB (COM(2018)0358 — C8-0386/2018 — 2018/0186(CNS))

548

2020/C 411/47

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2018)0437 — C8-0380/2018 — 2018/0226(NLE))

552

 

Donderdag 17 januari 2019

2020/C 411/48

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het bijstandsprogramma voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen (het Ignalina-programma) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1369/2013 van de Raad (COM(2018)0466 — C8-0394/2018 — 2018/0251(NLE))

565

2020/C 411/49

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324 — C8-0178/2018 — 2018/0136(COD))

574

2020/C 411/50

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (COM(2018)0443 — C8-0260/2018 — 2018/0233(COD))

603

2020/C 411/51

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383 — C8-0234/2018 — 2018/0207(COD))

618

2020/C 411/52

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een Europees instrument voor nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag (COM(2018)0462) — C8-0315/2018 — 2018/0245(NLE))

671

 

Donderdag 31 januari 2019

2020/C 411/53

P8_TA(2019)0047
Douanewetboek van de Unie: opname van de Italiaanse gemeente Campione d'Italia en de Italiaanse wateren van het meer van Lugano in het douanegebied van de Unie ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek (COM(2018)0259 — C8-0180/2018 — 2018/0123(COD))
P8_TC1-COD(2018)0123
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek

692

2020/C 411/54

P8_TA(2019)0048
Voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020 ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020 (COM(2018)0817 — C8-0506/2018 — 2018/0414(COD))
P8_TC1-COD(2018)0414
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020

693

2020/C 411/55

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0526 — C8-0376/2018 — 2018/0276(NLE))

694

2020/C 411/56

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0527 — C8-0375/2018 — 2018/0277(NLE))

695

2020/C 411/57

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0528 — C8-0377/2018 — 2018/0278(NLE))

696

2020/C 411/58

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Luxemburg, Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0530 — C8-0378/2018 — 2018/0279(NLE))

697

2020/C 411/59

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (LGO-besluit) (COM(2018)0461 — C8-0379/2018 — 2018/0244(CNS))

698

2020/C 411/60

P8_TA(2019)0055
Toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie (COM(2018)0231 — C8-0170/2018 — 2018/0110(COD))
P8_TC1-COD(2018)0110
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam, tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie

737

2020/C 411/61

P8_TA(2019)0056
Harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (bni) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (bni-verordening) en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (COM(2017)0329 — C8-0192/2017 — 2017/0134(COD))
P8_TC1-COD(2017)0134
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (bni-verordening)

738


Verklaring van de gebruikte tekens

*

Raadplegingsprocedure

***

Goedkeuringsprocedure

***I

Gewone wetgevingsprocedure, eerste lezing

***II

Gewone wetgevingsprocedure, tweede lezing

***III

Gewone wetgevingsprocedure, derde lezing

(De aangeduide procedure is gebaseerd op de in de ontwerptekst voorgestelde rechtsgrond)

Amendementen van het Parlement:

Nieuwe tekstdelen worden in vet cursief aangegeven. Geschrapte tekstdelen worden aangegeven met het symbool ▌of worden doorgestreept. Waar tekstdelen worden vervangen, wordt de nieuwe tekst in vet cursief aangegeven, terwijl de vervangen tekst wordt geschrapt of doorgestreept.

NL

 


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/1


EUROPEES PARLEMENT

ZITTING 2018-2019

Vergaderingen van 14 t/m 17 januari 2019

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 337 van 9.10.2020

De aangenomen tekst van 16 januari 2019 betreffende de kwijtingen voor het begrotingsjaar 2016 is bekendgemaakt in PB L 160 van 18.6.2019.

AANGENOMEN TEKSTEN

Vergaderingen van 30 en 31 januari 2019

De notulen van deze zitting zijn gepubliceerd in het PB C 356 van 23.10.2020

AANGENOMEN TEKSTEN

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Parlement

Dinsdag 15 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/2


P8_TA(2019)0005

Autonoom rijden in het Europees vervoer

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over autonoom rijden in het Europees vervoer (2018/2089(INI))

(2020/C 411/01)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 17 mei 2018 getiteld “Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit: een EU-strategie voor de mobiliteit van de toekomst” (COM(2018)0283),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2016 over een Europese strategie betreffende ITS, op weg naar de introductie van coöperatieve, communicerende en geautomatiseerde voertuigen (COM(2016)0766),

gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over internetconnectiviteit voor groei, concurrentievermogen en cohesie: Europese gigabitmaatschappij en 5G (1),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over een Europese strategie voor coöperatieve slimme vervoerssystemen (2),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie juridische zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0425/2018),

A.

overwegende dat de Europese strategie voor communicerende en geautomatiseerde voertuigen nauw verbonden is met de politieke prioriteiten van de Commissie, met name de agenda voor banen, groei en investeringen, onderzoek en innovatie, milieu en klimaatverandering, schone en veilige mobiliteit en transport, verkeersveiligheid en bestrijding van verkeerscongestie, de digitale eengemaakte markt en de energie-unie;

B.

overwegende dat de snelle technologische ontwikkeling, zowel in de vervoerssector als in de sector van de robotica en de artificiële intelligentie, aanzienlijke gevolgen heeft voor de economie en de samenleving; overwegende dat autonome voertuigen ons dagelijks leven aanzienlijk zullen veranderen, bepalend zullen zijn voor de toekomst van het wereldwijde wegvervoer, de vervoerskosten zullen verlagen, de verkeersveiligheid zullen verbeteren, de mobiliteit zullen vergroten en de impact op het milieu zullen verlagen; overwegende dat de sector wegvervoer het pad zou kunnen effenen voor nieuwe diensten en vervoerswijzen en aldus zou kunnen inspelen op de toenemende vraag naar individuele mobiliteit en goederenvervoer, en dat de sector zelfs zou kunnen bijdragen tot ingrijpende veranderingen met betrekking tot stedelijke planning;

C.

overwegende dat de Europese Commissie ernaar streeft tegen 2020 het aantal verkeersongevallen met dodelijke afloop per jaar in de EU met de helft terug te dringen ten opzichte van 2010, overeenkomstig de doelstellingen van “Vision Zero”; overwegende dat het erop lijkt dat de vorderingen inzake het terugdringen van het aantal doden en gewonden onlangs zijn gestagneerd, aangezien in 2016 op de wegen in de EU meer dan 25 000 personen zijn omgekomen en nog eens 135 000 personen zwaargewond zijn geraakt; voorts overwegende dat er in onze steden sprake is van grote mobiliteitsproblemen en andere problemen die samenhangen met vervuiling en klimaatverandering;

D.

overwegende dat van geavanceerde ondersteuningssystemen voor de bestuurder, zoals waarschuwingen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook en automatische noodremmen, al is aangetoond dat zij bijdragen aan de verkeersveiligheid en het aantal ernstige ongevallen verminderen;

E.

overwegende dat de overweldigende meerderheid van verkeersongevallen te wijten is aan menselijke fouten en er derhalve een dwingende noodzaak bestaat om het risico op dergelijke ongevallen te verlagen door het gebruik van geavanceerde rijhulpsystemen die de veiligheid verhogen, verplicht te stellen, zonder dat dit ten koste gaat van de persoonlijke mobiliteit;

F.

overwegende dat de verbetering van de verkeersveiligheid die we het voorbije decennium in de EU konden waarnemen, vertraagt; overwegende dat het wegvervoer verantwoordelijk blijft voor het merendeel van de vervoersemissies van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen;

G.

overwegende dat de vervoersbehoeften wat zowel het personen- als het goederenvervoer betreft overal ter wereld toenemen, in een context waarin we ons ervan bewust worden dat de rijkdommen van de planeet niet onuitputtelijk zijn, en dat de efficiëntie van het vervoer bijgevolg steeds meer aan belang zal winnen;

H.

overwegende dat de EU digitale technologieën voor automatisch vervoer moet stimuleren en verder ontwikkelen om menselijke fouten te corrigeren en het aantal verkeersongevallen en verkeersdoden te verlagen;

I.

overwegende dat automatisering en het inzetten van nieuwe technologie de veiligheid van het vervoer en van vervoerssystemen zullen verbeteren en sommige menselijke factoren zullen uitschakelen; overwegende dat er bij automatisering ook gekeken moet worden naar de diversiteit en de staat van vervoerssystemen in de verschillende lidstaten; overwegende dat nieuwe vervoerssystemen moeten worden aangelegd en nieuwe en bestaande vervoerssystemen moeten worden uitgerust met passende veiligheidsvoorzieningen voordat automatisering mogelijk is;

J.

overwegende dat er automatiseringsniveaus bestaan en de niveaus 1 en 2 reeds op de markt zijn, maar dat de niveaus voor de conditionele, hoge en volledige automatisering (waarbij een voertuig autonoom is) naar verwachting pas in 2020-2030 beschikbaar zullen komen, en overwegende dat rijhulpsystemen dus een belangrijke rol spelen als basistechnologie op weg naar volledige automatisering;

K.

overwegende dat moet worden geïnvesteerd in zowel de onderzoeksfase als de daaropvolgende ontwikkelingsfase om de beschikbare technologieën te verbeteren en een veilige en slimme vervoersinfrastructuur tot stand te brengen;

L.

overwegende dat diverse landen wereldwijd (bijv. de VS, Australië, Japan, Korea en China) hard werken aan het op de markt brengen van communicerende en geautomatiseerde voertuigen; overwegende dat Europa veel proactiever moet reageren op de snelle ontwikkelingen in deze sector en initiatieven moet stimuleren en strenge veiligheidseisen moet bevorderen voor alle verkeersdeelnemers die over zee of waterwegen, over de weg, door de lucht of per spoor reizen en gemengde vervoerwijzen gebruiken;

M.

overwegende dat de Commissie verwacht dat de nieuwe markt voor geautomatiseerde en communicerende voertuigen exponentieel zal groeien, waarbij de inkomsten naar schatting hoger zullen liggen dan 620 miljard EUR tegen 2025 voor de automobielsector van de EU en 180 miljard EUR voor de elektronicasector van de EU;

N.

overwegende dat de Verklaring van Amsterdam (2016) de samenwerking beschrijft tussen de lidstaten, de Commissie en de sector op het gebied van communicerende en geautomatiseerde voertuigen;

O.

overwegende dat autonoom vervoer alle vormen van op afstand bestuurde, geautomatiseerde en autonome vervoersmiddelen op de weg, per spoor, door de lucht, op zee en op de binnenwateren bestrijkt;

P.

overwegende dat de mededeling van de Commissie getiteld “Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit” een belangrijke mijlpaal vormt in de EU-strategie voor communicerende en geautomatiseerde voertuigen;

Q.

overwegende dat meer aandacht moet worden geschonken aan autonoom vervoer, gegeven het feit dat volledig autonome voertuigen de verkeersveiligheid aanzienlijk ten goede zullen komen en in staat zullen zijn te functioneren zonder communicatiefunctionaliteit; overwegende dat voor ondersteunende capaciteiten en diensten nog steeds digitale communicatie nodig kan zijn;

R.

overwegende dat de uitrol van autonome voertuigen, die naar verwachting al in 2020 zal plaatsvinden, aanzienlijke voordelen zal opleveren, maar ook een aantal nieuwe risico's meebrengt, met name op het gebied van verkeersveiligheid, wettelijke aansprakelijkheid en verzekering, cyberbeveiliging, intellectuele-eigendomsrechten, gegevensbescherming en gegevenstoegang, technische infrastructuur, normalisatie en werkgelegenheid; overwegende dat het onmogelijk is om vooraf de langetermijneffecten van autonoom vervoer op de werkgelegenheid en het milieu ten volle vast te stellen; overwegende dat het van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat het EU-rechtskader geschikt is om op passende wijze op deze uitdagingen te reageren en om het bewustzijn en het draagvlak bij het publiek met betrekking tot autonome voertuigen te vergroten;

S.

overwegende dat het, met het oog op de ethische implicaties van het gebruik van deze technologieën, noodzakelijk is richtsnoeren voor de inzet van kunstmatige intelligentie te ontwikkelen en garantiestelsels uit te werken om op samenhangende wijze om te gaan met de ethische kwesties die zich voordoen;

Algemene beginselen

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld “Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit”, waarin een benadering wordt beschreven die ertoe moet leiden dat de EU wereldleider wordt op het gebied van de implementatie van veilige systemen voor geautomatiseerd vervoer, waarbij de veiligheid en efficiëntie op de weg wordt verbeterd, verkeersopstoppingen worden bestreden, het energieverbruik en de emissies van vervoer worden teruggedrongen en fossiele brandstoffen geleidelijk worden afgeschaft;

2.

erkent de eerste stappen die de Commissie en de lidstaten hebben gezet op het gebied van het geautomatiseerde vervoer van de toekomst en erkent de wetgevingsinitiatieven met betrekking tot de ITS-richtlijn (3) en de voorgestelde herzieningen van de richtlijn betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (4) en de verordening betreffende de algemene veiligheid van motorvoertuigen (5);

3.

bevestigt de belangrijke rol van coöperatieve slimme vervoerssystemen (C-ITS) bij het verstrekken van connectiviteit voor geautomatiseerde/autonome voertuigen van niveau 2, 3 en mogelijk 4 van de Society of Automotive Engineers (SAE); spoort de lidstaten en het bedrijfsleven ertoe aan C-ITS verder in te voeren, en verzoekt de Commissie de lidstaten en het bedrijfsleven te ondersteunen bij de uitrol van C-ITS-diensten, met name via de Connecting Europe Facility, de Europese structuur- en investeringsfondsen en het InvestEU-programma;

4.

wijst op het innovatiepotentieel van alle autonome middelen van vervoer over de weg, per spoor, over het water en door de lucht; benadrukt dat Europese spelers de handen ineen moet slaan om wereldleider te worden en te blijven op het gebied van autonoom vervoer; merkt op dat vooruitgang op het gebied van autonome mobiliteit, met name in het wegvervoer, synergetische samenwerking vereist van vele sectoren van de Europese economie, waaronder de automobielsector en de digitale sector;

5.

erkent het aanzienlijke potentieel van geautomatiseerd vervoer voor vele sectoren, met nieuwe ondernemingskansen voor start-ups, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en de industrie en het bedrijfsleven in hun geheel, met name wat de totstandbrenging van nieuwe mobiliteitsdiensten en arbeidsmogelijkheden betreft;

6.

onderstreept dat er autonome voertuigen moeten worden ontwikkeld die toegankelijk zijn voor personen met een handicap en verminderde mobiliteit;

7.

dringt er bij de Commissie op aan een strategie te presenteren betreffende met name de bescherming van gegevens, toegang tot gegevens en beveiliging van computersystemen, overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 13 maart 2018 over een Europese strategie voor coöperatieve slimme vervoerssystemen, en te voorzien in een technologisch neutrale, marktgerichte benadering; erkent de kansen die worden geboden met de komende aanbevelingen van de Commissie over toegang tot voertuiginterne gegevens en hulpmiddelen;

8.

stelt dat er wetgevingshandelingen moeten worden onderzocht om een billijke, veilige en technologisch neutrale toegang in realtime te waarborgen tot voertuiginterne gegevens voor bepaalde derde entiteiten; is van mening dat deze toegang eindgebruikers en derden in staat moet stellen van digitalisering te profiteren en een gelijk speelveld alsmede veiligheid moet bevorderen wat de opslag van voertuiginterne gegevens betreft;

9.

merkt op dat zich met betrekking tot artificiële intelligentie met het oog op autonome mobiliteit soortgelijke vragen in verband met intellectuele-eigendomsrechten en overeenkomstige gebruiksrechten zullen voordoen als op andere gebieden, zoals eigendoms- of gebruiksrechten op code, gegevens en uitvindingen die door de artificiële intelligentie zelf worden gecreëerd; is evenwel van mening dat hiervoor zo algemeen mogelijke oplossingen moeten worden gevonden;

10.

vestigt er de aandacht op dat bij het opstellen van het nieuwe wetgevingskader inzake autonome mobiliteit moet worden gewaarborgd dat alle belemmeringen voor technologische vooruitgang, onderzoek en innovatie kunnen worden weggewerkt;

11.

wijst erop dat er in de mededeling van de Commissie “Op weg naar geautomatiseerde mobiliteit” geen analyse wordt gemaakt van of voorstellen worden gedaan voor autonome voertuigen in alle vervoerswijzen; roept de Commissie op tot de tenuitvoerlegging van analyses en strategieën voor specifieke vervoerswijzen, mede op het gebied van intermodaal vervoer en mobiliteit;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten hun beleid inzake autonoom rijden te verbreden, zodat ook openbaar vervoer eronder valt, en daarnaast hun visie verder uit te werken om alle vervoerswijzen in aanmerking te nemen;

13.

verwelkomt het werk dat is verricht tijdens de bijeenkomsten op hoog niveau van de Raad over autonome voertuigen en zou graag zien dat dit werk wordt uitgebreid naar andere vervoerswijzen dan wegvervoer;

14.

onderstreept dat technische normen voor voertuigen en infrastructuur (bijv. verkeersborden, wegmarkeringen, verkeersregelinstallaties en coöperatieve slimme vervoerssystemen) moeten worden ontwikkeld en afgestemd op internationaal, EU- en nationaal niveau, voortbouwend op bestaande inspanningen en fora om dubbel werk te voorkomen, op basis van de beginselen van een open, transparante en technologieneutrale benadering, met het oog op grotere verkeersveiligheid en om te zorgen voor een naadloze grensoverschrijdende interoperabiliteit;

15.

merkt op dat betrouwbare voertuig- en routegegevens fundamentele bouwstenen zijn voor het realiseren van autonoom en verbonden verkeer in een interne Europese vervoersruimte en voor concurrerende dienstverlening voor de eindgebruiker; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om de obstakels voor het gebruik van dergelijke gegevens weg te nemen en hiervoor vóór 1 januari 2020 een robuuste regelgeving op te zetten, en te zorgen voor eenzelfde kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens in alle lidstaten;

16.

merkt op dat gebruikers en belanghebbenden dringend rechtszekerheid moet worden geboden wat betreft de conformiteit van autonome voertuigen met bestaande essentiële wetgeving, met name de wetgeving inzake ePrivacy en de algemene verordening gegevensbescherming (6); verzoekt de Commissie te bepalen welke categorieën van door autonome voertuigen gegenereerde informatie het karakter van openbare gegevens moeten hebben en in realtime toegankelijk moeten zijn, en welke informatie een vertrouwelijk karakter moet hebben;

17.

wijst erop hoe belangrijk het is te waarborgen dat gebruikers de controle hebben over en toegang hebben tot persoonlijke en voertuiginterne gegevens die worden aangemaakt, vergaard en doorgegeven door autonome voertuigen; beklemtoont dat consumenten maximale cyberbescherming moet worden geboden;

18.

benadrukt de verwachte enorme toename van gegevens die worden aangemaakt, verzameld en verzonden door autonome voertuigen, en onderstreept dat deze gegevens, en met name niet-persoonsgebonden en geanonimiseerde gegevens, moeten worden gebruikt om de inzet van autonome voertuigen te bevorderen en verdere innovaties in het kader van nieuwe oplossingen voor mobiliteit te ontwikkelen; wijst erop dat de bescherming van de privacy en van gevoelige gegevens die worden gegenereerd door autonome voertuigen, een absolute prioriteit moet vormen;

19.

onderstreept dat volledig autonome of sterk geautomatiseerde voertuigen de komende jaren commercieel verkrijgbaar zullen zijn en dat er zo snel mogelijk een passend regelgevingskader moet komen dat een veilig gebruik van deze voertuigen waarborgt en voorziet in een duidelijke aansprakelijkheidsregeling, met het oog op de resulterende veranderingen, waaronder de interactie tussen autonome voertuigen, de infrastructuur en andere gebruikers;

20.

merkt op dat de bestaande aansprakelijkheidsregels, zoals die van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (7) (de productaansprakelijkheidsrichtlijn) en Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (8) (de richtlijn motorrijtuigenverzekering), niet zijn ontwikkeld om te antwoorden op de uitdagingen die het gebruik van autonome voertuigen met zich meebrengt, en benadrukt dat er steeds meer aanwijzingen zijn dat het huidige regelgevingskader, in het bijzonder wat aansprakelijkheid, verzekering en registratie en bescherming van persoonsgegevens betreft, niet langer toereikend of adequaat zal zijn om het hoofd te bieden aan de nieuwe risico's die voortvloeien uit de toenemende automatisering, connectiviteit en complexiteit van voertuigen;

21.

is van mening dat er, in het licht van de dynamische technologische veranderingen in de sector, duidelijkheid moet komen over de vraag wie de schade moet dragen bij ongevallen die worden veroorzaakt door volledig autonome voertuigen en dat, wanneer het autonomieniveau het mogelijk maakt dat het voertuig volledig autonoom functioneert of door een menselijke bestuurder wordt bestuurd, onomstotelijk moet worden bepaald wie in elk specifiek scenario de aansprakelijke partij is; benadrukt dat met name moet worden onderzocht of het aangezien maar een heel klein deel van alle ongevallen tot dusver aan technische factoren toe te schrijven is, gerechtvaardigd is de aansprakelijkheid naar de fabrikant te verleggen, waarbij het gaat om een risicofactor die losstaat van nalatigheid en eenvoudig kan worden verbonden met het risico dat voortvloeit uit het op de markt brengen van een autonoom voertuig; benadrukt voorts dat ook moet worden onderzocht of specifieke verplichtingen van voertuigeigenaren in verband met verkeersveiligheid en op de bestuurder toepasselijke instructieverplichtingen een dergelijke verlegging van de aansprakelijkheid in alle gevallen toereikend zouden kunnen compenseren; verzoekt de Commissie dan ook een grondige beoordeling uit te voeren, het huidige EU-rechtskader aan te passen en zo nodig nieuwe regels in te voeren op basis waarvan verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid worden toegewezen; verzoekt de Commissie ook de mogelijkheid te onderzoeken en door te lichten om aanvullende EU-instrumenten in te voeren teneinde gelijke tred te houden met de ontwikkelingen op het gebied van artificiële intelligentie;

22.

meent dat op het wereldwijde satellietnavigatiesysteem (GNSS) gebaseerde technologieën en het Galileo-project een belangrijke rol spelen bij een betere interactie en interoperabiliteit tussen digitale boord- en netwerksystemen; dringt erop aan de resterende satellieten zo spoedig mogelijk te voltooien en te lanceren, zodat het Europese positioneringssysteem Galileo in automatische voertuigen als standaard positioneringssysteem kan worden gebruikt;

23.

merkt op dat universele toegang tot de technologie van geautomatiseerde mobiliteit niet mogelijk zal zijn zonder toegang te waarborgen tot een internetverbinding met hoge capaciteit en een 5G-netwerk; betreurt dat er regio's zijn waar de invoering van de huidige generatie van het 4G-netwerk op zich laat wachten, met name in plattelandsgebieden;

Wegvervoer

24.

vestigt de aandacht op de nieuwe veiligheidsregels in de richtsnoeren voor mens-machine-interfaces die zijn voorgesteld in het eindverslag van GEAR 2030;

25.

onderstreept dat de wetgeving inzake verkeersveiligheid op het niveau van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE), de EU en de lidstaten zo snel mogelijk moet worden aangepast om technologische innovatie en autonome voertuigen te schragen, zodat er minder menselijke fouten en verkeersongevallen voorkomen en minder verkeersdoden vallen;

26.

onderstreept dat er een ambitieuze nieuwe algemene veiligheidsverordening voor motorvoertuigen moet worden vastgesteld, gezien het onmiddellijke levensreddende potentieel van de verplichte installatie van nieuwe veiligheidstechnologieën voor voertuigen, die bovendien ook kunnen worden gebruikt voor de inzet van communicerende en geautomatiseerde voertuigen in de toekomst;

27.

wijst erop dat de ontwikkeling van communicerende en geautomatiseerde voertuigen in grote mate het gevolg is van de stimulering van technologie; benadrukt dat de menselijke en maatschappelijke aspecten van de ontwikkeling van communicerende en geautomatiseerde voertuigen bestudeerd en erkend moeten worden, en dat moet worden gewaarborgd dat de invoering van dergelijke voertuigen de maatschappelijke, menselijke en milieuwaarden en -doelstellingen volledig eerbiedigt;

28.

dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten het belang van mobiliteit in de EU voor ogen houden en een gemeenschappelijk standpunt bereiken en samenwerken zodat de EU een leidende rol kan vervullen en behouden bij de internationale technische harmonisatie van geautomatiseerde voertuigen in het kader van de VN-ECE en het Verdrag van Wenen, met name in alle besprekingen van het VN-ECE-wereldforum voor de harmonisatie van voertuigreglementen (Artikel 29-werkgroep) en de werkgroep Geautomatiseerde/autonome en communicerende voertuigen (GRVA);

29.

onderstreept dat de markttoezichtprocedures met betrekking tot geautomatiseerde voertuigen gedurende hun levensduur zo gestandaardiseerd, transparant en controleerbaar mogelijk moeten zijn en onder meer grensoverschrijdende tests op wegen zonder hinder en in reële rijomstandigheden, alsook periodieke technische controles moeten omvatten;

30.

onderstreept de behoefte aan duidelijke wetgeving die regelmatig wordt geëvalueerd, waar nodig wordt geactualiseerd, en wordt geharmoniseerd en die de installatie van datarecorders voor incidenten verplicht stelt, in overeenstemming met de herziene algemene veiligheidsverordening, teneinde het onderzoek naar ongevallen te verbeteren en duidelijkheid te scheppen omtrent en de snelle afhandeling mogelijk te maken van aansprakelijkheidskwesties; merkt op dat deze datarecorders voor incidenten nodig zijn om bij een ongeval de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren te bepalen;

31.

benadrukt dat er meteen vanaf de overgangsfase van voertuigen zonder enige mate van connectiviteit of automatisering naar geautomatiseerde voertuigen beveiligingssystemen moeten worden ingebouwd; wijst op de grote betekenis van rijhulpsystemen als stap naar volledig geautomatiseerd rijden, maar ook om nu al verkeersongevallen te voorkomen door middel van actieve veiligheidssystemen of de ernst van ongevallen te verminderen door middel van passieve veiligheidssystemen;

32.

roept de lidstaten op te voorzien in een veilige wegeninfrastructuur van hoge kwaliteit, die het inzetten van geautomatiseerde en autonome voertuigen mogelijk maakt;

33.

spoort de Commissie en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat alle systemen die digitaal doorgegeven verkeersinformatie omvatten, interoperabel zijn;

34.

onderstreept de groeiende bezorgdheid met betrekking tot onachtzaamheid bij gebruikers tijdens het gebruik van voertuigen die een mate van bestuurdersinterventie vereisen; roept ertoe op de definitie en differentiatie van “voertuigen met geavanceerde rijhulpsystemen” (SAE-niveaus 1 t/m 3) ten opzichte van “geautomatiseerde voertuigen” (SAE-niveaus 4 en 5) in wetgeving over verkeersveiligheid duidelijker te formuleren en verder onderzoek uit te voeren naar de haalbaarheid en veiligheid van geautomatiseerde voertuigen van niveau 3, met name wat betreft het aangeven van de noodzaak voor interventie van de bestuurders en de risico's die zijn verbonden aan eventuele vertraagde interventie;

35.

roept de Commissie op om duidelijke ethische richtsnoeren vast te stellen voor kunstmatige intelligentie;

36.

roept de Commissie op om verantwoordelijkheidsregels en systemen voor de vrijwaring en bescherming van personen uit te werken teneinde voor een samenhangende aanpak te zorgen ten aanzien van de ethische vraagstukken in verband met autonome systemen voor geautomatiseerde voertuigen;

37.

benadrukt dat de wetgever aandacht moet besteden aan de ethische aspecten van zelfrijdende voertuigen en deze moet oplossen voor deze voertuigen volledig kunnen worden aanvaard en kunnen deelnemen aan verkeerssituaties; benadrukt daarom dat geautomatiseerde voertuigen vooraf moeten worden beoordeeld in het licht van deze ethische aspecten;

38.

vestigt de aandacht op de verwachte uitdagingen in het stadsverkeer wat betreft verkeersopstoppingen als gevolg van een wijdverbreide inzet van autonome voertuigen; is van mening dat autonome voertuigen en oplossingen zoals gedeeld gebruik en het delen van ritten moeten bijdragen aan het aanpakken van deze uitdagingen; verzoekt de autoriteiten beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat autonome voertuigen betere reismogelijkheden voor alle burgers opleveren, met inbegrip van openbaar vervoer en andere oplossingen;

39.

onderstreept dat platooning een technologie van de toekomst is, die tot brandstof- en energiebesparing leidt en de verkeersveiligheid verhoogt, en roept de lidstaten, de Commissie en de industrie dan ook op om de in de Verklaring van Amsterdam genoemde maatregelen uit te voeren; roept de Commissie op een regelgevingskader voor te stellen om vehicle-to-everything-connectiviteit (V2X — voertuig-naar-alles) voor sterk en volledig geautomatiseerde voertuigen (bijvoorbeeld platooning) te bevorderen, met name inzake langeafstandsverkeer over de weg;

40.

stelt dat zowel passieve als actieve veiligheidsvoorzieningen in autonome voertuigen een belangrijke rol spelen bij het verminderen van het aantal botsingen en van gewonden en dodelijke slachtoffers als gevolg van botsingen aangezien zich nog steeds botsingen kunnen voordoen, met name tijdens de tussenfase van gemengd verkeer; roept de Commissie en de lidstaten op de verkeersveiligheid te verbeteren;

41.

beklemtoont de risico's die verband houden met de groei van gemengd verkeer met zowel traditionele als autonome voertuigen, en dringt derhalve aan op meer tests in de praktijk met het oog op de ondersteuning van toekomstbestendige onderzoek en ontwikkeling door publieke en particuliere ondernemingen en instanties, maar ook op de beschikbaarheid van concrete gegevens op basis waarvan de regels inzake civielrechtelijke aansprakelijkheid naar behoren kunnen worden aangepast;

42.

onderstreept dat een mogelijke oplossing om de bestaande lacunes en tekortkomingen aan te pakken, zou kunnen bestaan in het opzetten van een verzekeringskader zonder schuld (“no fault”) voor schade door autonome voertuigen;

43.

benadrukt dat er overeenkomstig zijn resolutie van 16 februari 2017 over civielrechtelijke regels inzake robotica (9) geen beperking van de aansprakelijkheid mag zijn met betrekking tot de aard en de omvang van de te vergoeden schade, teneinde de toereikende bescherming van slachtoffers te waarborgen;

Luchtvervoer

44.

vestigt de aandacht op de recentelijk aangenomen EASA-verordening (10) met betrekking tot de bijgewerkte regels voor de veiligheid van de luchtvaart, die onder meer bepalingen bevat die een solide rechtsgrond bieden voor de allereerste uitgebreide EU-voorschriften voor alle soorten civiele drones; herinnert eraan hoe noodzakelijk de goedkeuring van de EASA-verordening was, gegeven het feit dat nieuwe technologieën, zoals onbemande luchtvaartuigen (UAV's) ook in het Europese luchtruim voorkomen, en dat dit aanpassing vereiste van het huidige regelgevingskader van de EU en afwijkende nationale regels;

45.

dringt erop aan dat de Commissie tevens onverwijld gedetailleerde regels vaststelt voor geautomatiseerde luchtvaartuigen, die duidelijke specificaties op maat vereisen, gezien het feit dat een enkele UAV- en operationele benadering onvoldoende is om te zorgen voor de veilige integratie van geautomatiseerde luchtvaartuigen in een luchtruim dat wordt gedeeld met bemande luchtvaartuigen; herinnert eraan dat UAV's moeten worden uitgerust met veilige en waar nodig gecertificeerde informatiesystemen, en een specifiek luchtruimbeheer behoeven; benadrukt dat dergelijke regels voor UAV's ook rekening moeten houden met de aard en de risico's van de verrichting of activiteit, de operationele kenmerken van het onbemande luchtvaartuig en de kenmerken van het gebied waar de verrichting plaatsvindt, zoals de bevolkingsdichtheid, de kenmerken van het terrein en de aanwezigheid van gebouwen en andere gevoelige infrastructuur;

46.

wijst op het belang van de bescherming van persoonsgegevens bij het gebruik van automatisch bestuurde voertuigen in de luchtvaartsector;

47.

vestigt de aandacht op de Verklaring van Warschau uit 2016 over drones als een hefboom voor banen en nieuwe ondernemingskansen; onderstreept het belang van de geplande acties voor de ontwikkeling van het EU-drone-ecosysteem, dat naar verwachting uiterlijk in 2019 zal zijn gerealiseerd, en benadrukt dat moet worden voortgebouwd op de richtsnoeren die zijn vastgelegd in de Verklaring van Riga;

48.

wijst op het belang van een gecoördineerde ontwikkeling van de technologieën en operationele concepten die een veilige opneming van luchtvaartuigen in het luchtverkeersbeheer mogelijk maken overeenkomstig de doelstellingen van U-Space, een programma van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar; beseft dat de activiteiten die tot dusver door de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar zijn verricht, steun moeten blijven genieten;

49.

wijst er nogmaals op dat de financiering van reeds lopende programma's voor onderzoek en experimenten met betrekking tot UAV's, zoals U-Space, in de volgende begrotingsperioden moet worden verhoogd; merkt op dat deze experimenten, die het mogelijk maken om vandaag in reële omstandigheden de inzet van een grote vloot UAV's te testen, met garantie op maximale veiligheid in het luchtverkeersbeheer en de bijbehorende veiligheidsvoorwaarden, een voorbeeld kunnen vormen voor experimenten met autonome voertuigen op de weg;

50.

merkt op dat er geschikte testgebieden tot stand moeten worden gebracht voor de technologie van autonome luchtvaartuigen, waaronder drones, en dat die moeten voldoen aan bepaalde veiligheidsvoorwaarden voor het verrichten van simulaties van nieuwe technologische oplossingen voordat deze uiteindelijk worden ingevoerd;

Vervoer over zee en per binnenschip

51.

benadrukt het potentieel en de toegevoegde waarde van autonome schepen, met name in de binnenvaart en voor zeevervoer op korte afstand, hetgeen kan leiden tot een afname van het aantal ongevallen op zee en op binnenwateren, waarvan de meeste het gevolg zijn van menselijke fouten;

52.

onderstreept het potentieel van automatisering om menselijke fouten gedeeltelijk uit te schakelen en om het personeel op de brug meer tijd te geven voor visuele waarneming, met name in nauwe vaarroutes en havengebieden; beklemtoont echter dat informatie-uitwisseling en communicatie essentieel zijn voor de veiligheid, met name in geval van dichte nabijheid van andere schepen, en dat er daarom personeel op de brug aanwezig moet blijven;

53.

is ingenomen met de werkzaamheden van de PIANC-werkgroep voor slimme scheepvaart en het internationale netwerk voor autonome schepen;

54.

roept de Commissie op om een beschrijving te geven van de verschillende niveaus van automatisering voor zowel de binnenvaart als de zeevaart, alsmede gemeenschappelijke normen vast te stellen, ook voor havens, om het gebruik van autonome vaartuigen in interactie met geautomatiseerde en niet-geautomatiseerde gebruikers en infrastructuur te harmoniseren en stimuleren;

55.

onderstreept het belang van de ontwikkeling en uitbreiding van digitale hubs en onderling verbonden TEN-V-corridors (trans-Europees vervoersnet) door middel van de allermodernste terminalvoorzieningen en efficiënte elektronische verkeersbeheerssystemen zoals River Information Services en het RhinePorts Information System (RPIS), om tot een volledig multimodaal autonoom vervoerssysteem te komen;

56.

spoort de Commissie aan een brede strategie te ontwikkelen met het doel de verdere automatisering van de binnenvaart, de binnenvaartinfrastructuur, de vaarwegen en het verkeersbeheer, alsook de ontwikkeling van geautomatiseerde havens aan te moedigen en bij het ontwerpen van de digitale binnenvaart (Digital Inland Waterway Area — DINA) rekening te houden met de positie van binnenhavens als multimodale platforms;

57.

roept op tot meer steun voor en bevordering van grensoverschrijdende testgebieden en meer projecten zoals NOVIMAR en Maritime Unmanned Navigation through Intelligence in Networks (MUNIN), medegefinancierd door de EU in het zevende kaderprogramma en Horizon 2020, ten behoeve van de verdere ontwikkeling van technologie voor autonoom vervoer en geautomatiseerde infrastructuur in de EU;

58.

benadrukt dat de normen voor vaartuigen ontwikkeld en overeengekomen moeten worden met de Internationale Maritieme Organisatie, opdat er een internationaal rechtskader wordt vastgesteld voor een veilige exploitatie van de vaartuigen;

Vervoer per spoor

59.

roept de Commissie op om in overleg en coördinatie met de sector en andere belanghebbenden gemeenschappelijke protocollen en normen op te stellen voor autonome trein- en sneltramsystemen;

60.

dringt erop aan de randvoorwaarden voor autonome voertuigen in het spoorvervoer te verbeteren en de overstap naar een digitale spoorwegsector te versnellen; merkt op dat het Europees systeem voor treinbesturing (European Train Control System — ETCS) als uitgangspunt dient voor automatisering in de spoorwegsector, doordat het ETCS wordt gelinkt aan de automatische treinbesturing (Automatic Train Operation — ATO); verzoekt de Commissie met klem de uitrol van het ETCS te bespoedigen en er voorrang aan te verlenen in bestaande en toekomstige EU-financieringsregelingen;

61.

onderstreept het belang van digitale verbondenheid als een belangrijke nieuwe mijlpaal in de richting van digitalisering van de spoorweginfrastructuur en verzoekt de Commissie en de lidstaten de uitrol hiervan te ondersteunen;

62.

spoort de Commissie aan het Shift2Rail-programma voort te zetten met het oog op verdere ontwikkelingen in de richting van een digitaal spoorwegnetwerk en volledig geautomatiseerde treinbesturing, met inbegrip van de ontwikkeling van een standaard voor ATO via ETCS en van cyberveiligheid;

63.

vestigt de aandacht op de groeiende uitdagingen in het stadsvervoer in verband met verkeersdrukte, alsmede de mogelijkheden die door op het spoor gebaseerde geautomatiseerde systemen voor openbaar vervoer worden geboden voor de aanpak van deze uitdagingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten voor de aanpak van deze uitdagingen door middel van innovaties op het gebied van op het spoor gebaseerd automatisch openbaar vervoer te stimuleren en te ondersteunen;

Consumentenrechten en concurrentievoorwaarden

64.

verzoekt de Commissie uitgebreide regels op te stellen met betrekking tot de verantwoordelijkheden en rechten van constructeurs, bestuurders en operatoren op elk niveau van automatisering voor alle vervoerswijzen; benadrukt dat deze verantwoordelijkheden op duidelijke en voor zichzelf sprekende wijze aan de bestuurders of operatoren moeten worden meegedeeld door middel van commerciële etikettering of andere vormen van communicatie; acht het van essentieel belang de veiligheid van voertuigen en het regelmatige onderhoud ervan gedurende hun volledige levenscyclus te waarborgen en wijst erop dat een eerlijke markttoegang tot gegevens en hulpmiddelen in voertuigen voor relevante belanghebbenden in dit opzicht een faciliterende rol speelt;

65.

verzoekt de Commissie te waarborgen dat alle systemen in autonome voertuigen zodanig ontworpen zijn dat de eigenaar of gebruiker van het voertuig vrij kan kiezen tussen concurrerende aanbieders van diensten en niet verplicht afhankelijk is van de diensten van een enkele voertuigfabrikant;

66.

benadrukt dat het noodzakelijk is eerlijke markttoegang te waarborgen voor onafhankelijke aanbieders van automobieldiensten wat het onderhoud van autonome voertuigen en herstellingen betreft; herinnert eraan dat dit soort entiteiten, met name onderdelenfabrikanten en kleine garages en servicecentra, een belangrijke concurrentiefactor vormen op de automobielmarkt en een positieve invloed hebben op de toegankelijkheid en de kostprijs van dit soort diensten;

67.

merkt op dat op een gedigitaliseerde markt voor automobieldiensten de rechtstreekse en tijdige toegang tot de gegevens en functies in een voertuig een beslissende rol zal spelen om te bepalen of er op de markt van geautomatiseerde en geconnecteerde mobiliteitsdiensten sprake is van eerlijke concurrentie; herinnert eraan dat onafhankelijke marktdeelnemers een zeer belangrijke rol spelen in de volledige toeleveringsketen van de automobielsector;

68.

ziet potentiële risico's voor de concurrentie op de interne markt van diensten voor autonome voertuigen indien fabrikanten de toegang tot de in deze voertuigen geïnstalleerde systemen bemoeilijken voor onafhankelijke garagehouders; benadrukt dat voor dit segment van de markt de voorschriften van Verordening (EU) nr. 461/2010 van de Commissie (11) moeten gelden;

69.

beklemtoont dat consumenten op voorhand informatie moeten ontvangen over de voertuigen die ze aankopen en over de voor hen toegankelijke reparatiediensten;

70.

is van mening dat de overgang naar automatische voertuigen, naast de positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, het brandstofverbruik, het milieu en het scheppen van nieuwe banen in de telecommunicatie- en autosector, eveneens tot het verlies van banen in de vervoerssector kan leiden en negatieve gevolgen kan hebben voor het verzekeringswezen, hetgeen zo snel mogelijk moet worden aangepakt om een soepele overgang te bewerkstelligen;

Behoeften op het gebied van onderzoek en onderwijs

71.

benadrukt de noodzaak om essentiële autonome technologieën (bijv. formalisering en simulatie van het menselijk brein en herkenningsvermogen tijdens het rijden, systemen voor omgevingswaarneming en kunstmatige intelligentie) te ontwikkelen in de EU teneinde de wereldwijde concurrentie bij te blijven en nieuwe werkgelegenheid te creëren;

72.

beklemtoont dat geautomatiseerde voertuigen, zodra ze op de markt beschikbaar zijn, een groot effect op de distributie en consumptie van goederen zullen hebben; is daarom van mening dat het dringend nodig is dit effect te beoordelen en te zorgen voor maatregelen om de betrokken sectoren en mensen te ondersteunen;

73.

roept op tot initiatieven om de veranderingen in de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt in kaart te brengen en aan te pakken met het oog op de behoefte aan nieuwe en gespecialiseerde vaardigheden, zowel voor de productie van voertuigen als voor het professionele gebruik, door middel van omscholing (bijvoorbeeld cursussen en opleidingen), teneinde de overgang naar nieuwe vormen van mobiliteit te vergemakkelijken;

74.

dringt erop aan dat de Commissie samen met de lidstaten voorstellen doet voor initiatieven om de vaardigheden en beroepsopleidingen te stimuleren die nodig zijn om de EU een toonaangevende rol te laten vervullen binnen de sector autonoom vervoer; benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten in hun onderwijsprogramma's met deze nieuwe trends rekening houden om in te spelen op de behoefte aan hooggekwalificeerde en goed geschoolde arbeidskrachten in de verschillende vervoerssectoren;

75.

vestigt de aandacht op het bedrag van 300 miljoen EUR dat in het kader van Horizon 2020 is uitgetrokken voor onderzoeks- en innovatieprogramma's op het gebied van geautomatiseerde voertuigen tussen 2014 en 2020 en beveelt aan dat deze programma's worden voortgezet en uitgebreid tot alle vervoerswijzen in de volgende meerjarige financiële periode van 2021 tot 2027 (Horizon Europa);

76.

benadrukt de belangrijke rol van gemeenschappelijk onderzoek voor snelle vorderingen op het vlak van automatisering van vervoer via de participatie van het hele innovatie-ecosysteem;

77.

verzoekt de Commissie een gemeenschappelijke onderneming in het leven te roepen naar het voorbeeld van Shift2Rail voor het spoorvervoer en Clean Sky voor de luchtvaartindustrie, om een door de sector aangestuurd strategisch initiatief voor autonoom vervoer te creëren dat aantrekkelijk is voor de EU-burgers, commercieel gezien levensvatbaar is, het onderzoeks- en innovatiepotentieel van de EU benut op basis van de brede samenwerking tussen de industrie, het publiek en de academische wereld, en een geharmoniseerde en interoperabele ontwikkeling en toepassing van technologieën bevordert met het doel een multimodaal vervoerssysteem voor autonoom vervoer te ontwikkelen dat naar wereldschaal kan worden vertaald;

78.

benadrukt de behoefte aan testlocaties in de praktijk in de hele EU om nieuwe technologieën te ontwikkelen en testen; dringt erop aan dat de lidstaten uiterlijk in 2020 stedelijke en buitenstedelijke gebieden aanwijzen waar autonome voertuigen kunnen worden getest onder reële verkeersomstandigheden, zonder de verkeersveiligheid in de betreffende gebieden in gevaar te brengen, en dat er voor grensoverschrijdende en interoperabele EU-raamwerken wordt gezorgd;

79.

wijst erop dat sommige EU-burgers te kennen hebben gegeven geautomatiseerde voertuigen te wantrouwen; benadrukt daarom dat wetgevers zich over de ethische dimensie moeten buigen om het vertrouwen van de burger in dit verband te verbeteren; dringt aan op investeringen in uitgebreid onderzoek op het vlak van artificiële intelligentie en andere aspecten van geautomatiseerde voertuigen;

80.

verzoekt om uitgebreid onderzoek naar de langetermijneffecten van autonome voertuigen op zaken als aanpassing van de consument, maatschappelijke acceptatie, fysiologische reacties, fysieke reacties en sociale mobiliteit, waarbij ongevallen worden beperkt en het vervoer als geheel wordt verbeterd;

81.

dringt er bij alle betrokken belanghebbenden, met inbegrip van voertuigfabrikanten, onderdelenleveranciers en software- en ontwerpdiensten, alsook de lidstaten en autoriteiten op aan samen te werken om innovatie te stimuleren, te investeren in aangepaste infrastructuur voor geautomatiseerde mobiliteit, zowel op snelwegen als op stadswegen, en grensoverschrijdende tests mogelijk te maken; wijst erop dat er meer moet worden geïnvesteerd in de aanpassing van de huidige infrastructuur, de aanleg van nieuwe infrastructuur en een betere verbondenheid van de Europese wegen; wijst erop dat de Europese burgers wantrouwig blijken te staan tegenover geautomatiseerde voertuigen en dat er bewustmakingscampagnes moeten komen om het vertrouwen van de burgers te vergroten; dringt aan op investeringen in uitgebreid onderzoek op het vlak van artificiële intelligentie en de ethische aspecten van autonoom en verbonden vervoer;

o

o o

82.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 307 van 30.8.2018, blz. 144.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0063.

(3)  PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1.

(4)  COM(2018)0274.

(5)  COM(2018)0286.

(6)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(7)  PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.

(8)  PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11.

(9)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 239.

(10)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(11)  PB L 129 van 28.5.2010, blz. 52.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/13


P8_TA(2019)0010

Gendermainstreaming in het Europees Parlement

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (2018/2162(INI))

(2020/C 411/02)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VUE), waarin het beginsel van gendergelijkheid als een kernwaarde van de Unie is vastgelegd,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 8 en 19 daarvan,

gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat specifieke bepalingen over gendergelijkheid als horizontaal beginsel bevat, en artikel 6 VEU dat bepaalt dat het Handvest dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 1979,

gezien het Verdrag van Istanbul van 11 mei 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld,

gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (1),

gezien de verklaring en het actieplatform van Peking, die op 15 september 1995 zijn goedgekeurd op de vierde Wereldvrouwenconferentie, de latere slotdocumenten die zijn aangenomen op de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking + 5 (2000), Peking + 10 (2005) en Peking + 15 (2010), en het slotdocument van de toetsingsconferentie Peking + 20,

gezien zijn resoluties van 10 februari 2010 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2009 (2), van 8 maart 2011 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2010 (3), van 13 maart 2012 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie — 2011 (4), van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013 (5) en van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2014-2015 (6),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2003 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (7),

gezien zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies (8),

gezien zijn resolutie van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties (9),

gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw/natievorming (10),

gezien zijn resolutie van dinsdag 13 maart 2012 over vrouwen in de politieke besluitvorming — kwaliteit en gelijkheid (11),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015 (12),

gezien zijn resolutie van 3 februari 2016 over de nieuwe strategie voor gendergelijkheid en vrouwenrechten in Europa na 2015 (13),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over gendermainstreaming in de werkzaamheden van het Europees Parlement (14),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (15),

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in de openbare ruimte en in het politieke leven in de EU (16),

gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, als vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (17), en met name de artikelen 1, onder c) en d) daarvan,

gezien de brochure over vrouwen in het Europees Parlement van 2018,

gezien het jaarverslag van de personeelsdienst van het Europees Parlement van 2017, gepubliceerd in augustus 2018,

gezien de richtsnoeren voor genderneutraal taalgebruik in het Europees Parlement,

gezien het verslag van Dimitrios Papadimoulis, ondervoorzitter van het Europees Parlement en voorzitter van de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, aan het Bureau van het Europees Parlement getiteld “Gendergelijkheid in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement — stand van zaken en volgende stappen 2017-2019”, dat tijdens de vergadering van het Bureau op 16 januari 2017 is vastgesteld,

gezien het stappenplan 2017-2019 voor de uitvoering van het verslag getiteld “Gendergelijkheid in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement — stand van zaken en volgende stappen 2017-2019”,

gezien het actieplan ter bevordering van gendergelijkheid en diversiteit in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement voor de periode 2014-2019,

gezien het mandaat van de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit,

gezien zijn richtsnoeren inzake gelijkheid voor leden/recruiters van jury's,

gezien de mededeling van de Commissie van 19 juli 2017, getiteld “A better workplace for all: from equal opportunities towards diversity and inclusion” (Een betere werkplek voor iedereen: van gelijke kansen naar diversiteit en integratie) (C(2017)5300) (18) en haar handvest voor diversiteit en inclusie (19),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015 over strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 (SWD(2015)0278) (20),

gezien de Strategie voor gendergelijkheid 2018-2023 van de Raad van Europa (21),

gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 november 2013 over gendermainstreaming, dat als bijlage is gevoegd is bij de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (22),

gezien het verslag van 2011 van de Interparlementaire Unie getiteld “Gender-sensitive Parliaments: A Global Review for Good Practice”, gepubliceerd in 2011,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0429/2018),

A.

overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid een kernwaarde van de EU vormt dat in de EU-Verdragen en in het Handvest van de grondrechten is verankerd; overwegende dat in artikel 8 VWEU is bepaald dat de Europese Unie bij elk optreden, bij het bepalen en uitvoeren van haar beleid en activiteiten, ernaar streeft ongelijkheden op te heffen, gendergelijkheid te bevorderen en discriminatie te bestrijden;

B.

overwegende dat gendergelijkheid, in het algemeen, van wezenlijk belang is voor de bescherming van de mensenrechten, voor de werking van de democratie, voor de eerbiediging van de rechtsstaat en voor economische groei, sociale inclusie en duurzaamheid, en dat de genderdimensie relevant is voor alle beleidsgebieden die onder de bevoegdheid van de EU vallen;

C.

overwegende dat het recht op gelijkheid en de garantie van non-discriminatie elementaire beginselen die ten grondslag liggen aan gendermainstreaming; overwegende dat gendermainstreaming inhoudt dat rekening wordt gehouden met de rechten, de opvattingen en het welzijn van vrouwen, meisjes, LGBTIQ's en personen met welke genderidentiteit dan ook;

D.

overwegende dat de voortgang bij het bereiken van gendergelijkheid in de Unie als geheel stagneert, en dat in enkele lidstaten zelfs een aanmerkelijke achteruitgang kan worden waargenomen;

E.

overwegende dat in het Verdrag van Istanbul wordt benadrukt dat het belangrijk is een mentaliteits- en gedragsverandering teweeg te brengen om uit het continuüm van alle vormen van gendergerelateerd geweld te geraken; overwegende dat er in dit opzicht derhalve op alle niveaus en voor alle leeftijden moet worden voorzien in onderwijs over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, niet-stereotiepe genderrollen en de eerbiediging van de persoonlijke integriteit;

F.

overwegende dat onvoldoende middelen en personeel worden toegewezen om een reële vooruitgang in de gendermainstreaming in het beleid en de programma's, initiatieven en acties van de Unie te waarborgen;

G.

overwegende dat de bevolking van de Europese Unie voor de helft uit vrouwen en de voor helft uit mannen bestaat, maar dat in het Europees Parlement vrouwen sterk zijn ondervertegenwoordigd, omdat slechts 36,1 % van zijn leden vrouw is; overwegende dat deze onevenwichtigheid verder wordt benadrukt door de samenstelling van het Bureau van het Europees Parlement, dat uit zeven vrouwen en dertien mannen bestaat; overwegende dat een evenwichtige gendervertegenwoordiging en diversiteit in het Parlement bijdragen aan het afbreken van stereotypes, discriminatie verminderen, en de mate van democratische vertegenwoordiging van EU-burgers en de legitimiteit van de besluiten van het Parlement vergroten;

H.

overwegende dat van de nieuw benoemde leden van het hogere management van het Parlement (directeuren-generaal en directeuren) in 2016 maar 11 % vrouw was, en 33 % in 2017;

I.

overwegende dat met duurzameontwikkelingsdoelstelling 5 (SDG 5), een transversale doelstelling voor alle 17 dimensies, wordt beoogd om tegen 2030 gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes te verwezenlijken; overwegende dat gendermainstreaming een instrument is voor doeltreffende, blijvende en duurzame ontwikkelingssamenwerking met positieve gevolgen voor de verwezenlijking van het doel om de armoede terug te dringen; overwegende dat er echter in veel landen van de wereld slechts zeer trage vooruitgang wordt geboekt op het gebied van gendergelijkheid en dat de veranderingen op dit gebied minimaal zijn (23), ook in Europa; overwegende dat de inspanningen om SDG 5 te verwezenlijken in de EU-context wisselende resultaten heeft opgeleverd binnen en tussen de lidstaten en dat het aandeel vrouwen in nationale parlementen en in besluitvormingsfuncties nog altijd ver van pariteit verwijderd is (24);

J.

overwegende dat gendereffectbeoordelingen noodzakelijk zijn om te beoordelen en vast te stellen hoe waarschijnlijk het is dat een bepaalde beslissing negatieve gevolgen heeft voor de gendergelijkheidssituatie; overwegende dat het daarom essentieel is om begrotingen vanuit een genderperspectief te bekijken, teneinde informatie te verstrekken over de verschillende effecten die de toewijzing en verdeling van begrotingsmiddelen kunnen hebben op gendergelijkheid en de transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten;

K.

overwegende dat gendermainstreaming wordt beschouwd als een effectieve en wereldwijd geaccepteerde strategie om gendergelijkheid te bereiken en discriminatie te bestrijden door beleidsprocessen zodanig te organiseren, te verbeteren, te ontwikkelen en te evalueren dat het gendergelijkheidsperspectief door de beleidsmakers wordt geïntegreerd in al het beleid, alle regelgevende maatregelen en alle uitgavenprogramma's, en op alle niveaus en in alle stadia van de beleidsvorming; overwegende dat gendermainstreaming een belangrijk instrument is voor het bevorderen van gendergelijkheid, gelijke rechten en een genderevenwichtige vertegenwoordiging op verschillende administratieve, politieke, sociale en economische niveaus en bij de besluitvorming, door de verschillende omstandigheden, situaties en behoeften van eenieder in het beleid en acties in aanmerking te nemen;

L.

overwegende dat de interinstitutionele samenwerking tussen het Parlement, de Raad en de Commissie op het gebied van gendermainstreaming moet worden verbeterd, om ervoor te zorgen dat genderperspectieven in alle fasen van de begroting, beleidsvorming, programma's en initiatieven kunnen worden geïntegreerd en de gendermainstreaming bij de werkzaamheden van het Parlement wordt ondersteund;

M.

overwegende dat de amendementen inzake gendermainstreaming van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid die ter goedkeuring aan andere commissies worden voorgelegd een doeltreffend instrument zijn om ervoor te zorgen dat gendergelijkheid naar behoren wordt meegewogen in de verslagen en resoluties van het Europees Parlement;

N.

overwegende dat genderbewust budgetteren, in de vorm van planning en programmering, bijdraagt aan de bevordering van gendergelijkheid en de verwezenlijking van de rechten van vrouwen, en tot de belangrijkste door beleidsmakers gebruikte instrumenten behoren om gendergelijkheid te verwezenlijken, maar niettemin door geen enkele EU-instelling stelselmatig wordt toegepast;

O.

overwegende dat volgens de laatste beschikbare gegevens (25) vrouwen 59 % van het personeel van het Parlement uitmaken, maar nog steeds in alle geledingen van het management ondervertegenwoordigd zijn; overwegende dat het aantal vrouwen in hogere managementfuncties sinds juni 2017 zelfs is afgenomen en het aantal vrouwen in hogere middenmanagementfuncties slechts licht is toegenomen;

P.

overwegende dat in het verslag van 2017 over gendergelijkheid door Dimitrios Papadimoulis, ondervoorzitter van het Parlement, drie doelstellingen voor de vertegenwoordiging van vrouwen in het middenkader en hoger management heeft vastgesteld die tegen 2019 moeten worden bereikt: 30 % op het niveau van directeur-generaal, 35 % op het niveau van directeur en 40 % op het niveau van afdelingshoofd; overwegende dat in de volgende routekaart wordt geschetst hoe deze doelen kunnen worden bereikt;

Q.

overwegende dat ter bevordering van gendermainstreaming in de werkzaamheden van de commissies en delegaties van het Parlement in elke commissie en in de Conferentie van delegatievoorzitters een lid wordt benoemd dat voor gendermainstreaming verantwoordelijk is en ervaringen en beste praktijken in het netwerk voor gendermainstreaming deelt;

R.

overwegende dat het waarborgen van de samenhang tussen het interne personeelsbeleid en de externe acties op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid en de rechten van LGBTIQ's essentieel is voor de geloofwaardigheid van het Europees Parlement en de andere EU-instellingen;

S.

overwegende dat sinds 2014 in het Reglement van het Europees Parlement is bepaald dat de verscheidenheid van het Parlement in de samenstelling van het bureau van elke parlementaire commissie moet worden weerspiegeld en dat het niet is toegestaan een bureau bestaande uit alleen mannen of alleen vrouwen te hebben;

T.

overwegende dat hogere managementfuncties in het Parlement uitsluitend worden toegekend door het Bureau van het Europees Parlement;

U.

overwegende dat gendermainstreaming in het Europees Parlement ook de rechten en standpunten en het welzijn van LGBTIQ's en mensen van welke genderidentiteit dan ook naar behoren in aanmerking moet nemen; overwegende dat het Parlement weliswaar meer belang hecht aan LGBTIQ-kwesties, maar dat LGBTIQ-activisten betrekkelijk weinig zichtbaarheid hebben en weinig gehoord worden;

V.

overwegende dat de sociale en politieke waarde van vrouwenorganisaties en ruimten voor vrouwen, en ook hun geschiedenis en prestaties, moeten worden erkend, evenals hun cruciale rol bij het voorkomen van gendergerelateerd geweld en bij het bevorderen van gendergelijkheid, zelfbeschikking van vrouwen en interculturele dialoog; overwegende dat er geen bewuste gendermainstreaming kan plaatsvinden zonder dat er ruimte is voor zelfbeschikking en gezag van vrouwen en voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

W.

overwegende dat de legitimiteit van vrouwen in de politiek nog steeds soms in twijfel wordt getrokken, en dat vrouwen het slachtoffer zijn van stereotypen die hen ervan weerhouden politiek actief te worden, een verschijnsel dat bijzonder zichtbaar is waar vrouwen in de politiek ondervertegenwoordigd zijn;

X.

overwegende dat vrouwen in de Europese Unie dezelfde politieke rechten en burgerrechten hebben als mannen, maar dat zij in sociaal, maatschappelijk en economisch opzicht vaak niet gelijk zijn;

Y.

overwegende dat gendergelijkheid bijdraagt tot een veelzijdiger debat en betere besluitvorming, omdat de zienswijzen die ter tafel komen vaak breder georiënteerd zullen zijn;

Z.

overwegende dat de instellingen verantwoordelijk zijn voor het vermijden van verticale en horizontale gendersegregatie;

AA.

overwegende dat het Parlement zich van oudsher inzet voor gendergelijkheid, en overwegende dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid de verantwoordelijkheid heeft om gendermainstreaming te integreren en verder te ontwikkelen in alle beleidssectoren;

AB.

overwegende dat het Parlement moet blijven strijden tegen seksuele intimidatie en vastgestelde maatregelen moet uitvoeren;

AC.

overwegende dat het Parlement een aantal verschillende organen heeft die belast zijn met de ontwikkeling en toepassing van gendermainstreaming en de bevordering van gendergelijkheid en diversiteit op zowel politieke als administratieve niveaus, zoals de Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, het netwerk voor gendermainstreaming, de afdeling Gelijkheid en Diversiteit, het Comité voor gelijke kansen en diversiteit (Copec), Egalité, de vereniging van LGBTI+personeel van de EU-instellingen, het Raadgevend Comité voor preventie en bescherming op het werk en de coördinatoren van de groep voor gelijkheid en diversiteit; overwegende evenwel dat er geen sprake is van duidelijke coördinatie of samenhang tussen deze organen;

AD.

overwegende dat gendermainstreaming een proces is dat specifieke vaardigheden en kennis, alsook engagement vereist en als zodanig alleen effectief kan zijn indien het samengaat met bewustmaking en capaciteitsopbouw binnen de instellingen en van het personeel;

AE.

overwegende dat het Europees Parlement zich al in 2003 heeft verbonden aan de vaststelling en tenuitvoerlegging van een beleidsplan voor gendermainstreaming, waarin prioriteit wordt gegeven aan de integratie van het genderperspectief in het werk van de commissies en delegaties, met concrete instrumenten voor de bevordering, bewustmaking en toepassing van het beginsel van gendermainstreaming in de dagelijkse activiteiten;

Algemene opmerkingen

1.

bevestigt opnieuw zijn krachtige inzet voor gendergelijkheid, zowel in de inhoud van het beleid, de initiatieven en de programma's van de EU als op het politieke, begrotings-, administratieve en uitvoerende niveau;

2.

verzoekt dat, net als in het vorige MFK, het nieuwe MFK vergezeld gaat van een gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Commissie en de Raad waarin zij zich ertoe verbinden dat in de jaarlijkse begrotingsprocedures voor het MFK waar nodig genderelementen zullen worden geïntegreerd, waarbij rekening wordt gehouden met de wijze waarop het algeheel financieel kader van de Unie aan meer gendergelijkheid bijdraagt en voor gendermainstreaming zorgt;

3.

herhaalt zijn verzoek aan de Europese Commissie om een echte Europese gelijkheidsstrategie te presenteren in de vorm van een mededeling met duidelijke en voor zover mogelijk kwantificeerbare doelstellingen, vertaald in alle officiële talen van de EU om te zorgen voor een betere verspreiding en een beter begrip onder burgers en sociale en economische actoren;

4.

is van mening dat het Parlement een cultuur van diversiteit en inclusie en een veilige werkomgeving voor iedereen moet creëren en onderhouden, en dat horizontale maatregelen voor het waarborgen van het welzijn van alle personeelsleden en leden van het Europees Parlement gepaard moeten gaan met gerichte maatregelen om zowel op bestuurlijk als op politiek niveau tot een evenwichtige gendervertegenwoordiging te komen;

5.

stelt met klem dat gendermainstreaming ook kan inhouden dat er specifiek op vrouwen of mannen gerichte acties worden ondernomen om genderongelijkheden aan te pakken, of dat regulier beleid wordt gewijzigd om daarin een verscheidenheid aan omstandigheden in te passen voor individuele personen of groepen;

6.

prijst de vrouwelijke en mannelijke rolmodellen voor gendergelijkheid alsook de initiatieven, zowel binnen de administratie van het Parlement als op politiek niveau, die actief bijdragen tot gendergelijkheid en gelijke kansen; moedigt voorts de bevordering aan van verschillende rolmodellen voor het overwinnen van alle vormen van genderstereotypen;

7.

benadrukt dat het bereiken van gendergelijkheid niet alleen een zaak van vrouwen is, maar de hele samenleving aangaat;

8.

betreurt dat in de visuele communicatie van het Parlement soms gebruik wordt gemaakt van genderstereotypen en stereotypen die op seksuele gerichtheid en genderidentiteit zijn gebaseerd; herinnert in dit verband aan het belang van de representatie en bevordering van gendergelijkheid in communicatiemateriaal van alle beleidssectoren;

9.

herinnert eraan dat gendermainstreaming betrekking heeft op beleidskeuzes, het besluitvormingsproces, procedures en praktijken, alsook uitvoering, monitoring en evaluatie; benadrukt dat derhalve voor een volledige beoordeling van de stand van zaken met betrekking tot gendermainstreaming in het Parlement niet alleen rekening moet worden gehouden met de inhoud van het beleid, maar ook met de gendervertegenwoordiging binnen de administratie en in de besluitvorming;

10.

maakt zich zorgen over het feit dat de vertegenwoordiging van vrouwen in de belangrijkste besluitvormende posities van het Parlement op politiek en administratief niveau nog steeds laag is, en merkt op dat het Parlement ervoor moet zorgen dat de toewijzing van de besluitvormende functies gelijkmatig tussen mannen en vrouwen wordt verdeeld;

11.

betreurt het gebrek aan samenhang en coördinatie tussen de verschillende organen die aan gendergelijkheid en diversiteit in het Parlement werken; herhaalt zijn oproep om de interne coördinatie te verbeteren om zo een grotere mate van gendermainstreaming te bereiken, ook in de personeelswerving, de organisatie van werkzaamheden en interne besluitvormingsprocedures;

12.

juicht het besluit van het Parlement toe om Simone Veil, de eerste vrouwelijke voorzitter van een EU-instelling en een fervent promotor van vrouwenrechten, met name van legale abortus en reproductieve rechten, te eren door de prijs voor gelijkheid en diversiteit naar haar te vernoemen, als een middel om goede praktijken en voorbeelden met betrekking tot gelijke kansen binnen het secretariaat-generaal van het Europees Parlement te benadrukken en te erkennen; beveelt aan om de zichtbaarheid van deze belangrijke prijs te vergroten en er meer bekendheid aan te geven;

13.

benadrukt het belang van dialoog met externe belanghebbenden, zoals vrouwenorganisaties uit het maatschappelijk middenveld, basisgroepen die opkomen voor vrouwenrechten en gendergelijkheid, vrouwenbewegingen, internationale instellingen, de academische wereld en nationale parlementen, voor de ontwikkeling van instrumenten en het verzamelen van informatie; herinnert eraan dat de mobilisatie van deze groepen belangrijk is om de gendermainstreamingprocessen van de EU te verbeteren en onderlinge uitwisselingen van beste praktijken te bevorderen;

Instrumenten voor gendermainstreaming

14.

dringt aan op doeltreffende maatregelen om echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het Europees Parlement te waarborgen; benadrukt in dit verband dat met name maatregelen ter bestrijding van seksuele intimidatie van groot belang zijn; wijst in het bijzonder op de noodzaak van bewustmakings- en opleidingsmaatregelen;

15.

is ingenomen met de herziene richtsnoeren over genderneutraal taalgebruik in het Europees Parlement als gepubliceerd in juli 2018, die nu beter de taalkundige en culturele ontwikkelingen weerspiegelen en in alle officiële EU-talen praktisch advies bieden over het gebruik van gendervriendelijk en -inclusief taalgebruik; herinnert eraan dat het Europees Parlement in 2008 een van de eerste internationale organisaties was die meertalige richtsnoeren voor genderneutraal taalgebruik heeft vastgesteld; herinnert aan het belang van de brede acceptatie van de richtsnoeren en nodigt alle leden van het Europees Parlement, evenals ambtenaren, uit om deze richtsnoeren consequent in hun werk te bevorderen en toe te passen;

16.

erkent het werk van het netwerk voor gendermainstreaming en is ingenomen met het feit dat vertegenwoordigers van de Conferentie van delegatievoorzitters in dit netwerk zijn opgenomen; roept op tot verdere ontwikkeling van dit netwerk;

17.

is ingenomen met het feit dat de meeste parlementaire commissies voor hun werk actieplannen voor gendermainstreaming hebben aangenomen en vele deze al aan het netwerk voor gendermainstreaming hebben voorgesteld; roept daarom het kleine aantal resterende commissies op dit voorbeeld te volgen; wijst echter op de heterogeniteit van deze plannen en het gebrek aan uitvoering; roept op tot de vaststelling van een gemeenschappelijk genderactieplan voor het Europees Parlement, dat ten minste bepalingen inzake gelijke gendervertegenwoordiging in alle parlementaire werkzaamheden en organen, de invoering van een genderperspectief in alle beleidsactiviteiten en de werkorganisatie van het Parlement, en het gebruik van genderneutraal taalgebruik in alle documenten moet omvatten; verzoekt dat het Reglement dienovereenkomstig gewijzigd wordt;

18.

betreurt het dat bij de laatste herziening van het Reglement geen gendermainstreamingprocedures zijn ingevoerd;

19.

is verheugd over de vooruitgang die de afgelopen jaren in de meeste commissies van het Parlement is geboekt bij het vaststellen van genderactieplannen;

20.

verzoekt om nauwere samenwerking tussen de parlementaire commissies om een echte genderdimensie te geven aan hun verslagen en wijst op het belang dat alle parlementaire commissies de bevoegdheden van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid respecteren, door de amendementen met een genderperspectief die deze commissie indient te aanvaarden en samen te werken om conflicten over bevoegdheden te voorkomen;

21.

wijst opnieuw op het belang van de toepassing van genderbewust budgetteren op alle niveaus van het begrotingsproces; betreurt de afwezigheid van mechanismen van genderbewust budgetteren in de EU-instellingen, ondanks dat zij zich daartoe verbonden hebben; dringt er bij de verantwoordelijke organen van het Parlement op aan het genderperspectief te integreren en genderindicatoren te gebruiken bij het opstellen en goedkeuren van de ramingen van het Parlement en gedurende de gehele kwijtingsprocedure;

22.

is ingenomen met de resolutie van het Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU; benadrukt dat seksuele intimidatie een ernstig misdrijf is waarvan nog steeds niet altijd melding wordt gemaakt, alsook een extreme vorm van discriminatie op basis van geslacht en een van de grootste obstakels voor gendergelijkheid; is ingenomen met het besluit van het Bureau van 2 juli 2018 tot herziening van de procedures van het adviescomité voor de behandeling van klachten met betrekking tot intimidatie door leden van het Europees Parlement; hecht zijn krachtige goedkeuring aan artikel 6, waarin wordt bepaald dat de secretaris-generaal twee deskundige adviseurs — een arts van de medische dienst en een lid van de juridische dienst — benoemt, evenals aan de toevoeging van artikel 34 bis over de financiële gevolgen van een bewezen geval van intimidatie van een geaccrediteerde parlementaire medewerker aan de uitvoeringsbepalingen in het Statuut van de leden van het Europees Parlement;

23.

is ingenomen met de nieuwe maatregelen tegen intimidatie die, naar aanleiding van de resolutie van 26 oktober 2017, door het Parlement zijn vastgesteld en die op 1 september 2018 in werking zijn getreden, namelijk:

(a)

uitrusting van het adviescomité met een speciaal en permanent secretariaat, dat valt onder het secretariaat van het Bureau en de quaestoren, met meer en gespecialiseerd personeel dat regelmatig opleidingen volgt en zich exclusief met intimidatieaangelegenheden bezighoudt;

(b)

deelname van een tweede vertegenwoordiger van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers aan de vergaderingen van het adviescomité, als volledig lid, als oplossing van de kwesties van het restrictieve quorum en de werklast van de vertegenwoordiging van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers;

(c)

invoering in het Reglement van het Parlement (artikelen 11 en 166) van nieuwe sancties inzake intimidatie en van een “Code voor passend gedrag voor de leden van het Europees Parlement”, opstelling van een verklaring die door elk nieuw lid moet worden ondertekend en die wordt voorgelegd aan de Voorzitter waarin het lid verklaart de Code te hebben gelezen en bevestigt dat hij de beginselen daarvan in acht zal nemen, en publicatie van alle (ondertekende en niet-ondertekende) verklaringen worden gepubliceerd op de website van het Parlement;

(d)

verbeterde informatieverstrekking aan geaccrediteerde parlementaire medewerkers over de mogelijkheid dat hun juridische kosten worden gedragen door het Parlement en dat zij gedurende de hele procedure ondersteuning krijgen;

24.

betreurt niettemin ten zeerste de trage en ontoereikende vooruitgang bij de uitvoering van andere cruciale aanbevelingen in de resolutie van het Parlement; verlangt dat de Voorzitter en de administratie van het Parlement volledige en onverdeelde aandacht besteden aan de volledige uitvoering van alle gevraagde maatregelen, met name door middel van de routekaart 2017-2019 betreffende preventieve en vroegtijdige steunmaatregelen om conflicten en intimidatie tussen leden en geaccrediteerde medewerkers, stagiairs of andere personeelsleden aan te pakken, die zo snel mogelijk moeten worden herzien om er ten minste de volgende eisen van de resolutie adequaat in op te nemen met een duidelijk tijdschema voor de uitvoering ervan:

(a)

verplichte opleiding voor leden van het Europees Parlement en personeel;

(b)

oprichting van een taskforce met onafhankelijke en externe deskundigen, die bijeen moet worden geroepen met een mandaat om de situatie van seksuele intimidatie in het Europees Parlement en het functioneren van zijn twee comités voor klachten over intimidatie te onderzoeken;

(c)

versterking van deze twee commissies door ze samen te voegen tot één commissie met een variabele samenstelling, die afhankelijk is van de onderzochte zaak en door er deskundigen zoals advocaten en artsen als vaste leden in op te nemen;

25.

verzoekt de Commissie in dit verband te blijven toezien op de correcte toepassing en handhaving van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (26), die voorziet in een omkering van de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht;

26.

herhaalt zijn oproep aan de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement om regelmatig gedetailleerd kwalitatief en kwantitatief onderzoek uit te voeren naar de vooruitgang op het gebied van gendermainstreaming binnen het Parlement en naar het functioneren van de daarvoor bedoelde organisatiestructuren en om gendereffectbeoordelingen en gendergebaseerde analyses te ontwikkelen; verzoekt om een meer uitgebreide, systematische en periodieke verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens en statistieken met betrekking tot beleids- en programma-effectbeoordelingen alsook het beleidsvormingsproces, om de bevordering van gendergelijkheid te analyseren en om een nauwkeurig beeld te krijgen van de lacunes op gendergelijkheidsgebied, de resultaten beter te kunnen beoordelen en op empirisch bewijs gebaseerde besluiten te kunnen nemen;

27.

herhaalt zijn verzoek om verplichte opleiding op het gebied van respect en waardigheid voor alle leden en medewerkers van het Europees Parlement en in ieder geval aan het begin van de nieuwe zittingsperiode;

28.

herinnert aan het belang van het opbouwen van gendermainstreamingcapaciteit in alle EU-instellingen door ervoor te zorgen dat opleidingen gendersensitief zijn en door specifieke opleidingen op het gebied van gendergelijkheid in alle beleidssectoren te organiseren; geeft zijn volledige steun aan de ontwikkeling van gerichte en regelmatige gendermainstreamingscholing, en specifieke opleidingsprogramma's voor vrouwen met leidinggevend potentieel; moedigt het directoraat-generaal Personeel aan om gendermainstreamingopleidingen te organiseren voor de leden, assistenten en medewerkers van het Europees Parlement, en de fracties in het Parlement om deze trainingen voor hun personeel te organiseren;

29.

is ingenomen met het door het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) ontwikkelde instrument voor genderbewuste parlementen, om het Europees Parlement en de nationale en regionale parlementen te helpen hun genderbewustzijn te beoordelen en te verbeteren; roept de administratie en de fracties van het Parlement op om te zorgen voor een adequate follow-up van de bevindingen van de beoordeling en evaluatie;

30.

roept het EIGE op om alle parlementaire commissies en de Commissie regelmatig informatie te verstrekken, zodat het genderperspectief in alle beleidsgebieden kan worden onderstreept, en om de gegevens en de instrumenten die het heeft ontwikkeld, zoals die op het gebied van genderbudgettering, beschikbaar te stellen in het kader van een bredere capaciteitsopbouw, ook ten behoeve van personeel en parlementaire medewerkers;

Politiek niveau

31.

is ingenomen met de benoeming van de vaste rapporteur voor gendermainstreaming in het Europees Parlement in 2016 en de actieve betrokkenheid van de vaste rapporteur bij de werkzaamheden van de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit; beveelt daarom aan dat het Parlement deze functie voor de zittingsperiode 2019-2024 handhaaft;

32.

is van mening dat sterkere interinstitutionele betrekkingen op het gebied van gendermainstreaming kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van gendergevoelig EU-beleid; betreurt dat er nog geen gestructureerde samenwerking op het gebied van gendermainstreaming is opgezet met andere institutionele partners, zoals de Commissie, de Raad of het EIGE;

33.

wijst op het belang om het aantal personen van het ondervertegenwoordigde geslacht, dikwijls vrouwen, op de verkiezingslijsten te vergroten; spoort de Europese fracties en hun partijleden aan om te zorgen voor een evenwichtige gendervertegenwoordiging bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019 door toepassing van het ritssysteem of andere methoden zoals paritaire kandidatenlijsten; streeft naar een evenwicht tussen mannen en vrouwen op alle niveaus;

34.

verzoekt de fracties van het Parlement om voor de zittingsperiode 2019-2024 te zorgen voor een genderevenwichtige samenstelling van de bestuursorganen van het Europees Parlement, en beveelt met het oog hierop aan om zowel mannelijke als vrouwelijke leden kandidaat te stellen voor de functies van voorzitter, ondervoorzitter en lid van het Bureau en voor de functies van voorzitters van commissies, delegaties en fracties;

35.

beveelt aan dat de fracties van het Parlement voor de zittingsperiode 2019-2024 twee leden, een man en een vrouw, tot covoorzitters van hun fractie kiezen;

36.

spoort de fracties van het Parlement aan om voor de zittingsperiode 2019-2024 bij de nominatie van leden voor alle commissie en delegaties rekening te houden met het doel van genderevenwichtige vertegenwoordiging, en met name een gelijk aantal parlementsleden van elk geslacht te nomineren als leden en plaatsvervangers van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, om de betrokkenheid van mannen bij het gendergelijkheidsbeleid aan te moedigen;

37.

stelt voor om te zoeken naar manieren om een vrouwennetwerk binnen het Parlement op te zetten, waarin de nationale netwerken kunnen worden geïntegreerd, omdat formele en informele netwerken niet alleen werkprocessen verbeteren, maar ook een belangrijke bron voor informatieverstrekking, wederzijdse ondersteuning en coaching zijn en rolmodellen opleveren;

38.

spoort de fracties van het Parlement aan om een gendermainstreamingstrategie vast te stellen, die ervoor moet zorgen dat in hun voorstellen rekening wordt gehouden met gendergelijkheidseffecten;

39.

verzoekt de secretaris-generaal en het bureau hetzelfde beginsel toe te passen voor het toekennen van hogere managementposten en het aanwijzen van afdelingshoofden, dat wil zeggen het verplicht stellen dat de shortlist drie geschikte kandidaten bevat met ten minste één kandidaat van elk geslacht, waarbij moet worden vermeld dat bij volledig gelijke geschiktheid (bijvoorbeeld kwalificaties, ervaring) het ondervertegenwoordigde geslacht de voorkeur geniet; merkt op dat de post opnieuw moet worden gepubliceerd indien niet aan deze vereisten wordt voldaan;

40.

veroordeelt in de krachtigste termen de vrouwonvriendelijke taal die meermaals in de plenaire vergadering is gebruikt; is verheugd over de sancties die door de Voorzitter van het Europees Parlement aan een lid van het Europees Parlement zijn opgelegd, en die door het Bureau zijn bevestigd, voor het maken van opmerkingen tijdens de plenaire vergadering van 1 maart 2017 die de waardigheid van vrouwen ondermijnen; is bezorgd over de beslissing van het Gerecht van de Europese Unie van 31 mei 2018 om het besluit van de Voorzitter en het Bureau, zowel op basis van de interpretatie van de betreffende bepalingen van het Reglement van het Europees Parlement als op basis van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 10 van het EVRM (vrijheid van meningsuiting), nietig te verklaren; dringt er bij de commissie bevoegd voor kwesties betreffende het Reglement op aan de toepasselijke regels te herzien om te allen tijde te zorgen voor respect en waardigheid in de plenaire vergadering en dringt er in het bijzonder op aan dat aan het Reglement een bepaling wordt toegevoegd die vereist dat de leden zich tijdens parlementaire debatten onthouden van taalgebruik dat aanzet tot haat of discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, nationaliteit, etnische of sociale afkomst, genetisch bepaalde eigenschappen, taal, religie of overtuiging, en dat bij het niet eerbiedigen van die bepaling sancties worden opgelegd om een voorbeeld te stellen;

41.

is ingenomen met de beschikbaarheid van professionele opleidingen inzake onbewuste vooroordelen en intimidatie; benadrukt dat in deze opleidingen bijzondere aandacht moet worden besteed aan gendergelijkheid en LGBTIQ-kwesties en dat ze verplicht moeten worden gesteld voor managers en leden van selectiecommissies en sterk worden aanbevolen voor al het andere personeel;

42.

prijst de diversiteits- en inclusiestrategie die de Commissie in 2017 heeft bekendgemaakt; wenst dat het Parlement dit goede voorbeeld volgt, diversiteitsbeheer volledig omarmt en alle medewerkers, ongeacht hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit, erkent, waardeert en in zijn midden opneemt;

Administratief niveau

43.

is ingenomen met het verslag van Dimitrios Papadimoulis over gendergelijkheid in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement — stand van zaken en volgende stappen 2017-2019 en het stappenplan voor de uitvoering van het verslag; prijst de voortgang bij de uitvoering van de concrete acties van het stappenplan en het duidelijke tijdschema voor het nemen van specifieke maatregelen ten aanzien van beheer, professionele scholing, bewustmaking inzake gendergelijkheid, maatregelen inzake het combineren van werk en privéleven en het op gezette tijden toezicht houden op de gendergelijkheid aan de hand van statistieken; dringt erop aan dat het proces wordt versneld om de doelstellingen voor gendergelijkheid voor 2019 te behalen;

44.

dringt er bij de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit op aan om tweejaarlijks een structurele en puntsgewijze beoordeling uit te voeren van de uitvoering van het stappenplan voor gendergelijkheid, op basis van een presentatie door DG PERS;

45.

maakt zich zorgen over het feit dat ondanks krachtige institutionele en politieke verklaringen, gendergelijkheidsdoelstellingen niet uitdrukkelijk worden vermeld in begrotingsdocumenten van het Parlement en ook niet in aanmerking worden genomen in alle fasen van het begrotingsproces;

46.

stelt voor dat DG PERS, teneinde beter inzicht te krijgen in de obstakels die de doorstroming van vrouwen naar hogere managementfuncties in de weg staan, een vragenformulier opstelt die op basis van vrijwilligheid door vrouwen in met name het middenmanagement wordt ingevuld en waarin naar hun motivatie, de professionele belemmeringen die ze ondervinden en de kansen die hen worden geboden wordt geïnformeerd;

47.

is ingenomen met het jaarverslag van het Parlement over personele middelen;

48.

herinnert eraan dat het, wat betreft het gebruik van maatregelen ter verbetering van de balans tussen werk en privéleven, moet worden aangemoedigd dat managers dit gebruik accepteren en dat het in voorkomend geval specifiek moet worden aangemoedigd dat beide partners hier in gelijke mate gebruik van maken; merkt op dat het bewustzijn van de balans tussen werk en privéleven in het Parlement verder moet worden vergroot door middel van workshops, opleidingen en publicaties; wenst dat de leden en medewerkers van het Europees Parlement er goed over worden geïnformeerd dat maatregelen om de balans tussen werk en privéleven te verbeteren, zoals moederschaps-/vaderschapsverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof en flexibele werktijdenregelingen, bijdragen tot het bereiken van gendergelijkheid in het Parlement, een betere verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen bevorderen, de kwaliteit van de arbeidssituatie en het welzijn van vrouwen verbeteren en langetermijneffecten hebben op sociale en economische ontwikkelingen;

49.

beveelt aan dat het directoraat-generaal Communicatie van het Parlement actiever een sterker genderperspectief integreert in zijn verslaggeving over de beleidsvorming in het Parlement, en met name bij het voorbereiden van de campagne voor de Europese verkiezingen in 2019;

50.

prijst de vooruitgang die in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement is geboekt met betrekking tot de verbetering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in hogere en middenmanagementfuncties, maar merkt op dat, ondanks het feit dat de meerderheid van de ambtenaren van het Parlement vrouw is, de vertegenwoordiging van vrouwen in deze functies nog steeds erg laag is: aan het eind van 2017 was 15,4 % van de directeuren-generaal, 30,4 % van de directeuren en 36,2 % van de afdelingshoofden van het secretariaat-generaal van het Europees Parlement vrouw; wijst er daarom nogmaals op dat bij de selectie van kandidaten met hetzelfde profiel (ervaring, kwalificaties enz.) het ondervertegenwoordigde geslacht de voorkeur moet krijgen;

51.

wenst dat kennis van en ervaring met gendermainstreaming in kennisgevingen van vacatures en de selectie van kandidaten als een pre wordt beschouwd;

52.

verzoekt de secretariaten van de commissies van het Parlement om de commissieleden te helpen bij het bereiken van een genderevenwichtige samenstelling van de sprekers tijdens hoorzittingen van de commissies door een genderevenwichtige lijst van deskundigen voor te leggen;

53.

benadrukt dat er voor het boeken van echte vooruitgang bij de verbetering van de gendergelijkheid in het secretariaat-generaal en in de fracties van het Europees Parlement een cultuuromslag nodig is om de conceptuele en gedragshoudingen te veranderen en geleidelijk te komen tot een cultuur van gelijkheid binnen het secretariaat;

o

o o

54.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 224 van 27.6.2018, blz. 96.

(2)  PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 35.

(3)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 65.

(4)  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 1.

(5)  PB C 316 van 30.8.2016, blz. 2.

(6)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 49.

(7)  PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 384.

(8)  PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 225.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 18.

(10)  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 32.

(11)  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 11.

(12)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 2.

(13)  PB C 35 van 31.1.2018, blz. 35.

(14)  PB C 50 van 9.2.2018, blz. 15.

(15)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 192.

(16)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0331.

(17)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(18)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/communication-equal-opportunities-diversity-inclusion-2017.pdf

(19)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/diversity-inclusion-charter-2017-07-19-en.pdf

(20)  https://ec.europa.eu/anti-trafficking/sites/antitrafficking/files/151203_strategic_engagement_en.pdf

(21)  https://rm.coe.int/prems-093618-gbr-gender-equality-strategy-2023-web-a5/16808b47e1

(22)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0455.

(23)  ‘The Global Gender Gap Report 2016’, World Economic Forum, 2016, https://www.weforum.org/reports/the-global-gender-gap-report-2016

(24)  “Sustainable development in the European Union — monitoring report on progress towards the SDGs in an EU context” Eurostat, 2018, https://ec.europa.eu/eurostat/documents/3217494/9237449/KS-01-18-656-EN-N.pdf/2b2a096b-3bd6-4939-8ef3-11cfc14b9329

(25)  Verslag getiteld “Women in the European Parliament”, Europees Parlement, 8 maart 2018, http://www.europarl.europa.eu/RegData/publications/2018/0001/P8_PUB%282018%290001_EN.pdf

(26)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/24


P8_TA(2019)0011

Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (2018/2222(INI))

(2020/C 411/03)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2007/198/Euratom tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (COM(2018)0445),

gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (1),

gezien het verslag van de Europese Rekenkamer van 13 november 2017 over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie betreffende het begrotingsjaar 2016, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke onderneming,

gezien de mededeling van de Commissie van 14 juni 2017 over de bijdrage van de EU aan een hervormd ITER-project (COM(2017)0319),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0393/2018),

A.

overwegende dat fusie een sleutelrol zou kunnen spelen in het toekomstige Europese en mondiale energielandschap als een in potentie onuitputtelijke, veilige, klimaatvriendelijke, ecologisch verantwoordelijke en economisch concurrerende bron van energie;

B.

overwegende dat fusie nu reeds concrete kansen oplevert voor de industrie en positieve effecten heeft op de werkgelegenheid, de economische groei en innovatie, met een gunstige impact die verder reikt dan de terreinen fusie en energie;

C.

overwegende dat de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor coördinatie zorgt van de wetenschappelijke en technologische onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van fusie;

D.

overwegende dat Europa vanaf het begin een voortrekkersrol heeft gespeeld in het ITER-project, dat ontwikkeld is in nauwe samenwerking met de niet-Europese partijen bij de ITER-Overeenkomst (de VS, Rusland, Japan, China, Zuid-Korea en India), en verder overwegende dat de Europese bijdrage, die ingebracht wordt via de gemeenschappelijke onderneming, 45 % van de bouwkosten van het project vertegenwoordigt;

E.

overwegende dat het voorstel van de Commissie voor het wijzigen van Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad gericht is op het zeker stellen van financiering voor de Europese participatie in het ITER-project gedurende de hele looptijd van het volgende meerjarig financieel kader, teneinde continuïteit te garanderen met betrekking tot dit project, met het oog op het realiseren van belangrijke wetenschappelijke doorbraken bij de ontwikkeling van fusie voor civiele toepassingen, om op termijn te kunnen komen tot de productie van een veilige en rendabele vorm van energie die bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

1.

verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot wijziging van Beschikking 2007/198/Euratom tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan, dat de basis legt voor de financiering van de activiteiten van deze gemeenschappelijke onderneming in de periode 2021-2027 in het kader van het Euratom-Verdrag;

2.

betreurt het dat de Raad het Europees Parlement niet over dat voorstel heeft geraadpleegd en juicht het toe dat de Commissie in de “State of the Union 2018” het voornemen heeft uitgesproken 'na te zullen denken over opties voor het overstappen op een stemsysteem op basis van versterkte gekwalificeerde meerderheid en over een mogelijke hervorming van het Euratom-Verdrag'; gaat ervan uit dat een dergelijke hervorming onvermijdelijk tot medewetgevingsbevoegdheden voor het Europees Parlement zal leiden;

3.

wijst erop dat de bouw van de experimentele reactor vertraging heeft opgelopen, gezien het feit dat ITER oorspronkelijk in 2020 af had moeten zijn, maar dat de ITER-raad in 2016 goedkeuring heeft gehecht aan een nieuw tijdschema waarin staat dat het eerste plasma in december 2025 zal worden geproduceerd omdat het technisch niet mogelijk is de bouw van ITER eerder te voltooien;

4.

beklemtoont dat de bijdrage van Euratom aan de gemeenschappelijke onderneming voor de periode 2021-2027 niet moet worden overschreden;

5.

beklemtoont dat, om herhaaldelijke bijstellingen naar boven toe van de geraamde kosten van het project te vermijden, vertragingen bij de operationele mijlpalen te voorkomen en voor een zo groot mogelijke betrouwbaarheid met betrekking tot het schema te zorgen, de ITER-organisatie wat deze aspecten betreft redelijke marges moet incalculeren; steunt in dit verband een marge van 24 maanden wat het schema betreft en een marge van 10 tot 20 % wat het door de Commissie voorgestelde budget betreft;

6.

juicht de nieuwe benadering van risicobeheer van de ITER-organisatie toe en verzoekt de ITER-raad het aantal subcomités verder te reduceren, de werking daarvan te stroomlijnen en overlappingen te elimineren;

7.

verzoekt de Raad goedkeuring te hechten aan het voorstel van de Commissie, en er de volgende wijzigingen in aan te brengen:

opname van de bijdrage van Euratom aan de gemeenschappelijke onderneming in zowel vaste, als huidige prijzen,

gebruik — in verband met de duidelijkheid — van het woord 'Euratom' in plaats van het woord 'Gemeenschap' in de hele tekst,

opname van heldere bepalingen betreffende de comités die de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming bijstaan, in het bijzonder het comité administratie en beheer, het comité aanbestedingen en overeenkomsten, en de technische adviesraad, voor wat betreft hun samenstelling, (tijdelijke of permanente) status, aantal bijeenkomsten en de methode van beloning van hun leden,

evaluatie en eliminatie van overlappende verantwoordelijkheden tussen het comité administratie en beheer enerzijds en de technische adviesraad anderzijds met betrekking tot plannen voor projecten en werkprogramma's,

opname van bepalingen betreffende de bijdrage van de staat waar ITER gevestigd is,

opname in bijlage III (Financieel Reglement: algemene beginselen) van het vereiste om in het Financieel Reglement van de gemeenschappelijke onderneming regels en procedures op te nemen voor de evaluatie van bijdragen in natura,

opname in artikel 5 en in bijlage III van bepalingen die de verstrekking — aan de gemeenschappelijke onderneming — van financiering in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen overeenkomstig het toekomstige programma InvestEU mogelijk maken,

een verduidelijking van de rol en de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van zijn status in Euratom, met name wat een eventuele deelname aan ITER betreft,

opname van bepalingen betreffende synergie-effecten en samenwerking tussen ITER enerzijds en het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding anderzijds in de periode 2021-2025,

opname van bepalingen die de weg vrijmaken voor samenwerking — in het onderzoeksprogramma en in het netwerk van aangewezen organisaties op het gebied van wetenschappelijk en technologisch onderzoek met betrekking tot fusie — met kleine en middelgrote disruptieve particuliere actoren, zoals start-ups, die met nieuwe benaderingen en technologieën experimenteren,

verduidelijking van de bepalingen betreffende de jaarverslagen en beoordelingen van de gemeenschappelijke onderneming,

opname in het voorstel van de aanbeveling om te onderzoeken of het mogelijk is de materialen die op dit moment in het ITER-project worden gebruikt voor andere doeleinden te gebruiken;

8.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/27


P8_TA(2019)0012

Evaluatie van de benutting van de EU-begroting voor de hervorming van de publieke sector

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de evaluatie van de benutting van de EU-begroting voor de hervorming van de publieke sector (2018/2086(INI))

(2020/C 411/04)

Het Europees Parlement,

gezien de studie “Public Sector Reform: How the EU budget is used to encourage it”, die zijn directoraat-generaal Intern Beleid in 2016 heeft gepubliceerd (1),

gezien de Europa 2020-strategie,

gezien de huidige financieringsperiode van de EU (2014-2020) en het voorstel van de Commissie voor het nieuwe meerjarig financieel kader (2021-2028),

gezien het akkoord dat de medewetgevers in juli 2018 hebben bereikt over een verhoging van de begroting van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP),

gezien artikel 197 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0378/2018),

A.

overwegende dat het openbaar bestuur in de lidstaten fundamenteel is voor de uitvoering van de EU-begroting en dat een goede werking ervan kan helpen om moderne systemen te creëren die de welvaart en het welzijn in de EU vergroten;

B.

overwegende dat het voorstel voor het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) in zijn huidige vorm geen specifieke doelstelling voor openbaar bestuur bevat;

1.

merkt op dat de bevoegdheden inzake openbaar bestuur over verschillende diensten van de Commissie zijn verspreid en dat dit een effectieve coördinatie van bevoegde diensten, door de EU gefinancierde programma's en initiatieven bemoeilijkt; pleit voor meer coördinatie van alle programma's voor technische bijstand teneinde overlapping te voorkomen en ervoor te zorgen dat de maatregelen niet zo ondoeltreffend zijn dat alle inspanningen van de Commissie ter bevordering van de combinatie van fondsen met het oog op synergieën teniet worden gedaan; vraagt de Commissie de systemen voor de uitwisseling van good practices te verbeteren om de lidstaten te helpen om best practices toe te passen, zonder hierbij beleid op te leggen dat loondevaluatie of sociaal onhoudbare hervormingen tot doel heeft;

2.

vraagt de volgende voorzitter van de Commissie de verantwoordelijkheid voor kwesties in verband met beter openbaar bestuur en betere governance aan één commissaris toe te wijzen;

3.

is van mening dat een doeltreffende hervorming van de overheidssector van essentieel belang is om de lidstaten te helpen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, de veerkracht te vergroten om toekomstige crises te voorkomen, e-overheid uit te breiden en de dienstverlening in de hele EU te verbeteren, in het bijzonder wat nieuwe technologie en IT-systemen betreft, en enorm zou helpen om verspilling, blootstelling aan verspilling, verlies of frauduleus gebruik van EU-middelen te verminderen; vraagt daarom dat ook in toekomstige programmeringsperiodes financiering wordt uitgetrokken voor acties om e-overheid uit te rollen, met inachtneming van de in het EU-actieplan inzake e-overheid vermelde beginselen en prioriteiten;

4.

wijst erop dat het, vooral voor regio's met een achterstand, vaak moeilijk is om toegang te krijgen tot financiering of deze te gebruiken, als gevolg van administratieve rompslomp, beperkte administratieve capaciteit of onregelmatigheden; hoopt daarom dat de lidstaten interne hervormingen zullen doorvoeren om het beginsel van behoorlijk bestuur voelbaarder te maken en de gerechtelijke procedures te bespoedigen;

5.

merkt op dat de EU-begroting ongeveer 9 miljard EUR aan steun aan de EU-lidstaten verstrekt voor de hervorming van het openbaar bestuur; moedigt de Commissie aan om deze financiële steun te koppelen aan de gerichte uitwisseling van kennis, ervaring en good practices tussen de lidstaten;

6.

verzoekt de Commissie de samenwerking met de lidstaten te intensiveren om regio's met een achterstand te ondersteunen door de administratieve capaciteit en governance te verbeteren;

7.

vraagt om maatregelen om de uitvoering te bevorderen van programma's voor de ontwikkeling en uitvoering van humanresourcesstrategieën, bijvoorbeeld door de uitwisseling van best practices tussen de lidstaten, waarbij ook leiders en andere hooggeplaatsten betrokken moet worden;

8.

benadrukt dat er vaak tal van overlappingen worden vastgesteld tussen de specifieke operationele programma's en andere financieringsbronnen van de EU, en vraagt dat er voorstellen worden gedaan; hoopt dan ook dat de bijstand zal worden verbeterd om coördinatie, complementariteit en vereenvoudiging te bevorderen;

9.

onderstreept dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de operationele programma's op een zo doeltreffend en gebruiksvriendelijk mogelijke wijze worden uitgevoerd; acht het van essentieel belang dat de lidstaten geen extra regels opleggen die het voor de begunstigde moeilijker maken om de middelen te gebruiken;

10.

merkt op dat de Commissie noch over een gestandaardiseerd en gemeenschappelijk kader voor de beoordeling van het openbaar bestuur, noch over een methode voor systematische gegevensverzameling beschikt; merkt met bezorgdheid op dat de Commissie door het ontbreken van deze instrumenten onvolledige analyses van kwesties in de lidstaten maakt; stelt voor om in de jaarlijkse groeianalyse opnieuw een hoofdstuk over openbaar bestuur en governance op te nemen;

11.

vraagt de Commissie om vooraf de administratieve capaciteit van de voor de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid bevoegde structuren te beoordelen en voor projecten van bijzonder strategisch belang de voorkeur te geven aan nationale structuren en agentschappen die de uitvoering van programma's en afzonderlijke acties kunnen verbeteren en bespoedigen;

12.

is van mening dat het MFK moet worden gebruikt ter stimulering van programma's die beter openbaar bestuur en betere governance opleveren, met name om de lidstaten te helpen in tijden van economische neergang, en erkent dat de getroffen lidstaten in dergelijke omstandigheden gebaat zijn bij hervormingen van het overheidsapparaat;

13.

is verheugd over het feit dat in het volgende MFK voorstellen worden gedaan om overlappingen van programma's te voorkomen en verdere vereenvoudiging aan te moedigen;

14.

moedigt de Commissie aan om in samenwerking met de lidstaten een specifiek beoordelingskader te ontwikkelen dat de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van openbaar bestuur van hoge kwaliteit omvat, en om haar eigen analysecapaciteit op te bouwen; benadrukt dat de zwakken punten van elke lidstaat moeten worden vastgesteld en dat met behulp van de beschikbare middelen maatregelen moeten worden bevorderd om problemen te boven te komen door het criterium van de ex-antevoorwaarden te verscherpen en doelen te stellen;

15.

stelt voor dat de Commissie de beleidsdialoog met de lidstaten versterkt door te zorgen voor de oprichting van een daartoe bestemd forum;

16.

stelt voor om in zijn parlementaire agenda tijd te reserveren voor een gestructureerde dialoog met de nationale parlementen over kwesties in verband met de verbetering van het openbaar bestuur in de EU; vraagt de EU het toezicht op en de evaluatie van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) ten aanzien van thematische doelstelling 11 te verbeteren door specifieke indicatoren op te nemen voor het beoordelen van de vooruitgang met betrekking tot de doelstellingen en prioriteiten van de Unie voor de hervorming van het openbaar bestuur;

17.

is verheugd dat er een benchmark is ontwikkeld om te beoordelen of kandidaat-EU-lidstaten de bestuurlijke capaciteit hebben om de verantwoordelijkheden van EU-lidmaatschap aan te kunnen; hoopt dat binnen de lidstaten interne hervormingen zullen doorvoeren om het beginsel van behoorlijk bestuur nog meer voelbaar te maken;

18.

merkt op dat de European Public Sector Award (EPSA) door de Commissie en een aantal lidstaten wordt medegefinancierd en de beste, meest innovatieve en meest efficiënt presterende actoren in de Europese publieke sector bijeenbrengt; is van mening dat de Commissie voor meer uitwisseling van kennis en informatie moet zorgen en een groter bereik in heel Europa moet beogen;

19.

is van mening dat binnen de overheidsdiensten innovatieve processen ter bevordering van een betere connectiviteit, digitalisering en digitale diensten van hoge kwaliteit voor burgers, bedrijven en overheden moeten worden bevorderd, en dat daarbij gelijke tred moet worden gehouden met de snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën op de betreffende gebieden; is verheugd over het feit dat in het nieuwe voorstel voor een verordening gemeenschappelijke bepalingen (VGB) wordt bepaald dat toekomstige begunstigden de nodige informatie krijgen om de systemen zo spoedig mogelijk te kunnen gebruiken;

20.

erkent dat participatie van lokale overheden een voorwaarde is voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op dit gebied; wijst erop dat in de Verklaring van Tallinn wordt voorgesteld om op nationaal niveau “de gezamenlijke governancestructuren met de lokale en regionale overheden te versterken” (2);

21.

is ingenomen met de bestaande netwerken (3) waarin vertegenwoordigers van de lidstaten — met name die welke EU-financiering ontvangen — samenkomen om het openbaar bestuur te verbeteren door de uitwisseling van best practices en wederzijds leren;

22.

is van mening dat de bestaande netwerken aanzienlijk beter zouden kunnen presteren door ambitieuzere doelstellingen vast te stellen en meer proactieve benaderingen te ontwikkelen, zoals benchlearning, waarbij zelfevaluatie door de lidstaten wordt gecombineerd met een verbeterd systeem van peerreview;

23.

is van mening dat openbaar bestuur van hoge kwaliteit een essentiële voorwaarde is voor de verwezenlijking van de EU-beleidsdoelstellingen in het kader van het MFK en op andere gebieden; benadrukt hoe belangrijk goede communicatie en politiek bewustzijn zijn om vertrouwen te wekken en positieve hervormingsmaatregelen en -programma's te stimuleren;

24.

is van mening dat continu moet worden beoordeeld of de beginselen van additionaliteit en complementariteit van het cohesiebeleid ten aanzien van met gewone middelen gefinancierde acties worden nageleefd, en dat vooral moet worden voorkomen dat het cohesiebeleid gewone nationale middelen gaat vervangen;

25.

wijst erop dat de middelen van de ESI-fondsen voor het regionaal uitvoeringsplan in de laatste programmeringsperiode weliswaar kwantitatief zijn gestegen, maar dat het toezicht kan worden verbeterd om te beoordelen welk effect deze financiering heeft op het regionaal uitvoeringsplan;

26.

dringt aan op de voortzetting van de werkzaamheden van de werkgroepen van de Commissie die tot taak hebben de nationale autoriteiten in de lidstaten te helpen om de middelen van het cohesiebeleid beter in te zetten in de lidstaten die achterlopen met de absorptie van middelen uit de ESI-fondsen;

27.

benadrukt het belang van het steunprogramma voor hervormingen en hoopt dat het in de volgende programmeringsperiode zal worden versterkt door zijn faciliterende rol (veeleer dan technische bijstand) duidelijk te omschrijven, en dat het ook zal wordt verbeterd op het vlak van effectiviteit en efficiëntie, zonder dat de cohesiebegroting wordt verlaagd met de bedragen die momenteel door de Commissie worden voorgesteld voor het MFK 2021-2027;

28.

merkt op dat de EU weliswaar niet rechtstreeks bevoegd is voor de administratieve sector, maar toch een positieve invloed op het openbaar bestuur van de lidstaten heeft en meer bepaald onrechtstreeks een rol speelt door de vaststelling van administratieve normen in het acquis communautaire, zodat best practices in de hele Unie kunnen worden uitgewisseld, alsook via begrotingsinstrumenten om de hervorming van het overheidsapparaat te steunen en aan te moedigen door de capaciteit en de efficiëntie van overheidsdiensten te vergroten en innovatie in de openbare sector te bevorderen;

29.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Studie “Public Sector Reform: How the EU budget is used to encourage it”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling D: begrotingszaken, 2016.

(2)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/ministerial-declaration-egovernment-tallinn-declaration

(3)  Het Netwerk van Europese overheidsdiensten (EUPAN), het Thematisch Netwerk openbaar bestuur en governance (PAG) en andere platforms en netwerken met een specifieke focus op justitie, corruptiebestrijding, digitalisering, overheidsopdrachten enz.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/30


P8_TA(2019)0013

EU-richtsnoeren voor en het mandaat van de speciaal gezant van de EU voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de Europese Unie

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over de EU-richtsnoeren en het mandaat van de speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU (2018/2155(INI))

(2020/C 411/05)

Het Europees Parlement,

gezien de internationale wettelijke bescherming van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst of levensovertuiging uit hoofde van artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van 1948, artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van 1966, de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging van 1981, artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de artikelen 10, 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien algemeen commentaar nr. 22 van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van 30 juli 1993 op artikel 18 van de UVRM van 1948, en VN-resolutie 16/18 van 12 april 2011 over de bestrijding van intolerantie, negatieve beeldvorming en stigmatisering, discriminatie, aanzetten tot geweld en gewelddaden gericht tegen personen op grond van godsdienst of levensovertuiging,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in het bijzonder de artikelen 2 en 21,

gezien artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2011 over onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld op basis van godsdienst of overtuiging,

gezien het strategisch EU-kader en EU-actieplan voor mensenrechten en democratie, aangenomen door de Raad op 25 juni 2012, en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019,

gezien de EU-richtsnoeren van 24 juni 2013 inzake bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging,

gezien zijn aanbeveling van 13 juni 2013 over de ontwerprichtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging (1),

gezien zijn resoluties van 20 januari 2011 over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst (2), van 4 februari 2016 over de stelselmatige massamoord op religieuze minderheden door “ISIS/Da'esh” (3) en van 14 december 2017 over de situatie van de Rohingya (4),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 inzake de nieuwe benadering van de EU van mensenrechten en democratie — evaluatie van de activiteiten van het Europees Fonds voor Democratie (EFD) sinds de oprichting (5), met name de paragrafen 27 en 28,

gezien zijn resoluties van 14 december 2016 (6) over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015, met name paragraaf 14, en van 23 november 2017 (7) over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld 2016 en het beleid van de Europese Unie ter zake, met name paragraaf 8,

gezien het op 5 oktober 2012 door het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) gepubliceerde Actieplan van Rabat betreffende het verbod op het uitdragen van haat op grond van nationaliteit, ras of godsdienst waarmee wordt aangezet tot discriminatie, vijandigheid of geweld,

gezien het mandaat van de speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst buiten de EU,

gezien Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot instelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (8),

gezien de conclusies van de Raad van 19 mei 2014 over een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkelingssamenwerking, die alle mensenrechten omvat, en het werkdocument van de diensten van de Commissie van 30 april 2014 getiteld “Tool-Box — A rights-based approach, encompassing all human rights for EU development cooperation” (SWD(2014)0152),

gezien de uitreiking in 2015 door het Europees Parlement van de Sacharovprijs voor de vrijheid van gedachte aan de Saudische blogger en activist Raif Badawi voor zijn opmerkelijke inspanningen gericht op het bevorderen van het openbaar debat over godsdienst en politiek in zijn land; gezien zijn nog steeds voortdurende gevangenhouding na veroordeeld te zijn tot tien jaar gevangenschap, duizend zweepslagen en een hoge boete wegens vermeende “belediging van de islam”,

gezien de zaak van de Pakistaanse christelijke vrouw Asia Bibi, die gevangen werd genomen en ter dood werd veroordeeld wegens godslastering, en gezien haar recente vrijspraak,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0449/2018),

A.

overwegende dat vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging, binnen het EU-kader en in deze resolutie doorgaans het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging genoemd, een onvervreemdbaar en fundamenteel recht is, zoals alle andere, waar eenieder zonder enig onderscheid van welke aard ook aanspraak op heeft, zoals is vastgelegd in internationale en Europese basisteksten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat eenieder recht heeft op eerbiediging van alle mensenrechten zoals die worden erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Handvest van de grondrechten, zonder onderscheid op grond van ras, etniciteit, bekwaamheid, geslacht, seksuele geaardheid, godsdienstige overtuiging of gebrek aan godsdienstige overtuiging; overwegende dat overeenkomstig artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie het internationaal optreden van de Unie gestoeld is op de beginselen die ten grondslag liggen aan de oprichting van de Unie; overwegende dat de Unie overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag is gecreëerd naar het evenbeeld van samenlevingen die worden gekenmerkt door pluralisme en verdraagzaamheid;

B.

overwegende dat het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat wereldwijd en in Europa een leidend principe is in de staatsinrichting;

C.

overwegende dat het Europees Parlement secularisme heeft gedefinieerd als een strikte scheiding tussen de godsdienstige en politieke autoriteiten, wat impliceert dat elke vorm van religieuze inmenging in het functioneren van de overheid en elke vorm van publieke inmenging in religieuze aangelegenheden worden verworpen, behalve om de voorschriften op het gebied van veiligheid en openbare orde (inclusief de eerbiediging van de vrijheid van anderen) te handhaven en voor iedereen — zowel gelovigen als agnosten en atheïsten — in dezelfde mate het recht op vrijheid van geweten te garanderen;

D.

overwegende dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging impliceert dat eenieder het recht heeft om te kiezen waarin te geloven of om niet te geloven, het recht om zonder enige dwang van godsdienst of overtuiging te veranderen of hier afstand van te doen, alsmede het recht om zijn gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging te praktiseren en te belijden, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé; overwegende dat het belijden van gedachte, geweten, godsdienst of levensovertuiging tot uitdrukking kan worden gebracht in erediensten, in het onderhouden van geboden en voorschriften, in praktische toepassing ervan en in onderricht; overwegende dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging gemeenschappen van gelovigen en niet-gelovigen het recht geeft om hun ethos te behouden of hier afstand van te doen en dienovereenkomstig te handelen, en religieuze, seculiere en niet-confessionele organisaties recht geeft op een erkende rechtspersoonlijkheid; overwegende dat de bescherming van personen die een of geen godsdienst belijden, en de effectieve aanpak van schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, zoals discriminatie of juridische beperkingen op grond van godsdienst of levensovertuiging, gelden als fundamentele voorwaarden voor het waarborgen van ieders gelijke recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging;

E.

overwegende dat theïstische, niet-theïstische en atheïstische levensovertuigingen, alsook het recht geen enkele godsdienst of levensovertuiging te belijden, ook worden beschermd onder artikel 18 van het IVBPR; overwegende dat het belijden of niet belijden van een godsdienst of levensovertuiging een absoluut recht is dat onder geen enkel beding mag worden beperkt;

F.

overwegende dat alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ondeelbaar, onderling afhankelijk en onderling verbonden zijn; overwegende dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging elementen van vele andere mensenrechten en fundamentele vrijheden omvat en daarvan afhankelijk is, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging, en dat zij tezamen een belangrijke rol vervullen in de strijd tegen alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging;

G.

overwegende dat de vrijheid van godsdienst eindigt waar de rechten en vrijheden van anderen worden geschonden, en dat de beleving van een godsdienst of overtuiging nooit en onder geen enkel voorwendsel gewelddadig extremisme of verminking kan rechtvaardigen en evenmin een vrijgeleide kan zijn voor handelingen die de inherente waardigheid van het individu aantasten;

H.

overwegende dat de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging rechtstreeks bijdraagt tot democratie, ontwikkeling, de rechtsstaat, vrede en stabiliteit; overwegende dat schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging op grote schaal voorkomen, mensen in alle delen van de wereld treffen, de waardigheid van het menselijk leven raken, onverdraagzaamheid veroorzaken of aanwakkeren en vaak vroegtijdige aanwijzingen zijn voor sluimerend geweld of conflicten; overwegende dat staten de zorgvuldigheidsplicht hebben om geweld of de dreiging met geweld ten aanzien van personen op grond van hun godsdienst of levensovertuiging te voorkomen, onderzoeken en bestraffen, en ervoor moeten zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd in het geval dergelijke schendingen zich voordoen;

I.

overwegende dat de EU, in overeenstemming met artikel 21 VEU, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de eerbiediging van de menselijke waardigheid bevordert en beschermt als een van de leidende beginselen van haar buitenlands beleid;

J.

overwegende dat in veel landen nog steeds sprake is van religieuze beperkingen en vijandelijkheden, voortgebracht door regeringen of gemeenschappen; overwegende dat bepaalde religieuze minderheden in toenemende mate blootstaan aan bedreigingen en vervolging door overheids- en niet-overheidsactoren; overwegende dat mensenrechtenverdedigers die zich inzetten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, over de hele wereld steeds meer blootstaan aan bedreigingen en aanvallen;

K.

overwegende dat, in navolging van de doelstelling om de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te bevorderen via het buitenlands beleid van de EU, de Raad in juni 2013 de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst heeft aangenomen, en de Commissie in mei 2016 de eerste speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst buiten de EU heeft aangesteld met een eenjarig mandaat dat sindsdien tweemaal op jaarbasis is verlengd;

L.

overwegende dat de EU de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging heeft bevorderd, op internationaal niveau en via multilaterale fora, met name door de leiding te nemen bij de thematische resoluties over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) en de VN-Mensenrechtenraad (MRR) en door het mandaat te steunen van en samen te werken met de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar ook via de samenwerking met gelijkgestemde derde landen;

M.

overwegende dat de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, onder meer via de steun vanuit het maatschappelijk middenveld voor de bescherming van de rechten van gelovigen en niet-gelovigen en met name van mensen die behoren tot religieuze en levensbeschouwelijke minderheden, de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, de strijd tegen discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging en de bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog, een financieringsprioriteit vormen in het kader van het Europees instrument voor de democratie en de mensenrechten (EIDHR) voor de periode 2014-2020; overwegende dat ook door het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en financiële instrumenten van de EU, zoals het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA), projecten zijn ondersteund die bijdragen tot een beter klimaat voor de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst;

1.

benadrukt dat de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging, binnen het EU-kader en in deze resolutie doorgaans de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging genoemd, een universeel mensenrecht, een EU-waarde en een belangrijke en onbetwistbare pijler van waardigheid is, met aanzienlijke gevolgen voor alle mensen, hun persoonlijke identiteit en ontwikkeling. en samenlevingen; onderstreept dat mensen de vrijheid moeten hebben hun privéleven te organiseren in overeenstemming met hun eigen overtuigingen; benadrukt dat het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging het recht om niet te geloven en om theïstische, niet-theïstische, agnostische of atheïstische standpunten te huldigen en het recht op geloofsafval omvat; bevestigt dat het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging naar behoren moet worden beschermd, bevorderd en gewaarborgd door alle actoren en moet worden versterkt door middel van een interreligieuze en interculturele dialoog, overeenkomstig artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de waarden van de Europese Unie zoals vastgelegd in het VEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; onderstreept de plicht die staten hebben om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te waarborgen en alle mensen gelijk te behandelen, zonder discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, om zo hun vreedzame, democratische en pluralistische samenlevingen te behouden, waarin respectvol wordt omgegaan met diversiteit en levensovertuigingen;

2.

uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat het aantal schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de wereld en de vervolging van gelovigen en niet-gelovigen de afgelopen jaren sterk zijn toegenomen; hekelt de instrumentalisering van religieuze vraagstukken voor politieke doeleinden, alsook geweld, intimidatie en sociale druk jegens (groepen) personen op grond van gedachte, geweten, godsdienst of levensovertuiging; veroordeelt de vervolging van en aanvallen op etnische en religieuze groepen, niet-gelovigen, atheïsten en andere minderheden, en de vervolging van vrouwen en meisjes en van personen op grond van hun seksuele geaardheid; veroordeelt gedwongen bekeringen en schadelijke praktijken zoals genitale verminking van vrouwen, alsook gedwongen huwelijken en bepaalde andere praktijken die samengaan met of als uiting worden beschouwd van een godsdienst of levensovertuiging, en dringt erop aan dat de verantwoordelijken voor dit soort schendingen onmiddellijk ter verantwoording worden geroepen; benadrukt dat schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging dikwijls de kiem leggen voor oorlogen of andere vormen van gewapende conflicten of deze in toenemende mate verergeren, met schendingen van het humanitair recht tot gevolg, waaronder massamoorden of genocide; onderstreept dat door schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging de democratie wordt ondermijnd, ontwikkeling wordt belemmerd en de verworvenheid van andere fundamentele vrijheden en rechten wordt aangetast; benadrukt dat dit de internationale gemeenschap, de EU en haar lidstaten ertoe verplicht om hun vastberadenheid opnieuw te bevestigen en hun inspanningen ter bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor iedereen te versterken;

3.

benadrukt dat de EU en haar lidstaten zich er overeenkomstig artikel 21 VEU toe hebben verbonden de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen, als een beginsel dat ten grondslag ligt aan het buitenlands beleid van de EU; is zeer verheugd over het feit dat de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging door middel van de EU-richtsnoeren van 2013 zijn opgenomen in het buitenlands beleid en extern optreden van de EU, en dringt in dit opzicht aan op verdere versterking van activiteiten gericht op bewustmaking en de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren;

4.

benadrukt dat de EU zich overeenkomstig artikel 17 VWEU inzet voor de instandhouding van een open, transparante en periodieke dialoog met kerken en religieuze, levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties; wijst op de effecten van deze dialogen op de eerbiediging van andere mensenrechten; benadrukt dat dergelijke interreligieuze en interculturele dialogen vaak een beter onthaal vinden bij sommige internationale partners van de EU en een startpunt vormen voor vooruitgang op andere terreinen;

5.

benadrukt dat het van belang is een brug te slaan naar niet-gelovigen in landen waar het recht zich te organiseren en het recht op vrijheid van vergadering niet gelden;

De EU-strategie ter bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging via internationale betrekkingen en samenwerking

6.

is ingenomen met de versterking van de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het buitenlands beleid en extern optreden van de EU in de afgelopen jaren, met name door middel van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019; is verheugd over het feit dat deze versterking ertoe leidt dat veel partnerlanden zich meer inzetten voor de inachtneming van artikel 18 van zowel het UVRM als het IVBPR;

7.

wijst op de benoeming van een speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU in 2016 door de voorzitter van de Commissie, in antwoord op de resolutie van het Parlement van 4 februari 2016; is van mening dat de benoeming van de speciaal gezant een belangrijk stap voorwaarts is en dat hiermee de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging duidelijk wordt erkend in het kader van de mensenrechtenagenda van het buitenlands beleid en extern optreden van de EU, zowel op bilateraal als op multilateraal niveau, en binnen de ontwikkelingssamenwerking; spoort de speciaal gezant aan zijn inzet en zijn samenwerking en de complementariteit van zijn optreden met de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten op dit vlak voort te zetten, waaronder de verspreiding van de EU-richtsnoeren; wijst met instemming op de actieve steun van de commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling en DG DEVCO voor de speciaal gezant;

8.

benadrukt dat de inspanningen ter bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en inter- en intrareligieuze en interculturele dialogen, alsook dialogen tussen aanhangers van verschillende overtuigingen en levensbeschouwingen, gekoppeld moeten worden aan de preventie van religieus extremisme op basis van complementariteit en wederzijdse versterking, als een manier om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de wereld te handhaven, met name binnen buurlanden en andere landen waarmee de EU speciale betrekkingen onderhoudt; onderstreept dat ook niet-confessionele, humanistische en seculiere organisaties een belangrijke rol spelen bij de preventie van religieus extremisme;

9.

roept op tot meer samenwerking om vervolging van minderheden op grond van gedachte, geweten, godsdienst of levensovertuiging te voorkomen, de voorwaarden te scheppen voor vreedzame co-existentie tussen gemeenschappen die worden gekenmerkt door diversiteit, en te zorgen voor een permanente dialoog tussen religieuze leiders en actoren, wetenschappers, kerken en andere confessionele organisaties, groepen niet-gelovigen, nationale mensenrechteninstellingen, mensenrechtenverdedigers, organisaties voor vrouwenrechten en de rechten van jongeren, vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld, en de media; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en EU-delegaties op om met hun diverse gesprekspartners een reeks gemeenschappelijke doelstellingen vast te stellen om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging via de dialoog over mensenrechten te bevorderen;

10.

is van mening dat religieus analfabetisme, evenals het gebrek aan kennis over en erkenning van de rol die godsdiensten voor een groot deel van de mensheid spelen, vooroordelen en stereotypen voeden, wat bijdraagt aan de toename van spanningen, misverstanden en respectloze en oneerlijke behandeling die verband houden met de opvattingen en het gedrag van grote delen van de bevolking; benadrukt het belang van onderwijs voor het behouden en opbouwen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging wereldwijd en voor de strijd tegen onverdraagzaamheid; roept de verantwoordelijke personen in de (sociale) media op om een positieve en respectvolle bijdrage te leveren aan openbare debatten, teneinde negatieve vooroordelen en stereotypen over religies en gelovigen te voorkomen, en om hun vrijheid van meningsuiting op een verantwoordelijke manier uit te oefenen, zoals vereist door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens;

11.

betreurt het feit dat sommige landen wetten hebben, toepassen of willen introduceren waarmee straffen worden opgelegd voor godslastering, bekering of geloofsafval, waaronder de doodstraf; betreurt het feit dat deze wetten in het algemeen tot doel hebben de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de vrijheid van meningsuiting te beperken en vaak worden gebruikt als een vorm van onderdrukking van minderheden en politieke onderdrukking; wijst ook op de situatie in sommige andere landen die te maken hebben met of het risico lopen op conflicten waarin religieuze kwesties de drijvende kracht zijn of als instrument worden ingezet; roept de EU op haar politieke betrokkenheid te vergroten om in haar buitenlands beleid prioriteit te geven aan de inspanningen ten aanzien van alle betrokken deze landen, met het oog op de intrekking van dergelijke discriminerende wetten en de beëindiging van de onderdrukking van mensenrechtenverdedigers en de inkrimping van de ruimte van het maatschappelijk middenveld op religieuze gronden; dringt er bij de EU op aan een mensenrechtendialoog met betrekking tot de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging op te nemen in alle onderhandelingen die worden gevoerd met het oog op de sluiting van overeenkomsten met derde landen;

12.

veroordeelt de aanhoudende detentie van Raif Badawi, winnaar van de Sacharovprijs, na een onwettig proces en dringt er bij de Saudische autoriteiten op aan over te gaan tot zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating;

13.

verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de veiligheid van Asia Bibi en haar gezin te waarborgen;

De speciaal gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU

14.

is ingenomen met het feit dat de speciaal gezant doeltreffende netwerken heeft opgezet binnen de Commissie, alsook met de Raad, het Europees Parlement en andere belanghebbenden; roept de speciaal gezant op om jaarlijks verslag uit te brengen over de bezochte landen en zijn thematische prioriteiten;

15.

roept de Raad en de Commissie op een transparante en alomvattende beoordeling uit te voeren van de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de post van de speciaal gezant in het proces van de verlenging van zijn of haar mandaat; verzoekt de Raad en de Commissie om op basis van deze beoordeling het institutionele mandaat, de capaciteit en de taken van de speciaal gezant op gepaste wijze te ondersteunen door de mogelijkheid te onderzoeken van een meerjarige termijn die jaarlijks wordt herzien en door binnen alle relevante EU-instellingen netwerken te ontwikkelen;

16.

benadrukt dat de taken van de speciaal gezant gericht moeten zijn op de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en levensovertuiging, alsook van het recht om niet te geloven, het recht op geloofsafval en het recht om atheïstische standpunten te huldigen, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de situatie van niet-gelovigen die gevaar lopen; beveelt aan dat de rol van de speciaal gezant onder meer de volgende bevoegdheden omvat: de zichtbaarheid, effectiviteit en samenhang van en verantwoording voor het EU-beleid inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging buiten de EU verbeteren; het Europees Parlement, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie een jaarlijks voortgangsverslag en een uitvoerig verslag over het mandaat van de speciaal gezant aan het einde daarvan voorleggen; en nauw samenwerken met de Groep rechten van de mens (Cohom) van de Raad;

17.

prijst het werk van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, onder meer op het gebied van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; benadrukt dat bij de ontwikkeling van institutionele mandaten moet worden voorkomen dat de taken en bevoegdheden van de speciaal gezant en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten elkaar overlappen;

18.

merkt op dat een aantal lidstaten onlangs nieuwe posten heeft gecreëerd met verantwoordelijkheid voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, wier functie vergelijkbaar is met die van de speciaal gezant; benadrukt de noodzaak van een consistente benadering die de rechten van alle religieuze gemeenschappen alsook niet-gelovigen omvat; pleit voor samenwerking tussen de speciaal gezant en de nationale functionarissen die belast zijn met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging buiten hun eigen land, alsmede met de Groep Cohom en het Europees Parlement; roept op tot versterkte samenwerking en gemeenschappelijke en wederzijdse inspanningen tussen de EU-delegaties en de ambassadeurs van de lidstaten, teneinde te zorgen voor een consistente en verenigde stem bij de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging buiten de EU en ondersteuning te bieden aan gemeenschappen en personen die te maken hebben met schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging;

19.

beveelt aan de mogelijkheid te overwegen om een informele advieswerkgroep op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van instellingen van de lidstaten op het gebied van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en andere relevante instellingen, alsook vertegenwoordigers van het Europees Parlement en deskundigen, wetenschappers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, waaronder kerken en andere confessionele organisaties en niet-confessionele organisaties;

20.

beveelt aan dat de speciaal gezant de samenwerking met zijn tegenhangers buiten de EU verder ontwikkelt, met name door nauw samen te werken met en ondersteuning te bieden aan de werkzaamheden van de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten en de verschillende VN-rapporteurs, in het bijzonder de rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, de mogelijkheid te onderzoeken om gezamenlijke EU-VN-initiatieven te ontplooien inzake discriminatie van religieuze groepen en minderheden, alsook van niet-gelovigen en mensen die van godsdienst veranderen, een godsdienst bekritiseren of afstand van een godsdienst doen, en met gezamenlijke voorstellen te komen voor het uitbannen van dergelijke discriminatie; wijst op het voorstel voor het instellen van een officiële, jaarlijkse internationale dag, onder de vlag van de VN, ter herinnering aan alle slachtoffers en overlevenden van religieuze vervolging;

De EU-richtsnoeren over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging

21.

is van mening dat de EU-richtsnoeren een duidelijke reeks politieke lijnen, beginselen, normen en thema's voor prioritaire acties bevatten, alsmede een instrumentarium voor toezicht, evaluatie, verslaglegging en demarches door EU-vertegenwoordigers in derde landen, die tezamen een solide strategische aanpak voor de EU en haar lidstaten vormen waarmee zij een doeltreffende rol kunnen vervullen in de bevordering van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst buiten de EU;

22.

dringt erop aan de EU-richtsnoeren over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging met spoed op doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen om de EU een grotere invloed te geven bij het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in de wereld; benadrukt dat inzicht in de wijze waarop samenlevingen gevormd en beïnvloed kunnen worden door ideeën, religies en andere vormen van cultuur en levensovertuiging, met inbegrip van niet-gelovigheid, cruciaal is voor een beter begrip van de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het buitenlands beleid van de EU en in internationale samenwerkingsverbanden; dringt erop aan evenveel aandacht te besteden aan de situatie van niet-gelovigen, atheïsten en geloofsafvalligen die te maken hebben met vervolging, discriminatie en geweld;

23.

roept op tot vergroting van de kennis betreffende de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en is in dit verband ingenomen met de inspanningen die de EDEO en de Commissie tot nu toe hebben geleverd om EU-ambtenaren en nationale diplomaten een opleiding te verstrekken op het gebied van religieuze en levensbeschouwelijke geletterdheid en geschiedenis, alsook over de situatie van religieuze minderheden en niet-gelovigen, met inachtneming van de beginselen van pluralisme en neutraliteit; benadrukt echter dat er bredere en systematischere opleidingsprogramma's nodig zijn die ervoor kunnen zorgen dat de EU-richtsnoeren onder de aandacht van de ambtenaren en diplomaten van de EU en de lidstaten worden gebracht en meer worden gebruikt, en dat de samenwerking met de speciaal gezant wordt versterkt; beveelt aan dat academici, kerken en religieuze gemeenschappen en organisaties in al hun diversiteit, alsmede niet-confessionele organisaties, mensenrechtenorganisaties en maatschappelijke organisaties betrokken worden bij dit opleidingsproces; roept de Commissie en de Raad op om adequate middelen ter beschikking te stellen voor dergelijke opleidingsprogramma's;

24.

roept de Commissie en de EDEO op om erop toe te zien dat er een aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging gewijd hoofdstuk wordt opgenomen in de EU-jaarverslagen over de mensenrechten en democratie in de wereld en de voortgangsverslagen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren, en dit te doen toekomen aan het Europees Parlement en de Raad; merkt op dat in de EU-richtsnoeren bepaald is dat de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren wordt beoordeeld door de Groep Cohom na een periode van drie jaar, en dat een dergelijke beoordeling niet is medegedeeld of openbaar gemaakt; dringt erop aan dat de beoordeling onverwijld openbaar wordt gemaakt; is van mening dat de beoordeling optimale werkwijzen moet benadrukken, verbeteringspunten moet aangeven en concrete aanbevelingen moet bieden inzake de tenuitvoerlegging, volgens een vast tijdschema en mijlpalen, en jaarlijks moet worden geëvalueerd; dringt erop aan dat de beoordeling wordt opgenomen in de EU-jaarverslagen over de mensenrechten en democratie in de wereld;

25.

onderstreept de verantwoordelijkheden van de contactpunten op het gebied van de mensenrechten, ook in verband met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, binnen alle EU-delegaties en GVDB-missies; dringt erop aan dat er passende middelen worden toegewezen aan deze delegaties en missies om hen in staat te stellen hun werkzaamheden op het gebied van controle, beoordeling en melding van zorgwekkende mensenrechtensituaties uit te voeren, waaronder die met betrekking tot de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging;

26.

herinnert aan het belang van de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie, waarmee het EU-optreden wordt afgestemd op de specifieke situatie en behoeften van elk land; dringt erop aan gepaste aandacht te besteden aan kwesties die verband houden met de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en richtlijnen op te stellen voor het EU-optreden, zodat deze kwesties kunnen worden behandeld binnen de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie wanneer de eerbiediging van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst in het gedrang komt; herhaalt zijn verzoek om de leden van het Europees Parlement toegang te geven tot de inhoud van de landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie;

Het EU-optreden inzake de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst in multilaterale fora

27.

is ingenomen met de toezegging van de EU om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in multilaterale fora te bevorderen, met name binnen de VN, de Raad van Europa en de OVSE en in het kader van de betrekkingen met de Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIS); steunt in dit verband de EU-samenwerking met de speciaal VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens; beveelt aan dat de EU de leiding blijft nemen bij het opstellen van resoluties in de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Mensenrechtenraad inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en dat zij probeert allianties aan te gaan en gemeenschappelijke standpunten met derde landen en internationale organisaties te verdedigen; roept de EU en de OIS op te overwegen een gezamenlijke resolutie voor te bereiden inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging binnen het VN-kader;

De financieringsinstrumenten van de EU

28.

uit zijn tevredenheid over het feit dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is aangemerkt als een prioriteit van het financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR); neemt kennis van de verhoging van de EIDHR-middelen die zijn toegewezen aan projecten aangaande de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging sinds de vaststelling van de EU-richtsnoeren; roept de Commissie en de EDEO op om erop toe te zien dat de diplomatieke werkzaamheden van de EU ter bevordering van de mensenrechten, met inbegrip van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de projecten die worden gefinancierd door het EIDHR, elkaar wederzijds versterken, en om bij de toewijzing van middelen de beginselen van pluralisme, neutraliteit en billijkheid in acht te nemen; benadrukt dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging behalve door de op mensenrechten gerichte fondsen ook ondersteund kan worden door andere instrumenten, bijvoorbeeld fondsen die zich richten op conflictpreventie of onderwijs en cultuur; roept de Commissie en de Raad op om binnen het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021-2027 voldoende middelen te behouden voor projecten die gerelateerd zijn aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging via de financieringsinstrumenten voor het externe optreden van de EU; pleit ervoor dat het EIDHR de middelen krijgt de bescherming of exfiltratie van vrijdenkers en mensenrechtenverdedigers die in hun herkomstland worden bedreigd of vervolgd te financieren;

29.

verzoekt om meer transparantie bij de toewijzing van financiële middelen en controle op het gebruik van middelen door religies en hun activiteiten;

30.

benadrukt dat de EU met betrekking tot haar beleid op het gebied van vrede, veiligheid, conflictpreventie, ontwikkeling en samenwerking geconfronteerd wordt met moeilijkheden, waarvoor oplossingen kunnen worden gevonden met de medewerking van onder meer kerken, religieuze leiders, academici, religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen en verenigingen en zowel confessionele als niet-confessionele organisaties, die allemaal een belangrijk onderdeel vormen van het maatschappelijk middenveld; erkent dat het belangrijk is rekening te houden met de verscheidenheid aan kerken, religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen en verenigingen en confessionele en niet-confessionele organisaties die daadwerkelijk ontwikkelings- en humanitair werk verrichten voor en met deze gemeenschappen; roept de Raad en de Commissie op om, waar gepast, doelstellingen en activiteiten die verband houden met de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging op te nemen in de programmering van de financieringsinstrumenten die verbonden zijn aan die beleidsgebieden, namelijk het EOF, DCI, ENI, IcSP en IPA, alsook eventuele andere instrumenten die na 2020 op de relevante gebieden worden ingevoerd;

o

o o

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EDEO, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Naties.

(1)  PB C 65 van 19.2.2016, blz. 174.

(2)  PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 53.

(3)  PB C 35 van 31.1.2018, blz. 77.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0500.

(5)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 130.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0502.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0494.

(8)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/38


P8_TA(2019)0014

Gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU (2018/2095(INI))

(2020/C 411/06)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 8, 10, 11, 153 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de artikelen 23 en 33 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015,

gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over gendergelijkheid (00337/2016),

gezien het aan de conclusies van de Raad van 7 maart 2011 gehechte Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020 (07166/2011),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met name artikel 14 inzake het verbod op discriminatie,

gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het VN-rapport getiteld “Final study on illicit financial flows, human rights and the 2030 Agenda for Sustainable Development” van de onafhankelijke deskundige inzake de effecten van buitenlandse schulden en andere internationale financiële verplichtingen van staten met betrekking tot de volledige uitoefening van alle mensenrechten, met name economische, sociale en culturele rechten, van 15 januari 2016,

gezien het VN-verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979,

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen en de slotdocumenten van de bijzondere zittingen van de VN Peking + 5 (2000), Peking + 10 (2005), Peking + 15 (2010) en Peking + 20 (2015),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en artikel 3 daarvan dat “gender” definieert als “de sociaal geconstrueerde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die een bepaalde maatschappij passend acht voor vrouwen en mannen”, en het Inter-Amerikaans Verdrag ter voorkoming, bestraffing en uitbanning van geweld tegen vrouwen (Verdrag van Belém do Pará) van 1994,

gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015, getiteld “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”,

gezien de belangrijke verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake gendergelijkheid, waaronder het Verdrag betreffende gelijke beloning (nr. 100), het Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep) (nr. 111), het Verdrag betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid (nr. 156) en het Verdrag betreffende de bescherming van het moederschap (nr. 183),

gezien het werkdocument met aanbevelingen, ingediend bij het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen door de organisaties Centre for Economic and Social Rights (CESR), Alliance Sud, Global Justice Clinic at New York University School of Law, Public Eye en Tax Justice Network, getiteld “Swiss Responsibility for the Extraterritorial Impacts of Tax Abuse on Women's Rights”, waarin wordt gewezen op de onevenredige belastingdruk op vrouwen, met name vrouwen met een laag inkomen en vrouwen in ontwikkelingslanden, die het gevolg is van het verlies van overheidsinkomsten als gevolg van grensoverschrijdende belastingfraude,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015, getiteld “Strategic engagement for gender equality 2016-2019” (SWD(2015)0278),

gezien de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van de Commissie,

gezien de landenverslagen van de Commissie in het kader van het Europees Semester 2018,

gezien het verslag van de Commissie van 2017 over de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie,

gezien het verslag van de Commissie, getiteld “Taxation Trends in the European Union — Data for the EU Member States, Iceland and Norway, 2018 Edition”,

gezien het verslag van de Commissie van 8 mei 2018 over de ontwikkeling van kinderopvangfaciliteiten voor jonge kinderen met het oog op een verbetering van de arbeidsparticipatie van vrouwen, een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor werkende ouders en het ontstaan van duurzame en inclusieve groei in Europa (de “doelstellingen van Barcelona”) (COM(2018)0273),

gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten,

gezien het voorstel van 18 januari 2018 voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de btw-tarieven betreft (COM(2018)0020),

gezien de gendergelijkheidsindex van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE),

gezien het verslag van VN-Vrouwen uit 2015 getiteld “Progress of the world's women 2015-2016: Transforming economies, realizing rights”,

gezien het eindrapport 2005 van de groep deskundigen van de Raad van Europa voor genderbudgettering, waarin genderbudgettering wordt gedefinieerd als “een op gender gebaseerde beoordeling van begrotingen, waarbij het genderperspectief op alle niveaus van de begrotingsprocedure wordt geïntegreerd en inkomsten en uitgaven worden geherstructureerd om gendergelijkheid te bevorderen”,

gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement van 2015, getiteld “Bringing transparency, coordination and convergence to corporate tax policies in the European Union — I — Assessment of the magnitude of aggressive corporate tax planning”,

gezien de slotopmerkingen van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen over extraterritoriale verplichtingen in verband met het gendereffect van illegale geldstromen en ontwijking van de vennootschapsbelasting m.b.t. Zwitserland (2016) en Luxemburg (2018) (1),

gezien de beleidsnota van het Institute of Development Studies van 2016, getiteld “Redistributing Unpaid Care Work — Why Tax Matters for Women's Rights”,

gezien de studie van beleidsondersteunende afdeling C: Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Parlement van april 2017, getiteld “Gender equality and taxation in the European Union”,

gezien het verslag van VN-Vrouwen van april 2018, getiteld “Gender, taxation and equality in developing countries”,

gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over de rol van vrouwen in de groene economie (2),

gezien het OESO-rapport over de uitvoering van de aanbevelingen van de OESO inzake gendergelijkheid (juni 2017) en de Tax and Benefit Models 2015 van de OESO,

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015 (3),

gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over vrouwen die als huishoudelijk personeel en als verzorger werken in de EU (4),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (5),

gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015 (6),

gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (7),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0416/2018),

A.

overwegende dat in de artikelen 2 en 3 van het VEU is neergelegd dat non-discriminatie en gelijkheid van vrouwen en mannen behoren tot de doelstellingen van de EU en tot de waarden waarop de Unie berust; overwegende dat de Europese Unie er op grond van de artikelen 8 en 10 VWEU toe gehouden is er bij de omschrijving en uitvoering van haar beleid en optreden naar te streven ongelijkheden op te heffen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en discriminatie te bestrijden; overwegende dat het Handvest van de grondrechten rechten en beginselen bevat die verwijzen naar het verbod op directe en indirecte discriminatie (artikel 21, lid 1) en gelijkheid van vrouwen en mannen (artikel 23); overwegende dat de in het Handvest neergelegde rechten rechtstreeks van belang zijn voor de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen (artikel 51 van het Handvest);

B.

overwegende dat er in de Europese Unie nog altijd sprake is van ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt en dat de totale arbeidsparticipatie van vrouwen nog altijd bijna 12 % lager ligt dan de arbeidsparticipatie van mannen; overwegende dat 31,5 % van de werkende vrouwen in de EU in deeltijd werkt, en dat dit percentage bij werkende mannen op 8,2 % ligt;

C.

overwegende dat het van het allergrootste belang is dat de arbeidsparticipatiekloof tussen vrouwen en mannen wordt aangepakt en dat de genderpensioenkloof, die momenteel in de EU gemiddeld bijna 40 % bedraagt en die het gevolg is van het feit dat vrouwen gedurende hun leven met diverse ongelijkheden te maken krijgen en vaak periodes van hun leven niet op de arbeidsmarkt actief zijn, wordt verkleind;

D.

overwegende dat de loonkloof tussen vrouwen en mannen in de EU momenteel 16 % bedraagt, hetgeen inhoudt dat vrouwen in de EU in alle economisch sectoren gemiddeld per uur 16 % minder verdienen dan mannen;

E.

overwegende dat het cumulatieve effect van de diverse kloven (de loonkloof en de arbeidsparticipatiekloof, loopbaanonderbrekingen, onderbrekingen wegens de zorg voor kinderen en het feit dat vrouwen vaker in deeltijd werken) in aanzienlijke mate bijdraagt aan de loon- en pensioenkloof tussen vrouwen en mannen, en dat vrouwen daardoor een groter risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, met alle negatieve gevolgen van dien voor hun kinderen en gezin;

F.

overwegende dat er in het actieprogramma van Peking op wordt gewezen dat beleidsmaatregelen en programma's, onder meer op het gebied van belastingen, vanuit genderperspectief moeten worden bekeken, en dat er zo nodig aanpassingen moeten worden doorgevoerd om te zorgen voor een billijker verdeling van productiemiddelen, welvaart, kansen, inkomen en diensten;

G.

overwegende dat in het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen is bepaald dat binnen gezinnen ten aanzien van elk gezinslid de beginselen van gelijkheid, rechtvaardigheid en individuele ontplooiing geëerbiedigd moeten worden, en dat vrouwen recht hebben op gelijke behandeling en ook op het gebied van het belastingrecht behandeld moeten worden als individuele, autonome burgers en niet als personen die afhankelijk zijn van mannen;

H.

overwegende dat de lidstaten, als ondertekenaars van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, zich ertoe hebben verbonden maximaal gebruik te maken van de hun ter beschikking staande middelen om steeds nader tot een algehele verwezenlijking van de economische, sociale en culturele rechten te komen;

I.

overwegende dat regelgeving inzake personenbelasting die vrouwen impliciet benadeelt wat betreft de toegang tot werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden of door de werkgever verstrekte pensioenen, in strijd kan zijn met artikel 14 van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (9);

J.

overwegende dat in het werkdocument van de diensten van de Commissie “Strategic Engagement for Gender Equality (2016-2019)” gebieden worden genoemd waarop gendergelijkheid essentieel is, zoals belastingbeleid, maar geen bindende voorschriften zijn opgenomen en evenmin wordt opgeroepen tot een grotere inzet inzake gendermainstreaming op het niveau van de lidstaten;

K.

overwegende dat er binnen het belastingbeleid sprake kan zijn van expliciete of impliciete genderdiscriminatie; overwegende dat er sprake is van expliciete genderdiscriminatie als er verschillende belastingbepalingen gelden voor mannen en vrouwen, en dat er sprake is van impliciete genderdiscriminatie als op papier voor iedereen dezelfde regels gelden, maar in de praktijk sprake is van ongelijkheid omdat de betreffende belastingbepaling vanwege verschillen in gedragingen/inkomenspatronen niet dezelfde gevolgen heeft voor vrouwen als voor mannen; overwegende dat de meeste lidstaten belastingvoorschriften die uitdrukkelijk onderscheid maken tussen mannen en vrouwen hebben afgeschaft, maar dat impliciete verschillen op belastinggebied zich nog steeds in de hele EU voordoen vanwege de wisselwerking tussen belastingvoorschriften en de sociaaleconomische werkelijkheid;

L.

overwegende dat beleidskeuzes inzake het genereren en herverdelen van inkomsten onevenredige gevolgen kunnen hebben voor het inkomen en de financiële zekerheid van vrouwen, en de toegang van vrouwen tot kwalitatief hoogwaardige openbare diensten kunnen beperken, waardoor het vermogen van vrouwen om hun economische en sociale rechten uit te oefenen alsmede de vooruitgang in de richting van gendergelijkheid worden ondermijnd;

M.

overwegende dat het gebrek aan aandacht voor genderaspecten binnen het belastingbeleid op Europees en nationaal niveau de bestaande verschillen tussen vrouwen en mannen (op het gebied van werkgelegenheid, inkomen, onbetaald werk, pensioenen, armoede, welvaart enz.) vergroot, vrouwen ontmoedigt zich op de arbeidsmarkt te begeven en te blijven werken, en traditionele genderrollen en stereotypes bekrachtigt;

N.

overwegende dat de ontwikkeling van belastingbeleid een essentieel onderdeel is van de Europa 2020-strategie; overwegende dat het Europees semester zich vooral richt op het waarborgen van de naleving van het stabiliteits- en groeipact en dat in prioriteiten en aanbevelingen, met name op het gebied van belastingen, over het algemeen geen aandacht wordt besteed aan genderaspecten;

O.

overwegende dat het regressieve karakter van de veranderingen die de lidstaten de afgelopen decennia op het gebied van de belasting op arbeid, vennootschappen, consumptie en vermogen hebben doorgevoerd, heeft geleid tot een afname van het herverdelingseffect van belastingstelsels en tot een toename van inkomensongelijkheden; overwegende dat deze structurele verandering op het gebied van belastingheffing de belastingdruk heeft verschoven naar groepen met een laag inkomen en dus met name naar vrouwen, vanwege de ongelijke inkomensverdeling tussen vrouwen en mannen, het geringe aantal vrouwen in de categorie grootverdieners, de bovengemiddelde consumptieratio's voor vrouwen met betrekking tot basisgoederen en -diensten en het feit dat van het totale inkomen van vrouwen een relatief groot deel bestaat uit inkomen uit arbeid en een relatief klein deel uit inkomen uit vermogen (10);

P.

overwegende dat vrouwen met name kunnen lijden onder economische ongelijkheid omdat de inkomensverdeling tussen vrouwen en mannen ongelijk is, slechts een gering percentage van alle grootverdieners vrouw is, en van het totale inkomen van vrouwen het grootste deel bestaat uit inkomen uit arbeid en een veel kleiner deel uit inkomen uit kapitaal (11);

Q.

overwegende dat de gemiddelde vennootschapsbelastingtarieven sinds de jaren 80 enorm zijn gedaald, van 40 % tot 21,9 % in 2018, terwijl de tarieven voor verbruiksbelastingen (waarvan de btw een grote component is) sinds 2009 zijn gestegen tot 20,6 % in 2016 (12);

R.

overwegende dat in het huidige macro-economische beleid meer rekening moet worden gehouden met het belang van onbetaalde zorg en huishoudelijk werk en overwegende dat uit gegevens blijkt dat 80 % van de zorg in de EU wordt verleend door onbetaalde zorgverleners, en dat 75 % daarvan vrouwen zijn; overwegende dat bepaalde belastingmaatregelen en onderfinanciering van overheidsdiensten en van de toegang tot sociale voorzieningen onevenredig grote gevolgen hebben voor groepen met een laag inkomen, en met name voor vrouwen, aangezien zij vaak, zonder dat zij daarvoor worden betaald, de gaten dichten in de zorg, de opvoeding en andere vormen van gezinsondersteuning, waardoor de onevenredig grote verantwoordelijkheid van vrouwen voor zorgtaken in stand wordt gehouden; overwegende dat het de armste en kwetsbaarste vrouwen in de EU-landen zijn die de dubbele last dragen van informele zorg en laagbetaald onzeker werk (13);

S.

overwegende dat bijna alle lidstaten met betrekking tot de inkomstenbelasting een duaal systeem hanteren, in die zin dat zij een hoger marginaal belastingtarief toepassen op het inkomen van de tweede verdiener en uniforme belastingtarieven hebben ingevoerd voor de meeste soorten inkomsten uit vermogen; overwegende dat de onevenredig hoge belastingdruk die er in de meeste lidstaten op tweede verdieners ligt als gevolg van de directe progressieve belastingregelingen die gelden voor inkomsten uit arbeid, een van de belangrijkste redenen is waarom de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt zo laag blijft (14), naast andere belastingbepalingen en voorschriften inzake sociale zekerheid, alsook de kosten van en het gebrek aan kinderopvang;

T.

overwegende dat de niveaus van de inactiviteitsval (momenteel 40 %) en de lage-inkomensval, die vrouwen onevenredig zwaar treffen en hen ontmoedigen om ten volle deel te nemen aan de arbeidsmarkt, in belangrijke mate worden bepaald door bepalingen inzake directe belastingen en door het verlies van socialezekerheidsvoorzieningen;

U.

overwegende dat in sommige lidstaten gezinnen nog altijd recht hebben op belastingverlaging als een van de partners ten laste van de andere komt, dat er lidstaten zijn waar getrouwde stellen recht hebben op een toeslag en/of waar gezinnen met één kostwinner recht hebben op belastingkredieten, waardoor de asymmetrieën met eenoudergezinnen (waarbij in de meeste gevallen een vrouw de alleenstaande ouder is) in stand worden gehouden en geen rekening wordt gehouden met de diversiteit van gezinssituaties in de EU; overwegende dat dergelijke belastingvoordelen in veel gevallen de vrouwelijke partner ontmoedigen om te gaan werken en er direct of indirect toe leiden dat vrouwen hun tijd aan onbetaald werk besteden in plaats van aan betaald werk;

V.

overwegende dat de invloed van belastingheffing op de genderkloof op het gebied van vermogen uit onderneming, persoonlijk vermogen en eigendom een onderontwikkeld onderzoeksterrein is en dat er dringend voor moet worden gezorgd dat op deze gebieden naar geslacht uitgesplitste gegevens beschikbaar komen;

1.

verzoekt de Commissie om in alle beleidsmaatregelen inzake belastingen gendergelijkheid te ondersteunen en de lidstaten specifieke richtsnoeren en aanbevelingen te doen toekomen, om een einde te maken aan belastinggerelateerde genderdiscriminatie en om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe belastingen, wetten inzake overheidsuitgaven, programma's of praktijken worden vastgesteld die de verschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt of met betrekking tot het inkomen na belastingen vergroten;

2.

benadrukt dat de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals gedefinieerd in artikel 5, lid 3, VEU, vrij zijn om de regels voor hun belastingbeleid vast te stellen, mits deze in overeenstemming zijn met de EU-regels; benadrukt voorts dat voor EU-besluiten over belastingzaken eenparigheid van stemmen van alle lidstaten vereist is;

3.

verzoekt de Commissie om de ratificering door de EU van het Verdrag inzake de uitbanning van discriminatie van vrouwen te bevorderen, zoals zij ook heeft gedaan met betrekking tot het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en nog steeds doet met betrekking tot het Verdrag van Istanbul;

4.

spoort de Commissie aan om de status van het werkdocument “strategisch engagement voor gendergelijkheid” te versterken door dit als mededeling aan te nemen (15) en daarin duidelijke doelstellingen en kernactiviteiten op te nemen, om de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen door middel van een sectorale analyse, onder meer van belastingaspecten, van alle EU-maatregelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving ter voorkoming van indirecte en directe discriminatie op grond van geslacht naar behoren ten uitvoer wordt gelegd en dat de vooruitgang op dit gebied systematisch wordt gecontroleerd, om de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen te waarborgen;

Directe belastingheffing

Inkomstenbelasting

5.

merkt op dat het belastingbeleid verschillende gevolgen heeft voor verschillende soorten huishoudens (huishoudens met twee kostwinners, huishoudens met één kostwinner (man of vrouw), enz.) wijst op de negatieve gevolgen van het niet-stimuleren van de arbeidsparticipatie en de economisch onafhankelijkheid van vrouwen en wijst tevens op de grote genderpensioenkloof die het gevolg is van het feit dat echtparen gezamenlijk worden belast; is van oordeel dat belastingstelsels niet langer gebaseerd moeten worden op de aanname dat gezinnen hun financiële middelen bundelen en gelijkelijk verdelen, en dat individuele belastingheffing cruciaal is om rechtvaardigheid voor vrouwen op fiscaal vlak te realiseren; vindt het essentieel dat mannen en vrouwen gelijke verdieners en gelijke verzorgers worden; verzoekt alle lidstaten om gefaseerd over te gaan tot individuele belastingheffing, maar daarbij alle financiële en overige voordelen die in bestaande systemen van gezamenlijke belastingheffing gekoppeld zijn aan het ouderschap te behouden; beseft dat in sommige lidstaten wellicht een overgangsperiode nodig is om over te stappen op een dergelijk individueel belastingstelsel; dringt erop aan dat tijdens een dergelijke overgangsperiode alle belastinguitgaven op basis van gezamenlijke inkomens worden geschrapt en wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat alle belastingvoordelen, uitkeringen en overheidsdiensten in natura aan individuen worden gegeven, om hun financiële en maatschappelijke autonomie te waarborgen;

6.

neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 20 november 2017, getiteld “EU-actieplan 2017-2019 — De loonkloof tussen vrouwen en mannen aanpakken” (COM(2017)0678), waarin de Commissie acht actielijnen formuleert en de lidstaten aanspoort om meer inspanningen te leveren om de loonkloof tussen vrouwen en mannen doeltreffend aan te pakken om de economische situatie van vrouwen te verbeteren en hun economische onafhankelijkheid te waarborgen;

7.

stelt vast dat in 2014 het gemiddelde belastingtarief voor tweede verdieners met twee kinderen in de EU-lidstaten die lid zijn van de OESO gemiddeld 31 % bedroeg en dat dit percentage voor alle OESO-landen samen gemiddeld op 28 % lag; verzoekt de Commissie de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid in de lidstaten voortdurend te controleren en te versterken om ervoor te zorgen dat ongelijkheden op de arbeidsmarkt en op belastinggebied worden weggewerkt; verzoekt de Commissie en de lidstaten de horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt aan te pakken door een einde te maken aan genderongelijkheid en discriminatie op de arbeidsmarkt en door, met name via onderwijs en voorlichting, meisjes en vrouwen te stimuleren om te gaan studeren, werken en een loopbaan na te streven in innovatieve groeisectoren, onder meer op het gebied van ICT en wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM);

8.

verzoekt de lidstaten om ervoor te zorgen dat fiscale prikkels in verband met de participatie op de arbeidsmarkt en zelfstandig ondernemerschap genderneutraal zijn, en na te denken over fiscale prikkels en andere fiscale voordelen of diensten voor tweede verdieners en alleenstaande ouders; verzoekt de lidstaten voorts om na te denken over oplossingen voor het probleem van de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt, en om eventuele negatieve economische prikkels die tweede verdieners ervan weerhouden de arbeidsmarkt te betreden, weg te nemen; merkt op dat genderdiscriminatie zich ook kan voordoen in verband met werkgerelateerde belastingvrijstellingen en -verlagingen, zoals een gunstige fiscale regeling voor gewerkte overuren, die hoofdzakelijk ten goede komen aan beroepsgroepen die vooral uit mannen bestaan;

9.

verzoekt de lidstaten om het progressieve karakter van hun stelsels voor inkomstenbelasting niet af te bouwen, bijvoorbeeld in een poging om de inkomstenbelasting te vereenvoudigen;

10.

is van mening dat de inkomstenbelasting (tariefstructuur, belastingvrijstellingen, aftrekmogelijkheden, toelagen, kredieten, enz.) zo ontworpen moet zijn dat daarmee een gelijke verdeling van betaald en onbetaald werk, inkomen en pensioenrechten tussen vrouwen en mannen bevorderd wordt, en dat prikkels die ertoe leiden dat ongelijke genderrollen blijven bestaan, worden weggenomen;

11.

is van mening dat vrouwen als gevolg van de ongelijkheden op de arbeidsmarkt onevenredig zwaar kunnen worden getroffen door bepaalde belastingbeleidsmaatregelen; is van mening dat dit probleem het best kan worden aangepakt door middel van een hervorming van het arbeidsmarktinstrumenten om de kwestie van de economische onafhankelijkheid van vrouwen op te lossen; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen onderzoek te bevorderen naar de gevolgen van de genderpensioenkloof en de economische onafhankelijkheid van vrouwen, rekening houdend met de vergrijzing, de genderverschillen in gezondheid en levensverwachting, het feit dat gezinsstructuren zijn veranderd, de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, en verschillen in de persoonlijke situatie van vrouwen;

Vennootschapsbelasting

12.

verzoekt de lidstaten waarvan in het kader van het Europees semester is vastgesteld dat zij agressieve belastingplanning faciliteren, hun wetgeving aan te passen en deze regelingen zo snel mogelijk te beëindigen (16); is bezorgd over het gevaar dat de lidstaten, ondanks hun inspanningen om de grondslagen voor de vennootschapsbelasting te coördineren, nieuwe regelingen zullen vinden op grond waarvan agressieve belastingplanning door vennootschappen mogelijk wordt, en dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om andere bronnen van belasting te vinden (zoals verbruiksbelastingen), die onevenredige gevolgen hebben voor vrouwen;

13.

verzoekt de lidstaten om de fiscale stimuli of belastingverlichting die zij vennootschappen bieden aldus te rationaliseren dat zij vooral kleine ondernemingen ten goede komen en reële innovatie stimuleren, en om vooraf en achteraf de potentiële effecten van deze stimuli op de gendergelijkheid te beoordelen;

Belasting van kapitaal en vermogen

14.

merkt op dat vennootschapsbelasting en vermogensbelasting een belangrijke bijdrage leveren aan het verkleinen van ongelijkheid, omdat zij zorgen voor herverdeling via het belastingstelsel en voor inkomsten waaruit sociale voorzieningen en sociale overdrachten gefinancierd kunnen worden;

15.

merkt op dat de tekortschietende beschikbaarheid van, de hoge kosten van en de niet toereikende infrastructuur voor goede kinderopvang nog altijd belangrijke belemmeringen vormen voor gelijke deelname van met name vrouwen op alle maatschappelijke terreinen, waaronder werk; verzoekt de lidstaten om door middel van krachtiger fiscale maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van fiscale prikkels, te werken aan een betere beschikbaarheid en toegankelijkheid van betaalbare en goede kinderopvang, en het voor vrouwen gemakkelijker te maken een betaalde baan aan te nemen en een bijdrage te leveren aan een eerlijker verdeling van betaald en onbetaald werk binnen het gezin, en op die manier de genderloonkloof en de genderpensioenkloof te verkleinen; benadrukt dat dit beleid gericht moet zijn op de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en met name op gezinnen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en andere kansarme groepen;

16.

verzoekt de lidstaten om volledige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, die onder meer discriminatie op grond van geslacht bij de levering van financiële goederen en diensten op het gebied van verzekeringen en aanverwante gebieden aan de orde stelt en verbiedt; vraagt dat gegevens worden verzameld om nauwkeurige informatie te verkrijgen over mogelijke hiaten in het implementatieproces; benadrukt dat eigendom van onroerend goed beheerst wordt door het subsidiariteitsbeginsel en er in de EU geen wetgeving betreffende eigendom van onroerend goed bestaat die discriminerend zou zijn voor vrouwen of mannen, aangezien het eigendomsrecht bij de eigenaar ligt;

17.

betreurt dat van de totale belastinginkomsten nog altijd slechts een tamelijk klein deel afkomstig is van vermogensbelasting, te weten 5,8 % van de totale belastinginkomsten in de EU-15 en 4,3 % in de EU-28 (17);

18.

betreurt dat het aandeel van de kapitaalbelastingen sinds 2002 een dalende trend laat zien, onder meer als gevolg van de algemene tendens die in veel lidstaten valt waar te nemen om op inkomsten uit kapitaal niet langer de reguliere inkomstenbelastingregeling toe te passen, maar kapitaal te belasten tegen een relatief bescheiden vast belastingtarief (18);

Indirecte belastingen

19.

merkt op dat het aandeel van verbruiksbelastingen in de Unie tussen 2009 en 2016 is gestegen; merkt op dat btw gewoonlijk tussen twee derde en drie vierde van de verbruiksbelastingen in de lidstaten uitmaakt en dat btw gemiddeld ongeveer een vijfde van de totale belastinginkomsten in de EU vertegenwoordigt (19);

20.

merkt op dat er sprake is van genderdiscriminatie wanneer de belastingwetgeving raakvlakken heeft met de verhoudingen tussen vrouwen en mannen, normen en economisch gedrag; merkt op dat btw niet genderneutraal is omdat vrouwen andere consumptiepatronen hebben dan mannen en meer goederen kopen en meer diensten afnemen die verband houden met opvoeding of voeding of die hun gezondheid bevorderen (20); is bezorgd dat dit, in combinatie met het lagere inkomen van vrouwen, ertoe leidt dat vrouwen een hogere belastingdruk ondervinden van de btw; verzoekt de lidstaten om btw-vrijstellingen, lagere tarieven en nultarieven in te voeren voor producten en diensten met positieve sociale effecten en effecten op de gezondheid en/of het milieu, in overeenstemming met de lopende herziening van de btw-richtlijn van de EU;

21.

beschouwt “menstruatiearmoede” als een actueel probleem in de EU en wordt hierin gesteund door Plan International UK dat stelt dat naar schatting 1 op de 10 meisjes geen geld heeft voor maandverband of tampons; betreurt dat producten voor vrouwelijke hygiëne en verzorgingsproducten en -diensten voor kinderen, ouderen en personen met een handicap nog steeds niet in alle lidstaten als basisgoederen worden beschouwd; dringt er bij alle lidstaten op aan om geen btw te heffen op zorgproducten en producten bestemd voor de hygiënische bescherming van de vrouw door gebruik te maken van de flexibiliteit die de btw-richtlijn ter zake biedt en dus voor deze essentiële basisproducten een verlaagd tarief van 0 % in te voeren; beseft dat een prijsverlaging door een btw-vrijstelling voor deze producten een enorm voordeel zou opleveren voor jonge vrouwen; steunt de acties die zijn opgezet ter bevordering van een ruime beschikbaarheid van producten voor de hygiënische bescherming van vrouwen en spoort de lidstaten aan om ervoor te zorgen dat er in bepaalde (openbare) ruimten, zoals scholen, universiteiten en opvangvoorzieningen voor daklozen, en voor vrouwen met een laag inkomen aanvullende producten voor hygiënische bescherming beschikbaar zijn, om “menstruatiearmoede” uit te bannen uit alle openbare toiletten in de hele EU;

De effecten van belastingontduiking en -ontwijking op gendergelijkheid

22.

merkt op dat belastingontduiking en -ontwijking in sterke mate bijdragen tot genderongelijkheid in de Unie en wereldwijd, omdat regeringen door deze fenomenen over minder middelen beschikken om de gelijkheid op nationaal en internationaal niveau te vergroten (21);

23.

herinnert aan zijn aanbevelingen van 13 december 2017 na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (22), en aan de aanbevelingen van eerdere bijzondere commissies (TAX en TAX2), opgesteld om belastingontwijking en belastingontduiking in de EU tegen te gaan; verzoekt de lidstaten om zo snel mogelijk hun goedkeuring te hechten aan openbare verslaglegging per land, een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting voor de EU en een herziene richtlijn interest en royalty's;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om op alle internationale fora, onder meer in het kader van de OESO en de VN, te pleiten voor belastinghervormingen ter bevordering van gendergelijkheid, en de oprichting te steunen van een intergouvernementeel belastingorgaan van de VN, met universeel lidmaatschap, gelijke stemrechten en gelijke participatie van vrouwen en mannen; benadrukt dat dit orgaan goed toegerust moet zijn om specifieke deskundigheid op het gebied van genderbewuste belastingheffing te ontwikkelen;

25.

merkt op dat verdragen tot het vermijden van dubbele belasting tussen lidstaten en ontwikkelingslanden gewoonlijk geen bronbelasting bevorderen, hetgeen voordelig is voor multinationals, maar ten koste gaat van de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om binnenlandse financiële middelen in te zetten; merkt op dat het niet kunnen inzetten van binnenlandse financiële middelen ten koste gaat van de financiering van openbare diensten, zoals gezondheidszorg en onderwijs, hetgeen onevenredige gevolgen heeft voor vrouwen en meisjes; dringt er bij de lidstaten op aan om de Commissie te machtigen bestaande verdragen tot het vermijden van dubbele belasting te evalueren, om deze problemen te onderzoeken en aan te pakken en om ervoor te zorgen dat toekomstige verdragen tot het vermijden van dubbele belasting niet alleen algemene bepalingen ter voorkoming van misbruik bevatten, maar ook bepalingen inzake gendergelijkheid;

26.

verzoekt de bijzondere commissie TAX3 om bij het formuleren van aanbevelingen ook genderaspecten aan bod te laten komen;

Gendermainstreaming op het gebied van het belastingbeleid

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om hun belastingbeleid regelmatig te onderwerpen aan gendereffectbeoordelingen vanuit gendergelijkheidsperspectief, en daarbij met name te kijken naar het multiplicatoreffect en naar impliciete discriminatie, om te waarborgen dat maatregelen op belastinggebied in de EU niet direct of indirect discriminerend zijn;

28.

verzoekt de lidstaten beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot de opzet van hun arbeidsmarkten en belastingstelsels, om de loon- en pensioenkloof tussen vrouwen en mannen te helpen verkleinen en op die manier een eerlijker en gelijkere fiscale behandeling van vrouwen en mannen te bevorderen;

29.

herinnert de Commissie eraan dat zij sinds het Handvest van de grondrechten van de EU bij het Verdrag van Lissabon in het primaire recht werd opgenomen, wettelijk gehouden is om gendergelijkheid in haar beleid en optreden te bevorderen;

30.

beseft dat veel belangenbehartigers en groepen uit het maatschappelijk middenveld zich bij discussies over belastingmaatregelen vanwege een gebrek aan deskundigheid op dit gebied aan de kant geschoven voelen, en dat het bedrijfsleven en financiële actoren dus in veel lidstaten in het kader van raadplegingsprocessen over financiële aangelegenheden oververtegenwoordigd zijn; roept de lidstaten op om hier verandering in te brengen door te voorzien in voorlichting over begrotingsprocessen en het maatschappelijk middenveld gelegenheid te bieden daadwerkelijk te worden gehoord;

31.

verzoekt de Commissie om aan haar wettelijke verplichting om gendergelijkheid te bevorderen te voldoen, ook bij haar beoordelingen van de opzet van belastingbeleid; benadrukt dat bij de evaluaties van de belastingstelsels van de lidstaten in het kader van het Europees semester en de landenspecifieke aanbevelingen hier grondig naar gekeken moet worden;

32.

verzoekt de Commissie om aan de hand van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie structurele zwakheden in de Europese economie aan te pakken, de loon- en pensioenkloof tussen vrouwen en mannen aan te pakken, het concurrentievermogen en de productiviteit van de EU te verbeteren en een duurzame sociale markteconomie te ondersteunen waarvan alle vrouwen en mannen kunnen profiteren;

33.

herinnert aan zijn standpunt met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn inzake rapportage per land (23), waarin ambitieuze maatregelen worden voorgesteld ter verbetering van de transparantie op het gebied van belastingen en publiek toezicht op multinationals, omdat daardoor de burgers toegang zouden krijgen tot informatie over de winsten van deze ondernemingen, de subsidies die zij ontvangen en de belastingen die deze ondernemingen betalen in alle rechtsgebieden waar ze activiteiten ontplooien; pleit ervoor dat er in het kader van alle bestaande en toekomstige onderzoeken en beleidsmaatregelen gericht op fiscale rechtvaardigheid een omvattende genderanalyse wordt uitgevoerd, om de transparantie en controleerbaarheid van belastingmaatregelen te vergroten; dringt er bij de Raad op aan om tot onderlinge overeenstemming te komen over het voorstel om onderhandelingen met de andere instellingen aan te gaan met het oog op de invoering van een verplichting om rapportages per land op te stellen, omdat dat een van de belangrijkste maatregelen is om alle burgers meer transparantie te bieden inzake de belastinggegevens van ondernemingen; herinnert eraan dat het belangrijk is dat de lidstaten de neveneffecten van de materiële effecten van hun belastingmaatregelen regelmatig analyseren, en onder meer onderzoek doen naar eventuele genderdiscriminatie binnen hun belastingbeleid en naar hun vermogen om binnenlandse belastinginkomsten te genereren die ingezet kunnen worden ten behoeve van vrouwenrechten, en wijst erop dat er in het kader van het Platform inzake goed fiscaal bestuur al stappen op dit gebied gezet zijn;

34.

merkt op dat gendergelijkheid niet alleen een fundamenteel mensenrecht is, maar dat de verwezenlijking ervan kan bijdragen tot een meer inclusieve en duurzame groei; benadrukt dat door middel van een begrotingsanalyse vanuit genderperspectief betere informatie kan worden verkregen over de gevolgen van de verdeling van overheidsinvesteringen voor mannen en vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om genderbewust te budgetteren en wel op zo'n manier dat volledig duidelijk is welk aandeel van de overheidsmiddelen ten goede komt aan vrouwen en dat ervoor wordt gezorgd dat alle maatregelen inzake de besteding en toewijzing van middelen gendergelijkheid bevorderen;

35.

verzoekt de Commissie om zich in te zetten voor de verspreiding van beste praktijken op het gebied van belastingbeleid die gendereffecten in aanmerking nemen en gendergelijkheid bevorderen, met name op het gebied van belastingen op gezinsinkomen en btw; verzoekt de Commissie om in haar jaarlijkse verslag “Taxation Trends in the European Union” een genderanalyse op te nemen;

36.

betreurt het in dit verband dat er ondanks de gezamenlijke verklaring over gendermainstreaming in de bijlage bij de MFK-verordening 2014-2020, geen significante vooruitgang op dit gebied is geboekt en dat de Commissie bij de tussentijdse herziening van het MFK geen rekening heeft gehouden met de uitvoering ervan; dringt erop aan dat de jaarlijkse begrotingsprocedures de impact van het EU-beleid op gendergelijkheid evalueren en integreren (genderbudgettering); verwacht dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich er opnieuw toe verbinden om gendermainstreaming in het volgende MFK op te nemen, en dat er effectief toezicht op wordt uitgeoefend, ook tijdens de tussentijdse herziening van het MFK, door naar behoren rekening te houden met het in artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen;

37.

dringt bij de lidstaten aan op nakoming van de krachtens het Handvest van de grondrechten van de EU op hen rustende wettelijke verplichting om bij de tenuitvoerlegging van het EU-recht en bij de tenuitvoerlegging van nationaal beleid dat door het EU-recht wordt beheerst gendergelijkheid te bevorderen;

38.

onderstreept dat er meer onderzoek nodig is naar en meer naar gender uitgesplitste gegevens nodig zijn over de verdelings- en allocatieve effecten van het belastingstelsel op de verschillende geslachten; roept, meer bepaald, de lidstaten op om belastinggegevens te verzamelen met betrekking tot individuele personen en niet alleen met betrekking tot gezinnen, en om de gendergerelateerde gegevenslacune inzake consumptiepatronen en de toepassing van verlaagde tarieven, inzake de verdeling van ondernemersinkomen en daarmee samenhangende belastingbetalingen en inzake de verdeling van nettovermogen, kapitaalinkomen en daarmee samenhangende belastingbetalingen op te vullen;

39.

betreurt dat de meeste lidstaten geen geïndividualiseerde gegevens verzamelen of analyseren met betrekking tot de inkomstenbelasting, en dat veel lidstaten alleen nog maar gegevens op gezinsniveau verzamelen op basis van de bepalingen inzake gezamenlijke belastingheffing;

40.

moedigt de lidstaten aan om in het kader van hun beleid een passende structuur op te zetten met belastingprikkels die migrantenvrouwen ertoe bewegen om (weer) een opleiding te gaan volgen of (weer) aan het werk te gaan;

o

o o

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  CEDAW/C/CHE/CO/4-5, par. 40-43 (Zwitserland 2016); CEDAW/C/LUX/CO/6-7, par. 10, 15, 16 (Luxemburg 2018).

(2)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 38.

(3)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 2.

(4)  PB C 66 van 21.2.2018, blz. 30.

(5)  PB C 76 van 28.2.2018, blz. 93.

(6)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 49.

(7)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(8)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(9)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(10)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(11)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(12)  Europese Commissie, DG Belastingen en Douane-Unie, Taxation Trends in the European Union — Data for the EU Member States, Iceland and Norway — 2018 Edition.

(13)  Institute of Development Studies, Redistributing Unpaid Care Work — Why Tax Matters for Women's Rights. Beleidsnota. Uitgave 109. Januari 2016.

(14)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(15)  Zoals gevraagd in de Conclusies van de Raad over gendergelijkheid van 16 juni 2016.

(16)  Europese Commissie, Europees Semester: landenverslagen, 7 maart 2018.

(17)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(18)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(19)  Beleidsafdeling C van het Europees Parlement, Gender equality and taxation in the European Union, 2017.

(20)  La Fiscalidad en España desde una Perspectiva de Género (2016) — Institut per a l’estudi i la transformació d ela vida quotidiana / Ekona Consultoría.

(21)  VN-rapport “Final study on illicit financial flows, human rights and the 2030 Agenda for Sustainable Development” van de onafhankelijke deskundige inzake de effecten van buitenlandse schulden en andere internationale financiële verplichtingen van staten met betrekking tot de volledige uitoefening van alle mensenrechten, met name economische, sociale en culturele rechten, 2016

(22)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(23)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0284.


Woensdag 16 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/48


P8_TA(2019)0023

Toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (2018/2153(INI))

(2020/C 411/07)

Het Europees Parlement,

gezien zijn besluit van 6 februari 2018 over de instelling, bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn van de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (1),

gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het zevende algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 (2),

gezien het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus),

gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (3) van de Raad (“de verordening”),

gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (4),

gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (5),

gezien Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (6),

gezien Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (7),

gezien Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie van 10 juni 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft (8),

gezien Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen (9),

gezien Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen (10),

gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1056 van de Commissie van 29 juni 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof glyfosaat (11) en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1313 van de Commissie van 1 augustus 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat (12),

gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 van de Commissie van 12 december 2017 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (13),

gezien zijn resoluties van 13 april 2016 (14) en 24 oktober 2017 (15) over de ontwerpuitvoeringsverordening van de Commissie tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011,

gezien zijn resolutie van 15 februari 2017 over biologische pesticiden met een laag risico (16),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer (17),

gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over technologische oplossingen voor duurzame landbouw in de EU (18),

gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen (19),

gezien de in april 2018 door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement gepubliceerde beoordeling van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de relevante bijlagen bij die beoordeling,

gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 november 2016 in zaak C-442/14, Bayer CropScience SA-NV en Stichting De Bijenstichting tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (20),

gezien het besluit van de Europese Ombudsman van 18 februari 2016 in zaak 12/2013/MDC betreffende het handelen van de Commissie ten aanzien van de toelating en het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden),

gezien de op 20 maart 2015 gepubliceerde studie “IARC Monographs Volume 112: evaluation of five organophosphate insecticides and herbicides”,

gezien de door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gepubliceerde artikelen van respectievelijk 12 november 2015 en 7 september 2017, “Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance glyphosate” (21) en “Peer review of the pesticide risk assessment of the potential endocrine disrupting properties of glyphosate” (22),

gezien het advies van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) over de indeling van glyfosaat van 15 maart 2017,

gezien wetenschappelijk advies 5/2018 van juni 2018 inzake het mechanisme voor wetenschappelijk advies over de EU-toelatingsprocedures voor gewasbeschermingsmiddelen (23),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (COM(2017)0109),

gezien het door de deskundigengroep over duurzame gewasbescherming opgestelde en op 28 juni 2016 door de Raad bekrachtigde uitvoeringsplan om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te vergroten en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming in de lidstaten te versnellen,

gezien het verslag van de speciale rapporteur van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties voor het recht op voedsel, dat op 24 januari 2017 werd gepubliceerd en handelde over het wereldwijde gebruik van pesticiden in de landbouw en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten,

gezien artikel 13 VWEU, waarin is bepaald dat de Unie en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie, in het bijzonder op het gebied van de interne markt, ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel,

gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (24),

gezien de speciale Eurobarometer-enquête nr. 442 van maart 2016, waaruit blijkt dat 89 % van de EU-burgers van mening is dat de EU meer zou moeten doen om het belang van het dierenwelzijn internationaal onder de aandacht te brengen en dat 90 % van de EU-burgers het belangrijk vindt dat er strenge normen inzake dierenwelzijn worden vastgesteld,

gezien de talrijke verzoekschriften die bij het Europees Parlement worden ingediend door bezorgde burgers die hun recht uit hoofde van de artikelen 24 en 227 VWEU en artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uitoefenen, en waarin wordt gepleit voor het uitbannen van dierproeven in Europa en voor het vaststellen van internationale normen inzake dierenwelzijn,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (COM(2018)0179) (25),

gezien het feit dat de Commissie momenteel bezig is met een Refit-evaluatie van Verordening (EG) nr. 1107/2009,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (A8-0475/2018),

Algemene overwegingen

A.

overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 (“de verordening”) tot doel heeft “een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen en de werking van de interne markt te verbeteren door de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, te harmoniseren en tegelijkertijd de landbouwproductie te verbeteren”;

B.

overwegende dat de EU-toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen tot de strengste ter wereld behoort; overwegende dat de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (PEST) zich, naar aanleiding van de vraagtekens die diverse belanghebbenden bij de beoordeling van glyfosaat hadden geplaatst, tot taak heeft gesteld gebieden vast te stellen waarop de EU-toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen verder kan worden verbeterd en de aanbevelingen te doen die zij nodig acht om een hoog niveau van bescherming te waarborgen van de gezondheid van mens en dier en van het milieu;

C.

overwegende dat het voorzorgsbeginsel een overkoepelend beginsel van het Uniebeleid is, zoals bepaald in artikel 191 VWEU; overwegende dat de verordening volgens artikel 1, lid 4, ervan, op het voorzorgsbeginsel stoelt; overwegende dat de risicobeheersingsbeslissing waarin artikel 13, lid 2, van de verordening voorziet, in overeenstemming moet zijn met de voorwaarden van het voorzorgsbeginsel zoals bepaald in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002; overwegende dat in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002 is bepaald dat maatregelen die op basis van het voorzorgsbeginsel zijn vastgesteld, evenredig moeten zijn;

D.

overwegende dat diverse belanghebbenden vraagtekens hebben geplaatst bij de beoordeling van glyfosaat, en dat er met name aan wordt getwijfeld of er een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling heeft plaatsgevonden en of de indelingscriteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 correct zijn toegepast, de toepasselijke richtsnoeren op de juiste wijze zijn gebruikt en het voorzorgsbeginsel naar behoren is toegepast;

E.

overwegende dat een gewasbeschermingsmiddel, krachtens artikel 4, lid 3, van de verordening, na gebruik volgens goede gewasbeschermingspraktijken in normale realistische gebruiksomstandigheden, onder meer geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect mag hebben op de gezondheid van de mens, met name op die van kwetsbare bevolkingsgroepen, en geen onaanvaardbare effecten mag hebben op het milieu;

F.

overwegende dat de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verordening heeft aangetoond dat de doelstellingen betreffende de bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu niet ten volle worden verwezenlijkt en dat er verbeteringen kunnen worden aangebracht teneinde alle doelstellingen van de verordening te behalen;

G.

overwegende dat het van het grootste belang is dat de verordening in alle lidstaten volledig ten uitvoer wordt gelegd;

H.

overwegende dat het werk van de bevoegde nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de goedkeurings- en toelatingsprocedures vaak vertragingen oploopt; overwegende dat is vastgesteld dat de bevoegde nationale autoriteiten die betrokken zijn bij de goedkeurings- en toelatingsprocedure, in sommige gevallen over te weinig personele en financiële middelen beschikken; overwegende dat niet alleen het probleem van vertragingen bij de beoordelingswerkzaamheden maar ook het gebrek aan middelen mogelijk gevolgen heeft voor de kwaliteit van de beoordelingen, voor zowel werkzame stoffen als gewasbeschermingsmiddelen;

I.

overwegende dat de onafhankelijkheid van de risicobeoordeling de basis vormt voor het vertrouwen in de verordening en de levensmiddelenwetgeving van de Unie;

J.

overwegende dat het besluitvormingsproces in alle stadia van de procedure te weinig transparant is gebleken, van het gebrek aan openbaarheid van de volledige studies en ruwe gegevens tot het risicobeheer;

K.

overwegende dat het recht op toegang tot de documenten van de EU-instellingen, met inbegrip van EU-agentschappen, belangrijk is en dat uitzonderingen hierop dan ook strikt moeten worden uitgelegd; voorts overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is neergelegd dat transparantie en toegang tot documenten ertoe bijdragen dat de EU-agentschappen meer legitimiteit genieten in de ogen van de burger en dat zij meer verantwoording afleggen aan de burger binnen een democratisch systeem (26);

L.

overwegende dat Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen regelmatig moet worden geactualiseerd om aan te sluiten bij de actuele wetenschappelijke en technische kennis; overwegende dat de mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor werkzame stoffen (27) de meest uitgebreide bron van (test)richtsnoeren vormt, hoewel verschillende van de vermelde documenten mogelijk verouderd zijn en moeten worden geactualiseerd; overwegende dat de methoden die voor de wetenschappelijke beoordeling van werkzame stoffen worden gebruikt, in de vorm van de door de EFSA en de lidstaten gehanteerde richtsnoeren, niet altijd overeenstemmen met de huidige stand van de wetenschappelijke en technische kennis zoals voorgeschreven bij artikel 4 van de verordening; overwegende dat sommige belangrijke tests geen deel uitmaken van de risicobeoordeling of dat recente wetenschappelijke methoden ontbreken (zoals het geval is bij recente ecotoxicologische tests voor bodemorganismen en bij de beoordeling van de concentratie in het milieu en de residuen in stof, wind, lucht en water);

M.

overwegende dat de geactualiseerde richtsnoeren inzake bijen waarop de EFSA zich in haar recente beoordeling van drie neonicotinoïden baseert, nog niet formeel zijn goedgekeurd; overwegende dat de richtsnoeren inzake bodemorganismen die de EFSA op dit ogenblik hanteert, van 2002 dateren;

N.

overwegende dat in gewone richtsnoeren de wettelijke vereisten in praktische stappen worden omgezet en wordt uitgelegd wat er moet gebeuren, terwijl in testrichtsnoeren wordt gespecificeerd welke testprotocollen er bij het genereren van gegevens moeten worden gevolgd en wordt uitgelegd hoe de tests moeten worden uitgevoerd;

O.

overwegende dat het wijdverbreide en onnodige preventieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen reden tot zorg is;

P.

overwegende dat uitdroging door middel van gewasbeschermingsmiddelen (d.w.z. de behandeling van de eigenlijke gewasaanplant vóór de oogst, om de rijping te versnellen en de oogst te vergemakkelijken) niet wenselijk is;

Q.

overwegende dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen mensen worden gebruikt, ongepast is;

R.

overwegende dat de EU, volgens gegevens van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), in 2016 368 588 ton pesticiden heeft gebruikt, een hoeveelheid die goed is voor 11,8 % van het verbruik wereldwijd;

S.

overwegende dat het gebruik van pesticiden in de EU sinds 2009 een opwaartse trend vertoont; overwegende dat de verschillen tussen de lidstaten evenwel groot zijn, variërend van een sterke toename tot een forse afname van het gebruik van pesticiden; overwegende dat de totale, in 16 EU-lidstaten verkochte hoeveelheid werkzame stoffen in pesticiden tussen 2011 en 2016 met 1,6 % is toegenomen;

T.

overwegende dat in de periode tot en met 2018 493 werkzame en basisstoffen zijn goedgekeurd;

U.

overwegende dat in het verslag van de Commissie over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1185/2009 wordt gewezen op de tekortkomingen van statistieken over pesticiden en het gebrek aan kennis over het gebruik van specifieke werkzame stoffen;

V.

overwegende dat uit het verslag inzake pesticideresiduen in voedsel in de Europese Unie in 2016 (28), dat in 2018 door de EFSA werd gepubliceerd, naar voren kwam dat 96,2 % van de monsters binnen de door de EU-wetgeving toegestane limieten viel;

W.

overwegende dat het algemene publiek onvoldoende weet heeft van gevaren en risico's, en over onvoldoende kennis beschikt om in te schatten welke gevaren en risico's wel of niet aanvaardbaar zijn en in welke mate de maximumresidugehalten in Europa worden nageleefd;

X.

overwegende dat bij het nemen van besluiten over de toelating van nieuw ontwikkelde werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen steevast sprake is van onzekerheid met betrekking tot de stoffen en middelen in kwestie; overwegende dat na het verlenen van de toelating sprake is van een gebrek aan toezicht; overwegende dat er geen gegevens zijn over de precieze mate waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, over de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van mitigatiemaatregelen en over de eventuele schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu;

Y.

overwegende dat er onvoldoende gegevens zijn over de effecten van werkzame stoffen, beschermstoffen, synergisten en formuleringshulpstoffen en hun metabolieten in de praktijk, alsook over formuleringen en mengsels van middelen; overwegende dat de volledige impact van pesticiden op de gezondheid van mens en dier en op het milieu daarom nog niet precies bekend is;

Z.

overwegende dat het proefproject inzake milieumonitoring van het gebruik van pesticiden met behulp van honingbijen nog niet ten uitvoer is gelegd, ondanks de opneming ervan in de begroting van de Unie voor de boekjaren 2017 en 2018;

AA.

overwegende dat de productie en het gebruik van chemische stoffen op manieren die leiden tot de minimalisering van significante negatieve gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu een van de doelstellingen is van het zevende algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020; voorts overwegende dat er nog steeds grote onzekerheid bestaat over de totale gecombineerde effecten van verschillende chemische stoffen op de menselijke gezondheid en het milieu;

AB.

overwegende dat in artikel 4, lid 3, van de verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is bepaald dat gewasbeschermingsmiddelen “geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens [mogen hebben,] rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten”; overwegende dat in Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat “bekende cumulatieve en elkaar versterkende gevolgen” moeten worden meegewogen “indien methoden beschikbaar zijn om deze gevolgen te evalueren”;

AC.

overwegende dat dergelijke methoden inmiddels beschikbaar zijn en een proefbeoordeling van de cumulatieve gevolgen van de blootstelling aan pesticiden in levensmiddelen voor de schildklier en het zenuwstelsel van de mens naar verwachting eind 2019 door de EFSA zal worden afgerond;

AD.

overwegende dat het op dit ogenblik niet wettelijk verplicht is om werkzame stoffen te testen op hun ontwikkelingsneurotoxiciteit (DNT), die bijvoorbeeld autisme, ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) en dyslexie tot gevolg kan hebben; overwegende dat er ontwikkelingsstudies en neurotoxiciteitsstudies nodig zijn, die aanleiding kunnen geven tot ad-hocvervolgstudies naar specifieke punten van zorg; overwegende dat de EFSA momenteel bezig is met een project om niet-dierlijke alternatieven te ontwikkelen voor het screenen op DNT-effecten;

AE.

overwegende dat er bezorgdheid bestaat dat de toepassing van de verordening, voor wat betreft het gebruik van dierproeven om gevaren en risico's in kaart te brengen, niet in overeenstemming is met de drie V's (de beginselen van vervanging, vermindering en verfijning) van Richtlijn 2010/63/EU betreffende dierproeven, aangezien de Verordeningen (EU) nr. 283/2013 en (EU) nr. 284/2013 van de Commissie, evenals daarmee verband houdende richtsnoeren, sedert de vaststelling ervan niet zijn geactualiseerd, hoewel er gevalideerde alternatieve tests en technologieën voorhanden zijn;

AF.

overwegende dat voor het testen van de gevolgen voor de menselijke gezondheid dierproeven worden ingezet, die niet noodzakelijkerwijs nauwkeurige voorspellingen opleveren voor reacties bij de mens;

AG.

overwegende dat meer vaart moet worden gezet achter de ontwikkeling en validatie van nieuwe, diervrije methoden die informatie opleveren over de onderliggende mechanismen van toxiciteit voor de mens, met inbegrip van scenario's met schadelijke gevolgen voor de mens;

AH.

overwegende dat tal van landbouwproducten uit derde landen, als het aankomt op de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, een lager beschermingsniveau hebben voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; overwegende dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat het Europese beschermingsniveau niet te lijden heeft onder de invoer van landbouwproducten;

AI.

overwegende dat in de Unie illegaal ingevoerde gewasbeschermingsmiddelen in omloop en gebruik zijn die een potentiële bedreiging vormen voor de volksgezondheid, en oneerlijke concurrentie inhouden voor gewasbeschermingsmiddelen die zijn onderworpen aan de toelatingsprocedure overeenkomstig de huidige Uniewetgeving;

Aanvragen tot goedkeuring van werkzame stoffen

AJ.

overwegende dat diverse belanghebbenden, als het gaat om transparantie en het vermijden van belangenconflicten, vraagtekens hebben geplaatst bij het recht van de aanvrager om bij de eerste aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof de lidstaat-rapporteur te kiezen;

AK.

overwegende dat het diverse belanghebbenden daarnaast zorgen baart, in termen van transparantie en het vermijden van belangenconflicten, dat de door de Commissie met de verlenging van een beoordelingsverslag belaste lidstaat-rapporteur dezelfde kan zijn als de lidstaat-rapporteur die eerder het ontwerp-beoordelingsverslag heeft opgesteld;

AL.

overwegende dat sinds de inwerkingtreding van de verordening slechts elf van de 28 lidstaten door aanvragers tot lidstaat-rapporteur voor nieuwe werkzame stoffen zijn verkozen, waaruit blijkt dat er aanzienlijke onderlinge verschillen zijn voor wat betreft expertise en personele middelen;

AM.

overwegende dat Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk ongeveer 80 % van de dossiers hebben afgehandeld; overwegende dat de brexit een zware wissel zal trekken op de werkdruk van de overige lidstaten;

AN.

overwegende dat in artikel 8, lid 1, van de verordening is bepaald dat de aanvrager een beknopt dossier moet overleggen, met onder meer de samenvattingen en resultaten van tests en studies voor elk punt van de vereiste gegevens, met inbegrip van een beoordeling van alle verstrekte informatie;

AO.

overwegende dat diverse belanghebbenden bedenkingen naar voren hebben gebracht over de bij wet vastgestelde beoordelingsaanpak en in het bijzonder over wie er verantwoordelijk is voor het verstrekken van wetenschappelijke studies en bewijs in het kader van de beoordeling van werkzame stoffen, wie collegiaal getoetste wetenschappelijke literatuur dient te verstrekken en wie de studies dient te beoordelen;

AP.

overwegende dat in artikel 8, lid 5, van de verordening is voorgeschreven dat het aanvraagdossier vergezeld moet gaan van collegiaal getoetste wetenschappelijke open literatuur over de werkzame stof en de relevante metabolieten;

AQ.

overwegende dat voor nieuwe werkzame stoffen doorgaans alleen gegevens uit door de aanvrager verrichte wettelijk voorgeschreven studies voorhanden zijn;

AR.

overwegende dat de risicobeoordeling op al het beschikbare wetenschappelijke bewijs moet zijn gebaseerd; overwegende dat collegiaal getoetste wetenschappelijke open literatuur belangrijke informatie verschaft in aanvulling op de door aanvragers verstrekte studies op basis van goede laboratoriumpraktijken (GLP), en bevindingen kan omvatten waarmee beoordelaars attent worden gemaakt op schadelijke gevolgen die niet naar voren komen tijdens standaardtests;

AS.

overwegende dat de GLP-beginselen door de OESO zijn ontwikkeld om ervoor te zorgen dat studies volgens de voorschriften en aan de hand van een bepaalde testmethode worden uitgevoerd, zodat frauduleuze praktijken worden voorkomen; overwegende dat de EU deze beginselen heeft overgenomen in Richtlijn 2004/10/EG, waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat laboratoria die onderzoek doen naar de veiligheid van chemische stoffen zowel voldoen aan de GLP-beginselen van de OESO als aan Richtlijn 2004/9/EG, die de lidstaten ertoe verplicht op hun grondgebied de instanties voor de uitvoering van de controle op de naleving van de GLP aan te wijzen;

AT.

overwegende dat alle lidstaten, zoals in 2015 door de Commissie werd gerapporteerd, de GLP-richtlijnen hebben omgezet en functionele nationale programma's voor toezicht op GLP-naleving hebben opgezet;

AU.

overwegende dat de testrichtsnoeren van de OESO de reproduceerbaarheid, samenhang en uniformiteit van onderzoek waarborgen, toezichthoudende instanties in staat stellen de kwaliteit en relevantie van studies te beoordelen, de methodologische validiteit van studies te garanderen en de wederzijdse aanvaarding van gegevens door de lidstaten te vergemakkelijken;

Ontwerpbeoordeling door de lidstaat-rapporteur

AV.

overwegende dat in artikel 11, lid 2, van de verordening is bepaald dat de lidstaat-rapporteur op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling uitvoert;

AW.

overwegende dat is vastgesteld dat de diverse lidstaten die als lidstaat-rapporteur optreden uiteenlopende praktijken hanteren ten aanzien van verwijzingen naar de samenvattingen van collegiaal getoetste literatuur van de aanvrager; overwegende dat het een grondregel is dat verklaringen die van anderen afkomstig zijn in wetenschappelijke werken duidelijk worden aangeduid, door middel van aanhalingstekens;

AX.

overwegende dat het Parlement op de hoogte is van het debat over het literatuuronderzoek in het risicobeoordelingsverslag over glyfosaat van het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR); overwegende dat diverse belanghebbenden hun zorgen hebben uitgesproken over het feit dat belangrijke elementen van de risicobeoordeling over glyfosaat zijn overgenomen uit de aanvraag, zonder dat duidelijk is aangegeven dat het om verwijzingen gaat;

EFSA-advies over ontwerp-beoordelingsverslagen en classificatie van de werkzame stoffen door het ECHA

AY.

overwegende dat de geloofwaardigheid van het systeem van de Unie voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen sterk afhangt van het publieke vertrouwen in de EFSA, de autoriteit die de wetenschappelijke adviezen verstrekt welke de basis vormen voor besluiten inzake voedselveiligheid in Europa; overwegende dat het tanende vertrouwen van de bevolking in de EFSA zorgwekkend is;

AZ.

overwegende dat circa twee derde van de nationale deskundigen die voor de EFSA werken, uit slechts zes lidstaten afkomstig is;

BA.

overwegende dat volgens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van de verordening bij de beoordeling van de werkzame stof eerst moet worden vastgesteld of aan de goedkeuringscriteria van bijlage II, punten 3.6.2 tot en met 3.6.4 en punt 3.7 (de zogenaamde “uitsluitingscriteria”) is voldaan; overwegende dat een van deze uitsluitingscriteria betrekking heeft op de classificatie van een stof als kankerverwekkend (categorie 1A of 1B) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

BB.

overwegende dat het Internationaal Agentschap voor Onderzoek naar Kanker (IAK) glyfosaat heeft geclassificeerd als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens (groep 2A) aan de hand van zijn nomenclatuur (equivalent aan categorie 1B in Verordening (EG) nr. 1272/2008); overwegende dat de Europese agentschappen die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van wetenschappelijke beoordelingen voor EU-beslissingen inzake risicobeheer, de EFSA en het ECHA, nadat zij alle beschikbare informatie hadden beoordeeld, met inbegrip van de beoordeling van het IAK, tot de slotsom kwamen dat deze classificatie niet gerechtvaardigd was uit hoofde van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008;

BC.

overwegende dat het IAK zich bij zijn conclusie, overeenkomstig zijn werkingsprincipes, liet leiden door gepubliceerde literatuur en dat de EFSA en het ECHA zich voor de kern van hun evaluatie tevens beriepen op niet-gepubliceerde, door de aanvrager voorgelegde studies overeenkomstig artikel 8 van de verordening;

BD.

overwegende dat diverse andere bevoegde autoriteiten in landen als de VS, Canada, Nieuw Zeeland, Australië en Japan nadien nieuwe beoordelingen van glyfosaat hebben afgerond en tot de conclusie zijn gekomen dat de stof niet kankerverwekkend is; overwegende dat glyfosaat nog wordt beoordeeld door het Amerikaanse Bureau voor milieubescherming, dat in zijn ontwerpbeoordeling van de milieurisico's duidelijk heeft vermeld dat er mogelijke gevolgen kunnen zijn voor vogels, zoogdieren en terrestrische en aquatische planten;

BE.

overwegende dat de EU-classificatie, zoals blijkt uit een in 2017 door de EFSA uitgevoerd vergelijkend onderzoek naar 54 pesticiden die volgens het systeem van de EU en het systeem van het IAK waren beoordeeld, in 14 gevallen conservatiever (en daarmee strenger) was dan die van het IAK, in elf gevallen (glyfosaat en tien andere werkzame stoffen) minder streng, en in 29 gevallen vergelijkbaar;

BF.

overwegende dat diverse belanghebbenden de adviezen van de EFSA en het ECHA om glyfosaat niet als kankerverwekkend in te delen, in twijfel hebben getrokken;

BG.

overwegende dat het helaas niet mogelijk is gebleken deze zorgen weg te nemen binnen de Bijzondere Commissie;

BH.

overwegende dat de Commissie in oktober 2017 het Europese burgerinitiatief “Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige gewasbeschermingsmiddelen” ontvankelijk heeft verklaard; overwegende dat meer dan een miljoen burgers de Commissie hebben opgeroepen een verbod op het gebruik van glyfosaat voor te stellen aan de lidstaten, de goedkeuringsprocedure voor pesticiden te hervormen en verplichte streefdoelen op EU-niveau vast te stellen om het gebruik van pesticiden te beperken;

BI.

overwegende dat in de “Monsanto Papers”, het recente arrest van het hooggerechtshof van de staat Californië in zaak Dewayne Johnson vs. Monsanto (zaak CGC-16-550128) en het daaropvolgende beroep de onafhankelijkheid van de evaluatieprocedure van glyfosaat in twijfel wordt getrokken en de vraag wordt gesteld in hoeverre belangenconflicten een rol kunnen hebben gespeeld;

Goedkeuring van werkzame stoffen door de Commissie

BJ.

overwegende dat in de verordening een termijn van zes maanden is vastgesteld waarbinnen de Commissie, op basis van de conclusies van de EFSA, met een ontwerpverordening moet komen;

BK.

overwegende dat het besluit tot verlenging van de goedkeuring van glyfosaat geen juridisch bindende risicobeperkende maatregelen op Unieniveau omvatte; overwegende dat de Commissie heeft besloten in de goedkeuringsvoorwaarden een specifieke aanbeveling aan te nemen, krachtens welke de lidstaten bij het verlenen van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die glyfosaat bevatten, bijzondere aandacht moeten schenken aan het risico voor gewervelde landdieren; overwegende dat bij nagenoeg alle vormen van gebruik van glyfosaat een hoog langetermijnrisico is vastgesteld voor gewervelde landdieren die geen doelsoort zijn, met inbegrip van zoogdieren en vogels;

BL.

overwegende dat het ECHA heeft geconcludeerd dat glyfosaat ernstig oogletsel veroorzaakt en giftig is voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen;

BM.

overwegende dat het niet duidelijk is onder welke omstandigheden de Commissie en de lidstaten een risico onaanvaardbaar achten voor het milieu;

BN.

overwegende dat de Commissie, gesteund door de lidstaten, werkzame stoffen goedkeurt waarvan de EFSA heeft vastgesteld dat deze een groot risico voor het milieu en de biodiversiteit inhouden, wat reden tot zorg is, aangezien een gewasbeschermingsmiddel volgens artikel 4, lid 3, onder e), van de verordening, geen onaanvaardbare effecten op het milieu mag hebben;

BO.

overwegende dat de Europese Ombudsman in haar besluit in zaak 12/2013/MDC van 18 februari 2016 heeft verklaard dat indiening van bevestigende informatie geen gegevensvereisten mag betreffen zoals die golden op het moment van indiening van het dossier in verband met de beoordeling van de gezondheidsrisico's en waarvoor adequate richtsnoeren beschikbaar waren;

BP.

overwegende dat bevestigende informatie in het algemeen niet onderworpen is aan dezelfde mate van wetenschappelijke toetsing of hetzelfde beoordelingsniveau als de gegevens die bij de oorspronkelijke aanvraag werden verstrekt, aangezien collegiale toetsing hierbij door de EFSA niet stelselmatig wordt toegepast; overwegende dat de Europese Ombudsman de Commissie in haar besluit van 2016 heeft gevraagd om te overwegen of alle bevestigende informatie voortaan stelselmatig moet worden onderworpen aan collegiale toetsing door de EFSA en of de richtsnoeren dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd;

BQ.

overwegende dat uit het vervolgverslag van de Commissie van februari 2018 over de tien werkzame stoffen die in het kader van het onderzoek van de Ombudsman zijn onderzocht, kan worden opgemaakt dat de procedure betreffende bevestigende informatie ertoe heeft geleid dat twee werkzame stoffen, haloxyfop-P en malathion, voor langere tijd op de markt zijn gebleven, terwijl het gebruik ervan anders zou zijn ingeperkt;

BR.

overwegende dat het gebrek aan beschikbare gegevens over biologische bestrijdingsmiddelen met een laag risico hoofdzakelijk te wijten is aan het feit dat de gegevensvereisten zijn ontworpen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen en derhalve niet geschikt zijn voor biologische middelen met een laag risico;

BS.

overwegende dat de Commissie, niettegenstaande de risico's die de EFSA in haar conclusies over werkzame stoffen heeft gesignaleerd, de risicobeperkende maatregelen vaak overlaat aan de lidstaten, hoewel de Commissie uit hoofde van de verordening bevoegd is deze op EU-niveau op te leggen; overwegende dat de Europese Ombudsman in haar besluit in zaak 12/2013/MDC deze gang van zaken heeft afgekeurd;

BT.

overwegende dat het wenselijk is dat de lidstaten, als het zorgen betreft die betrekking hebben op hun specifieke situatie, zelf beslissen over risicobeheersingsmaatregelen;

BU.

overwegende dat er onvoldoende gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico beschikbaar zijn; overwegende dat op een totaal van nagenoeg vijfhonderd op de EU-markt verkrijgbare werkzame stoffen slechts tien stoffen zijn goedgekeurd als gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico; overwegende dat de beperkte beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van geïntegreerde gewasbescherming bemoeilijkt; overwegende dat deze beperkte beschikbaarheid te wijten is aan de langdurige beoordelings-, toelatings- en registratieprocedure;

BV.

overwegende dat er tegenwoordig geavanceerde technieken zoals precisielandbouw en robotica kunnen worden gebruikt om de akkers nauwkeurig te controleren en onkruid of schadelijke insecten in een vroeg stadium te verwijderen; overwegende dat deze geavanceerde technieken in de Europese Unie nog in de kinderschoenen staan en door de Unie en de lidstaten moeten worden ondersteund;

Toelating van gewasbeschermingsmiddelen door de lidstaten

BW.

overwegende dat gewasbeschermingsmiddelen, voorafgaand aan de toelating ervan, grondig moeten worden beoordeeld op grond van de huidige wetenschappelijke en technische kennis; overwegende dat gebrek aan personele en/of financiële middelen ertoe kan leiden dat al te zeer wordt vertrouwd op de beoordeling in het kader van de goedkeuring van de werkzame stoffen in verband met de besluitvorming over gewasbeschermingsmiddelen;

BX.

overwegende dat bij de procedure voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, en in het bijzonder de gegevensvereisten voor de risicobeoordeling, rekening moet worden gehouden met het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk;

BY.

overwegende dat bij het verlenen van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen bijzondere aandacht moet uitgaan naar het risico voor “kwetsbare groepen”; overwegende dat kwetsbare groepen in de verordening zijn gedefinieerd als mensen die specifieke aandacht behoeven als het gaat om de beoordeling van acute en chronische gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid; overwegende dat hiertoe zwangere vrouwen, vrouwen die borstvoeding geven, ongeboren kinderen, zuigelingen en kinderen en ouderen behoren, alsmede werknemers en bewoners die gedurende langere tijd blootstaan aan hoge doses pesticiden;

BZ.

overwegende dat in artikel 25 van de verordening is bepaald dat beschermstoffen en synergisten, om in de positieve lijst te worden opgenomen, aan dezelfde goedkeuringsprocedure moeten worden onderworpen als werkzame stoffen; overwegende dat de Commissie nog geen beschermstoffen of synergisten heeft goedgekeurd;

CA.

overwegende dat in artikel 27 van de verordening is bepaald dat de Commissie in bijlage III een negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen moet opnemen; overwegende dat de Commissie de negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen nog niet heeft vastgesteld, maar heeft aangegeven voornemens te zijn dit uiterlijk eind 2018 te doen; overwegende dat die vertraging onaanvaardbaar is gezien de gevolgen van de betreffende stoffen; overwegende dat bepaalde lidstaten zelf negatieve lijsten met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen hebben opgesteld, bij ontstentenis van een dergelijke lijst op EU-niveau;

CB.

overwegende dat de afwezigheid van dergelijke EU-lijsten een grondige beoordeling van de risico's van gewasbeschermingsmiddelen bemoeilijkt;

CC.

overwegende dat er bedenkingen zijn gerezen over het systeem van zones en in het bijzonder over de vertragingen die zich tijdens de procedure voordoen en de frequentie waarmee aanvragen, in verband met wederzijdse erkenning, geheel of gedeeltelijk opnieuw worden beoordeeld vanwege de uiteenlopende nationale eisen die aan de beoordelingsmodellen van lidstaten in dezelfde zone worden gesteld; overwegende dat de procedure inzake wederzijdse erkenning door de lidstaten tot doel had de procedures te vereenvoudigen en het onderlinge vertrouwen te vergroten; overwegende dat de toepassing van de procedure voor wederzijdse erkenning van belang is voor de werking van de interne markt en als een belangrijk instrument wordt beschouwd om het verdelen van taken te bevorderen, de inachtneming van termijnen te waarborgen en gebruikers tegelijkertijd te verzekeren van optimale bescherming;

CD.

overwegende dat de Commissie op dit ogenblik aan een IT-systeem werkt, te weten het beheersysteem voor toelatingsaanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen (Plant Protection Products Application Management System — PPPAMS), dat openbaar toegankelijk zal zijn en de werking van het systeem van wederzijdse erkenning ten goede zal komen;

CE.

overwegende dat het tot dusverre ontbreekt aan een overzicht van alle in de EU toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, aangezien de lidstaten niet verplicht zijn om de Commissie stelselmatig op de hoogte te stellen van hun toelatingsbesluiten;

CF.

overwegende dat in Verordening (EU) nr. 283/2013 van de Commissie is bepaald dat er studies met betrekking tot toxiciteit bij langdurige blootstelling moeten worden uitgevoerd; overwegende dat Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie momenteel toxicologische studies vereist met betrekking tot de blootstelling van gebruikers, omstanders, omwonenden en werknemers, evenals verschillende langetermijn- en chronischetoxicologiestudies voor dieren en studies over het lot en het gedrag in bodem, water en lucht, met inbegrip van de route en de afbraak in de lucht en de verplaatsing via de lucht, maar geen studies met betrekking tot de toxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen bij langdurige blootstelling;

CG.

overwegende dat de lidstaten bezig zijn met het opzetten van een vergelijkende beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen die stoffen bevatten die voor vervanging in aanmerking komen; overweging dat dergelijke middelen uiteindelijk moeten worden vervangen door veiliger gewasbeschermingsmiddelen en niet-chemische methoden zoals gespecificeerd in Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (29);

CH.

overwegende dat in recente verslagen wordt gewezen op een aanzienlijke afname van de biodiversiteit met betrekking tot vogels en insecten, met name bijen en andere bestuivers; overwegende dat over de afgelopen 27 jaar een afname van meer dan 75 % van de totale hoeveelheid biomassa aan vliegende insecten is waargenomen (30); overwegende dat de intensivering van de landbouw (zoals het hele jaar door bewerken van de grond, het gebruik van pesticiden, de toename van het gebruik van kunstmest en de frequentie van agronomische maatregelen), die niet was meegenomen in deze analyse, hiervoor een geloofwaardige verklaring zou kunnen vormen; overwegende dat de intensivering van de landbouw in verband is gebracht met een algehele afname van de biodiversiteit met betrekking tot planten, insecten, vogels en andere soorten; overwegende dat biodiversiteit en robuuste ecosystemen, met name bijen en andere bestuivende insecten, van fundamenteel belang zijn voor het waarborgen van een gezonde, duurzame landbouwsector;

CI.

overwegende dat het verbod op alle buitentoepassingen van drie neonicotinoïden (imidacloprid, clothianidin en thiamethoxam) wordt toegejuicht; overwegende dat het verbod op deze neonicotinoïden niet mag worden afgezwakt door onterechte afwijkingen van artikel 53;

CJ.

overwegende dat het gebruik van andere systemische gewasbeschermingsmiddelen, ook voor de behandeling van zaad, zoveel mogelijk moet worden beperkt als deze een gevaar inhouden voor de volksgezondheid en het milieu;

CK.

overwegende dat binnen de EU in toenemende mate noodtoelatingen worden gebruikt en verleend overeenkomstig artikel 53, lid 2, van de verordening; overwegende dat sommige lidstaten aanmerkelijk meer gebruikmaken van artikel 53 dan andere; overwegende dat de EFSA in een recente beoordeling van de noodtoelatingen van drie neonicotinoïden tot de slotsom kwam dat deze toelatingen in een aantal gevallen aan de bepalingen van de wetgeving voldeden maar in andere gevallen niet;

CL.

overwegende dat de systematische vertragingen die zich tijdens de toelatingsprocedure voordoen, ook een toename van het aantal noodtoelatingen tot gevolg kunnen hebben; overwegende dat het noch haalbaar noch wenselijk is om, in bijzondere gevallen die geen echte noodgevallen zijn, een beroep te doen op artikel 53 voor kleine toepassingen; overwegende dat de EFSA een onderzoek moet instellen naar de gevolgen van vervanging en de beschikbaarheid van niet-chemische methoden;

CM.

overwegende dat de aandacht in het bijzonder moet uitgaan naar gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen, aangezien er voor bedrijven momenteel weinig economische stimulans is om dergelijke middelen te ontwikkelen;

CN.

overwegende dat de Commissie sedert de inwerkingtreding van de verordening slechts eenmaal gebruikgemaakt heeft van de mogelijkheid om, overeenkomstig artikel 53, lid 2, advies in te winnen bij de EFSA;

Algemene opmerkingen

1.

is van oordeel dat, hoewel het systeem van de EU een van de strengste ter wereld is, zowel de verordening als zodanig als de uitvoering ervan verbetering behoeft om het beoogde doel te kunnen bereiken;

2.

stelt vast dat de Commissie momenteel bezig is met een Refit-evaluatie van de verordening;

3.

onderstreept hoe belangrijk het is om de onafhankelijkheid, objectiviteit en transparantie van op wetenschappelijke deskundigheid gebaseerde beoordelingen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen;

4.

vraagt de Commissie en de lidstaten om voldoende middelen en passende expertise beschikbaar te stellen voor het beoordelen van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen, en om de onafhankelijkheid, objectiviteit en transparantie van beoordelingen te waarborgen in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de op gevaren gebaseerde uitsluitingscriteria voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn, of werkzame stoffen die hormoonverstorende eigenschappen hebben, volledig en uniform worden toegepast;

6.

wenst dat de Commissie en de lidstaten, wanneer bij een beoordeling van beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, in hun rol als risicomanagers het voorzorgsbeginsel naar behoren toepassen door de voorlopige risicobeheersmaatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid;

7.

dringt er bij de Commissie op aan stelselmatig te berichten over de wijze waarop rekening is gehouden met dit beginsel en waarop het besluit inzake risicobeheersing is genomen;

8.

is ingenomen met de aanbeveling in het kader van het mechanisme voor wetenschappelijk advies dat de Commissie een bredere maatschappelijke discussie moet stimuleren om in de gehele EU tot een gedeelde visie op duurzame levensmiddelenproductie te komen waarin ook de rol van gewasbeschermingsmiddelen wordt meegenomen; is van mening dat hierbij rekening moet worden gehouden met factoren als onder meer de kwaliteit, veiligheid, beschikbaarheid en betaalbaarheid van levensmiddelen voor de consument, een eerlijk inkomen uit en de duurzaamheid op lange termijn van de landbouwproductie, de klimaatverandering, alsook de risico's en voordelen op korte en lange termijn voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu in verband met verschillende scenario's voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder geïntegreerde gewasbescherming en een scenario op basis van nulgebruik;

9.

is van mening dat binnen het EU-systeem meer aandacht moet uitgaan naar het wijdverbreide en oneigenlijke preventieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de gevolgen ervan voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, alsook naar de eventuele ontwikkeling van resistentie door het doelorganisme;

10.

benadrukt dat Richtlijn 2009/128/EG, en in het bijzonder de bepalingen inzake geïntegreerde gewasbescherming en passende opleiding van landbouwers op dit gebied, volledig ten uitvoer moeten worden gelegd vanwege het verband met het toelatingssysteem; wijst erop dat voor meer informatie kan worden verwezen naar de lopende werkzaamheden van het Parlement op dit gebied;

11.

roept de Commissie en de lidstaten op de samenhang te waarborgen tussen, enerzijds, de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in het kader van deze verordening en, anderzijds, het doel van Richtlijn 2009/128/EG;

12.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan niet langer werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen toe te laten die voor uitdroging worden gebruikt;

13.

wenst dat de Commissie en de lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, in de zin van artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG, niet langer toestaan;

14.

dringt er bij de Commissie op aan in de verordening specifieke maatregelen op te nemen voor de doeltreffende bescherming van kwetsbare groepen, teneinde onverwijld en zonder uitzondering een einde te maken aan het gebruik van pesticiden over lange afstanden, in de buurt van scholen, kinderdagverblijven, speeltuinen, ziekenhuizen, kraamklinieken en zorgtehuizen;

15.

roept de Commissie op het nodige te doen om ervoor te zorgen dat de per werkzame stof en lidstaat georganiseerde verkoopstatistieken met betrekking tot pesticiden openbaar beschikbaar zijn en dat de statistieken met betrekking tot het gebruik van pesticiden verder worden verbeterd, zodat ze een gedegen basis vormen voor milieueffectbeoordelingen en de vergelijkende beoordeling op grond van de verordening;

16.

pleit voor het opzetten van een doeltreffend systeem voor systematisch toezicht na het in de handel brengen, zodat de daadwerkelijke effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de gezondheid van mens en dier, alsmede op het milieu als geheel, op de voet kunnen worden gevolgd, ook op de lange termijn; benadrukt dat middels het toezicht na het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen moet worden gegarandeerd dat op effectieve wijze informatie wordt verzameld en tussen alle belanghebbenden wordt gecommuniceerd, en dat deze informatie transparant en publiekelijk toegankelijk moet zijn; wenst dat de EFSA en het ECHA geharmoniseerde richtlijnen ontwikkelen op dit gebied, dit met het oog op effectief toezicht na het in de handel brengen;

17.

verzoekt de Commissie een gestandaardiseerd EU-breed IT-platform of een gestandaardiseerde EU-brede databank op te zetten om de uitwisseling van toezichtsgegevens na het in de handel brengen te ondersteunen en dringt erop aan dat gedurende de toelatingsprocedure gebruik wordt gemaakt van gegevens inzake het toezicht na het op de markt brengen en andere vormen van toezicht;

18.

roept de Commissie op meer vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van het proefproject inzake ecologische monitoring van het gebruik van pesticiden door middel van honingbijen, dat het onder meer mogelijk zal maken de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving te evalueren in termen van de toepassing en toelating van pesticiden;

19.

vraagt de Commissie om een epidemiologisch onderzoek uit te voeren naar de daadwerkelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de volksgezondheid;

20.

dringt bij de Commissie aan op de verdere ontwikkeling en toepassing van benaderingen om de gecombineerde effecten van chemische stoffen aan te pakken door in alle EU-wetgeving een geïntegreerde en gecoördineerde beoordeling te bevorderen;

21.

is ingenomen met het lopende project van de EFSA om DNT-effecten in kaart te brengen, maar is van mening dat dit niet volstaat zolang er geen wettelijke verplichting is om werkzame stoffen en andere bestanddelen van pesticiden op DNT-effecten te beoordelen in het kader van de toelatingsprocedure; wenst dat de Commissie daarom in kaart brengt op welke manieren ervoor kan worden gezorgd dat werkzame stoffen en andere bestanddelen van gewasbeschermingsmiddelen op DNT-effecten worden beoordeeld, daarbij betrouwbare, diervrije en op de mens gerichte mechanistische methoden voor de beoordeling van DNT-gevaren volledig in aanmerking nemend;

22.

is van mening dat de verdere ontwikkeling van onderzoek en innovatie in de Unie van essentieel belang is en pleit er daarom voor dat Horizon Europa, andere financiële instrumenten van de Unie en de lidstaten voldoende middelen beschikbaar stellen ter bevordering van:

a)

onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu en voor de landbouwproductie;

b)

onderzoek naar alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, zoals niet-chemische methoden en pesticiden met een laag risico, met als doel om landbouwers nieuwe oplossingen te bieden voor duurzame landbouw, en onderzoek naar agro-ecologische en precisielandbouwtechnieken, teneinde externe factoren te minimaliseren en gewasbescherming op een gerichte en duurzame wijze te optimaliseren;

23.

verzoekt de Commissie het belang in acht te nemen van een regelgevingskader dat onderzoek en innovatie bevordert om betere en veiligere gewasbeschermingsmiddelen en alternatieven te ontwikkelen;

24.

herinnert eraan dat de toegang tot veilige en efficiënte gewasbescherming essentieel is om landbouwers in staat te stellen in de natuur voorkomende voedselverontreinigende stoffen, zoals kankerverwekkende mycotoxinen, die de veiligheid van onze levensmiddelen in gevaar brengen, te bestrijden;

25.

herinnert eraan dat de gewassen en de bodem- en klimaatgesteldheid in de lidstaten, en met name in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie, zeer divers zijn en specifieke kenmerken hebben; wenst dat bij de toelatingsprocedures rekening wordt gehouden met deze diversiteit;

26.

roept de EFSA en de Commissie op hun risicocommunicatie te verbeteren, teneinde het publiek naar behoren en op passende, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke wijze te informeren; is van mening dat het belangrijk is om de publieke kennis over (aanvaardbare en niet-aanvaardbare) gevaren en risico's en het publieke bewustzijn omtrent het niveau van naleving van de MRL-waarden in Europa te vergroten, en om gebruikers te informeren over eventuele risicobeperkende maatregelen;

27.

roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van het beginsel van de 3 V's;

28.

wenst dat er, voor zover beschikbaar, diervrije methoden en technologieën worden gebruikt voor het testen van werkzame stoffen, beschermstoffen, synergisten, andere formuleringshulpstoffen en productformules, en dringt erop aan dat de cumulatieve en mengseleffecten van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld;

29.

vraagt om de Verordeningen (EU) nr. 283/2013 en (EU) nr. 284/2013 van de Commissie te actualiseren telkens wanneer er nieuwe gevalideerde alternatieve testen en technologieën voorhanden zijn;

30.

dringt erop aan dat de Commissie wetenschappelijke en technische ontwikkelingen erin opneemt, ten gunste van nieuwe benaderingen op het gebied van wetenschap voor regelgevingsdoeleinden, die het voorspellende vermogen van de wettelijk voorgeschreven testen verbeteren en het gebruik van dierproeven overbodig maken;

31.

verzoekt de Commissie na te gaan op welke manieren ervoor kan worden gezorgd dat relevante gegevens van testen op mensen, bijvoorbeeld gegevens die worden verzameld tijdens klinische proeven voor het testen van geneesmiddelen, verplicht moeten worden toegevoegd aan de in de oproep tot inschrijving van het ECHA of de EFSA beoogde, vrij toegankelijke databanken, zodat deze gegevens van testen op mensen kunnen worden gebruikt voor de validatie van de diervrije methodologieën in ontwikkeling;

32.

vraagt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende controles van landbouwproducten die uit derde landen worden ingevoerd, opdat de Europese voedselproductie niet alleen verzekerd is van een hoog beschermingsniveau maar ook van een eerlijk speelveld;

33.

verzoekt de Commissie en de lidstaten zich er meer voor in te zetten om de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen een halt toe te roepen, aangezien deze producten de doelstellingen van de EU-wetgeving op dit gebied ondermijnen;

Aanvragen tot goedkeuring van werkzame stoffen

34.

roept de Commissie op een voorstel tot wijziging van de verordening in te dienen op grond waarvan zij de bevoegdheid krijgt een werkprogramma vast te stellen voor het aanwijzen van de lidstaat-rapporteur in het kader van aanvragen, op basis van de volgende criteria voor een onafhankelijke, objectieve en transparante beoordeling: expertise, middelen, de afwezigheid van belangenconflicten, de relevantie van het middel, de technische capaciteiten en het vermogen om tot wetenschappelijk onderbouwde en betrouwbare resultaten te komen, samen met een uitgebreid collegiaal toetsingsproces en raadpleging van de belanghebbenden, overeenkomstig het systeem voor de verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen;

35.

vraagt de Commissie de beoordeling van verlengingsaanvragen toe te vertrouwen aan een andere lidstaat dan de lidstaat die belast was met de eerdere beoordeling(en), onder voorwaarde dat het noodzakelijke niveau van expertise en middelen kan worden gewaarborgd;

36.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alleen lidstaten die een hoge kwaliteit van beoordeling kunnen garanderen en effectieve procedures voor de beoordeling van belangenconflicten voorhanden hebben, lidstaat-rapporteur worden;

37.

wenst dat de Commissie, met steun van de EFSA, de nationale referentielaboratoria beoordeelt die aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat-rapporteur zijn verbonden, teneinde ervoor te zorgen dat de ontwerp-beoordelingsverslagen van de lidstaten-rapporteurs van een vergelijkbaar niveau van expertise zijn;

38.

roept de lidstaten voorts op hun audits van laboratoria met GLP-erkenning op verantwoordelijke wijze uit te voeren en verzoekt de Commissie onder haar auspiciën een EU-verificatiesysteem op te zetten voor de audits die de lidstaten uitvoeren;

39.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie over de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en is ingenomen met de kans om de huidige situatie in dit opzicht te verbeteren;

40.

acht het van belang dat aanvragers verplicht alle te verrichten, wettelijk voorgeschreven studies laten optekenen in een openbaar register en dat er een inspraakperiode plaatsvindt waarin belanghebbenden bestaande gegevens kunnen aandragen om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie in acht wordt genomen; benadrukt dat in de bepalingen inzake het openbaar register tevens is vastgelegd dat het erkende laboratorium de begin- en einddatum van de studie moet registreren, dat de controlegegevens moeten worden gepubliceerd en dat deze gegevens, met inbegrip van de gebruikte testmethoden en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens, moeten worden opgenomen in een register van historische controles; is van oordeel dat bij een aanvraag alleen geregistreerde wettelijk voorgeschreven studies mogen worden ingediend;

41.

onderstreept dat aanvragers alle studies, met inbegrip van de ruwe gegevens, verplicht moeten overleggen aan de lidstaat-rapporteur, en wel in een machinaal leesbaar formaat;

42.

pleit ervoor dat bovenstaande studies, met inbegrip van alle ondersteunende gegevens en informatie met betrekking tot toelatingsaanvragen, in hun geheel en in een machinaal leesbaar formaat openbaar worden gemaakt, zodat de transparantie wordt gewaarborgd, de studies tijdig en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke controle en ervoor wordt gezorgd dat degenen die de studies hebben aangevraagd deze alleen voor niet-commerciële doeleinden kunnen gebruiken, teneinde de betreffende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen;

43.

verzoekt de Commissie te beoordelen of het dienstig is niet langer verplicht te stellen dat de aanvrager wetenschappelijke, collegiaal getoetste open literatuur over de werkzame stof en aanverwante formuleringen verstrekt, maar deze taak in plaats daarvan toe te wijzen aan de lidstaat-rapporteur, die hierbij door de EFSA wordt ondersteund;

44.

onderstreept dat bij de beoordeling evenveel gewicht moet worden toegekend aan collegiaal getoetste open literatuur, indien voorhanden, als aan studies op basis van goede laboratoriumpraktijken; is van mening dat beide soorten een geldige bijdrage leveren aan de beoordeling en moeten worden gewogen aan de hand van hun relatieve kwaliteit en relevantie voor de aanvraag in kwestie;

45.

verzoekt de Commissie na te gaan of het wenselijk is niet langer verplicht te stellen dat de aanvrager de in het kader van de aanvraag te verstrekken gegevens beoordeelt, maar deze taak in plaats daarvan toe te wijzen aan de lidstaat-rapporteur;

46.

dringt aan op een onafhankelijke herbeoordeling van de geldende regels voor het literatuuronderzoek, teneinde ervoor te zorgen dat alle relevante studies in aanmerking worden genomen;

Ontwerpbeoordelingen door de lidstaat-rapporteur

47.

wijst erop dat de lidstaat-rapporteur artikel 9 van de verordening strikt moet toepassen, opdat ervoor wordt gezorgd dat aanvragen volledig zijn voordat ze ontvankelijk worden geacht;

48.

onderstreept dat de beoordeling een grondige evaluatie moet omvatten van de ruwe gegevens en van de gegevens in verband met de eindformule van het product die in die fase van de evaluatie beschikbaar zijn; pleit ervoor dat de lidstaat-rapporteur in het ontwerp-beoordelingsverslag duidelijk aantoont dat alle studies naar behoren zijn gecontroleerd op relevantie, wetenschappelijke kwaliteit en geldigheid, en zo nodig verdere studies opneemt die door de aanvrager als niet ter zake doend werd beschouwd; wijst erop dat gegevens waarin melding wordt gemaakt van negatieve bijwerkingen alleen terzijde kunnen worden geschoven als hiervoor een wetenschappelijke, op feiten gebaseerde rechtvaardiging is, bijvoorbeeld de correcte toepassing van relevante richtsnoeren van de OESO;

49.

vraagt de Commissie om na te gaan wat de beste manier is om ervoor te zorgen dat werkzame stoffen worden beoordeeld op basis van de meest frequente vormen van gebruik, de meest gebruikte formuleringen, hun dosering en relevante blootstellingsscenario's;

50.

pleit ervoor dat bij alle beoordelingen wordt uitgegaan van een systematische beoordeling van al het beschikbare bewijsmateriaal en dringt aan op volledige transparantie ten aanzien van het gebruik van “bewijskracht”;

51.

beveelt aan dat de lidstaat-rapporteur het overnemen van paragrafen zoveel mogelijk beperkt tot gemotiveerde en naar behoren gemelde gevallen; staat erop dat er, voor zover het de beoordeling door de aanvrager betreft en wanneer er zinsneden uit het aanvraagdossier worden overgenomen, een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordeling van de autoriteit en de beoordeling van de aanvrager;

EFSA-advies over ontwerp-beoordelingsverslagen en classificatie van de werkzame stoffen door het ECHA

52.

wenst dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat belangrijke tests (bijvoorbeeld recente ecotoxicologische tests voor bodemorganismen en beoordeling van de concentratie in het milieu en de residuen in stof, wind, lucht en water, en tests met betrekking tot de toxische effecten van stoffen op lange termijn, met name op kwetsbare groepen) en recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op methodologiegebied in de risicobeoordeling worden opgenomen;

53.

vraagt de Commissie om haar overzicht inzake actuele richtsnoeren en testrichtlijnen naar behoren te actualiseren;

54.

roept de Commissie op de voltooiing van het proces voor de harmonisering van gegevensvereisten en methodologieën te vergemakkelijken en versnellen, in het bijzonder op het gebied van richtsnoeren inzake ecotoxicologie en het lot en gedrag in het milieu;

55.

verzoekt de Commissie maximumresidugehalten (MRL's) vast te stellen voor bodems en oppervlaktewater, onder meer aan de hand van de gegevens die zijn verzameld in het kader van het milieutoezicht na het in de handel brengen;

56.

dringt erop aan dat MRL's voor levensmiddelen en diervoeders sneller en efficiënter worden vastgesteld, en dat, door de beoordelingstermijnen tussen de MRL's en goedkeuring of vernieuwing te harmoniseren, voor meer samenhang wordt gezorgd;

57.

pleit ervoor dat de gegevens die na het in de handel brengen in het kader van het milieutoezicht zijn verzameld, worden gebruikt om de nauwkeurigheid van de voorspelde concentratie in het milieu (PEC) in milieugedragsmodellen te controleren;

58.

verzoekt de Commissie een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie in te dienen om ervoor te zorgen dat er gegevensvereisten in worden opgenomen met betrekking tot de langetermijntoxiciteit van gewasbeschermingsmiddelen en verdere blootstellingsroutes, in het bijzonder als gevolg van wind- en watererosie van de bodem, aan de hand van actuele modellen;

59.

wenst dat de EFSA haar richtsnoeren regelmatig aanpast aan de stand van de ontwikkelingen op alle relevante gebieden, dit met het oog op de beoordeling van de residugehalten op korte en lange termijn van werkzame stoffen, formuleringen en mengsels in oppervlaktewater, de bodem, wind en stof;

60.

is van mening dat de richtsnoeren van de EFSA risicobeoordelaars voldoende duidelijke handvatten moeten bieden, opdat voor een kwalitatief hoogwaardige beoordeling kan worden gezorgd en aanvragers kunnen uitgaan van voorspelbaarheid en samenhang;

61.

vraagt de Commissie en de lidstaten om in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onverwijld alle richtsnoeren goed te keuren die nog in behandeling zijn, waaronder de geactualiseerde richtsnoeren inzake bijen die de EFSA in haar recente evaluatie van drie neonicotinoïden hanteerde;

62.

verzoekt de EFSA de richtsnoeren voor bijen verder te actualiseren, los van de goedkeuring van alle richtsnoeren die nog in behandeling zijn, en daarbij rekening te houden met andere soorten bestuivers, zogeheten cocktaileffecten en de technische haalbaarheid;

63.

is ingenomen met de proefbeoordeling van de cumulatieve gevolgen en pleit ervoor deze uiterlijk eind 2018 af te ronden en daarna binnen afzienbare tijd cumulatieve risicobeoordelingen te verrichten in het kader van de toelatingsprocedure; pleit ervoor dat voorrang wordt gegeven aan en vaart wordt gezet achter onderzoek naar andere blootstellingsroutes, naast het zenuwstelsel en de schildklier;

64.

verzoekt de EFSA, de Commissie en de lidstaten een extra veiligheidsfactor toe te passen bij het berekenen van de “veilige” blootstellingsdoseringen, zodat rekening wordt gehouden met de potentiële toxiciteit van mengsels in gevallen waarin een grote mate van onzekerheid blijft bestaan die niet kan worden weggenomen door aanvullende tests;

65.

roept de EFSA en het ECHA op de gebruiksvriendelijkheid van de informatie op hun websites te verbeteren, ook met het oog op het toestaan van datamining;

66.

wenst dat de lidstaten ervoor zorgen dat zij naar behoren zijn vertegenwoordigd in de EFSA; raadt de lidstaten aan op constructieve manieren samen te werken met de EFSA;

67.

adviseert om de wetenschappelijke kennis en capaciteit te verstevigen door het netwerk van deskundigen van de EU-agentschappen, instanties van de lidstaten, en bij risicobeoordelingen betrokken instituten en universitaire onderzoeksgroepen te ondersteunen, uit te breiden en te versterken;

68.

pleit voorts voor samenwerking met internationale deskundigen in het kader van internationale wetenschappelijke netwerken, teneinde het wetenschappelijk debat en de wetenschappelijke inbreng te ondersteunen en daarmee de internationale samenwerking binnen het systeem voor collegiale toetsing te versterken, hetgeen meer internationaal erkende resultaten van hoge kwaliteit zal opleveren;

69.

beveelt aan dat de EFSA haar adviezen in collegiaal getoetste tijdschriften publiceert, teneinde de constructieve dialoog te versterken en meer nationale deskundigen en andere wetenschappers te motiveren en aan te moedigen om deel te nemen aan haar werkzaamheden;

70.

pleit ervoor dat aan de EFSA en het ECHA, ook met het oog op de verwachte extra werklast, voldoende middelen worden toegewezen om hun taken op onafhankelijke, objectieve en transparante wijze te kunnen uitvoeren, teneinde een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen;

71.

benadrukt dat de geloofwaardigheid van het systeem voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen sterk afhangt van het publieke vertrouwen in de Europese agentschappen; onderstreept dat een transparant proces van wetenschappelijke beoordelingen van belang is voor het handhaven van het publieke vertrouwen; is daarnaast ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de EFSA om, met het oog op het waarborgen van onafhankelijkheid en het beslechten van eventuele belangenconflicten, haar systeem en de meest recente, in 2017 gepubliceerde versie van haar onafhankelijkheidsbeleid te verbeteren;

72.

roept de EFSA op ervoor te zorgen dat alle deskundigen die deelnemen aan de beoordeling een publieke verklaring afleggen omtrent hun belangen en dat deskundigen met belangenconflicten worden uitgesloten van alle fasen van het proces van collegiale toetsing;

73.

verzoekt de oprichting voor te stellen van een onafhankelijk toezichtscomité binnen de EFSA, dat wordt belast met het onderzoeken van mogelijke belangenconflicten;

74.

benadrukt dat er voldoende middelen moeten worden toegewezen, zodat de laatste hand kan worden gelegd aan milieutoezicht en analyses na het in de handel brengen op landschapsschaal, waaronder het toezicht op bestrijdingsmiddelenresiduen in bodems en stof, waarvan de resultaten met de EFSA moet worden gedeeld;

75.

roept de EFSA op ervoor te zorgen zij over de nodige expertise beschikt om de beschikbaarheid en toepassing van niet-chemische methoden volledig te kunnen beoordelen;

76.

wenst dat de Commissie, middels het mechanisme voor wetenschappelijk advies, op verzoek optreedt als bemiddelaar in wetenschappelijke meningsverschillen over werkzame stoffen;

77.

dringt erop aan dat in het kader van het mechanisme voor wetenschappelijk advies een begin wordt gemaakt met een systematische evaluatie van alle beschikbare studies over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat en glyfosaatformuleringen, zodat kan worden beoordeeld of een herziening van de toelating van glyfosaat, overeenkomstig artikel 21 van de verordening, gerechtvaardigd zou zijn;

Goedkeuring van werkzame stoffen door de Commissie

78.

vindt het uiterst betreurenswaardig dat zich voorafgaand aan en na de collegiale toetsing door de EFSA tal van vertragingen hebben voorgedaan op het niveau van de lidstaten en de Commissie, betreurt met name de vertragingen bij de beoordeling van stoffen die aan de uitsluitingscriteria voldoen, en verzoekt de lidstaten-rapporteurs en de Commissie met klem om zich aan de in de verordening vastgestelde termijnen te houden;

79.

wijst op de noodzaak van politieke verantwoording voor de goedkeuring van uitvoeringshandelingen bij gebruikmaking van de comitéprocedure; is verontrust over het gebrek aan transparantie binnen het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders; verzoekt de Commissie en de lidstaten de algehele transparantie van de procedures te vergroten, onder meer door gedetailleerde notulen van de comitédiscussies en de desbetreffende standpunten te verstrekken, met name door de besluiten van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders toe te lichten en te motiveren en door de stemmen van de lidstaten openbaar te maken;

80.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een onafhankelijkheidsbeleid goed te keuren en zich ervan te vergewissen dat de leden van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders vrij zijn van belangenconflicten;

81.

vraagt de Commissie en de lidstaten streng de hand te houden aan artikel 53 van de verordening en duidelijke, op wetenschappelijke kennis gebaseerde criteria vast te stellen voor wat moet worden verstaan onder onaanvaardbare effecten op het milieu, daarbij rekening houdend met de werkelijke (acute en chronische) blootstelling aan meervoudige gewasbeschermingsmiddelen;

82.

dringt er bij de Commissie op aan de toepassing van de procedure voor aanvullende gegevens strikt te beperken tot het doel dat daarvoor is vastgesteld in artikel 6, onder f), van de verordening, namelijk wanneer tijdens de beoordelingsprocedure of naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis nieuwe eisen worden vastgesteld; is van mening dat de bescherming van de volksgezondheid en het milieu de hoogste prioriteit moet hebben, terwijl aanvragers tegelijkertijd moeten kunnen rekenen op betrouwbare termijnen voor toelating; onderstreept dat de volledigheid van dossiers uiterst belangrijk is voor de goedkeuring van werkzame stoffen; betreurt dat de afwijking in de vorm van de procedure betreffende bevestigende informatie ertoe heeft geleid dat ten minste twee werkzame stoffen waarvan het gebruik anders zou zijn ingeperkt, voor langere tijd op de markt zijn gebleven;

83.

wenst dat de Commissie het richtsnoer in kwestie dusdanig wijzigt dat bevestigende gegevens systematisch aan een volledige collegiale toetsing door de EFSA worden onderworpen, zoals het geval is bij de oorspronkelijke gegevens in de aanvraag;

84.

verzoekt de Commissie juridische bindende risicobeperkende maatregelen op te nemen in de goedkeuring van werkzame stoffen, teneinde de bekende risico's van gewasbeschermingsmiddelen aan te pakken, alsook de lidstaten te ondersteunen bij het vaststellen van de risicobeperkende maatregelen die geschikt zijn voor de specifieke situatie van hun land, daarbij rekening houdend met de landbouwkundige, klimatologische en milieuomstandigheden op hun grondgebied;

85.

vraagt de Commissie verder om ervoor te zorgen dat daarna op de markt toezicht wordt gehouden op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toegepaste beperkende maatregelen;

86.

verzoekt de Commissie toe te zien op de volledige toepassing van artikel 25 van de verordening, zodat beschermstoffen en synergisten alleen mogen worden gebruikt nadat ze zijn goedgekeurd; onderstreept dat de gegevensvereisten voor de goedkeuring van beschermstoffen en synergisten gelijk moeten zijn aan die voor werkzame stoffen, en pleit voor de vaststelling van een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 25, lid 3, van de verordening;

87.

verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2018 overeenkomstig artikel 27 van de verordening de eerste negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen vast stellen, samen met criteria en een procedure voor de vaststelling van nieuwe formuleringshulpstoffen; pleit daarom voor de opname van gegevens die vereist zijn uit hoofde van REACH, de CLP-verordening en de biocidenverordening, en van gegevens die door de lidstaten zijn verzameld tijdens de vaststelling van hun eigen negatieve lijst met onaanvaardbare formuleringshulpstoffen;

88.

verzoekt de Commissie om, overeenkomstig zijn resolutie van 15 februari 2017 over biologische pesticiden met een laag risico en zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van de verordening, vóór het einde van haar huidige mandaat een specifiek wetsvoorstel voor te leggen tot wijziging van de verordening, los van de algemene herziening in het kader van de Refit-procedure, dit met het oog op de invoering van een strenge, kwalitatief hoogwaardige en versnelde beoordelings-, toelatings-, en registratieprocedure;

89.

verzoekt de Commissie de transparantie te verbeteren door een website op te zetten waarop de tijdlijn en fasen voor de goedkeuring van iedere werkzame stof worden weergegeven, alsook de besluiten van de lidstaten-rapporteurs, de EFSA en het ECHA, de besluiten van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, de duur van de vergunning en andere relevante gegevens;

Toelating van gewasbeschermingsmiddelen door de lidstaten

90.

verzoekt de Commissie het systeem van zones kritisch tegen het licht te houden en zodoende te evalueren wat de beste manier is om te waarborgen dat de geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen naar behoren wordt verricht, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van de lidstaten in verband met de toelating, beperking of weigering ervan; dringt voorts aan op een herziening van de beperkingen voor de weigering van toelating;

91.

is van mening dat de procedure voor wederzijdse erkenning van cruciaal belang is om de werklast te delen en de naleving van de uiterste termijnen te faciliteren; betreurt de vertragingen bij de beoordeling door de lidstaten die instaan voor het onderzoeken van de vergunningsaanvragen en de problemen in verband met de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning; roept de Commissie op zich samen met de lidstaten ervoor in te zetten om de werking van het systeem van zones te verbeteren; onderstreept dat de volledige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving als doel moet hebben dubbel werk te voorkomen en nieuwe stoffen zonder onnodige vertragingen beschikbaar te maken voor landbouwers;

92.

dringt er bij de lidstaten op aan te voldoen aan de in de verordening vastgestelde termijnen voor de evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen en de bepalingen inzake wederzijdse erkenning;

93.

roept de EFSA op geharmoniseerde richtsnoeren vast te stellen voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en vraagt de Commissie deze aansluitend goed te keuren;

94.

roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle gewasbeschermingsmiddelen naar behoren worden beoordeeld, onder meer aan de hand van blootstellingsscenario's, op basis van gegevens die zijn verkregen voor het gewasbeschermingsmiddel zelf, en is van oordeel dat gegevens over gewasbeschermingsmiddelen niet mogen worden geëxtrapoleerd op basis van gegevens die zijn verkregen over werkzame stoffen, mits dit wetenschappelijk gerechtvaardigd is en milieutoezicht na het in de handel brengen heeft aangetoond dat deze werkwijze betrouwbaar is;

95.

vraagt de Commissie om binnen twee jaar een gedetailleerd verslag over de nationale praktijken op het gebied van risicobeoordeling en risicobeheer van gewasbeschermingsmiddelen in te dienen bij het Parlement;

96.

roept de lidstaten op te garanderen dat alle besluiten inzake de verlening van vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen op een degelijke risicobeoordeling berusten van de reële blootstelling (acuut en chronisch) van kwetsbare groepen en verzoekt om het overeenstemmende EFSA-richtsnoer in deze zin te wijzigen;

97.

onderstreept dat aanvragers alle studies, met inbegrip van de ruwe gegevens, verplicht moeten overleggen aan de lidstaat die de aanvraag tot toelating onderzoekt, en wel in een machinaal leesbaar formaat;

98.

pleit ervoor dat bovenstaande studies, met inbegrip van alle ondersteunende gegevens en informatie met betrekking tot toelatingsaanvragen, in hun geheel en in een machinaal leesbaar formaat openbaar worden gemaakt, zodat de transparantie wordt gewaarborgd, de studies tijdig en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens kunnen worden onderworpen aan een onafhankelijke controle en ervoor wordt gezorgd dat degenen die de studies hebben aangevraagd deze alleen voor niet-commerciële doeleinden kunnen gebruiken, teneinde de betreffende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen;

99.

verzoekt de Commissie na te gaan of het wenselijk zou zijn om de EFSA de verantwoordelijkheid te geven voor de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen, terwijl het feitelijke besluit over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau moet blijven plaatsvinden om rekening te houden met de specifieke situatie van elk land;

100.

wenst dat de lidstaten de doeltreffendheid vergroten door de coördinatie binnen en tussen de zones te verbeteren, teneinde het werk beter te verdelen en optimaal gebruik te maken van de middelen van elke lidstaat, en dat zij afwijkingen ingevolge artikel 53 van de verordening alleen toestaan als de bestaande verplichtingen strikt worden nagekomen;

101.

is van mening dat het systeem voor wederzijdse erkenning tussen de zones moet worden verbeterd;

102.

dringt er bij de lidstaten op aan de toelatingsprocedures op nationaal niveau beter ten uitvoer te leggen teneinde de afwijkingen en verlengingen die worden toegestaan uit hoofde van artikel 53 van de verordening te beperken tot echte noodsituaties; roept de lidstaten op streng de hand te houden aan artikel 53 van de verordening en alleen aanvragen tot afwijking in aanmerking te nemen en te onderzoeken die volledig zijn ingevuld, en alleen volledige kennisgevingen van afwijkingen voor te leggen aan de Commissie en de andere lidstaten;

103.

vraagt de Commissie ten volle gebruik te maken van haar controlebevoegdheden uit hoofde van artikel 53, leden 2 en 3, teneinde afwijkingen en verlengingen overeenkomstig artikel 53 te beperken tot gerechtvaardigde noodsituaties;

104.

wenst dat de lidstaten erop toezien dat er een openbare raadpleging van de relevante belanghebbenden wordt gehouden voordat er een noodtoelating wordt verleend overeenkomstig artikel 53, dat onnodige vertraging bij de verlening van de betreffende toelating wordt voorkomen en dat alle relevante belanghebbenden tijdig ervan in kennis worden gesteld of de toelating in kwestie al dan niet wordt verleend;

105.

roept alle lidstaten op tot openbaarmaking van de door hen ontvangen volledig ingevulde aanvraagformulieren waarin om een noodtoelating wordt verzocht overeenkomstig artikel 53, ongeacht of de toelating wordt verleend of geweigerd;

106.

verzoekt de Commissie methoden te ontwikkelen om te bepalen of, en zo ja wanneer, bepaalde afwijkingen moeten worden toegestaan, met name in verband met “verwaarloosbare blootstelling” of “ernstig fytosanitair gevaar”;

107.

roept de lidstaten op elkaar, de Commissie en het publiek op de hoogte te stellen van de toelating en intrekking van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede van risicobeperkende maatregelen, om zo te zorgen voor een EU-breed overzicht van op de markt verkrijgbare gewasbeschermingsmiddelen en het daarmee verband houdende risicobeheer;

108.

dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een betere uitwisseling van gegevens over gewasbeschermingsmiddelen die veiliger zijn dan gewasbeschermingsmiddelen met bestanddelen die voor vervanging in aanmerking komen, om zo de vergelijkende beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te vereenvoudigen;

109.

merkt op dat uit onderzoek naar het gebruik van koper in gebieden waar dit van oudsher wordt gebruikt, is gebleken dat dit gevolgen heeft voor de microbiologische bodemkwaliteit; deelt het standpunt dat koper moet worden beschouwd als een tijdelijk middel voor gewasbescherming en dat het gebruik ervan moet worden afgebouwd zodra er betere alternatieven beschikbaar komen;

110.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling en het gebruik van duurzame en ecologische alternatieven voor gewasbeschermingsmiddelen, maatregelen voor geïntegreerde gewasbescherming en bestrijdingsmiddelen met een laag risico te bevorderen als een belangrijke maatregel om de schadelijke effecten van gewasbescherming te verminderen; erkent dat de verdere ontwikkeling van en meer onderzoek naar deze middelen noodzakelijk is; verzoekt de Commissie daarom de mogelijkheden te onderzoeken om innovatie op dit gebied te stimuleren;

111.

verzoekt de Commissie met een voorstel tot wijziging van de verordening te komen, zodat niet alleen het gebruik, maar ook het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico procedureel gezien gemakkelijker wordt gemaakt voor marktdeelnemers; is van mening dat er met name meer duidelijkheid nodig is betreffende het op de markt brengen van basisstoffen;

112.

dringt erop aan dat kmo-producenten van gewasbeschermingsmiddelen transparante en eerlijke toegang krijgen tot werkzame stoffen;

113.

wenst dat de Commissie de effecten analyseert van de in de huidige wetgeving vastgestelde voorschriften voor de toelating van en de handel in gewasbeschermingsmiddelen en biociden, in termen van de personele middelen en economische capaciteiten die kmo-producenten ter beschikking staan, en dat zij na elke eventuele wijziging van de bestaande regelgeving haar analyse herhaalt; benadrukt dat de resultaten van dergelijke analyses beschikbaar moeten worden gesteld voor raadpleging door het publiek;

114.

pleit voor een geharmoniseerde definitie van “kleine toepassing”, teneinde een gelijk speelveld te bevorderen, en beveelt aan één EU-lijst met belangrijke gewassen op te stellen;

115.

roept de Commissie, de EFSA en de lidstaten op ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden, waaronder het publiek, worden betrokken bij alle activiteiten voor belanghebbenden betreffende pesticiden, zoals voorzien in Richtlijn 2003/35/EG en het Verdrag van Aarhus;

116.

roept de Commissie en de lidstaten op te waarborgen dat de in de verordening opgenomen voorschriften voor de prioritering van niet-chemische methoden naar behoren worden toegepast;

o

o o

117.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 73.

(2)  zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(3)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(4)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(5)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(6)  PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

(7)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(8)  PB L 155 van 11.6.2011, blz. 127.

(9)  PB L 93 van 3.4.2013, blz. 1.

(10)  PB L 93 van 3.4.2013, blz. 85.

(11)  PB L 173 van 30.6.2016, blz. 52.

(12)  PB L 208 van 2.8.2016, blz. 1.

(13)  PB L 333 van 15.12.2017, blz. 10.

(14)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 102.

(15)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 117.

(16)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 184.

(17)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 62.

(18)  PB C 86 van 6.3.2018, blz. 51.

(19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0356.

(20)  Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 november 2016, Bayer CropScience SA-NV en Stichting De Bijenstichting tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, C-442/14, ECLI:EU:C:2016:890.

(21)  EFSA Journal 2015, 13 (11): 4302.

(22)  EFSA Journal 2017,15 (9): 4979.

(23)  https://ec.europa.eu/research/sam/pdf/sam_ppp_report.pdf

(24)  PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

(25)  Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 178/2002 [betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving], Richtlijn 2001/18/EG [inzake de doelbewuste introductie van ggo's in het milieu], Verordening (EG) nr. 1829/2003 [inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders], Verordening (EG) nr. 1831/2003 [betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding], Verordening (EG) nr. 2065/2003 [inzake rookaroma's], Verordening (EG) nr. 1935/2004 [inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen], Verordening (EG) nr. 1331/2008 [inzake de uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's], Verordening (EG) nr. 1107/2009 [betreffende gewasbeschermingsmiddelen] en Verordening (EU) 2015/2283 [betreffende nieuwe voedingsmiddelen].

(26)  Zie zaak T-235/15, Pari Pharma GmbH tegen Europees Geneesmiddelenbureau; zie ook zaak T-729/15, MSD Animal Health Innovation GmbH en Intervet international BV tegen Europees Geneesmiddelenbureau, en zaak T-718/15, PTC Therapeutics International Ltd tegen Europees Geneesmiddelenbureau.

(27)  PB C 95 van 3.4.2013, blz. 1.

(28)  https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5348

(29)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(30)  Zie Hallmann, C.A., Sorg, M., Jongejans, E., Siepel, H., Hofland, N., Schwan, H., et al. (2017) “More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas”. PLoS ONE 12(10): e0185809. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0185809


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/68


P8_TA(2019)0025

Uitvoering van de handelspijler van de associatieovereenkomst met Midden-Amerika

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de uitvoering van de handelspijler van de associatieovereenkomst met Midden-Amerika (2018/2106(INI))

(2020/C 411/08)

Het Europees Parlement,

gezien deel IV van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (1),

gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds (2), en Midden-Amerika, anderzijds, en het bijbehorende tussentijdse verslag (3),

gezien de jaarverslagen van de Commissie van 18 maart 2015, 18 februari 2016 en 5 april 2017 over de uitvoering van deel IV van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (respectievelijk COM(2015)0131, COM(2016)0073 en COM(2017)0160),

gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 over de situatie in Nicaragua (4) en de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de EU over de situatie in Nicaragua van 2 oktober 2018,

gezien de resoluties van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering over het bestuur van de globalisering en over maatschappelijk verantwoord ondernemen in de EU en in Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (LAC), die beide op 20 september 2018 in Wenen zijn aangenomen,

gezien het verslag van de Commissie van 9 november 2017 over de uitvoering van vrijhandelsovereenkomsten 1 januari 2016 — 31 december 2016 (SWD(2017)0364),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2018 inzake hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (5),

gezien zijn resoluties van 30 mei 2018 over het jaarverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijk handelsbeleid (6) en van 25 oktober 2018 over het in goede banen leiden van de mondialisering: handelsaspecten (7),

gezien het verslag van de vierde vergadering van het Associatiecomité van 14 juni 2018,

gezien het verslag van 13 juni 2018 aan het Forum voor het maatschappelijk middenveld van de vierde vergadering van de raad inzake handel en duurzame ontwikkeling over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie (EU) en Midden-Amerika (8),

gezien de samenvatting van het debat in de gezamenlijke vergadering van de adviesgroepen van het maatschappelijk middenveld van Europa en Midden-Amerika op 16 juni 2016 (9),

gezien de openbare hoorzittingen in de Commissie internationale handel (INTA) op 20 juni 2018, 15 maart 2016, en 27 maart 2012,

gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (10),

gezien de gezamenlijke verklaring over handel en economische empowerment van vrouwen ter gelegenheid van de ministeriële conferentie van de World Trade Organization (WTO) in Buenos Aires in december 2017,

gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0459/2018),

A.

overwegende dat de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Midden-Amerika (hierna “de overeenkomst”) de eerste interregionale associatieovereenkomst was die de EU heeft gesloten; overwegende dat de overeenkomst gebaseerd is op drie pijlers, namelijk politieke dialoog, samenwerking en handel; overwegende dat de handelspijler van de overeenkomst (deel IV) vrij breed en ambitieus was toen erover werd onderhandeld, maar dat het achteraf ontbreekt aan actuele bepalingen over, onder andere, gender en handel, digitale handel en e-handel, aanbestedingen, investeringen, anticorruptie of het midden- en kleinbedrijf (mkb);

B.

overwegende dat de handelspijler van de overeenkomst voorlopig is toegepast voor een periode van vijf jaar: sinds 1 augustus 2013 met Honduras, Nicaragua en Panama, sinds 1 oktober 2013 met Costa Rica en El Salvador, en sinds 1 december 2013 met Guatemala;

C.

overwegende dat de pijlers politieke dialoog en samenwerking nog steeds niet door alle lidstaten worden toegepast, aangezien niet alle lidstaten de overeenkomst hebben geratificeerd; overwegende dat de niet-toepassing van deze twee pijlers leidt tot een onevenwichtigheid tussen handelsgerelateerde kwesties en politieke kwesties, namelijk de kernwaarden van de EU, zoals de bevordering van democratie en mensenrechten;

D.

overwegende dat Midden-Amerika een relatief kleine markt is met bijna 43 miljoen inwoners en goed is voor 0,25 % van het mondiale bbp;

E.

overwegende dat de Midden-Amerikaanse landen de afgelopen 15 jaar meer openstonden voor handel dan andere landen met hetzelfde inkomensniveau; overwegende echter dat import nog steeds de belangrijkste bron van handel met andere landen is;

F.

overwegende dat de belangrijkste markt voor Midden-Amerika de regio zelf is, omdat de Midden-Amerikaanse gemeenschappelijke markt de op een na grootste handelspartner is voor de meeste landen in de regio, goed voor 26 % van alle export;

G.

overwegende dat uitvoering van de handelsovereenkomsten van de EU een hoofdprioriteit is van het Parlement, de Raad en de Commissie om het gemeenschappelijk handelsbeleid (GHB) van de EU te monitoren, beoordelen en kalibreren; overwegende dat verslag uitbrengen over de uitvoering van de overeenkomst met Midden-Amerika een tijdige en nuttige bijdrage is aan de reflectie over mogelijke modernisering ervan;

H.

overwegende er nu voldoende ervaring, data en statistische informatie is om de uitvoering van de handelspijler van de overeenkomst te beoordelen; overwegende dat in de resolutie van het Parlement die parallel met zijn goedkeuring van de overeenkomst op 11 december 2012 is aangenomen de doelstellingen voor de handelspijler en suggesties voor de follow-up tijdens de uitvoering (11) die relevant zijn voor de analyse zijn opgenomen;

I.

overwegende dat in advies 2/15 van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2017 (12) werd bevestigd dat het GHB een op waarden gebaseerd beleid is en dat de bevordering van duurzame ontwikkeling een integraal onderdeel is van het GHB;

J.

overwegende dat de mensenrechtensituatie in verschillende Midden-Amerikaanse landen zorgwekkend is;

Belangrijkste conclusies en aanbevelingen

1.

is van mening dat de overeenkomst ernaar streeft een van zijn belangrijkste initiële doelstellingen te verwezenlijken omdat de overeenkomst het proces van regionale integratie probeert te versterken door intra-regionale instellingen, samenwerking en dialoog te ondersteunen, en zo een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), de universele VN-agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en, in het kader van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling zoals vastgelegd in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), aan de complementariteit van hun productiesectoren, door eerlijke grensoverschrijdende uitwisseling te bevorderen en regionale duurzame economische samenwerking te stimuleren; herhaalt dat de overeenkomst bijdraagt tot consolidering van de bredere strategische dimensie van het partnerschap tussen de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (LAC); is van mening dat het van essentieel belang is dat de overeenkomst volledig in werking treedt, hetgeen afhangt van de interne ratificatie door enkele EU-lidstaten (13), en de effectieve en adequate uitvoering van alle bepalingen van de handelspijler door beide partijen;

2.

herinnert aan het belang van versterking van de bi-regionale samenwerking om het multilaterale handelsstelsel in stand te houden en te versterken, als een essentiële pijler voor de verwezenlijking van de SDG's en om een economisch bestuur op basis van regels te waarborgen, waarbij een eerlijker, meer inclusieve en duurzame handel wordt gewaarborgd; herinnert met name aan zijn steun voor de WTO, waarbij het zijn rol bij het creëren van economische stabiliteit en het ondersteunen van groei en ontwikkeling benadrukt, en roept de partijen op gebruik te maken van de dialoog die door de overeenkomst wordt gestimuleerd om gezamenlijke strategieën voor de noodzakelijke modernisering van de WTO te identificeren en te ontwikkelen;

3.

onderstreept dat Midden-Amerika een van de regio's is die het meest te lijden hebben onder klimaatverandering en natuurrampen, en dringt daarom aan op een zeer zorgvuldig onderzoek naar het verband tussen verandering van landgebruik als gevolg van de liberalisering van investeringen en de toegang tot eigendom, en de uitbreiding van monoculturen, naar bescherming van en toegang tot watervoorraden en zoet water en de noodzaak om de respectieve openbare voorzieningen in stand te houden en/of te ontwikkelen, en naar samenwerking bij de ontwikkeling van niet-vervuilende openbare vervoers- en energiesystemen;

4.

benadrukt dat de overeenkomst steunt op een op regels gebaseerde, eerlijke en voorspelbare relatie ter bevordering van een veiliger economische omgeving die stoelt op de beginselen van duurzame ontwikkeling en eerbiediging van de mensenrechten en arbeids- en milieunormen met inachtneming van de rechtsstaat en goed bestuur, en benadrukt dat er doeltreffende anticorruptiemaatregelen moeten worden getroffen; is van mening dat een dergelijke voorspelbaarheid positieve gevolgen heeft voor economische groei, de handel in goederen, de verlening van diensten, de deelname aan openbare aanbestedingen en het aantrekken van investeringen, het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid, het creëren van betere arbeidsomstandigheden en een hogere levensstandaard, zelfs als de stromen zich niet altijd op lineaire wijze ontwikkelen;

5.

dringt er bij de Commissie op aan geactualiseerde en volledige jaarverslagen op te stellen over de uitvoering van de overeenkomst zoals vereist wordt in de relevante uitvoeringsverordeningen; is van mening dat de informatie in het Verslag over de uitvoering van vrijhandelsovereenkomsten niet toereikend is (SWD(2017)0364); merkt op dat de gegevens over de import vanuit Midden-Amerika sterk fluctueren aangezien de Midden-Amerikaanse export zich concentreert op grondstoffen waarvan de prijzen gebaseerd zijn op de wereldmarkt, of productonderdelen in de mondiale waardeketens; moedigt de partijen sterk aan, met het oog op een zorgvuldige beoordeling van de uitvoering van de overeenkomst, om passende maatregelen te treffen om de inzameling en levering van regelmatige, geactualiseerde, vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens te verbeteren, o.a. over de handel in goederen en diensten, investeringen en klimaatverandering, alsmede over de mate van consolidering van mkb-activiteiten, en evaluaties uit te voeren op basis van gegevens die per geslacht zijn uitgesplitst; moedigt beide partijen verder aan toe te zien op de handhaving van internationaal overeengekomen normen voor de bestrijding van witwassen, alsmede belastingontduiking en -ontwijking; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de uitvoering van haar handelsovereenkomsten te actualiseren en een gemeenschappelijke methodologie voor een meer coherente evaluatie van de uitvoering ervan te ontwikkelen;

6.

is verheugd over het feit dat de handelsstromen tussen de partijen bestendig zijn gebleken ondanks een ongunstige internationale economische context; neemt kennis van het volgende: de EU-export is met 22 % gestegen, terwijl de import uit de vijf Midden-Amerikaanse landen is toegenomen met 18,3 %, dat de belangrijkste bestemming van EU-goederen in Midden-Amerika Costa Rica is, gevolgd door Panama en Guatemala, en dat de belangrijkste exporteur van goederen naar de EU Costa Rica is, gevolgd door Honduras en Guatemala; stelt met bezorgdheid vast dat de export van Costa Rica naar de EU in 2015 met 40,4 % is gedaald doordat een belangrijke producent van IT-apparatuur naar Zuidoost-Azië is verhuisd, waardoor de import vanuit Midden-Amerika in totaal met 16,8 % is gedaald;

7.

betreurt het dat noch Midden-Amerika noch de EU volledig gebruikmaken van de hun toegewezen tariefcontingenten (TC's) en verzoekt potentiële sectoren aan te wijzen waarin de handel zou moeten worden aangemoedigd; betreurt dat cijfers over de benuttingsgraad van de preferenties alleen beschikbaar zijn in Costa Rica; is bezorgd dat slechts 16,6 % van de EU-export naar Costa Rica geprofiteerd heeft van de vrijhandelsovereenkomst terwijl het percentage voor de export uit Costa Rica naar de EU op 92 % lag (14); herinnert aan het belang om handel inclusiever te maken en een passende integratie van het mkb en met name van kleinschalige boeren in waardeketens te faciliteren; verzoekt de Commissie in dit opzicht om actieve maatregelen te treffen teneinde de kennis te vergroten en het benutten van de kansen die de overeenkomst biedt onder Europese producenten, met name het mkb, te faciliteren om de benuttingsgraad van de preferenties en het gebruik van bestaande TC's te verhogen;

8.

merkt op dat de belangrijkste producten die door Midden-Amerika naar de EU worden geëxporteerd nog steeds geconcentreerd zijn in de primaire sector en in producten met een relatief lage toegevoegde waarde, zoals textiel, koffie, suiker, auto-onderdelen of garnalen, terwijl de belangrijkste producten die door de EU naar Midden-Amerika worden geëxporteerd machines en apparaten zijn, alsmede producten voor de chemische of aanverwante industrieën en vervoersmaterieel; merkt echter op dat de overeenkomst begint bij te dragen tot de modernisering en diversificatie van de uitvoer uit Midden-Amerika met meer toegevoegde waarde, zoals naalden, protheses en medische apparatuur, en tot een stijgende export van Fair Trade-producten en gecertificeerde biologische producten;

9.

betreurt dat noch in het derde jaarverslag noch in het Verslag over de uitvoering van vrijhandelsovereenkomsten van de EU 2016 relevante gegevens zijn opgenomen om investeringsstromen te beoordelen; verzoekt de Commissie dergelijke gegevens in toekomstige verslagen op te nemen;

10.

neemt kennis van het feit dat de totale EU-handel in diensten met Midden-Amerika licht is afgenomen en geconcentreerd lijkt te zijn in Panama en Costa Rica, en dringt er bij de Commissie op aan per sector landenspecifieke analyses te maken;

11.

erkent dat er vooruitgang is geboekt ten aanzien van sanitaire en fytosanitaire normen (SPS), oorsprongsregels (RoO) en technische handelsbelemmeringen (TBT's), en dringt er bij de partijen op aan om de vroegtijdige waarschuwing en transparantie te verbeteren alsmede de uitwisseling van informatie over interne wetgeving en procedures; merkt op dat Midden-Amerika bezorgd is over het nieuwste wettelijke kader van de EU dat export van palmolie potentieel zou kunnen belemmeren; herhaalt dat er tijdig informatie moet worden uitgewisseld en dat er meer ex ante uitwisseling nodig is zodat partijen kunnen anticiperen en zich kunnen aanpassen aan veranderende patronen en kunnen voldoen aan interne wettelijke voorschriften;

12.

benadrukt dat er meer vooruitgang moet worden geboekt met betrekking tot het probleem van de discriminerende belastingen van Costa Rica op de invoer van alcoholische dranken; is tevens bezorgd over de slepende dossiers met betrekking tot de effectieve bescherming van de geografische aanduidingen (GA's), bijvoorbeeld in Costa Rica (manchego), Guatemala (parmigiano) of Honduras (lijst van generieke middelen), en beveelt aan dat er meer inspanningen worden geleverd met betrekking tot de naleving;

13.

betreurt dat er in de huidige overeenkomst niet een specifiek hoofdstuk is gewijd aan het midden- en kleinbedrijf, en moedigt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de lidstaten en Midden-Amerika aan een dergelijk hoofdstuk op te nemen in een toekomstige herziening van de overeenkomst; roept de partijen op het midden- en kleinbedrijf alle juridische en administratieve ondersteuning en instrumenten ter beschikking te stellen die het nodig heeft om in het kader van deze overeenkomst actief te worden op het gebied van handel en investeringen, om uitwisselingen te stimuleren en hun deelname eraan te versterken zodat ook zij profiteren van de voordelen van de overeenkomst, onder meer door actieve maatregelen ter bevordering van de internationalisering van het midden- en kleinbedrijf en het opzetten van contactpunten en een gespecialiseerde website voor het midden- en kleinbedrijf; herhaalt dat de bewustwording over de overeenkomst onder en de beschikbare ondersteuning aan de belanghebbenden, met name het midden- en kleinbedrijf, in beide regio's moet worden bevorderd; herhaalt dat de samenwerking in strategische sectoren van beide regio's moet worden gestimuleerd met passende technische en financiële middelen;

14.

benadrukt dat een eerlijke en transparante openstelling van de markten voor openbare aanbestedingen in Midden-Amerika van essentieel belang is om gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven te waarborgen; is bezorgd dat de markten voor openbare aanbestedingen in Midden-Amerika verder kunnen worden opengesteld op het niveau van de centrale en regionale overheid;

15.

beschouwt intra-regionale non-tarifaire maatregelen als een belangrijke belemmering van investeringen in Midden-Amerika; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat Midden-Amerikaanse landen betere investeringsvoorwaarden scheppen en het lokale ondernemingsklimaat voor Europese investeerders verbeteren, waardoor de werkgelegenheid en de infrastructuur kunnen worden verbeterd en er kan worden voorzien in de belangrijke ontwikkelingsbehoeften van de regio;

16.

dringt aan op de concrete uitvoering van de specifieke toezeggingen in verband met de bepalingen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling (TSD), die integraal deel uitmaken van de overeenkomst en van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de gestelde doelen; neemt er kennis van dat de Commissie in 2019, en ook in de toekomst, een ex post evaluatie van de overeenkomst zal verrichten, met inbegrip van het TSD-hoofdstuk, en dat zij daarvoor onafhankelijke deskundigen zal inschakelen; herinnert eraan dat in het TSD-hoofdstuk is bepaald dat er interne adviesgroepen (IAG's) of comités zullen worden opgericht die bevoegd zijn voor zaken die verband houden met arbeid, milieu en duurzame ontwikkeling; is met name verheugd over het feit dat er nu in alle Midden-Amerikaanse landen mechanismen bestaan zodat maatschappelijke organisaties advies kunnen geven; merkt op dat er ernstige bezorgdheid is geuit met betrekking tot de onafhankelijkheid van deze adviesgroepen en de mate waarin zij in sommige Midden-Amerikaanse landen kunnen deelnemen; betreurt in dit verband dat de vergaderingen van het Associatiecomité en de Subcomités en het Forum voor dialoog van het maatschappelijk middenveld in 2017 niet gehouden zijn, en dringt erop aan dat deze vergaderingen ten minste jaarlijks worden gehouden; verzoekt alle partijen bij de overeenkomst snel mechanismen en de nodige financiële middelen vast te stellen om de in de overeenkomst voorziene IAG's te versterken, en te zorgen voor onafhankelijke maatschappelijke organisaties, met een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden zodat zij er op passende wijze aan kunnen deelnemen; nodigt de partijen bij de overeenkomst tevens uit doeltreffende mechanismen voor een dialoog met de adviesgroepen in te voeren alsmede de leden van de verschillende subcomités, en hen te betrekken bij het ex post evaluatieproces dat is voorzien voor 2019; is verheugd over de aanbevelingen die gedaan zijn tijdens de derde gezamenlijke vergadering van de IAG's van de EU en Midden-Amerika op 16 juni 2016 en roept de partijen op er gevolg aan te geven; herinnert eraan dat het TSD-hoofdstuk juridisch bindende bepalingen bevat om de normen op het gebied van mensenrechten, arbeid en milieubescherming effectief ten uitvoer te leggen; is verheugd over het feit dat de overeenkomst de weg heeft geëffend voor een regelmatige dialoog over de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verbintenissen; merkt op dat het Parlement de Commissie heeft aangemoedigd de toezichts-, uitvoerings- en handhavingsmechanismen van TSD-hoofdstukken aan te scherpen; is derhalve verheugd over het 15-puntenplan van de Commissie om de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling (TSD) doeltreffender te maken en herinnert eraan dat de dialoog met de verschillende betrokken partijen, waaronder het Parlement, moet worden voortgezet over een doeltreffend handhavingsmechanisme voor de in de handelsovereenkomsten aangegane verbintenissen inzake arbeid en milieubescherming;

17.

verzoekt de partijen de overeenkomst te herzien en een geschikt en doeltreffend mechanisme voor geschillenbeslechting in te voeren, en tevens te overwegen, naast verschillende andere handhavingsmethodes, als afschrikkende maatregel sancties op te leggen die in laatste instantie kunnen worden gebruikt in geval van ernstige schendingen en die de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in staat stellen op passende wijze deel te nemen;

18.

dringt er bij de EU en alle Midden-Amerikaanse landen op aan de multilaterale milieuovereenkomsten inzake de bestrijding van de klimaatverandering te ratificeren en volledig ten uitvoer te leggen, met name het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs; wijst op de noodzaak de samenwerking tussen de EU en Midden-Amerika op dit gebied te intensiveren;

19.

neemt kennis van de verschillende landenverslagen die zijn opgesteld door de IAO en van de problemen die nog steeds niet zijn opgelost; dringt er bij de betrokken Midden-Amerikaanse staten op aan alle geweld uit te roeien dat gebruikt wordt tegen vakbondsactivisten en inheemse bevolkingsgroepen, en wetgevingsmaatregelen te treffen om IAO-verdragen effectief uit te voeren, o.a. de verdragen inzake de vrijheid van vereniging, collectieve arbeidsovereenkomsten, non-discriminatie en kinderarbeid; benadrukt dat arbeidsinspecties moeten worden geïntensiveerd en dat de sociale dialoog moet worden versterkt;

20.

verzoekt de Commissie de verzekering te geven dat goederen of delen van goederen die in exportproductiezones (EPZ's) worden geproduceerd niet onder de preferentiële tarieven van de overeenkomst vallen, aangezien EPZ's internationale arbeidsnormen en nationale milieuwetgeving niet hoeven na te leven; verzoekt de Commissie om concrete informatie over douane- of andere bepalingen die worden toegepast om producten uit EPZ's te onderscheiden die dus niet onder de tariefafbraak vallen;

21.

herhaalt dat de drempels die zijn vastgesteld in het stabilisatiemechanisme voor bananen, dat als bijlage bij de overeenkomst is gevoegd en dat geldig is tot 2020, niet mogen worden overschreden, en dat de partijen wanneer dit mechanisme is verstreken, statistische gegevens moeten blijven verstrekken, ook over Fair Trade- en biologische producten; merkt op dat Nicaragua en Guatemala in september 2018 hun drempels hebben overschreden (respectievelijk 349 % en 102 %) en is bezorgd dat dit gevolgen zal hebben voor de Europese bananenproducenten; herinnert aan de toezegging van de Commissie om de situatie van bananenproducenten in de Unie uiterlijk op 1 januari 2019 te evalueren en dat indien er sprake is van een ernstige verslechtering van de markt of van de situatie van bananenproducenten in de Unie, een verlenging van de geldigheid van het mechanisme kan worden overwogen; herinnert eraan dat de Commissie, in het licht van het stabilisatiemechanisme en de vrijwaringsclausule die in de overeenkomst zijn opgenomen, grondiger en regelmatiger informatie over marktontwikkelingen ter beschikking moet stellen van zowel het Europees Parlement als de betrokken industriële sectoren;

22.

benadrukt dat de recente politieke en economische ontwikkelingen, die o.a. geleid hebben tot geweld, straffeloosheid, corruptie, kwetsbare rechtsstelsels en een gebrekkige rechtsstaat in sommige Midden-Amerikaanse landen, negatieve economische gevolgen kunnen hebben op de regio als geheel en zouden kunnen leiden tot destabilisatie van de regio; is bijzonder bezorgd over de huidige situatie in Nicaragua en veroordeelt deze ten zeerste; dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan de situatie in Nicaragua nauwlettend te volgen en, indien nodig, na te gaan welke maatregelen er kunnen worden getroffen in het licht van de associatieovereenkomst; herinnert eraan dat de democratieclausule een essentieel onderdeel is van alle overeenkomsten van de Unie met derde landen;

23.

herinnert aan de verplichting van de EU, als verankerd in artikel 8 van het VWEU, alsmede aan de toezegging van de EU en andere ondertekenaars van de “Verklaring van Buenos Aires over gender en handel”, om gendermainstreaming te bevorderen; roept de partijen op om het genderperspectief van de overeenkomst te versterken en te bevorderen en ondersteunen dat in een toekomstige herziening een specifiek hoofdstuk over gender wordt opgenomen;

24.

dringt er bij Oostenrijk, België en Griekenland op aan de overeenkomst te ratificeren, en herhaalt dat het van belang is dat de overige delen van de overeenkomst volledig worden toegepast, inclusief de samenwerking met betrekking tot economische en handelsontwikkeling (artikelen 52 en overige);

25.

is verheugd over het feit dat de partijen eindelijk de administratieve en institutionele procedures zijn gestart om het relevante protocol goed te keuren voor de integratie van Kroatië in de overeenkomst;

o

o o

26.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, de lidstaten, de regeringen van de Midden-Amerikaanse landen en de EuroLat-Vergadering.

(1)  PB L 346 van 15.12.2012, blz. 3.

(2)  PB C 434 van 23.12.2015, blz. 181.

(3)  Tussentijds verslag van 8 november 2012 inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0238.

(5)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27.

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0230.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0439.

(8)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2018/july/tradoc_157150.pdf

(9)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/en_joint-document_advisory-groups_16-june-2016_final.pdf

(10)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(11)  Resolutie van 19 september 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds.

(12)  ECLI:EU:C:2017:376.

(13)  Op 10 september 2018 moest de associatieovereenkomst nog geratificeerd worden door Oostenrijk, België, het Verenigd Koninkrijk en Griekenland. http://www.consilium.europa.eu/en/documents-publications/treaties-agreements/agreement/?id=2012001

(14)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad “Derde jaarverslag over de uitvoering van deel IV van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds” (COM(2017)0160).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/74


P8_TA(2019)0029

Jaarverslag 2017 van de Europese Centrale Bank

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het jaarverslag 2017 van de Europese Centrale Bank (2018/2101(INI))

(2020/C 411/09)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 6 februari 2018 over het jaarverslag 2016 van de Europese Centrale Bank (1),

gezien het Jaarverslag 2017 van de Europese Centrale Bank (ECB),

gezien de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de Europese Centrale Bank, met name de artikelen 2, 3, 7, 10, lid 2, 15, 21, 32, lid 5, en 33, lid 1,

gezien de artikelen 129, lid 3, 130, 138, lid 2, 282, leden 2 en 3, 283, lid 2, en 284, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de toespraak van de president van de ECB, Mario Draghi, op 19 juni 2018 in Sintra,

gezien het Economic Bulletin van de ECB, nummer 5/2018,

gezien artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (2),

gezien artikel 128, lid 1, VWEU over de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van de euro,

gezien de feedback op de input van het Parlement in het kader van zijn resolutie over het jaarverslag 2016 van de ECB,

gezien het economisch jaarverslag 2017 van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB),

gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) getiteld “Kwetsbaarheden in de sector van het niet-zakelijk onroerend goed in de EU” van november 2016, en de bijbehorende landspecifieke waarschuwingen aan acht lidstaten,

gezien artikel 132, lid 1, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0424/2018),

A.

overwegende dat de euro onbetwist nog steeds de op een na belangrijkste munteenheid in het internationale monetaire systeem is; overwegende dat de steun onder de bevolking voor de euro in 2017 groot was, gezien het feit dat bijna drie kwart (73 %) van de respondenten in de eurozone zich voor de gemeenschappelijke munt uitsprak, hetgeen het beste resultaat was sinds najaar 2004;

B.

overwegende dat het bbp van de EU en de eurozone volgens de zomerprognose van 2018 van de Commissie in 2017 met 2,4 % is gegroeid, wat meer is dan dat van de VS; overwegende dat volgens dezelfde prognose het bbp in 2018 en 2019 met respectievelijk 2,1 en 2,0 % zal groeien;

C.

overwegende dat de meest recente economische cijfers in 2018 een zekere vetraging van de groei ten opzichte van de hoge groei in 2017 laten zien, vanwege een zwakkere impuls van externe handel en hogere olieprijzen;

D.

overwegende dat volgens cijfers van Eurostat uit mei 2018 de werkloosheid in de EU en de eurozone nu bijna terug is op het niveau van voor de crisis en zich op respectievelijk 7,0 % en 8,4 % bevindt; overwegende dat het aantal werkenden en de arbeidsmarktparticipatie in de eurozone zich op het hoogste niveau bevinden sinds het begin van de economische en monetaire unie in 1999;

E.

overwegende dat de groei- en werkloosheidscijfers ondanks enige convergentie nog steeds sterk uiteenlopen tussen de verschillende landen en regio's, waardoor de economie gevaarlijk kwetsbaar blijft en een gezonde en evenwichtige ontwikkeling in gevaar komt; overwegende dat de jeugdwerkloosheid nog steeds meer dan het dubbele van het gemiddelde bedraagt, en zich eind 2017 op 16,8 % en 18,8 % bevindt voor de EU en de eurozone;

F.

overwegende dat de huidige breed gedragen economische expansie voornamelijk het gevolg is van uitvoer en binnenlandse consumptie in de lidstaten; overwegende dat vorig jaar de investeringen het snelst groeiden sinds 2007, aangestuwd door het mondiaal herstel en het investeringsplan voor Europa; benadrukt de rol van het EFSI bij het overbruggen van de investeringskloof in de EU, door een totale investering van 256,9 miljard EUR te mobiliseren en financiering te verstrekken aan bijna 550 000 kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die van financiering uit het Europees Investeringsfonds (EIF) profiteren;

G.

overwegende dat de EU-lidstaten die niet deelnemen aan de eenheidsmunt en die voor hun munt een flexibele wisselvoet genieten, verschillen vertonen wat hun economische prestaties betreft; overwegende dat de lidstaten die de eenheidsmunt in de laatste tien jaar hebben ingevoerd, relatief betere prestaties hebben geleverd dan landen met een flexibele wisselvoet;

H.

overwegende dat de jaarlijkse inflatie van het geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP) volgens de macro-economische prognoses van de medewerkers van het Eurosysteem van juni 2018 voor de eurozone naar verwachting 1,7 % zal bereiken in 2018, 2019 en 2020, waarmee er sprake is van herstel ten opzichte van dieptepunten in het verleden, en dus naar de middellangetermijndoelstelling van de ECB van net onder 2 % toe beweegt, maar die doelstelling toch net niet haalt, én met grote onderlinge verschillen in de eurozone; overwegende dat de groei van de totale inflatie vooral wordt veroorzaakt door hogere energieprijzen, terwijl de onderliggende inflatie slechts marginaal is gegroeid tot 1,0 % van 0,9 % in 2016, en geen tekenen vertoond van een duurzame positieve tendens in 2017; overwegende dat loonstijging in overeenstemming met productiviteitstoename een belangrijke voorwaarde blijft voor een duurzame groei van de onderliggende inflatie;

I.

overwegende dat het geaggregeerde begrotingstekort in de eurozone volgens de voorjaarsprognose van de Commissie van 2018 naar verwachting in 2018 zal dalen van 0,9 % tot 0,7 % van het bbp, en naar verwachting in 2019 verder zal dalen tot 0,6 %, in vergelijking met verwachte tekorten van 5,9 % van het bbp in de VS en 2,7 % in Japan;

J.

overwegende dat de ECB verwacht dat de inflatie op de middellange termijn geleidelijk toe zal nemen, ondersteund door de gevolgen van de huidige monetaire beleidskoers, aanhoudende economische expansie, stijgende lonen en de absorptie van de economische vertraging;

K.

overwegende dat de banken van de eurozone hun vermindering van het aantal niet-renderende leningen hebben versneld, van 8 % van de totale leningen in 2014 tot 4,9 % in het vierde kwartaal van 2017; overwegende dat het totale volume van niet-renderende leningen in de EU nog steeds 950 miljard EUR bedraagt; overwegende dat niet-renderende leningen hetzij moeten worden verkocht, (gedeeltelijk) afgeschreven of op passende wijze verdisconteerd om voor financiële stabiliteit te zorgen en negatieve gevolgen voor bestaande rekeninghouders, spaarders en beleggers te vermijden; overwegende dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen lidstaten wat betreft het aantal niet-renderende leningen; overwegende dat het percentage niet-renderende leningen in acht lidstaten nog steeds aanzienlijk meer dan 10 % is, en dat het percentage in twee lidstaten meer dan 40 % is;

L.

overwegende dat er behoefte bestaat aan een versterkte secundaire markt voor niet-renderende leningen, teneinde de marktliquiditeit op Europees niveau te vergroten en eventuele onduidelijke situatie op de markt te vermijden; overwegende dat financiële instellingen die op de secundaire markt actief zijn, verplicht moeten worden rekening te houden met de belangen van de consumenten en alle relevante nationale en EU-eisen inzake consumentenbescherming in acht te nemen;

M.

overwegende dat de Raad van bestuur van de ECB tijdens zijn vergadering van oktober 2017 heeft besloten de netto-aankopen in het kader van het programma voor de aankoop van activa (Asset Purchase Programme — APP) tot september 2018 voort te zetten met maandelijks 30 miljard EUR; overwegende dat de Raad van bestuur van de ECB tijdens zijn vergadering van juni 2018 heeft besloten de maandelijkse aankoop voort te zetten met een verminderd bedrag van 15 miljard EUR tot het einde van 2018 en de aankoop daarna geheel stop te zetten, afhankelijk van binnenkomende gegevens die zijn inflatievooruitzichten op middellange termijn bevestigen, en dat hij dit besluit heeft bevestigd tijdens zijn vergadering van september 2018;

N.

overwegende dat de Raad van bestuur van de ECB zijn verwachtingen heeft bevestigd om de rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit ongewijzigd te laten op respectievelijk 0,00 %, 0,25 % en 0,40 % tot ten minste het einde van de zomer van 2019, en in ieder geval tot er een aanhoudende wijziging in de inflatieontwikkeling optreedt die in overeenstemming is met de middellangetermijndoelstelling van de ECB;

O.

overwegende dat de laatste benutting van de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO) in 2017 liet zien dat er een groeiende vraag bestond bij de banken in de eurozone; overwegende dat de doelstelling van de TLTRO is de kredietverstrekking door banken aan de reële economie te stimuleren;

P.

overwegende dat de balans van het Eurosysteem aan het einde van 2017 meer dan 4,5 biljoen EUR bedroeg, wat het hoogste niveau ooit was en 0,8 biljoen EUR meer vergeleken met het einde van 2016, en 41 % van het totale bbp van de eurozone uitmaakte; overwegende dat de ECB als gevolg van het programma voor het opkopen van obligaties aanzienlijke risico's in haar balans heeft opgenomen;

Q.

overwegende dat in 2017 het aantal en de waarde van de in omloop zijnde eurobankbiljetten respectievelijk met ongeveer 5,9 % en 4,0 % zijn gegroeid, terwijl het aantal en de waarde van de euromunten respectievelijk met 4,2 % en 4,0 % zijn gegroeid;

R.

overwegende dat de nettowinst van de ECB in 2017 1 275 miljard EUR bedroeg, vergeleken met 1 193 miljard EUR in 2016; overwegende dat deze stijging voornamelijk kan worden toegeschreven aan de stijging van de netto-rentebaten;

S.

overwegende dat de leden van de raad van bestuur van de ECB voortdurend hebben benadrukt hoe belangrijk het is om in de eurozone productiviteitsbevorderende structurele hervormingen door te voeren en een groeivriendelijk begrotingsbeleid te voeren, binnen het kader van het stabiliteits- en groeipact;

T.

overwegende dat artikel 123 VWEU en artikel 21 van de statuten van de ESCB/ECB de monetaire financiering van regeringen verbieden;

U.

overwegende dat de Europese Centrale Bank in haar toezichtfunctie niet altijd voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel;

Algemeen overzicht

1.

is ingenomen met het feit dat het maatschappelijk draagvlak voor de euro in 2017 met acht procentpunt is gestegen ten opzichte van 2016, en dat bijna twee derde (64 %) van de ondervraagden vindt dat de gemeenschappelijke munt goed is voor hun land;

2.

wijst er nogmaals op dat de euro veeleer een politiek project is dan een economisch; wijst er nogmaals op dat de eenheidsmunt niet kan worden teruggedraaid;

3.

herinnert aan de verplichting voor elke lidstaat, met uitzondering van het VK en Denemarken, om de eenheidsmunt in te voeren, op voorwaarde dat voldaan is aan de convergentiecriteria van Maastricht; is van mening dat deelname aan de bankenunie moet worden gezien als een kracht voor landen die willen toetreden tot de eurozone;

4.

benadrukt dat de statutaire onafhankelijkheid van de ECB, zoals vastgelegd in de Verdragen, van cruciaal belang is voor het vervullen haar mandaat van prijsstabiliteit en voor het beschermen van de instelling als geheel tegen politieke inmenging;

5.

benadrukt dat de ECB verantwoordelijk is voor het monetair beleid van de eurozone als geheel; herinnert eraan dat de ECB-regels bepalen dat de leden van de raad van bestuur niet hun eigen lidstaat vertegenwoordigen, geen vetorecht hebben en geen instructies mogen aannemen van welke instelling, regering of ander orgaan dan ook, hetgeen de ECB in staat stelt onafhankelijk te opereren;

6.

stelt vast dat het monetair beleid heeft bijgedragen aan de instandhouding van de gemeenschappelijke munt en de stabiliteit van de economische en monetaire unie;

7.

herhaalt dat de onafhankelijkheid van de ECB de leden van de raad van bestuur de vrijheid biedt om op verantwoorde wijze en met eerbiediging van de passende verantwoordingsplicht te beslissen over deelname aan fora, met inbegrip van de fora die niet toegankelijk zijn voor het grote publiek, wanneer zij van oordeel zijn dat dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het monetaire beleid van de ECB het best wordt gevoerd; neemt kennis van het advies van de Ombudsman van 5 juli 2018;

8.

vraagt de ECB zich te concentreren op haar voornaamste doelstelling, te weten het waarborgen van prijsstabiliteit; herinnert eraan dat de ECB, overeenkomstig artikel 2 van haar statuten, artikel 127 VWEU en de nadere bijzonderheden in artikel 282 VWEU en onverminderd de hoofddoelstelling van prijsstabiliteit, “het algemene economische beleid in de Unie” ondersteunt teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 VEU omschreven doelstellingen van de Unie;

9.

merkt op dat de economie van de EU in 2017 het snelst groeide in tien jaar en dat de economie van elke lidstaat is gegroeid; stelt vast dat de werkloosheid in de EU sinds 2008 niet meer zo laag is geweest, hoewel de keugdwerkloosheid nog wel altijd schrikbarend hoog is; is ingenomen met de rol van de ECB ten aanzien van de structurele hervormingen ter bevordering van duurzame en inclusieve groei die in sommige lidstaten zijn ondernomen als onderdeel van het lopend herstel; geeft nog eens aan dat het belangrijk is de economische en sociale gevolgen van deze hervormingen te beoordelen;

10.

waarschuwt evenwel voor groter wordende onzekerheden als gevolg van factoren als: het gevaar van toenemend protectionisme; de Brexit-onderhandelingen; potentiële activabubbels; de opkomendemarktencrisis; historisch hoge niveaus van particuliere en publieke schulden; de algehele volatiliteit op de financiële markten die in het bijzonder verband houdt met de politieke risico's in een aantal lidstaten, die de groeivooruitzichten van de eurozone in gevaar brengen; toenemend populisme, isolationisme en ethnocentrisme over de hele breedte van het politieke spectrum; het verzet tegen de globalisering; en de groter wordende verschillen van inzicht tussen de lidstaten over de toekomst van de Europese integratie;

11.

waarschuwt dat er volgens het Annual Economic Report 2018 van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) tekenen zijn dat de financiële onevenwichtigheden toenemen, vooral in landen die gespaard zijn gebleven in de grote financiële crisis, omdat daar in tegenstelling tot in de landen die zich middenin de crisis bevonden geen schuldenafbouw van de particuliere sector heeft plaatsgevonden; merkt op dat de onevenwichtigheden de vorm van sterke stijgingen van krediet in de particuliere sector hebben aangenomen;

12.

legt de nadruk op het grote belang op dit kritieke ogenblik van het handhaven van een gunstig klimaat voor publieke en particuliere investeringen, die nog steeds achterlopen op de niveaus van voor de crisis; spoort de ECB aan om in overeenstemming met haar mandaat de noodzakelijke maatregelen te treffen om deze doelstelling te helpen realiseren; wijst er evenwel op dat op kredietverstrekking gebaseerde expansie tot een niet-geëigende toewijzing van reële hulpbronnen kan leiden;

Structurele hervormingen

13.

meent dat monetair beleid alleen niet volstaat om een duurzaam, gelijker en inclusief economisch herstel tot stand te brengen; herinnert een de anticyclische impact van monetair beleid in het herstel na de crisis, maar is van oordeel dat de structurele bijdrage van monetair beleid aan duurzame groei gering is; spoort de beleidsmakers dan ook aan de huidige economische progressie naar de middellange termijn door te trekken middels de implementatie van een mix van sociaal evenwichtige, ambitieuze en groeibevorderende en productiviteitvergrotende structurele hervormingen en begrotingsbeleid, in het kader van het pact voor stabiliteit en groei, met inbegrip van de flexibiliteitsbepalingen daarvan; herhaalt de woorden van de voorzitter van de European Fiscal Board die hij op 5 november 2018 uitsprak in de Commissie economische en monetaire zaken, namelijk dat 'flexibiliteit bij de regels moet een praktijk zijn die afhangt van de economische situatie waarin we ons bevinden', en sluit zich aan bij het standpunt in het rapport van juni 2018 dat 'om de geloofwaardigheid van het pact te garanderen, de flexibiliteitsbepalingen ervan op symmetrische wijze moeten worden toegepast, en niet uitsluitend wanneer de economie het slecht doet of zwak is';

14.

benadrukt dat buitensporige onevenwichtigheden op de lopende rekening moeten worden gecorrigeerd met passend budgettair en economisch beleid en productiviteitsverhogende hervormingen om de volledige doeltreffendheid van het monetair beleid te waarborgen; beklemtoont dat het monetair beleid van de ECB niet in de plaats kan treden van duurzame structurele hervormingen, die een verantwoordelijkheid zijn van de lidstaten;

15.

vindt het zorgwekkend dat het aandeel van de EU in de mondiale directe buitenlandse investeringen sinds de crisis aanzienlijk is afgenomen;

16.

neemt kennis van het advies van de ECB over de oprichting van een Europees depositoverzekeringssysteem (EDIS) als derde pijler van de bankenunie; benadrukt dat depositoverzekering een sleutelrol speelt bij het opbouwen van vertrouwen en het waarborgen van de bescherming van alle deposito's binnen de bankenunie; benadrukt dat het EDIS verder kan helpen om de financiële stabiliteit te verbeteren en te waarborgen; benadrukt dat risicodeling hand in hand moet gaan met risicobeperking;

Programma voor de aankoop van activa

17.

benadrukt dat de niet-standaard monetaire beleidsmaatregelen van de ECB hebben bijgedragen aan het voorkomen van de gevaren van deflatie die in het begin van 2016 nog steeds bestonden, en aan het starten van het herstel van de kredietverlening aan de particuliere sector, waarvan de jaarlijkse groei medio 2018 ongeveer 3 % bedroeg, in vergelijking met 0 % in 2015;

18.

deelt de mening van de ECB dat, om de inflatiedoelstelling te verwezenlijken, duurzaam ondersteunende beleidsmaatregelen op begrotingsgebied, evenals concurrentievermogenbevorderende hervormingen, productiviteitsbevorderende hervormingen en loonstijgingen in overeenstemming met de productiviteitsgroei nodig zijn; roept de lidstaten daarom op om hun inspanningen te verdubbelen volgens de beginselen van de “heilzame driehoek” van stimulering van investeringen, doorvoering van groeibevorderende en sociaal evenwichtige structurele hervormingen, en verantwoord begrotingsbeleid;

19.

is bezorgd over de snel stijgende vastgoedprijzen in bepaalde lidstaten; maant daarom tot waakzaamheid voor het risico van een heropleving van vastgoedbubbels en een buitensporige schuldenlast van huishoudens en de particuliere sector in sommige lidstaten;

20.

wijst op de opmerkingen van ESRB-president Mario Draghi (3), die stelt dat de belangrijkste oorzaak van de kwetsbaarheid waardoor de vastgoedmarkten in de EU oververhit raken de rendementsnajaging door internationale investeerders, voornamelijk grensoverschrijdende financiering en niet-banken, is en dat beleidsmakers moeten onderzoeken of er nieuwe macroprudentiële instrumenten moeten worden ingevoerd voor niet-banken, vooral met betrekking tot hun commerciële vastgoedblootstellingen;

21.

is het — onverminderd de onafhankelijkheid van de ECB — eens met het besluit van de ECB om het APP op duurzame wijze te beëindigen, afhankelijk van binnenkomende gegevens die haar inflatievooruitzichten op middellange termijn bevestigen, en is van mening dat dit instrument alleen op tijdelijke basis moet worden gebruikt, aangezien het tot nieuwe risico's voor de financiële stabiliteit leidt en de prikkels om de overheidsfinanciën te consolideren en structurele hervormingen door te voeren, vermindert; onderkent dat de mate waarin monetair beleid is toegepast om het herstel na de crisis te ondersteunen, ook onbedoelde negatieve gevolgen heeft gehad;

22.

beklemtoont in het bijzonder dat het gedurende langere periodes toepassen van buitengewone beleidsmaatregelen negatieve distributionele gevolgen kan hebben; verzoekt de ECB daarom in haar volgende jaarverslag een uitgebreide en gedetailleerde analyse op te nemen over de neveneffecten van haar monetaire beleidsmaatregelen, inclusief de potentiële risico's voor de sectoren verzekeringen en pensioenen;

23.

stelt vast dat het aankoopprogramma voor de overheidssector (Public Sector Purchase Programme — PSPP) met effecten met een omvang van 1,9 biljoen EUR aan het einde van 2017 het grootste deel uitmaakte van het APP; benadrukt het belang van het eerbiedigen van de emittentenlimiet van 33 % bij aankopen in de publieke sector;

24.

stelt vast dat het aankoopprogramma bedrijfssector (Corporate Sector Purchase Programme — CSPP) van alle op de particuliere sector gerichte aankoopprogramma's in 2017 het meest heeft bijgedragen aan het APP, met 82 miljard EUR netto-aankopen; is ingenomen met het feit dat de ECB sinds 2017 de volledige lijst van alle CSPP-effecten openbaar maakt, met inbegrip van de namen van de emittenten, samen met alle geaggregeerde gegevens over deze effecten per land, risico, rating en sector; roept de ECB op een soortgelijk transparantiebeleid toe te passen voor alle programma's voor de aankoop van activa, met inbegrip van het ABSPP en het CBPP3, naast verdere maatregelen voor het openbaar maken van de operationele procedures die worden gevolgd bij de keuze voor de effecten die door de nationale centrale banken worden aangekocht; benadrukt dat het CSPP in geen geval tot concurrentieverstoringen binnen de interne markt mag leiden;

25.

herinnert eraan dat de ECB als EU-instelling gebonden is aan de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de ECB, met volledige inachtneming van haar mandaat, haar onafhankelijkheid en het kader voor risicobeheer, de toegewijdheid aan de Overeenkomst van Parijs en aan de economische, sociale en governancebeginselen (ESG) in haar beleid te integreren;

26.

is ingenomen met de transparantie waar de ECB voor zorgt door middel van haar vooruitlopende richtsnoeren; waardeert in het licht van de huidige onzekerheden in het mondiale klimaat het besluit van de ECB om de rentevoet laag te houden;

27.

onderstreept dat een juiste opeenvolging en uitvoering van de geleidelijke uitfasering van de buitengewone monetaire beleidsmaatregelen essentieel zal zijn om verstoringen van de markt te voorkomen; herinnert eraan dat het mogelijk is om tot renteverhoging over te gaan en tegelijkertijd een stabiele balansomvang van het Eurosysteem te handhaven als de economische omstandigheden dit rechtvaardigen;

28.

benadrukt het belang van communicatie en vooruitlopende richtsnoeren voor een geslaagde normalisering van het monetaire beleid;

29.

is zich bewust van de verschillende gevolgen die de normalisering van het monetaire beleid waarschijnlijk zal hebben voor de lidstaten, afhankelijk van het niveau en het looptijdprofiel van hun schuld;

30.

onderstreept de omvang van de regelgevings- en structurele veranderingen die sinds de laatste economische crisis hebben plaatsgevonden, en de relevantie daarvan voor veel gebieden die betrekking hebben op het monetaire beleid; onderstreept het belang van onderzoek en studies om tot een beter begrip te komen van de nieuwe omstandigheden die voortvloeien uit de ontwikkelingen die in de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden, en de gevolgen ervan voor het voeren van het monetaire beleid;

31.

neemt kennis van de gevolgen van de negatieve depositorentevoet die sinds juni 2014 aan de banken wordt opgelegd; is van mening dat deze maatregel, als deze nog steeds wordt toegepast, gevolgen zou kunnen hebben voor de winstgevendheid van de bankensector en in de loop van het normaliseren van het monetair beleid in overeenstemming met het huidige herstel geleidelijk moet worden afgeschaft;

32.

is op de hoogte van de mogelijke voortzetting van de TLTRO, waardoor banken tegen aantrekkelijke voorwaarden worden voorzien van financiering op de middellange termijn, op voorwaarde dat deze financiering daadwerkelijk wordt gebruikt om nieuw krediet te verstrekken aan de reële economie; neemt kennis van de stijgende vraag in de laatste TLTRO in 2017 door banken in de eurozone, die mogelijk werd veroorzaakt door verwachtingen dat de rentevoeten op deposito's zullen stijgen en de mogelijkheid zal bestaan om goedkoop winst te maken; verzoekt de ECB deze ontwikkeling nauwlettend te volgen om te waarborgen dat de TLTRO's daadwerkelijk worden gebruikt om de kredietverstrekking door banken aan de reële economie te stimuleren;

33.

neemt kennis van de toename van de TARGET2-saldi, die op een aanhoudende uitstroom van kapitaal uit de periferie van de eurozone wijst; stelt vast dat volgens de analyse van de ECB de veranderingen in de TARGET-saldi grotendeels worden veroorzaakt door de liquiditeitsstromen die in het kader van het APP plaatsvinden, en geen symptoom zijn van hernieuwde druk op de financiële markten; verzoekt de ECB de onderliggende factoren en mogelijke risico's op te helderen die betrekking hebben op de onevenwichtigheden die hierdoor veroorzaakt kunnen worden;

Overige aspecten

34.

is ingenomen met de aanneming van de overeenkomst inzake noodliquiditeitssteun (Emergency Liquidity Assistance — ELA), waardoor de toewijzing van verantwoordelijkheden, kosten en risico's worden verduidelijkt; stelt vast dat deze overeenkomst uiterlijk in 2019 moet worden herzien; is van oordeel dat in de toekomst op EU-niveau moet worden besloten over het verlenen van noodliquiditeitssteun;

35.

verzoekt de ECB om openheid te geven over het volledige bedrag van de winsten van het Eurosysteem die vanaf 2010 tot het volledige verstrijken van het programma zijn gegenereerd in het kader van de overeenkomst betreffende de netto financiële activa (ANFA) en het programma voor de effectenmarkten (SMP), met een precieze uitsplitsing per land waar in het aankopen in het kader van het SMP zijn gedaan (Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en Italië);

36.

is ingenomen met de wijziging van artikel 22 van de statuten van het ESCB en van de ECB om het Eurosysteem te voorzien van een duidelijke rechtsgrondslag om zijn rol als valuta-uitgevende centrale bank voor centrale clearingtegenpartijen (CCP's) uit te oefenen, waardoor de ECB de bevoegdheid krijgt om de activiteiten van de clearingsystemen, met inbegrip van CCP's, te reguleren teneinde de risico's die dergelijke systemen opleveren voor de soepele werking van betalingssystemen en de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke monetaire beleid, op doeltreffende wijze tegen te gaan;

37.

verzoekt de ECB de aanbevelingen van Transparency International op te volgen, en met name die betreffende haar rol in de trojka;

38.

verzoekt de ECB zich te blijven inspannen om ervoor te zorgen dat banken goed voorbereid zijn op alle mogelijke onvoorziene omstandigheden die verband houden met de brexit; verzoekt de ECB bovendien alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen om de stabiliteit van de financiële markten van de EU te waarborgen, ook in het geval van een brexit waarbij het niet tot een akkoord komt;

39.

benadrukt dat het nodig is dat de lidstaten in de eurozone een gezamenlijke regelgevingsstrategie voor de financiële sector na de brexit volgen en geen schadelijke neerwaartse concurrentie aangaan;

40.

deelt de zienswijze dat een goed werkende, gediversifieerde en geïntegreerde kapitaalmarkt de doorwerking van het gemeenschappelijke monetaire beleid zou ondersteunen; dringt aan op het versnellen van het project voor de kapitaalmarktenunie om de financiële integratie te verdiepen, teneinde bij te dragen tot het vergroten van de schokbestendigheid, de doorwerking van het monetair beleid in de gehele monetaire unie te effectiever te maken en private risicodeling binnen de bankenunie en binnen de Unie als geheel te bevorderen; geeft aan dat het aankoopprogramma bedrijfssector tot versoepeling van de voorwaarden voor de toekenning van financiering aan bedrijven zou kunnen hebben geleid, met name in de niet-financiële sector (d.w.z. aan niet-financiële vennootschappen);

41.

is van mening dat de diepere en beter verbonden Europese kapitaalmarkten als gevolg van de overgang naar een EU-CMU, evenals van een stap-voor-stap voltooide bankenunie, zullen bijdragen tot de diepte en liquiditeit van de financiële markten van de eurozone, en bevorderlijk zullen zijn voor de internationale reputatie van de euro;

42.

verzoekt de ECB aandacht te blijven besteden aan de toegang tot krediet van kmo's, met name in het licht van het trage ritme van de verbetering van hun financiële situatie, zoals blijkt uit de enquête over de toegang van bedrijven tot financiering (Survey on the access to finance of enterprises, SAFE) van juni 2018; benadrukt dat een volledig functionerende kapitaalmarktenunie op de langere termijn alternatieve financiering kan verstrekken aan kmo's in aanvulling op die van de bankensector;

43.

is van mening dat de kortste weg naar een goed functionerende kapitaalmarktunie bestaat uit het beperken van nationale regelgevingen die verhinderen dat de goed functionerende kapitaalmarkten een breder effect hebben in de gehele Unie, en uit het beperken van de lasten van nieuwe regelgeving;

44.

verzoekt de ECB haar toezicht op de ontwikkeling van “distributed ledger”-technologie en de toegenomen cyberrisico's van financiële technologie te vergroten;

45.

neemt ter kennis dat de ECB de mening deelt dat het belangrijk is om de relevantie en gevolgen te onderzoeken van de uitgifte van digitale valuta van de centrale bank (ook wel digitaal basisgeld, digital base money, DBM) aan het grote publiek; spoort de ECB aan een dergelijk onderzoek te houden en de resultaten ervan openbaar te maken;

46.

onderstreept het feit dat cyberveiligheid belangrijk is voor de financiële sector en het betalingssysteem; verzoekt de ECB permanent bijzondere aandacht te besteden aan dit thema en het onder de aandacht te brengen in internationale fora, alsmede de samenwerking met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voort te zetten;

47.

is het met de ECB eens dat fysiek geld een belangrijke rol vervult als wettig betaalmiddel, aangezien de euro in de hele eurozone het enige wettige betaalmiddel is, en herinnert alle lidstaten van de eurozone eraan dat euromunten en -bankbiljetten in de regel moeten worden aanvaard bij detailtransacties, onverminderd het recht van die lidstaten om een maximumbedrag voor contante betalingen op te leggen teneinde witwassen van geld, belastingfraude en financiering van terrorisme en georganiseerde criminaliteit tegen te gaan;

48.

schaart zich achter de standpunten die de leden van de raad van bestuur hebben geuit over het belang van het ontwikkelen van werkelijk Europese betaalsystemen die immuun zijn voor externe verstoringen, bijvoorbeeld van een politieke aard;

49.

vestigt de aandacht op de oproep die voorzitter Juncker in zijn State of the Union-rede in 2018 deed om de internationale rol van de euro en de noodzaak dat de euro zijn rol op het internationaal toneel ten volle speelt, aan de orde te stellen;

50.

benadrukt dat het belangrijk is dat de ECB verantwoordingsplicht heeft tegenover het Parlement; is in dit verband ingenomen met de permanente dialoog tussen de ECB en het Parlement, en is ingenomen dat de president van de ECB, en waar van toepassing, de andere leden van de raad van bestuur regelmatig voor de Commissie economische en monetaire zaken en de plenaire vergadering verschijnen; spoort de ECB aan deze dialoog voort te zetten; benadrukt dat de ECB haar communicatie heeft verbeterd; is van mening dat zij zich moet blijven inspannen om haar besluiten, evenals haar acties om de prijsstabiliteit in de eurozone te handhaven en daardoor de koopkracht van de gemeenschappelijke munt te behouden, beschikbaar en begrijpelijk te maken voor alle burgers;

51.

feliciteert de ECB met het traject dat zij tot nu toe heeft afgelegd, dat de transparantie en de aflegging van democratische verantwoording door de instelling aan de Europese burgers en het Parlement heeft vergroot;

52.

verzoekt de Commissie economische en monetaire zaken zich inspanningen te getroosten om de opzet van de monetaire dialoog met de president van de ECB te verbeteren;

53.

is ingenomen met de verbeterde, per sectie uitgesplitste en aanzienlijke feedback die de ECB heeft gegeven in reactie op de bijdrage van het Parlement inzake het jaarverslag 2016 van de ECB; verzoekt de ECB door te gaan met het afleggen van verantwoording en door te gaan met het elk jaar publiceren van schriftelijke feedback op de resolutie van het Parlement over het jaarverslag van de ECB;

54.

brengt in herinnering dat er in de komende maanden belangrijke wijzigingen zullen plaatsvinden in de raad van bestuur van de ECB, aangezien meerdere leden van de raad van bestuur, onder wie de president, hun ambtstermijn beëindigen; is van mening dat deze veranderingen zorgvuldig en in volledige transparantie met het Parlement moeten worden voorbereid, in overeenstemming met de Verdragen; verzoekt de Raad met klem voor alle toekomstige vacatures een evenwichtige shortlist op te stellen van ten minste drie kandidaten, waardoor het Parlement een betekenisvollere adviserende rol kan spelen in de benoemingsprocedure; herhaalt zijn standpunt dat het genderevenwicht moet worden verbeterd, zowel in de raad van bestuur, als bij het personeel van de ECB in het algemeen; benadrukt dat de leden van de directie van de ECB uitsluitend moeten worden gekozen op grond van hun erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied;

55.

is het eens met president Draghi, die in zijn mededeling van 13 september 2018 heeft verklaard dat het teveel aan uiteenlopende aankondigingen waaraan geen feitelijk gevolg is gegeven van de afgelopen maanden, in Italië heeft geleid tot het omhoogschieten van de rentevoeten voor overheidsobligaties en een toename van de spread, met negatieve gevolgen voor ondernemingen en gezinnen;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0025.

(2)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(3)  Tijdens de hoorzitting met de ESRB in de Commissie economische en monetaire zaken op 9 juli 2018.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/82


P8_TA(2019)0030

Bankenunie — jaarverslag 2018

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de bankenunie — jaarverslag 2018 (2018/2100(INI))

(2020/C 411/10)

Het Europees Parlement,

gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over de bankenunie — jaarverslag 2017 (1),

gezien de feedback van de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) over de resolutie van het Europees Parlement van 1 maart 2018 over de bankenunie — jaarverslag 2017,

gezien de verklaring waarover de Eurotop op zijn bijeenkomst van 29 juni 2018 overeenstemming heeft bereikt,

gezien het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 16 januari 2018 over de operationele doeltreffendheid van het crisismanagement van de ECB voor banken (2),

gezien het voorstel van de Commissie van 24 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende door overheidsobligaties gedekte effecten (COM(2018)0339),

gezien de vaststelling van de ECB van 23 februari 2018 dat de ABLV Bank en de ABLV Bank Luxembourg falen of waarschijnlijk zullen falen, in overeenstemming met de verordening inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (3),

gezien de start — op 31 januari 2018 — van de EU-brede stresstestexercitie 2018 van de Europese Bankautoriteit (EBA) (4),

gezien de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (“bankenmededeling”) (5),

gezien het statistisch jaarverslag van de ESMA over de derivatenmarkten in de EU van 18 oktober 2018,

gezien de aankondigingen van de ECB van 15 maart 2018 en 11 juli 2018 over de verwachtingen op toezichtsgebied met betrekking tot nieuwe niet-renderende leningen (6), respectievelijk nadere stappen in haar toezichtsbenadering ten aanzien van het huidige volume van niet-renderende leningen (7),

gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico's van september 2018 getiteld “Approaching non-performing loans from a macroprudential angle” (de aanpak van niet-renderende leningen vanuit macroprudentieel opzicht),

gezien de EU Shadow Banking Monitor nr. 3 van het ESRB van september 2018,

gezien de vacature voor de positie van voorzitter van de raad van toezicht van de ECB per 1 januari 2019 (8),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 11 oktober 2017 over het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 (COM(2017)0591),

gezien de voorstellen tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (VKV) (COM(2016)0850) en van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (CRD IV) (COM(2016)0854),

gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 8 november 2017 inzake wijzigingen van het Uniekader voor kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (CON/2017/46),

gezien het verslag van het ESRB van juli 2017 over de gevolgen van de IFRS voor de financiële stabiliteit,

gezien de conclusies van de Raad van 11 juli 2017 over het Actieplan inzake niet-renderende leningen in Europa,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0419/2018),

A.

overwegende dat het belasten van de ECB met het toezicht op systeemrelevante financiële instellingen succesvol gebleken is;

B.

overwegende dat bedrijfseconomisch toezicht en toezicht op antiwitwasmaatregelen niet als twee afzonderlijke zaken kunnen worden behandeld;

C.

overwegende dat de rol van de EBA aanzienlijk moet worden versterkt, teneinde tot een doeltreffende implementatie en controle te komen van de maatregelen voor het bestrijden van witwaspraktijken;

D.

overwegende dat het belangrijk is te verduidelijken hoe staatssteun in het kader van acties van depositogarantiestelsels wordt behandeld (9);

E.

overwegende dat er in de bankenstelsels van sommige lidstaten nog steeds sprake is van een verontrustend hoog aantal niet-renderende leningen en blootstellingen van niveau 2 en niveau 3;

F.

overwegende dat het aantal en het percentage niet-renderende leningen van lidstaat tot lidstaat nog steeds sterk variëren;

G.

overwegende dat de bankenunie openstaat voor deelname van lidstaten die de euro nog niet hebben ingevoerd; overwegende dat tot dusver geen enkele lidstaat heeft besloten op basis daarvan deel te nemen; overwegende dat verscheidene lidstaten momenteel overleg voeren over de mogelijkheid om tot de bankenunie toe te treden; overwegende dat verscheidene financiële instellingen voordelen zien in deelname aan de bankenunie;

1.

neemt nota van de successen en resultaten van de bankenunie bij het helpen tot stand brengen van een echte interne markt, van gelijke randvoorwaarden, van financiële stabiliteit en van meer voorspelbaarheid voor marktdeelnemers; benadrukt dat het van belang is zich in te zetten voor de voltooiing van de bankenunie, dat er openheid moet zijn en dat alle lidstaten die deelnemen aan de bankenunie moeten kunnen rekenen op gelijke behandeling; brengt in herinnering dat de voltooiing van de bankenunie, met een Europees depositoverzekeringsstelsel en een fiscaal vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, moeten worden voortgezet, net als de uitvoering van de risicoreductiemaatregelen, hetgeen voor meer financiële stabiliteit en betere groeivooruitzichten zorgt;

2.

beklemtoont dat het belangrijk is zich in te zetten voor het proces van voltooiing van de kapitaalmarktenunie, omdat dit zal bijdragen tot de totstandbrenging van een daadwerkelijke interne kapitaalmarkt in de EU, de verstrekking van leningen aan de reële economie ten goede zal komen, het delen van particuliere risico's verder zal vergemakkelijken, de behoefte aan publieke risicodeling zal terugdringen, grensoverschrijdende investeringen zal helpen aanzwengelen en de financiering via banken zal completeren;

3.

herinnert eraan dat de bankenunie openstaat voor alle lidstaten die erin willen participeren; juicht alle stappen toe die niet-euro-landen nemen om zich bij de bankenunie aan te sluiten, aangezien dit de bankenunie en de interne markt nauwer op elkaar doet aansluiten;

4.

vindt dat de bankenunie zich er onder andere, naast het waarborgen van financiële stabiliteit, op zou moeten richten — met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel — het gediversifieerde EU-bankenlandschap, dat duurzaam is, in stand te houden en te vermijden dat het Europese bankenstelsel nog maar uit één model gaat bestaan, én dat kleinere banken onevenredig zwaar worden gestraft, omdat met deze verscheidenheid aan de behoeften van burgers en hun projecten tegemoet kan worden gekomen, en we hiermee over een diversificatie-instrument beschikken, hetgeen belangrijk is om potentiële schokken op te vangen;

5.

benadrukt dat bij de omzetting van de voorstellen van internationale fora in het EU-recht rekening moet wordt gehouden met de kenmerken van de Europese bankensector;

6.

benadrukt dat met name de richtsnoeren van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) niet zonder meer in het EU-recht moeten worden omgezet, indien onvoldoende rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van het Europese bankenstelsel en het evenredigheidsbeginsel;

7.

wijst nog eens op het belang van een samenhangend en bondig pakket regels voor de goede werking van de bankenunie, waarbij het belang van proportionaliteit niet uit het oog mag worden verloren; verzoekt de Commissie — in voorkomend geval — wat de bankenunie betreft de voorkeur te geven aan verordeningen als wetgevingsinstrument in plaats van aan richtlijnen, en er bij wijze van prioriteit voor te zorgen dat alle desbetreffende wetgeving in alle lidstaten ten volle en correct wordt geïmplementeerd; verzoekt de Commissie samen met de Europese toezichthoudende autoriteiten de belemmeringen voor de interne markt in kaart te brengen, én te elimineren;

8.

is van oordeel dat de besluiten van de toezichthoudende en de afwikkelingsautoriteiten coherent moeten zijn, goed moeten worden toegelicht, transparant moeten zijn en openbaar moeten worden gemaakt; spoort de toezichthoudende en de afwikkelingsautoriteiten met klem aan de bepalingen op basis waarvan zij de toegang tot documenten kunnen weigeren, zo restrictief mogelijk toe te passen;

Toezicht

9.

neemt kennis van de recente — in 2018 uitgevoerde — beoordelingen van de ECB over “falen of waarschijnlijk falen”; beklemtoont dat het belangrijk is de reactietijd van het Europese systeem voor toezicht op banken te verkorten; vindt het zeer zorgwekkend dat enkele van de bedoelde gevallen aanleiding gaven tot twijfel omtrent de handhaving van de regels inzake het bestrijden van witwaspraktijken in de bankenunie; beklemtoont dat de EU dringend behoefte heeft aan een gemeenschappelijke benadering op dit gebeid, met een duidelijke bevoegdhedenverdeling; is in dit verband verheugd over het voorstel van de Commissie voor een versterking van de EBA wat betreft de bestrijding van witwaspraktijken;

10.

neemt kennis van de EU-brede stresstests van de EBA; is ingenomen met de opneming van niveau 2- en niveau 3-instrumenten binnen de reikwijdte van de stresstest van 2018; is van oordeel dat bij de beoordeling van stresstests ook rekening moet worden gehouden met de resultaten van andere lopende activiteiten op de gebieden toezicht en monitoring; roept het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM), de EBA en het ESRB op om consistente methoden te hanteren bij het definiëren van de stresstest om zo een hoog niveau van transparantie van deze procedure te waarborgen en mogelijke verstoringen te vermijden;

11.

wijst er nogmaals op dat er aan staatsschuld risico's verbonden zijn; neemt nota van de werkzaamheden van het Bazels Comité voor het bankentoezicht op het gebied van de risico's die aan staatsschulden verbonden zijn; maakt zich er voorts zorgen over dat meerdere financiële instellingen extreem grote risicoposities geïnvesteerd hebben in door hun eigen overheden uitgegeven staatsschuld; benadrukt dat het regelgevingskader van de EU inzake de prudentiële behandeling van staatsschulden dient te stroken met de internationale norm;

12.

verwelkomt het dat de Commissie voorstelt de EBA een grotere rol te geven bij de aanpak van witwaspraktijken in de financiële sector; verzoekt de medewetgevers het voorstel zonder onnodige vertraging goed te keuren en legt de nadruk op de noodzaak van nauwere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de nationale toezichthouders op basis van gemeenschappelijke normen binnen de EU en, bij volledige belasting van de nationale autoriteiten, gecoördineerd en ondersteund op EU-niveau;

13.

blijft bezorgd over de recente gevallen van witwaspraktijken bij Europese banken en over het feit dat witwasgevallen de EU-economie kwetsbaar maken voor financiële en politieke instabiliteit; merkt op dat niet-EU-jurisdicties meerdere van dit soort gevallen hebben gemeld; pleit voor een uniforme aanpak bij prudentieel toezicht en toezicht op antiwitwasmaatregelen; stelt vast dat problemen in verband met de handhaving van antiwitwaswetgeving ook buiten de bankenunie zijn vastgesteld en dat niet-euro-landen er wat de bestrijding van dit soort praktijken baat bij zouden kunnen hebben zich bij de bankenunie aan te sluiten;

14.

onderstreept het feit dat de financiële markten sterk met elkaar verweven zijn; beklemtoont dat het belangrijk is dat de banktoezichthouders voorbereid zijn op alle mogelijke uitkomsten van de brexitonderhandelingen tussen de EU-27 en het Verenigd Koninkrijk, en wijst erop dat dit niet inhoudt dat particuliere actoren zich niet hoeven voor te bereiden; verzoekt de Commissie en de toezichthouders op de gevolgen van de brexit uitputtend te analyseren; verzoekt de EU-27 meer aan gemeenschappelijke regelgeving en gemeenschappelijk toezicht te doen, én de kapitaalmarkten in de EU-27 zowel kwalitatief als kwantitatief naar een hoger plan te tillen;

15.

spoort alle onderhandelaars aan zich in te zetten voor de vaststelling van een evenwichtig en houdbaar wetgevingspakket, teneinde de risico's in de bankensector in de aanloop naar de Europese verkiezingen in 2019 te reduceren; verzoekt de Raad in het bijzonder te goeder trouw te onderhandelen, met inachtneming van het gediversifieerde EU-bankenlandschap, het evenredigheidsbeginsel en het door het Europees Parlement aangenomen evenwichtige pakket; verzoekt de Commissie het probleem van 'too big to fail' serieus aan te pakken, samen met de risico's van verschillende EU-bankenmodellen, met inachtneming van hun omvang op de desbetreffende markten;

16.

neemt nota van de lopende onderhandelingen over het pakket niet-renderende leningen; neemt nota van het ECB-addendum over niet-renderende leningen, alsook de werkzaamheden van de EBA met betrekking tot richtsnoeren voor het beheer van niet-renderende en respijtblootstellingen; juicht het toe dat het volume van niet-renderende leningen de afgelopen jaren is verminderd; spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over het feit dat het totale aantal en het percentage niet-renderende leningen en van niveau 2- en niveau 3-instrumenten in sommige lidstaten nog steeds aanzienlijk boven het gemiddelde ligt; onderstreept dat niet-renderende leningen momenteel nog altijd een aanzienlijk gevaar voor de financiële stabiliteit vormen, maar dat het gevaar kleiner is dan een paar jaar geleden; deelt de zienswijze van de Commissie dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het verkleinen van het aantal niet-renderende leningen bij de lidstaten ligt, in concreto middels het vaststellen van doeltreffende insolventiewetgeving, en bij de banken zelf, maar benadrukt dat de EU er belang bij heeft om het aantal niet-renderende leningen te verminderen;

17.

toont zich bezorgd over de op grote schaal door de bankinstellingen gebruikte interne modellen; roept het GTM en de EBA op om hun werkzaamheden met betrekking tot de vraag of het gebruik van interne modellen een passende optie is, voort te zetten, teneinde de geloofwaardigheid ervan vast te stellen en een gelijk speelveld tussen de instellingen tot stand te brengen;

18.

neemt kennis van de lopende onderhandelingen over het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFT); is van oordeel dat een interne markt over passende bevoegdheden op het gebied van toezicht moet beschikken op EU-niveau; benadrukt dat de hoofdtaak van het ESFT erin bestaat een doeltreffende toezichtpraktijk te waarborgen;

19.

verwelkomt de mededeling van de Commissie over FinTech; onderkent het grote potentieel van FinTech en het belang van het stimuleren van innovatie; geeft daarnaast aan dat heldere regelgeving en passend toezicht een 'must' zijn met het oog op de bescherming van consumenten, het waarborgen van financiële stabiliteit en het tot stand brengen van gelijke randvoorwaarden voor de actoren op de financiële markten; is van mening dat FinTech-bedrijven die dezelfde activiteiten verrichten als andere deelnemers van het financiële stelsel aan dezelfde regels onderworpen moeten zijn; beklemtoont dat de cyberveerkracht van de financiële sector in de EU voortdurend moet worden verbeterd;

20.

maakt zich onverminderd zorgen over de omvang van het verschijnsel schaduwbankieren in de EU; herinnert eraan dat dit verschijnsel eind 2017 naar schatting ongeveer 40 % van het financieel stelsel van de EU uitmaakte; spoort overheden op EU-, nationaal en globaal niveau aan om alert toe te blijven zien op de aan deze activiteiten verbonden risico's en deze zo spoedig mogelijk aan te pakken, teneinde te zorgen voor eerlijke concurrentie, transparantie en financiële stabiliteit; verzoekt de Commissie zo snel mogelijk de resterende leemten in de bestaande regelgeving in kaart te brengen;

21.

herinnert aan het oorspronkelijke debat over de rol van de ECB als zowel een monetaire, als een toezichthoudende autoriteit; is van oordeel dat de ECB er in zijn algemeenheid in is geslaagd die twee rollen gescheiden te houden; vindt overigens dat er aanvullend debat nodig is om het gevaar van een belangenverstrengeling tussen deze twee taken te vermijden; benadrukt het belang van de samenwerking tussen de EBA als regelgevende autoriteit en het GTM als toezichthoudende autoriteit binnen de bankenunie, met inachtneming van de bevoegdhedenverdeling;

22.

is van mening dat verdere harmonisering van praktijken met betrekking tot de beoordeling van de vraag of een bank failliet gaat of waarschijnlijk failliet gaat, alsook een duidelijker onderscheid tussen toezichthoudende bevoegdheden en bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie, helpen de crisisbeheersing door de bevoegde autoriteiten, vóór de afwikkeling ervan, doeltreffender te maken;

Resolutie

23.

neemt nota van de overeenstemming die tijdens de bijeenkomst van de Eurotop van 29 juni 2018 is bereikt, namelijk dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) het gemeenschappelijk achtervangmechanisme zal zijn voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, en dat het ESM hervormd zal worden tot orgaan dat daadwerkelijke stabiliteitsondersteuning biedt, stoelend op strenge voorwaarden met betrekking tot verantwoordelijkheid, accountability en op het beginsel van het voorkomen van morele risico's, met inachtneming van het beginsel dat de belastingbetaler niet verantwoordelijk is voor bankrisico's; herinnert aan het standpunt van het Parlement dat dit mechanisme ten volle in het institutionele kader van de EU moet worden geïntegreerd, en benadrukt dat voor goed democratisch toezicht moet worden gezorgd;

24.

herinnert eraan dat een normale insolventieprocedure van toepassing is wanneer een afwikkelingsmaatregel geacht wordt niet in het openbaar belang te zijn; is zich ervan bewust dat de verschillen in de insolventiewetgeving een weerspiegeling zijn van ingeburgerde nationale voorkeuren; merkt op dat de insolventiewetgeving baat kan hebben bij een verdere harmonisatie in de Unie, teneinde gemeenschappelijke regels en een gelijk speelveld voor alle banken, investeerders en crediteuren te waarborgen;

25.

bekrachtigt zijn standpunt dat de regels met betrekking tot preventieve herkapitalisatie moeten worden verduidelijkt; geeft aan dat preventieve herkapitalisatie gebruikt kan worden als een instrument voor crisismanagement, maar is van mening dat dit moet worden beperkt tot uitzonderlijke gevallen waarin de bank in overeenstemming is met de geharmoniseerde minimumkapitaalniveaus en derhalve solvent, en inachtneming van de staatssteunregels van de EU gewaarborgd is; wijst er nog maar eens op dat het afwikkelingsmechanisme van de EU tot doel heeft ervoor te zorgen dat belastingbetalers worden beschermd, de kosten van slecht management van banken door hun aandeelhouders en crediteuren worden gedragen, en dat de stabiliteit van het financiële systeem als zodanig wordt gehandhaafd; benadrukt dat de regelgeving inzake de afwikkeling van kredietinstellingen nog beter moeten worden toegepast;

26.

verzoekt de Commissie de sanering en afwikkeling van kredietinstellingen te evalueren in het licht van de regels inzake staatssteun; verzoekt de Commissie de regelgeving te evalueren in het licht van de richtlijn betreffende het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen; verzoekt de Commissie de regels inzake staatssteun met betrekking tot het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen op transparante wijze toe te passen;

27.

benadrukt hoe belangrijk toegang tot liquide middelen is voor banken in afwikkeling, tijdens en direct na de afwikkelingsprocedures; volgt met belangstelling de lopende discussies over een mogelijk instrument voor de beschikbaarstelling van liquiditeit bij afwikkelingen;

28.

verzoekt de Commissie regelmatig te controleren of de bankensector sinds het begin van de crisis indirecte subsidies en/of staatssteun heeft gekregen, waaronder in de vorm van onconventionele liquiditeitssteun, en dit in een verslag te publiceren; onderstreept dat staatssteun de werking van de interne markt kan verstoren; herinnert aan de strenge vereisten voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en verzoekt de Commissie eens te meer elk jaar te controleren of nog altijd aan de bedoelde vereisten wordt voldaan;

29.

juicht de conclusie van de Europese Rekenkamer, in zijn verslag over de operationele doeltreffendheid van het crisismanagement van de ECB voor banken, toe dat de organisatiestructuur van de ECB en de middelen die zij inzet voor het beoordelen van herstelplannen en het toezicht op banken in problemen bevredigend zijn, naast de vaststelling dat er wat het uitwisselen van informatie en de doeltreffendheid van de coördinatie nog een inhaalslag moet worden gemaakt; wijst erop dat samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de autoriteiten van essentieel belang zijn voor een vlotte tenuitvoerlegging van afwikkelingsmaatregelen;

30.

verwelkomt het herziene Memorandum of Understanding tussen de ECB en de gemeenschappelijke afwikkelingsraad; onderstreept dat een gestroomlijnde en in sommige gevallen automatische uitwisseling van informatie de doeltreffendheid vergroot en ertoe bijdraagt dat de druk op banken in verband met de verslagleggingsverplichting tot een minimum wordt beperkt;

Depositoverzekering

31.

neemt nota van de overeenstemming die tijdens de bijeenkomst van de Eurotop van 29 juni 2018 over het Europees depositoverzekeringsstelsel is bereikt, alsook van de mededeling van de Commissie van 11 oktober 2017 over dit stelsel; onderstreept dat het proces voor de vaststelling van het Europees depositoverzekeringsstelsel moet worden voortgezet voor de voltooiing van de bankenunie; onderkent de voordelen van risicodeling en een verdere risicoreductie;

o

o o

32.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Bankenautoriteit, de Europese Centrale Bank, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, de nationale parlementen en de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0058.

(2)  Speciaal verslag nr. 2/2018: “De operationele doeltreffendheid van het crisismanagement van de ECB voor banken”, Europese Rekenkamer, 16 januari 2018, https://www.eca.europa.eu/en/Pages/DocItem.aspx?did=44556

(3)  Persbericht: “ECB stelt vast dat de ABLV Bank faalt of waarschijnlijk zal falen”, Europese Centrale Bank, 24 februari 2018, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2018/html/ssm.pr180224.en.html

(4)  Persbericht: “EBA start de EU-brede stresstestexercitie 2018”, Europese Bankautoriteit, 31 januari 2018, http://www.eba.europa.eu/-/eba-launches-2018-eu-wide-stress-test-exercise

(5)  PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1.

(6)  Persbericht: “ECB schetst haar verwachtingen op toezichtsgebied voor nieuwe niet-renderende leningen”, Europese Centrale Bank, 15 maart 2018, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2018/html/ssm.pr180315.en.html

(7)  Persbericht: “ECB kondigt nadere stappen aan in haar toezichtsbenadering ten aanzien van het huidige volume van niet-renderende leningen”, Europese Centrale Bank, 11 juli 2018, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2018/html/ssm.pr180711.en.html

(8)  PB C 248 A van 16.7.2018, blz. 1.

(9)  Zaak T-98/16: Beroep ingesteld op 4 maart 2016 — Italië/Commissie (PB C 145 van 25.4.2016, blz. 34).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/88


P8_TA(2019)0031

Uitvoering van de handelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de uitvoering van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru (2018/2010(INI))

(2020/C 411/11)

Het Europees Parlement,

gezien de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (1),

gezien de routekaart die in 2012 is overeengekomen tussen het Europees Parlement en de regeringen van Colombia en Peru,

gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de handelsovereenkomst tussen de EU enerzijds en Colombia en Peru (2) anderzijds,

gezien zijn resolutie over de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (3),

gezien zijn aanbevelingen van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (4),

gezien de handelsstatistieken en -gegevens die verstrekt zijn door, onder andere, Eurostat (5), de Global Rights Index 2018 (6) van het ITUC (het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen) en de verslagen van de nationale vakbondsschool van Colombia (ENS) (7),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0446/2018),

A.

overwegende dat de handelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru (hierna “de overeenkomst”), die gebaseerd is op regels en verankerd is in gemeenschappelijke waarden en internationale normen op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu, duurzame ontwikkeling, een zeer positieve impact kan hebben op de sociaal-economische ontwikkeling van de partijen bij de overeenkomst, op de economische integratie, de duurzame ontwikkeling, mensenrechten, verdere samenwerking inzake regionale en mondiale kwesties, en het dichter bij elkaar brengen van de landen en hun burgers;

B.

overwegende dat Peru een van de snelst groeiende en meest open economieën van de regio is, waarvan de handel zorgt voor 44 % van het bbp; overwegende dat Colombia de op twee na grootste economie is in Latijns-Amerika, met een economische groei die naar verwachting zal toenemen in de periode 2019-2020;

C.

overwegende dat het toezicht op de uitvoering van handelsovereenkomsten, met inbegrip van de sociale en milieugerelateerde gevolgen daarvan, een belangrijke taak van het Europees Parlement is;

D.

overwegende dat de overeenkomst dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de ernstige economische en humanitaire crisis in Venezuela die grootschalige migratie naar Colombia en Peru tot gevolg heeft; overwegende dat beide landen een groot aantal migranten uit Venezuela hebben opgenomen;

1.

beklemtoont dat de strategische waarden van de overeenkomst verder reiken dan alleen handel, aangezien de overeenkomst een solide basis legt voor diepere betrekkingen met een engagement op lange termijn om de mensenrechten, de sociale rechten, alsook de rechten van inheemse volkeren en landbouwers te eerbiedigen en het milieu te respecteren, en bijdraagt aan de totstandbrenging van een strategisch partnerschap tussen de EU en Latijns-Amerika;

2.

herinnert aan het belang van een sterkere samenwerking gericht op het behoud en de versterking van het multilateraal handelsstelsel als essentiële pijler voor het verwezenlijken van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) en het bewerkstelligen van economische governance op basis van regels ter waarborging van een eerlijker, inclusiever en duurzamer handelsstelsel; herinnert meer in het bijzonder aan zijn steun voor de WTO met betrekking tot de rol die deze organisatie speelt bij de totstandbrenging van economische stabiliteit en bij het ondersteunen van groei en ontwikkeling, en roept de partijen op de in het kader van de overeenkomst tot stand gebrachte dialoog te benutten om gezamenlijke strategieën vast te stellen en te ontwikkelen gericht op de noodzakelijke modernisering van de WTO;

3.

benadrukt dat de handelsovereenkomst een goede gelegenheid biedt om de samenwerking, en niet alleen de interregionale, maar ook de intraregionale handel, tussen Colombia, Peru en Ecuador te versterken;

4.

is verheugd dat Ecuador nu is toegetreden tot de overeenkomst als aanvullende factor ten behoeve van het versterken van de regionale integratie en benadrukt de constructieve rol die alle partijen hebben gespeeld om dit proces tot een succes te maken; herhaalt dat meer landen kunnen toetreden tot de overeenkomst;

5.

is groot voorstander van de Colombiaanse vredesovereenkomst en herinnert aan de potentiële voordelen die de overeenkomst te bieden heeft en de noodzaak de overeenkomst ten volle te benutten ten behoeve van de uitvoering van de vredesovereenkomst, met inbegrip van een geïntegreerde landhervorming en het verzoeningsproces in Colombia; is van mening dat de overeenkomst belangrijke kansen biedt voor groei en werkgelegenheid, o.a. door een aantal specifieke uitdagingen aan te gaan, zoals de diversificatie van de economie, de ontwikkeling van de productie, of de invulling van de ruimtelijke ordening, met name in de armste gebieden die hard door het langdurige binnenlandse conflict zijn getroffen; dringt aan op de bevordering van de vredesovereenkomst in Colombia door het volledige potentieel van de overeenkomst te benutten en is van mening dat het vredesdividend in de vorm van economische en sociale ontwikkeling op korte termijn geïnd zal kunnen worden in overeenstemming met de 2030 Agenda voor duurzame ontwikkeling; herinnert eraan dat ook de aanhoudende en gestructureerde steun voor en dialoog met het maatschappelijk middenveld van essentieel belang zijn voor de totstandbrenging van een duurzame vrede, met name in plattelandsgebieden;

6.

is verheugd dat de overeenkomst de markten opent voor, onder andere, goederen, diensten, overheidsopdrachten en investeringen, die op basis van de beginselen van duurzame ontwikkeling mogelijkheden kunnen scheppen voor hoogwaardige werkgelegenheid, betere arbeidsomstandigheden en een hogere levensstandaard door handel en investeringen te liberaliseren en uit te breiden;

7.

neemt ter kennis dat de handel tussen de EU, Colombia en Peru sinds de inwerkingtreding van de overeenkomst is afgenomen; is echter van mening dat de overeenkomst voor een deel de negatieve trends in de internationale handelsstromen, de dalende grondstoffenprijzen en de economische vertraging in Latijns-Amerika heeft gecompenseerd, en zonder twijfel een stabiliserend effect heeft gehad;

8.

is verheugd dat de EU-investeringen in Colombia en Peru zijn gestegen en wijst erop dat de EU de grootste buitenlandse investeerder is in beide landen;

9.

is verheugd over het feit dat deze overeenkomst bedrijven in de dienstverleningssector helpt door de bevordering van goede regelgevingspraktijken, binnenlandse regelgeving en transparantie, en de rechtszekerheid helpt versterken en dat de overeenkomst als katalysator kan fungeren voor het bevorderen van het digitaal ondernemerschap in de regio, daarmee de armoede kan doen afnemen en het scheppen van werkgelegenheid kan bevorderen;

10.

ondersteunt de totstandbrenging van een specifieke werkgroep, als bedoeld in artikel 109 van de overeenkomst, voor het bespreken van regelgevingskwesties betreffende de handel in diensten en elektronische handel, teneinde een evenwichtige en billijke concurrerende omgeving in het digitale ecosysteem te bevorderen;

11.

wijst erop dat de overeenkomst heeft bijgedragen tot de modernisering en diversificatie van de uitvoer uit Colombia en Peru en een positief effect heeft gehad op Colombiaanse en Peruviaanse midden- en kleinbedrijven (mkb’s), maar merkt op dat de cijfers over de omvang van de uitvoer en de gecreëerde werkgelegenheid erg laag zijn en herinnert eraan dat er tijdens vorige periodes een vergelijkbare vooruitgang was; verzoekt de Commissie om de situatie van de lokale industrieën en de economische diversificatie in haar toekomstige analyse op te nemen; wijst erop dat de overeenkomst een mogelijk grotere bijdrage aan de ontwikkeling van de start-upcultuur in Colombia en Peru met zich meebrengt, met name waar het de ondernemersgemeenschappen in stedelijke centra als Bogotá, Medellín en Lima betreft; benadrukt echter dat er aanvullende inspanningen moeten worden geleverd met betrekking tot de diversificatie van de uitvoer van traditionele minerale, olie- en landbouwproducten, die 70 % uitmaken van het exportvolume, naar de uitvoer van verwerkte goederen en producten met een hogere toegevoegde waarde, om de economische ontwikkeling en werkgelegenheid te ondersteunen, met volledige inachtneming van de milieunormen en mensenrechten;

12.

benadrukt dat sinds de voorlopige inwerkingtreding van de overeenkomst 1 155 Colombiaanse bedrijven — waarvan 328 mkb-bedrijven — en 2 328 Peruviaanse bedrijven — waarvan 90 % mkb-bedrijven — zijn begonnen te exporteren naar de EU; roept de partijen op het internationaliseringsproces van de mkb-bedrijven en hun wederzijdse markttoegang verder te ondersteunen en periodiek nauwkeurige gegevens te verstrekken over de betrokken sectoren en de mate van consolidatie van de activiteiten van mkb-bedrijven;

13.

roept beide zijden op de uitvoering van en het bewustzijn over de overeenkomst te stimuleren; is van mening dat veel mkb-bedrijven in de EU, Colombia en Peru zich niet realiseren welke kansen de overeenkomst biedt; verzoekt de partijen derhalve om met name het preferentiegebruik bij mkb-bedrijven te onderzoeken en effectieve maatregelen te nemen om bij mkb-bedrijven het bewustzijn te vergroten over de mogelijkheden en voordelen die de overeenkomst met zich meebrengt, met inbegrip van het in het leven roepen van aanspreekpunten en het inrichten van een speciale website voor mkb-bedrijven;

14.

constateert dat de export van landbouwproducten uit de EU naar beide landen aanzienlijk is gestegen sinds de voorlopige inwerkingtreding van de overeenkomst maar verlangt dat deze ontwikkeling nauwlettend wordt gecontroleerd door de Commissie en dat het Europees Parlement op de hoogte wordt gehouden van de effecten van de overeenkomst op de voedselproductie voor de lokale markt; herinnert eraan dat het van belang is de handel inclusiever te maken en erop toe te zien dat kleine landbouwbedrijven op passende wijze in de waardeketens worden opgenomen, in zowel Colombia en Peru, als nu ook in Ecuador;

15.

herinnert eraan dat er vrijwaringsclausules zijn vastgesteld voor kwetsbare landbouwsectoren en dat de Commissie in dit kader met grotere regelmaat grondigere informatie over de marktontwikkelingen ter beschikking moet stellen, zowel aan het Europees Parlement als aan de betrokken sectoren;

16.

erkent dat er door de partijen vooruitgang is geboekt bij de bestrijding van handelsbelemmeringen en de uitvoering op de meeste gebieden die onder de overeenkomst vallen, met name sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden (SPS), oorsprongsregels (RoO) en technische handelsbelemmeringen (TBT’s); herinnert er echter aan dat anti-dumpingzaken geen inbreuk mogen vormen op de fundamentele regels van de antidumpingovereenkomst van de WTO;

17.

wijst er verder op dat er meer vooruitgang nodig is, onder meer op de volgende gebieden:

a)

certificeringsvereisten voor vlees en zuivelproducten,

b)

namaak, piraterij, misbruik van geografische aanduidingen (GA’s) van de EU en GA’s waarvoor een aanvraag is ingediend,

c)

discriminatoire belastingen op ingevoerde gedistilleerde dranken;

d)

doeltreffende tenuitvoerlegging van verbintenissen op het gebied van sociale kwesties en milieu;

e)

gebrek aan transparantie met betrekking tot administratieve procedures;

18.

is van mening dat de partijen gebruik moeten maken van de herzieningsclausule van de overeenkomst zodat deze o.a. de volgende onderwerpen omvat:

a)

een uitgebreid hoofdstuk over micro-ondernemingen en mkb-bedrijven dat zorgt voor substantiële vooruitgang in termen van handelsfacilitering, afschaffing van handelsbarrières en onnodige administratieve rompslomp;

b)

een hoofdstuk dat specifiek gewijd is aan gender, in overeenstemming met de verplichting van de EU als verankerd in artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om gendermainstreaming te bevorderen; is in dit verband verheugd over het feit dat de EU, Peru en Colombia de gemeenschappelijke verklaring inzake handel en de economische emancipatie van vrouwen hebben ondertekend;

c)

een hoofdstuk over de strijd tegen corruptie, witwassen en belastingontduiking;

d)

een passende procedure voor geschillenbeslechting voor de handel en duurzame ontwikkeling (TSD), met inbegrip van verschillende handhavingsmethodes, waaronder sancties die in laatste instantie als afschrikkende maatregel kunnen worden ingezet in het geval van ernstige en aanhoudende schendingen, en te waarborgen dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op passende wijze kunnen deelnemen;

e)

specifieke handelsgerelateerde bepalingen om deel te nemen aan internationale instrumenten om de tenuitvoerlegging van multilaterale milieuovereenkomsten te bevorderen, met name de overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering;

19.

onderstreept dat corruptie een van de belangrijkste niet-handelsgerelateerde belemmeringen vormt voor het ondernemingsklimaat en de operationele problemen vergroot waar ondernemingen mee te kampen hebben; verzoekt de Commissie de overeenkomst te gebruiken om toezicht te houden op de binnenlandse hervormingen in onze partnerlanden met betrekking tot de rechtsstaat en goed bestuur en om doeltreffende anticorruptiemaatregelen te treffen;

20.

neemt kennis van de positieve houding van de autoriteiten van beide landen om snelle oplossingen te vinden voor de resterende handelsbelemmeringen;

21.

merkt op dat beide landen specifieke bezorgdheid hebben geuit over hun vermogen om te voldoen aan bepaalde voedselveiligheidsnormen voor de EU-markt, met name met betrekking tot de recente EU-wetgevingsvoorstellen inzake het cadmiumgehalte van cacao, hormoonontregelaars, nieuwe voedingsmiddelen en palmolie die sociale gevolgen dreigen te krijgen voor de meest kwetsbare gebieden van die landen, waar de productie van de desbetreffende goederen is geconcentreerd; roept de partijen op de financiële en technische samenwerking te intensiveren en optimaal in te zetten en vroegtijdige-waarschuwingsmechanismen en transparantie te bevorderen, en informatie uit te wisselen over nationale wetgeving en procedures om de partijen zo in staat te stellen in te spelen op en zich aan te passen aan veranderende patronen, en naleving van de nationale juridische vereisten te waarborgen; vraagt de Commissie begeleidende en ondersteunende maatregelen in overweging te nemen om lokale producenten te helpen voldoen aan de sanitaire vereisten van de EU, in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel;

22.

dringt erop aan dat het van belang is de specifieke bepalingen die verband houden met de routekaart voor mensen-, milieu- en arbeidsrechten, waartoe het heeft opgeroepen in zijn resolutie van 13 juni 2012 inzake de EU-handelsovereenkomst met Colombia en Peru, op effectieve wijze uit te voeren door middel van concrete actieplannen; brengt met name in herinnering dat de partijen zich hebben verbonden tot handhaving van de normen met betrekking tot de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten, strenge en effectieve arbeidsinspecties, geweld tegen sociale leiders en leiders van etnische minderheden, en bescherming van het milieu door middel van passende mechanismen op het gebied van preventie, controle en handhaving; is verheugd over de door Colombia geleverde inspanningen ter bestrijding van straffeloosheid in het geval van strafbare feiten, onder meer door het toepassen van betere onderzoeksmethoden, maar dringt er op aan dat er aanvullende inspanningen worden verricht om effectievere maatregelen te treffen om geweld tegen mensenrechtenactivisten, milieuactivisten, vakbondsleiders, leiders van etnische groeperingen en gemeenschappen uit te roeien en een einde te maken aan de aanhoudende ernstige strafbare feiten die gepleegd worden tegen vrouwen;

23.

neemt nota van de ambitie van de Colombiaanse en Peruviaanse regering om de plattelandsbevolking alternatieven te bieden voor de teelt van coca, die door misdaadorganisaties wordt verwerkt; roept de Commissie op om met beide regeringen samen te werken om oplossingen te vinden;

24.

erkent dat de in 2017 gesloten overeenkomst tussen de Colombiaanse regering en de vakbonden van overheidspersoneel gezorgd hebben voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden van meer dan een miljoen werknemers; uit zijn bezorgdheid over het bijzonder lage aantal werknemers dat bij een vakbond is aangesloten, alsook over het toenemend aantal unilateraal bepaalde salaris- en socialezekerheidsregelingen ('pactos colectivos') met betrekking tot collectieve arbeidsovereenkomsten;

25.

is verheugd dat volgens de Adviescommissie van de vakbonden bij de OESO het aantal inspecteurs in Colombia is gestegen; benadrukt dat er meer middelen moeten worden ingezet voor het waarborgen van effectieve arbeidsinspecties; dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan Colombia te ondersteunen in zijn pogingen om de arbeidsinspecties te intensiveren, die duidelijk een enorme uitdaging vormen voor de Colombiaanse regering omdat de staat gedurende het lange gewapende conflict geen controle meer had over delen van het land, maar die desalniettemin moeten worden aangegaan, en verwacht dat er aanvullende en effectieve controles worden uitgevoerd, met name in plattelandsgebieden; vraagt de Commissie gedetailleerde informatie te verschaffen over het aantal inspecteurs en inspecties, alsook over eventueel aangetroffen onregelmatigheden; herinnert aan de aanbeveling van de Adviescommissie van de vakbonden bij de OESO die eruit bestaat dat het aantal arbeidsinspecteurs moet worden verhoogd om aan de internationale normen te voldoen;

26.

is verheugd over de door Peru verrichte inspanningen en gedane toezeggingen tot het intensiveren van de naleving van zijn verbintenissen uit hoofde van het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in de overeenkomst maar dringt erop aan dat aanvullende inspanningen moeten worden verricht om effectievere maatregelen te treffen om geweld tegen mensenrechtenactivisten, leiders van etnische groeperingen en gemeenschappen en met name tegen vrouwen te bestrijden; is verheugd over de onlangs in Peru genomen maatregelen ter verbetering van de arbeidsinspecties en spoort het land aan zijn inspanningen verder op te voeren overeenkomstig de aanbevelingen van de IAO; en is in dit kader verheugd over het feit dat Peru in 2018 het voorzitterschap van de raad van bestuur van de IAO op zich heeft genomen, als gevolg waarvan Peru een nog grotere voortrekkersrol zal vervullen waar het de inachtneming van de arbeidswetgeving betreft; benadrukt eveneens dat Peru op 6 augustus 2018 de raamovereenkomst 2018-2021 tussen Peru en de IAO inzake de bevordering van fatsoenlijk werk heeft geratificeerd; benadrukt, desalniettemin, het uitblijven van effectieve uitvoering van de IAO-verdragen 87 en 98, en uit zijn bezorgdheid over de recente veranderingen in de wetgeving die mogelijk een verlaging van het niveau van milieubescherming tot gevolg hebben; verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren in kennis te stellen van de manier waarop zij op onafhankelijke wijze de officiële klacht over de naleving van de arbeids- en milieunormen vanuit het georganiseerd maatschappelijk middenveld in Peru in behandeling gaat nemen;

27.

is van mening dat een dialoog tussen de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de EU, Colombia en Peru over de TSD-bepalingen van de overeenkomst een zinvolle methode is om heersende problemen in kaart te brengen en regeringen aan te moedigen meer vooruitgang te boeken om uiteindelijk te voldoen aan belangrijke internationale sociale, arbeids- en milieunormen;

28.

benadrukt dat transparante en inclusieve raadplegingsmechanismes een sleutelrol spelen bij het waarborgen dat alle partijen zich houden aan erkende arbeids- en milieunormen;

29.

brengt in herinnering dat het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling in de overeenkomst erin voorziet dat alle partijen binnenlandse adviesgroepen of -comités inrichten die zich bezighouden met kwesties met betrekking tot arbeids- en milieunormen en duurzame ontwikkeling en die bestaan uit onafhankelijke representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld, met een evenwichtige vertegenwoordiging van economische en maatschappelijke belanghebbenden en belanghebbenden uit de milieusector; is verheugd over de oprichting in Colombia van een raadplegingsgroep die onafhankelijk is van de regering; is van mening dat Peru het voorbeeld van Colombia moet volgen teneinde een hogere mate van onafhankelijkheid en transparantie te waarborgen; is verheugd over de beslissing van de vertegenwoordigers van de EU en de binnenlandse adviesgroepen van de Andeslanden om jaarlijks gezamenlijke vergaderingen te beleggen teneinde de uitwisseling van informatie en beste praktijken te verbeteren en ter voorbereiding van de aan de partijen aan te bieden gezamenlijke aanbevelingen;

30.

dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen te verhogen om uitvoering te geven aan het 15-punten-plan dat tot doel heeft de bindende TSD-hoofdstukken effectiever te maken en herinnert aan het belang van de voortzetting van haar dialoog met de verschillende betrokken actoren, met inbegrip van het Parlement, teneinde een effectieve handhaving van de mensenrechten-, arbeids- en milieunormen te waarborgen;

31.

herinnert eraan dat wetswijzigingen die zouden kunnen leiden tot een lager niveau van milieubescherming om zo meer buitenlandse investeringen aan te trekken in strijd zijn met de overeenkomst;

32.

wijst met bezorgdheid op het hoge aandeel werknemers die werkzaam zijn in de informele economie in zowel Peru en Colombia, en dan met name vrouwen; benadrukt dat het van belang is effectief beleid tot stand te brengen om dit aandeel te doen afnemen, en is van mening dat de overeenkomst in dit opzicht een bijdrage kan leveren door meer formele werkgelegenheid te scheppen, bijvoorbeeld door het versterken van maatregelen die de economische activiteiten van mkb-bedrijven kunnen vergemakkelijken;

33.

herinnert eraan dat de niveaus die zijn vastgesteld in het kader van het stabilisatiemechanisme voor bananen, en deel uitmaken van de overeenkomst en tot 2020 van toepassing zijn, in acht dienen te worden genomen, en onderstreept dat ook na het vervallen van het mechanisme toezicht moet worden gehouden op de invoer van bananen en dat de partijen in dit verband statistische gegevens moeten blijven verstrekken; is bezorgd dat Peru het niveau van het stabilisatiemechanisme voor bananen heeft overschreden en roept op tot een analyse van de gevolgen hiervan voor de markten in de EU; herinnert eraan dat de Commissie heeft toegezegd de situatie van de bananenproducenten in de EU uiterlijk 1 januari 2019 te beoordelen en dat als zij van mening is dat de situatie van de bananenproducenten in de EU ernstig is verslechterd, er een verlenging van de geldigheidsperiode van het mechanisme zou kunnen worden overwogen met instemming van de partijen bij de overeenkomst;

34.

is verheugd dat Colombia op 30 mei 2018 is toegetreden tot de OESO, wat neerkomt op een erkenning van de belangrijke hervormingen die het land heeft doorgevoerd, zoals de hervorming van het justitieel apparaat, verbetering van het bestuur van staatsondernemingen en naleving van het anti-corruptieverdrag van de OESO; herinnert er voorts aan dat de Raad van de OESO heeft besloten dat Colombia na zijn toetreding de OESO-instanties moet voorzien van voortgangsrapportages, onder meer in de vorm van een vervolgevaluatie van de aanbevelingen in het formeel advies van het Handelscomité; moedigt Peru aan te blijven doorgaan met zijn hervormingen in het kader van de landenprogramma-overeenkomst van de OESO;

35.

benadrukt het belang van een verdere verbetering van internationale samenwerking in het multilaterale, plurilaterale en regionale internationale kader, in de context van de WTO, zoals met betrekking tot onderhandelingen over de overeenkomst inzake milieugoederen (EGA) en de overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA);

36.

erkent de belangrijke inspanningen die de nationale parlementen hebben geleverd ten behoeve van de ratificering van de overeenkomst en roept hen op deze inspanningen voort te zetten; dringt er tevens bij de landen die dit nog niet hebben gedaan op aan een begin te maken met de bestudering van de ratificering inzake de toetreding van Ecuador tot de overeenkomst;

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de EDEO, de Commissie, de regeringen van Colombia en Peru en de secretaris-generaal van de OESO.

(1)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/march/tradoc_147704.pdf

(2)  PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 52.

(3)  PB C 366 van 27.10.2017, blz. 144.

(4)  PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.

(5)  http://ec.europa.eu/trade/policy/countries-and-regions/statistics/

(6)  “2018 ITUC Global Rights Index — the world’s worst countries for workers”, International Trade Union Confederation, 2018, https://www.ituc-csi.org/ituc-global-rights-index-2018

(7)  http://www.ens.org.co/lee-y-aprende/lee-y-descarga-nuestras-publicaciones/informes-sislab/


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/94


P8_TA(2019)0032

Situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017 (2018/2103(INI))

(2020/C 411/12)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (1),

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (2),

gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (3),

gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (4),

gezien het jaarverslag over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten 2017 van de Commissie (5),

gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie uit 2014 (COM(2014)0038),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld “Corruptiebestrijding in de EU” (COM(2011)0308),

gezien de Europese pijler van sociale rechten,

gezien de tweede enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie (EU-MIDIS II),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 augustus 2017 getiteld “Tussentijdse evaluatie van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma” (COM(2017)0458),

gezien de verwijzingen in eerdere verslagen naar de situatie van de grondrechten in de Europese Unie,

gezien zijn eerdere resoluties en eerdere resoluties van andere Europese en internationale instellingen en organen,

gezien de verslagen van nationale, Europese en internationale ngo's,

gezien de werkzaamheden van het Bureau van de EU voor de grondrechten (FRA), de Raad van Europa en de Commissie van Venetië,

gezien het verslag over de grondrechten 2017 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) (6),

gezien het verslag van het FRA getiteld “Antisemitism — Overview of data available in the European Union 2006–2016”,

gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de Internationale Dag van de Roma — zigeunerhaat en de erkenning door de EU van de herdenkingsdag van de genocide op Roma tijdens WO II (7),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2017 over de grondrechtelijke aspecten bij de integratie van Roma in de EU: bestrijding van zigeunerhaat (8),

gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de bestrijding van antisemitisme (9),

gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (10),

gezien zijn resolutie van 7 februari 2018 over de bescherming en non-discriminatie ten aanzien van minderheden in de EU-lidstaten (11),

gezien de werkzaamheden van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie verzoekschriften,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0466/2018),

A.

overwegende dat de eerbiediging van de rechtstaat een essentiële voorwaarde is voor de bescherming van de grondrechten, en overwegende dat de lidstaten de eindverantwoordelijkheid dragen voor het waarborgen van de mensenrechten van alle burgers door middel van het vaststellen en ten uitvoer leggen van internationale mensenrechtenverdragen; overwegende dat de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten voortdurend geconsolideerd moeten worden; overwegende dat elke poging om deze beginselen te ondermijnen niet alleen schadelijk is voor de betrokken lidstaat, maar ook voor de Unie in haar geheel; overwegende dat corruptie een ernstige bedreiging voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten vormt, en alle lidstaten en de EU als geheel schade berokkent; overwegende dat er nog altijd verschillen zijn tussen de lidstaten wat betreft de tenuitvoerlegging van het rechtskader voor corruptiebestrijding;

B.

overwegende dat het Parlement er in zijn resoluties en verslagen reeds talloze keren bij de lidstaten op heeft aangedrongen een passend beleid te voeren om ervoor te zorgen dat de sociale, politieke en economische rechten voor personen met een handicap, ouderen en de meest kwetsbaren worden geëerbiedigd; overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen de rechten van minderheden en de beginselen van de rechtsstaat; overwegende dat de rechten van personen die tot minderheden behoren in artikel 2 VEU uitdrukkelijk worden genoemd, en overwegende dat deze rechten op dezelfde wijze dienen te worden geëerbiedigd als de andere in de Verdragen verankerde rechten;

C.

overwegende dat Europa ook in 2017 te maken heeft gehad met een toestroom van migranten en asielzoekers, maar dat de grenzen en havens in toenemende mate worden gesloten; overwegende dat deze realiteit vraagt om echte Europese solidariteit zodat passende opvangvoorzieningen kunnen worden opgezet voor de meest behoeftige en de meest kwetsbare personen; overwegende dat veel migranten en asielzoekers die Europa proberen te bereiken ten prooi vallen aan smokkelaars en criminelen en een grote kans lopen het slachtoffer te worden van schendingen van hun rechten, onder meer in de vorm van geweld, misbruik en uitbuiting; overwegende dat vrouwen en kinderen een groter risico lopen het slachtoffer te worden van mensenhandel en seksueel misbruik door mensensmokkelaars en dat er daarom systemen in het leven geroepen moeten worden voor de bescherming van kinderen en dat de bestaande systemen versterkt moeten worden, ter voorkoming van en als reactie op tegen kinderen gerichte vormen van geweld, misbruik, verwaarlozing en uitbuiting, zoals toegezegd in het actieplan van Valletta en aan de orde gesteld in de resolutie van het Parlement van 3 mei 2018 over de bescherming van migrerende kinderen (12);

D.

overwegende dat in het verslag van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme wordt geoordeeld dat staten de plicht hebben hun bevolking te beschermen tegen terroristische daden, maar dat veiligheidsmaatregelen, onder meer in het kader van terrorismebestrijding, niet in strijd mogen zijn met de rechtsstaat of de grondrechten;

E.

overwegende dat uit het verslag van het FRA getiteld “Geweld tegen vrouwen: een Europese enquête”, gepubliceerd in maart 2014, blijkt dat één op de drie vrouwen in Europa als volwassene minstens één keer met fysiek of seksueel geweld werd geconfronteerd, dat één op de vijf al online werd geïntimideerd, dat één op de twintig een verkrachting heeft meegemaakt, en dat meer dan één op de tien reeds het slachtoffer werd van een daad van seksuele agressie waarbij geweld werd gebruikt, en dat in dit verslag wordt benadrukt dat geweld tegen vrouwen een probleem is dat aangepakt moet worden in alle EU-lidstaten, ook in de lidstaten die nog niet het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) hebben geratificeerd, gezien de omvang van het probleem en de ernstige gevolgen van geweld voor het leven van vrouwen en de samenleving als geheel; overwegende dat vrouwen met een handicap een groter risico lopen op huiselijk en seksueel geweld dan vrouwen zonder handicap;

F.

overwegende dat vrouwen en meisjes in de EU op verschillende manieren en in uiteenlopende situaties structurele genderongelijkheid ervaren, waaronder genderdiscriminatie, seksuele intimidatie, gendergerelateerd geweld en haatzaaiende uitingen gericht tegen vrouwen, wat hun vermogen om hun rechten uit te oefenen en op gelijke voet mee te doen in de samenleving ernstig beperkt; overwegende dat in 2017 de #MeToo-beweging mensen bewust heeft gemaakt van de omvang van het probleem en de mate waarin vrouwen te maken hebben met seksuele intimidatie en seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat de #MeToo-beweging tot een positief momentum voor gendergelijkheid heeft geleid, maar dat gevallen van seksuele intimidatie en seksueel en gendergerelateerd geweld nog steeds frequent voorkomen; overwegende dat in verslagen van afgelopen jaren is gewezen op een geleidelijke achteruitgang op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid in de EU; overwegende dat vrouwen in de Unie als gevolg van verschillend beleid en verschillende wetgeving in de lidstaten niet hetzelfde recht op abortus genieten;

G.

overwegende dat onder meer het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering mensen in democratische samenlevingen de mogelijkheid geeft om deel te nemen aan het publieke debat en maatschappelijke verandering teweeg te brengen; overwegende dat mediavrijheid, -pluralisme en -onafhankelijkheid essentiële onderdelen zijn van het recht op vrije meningsuiting en cruciaal zijn voor het functioneren van de democratie binnen de EU en haar lidstaten; overwegende dat journalisten en andere media-actoren in de Unie geconfronteerd worden met aanvallen, bedreigingen en zware druk, zowel vanuit de overheid als daarbuiten, of zelfs vermoord worden; overwegende dat de journaliste Daphne Caruana Galizia, die zich bezighield met onderzoek naar belastingontduikingschandalen, belastingfraude, corruptie en witwaspraktijken, in Malta is vermoord nadat zij melding had gedaan van meerdere bedreigingen aan haar adres, en dat onafhankelijk onderzoek nodig is om de identiteit van de daders volledig te achterhalen en hen te berechten; overwegende dat de pers en de organisaties van het maatschappelijk middenveld in een democratie een fundamentele rol spelen;

H.

overwegende dat artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten bepaalt dat iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, een handicap, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, godsdienst of overtuiging, taal, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, leeftijd of seksuele gerichtheid, verboden is; overwegende dat de vrijheid van gedachte, geweten en religie wordt gewaarborgd door artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; overwegende dat hardnekkige racistische en xenofobische denkbeelden langzamerhand normaal worden gevonden in de lidstaten en worden omarmd door opinieleiders en politici in de gehele EU, waardoor er een maatschappelijk klimaat ontstaat dat als voedingsbodem dient voor racisme, discriminatie en haatmisdrijven; overwegende dat dergelijke denkbeelden in strijd zijn met de gemeenschappelijke Europese waarden die alle lidstaten hebben onderschreven;

I.

overwegende dat migranten, nakomelingen van migranten en sociaal-culturele minderheden overal in de EU en op alle gebieden van het leven nog altijd op grote schaal worden gediscrimineerd; overwegende dat studies van het FRA aantonen dat slachtoffers met een irreguliere verblijfsstatus misbruik niet snel zullen melden bij de autoriteiten en dat personen met een immigrantenstatus meer risico lopen om slachtoffer te worden van een misdrijf; overwegende dat er ondanks talrijke verzoeken aan de Commissie slechts in beperkte mate stappen zijn gezet om een effectieve bescherming van minderheden te garanderen;

J.

overwegende dat het FRA een hoogwaardig kenniscentrum is geworden dat de EU-instellingen en de lidstaten voorziet van informatie met betrekking tot de grondrechten;

Rechtsstaat, democratie en grondrechten

1.

bevestigt dat de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechtspraak essentieel zijn, wil de rechtsstaat doeltreffend kunnen functioneren in een samenleving; brengt in herinnering dat dit idee verankerd ligt in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948 en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, met name in de beginselen van gelijkheid voor de wet, het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijke en openbare behandeling van een zaak door een bevoegd, onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld; brengt in herinnering dat deze fundamentele waarden als leidraad hebben gediend bij de opstelling van de inleidende artikelen van de Europese verdragen, waarbij alle lidstaten zich vrijwillig hebben aangesloten met de belofte zich hieraan te zullen houden; is van oordeel dat noch de nationale soevereiniteit, noch subsidiariteit een rechtvaardiging kan vormen voor stelselmatige weigering door een lidstaat om de fundamentele waarden van de Europese Unie en de Verdragen na te leven;

2.

brengt in herinnering dat de rechtsstaat deel uitmaakt van en voorwaarde is voor de bescherming van alle waarden die zijn opgesomd in artikel 2 VEU; roept alle betrokken actoren op nationaal en EU-niveau, waaronder overheden, parlementen en de rechterlijke macht, op om zich krachtiger in te zetten voor het behoud en de handhaving van de rechtsstaat; herinnert eraan dat deze actoren verantwoordelijk zijn voor het wegwerken van tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat en een belangrijke rol spelen in het voorkomen van elke vorm van uitholling van de rechtsstaat; wijst erop dat de rechtsstaat geen onvoorwaardelijke toepassing van de wet impliceert, maar betekent dat wij als samenleving democratisch hebben afgesproken om te worden geregeerd door het recht met strikte eerbiediging van de internationale verdragen en met name van de rechten van de democratische oppositie en minderheden;

3.

veroordeelt krachtig de pogingen van regeringen van sommige lidstaten om de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te ondermijnen; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste lidstaten weliswaar in overeenstemming met de normen van de Raad van Europa wetgeving hebben aangenomen om de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen, maar dat er nog altijd problemen bestaan wat betreft de toepassing van deze normen, waardoor de nationale rechterlijke macht open staat voor politieke beïnvloeding en er bij de bevolking het gevoel ontstaat dat er sprake is van inmenging in het justitiële proces en van partijdigheid bij individuele rechters; herinnert eraan dat de Commissie, overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU en als hoedster van de Verdragen, gerechtigd en bevoegd is erop toe te zien dat de Verdragen en de door de instellingen uit hoofde van de Verdragen vastgestelde maatregelen ten uitvoer worden gelegd, en dat alle lidstaten de beginselen van de rechtsstaat en de andere waarden, die verankerd zijn in artikel 2 VEU, eerbiedigen;

4.

neemt kennis van de inspanningen van de Commissie en de Raad om alle lidstaten ertoe te brengen de rechtstaat, democratie en grondrechten volledig te eerbiedigen, maar ook van de beperkte impact van de procedures krachtens artikel 7, lid 1, VEU; is van mening dat de EU inbreukprocedures moet kunnen inleiden tegen lidstaten die de waarden van artikel 2 VEU niet langer eerbiedigen, en dat als alle andere middelen falen artikel 7 VEU moet worden toegepast; is van mening dat het onvermogen van de Unie om een einde te maken aan de ernstige en voortdurende inbreuken in sommige lidstaten op de in artikel 2 VEU genoemde waarden zowel het vertrouwen tussen de lidstaten, als de geloofwaardigheid van de Unie ondermijnt; benadrukt bovendien dat de aanhoudende straffeloosheid van deze overtredingen andere lidstaten heeft aangemoedigd hetzelfde pad op te gaan; verzoekt de Raad alle voorstellen van de Commissie en het Parlement in verband met inbreukprocedures en mogelijke sancties te onderzoeken en op te volgen;

5.

herinnert eraan dat de situatie van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten in alle lidstaten periodiek en op onpartijdige wijze moet worden geëvalueerd; benadrukt dat deze evaluatie moet worden uitgevoerd aan de hand van objectieve criteria; herinnert er op dit punt aan dat ook de Raad een belangrijke rol speelt bij de bescherming van de rechtsstaat en de andere in artikel 2 VEU genoemde waarden, en is ingenomen met de inspanningen van sommige lidstaten om binnen de Raad periodiek de situatie van de rechtsstaat in iedere lidstaat te evalueren; dringt er bij de Raad op aan snel vooruitgang te boeken op dit gebied; brengt voorts de resolutie van het Parlement van 25 oktober 2016 in herinnering met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (13); roept de Commissie opnieuw op om op grond van artikel 295 VWEU een voorstel in te dienen voor de sluiting van een Uniepact voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (EU-Pact voor DRG) in de vorm van een interinstitutioneel akkoord waarin regelingen worden vastgelegd om de samenwerking tussen de instellingen van de Unie en de lidstaten in het kader van artikel 7 VEU te bevorderen; is van mening dat dit een eerlijk, evenwichtig en preventief mechanisme kan vormen voor het aanpakken van alle mogelijke schendingen van de in artikel 2 van het VEU genoemde waarden, en een soortgelijke functie zou kunnen vervullen als het Europees semester voor het economisch beleid; wijst erop dat de rechtsstaat en de grondrechten nauw met elkaar verbonden zijn en benadrukt dat het noodzakelijk is om de gemeenschappelijke waarden van de EU en het Handvest onder de aandacht van alle Europeanen te brengen; benadrukt dat het belangrijk is dat het Europees Parlement ad-hocdelegaties naar de lidstaten stuurt wanneer er sprake is van duidelijk bewijs van ernstige schendingen van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten;

6.

deelt de opvatting dat elke beoordeling van de rechtsstaat gebaseerd moet zijn op betrouwbare, objectieve en vergelijkbare gegevens en analyses; herinnert eraan dat de grondrechten deel moeten uitmaken van de effectbeoordeling voor alle wetgevingsvoorstellen; is op dit punt verheugd over het nieuwe Europees informatiesysteem over de grondrechten (Efris) van het FRA, waarmee alle bestaande informatie aangaande de grondrechten, verkregen via de diverse mechanismen van de VN, Raad van Europa en de EU, samen zal worden gebracht;

7.

wijst erop dat het verbeteren van de kwaliteit, onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de nationale gerechtssystemen, met name met betrekking tot de rechters, openbare aanklagers en advocaten, een belangrijke prioriteit blijft voor de Europese Unie; benadrukt dat er binnen de rechtstelsels en gerechtelijke apparaten van de lidstaten dringend aandacht moet komen voor genderaspecten en dat het gendervraagstuk nader gedefinieerd moet worden en een grotere rol moet spelen in de opleidingsprogramma's voor rechterlijk personeel;

8.

benadrukt dat corruptie niet alleen een aanzienlijke systemische belemmering vormt voor de verwezenlijking van de democratie en de eerbiediging van de rechtsstaat, maar ook tot vele schendingen van de grondrechten kan leiden en dus een ernstige bedreiging vormt voor het beginsel van eerlijke behandeling van alle burgers; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over nieuwe wetgevingsinitiatieven die in bepaalde lidstaten zijn voorgesteld en die de reeds ondernomen hervormingen om de preventie van corruptie te versterken, kunnen terugdraaien; doet in dit verband een beroep op alle lidstaten en op de EU-instellingen om systemische corruptie krachtig te bestrijden en effectieve instrumenten te ontwikkelen voor de preventie, bestrijding en bestraffing van corruptie, de strijd tegen fraude en de periodieke controle op het gebruik van overheidsmiddelen; roept in dat verband de lidstaten en de EU-instellingen op om de spoedige instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) te faciliteren; verzoekt de lidstaten die nog niet hebben verklaard zich te willen aansluiten bij het EOM om dat alsnog te doen; betreurt in verband hiermee het besluit van de Commissie om het tweede halfjaarlijks verslag over de situatie van corruptie in de EU niet uit te brengen, en dringt er bij de Commissie op aan om haar verslagen over corruptiebestrijding te blijven publiceren; onderstreept dat het opstellen van gegevensoverzichten van corruptiebestrijding in het kader van het Europees semester als maatregel niet voldoende effectief is om corruptie duidelijk op de agenda te zetten; is ingenomen met de verklaring van de Commissie in haar mededeling “Corruptiebestrijding in de EU” dat zij toestemming zal vragen om deel te nemen aan Greco, het netwerk voor corruptiebestrijding dat door de Raad van Europa is opgezet;

9.

wijst op het belang van de vrijheid van verkeer en verblijf als een van de belangrijkste fundamentele waarden die door de EU wordt gewaarborgd; benadrukt dat de brexit het leven van miljoenen Europeanen rechtstreeks beïnvloedt, met name EU-onderdanen die verblijven in het VK en VK-burgers die verblijven in de EU-27, en onderstreept dat het waarborgen van de grondrechten van mensen dezelfde prioriteit moet krijgen als andere aspecten; dringt erop aan dat de grondrechten van EU-onderdanen en hun gezinnen die op grond van het recht op vrij verkeer binnen de Unie zijn verhuisd na de brexit beschermd blijven;

10.

benadrukt dat elke maatregel ter bestrijding van terrorisme of georganiseerde misdaad in overeenstemming moet zijn met de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in de EU; uit zijn bezorgdheid over het feit dat overheidsinstanties steeds vaker hun toevlucht nemen tot administratieve maatregelen die onverenigbaar zijn met de beginselen van de rechtsstaat en dat de maatregelen die getroffen worden op dit gebied zich uitbreiden tot een toenemend aantal misdrijven en delicten, met name in het kader van maatregelen uit hoofde van de noodtoestand; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat elke uitzonderingswetgeving in overeenstemming is met het evenredigheids- en het noodzakelijkheidsbeginsel, en dat de maatregelen die in dit kader worden genomen duidelijk in tijd begrensd zijn en op regelmatige en democratische wijze worden gecontroleerd; is ertegen gekant dat immigratie en terrorisme over één kam worden geschoren en dat antiterrorismemaatregelen worden aangewend om bepaalde migratiestromen te beperken;

Migratie

11.

veroordeelt het misbruik en de schendingen van de mensenrechten waar sommige migranten en vluchtelingen het slachtoffer van zijn, met betrekking tot met name de toegang tot het grondgebied, opvangvoorzieningen, asielprocedures, detentiecentra voor migranten en de bescherming van kwetsbare personen, en benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten het door de Unie aangenomen gemeenschappelijke asielpakket eerbiedigen en volledig ten uitvoer leggen; wijst erop dat één op de drie asielzoekers een kind is en dat deze groep bijzonder kwetsbaar is; roept de Unie en de lidstaten op meer te doen om te voorkomen dat niet-begeleide minderjarigen vermist raken; herinnert eraan dat het recht op asiel uitdrukkelijk wordt beschermd door artikel 18 van het Handvest; stelt met bezorgdheid vast dat vanwege versnelde procedures, lijsten van veilige landen, maar ook door de terugkeerprocedure op grond van Dublinprocedures, LGBTI-asielzoekers een verhoogd risico lopen om te worden teruggestuurd, voordat zij hun asielaanvraag kunnen staven in derde landen of andere lidstaten, in gevallen waarin zij vervolging vrezen op grond van hun seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken;

12.

roept de lidstaten op hun autoriteiten te verzoeken om te onderzoeken of hun legitieme doelstellingen kunnen worden bereikt met minder dwingende maatregelen dan detentie en alleen te besluiten tot detentie van asielzoekers, vluchtelingen en migranten als een dergelijk besluit ten volle onderbouwd kan worden met feitelijke en juridische argumenten; herinnert eraan dat alle lidstaten de Verdragen van Genève hebben ondertekend en derhalve verplicht zijn ervoor te zorgen dat alle bepalingen daarvan worden nageleefd, ongeacht de omstandigheden; benadrukt de dubbele discriminatie waarmee vrouwelijke migranten worden geconfronteerd, als migrant en als vrouw, en de bijzondere omstandigheden waaraan zij tijdens hun migratietraject en met name in detentie- of opvangcentra worden blootgesteld, met name de pesterijen en de aantasting van hun veiligheid, hun lichamelijke integriteit en hun privéleven, en wijst op de behoefte van vrouwen aan artikelen voor vrouwelijke hygiëne en reproductieve gezondheidszorg; pleit voor de invoering van systemen en voor de verbetering van bestaande systemen ter bescherming van vrouwen, die erop gericht zijn een einde te maken aan geweld, misbruik, verwaarlozing en uitbuiting van vrouwen, overeenkomstig de toezeggingen die zijn neergelegd in het actieplan van Valletta;

13.

herinnert eraan dat Unicef er herhaaldelijk op gewezen heeft dat detentie nooit in het belang van het kind is en dat er derhalve alternatieven moeten worden ontwikkeld voor detentie, ongeacht of de kinderen wel of niet worden begeleid door hun gezin; pleit voor de ontwikkeling en invoering van specifieke procedures ter bescherming van alle kinderen, in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind; onderstreept dat scheiding van hun familieleden, onder meer wanneer zij worden vastgehouden, vrouwen en kinderen aan grotere risico's blootstelt; benadrukt tevens dat het beginsel dat het belang van het kind vooropstaat prevaleert in alle situaties waar kinderen bij betrokken zijn en wijst er tevens op dat het belangrijk is dat het recht om te worden gehoord in de praktijk wordt geëerbiedigd; roept in herinnering dat in artikel 14 van het Handvest van de grondrechten en artikel 28 van het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind het recht op onderwijs voor elk kind verankerd ligt, inclusief kinderen van migranten en vluchtelingen, en wel ongeacht hun status, niet-begeleid of begeleid, waarbij gescheiden scholing en segregatie vermeden moeten worden; verzoekt daarom dat alle lidstaten migranten- en vluchtelingenkinderen na hun aankomst snel toegang verlenen tot formeel en informeel onderwijs; benadrukt dat de lidstaten moeten waarborgen dat de kinderen van migranten en vluchtelingen effectief worden ondersteund door middel van taalkundige, sociale en psychologische ondersteuning op basis van hun individuele noden; is bezorgd over de specifieke behoeften en de kwetsbaarheid van asielzoekers uit gemarginaliseerde groepen, en verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat aan hun specifieke behoeften met betrekking tot veiligheid, gezondheidszorg en juridische erkenning wordt tegemoetgekomen;

14.

herinnert eraan dat solidariteit het leidend beginsel moet zijn waarop het optreden van de Unie op gebied van migratie berust, en veroordeelt de lidstaten die dit beginsel met voeten treden; roept de Raad op om vaart te zetten achter de hervorming van de Dublinverordening, die momenteel door de Raad wordt geblokkeerd en waardoor het Europees gemeenschappelijk asielstelsel niet naar behoren kan functioneren; benadrukt dat de lidstaten moeten overgaan tot het opzetten van een combinatie van beschermingsgerelateerde stelsels, bijvoorbeeld inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden, zodat mensen die internationale bescherming nodig hebben de EU binnen kunnen komen om daar asiel aan te vragen; spoort de lidstaten aan het toekennen van humanitaire visa en reguliere mobiliteitsregelingen te faciliteren om legale en veilige toegangsroutes tot de EU te bevorderen voor mensen die bescherming nodig hebben, en ervoor te zorgen dat deze mensen, ongeacht hun status, toegang hebben tot diensten en dat hun grondrechten worden geëerbiedigd; benadrukt dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de externalisering van het EU-migratiebeleid en de samenwerking met derde landen waar volgens de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen (UNHCR) sprake is van veelvuldige en ernstige schendingen van de mensenrechten; is van mening dat de Unie een sleutelrol zou moeten spelen in de hervestigingsinspanningen op mondiaal niveau; roept in herinnering dat elke handeling door een lidstaat, wanneer die wordt uitgevoerd binnen de toepassing van het EU-recht, in overeenstemming moet zijn met de rechten en beginselen van het Handvest van de grondrechten; roept de lidstaten op om het individuele recht op asiel op effectieve wijze te waarborgen en om herverdeling van vluchtelingen uit lidstaten die het meest zijn getroffen door grote aantallen vluchtelingen te accepteren; roept de lidstaten ook op om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen en om passende procedurele beschermingsmaatregelen in te voeren in hun asiel- en grensprocedures; veroordeelt ten stelligste dat sommige lidstaten niet voldoen aan de asiel- en terugkeerwetgeving van de EU en de rechten van migranten en asielzoekers schenden, door bijvoorbeeld geen effectieve toegang tot asielprocedures te verlenen, geen duidelijke informatie over rechtsmiddelen na een terugkeerbesluit te verstrekken, voedsel te weigeren aan migranten en asielzoekers, of door migranten automatisch en stelselmatig vast te zetten;

15.

spreekt zijn waardering uit voor het werk dat wordt gedaan door diverse ngo's in de Middellandse Zee en hun pogingen om levens te redden en humanitaire hulp te bieden aan mensen in nood; herinnert eraan dat redding op zee een wettelijke plicht is krachtens het internationaal recht, met name artikel 98 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (geratificeerd door de Unie, alsmede door al haar lidstaten), waarin is bepaald dat iedere persoon in nood op zee hulp geboden moet worden; herinnert aan zijn resolutie van 5 juli 2018 over de richtsnoeren voor lidstaten om te voorkomen dat humanitaire bijstand strafbaar wordt gesteld (14); verzoekt de lidstaten ngo's te steunen in plaats van deze in hun werkzaamheden te belemmeren en verzoekt de Commissie en de lidstaten zoek- en reddingsoperaties op te zetten en te steunen; verzoekt de EU en haar lidstaten voldoende middelen toe te wijzen voor zoek- en reddingsacties in de context van een Europese humanitaire operatie; verzoekt de lidstaten de in de richtlijn hulpverlening opgenomen uitzondering voor humanitaire hulp in nationaal recht om te zetten om zo de ongewenste gevolgen van het hulpverleningspakket voor burgers en organisaties die humanitaire hulp verlenen aan migranten en voor de sociale cohesie in het gastland te beperken;

16.

benadrukt dat in het kader van het integratieproces altijd gekeken moet worden naar de specifieke kwetsbaarheden en behoeften van migranten; roept in herinnering dat de noden van de migranten regelmatig en voor zo lang als dit nodig is, telkens opnieuw moeten worden vastgesteld, aangezien hun situatie en noden kunnen veranderen en ook sterk kunnen verschillen naargelang hun land van herkomst; wijst erop dat gezinshereniging een krachtige manier is om migranten zelfstandiger te maken en het vertrouwen te geven dat ze zich kunnen gaan vestigen en kunnen beginnen te integreren in hun nieuwe gastland; herinnert eraan dat een opvangbeleid alleen niet volstaat, en dat de EU voor de uitdaging staat om een doeltreffend integratiebeleid uit te werken; dringt er in dit opzicht op aan dat de uitwisseling tussen de lidstaten van goede praktijken op integratiegebied wordt versterkt;

17.

neemt kennis van de invoering van verschillende nieuwe grootschalige informatiesystemen, alsmede van de doelstelling om de interoperabiliteit hiervan te verbeteren, met behoud van de nodige waarborgen, ook wat betreft gegevensbescherming en privacy; roept de lidstaten op om specifieke voorzorgsmaatregelen te nemen om te garanderen dat de interoperabiliteit van de grootschalige IT-systemen de grondrechten van alle burgers eerbiedigt, met speciale aandacht voor de rechten van het kind en kwetsbare personen, zoals personen die om internationale bescherming verzoeken en personen die internationale bescherming genieten, en discriminerende profilering; dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van interoperabiliteit ook voldoet aan de doelstellingen met betrekking tot het beschermen van kinderen, zoals het identificeren van vermiste kinderen en het helpen bij gezinshereniging;

Vrouwenrechten

18.

merkt met bezorgdheid op dat in de FRA-publicatie uit 2017 getiteld “Challenges to women's human rights in the EU” (“De mensenrechten van vrouwen op de proef gesteld”) wordt bevestigd dat vrouwen en meisjes in de EU aanhoudend genderdiscriminatie, seksistische haatzaaiende uitingen en gendergerelateerd geweld ervaren, en dat dit hun vermogen om hun rechten uit te oefenen en op gelijke voet mee te doen in de samenleving ernstig beperkt;

19.

merkt bezorgd op dat in het verslag van het Europees Gehandicaptenforum, getiteld “Ending forced sterilisation against women and girls with disabilities” wordt vermeld dat het nog altijd voorkomt dat vrouwen met een handicap worden gesteriliseerd, zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn, ermee instemmen of hiervoor toestemming hebben verleend;

20.

roept de lidstaten in dit verband op om zich, zoals wordt voorgesteld in het verslag van het FRA, meer in te zetten om de waardigheid en rechten van vrouwen en meisjes te beschermen, en daartoe aandacht te geven aan de volgende zes belangrijke actiepunten: organen voor gelijke behandeling de bevoegdheid geven alle vraagstukken die van invloed zijn op de rechten van vrouwen te behandelen, van gendergelijkheid tot geweld tegen vrouwen; de veiligheid online verbeteren; gendergelijkheid doeltreffender bevorderen in het onderwijs en permanente educatie; genderquota invoeren als een daadkrachtige stap richting positieve actie; rekening houden met gendergelijkheid bij de coördinatie van het economisch beleid binnen de EU door middel van het Europees Semester; en de gegevensverzameling en kennisverspreiding over alle mogelijke vormen van discriminatie en geweld tegen vrouwen en meisjes verbeteren;

21.

veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen met klem en dringt er daarom nogmaals bij de Commissie op aan een wetsvoorstel in te dienen om de lidstaten te ondersteunen bij het voorkomen en uitbannen van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergerelateerd geweld; verzoekt de Raad om toepassing te geven aan de “passerelle”-clausule, en met eenparigheid van stemmen te besluiten dat geweld tegen vrouwen en meisjes (evenals andere vormen van gendergerelateerd geweld) aangemerkt dient te worden als een vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU; is verheugd over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul op 13 juni 2017, ondanks de beperking tot slechts twee mandaten, aangezien dit het eerste uitgebreide juridisch bindende instrument op internationaal niveau is ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huishoudelijk geweld; betreurt dat tot nu toe slechts 20 lidstaten het verdrag hebben geratificeerd; betreurt dat de discussies rondom de ratificatie van het Verdrag van Istanbul in sommige lidstaten gepaard gingen met misleidende interpretaties met betrekking tot de definitie van gendergerelateerd geweld en gender; spoort de overgebleven lidstaten en de Raad aan om het toetredingsproces van de EU tot het verdrag onverwijld af te ronden en overeenstemming te bereiken over de bijbehorende gedragscode om de tenuitvoerlegging van het verdrag door de EU te waarborgen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan organisaties van het maatschappelijk middenveld die werken met slachtoffers van gendergerelateerd geweld, op alle mogelijke manieren te ondersteunen, onder meer door middel van regelmatige financiële ondersteuning;

22.

benadrukt dat seksisme en genderstereotypen, die hebben geleid tot dominantie over en discriminatie van vrouwen, ernstige gevolgen hebben voor de grondrechten van vrouwen in alle aspecten van hun leven; wijst erop dat vrouwen vaak het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie, onder meer als gevolg van de etnische minderheid waartoe ze behoren, hun seksuele geaardheid, hun handicap of hun migrantenstatus; benadrukt dat in het onderwijs op alle niveaus en voor alle leeftijden aandacht moet worden besteed aan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, niet-stereotype rolmodellen en de eerbiediging van persoonlijke integriteit, om alle vormen van discriminatie doeltreffend aan te pakken; spoort de lidstaten aan om dit vraagstuk op passende wijze op te nemen in de onderwijsprogramma's van scholen; betreurt dat vrouwen nog steeds te maken hebben met ongelijkheden in het beroepsleven, zoals een lagere arbeidsparticipatie, de loonkloof, het vaker voorkomen van deeltijdwerk, lagere pensioenrechten, loopbaanonderbrekingen en minder kansen op promotie; verzoekt de lidstaten de belangrijkste structurele belemmeringen voor de economische emancipatie van vrouwen, en de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt, in de besluitvorming en de politiek aan te pakken, en wijst erop dat deze belemmeringen en ondervertegenwoordiging het resultaat zijn van meervoudige en samenvallende vormen van ongelijkheid, stereotypen en discriminatie in de openbare en privésfeer; dringt er bij de lidstaten op aan te komen met maatregelen om seksuele intimidatie en geweld in de openbare ruimte, op het werk, offline en online effectief aan te pakken, en te voorzien in voldoende opvanghuizen en gerichte en geïntegreerde hulpverlening, waaronder traumahulp en begeleiding, voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld; verzoekt de lidstaten goede praktijken uit te wisselen en regelmatig opleidingen aan te bieden voor personeel van politie en justitie over alle vormen van geweld tegen vrouwen;

23.

spreekt zijn steun uit voor de demonstraties die in 2017 in diverse lidstaten plaatsvonden naar aanleiding van de terugval op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidsrechten, en van de uitgebreide media-aandacht voor gevallen van seksuele intimidatie; bevestigt nadrukkelijk dat het ontzeggen van seksuele of reproductieve gezondheidsdiensten en -rechten aan vrouwen en meisjes, met inbegrip van veilige en legale abortus, een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is; herhaalt dat vrouwen en meisjes zeggenschap moeten hebben over hun lichaam en hun seksualiteit; spoort de EU-lidstaten aan om doeltreffende stappen te zetten om de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen te eerbiedigen en beschermen, met betrekking tot een reeks burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten, zoals het recht op lichamelijke integriteit en op gezondheid, het recht om vrij te zijn van foltering en mishandeling en het recht op privacy, gelijke behandeling en non-discriminatie; benadrukt in dit verband dat personen met een handicap evenveel recht hebben als anderen om hun grondrechten uit te oefenen; verzoekt de lidstaten om omvattende seksuele voorlichting te waarborgen, evenals eenvoudige toegang voor vrouwen tot gezinsplanning en het volledige spectrum van reproductieve en seksuele gezondheidsdiensten, met inbegrip van moderne anticonceptiemethodes, en veilige en legale abortus; merkt op dat dit ook betekent dat wetten, beleid en werkwijzen die deze rechten schenden moeten worden afgeschaft en dat moet worden voorkomen dat de bestaande bescherming wordt afgezwakt; beklemtoont dat de Unie een belangrijke rol moet spelen bij het vergroten van de kennis op dit gebied en het bevorderen van beproefde praktijken;

Mediavrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering

24.

roept in herinnering dat in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten verankerd ligt dat eenieder het recht heeft om zonder inmenging een mening te koesteren, het recht heeft op vrijheid van meningsuiting en het recht heeft om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven;

25.

benadrukt dat openbare beraadslaging en debat essentieel zijn voor het functioneren van democratische samenlevingen en spoort in dit opzicht de EU en haar lidstaten aan om verdere stappen te zetten om de vrijheid van meningsuiting en vergadering, als grondrechten en grondbeginselen van het democratisch proces, te waarborgen en te beschermen; herinnert eraan dat volgens het verslag uit 2017 van de secretaris-generaal van de Raad van Europa over de stand van de democratie, mensenrechten en de rechtsstaat de mogelijkheden voor vreedzaam protest worden ondermijnd wanneer openbare bijeenkomsten worden onderworpen aan ongeoorloofde beperkingen; veroordeelt in dit opzicht ten sterkste dat de vrijheid van vergadering steeds vaker wordt beperkt en dat autoriteiten dit in sommige gevallen hebben afgedwongen door middel van een buitensporig gebruik van geweld tegen vreedzame betogers; herinnert eraan dat rechtshandhavingsfunctionarissen bij de uitvoering van hun taken de menselijke waardigheid moeten eerbiedigen en beschermen en de mensenrechten voor iedereen moeten handhaven; benadrukt dat de politiediensten in eerste instantie moeten instaan voor de veiligheid en de bescherming van de burgers, en dat iedere vorm van buitensporig en ongeoorloofd geweld door rechtshandhavingsfunctionarissen op een onpartijdige manier en grondig moet worden onderzocht door de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat;

26.

verzoekt de lidstaten om gepaste maatregelen te nemen om het bestaan van een pluralistisch, onafhankelijk en vrij medialandschap te beschermen en te bevorderen; veroordeelt met klem de tendens in bepaalde lidstaten om media in handen van regeringsgezinde bedrijven te brengen en publieke media te misbruiken om uitsluitend boodschappen van de overheid te verspreiden; wijst erop dat media de taak hebben om een gezond debat te stimuleren en daarom een pijler van de democratie vormen;

27.

is bezorgd over het feit dat er in de EU-lidstaten weinig wettelijke bepalingen of beleidskaders zijn op nationaal niveau om journalisten en mediamedewerkers te beschermen tegen geweld, bedreigingen en intimidatie; brengt in herinnering dat, volgens de Raad van Europa, misbruik en misdaden jegens journalisten kunnen leiden tot een hoge mate van zelfcensuur, wat ernstige gevolgen heeft voor de vrijheid van meningsuiting, en het recht van burgers op informatie en participatie ondermijnt; is ernstig bezorgd over de moordaanslagen die nog steeds worden gepleegd op journalisten in lidstaten; dringt er bij de nationale wetshandhavingsautoriteiten op aan alle mogelijke maatregelen te nemen om dergelijk geweld te voorkomen, nauwer samen te werken met Europol en het onderzoek naar de dood van journalisten in de EU te bespoedigen; spreekt ook zijn bezorgdheid uit over de onzekere arbeidsomstandigheden van veel journalisten en andere personen die binnen de media werkzaam zijn en het vele fysieke en psychologische geweld waar zij mee te maken krijgen, waardoor zij hun taken mogelijk minder goed kunnen uitvoeren met gevolgen voor de kwaliteit en de diversiteit binnen de journalistiek; benadrukt het belang van EU-brede projecten, zoals de monitor voor de pluriformiteit van de media en het platform Mapping Media Freedom, die de risico's voor de pluriformiteit van de media in heel Europa beoordelen, beperkingen, bedreigingen en schendingen die van invloed zijn op de mediavrijheid in kaart brengen, bewustmakingscampagnes opzetten, ondersteuning verlenen aan journalisten die worden bedreigd en grensoverschrijdende onderzoeksjournalistiek ondersteunen; onderstreept dat de financiering met betrekking tot deze en soortgelijke problemen in het nieuwe MFK moeten worden veiliggesteld;

28.

benadrukt de vitale rol van klokkenluiders bij het beschermen van het algemeen belang en het bevorderen van een cultuur van publieke verantwoording en integriteit, zowel binnen openbare als in particuliere instellingen; onderstreept dat klokkenluiders een belangrijke rol spelen in het kader van de onderzoeksjournalistiek en de mediavrijheid; spreekt zijn afkeuring uit over de bedreigingen, represailles en veroordelingen waar klokkenluiders in de EU nog altijd mee te maken hebben; herinnert in dit kader aan zijn resolutie van 24 oktober 2017 over legitieme maatregelen ter bescherming van klokkenluiders die handelen in het algemeen belang bij het onthullen van vertrouwelijke informatie van bedrijven en overheidsinstanties (15); wijst erop dat volgens de mededeling van de Commissie van 23 april 2018 over versterking van de bescherming van klokkenluiders op EU-niveau (16), slechts tien lidstaten uitgebreide wetgeving hebben ingevoerd om klokkenluiders te beschermen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie van 23 april 2018 voor een horizontale richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (17), en onderstreept dat de medewetgevers hier snel een vervolg aan moeten geven, zodat het voorstel voor het einde van deze zittingsperiode kan worden aangenomen;

29.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie van 26 april 2018 getiteld “Aanpak van online desinformatie: een Europese aanpak” en de daarin opgenomen maatregelen (18), die erop gericht zijn een transparanter, betrouwbaar en controleerbaar online-ecosysteem tot stand te brengen, teneinde de veiligheid en veerkracht van verkiezingsprocessen te verbeteren, onderwijs en mediageletterdheid te bevorderen, de steun voor kwaliteitsjournalistiek te vergroten, en de strategische communicatiemogelijkheden van de Unie te verbeteren; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat nepnieuws een bedreiging kan vormen voor de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media, en wijst op de negatieve gevolgen die het verspreiden van valse nieuwsberichten kan hebben voor de kwaliteit van het politieke debat en de geïnformeerde participatie van de burgers in de democratische samenleving; is van oordeel dat voornamelijk de ontwikkeling van onderwijs en het kritisch leren denken ertoe bijdragen dat burgers in staat zijn hun eigen mening te vormen; benadrukt dat politiek profileren, desinformatie en manipulatie van informatie door partijen en private of publieke entiteiten binnen en buiten de EU kunnen worden gebruikt, en een bedreiging kunnen vormen voor de democratische waarden van de EU, zoals het geval was bij het Facebook-Cambridge Analytica-schandaal; dringt er bij de Commissie op aan door te gaan met haar werkzaamheden gericht op het voorkomen van deze praktijken en het waarborgen van gegevensbescherming, transparantie en cyberveiligheid;

30.

spreekt zijn bezorgdheid uit over de belemmeringen die beschermers van mensenrechten, waaronder organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op het gebied van grondrechten en democratie, ervaren bij hun werk, zoals ernstige beperking van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting voor deze organisaties en burgers, evenals beperking van de financiering; erkent de belangrijke rol van deze organisaties bij het waarborgen van fundamentele rechten en waarden voor iedereen en benadrukt dat ze in staat moeten zijn om hun werk veilig en met voldoende ondersteuning uit te voeren; is bezorgd over het feit dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in sommige lidstaten beperkt wordt; roept de EU en haar lidstaten op om de oorzaken van de beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld proactief aan te pakken en om de grondrechten te blijven waarborgen; pleit nogmaals voor voldoende financiering vanuit de EU, zoals verwoord in de resolutie van het Parlement van 19 april 2018 over de invoering van een Europees waardeninstrument (19) om maatschappelijke organisaties die in de Europese Unie fundamentele waarden uitdragen te ondersteunen en iedere vorm van misbruik van deze financiering te voorkomen;

Racisme, vreemdelingenhaat, discriminatie, haatpropaganda en andere vormen van onverdraagzaamheid

31.

wijst erop dat de EU en haar lidstaten discriminerende of gewelddadige incidenten die het geven van onderwijs aan de kinderen van migranten, vluchtelingen en Roma en kinderen uit minderheidsgroepen belemmeren adequaat moeten aanpakken en bestrijden, zowel door middel van wettelijke maatregelen als door het bevorderen van wederzijds begrip en sociale cohesie; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat in reguliere onderwijsprogramma's doeltreffende maatregelen worden opgenomen om eerbied voor diversiteit, intercultureel begrip en mensenrechten, waaronder de rechten van het kind, te waarborgen en te bevorderen; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan om inclusief onderwijs op scholen vanaf jonge leeftijd te bevorderen;

32.

wijst erop dat geweldsdaden en overtredingen die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat, religieuze onverdraagzaamheid of vooroordelen tegen personen met een handicap of de seksuele geaardheid of genderidentiteit van personen, aangemerkt moeten worden als haatmisdrijven; veroordeelt alle vormen van haatmisdrijven en haatpropaganda die dagelijks in de EU plaatsvinden en in sommige lidstaten tegenwoordig normaal worden gevonden; veroordeelt ten zeerste de opkomst van extreemrechtse bewegingen en uit zijn bezorgdheid over het bagatelliseren van haatpropaganda, zoals sommige politieke actoren plegen te doen; roept op tot een nultolerantie-aanpak van elke vorm van discriminatie op elke grond; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de richtlijn inzake gelijke behandeling onmiddellijk vlot te trekken en af te ronden; wijst erop dat Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht, dat door de lidstaten voor 28 november 2010 ten uitvoer moest worden gelegd, voorziet in een rechtsgrond om straffen op te leggen aan rechtspersonen die aanzetten tot geweld of haat tegen een minderheidsgroepering;

33.

brengt in herinnering dat de lidstaten die uitgesplitste gegevens inzake alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven systematisch registreren, verzamelen en jaarlijks publiceren dat enkel doen om achter de oorzaken van discriminatie te komen en discriminatie te bestrijden, en dat deze gegevens volstrekt anoniem zijn zodat iedere vorm van etnisch profileren of etnische statistieken wordt vermeden, en benadrukt dat de lidstaten hierdoor, samen met andere belangrijke belanghebbenden, in staat zullen zijn om doeltreffende en op feiten gebaseerde juridische en beleidsmaatregelen te ontwikkelen als antwoord op deze fenomenen; brengt in herinnering dat alle gegevens moeten worden verzameld conform de nationale wettelijke kaders en de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming; is ingenomen met de verzameling van richtsnoeren inzake haatmisdrijven voor politie en justitie en inzake toegang tot de rechter, bescherming en ondersteuning voor slachtoffers van haatmisdrijven, die is gecompileerd door de groep op hoog niveau voor de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid; wijst er nogmaals op dat kinderlokking, cyberpesten en wraakporno nieuwe vormen van online-criminaliteit zijn die zeer ernstige gevolgen kunnen hebben, met name voor jongeren en kinderen; benadrukt in dit verband opnieuw het belang van media- en informatiegeletterdheid, vooral bij kinderen, zodat zij het internet verantwoord kunnen gebruiken; uit zijn bezorgdheid over het feit dat slachtoffers van haatmisdrijven geen melding doen van die haatmisdrijven vanwege ontoereikende waarborgen en het nalaten van de autoriteiten om in de lidstaten haatmisdrijven naar behoren te onderzoeken en de daders te veroordelen; dringt er daarom op aan slachtoffers aan te moedigen haatmisdrijven en discriminatie te melden en adequate bescherming en ondersteuning aan hen te bieden;

34.

roept de lidstaten op om hun inspanningen gericht op de doeltreffende tenuitvoerlegging in de praktijk van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (de richtlijn inzake rassengelijkheid) (20) voort te zetten en om het kaderbesluit betreffende racisme en vreemdelingenhaat doeltreffend ten uitvoer te leggen om de voortdurende discriminatie van Roma, antisemitisme, islamofobie, afrofobie, zigeunerhaat en aporofobie te bestrijden; wijst erop dat de lidstaten een nationale integratiestrategie moeten opstellen, of hun nationale integratiestrategie moeten herzien en, zo nodig, wijzigen, om ervoor te zorgen dat alle mensen daadwerkelijk de mogelijkheden worden gegeven om echt actief deel te nemen aan de participerende samenleving, door hun grondrechten te bevorderen en te beschermen;

35.

is bezorgd dat er in 2017 geen aanzienlijke verbetering is opgetreden wat betreft het verwezenlijken van de doelstellingen van de nationale strategieën voor integratie van de Roma; wijst erop dat de ESIF-middelen niet gekoppeld zijn aan de nationale strategieën voor integratie van Roma en vaak niet ten goede komen aan Roma; veroordeelt de discriminatie, segregatie, haattaal, door haat ingegeven misdrijven en sociale uitsluiting waarvan Roma het slachtoffer zijn; veroordeelt de voortdurende discriminatie van Roma bij de toegang tot huisvesting (met name de gedwongen uitzettingen), gezondheidszorg, onderwijs, de arbeidsmarkt, de rechter en gelijkheid voor de wet; waarschuwt ervoor dat Romakinderen en Romavrouwen bijzonder kwetsbaar zijn;

36.

betreurt het dat LGBTI's in 2017 nog steeds het slachtoffer waren van pesterijen, intimidatie en geweld en nog altijd het slachtoffer waren van meervoudige discriminatie en haat, onder meer op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en werkgelegenheid; is bezorgd over het feit dat LGBTI's nog steeds op grond van gender gestigmatiseerd worden en te maken hebben met geweld en discriminatie, alsook over het gebrek aan kennis bij en het gebrek aan optreden door rechtshandhavingsinstanties, in het bijzonder ten aanzien van transgenders en gemarginaliseerde LGBTI's, en dringt er bij de lidstaten op aan wetgeving en beleid aan te nemen om homofobie en transfobie tegen te gaan; veroordeelt ten zeerste de bevordering en toepassing van therapieën om de geaardheid van LGBTI's te veranderen en spoort de lidstaten aan deze praktijken strafbaar te stellen; veroordeelt ook krachtig de pathologisering van trans- en interseksuele identiteiten; herinnert eraan dat het bestrijden van geweld in verband met de genderidentiteit, genderexpressie, seksuele kenmerken of seksuele geaardheid van een persoon tot de taken van de EU met betrekking tot gendergerelateerd geweld behoort; verzoekt de Commissie het genderperspectief hierbij in het oog te houden; dringt er bij alle lidstaten op aan maatregelen te treffen die het recht op genderidentiteit en genderexpressie, lichamelijke integriteit en zelfbeschikking op soortgelijke wijze eerbiedigen en steunen; verzoekt de lidstaten hun strafwetgeving te actualiseren overeenkomstig de richtlijn inzake rassengelijkheid; is van mening dat zowel seksuele gerichtheid als handicaps dienen te worden opgenomen in elke catalogus van aspecten die tegen discriminatie worden beschermd; is ingenomen met de uitvoering van bepaalde punten van de lijst maatregelen van de Europese Commissie om de gelijkheid van LGBTI's te bevorderen (2014-2019); verzoekt de Commissie haar ambitieuze en meerjarige planning op dit gebied te handhaven, in nauwe samenwerking met maatschappelijke organisaties die op dit gebied werkzaam zijn;

37.

benadrukt dat discriminatie van religieuze minderheden moet worden bestreden; uit zijn bezorgdheid over de toename van antisemitisme en islamofobie; benadrukt dat haatzaaien en haatmisdrijven bestreden moeten worden om de opkomst en de radicalisering van racisten en xenofoben tegen te gaan, herinnert eraan dat racisme en xenofobie misdrijven zijn en geen meningen;

38.

herinnert eraan dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) een juridisch bindend internationaal verdrag is dat door de EU is ondertekend en geratificeerd, en momenteel ten uitvoer gelegd wordt met de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020, ten einde gelijke kansen te waarborgen met betrekking tot: toegankelijkheid, participatie, gelijkheid, werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, sociale bescherming, gezondheid en externe actie van de EU; onderstreept dat de Commissie in haar in februari 2017 gepubliceerde uitvoeringsverslag van de Europese strategie inzake handicaps heeft opgemerkt dat, hoewel er vooruitgang is geboekt, in het bijzonder met de Europese toegankelijkheidswet die in 2015 werd voorgesteld, personen met een handicap nog steeds worden benadeeld en gediscrimineerd ten aanzien van werkgelegenheid, onderwijs en sociale integratie; benadrukt in dit opzicht dat de doelstellingen van de strategie ongewijzigd blijven, dat specifieke actie ondernomen moet worden in de periode 2017-2020 en dat in de resolutie van het Parlement van 30 november 2017 over de tenuitvoerlegging van de Europese strategie inzake handicaps (21) verplichte eisen wat betreft toegankelijkheid van openbare ruimtes, een minimumpercentage aan werkgelegenheid voor mensen met een handicap, garanties op inclusief onderwijs, waaronder toegang tot initiatieven zoals Erasmus+, en speciale aandacht voor vrouwen en kinderen met een handicap worden aanbevolen;

39.

roept alle lidstaten op een nationaal plan op te stellen om alle vormen van geweld tegen kinderen te bestrijden; herinnert aan zijn oproep aan de Commissie om zich er opnieuw toe te verbinden een nieuwe EU-Agenda voor de rechten van het kind op te stellen evenals een nieuwe strategie voor de rechten van het kind, te streven naar de doeltreffende integratie van de rechten van het kind in alle beleidsmaatregelen, wetgeving en financiële besluiten van de EU, en rekening te houden met de rechten van het kind bij het programmeren en uitvoeren van regionaal en cohesiebeleid;

40.

betreurt de meervoudige en intersectionele discriminatie van ouderen in een vergrijzende Europese samenleving; roept de overheden op alle niveaus op om deze dimensie beter te integreren bij het ontwerpen en uitvoeren van beleid, onder meer in het kader van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

41.

is van mening dat de snelle ontwikkelingen in de digitale wereld vragen om doeltreffendere bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer; benadrukt dat het internet, de sociale media en andere media weliswaar fantastische communicatiemiddelen zijn, met name als informatiebron voor het publiek, maar dat deze middelen tegelijkertijd echter ook gebruikt kunnen worden als technologische instrumenten om het maatschappelijk middenveld te controleren, kwetsbare bevolkingsgroepen, met name kinderen en vrouwen, te bedreigen, met name door middel van stalking, intimidatie en de publicatie van seksueel getinte of naaktfoto's zonder toestemming van het slachtoffer; roept de lidstaten op het recht op het ontvangen en verspreiden van informatie overeenkomstig artikel 11 van het Handvest daadwerkelijk te waarborgen via een evenwichtige aanpak bij de regulering van inhoud op het internet; neemt nota van het voorstel van de Commissie voor een verordening om de verspreiding van terroristische inhoud online te voorkomen, en verzoekt de Raad en het Parlement om ervoor te zorgen dat in de tekst van de verordening wordt opgenomen dat rechterlijke toetsing bij beslissingen over het verwijderen van online-inhoud wordt gewaarborgd;

Rol en mandaat van het FRA

42.

is ingenomen met de positieve bevindingen van de tweede onafhankelijke externe evaluatie van het FRA voor de periode 2013 tot 2017 (oktober 2017) en de bijbehorende aanbevelingen van de raad van bestuur van het FRA;

43.

is verheugd over de operationele werkzaamheden van het FRA in verschillende gebieden, bijvoorbeeld op de migratiehotspots in Griekenland en Italië, alsook over zijn voorlichtingsactiviteiten en scholing op het gebied van mensenrechten; pleit ervoor dat de algemene wettelijke opdracht van het Bureau wordt uitgebreid met de operationele taak om de instellingen, organen en instanties van de EU, en de lidstaten wanneer zij het EU-recht ten uitvoer leggen, te voorzien van technische bijstand, scholing en capaciteitsopbouw op het gebied van grondrechten;

44.

neemt nota van de verschillende adviezen van het FRA en moedigt de lidstaten ten zeerste aan zijn aanbevelingen ter harte te nemen en er gevolg aan te geven, om te waarborgen dat de grondrechten in de EU daadwerkelijk worden geëerbiedigd;

45.

herhaalt zijn oproep om het mandaat van het FRA in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon, door onder andere uitdrukkelijk vast te stellen dat politiële en justitiële samenwerking is opgenomen in de oprichtingsverordening;

46.

is ingenomen met de adviezen van het FRA over EU-wetsvoorstellen en is het eens met de aanbevelingen van zijn raad van bestuur dat wanneer de EU-wetgever wetgevingsdossiers behandelt waarin vraagstukken inzake grondrechten besproken worden, het Bureau in staat moet zijn om ondersteuning en expertise te verlenen waar en wanneer dit nodig is en niet alleen wanneer er formeel om wordt verzocht, en dat in de oprichtingsverordening moet worden bepaald dat het Bureau op eigen initiatief niet-bindende adviezen mag uitbrengen over EU-wetsvoorstellen zodat gedurende het wetgevingsproces volledig gebruik wordt gemaakt van de expertise van het Bureau;

47.

is van mening dat de EU-instellingen moeten voorzien in verbeterde vormen van raadpleging, effectbeoordeling en juridische toetsing, onder meer door het inwinnen van advies bij passende onafhankelijke instanties zoals het FRA, wanneer een wetgevingsdossier mogelijk de grondrechten bevordert of negatief beïnvloedt; is in dit verband van mening dat een meer regelmatige raadpleging van het FRA zou kunnen worden overwogen in een herziene versie van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven;

48.

beveelt aan dat de EU-wetgevers het FRA om een onafhankelijk en extern advies inzake de mensenrechten vragen, als een wetgevingsdossier serieuze vragen oproept inzake de grondrechten; verzoekt de Europese Commissie erop toe te zien dat het FRA beschikt over de juiste mechanismen om zijn taken uit te kunnen voeren;

o

o o

49.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.

(2)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(3)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(4)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(5)  Europese Commissie, Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52018DC0396&from=NL

(6)  Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Verslag over de grondrechten 2017, http://fra.europa.eu/en/publication/2017/fundamental-rights-report-2017

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0095.

(8)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 171.

(9)  PB C 307 van 30.8.2018, blz. 183.

(10)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.

(11)  PB C 463 van 21.12.2018, blz. 21.

(12)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0201.

(13)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 162.

(14)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0314.

(15)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 143.

(16)  COM(2018)0214.

(17)  COM(2018)0218.

(18)  COM(2018)0236.

(19)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0184.

(20)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(21)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 110.


Donderdag 17 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/107


P8_TA(2019)0033

Azerbeidzjan, en met name de zaak Mehman Huseynov

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over Azerbeidzjan, en met name het geval van Mehman Huseynov (2019/2511(RSP))

(2020/C 411/13)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Azerbeidzjan, met name van 15 juni 2017 over de zaak van de Azerbeidzjaanse journalist Afgan Mukhtarli (1), van 10 september 2015 over Azerbeidzjan (2) en die van 18 september 2014 over de vervolging van mensenrechtenactivisten in Azerbeidzjan (3),

gezien zijn aanbeveling van 4 juli 2018 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) betreffende de onderhandelingen voor een brede overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan (4),

gezien zijn eerdere resoluties over het Europees nabuurschapsbeleid en met name zijn aanbeveling van 15 november 2017 aan de Raad, de Commissie en de EDEO over het Oostelijk Partnerschap, in de aanloop naar de top in november 2017 (5),

gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen (6),

gezien de 15e vergadering van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Azerbeidzjan in Baku van 7 en 8 mei 2018,

gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Azerbeidzjan van 1996 en de goedkeuring door de Raad op 14 november 2016 van een mandaat voor de Europese Commissie en de VV/HV betreffende de onderhandelingen voor een brede overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan en de opening van de onderhandelingen over de bovengenoemde overeenkomst op 7 februari 2017,

gezien de verklaring van de VV/HV van 7 maart 2017 over de veroordeling van Mehman Huseynov in Azerbeidzjan,

gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de online en offline vrijheid van meningsuiting,

gezien het laatste verslag van de werkgroep inzake willekeurige detentie aan de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties over haar werkbezoek aan Azerbeidzjan (7),

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Mehman Huseynov, een corruptiebestrijdingsblogger en directeur van het Instituut voor journalistieke vrijheid en veiligheid (IRFS) een gevangenisstraf van twee jaar uitzit, na zijn veroordeling op 3 maart 2017 voor zijn publiekelijk geuite klachten over de slechte behandeling en de foltering door de politie alsook vanwege kritiek op regeringsfunctionarissen door hun onverklaarde rijkdom aan het licht te brengen;

B.

overwegende dat de heer Huseynov, die in maart 2019 vrijgelaten zou moeten worden, mogelijk nog eens vijf tot zeven jaar extra gevangenisstraf wacht vanwege aanklachten in verband met “de toepassing van niet levens- of gezondheidsbedreigend geweld tegen personeel van strafinrichtingen of individuele onderzoekers”, strafbaar gesteld in artikel 317, lid 2;

C.

overwegende dat Huseynov ervan wordt beschuldigd op 26 december 2018 gevangenispersoneel te hebben aangevallen om een routinecontrole te voorkomen; overwegende dat hij na de vermeende aanval in eenzame opsluiting werd geplaatst zonder het recht om zijn advocaat te zien; overwegende dat op 28 december de heer Huseynov een hongerstaking is gestart tegen deze pogingen tot verlenging van zijn straftijd en mogelijke nieuwe aanklachten; overwegende dat op 30 december de gezondheidstoestand van de blogger is verslechterd en hij is flauwgevallen; overwegende dat hij, op aandringen van zijn familieleden, gestopt is met het weigeren van vloeistoffen en begonnen is deze in te nemen; overwegende dat op 11 januari 2019 de EU-delegatie in Azerbeidzjan hem heeft kunnen bezoeken en bevestigd werd dat hij medische bijstand kreeg;

D.

overwegende dat dit geen op zichzelf staand geval is aangezien ook andere gevallen bekend zijn waarin de autoriteiten nieuwe aanklachten indienen tegen politieke gevangenen wier gevangenisstraf binnenkort aflopen; overwegende dat volgens het forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap dit het vijfde geval betreft in de afgelopen maanden;

E.

overwegende dat op 4 januari 2019 de rechtbank van het district Nizami in Baku heeft geoordeeld over de administratieve bestraffing van hen die hebben deelgenomen aan het protest tegen de nieuwe strafzaak tegen de heer Huseynov, namelijk Mete Turksoy, Afghan Sadigov, Nurlan Gahramanli, Elimkhan Aghayev, Sakhavat Nabiyev, Ismayil Islamoghlu, Goshgar Ahmadov, Yashar Khaspoladov, Farid Abdinov, Elchin Rahimzade, Orkhan Mammadov, Bakhtiyar Mammadli, Fatima Movlamli, Matanat Mahmurzayeva en Parvin Abishova; overwegende dat alle beklaagden schuldig bevonden werden aan artikel 513, lid 2, (schending van de voorschriften voor bijeenkomsten, het posten en demonstraties) van het wetboek van administratieve delicten;

F.

overwegende dat er wat betreft het mediaklimaat en de vrijheid van meningsuiting in Azerbeidzjan geen sprake van substantiële vooruitgang; overwegende dat Azerbeidzjan de 163e plaats inneemt van de 180 op de door Verslaggevers zonder grenzen gepubliceerde Wereldindex voor persvrijheid van 2018; overwegende dat momenteel tien journalisten gevangenisstraffen uitzitten in Azerbeidzjan;

G.

overwegende dat verscheidene websites en portals van onafhankelijke media in het land geblokkeerd en ontoegankelijk blijven, zoals Azadliq Radio (Radio Free Europe/Radio Liberty Azerbaijan Service) en zijn internationale dienst, Radio Free Europe Radio Liberty, het nieuwsblad Azadliq (geen banden met Azadliq Radio), Meydan TV, en Azerbaijan Saadi (Azerbaijan Hour), en andere; overwegende dat eind 2017 en begin 2018 tientallen Azerbeidzjaanse burgers ondervraagd zijn in verband met het leveren van kritiek op Facebook, of eenvoudigweg het “liken” van een socialemediastatus, of het klikken op “bijwonen” van politieke bijeenkomsten;

H.

overwegende dat in december 2018 het economisch en administratief gerecht van Baku de onderzoeksjournalist Khadija Ismayilova veroordeeld heeft tot het betalen van een boete van meer dan 23 000 EUR in verband met een zaak van vermeende belastingontwijking door Radio Free Europe, waar zij werkte als redacteur en nimmer een positie bekleed heeft van juridisch vertegenwoordiger; overwegende dat haar advocaat Yalchin Imanov een van degenen is van wie het lidmaatschap van de Azerbeidzjaanse orde van advocaten is afgenomen; overwegende dat op 10 januari 2019 het Europees Hof van de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat de klacht van Khadija Ismayilova tegen de regering van Azerbeidzjan in verband met het verspreiden van video's over het privéleven van Khadija gegrond is en de rechten van Ismayilova op grond van artikel 8 (eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geschonden zijn;

I.

overwegende dat in 2017 ingevoerde wijzigingen van het wetboek van burgerlijke en administratieve rechtsvordering en de advocatenwet verbieden dat advocaten die geen lid zijn van de orde van advocaten voor de rechter verschijnen en hun cliënten vertegenwoordigen; overwegende dat deze nieuwe regel gericht is op talrijke advocaten die leden van de oppositie en mensenrechtenactivisten vertegenwoordigen en die uit de orde van advocaten zijn gezet of met disciplinaire maatregelen te maken krijgen;

J.

overwegende dat Azerbeidzjan lid is van de Raad van Europa en zich er bijgevolg toe verbonden heeft democratische beginselen, mensenrechten en de rechtsstaat te eerbiedigen; overwegende dat de twee corapporteurs voor Azerbeidzjan van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (PACE) en de commissaris voor de mensenrechten hun grote bezorgdheid hebben geuit over de nieuwe aanklachten die tegen de heer Huseynov zijn ingediend; overwegende dat de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid dezelfde bezorgdheid heeft geuit;

K.

overwegende dat de EU en Azerbeidzjan op 11 juli 2018 hun partnerschapsprioriteiten definitief hebben vastgesteld, waarbij de gezamenlijke beleidsprioriteiten zijn vastgesteld om het partnerschap tussen de EU en Azerbeidzjan de komende jaren te sturen en te verbeteren;

1.

roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Mehman Huseynov en dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan alle nieuwe aanklachten tegen hem in te trekken; uit zijn bezorgdheid over zijn gezondheid, in verband waarmee de autoriteiten alle nodige medische zorg moeten bieden en regelmatige toegang voor zijn familie en individuele rechtsbijstand mogelijk moeten maken;

2.

dringt aan op beëindiging van het hardhandige optreden van Azerbeidzjan tegen andersdenkenden en verzoekt om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, waaronder journalisten, mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijke activisten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot Afgan Mukhtarli, Ilkin Rusthedah, Rashad Ramazanov, Seymur Hazi, Giyas Ibrahimov, Mehman Huseynov, Bayram Mammadov, Araz Guliyev, Tofig Hasanli, Ilgiz Qahramanov en Afgan Sadygov, en dringt erop aan dat alle aanklachten tegen hen worden ingetrokken en dat hun politieke en burgerrechten volledig worden hersteld;

3.

is ingenomen met de vrijlating in de afgelopen jaren van een aantal vooraanstaande mensenrechtenactivisten, journalisten, oppositieleden en activisten in Azerbeidzjan; dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan te zorgen voor vrijheid van beweging van persoenen die met beperkingen geconfronteerd worden, zoals Ilgar Mammadov, Intigam Alyiev, Khadija Khadijylova en andere journalisten, en hen in staat te stellen in vrijheid te werken; is bezorgd over de nieuwe strafrechtelijke aanklachten tegen mevrouw Ismayilova en verzoekt om deze aanklachten in te trekken;

4.

wijst Azerbeidzjan op zijn verplichtingen uit hoofde van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volledig te eerbiedigen en uit te voeren;

5.

dringt er bij de regering van Azerbeidzjan op aan volledig samen te werken met en uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, alsook aan de speciale procedures van de VN met betrekking tot mensenrechtenactivisten, en ervoor te zorgen dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties en activisten vrij en onbeperkt kunnen opereren, onder meer door de wetten die de financiering van het maatschappelijk middenveld ernstig beperken, te wijzigen;

6.

verzoekt Azerbeidjan de vrijheid van de pers en de media volledig te waarborgen, zowel in de wetgeving als in de praktijk, zowel online als offline, en de vrijheid van meningsuiting overeenkomstig de internationale normen te garanderen;

7.

dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan te zorgen voor de feitelijke onafhankelijkheid van de orde van advocaten van de uitvoerende macht; dringt erop aan dat onafhankelijk praktiserende advocaten hun vak mogen blijven uitoefenen en hun cliënten vertegenwoordigen met notariële volmacht, verzoekt om beëindiging van de willekeurige ontneming van het lidmaatschap van de orde van advocaten van advocaten die leden van de oppositie en mensenrechtenactivisten vertegenwoordigen;

8.

uit zijn bezorgdheid over de beschuldigingen ten aanzien van verschillende leden van Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en vermeende pogingen om de Europese beleidsmakers te beïnvloeden via illegale middelen om kritiek op ernstige schendingen van de mensenrechten in Azerbeidzjan te verhinderen;

9.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie van LGBTI-personen in Azerbeidzjan en roept de Azerbeidzjaanse regering te stoppen met het tegenwerken en intimideren van mensenrechtenactivisten die de rechten van LGBTI-personen bevorderen en beschermen;

10.

onderstreept het belang van de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan; beklemtoont dat democratische hervormingen, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij de nieuwe overeenkomst leidend moeten zijn; benadrukt dat voordat het besluit over het verlenen van goedkeuring aan de overeenkomst wordt genomen de situatie gedurende de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst van nabij zal worden gevolgd;

11.

verzoekt de Raad, de Commissie en de VV/HV ervoor te zorgen dat de vrijlating van de heer Huseynov en alle andere politieke gevangenen in Azerbeidzjan een prioriteit blijft in de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Azerbeidzjan;

12.

dringt er bij de delegaties van de EU en de lidstaten in Azerbeidzjan op aan hun inspanningen in het kader van het steunen en bijstaan van politieke gevangenen, verslaggevers en bloggers, corruptiebestrijdingsactivisten, mensenrechtenactivisten en leden van het maatschappelijk middenveld te verdubbelen;

13.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie, de president, de regering en het parlement van de Republiek Azerbeidzjan, de Raad van Europa, alsmede aan de OVSE.

(1)  PB C 331 van 18.9.2018, blz. 105.

(2)  PB C 316 van 22.9.2017, blz. 207.

(3)  PB C 234 van 28.6.2016, blz. 2.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0294.

(5)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 130.

(6)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 82.

(7)  Verslag A/HRC/36/37/Add.1 van 2.8.2017.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/110


P8_TA(2019)0034

Sudan

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over Sudan (2019/2512(RSP))

(2020/C 411/14)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Sudan, met name die van 31 mei 2018 (1), 15 maart 2018 (2), 16 november 2017 (3) en 6 oktober 2016 (4),

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij de Republiek Sudan partij is sinds 1986,

gezien de toekenning van zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan mensenrechtenactivist Salih Mahmoud Osman in 2007,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2018 over Sudan,

gezien de Verklaring van de Trojka (Verenigde Staten, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk) en Canada van 8 januari 2019 over de reactie op de aanhoudende protesten in Sudan,

gezien de verklaringen van de woordvoerder voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 24 december 2018 en 11 januari 2019 over de aanhoudende protesten in Sudan,

gezien het Afrikaanse Handvest inzake de rechten van mensen en volkeren,

gezien de grondwet van Sudan van 2005,

gezien de overeenkomst van Cotonou die in 2005 is ondertekend door de regering van Sudan,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling,

gezien de interactieve dialogen over de situatie van de mensenrechten in Sudan die op 11 december 2018 gehouden zijn door de VN-mensenrechtenraad,

gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de regering van Sudan medio december heeft aangekondigd de subsidiëring van basisproducten te beëindigen om de gierende inflatie tegen te gaan; overwegende dat de inflatie van 122 % het op een na hoogste inflatiecijfer ter wereld is (5);

B.

overwegende dat sinds 19 december 2018 demonstranten in heel Sudan de straat zijn op gegaan om te protesteren tegen de prijsverhogingen, verlagingen van de subsidies op basisproducten en brandstoftekorten; overwegende dat de protesten zich hebben uitgebreid van de steden en de dorpen naar de hoofdstad Khartoum;

C.

overwegende dat de demonstraties in omvang toenamen en dat tienduizenden andere mensen de straat op gingen, zodat een brede afspiegeling van de Sudanese samenleving zich verzet tegen het autoritaire regime en aandringt op het aftreden van president Omar al-Bashir die nu 29 jaar aan de macht is;

D.

overwegende dat 22 politieke partijen zich uit de regering hebben teruggetrokken uit solidariteit met de demonstranten; overwegende dat de demonstraties worden gesteund door enkele van de voormalige bondgenoten van de president en leden van zijn regeringspartij die worden beschouwd als een serieuze uitdaging voor president al-Bashir die tracht artikel 57 van de Grondwet te wijzigen om voor het leven te kunnen worden benoemd;

E.

overwegende dat op 1 januari 2019 22 oppositiepartijen en groeperingen hebben geëist dat president al-Bashir de macht overdraagt aan een “soevereine raad” en een overgangsregering die een “geschikte” datum zou moeten voor democratische verkiezingen; overwegende dat de volgende presidentsverkiezingen in Sudan in 2020 zullen plaatsvinden; overwegende dat volgens de grondwet van Sudan president al-Bashir zich niet opnieuw kandidaat mag stellen wanneer zijn huidige ambtstermijn verstrijkt; overwegende dat sommige wetgevers in Sudan hebben aangekondigd dat ze bereid zijn de grondwet te wijzigen om de ambtstermijn te verlengen zodat president Bashir in 2020 kan worden herkozen;

F.

overwegende dat de Sudanese autoriteiten nationale veiligheidstroepen, de politie, en paramilitaire eenheden hebben ingezet die buitenproportioneel geweld hebben gebruikt om ongewapende demonstranten te verspreiden met de wapenstok, met (rubber)kogels en traangas;

G.

overwegende dat president Bashir het enige zittende staatshoofd is tegen wie op 4 maart 2009 en 12 juli 2010 twee arrestatiebevelen zijn uitgevaardigd door het Internationaal Strafhof (ICC) wegens misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en genocide tijdens de campagne van etnische zuiveringen in Darfur; overwegende dat hoewel Sudan niet is aangesloten bij het Statuut van Rome, resolutie 1593 (2005) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties vereist dat het land samenwerkt met het ICC; overwegende dat president al-Bashir, ondanks zijn arrestatiebevel, straffeloos bleef doorgaan met zijn misdaden, door de bombardementen te intensiveren en burgers ook buiten Darfur aan te vallen nl. in de Sudanese staten Blue Nile en Zuid-Kordofan;

H.

overwegende dat volgens mensenrechtenorganisaties het aantal doden op 1 januari 2019 was gestegen tot 45; overwegende dat de Sudanese regering slechts melding maakte van 24 doden; overwegende dat er nog drie demonstranten zijn vermoord op 9 januari 2019 tijdens een anti-regeringsdemonstratie in Sudan; overwegende dat op diezelfde dag voor de allereerste keer een demonstratie in Khartoum was gehouden om president al-Bashir te steunen;

I.

overwegende dat de politie volgens de Sudanese regering gedurende drie weken van demonstraties 816 mensen heeft gearresteerd, maar dat het aantal volgens maatschappelijke organisaties in werkelijkheid veel hoger is; overwegende dat verschillende faculteitsmedewerkers van Khartoum University zijn gearresteerd nadat zij zich hadden aangesloten bij de demonstraties; overwegende dat een aantal oppositieleiders, journalisten, mensenrechtenactivisten, professoren en studenten, onder wie ook enige ernstig gewonde, gevangen worden gehouden, zonder dat zij mogen worden bezocht door familieleden, advocaten of artsen;

J.

overwegende dat Salih Mahmoud Osman, een Sudanese mensenrechtenadvocaat en winnaar van de Sacharovprijs 2007, op 8 januari 2019 in zijn advocatenkantoor is gearresteerd; overwegende dat de autoriteiten hebben bevestigd dat hij gevangen wordt gehouden, maar dat niet bekend wordt gemaakt waar hij gevangen wordt gehouden; overwegende dat de familie van de heer Osman uitermate bezorgd is over zijn detentie omdat hij last heeft van hoge bloeddruk en diabetes, waarvoor hij medische verzorging nodig heeft;

K.

overwegende dat tijdens de arrestatiegolven veel mensenrechtenactivisten en een aantal oppositieleiders zijn opgepakt;

L.

overwegende dat voormalig vicepresident Ali Osman Taha op 8 januari 2019 tegenstanders van de regering heeft gewaarschuwd dat 'militiebrigades' het land zouden verdedigen;

M.

overwegende dat vrije, onafhankelijke en onpartijdige media tot de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving behoren; overwegende dat de regering de toegang tot sociale media-sites heeft afgesloten, en dat verschillende kranten niet meer zijn verschenen nadat de NISS restricties had afgekondigd met betrekking tot het publiceren van informatie over de demonstraties; overwegende dat het wijdverbreide gebruik van VPN’s de bevolking in staat gesteld heeft grafische afbeeldingen en video’s van gewonde of gedode demonstranten te delen; overwegende dat Sudan op de persvrijheidsindex 2018 van Verslaggevers zonder grenzen op de 174e plaats staat van in totaal 180 landen; overwegende dat de Vereniging van Sudanese beroepsbeoefenaren, waarbij onder andere artsen, professoren en ingenieurs zijn aangesloten, op 13 januari 2019 heeft opgeroepen om te gaan protesteren in de hoofdstad Khartoum en in andere steden zoals Madani (in het oosten), Kosti (in het zuiden) en Dongola (in het noorden) ter gelegenheid van 'de week van de opstand'; overwegende dat er ook voor de eerste keer een oproep is gedaan om te gaan demonstreren in Nyala en Al-Fasher, in het conflictgebied Darfur;

N.

overwegende dat volgens mensenrechtenactivisten met name mensen uit de regio Darfur in het gehele land zijn geïntimideerd en gearresteerd, zelfs als zij niet aan de demonstraties hadden deelgenomen;

O.

overwegende dat Sudan nog steeds belangrijke universele mensenrechtenverdragen moet ratificeren zoals het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen;

P.

overwegende dat de Trojka bestaande uit de Verenigde Staten, Noorwegen en het VK, gesteund door Canada, de wrede onderdrukking van de demonstraties in Sudan publiekelijk heeft veroordeeld;

Q.

overwegende dat de EU op hoog contact blijft onderhouden met de Sudanese regering, inclusief bezoeken van Commissarissen aan Sudan;

R.

overwegende dat Sudan wordt beschouwd als het op drie na slechtste land ter wereld om christen te zijn op de 2018 World Watch List die is opgesteld door Open Doors International; overwegende dat de situatie van andere religieuze minderheden of ongelovigen even ernstig is;

1.

veroordeelt het buitensporige gebruik van geweld door de Sudanese Nationale Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (NISS) tijdens de aanhoudende protesten ten zeerste, alsmede de voortdurende repressie door de autoriteiten van Sudan, die gericht is tegen mensenrechtenactivisten, advocaten, leraren, studenten en artsen;

2.

dringt er bij de Sudanese regering op aan een einde te maken aan het dodelijke gebruik van geweld, willekeurige arrestaties en detentie van vreedzame demonstranten en verder bloedvergieten en martelen te voorkomen; benadrukt dat alle wetshandhavings- en veiligheidsorganen onder haar directe controle moeten staan en moeten handelen in overeenstemming met de grondwettelijke en internationale verplichtingen van Sudan;

3.

betuigt zijn medeleven met de slachtoffers van het geweld dat begon met de demonstraties, en met hun nabestaanden;

4.

dringt aan op onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Salih Mahmoud Osman, winnaar van de Sacharovprijs, en dringt er bij de Sudanese autoriteiten op aan dat hij dringend medische verzorging krijgt en dat zijn advocaat en familieleden onbelemmerd toegang hebben tot hem;

5.

verzoekt de regering van Sudan het recht van de bevolking van Sudan te eerbiedigen uiting te geven aan haar bezorgdheid en mensenrechtenactivisten in staat te stellen hun legitieme werkzaamheden te verrichten ter verdediging van de mensenrechten zonder enige restrictie of represaille;

6.

is uitermate bezorgd over het lot van 32 studenten uit Darfur die op 23 december 2018 werden gearresteerd door de Sudanese autoriteiten die aan de media werden getoond en die er naar verluidt van werden beschuldigd dat zij in Israël waren getraind en die verantwoordelijk werden gesteld voor de aanhoudende protesten;

7.

eist dat de regering van Sudan alle mensenrechtenactivisten, journalisten, politieke oppositieleiders en andere demonstranten die momenteel zonder enige tenlastelegging of vorm van proces gevangen worden gehouden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaat en degenen tegen wie een proces wordt aangespannen volledig toegang te geven tot juridische ondersteuning; dringt er bij de regering van Sudan op aan informatie te verschaffen over hun verblijfplaats;

8.

dringt er bij de regering van Sudan op aan onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar beschuldigingen van marteling, mishandeling, willekeurige detentie en buitensporig gebruik van geweld tegen mensen die gevangen worden gehouden door de politie en de NISS, en naar het ontzeggen van de nodige medische behandeling, en hen in een eerlijk proces ter verantwoording te roepen, en de resultaten openbaar te maken en de schuldigen in overeenstemming met de internationale normen voor de rechter te brengen;

9.

is van mening dat vrije, onafhankelijke en onpartijdige media tot de wezenlijke fundamenten van een democratische samenleving behoren, waarin open debatten een cruciale rol spelen; roept de EU op haar inspanningen ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting te intensiveren via haar externe beleidsmaatregelen en -instrumenten, ook in Sudan;

10.

dringt erop aan dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de restricties op het gebruik van internet en het inperken van de vrijheid van meningsuiting door het censureren van kranten, en dringt er bij Sudan op aan hervormingen door te voeren om de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, in overeenstemming met zijn verplichtingen krachtens zijn grondwet en zijn internationale verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van Cotonou als voor de eerste keer gewijzigd in Luxemburg op 25 juni 2005;

11.

betreurt de door de Sudanese staat goedgekeurde vervolging van christenen en overige godsdiensten en ongelovigen, en het sluiten en slopen van kerken; onderstreept dat de vrijheid van godsdienst en overtuiging een universeel mensenrecht is dat overal en voor iedereen moet worden beschermd;

12.

benadrukt het belang van het eerbiedigen van de electorale kalender, maar merkt met bezorgdheid op dat het proces om de Sudanese grondwet te wijzigen zodat president al-Bashir zich opnieuw kandidaat kan stellen al is gestart;

13.

herhaalt zijn eis dat de president al-Bashir zich houdt aan het internationaal recht in overeenstemming met de verdragen waar zijn regering bij is aangesloten; steunt verder de rol van het ICC bij het vervolgen van de tenlastelegging van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide tegen hem;

14.

herinnert aan de verklaring van 31 mei 2018 van Commissaris Stylianides in het Europees Parlement, waar hij zei dat de EU gebruik zal blijven maken van de verschillende instrumenten die het tot zijn beschikking heeft om de rechten van meisjes en vrouwen in Sudan te beschermen, met name door meisjes en vrouwen toegang te bieden tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en gezondheidszorg, door het bewustzijn over de rechten van meisjes en vrouwen in de gemeenschappen te vergroten, met name om schadelijke praktijken zoals genitale verminking tegen te gaan;

15.

dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat 'migratiebeheer' of terreurbestrijdingsacties de ondersteuning van de mensenrechten niet ondermijnen; is bezorgd dat de samenwerking van de EU en afzonderlijke lidstaten met Sudan op het gebied van migratie door het regime van Sudan wordt gebruikt als een excuus waardoor het zijn bevolking nog sterker kan controleren en onderdrukken, bijvoorbeeld door de surveillancecapaciteit te vergroten, ook aan de grenzen, en door materiaal te verstrekken, zoals biometrisch materiaal; dringt er derhalve bij de EU en de lidstaten op aan te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot samenwerkingsprojecten met Sudan op veiligheidsgebied, inclusief alle geplande activiteiten en begunstigden van EU- en nationale subsidies;

16.

herhaalt zijn oproep tot een EU-breed verbod op de uitvoer, de verkoop, de actualisering en het onderhoud van elke vorm van veiligheidsapparatuur die kan worden of wordt gebruikt voor binnenlandse repressie, met inbegrip van internet-bewakingstechnologie, naar landen met een belabberde mensenrechtenstatus, zoals Sudan;

17.

neemt kennis van de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden over de aanhoudende protesten; dringt er bij de VV/HV op aan de alarmerende situatie in Sudan publiekelijk te veroordelen en alles in het werk te stellen om druk uit te oefenen op de Sudanese autoriteiten om een einde te maken aan het aanhoudende geweld en de repressie, massa-arrestaties en -moorden, en moedigt de autoriteiten aan hun verplichtingen uit hoofde van internationale normen en het internationaal recht na te komen;

18.

benadrukt dat de EU hecht aan het leveren van humanitaire hulp en aan het ondersteunen van de maatschappelijke organisaties in Sudan en moedigt de EU en haar lidstaten aan hun inspanningen op dit gebied voort te zetten; dringt er bij de Commissie op aan de financiële ondersteuning van de mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties in Sudan uit het Europees Ontwikkelingsfonds verder te verhogen;

19.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Sudan, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de beide voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP).

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0233.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0080.

(3)  PB C 356 van 4.10.2018, blz. 50.

(4)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 33.

(5)  Berekeningen van Prof. Steve H. Hanke, Johns Hopkins University, https://allafrica.com/stories/201807230267.html


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/114


P8_TA(2019)0036

Jaarverslag over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank voor 2017

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2017 (2018/2151(INI))

(2020/C 411/15)

Het Europees Parlement,

gezien het activiteitenverslag 2017 van de Europese Investeringsbank (EIB),

gezien het financieel verslag 2017 en het statistisch verslag 2017 van de EIB,

gezien het duurzaamheidsverslag 2017, het verslag 2017 over de driepijlerbeoordeling voor EIB-verrichtingen binnen de EU en het verslag 2017 over de resultaten buiten de EU van de Europese Investeringsbank,

gezien de jaarverslagen van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB over 2017,

gezien het verslag over de uitvoering van het transparantiebeleid van de EIB in 2017 en het verslag over corporate governance van 2017,

gezien het besluit van de Europese Ombudsman in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank (1),

gezien de herziening van de klachtenregeling als gevolg van het besluit van de Europese Ombudsman in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank,

gezien het activiteitenverslag 2017 van het bureau van het hoofd Naleving van de EIB en het activiteitenverslag 2017 voor fraudebestrijding van de EIB-groep,

gezien het activiteitenplan 2017-2019 van de EIB-groep,

gezien de artikelen 3 en 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Protocol nr. 5 bij het VWEU betreffende de statuten van de EIB en Protocol nr. 28 bij het VWEU betreffende economische, sociale en territoriale cohesie,

gezien het reglement van orde van de Europese Investeringsbank,

gezien zijn resoluties van 27 april 2017 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015 — Jaarverslag 2015 (2), van 3 mei 2018 inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016 — Jaarverslag 2016 (3),

gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 over het externe mandaat van de EIB voor de periode 2007-2013 (4) en Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (5),

gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (6),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 september 2016 over de verlenging van de looptijd van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), en de invoering van technische versterkingen voor dat fonds en de Europese investeringsadvieshub (COM(2016)0597, SWD(2016)0297 en SWD(2016)0298),

gezien de ad-hocaudit door Ernst & Young van 8 november 2016 van de toepassing van Verordening (EU) 2015/1017 (“EFSI-verordening”),

gezien het verslag van de Commissie van 28 mei 2018 over het beheer van het garantiefonds van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) in 2017 (COM(2018)0345),

gezien het evaluatieverslag over de verrichtingen van de EIB met betrekking tot de evaluatie van het EFSI van juni 2018,

gezien het verslag van de Commissie van 29 juni 2018 over het uitvoerig verslag aan het Europees Parlement en de Raad over het gebruik van de EU-garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en de werking van het garantiefonds van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) (COM(2018)0497),

gezien de driepartijenovereenkomst van september 2016 tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank,

gezien de briefingpapers van de Europese Rekenkamer over de “Future of EU finances: Reforming how the EU Budget operates” van februari 2018 en over het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 van juli 2018,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0479/2018),

A.

overwegende dat het de taak is van de EIB om bij te dragen aan de integratie, evenwichtige ontwikkeling en economische en sociale cohesie van de lidstaten door aanzienlijke fondsen bijeen te brengen op de kapitaalmarkten en door deze fondsen onder gunstige voorwaarden uit te lenen aan projecten die EU-beleidsdoelstellingen bevorderen;

B.

overwegende dat de EIB van groot belang is voor de op economisch herstel gerichte inspanningen op het niveau van de Unie, met twee achtereenvolgende kapiltaalverhogingen en door middel van haar cruciale rol bij de tenuitvoerlegging van het investeringsplan voor Europa via het beheer van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI);

C.

overwegende dat de EIB een bijdrage moet leveren aan inclusieve groei, duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid en vermindering van ongelijkheid;

D.

overwegende dat een regelmatige en grondige beoordeling van de behoeften in verschillende sectoren van essentieel belang is voor het opsporen van investeringstekorten en -belemmeringen in verschillende regio's, maar ook voor het vaststellen van mogelijkheden voor groei en werkgelegenheid, voor bijkomende bijdragen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en voor een nauwkeurige bepaling van de aard en omvang van tekortkomingen van de markt, afhankelijk van de bestaande externe effecten en sectorale en territoriale ontwikkelingsbehoeften;

E.

overwegende dat de rol van de EIB bij het aantrekken van openbare middelen van essentieel belang is voor het vermogen van de Unie om op nieuwe economische en milieutrends en -risico's en op geopolitieke onzekerheden te reageren en zich hieraan aan te passen, terwijl het risicotoezicht en prudentieel risicobeheer van de EIB-groep worden versterkt;

F.

overwegende dat de EIB-groep de laatste jaren een duidelijke verandering heeft waargenomen in de aard, de omvang, het risicoprofiel en de complexiteit van haar activiteiten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), waarbij er sprake was van steeds meer kleinere verrichtingen gesteund door de EU-garantie krachtens het EFSI en een significante toename van beheerstaken namens de Europese Commissie en in de levering van adviesdiensten;

G.

overwegende dat de brexit van invloed zal zijn op de kapitaalbasis, de adequaatheid en de komende leencapaciteit van de EIB;

H.

overwegende dat de EIB toegevoegde waarde moet bieden met de hoogste mate van integriteit, goed bestuur en vooral, gezien de conclusies van de Ombudsman in diens besluit in zaak 1316/2016/TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank (7), transparantie en verantwoording en in overeenstemming met de van toepassing zijnde beste bancaire praktijken;

I.

overwegende dat de bestrijding van alle vormen van witwassen van geld, financiering van terrorisme en schadelijke belastingpraktijken voor de EIB altijd een prioriteit moet blijven;

J.

overwegende dat de aandeelhouders van het Europees Investeringsfonds (EIF) op 31 december 2017 de EIB (58,5 %), de Unie vertegenwoordigd door de Europese Commissie (29,7 %) en 32 financiële instellingen (11,8 %) omvatten; overwegende dat de meeste EIF-verrichtingen momenteel worden gefinancierd krachtens specifieke mandaatovereenkomsten met derden.

De rol van de EIB bij de waarborging van strategische publieke investeringen die meerwaarde bieden

1.

wijst erop dat publieke investeringen nog steeds nodig zijn om de investeringstekorten in verschillende sectoren weg te nemen opdat die in de kwetsbaarste lidstaten en cohesielanden onder het niveau van vóór de crisis blijven om het herstel van de gevolgen van de crisis te stimuleren en duurzame groei, werkgelegenheid en cohesie in de Unie op lange termijn te bevorderen;

2.

merkt op dat het totale geplaatste kapitaal van de EIB overeenkomt met 243 miljard EUR; merkt op dat alle lidstaten aandeelhouder van de EIB zijn en dat in aanvulling op het gestorte kapitaal, de lidstaten zich er eveneens toe verbinden om op verzoek aanvullend kapitaal te verstrekken; wijst erop dat de vier grootste aandeelhouders Duitsland, Frankrijk, Italië en het VK zijn, met elk een aandeel van 39,14 miljard EUR en 16,11 % van het totaal;

3.

merkt op dat de EIB overeenkomstig haar beleidsstrategie beoogt Europese strategische doelstellingen — zoals het herstel van het concurrentievermogen van de EU, de economische groei op lange termijn en het creëren van banen — te ondersteunen, de toegang van (kleine en middelgrote ondernemingen) kmo's tot financiering te vergemakkelijken, het milieu te beschermen en de energietransitie aan te moedigen door het financieren van klimaataanpassing- en mitigatieprojecten, de banencrisis waar de jongere generatie in de EU mee is geconfronteerd aan te pakken, infrastructuurprojecten te ondersteunen en aan het verlichten van de migratieoorzaken bij te dragen;

4.

is van mening dat de EIB een relevante financiële rol speelt en aanzienlijke resultaten kan behalen in het terugdringen van ongelijkheid in de Unie en verzoekt de EIB zich te richten op investeringen die bijdragen tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en waarmee het concurrentievermogen en gelijke kansen worden vergroot en het cohesiebeleid in de minder ontwikkelde landen wordt gesteund;

5.

verzoekt de EIB terugkerende investeringstekorten en structurele tekortkomingen van de markt te blijven verhelpen door middel van de ontwikkeling van holistische uitgaven op middellange termijn, vergemakkelijking van medefinanciering op nationaal niveau en investeringsplannen onder meer gericht op Unieregio's en -gewesten die worden gekenmerkt door lage inkomsten en die te maken hebben met de grootste investeringsbelemmeringen;

6.

benadrukt dat in het actieplan 2017-2019 de nadruk van de EIB moet liggen op de prioriteit van doeltreffende uitvoering van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei;

7.

onderstreept het feit dat de voorwaarden voor kredietverschaffing van de EIB de ontwikkeling van de perifere regio's van de EU moeten bevorderen door groei en werkgelegenheid in de hand te werken; vraagt de EIB de regelingen voor de verlening van technische bijstand en financiële deskundigheid aan lokale en regionale overheden in de fase voorafgaand aan de goedkeuring van projecten sterk uit te breiden, met het oog op betere toegankelijkheid, en ervoor te zorgen dat alle lidstaten hierbij betrokken zijn, met name de lidstaten die lager scoren wat het aantal goedgekeurde projecten betreft;

8.

spoort de EIB aan tot het creëren van duurzame financieringsmogelijkheden en een gunstig investeringsklimaat als afspiegeling van de politieke toezeggingen en algemene doelstellingen van de Unie, ter bevordering van innovatie en economische, sociale en territoriale cohesie binnen de Unie en ter versterking van de sociale dimensie van de EIB-investeringen, door de investeringstekorten in de sociale sector en in de veiligheid van infrastructuur op te heffen; verzoekt de EIB bij grootschalige infrastructuurprojecten rekening te houden met alle risico’s in verband met het effect op het milieu en alleen projecten te financieren waarvan is aangetoond dat ze werkelijk meerwaarde hebben, voor de plaatselijke bevolking en uit milieu-, sociaal en economisch oogpunt; onderstreept het feit dat het belangrijk is nauwgezet de mogelijke risico's in de gaten te houden van corruptie en fraude in deze context, alsmede accurate ex-ante- en ex-postbeoordelingen uit te voeren met betrekking tot de te financieren projecten;

9.

moedigt de EIB aan belanghebbenden steeds op de hoogte te houden van financiële mogelijkheden en zo nodig adequate adviesdiensten te bieden, ook al zijn EIB-instrumenten vraaggestuurd;

10.

benadrukt dat er, in het kader van de lopende onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, gedetailleerde afspraken moeten worden gemaakt over de verplichtingen van het VK ten opzichte van de EIB, om ervoor te zorgen dat het vermogen van de EIB om haar doelstellingen te bereiken niet wordt aangetast;

Bevordering van investeringen in belangrijke strategische gebieden

11.

wijst erop dat volgens het financieel verslag voor 2017 van de EIB de ondertekende financieringsovereenkomsten van de bank voor 2017 69,9 miljard EUR (62,6 miljard EUR binnen de EU en 7,3 miljard EUR daarbuiten) bedroegen, hetgeen met minder dan 70 miljard EUR lager is dan in de laatste vijf jaar (2013-2016) maar toch binnen de in het activiteitenplan van de EIB verwachte 10 % flexibiliteitsmarge valt, en wijst ook op de stabiliteit en kwaliteit van de totale portefeuille met een percentage probleemkredieten dat met 0,3 % vergelijkbaar is met dat van 2016;

12.

merkt op dat de Europese Unie aan de EIB een garantie verstrekt, hetgeen normaal is voor financiële instellingen die door de lidstaten zijn aangewezen om publieke doelstellingen te halen; merkt echter op dat deze situatie een uiterst verantwoord kredietbeleid vereist zodat de middelen doeltreffend en ten behoeve van de gehele Unie, de lidstaten en het openbaar belang worden uitgegeven; verzoekt de EIB, die krachtens een ontwikkelingsmandaat werkt, een betere naleving van haar doelstellingen inzake milieu- en sociaal beleid en de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te waarborgen, ook bij medegefinancierde projecten of bijdragen aan investeringsfondsen en private-equityfondsen;

13.

stelt opnieuw bezorgd vast dat de helft van de lidstaten 80 % van alle EIB-investeringen binnen de EU ontving terwijl de overige 14 lidstaten hiervan slechts 10 % ontvingen; en herhaalt bovendien dat drie lidstaten respectievelijk 16 %, 15 % en 11 % ontvingen; vraagt de bank in haar verslagen de informatie over investeringen uit te splitsen naar regio's met lage en met hoge inkomsten volgens haar eigen investeringsenquête (EIBIS) en te specificeren met betrekking tot de mogelijke effecten voor het wegnemen van investeringstekorten en -belemmeringen in de zwakkere EU-regio's;

14.

verzoekt de EIB haar ramingen van de investeringen per hoofd van de bevolking en de daarop gebaseerde rangorde van de lidstaten opnieuw te bekijken, aangezien bijgewerkte cijfers lijken te wijzen op een rangschikking die in grote lijnen overeenkomt met de rangschikking op basis van de absolute bedragen die de lidstaten hebben ontvangen;

15.

wijst er tevens op dat volgens het EIF-jaarverslag voor 2017 het EIF in 2017 transacties voor in totaal 9,3 miljard EUR heeft ondertekend, vergeleken met 9,45 miljard EUR in 2016, waarbij 35,4 miljard EUR werd gemobiliseerd ter ondersteuning van mkb-bedrijven en midcapondernemingen in Europa;

16.

neemt er nota van dat in 2017 de financiering van de EIB-groep zowel binnen als buiten de EU ten behoeve van haar overheidsbeleidsdoelen, respectievelijk: i) 13,8 miljard EUR voor innovatie en vaardigheden, ii) 18 miljard EUR voor infrastructuur, iii) 16,7 miljard EUR voor milieugerelateerde projecten en iv) 29,6 miljard EUR voor mkb-bedrijven en midcapondernemingen bedroeg; onderstreept dat investeringen in kmo's, start-ups, onderzoek, innovatie, de digitale economie en energie-efficiëntie, gezien de gevolgen en het belang ervan voor zowel lokale als nationale economieën, de meest cruciale factor zijn om het economisch herstel in de EU en de bevordering van hoogwaardige werkgelegenheid te stimuleren;

17.

merkt op dat de EIB-kredietomvang binnen de Unie in 2017 voor de horizontale doelstelling van economische en sociale cohesie 18,24 miljard EUR bedroeg en dat de bank 29,6 % van de 30 % doelinvesteringen voor deze doelstelling heeft gehaald;

18.

merkt op dat 25 % van de totale vastleggingen van de EIB voor projecten op het gebied van klimaatverandering bestemd is, en dat dit percentage tegen 2020 tot 35 % zal oplopen; wijst erop dat deze ontwikkeling positief moet worden beoordeeld, en merkt daarbij op dat de ondersteunde projecten niet alleen in de strijd tegen klimaatverandering, maar ook vanuit financieel oogpunt doeltreffend moeten zijn;

19.

neemt er nota van dat binnen de Unie 16,58 miljard EUR werd toegekend aan de horizontale doelstelling voor klimaatacties, door middel waarvan de EIB heeft bijgedragen aan de naleving van de Overeenkomst van Parijs van 2015 en aan wereldwijde duurzame ontwikkeling; moedigt de EIB aan op dit gebied een hoog ambitieniveau te behouden;

20.

is ingenomen met de toezegging van de EIB om haar verrichtingen tegen 2020 in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Parijs van 2015; verzoekt de EIB, in het licht van het recente IPCC-verslag, haar klimaatstrategie te herzien om deze aan te passen aan het traject van een mondiale opwarming met 1,5 oC;

21.

spoort de EIB aan haar aanwezigheid en activiteiten in de landen van de Westelijke Balkan te versterken, aangezien de landen in die regio van strategisch belang zijn voor de Europese Unie, en het intensiveren van de krediet- en beleggingsactiviteiten van cruciaal belang zijn;

22.

neemt kennis van de lopende toetsing van de criteria voor EIB-energieleningen; verwacht dat deze toetsing in overeenstemming zal worden gebracht met de Overeenkomst van Parijs van 2015; herhaalt zijn oproep aan de EIB om prioriteit te geven aan haar leningen aan energie-efficiënte en kleinschalige, gedecentraliseerde hernieuwbare energiebronnen en een ambitieus plan te presenteren om de financiering van projecten voor fossiele brandstoffen stop te zetten; verzoekt de EIB ernaar te streven een voortrekkersrol te spelen op het gebied van klimaatactie en meer te investeren in de sector hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en deze doelstelling als een prioriteit te beschouwen bij de herziening van haar criteria voor energieleningen;

23.

is in dit verband ingenomen met de rol van de EIB bij de uitgifte van klimaatobligaties (4,29 miljard EUR vergeleken met 3,8 miljard EUR in 2016), in overeenstemming met de betrokkenheid van de bank bij klimaatactie door meer investeringen in energie-efficiëntie en kleinschalige hernieuwbare energie met grotere lokale en regionale effecten;

24.

is van mening dat de EIB haar rol om te helpen bij het bereiken van duurzame ontwikkeling moet blijven versterken en dat klimaatactie voornamelijk gericht moet zijn op schoon vervoer en schone energieopwekking, op vermindering van het energieverbruik (voor verwarming, vervoer en productie), op schone industriële productie en duurzame landbouw en waterzuivering en -voorziening, en op de ecologische transitie in het algemeen;

25.

herinnert eraan dat kmo's de ruggengraat van de Europese economie vormen en vraagt de EIB daarom hun gebrek aan toegang tot krediet te verhelpen door bestaande programma's, zoals de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit, uit te breiden en door hun meer middelen toe te wijzen; roept ertoe op intermediaire banken die EIB-middelen verstrekken, te verplichten tot een sterker proactief beleid ten aanzien van kmo's en micro-ondernemingen;

26.

wijst erop dat de EIB bij het verlenen van steun aan EU-bedrijven in derde landen terdege rekening moet houden met de handelsstrategie van de EU, met inbegrip van toekomstige vrijhandels-, diensten- en investeringsovereenkomsten; wijst er in dat verband op dat de EIB met name rekening moet houden met de vereisten voor internationalisering van Europese kmo's;

27.

wijst erop dat een deel van de leenactiviteiten van de EIB gericht is op activiteiten buiten de Unie; merkt op dat er sprake moet zijn van nauwe coördinatie van en sterke complementariteit tussen de externe leenactiviteiten van de EIB en het Europees plan voor externe investeringen;

28.

erkent de inspanningen van de EIB voor een bijdrage aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en aan de aanpak van de wereldwijde uitdagingen in verband met migratie; onder meer door de lancering van duurzaamheidsobligaties ter financiering van de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties;

Prestatie van de financiële verrichtingen van de EIB

29.

neemt met tevredenheid kennis van de conclusie van het auditcomité dat de door de raad van bestuur van de EIB goedgekeurde financiële staten een waarachtig en eerlijk overzicht bieden van de financiële positie van de bank vanaf 31 december 2017 en van de resultaten van haar verrichtingen en cashflows voor 2017 in overeenstemming met het toepasselijke boekhoudkundig kader;

30.

herhaalt echter zijn verzoek met betrekking tot het jaarverslag van de EIB en verzoekt de EIB om een vollediger, gedetailleerder en geharmoniseerder jaarlijks activiteitenverslag te presenteren en de presentatie van de informatie aanzienlijk te verbeteren door gedetailleerde en betrouwbare uitsplitsingen te verstrekken van de investeringen die voor een bepaald jaar zijn goedgekeurd, ondertekend en uitbetaald plus de gebruikte financieringsbronnen (eigen middelen, EFSI, centraal beheerde EU-programma's enz.), evenals informatie van dergelijke aard met betrekking tot begunstigden (lidstaten, overheid, particuliere sector, intermediairs of directe ontvangers), ondersteunde sectoren en de resultaten van de ex-postevaluaties;

31.

neemt nota van de omvang van de nieuwe speciale activiteiten die in 2017 door de bank zijn ondertekend die samenhangen met projecten met een hoger risicoprofiel, tot maximaal 18 miljard EUR (2016: 13,1 miljard EUR) waarvan 2,7 miljard EUR voor eigen risico van de EIB was en de overige 15,3 miljard EUR werd gedekt door de kredietrisicolimiteringsportefeuille;

32.

neemt nota van de gemelde resultaten van 26 voltooide projecten in 2017 buiten de EU die met behulp van het kader voor resultaatmeting voor externe interventies kunnen worden beoordeeld, niet alleen wat betreft de verwachte maar ook wat betreft de behaalde resultaten; merkt echter op dat met betrekking tot activiteiten binnen de EU uitsluitend informatie wordt geboden over de mogelijke effecten en verwachte resultaten van nieuwe in 2017 ondertekende verrichtingen op basis van de driepijlerbeoordeling; herhaalt zijn verzoek aan de Bank om ook informatie op te nemen over behaalde resultaten van voltooide projecten binnen de EU en zo nodig de driepijlerbeoordeling voor dit doel aan te passen;

33.

is van mening dat de verificatiecriteria van het niveau van de additionaliteit van de EIB moeten worden uitgediept om de financiering gerichter toe te kennen, om overlapping te voorkomen en om alle mogelijke synergie op te sporen;

34.

raadt aan de prestatiecultuur binnen de EIB te bevorderen door een geleidelijke verbetering en met name door de horizontale prestatie-indicatoren met betrekking tot de effecten van de kernactiviteiten van de EIB te vernauwen;

35.

verzoekt de EIB regelmatig bewijs te leveren van de duurzaamheid van de uitkomsten, effecten en resultaten met relevante en bijgewerkte indicatoren; is van mening dat verbetering van de geschiktheid en relevantie van de indicatoren in het scorebord van essentieel belang is, niet alleen om een idee te geven van de reikwijdte van de resultaten en de effecten, maar ook om steeds effectievere interventiemanieren te vinden;

36.

is van mening dat er, naast het effectieve investeringsniveau, gewerkt moet worden aan de duurzaamheid, dat wil zeggen het vermogen van een project om op lange termijn de gunstige effecten in een ecologische, financiële, economische of sociale vorm (al of niet direct) te behouden nadat het project is voltooid;

37.

is tevreden met de aanneming door de EIB van het in december 2017 goedgekeurde uitsluitingsbeleid en vraagt dat dit instrument strikt wordt gehanteerd om klanten die betrokken zijn bij corruptie- of fraudepraktijken, van EIB-financiering uit te sluiten;

EFSI-ontwikkeling

38.

neemt er nota van dat de EIB-groep (EIB en EIF) vanaf eind 2017 606 verrichtingen krachtens het EFSI heeft ondertekend voor een totale financiering van 37,4 miljard EUR en dat deze verrichtingen naar verwachting in alle 28 lidstaten en voor alle in de EFSI-verordening vastgelegde doelstellingen investeringen zullen mobiliseren van 207,3 miljard EUR, met de volgende verdeling voor de belangrijkste sectoren: 30 % voor het mkb, 24 % voor O&O&I, 21 % voor de energiesector, 10 % voor de digitale ruimte, 8 % voor vervoer, 4 % voor sociale infrastructuur en 4 % voor milieu- en hulpbronnenefficiëntie; dringt er bij de EIB op aan om haar investeringen in koolstofintensieve sectoren en projecten tot een minimum te beperken en haar aandeel te verhogen van investeringen in het verbeteren van het milieu en de hulpbronnenefficiëntie;

39.

merkt op dat de EIB vanaf 31 december 2017 krachtens het infrastructuur- en innovatievenster (IIW) 278 verrichtingen heeft ondertekend voor een financiering ter waarde van in totaal 27,4 miljard EUR, die naar verwachting in 27 lidstaten investeringen van 131,4 miljard EUR zullen mobiliseren, en dat het EIF krachtens het mkb-venster verrichtingen heeft ondertekend met 305 financiële intermediairs voor een totale EIF-financiering van bijna 10 miljard EUR, die naar verwachting investeringen van 76 miljard EUR zullen mobiliseren in alle 28 lidstaten van de EU; merkt op dat tegen eind 2017 in totaal 135 785 ondernemingen reeds door het EFSI gesteunde financiering in het kader van het mkb-venster hadden ontvangen en dat hiermee 1,5 miljoen banen werden gecreëerd of ondersteund;

40.

herhaalt dat de daadwerkelijke door het EFSI gemobiliseerde investeringen alleen aan het einde van de investeringsperiode kunnen worden gemeten, en dat daarbij moet worden opgemerkt dat het geschatte wereldwijde multiplicatoreffect van de 606 goedgekeurde en ondertekende transacties krachtens EFSI tegen eind 2017 een vermenigvuldigheidsfactor van 13,53 heeft, iets onder de aanvankelijke veronderstelling en doelstelling van vermenigvuldigheidsfactor 15 bij de lancering van het EFSI; merkt op dat informatie over de manier waarop standaardmultiplicatoren (benchmarkmultiplicatoren) werden afgeleid momenteel wordt verspreid onder de EIB-diensten en beveelt aan al deze informatie in een afzonderlijk document te verzamelen;

41.

wijst erop dat er geen beroep is gedaan op garanties ten laste van de begroting van de Unie wegens wanbetaling;

42.

merkt op dat de door het bestuur van het EFSI vastgestelde indicatieve grenswaarden met betrekking tot geografische concentratie die vereisen dat het aandeel van de IIW-investering (wat betreft ondertekende verrichtingen) in drie lidstaten aan het einde van de investeringsperiode samen niet meer is dan 45 % van de totale EFSI-portefeuille niet in acht zijn genomen, aangezien de drie lidstaten met het grootste aantal ondertekeningen (Frankrijk, Italië en Spanje) tegen 31 december 2017 verantwoordelijk waren voor ruwweg 47 % van de ondertekeningen; wijst erop dat de territoriale distributie van EFSI-fondsen nog kan worden verbreed, terwijl ook de investeringsmogelijkheden hiervan breder kunnen worden verspreid;

43.

neemt nota van de evaluatie van het EFSI en de bevindingen hiervan dat speciale EFSI- en non-EFSI-verrichtingen eenzelfde risicoprofiel hebben, en dat de combinatie tussen EFSI- en ESIF- en CEF-subsidies beperkt blijft omdat er een risico bestaat dat het EFSI financiële ESIF-instrumenten verdringt; verwacht dat door de EFSI-evaluatie vastgestelde tekortkomingen en risico's worden weggenomen bij de uitvoering van EFSI 2.0;

44.

is ingenomen met de verbetering van de transparantie door de publicatie van besluiten van het EFSI-investeringscomité en van de door het EFSI-bestuur goedgekeurde documenten samen met de notulen van de vergaderingen;

45.

moedigt een betere synergie aan tussen het EFSI en nationale stimuleringsbanken omdat de coördinatie met nationale stimuleringsbanken een terugkerende inspanning is die kan bijdragen aan de doeltreffendheid van het EFSI;

Mensenrechten

46.

verzoekt de EIB een mensenrechtenstrategie vast te stellen en haar due diligence op projectniveau te verbeteren om de risico’s in verband met de mensenrechten in al haar activiteiten en gedurende de gehele looptijd van haar projecten te identificeren en aan te pakken; dringt er tevens bij de EIB op aan een doeltreffend mechanisme in te stellen om ervoor te zorgen dat mensenrechtenverdedigers de bank veilig kunnen waarschuwen voor een verslechterend milieu of voor risico's in verband met conflicten en represailles;

Meer transparantie in en verantwoording voor de corporate governance en activiteiten van de EIB

47.

neemt nota van de waarnemingen van het auditcomité in zijn jaarverslag aan de Raad van gouverneurs voor het begrotingsjaar 2017 met betrekking tot:

a)

het belang van waarborging van de financiële kracht op lange termijn en duurzaamheid van de EIB en het behoud van haar AAA-rating in een klimaat van onzekerheid in economisch beleid en geopolitieke, regelgevings- en macro-economische ontwikkelingen;

b)

de behoefte aan herziening en verbetering van de interne controle en het risicobeheer van de EIB-groep met het oog op de veranderende omvang en toenemende complexiteit van de activiteiten van de EIB-groep;

c)

de noodzaak van een volledige uitvoering van beste bancaire praktijken, ook in gebieden waar alomtegenwoordige tekortkomingen in de naleving blijven bestaan;

d)

de behoefte aan de uitvoering van een uitgebreide evaluatie en vervolgens een modernisering van de goedkeuring van kredieten en het hieraan gekoppelde besluitvormingsproces bij de EIB, omdat het proces van beoordeling en goedkeuring van leningen en het respectieve controlemilieu niet aan de huidige bedrijfsbehoeften blijken te kunnen voldoen en er bewijzen voor druk op de diensten bestaan;

48.

constateert evenals het auditcomité met spijt dat de EIB nog geen vorderingen heeft gemaakt in de aanpak van de in drie achtereenvolgende jaren (2015, 2016 en 2017) geuite bezorgdheid over de bestaande combinatie van verantwoordelijkheden onder bepaalde leden van het directiecomité; is het volledig eens met de aanbeveling van het auditcomité dat alle leden van het EIB-directiecomité objectief, kritisch en onafhankelijk moeten kunnen werken, en dat er een einde moet worden gemaakt aan onorthodoxe combinaties van verantwoordelijkheden zoals de verantwoordelijkheid voor het toezicht op activiteiten van zowel de eerste als de tweede verdedigingslinie;

49.

vraagt de EIB in dit verband deze aanbeveling serieus in overweging te nemen en te zorgen voor een duidelijke scheiding in de verantwoordelijkheden op het niveau van het directiecomité; is ingenomen met de hervorming die geïnitieerd is om de governancestructuur van de EIB te wijzigen;

50.

verzoekt de EIB de bestaande tekortkomingen in het toepasselijke kader voor beste bancaire praktijken te verhelpen en verwacht dat dit kader in 2018 volledig operationeel is geworden omdat de uitvoering hiervan wordt beschouwd als een voorwaarde voor het behoud van de financiële kracht en stabiliteit van de EIB;

51.

maakt zich zorgen over de conclusie van het auditcomité dat de snelle uitbreiding van de activiteiten van de EIB en de capaciteit in verband met de tenuitvoerlegging van het EFSI, van beheer in opdracht van derden en de verlening van adviesdiensten, niet gepaard is gegaan met relevante aanpassingen in de bedrijfsstructuur of de bedrijfsprocessen; merkt op dat het auditcomité in 2017 vijf van zijn aanbevelingen van 2015 en 2016 met betrekking tot interne controle en risicobeheer handhaaft; verzoekt de EIB deze aanbevelingen met voorrang toe te passen en ervoor te zorgen dat interne processen, cyberveiligheid en risicobeheer voldoen aan de nieuwe en toenemende vereisten en uitdagingen voor de EIB-groep;

52.

meent dat de EIB transparanter moet handelen ten opzichte van niet alleen het Europees Parlement, maar ook de overheidsinstellingen van de lidstaten; is van mening dat democratische vertegenwoordigers meer informatie moeten krijgen over de activiteiten van de EIB;

53.

is van mening dat de transparantie zowel op het niveau van bestuurslichamen als op operationeel niveau kan worden verbeterd; wijst er nogmaals op dat de rapporten in het kader van de driepijlerbeoordeling (3PA) en het Results Measurement (ReM) stelselmatig openbaar moeten worden gemaakt; wenst dat ook de niet-vertrouwelijke informatie in de notulen van de vergaderingen van de Directie en de Raad van Gouverneurs openbaar wordt gemaakt; stelt tot zijn tevredenheid vast dat de EIB in 2017 is begonnen met het publiceren van de notulen van de raad van bestuur van de EIB, de verklaring van belangenconflicten van de directie en bepaalde informatie over projecten, in het bijzonder de milieueffectbeoordelingen;

54.

herhaalt dat transparantie, een grote mate van zorgvuldigheid en controle bij de tenuitvoerlegging van EU-beleid niet alleen leidt tot meer algemene aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van de EIB, met een duidelijk overzicht van het soort financiële intermediairs en uiteindelijke begunstigden op grond van een diepgaand zorgvuldigheidsonderzoek en een “Ken je klant”-beleid, maar dat dit ook ten goede komt aan de algemene doeltreffendheid en duurzaamheid van de gefinancierde projecten;

55.

herhaalt zijn verzoek aan de EIB om uitbreiding van de gepubliceerde informatie voor projecten die via intermediairs worden uitgevoerd door informatie over eindprojecten op te nemen waarmee de economische en sociale gevolgen van haar investeringen kunnen worden beoordeeld;

56.

wijst erop dat in het bestuursproces meer rekening moet worden gehouden met de resultaten van de dialoog met of raadpleging van maatschappelijke organisaties of specifieke belangen of zorgen van lokale en regionale actoren, opdat de besluitvorming op grond van meer informatie plaatsvindt en beter onderbouwd en democratischer kan worden;

57.

vindt het zorgwekkend dat er op grond van de bevindingen van de Europese Rekenkamer in haar jaarverslag ernstige tekortkomingen aan het licht zijn gekomen met betrekking tot het Europees Investeringsfonds: de Rekenkamer wijst op een misstand in de regelgeving op grond waarvan de auditinstanties van de lidstaten plicht hebben kmo-initiatieven te controleren, maar dat zij op grond van de wettelijke bepalingen eigenlijk niet het recht hadden controles ter plaatse uit te voeren;

58.

stelt vast dat van de dertig investeringen die de Rekenkamer heeft onderzocht, financieel intermediairs leningen aan vijf ontvangers hadden goedgekeurd zonder hun kmo-status te bevestigen; deze projecten werden door de Europese Rekenkamer als niet-subsidiabel beschouwd, terwijl nog eens vier leningen voor geheel of gedeeltelijk niet-subsidiabele activiteiten werden gebruikt door de begunstigden;

59.

is ingenomen met het feit dat de door de Rekenkamer aan het licht gebrachte problemen met de wijziging van het Financieel Reglement in theorie zijn opgelost; verzoekt de EIB in haar volgende jaarverslag in te gaan op problemen vanwege tekortkomingen in de regelgeving en op de vraag of er met het gewijzigde Financieel Reglement in de toekomst zelfs auditcontroles op het niveau van eindbegunstigden kunnen worden uitgevoerd door de auditinstanties van de lidstaten;

60.

is ingenomen met de goedkeuring van de voorlopige aanpak in het EIB-beleid ten aanzien van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ), goedgekeurd door de raad van bestuur in januari 2017, maar verwacht dat het moet leiden tot een herziening van dit beleid ter verbetering van het fiscaal zorgvuldigheidsonderzoek van de EIB bij externe leningen, naast het herziene AML/CFT-kader van de EIB-groep;

61.

verzoekt de EIB adequaat bedrijfs- en integriteitsonderzoek te verrichten ter vaststelling van de werkelijke begunstigden van al haar cliënten en verrichtingen alsmede de uiteindelijke ondernemingen waarin wordt belegd, indien er sprake is van EIB-investeringen in aandelenfondsen; verzoekt de EIB op haar website informatie te publiceren over de uiteindelijk begunstigden met betrekking tot haar klanten, om de zichtbaarheid van haar verrichtingen te vergroten en bij te dragen tot het voorkomen van gevallen van corruptie en belangenverstrengeling;

62.

verzoekt de EIB bij de financiering meer rekening te houden met good governance op fiscaal gebied, overeenkomstig de op 25 mei 2018 aangenomen conclusies van de Raad ten aanzien van de EU-standaard inzake goed bestuur op fiscaal gebied voor overeenkomsten met derde landen; is van mening dat de EIB een verdere bijdrage moet leveren aan de ontwikkeling van beste praktijken voor eerlijke belastingheffing door bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking; verzoekt de EIB een verantwoordelijk fiscaal beleid te voeren en ervoor te zorgen dat de EIB geen cliënten financiert die betrokken zijn bij belastingontwijking of -ontduiking of die via belastingparadijzen opereren; verzoekt de EIB standaardbepalingen en -clausules met betrekking tot goed bestuur in haar contracten met alle geselecteerde financiële intermediairs op te nemen;

63.

benadrukt dat uit het herziene mandaat voor externe leningen van de EIB blijkt dat de zwarte lijst van de EU bindend is voor de Bank, en dat met EIB-verrichtingen geen projecten mogen worden ondersteund die bijdragen aan het witwassen van geld, de financiering van terrorisme, belastingontwijking, belastingfraude en belastingontduiking;

64.

merkt op dat de EIB eind 2017 onderzoek verrichtte naar 136 gevallen van bedrog, waarbij de drie belangrijkste soorten verdenkingen betrekking hadden op fraude (53,7 %), corruptie (25,5 %) en samenzwering (10,7 %);

65.

merkt op dat EIB-middelen door in het emissieschandaal verwikkelde bedrijven zijn gebruikt, in het bijzonder Volkswagen, en dat deze middelen dan ook mogelijk zijn gebruikt om onethische en illegale activiteiten te financieren;

66.

wijst erop dat het aantal nieuwe ontvankelijke klachten van 84 in 2016 steeg naar een nieuw record van 102 in 2017 en dat er in 2017 173 klachten werden behandeld; neemt er nota van dat 38 van de in 2017 ontvangen klachten betrekking hadden op slechts twee EIB-investeringsprojecten: de trans-Adriatische gasleiding en de toegangsweg tot de haven van Mombasa in Kenia;

67.

is ingenomen met de herziening van het EIB-klachtenmechanisme en de opneming hierin van de voorbeelden die de Europese Ombudsman heeft gegeven voor de definitie van wanbeheer, met inbegrip van vormen van slecht of falend bestuur, zoals administratieve onregelmatigheden, onrechtmatige discriminatie, ongerechtvaardigde weigeringen van informatie, machtsmisbruik en onnodige vertraging, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over het resterende deel van het resultaat van de herziening;

68.

betreurt het feit dat de EIB geen rekening heeft gehouden met de bezorgdheid van het Parlement over de herziening van het klachtenmechanisme van de bank, zoals uiteengezet in paragraaf 86 van zijn resolutie van 3 mei 2018 over het jaarverslag over de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016; is ernstig bezorgd over het feit dat het goedgekeurde herziene klachtenmechanisme een ernstig risico inhoudt voor de onafhankelijkheid ervan en voor de transparantie van de onderzoeken en conclusies vabn het mechanisme; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat het hoofd van haar klachtenmechanisme alle besluiten kan nemen met betrekking tot de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de klacht, onafhankelijk van de andere EIB-diensten, en dat de aanwervingsprocedures voor het hoofd van het klachtenmechanisme transparanter worden;

69.

neemt nota van het besluit van de Ombudsman van 23 mei 2018 in zaak 1316/2016 TN over vermeende tekortkomingen in het transparantiebeleid van de Europese Investeringsbank en verzoekt de Bank om doorvoering van de door de Ombudsman voorgestelde verbeteringen met betrekking tot het opheffen van de niet-openbaarmaking van documenten die tijdens inspecties, onderzoeken en audits zijn verzameld en gecreëerd en om een nieuwe opstelling van relevante bepalingen van haar transparantiebeleid met betrekking tot leningen via intermediairs en deadlines voor de behandeling van informatieverzoeken;

70.

wijst op de behoefte aan strengere regels inzake belangenconflicten en aan duidelijke, strenge en transparante criteria om elke vorm van beïnvloeding of gebrek aan objectiviteit bij de toekenning van leningen te voorkomen; wijst er nogmaals op dat de EIB haar gedragscode zo snel mogelijk moet herzien om te garanderen dat haar vicepresidenten niet worden belast met verrichtingen in hun lidstaten van herkomst, omdat dit een gevaar vormt voor de onafhankelijkheid van de instelling; verzoekt de EIB belangenconflicten in haar bestuursorganen en potentiële “draaideurgevallen” beter te voorkomen door rekening te houden met de aanbevelingen van de Ombudsman en haar gedragscode te herzien;

71.

verwacht dat het EIB-beleid inzake de bescherming van klokkenluiders, dat momenteel wordt herzien, ambitieus is en strenge normen omvat; spoort de EIB ertoe aan bij deze herziening zowel rekening te houden met interne als met externe klokkenluiders en duidelijke en welomschreven procedures, termijnen en richtsnoeren vast te stellen, om klokkenluiders zo goed mogelijk te oriënteren en hen te beschermen tegen eventuele represailles;

Controle door het Europees Parlement

72.

is het eens met het standpunt van de Europese Rekenkamer dat de Rekenkamer moet worden belast met de controle van alle verrichtingen van de EIB, met inbegrip van de verrichtingen waarvoor de EIB gebruik maakt van middelen buiten de EU-begroting;

73.

verzoekt de Commissie begrotingscontrole een jaarlijkse workshop/hoorzitting te organiseren over de activiteiten en controle van de verrichtingen van de EIB om het Parlement aanvullende relevante informatie te verschaffen ter ondersteuning van zijn werkzaamheden met betrekking tot de controle van de EIB en haar verrichtingen;

Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement

74.

verzoekt de EIB opnieuw verslag uit te brengen over de stand van zaken ten aanzien van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft gedaan, met name inzake:

a)

de effecten van haar kredietactiviteiten en de behaalde resultaten;

b)

de preventie van belangenconflicten, met name van leden van het investeringscomité van het EFSI en de Raad van Bewind van de EIB, en het opnemen van strengere regels op dit gebied in de relevante gedragscode en vooral die van de raad van bestuur en de Raad van Bewind;

c)

transparantie en openbaarmaking van informatie over het systeem van aanbesteding en onderaanbesteding met betrekking tot intermediairs en eindontvangers in verband met voorkoming van belastingontwijking, fraude en corruptie;

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  https://www.ombudsman.europa.eu/en/decision/en/95520

(2)  PB C 298 van 23.8.2018, blz. 80.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0198.

(4)  PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.

(5)  PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1.

(6)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.

(7)  https://www.ombudsman.europa.eu/en/decision/en/95520


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/125


P8_TA(2019)0037

Grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen (2017/2023(INI))

(2020/C 411/16)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en het tweede protocol daarbij van maart 1999,

gezien zijn resolutie van 14 december 1995 over de restitutie van geplunderde bezittingen aan joodse gemeenschappen (1) en van 16 juli 1998 over de teruggave van de bezittingen van de slachtoffers van de holocaust (2),

gezien het in december 2016 aangenomen pakket maatregelen ter versterking van de capaciteit van de EU voor de bestrijding van de financiering van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, ter nakoming van de in het actieplan tegen terrorismefinanciering van 2 februari 2016 (COM(2016)0050) gedane verbintenissen, en gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoer van cultuurgoederen van 13 juli 2017 (COM(2017)0375),

gezien zijn resolutie van 30 april 2015 — “De vernieling van cultuurgoederen door ISIS/Da'esh” (3),

gezien het Unidroit-verdrag van 24 juni 1995 inzake de internationale terugkeer van gestolen en onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen,

gezien Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (4),

gezien artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

gezien artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (5),

Gezien Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (6), met name artikel 7, lid 4,

gezien zijn resolutie van 17 december 2003 over een juridisch kader voor het vrije verkeer binnen de interne markt van goederen waarvan het eigenaarschap waarschijnlijk wordt aangevochten (7),

gezien de studie uit 2016 van zijn directoraat-generaal Intern Beleid over grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in gewapende conflicten en oorlogen buitgemaakte kunstwerken en alternatieven voor gerechtelijke procedures,

gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (8),

gezien het Unesco-verdrag van 14 november 1970 inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen,

gezien Resolutie 14232/12 van de Raad van 4 oktober 2012 over het opzetten van een informeel netwerk van wetshandhavingsautoriteiten en expertise op het gebied van cultuurgoederen (EU-Cultnet),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0465/2018),

A.

overwegende dat, volgens Interpol, de zwarte markt voor kunstwerken even winstgevend aan het worden is als de zwarte markt voor drugs, wapens en namaakgoederen;

B.

overwegende dat, volgens de effectbeoordeling van het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de invoer van cultuurgoederen, 80 tot 90 % van de wereldwijde handel in antiquiteiten goederen van illegale herkomst betreft;

C.

overwegende dat cultureel erfgoed een van de hoekstenen van de beschaving vormt, onder meer doordat het een grote symbolische waarde heeft, een cultureel geheugen voor de mensheid vormt en mensen verenigt; overwegende dat oorlogvoerende partijen en terroristische organisaties de afgelopen jaren overal ter wereld een reeks misdrijven tegen het werelderfgoed hebben gepleegd, en overwegende dat waardevolle kunstwerken, standbeelden en archeologische voorwerpen door bepaalde derde landen verkocht en in de EU ingevoerd worden, waarbij de winst mogelijk gebruikt wordt om terroristische activiteiten te financieren; overwegende dat een krachtig standpunt ingenomen moet worden tegen de illegale handel in cultuurgoederen, zoals kunstwerken die tijdens gewapende conflicten en oorlogen in Libië, Syrië en Irak buitgemaakt werden; overwegende dat cultuurgoederen van groot cultureel, artistiek, historisch en wetenschappelijk belang zijn en beschermd moeten worden tegen onrechtmatige toe-eigening en plundering;

D.

overwegende dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog al snel stappen zijn ondernomen om de geroofde bezittingen op te sporen en terug te brengen naar het land van herkomst;

E.

overwegende dat de restitutie van op illegale wijze verhandelde, opgegraven of verkregen voorwerpen verzekerd moet worden, in overeenstemming met de toezeggingen van de EU op het gebied van een eerlijke rechtsgang en schadeloosstelling van slachtoffers, evenals het statuut van de Unesco en de verdragen inzake de bescherming van erfgoed;

F.

overwegende dat zowel in de beginselen van de Conferentie van Washington over door de nazi's geconfisqueerde kunst, in het forum van Vilnius als in de verklaring van Terezin over activa uit de holocaustperiode en aanverwante zaken, het belang van restitutie voor individueel onroerend goed wordt benadrukt; overwegende dat sinds de Conferentie van Washington naar schatting 1 000 tot 2 000 kunstwerken zijn gerestitueerd (9); overwegende dat er geen volledige lijst is van de kunstwerken die de afgelopen jaren zijn gerestitueerd;

G.

overwegende dat er nog steeds kunstwerken vermist zijn en nog niet teruggegeven zijn aan de rechtmatige eigenaren of hun erfgenamen; overwegende dat Jonathan Petropoulos op de conferentie van Washington in 1998 gesteld heeft dat er in heel Europa ongeveer 650 000 kunstwerken gestolen zijn en dat Ronald Lauder heeft verklaard dat 11 000 kunstwerken ter waarde van 10 tot 30 miljard dollar op dat moment (1998) nog steeds vermist waren; overwegende dat de Claims Conference-WJRO in het algemeen antwoordt dat er geen nauwkeurige schattingen zijn: er zijn ongeveer 650 000 kunstwerken gestolen, waarvan er wellicht 100 000 nog steeds vermist zijn;

H.

overwegende dat rechtzoekenden nog steeds juridische problemen ondervinden, enerzijds als gevolg van de vaak zeer specifieke aard van hun vorderingen en anderzijds wegens het aflopen van de naoorlogse restitutiewetgeving, de niet-terugwerkende kracht van conventionele normen, het feit dat er geen definitie bestaat voor “geroofde kunst”, de verjaringsbepalingen inzake vorderingen en de bepalingen inzake bezittingen en goede trouw;

I.

overwegende dat de vorderingen tot restitutie van buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen vooral ressorteren onder het internationaal publiekrecht; overwegende dat deze regels aangevuld moeten worden door sterkere regels in het internationaal privaatrecht;

J.

overwegende dat deze onvoldoende ontwikkelde dimensie van het privaatrecht, zowel op internationaal als op Europees niveau, bijdraagt tot de rechtsonzekerheid in grensoverschrijdende restitutiezaken van geroofde kunstwerken en cultuurgoederen, niet alleen met betrekking tot afgelopen transacties in verband met door de nazi's geroofde kunst, maar ook met betrekking tot toekomstige zaken;

K.

overwegende dat er geen EU-wetgeving bestaat die een uitdrukkelijke en uitvoerige regeling biedt voor vorderingen tot restitutie van kunstwerken en cultuurgoederen die in gewapende conflicten zijn buitgemaakt, door particulieren;

L.

overwegende dat de Unesco, samen met de grote veilinghuizen, musea en vooraanstaande verzamelaars in Europa, geavanceerd onderzoek verricht naar de herkomst van deze werken, teneinde ze aan hun eigenaars te kunnen teruggeven;

M.

overwegende dat de Internationale Museumraad, om de databank van Interpol over gestolen eigendommen aan te vullen, al meer dan tien jaar “rode lijsten” publiceert, met categorieën van voorwerpen die kwetsbaar zijn voor illegale handel;

1.

betreurt dat er tot op heden vrijwel geen gevolg is gegeven aan zijn resolutie over een juridisch kader voor het vrije verkeer binnen de interne markt van goederen waarvan het eigenaarschap waarschijnlijk wordt aangevochten, waarin het Parlement de Commissie heeft verzocht een studie uit te voeren naar een aantal aspecten in verband met civiel- en procesrechtelijke regels, herkomstonderzoek, catalogiseringssystemen, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen en de waarde van de oprichting van een grensoverschrijdende coördinerende administratieve autoriteit; is van mening dat artikel 81, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als rechtsgrondslag kan dienen voor het verlenen van bevoegdheden aan de Unie om op dit gebied op te treden;

2.

benadrukt dat het plunderen van kunstwerken en andere cultuurgoederen in gewapende conflicten en oorlogen, evenals in vredestijd, een gemeenschappelijke bron van ernstige zorg is waar iets aan gedaan moet worden in termen van zowel preventie als restitutie van geplunderde culturele bezittingen om de integriteit van het cultureel erfgoed te beschermen en te waarborgen, alsmede de identiteit van samenlevingen, gemeenschappen, groepen en individuen;

3.

merkt op dat er op EU-niveau onvoldoende aandacht is besteed aan de restitutie van in gewapende conflicten buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, met name op het gebied van privaatrecht, internationaal privaatrecht en burgerlijke rechtsvordering; verzoekt de Commissie te zorgen voor bescherming, ondersteuning en aanmoediging van grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van cultuurgoederen die zijn ontheemd en verduisterd als gevolg van door de staat gesanctioneerde plunderingen en die zijn buitgemaakt tijdens gewapende conflicten; vraagt de Commissie en de lidstaten met aanbevelingen en richtsnoeren te komen om de behoefte aan ondersteuning van nationale instellingen in de lidstaten met betrekking tot vorderingen tot restitutie onder de aandacht te brengen;

4.

benadrukt dat instellingen zoals de Unesco en Interpol oproepen om de bescherming van cultureel erfgoed te verbeteren en staten de verantwoordelijkheid te geven om maatregelen in te voeren om restitutie te bevorderen;

5.

betreurt dat er geen betrouwbare statistieken voorhanden zijn over de precieze omvang van de plundering van en de illegale handel in cultuurgoederen; vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor betrouwbare statistieken op dit gebied;

6.

spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste van de huidige politieke en wetgevingsinitiatieven uitsluitend gericht zijn op administratief, publiek- en/of strafrecht; benadrukt dat meer aandacht nodig is voor het privaatrecht om een alomvattend regelgevingskader op te zetten; verzoekt de bevoegde autoriteiten hiertoe alle nodige maatregelen en initiatieven te nemen;

7.

is van oordeel dat meer onderzoek verricht moet worden naar de illegale handel in cultuurgoederen, die momenteel nog een blinde vlek is, teneinde meer informatie te verkrijgen over de schaal, de structuur en de dimensies ervan, naar het voorbeeld van, onder meer, het ILLICID-project dat momenteel in Duitsland loopt;

8.

verheugt zich erover dat een aantal lidstaten erkennen dat de unieke problemen in verband met de vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, moeten worden aangepakt om te komen tot juridische oplossingen waardoor de eigendomsrechten van particulieren, nationale en lokale overheidsinstellingen en religieuze verenigingen die tijdens een gewapend oorlogsconflict ten onrechte van hun kunstwerken zijn beroofd, gewaarborgd worden;

9.

benadrukt dat het belangrijk is om een collectief bewustzijn te creëren om deze illegale praktijken aan de kaak te stellen, en herinnert eraan dat telkens wanneer een voorwerp van zijn eigenaar wordt weggenomen, er historische en wetenschappelijke waarde permanent verloren gaat;

10.

merkt op dat het stimuleren van de ontwikkeling van eerlijke praktijken in de kunsthandel en restitutie vanuit een transnationaal en mondiaal perspectief de meest efficiënte manier is om de illegale handel in cultuurgoederen en de ontwikkeling van een zwarte markt voor kunst tegen te gaan en restitutie te bevorderen, zowel wat hun beoogde preventieve werking als het gezochte bestraffings- of dwangeffect betreft;

11.

is van mening dat, om een aantal regels te hebben aan de hand waarvan de plundering en smokkel van kunstwerken en cultuurgoederen op effectieve wijze kunnen worden voorkomen, en om wereldwijd te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde en ethische kunstmarkt, de Commissie moet trachten samen te werken met derde landen om vruchtbare samenwerkingsverbanden aan te gaan, rekening houdend met de beginselen als vastgelegd in het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;

12.

is van mening dat EU-wetgevingsmaatregelen, met inbegrip van de dimensie van het internationaal privaatrecht, enkel voor toekomstige transacties geschikt zijn;

13.

is van mening dat het tijd is om een einde te maken aan het jarenlange argumenteren en nuanceren en dat er een verantwoordelijke en ethische Europese kunstmarkt tot stand moet worden gebracht; verzoekt de Commissie in dit verband maatregelen op het gebied van het burgerlijk recht vast te stellen om een oplossing te vinden voor de moeilijke problemen waarmee particuliere partijen worden geconfronteerd die de restitutie vragen van kunstwerken die werkelijk aan hen toebehoren; vraagt de Commissie tegelijkertijd een nieuw discussiekader te ontwikkelen voor de identificatie van beste praktijken en oplossingen, nu en in de toekomst;

14.

verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de invoer van cultuurgoederen, alsook de door het Parlement aangenomen amendementen op het voorstel van 25 oktober 2018 (10); herhaalt dat het, gezien de wereldwijde schaal van de kunstmarkt en het aantal kunstvoorwerpen dat in particulier bezit is, nodig is om meer te doen op het gebied van grensoverschrijdende restitutie van kunstwerken en cultuurgoederen die zijn geplunderd tijdens gewapende conflicten en oorlogen; benadrukt dat onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen en Europese samenwerking hun nut hebben bewezen voor de identificatie en daaropvolgende restitutie van buitgemaakte voorwerpen waardoor in sommige gevallen kon worden voorkomen dat terroristische groeperingen of oorlogen werden gefinancierd;

15.

betreurt dat, wegens het ontbreken van regels, laksheid of uiteenlopende regelgeving in de lidstaten op het gebied van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen en naar de nodige zorgvuldigheid, veel grensoverschrijdende restitutieclaims niet op een effectieve en gecoördineerde wijze gestand kunnen worden gedaan, wat plundering en illegale handel kan stimuleren en smokkel kan aanmoedigen; stelt vast dat het, door het ontbreken van gemeenschappelijke normen voor alle betrokkenen, inclusief musea, kunsthandelaren, verzamelaars, toeristen en reizigers, vaak onduidelijk is welke procedure er gevolgd moet worden; vraagt de Commissie daarom de regels inzake onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen te harmoniseren en een aantal basisbeginselen van het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen op te nemen;

16.

benadrukt dat dringend moet worden bevorderd dat er stelselmatig hoogwaardig en onafhankelijk onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen wordt gedaan om buitgemaakte kunstwerken te identificeren, de restitutie ervan aan de legitieme eigenaren te faciliteren, te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde en ethische kunstmarkt, en plundering van en handel in kunst en cultuurgoederen tijdens gewapende conflicten en oorlogen op effectieve wijze te voorkomen en ontmoedigen; wijst op de mogelijkheden die worden geboden door de Europese financiële instrumenten in deze richting; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan speciale onderwijsprogramma's inzake onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen aan te moedigen en te ondersteunen, zowel op nationaal als op Unieniveau, met name om degenen die betrokken zijn bij de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen in staat te stellen hun expertise uit te breiden en te verbeteren, ook door middel van grensoverschrijdende projecten;

17.

is van oordeel dat onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij de verwerving van kunstwerken en een bron van ernstige zorg vormt voor alle actoren op de kunstmarkt, aangezien het verwerven, bewust of door nalatigheid, van gestolen kunstwerken volgens bepaalde nationale wetten strafbaar is;

18.

is van mening dat er uiteraard moet worden gezorgd voor de opstelling van een uitvoerige lijst van alle cultuurgoederen, ook die in Joods bezit die door de nazi's en hun bondgenoten zijn geroofd, vanaf het moment van roof tot vandaag; dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan een catalogiseringssysteem, dat ook door openbare instanties en particuliere kunstcollecties moet worden gebruikt, om gegevens te verzamelen over de situatie van geroofde, gestolen of illegaal verkregen cultuurgoederen en de precieze status van bestaande claims; dringt er bij de Commissie op aan digitaliseringsprojecten te ondersteunen om digitale databanken op te zetten of bestaande databanken te verbinden, om de uitwisseling van dergelijke gegevens en onderzoek naar de herkomst te vergemakkelijken;

19.

is van mening dat er, om zorgvuldig onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen te kunnen doen, een transactieregister moet worden ingevoerd dat zo gedetailleerd mogelijk is; verzoekt de Commissie de opstelling van gemeenschappelijke richtsnoeren voor deze registers te ondersteunen en passende maatregelen vast te stellen om de lidstaten ertoe aan te moedigen een algemene verplichting in te voeren voor professionals op de kunstmarkt om zo'n transactieregister bij te houden, en meer in het algemeen, zich aan te sluiten bij het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;

20.

dringt er bij de Commissie op aan onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen in heel de Unie aan te moedigen en financieel te ondersteunen; stelt voor dat de Commissie een discussieforum organiseert om beste praktijken uit te wisselen en de beste oplossingen te vinden voor nu en in de toekomst;

21.

verzoekt de Commissie te overwegen een specifiek alternatief mechanisme voor de beslechting van geschillen op te zetten voor de behandeling van gevallen van geroofde kunstwerken en cultuurgoederen, teneinde bestaande juridische obstakels uit de weg te ruimen, bijvoorbeeld een hybride vorm van arbitrage en bemiddeling; benadrukt het belang van duidelijke normen en transparante en neutrale procedures;

22.

stelt vast dat verjaringstermijnen vaak problemen opleveren voor eisers in restitutiekwesties; verzoekt de Commissie deze kwestie te beoordelen en een juist evenwicht te vinden voor de verjaringstermijn die van toepassing is op vorderingen tot restitutie van geroofde kunst, met inbegrip van door de nazi's geroofde kunst, waarbij de bescherming van zowel de belangen van de slachtoffers van roof en diefstal als die van de markt in aanmerking moeten worden genomen; is van mening dat de Amerikaanse “Holocaust Expropriated Art Recovery Act” als voorbeeld kan dienen;

23.

verzoekt de Commissie te overwegen wetgevingsmaatregelen te nemen om het rechtsstelsel voor grensoverschrijdende vorderingen tot restitutie van in oorlogen en gewapende conflicten buitgemaakte kunstwerken en cultuurgoederen te versterken;

24.

verzoekt de bevoegde EU-instellingen de lidstaten aan te moedigen informatie over bestaande praktijken met betrekking tot het controleren van de herkomst van cultuurgoederen te delen en hun samenwerking te intensiveren teneinde de controlemaatregelen en de administratieve procedures die bedoeld zijn om de herkomst van cultuurgoederen te bepalen, te harmoniseren;

25.

wijst op het gebrek aan coördinatie op het niveau van de lidstaten wat de interpretatie van het begrip “de nodige zorgvuldigheid” betreft; verzoekt de Commissie het begrip “de nodige zorgvuldigheid” met betrekking tot goede trouw te verduidelijken; wijst bij wijze van voorbeeld op artikel 16 van de Zwitserse federale wet inzake de internationale overdracht van culturele goederen, dat kunsthandelaren en veilinghouders verbiedt een kunsttransactie aan te gaan als zij enige twijfel hebben over de herkomst van het object; merkt op dat volgens deze wet de bewijslast gedeeltelijk op de verkoper wordt overgedragen; de bezitter van een kunstwerk kan zich echter niet op het beginsel van goede trouw beroepen als hij/zij niet kan bewijzen dat hij/zij op het moment van aankoop voldoende aandachtig is geweest; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen om de kunstmarkt en potentiële kopers bewust te maken van het belang van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, aangezien dat onderzoek nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten;

26.

verzoekt de Commissie gemeenschappelijke beginselen te ontwikkelen voor de toegang tot openbare of particuliere archieven die informatie bevatten over de identificatie en de locatie van goederen en dringt erop aan over te gaan tot een grondige inventarisatie van de bestaande databanken over cultuurgoederen en de oprichting te plannen van een centrale meta-databank waarin met de beschikbare informatie rekening wordt gehouden, die regelmatig wordt geactualiseerd en door alle relevante actoren kan worden geraadpleegd; is van oordeel dat op basis van deze centrale meta-databank een gemeenschappelijke catalogus moet worden ingevoerd, waarbij gebruik kan worden gemaakt van gestandaardiseerde identificatiecodes; verzoekt de Commissie derhalve de invoering aan te moedigen van de door de ICOM en andere organisaties ontwikkelde en bevorderde identificatiecodes als marktnorm binnen de gehele interne markt; wijst erop dat een dergelijke databank moet worden gekoppeld aan de Interpol-databank voor gestolen kunstwerken, en regelmatig moet worden bijgewerkt;

27.

is van mening dat met het oog op een grondiger en nauwkeuriger onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, de oprichting van een documentaire databank of een transactieregister een verdere nuttige aanvulling op de hierboven genoemde databank kan zijn; verzoekt de Commissie passende maatregelen vast te stellen om de lidstaten ertoe aan te moedigen een algemene verplichting in te voeren voor actoren op de kunstmarkt om dergelijke documentaire databanken of transactieregisters bij te houden, en meer in het algemeen, zich aan te sluiten bij het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen;

28.

is van oordeel dat de centrale databank moet functioneren aan de hand van een gemeenschappelijk catalogiseringssysteem waarbij voorwerpen op een gestandaardiseerde wijze worden geïdentificeerd (met inachtneming van kenmerken zoals materialen, technieken, afmetingen, opschriften, titel, onderwerp, datum of periode enz.);

29.

verzoekt de Commissie gemeenschappelijke beginselen vast te stellen voor de wijze waarop eigendom of titel wordt vastgesteld, alsmede regels inzake verjaring en bewijsstandaarden en het concept van kunstroof, met inachtneming van de in de lidstaten geldende regels;

30.

roept de lidstaten en kandidaat-lidstaten op al het nodige te doen om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er mechanismen in het leven worden geroepen die de restitutie van de in deze resolutie genoemde eigendommen bevorderen, en er rekening mee te houden dat de restitutie van in het kader van misdaden tegen de menselijkheid buitgemaakte, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken aan de rechtmatige eisers een zaak van algemeen belang is in de zin van artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

31.

onderstreept dat, om een aantal regels te hebben aan de hand waarvan de plundering en smokkel van kunstwerken en cultuurgoederen op effectieve wijze kunnen worden voorkomen, en om wereldwijd te zorgen voor een volledig transparante, verantwoorde, ethische en rekenschap afleggende kunstmarkt, de Commissie moet trachten samen te werken met derde landen om vruchtbare samenwerkingsverbanden aan te gaan, met het oog op de restitutie van in deze resolutie bedoelde eigendommen, rekening houdend met zowel de beginselen als vastgelegd in het Unidroit-verdrag van 1995 over gestolen of illegaal geëxporteerde culturele voorwerpen als artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

32.

herinnert eraan dat in het onderwijs wordt gestimuleerd dat kunstwerken en andere cultuurgoederen worden geëerbiedigd en gewaardeerd als symbolen van cultureel erfgoed en dat onderwijs daarom een belangrijke rol speelt om plundering van en illegale handel in cultuurgoederen te voorkomen en te ontmoedigen; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan onderwijs- en bewustmakingsactiviteiten aan te moedigen en te ondersteunen, ook in een non-formele en informele context;

33.

dringt er bij de Commissie en alle relevante bevoegde autoriteiten op aan maatregelen te nemen om zowel de kunstmarkt als potentiële kopers bewust te maken van het belang van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen, aangezien dat onderzoek nauw verband houdt met de verplichting om de nodige zorgvuldigheid te betrachten;

34.

herinnert eraan dat nauwe samenwerking tussen de politie- en douanediensten op Europees en internationaal niveau essentieel is om de illegale handel in cultureel erfgoed te bestrijden;

35.

steunt het idee dat de grensoverschrijdende restitutieprocedures betreffende geplunderde, gestolen of illegaal verkregen kunstwerken en cultuurgoederen, alsook de actieve bevordering van onderzoek naar de herkomst van cultuurgoederen moeten worden geagendeerd in de context van het Europees Jaar van het cultureel erfgoed 2018 (“EYCH”); dringt er derhalve bij de Commissie en de werkgroep die zij heeft opgericht op aan dit onderwerp op te nemen in het EYCH-activiteitenprogramma voor 2018;

36.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB C 17 van 22.1.1996, blz. 199.

(2)  PB C 292 van 21.9.1998, blz. 166.

(3)  PB C 346 van 21.9.2016, blz. 55.

(4)  PB L 159 van 28.5.2014, blz. 1.

(5)  PB L 39 van 10.2.2009, blz. 1.

(6)  PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1.

(7)  PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 500.

(8)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(9)  Cijfers van de Claims Conference-WJRO Looted Art and Cultural Property Initiative.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0418.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/131


P8_TA(2019)0042

Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (2018/2056(INI))

(2020/C 411/17)

Het Europees Parlement,

gezien Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (1),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/7/EU (COM(2016)0534) en het bijbehorende werkdocument van de Commissiediensten (SWD(2016)0278),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over de strategie voor de interne markt (2),

gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en vergroting van de financieringsdiversiteit voor kmo's in een kapitaalmarktunie (3),

gezien de grondige analyse, getiteld “Directive 2011/7/EU on late payments in commercial transactions: European Implementation Assessment”, die in juli 2018 door de onderzoeksdienst van het Europees Parlement is gepubliceerd,

gezien de “European Payment Reports” van Intrum,

gezien artikel 52 van zijn Reglement, alsook artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0456/2018),

A.

overwegende dat betalingen de bloedbaan van het bedrijfsleven zijn, en dat een leefbaar en efficiënt ondernemingsklimaat staat of valt met stipte betalingen, die bedrijven toelaten hun schulden tijdig af te lossen, uit te breiden, te investeren, banen te scheppen, bredere economische groei te genereren en voordelen te creëren voor de Europese economie in het algemeen;

B.

overwegende dat de meeste goederen en diensten op de interne markt tussen economische actoren of tussen economische actoren en overheidsinstanties worden geleverd en verstrekt door middel van uitgestelde betalingen, op een manier waarop de leverancier zijn afnemer een betalingstermijn voor de factuur toekent op grond van wat door de partijen is overeengekomen, in de factuur van de leverancier is vermeld of in desbetreffende wettelijke bepalingen is vastgesteld;

C.

overwegende dat te laat betalen een hardnekkige schadelijke praktijk is die een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van Europese ondernemingen, in het bijzonder kmo's, die bij betalingsachterstand niet over voorspelbare kasstromen kunnen beschikken;

D.

overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen buitengewoon worden getroffen door wanbetaling, hetgeen hun liquiditeit negatief beïnvloedt, hun financieel beheer bemoeilijkt en gevolgen heeft voor hun concurrentievermogen en winstgevendheid;

E.

overwegende dat grote ondernemingen over meer middelen beschikken dan kmo's om zichzelf te beschermen tegen betalingsachterstand, bijvoorbeeld via vooruitbetaling, kredietcontroles, incasso, bankgaranties of kredietverzekering, en mogelijkerwijs ook beter in staat zijn om te profiteren van de wereldwijde lage rente om hun investeringen te verhogen en hun onderhandelingspositie te versterken;

F.

overwegende dat de overheid volgens Richtlijn 2011/7/EU (richtlijn betreffende betalingsachterstand) een “bijzondere verantwoordelijkheid” (4) heeft om een klimaat te scheppen dat tijdige betaling bevordert;

G.

overwegende dat de richtlijn betreffende betalingsachterstand onder meer voorziet in betalingstermijnen voor transacties tussen ondernemingen (business-to-business of B2B) en tussen overheidsinstanties en ondernemingen (public authority-to-business of PA2B), automatisch recht op interest bij late betalingen, een minimale vergoeding voor invorderingskosten van 40 EUR en een wettelijke interest die ten minste 8 % hoger ligt dan de referentie-interestvoet van de Europese Centrale Bank;

H.

overwegende dat zes op tien ondernemingen in de EU, ondanks de algemene verkorting van de gemiddelde betalingstermijnen die de richtlijn betreffende betalingsachterstand heeft teweeggebracht, bij B2B-transacties hun geld nog steeds later ontvangen dan contractueel overeengekomen;

I.

overwegende dat van alle ondernemingen, kmo's het meest geneigd zijn om langere of oneerlijke betalingstermijnen te aanvaarden of mogelijkerwijs opgelegd krijgen door grotere ondernemingen, vanwege de ongelijke onderhandelingspositie en de vrees de handelsrelaties te schaden of een toekomstig contract mis te lopen;

J.

overwegende dat volgens de Atradius Betalingsbarometer 95 % van de kmo's in Europa stellen dat zij te laat worden betaald, hetgeen een hoger percentage is dan bij grote bedrijven, hetgeen betekent dat kan worden geconcludeerd dat kmo's geneigd zijn sneller te betalen dan grote ondernemingen, maar later worden betaald;

K.

overwegende dat betalingsachterstand alle sectoren van de economie treft, maar bijzonder alomtegenwoordig is in sectoren waarin de waardeketen veel kmo's telt (zoals de bouwsector, nutsvoorzieningen en vervoer, professionele dienstverlening, de verwerkende industrie, levensmiddelen en dranken, en IT/telecommunicatie);

L.

overwegende dat betalingsachterstand nog steeds verantwoordelijk is voor één op vier faillissementen in de EU;

M.

overwegende dat er door betalingsachterstand hogere kosten ontstaan voor ondernemingen, aangezien zij middelen moeten investeren om achter wanbetalers aan te gaan of rente moeten betalen over het krediet dat door hen is aangegaan om de bedrijfsoperaties voort te zetten;

N.

overwegende dat betalingsachterstand of de vrees voor laattijdige betaling nog steeds één van de grootste belemmeringen vormt voor de deelname van kmo's aan openbare aanbestedingen;

O.

overwegende dat voor elke dag betalingsachterstand die wordt weggewerkt, 158 miljoen EUR kan worden bespaard op financieringskosten en dat de bijkomende kasstroom 6,5 miljoen extra banen kan ondersteunen in Europa;

P.

overwegende dat de Commissie een inbreukprocedure heeft ingesteld tegen vier lidstaten (Griekenland, Slowakije, Spanje en Italië) met betrekking tot de gebrekkige toepassing van de richtlijn betreffende betalingsachterstand en dat zij Italië reeds heeft doorverwezen naar het Hof van Justitie;

Q.

overwegende dat sommige lidstaten initiatieven hebben genomen om een stipte betalingscultuur aan te moedigen, via gedragscodes voor stipte betalingen, vrijwillige inspanningen door het bedrijfsleven of sterkere synergieën met de regels voor openbare aanbestedingen;

R.

overwegende dat in het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende betalingsachterstand van 2016 al werd geconcludeerd dat het feit dat bedrijven op de hoogte waren van hun rechten uit hoofde van de richtlijn, niet betekende dat zij die rechten ook uitoefenden en dat het ontbreken van een gemeenschappelijk systeem voor het toezicht houden op gemiddelde betalingstermijnen, het gebrek aan duidelijkheid over verschillende belangrijke begrippen in de richtlijn en marktonevenwichtigheden tussen grotere en kleinere ondernemingen de belangrijkste factoren lijken te zijn die de doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn in de weg staan;

S.

overwegende dat betalingsachterstand een veelzijdig, complex probleem is, dat wordt veroorzaakt door horizontale drijvende krachten, die veelvoorkomend zijn in alle sectoren en bij alle transacties (zoals problemen met de kasstroom, onevenwichtigheden in de machtspositie en omvang van bedrijven, de structuur van de toeleveringsketen, administratieve inefficiëntie, slechte toegang tot krediet, gebrekkige kennis van factuur- en kredietbeheer) en door de invloed van externe factoren (zoals de economische situatie en het nationale ondernemingsklimaat), en dat het niet mogelijk is om één oplossing uit te werken waarmee alle problemen worden verholpen;

T.

overwegende dat het voorstel voor een richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen (COM(2018)0173) bepalingen omvat met betrekking tot betalingsachterstand inzake bederfelijke goederen en betreffende de aanwijzing door de lidstaten van een handhavingsautoriteit om toe te zien op de naleving van de regels;

U.

overwegende dat problemen die tot betalingsachterstand leiden, moeten worden aangepakt via een combinatie van wettelijke en vrijwillige maatregelen, met gerichte interventies van de Commissie, de lidstaten en ondernemersorganisaties; overwegende dat een dergelijke combinatie naast corrigerende oplossingen om problemen te verhelpen nadat de transactie is afgerond ook preventieve maatregelen zou omvatten om problemen aan te pakken voordat de transactie plaatsvindt; overwegende dat bij elke maatregel, zowel wettelijk als vrijwillig, rekening dient te worden gehouden met de specifieke eigenschappen van de betrokken economische sector;

De betalingspraktijken in de EU verbeteren via een combinatie van wettelijke en vrijwillige maatregelen

1.

is van mening dat zowel de richtlijn betreffende betalingsachterstand als de nationale wetgeving ter zake beter, snel en doeltreffend moeten worden gehandhaafd door middel van de inachtneming van de vastgestelde uiterste termijnen voor het betalen van facturen en via maatregelen om de regels inzake betalingstermijnen te verbeteren en oneerlijke praktijken te ontraden; merkt op dat die maatregelen in categorieën kunnen worden ingedeeld naargelang hun aard (wettelijk of vrijwillig), reikwijdte (horizontaal of specifiek voor een bepaalde sector) en doel (preventief, corrigerend of gericht op een verandering in de ondernemingscultuur); is van mening dat parallel hieraan in meerdere lidstaten de bestaande wetgeving en de inbreukprocedures in de hele EU bij overheidsdiensten tot een cultuuromslag hebben geleid, die gekenmerkt wordt door een algemene daling van betalingsachterstand;

2.

blijft erbij dat er geen uniforme aanpak bestaat om het probleem van betalingsachterstand aan te pakken, aangezien in sommige 'business-to-business'-sectoren langere betalingstermijnen, die in geen geval de in Richtlijn 2011/7/EU vastgestelde termijnen overschrijden, in een aantal gevallen op de behoeften van de ondernemingen kunnen aansluiten, rekening houdend met de specifieke eigenschappen van elke sector; benadrukt evenwel dat inspanningen moeten worden geleverd om tot betalingstermijnen van 30 dagen te komen en dat betalingstermijnen van langer dan 60 dagen, die door Richtlijn 2011/7/EU toegestaan zijn, een achterdeurtje zijn die tot afspraken over lange termijnen kunnen leiden die voor ondernemingen zelf, en met name kmo's, nadelig kunnen zijn, met inachtneming van de contractvrijheid tussen ondernemingen op de markt; onderstreept het belang van het te allen tijde waarborgen van gelijke randvoorwaarden tussen ondernemingen in dominante posities en kleine spelers;

Preventieve maatregelen

3.

is van mening dat de lidstaten striktere betalingstermijnen moeten vaststellen; merkt op dat sommige lidstaten de standaardbetalingstermijn hebben beperkt tot 30 dagen, terwijl slechts een paar lidstaten maximale betalingstermijnen hebben ingevoerd waar de partijen niet van kunnen afwijken; wijst er voorts op dat het op sectorniveau gebruikelijker is om maximale betalingstermijnen in te voeren; is van mening dat wetgeving waarin striktere betalingstermijnen worden vastgesteld de betalingstermijnen in zekere mate zou kunnen verkorten en, voor zover zij wordt gehandhaafd, voor gelijke randvoorwaarden zou zorgen voor grote en kleine ondernemingen; wijst er in dit verband evenwel op dat een uniformer en versimpeld stel regels mede zou kunnen verhelderen wat schuldeisers en schuldenaren kunnen verwachten bij een betalingsachterstand, hetgeen de voorspelbaarheid van hun economische activiteiten ten goede zou komen;

4.

is van oordeel dat meer transparantie ten aanzien van betalingsgedrag betalingsachterstanden zou kunnen ontmoedigen; denkt dat toegang tot informatie over betalingsgedrag overheden en ondernemingen ertoe kan aanzetten hun betalingspraktijken te verbeteren en zich aan hun geldelijke verplichtingen te houden; spoort de lidstaten aan na te denken over verschillende mogelijke vormen van verplichte openbaarmaking van informatie over betalingsgedrag, zoals gegevensbanken of registers, voor zowel de particuliere, als de publieke sector;

5.

spoort de lidstaten ertoe aan na te denken over de invoering van verplichte systemen voor het verstrekken van informatie over goed betalingsgedrag (“naam en faam”) en een stipte betalingscultuur in handelsrelaties te stimuleren, gezien onder andere het feit dat is aangetoond dat op tijd betalen een slimme bedrijfsstrategie is omdat goede betalers betere deals kunnen bedingen en op betrouwbare leveranciers kunnen rekenen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten over bestaande nationale systemen voor het verstrekken van informatie over goed betalingsgedrag (“naam en faam”) van zowel bedrijven, als overheden, en te bekijken of het haalbaar is gemeenschappelijke criteria voor dergelijke systemen op het niveau van de EU vast te stellen;

6.

benadrukt dat ondernemers, in het bijzonder kmo's, meer informatie en voorlichting moeten krijgen over krediet- en factuurbeheer; herinnert eraan dat een effectief kredietbeheer de gemiddelde inningsperiode verkort en derhalve een optimale kasstroom helpt verzekeren, en zo het risico op wanbetaling beperkt en het groeipotentieel vergroot; is van mening dat ambtenaren ook opleiding zouden moeten krijgen en dat onderwijs en ondersteuning er ook voor kunnen zorgen dat kmo's sneller gebruik zullen maken van de instrumenten uit de richtlijn betreffende betalingsachterstand om op te treden tegen betalingsachterstand; wijst erop dat kmo's vaak niet over de capaciteit beschikken om te investeren in opleidingen en dat er momenteel geen programma's bestaan op EU-niveau of op nationaal niveau om de kennis van ondernemingen over krediet- en factuurbeheer te vergroten; is van mening dat er mogelijk meer EU-middelen moeten worden besteed aan financiële voorlichting voor kmo's en dringt er dan ook bij de autoriteiten van de lidstaten op aan hun inspanningen te intensiveren als het gaat om het aanbieden van bijscholing aan kmo's op het gebied van kredietbeheer; is daarnaast van oordeel dat opleiding en ondersteuning ook richtsnoeren zouden moeten omvatten voor het innen van openstaande bedragen bij grensoverschrijdende transacties, en verzoekt de Commissie dan ook dergelijke richtsnoeren en andere nuttige informatie, zoals de rechten van en de instrumenten die voor ondernemers beschikbaar zijn in het kader van juridische geschillen met debiteuren, te blijven integreren in het informatieportaal 'Your Europe' en ondernemingen middels het European Enterprises Network ondersteuning te blijven geven;

Corrigerende maatregelen

7.

roept de lidstaten en ondernemersorganisaties ertoe op na te denken over het opzetten van kosteloze en vertrouwelijke nationale en regionale bemiddelingsdiensten (voor bemiddeling, verzoening, arbitrage en geschillenbeslechting) die toegankelijk zijn voor alle ondernemingen, als alternatief voor gerechtelijke procedures, om betalingsgeschillen te beslechten en handelsrelaties in stand te houden, maar ook om de ondernemingen te informeren over hun rechten en de instrumenten die zij kunnen inzetten om op te treden tegen betalingsachterstand; wijst erop dat dergelijke bemiddelingsdiensten bijzonder nuttig kunnen zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, die vaak niet over de benodigde financiële middelen beschikken om met juridische geschillen om te gaan en daarom afzien van het recht om hun rechten te doen gelden; verzoekt de lidstaten verder serieus na te denken over de mogelijkheid van het met publieke middelen financieren van een onafhankelijke ombudsman die onderzoek verricht naar geschillen in verband met betalingsachterstanden en de niet-betaling van openstaande schulden, kleine ondernemingen helpt bij het oplossen van dit soort geschillen, advies geeft over actie in het geval van een betalingsachterstand en oplossingen aandraagt, met name voor kmo's; verzoekt de lidstaten en de Commissie te zorgen voor daadwerkelijke toegang tot het gerecht in verband met het innen van schulden bij grensoverschrijdende transacties;

8.

verzoekt de lidstaten hun nationale wetgeving te handhaven en striktere controles aan te moedigen en te verbeteren, in het bijzonder bij grote bedrijven, alsook voor administratieve sancties te zorgen die doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn, en zo bij te dragen aan een verbetering van de betalingspraktijken; blijft erbij dat een direct optreden van overheidsdiensten, die immers instaan voor de handhaving van administratieve sancties, kan helpen om de vrees te overwinnen en schuldeisers te verlossen van de verantwoordelijkheid om op te treden tegen schuldenaren, aangezien de overheid de wet dan rechtstreeks zou handhaven en discretionaire maatregelen zou nemen tegen ondernemingen die zich schuldig maken aan slechte betalingspraktijken; is van mening dat de waarde en de cumulatieve aard van sancties ondernemingen zouden kunnen doen afzien van late betalingen, en onderstreept dat deze maatregelen progressief moeten worden toegepast, met inachtneming van de mate waarin ondernemingen hun gedrag verbeteren;

9.

wijst erop dat er, hoewel de richtlijn betreffende betalingsachterstand in februari 2011 werd aangenomen, en ondanks het feit dat meerdere lidstaten recentelijk nieuwe mechanismen voor de bescherming van ondernemers hebben ingevoerd, jaarlijks nog duizenden kmo's en startende ondernemingen in heel Europa failliet gaan terwijl ze wachten op de betaling van hun facturen, waaronder door nationale overheidsinstanties; verzoekt de Commissie en de lidstaten na te denken over verplichte vormen van een passende compensatie, zoals een vergoeding, en andere ondersteunende maatregelen, zoals garantiefondsen voor kmo's, of factoring voor ondernemingen die nog geld tegoed hebben van overheden, zodat zij daardoor niet failliet gaan;

10.

benadrukt dat belasting- en socialezekerheidsschulden van ondernemingen moeten worden verrekend met de openstaande vorderingen op overheidsinstanties;

11.

dringt er bij de lidstaten op aan om garantiefondsen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) op te zetten die een waarborg vormen voor de schulden aan banken van kmo's, die op hun beurt vorderingen op overheidsinstanties hebben uitstaan;

12.

neemt met grote bezorgdheid nota van de situatie in sommige lidstaten, waar overheidsinstanties betalingen voor goederen en/of diensten die aan hen zijn geleverd door ondernemingen (waarbij de gezondheidssector het zwaarst getroffen is) aanzienlijk hebben uitgesteld, in opdrachten voor leveringen niet-overdraagbaarheidsclausules hebben opgenomen en leveranciers (via de wet) hebben verhinderd hun vorderingen bij rechtbanken in te stellen, waardoor de betrokken ondernemingen in grote financiële moeilijkheden zijn terechtgekomen en soms zelfs failliet zijn gegaan; is van mening dat de lidstaten, teneinde ondernemingen te ondersteunen waarvan het financiële beheer wordt bemoeilijkt door late betalingen door overheidsinstanties, snellere en efficiëntere procedures voor de teruggave van btw en voor incasso's dienen in te voeren, in het bijzonder voor kmo's;

13.

wijst erop dat gedragscodes en handvesten inzake stipte betalingen en maatregelen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), in combinatie met interne controles en interne handhavingscriteria, kunnen helpen om een verantwoordelijke betalingscultuur tot stand te brengen en eerlijke relaties en vertrouwen tussen ondernemingen te verzekeren;

14.

pleit ervoor om bepaalde begrippen uit de richtlijn, zoals “kennelijk onbillijk” in verband met betalingstermijnen in contractuele overeenkomsten en bij handelspraktijken, en het begin en einde van contractuele betalingstermijnen, te verduidelijken via richtsnoeren van de Commissie; wijst voorts op recente jurisprudentie van het Hof van Justitie over de uitlegging van bepaalde begrippen van de richtlijn (zoals “onderneming”, “handelstransactie” en “kennelijk onbillijk” in de zaken C-256/15 en C-555/14);

15.

acht het belangrijk te voorkomen dat de publieke sector zich niet houdt aan de regels inzake betalingstermijnen als bedoeld in de richtlijn; verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve om in het licht van de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie (zaak C-555/14) de nodige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat overheidsinstanties hun leveranciers tijdig betalen en schuldeisers automatisch interest en een vergoeding ontvangen bij late betalingen zonder dat achterstalligebetalingsprocedures nodig zijn, en roept de Commissie op berekening van automatische interest voor te stellen;

16.

benadrukt dat snel betalen uitermate belangrijk is voor het voortbestaan en de groei van ondernemingen, met name kmo's; merkt op dat fintech en digitale technologieën voor een revolutie op het gebied van betaalmiddelen en de snelheid van betalingen zorgen; verwacht dat het gebruik van elektronische facturatie sterk zal toenemen en dat traditionele soorten betalingen geleidelijk aan zullen worden vervangen door innovatieve soorten (zoals supply chain financing en factoring), zodat de schuldeiser meteen kan worden betaald zodra de factuur is opgemaakt;

17.

neemt met grote belangstelling nota van de procedures die in bepaalde lidstaten zijn ingevoerd voor late betalingen door overheidsinstanties, waarbij de centrale overheid een plaatselijke overheid een waarschuwing kan geven als die laatste haar leveranciers niet tijdig betaalt en, indien de betalingsachterstand aanhoudt, de leveranciers rechtstreeks kan betalen voor de geleverde goederen en diensten en de betalingskredieten voor de begroting van de inbreukmakende overheidsinstantie kan schorsen; is van mening dat een dergelijk systeem, waarin betrouwbaar toezicht op de betalingsprestaties van de overheidsinstantie wordt gecombineerd met een effectief escalatieplan, waarover uitgebreid wordt gecommuniceerd wanneer het wordt ingeschakeld, resultaten lijkt op te leveren die nader moeten worden geanalyseerd en die aan de lidstaten moeten worden medegedeeld als een voorbeeld van goede praktijken;

18.

neemt tot zijn bezorgdheid nota van de conclusies van het verslag van de Commissie, waarin staat dat de vrees om schade toe te brengen aan hun commerciële relaties de belangrijkste reden is waarom schuldeisende ondernemingen hun rechten uit hoofde van de richtlijn betreffende betalingsachterstand niet uitoefenen; is in dat verband van mening dat er maatregelen moeten worden genomen om het gemakkelijker te maken voor kmo's om hun rechten uit hoofde van de richtlijn betreffende betalingsachterstand uit te oefenen; roept in dat verband op tot nader onderzoek naar de in artikel 7, lid 5, van de richtlijn betreffende betalingsachterstand geboden mogelijkheid voor officieel erkende organisaties die de belangen van ondernemingen vertegenwoordigen om zich tot de rechter van de lidstaten te wenden op grond van het feit dat contractuele bedingen of praktijken een kennelijke onbillijkheid behelzen;

19.

is ingenomen met de initiatieven die in sommige lidstaten zijn genomen in het bedrijfsleven, waarbij deelnemende ondernemingen een verklaring hebben opgesteld waarin zij beschrijven welke concrete stappen zij beloven te ondernemen om ervoor te zorgen dat hun kleinere leveranciers sneller zullen worden betaald voor de producten of diensten die zij leveren; merkt op dat het bij naam noemen van goede betalers (“naam en faam”) via zelfregulering de beoogde resultaten kan opleveren op het niveau van het bedrijfsleven en kmo's van aanzienlijke steun kan voorzien;

20.

beklemtoont het belang van openbare aanbestedingen voor het verbeteren van de werking van de interne markt; verzoekt om na te gaan waar de synergieën tussen de richtlijn betreffende betalingsachterstand en de regels voor openbare aanbestedingen kunnen worden versterkt, en om meer in het bijzonder te kijken naar de mogelijkheid voor aanbestedende diensten om niet-presterende opdrachtnemers uit te sluiten van nieuwe aanbestedingen als hun onderaannemers niet tijdig worden betaald (richtlijn betreffende overheidsopdrachten) (5), een ruimer gebruik van de in artikel 71, lid 3, van de richtlijn betreffende overheidsopdrachten geboden mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden rechtstreekse betalingen aan onderaannemers toe te staan, en de mogelijkheid om van de betalingspraktijken jegens onderaannemers één van de criteria te maken op basis waarvan de financiële draagkracht van potentiële opdrachtnemers bij overheidsopdrachten wordt beoordeeld; verzoekt de lidstaten te zorgen voor transparantie betreffende en traceerbaarheid van betalingen door overheden aan aannemers en onderaannemers, en van betalingen door aannemers aan hun onderaannemers of leveranciers;

Conclusies en aanbevelingen

21.

verzoekt de lidstaten met klem de volledige verantwoordelijkheid te nemen bij het verrichten van betalingen door overheidsinstanties en om hun wetgeving te verbeteren met het oog op de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende betalingsachterstand in al haar onderdelen, ook door nationale wetten, voorschriften of contractuele praktijken van de publieke sector die in strijd zijn met de doelstellingen van de richtlijn, zoals handhavings- en overdrachtsverboden voor vorderingen van de publieke sector, weg te nemen; herhaalt daarnaast dat de Commissie al het mogelijke moet doen om te proberen te garanderen dat de bestaande verplichtingen volledig en adequaat worden nagekomen;

22.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om “een ingrijpende verandering in de richting van een stipte betalingscultuur” (6) te stimuleren door de meest passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het formuleren van richtsnoeren inzake goede praktijken, en, waar nodig en gepast, van wetgevingsinitiatieven, rekening houdend met bovenstaande voorstellen, waardoor een voor bedrijven betrouwbare omgeving en een stipte betalingscultuur worden geschapen;

23.

dringt er bij de lidstaten op aan betalingsprocedures efficiënter te maken, en onderstreept in het bijzonder dat verificatieprocedures om facturen te controleren of om na te gaan of goederen en diensten voldoen aan de contractuele specificaties niet mogen worden gebruikt om de betalingstermijnen kunstmatig te verlengen tot zij de in de richtlijn vastgestelde limieten overschrijden;

24.

herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat stipte betalingen een overkoepelende voorwaarde zijn voor een leefbaar ondernemingsklimaat en dat zij als dusdanig moeten worden opgenomen in alle beleidslijnen en wetgevingsinitiatieven die van belang zijn voor ondernemingen (bijv. MVO, startende ondernemingen en relaties tussen platformen en ondernemingen);

25.

verzoekt de lidstaten en de Commissie om vakpublicaties, promotiecampagnes en andere instrumenten aan te wenden om ruimere bekendheid te geven aan de instrumenten die kunnen worden ingezet om op te treden tegen betalingsachterstand onder ondernemingen;

26.

verzoekt de Commissie om de toegang van Europese ondernemers tot passende financiering te vergemakkelijken en te bevorderen;

o

o o

27.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1)  PB L 48 van 23.2.2011, blz. 1.

(2)  PB C 76 van 28.2.2018, blz. 112.

(3)  PB C 204 van 13.6.2018, blz. 153.

(4)  Overweging 6 van Richtlijn 2011/7/EU.

(5)  Artikel 57, lid 4, onder g), van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG.

(6)  Overweging 12 van Richtlijn 2011/7/EU.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/137


P8_TA(2019)0043

Jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank (2018/2161(INI))

(2020/C 411/18)

Het Europees Parlement,

gezien het activiteitenverslag 2017 van de Europese Investeringsbank (EIB) met als titel “Impact op de toekomst”,

gezien het financieel verslag 2017 en het statistisch verslag 2017 van de EIB,

gezien het verslag van de EIB van 2018 met als titel “EIB operations inside the European Union 2017: Results and impact”,

gezien het verslag van de EIB van 2018 met als titel “The EIB outside the EU — 2017: Financing with global impact”,

gezien het duurzaamheidsverslag 2017 van de EIB-groep,

gezien de artikelen 15, 126, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het daaraan gehechte Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de EIB,

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld “Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),

gezien het EIB-beleid ten aanzien van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden (NCJ-beleid) van 15 december 2010 en het addendum van 8 april 2014 bij het NCJ-beleid,

gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie internationale handel (A8-0415/2018),

A.

overwegende dat het hoofddoel van de EIB erin bestaat langetermijnfinanciering en deskundigheid voor projecten te verstrekken en extra investeringen aan te trekken om de doelstellingen van de EU te helpen verwezenlijken;

B.

overwegende dat de EIB de enige bank is die eigendom is van de lidstaten van de EU en die hun belangen vertegenwoordigt;

C.

overwegende dat de EIB wordt beschouwd als de financiële tak van de EU en de belangrijkste instelling voor de ondersteuning van openbare en particuliere investeringen in de hele EU, en dat ruim 90 % van haar leningen binnen de Unie worden verstrekt;

D.

overwegende dat de door de EIB verstrekte leningen hoofdzakelijk worden gefinancierd via obligatie-uitgifte op de internationale kapitaalmarkten;

E.

overwegende dat het jaarlijkse financieringsprogramma van de EIB ongeveer 60 miljard EUR bedraagt;

F.

overwegende dat in 2017 33 % en in 2016 37 % van de EIB-obligaties zijn uitgegeven in USD;

G.

overwegende dat EIB-obligaties van de hoogste kredietkwaliteit zijn en dat de EIB de AAA-rating heeft van de drie belangrijkste ratingbureaus, onder meer vanwege het eigendom van de lidstaten en het conservatieve risicobeheer, resulterend in een solide leningenportefeuille, met slechts 0,3 % niet-presterende leningen;

H.

overwegende dat financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties de impact van de EU-begroting zouden kunnen versterken;

I.

overwegende dat de EIB de natuurlijke partner is voor de EU voor de uitvoering van financieringsinstrumenten, in nauwe samenwerking met nationale, regionale of multilaterale financiële instellingen;

J.

overwegende dat de EIB ook buiten de EU een belangrijke rol speelt door haar externe leenactiviteiten als grootste multilaterale lener en kredietverstrekker ter wereld;

K.

overwegende dat de EIB de Europese integratie blijft versterken en dat haar rol sinds het begin van de financiële crisis in 2008 nog belangrijker is gebleken;

L.

overwegende dat de prioriteiten van de EIB, zoals uiteengezet in het activiteitenplan (COP) voor 2017-2019, gericht zijn op de Europa 2020-doelstellingen voor slimme, duurzame en inclusieve groei op het gebied van energie, vervoer en mobiliteit, gezondheid, ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur en ondersteuning van het bedrijfsleven in de landbouw, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en midcaps, milieu en innovatie;

M.

overwegende dat de EIB-groep een hoge kredietwaardigheid moet behouden als fundamentele troef van haar bedrijfsmodel, evenals een kwalitatief hoogwaardige, solide activaportefeuille met degelijke investeringsprojecten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en alle financieringsinstrumenten in haar portefeuille;

Verwezenlijkingen van de EIB in de afgelopen 60 jaar

1.

feliciteert de EIB met 60 jaar succesvolle verrichtingen, waarbij zij als grootste multilaterale lener en kredietverstrekker ter wereld 1,1 biljoen EUR heeft geïnvesteerd en 11 800 projecten in 160 landen heeft gefinancierd;

2.

neemt kennis van het feit dat de leningen van de EIB-groep binnen de EU die in de periode 2015-2016 zijn goedgekeurd, tegen 2020 544 miljard EUR aan investeringen zullen ondersteunen, het bbp met 2,3 % zullen doen toenemen en 2,25 miljoen banen zullen scheppen; dringt er bij de EIB op aan haar activiteiten verder te versterken bij het bijdragen aan duurzame en langetermijngroei;

3.

benadrukt de mogelijkheden voor de EIB om markten vorm te geven in overeenstemming met de EU-beleidsdoelstellingen; erkent het vermogen van de EIB om anticyclisch te investeren om de onderontwikkeling en recessie aan te pakken die het gevolg zijn van de financiële crisis en problemen bij de toegang tot financiering voor kmo's en innovatieve projecten;

4.

onderstreept de belangrijke rol die de EIB speelt als de bank van de EU, de enige internationale financiële instelling die volledig eigendom is van de EU-lidstaten en volledig wordt geleid door EU-beleid en -normen;

5.

pleit ervoor dat de adviesactiviteiten van de EIB worden versterkt en dat zij, samen met de Commissie, de lidstaten en de nationale officiële financiële stimuleringsinstellingen, de systematische tekortkomingen aanpakt die bepaalde regio's of landen beletten de financiële activiteiten van de EIB ten volle te benutten;

6.

benadrukt dat 700 000 kmo's zullen profiteren van een betere toegang tot financiering, en merkt op dat de EFSI-activiteiten volgens ramingen van de afdeling Economie van de EIB en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie al ruim 750 000 banen hebben ondersteund, een cijfer dat in 2020 tot 1,4 miljoen zal stijgen, en dat het plan-Juncker het bbp van de EU al met 0,6 % heeft doen toenemen en tegen 2020 met nog eens 1,3 % zal doen toenemen;

7.

is ingenomen met de oprichting van het initiatief voor economische veerkracht door de EIB, dat tot doel heeft de landen van de Westelijke Balkan en het Zuidelijk Nabuurschap van de EU te helpen de uitdagingen van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken; vraagt om meer financiële middelen voor dit initiatief en een grotere betrokkenheid van de EIB in deze regio's ter ondersteuning van humanitaire acties, het scheppen van banen, economische groei en verbetering van de infrastructuur; is in dit verband verheugd over de goedkeuring van de eerste projecten van het Europees plan voor externe investeringen (EEIP) in Afrika en ziet uit naar een grotere rol voor de EIB;

8.

wijst erop dat alleen al in 2017 een recordaantal van 901 projecten is goedgekeurd, waaronder meer dan 78 miljard EUR voor innovatie, milieu, infrastructuur en kmo's;

9.

onderstreept de activiteiten van de EIB ter ondersteuning van de economische en sociale cohesie, die de financiering voor regio's van meer dan 200 miljard EUR in de afgelopen tien jaar met zich meebrachten;

Algemene opmerkingen

10.

is verheugd over de stappen die de EIB heeft genomen om de impact van haar investeringen beter te meten en niet alleen gegevens te verstrekken over de kwantitatieve omvang van de financiering;

11.

herinnert eraan dat de EIB op de crisis heeft gereageerd door haar activiteiten aanzienlijk uit te breiden; is van mening dat de zij een positieve rol heeft gespeeld in het verkleinen van de negatieve investeringskloof; dringt er bij de EIB op aan extra aandacht te besteden aan het risico van verdringing van particuliere investeringen nu de economische omstandigheden normaliseren;

12.

benadrukt dat de activiteiten van de EIB van cruciaal belang waren om het herstel en de investeringsniveaus na de crisis aan te pakken, die nog steeds ongelijk zijn tussen lidstaten en regio's, evenals tussen sectoren; verzoekt de EIB verder te investeren in de lidstaten om bij te dragen tot hun economisch herstel; benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan financiering in de sectoren innovatie en infrastructuur, waar de investeringskloof bijzonder ernstig is;

13.

merkt op dat bijna een derde van de EIB-financiering in dollar luidt, waardoor de bank wordt blootgesteld aan mogelijke Amerikaanse sancties; verzoekt de EIB geleidelijk haar financiering in dollars te verminderen;

14.

merkt op dat de EIB jaarlijks wordt gecontroleerd door de Europese Rekenkamer; neemt kennis van het debat over de mogelijkheid om haar leningen onder toezicht te stellen van de ECB; waarschuwt dat dit van grote invloed zou kunnen zijn op de aard, de werking en het bestuur van de EIB;

Innovatie en vaardigheden

15.

stelt vast dat de EIB prioriteit geeft aan innovatie en vaardigheden om de groei te stimuleren en het concurrentievermogen van Europa op lange termijn te waarborgen, met leningen ter waarde van 13,9 miljard EUR in 2017, onder meer voor 7,4 miljoen snelle digitale verbindingen en de installatie van 36,8 miljoen slimme meters;

Milieu en duurzaamheid

16.

is verheugd over het feit dat de EIB in 2017 16,6 miljard EUR aan leningen heeft verstrekt voor projecten ter ondersteuning van haar milieubeleidsdoelstellingen, ter financiering van projecten op het gebied van milieubescherming, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, biodiversiteit, schone lucht, schoon water, water- en afvalbeheer en duurzaam vervoer, en meer dan 25 % van de totale kredietverlening op al haar beleidsterreinen aan klimaatleningen heeft toegezegd, waarmee zij haar aanvankelijke toezegging met 3,2 % overtreft;

17.

benadrukt de voorbeeldfunctie die de EU-instellingen moeten vervullen bij het duurzaam maken van financiering; erkent dat de EIB de grootste emittent van groene obligaties ter wereld is en dat haar klimaatobligaties beleggers een transparante link bieden met projecten op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie die profiteren van de opbrengsten van de uitgifte van groene obligaties van de EIB, op basis van het rapportagesysteem van de EIB over de klimaatvoordelen van projecten, waaronder impactindicatoren zoals vermeden broeikasgasemissies, absolute emissieniveaus, bespaard energieverbruik en geïnstalleerde aanvullende elektriciteitsopwekking;

18.

is in dit verband verheugd over de eerste uitgifte door de EIB van duurzaamheidsobligaties, ter waarde van 500 miljoen EUR, die zullen worden besteed aan projecten met een grote impact ter ondersteuning van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, terwijl het vertrouwen van sociaal verantwoordelijke investeerders wordt gewaarborgd door strikte transparantie en marktnormen;

19.

is ingenomen met het feit dat de EIB haar doelstelling heeft gehaald van 25 % klimaatgerelateerde financiering; stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie daarentegen het streefcijfer van 20 % niet heeft gehaald;

20.

is verheugd over de totstandkoming van het initiatief “Slimme financiering voor slimme gebouwen”, dat erop gericht is investeringen in energie-efficiënte projecten in woongebouwen aantrekkelijker te maken voor particuliere beleggers, door EU-subsidies intelligent als garantie te gebruiken; is ingenomen met het feit dat de EIB onlangs begonnen is met het investeren in sociale woningbouw;

21.

beveelt de EIB aan een energiestrategie goed te keuren die volledig verenigbaar is met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, rekening houdend met de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen uit het verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over het effect van de opwarming van de aarde met 1,5 oC boven het pre-industriële niveau en gerelateerde mondiale broeikasgasemissieroutes, in de context van versterking van de wereldwijde reactie op de dreiging van klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en inspanningen om armoede uit te bannen;

22.

roept de EIB op om leningen te blijven verstrekken die de doelstellingen van het Europees energiebeleid ondersteunen;

23.

verzoekt de EIB om verder uitvoering te geven aan projecten in verband met klimaatverandering en milieubescherming, aangezien de EU een van de ondertekenaars is van de Overeenkomst van Parijs, en herinnert aan de toezegging van de EU om haar uitstoot tegen 2030 met ten minste 40 % te verminderen;

24.

benadrukt het belang van financiering door de EIB bij de ontwikkeling van hernieuwbare-energiecapaciteit en de verbetering van energie-efficiëntie in sectoren zoals industrie en vervoer;

25.

verzoekt de EIB samen te werken met kleine marktdeelnemers en gemeenschapscoöperaties om kleinschalige hernieuwbare-energieprojecten te bundelen zodat ze in aanmerking kunnen komen voor EIB-financiering;

Infrastructuur

26.

wijst erop dat de EIB steun verleent voor een veilige en efficiënte infrastructuur voor energievoorziening, vervoer en stedelijke gebieden, wat tot uitdrukking komt in het feit dat zij in 2017 leningen ten belope van 18 miljard EUR heeft ondertekend ter ondersteuning van de doelstelling van haar infrastructuurbeleid en ruim 22 miljard EUR aan leningen voor stadsontwikkeling heeft verstrekt;

27.

roept de EIB op om leningen te blijven verstrekken die de doelstellingen van het Europees energiebeleid ondersteunen;

Kmo's en midcaps

28.

is verheugd over de sterke steun van de EIB-groep voor kmo's en midcaps, met een totale investering van 29,6 miljard EUR, wat een positief effect heeft gehad op 287 000 bedrijven met 3,9 miljoen werknemers;

29.

herinnert eraan dat volgens de EIB grote bedrijven twee keer zoveel kans hebben om innovator te zijn dan kmo's, terwijl innovatieve jonge bedrijven 50 % meer kans hebben op kredietbeperkingen dan andere bedrijven; dringt er bij de EIB op aan kleinere ondernemingen met kleinere leningen te steunen om een grotere impact te hebben op een groter deel van de Europese economie;

30.

is van mening dat, gezien de belangrijke rol van kmo's, de kmo-strategie van de EIB moet bestaan in een versterking van haar administratieve en adviserende capaciteiten om kmo's informatie en technische ondersteuning te bieden met betrekking tot ontwikkeling en het aanvragen van financiering;

31.

is verheugd over de tien normen in het Handboek milieu- en sociale praktijken van de EIB, die een voorwaarde vormen voor participatie in leningen van de EIB, onder meer op het gebied van preventie en vermindering van verontreiniging, biodiversiteit en ecosystemen, klimaatgerelateerde normen, cultureel erfgoed, onvrijwillige hervestiging, rechten en belangen van kwetsbare groepen, arbeidsnormen, gezondheid op het werk en volksgezondheid, veiligheid en beveiliging, en betrokkenheid van belanghebbenden;

Verantwoordingsplicht, transparantie en communicatie

32.

dringt er bij de EIB en haar belanghebbenden op aan na te denken over hervormingen die nodig zijn om de democratisering van haar bestuur, meer transparantie en duurzaamheid van haar verrichtingen te waarborgen;

33.

verzoekt de EIB haar inspanningen op het gebied van communicatie op te voeren; is van mening dat het van essentieel belang is dat zij de band met EU-burgers versterkt om het doel van haar beleid beter uit te leggen; is in dit verband van mening dat moet worden nagedacht om de financieringscapaciteiten van de EIB te versterken, onder andere als middel om concreet de bijdrage van de EU aan het dagelijks leven van haar burgers te illustreren;

34.

neemt met bezorgdheid nota van de aanhoudende stijging van de algemene beheerskosten, voornamelijk als gevolg van de stijging van personeelskosten; waarschuwt voor het risico van een verdere verhoging van de exploitatiecoëfficiënt voor de kapitaalbasis van de EIB; verzoekt de EIB haar kosten te beheersen, haar managementstructuur beknopt en efficiënt te houden en de ontwikkeling van een topzware managementstructuur te voorkomen;

35.

neemt kennis van de recente verbeteringen door de EIB van de transparantie, zoals de publicatie van de notulen van de Raad van bewind en de publicatie van het scorebord van indicatoren voor projecten die worden gesteund door de EFSI-garantie, en de motivering van het onafhankelijk investeringscomité voor zijn besluit, in overeenstemming met de herziene EFSI-verordening; begrijpt dat een bank geen commercieel gevoelige informatie kan vrijgeven;

36.

herinnert eraan dat het transparantiebeleid van de EIB-groep is gebaseerd op een openbaarmakingspresumptie, waardoor iedereen toegang heeft tot documenten en informatie van de EIB-groep; verzoekt de EIB de transparantie verder te vergroten, bijvoorbeeld door uitvoerige notulen te publiceren en zowel intern, voor het Europees Parlement en de andere instellingen, als extern, voor de burgers, de toegang tot informatie te waarborgen, en dan met name informatie die betrekking heeft op het systeem van aanbesteding en onderaanbesteding, de resultaten van interne onderzoeken en de selectie, monitoring en evaluatie van activiteiten en programma's;

37.

is van oordeel dat onder de uitdagingen waarmee de EIB wordt geconfronteerd, passend toezicht noodzakelijk is; is van mening dat, gelet op de rol van en de institutionele structuur van de bank, een toezichtstructuur vereist is;

38.

neemt nota van de herziening van het beleid en de procedures voor de klachtenregeling van de EIB; herinnert aan zijn standpunt over het klachtenmechanisme van de EIB zoals tot uitdrukking gebracht in zijn resolutie van 3 mei 2018 over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2016 (1); dringt er bij de EIB op aan de onafhankelijkheid en efficiëntie van haar klachtenmechanismebureau te verbeteren en verdere stappen te nemen om de bureaucratie terug te dringen, haar macro-economische analysecapaciteit te verbeteren en de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in leidende posities te verbeteren;

39.

is ingenomen dat de resultaatmetingsoverzichten voor investeringsprojecten die onder de EU-garantie vallen nu op verzoek aan het Parlement moeten worden verstrekt;

40.

benadrukt de noodzaak van een hoog niveau van transparantie van door de EIB gebruikte financiële intermediairs (met name commerciële banken, maar ook instellingen voor microfinanciering en coöperaties), om ervoor te zorgen dat intermediaire leningen aan dezelfde transparantievereisten voldoen als andere soorten leningen;

41.

is verheugd over het initiatief voor economische veerkracht (ERI) van de EIB, dat deel uitmaakt van de gezamenlijke reactie van de EU op de migratie- en vluchtelingencrisis, met de nadruk op het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie; dringt aan op nauwe coördinatie en complementariteit met het plan voor externe investeringen van de EU; stelt vast dat de 26 ERI-projecten en de 2,8 miljard EUR aan investeringen tot dusver naar verwachting ten goede zullen komen aan meer dan 1 500 kleinere ondernemingen en midcaps en zullen helpen om meer dan 100 000 banen te behouden;

42.

verzoekt de EIB alle nodige maatregelen te nemen op basis van de lessen die uit de EFSI-ervaring zijn getrokken, en de resultaten van het aanstaande InvestEU-programma te maximaliseren, met bijzondere aandacht voor regionale en sociale ongelijkheden en de lidstaten die het zwaarst door de economische crisis zijn getroffen;

43.

is verheugd dat de ERI-financiering voor de landen van het Zuidelijk Nabuurschap en de westelijke Balkan over een periode van vijf jaar vanaf oktober 2016 met 6 miljard EUR is verhoogd, bovenop de reeds geplande 7,5 miljard EUR, en dat de nadruk op duurzame en essentiële infrastructuur ligt;

44.

benadrukt hoe belangrijk het is om de economische veerkracht in gast- en doorreislanden te ontwikkelen door steun te verlenen voor het scheppen van de nodige banen en de aanleg van de nodige infrastructuur voor de lokale bevolking en ontheemden; is verheugd dat vluchtelingengemeenschappen ook kunnen profiteren van mogelijkheden om zelfredzamer te worden en een waardig leven te leiden; onderstreept dat de investeringen in economische veerkracht de regio's moeten helpen beter opgewassen te zijn tegen toekomstige externe schokken, en moeten bijdragen tot meer stabiliteit in kwetsbare landen;

45.

neemt nota van het driejarig bestaan van het EFSI, erkent de resultaten die het heeft geboekt en is verheugd over de 335 miljard EUR aan investeringen die sinds de goedkeuring van de EFSI-verordening (Verordening (EU) 2015/1017) (2) door de medewetgevers in de hele Unie zijn gemobiliseerd, in het kader waarvan in de 28 lidstaten 898 verrichtingen zijn goedgekeurd, waarvan twee derde met particuliere middelen zijn gegenereerd, waarmee het oorspronkelijke in 2015 vastgestelde doel van 315 miljard EUR wordt overtroffen; vestigt de aandacht op het besluit van de Europese Raad en het Europees Parlement om tegen eind 2020 de duur en de capaciteit van het EFSI uit te breiden tot 500 miljard EUR;

46.

onderstreept de noodzaak om het werk aan de opbouw van een kapitaalmarktenunie te bespoedigen, zodat de EIB zich werkelijk kan richten op het opvullen van de hiaten in geval van marktfalen en om financiering te verstrekken voor zeer risicovolle projecten;

47.

herinnert aan zijn erkenning van de noodzaak om continuïteit te bieden bij de ondersteuning van vraaggestuurde mechanismen zoals het EFSI die langetermijninvesteringen in de reële economie ondersteunen, particuliere investeringen mobiliseren en een wezenlijke macro-economische impact en banen genereren in sectoren die van belang zijn voor de toekomst van de Unie voorbij het huidige MFK;

48.

steunt de tijdige totstandbrenging van een vervolginitiatief voor de periode na 2020 om de benodigde continuïteit te bieden, waarin de geleerde lessen van het EFSI zijn verwerkt, en essentiële succesfactoren zijn behouden;

49.

is van mening dat de EIB-groep de sleutel is geweest tot de successen van het EFSI als enige gesprekspartner voor begunstigden en intermediairs en de exclusieve uitvoeringspartner; is van mening dat de EIB, om dubbel werk te voorkomen, in elk toekomstig InvestEU-programma de natuurlijke partner van de EU is om banktaken uit te voeren (kasbeheer, activabeheer, risicobeoordeling) met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de financieringsinstrumenten;

50.

pleit ervoor dat de EIB-groep intensiever samenwerkt met nationale stimuleringsbanken en -instellingen (NPBI's) en vraagt de EIB haar samenwerking met NPBI's verder te versterken om contacten te leggen en adviesactiviteiten en technische bijstand verder te ontwikkelen teneinde een geografisch evenwicht op de lange termijn te bevorderen; wijst op het brede scala aan ervaringen met betrekking tot EFSI-projecten; steunt en stimuleert de verdere uitwisseling van beste praktijken tussen de EIB en de lidstaten om grotere economische efficiëntie te waarborgen;

Kredietverlening buiten de EU

51.

is verheugd over de belangrijke rol van de EIB bij de financiering buiten de EU via haar externe leenactiviteiten; benadrukt het efficiënte beheer door de EIB van het externe leningsmandaat, zoals bevestigd door een onafhankelijke evaluatie in juni 2018, waarin de relevantie en doeltreffendheid ervan wordt erkend bij het verstrekken van EU-financiering aan derde landen tegen minimale kosten voor de begroting van de Unie; vraagt de Europese Rekenkamer een speciaal verslag op te stellen over de prestaties van de externe leenactiviteiten van de EIB en de aansluiting ervan op het EU-beleid;

52.

is van mening dat de EIB een leidende rol moet blijven spelen bij het opzetten van toekomstige EU-financieringsmechanismen voor derde landen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de belangen van lokale ondernemers die lokale, vaak kleine en micro-ondernemingen willen oprichten, met als doel in de allereerste plaats bij te dragen aan de lokale economie, voorrang krijgen bij EIB-leningsbesluiten;

53.

is van mening dat de EIB haar huidige activiteiten op het gebied van buitenlands beleid moet voortzetten, onder meer aan de hand van instrumenten zoals het mandaat voor leningen aan derde landen; is verheugd over het beheer door de EIB van de ACS-investeringsfaciliteit, die hoofdzakelijk projecten ter bevordering van de ontwikkeling van de particuliere sector omvat; onderstreept in dit verband dat het van cruciaal belang is dat de centrale rol van de EIB, als de bilaterale financiële arm van de EU, duidelijk wordt weerspiegeld in de structuur van na 2020 voor financiering buiten de Unie;

54.

is van oordeel dat de activiteiten van de EIB volledige in samenhang met de andere beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU moeten worden uitgevoerd, in overeenstemming met artikel 7 VWEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

55.

benadrukt dat het belangrijk is dat de EIB jaarlijks verslag uitbrengt over haar activiteiten buiten de Unie wat betreft de naleving van het beleidscoherentiebeginsel dat ten grondslag ligt aan het extern optreden van de Unie, de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en het klimaatakkoord van Parijs;

56.

herinnert de EIB eraan dat haar optreden in overeenstemming moet zijn met haar ontwikkelingsmandaat in het kader van het mandaat voor externe leningen om ervoor te zorgen dat investeringen in ontwikkelingslanden de nodige inkomsten genereren voor de plaatselijke belastingdiensten;

57.

neemt kennis van het feit dat de helft van alle in het kader van het mandaat voor externe leningen door de EIB verstrekte leningen naar plaatselijke financiële tussenpersonen gaat, met als doel microkredieten te bevorderen, en verzoekt de EIB meer omvattende en systematische informatie te verstrekken over de doorlening door haar financiële tussenpersonen;

58.

herinnert eraan dat de activiteiten van de EIB moeten aansluiten bij het interne en externe beleid van de Unie; benadrukt dat de kredietverleningsvoorwaarden van de EIB de verwezenlijking van de desbetreffende beleidsdoelstellingen en met name de ontwikkeling van de perifere regio's van de Unie moeten vergemakkelijken door groei en werkgelegenheid te bevorderen; vraagt de EIB de regelingen voor de verlening van technische bijstand en financiële deskundigheid aan lokale en regionale overheden in de fase voorafgaand aan de goedkeuring van projecten sterk uit te breiden, met het oog op betere toegankelijkheid en betrokkenheid van alle lidstaten, met name de lidstaten die lager scoren wat het aantal goedgekeurde projecten betreft;

59.

vraagt de EIB fors te investeren in de ecologische transitie in de landen van het Oostelijk Nabuurschap;

60.

verzoekt de EIB zich meer in te spannen om te zorgen voor een wereldwijde financiering van de diversifiëring van haar investeringen in energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de circulaire economie, waarvoor een bredere aanpak vereist is dan op nationaal niveau mogelijk is, die zich uitstrekt over regio's, overheidsdiensten en kleine ondernemingen, en om middelen weg te halen bij projecten die ernstige risico's voor het milieu en de natuurlijk hulpbronnen inhouden;

61.

benadrukt het belang van de financieringsactiviteiten van de EIB in het Oostelijk Nabuurschap; verzoekt de EIB haar leningen aan het Oostelijke Nabuurschap te verhogen om investeringen te ondersteunen in landen die associatieovereenkomsten met de EU ten uitvoer leggen;

Belastingnaleving

62.

is verheugd over het door de EIB in januari 2018 goedgekeurde kader inzake de bestrijding van het witwassen van geld en van financiering van terrorisme (AML/CFT), waarin de belangrijkste beginselen zijn vastgelegd voor het reguleren van AML/CFT en gerelateerde integriteitsaspecten bij activiteiten van de EIB-groep;

63.

is verheugd over de vooruitgang die de EIB heeft geboekt bij het aannemen van de hoogste normen om belastingfraude, belastingontduiking, het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, evenals belastingontwijking en agressieve fiscale planning te voorkomen door EU-beleid en -normen volledig toe te passen, bijvoorbeeld de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden; vraagt de EIB in dit verband een eind te maken aan de samenwerking met intermediairs, landen en rechtsgebieden die op deze lijst staan; onderstreept de absolute noodzaak voor de EIB om voortdurend waakzaam te blijven en haar acties aan te passen aan de permanent veranderende realiteit met betrekking tot die praktijken;

64.

spoort de EIB aan door te gaan met uitgebreid zorgvuldig onderzoek bij elke verrichting met geïdentificeerde hogere risicofactoren, zoals een verband met een rechtsgebied dat zich niet aan de regels houdt (“non-compliant jurisdiction” — NCJ), indicatoren voor belastingrisico's en verrichtingen met complexe structuren die onder meerdere rechtsgebieden vallen, ongeacht het bestaan van verbanden met NCJ's;

65.

benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor hoogwaardige informatie over eindbegunstigden, en effectief transacties te voorkomen met financiële intermediairs zoals commerciële banken en beleggingsondernemingen die een ongunstige reputatie hebben op het gebied van transparantie, fraude, corruptie, georganiseerde misdaad en het witwassen van geld;

66.

is verheugd over het feit dat de EIB rekening houdt met de fiscale gevolgen in de landen waar geïnvesteerd wordt en de wijze waarop deze investeringen bijdragen tot economische ontwikkeling, het scheppen van banen en het verminderen van ongelijkheid;

67.

verzoekt de EIB haar inspanningen op het gebied van communicatie op te voeren; is van mening dat het van cruciaal belang is dat de zij de band met EU-burgers versterkt om het doel van haar beleid beter uit te leggen en zo concreet de bijdrage van de EU aan het dagelijks leven van haar burgers te illustreren;

68.

verwacht dat de EIB haar interne beleid zal aanpassen om het onlangs vastgestelde rechtskader te weerspiegelen, teneinde naast belastingontduiking ook belastingontwijking te bestrijden, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 over nieuwe voorschriften tegen belastingontwijking in de EU-wetgeving op het gebied van met name financierings- en investeringsverrichtingen (C(2018)1756);

69.

moedigt de samenwerking van de EIB met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de nationale autoriteiten aan om fraude en het witwassen van geld te voorkomen;

Brexit

70.

dringt er bij de brexitonderhandelaars op aan een overeenkomst te bereiken over het geleidelijk uitfaseren van het Verenigd Koninkrijk uit de EIB-portefeuille die met participatie van het VK is opgebouwd, de terugbetaling van het kapitaal dat het VK heeft gestort en de voortzetting van de aan de EIB en haar activa in het VK verleende bescherming; benadrukt dat de AAA-rating van de EIB door het uittreden van het VK uit de EU niet beïnvloed mag worden;

71.

dringt aan op een billijke oplossing voor het Britse personeel van de EIB;

72.

is verheugd over de ontwikkeling van regionale investeringsplatformen om de marktlacunes en landspecifieke behoeften aan te pakken;

73.

onderstreept andermaal de noodzaak de ongelijke geografische verdeling van de financiering door de EIB te verminderen, aangezien 70 % hiervan in 2017 aan zes lidstaten werd verleend, hoewel een van de doelstellingen van de EIB de economische en sociale cohesie in de Unie is; dringt in plaats daarvan aan op een dynamische, billijke en transparante geografische verdeling van projecten en investeringen tussen de lidstaten met speciale nadruk op de minder ontwikkelde regio's;

o

o o

74.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0198.

(2)  PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/145


P8_TA(2019)0044

Gedifferentieerde integratie

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over gedifferentieerde integratie (2018/2093(INI))

(2020/C 411/19)

Het Europees Parlement,

gezien het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa: Beschouwingen en scenario's voor de EU27 tegen 2025 (COM(2017)2025) en de bijgaande discussienota's over de toekomst van de EU-financiën, over de toekomst van de Europese defensie, over de verdieping van de economische en monetaire unie, over het in goede banen leiden van de mondialisering en over de sociale dimensie van Europa,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (1),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over mogelijke ontwikkelingen en aanpassingen van het huidige institutionele bestel van de Europese Unie (2),

gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over grondwettelijke problemen in verband met meerlagige governance in de Europese Unie (3),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Begrotingscommissie (A8-0402/2018),

A.

overwegende dat gedifferentieerde integratie een meerduidig begrip is, dat verschillende fenomenen vanuit zowel politiek als technisch oogpunt kan definiëren;

B.

overwegende dat het integratieproces in de EU wordt gekenmerkt door een snel toenemend aantal uiteenlopende vormen van gedifferentieerde integratie in de context van zowel het primaire als het secundaire recht;

C.

overwegende dat de politieke perceptie van gedifferentieerde integratie sterk varieert naargelang van de nationale context; overwegende dat gedifferentieerde integratie in sommige lidstaten die al langer lid zijn van de EU, een positieve connotatie kan hebben, namelijk het creëren van een “voortrekkersgroep” die sneller vooruitgang maakt met diepere integratie, terwijl het in de lidstaten die recenter tot de Unie zijn toegetreden, vaak wordt gezien als een weg naar het creëren van eersterangs en tweederangs EU-lidstaten;

D.

overwegende dat gedifferentieerde integratie ook verwijst naar een hele reeks verschillende mechanismen, die elk zeer uiteenlopende gevolgen kunnen hebben voor de Europese integratie; overwegende dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen differentiatie in de tijd, m.a.w. een Europa met verschillende snelheden, waar dezelfde doelen worden nagestreefd maar de snelheid om die doelen te bereiken verschillend is, differentiatie van de manier waarop, m.a.w. een Europa à la carte, en differentiatie in de ruimte, vaak “variabele geometrie” genoemd;

E.

overwegende dat differentiatie een stabiel kenmerk van de Europese integratie is geweest, niet alleen op gebieden waarop de EU bevoegdheden heeft, maar ook daarbuiten, en dat die differentiatie soms tegelijkertijd verdieping en uitbreiding van de EU mogelijk heeft gemaakt; overwegende dat differentiatie en integratie dus niet als elkaars tegenovergestelde kunnen worden beschouwd, en dat differentiatie evenmin als een innovatieve weg voor de toekomst van de Unie kan worden gepresenteerd;

F.

overwegende dat gedifferentieerde integratie weliswaar een pragmatisch hulpmiddel kan zijn om de Europese integratie vooruit te helpen, maar slechts spaarzaam en binnen zorgvuldig bepaalde grenzen mag worden gebruikt wegens het risico op fragmentatie van de Unie en haar institutionele kader; overwegende dat gedifferentieerde integratie uiteindelijk gericht moet zijn op het bevorderen van de integratie van lidstaten en niet het uitsluiten van lidstaten;

G.

overwegende dat de ervaring leert dat onderlinge afhankelijkheid een factor achter integratie is, maar dat politisering vaak een obstakel voor integratie vormt; overwegende dat bijgevolg de beleidsterreinen van de EU met de sterkste integratie, zoals de harmonisatie en regulering van de interne markt, meestal de minst gepolitiseerde zijn, terwijl gedifferentieerde integratie zich het meest waarschijnlijk lijkt aan te dienen op beleidsterreinen die door sterke politieke polarisatie worden gekenmerkt, zoals monetair beleid, defensie, grenscontrole, grondrechten of belastingen;

H.

overwegende dat het scheppen van politieke banden en onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten in doorslaggevende mate heeft bijgedragen tot hun integratie binnen de Unie;

I.

overwegende dat de Verdragen de lidstaten de mogelijkheid bieden om verschillende integratietrajecten te volgen, namelijk via nauwere samenwerking (artikel 20 VEU) en permanente gestructureerde samenwerking (artikel 46 VEU), maar geen bepalingen bevatten over permanente flexibiliteit of gedifferentieerde integratie als langetermijndoelstelling of beginsel van Europese integratie; overwegende dat deze verschillende integratietrajecten slechts op een klein aantal beleidsterreinen mogen worden toegepast, inclusief moeten zijn, zodat alle lidstaten kunnen deelnemen, en het in artikel 1 VEU bedoelde proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond niet mogen ondermijnen; voorts overwegende dat de versterkte samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid thans een feit is en bijdraagt tot de opbouw van een echte Europese defensie-unie;

J.

overwegende dat alle bestaande gevallen van gedifferentieerde integratie, met uitzondering van de belasting op financiële transacties, in de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen hadden kunnen worden goedgekeurd als in artikel 329, lid 2, van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie was voorzien in gekwalificeerde meerderheid in plaats van eenparigheid;

K.

overwegende dat sommige vormen van gedifferentieerde integratie middelpuntzoekende effecten kunnen hebben, waardoor meer lidstaten ertoe worden aangezet om zich later bij het initiatief aan te sluiten;

L.

overwegende dat het differentiatieproces heeft geleid tot initiatieven binnen het EU-rechtskader, maar ook tot een aantal flexibelere intergouvernementele juridische regelingen, die hebben geleid tot het ontstaan van een complex systeem dat voor de burger moeilijk te begrijpen is;

M.

overwegende dat de lidstaten niet de enige mogelijke actoren van gedifferentieerde integratie zijn; overwegende dat Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (4) reeds transnationale samenwerking op basis van een gemeenschappelijk belang mogelijk maakt;

1.

benadrukt dat de discussie rond gedifferentieerde integratie niet dient te gaan over “voor differentiatie” versus “tegen differentiatie”, maar over de beste manieren om gedifferentieerde integratie — die al een politieke realiteit is — binnen het institutionele kader van de EU te gebruiken in het belang van de Unie en haar burgers;

2.

herinnert aan zijn conclusies dat intergouvernementele besluitvormingsstructuren en -processen de institutionele verantwoordelijkheid complexer maken en tot minder transparantie en democratische verantwoording leiden, en dat de communautaire methode het meest geschikt is voor de werking van de Unie;

3.

is van mening dat gedifferentieerde integratie uiting moet geven aan de idee dat Europa niet volgens een uniforme benadering werkt en zich moet aanpassen aan de behoeften en wensen van zijn burgers; gelooft dat differentiatie soms nodig is nodig is om nieuwe Europese projecten op te zetten en de impasse te doorbreken die het gevolg is van nationale politieke omstandigheden die geen verband houden met het gemeenschappelijke project; gelooft bovendien dat differentiatie op pragmatische wijze moet worden gebruikt als constitutioneel instrument om voor flexibiliteit te zorgen zonder het algemeen belang van de Unie en de gelijke rechten en kansen van haar burgers te ondermijnen; herhaalt dat differentiatie alleen als tijdelijke stap in de richting van een effectievere en meer geïntegreerde beleidsvorming denkbaar is;

4.

is daarom van mening dat de Europese Raad de nodige tijd moet nemen om de Europese agenda vorm te geven door het nut van gezamenlijk optreden aan te tonen en te proberen alle lidstaten ervan te overtuigen om daaraan deel te nemen; benadrukt dat om het even welke soort gedifferentieerde integratie waarover overeenkomst wordt bereikt, daarom op de tweede plaats komt en geen strategische prioriteit is;

5.

herhaalt dat het ervan overtuigd is dat gedifferentieerde integratie moet blijven openstaan voor alle lidstaten — zoals is bepaald in de artikelen 20 en 46 VEU — en moet blijven dienen als voorbeeld van diepere Europese integratie, waarbij geen enkele lidstaat op lange termijn van een beleidsterrein uitgesloten blijft, en niet mag worden gezien als een manier om oplossingen à la carte te faciliteren die de Uniemethode en het institutionele bestel van de EU dreigen te ondermijnen;

6.

stelt dat om het even welke vorm van differentiatie-initiatief dat tot het ontstaan van eersterangs en tweederangs EU-lidstaten zou leiden of die indruk zou wekken, een grote politieke mislukking zou zijn, met negatieve gevolgen voor het EU-project;

7.

vraagt dat een eventueel toekomstig model voor gedifferentieerde integratie zo wordt ontworpen dat het lidstaten die een “opt-in” wensen, stimulansen biedt en volledig steunt bij hun inspanningen met het oog op economische ontwikkeling en conversie teneinde binnen een redelijke termijn aan de vereiste criteria te voldoen;

8.

meent dat een passend antwoord op de behoefte aan flexibele instrumenten erin bestaat een van de oorzaken van het probleem aan te pakken; vraagt daarom dat er in de Raad minder vaak met eenparigheid van stemmen en vaker met gekwalificeerde meerderheid wordt gestemd, door gebruik te maken van de overbruggingsclausule (artikel 48, lid 7, VEU);

9.

is van mening dat gedifferentieerde integratie altijd binnen het kader van de Verdragsbepalingen moet plaatsvinden, de eenheid van de EU-instellingen moet handhaven en niet mag leiden tot het creëren van parallelle institutionele regelingen of regelingen die indirect indruisen tegen de geest en de fundamentele beginselen van het EU-recht, maar veeleer de oprichting mogelijk moet maken van specifieke organen, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en de rol van de EU-instellingen; herinnert eraan dat flexibiliteit en aanpassing aan specifieke nationale, regionale of lokale omstandigheden ook door middel van bepalingen van afgeleid recht zouden kunnen worden gewaarborgd;

10.

benadrukt dat gedifferentieerde integratie niet mag leiden tot complexere besluitvormingsprocessen die de democratische verantwoordingsplicht van de EU-instellingen zouden ondergraven;

11.

beschouwt de brexit als een kans om af te stappen van “opting-out”-modellen en over te stappen op niet-discriminerende en ondersteunende “opting-in”-modellen; benadrukt dat deze “opting-in”-modellen de vooruitgang in de richting van een “steeds hechter verbond” niet beperken tot de kleinste gemene deler van een uniforme oplossing, maar de nodige flexibiliteit mogelijk maken om vooruitgang te boeken en tegelijk de deur open te laten voor lidstaten die zowel bereid als in staat zijn om aan de noodzakelijke criteria te voldoen;

12.

vraagt dat bij de volgende herziening van de Verdragen orde in het huidige differentieproces wordt geschapen door een einde te maken aan permanente opt-outs en uitzonderingen op het primaire EU-recht voor afzonderlijke lidstaten, omdat die tot negatieve differentiatie in het primaire EU-recht leiden, de homogeniteit van het EU-recht in het algemeen verstoren en de sociale cohesie van de EU in gevaar brengen;

13.

erkent evenwel dat voor nieuw lidstaten bepaalde overgangsperioden nodig kunnen zijn, maar dan wel strikt bij wijze van uitzondering, tijdelijk en per geval; dringt erop aan dat er een aantal duidelijke en afdwingbare wettelijke bepalingen worden ingevoerd om te voorkomen dat overgangsperioden worden bestendigd;

14.

dringt er daarom op aan dat EU-lidmaatschap dan volledige naleving van het primaire EU-recht op alle beleidsterreinen zou vereisen, terwijl landen die een nauwe relatie met de EU wensen zonder dat zij zich ertoe willen verbinden het primaire recht volledig na te leven en die niet tot de EU willen of kunnen toetreden, een of andere vorm van partnerschap moet worden aangeboden; is van mening dat deze relatie gepaard moet gaan met verplichtingen die aan de respectieve rechten verbonden zijn, zoals een bijdrage aan de EU-begroting, en afhankelijk moet worden gesteld van eerbiediging van de fundamentele waarden van de Unie, de rechtsstaat en, als het gaat om deelname aan de interne markt, de vier vrijheden;

15.

onderstreept dat de eerbiediging en de bescherming van de fundamentele waarden van de EU de hoeksteen vormen van de Europese Unie als een op waarden gebaseerde gemeenschap en dat zij de lidstaten bijeenhouden; is dan ook van mening dat differentiatie niet mag worden toegestaan als het gaat om de eerbiediging van de bestaande grondrechten en waarden die in artikel 2 TEU zijn vastgelegd; benadrukt voorts dat differentiatie niet mogelijk mag zijn op beleidsterreinen waar niet-deelnemende lidstaten negatieve externe effecten zouden kunnen creëren, zoals economische en sociale dumping; vraagt dat de Commissie wanneer zij een voorstel voor nauwere samenwerking indient, grondig onderzoekt of het middelpuntvliedende effecten zou kunnen hebben, ook op lange termijn;

16.

herinnert aan zijn aanbeveling om een partnerschap te definiëren om rondom de EU een kring van partners op te zetten voor staten die niet tot de Unie kunnen of willen toetreden, maar wel nauwe banden met de EU willen hebben (5);

17.

stelt voor om een speciale procedure vast te stellen die het mogelijk zou maken dat wanneer een nauwere samenwerking wordt aangegaan door een aantal staten met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad en na goedkeuring door het Parlement, de bepalingen van de nauwere samenwerking na een aantal jaren in het EU-acquis worden opgenomen;

18.

benadrukt dat flexibiliteit en differentiatie hand in hand moeten gaan met een versterking van de gemeenschappelijke regels op kerngebieden, zodat differentiatie niet tot politieke versplintering leidt; is daarom van mening dat een toekomstig Europees institutioneel kader Europese pijlers van politieke, economische, sociale en milieurechten moet omvatten waarop geen uitzondering mogelijk is;

19.

erkent dat regionale samenwerking een belangrijke rol speelt bij de versterking van de Europese integratie, en is van mening dat de verdere ontwikkeling daarvan een groot potentieel heeft om de integratie te consolideren en te verdiepen door deze aan te passen aan de specifieke lokale omstandigheden en bereidheid tot samenwerking;

20.

stelt voor dat er binnen het EU-recht instrumenten worden ontwikkeld en een begroting wordt vastgesteld voor het testen van grensoverschrijdende initiatieven binnen de EU rond kwesties die voor de hele EU van belang zijn, die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot wetgevingsvoorstellen of gevallen van nauwere samenwerking;

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(2)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 201.

(3)  PB C 468 van 15.12.2016, blz. 176.

(4)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19.

(5)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 207.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/149


P8_TA(2019)0045

Strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU (2018/2096(INI))

(2020/C 411/20)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 15, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de bepalingen daarvan inzake de toegang tot documenten van de instellingen van de Unie,

gezien artikel 228 van het VWEU,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 11,

gezien artikel 3, lid 7, van het Statuut van de Europese Ombudsman,

gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (1),

gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over de toegang van het publiek tot documenten (artikel 116, lid 7, van het Reglement) voor de periode 2014-2015 (2),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon (3),

gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (4),

gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over de interpretatie en tenuitvoerlegging van het interinstitutioneel akkoord “Beter wetgeven” (5),

gezien de artikelen 2.6 en 2.7 van de bijdrage van de LIX COSAC, die zijn aangenomen op haar plenaire vergadering in Sofia van 17 tot 19 juni 2018,

gezien het speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE over de transparantie van het wetgevingsproces van de Raad,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A8-0420/2018),

A.

overwegende dat de Ombudsman op grond van artikel 228 VWEU en artikel 3 van het Statuut van de Europese Ombudsman onderzoeken kan instellen waarvoor zij redenen ziet, op basis van een klacht of op eigen initiatief;

B.

overwegende dat in artikel 1 en artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald dat de besluitvorming op niveau van de Unie op een zo open mogelijke wijze en zo dicht mogelijk bij de burgers plaatsvindt;

C.

overwegende dat het Europees Parlement, als instelling die de burgers rechtstreeks vertegenwoordigt, en de Raad van de Europese Unie, die de lidstaten vertegenwoordigt, de twee componenten van de Europese wetgevende macht zijn en dat beide instellingen de oorsprong vormen van de legitimiteit van de Europese Unie;

D.

overwegende dat het Europees Parlement in zijn wetgevingsprocedure met een hoge mate van transparantie werkt, met inbegrip van de commissiefase, waardoor burgers, de media en belanghebbenden duidelijk verschillende standpunten binnen het Parlement en de oorsprong van specifieke voorstellen kunnen vaststellen alsook de vaststelling van definitieve besluiten kunnen volgen;

E.

overwegende dat de Raad overeenkomstig artikel 16, lid 8, VEU in openbare zitting over een ontwerp van wetgevingshandeling moet beraadslagen en stemmen;

F.

overwegende dat de Raad het merendeel van de besluiten die met gekwalificeerde meerderheid kunnen worden genomen, op basis van consensus en zonder formele stemming neemt;

G.

overwegende dat de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar de transparantie van de wetgevingsbesprekingen in de voorbereidende instanties van de Raad en daarbij op 10 maart 2017 14 vragen aan de Raad heeft gesteld en een openbare raadpleging heeft gestart;

H.

overwegende dat de Ombudsman na het onderzoek heeft vastgesteld dat het gebrek aan transparantie bij de Raad inzake de toegang van het publiek tot zijn wetgevingsdocumenten en de huidige praktijken van de Raad met betrekking tot de transparantie van zijn besluitvormingsproces — in het bijzonder tijdens de voorbereidende fase in het Coreper en op het niveau van de werkgroepen — neerkomen op wanbeheer;

I.

overwegende dat de Ombudsman op 9 februari 2018 aan de Raad zes voorstellen voor verbeteringen en drie specifieke aanbevelingen met betrekking tot de transparantie van zijn voorbereidende instanties heeft gedaan en de Raad om een antwoord heeft verzocht;

J.

overwegende dat de Raad niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden heeft gereageerd op de aanbevelingen die in het verslag van de Ombudsman zijn opgenomen en dat de Ombudsman, gezien het belang van transparantie van de wetgeving, heeft besloten de Raad geen verlengingen na deze termijn te gunnen en het verslag heeft ingediend bij het Parlement;

1.

maakt zich ernstig zorgen over de vaak gehoorde kritiek op de Europese Unie dat deze onvoldoende democratisch zou zijn; merkt dan ook op dat het schadelijk is voor het ambitieuze project van de Europese integratie wanneer een van de drie belangrijkste instellingen besluiten neemt zonder de transparantie die van een democratische instelling wordt verwacht in acht te nemen;

2.

is er stellig van overtuigd dat volledig democratische en in hoge mate transparante besluitvorming op Europees niveau onontbeerlijk is om het vertrouwen van de burgers in het Europees project en de EU-instellingen te vergroten, vooral in de aanloop naar de Europese verkiezingen in mei 2019, en is derhalve vastberaden de democratische verantwoordingsplicht van alle EU-instellingen te versterken;

3.

deelt de visie van de Ombudsman dat het een wettelijke verplichting krachtens de Verdragen en een basisvereiste voor een moderne democratie is te waarborgen dat burgers het wetgevingsproces begrijpen, in detail kunnen volgen en eraan kunnen deelnemen;

4.

benadrukt dat een hoge mate van transparantie in het wetgevingsproces essentieel is opdat burgers, media en belanghebbenden hun verkozen vertegenwoordigers en regeringen verantwoording kunnen laten afleggen;

5.

is van mening dat een hoge mate van transparantie als waarborg tegen de verbreiding van speculatie, fake news en samenzweringstheorieën fungeert omdat ze voorziet in een feitelijke basis op grond waarvan dergelijke beweringen in het openbaar kunnen worden weerlegd;

6.

herinnert eraan dat de Ombudsman heeft bevestigd dat het Europees Parlement de belangen van de Europese burgers op een open en transparante wijze vertegenwoordigt, en neemt kennis van de vooruitgang die de Commissie heeft geboekt bij het verbeteren van haar transparantienormen; betreurt dat de Raad nog geen vergelijkbare normen hanteert;

7.

wijst erop dat de werkzaamheden van de voorbereidende instanties van de Raad, d.i. de comités van permanente vertegenwoordigers (Coreper I + II) en meer dan 150 werkgroepen, integraal deel uitmaken van de besluitvormingsprocedure van de Raad;

8.

betreurt het dat vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad en het merendeel van de debatten binnen de Raad achter gesloten deuren plaatsvinden, in tegenstelling tot de commissievergaderingen in het Parlement; is van mening dat burgers, media en belanghebbenden op passende wijze toegang moeten krijgen tot de vergaderingen van de Raad en zijn voorbereidende instanties, onder meer door middel van livestreaming en webstreaming, en dat de notulen van deze vergaderingen openbaar gemaakt moeten worden, zodat het wetgevingsproces in beide instanties van de Europese wetgevende macht in hoge mate transparant verloopt; benadrukt dat de medewetgevers overeenkomstig het beginsel van democratische legitimiteit aan het publiek verantwoording voor hun optreden verschuldigd zijn;

9.

betreurt het dat de Raad de meeste documenten met betrekking tot wetgevingsdossiers niet proactief openbaar maakt, zodat de burgers niet te weten komen welke documenten er eigenlijk bestaan en zij beperkt worden in de uitoefening van hun recht om toegang tot documenten te vragen; betreurt het dat de beschikbare informatie over wetgevingsdocumenten door de Raad in een onvolledig en niet-gebruiksvriendelijk register wordt gepresenteerd; verzoekt de Raad alle documenten met betrekking tot wetgevingsdossiers in zijn openbaar register op te nemen, ongeacht hun formaat en rubricering; neemt in dit verband ter kennis dat de Commissie, het Parlement en de Raad zich inzetten voor de oprichting van een gemeenschappelijke databank voor wetgevingsdossiers en onderstreept dat de drie instellingen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een spoedige afronding van deze werkzaamheden;

10.

is van mening dat de praktijk van de Raad om de in zijn voorbereidende instanties verspreide documenten betreffende wetgevingsdossiers systematisch als “LIMITÉ” te classificeren een schending van de rechtspraak (6) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) inhoudt en van de wettelijke vereiste dat wetgevingsdocumenten zo toegankelijk mogelijk voor het publiek moeten zijn; verzoekt de Raad volledig uitvoering te geven aan de uitspraken van het HvJ en de nog bestaande tegenstrijdigheden en uiteenlopende praktijken af te schaffen; herinnert eraan dat er geen solide rechtsgrondslag bestaat voor de aanduiding “LIMITÉ” en is van mening dat herziening van de interne richtsnoeren van de Raad noodzakelijk is om te garanderen dat documenten uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen die in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het HvJ als “LIMITÉ” aangeduid kunnen worden;

11.

betreurt het dat Coreper, na de uitspraak van het HvJ in de zaak Access Info van 2013, besloot dat degene die het document opstelt als vuistregel “waar passend” in documenten betreffende lopende wetgevingsprocedures de namen van de lidstaten moet vastleggen; acht het onaanvaardbaar dat de door de individuele lidstaten in de voorbereidende instanties van de Raad ingenomen standpunten noch gepubliceerd noch systematisch vastgelegd worden, waardoor burgers, media en belanghebbenden het gedrag van hun gekozen regeringen niet doeltreffend kunnen nagaan;

12.

wijst erop dat dit gebrek aan informatie ook afbreuk doet aan de mogelijkheid van nationale parlementen om de acties van de nationale regeringen in de Raad te controleren, en daarmee aan de essentiële functie van nationale parlementen binnen het wetgevingsproces van de EU, en het leden van nationale regeringen mogelijk maakt in de nationale sfeer afstand te nemen van beslissingen op Europees niveau die zij zelf hebben genomen en vorm gegeven; meent dat deze praktijk indruist tegen de geest van de Verdragen en acht het onverantwoord van leden van nationale regeringen om het vertrouwen in de Europese Unie te ondermijnen door “Brussel de schuld te geven” voor besluiten waarbij zij zelf betrokken waren; stelt dat een systematische vastlegging van de standpunten van de lidstaten in de voorbereidende instanties van de Raad zou werken als een positieve ontmoediging van deze praktijk, die onmiddellijk een halt moet worden toegeroepen; merkt op dat deze praktijk politici in de kaart speelt die de legitimiteit van de EU in de ogen van het publiek in twijfel willen trekken;

13.

acht het strijdig met democratische beginselen dat het gebrek aan transparantie in de Raad bij interinstitutionele onderhandelingen tussen de medewetgevers leidt tot onevenwichtigheid met betrekking tot de beschikbare informatie en zo tot een structureel voordeel van de Raad ten opzichte van het Europees Parlement; herhaalt zijn verzoek om de verbetering van de uitwisseling van documenten en informatie tussen het Parlement en de Raad en om het verlenen van toegang aan vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers bij vergaderingen van de Raad en zijn instanties, in het bijzonder in het geval van wetgeving, op dezelfde manier als het Parlement de Raad toegang verleent om zijn vergaderingen bij te wonen;

14.

herinnert eraan dat de aanbevelingen naar aanleiding van het strategisch onderzoek van de Ombudsman naar de transparantie van de trialogen niet zijn gevolgd, hetgeen voornamelijk te wijten is aan de onwilligheid van de Raad; is van mening dat voor trialogen een hoge mate van transparantie moet gelden, aangezien zij een gangbare praktijk zijn bij het zoeken naar overeenstemming over wetgevingsdossiers; meent dat dit de proactieve openbaarmaking van relevante documenten moet omvatten, alsook de vaststelling van een interinstitutionele kalender en een algemene regel op grond waarvan onderhandelingen uitsluitend geopend kunnen worden na vaststelling van openbare mandaten in overeenstemming met de beginselen van openbaarheid en transparantie in het wetgevingsproces van de EU;

15.

verlangt dat de Raad als één van de twee componenten van de Europese wetgevende macht zijn werkmethoden op één lijn brengt met de normen van de parlementaire en participatieve democratie, zoals op grond van de Verdragen vereist is, in plaats van op te treden als een diplomatiek forum, een functie waarvoor de Raad niet bedoeld is;

16.

is van mening dat de regeringen van de lidstaten de burgers het recht op informatie ontzeggen en dat ze de transparantienormen en passende democratische controle omzeilen door economische en financiële besluiten met verstrekkende gevolgen voor te bereiden of vooraf af te spreken in informele bijeenkomsten zoals de Eurogroep en de Eurotop; dringt erop aan dat de EU-wetgeving inzake transparantie en toegang tot documenten onmiddellijk van toepassing wordt op informele organen en voorbereidende instanties in de Raad, in het bijzonder op de Eurogroep, de Eurogroepwerkgroep, het Comité financiële diensten en het Economisch en Financieel Comité; pleit ervoor om de Eurogroep bij de volgende herziening van de Verdragen volledig te formaliseren teneinde een passende openbaarheid en parlementaire controle te garanderen;

17.

herhaalt zijn oproep om de Raad te transformeren tot een echte wetgevende kamer, zodat daadwerkelijk een wetgevend tweekamerstelsel van Raad en het Parlement ontstaat, waarbij de Commissie fungeert als uitvoerende macht; stelt voor om de momenteel actieve gespecialiseerde Raadsformaties met wetgevingsfunctie naar analogie van de werking van de commissies van het Europees Parlement te laten fungeren als voorbereidende organen voor één enkele wetgevende Raad waar alle definitieve wetgevingsbesluiten worden genomen, waarbij de vergaderingen van zowel de voorbereidende organen als de Raad in zijn geheel openbaar zijn;

18.

beschouwt stemming in het openbaar als een fundamenteel kenmerk van democratische besluitvorming; dringt er bij de Raad op aan gebruik te maken van de mogelijkheid van stemming met gekwalificeerde meerderheid en, waar mogelijk, af te zien van het nemen van besluiten bij consensus en daarmee zonder formele stemming in het openbaar;

19.

staat volledig achter de aanbevelingen van de Europese Ombudsman aan de Raad en dringt er bij de Raad op aan om — ten minste — alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de aanbevelingen van de Ombudsman zo snel mogelijk uit te voeren, met name:

a)

de identiteit van lidstaten, wanneer deze in voorbereidende instanties van de Raad hun standpunt uitspreken, op systematische wijze vast te leggen;

b)

duidelijke en openbaar beschikbare criteria op te stellen voor het als “LIMITÉ” aanduiden van documenten, in overeenstemming met EU-wetgeving;

c)

de “LIMITÉ”-status van documenten in een vroeg stadium op systematische wijze te beoordelen voordat een wet definitief wordt aangenomen, en ook voorafgaand aan informele onderhandelingen in driehoeksoverleg, op welk punt de Raad een initieel standpunt over het voorstel heeft ingenomen;

20.

is van mening dat verwijzingen naar het beroepsgeheim niet mogen worden gebruikt om stelselmatig te verhinderen dat documenten in een register worden opgenomen en openbaar worden gemaakt;

21.

neemt kennis van de door het Oostenrijks voorzitterschap in de gezamenlijke vergadering van de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften afgelegde verklaring over het informeren van het Europees Parlement over de voortgang van het lopende beraad binnen de Raad inzake verbetering van zijn regels en procedures voor transparantie in het wetgevingsproces, en over de bereidheid om op het juiste niveau met het Parlement te beraadslagen over onderwerpen die interinstitutionele coördinatie vereisen en betreurt het dat het Europees Parlement tot dusver nog geen informatie daaromtrent heeft ontvangen;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Ombudsman, de Europese Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(2)  PB C 66 van 21.2.2018, blz. 23.

(3)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.

(4)  PB C 337 van 20.9.2018, blz. 120.

(5)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0225.

(6)  Zie voor het beginsel van een zo ruim mogelijke toegang van het publiek: Gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P, Zweden en Turco/Raad [2008], ECLI:EU:C:2008:374, punt 34; Zaak C-280/11 P, Raad/Access Info Europe [2013] ECLI:EU:C:2013:671, punt 27; en Zaak T-540/15, De Capitani/Parlement [2018] ECLI:EU:C:2018:167, punt 80.


Donderdag 31 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/153


P8_TA(2019)0054

Jaarverslag 2017 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het jaarverslag 2017 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding (2018/2152(INI))

(2020/C 411/21)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 3 september 2018 met als titel “29e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — 2017” (COM(2018)0553) en de begeleidende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2018)0381, SWD(2018)0382, SWD(2018)0383, SWD(2018)0384, SWD(2018)0385) en SWD(2018)0386),

gezien het verslag 2017 van OLAF (1) en het activiteitenverslag 2017 van het Comité van toezicht van OLAF,

gezien advies nr. 8/2018 van de Europese Rekenkamer van 22 november 2018 over het voorstel van de Commissie van 23 mei 2018 tot wijziging van OLAF-verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF,

gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2017, vergezeld van de antwoorden van de instellingen,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (2) en de tussentijdse evaluatie daarvan, die de Commissie op 2 oktober 2017 heeft gepubliceerd (COM(2017)0589),

gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de “PIF-richtlijn”) (3),

gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (4),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5),

gezien het in opdracht van de Commissie opgestelde verslag 2015 met als titel “Study to quantify and analyse the VAT Gap in the EU Member States” en de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 met als titel “Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU — Tijd om knopen door te hakken” (COM(2016)0148),

gezien het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-105/14 (6), strafzaak tegen Ivo Taricco en anderen,

gezien het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-42/17 (7), strafzaak tegen M.A.S. en M.B.,

gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de rol van klokkenluiders bij de bescherming van de financiële belangen van de EU (8),

gezien het voortgangsverslag van 12 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie met als titel “Intensivering van de bestrijding van sigarettensmokkel en andere vormen van illegale handel in tabaksproducten — Een integrale EU-strategie (COM(2013)0324 van 6 juni 2013)” (COM(2017)0235),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld “Corruptiebestrijding in de EU” (COM(2011)0308),

gezien het door OLAF gecoördineerde verslag met als titel “Fraude bij de gunning van overheidsopdrachten — Een verzameling rode vlaggen en beste praktijken”, gepubliceerd op 20 december 2017, en het OLAF-handboek van 2017 voor het melden van onregelmatigheden bij gedeeld beheer,

gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (9),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over bescherming van de financiële belangen van de EU — Terugvordering van geld en activa van derde landen in fraudegevallen (10),

gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie van 3 februari 2014 (COM(2014)0038),

gezien Speciaal verslag nr. 19/2017 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Invoerprocedures: tekortkomingen in het rechtskader en een ondoeltreffende uitvoering zijn van invloed op de financiële belangen van de EU”,

gezien advies nr. 9/2018 van de Europese Rekenkamer over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU,

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel “Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt. Het meerjarig financieel kader 2021-2027” (COM(2018)0321),

gezien zijn resolutie van 4 oktober 2018 over bestrijding van douanefraude en bescherming van de eigen middelen van de EU (11),

gezien Speciaal verslag nr. 26/2018 van de Europese Rekenkamer van 10 oktober 2018, getiteld “Een reeks vertragingen bij de IT-douanesystemen: wat ging er mis?”,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0003/2019),

A.

overwegende dat de lidstaten en de Commissie rechtens een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van 74 % van de Uniebegroting voor 2017; overwegende dat de facto de lidstaten deze middelen besteden terwijl de Commissie verantwoordelijk is voor het toezicht daarop door middel van haar controlemechanismen;

B.

overwegende dat een deugdelijk uitgavenbeleid en de bescherming van de financiële belangen van de EU centraal moeten staan in het EU-beleid, teneinde het vertrouwen van de burgers te vergroten door ervoor te zorgen dat hun geld goed en doeltreffend wordt besteed;

C.

overwegende dat artikel 310, lid 6, VWEU, bepaalt: “De Unie en de lidstaten bestrijden overeenkomstig artikel 325 fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad”;

D.

overwegende dat het, om goede prestaties met vereenvoudigingsprocessen te behalen, nodig is de kosten, opbrengsten, uitkomsten/resultaten en effecten regelmatig onder de loep te nemen in het kader van doelmatigheidscontroles;

E.

overwegende dat de verscheidenheid van rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten adequaat moet worden aangepakt om een einde te maken aan onregelmatigheden en fraude te bestrijden; overwegende dat de Commissie daarom meer inspanningen moet leveren om ervoor te zorgen dat de fraudebestrijding doeltreffend wordt uitgevoerd en de behaalde resultaten tastbaarder en bevredigender zijn;

F.

overwegende dat artikel 325, lid 2, VWEU, bepaalt: “De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad”;

G.

overwegende dat de EU beschikt over een algemeen recht om binnen de in het VWEU bepaalde grenzen op te treden op het gebied van corruptiebestrijdingsbeleid; overwegende dat in artikel 67 VWEU is bepaald dat de Unie een hoog niveau van veiligheid moet waarborgen, onder meer door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit en de onderlinge aanpassing van de strafwetgevingen; overwegende dat corruptie in artikel 83 VWEU wordt vermeld als een vorm van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

H.

overwegende dat artikel 325, lid 3, VWEU, bepaalt dat: “de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Unie tegen fraude te beschermen [coördineren]” en “[…] daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten [organiseren]”;

I.

overwegende dat corruptie in alle lidstaten een wijdverspreid fenomeen is en een ernstige bedreiging vormt voor de financiële belangen van de Unie, en dat dit weer een bedreiging vormt voor het vertrouwen in de overheid;

J.

overwegende dat btw een belangrijke inkomstenbron is voor de nationale begrotingen en dat de eigen middelen afkomstig uit de btw in 2017 12,1 % van de totale financiering voor de EU-begroting uitmaakten;

K.

overwegende dat de Commissie in resolutie nr. 6902/05 van de Raad van 14 april 2005 betreffende een algemeen EU-beleid ter bestrijding van corruptie werd gevraagd alle realistische opties te overwegen, zoals deelname aan Greco of een mechanisme voor de evaluatie van en het toezicht op de toepassing van de EU-instrumenten die verband houden met de ontwikkeling van een mechanisme van wederzijdse evaluatie en controle;

L.

overwegende dat stelselmatige en geïnstitutionaliseerde gevallen van corruptie in bepaalde lidstaten de financiële belangen van de Unie ernstig schaden en eveneens een bedreiging vormen voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten;

M.

overwegende dat uit het speciale Eurobarometer-verslag 470 over corruptie, dat in december 2017 is gepubliceerd, blijkt dat de perceptie van en houding tegenover corruptie over het algemeen stabiel is gebleven in vergelijking met 2013, wat aangeeft dat het vertrouwen van de EU-burgers in hun instellingen niet is toegenomen en dat er op dit vlak geen concrete resultaten zijn geboekt;

Opsporing en melding van onregelmatigheden

1.

merkt met tevredenheid op dat het totale aantal frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden dat in 2017 is gemeld (15 213 gevallen) met 20,8 % is afgenomen ten opzichte van 2016 (19 080 gevallen) en dat de waarde ervan is afgenomen met 13 % (van 2,97 miljard EUR in 2016 tot 2,58 miljard EUR in 2017);

2.

herinnert eraan dat niet alle onregelmatigheden frauduleus zijn en dat de gemaakte fouten duidelijk moeten worden onderscheiden;

3.

stelt vast dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden sterk is gedaald (-19,3 %) ten opzichte van het voorgaande jaar, waarmee de in 2014 begonnen neerwaartse trend zich heeft voortgezet; hoopt dat de daling het gevolg is van een echte vermindering van de fraude en niet van tekortkomingen bij de opsporing;

4.

is van mening dat de lidstaten wat betreft het uitwisselen van informatie nauwer moeten samenwerken, om zo het verzamelen van gegevens te verbeteren en de doeltreffendheid van de controles te versterken;

5.

betreurt het dat meer dan de helft van de lidstaten geen nationale fraudebestrijdingsstrategie (NAFS) heeft vastgesteld; verzoekt de Commissie de resterende lidstaten aan te moedigen om werk te maken van de vaststelling van een NAFS;

6.

verzoekt de Commissie nogmaals een uniform systeem in het leven te roepen voor het verzamelen van vergelijkbare gegevens over onregelmatigheden en fraudegevallen in de lidstaten, teneinde het meldingsproces te standaardiseren en de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verstrekte gegevens te waarborgen;

7.

herinnert eraan dat veel lidstaten niet beschikken over specifieke wetgeving tegen georganiseerde criminaliteit, die steeds vaker grensoverschrijdend van aard is en aanwezig is in sectoren die de financiële belangen van de Unie treffen, zoals smokkel en valsmunterij;

8.

maakt zich zorgen over de controles met betrekking tot door tussenpersonen beheerde financieringsinstrumenten en over de aangetoonde zwakke punten in de controles in de statutaire zetels van de begunstigden; benadrukt dat de verstrekking van directe en indirecte leningen afhankelijk moet worden gemaakt van publicatie van de belasting- en boekhoudkundige gegevens per land en openbaarmaking van informatie over de feitelijke eigendom door de begunstigden en de financiële tussenpersonen die bij de financieringsverrichtingen betrokken zijn;

Ontvangsten — eigen middelen

9.

is bezorgd over het feit dat de btw-kloof volgens de statistieken van de Commissie in 2016 147 miljard EUR bedroeg, d.w.z. meer dan 12 % van de totale verwachte btw-inkomsten, en dat de Commissie schat dat intracommunautaire btw-fraudegevallen de Unie jaarlijks ongeveer 50 miljard EUR kosten;

10.

is ingenomen met het btw-actieplan van de Commissie van 7 april 2016 voor de hervorming van het btw-kader en de 13 wetgevingsvoorstellen die de Commissie sinds december 2016 heeft goedgekeurd met betrekking tot de overgang naar een definitief btw-stelsel, het wegnemen van btw-belemmeringen voor e-commerce, de herziening van het btw-stelsel voor het mkb, de modernisering van het btw-tarievenbeleid en de btw-belastingkloof; merkt op dat het voorstel voor het “definitieve stelsel” een einde zou kunnen maken aan intracommunautaire ploffraude, maar dat het niet vóór 2022 in werking zou treden; dringt er bij de lidstaten op aan de hervorming van het btw-stelsel spoedig door te voeren en sneller maatregelen te nemen om intussen de schade te beperken, onder meer in het kader van Eurofisc, OLAF, Europol en het toekomstige EOM;

11.

is ingenomen met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak M.A.S. (C-42/17), waarin is bepaald dat de lidstaten, overeenkomstig hun verplichtingen krachtens artikel 325, leden 1 en 2, VWEU, doeltreffende en afschrikkende strafrechtelijke sancties moeten opleggen in gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad met betrekking tot btw;

12.

betreurt dat er bij een onderzoek van OLAF uit 2017 naar douanefraude in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke btw-ontduiking aan het licht is gebracht in verband met invoer in het VK waarbij misbruik is gemaakt van de opschorting van betaling van btw, de zogeheten douaneregeling 42 (CP42); is tevreden dat de Commissie in mei 2018 een pre-inbreukprocedure tegen het VK heeft ingeleid; herinnert eraan dat door dit soort fraude in de periode 2013-2016 naar schatting in totaal ongeveer 3,2 miljard EUR verloren is gegaan en dat dit eveneens een verlies voor de EU-begroting betekent; vreest dat de onlangs aangenomen wijzigingen van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (12) betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde wellicht niet toereikend zijn om fraude met CP42 te verijdelen; vraagt de Commissie nieuwe strategieën te overwegen om aan CP42 onderworpen goederen binnen de EU te traceren;

13.

is ingenomen met de op 2 oktober 2018 goedgekeurde wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad, en hoopt dat meer samenwerking ervoor zal zorgen dat de belangrijkste aspecten van grensoverschrijdende fraude in de interne markt, zoals intracommunautaire ploffraude, doeltreffend kunnen worden aangepakt;

14.

is ingenomen met de vaststelling van de richtlijn betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waarin wordt verduidelijkt welke problemen gemoeid zijn met de grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten, Eurojust, het EOM en de Commissie bij de bestrijding van btw-fraude;

15.

benadrukt in dit verband de ernst van de huidige situatie met betrekking tot fraude waarbij geen btw wordt afgedragen, in het bijzonder zogenoemde carrouselfraude; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan alle terreinen waarop Eurofisc actief is om de uitwisseling van bruikbare informatie voor fraudebestrijding te bevorderen;

16.

brengt in herinnering dat het Hof van Justitie meermaals heeft bevestigd dat de btw een financieel belang van de Unie vormt, zoals meest recentelijk in de zaak-Taricco (C-105/14); merkt echter op dat OLAF wegens een gebrek aan instrumenten slechts zeer zelden onderzoeken uitvoert naar onregelmatigheden met betrekking tot btw; vraagt de lidstaten hun goedkeuring te hechten aan het voorstel van de Commissie om OLAF van nieuwe instrumenten te voorzien om btw-kwesties aan te pakken, zoals toegang tot Eurofisc, VIES of gegevens over bankrekeningen;

17.

wijst op de stabiele trend in het gemelde aantal frauduleuze en niet-frauduleuze gevallen in verband met traditionele eigen middelen (TEM) (4 647 in 2016, 4 636 in 2017), alsook in de betreffende bedragen (537 miljoen EUR in 2016, 502 miljoen EUR in 2017); wijst echter op de ongelijke verdeling van de onregelmatigheden onder de lidstaten, waarbij Griekenland (7,17 %), Spanje (4,31 %) en Hongarije (3,35 %) duidelijk boven het EU-gemiddelde van 1,96 % niet-geïnde TEM liggen;

18.

merkt met grote bezorgdheid op dat de laatste jaren meer tabak naar de Europese Unie is gesmokkeld en dat dit naar raming jaarlijks een verlies van 10 miljard EUR aan overheidsinkomsten voor de begroting van de Unie en de lidstaten betekent en tegelijkertijd een belangrijke bron is van georganiseerde misdaad, waaronder terrorisme; acht het noodzakelijk dat de lidstaten zich meer inzetten om deze illegale activiteiten te bestrijden, onder meer door de procedures voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren;

19.

is van mening dat een combinatie van verschillende opsporingsmethoden (vrijgavecontroles, controles na vrijgave, inspecties door fraudebestrijdingsdiensten en andere) het meest doeltreffend is om fraude op te sporen en dat de doeltreffendheid van elke methode afhangt van de lidstaat in kwestie, van de mate waarin zijn administratie op efficiënte wijze is gecoördineerd en van de mate waarin de bevoegde diensten van de lidstaten met elkaar kunnen communiceren;

20.

vindt het zorgwekkend dat sommige lidstaten geregeld geen enkel geval van fraude melden; verzoekt de Commissie de situatie te onderzoeken, omdat het het weinig waarschijnlijk acht dat deze lidstaten fraudevrije paradijzen zijn; verzoekt de Commissie in deze landen steekproeven ter plaatse te verrichten;

21.

stelt met verbijstering vast dat het gemiddelde terugvorderingspercentage voor gevallen die in de periode 1989-2017 als frauduleus zijn gemeld, slechts 37 % bedroeg; vraagt de Commissie oplossingen te zoeken om deze ontstellende situatie te verhelpen;

22.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om jaarlijks verslag uit te brengen over het bedrag aan eigen middelen van de Unie dat naar aanleiding van de aanbevelingen van OLAF is teruggevorderd, en de nog terug te vorderen bedragen mee te delen;

Fraudebestrijdingsprogramma van de EU

23.

is verheugd over de vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU, dat door OLAF zal worden uitgevoerd onder direct beheer (COM(2018)0386), en dringt erop aan dat de subsidies vanaf juni 2019 elektronisch worden beheerd met het eGrants-beheerssysteem van de Commissie;

Het EOM en de toekomstige relatie daarvan met OLAF

24.

is ingenomen met het besluit van 22 lidstaten om in het kader van nauwere samenwerking over te gaan tot de instelling van het EOM; verzoekt de Commissie de lidstaten die tot nog toe niet aan het EOM hebben willen deelnemen, daartoe aan te moedigen;

25.

brengt in herinnering dat in de samenwerkingsovereenkomsten tussen OLAF en het EOM een duidelijke bevoegdheidsverdeling moet worden gewaarborgd, teneinde dubbele structuren, conflicterende bevoegdheden en mazen in de wetgeving als gevolg van een gebrek aan bevoegdheden te vermijden;

26.

is verheugd over het feit dat de ontwerpbegroting van de EU voor 2019 voor het eerst kredieten voor het EOM (4,9 miljoen EUR) bevat, en benadrukt het belang van een passend personeelsbestand en budget voor het EOM; stelt vast dat er slechts 37 posten zijn gepland, wat betekent dat na aftrek van de posten van 23 Europese openbaar aanklagers slechts in 14 posten is voorzien voor administratieve taken; acht dit niet realistisch, met name omdat onlangs twee extra lidstaten hebben besloten aan het EOM deel te nemen; vraagt daarom dat de extra posten die voor 2020 zijn gepland, versneld ter beschikking worden gesteld om het EOM te helpen eind 2020 volledig operationeel te zijn, zoals in de verordening is gepland;

27.

is ingenomen met het gerichte voorstel van de Commissie voor een herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, voornamelijk naar aanleiding van de oprichting van het EOM; benadrukt dat de toekomstige samenwerking tussen OLAF en het EOM gebaseerd moet zijn op nauwe samenwerking, doeltreffende uitwisseling van informatie en complementariteit, terwijl tegelijkertijd doublures of conflicterende bevoegdheden moeten worden vermeden;

Corruptiebestrijding

28.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten; benadrukt dat de Commissie regelmatig een op een reeks indicatoren en onafhankelijke verslagen gebaseerde beoordeling van de bedreigingen voor de rechtstaat in elke lidstaat, inclusief het gevaar van stelselmatige corruptie, moet publiceren, zodat er een objectieve en systematische beoordeling plaatsvindt;

29.

benadrukt dat OLAF in de lidstaten die hebben besloten zich niet bij het EOM aan te sluiten, na de oprichting van het EOM nog steeds het enige orgaan zal zijn dat belast is met de bescherming van de financiële belangen van de EU; benadrukt dat het voorstel van de Commissie tot wijziging van de OLAF-verordening volgens advies nr. 8/2018 van de Europese Rekenkamer geen oplossing biedt voor de geringe doeltreffendheid van de administratieve onderzoeken van OLAF; onderstreept hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat OLAF een sterke en goed functionerende partner van het EOM blijft;

30.

betreurt dat de Commissie het niet langer nodig vindt het corruptiebestrijdingsverslag te publiceren; betreurt dat de Commissie heeft besloten het toezicht op corruptiebestrijding op te nemen in het Europees semester voor economisch bestuur; is van mening dat dit ertoe heeft geleid dat het toezicht door de Commissie verder is afgenomen, aangezien er slechts voor een paar landen gegevens beschikbaar zijn; betreurt voorts dat deze nieuwe benadering vooral gericht is op de economische gevolgen van corruptie en dat de andere gevolgen van corruptie, zoals het effect op het vertrouwen van de burger in de overheidsinstanties en zelfs in het democratische bestel van de lidstaten, hierbij bijna volledig over het hoofd worden gezien; dringt er daarom bij de Commissie op aan haar corruptiebestrijdingsverslagen te publiceren; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een breder en coherenter corruptiebestrijdingsbeleid op EU-niveau te voeren, met inbegrip van een grondige evaluatie van het corruptiebestrijdingsbeleid in elke lidstaat;

31.

herhaalt dat het draaideureffect schadelijk kan zijn voor betrekkingen tussen de instellingen en belangenvertegenwoordigers; vraagt de EU-instellingen een systematische en evenredige aanpak van dit probleem te ontwikkelen;

32.

betreurt dat de Commissie de deelname van de EU aan de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa niet heeft aangemoedigd; vraagt de Commissie de onderhandelingen met de Greco zo snel mogelijk te hervatten om haar naleving van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) tijdig te beoordelen en een intern evaluatiemechanisme voor de EU-instellingen op te zetten;

33.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om, op basis van de in het programma van Stockholm vermelde vereisten, een systeem van strikte indicatoren en gemakkelijk toepasbare, uniforme criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan de mate van corruptie in de lidstaten kan worden gemeten en hun corruptiebestrijdingsbeleid kan worden beoordeeld; verzoekt de Commissie een corruptie-index op te stellen om de lidstaten op een ranglijst te plaatsen; is van mening dat een corruptie-index een stevige basis kan vormen voor het landspecifieke controlemechanisme van de Commissie bij de controle op de besteding van EU-middelen;

34.

herinnert eraan dat de Commissie geen toegang heeft tot de informatie die tussen de lidstaten wordt uitgewisseld ter voorkoming en bestrijding van intracommunautaire ploffraude, ook wel carrouselfraude genoemd; is van mening dat de Commissie toegang moet krijgen tot Eurofisc om de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten beter te kunnen controleren, beoordelen en verbeteren; vraagt alle lidstaten deel te nemen aan alle terreinen waarop Eurofisc actief is om de uitwisseling van informatie met gerechtelijke en rechtshandhavingsautoriteiten zoals Europol en OLAF te vergemakkelijken en sneller te laten verlopen, zoals de Europese Rekenkamer heeft aanbevolen; vraagt de lidstaten en de Raad om de Commissie toegang te verlenen tot deze gegevens teneinde de samenwerking te bevorderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en grensoverschrijdende misdaad te bestrijden;

Openbare aanbestedingen

Digitalisering

35.

merkt op dat een aanzienlijk deel van de overheidsinvesteringen gebeurt via openbare aanbestedingen (2 biljoen EUR per jaar); wijst op de voordelen van elektronische aanbestedingen voor fraudebestrijding, zoals besparingen voor alle partijen, meer transparantie en vereenvoudigde en kortere procedures;

36.

verzoekt de Commissie een door alle lidstaten toe te passen kader voor de digitalisering van alle uitvoeringsprocessen met betrekking tot EU-beleid vast te stellen (oproepen tot het indienen van voorstellen, toepassing, evaluatie, tenuitvoerlegging, betalingen);

37.

betreurt dat slechts een paar lidstaten nieuwe technologieën gebruiken voor alle belangrijke stappen van het aanbestedingsproces (elektronische kennisgeving, elektronische toegang tot aanbestedingsdocumenten, elektronische indiening, elektronische evaluatie, elektronische gunning, elektronische bestelling, elektronische facturering en elektronische betaling); vraagt de lidstaten alle formulieren van het openbare-aanbestedingsproces, alsook openbaar toegankelijke aanbestedingsregisters, tegen juli 2019 online beschikbaar te stellen in een machinaal leesbaar formaat;

38.

vraagt de Commissie stimulansen te ontwikkelen om een elektronisch profiel van aanbestedende diensten op te stellen voor de lidstaten waar dergelijke profielen niet beschikbaar zijn;

39.

is verheugd over het tijdschema van de Commissie voor de invoering van elektronische aanbestedingen in de EU en vraagt de Commissie daar verder werk van te maken;

Preventie en eerste fasen van de aanbestedingsprocedure

40.

is van mening dat preventieactiviteiten zeer belangrijk zijn om de omvang van de fraude bij de besteding van EU-middelen te verminderen, en dat de overschakeling op elektronische aanbestedingen een belangrijke stap is in de richting van fraudepreventie en bevordering van integriteit en transparantie;

41.

is ingenomen met de invoering van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en is van mening dat een combinatie van verschillende detectiemethoden (controles) in de eerste fasen van de aanbesteding van projecten het meest efficiënt is om fraude te voorkomen, aangezien middelen zo kunnen worden herbestemd voor andere projecten;

42.

is ingenomen met de door het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (Cocolaf) geformuleerde richtsnoeren inzake rode vlaggen en best practices op het gebied van overheidsopdrachten en de melding van onregelmatigheden;

43.

is verheugd over de vereenvoudiging van de financiële regels die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie, en is van mening dat verdere vereenvoudiging de efficiëntie verhoogt; hoopt dat andere ontvangers van middelen van de Unie meer zullen profiteren van vereenvoudigde kostenopties;

Invoerprocedures

44.

merkt op dat douanerechten 14 % van de EU-begroting uitmaken en is van mening dat de ondoeltreffende toepassing ervan en het ontbreken van geharmoniseerde regels de financiële belangen van de EU negatief beïnvloeden;

45.

neemt er nota van dat de douanediensten van verscheidene lidstaten informatie over vermoedelijke fraude uitwisselen om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving wordt nageleefd (wederzijdse bijstand); is van mening dat dergelijke communicatie gemakkelijker is als de vermelding van de afzender in de douaneaangifte ten invoer verplicht is, en verzoekt de Commissie deze vermelding tegen juli 2019 in alle lidstaten verplicht te stellen;

46.

uit zijn bezorgdheid over de douanecontroles en de daarmee samenhangende inning van douanerechten, die een deel van de eigen middelen van de Uniebegroting uitmaken; brengt in herinnering dat de douaneautoriteiten van de lidstaten controles verrichten om na te gaan of importeurs de regels inzake tarieven en invoer naleven; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat deze controles aan de grenzen van de EU op passende en gestroomlijnde wijze verlopen, zodat de veiligheid van de Unie en de bescherming van haar economische belangen worden gewaarborgd, en zich in te zetten voor de bestrijding van handel in illegale producten en met name namaak;

47.

betreurt dat de invoering van nieuwe IT-systemen voor de douane-unie vertraging heeft opgelopen en dat sommige belangrijke systemen pas na 2020 beschikbaar zullen zijn, wat betekent dat de in het douanewetboek van de Unie vastgestelde deadlines niet zullen worden gehaald; benadrukt dat een snelle overgang naar een elektronische douaneadministratie essentieel is om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten als één geheel kunnen opereren; vraagt de Commissie en de lidstaten bij te dragen aan de voltooiing en de financiële houdbaarheid van de douane-informatiesystemen van de EU;

48.

is ingenomen met de elf gezamenlijke douaneoperaties van OLAF, waarbij verschillende dreigingen zoals inkomstenfraude, illegale geldstromen, namaakproducten, sigarettensmokkel en verdovende middelen met succes zijn aangepakt; is bovendien verheugd dat er dankzij door OLAF verstuurde kennisgevingen over wederzijdse bijstand onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen, met name met betrekking tot fraude met zonnepanelen;

49.

benadrukt dat geharmoniseerde en gestandaardiseerde douanecontroles op alle plaatsen van binnenkomst nodig zijn omdat onevenwichtigheid bij de verrichting van douanecontroles door de lidstaten de goede werking van de douane-unie belemmert;

Uitgaven

50.

is verheugd over de aanzienlijke daling van het aantal gemelde fraudegevallen (van 272 in 2016 tot 133 in 2017) op het gebied van plattelandsontwikkeling en de daaruit voortvloeiende daling van de waarde van de fraude van 47 miljoen EUR tot 20 miljoen EUR: stelt echter vast dat er een omgekeerde trend te zien is bij de rechtstreekse landbouwsteun, waar de waarde van de als fraude gemelde onregelmatigheden sterk is gestegen van 11 miljoen EUR tot 39 miljoen EUR en de gemiddelde financiële waarde die met elk geval gemoeid was, met 227 % is gestegen; hoopt dat dit geen negatieve trend is;

51.

verwacht dat dankzij de vereenvoudiging van de administratieve regels, die in de gemeenschappelijke bepalingen voor de periode 2014-2020 wordt verlangd, het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden kan worden teruggedrongen, frauduleuze gevallen kunnen worden opgespoord en de toegang van begunstigden tot de fondsen van de Unie kan worden verbeterd;

52.

verzoekt de Commissie verdere inspanningen te leveren om de nomenclatuur van fouten in verband met de uitgaven te standaardiseren, aangezien uit de gegevens blijkt dat verschillende lidstaten dezelfde fouten in verschillende categorieën melden (SWD(2018)0386);

53.

onderstreept dat de opsporingscapaciteit een centraal element is in de fraudebestrijdingscyclus en bijdraagt aan de effectiviteit en efficiëntie van het systeem ter bescherming van de EU-begroting; is dan ook verheugd dat Polen, Roemenië, Hongarije, Italië en Bulgarije, die in de periode 2013-2017 samen 73 % van de als fraude gemelde onregelmatigheden in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor hun rekening namen, de meest actieve lidstaten waren bij het opsporen en melden van mogelijk frauduleuze onregelmatigheden; benadrukt in dit verband dat een louter cijfermatige beoordeling van de gedane meldingen een verkeerd beeld kan geven van de doeltreffendheid van de controles; verzoekt de Commissie daarom de lidstaten te blijven ondersteunen zodat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de controles wordt verbeterd, en best practices in het kader van fraudebestrijding te verspreiden;

54.

merkt op dat het aantal niet als fraude gemelde onregelmatigheden in het kader van het cohesie- en visserijbeleid (5 129 gevallen in 2017) na een piek van twee jaar weer tot het niveau van 2013 en 2014 (respectievelijk 4 695 en 4 825 gevallen) is gedaald;

55.

wijst erop dat volledige transparantie bij de verantwoording van uitgaven essentieel is, in het bijzonder bij infrastructuurwerken die rechtstreeks via fondsen of financieringsinstrumenten van de EU worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de EU-burgers volledige inzage te geven in de informatie over medegefinancierde projecten;

56.

neemt er nota van dat het aantal gemelde onregelmatigheden in het kader van pretoetredingssteun in 2017 verder is gedaald en dat met de uitfasering van de pretoetredingsprogramma's het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden tot vrijwel nul is gedaald;

Vastgestelde problemen en vereiste maatregelen

Betere inspecties

57.

steunt het programma Hercules III, dat een goed voorbeeld is van de benadering “optimale besteding van elke euro”; verwacht dat de opvolger daarvan na 2020 nog efficiënter zal zijn;

58.

hoopt dat de geplande nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer de coördinatie verder zal verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten zal versterken door een beter partnerschap op EU-niveau;

Grensoverschrijdende fraude

59.

benadrukt dat een systeem voor informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten een kruiscontrole van de boekhoudkundige gegevens over transacties tussen twee of meer lidstaten mogelijk zou maken teneinde transnationale fraude in het kader van de structuur- en investeringsfondsen te voorkomen en zo te zorgen voor een horizontale en volledige aanpak van de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake wederzijdse administratieve bijstand in de uitgavensectoren van de EU-fondsen waar daar nog niet in is voorzien;

60.

maakt zich zorgen over de toenemende dreiging en het toenemende aantal gevallen van grensoverschrijdende fraude die door OLAF aan het licht worden gebracht; is verheugd over de aanneming van het verslag van het Parlement van 25 oktober 2018 over bescherming van de financiële belangen van de EU — Terugvordering van geld en activa van derde landen in fraudegevallen, en over de in de vrijhandelsovereenkomst met Japan opgenomen fraudebestrijdingsclausule; verzoekt de Commissie de praktijk om fraudebestrijdingsclausules toe te voegen aan overeenkomsten tussen de EU en derde landen te veralgemenen;

Klokkenluiders

61.

is ingenomen met het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (COM(2018)0218); hoopt dat het de veiligheid van klokkenluiders in de Unie aanzienlijk zal verbeteren, wat zal leiden tot een aanzienlijke verbetering van de financiële bescherming van de EU en de rechtsstaat; hoopt dat deze richtlijn zeer spoedig in werking zal treden; roept alle EU-instellingen op om de in de richtlijn opgenomen normen zo snel mogelijk in hun interne beleid ten uitvoer te leggen zodat de financiële belangen van de Unie zo goed mogelijk worden beschermd; moedigt de lidstaten aan om deze richtlijn met een zo ruim mogelijke werkingssfeer om te zetten in hun nationale rechtsstelsel;

62.

benadrukt de belangrijke rol van klokkenluiders bij de preventie, opsporing en melding van fraude, evenals het belang van maatregelen om hen te beschermen;

Onderzoeksjournalistiek

63.

is van mening dat onderzoeksjournalistiek een essentiële rol speelt in het verbeteren van de vereiste mate van transparantie in de Unie en de lidstaten en dat deze zowel door de lidstaten als door de Unie moet worden aangemoedigd en ondersteund;

Tabak

64.

stelt met bezorgdheid vast dat de illegale handel in sigaretten volgens schattingen van OLAF jaarlijks meer dan 10 miljard EUR aan financiële verliezen voor de begrotingen van de Unie en de lidstaten veroorzaakt;

65.

is verheugd dat het Protocol van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten op 25 september 2018 in werking is getreden na de 41e ratificatie ervan op 27 juni 2018; is verheugd dat de eerste bijeenkomst van de partijen bij het protocol van 8 tot 10 oktober 2018 heeft plaatsgevonden; dringt er echter bij de lidstaten die het protocol nog niet hebben geratificeerd, op aan dit zo spoedig mogelijk te doen; vraagt de Commissie een actieve rol te spelen met het oog op het uitbrengen van een omvattend verslag over good practices en ervaringen met de uitvoering van volg- en traceersystemen van de staten die partij zijn; vraagt de lidstaten die het protocol hebben ondertekend maar het nog niet hebben geratificeerd, het te ratificeren;

66.

herinnert eraan dat de Commissie heeft besloten de tabaksovereenkomst (PMI-overeenkomst), die op 9 juli 2016 is afgelopen, niet te verlengen; herinnert eraan dat het Parlement de Commissie op 9 maart 2016 heeft gevraagd deze overeenkomst na de vervaldatum niet te verlengen, uit te breiden noch er opnieuw over te onderhandelen; is van mening dat de drie andere overeenkomsten met tabaksbedrijven (BAT, JTI en ITL) niet mogen worden vernieuwd, verlengd of herzien; verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2018 een verslag in te dienen over de haalbaarheid van de beëindiging van de drie overgebleven overeenkomsten;

67.

vraagt de Commissie het nieuwe actieplan en de alomvattende EU-strategie om illegale tabaksproducten te bestrijden, die voor het einde van de zomer in 2018 gepland was, spoedig te presenteren;

68.

vraagt de Commissie erop toe te zien dat het traceersysteem en de veiligheidskenmerken waarin de lidstaten uiterlijk 20 mei 2019 voor sigaretten en shagtabak en uiterlijk 20 mei 2024 voor alle andere tabaksproducten (zoals sigaren, cigarillo's en rookloze tabaksproducten) moeten voorzien, in overeenstemming zijn met de richtsnoeren inzake onafhankelijkheid van het Protocol van de WHO tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten dat de EU op 24 juni 2016 heeft geratificeerd;

69.

vraagt de Commissie te anticiperen op de risico's van heimelijke namaak van de afzonderlijke merktekens door de tabaksindustrie met het oog op bevoorrading van de parallelle markt;

70.

merkt bezorgd op dat in de lidstaten slechts in beperkte mate gevolg is gegeven aan de justitiële aanbevelingen van OLAF; vindt dit onaanvaardbaar en vraagt de Commissie de lidstaten ertoe aan te sporen de aanbevelingen van OLAF volledig uit te voeren en regels op te stellen om de ontvankelijkheid van door OLAF aangedragen bewijs te faciliteren;

Onderzoeken en de rol van OLAF

71.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie om OLAF de bevoegdheid te geven btw-kwesties te onderzoeken; verzoekt de Commissie nadat alle Europese en nationale procedures afgesloten zijn, voor een zekere mate van transparantie rond de verslagen en aanbevelingen van OLAF te zorgen; is van mening dat de Commissie nadat de nodige wijzigingen in de OLAF-verordening naar aanleiding van de oprichting van het EOM zijn vastgesteld, een grondigere en ruimere modernisering van het OLAF-kader moet voorbereiden;

72.

betreurt dat de terminologie in de verslagen van OLAF niet consistent is en dat onderzoeken bijvoorbeeld soms als “closed” (gesloten) en soms als “concluded” (afgerond) worden bestempeld; verzoekt de Commissie en OLAF consistente terminologie te gebruiken zodat de vergelijkbaarheid van de verslaglegging en de behandeling van fraudezaken door de jaren heen wordt gewaarborgd;

73.

neemt nota van de aanhoudende problemen met de nieuwe contentmanagementdatabase (OCM) van OLAF; betreurt met name dat er zaken zijn zoekgeraakt in deze nieuwe database; is verheugd dat dit probleem topprioriteit krijgt; verzoekt de Commissie het Parlement een grondige beoordeling van het OCM-IT-project voor te leggen, in het bijzonder met betrekking tot het projectontwerp, de volledige kosten, de tenuitvoerlegging en de gebruikerservaring, met een lijst van de problemen die zich hebben voorgedaan, zoals het Comité van toezicht van OLAF heeft aanbevolen (13);

74.

vraagt de Commissie en de lidstaten er samen voor te zorgen dat de onderzoeken van OLAF en die van de lidstaten elkaar aanvullen, dat OLAF in alle lidstaten dezelfde onderzoeksbevoegdheden krijgt, inclusief toegang tot informatie over bankrekeningen, en dat bewijs dat door OLAF wordt verzameld, door de rechtbanken van alle lidstaten ontvankelijk wordt geacht bij strafzaken, aangezien dit essentieel is om ervoor te zorgen dat de OLAF-onderzoeken effectief follow-up krijgen;

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Comité van toezicht van OLAF.

(1)  OLAF, “Achttiende verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding”, 1 januari-31 december 2017", 5.10.2018.

(2)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(3)  PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(4)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)  Arrest van het Hof (grote kamer) van 8 september 2015, strafzaak tegen Ivo Taricco en anderen, 105/14, ECLI:EU:C:2015:555.

(7)  Arrest van het Hof (grote kamer) van 5 december 2017, strafzaak tegen M.A.S. en M.B., 42/17, ECLI:EU:C:2017:936.

(8)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 56.

(9)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.

(10)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0419.

(11)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0384.

(12)  PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1.

(13)  Advies nr. 1/2018 van het Comité van toezicht van OLAF over het voorontwerp van begroting 2019 van OLAF.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/163


P8_TA(2019)0057

Genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059688/02 — 2019/2521(RSP))

(2020/C 411/22)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059688/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3,

gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 25 oktober 2017 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 28 november 2017 is gepubliceerd (3),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (4),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Bayer CropScience AG op 20 mei 2016 overeenkomstig de artikelen 11 en 23 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de Commissie een aanvraag heeft ingediend voor de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van de producten die onder Beschikking 2007/232/EG van de Commissie (5) vallen (“de verlengingsaanvraag”);

B.

overwegende dat bij Beschikking 2007/232/EG een vergunning werd verleend voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, en dat die vergunning eveneens betrekking had op producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

C.

overwegende dat de EFSA overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 25 oktober 2017 een positief advies heeft uitgebracht over de verlengingsaanvraag;

D.

overwegende dat de Commissie op verzoek van de aanvrager heeft besloten om het vorige Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU van de Commissie (6) te wijzigen zodat de producten die vallen onder Beschikking 2007/232/EG erin wordt opgenomen; overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie bijgevolg de wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU en de intrekking van Beschikking 2007/232/EG inhoudt; overwegende dat de legitimiteit van een dergelijke benadering twijfelachtig is;

E.

overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend (7); overwegende dat de lidstaten onder meer hebben bekritiseerd dat de door de aanvrager gevolgde controleaanpak niet strookt met de voorschriften van bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) of met de richtsnoeren van de EFSA, dat de door de aanvrager ingediende milieumonitoringverslagen na het in de handel brengen fundamentele tekortkomingen vertoonden, en dat zij geen degelijke gegevens bevatten die de conclusie ondersteunen dat er geen ongunstige effecten voor de gezondheid of het milieu zijn opgetreden als gevolg van de invoer of het gebruik van genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3;

F.

overwegende dat de genetisch gemodificeerde koolzaadsoorten Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 zijn gemodificeerd om ze resistentie tegen het gebruik van het herbicide glufosinaat;

G.

overwegende dat het gebruik van een complementair herbicide tot de gangbare landbouwpraktijken behoort bij de teelt van herbicideresistente gewassen en dat daarom te verwachten valt dat deze gewassen zullen worden blootgesteld aan hogere en ook herhaalde doses, wat niet alleen zal leiden tot een grote aanwezigheid van residuen in de oogst, en daardoor in het ingevoerde product, maar ook van invloed kan zijn op de samenstelling van het genetisch gemodificeerde gewas en de agronomische eigenschappen ervan;

H.

overwegende dat het gebruik van glufosinaat niet langer is toegestaan in de Unie omdat het is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting en derhalve onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (9);

I.

overwegende dat residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden, worden beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid valt van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat de gevolgen van de besproeiing met glufosinaat van de genetisch gemodificeerde koolzaadsoorten Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 nog niet zijn beoordeeld; overwegende dat gegevens over de hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten essentieel zijn voor een grondige risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen;

J.

overwegende dat de lidstaten niet verplicht zijn de glufosinaatresiduen op ingevoerd koolzaad te meten om te waarborgen dat ze voldoen aan de maximumgehalten voor residuen als onderdeel van het in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie (10);

K.

overwegende dat, naast de mogelijkheid dat dieren en mensen in de Unie blootgesteld zullen blijven worden aan hoge gehalten van glufosinaatresiduen in dit genetisch gemodificeerde koolzaad, door een deskundige van een bevoegde autoriteit ook bezorgdheid werd geuit over het metaboliet N-acetyl-glufosinaat, dat wordt geproduceerd in het genetisch gemodificeerde koolzaad Ms8 × Rf3, maar niet in de niet-genetisch gemodificeerde tegenhanger ervan (11); overwegende dat hoewel een studie uit 2013 erop wijst dat N-acetyl-glufosinaat mogelijk neurotoxische effecten veroorzaakt, dit niet is geëvalueerd als onderdeel van de beoordeling door EFSA;

L.

aangezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd en er voor het verlenen van de vergunning dus geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

M.

overwegende dat de Commissie in beide toelichtingen bij het wetgevingsvoorstel dat zij op 22 april 2015 heeft ingediend tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, respectievelijk bij het wetgevingsvoorstel dat zij op 14 februari 2017 heeft ingediend tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, heeft betreurd dat sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vergunningsbesluiten door de Commissie zijn vastgesteld zonder gesteund te worden door het advies van het comité van de lidstaten en dat de terugzending van het dossier aan de Commissie voor een definitieve beslissing, wat zeer ongebruikelijk is voor de procedure in het algemeen, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (12);

N.

overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen (13), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met een van de doelen van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (14) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een herbicide dat niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie, in dit geval glufosinaat;

5.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden, metabolieten en commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;

6.

verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor levensmiddelen en diervoeders;

7.

herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;

8.

verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

9.

verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Assessment of genetically modified oilseed rape MS8 × RF3 for renewal of authorisation under regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-RX-004), https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2017.5067

(4)  Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).

Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die “events” (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde maïs MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).

Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de “events” Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).

Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die van twee van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034 en NK603 combineert, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).

Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de events of het enkele event 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).

(5)  Beschikking 2007/232/EG van de Commissie van 26 maart 2007 betreffende het in de handel brengen van koolzaadproducten (Brassica napus L., lijnen Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3), genetisch gemodificeerd met het oog op tolerantie voor het herbicide glufosinaat-ammonium, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 17.4.2007, blz. 20).

(6)  Uitvoeringsbesluit 2013/327/EU van de Commissie van 25 juni 2013 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 of met die genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 57).

(7)  Opmerkingen van de lidstaten, bijlage G, http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2016-00569

(8)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/555 van de Commissie van 9 april 2018 inzake een in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 92 van 10.4.2018, blz. 6).

(11)  Opmerkingen van de lidstaten, bijlage G, blz. 18, http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2016-00569

(12)  Zie bijvoorbeeld zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement op 15 juli 2014, die later is opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie, en zijn State of the Union van 14 september 2016.

(13)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 165.

(14)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/168


P8_TA(2019)0058

Genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1)

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D059689/02 — 2019/2522(RSP))

(2020/C 411/23)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 5307 (SYN-Ø53Ø7-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (D059689/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 16 april 2015 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 5 mei 2015 is gepubliceerd (3) en gezien de verklaring tot aanvulling van het wetenschappelijk advies van de EFSA inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarin rekening wordt gehouden met een bijkomende toxicologische studie, die op 7 maart 2018 door de EFSA is goedgekeurd en op 11 april 2018 is gepubliceerd (4),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (5),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Syngenta Crop Protection AG op 7 april 2011 via de gelieerde onderneming Syngenta Crop Protection NV/SA overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de nationale bevoegde instantie van Duitsland een aanvraag voor verlening van een vergunning heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 5307 (“de aanvraag”); overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde mais 5307 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat gemodificeerde mais 5307 een nieuw insectendodend eiwit eCry3.1Ab bevat, dat toxisch is voor bepaalde kevers en snuitkevers en dat wordt verkregen door fusie en herschikking van toxinen die van nature voorkomen in bodembacteriën met de naam Bacillus thuringiensis (Bt); overwegende dat genetisch gemodificeerde mais 5307 ook het eiwit phosphomannose-isomerase (PMI) bevat, dat als selectiemarker wordt gebruikt;

C.

overwegende dat de EFSA in haar advies van 2015 tot de conclusie kwam dat zij haar risicobeoordeling van levensmiddelen en diervoeders niet kon afronden wegens tekortkomingen in het door de aanvrager ingediende 28-daagse toxiciteitsonderzoek, omdat de gegevens afkomstig waren van twee afzonderlijke experimenten en omdat onvoldoende dieren werden onderzocht (6);

D.

overwegende dat de aanvrager nadien een nieuw 28-daags toxiciteitsonderzoek heeft ingediend, maar dat dit tweede onderzoek niet voldeed aan alle vereisten van de door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde richtsnoeren voor 28-daagse onderzoeken naar de orale toxiciteit bij herhaalde toediening voor knaagdieren (7), waarom de EFSA had verzocht;

E.

overwegende dat de EFSA in haar verklaring van 2018 een gunstig advies met betrekking tot deze aanvraag heeft uitgebracht;

F.

overwegende dat Cry-eiwitten (Bt-toxinen) zijn erkend als proteïnen met adjuvans-eigenschappen, d.w.z. dat zij mogelijk de allergene eigenschappen van andere levensmiddelen kunnen versterken, maar dat dit niet door de EFSA is geanalyseerd; overwegende dat dit problematisch is omdat Bt-toxinen kunnen worden gemengd met allergenen in levensmiddelen en diervoeders zoals sojabonen;

G.

overwegende dat in het 28-daagse toxiciteitsonderzoek dat door de EFSA werd aanvaard enkel het geïsoleerde eiwit werd getest; overwegende dat de toxiciteit van Bt-toxinen echter kan worden verhoogd door interactie met andere verbindingen zoals plantenenzymen, andere Bt-toxinen en residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden; overwegende dat een onderzoek van de geïsoleerde Bt-toxine daarom niet volstaat om conclusies te trekken wat betreft de gezondheidseffecten na consumptie (8);

H.

overwegende dat de EFSA heeft opgemerkt dat de aanvrager relevante overeenkomsten heeft vastgesteld tussen de aminozuursequentie van cCry3.1Ab en parasporines, die kunnen optreden als cytotoxische eiwitten in zoogdiercellen (9); overwegende dat de EFSA dit niet nader heeft onderzocht;

I.

overwegende dat de bevoegde instanties van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend (10);

J.

overwegende dat volgens een bevoegde autoriteit (11), het expressieniveau van eCry3.1Ab in de korrels van genetisch gemodificeerde mais 5307 hoger ligt dan het standaard toegestane maximumresidugehalte, dat 0,01 mg/kg bedraagt, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (12);

K.

overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

L.

overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, die in het geheel van de procedure zeer uitzonderlijk is, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (13);

M.

overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing (14) heeft verworpen, en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 (15) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;

5.

verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

6.

verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Wetenschappelijk advies inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2015.4083.

(4)  Verklaring tot aanvulling van het wetenschappelijk advies van de EFSA inzake aanvraag EFSA-GMO-DE-2011-95 van Syngenta Crop Protection AG voor het in de handel brengen van producten van genetisch gemodificeerde mais 5307 in levensmiddelen en diervoeders en de invoer en verwerking ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, waarin rekening wordt gehouden met een bijkomende toxicologische studie, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5233.

(5)  

Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).

Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die “events” (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).

Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de “events” Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).

Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de “events” MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).

Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de “events” 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).

(6)  Advies EFSA, 2015, blz. 15, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2015.4083.

(7)  Verklaring EFSA, 2018, blz. 4, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5233.

(8)  Voor nadere informatie, zie de analyse van het Instituut voor onafhankelijke effectbeoordelingen in de biotechnologie, TESTBIOTECH, blz. 3: https://www.testbiotech.org/sites/default/files/Testbiotech_Comment_Maize%205307.pdf.

(9)  Advies EFSA, 2015, blz. 9, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2015.4083.

(10)  Zie bijlage G — Opmerkingen van de lidstaten, http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2011-00310.

(11)  Opmerkingen van de lidstaten, blz. 95.

(12)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).

(13)  Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire vergadering van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) en in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).

(14)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 165.

(15)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/173


P8_TA(2019)0059

Genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1)

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059691/02 — 2019/2523(RSP))

(2020/C 411/24)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (MON-874Ø3-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059691/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 8 maart 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 28 maart 2018 is gepubliceerd (3),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (4),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Monsanto Europe SA/NV op 26 juni 2015 namens Monsanto Company, Verenigde Staten, bij de bevoegde nationale instantie van België en in overeenstemming met de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 87403 (“de aanvraag”), en overwegende dat de aanvraag eveneens betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde mais MON 87403 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat mais MON 87403 genetisch werd gemodificeerd om de biomassa en de opbrengst van de kolven te vergroten (om vervolgens als maisspil te worden geoogst) door een van een andere plantensoort (Arabidopsis thaliana) afgeleide getrunkeerde gensequentie in te brengen; overwegende dat hierdoor een eiwit tot expressie komt (AtHB17Δ113) dat een vergelijkbaar natuurlijk eiwit — verantwoordelijk voor de genregulatie en de groei van de planten — moet tegenwerken;

C.

overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend (5); overwegende dat in deze opmerkingen onder meer wordt aangevoerd dat de experimentele gegevens de bewering van een grotere opbrengst voor genetisch gemodificeerde mais MON 87403 niet ondersteunen, dat er geen conclusies mogelijk zijn over de veiligheid van de reproductieve of ontwikkelingseffecten op lange termijn van de volledige levensmiddelen- en/of diervoederketen, dat het voorstel van de aanvrager voor een milieumonitoringplan niet voldoet aan de doelstellingen als gedefinieerd in bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en — erg cruciaal — dat de verstrekte bewijzen ontoereikend worden geacht om de consument te kunnen verzekeren van de veiligheid van genetisch gemodificeerde mais MON 87403;

D.

overwegende dat de EFSA weliswaar groen licht geeft in verband met de veiligheid van genetisch gemodificeerde mais MON 87403, maar dat uit een onafhankelijke analyse van de evaluatie van de EFSA blijkt dat er nog weinig inzicht is in de exacte moleculaire mechanismen van de expressie van AtHB17Δ113 en de wijze waarop dit resulteert in de vermeende beoogde effecten en eventuele neveneffecten, en dat dit verder moet worden onderzocht (7); overwegende dat het zonder volledig inzicht in de genetische modificatie niet mogelijk is de daarmee samenhangende risico's volledig te beoordelen;

E.

overwegende dat uit resultaten van door de aanvrager uitgevoerde veldproeven blijkt dat de waargenomen effecten van de beoogde eigenschap, meer bepaald een grotere biomassa en opbrengst van de kolven, niet alleen erg gering zijn, maar ook onsamenhangend; overwegende dat het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen (het ggo-panel van de EFSA) erkent dat bekend is dat de verandering die is toe te schrijven aan de beoogde eigenschap van geringe omvang is […] hetgeen doet vermoeden dat de uiting van de eigenschap kan afhangen van omgevingsomstandigheden tijdens de veldproeven (8);

F.

overwegende dat de veldproeven alleen in de Verenigde Staten hebben plaatsgevonden; overwegende dat genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met een vergunning om in de Unie in te voeren mogelijk zal worden geteeld in een groot aantal maisproducerende landen met erg diverse klimatologische en agronomische omstandigheden en bijkomende stressfactoren als beperkte watervoorraden of droogte; overwegende dat de effecten van deze stressfactoren en omstandigheden, waarvan het ggo-panel van de EFSA erkent dat ze een invloed kunnen hebben op de uiting van de eigenschap (en dus ook op eventuele onbedoelde effecten), onvoldoende aan bod zijn gekomen;

G.

overwegende dat het ggo-panel van de EFSA paradoxaal genoeg concludeert dat uit de analyse van de samenstelling (de vergelijking van de samenstelling van genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met een niet-genetisch gemodificeerde comparator op basis van de resultaten van de veldproeven) geen problemen aan het licht komen die verder moeten worden beoordeeld met betrekking tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders en de milieueffecten, maar zich tegelijk ook afvraagt of de samenstellingsgegevens die zijn verkregen uit de veldproeven wel een grondige risicobeoordeling mogelijk maken;

H.

overwegende dat de potentiële risico's van deze genetisch gemodificeerde mais voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu niet voldoende werden onderzocht door het ggo-panel van de EFSA; overwegende dat het voorstel van de Commissie om op basis van het EFSA-advies een vergunning te verlenen voor deze genetisch gemodificeerde mais onaanvaardbaar is;

I.

overwegende dat een van de studies waarnaar wordt verwezen in het EFSA-advies een studie betreft waarvan de auteurs een lid van het ggo-panel van de EFSA en een wetenschapper in dienst van Syngenta zijn (9); overwegende dat werd vastgesteld dat elke verwijzing naar deze studie vervolgens werd verwijderd uit het EFSA-advies en dat de EFSA hierover opmerkt dat de verwijdering ervan geen wezenlijke invloed heeft op de inhoud of de resultaten (10);

J.

overwegende dat het Parlement verheugd is over het nieuws dat de uitvoerend directeur van de EFSA heeft verklaard ervoor te zullen zorgen dat EFSA-personeelsleden in de toekomst geen medeauteur meer mogen zijn van wetenschappelijke publicaties die zijn opgesteld in samenwerking met wetenschappers die banden met de industrie hebben, om te vermijden dat de perceptie van ongepaste nabijheid tot de industrie ontstaat en om het vertrouwen van de consument in het voedselveiligheidssysteem van de Unie te vergroten (11); overwegende dat het van uiterst groot belang is dat alle door de EFSA bij haar werkzaamheden gebruikte studies duidelijk worden vermeld in de lijst van bronnen;

K.

overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

L.

overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (12);

M.

overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen (13), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, doordat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (14) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4.

herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;

5.

verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

6.

verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

7.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Beoordeling van de genetisch gemodificeerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO-BE-2015-125), https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5225

(4)  

Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).

Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die “events” (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).

Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maïssoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de “events” Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de “events” MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).

Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de “events” 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).

(5)  Opmerkingen van de lidstaten: http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionDocumentsLoader?question=EFSA-Q-2018-00222

(6)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

(7)  Commentaar van Testbiotech over het wetenschappelijk advies van het ggo-panel van de EFSA inzake de beoordeling door Monsanto van genetisch gemanipuleerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, 2018: https://www.testbiotech.org/node/2210

(8)  Advies van de EFSA, blz. 3: https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5225

(9)  Voor de details, zie het commentaar van Testbiotech over het wetenschappelijk advies van het ggo-panel van de EFSA inzake de beoordeling door Monsanto van genetisch gemanipuleerde mais MON 87403 met het oog op gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking, 2018: https://www.testbiotech.org/node/2210

(10)  Zie het EFSA-advies, blz. 2: https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5225

(11)  Brief van de EFSA van juli 2018 aan Testbiotech: http://www.testbiotech.org/sites/default/files/EFSA_letter_Testbiotech_July_2018%20.pdf

(12)  Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).

(13)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 165.

(14)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/178


P8_TA(2019)0060

Genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059692/02 — 2019/2524(RSP))

(2020/C 411/25)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D059692/02,

gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

gezien de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2),

gezien het advies dat op 7 maart 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 20 april 2018 is gepubliceerd (3),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (COM(2017)0085, 2017/0035(COD)),

gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (4),

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien artikel 106, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat Bayer CropScience AG op 11 februari 2011 overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag voor verlening van een vergunning heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 en de subcombinatie LLCotton25 × MON 15985 (“de aanvraag”); overwegende dat de aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 en de subcombinatie LLCotton25 × MON 15985 in producten die er geheel of gedeeltelijk uit bestaan voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B.

overwegende dat de EFSA op 7 maart 2018 een gunstig advies met betrekking tot de aanvraag heeft uitgebracht;

C.

overwegende dat genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 het 2mEPSPS-eiwit tot expressie brengt, waardoor deze katoen tolerant is voor op glyfosaat gebaseerde herbiciden, het PAT-eiwit tot expressie brengt, waardoor hij tolerant is voor op glufosinaat-ammonium gebaseerde herbiciden, en het Cry1Ac- en het Cry1Ab2-eiwit tot expressie brengt, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten; dat het gewas bovendien eiwitten produceert die resistentie veroorzaken tegen antibiotica (NPTII en AAD);

D.

overwegende dat de menselijke consumptie van katoenzaadolie in Europa wel relatief beperkt is, maar dat deze olie kan worden aangetroffen in een grote verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips (5);

E.

overwegende dat katoen voornamelijk aan dieren wordt gevoerd in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of als volvet katoenzaad (6);

Residuen en componenten van de complementaire herbiciden

F.

overwegende dat de toepassing van de complementaire herbiciden, in dit geval glyfosaat en glufosinaat, behoort tot de gangbare landbouwpraktijken bij de teelt van herbicideresistente gewassen en dat daarom te verwachten valt dat zij zullen worden blootgesteld zowel aan hogere als aan herhaalde doses, hetgeen niet alleen zal leiden tot een grotere aanwezigheid van residuen in de oogst, en dus in het ingevoerde product, maar ook van invloed kan zijn op de samenstelling van het genetisch gemodificeerde gewas en op de agronomische eigenschappen ervan;

G.

overwegende dat het gebruik van glufosinaat in de Unie sinds 1 augustus 2018 niet langer is toegestaan, aangezien het is ingedeeld als toxisch ten aanzien van de voortplanting en dus valt onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7);

H.

overwegende dat nog steeds niet alle vragen over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat beantwoord zijn; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend zou zijn, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in maart 2017 heeft besloten dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor mensen;

I.

overwegende dat volgens het EFSA-panel voor gewasbeschermingsmiddelen en residuen daarvan geen conclusies kunnen worden getrokken over de veiligheid van residuen die afkomstig zijn van het besproeien van genetisch gemodificeerde gewassen met glyfosaatpreparaten (8); overwegende dat toevoegingsmiddelen en mengsels daarvan die in commerciële glyfosaatsproeistoffen worden gebruikt, giftiger kunnen zijn dan de werkzame stof alleen (9);

J.

overwegende dat de Unie al een toevoegingsmiddel van glyfosaat dat bekend staat als POE-tallowamine van de markt gehaald heeft vanwege bezorgdheid over de giftige eigenschappen ervan; overwegende dat problematische additieven en mengsels echter nog steeds kunnen worden toegestaan in de landen waar deze genetisch gemodificeerde katoen wordt geteeld (momenteel Japan);

K.

overwegende dat gegevens over de hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen en hun metabolieten essentieel zijn voor een grondige risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen; overwegende dat residuen die afkomstig zijn van besproeiing met herbiciden, worden beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid valt van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat het effect van besproeiing van het genetisch gemodificeerde katoen met herbiciden niet beoordeeld is, en evenmin het cumulatieve effect van besproeiing zowel met glyfosaat als met glufosinaat;

L.

overwegende dat de lidstaten wettelijk niet verplicht zijn om glyfosaat of residuen van glufosinaat op ingevoerd katoen te meten om naleving te garanderen van de maximumgehalten aan residuen in het kader van het in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie (10); overwegende dat het meest recente verslag van de Europese Unie over bestrijdingsmiddelenresiduen in levensmiddelen, dat is opgesteld door de EFSA en gebaseerd is op de resultaten van het gecoördineerd meerjarig programma en de afzonderlijke programma's van de lidstaten, geen informatie bevat over de naleving, wat katoen betreft, van de maximumgehalten aan residuen van welk bestrijdingsmiddel ook (11); overwegende dat volgens de recentste gegevens dus niet bekend is of de glyfosaat- of glufosinaatresiduen op genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 voldoen aan de maximumwaarden voor residuen in de Unie;

Aanwezigheid van de toxische stof gossypol

M.

overwegende dat gossypol een natuurlijk voorkomend toxisch bestanddeel van katoen is; overwegende dat de aanwezigheid van het EPSPS-eiwit kan leiden tot een hoger gehalte aan gossypol in genetisch gemodificeerde gewassen die dit eiwit bevatten (12); overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen heeft geconstateerd dat het vrije gossypol in ruwe katoenzaden van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 x MON15985 hoger lag dan in de niet-genetisch gemodificeerde comparator (respectievelijk 7 200 mg/kg en 6 000 mg/kg) (13), waarbij beide hoger lagen dan de wettelijke maximumwaarde van 5 000 die in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld voor diervoeding (14);

N.

overwegende dat volgens een studie uit 2014 met als titel “Gossypol Toxicity from Cottonseed Products” het meest voorkomende toxische effect bij dieren de aantasting is van de voortplanting bij mannetjes en wijfjes, met als gevolg grote economische verliezen voor de veesector, alsmede een effect op de immuunfunctie, waardoor de resistentie van een dier voor infecties vermindert en de doeltreffendheid van vaccins wordt aangetast (15); overwegende dat het EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen gossypol heeft beschreven als een ongewenste stof in diervoeding (16);

O.

overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen stelt dat het hogere gossypolgehalte in katoenzaad van genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 x MON15985 in vergelijking met de niet-genetisch gemodificeerde comparator in de praktijk geen veiligheidsrisico oplevert voor dieren en mensen, omdat i) het maximumgehalte aan vrij gossypol door Europese wetgeving wordt gereguleerd en ii) gebleekte en geraffineerde katoenzaadolie, alsmede bloem van katoenzaad, die rechtstreeks door de mens kunnen worden geconsumeerd, in wezen vrij zijn van gossypol (17); overwegende dat de EFSA geen beoordeling heeft uitgevoerd van katoenzaadolie (voor menselijke consumptie) en katoenzaadmeel (voor diervoeding), zoals aanbevolen in het huidige consensusdocument van de OESO inzake de samenstelling van nieuwe katoenrassen; overwegende dat de stelling dat gossypol overeenkomstig de wetgeving van de Unie onderworpen is aan wettelijke maximumwaarden, onvoldoende garanties biedt dat genetisch gemodificeerde katoen GHB614 x LLCotton25 × MON15985 veilig is voor consumptie;

Cry-eiwitten en verband met allergische reacties

P.

overwegende dat GHB614 x LLCotton25 x MON15985 twee Bt-toxinen (het Cry1Ac- en het Cry1Ab2-eiwit) tot expressie brengt, die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten; overwegende dat Cry1-eiwitten zijn erkend als proteïnen met adjuvans-eigenschappen, d.w.z. dat zij mogelijk de allergene eigenschappen van andere levensmiddelen kunnen versterken, maar dat dit niet door de EFSA is geanalyseerd;

Q.

overwegende dat in een wetenschappelijke studie uit 2017 over de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van Bt-toxinen en residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden is geconcludeerd dat er speciale aandacht moet worden besteed aan de residuen van herbiciden en de interactie daarvan met Bt-toxinen (18); overwegende dat dit niet door de EFSA is onderzocht;

Antibioticaresistentie

R.

dat GHB614 x LLcotton25 x MON15985 bovendien eiwitten produceert die resistentie veroorzaken tegen antibiotica (NPTII en AAD); overwegende dat NPT11 resistentie veroorzaakt tegen neomycine en kanamycine; overwegende dat AAD resistentie veroorzaakt tegen streptomycine; overwegende dat al deze antimicrobiële stoffen door de WHO aangemerkt zijn als uiterst belangrijk (“critically important”) (19);

S.

overwegende dat krachtens artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (20) bij het verrichten van een milieurisicobeoordeling in het bijzonder moet worden gelet op genetisch gemodificeerde organismen die genen bevatten welke resistentie tegen bij medische of veterinaire behandelingen gebruikte antibiotica tot expressie brengen, met als algemene doelstelling het identificeren en geleidelijk elimineren van antibioticaresistentiemerkers in genetisch gemodificeerde organismen die mogelijk negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu hebben;

T.

overwegende dat het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen in een advies van 2004 het gebruik heeft onderzocht van antibioticaresistentiemerkers bij de selectie van transgene events in gewassen, omdat de vrees bestaat dat het gebruik van deze merkers kan leiden tot een verhoogde resistentie tegen antibiotica bij mensen en dieren als gevolg van genoverdracht van genetisch gemodificeerde gewassen naar bacteriën;

U.

overwegende dat het AAD-gen volgens dit advies van 2004 behoort tot groep II van antibioticaresistente genen, die beperkt moeten worden tot gebruik in het kader van veldproeven en niet aanwezig mogen zijn in genetisch gemodificeerde gewassen die in de handel mogen worden gebracht (21);

Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

V.

overwegende dat de bevoegde instanties gedurende de overlegperiode van drie maanden talrijke kritische opmerkingen hebben ingediend, onder andere, maar niet uitsluitend, met betrekking tot de hierboven uiteengezette kwesties (22);

Gebrek aan democratie in het besluitvormingsproces

W.

overwegende dat de stemming van 3 december 2018 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

X.

overwegende dat de Commissie zowel in de toelichting van haar wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om het gebruik van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders op hun grondgebied te beperken of te verbieden, als in de toelichting van het wetgevingsvoorstel van 14 februari 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011, haar ongenoegen heeft laten blijken over het feit dat vergunningsbesluiten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1829/2003 worden vastgesteld door de Commissie zonder gesteund te worden door het advies van het Comité van lidstaten, en dat de terugzending van het dossier naar de Commissie met het oog op een definitief besluit, bedoeld als uitzondering voor de procedure in zijn geheel, de norm is geworden voor de besluitvorming rond het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders; overwegende dat Commissievoorzitter Juncker meermaals zijn ongenoegen heeft geuit over het povere democratisch gehalte van die werkwijze (23);

Y.

overwegende dat het Parlement het wetgevingsvoorstel van 22 april 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 op 28 oktober 2015 in eerste lezing heeft verworpen (24), en de Commissie heeft verzocht het voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

1.

is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie een overschrijding inhoudt van de uitvoeringsbevoegdheden waarin is voorzien in Verordening (EG) nr. 1829/2003;

2.

verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

3.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een herbicide dat niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie, in dit geval glufosinaat;

4.

verzoekt de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen zonder dat er een volledige beoordeling is verricht van de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met de complementaire herbiciden en hun commerciële toepassingen in de landen waar ze worden geteeld;

5.

verzoekt de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en hun residuen volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

6.

verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor genetisch gemodificeerde gewassen die antimicrobieel resistente genen bevatten;

7.

herhaalt zich te willen inzetten om vooruitgang te boeken met betrekking tot het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011; vraagt de Raad dringend werk te maken van zijn behandeling van dat Commissievoorstel;

8.

verzoekt de Commissie elk uitvoeringsbesluit met betrekking tot vergunningsaanvragen voor ggo's op te schorten totdat de vergunningsprocedure zodanig is herzien dat de tekortkomingen van de huidige procedure, die inadequaat is gebleken, zijn weggewerkt;

9.

verzoekt de Commissie voorstellen voor ggo-vergunningen in te trekken als het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geen advies uitbrengt, zowel voor gebruik in de teelt als voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(3)  Assessment of genetically modified cotton GHB614 × LLCotton25 × MON 15985 for food and feed uses, under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA-GMO-NL-2011-94), https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213

(4)  

Resolutie van 16 januari 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het in de handel brengen voor de teelt, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een maisproduct (Zea mays L., lijn 1507), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen bepaalde schadelijke schubvleugelige insecten (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 110).

Resolutie van 16 december 2015 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2279 van de Commissie van 4 december 2015 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 (PB C 399 van 24.11.2017, blz. 71).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87705 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 19).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 17).

Resolutie van 3 februari 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja FG72 (MST-FGØ72-2) (PB C 35 van 31.1.2018, blz. 15).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van die “events” (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 108).

Resolutie van 8 juni 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer (Dianthus caryophyllus L., lijn SHD-27531-4) (PB C 86 van 6.3.2018, blz. 111).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 76).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten van de genetisch gemodificeerde mais MON 810 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 80).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais Bt11 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 70).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende het in de handel brengen voor aanplanting van zaad van de genetisch gemodificeerde mais 1507 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 73).

Resolutie van 6 oktober 2016 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen 281-24-236 × 3006-210-23 × MON 88913 (PB C 215 van 19.6.2018, blz. 83).

Resolutie van 5 april 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt11 × 59122 × MIR604 × 1507 × GA21, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de “events” Bt11, 59122, MIR604, 1507 en GA21, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 34).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DAS-40278-9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 71).

Resolutie van 17 mei 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS-GHØØ5-8), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 307 van 30.8.2018, blz. 67).

Resolutie van 13 september 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-68416-4, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 337 van 20.9.2018, blz. 54).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja FG72 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 55).

Resolutie van 4 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-44406-6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 60).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 1507 (DAS-Ø15Ø7-1), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 122).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja 305423 × 40-3-2 (DP-3Ø5423-1 × MON-Ø4Ø32-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 127).

Resolutie van 24 oktober 2017 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad MON 88302 × Ms8 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6), MON 88302 × Ms8 (MON-883Ø2-9 × ACSBNØØ5-8) en MON 88302 × Rf3 (MON-883Ø2-9 × ACS-BNØØ3-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB C 346 van 27.9.2018, blz. 133).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais 59122 (DAS-59122-7), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0051).

Resolutie van 1 maart 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × NK603 (MON-87427-7 × MON-89Ø34-3 × MON-ØØ6Ø3-6), en genetisch gemodificeerde mais die bestaat uit een combinatie van twee van de “events” MON 87427, MON 89034 en NK603, en tot intrekking van Besluit 2010/420/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0052).

Resolutie van 3 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde suikerbiet H7-1 (KM-ØØØH71-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0197).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais GA21 (MON-ØØØ21-9), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0221).

Resolutie van 30 mei 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × 59122 × MON 810 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de “events” 1507, 59122, MON 810 en NK603, en tot intrekking van Beschikkingen 2009/815/EG, 2010/428/EU en 2010/432/EU, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0222).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0416).

Resolutie van 24 oktober 2018 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van Besluit 2011/366/EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0417).

(5)  EFSA-advies, blz. 17 https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213.

(6)  EFSA-advies, blz. 18 https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213.

(7)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(8)  Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticide-risicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat. EFSA Journal 2015; 13 (11):4302, http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2015.4302/epdf

(9)  https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3955666

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/555 van de Commissie van 9 april 2018 inzake een in 2019, 2020 en 2021 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 92 van 10.4.2018, blz. 6).

(11)  Verslag van de Europese Unie over bestrijdingsmiddelenresiduen in levensmiddelen van 2016 https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5348.

(12)  https://www.testbiotech.org/node/2209 p. 2.

(13)  EFSA-advies, blz. 14, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213.

(14)  In Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10) wordt een maximumgehalte aan gossypol in katoenzaad (als voedermiddel) vastgesteld van 5 000 mg/kg.

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02002L0032-20131227

(15)  https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4033412/

(16)  EFSA-advies, blz. 15 https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213.

(17)  EFSA-advies, blz. 15 https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5213.

(18)  https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5236067/

(19)  Blz. 21 http://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/255027/9789241512220-eng.pdf;jsessionid=11933F77EEEE4D6E7BD574889996C4E6?sequence=1.

(20)  Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).

(21)  https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2004.48

(22)  Zie bijlage G — Opmerkingen van de lidstaten http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionDocumentsLoader?question=EFSA-Q-2018-00147.

(23)  Hij deed dit onder meer in zijn openingstoespraak voor de plenaire zitting van het Europees Parlement, opgenomen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (Straatsburg, 15 juli 2014) of in zijn State of the Union van 2016 (Straatsburg, 14 september 2016).

(24)  PB C 355 van 20.10.2017, blz. 165.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/185


P8_TA(2019)0061

Situatie in Venezuela

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over de situatie in Venezuela (2019/2543(RSP))

(2020/C 411/26)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Venezuela, en met name zijn resolutie van 3 mei 2018 over de verkiezingen in Venezuela (1), zijn resolutie van 5 juli 2018 over de migratiecrisis en de humanitaire situatie in Venezuela en aan de grenzen van het land met Colombia en Brazilië (2) en zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de situatie in Venezuela (3),

gezien de verklaring van 26 januari 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de EU over de situatie in Venezuela,

gezien de verklaring van de VV/HV van 10 januari 2019 namens de EU,

gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,

gezien de grondwet van Venezuela, en met name artikel 233 daarvan,

gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat er bij de verkiezingen die op 20 mei 2018 werden gehouden, niet aan de minimale internationale normen voor een geloofwaardig verkiezingsproces is voldaan en politiek pluralisme, democratie, transparantie en de rechtsstaat met voeten zijn getreden; overwegende dat de EU, samen met andere regionale organisaties en democratische landen, noch die verkiezingen noch de autoriteiten die via dit onwettige proces aan de macht zijn gekomen, heeft erkend;

B.

overwegende dat Nicolás Maduro op 10 januari 2019 voor het Venezolaanse hooggerechtshof op onrechtmatige wijze en in overtreding van de grondwettelijke orde de presidentiele macht heeft gegrepen;

C.

overwegende dat de wettig en democratisch gekozen voorzitter van de Nationale Vergadering, Juan Guaidó, op 23 januari 2019 werd beëdigd als interim-president van Venezuela overeenkomstig artikel 233 van de Venezolaanse grondwet;

D.

overwegende dat er de afgelopen dagen protesten en massale demonstraties hebben plaatsgevonden in Venezuela; overwegende dat er volgens meldingen bij demonstraties en onlusten tientallen gewonden en enkele honderden doden zijn gevallen; overwegende dat er nog altijd sprake is van slachtoffers en ernstige mensenrechtenschendingen als gevolg van gewelddadig optreden tegen en onderdrukking van sociale protesten, illegale invallen, willekeurige arrestaties, onder meer van 70 minderjarigen, en stigmatisering en vervolging van oppositieactivisten; overwegende dat de afgelopen week is opgeroepen tot nieuwe protesten;

E.

overwegende dat de EU herhaaldelijk heeft aangedrongen op herstel van de democratie en de rechtsstaat in Venezuela via een geloofwaardig politiek proces;

F.

overwegende dat het Europees Parlement in 2017 zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken heeft toegekend aan de democratische oppositie en politieke gevangenen in Venezuela;

G.

overwegende dat de Venezolaanse bevolking kampt met een ongekende sociale, economische en democratische crisis, dat meer dan 3 miljoen mensen het land hebben verlaten en dat de inflatie is opgelopen tot 1 650 000 %;

H.

overwegende dat internationale en regionale partners, met inbegrip van de EU, hebben toegezegd te helpen om de voorwaarden te scheppen voor een vreedzaam, geloofwaardig en inclusief politiek proces waar alle relevante Venezolaanse actoren aan deelnemen; overwegende dat de EU er opnieuw op heeft gewezen dat zij bereid is de communicatiekanalen open te houden;

I.

overwegende dat Nicolás Maduro, in antwoord op de oproep die de VV/HV namens de EU deed om zo snel mogelijk vrije, transparante en geloofwaardige presidentsverkiezingen te houden, de mogelijkheid van nieuwe presidentsverkiezingen publiekelijk heeft afgewezen;

1.

erkent dhr. Guaidó als de legitieme interim-president van de Bolivariaanse Republiek Venezuela overeenkomstig de Venezolaanse grondwet, zoals bepaald in artikel 233 daarvan, en spreekt zijn volledige steun uit voor diens routekaart;

2.

dringt erop aan dat de VV/HV tezamen met de lidstaten een krachtig en eensluidend standpunt inneemt en Juan Guaidó erkent als enige legitieme interim-president van het land totdat er nieuwe vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen kunnen worden uitgeschreven, teneinde de democratie te herstellen; is ingenomen met het feit dat de nieuwe interim-president reeds door vele democratische staten is erkend;

3.

dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om, indien dit besluit wordt bekrachtigd, dienovereenkomstig te handelen en de door de wettige autoriteiten benoemde vertegenwoordigers officieel te erkennen;

4.

veroordeelt met klem het geweld, dat heeft geleid tot doden en gewonden; spreekt zijn solidariteit uit met de Venezolaanse bevolking en betuigt zijn oprechte medeleven aan de familieleden en vrienden van de slachtoffers; dringt er bij de de facto Venezolaanse autoriteiten op aan een eind te maken aan de mensenrechtenschendingen, de daders ter verantwoording te roepen, en erop toe te zien dat alle fundamentele vrijheden en mensenrechten volledig worden geëerbiedigd;

5.

veroordeelt de detentie van meerdere journalisten die de situatie in Venezuela volgen en roept op tot hun onmiddellijke vrijlating;

6.

verwerpt elk voorstel of elke poging om de crisis door middel van geweld op te lossen;

7.

spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de Nationale Vergadering, het enige legitieme democratische orgaan van Venezuela, waarvan de bevoegdheden moeten worden hersteld en geëerbiedigd, waaronder de prerogatieven en de veiligheid van haar leden;

8.

staat volledig achter de oproep van de secretaris-generaal van de VN om een onafhankelijk en volledig onderzoek uit te voeren naar de gepleegde moorden, in overeenstemming met zijn eerdere aangenomen resoluties;

9.

roept de VV/HV op om in samenwerking met de landen van de regio en andere belangrijke actoren een contactgroep op te richten, zoals vermeld in de conclusies van de Raad van 15 oktober 2018, die zou kunnen bemiddelen teneinde tot een overeenkomst te komen om vrije, transparante en geloofwaardige verkiezingen uit te schrijven op basis van een overeengekomen kalender, gelijke voorwaarden voor alle actoren, transparantie en internationale waarneming;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de rechtmatige tijdelijke president alsook de Nationale Vergadering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, de regeringen en parlementen van de Groep van Lima, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0199.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0313.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0436.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/187


P8_TA(2019)0062

Jaarverslag over het mededingingsbeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid (2018/2102(INI))

(2020/C 411/27)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 7, 8, 9, 11, 12, 39, 42, 101 t/m 109 en 174,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 35, 37 en 38,

gezien het verslag van de Commissie van 18 juni 2018 over het mededingingsbeleid in 2017 (COM(2018)0482) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum,

gezien Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (1),

gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (2) (EG-verordening inzake concentraties),

gezien het Witboek van de Commissie “Naar een effectievere EU-concentratiecontrole” van 9 juli 2014 (COM(2014)0449),

gezien het voorstel van de Commissie van 22 maart 2017 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt (COM(2017)0142) (de ECN+-richtlijn),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 juli 2016 betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C(2016)2946),

gezien zijn resolutie van 5 februari 2014 over EU-samenwerkingsovereenkomsten betreffende de handhaving van het mededingingsbeleid — de toekomst (3),

gezien de relevante regels, richtsnoeren, besluiten, resoluties, mededelingen en documenten van de Commissie over mededinging,

gezien zijn resoluties van 19 april 2018 (4) en 14 februari 2017 (5) over de jaarverslagen over het EU-mededingingsbeleid in 2017, respectievelijk 2016,

gezien zijn studie van juli 2018 “Competition issues in the area of financial technology (FinTech)”, geschreven in opdracht van de werkgroep mededinging van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien de antwoorden van de Commissie op de schriftelijke vragen E-000344-16, E-002666-16 en E-002112-16,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 inzake het verslag van de Commissie van 18 juni 2018 over het mededingingsbeleid 2017,

gezien het eindverslag van de Commissie van 10 mei 2017 over sectoronderzoek naar e-commerce (COM(2017)0229),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0474/2018),

A.

overwegende dat het mededingingsbeleid al meer dan 60 jaar bestaat en dat een krachtig en doeltreffend EU-mededingingsbeleid altijd een hoeksteen van het Europees project is geweest;

B.

overwegende dat belastingontduiking en belastingontwijking tot oneerlijke mededinging leiden, die met name nadelig is voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s);

C.

overwegende dat witwassen, belastingontwijking en belastingontduiking de eerlijke verdeling van de belastinginkomsten in de lidstaten ondermijnen en zo de mededinging op de interne markt verstoren;

D.

overwegende dat grootschalige belastingontwijking door zeer vermogende particulieren en bedrijven niet alleen de gewone belastingbetaler, de overheidsfinanciën en de sociale uitgaven schaadt, maar ook een bedreiging vormt voor goed bestuur, de macro-economische stabiliteit, de sociale cohesie en het vertrouwen van het publiek in de instellingen van de Unie en de lidstaten;

E.

overwegende dat sommige regeringen en rechtsgebieden, waaronder ook enkele in de EU, zich hebben gespecialiseerd in of zich inlaten met het opzetten van mededingingsverstorende preferentiële belastingregelingen ten gunste van multinationale ondernemingen en zeer vermogende particulieren, die feitelijk geen economische substantie in deze rechtsgebieden hebben, maar er slechts worden vertegenwoordigd door schijnvennootschappen;

1.

is van mening dat een mededingingsbeleid dat gebaseerd is op gelijke voorwaarden in alle sectoren een hoeksteen van de Europese sociale markteconomie is en een sleutelrol vervult bij het waarborgen van de goede werking van de interne markt; is ingenomen met het verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid 2017 en met haar inspanningen en activiteiten die gericht zijn op de daadwerkelijke toepassing van de mededingingsregels in de Unie ten bate van alle EU-burgers, met name die in een zwakke positie als consument; verzoekt de Commissie bovendien te blijven zorgen voor de volledige handhaving van de mededingingsregels van de EU, met bijzondere aandacht voor de moeilijkheden waarmee kmo's worden geconfronteerd, en te voorkomen dat deze regels in de lidstaten ongelijk worden toegepast;

2.

is ingenomen met de gestructureerde dialoog met de commissaris voor Mededinging en met de inspanningen van de Commissie om nauw te blijven samenwerken met de leden van de bevoegde commissie van het Parlement en de werkgroep mededinging, en moedigt deze initiatieven verder aan; beschouwt het jaarverslag van de Commissie over het mededingingsbeleid als een onontbeerlijke oefening op het gebied van democratisch toezicht; herinnert eraan dat het Parlement de afgelopen jaren via de gewone wetgevingsprocedure bij de vormgeving van het kader voor de mededingingsregels is betrokken, bijvoorbeeld in de voorgestelde ECN+-richtlijn; merkt op dat het Parlement medebeslissingsbevoegdheid moet krijgen om het kader voor de mededingingsregels vorm te geven en betreurt dat de democratische dimensie van dit beleidsterrein van de Unie niet is versterkt in recente verdragswijzigingen;

3.

waardeert en steunt de ambitieuze agenda en prioriteiten van het DG Concurrentie van de Commissie, maar merkt op dat er nog altijd belangrijke problemen moeten worden opgelost, bijvoorbeeld op het gebied van concentratiecontrole, waar het enorme aantal fusies een uitdaging vormt; merkt op dat de besluiten van de Commissie op het gebied van fusies, antitrust en staatssteun vaak het onderwerp zijn van politieke discussie, en benadrukt dat er in dit verslag enkele recente besluiten aan de orde komen, maar dat het algemene beeld breder is, en dat het Parlement geen standpunt wil innemen met betrekking tot individuele gevallen, omdat het aan de Commissie is om te beoordelen of het mededingingsrecht al dan niet wordt gevolgd;

4.

vraagt de Commissie een zorgvuldige analyse te maken van de aanzienlijke potentiële schadelijke effecten van de voorgenomen fusie tussen Siemens en Alstom op de mededinging op de Europese spoorwegmarkt en de negatieve gevolgen voor de gebruikers;

5.

merkt op dat de Commissie in 2018 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend voor een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP), dat zou worden beheerd door een particulier pensioenfonds;

6.

benadrukt dat daadwerkelijke mededinging op de Europese interne markt met name de consument ten goede moet komen;

7.

is ingenomen met het onderzoek naar kartelvorming bij vrachtwagenproducenten; neemt met voldoening kennis van het feit dat de Commissie niet alleen heeft gekeken naar de effecten van het kartel tussen grote vrachtwagenproducenten op de prijzen van vrachtwagens, maar ook sancties heeft opgelegd wegens hun samenspanning om de invoering van schonere vrachtwagens te vertragen;

8.

benadrukt dat de mededingingsregels op de Verdragen gebaseerd zijn en, zoals neergelegd in artikel 7 VWEU, moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de bredere Europese waarden die ten grondslag liggen aan de regelgeving op het gebied van sociale zaken, de sociale markteconomie, milieunormen, het klimaatbeleid en consumentenbescherming; is van mening dat bij de toepassing van het EU-mededingingsrecht alle marktverstoringen moeten worden aangepakt, met inbegrip van marktverstoringen die zijn ontstaan door negatieve externe effecten op sociaal en milieugebied;

9.

is van mening dat het mededingingsbeleid, gezien de mogelijkheden die dit beleid biedt om concrete initiatieven te nemen, de energietransitie in de EU als geheel, de economische en sociale integratie in Europa en ecologisch duurzame agrarische activiteiten moet bevorderen en het vermogen van grote energiebedrijven om de energieprijzen te verhogen moet beperken;

10.

wijst erop dat zelfs wanneer producten en diensten gratis worden aangeboden, zoals dat met name gebeurt in de digitale economie, consumenten soms nog altijd oneerlijk gedrag moeten accepteren, zoals een lagere kwaliteit, minder keuze en innovatie, of afpersingspraktijken; is van mening dat de EU-mededingingsregels en de toepassing ervan ook tal van aspecten moeten bestrijken die verder reiken dan uitsluitend op de prijs gerichte benaderingen, en ook oog moeten hebben voor ruimere overwegingen zoals de kwaliteit van producten en diensten, waarbij ook de persoonlijke levenssfeer van burgers van belang is;

11.

wijst op de enorme veranderingen in markten als gevolg van de voortdurende technologische ontwikkeling, die zowel kansen als uitdagingen creëren; benadrukt in dit verband het cruciale belang van het mededingingsbeleid voor de verdere ontwikkeling van de digitale eengemaakte markt; benadrukt dat er dringend behoefte is aan een kader dat, met het oog op de bevordering van innovatie op het gebied van gegevens en nieuwe bedrijfsmodellen, effectief de uitdagingen van de op data gebaseerde en de algoritme-economie aanpakt; benadrukt in het bijzonder dat meerdere digitale platforms die toegang hebben tot en controle hebben over steeds meer gegevens kunnen zorgen voor schaalvoordelen en aanzienlijke externe effecten op netwerken, en kunnen leiden tot marktfalen als gevolg van buitensporige concentratie en winstbejag uit een dominante marktpositie; is in dit verband ingenomen met de benoeming van speciale adviseurs van de commissaris die zich zullen bezighouden met de toekomstige uitdagingen van de digitalisering voor het mededingingsbeleid, en ziet hun bevindingen en aanbevelingen voor actie met belangstelling tegemoet; benadrukt de noodzaak van een gemeenschappelijke EU-brede aanpak op dit gebied;

12.

benadrukt dat gebruikers zich vaak niet bewust zijn van de mate waarin hun gegevens worden gebruikt en doorgegeven aan derden voor marketing- of commerciële doeleinden; verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (6) (de e-privacyrichtlijn) ervoor te zorgen dat digitale bedrijven persoonsgegevens alleen exploiteren nadat de betrokken abonnee of gebruiker hiertoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, en dat zonder deze toestemming gegevens niet kunnen worden doorgegeven aan derden waarmee het bedrijf of het platform een overeenkomst heeft; is bijgevolg van mening dat digitale markten vanuit een multidisciplinair oogpunt moeten worden beoordeeld, omdat gedrag dat de mededinging vervalst kan leiden tot inbreuken op andere rechtsgebieden zoals gegevensbescherming of consumentenrecht; benadrukt dat een passende handhavingsrespons vereist dat verschillende mededingingsautoriteiten met elkaar samenwerken, met name mededingings-, consumentenbeschermings- en gegevensbeschermingsautoriteiten, zoals de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft voorgesteld in zijn initiatief voor een clearing house (7);

13.

verzoekt de Commissie een hoorzitting te organiseren met technologiebedrijven en daarvoor de ceo's van Google, Facebook en Apple uit te nodigen om met name te bespreken hoe persoonsgegevens van consumenten worden geoogst en gebruikt door derde landen; is bezorgd over het feit dat gebruikers, regelgevers en soms zelfs ook app-ontwikkelaars en adverteerders zich niet bewust zijn van de omvang van de gegevensstromen van smartphones naar digitale reclamebedrijven en andere derden; wijst erop dat door derden via apps op smartphones verzamelde gegevens van alles kunnen omvatten, van profielinformatie, zoals leeftijd en geslacht, tot locatie-informatie, zoals gegevens over nabijgelegen zendmasten of wifirouters, alsook informatie over alle andere apps op de telefoon; is van mening dat de EU burgers moet informeren over de problemen met monopolievorming en marktconcentratie rond deze gegevensverzamelende bedrijven;

14.

verzoekt de Commissie in dit verband het controleren van de data die nodig zijn voor het ontwikkelen en leveren van diensten ook bij het formuleren van richtsnoeren met betrekking tot artikel 102 VWEU als het uitoefenen van marktmacht te kwalificeren én interoperabiliteit te verlangen tussen onlineplatforms en aanbieders van sociale netwerken; wijst eveneens op de ontwikkeling van zelflerende algoritmen en kunstmatige intelligentie, vooral wanneer bedrijven deze van derden betrekken, en de gevolgen daarvan voor de aard van kartelactiviteiten; verzoekt de Commissie in haar volgende jaarverslag over het mededingingsbeleid gedetailleerde informatie over deze kwesties te verstrekken;

15.

wijst op het belang van goed werkende Uniemechanismen voor collectief verhaal, die moeten waarborgen dat consumenten die nadeel ondervinden van praktijken die de mededinging schaden een passende vergoeding ontvangen;

16.

acht het noodzakelijk dat het recht van grensoverschrijdende portabiliteit op een zodanige wijze wordt gewaarborgd dat de bestaande grenzen aan dit recht niet de vaste contouren van rechtmatige marktpraktijken worden; benadrukt dat het belangrijk is om een eind te maken aan het ongerechtvaardigd gebruik en misbruik van obstakels die worden opgeworpen om vermeende geografische redenen, waarvoor als grond vaak ten onrechte intellectuele-eigendomsrechten worden aangevoerd;

17.

is van oordeel dat de jurisdictionele drempels voor het starten van een EU-onderzoek naar een concentratie, die op de omzet van het overnemende en het over te nemen bedrijf stoelen, niet altijd geschikt zijn voor de digitale economie, waar “waarde” vaak — voor advertentiedoeleinden — wordt uitgedrukt in het aantal bezoekers van een website; stelt voor deze drempels te herzien en aan te passen aan factoren zoals het aantal consumenten dat met de gevolgen van een concentratie wordt geconfronteerd en de waarde van de hieraan gerelateerde transacties;

18.

benadrukt dat de belemmeringen voor de toegang tot sommige gebieden van de digitale economie steeds onoverkomelijker worden, omdat naarmate oneerlijke gedragingen langer aanhouden het steeds moeilijker wordt om iets te doen aan de nadelige gevolgen ervan voor de mededinging; is van oordeel dat tussentijdse maatregelen een nuttig instrument kunnen zijn om te waarborgen dat de mededinging niet wordt geschaad terwijl een onderzoek loopt; is in dit verband van oordeel dat de Commissie doeltreffend gebruik moet maken van tussentijdse maatregelen, én een correcte rechtsbedeling en de rechten van ondernemingen waartegen een onderzoek loopt, moet waarborgen; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om te analyseren of de vaststelling van tussentijdse maatregelen binnen twee jaar na de datum van omzetting van de ECN+-richtlijn kan worden vereenvoudigd; beveelt de Commissie in dit verband aan om lessen te trekken uit goede praktijken in andere rechtsgebieden;

19.

dringt er bij de Commissie op aan ambitieuzere stappen te ondernemen om illegale belemmeringen voor online mededinging uit de weg te ruimen om ervoor te zorgen dat online winkelen binnen de EU onbelemmerd kan worden aangeboden, de prijsplafonds in sectoren zoals onlineplatforms voor huisvesting en toerisme te monitoren en ervoor te zorgen dat consumenten over grensoverschrijdende toegang beschikken tot een breed scala aan online goederen en diensten tegen concurrerende prijzen; verzoekt de Commissie een sectoronderzoek naar de adverteerdersmarkt uit te voeren om een beter inzicht te krijgen in de dynamiek van de onlineadvertentiemarkt en vast te stellen welke mededingingsvervalsende praktijken door de mededingingsrechtshandhavingsautoriteiten moeten worden aangepakt, zoals sommige nationale mededingingsautoriteiten reeds doen;

20.

benadrukt dat de digitalisering van de moderne economie leidt tot veranderingen in de traditionele economische logica; benadrukt daarom dat alle belastingstelsels er moeten van uitgaan dat digitalisering het nieuwe normaal is voor alle onderdelen van onze economie; wijst op het voorstel van de Commissie om regels vast te stellen voor de belastingheffing op de digitale economie (8); benadrukt dat digitale belastingheffing de asymmetrie tussen de traditionele economie en nieuwe digitale economische praktijken moet aanpakken en moet voorkomen dat digitalisering en innovatie worden gehinderd of dat er in de economie kunstmatige grenzen worden gecreëerd; benadrukt dat het belangrijk is internationale oplossingen en gemeenschappelijke benaderingen te vinden voor belastingheffing in de digitale economie; verzoekt de Commissie zich in internationale fora, en met name de OESO, te blijven inzetten om hierover overeenstemming te bereiken;

21.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor de belasting van digitale diensten (COM(2018)0148) als een cruciale maatregel om de digitale sector een billijk aandeel aan belasting te laten betalen totdat er een permanente oplossing is die ervoor zorgt dat winsten worden belast waar de waarde wordt gecreëerd;

22.

herhaalt dat mededinging in de telecommunicatiesector van essentieel belang is voor innovatie en investeringen in netwerken, en dat het betaalbaar houden van prijzen en de mogelijkheid voor de consument om een keuze te maken uit meerdere diensten moeten worden aangemoedigd; is van mening dat bellen binnen de EU nog steeds zware lasten voor bedrijven en klanten met zich brengt en dat de maatregelen voor het afschaffen van de roamingkosten voor consumenten in de EU niet volstaan om de interne markt verder te verdiepen; erkent dat er stimulansen moeten worden gecreëerd om bellen binnen de EU in overeenstemming te brengen met lokaal telefoneren door investeringen in een volledig Europees of gedeeld netwerk te vergemakkelijken; is van mening dat het beleid efficiënte investeringen in nieuwe netwerken moet bevorderen, rekening moet houden met de impact op consumenten, en op die manier ook nieuwe digitale scheidslijnen tussen huishoudens met een hoog inkomen en huishoudens met een laag inkomen moet voorkomen; verzoekt de Commissie de introductie van breedband te stimuleren door een hoog niveau van mededinging en connectiviteit in de EU te bevorderen en te zorgen voor een snelle uitrol van 5G in de hele Unie teneinde het mondiale concurrentievermogen van de Unie te waarborgen en investeringen aan te trekken; vindt het bij de uitvoering van deze opdracht belangrijk dat in het mededingingsbeleid rekening wordt gehouden met de specifieke aspecten van de aanleg van breedband in plattelandsgebieden, zodat in dit geval het hogere belang prevaleert, namelijk omkering van de trend van toenemende ongelijkheid bij de toegang tot beschikbare technologieën tussen plattelands- en stedelijke gebieden;

23.

is van mening dat gebruikers geen commissielonen horen te betalen voor giro-/zichtrekeningen en spaarrekeningen tenzij daar specifieke diensten aan verbonden zijn;

24.

is ingenomen met het antitrustbesluit van de Commissie om Google een boete van 4,34 miljard EUR op te leggen wegens illegale praktijken met mobiele apparaten die op Android draaien die tot doel hebben de dominantie van haar zoekmachine te versterken; verzoekt de Commissie de mededingingszaak tegen Google Shopping, die acht jaar geleden, in november 2010, is ingeleid, in 2019 af te ronden; herinnert de Commissie eraan om het onderzoek naar de behandeling door Google van de zoekresultaten van andere gespecialiseerde zoekdiensten, met inbegrip van de problemen in verband met lokale zoekopdrachten waar Yelp in haar recente klacht gewag van heeft gemaakt, te voltooien; beveelt het directoraat-generaal Concurrentie aan na te denken over de lange duur van mededingingszaken en over de beste manier om daar iets aan te doen; vraagt de Commissie met name in overweging te nemen of er geen tijdslimieten kunnen worden vastgesteld voor mededingingszaken, zoals in concentratiezaken;

25.

herhaalt dat de Commissie ook de volledige, structurele ontvlechting van digitale technologiemonopolies moet overwegen als mogelijke oplossing voor het herstel van de mededinging en de totstandbrenging van gelijke voorwaarden binnen de Europese digitale markt;

26.

wijst erop dat de doeltreffendheid van de mededingingsrechtshandhaving afhankelijk is van het juiste ontwerp en het testen van rechtsmiddelen; benadrukt dat verhaalmogelijkheden voor consumenten belangrijk zijn voor het herstel van het concurrentievermogen in een markt, door consumenten te helpen geïnformeerde besluiten te nemen en “status-quo biases” tegen te gaan; is van mening dat de Commissie bij het vaststellen van corrigerende gedragsmaatregelen gebruik moet maken van gedragseconomie als ondersteunende discipline, zoals sommige nationale mededingingsautoriteiten de afgelopen jaren reeds hebben gedaan;

27.

merkt op dat de voorzitter van de Commissie heeft toegezegd met voorstellen te komen om de fiscale samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren door de invoering van een verplichting om te antwoorden op groepsverzoeken met betrekking tot belastingaangelegenheden, zodat een lidstaat alle nodige informatie aan de andere lidstaten kan verstrekken om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen; merkt op dat als de mededingingsvoorwaarden op de interne markt door optreden van een lidstaat worden vervalst, het Parlement en de Raad onder bepaalde omstandigheden en overeenkomstig hetgeen in artikel 116 VWEU is bepaald, richtlijnen kunnen vaststellen om de vervalsing op te heffen

28.

erkent dat de Commissie heeft geconcludeerd dat Luxemburg onterecht belastingvoordelen had verleend aan Engie ter waarde van ongeveer 120 miljoen EUR, en dat de terugvorderingsprocedure nog steeds loopt; betreurt dat de regering van Luxemburg heeft besloten beroep in te stellen tegen het besluit van de Commissie;

29.

neemt kennis van het besluit van de commissaris voor Mededinging, Margrethe Vestager, in het onderzoek naar staatssteun aan McDonald's, waarin wordt verklaard dat de niet-belasting van bepaalde winsten van McDonald's in Luxemburg geen onrechtmatige staatssteun vormt; is de mening toegedaan dat de huidige EU-wetgeving niet geschikt is om dubbele niet-belasting op doeltreffende wijze te bestrijden en een eind te maken aan de race naar de bodem op het gebied van de tarieven van de vennootschapsbelasting;

30.

stelt vast dat de Commissie in twee recente zaken, in weerwil van de conclusie van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) dat afwikkeling niet kon worden gerechtvaardigd op grond van het algemeen belang, toch staatssteun heeft goedgekeurd met het argument dat het economische problemen op regionaal niveau zou helpen opvangen, waarmee dus sprake was van twee divergerende interpretaties van het concept algemeen belang; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de discrepanties tussen de regels inzake staatssteun op het gebied van liquidatiesteun enerzijds en de afwikkelingsregeling als bedoeld in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) anderzijds, en vervolgens haar bankenmededeling van 2013 dienovereenkomstig te herzien;

31.

stelt vast dat in een aantal studies (9) bewijs is geleverd voor de verborgen sociale kosten en de verminderde productconcurrentie als gevolg van een hoger niveau van horizontale concentratie van eigendom; verzoekt de Commissie bijgevolg te overwegen om de concentratieverordening dienovereenkomstig te herzien en richtsnoeren te verstrekken voor het gebruik van de artikelen 101 en 102 VWEU in dergelijke gevallen;

32.

benadrukt dat de tijdelijke staatssteun in de financiële sector bij gebrek aan afwikkelingsinstrumenten noodzakelijk kon zijn voor de stabilisatie van het mondiale financiële systeem, maar nu moet worden onderworpen aan een toetsing en moet worden stopgezet; betreurt dat deze toetsing ontoereikend is; herhaalt daarom zijn verzoek aan de Commissie te onderzoeken of banken sinds het begin van de crisis impliciete subsidies en staatssteun hebben ontvangen in de vorm van liquiditeitssteun van de centrale banken; wijst nog eens op de toezegging van commissaris Vestager — gedaan tijdens de gestructureerde dialoog met de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement in november 2017 — om een onderzoek in te stellen naar mogelijke verstoringen van de mededinging die het gevolg zijn van het aankoopprogramma voor de bedrijfssector van de ECB, en een inhoudelijk antwoord te geven; benadrukt in dit verband dat de notie van selectiviteit bij staatssteun een essentieel criterium is dat grondig moet worden onderzocht, en wijst verder op artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin het zogeheten loyaliteitsbeginsel is opgenomen;

33.

is van mening dat het een prioriteit is om ervoor te zorgen dat bij het opvangen van toekomstige bankencrises de regels inzake staatssteun strikt en onpartijdig worden nageleefd, zodat belastingbetalers worden beschermd tegen de last van het redden van banken;

34.

is ingenomen met de invoering door de Commissie van een nieuw anoniem instrument voor klokkenluiders, waarmee kartels en andere mededingingsvervalsende praktijken aan het licht kunnen worden gebracht, zodat ze gemakkelijker kunnen worden opgespoord en vervolgd; neemt kennis van de positieve cijfers over de eerste maanden van gebruik van dit instrument;

35.

toont zich bezorgd dat de toenemende concentratie in de financiële sector de mededinging binnen de sector kan verminderen, en maakt zich tevens zorgen over het ontbreken van een echte interne bankenmarkt als gevolg van de aanhoudende fragmentatie in nationale markten;

36.

benadrukt dat Europa een sterk geharmoniseerd kader voor de rapportage door en belasting van multinationale ondernemingen nodig heeft, met inbegrip van openbare rapportage per land op basis van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB); herinnert eraan dat dit niet alleen een kostenvermindering voor zowel bedrijven als de belastingdiensten van de lidstaten zal opleveren, maar ook het probleem van de verrekenprijzen zal oplossen en zal leiden tot eerlijkere mededinging binnen de eengemaakte markt;

37.

verzoekt de Commissie om schadelijke belastingmaatregelen in de lidstaten te blijven evalueren in het kader van het Europees Semester en om verstoringen van de mededinging en de overloopeffecten daarvan naar andere rechtsgebieden volledig te beoordelen;

38.

verzoekt de Commissie haar inspanningen op het gebied van onderzoek naar misbruik van dominante marktposities ten nadele van consumenten in de EU voort te zetten en zelfs op te voeren; verzoekt de Commissie tegelijkertijd om bestaande overheidsmonopolies en de wettigheid van de concessies strikt te monitoren teneinde te voorkomen dat de mededinging op buitensporige wijze wordt vervalst;

39.

benadrukt dat staatssteun de werking van de interne markt kan verstoren; herinnert aan de strikte voorwaarden voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder b) VWEU; merkt op dat de meeste besluiten in mededingings- en staatssteunzaken worden genomen op nationaal niveau; is daarom van mening dat de Commissie deze besluiten moet monitoren en moet zorgen voor consistente beleidsmaatregelen binnen de interne markt; verzoekt de Commissie een stappenplan voor betere gerichte staatssteun op te stellen; is ingenomen met de voortdurende inspanningen van de Commissie om de verschillende aspecten van de definitie van staatssteun te verduidelijken, zoals blijkt uit haar mededeling betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1 VWEU; wijst met name op de inspanningen om de begrippen “onderneming” en “economische activiteit” te verduidelijken; stelt echter vast dat het moeilijk blijft om een onderscheid te maken tussen economische en niet-economische activiteiten; wijst er verder op dat het de taak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is om de juiste interpretatie van het Verdrag te garanderen; verzoekt de Commissie om bij het toepassen van de EU-staatssteunregels bijzondere aandacht te blijven besteden aan de levering van diensten van algemeen economisch belang (DAEB), zoals energie, vervoer en telecommunicatie, met name in het kader van staatssteun voor geïsoleerde, afgelegen of perifere regio's in de Unie; benadrukt dat het doel van staatssteun ter bevordering van diensten van algemeen belang moet zijn dat consumenten en burgers ervan profiteren, en niet dat gevestigde belangen worden versterkt;

40.

benadrukt dat, gezien de unanimiteitsdrempel in de Raad, belastingheffing hoofdzakelijk een nationale bevoegdheid blijft en dat de beleidskeuzes bijgevolg afhangen van de politieke visie en opvattingen van de respectieve nationale regeringen en parlementen; merkt evenwel op dat het belastinginstrument kan worden gebruikt om impliciete staatssteun aan bedrijven te verlenen, waardoor ongelijke voorwaarden op de interne markt kunnen ontstaan; benadrukt bijgevolg dat moet worden gewaarborgd dat het nationale belastingbeleid de eerlijke mededinging niet verstoort en dat het belasting- en mededingingsbeleid consequent worden toegepast in de interne markt; is verheugd over het feit dat de taskforce inzake staatssteun in de vorm van belastingmaatregelen een permanent orgaan is geworden; dringt erop aan dat de taskforce kan beschikken over voldoende personele middelen en onderzoeksinstrumenten; vraagt om een duidelijk overzicht van de stand van zaken in het onderzoek naar dergelijke kwesties, met inbegrip van het aantal lopende onderzoeken; benadrukt dat op de interne markt nieuwkomers en bedrijven, met inbegrip van kmo's, die geen gebruikmaken van agressieve belastingpraktijken, worden bestraft; juicht het toe dat de Commissie grondige onderzoeken instelt naar concurrentieverstorende praktijken zoals selectieve belastingvoordelen en systemen voor rulings inzake “overwinst” (excess profit rulings); is met name ingenomen met de richtsnoeren inzake fiscale rulings in de mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun”; verzoekt de lidstaten om een eind te maken aan oneerlijke mededingingspraktijken tussen lidstaten op basis van ongerechtvaardigde fiscale stimulansen; verzoekt de Raad het voorstel betreffende de CCCTB goed te keuren; betreurt het feit dat, op grond van de EU-staatssteunregels, onbetaalde belastingen die worden teruggevorderd van begunstigden van onrechtmatige belastingsteun, worden terugbetaald aan het land dat de steun heeft toegekend; verzoekt de Commissie een oplossing voor dit probleem uit te werken; benadrukt dat in de komende onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk ook de eerbiediging van eerlijke concurrentie aan de orde moet komen en moet worden gewaarborgd dat het Verenigd Koninkrijk geen cadeaus in de vorm van staatssteun kan uitdelen;

41.

wijst op de verregaande concentratie in de voedselvoorzieningsketen, waarbij een paar ondernemingen een oligopolie op de wereldmarkt voor zaden en pesticiden vormen, ten nadele van zowel consumenten en landbouwers als het milieu en de biodiversiteit; geeft aan dat een dergelijke structuur de landbouwers technologisch en economisch nog afhankelijker zal maken van een handvol mondiaal geïntegreerde “one-stop-shop”-platforms, tot een beperkte zaadgoeddiversiteit zal leiden, in innovatietrends zal resulteren die minder oog hebben voor het milieu en de biodiversiteit, en, uiteindelijk, ten gevolge van een gereduceerde mededinging, de innovatie en de kwaliteit van eindproducten negatief zal beïnvloeden; verzoekt de Commissie, gezien de daling van de agrarische inkomens, in het bijzonder die van kleine landbouwers, om haar optreden te richten op het mogelijk maken van waardige inkomens voor landbouwers, met name op kleine en middelgrote bedrijven;

42.

acht een meer uitputtende controle door de Commissie van het gebruik van octrooien in de landbouw noodzakelijk;

43.

verwelkomt initiatieven zoals het “slimme dorpen”-kader, dat aanzet tot grotere wendbaarheid, beter gebruik van middelen en actievere deelname aan de mededinging in de eengemaakte markt, alsook tot een grotere aantrekkelijkheid van dorpen en een betere levenskwaliteit van de inwoners;

44.

erkent het potentieel van blockchaintechnologie voor financiële diensten; waarschuwt echter dat het gebruik van deze technologie om financiële middelen te werven moet worden gereguleerd om buitensporige dumping ten aanzien van gereglementeerde financiële markten, risico's voor beleggers en het risico van witwassen te vermijden; verzoekt de Commissie in dit verband een regelgevingskader voor initial coin offerings (ICO's) voor te stellen;

45.

geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de recente goedkeuring door de Commissie van de fusie tussen Bayer en Monsanto en over haar erkenning dat zij in haar besluiten geen rekening heeft gehouden met een aantal in het VWEU vervatte doelen, zoals voedselveiligheid, consumentenbescherming en milieu- en klimaatbescherming;

46.

is van mening dat het belangrijk is om maatregelen te nemen tegen ondernemingen die actief zijn in de fase van het in de handel brengen en de distributie van producten in de agrarische keten, en die de landbouwmarkten verstoren, met nadelige gevolgen voor de inkomens van landbouwers en de prijzen voor de consumenten;

47.

is ingenomen met de benadering van de Commissie om zich bij de beoordeling van horizontale fusies steeds meer te richten op mededinging op het gebied van innovatie, met name bij fusies van O&O-intensieve markten, en merkt op dat fusies moeten worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gehele interne markt; verzoekt de Commissie bovendien de EG-verordening inzake concentraties te evalueren en te analyseren in hoeverre daarin de bevoegdheid moet worden opgenomen om, net als op dit moment al mogelijk is in een aantal lidstaten, maatregelen vast te stellen voor het beschermen van de Europese openbare orde en de rechten en beginselen als verankerd in het VWEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inclusief de milieubescherming;

48.

herhaalt de voorlopige conclusie van de Commissie dat Google misbruik heeft gemaakt van haar marktdominantie als zoekmachine door haar eigen producten een onrechtmatig voordeel te verschaffen; benadrukt dat een totale structurele scheiding tussen de algemene en de gespecialiseerde zoekdiensten van Google noodzakelijk is om een eind te maken aan dit misbruik;

49.

merkt op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitleg van artikel 101 VWEU rekening houdt met de verschillende doelen van de Verdragen; benadrukt echter dat de enge interpretatie van artikel 101 VWEU in de horizontale richtsnoeren van de Commissie in toenemende mate wordt beschouwd als een belemmering voor de samenwerking van kleinere marktspelers met het oog op de vaststelling van strengere milieu- en sociale normen; is van mening dat de Commissie rechtszekerheid moet scheppen met betrekking tot de voorwaarden waaronder collectieve regelingen van producentenorganisaties, met inbegrip van coöperaties, hun verenigingen en brancheorganisaties die in de hele voedselvoorzieningsketen worden opgericht met het oog op duurzaamheid en billijke arbeidsnormen, worden beoordeeld in het kader van het mededingingsrecht, en dat zij dergelijke initiatieven in het kader van het mededingingsbeleid moet aanmoedigen; benadrukt dat een dergelijke benadering de productie van lager geprijsde goederen niet mag verhinderen, met name in sectoren waar consumenten prijsgevoeliger zijn; benadrukt tevens het belang van het evenredigheidsbeginsel, in de zin dat beperking van de mededinging niet verder mag gaan dan nodig is om het algemeen belang te beschermen;

50.

wijst op de gezamenlijk overeengekomen doelen en doelstellingen van de energie-unie en specifiek op de dimensie zekerheid, koolstofvrij maken van de economie, solidariteit en vertrouwen; benadrukt dat het belangrijk is te waarborgen dat de Europese energiemarkten steunen op de rechtsstaat, mededinging, diversiteit van energiebronnen en -leveranciers, voorspelbaarheid en transparantie, en dat moet worden voorkomen dat marktdeelnemers, ongeacht of ze zijn gevestigd in de Unie of in een derde land, een dominante positie kunnen ontwikkelen ten nadele van concurrenten en consumenten; dringt in dit verband aan op beter toezicht op, en waar nodig het opleggen van maatregelen en verplichtingen aan dergelijke marktdeelnemers; merkt met name op dat de strategie van bepaalde energiebedrijven om de EU-gasmarkt te verdelen en het via uitbreiding mogelijk te maken de antitrustregels van de EU te overtreden, naar behoren moet worden aangepakt; onderkent verder dat de wettelijk bindende toezeggingen die door de lidstaten in het kader van de Klimaatovereenkomst van Parijs zijn gedaan, niet kunnen worden verwezenlijkt zonder concrete overheidsmaatregelen voor het bevorderen, mogelijk maken en creëren van stimulansen van de productie en het gebruik van hernieuwbare energie; neemt kennis van de geplande herziening van de richtsnoeren inzake staatssteun en energie, die voortaan ook van toepassing zullen zijn op twee sectoren die het meest van overheidssubsidies profiteren, namelijk kernenergie en fossielebrandstofextractie, en die zal zorgen voor meer flexibiliteit voor door consumenten zelf gegenereerde hernieuwbare energie; wijst op het belang van de voltooiing van de energie-unie via de integratie van markten, met name door waar nodig te investeren in interconnectoren op basis van marktvoorwaarden en commercieel potentieel en door de verhandelbare capaciteit in bestaande interconnectoren te vergroten; benadrukt daarom dat elke goedkeuring van staatssteun voor capaciteitsmechanismen onderworpen moet worden aan een strikte noodzakelijkheidstoets, waaronder een onderzoek van alternatieve maatregelen, met name een efficiënter gebruik van bestaande interconnectoren; benadrukt dat capaciteitsmechanismen vaak aanzienlijke kosten voor de consument met zich brengen en als “verborgen subsidie” fungeren, waardoor niet-rendabele en vervuilende elektriciteitscentrales worden ondersteund, wat het noodzakelijk maakt om ervoor te zorgen dat deze regelingen niet openstaan voor de meest vervuilende middelen bij de goedkeuring van staatssteun die aan hen wordt verleend;

51.

benadrukt dat er meer transparantie vereist is bij het gebruik van publiek-private partnerschappen teneinde te voorkomen dat deze door partners in de private sector worden gebruikt om voordelen ten opzichte van hun concurrenten te verkrijgen;

52.

is ingenomen met het onderzoek door de Commissie naar prijszettingspraktijken voor levensreddende geneesmiddelen, met name in de zaak Aspen;

53.

benadrukt dat het belangrijk is om alle luchtvaartmaatschappijen dezelfde rechten toe te kennen wanneer zij van en naar de EU vliegen; erkent dat dit niet altijd het geval is voor luchtvaartmaatschappijen die buiten de EU actief zijn, die vaak te maken krijgen met oneerlijke praktijken die de mededinging negatief beïnvloeden; verzoekt de Commissie om mededingingsvervalsende praktijken die ook de consumentenbeschermingswetgeving ondermijnen aan te pakken; benadrukt eens te meer dat het belangrijk is te zorgen voor eerlijke concurrentie tussen EU-luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen van derde landen;

54.

benadrukt het belang van een concurrerende vervoerssector; merkt op dat binnen de interne vervoersmarkt de spoorwegsector als gevolg van de fragmentering nog achterblijft; is ingenomen met de stappen die de Commissie heeft gezet om de interne markt voor passagiersvervoer over de weg te voltooien en de werking ervan te verbeteren;

55.

herhaalt dat nieuwe infrastructuurprojecten, met inbegrip van projecten die een lidstaat met een derde land verbinden, onderworpen moeten zijn aan de Europese wetgeving, met name de voorschriften inzake ontvlechting en marktprijsvorming;

56.

benadrukt het belang van en de behoefte aan voldoende financiële en personele middelen bij het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie en bij de nationale bevoegde instanties, alsook aan de IT- en digitale expertise die nodig is om de uitdagingen van een op data en algoritmen gebaseerde economie aan te pakken; steunt in dit verband het voorstel om het internemarktprogramma in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 uit te breiden met een mededingingsonderdeel;

57.

benadrukt dat de Commissie in haar mededingingsbeleid de interne markt als één markt moet beschouwen, en niet als een aantal onafhankelijke lokale of nationale markten;

58.

benadrukt dat internationale samenwerking onontbeerlijk is voor een doeltreffende handhaving van de beginselen van het mededingingsrecht en voor het voorkomen van tegenstrijdigheden in corrigerende maatregelen en resultaten van handhavingsacties; is in dit opzicht van mening dat mededingingsregels en -praktijken wereldwijd het best kunnen worden verbeterd door middel van eerlijke en transparante besprekingen; is voorstander van een actieve participatie van de Commissie en van nationale en, indien van toepassing, regionale mededingingsautoriteiten in het Internationaal Mededingingsnetwerk;

59.

is ingenomen met de ECN+-richtlijn, die de doeltreffendheid en consistentie van de Uniebrede toepassing van het EU-mededingingsrecht aanzienlijk zal vergroten door ervoor te zorgen dat de nationale mededingingsautoriteiten kunnen beschikken over de benodigde instrumenten, middelen en waarborgen voor hun onafhankelijkheid, met inbegrip van een transparante procedure voor de selectie of benoeming van bestuurders, om afschrikwekkende boetes wegens inbreuken op de mededinging op te leggen; waardeert de vroegtijdige bijstand die de Commissie aan de lidstaten verleent bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn;

60.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat elke toekomstige handelsovereenkomst gelijke voorwaarden waarborgt, met name op het gebied van mededinging en staatssteun; benadrukt dat overheidssteun enkel mag worden toegestaan in bij wijze van uitzondering gerechtvaardigde, juridisch reguleerde gevallen, zodat de concurrentie op de markt niet wordt verstoord, waarbij wordt voorzien in uitzonderingen en rechtvaardigingen die samenhangen met het behalen van de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; herinnert eraan dat “nu bedrijven wereldwijd actief zijn, ook het mededingingstoezicht die stap [moet] zetten”, niet in de laatste plaats omdat de verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ICT's) en de opkomst van de digitale economie hebben geleid tot buitensporige markt- en machtsconcentratie in sommige sectoren; is van mening dat mondiale mededingingsregels en optimale coördinatie tussen mededingingsautoriteiten, met inbegrip van de uitwisseling van informatie in het kader van lopende mededingingsprocedures, een absolute voorwaarde zijn voor de ontwikkeling van eerlijke wereldhandel;

61.

herinnert eraan dat internationale handels- en investeringsovereenkomsten een specifiek en sterk mededingingshoofdstuk moeten bevatten;

62.

verzoekt de Commissie de inspanningen op te voeren met het oog op een ambitieuze openstelling van de internationale markten voor overheidsopdrachten en een betere toegang voor Europese ondernemingen tot publiek-private partnerschappen in derde landen; acht het noodzakelijk dat de asymmetrie die er heerst in verband met de toegang tot overheidsopdrachten tussen de Unie en derde landen, meer bepaald de VS en China, wordt beperkt; roept alle handelspartners van de EU ertoe op om Europese bedrijven en werknemers op niet-discriminerende wijze toegang tot hun markten voor overheidsopdrachten te verlenen; is verheugd dat de besprekingen over het instrument voor internationale overheidsopdrachten opnieuw van start zijn gegaan, omdat met dit instrument wordt gezorgd voor de noodzakelijke wederkerigheid in gevallen waarin handelspartners de toegang tot hun markten voor overheidsopdrachten beperken, en verzoekt de Europese Raad om het snel aan te nemen; steunt de inspanningen van de Commissie om de markten voor overheidsopdrachten in derde landen te openen door middel van bilaterale handelspartnerschappen; herinnert eraan dat ondernemingen die niet onder marktvoorwaarden opereren en gedreven worden door geopolitieke overwegingen vrijwel elke concurrent kunnen verslaan in een Europese aanbestedingsprocedure; verzoekt de Commissie toezicht te houden op aanbestedingsprocedures en te voorkomen dat Europese ondernemingen en werknemers lijden onder de oneerlijke concurrentie van door de staat georkestreerde ondernemingen;

63.

wijst erop dat de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, onder meer via het mededingingsbeleid, noodzakelijk is om te zorgen voor een mondiaal gelijk speelveld dat ten goede komt aan werknemers, consumenten en bedrijven, en één van de prioriteiten is van de handelsstrategie van de EU; benadrukt dat in de discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering staat dat de Unie maatregelen moet nemen om gelijke mededingingsvoorwaarden te herstellen; is verheugd dat er in de Economische Partnerschapsovereenkomst met Japan en in de Brede Economische en Handelsovereenkomst met Canada bepalingen over het mededingingsbeleid zijn opgenomen; betreurt echter dat deze bepalingen een beperkte reikwijdte hebben en niet voorzien in een doeltreffende handhaving en geschillenbeslechting; wijst erop hoe belangrijk het is ambitieuze mededingingsbepalingen op te nemen in alle handelsovereenkomsten en de uitvoering ervan af te dwingen, zodat eerlijke regels worden gewaarborgd;

64.

is ingenomen met het voorstel voor het vaststellen van een Europees kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen; beschouwt het als een nuttig instrument om Europese ondernemingen van strategisch belang te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken die de veiligheid en de openbare orde kunnen schaden, en om de eerbiediging van de beginselen van eerlijke mededinging in de EU te waarborgen;

65.

benadrukt het belang van het antisubsidie-instrument om oneerlijke mondiale concurrentie aan te pakken en voorwaarden tot stand te brengen die gelijkwaardig zijn aan de EU-staatssteunregels; betreurt in dit verband dat de Volksrepubliek China in 2017 opnieuw het hoogste aantal nieuw ingestelde handelsbelemmeringen voor Europese ondernemingen en werknemers heeft opgeworpen en betrokken was bij het merendeel van de Europese antisubsidiezaken;

66.

uit zijn bezorgdheid over het douanebeleid van de VS en de invloed ervan op het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen; onderstreept dat de maatregelen die de Commissie neemt om het handelsevenwicht met de VS te herstellen doortastend maar ook evenwichtig, evenredig en verenigbaar met de Wereldhandelsorganisatie (WTO)-beginselen moeten zijn;

67.

verzoekt de Commissie meer inspanningen te leveren op het gebied van eerlijke concurrentie op de mondiale markt, onder meer in de strijd tegen de ongerechtvaardigde toepassing van tarifaire belemmeringen en subsidies, door nauwer samen te werken met andere landen, onder meer in het kader van fora als de WTO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD), de G20 en de Wereldbank; herinnert aan de werkzaamheden die tussen 1996 en 2004 in WTO-verband zijn verricht met betrekking tot de interactie tussen handelsbeleid en mededingingsbeleid en betreurt dat dit aspect sindsdien niet langer deel uitmaakt van het WTO-werkprogramma; benadrukt dat bepalingen in WTO-overeenkomsten zoals artikel IX van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) een grondslag vormen voor verdere samenwerking tussen WTO-leden op het gebied van mededinging; dringt er daarom op aan dat er tijdens de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO nieuwe vooruitgang wordt geboekt inzake het garanderen van eerlijke internationale concurrentie;

68.

uit zijn bezorgdheid over het veronderstelde onvermogen van de WTO om niet-markteconomieën en de door subsidies en staatsinmenging veroorzaakte concurrentieverstoringen aan te pakken, maar blijft sterk geloven in de fundamentele rol van de WTO; is verheugd over de tripartiete actie van de VS, Japan en de EU om de WTO dienovereenkomstig te hervormen;

69.

verzoekt de Commissie kmo's in de EU beter te ondersteunen, zodat zij hun rechten zowel kunnen beschermen als uitoefenen in het geval van oneerlijke handelspraktijken, meer bepaald bij dumping en het verlenen van subsidies door niet-EU-landen; is zich in dit verband bewust van de inspanningen van de Commissie ter bestrijding van oneerlijke concurrentie in spraakmakende zaken tegen bekende bedrijven, maar benadrukt dat de handhaving van eerlijke concurrentie in het geval van kmo's tevens van wezenlijk belang is;

70.

benadrukt dat een doeltreffende toepassing van de bepalingen inzake duurzame ontwikkeling in handelsovereenkomsten van belang is voor een verbetering van de levensomstandigheden in partnerlanden en voor de bescherming van Europese ondernemingen tegen oneerlijke concurrentie; is ingenomen met de invoering van milieu- en sociale criteria bij de hervorming van antisubsidie- en antidumpingmaatregelen;

71.

merkt op dat het mededingingsbeleid van de EU niet de gewenste resultaten oplevert omdat het weliswaar gericht is op de bescherming van eerlijke mededinging tussen alle spelers op de eengemaakte markt, met bijzondere nadruk op de belangen van de consument, maar er in werkelijkheid als gevolg van de ongelijkheid in de agrovoedingsmiddelenketen een onaanvaardbare druk komt te liggen op de schouders van de landbouwers; is van mening dat de belangen van consumenten en landbouwproducenten op dezelfde voet moeten worden geplaatst;

72.

is van mening dat collectieve organisaties gezien de specifieke aard van landbouwactiviteiten onontbeerlijk zijn om de positie van de primaire producenten in de voedselketen te versterken en om de GLB-doelstellingen zoals omschreven in artikel 39 van het VWEU te kunnen verwezenlijken, en dat de collectieve activiteiten van producentenorganisaties en hun unies — met inbegrip van productieplanning en onderhandelingen over de verkoop en contractbepalingen — daarom als verenigbaar moeten worden beschouwd met artikel 101 van het VWEU; benadrukt dat door landbouwers te groeperen in producentenorganisaties, hun positie in de bevoorradingsketen wordt versterkt;

73.

is van mening dat brancheorganisaties een geslaagd sectoraal bestuursmodel vormen aangezien zij een structuur met eerlijke vertegenwoordiging bieden voor en uitwisselingen organiseren tussen alle actoren uit eenzelfde sector, en het met name mogelijk maken economische en technische informatie over te dragen, de transparantie van de markt te vergroten en risico's en voordelen beter te spreiden; is van mening dat het GLB andere, goed gestructureerde samenwerkingsmodellen zoals dit model moet bevorderen zodat het eenvoudiger wordt om op Europees niveau brancheorganisaties op te richten;

74.

is van mening dat de vaardigheden van producenten- en brancheorganisaties, als we willen dat de huidige tendens zich voortzet, verder moeten worden versterkt, zodat de onderhandelingspositie van de landbouwers even sterk kan worden gemaakt als die van detailhandelaars in de voedselvoorzieningsketen; is van mening dat de EU-cofinanciering voor de oprichting en de werking van deze organisaties moet worden opgetrokken;

75.

vraagt de Commissie om in geval van crises de toepassing van collectieve instrumenten voor marktbeheer te faciliteren via middelen waarvoor geen overheidsfinanciering nodig is, zoals het uit de handel nemen van producten volgens overeenkomsten tussen de actoren in de voedselketen; merkt op dat dergelijke maatregelen door de brancheorganisaties zelf kunnen worden toegepast;

76.

is van mening dat er oneerlijke concurrentie ontstaat voor Europese producenten wanneer producten uit derde landen die niet beantwoorden aan de sociale normen en de gezondheids- en milieunormen van de EU, de Europese markt binnenkomen; eist bijgevolg dat in het kader van zowel lopende als toekomstige handelsbesprekingen wordt gezorgd voor de bescherming van kwetsbare sectoren en voor de systematische toepassing van de beginselen van wederkerigheid en conformiteit voor wat landbouwproducten betreft; vraagt de Commissie dit aspect op te nemen in de onderhandelingen over de brexit;

77.

benadrukt dat toegang tot de interne markt van de EU afhankelijk moet worden gesteld van de naleving van sanitaire, fytosanitaire en milieunormen; vraagt de Commissie om zich in te zetten voor equivalente maatregelen en controles tussen derde landen en de Europese Unie op het gebied van milieu- en voedselveiligheidsnormen, teneinde voor eerlijke concurrentie te zorgen; merkt op dat de hoogste normen op het gebied van milieu en dierenwelzijn hogere kosten met zich kunnen brengen en dat een verlaging van de normen daardoor kan leiden tot concurrentiebeperkend gedrag;

78.

wijst erop dat klimaatrampen, waarvan ook landbouwers het slachtoffer zijn, invloed uitoefenen op de markt en de positie van deze landbouwers in de voedselvoorzieningsketen verzwakken; herhaalt dat in de antidumpingregels van de EU (10), die onder meer van toepassing zijn op de landbouwsector, wordt gesteld dat milieudumping tot oneerlijke concurrentie leidt; vraagt dat er rekening wordt gehouden met de belangen van Europese burgers die een duurzame en milieuvriendelijke maatschappij eisen; vraagt de Commissie daarom om, rekening houdend met de werking van de eengemaakte markt en de voordelen voor de hele samenleving, vrijstellingen van de mededingingsregels toe te staan teneinde horizontale en verticale samenwerking op het gebied van duurzaamheidsinitiatieven te vergemakkelijken;

79.

beklemtoont dat het begrip “eerlijke prijs” niet moet worden opgevat als de laagst mogelijke prijs voor de consument, maar een redelijke prijs moet zijn die een correcte beloning voor elke schakel in de voedselvoorzieningsketen mogelijk maakt; benadrukt dat consumenten niet louter geïnteresseerd zijn in lage prijzen maar ook in andere onderwerpen, zoals onder meer dierenwelzijn, milieuduurzaamheid, plattelandsontwikkeling en initiatieven om het gebruik van antibiotica te verlagen en antimicrobiële resistentie te voorkomen;

80.

is ingenomen met het feit dat in de omnibusverordening (11) een procedure wordt vastgesteld aan de hand waarvan een groep landbouwers de Commissie om een niet-bindend advies kan verzoeken over de verenigbaarheid van een collectieve actie met de algemene uitzondering op de mededingingsregels in artikel 209 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (integrale-GMO-verordening); verzoekt de Commissie evenwel, in het licht van de aanbeveling van de taskforce landbouwmarkten, het toepassingsgebied van de algemene afwijking voor de landbouw en het onderlinge verband daarvan met de afwijkingen in de artikelen 149 en 152 te verduidelijken en zo de uitzondering duidelijker af te bakenen, zodat het toepasbaar en haalbaar is om de toepassing van artikel 101 VWEU waar nodig op te schorten;

81.

herinnert eraan dat het individuele plafond voor de de-minimissteun in de landbouwsector in 2013 werd verdubbeld (van 7 500 EUR tot 15 000 EUR), om het hoofd te kunnen bieden aan het snel toenemende aantal economische, klimaat- en gezondheidsgerelateerde crises; merkt op dat het nationale plafond voor de de-minimissteun in hetzelfde jaar slechts licht werd aangepast (van 0,75 % naar 1 % van de waarde van de nationale landbouwproductie), waardoor de lidstaten minder ruimte hadden om steun te verlenen aan landbouwbedrijven in moeilijkheden; schaart zich dan ook achter het voorstel van de Commissie om de lidstaten en regio's meer flexibiliteit te bieden pin het kader van de regels met betrekking tot de-minimissteun in de landbouw;

82.

is ingenomen met de ontwikkelingen die het gevolg zijn van de omnibusverordening, waardoor het gemakkelijker wordt om artikel 222 van de integrale-GMO-verordening, dat tijdelijke afwijkingen van het mededingingsrecht toestaat, toe te passen; vraagt de Commissie niettemin om de toepassing van de artikelen 219 en 222 van de integrale-GMO-verordening te verduidelijken met het oog op de invoering van maatregelen bij verstoringen van de markt en bij ernstige onevenwichtigheden op de markt, aangezien de huidige rechtsonzekerheid rond deze twee artikelen ertoe leidt dat niemand ze toepast uit vrees voor mogelijke niet-naleving van door de mededingingsautoriteiten in de lidstaten vastgestelde regels;

83.

wijst erop dat er ingrijpende horizontale en verticale herstructureringen hebben plaatsgevonden, die tot een nog grotere consolidatie hebben geleid in de sowieso al geconcentreerde sectoren van zaaigoed, agrochemicaliën, meststoffen, dierengenetica en landbouwmachines, en in de verwerkings- en kleinhandelssector; vraagt in deze context en naar aanleiding van de overname van Monsanto door de Bayer-groep, die samen ongeveer 24 % van de wereldwijde pesticidenmarkt en 29 % van de wereldwijde zadenmarkt controleren, dat de Commissie toeziet op de veiligstelling van de belangen van de landbouwers, burgers en het milieu in de EU;

84.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale en indien van toepassing de regionale mededingingsautoriteiten van de lidstaten, en de nationale parlementen van de lidstaten.

(1)  PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(3)  PB C 93 van 24.3.2017, blz. 71.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0187.

(5)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 78.

(6)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(7)  “Privacy and competitiveness in the age of big data: The interplay between data protection, competition law and consumer protection in the Digital Economy”, voorlopig advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, maart 2014, https://edps.europa.eu/sites/edp/files/publication/14-03-26_competitition_law_big_data_en.pdf

(8)  COM(2018)0147, COM(2018)0148 en C(2018)1650.

(9)  Common Ownership by Institutional Investors and its Impact on Competition, OESO, 5-6 december 2017.

(10)  COM(2013)0192.

(11)  Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en (EU) nr. 652/2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal (PB L 350 van 29.12.2017, blz. 15).


AANBEVELINGEN

Europees Parlement

Dinsdag 15 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/199


P8_TA(2019)0004

Brede overeenkomst EU-Kirgizische Republiek

Aanbeveling van het Europees Parlement van 15 januari 2019 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de brede overeenkomst tussen de EU en de Kirgizische Republiek (2018/2118(INI))

(2020/C 411/28)

Het Europees Parlement,

gezien Besluit (EU) 2017/… van de Raad van 9 oktober 2017 tot machtiging van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid tot het openen en het voeren van onderhandelingen, namens de Europese Unie, over de onder de bevoegdheid van de Unie vallende bepalingen van een brede overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Kirgizische Republiek, anderzijds (11436/1/17 REV 1),

gezien het besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad van 9 oktober 2017 bijeen, tot machtiging van de Europese Commissie tot het openen en het voeren van onderhandelingen, namens de lidstaten, over de onder de bevoegdheid van de lidstaten vallende bepalingen van een brede overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Kirgizische Republiek, anderzijds (11438/1/17 REV 1),

gezien het voorstel dat de rechtsgrond voor de nieuwe brede overeenkomst wordt gevormd door artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 207 en artikel 209 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Kirgizische Republiek, die in 1999 in werking is getreden,

gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over de staat van de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië (1) en van 13 april 2016 over de tenuitvoerlegging en herziening van de EU-strategie voor Centraal-Azië (2),

gezien zijn eerdere resoluties over Kirgizië, waaronder die van 15 januari 2015 (3), 8 juli 2010 (4) en 6 mei 2010 (5),

gezien de verklaring van de HV/VV over de presidentsverkiezingen in de Kirgizische Republiek van 16 oktober 2017,

gezien de conclusies van het Europees Parlement, de internationale verkiezingswaarnemingsmissie en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE/ODIHR) over de presidentsverkiezingen,

gezien de verklaring die de 13e parlementaire samenwerkingscommissie EU-Kirgizië op 3 mei 2018 heeft goedgekeurd,

gezien het besluit van de Europese Unie van 2 februari 2016 om de Kirgizische Republiek de SAP+-status toe te kennen,

gezien zijn standpunt van 22 oktober 2013 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Kirgizische Republiek (6),

gezien artikel 113 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0450/2018),

A.

overwegende dat de EU en Kirgizië in december 2017 onderhandelingen zijn gestart over een brede overeenkomst ter vervanging van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kirgizië om de samenwerking op gebieden van wederzijds belang te versterken en verdiepen, op basis van de gedeelde waarden van democratie, rechtsorde en goed bestuur, en binnen een nieuw juridisch kader;

B.

overwegende dat de brede overeenkomst pas in werking kan treden als deze is goedgekeurd door het Parlement;

1.

beveelt de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het volgende aan:

Algemene beginselen

(a)

over een ambitieuze, brede en evenwichtige overeenkomst tussen de EU en Kirgizië, ter vervanging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst uit 1999, en als basis voor sterke en duurzame betrekkingen evenals voor een stabiele, zekere en duurzame ontwikkeling van beide partijen, te onderhandelen en deze te sluiten;

(b)

strategische korte- en langetermijnperspectieven in de brede overeenkomst op te nemen en een aantal goed gedefinieerde en gestructureerde doelstellingen voor de samenwerking met Kirgizië te formuleren; extra inspanningen te leveren om de betrekkingen te verdiepen, teneinde de zichtbaarheid en doeltreffendheid van de EU in het land en de regio te vergroten;

(c)

de markteconomie te bevorderen door tastbare sociale en economische voordelen teweeg te brengen voor burgers aan beide zijden; de mededingingsregels te handhaven en rechtszekerheid te bieden, onder meer door middel van een versterking van onafhankelijke en transparante instellingen;

(d)

te garanderen dat beide partijen zich ertoe verbinden de democratische beginselen, mensenrechten en de rechtstaat te eerbiedigen en versterken, met volledige inachtneming van de criteria die zijn verbonden met de aan de republiek Kirgizië verstrekte SAP+-status, met inbegrip van de ratificatie van de desbetreffende internationale verdragen en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de conclusies en aanbevelingen van de toezichthoudende instanties die uit hoofde van deze verdragen zijn opgericht; een regelmatige en resultaatgerichte dialoog te voeren over mensenrechtenkwesties die voor beide partijen van belang zijn, waarbij de autoriteiten en het maatschappelijk middenveld betrokken moeten worden, met als doel het institutionele kader en het overheidsbeleid te versterken; met klem te wijzen op het constructieve lidmaatschap van Kirgizië van de VN-Mensenrechtenraad gedurende de periode 2016-2018 en verdere internationale betrokkenheid van het land aan te moedigen;

(e)

bij te dragen aan een versterking van het multilateralisme en de internationale samenwerking, gezamenlijke benaderingen van de samenwerking met de Kirgizische partners te ontwikkelen om de internationale veiligheid te bevorderen, gezamenlijk mondiale uitdagingen op het gebied van terrorisme, klimaatverandering, migratie en georganiseerde misdaad effectief aan te pakken en een bijdrage aan de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de nieuwe nationale ontwikkelingsstrategie voor de periode 2018-2040 te leveren; meer in het algemeen, bij te dragen aan de stabilisering en de groei van Centraal-Azië;

Politieke dialoog en internationale samenwerking

(f)

de politieke dialoog en sectorale samenwerking te versterken; te komen tot een zinvolle, regelmatige dialoog over alle belangrijke kwesties en daarbij de bestaande gesprekskaders ten volle te benutten;

(g)

nauwer samen te werken op het gebied van crisisbeheer, conflictpreventie, de strijd tegen terrorisme, georganiseerde misdaad en cybermisdaad, de preventie van gewelddadige radicalisering en grensoverschrijdende misdaad en geïntegreerd grensbeheer, met volledige inachtneming van de bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden en in overeenstemming met de wijzigingen aan het wetboek van strafrecht; te verzekeren dat nationale wet nr. 150 over de bestrijding van extremistische activiteiten van 2005 volledig in overeenstemming is met de internationale normen;

(h)

de bepalingen die verband houden met handels- en economische betrekkingen te verbeteren zodat deze bijdragen aan een beter investeringsklimaat en de diversificatie van de Kirgizische economie, wat in het voordeel van beide partijen is en de rechtszekerheid en de transparantie van de regelgeving vergroot; goed bestuur, een goed functionerend justitieel apparaat en het verminderen van bureaucratie te ondersteunen, aan de hand van alle mogelijke maatregelen om duurzame economische ontwikkeling te bevorderen met het oog op de consolidatie en ontwikkeling van het multilateraal, op regels gebaseerde handelsstelsel; de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren; de economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Kirgizië, gezien de SAP plus-status van het land, verder te versterken, en Kirgizië op te roepen de uit deze status voortvloeiende internationale verplichtingen na te komen teneinde de economische ontwikkeling van het land te stimuleren;

(i)

de samenwerking te verbeteren in de strijd tegen corruptie, witwassen en belastingontduiking; specifieke secties op te stellen met duidelijke en krachtige toezeggingen en maatregelen om corruptie in al haar vormen te bestrijden en internationale normen en multilaterale anticorruptieovereenkomsten ten uitvoer te leggen; in de overeenkomst bepalingen op te nemen inzake normen op het gebied van fiscale transparantie en goed fiscaal bestuur, die het engagement van de partijen bevestigen om internationale normen toe te passen in de strijd tegen belastingontwijking en belastingontduiking;

(j)

bij te dragen aan een actievere participatie van Kirgizië in de Wereldhandelsorganisatie door middel van adequate hervormingen op het gebied van buitenlandse investeringen, douaneautoriteiten en toegang tot internationale markten;

(k)

de coördinatie te verbeteren tussen de standpunten van de EU en Kirgizië in internationale fora;

(l)

de interparlementaire dialoog tussen Kirgizië en het Europees Parlement te intensiveren;

(m)

te waarborgen dat in de overeenkomst veel aandacht wordt besteed aan klimaatverandering, waterbeheer, alsook aan rampenpreventie en -paraatheid, gezien het hoge risico op natuurrampen, met inbegrip van aardbevingen; Kirgizië te ondersteunen in zijn inspanningen voor milieubescherming en biodiversiteit en zijn krachtige inspanningen voor duurzame ontwikkeling;

Institutionele bepalingen

(n)

ervoor te zorgen dat de onderhandelingsrichtsnoeren, met inachtneming van de geheimhoudingsregels, worden overgedragen aan het Europees Parlement zodat het Parlement naar behoren toezicht kan houden op het onderhandelingsproces, en consequent te voldoen aan de interinstitutionele verplichtingen die voortvloeien uit artikel 218, lid 10, VWEU, op grond waarvan het Parlement in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle wordt geïnformeerd;

(o)

alle documenten te delen die verband houden met de onderhandelingen, zoals notulen en onderhandelde ontwerpteksten, en het Parlement eveneens periodiek te informeren;

(p)

ervoor te zorgen dat de gevestigde praktijk om de voorlopige toepassing van de nieuwe overeenkomst op te schorten tot het Parlement zijn goedkeuring heeft gegeven, op alle niveaus wordt geëerbiedigd;

(q)

de bestaande samenwerking te versterken en uit te breiden die is verankerd in de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst en in het kader waarvan de volgende organen voor samenwerking en dialoog reeds zijn opgericht:

de samenwerkingsraad op ministerieel niveau;

het samenwerkingscomité op hoog ambtelijk niveau en de subcomités voor handel en investeringen en voor ontwikkelingssamenwerking;

het parlementair samenwerkingscomité;

(r)

het interparlementaire toezicht te versterken binnen een parlementair samenwerkingscomité met meer bevoegdheden, met name op het gebied van democratie, de rechtstaat en de strijd tegen corruptie, waarvan de details moeten worden uitgewerkt in de nieuwe overeenkomst;

(s)

de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld te garanderen, zowel tijdens de onderhandelingen als in de tenuitvoerleggingsfase van de overeenkomst;

(t)

te garanderen dat er voorwaarden worden opgenomen voor een eventuele opschorting van de samenwerking indien een van de partijen een essentieel onderdeel van de overeenkomst schendt, en ervoor te zorgen dat het Parlement in dergelijke gevallen wordt geraadpleegd;

(u)

zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten te voorzien in voldoende middelen voor de tenuitvoerlegging van de brede overeenkomst, zodat de verwezenlijking van alle tijdens de onderhandelingen gestelde ambitieuze doelen kunnen worden gewaarborgd;

Gemeenschappelijke aandachtspunten en belangen op het gebied van samenwerking waarop in de overeenkomst wordt ingegaan

(v)

rekening te houden met de rol van Kirgizië als een van de weinige ontluikende democratieën in de regio, waardoor het land politieke, diplomatieke, financiële en technische steun van de EU nodig heeft op de lange termijn;

(w)

zich, aangezien het hier een van de landen betreft waar een proefproject voor EU-steun voor democratisering loopt, in te spannen een functionele parlementaire democratie te consolideren met een echt meerpartijenstelsel en constitutionele waarborgen, en parlementair toezicht op de uitvoerende macht te verzekeren; zorgen te uiten over de constitutionele wijzigingen van 2016, met name de aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheden van de minister-president, de voorrang van uitspraken van nationale rechtbanken boven internationale mensenrechtenverdragen, en de ondergraving van de onafhankelijkheid van de constitutionele kamer van het hooggerechtshof; de betrokkenheid van ngo's bij de ontwikkeling en herziening van de wetgeving en het beleid van het land aan te moedigen, in het bijzonder ten aanzien van instrumenten of mechanismen die rechtstreeks betrekking hebben op maatschappelijke organisaties;

(x)

wederom te benadrukken hoe belangrijk het is om systematisch te werken aan de bevordering van de waarden van democratie en mensenrechten, met inbegrip van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering en een onafhankelijke rechterlijke macht;

(y)

een gunstig klimaat voor journalisten en onafhankelijke media te bevorderen; te waarborgen dat Kirgizië verbannen buitenlandse mensenrechtenactivisten en journalisten toestemming geeft het land binnen te komen om daar hun werkzaamheden zonder ongeoorloofde bemoeienissen te verrichten;

(z)

de vorderingen te erkennen die zijn gemaakt met betrekking tot de vredige uitvoering en verbeterde transparantie van de parlementaire en presidentsverkiezingen en erop aan te dringen dat de aanbevelingen van internationale verkiezingswaarnemingsmissies ook in de toekomst worden opgevolgd;

(aa)

er bij Kirgizië op aan te dringen negatieve autoritaire trends, zoals misbruik van de rechtspraak voor politieke doeleinden, oneerlijke gerechtelijke straffen, oneerlijke en niet-transparante rechtszaken, inmenging in de vrijheid van media, de straffeloosheid van wetshandhavingsinstanties, de vermeende mishandeling en marteling van gedetineerden, en uitzettingen naar landen waar mensen het risico lopen te worden gemarteld of mishandeld, een halt toe te roepen en hetzelfde te doen wat betreft de discriminatie van minderheden en de beperkingen van de vrijheid van vereniging en meningsuiting; er daarnaast bij Kirgizië op aan te dringen om alle beschuldigingen van gefabriceerd bewijs, afpersing, marteling en mishandeling grondig te onderzoeken; zorgen te uiten over het feit dat politieke leiders en mogelijke presidentskandidaten gevangen zijn gezet op beschuldiging van corruptie;

(ab)

in dit verband zijn onvrede te uiten over de handhaving van de veroordeling tot levenslang voor de mensenrechtenactivist Azimjon Askarov, die het interetnische geweld van 2010 documenteerde, en te vragen hem onmiddellijk vrij te laten, zijn veroordeling te herroepen, en hem rehabilitatie en schadeloosstelling te bieden;

(ac)

niet te vergeten dat corruptie mensenrechten, gelijkheid, handel en eerlijke concurrentie ondermijnt en buitenlandse investeerders afschrikt, en aldus de economische groei belemmert en het vertrouwen van burgers in overheidsinstellingen wegneemt;

(ad)

een sterke inzet aan te moedigen op het gebied van sociale vooruitgang, goed bestuur, democratie en goede betrekkingen tussen etnische en religieuze groepen, onderwijs en opleiding, onder meer omdat hierdoor de fundamenten van stabiliteit en veiligheid worden versterkt; maatregelen voor vredesopbouw en veiligheid te blijven steunen en ook de inspanningen te intensiveren om minderheden na de etnische conflicten in Kirgizië in 2010 volledig te integreren om toekomstige conflicten te voorkomen;

(ae)

de sociaal-economische problemen en belemmeringen als bedoeld in aanbeveling 202 van de IAO te helpen overwinnen; in dit verband bijzondere aandacht te besteden aan jongeren door academische en culturele uitwisselingen en uitwisselingen tussen jongeren te bevorderen; bijzondere aandacht te besteden aan regionale ontwikkeling, waarbij met name moet worden gelet op de ongelijkheden tussen Noord en Zuid;

(af)

verdere regionale samenwerking in Centraal-Azië, een van de minst geïntegreerde regio's ter wereld, te ondersteunen, te stimuleren en te bevorderen, op basis van de huidige positieve ontwikkelingen, ook om de stabiliteit en ontwikkeling van heel Centraal-Azië te bevorderen; te erkennen dat het land deelneemt aan EU-programma's die hierop gericht zijn alsook aan de tenuitvoerlegging van de strategie EU-Centraal-Azië op het gebied van energie, waterbeheer en milieu-uitdagingen, en daarnaast geregeld politieke en mensenrechtendialogen voert met de EU;

(ag)

te garanderen dat het lidmaatschap van Kirgizië van de Euraziatische Economische Unie (EEU) de versterking van de betrekkingen met de EU niet in de weg staat, zoals is aangetoond met de recente ratificatie van de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kazachstan;

(ah)

rekening te houden met de ontwikkeling van de betrekkingen van Kirgizië met China en Rusland; Kirgizië aan te moedigen zijn economie te diversifiëren om zo de aanzienlijke politieke afhankelijkheid van deze twee externe actoren te verminderen; rekening te houden met de ontwikkeling van deze betrekkingen in het kader van de “Eén gordel, één route” (OBOR — One Belt, One Road)-strategie van China; ervoor te zorgen dat de bestrijding van propaganda die door de Russische media wordt verspreid, aanzienlijk wordt opgevoerd;

(ai)

te trachten de recente diplomatieke en economische spanningen in de regio, onder meer tussen Kazachstan en Kirgizië, te verminderen;

(aj)

de steeds beter wordende diplomatieke betrekking met Oezbekistan te ondersteunen, evenals een constructieve dialoog over het beheer van de schaarse waterbronnen in de regio;

(ak)

de Kirgizische punten van zorg op veiligheidsgebied te erkennen met het oog op de verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan en de toenemende radicalisering in Centraal-Azië; bijstand te verlenen met betrekking tot de terugkeer van buitenlandse islamitische strijders en hun gezinsleden uit andere landen; de regionale samenwerking met Centraal-Aziatische landen te versterken bij de bestrijding van jihadistische bewegingen en transnationale criminaliteit, op basis van legale, institutionele en praktische aan terrorismebestrijding gelieerde grensbewakingsmaatregelen en preventieve maatregelen tegen de toenemende gewelddadige religieuze radicalisering;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de president, de regering en het parlement van de Kirgizische Republiek.

(1)  PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 91.

(2)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 119.

(3)  PB C 300 van 18.2.2016, blz. 10.

(4)  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 92.

(5)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 80.

(6)  PB C 208 van 10.6.2016, blz. 177.


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europees Parlement

Donderdag 31 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/204


P8_TA(2019)0046

Wijzigingen van het Reglement van het Europees Parlement

Besluit van het Europees Parlement van 31 januari 2019 tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement met betrekking tot titel I, hoofdstukken 1 en 4; titel V, hoofdstuk 3; titel VII, hoofdstukken 4 en 5; titel VIII, hoofdstuk 1; titel XII; titel XIV en bijlage II (2018/2170(REG))

(2020/C 411/29)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 226 en 227 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A8-0462/2018),

1.

besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.

besluit dat de wijzigingen in werking zullen treden op de eerste dag van de volgende vergaderperiode, met uitzondering van de wijzigingen tot invoeging van de tweede alinea van lid 3 sexies in artikel 11 en van de punten 6 en 7 van de Code voor passend gedrag voor leden van het Europees Parlement bij de uitvoering van hun taken, alsook van de wijzigingen van de artikelen 196 en 204, die in werking zullen treden bij de opening van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement, die plaatsvinden in 2019;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — titel

Bestaande tekst

Amendement

Financiële belangen van de leden en gedragsregels

Gedragsregels

Amendement 2

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.     Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast in de vorm van een als bijlage  (4) bij dit Reglement gevoegde gedragscode die door de meerderheid van zijn leden is goedgekeurd.

Schrappen

Deze regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.

 

 

Amendement 3

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.     De leden dienen als vaste praktijk te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die zijn ingeschreven in het transparantieregister dat is ingevoerd bij het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister  (5) .

Schrappen

Amendement 4

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 1 — lid 3 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

Het gedrag van de leden wordt ingegeven door wederzijds respect, berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en met name in het Handvest van de grondrechten , en doet geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement. Voorts mag dit gedrag geen afbreuk doen aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement, de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Parlement en de werking van de apparatuur van het Parlement.

Het gedrag van de leden wordt ingegeven door wederzijds respect en berust op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen en met name in het Handvest van de grondrechten . De leden doen geen afbreuk aan de waardigheid van het Parlement en tasten zijn goede naam niet aan .

Amendement 5

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 — alinea 2

Bestaande tekst

Amendement

Tijdens parlementaire debatten onthouden leden zich van lasterlijk, racistisch en xenofoob taalgebruik of gedrag, alsook van het ontvouwen van spandoeken.

Schrappen

Amendement 6

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 — alinea 3

Bestaande tekst

Amendement

De leden houden zich aan de voorschriften van het Parlement met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie.

Schrappen

Amendement 7

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 — alinea 4

Bestaande tekst

Amendement

Niet-naleving van deze grondbeginselen en voorschriften kan leiden tot de toepassing van maatregelen overeenkomstig de artikelen 165, 166 en 167.

Schrappen

Amendement 8

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 bis.     De leden doen geen afbreuk aan het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement, de handhaving van veiligheid en orde in de gebouwen van het Parlement en de werking van de apparatuur van het Parlement.

Amendement 9

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 ter (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 ter     . De leden verstoren de orde in de vergaderzaal niet en onthouden zich van ongepast gedrag. Zij tonen geen spandoeken.

Amendement 10

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 quater (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 quater.     Tijdens parlementaire debatten in de vergaderzaal onthouden de leden zich van beledigend taalgebruik.

Amendement 11

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 quater (nieuw) — uitlegging

Bestaande tekst

Amendement

 

Bij de beoordeling van de vraag of het door een lid gebezigd taalgebruik tijdens een parlementair debat al dan niet beledigend is, wordt onder meer rekening gehouden met de klaarblijkelijke intentie van de spreker, met de wijze waarop het publiek de uiting opvat, met de mate waarin de uiting schade toebrengt aan de waardigheid en de reputatie van het Parlement, en met de vrijheid van meningsuiting van het betrokken lid. Zo is er bij lasterlijk taalgebruik, “haatzaaiende uitingen” en het aanzetten tot discriminatie, met name op een van de in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten genoemde gronden doorgaans sprake van “beledigend taalgebruik” in de zin van dit artikel.

Amendement 12

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 quinquies (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 quinquies.     De leden houden zich aan de voorschriften van het Parlement met betrekking tot de behandeling van vertrouwelijke informatie.

Amendement 13

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 3 sexies (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 sexies.     De leden onthouden zich van elke vorm van psychologische of seksuele intimidatie en nemen de als bijlage  (1 bis) bij dit Reglement gevoegde code voor passend gedrag voor de leden van het Europees Parlement bij de uitoefening van hun mandaat in acht.

 

Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen niet deelnemen aan een officiële delegatie of interinstitutionele onderhandelingen, zolang zij de verklaring bij deze code niet hebben ondertekend.

 

Amendement 14

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.     De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van meningsuiting.

Schrappen

Zij is gebaseerd op de volledige inachtneming van de prerogatieven van de leden, zoals vastgelegd in het primaire recht en het Statuut van de leden.

 

Zij berust op het beginsel van transparantie en waarborgt dat elke bepaling ter zake ter kennis wordt gebracht van de leden, die persoonlijk van hun rechten en plichten in kennis worden gesteld.

 

Amendement 15

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5.   Indien een persoon die werkt voor een lid of een persoon die door een lid toegang tot de gebouwen of apparatuur van het Parlement is verschaft, zich niet houdt aan de in lid 3 uiteengezette gedragsregels, kunnen aan het betrokken lid indien passend de in artikel 166 vastgestelde sancties worden opgelegd .

5.   Indien een persoon die werkt voor een lid of een persoon die door een lid toegang tot de gebouwen of apparatuur van het Parlement is verschaft, zich niet houdt aan de in dit artikel uiteengezette gedragsregels, kan dit gedrag in voorkomend geval aan het betrokken lid worden toegerekend .

Amendement 16

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 5 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

5 bis.     De toepassing van dit artikel doet anderszins geen afbreuk aan de levendigheid van de parlementaire debatten noch aan de vrijheid van meningsuiting.

Amendement 17

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 5 ter (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

5 ter.     Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de organen, de commissies en de delegaties van het Parlement.

Amendement 18

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 6

Bestaande tekst

Amendement

6.     De quaestoren bepalen hoeveel medewerkers ieder lid maximaal mag registreren.

Schrappen

Amendement 19

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 — lid 7

Bestaande tekst

Amendement

7.     De gedragsregels, rechten en voorrechten van de voormalige leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van voormalige leden.

Schrappen

Amendementen 20 en 75

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 11 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

 

Financiële belangen van de leden en transparantieregister

 

1.     Het Parlement stelt transparantieregels inzake de financiële belangen van zijn leden vast in de vorm van een als bijlage  (1 bis) bij dit Reglement gevoegde gedragscode die door de meerderheid van zijn leden is goedgekeurd.

 

Die regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.

 

2.     De leden dienen als vaste praktijk te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die zijn ingeschreven in het transparantieregister dat is ingevoerd bij het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister  (1 ter) .

 

3.     De leden dienen alle geplande bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers die onder de werkingssfeer van het transparantieregister vallen online te publiceren. Voor elk verslag zorgen rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters voor online publicatie van alle geplande bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers die onder de werkingssfeer van het transparantieregister vallen, onverminderd artikel 4, lid 6, van bijlage I. Het Bureau voorziet in de noodzakelijke infrastructuur op de website van het Parlement.

 

4.     Het Bureau voorziet in de noodzakelijke infrastructuur op de ledenpagina op de website van het Parlement indien leden wensen over te gaan tot publicatie van een vrijwillige controle of van een in de toepasselijke regeling van het statuut van de leden en de bepalingen ter uitvoering ervan voorziene bevestiging dat hun aanwending van de algemene kostenvergoeding in overeenstemming is met de toepasselijke regeling in het statuut van de leden en de bepalingen ter uitvoering ervan.

 

5.     Deze regels mogen de leden niet anderszins belemmeren of beperken bij de uitoefening van hun mandaat en daarmee samenhangende politieke of andere activiteiten.

 

6.     De gedragsregels, rechten en voorrechten van de voormalige leden worden vastgesteld bij besluit van het Bureau. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de behandeling van voormalige leden.

 

Amendement 88

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 32 — lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5.   De oprichting van een fractie wordt in een verklaring aan de Voorzitter meegedeeld. Deze verklaring vermeldt de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau. De verklaring wordt door alle leden van de fractie ondertekend.

5.   De oprichting van een fractie wordt in een verklaring aan de Voorzitter meegedeeld. Deze verklaring omvat:

 

de naam van de fractie,

 

een politieke verklaring, waarin de doelstelling van de fractie wordt vermeld, alsmede

 

de namen van haar leden en de samenstelling van haar bureau.

 

Alle leden van de fractie verklaren schriftelijk in een bijlage bij de verklaring dat zij dezelfde politieke verwantschap hebben.

Amendement 21

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 1 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

1 bis.     Interfractiewerkgroepen alsook andere niet-officiële groeperingen zijn volledig transparant in hun werkzaamheden en mogen geen activiteiten ontplooien die kunnen leiden tot verwarring met de officiële activiteiten van het Parlement en van zijn organen. Zij mogen geen evenementen in derde landen organiseren die samenvallen met een taak van een officieel orgaan van het Parlement, waaronder een officiële verkiezingswaarnemingsdelegatie.

Amendement 22

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.    Dergelijke groeperingen zijn volledig transparant in hun werkzaamheden en mogen geen activiteiten ontplooien die kunnen leiden tot verwarring met de officiële activiteiten van het Parlement en zijn organen. Mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de door het Bureau vastgestelde regeling inzake de oprichting van die groeperingen, mogen de fracties de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun.

2.   Mits is voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de interne regeling van het Parlement inzake de oprichting van dergelijke groeperingen, mag een fractie de activiteiten ervan faciliteren door verlening van logistieke steun.

Amendement 23

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 3 — alinea 1 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

Overige niet-officiële groeperingen zijn tevens gehouden om vóór het einde van de daaropvolgende maand opgave te doen van elke vorm van steun, in geld of in natura, waarvan de leden geen afzonderlijke opgave hebben gedaan overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van bijlage I.

Amendement 24

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 3 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

3 bis.     Uitsluitend in het transparantieregister geregistreerde belangenvertegenwoordigers kunnen deelnemen aan interfractiewerkgroepen of aan andere op locatie van het Parlement georganiseerde activiteiten van niet-officiële groeperingen, bijvoorbeeld door vergaderingen of evenementen van de interfractiewerkgroep of de andere niet-officiële groepering bij te wonen, door deze te ondersteunen of door in samenwerking met anderen evenementen ervan te organiseren .

Amendement 25

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.   De quaestoren houden een register van de in lid 3 bedoelde opgaven bij. Dit register wordt op de website van het Parlement gepubliceerd. De quaestoren stellen nadere regels voor die opgaven vast en zorgen voor de effectieve toepassing van dit artikel .

4.   De quaestoren houden een register van de in lid 3 bedoelde opgaven bij. De quaestoren stellen nadere regels vast voor die opgaven en voor de publicatie ervan op de website van het Parlement .

Amendement 26

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 34 — lid 4 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

4 bis.     De quaestoren zorgen voor de effectieve toepassing van dit artikel.

Amendement 27

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 128 — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.   Een van de vraagstellers kan de vraag toelichten . De adressaat geeft antwoord.

4.   Een van tevoren door de vraagstellers aangewezen lid licht de vraag toe . Is dit lid niet aanwezig, dan komt de vraag te vervallen. De adressaat geeft antwoord.

Amendement 28

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   Ieder lid kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria (27) de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Enkel de vraagstellers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de vragen.

1.   Ieder lid en iedere fractie of commissie kan overeenkomstig de in een bijlage bij dit Reglement neergelegde criteria (27) de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vragen stellen met verzoek om schriftelijk antwoord. Enkel de vraagstellers zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de vragen.

Amendement 29

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.   De vragen worden ingediend bij de Voorzitter. Over kwesties met betrekking tot de ontvankelijkheid van een vraag wordt beslist door de Voorzitter. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de Voorzitter.

2.   De vragen worden in elektronische vorm ingediend bij de Voorzitter. Over kwesties met betrekking tot de ontvankelijkheid van een vraag wordt beslist door de Voorzitter. De beslissing van de Voorzitter wordt niet alleen op grond van de bepalingen van de in lid 1 bedoelde bijlage, maar op grond van de bepalingen van het Reglement in het algemeen genomen. De vraagsteller wordt in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de Voorzitter.

Amendement 30

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

3.    De vragen worden in elektronische vorm ingediend. Ieder lid mag ten hoogste twintig vragen per voortschrijdende periode van drie maanden stellen.

3.   Ieder lid en iedere fractie of commissie mag ten hoogste twintig vragen per voortschrijdende periode van drie maanden stellen. In de regel worden de vragen binnen zes weken na toezending aan de adressaat door hem beantwoord. Ieder lid en iedere fractie of commissie kan evenwel elke maand een vraag aanmerken als “vraag met voorrang” die de adressaat binnen drie weken na toezending dient te beantwoorden.

Amendement 31

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5.    Kan een vraag door de adressaat niet binnen drie weken (vraag met voorrang) of binnen zes weken (vraag zonder voorrang) na toezending aan de adressaat worden beantwoord, dan kan zij op verzoek van de vraagsteller op de agenda van de volgende vergadering van de bevoegde commissie worden geplaatst .

5.    Wordt een vraag niet binnen de in lid 3 voorziene uiterste termijn door de adressaat beantwoord, dan kan de bevoegde commissie besluiten de vraag op de agenda van haar volgende vergadering te plaatsen .

Amendement 32

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 6

Bestaande tekst

Amendement

6.     Ieder lid mag eenmaal per maand een vraag met voorrang stellen.

Schrappen

Amendement 33

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 — lid 7

Bestaande tekst

Amendement

7.   Vragen worden met antwoorden, met inbegrip van daarbij behorende bijlagen, op de website van het Parlement gepubliceerd.

7.   (Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 34

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 bis

Bestaande tekst

Amendement

Artikel 130 bis

Schrappen

Beperkte interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord

 

1.     Door middel van beperkte interpellaties bestaande in vragen met verzoek om schriftelijk antwoord kan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement worden verzocht informatie te verstrekken over specifiek aangewezen kwesties.

 

Dergelijke vragen worden ingediend bij de Voorzitter die de adressaat vraagt binnen twee weken te antwoorden, op voorwaarde dat de vragen in overeenstemming zijn met het Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement  (28) vastgestelde criteria in het bijzonder. De Voorzitter kan deze termijn in overleg met de vraagstellers verlengen.

 

2.     De vragen worden met de antwoorden op de website van het Parlement gepubliceerd.

 

 

Amendement 35

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — titel

Bestaande tekst

Amendement

Uitgebreide interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord en debat

Uitgebreide interpellaties met verzoek om schriftelijk antwoord

Amendement 36

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.    Door middel van uitgebreide interpellaties, bestaande in vragen met verzoek om schriftelijk antwoord en debat , kunnen die vragen door een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement worden voorgelegd aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Vragen kunnen een korte toelichting bevatten.

1.    Een uitgebreide interpellatie bestaat uit vragen met verzoek om schriftelijk antwoord, door een fractie voor te leggen aan de Raad, de Commissie of de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

Dergelijke vragen worden schriftelijk ingediend bij de Voorzitter, die — mits de vragen in overeenstemming zijn met dit Reglement in het algemeen en met de in een bijlage bij dit Reglement  (29)  vastgestelde criteria in het bijzonder — de adressaat onmiddellijk in kennis stelt van de vraag en hem verzoekt mee te delen of en wanneer de vraag zal worden beantwoord.

 

Amendement 37

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 1 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

1 bis.     De uitgebreide interpellatie is van algemeen belang en wordt schriftelijk ingediend bij de Voorzitter. De uitgebreide interpellatie is niet langer dan 500 woorden. De Voorzitter legt de uitgebreide interpellatie — mits deze in overeenstemming is met de bepalingen van het Reglement in het algemeen — onmiddellijk voor aan de adressaat met een verzoek om schriftelijk antwoord.

Amendement 38

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 1 ter (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

1 ter.     Er worden jaarlijks ten hoogste 30 uitgebreide interpellaties voorgelegd. De Conferentie van voorzitters ziet erop toe dat deze interpellaties gelijkelijk over de fracties worden verdeeld, waarbij geen enkele fractie meer dan een interpellatie per maand mag indienen.

Amendement 39

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 1 quater (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

1 quater.     Indien de adressaat verzuimt de uitgebreide interpellatie binnen zes weken na doorsturing te beantwoorden, wordt de interpellatie op verzoek van de opsteller op de definitieve ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de in artikel 149 voorziene procedure en met inachtneming van lid 3 bis.

Amendement 40

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.   Na ontvangst van het schriftelijk antwoord wordt de uitgebreide interpellatie op de ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de procedure van artikel 149. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, moet er een debat plaatsvinden.

2.   Na ontvangst van het schriftelijk antwoord , en indien leden, een fractie of meerdere fracties die ten minste de lage drempel bereiken hierom verzoeken, wordt de uitgebreide interpellatie op de definitieve ontwerpagenda van het Parlement geplaatst overeenkomstig de procedure van artikel 149 en met inachtneming van lid 3 bis .

Amendement 41

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

3.     Indien de adressaat weigert op de vraag te antwoorden of verzuimt dit binnen drie weken te doen, wordt de vraag op de ontwerpagenda geplaatst. Indien een commissie, een fractie of ten minste vijf procent van de leden van het Parlement hierom verzoekt, moet er een debat plaatsvinden. Voorafgaand aan het debat kan een van de vraagstellers worden toegestaan aanvullende redenen voor de vraag te vermelden.

Schrappen

Amendement 42

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 3 bis

Bestaande tekst

Amendement

 

3 bis.     Gedurende een vergaderperiode wordt over ten hoogste drie uitgebreide interpellaties gedebatteerd. Wordt gedurende eenzelfde vergaderperiode naar aanleiding van meer dan drie uitgebreide interpellaties verzocht om een debat, dan neemt de Conferentie van voorzitters de verzoeken om een debat in de ontwerpagenda op in de volgorde waarin zij deze heeft ontvangen.

Amendement 43

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.   Een van de vraagstellers kan de vraag toelichten . Een lid van de betrokken instelling geeft antwoord.

4.   Een lid dat daartoe van tevoren is aangewezen door de opsteller of door degenen die overeenkomstig lid 2 verzoeken om het debat, licht de uitgebreide interpellatie toe . Is dit lid niet aanwezig, dan komt de uitgebreide interpellatie te vervallen. De adressaat geeft antwoord.

Artikel 123, leden 2 tot en met 5 , betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 123, leden 2 tot en met 8 , betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties, is van overeenkomstige toepassing.

Amendement 44

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 130 ter — lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5.   Dergelijke vragen worden met de antwoorden daarop op de website van het Parlement gepubliceerd.

5.   Dergelijke interpellaties worden met de antwoorden daarop op de website van het Parlement gepubliceerd.

Amendement 45

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 165 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   De Voorzitter roept een lid dat het goede verloop van de vergadering verstoort of wiens gedrag niet strookt met de relevante bepalingen van artikel 11 tot de orde.

1.   De Voorzitter roept een lid dat de in artikel 11, leden 3 ter of 3 quater, vastgestelde gedragsregels schendt, tot de orde.

Amendement 46

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 165 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.   Bij herhaling roept de Voorzitter het lid een tweede keer tot de orde en in dat geval wordt hiervan melding gemaakt in de notulen.

2.   (Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 47

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 165 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

3.   Indien de ordeverstoring aanhoudt of bij een nieuwe herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In gevallen van uitzonderlijke ernst kan de Voorzitter het betrokken lid ook onmiddellijk de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen voor de resterende duur van de vergadering, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet onverwijld erop toe dat dergelijke tuchtmaatregelen met de hulp van de parlementaire bodes en zo nodig de veiligheidsdienst van het Parlement worden toegepast.

3.   Indien de inbreuk aanhoudt of bij een nieuwe herhaling kan de Voorzitter het lid het woord ontnemen en voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen. In gevallen van uitzonderlijke ernst kan de Voorzitter het betrokken lid ook onmiddellijk de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen voor de resterende duur van de vergadering, zonder het lid nogmaals tot de orde te roepen. De secretaris-generaal ziet onverwijld erop toe dat dergelijke tuchtmaatregelen met de hulp van de parlementaire bodes en zo nodig de veiligheidsdienst van het Parlement worden toegepast.

Amendement 48

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 165 — lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5.   De Voorzitter kan beslissen de rechtstreekse uitzending van de vergadering te onderbreken in geval van lasterlijk, racistisch of xenofoob taalgebruik of gedrag van een lid.

5.   De Voorzitter kan beslissen de rechtstreekse uitzending van de vergadering te onderbreken in geval van inbreuk op artikel 11, leden 3 ter of 3 quater, door een lid.

Amendement 49

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 165 — lid 6 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

De Voorzitter kan gelasten onderdelen van een toespraak door een lid waarin lasterlijk, racistisch of xenofoob taalgebruik voorkomt , te verwijderen uit het audiovisuele verslag van de vergadering.

De Voorzitter kan gelasten onderdelen van een toespraak door een lid die een inbreuk vormen op artikel 11, leden 3 ter of 3 quater , te verwijderen uit het audiovisuele verslag van de vergadering.

Amendement 50

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 166 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   In ernstige gevallen van ordeverstoring of verstoring van de werkzaamheden van het Parlement in strijd met de in artikel 11 neergelegde beginselen , legt de Voorzitter bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie op.

1.   In ernstige gevallen van schending van artikel 11 , leden 3 bis tot en met 5 ter , legt de Voorzitter het betrokken lid overeenkomstig dit artikel bij een met redenen omkleed besluit de passende sanctie op.

 

De Voorzitter kan uit hoofde van artikel 11, leden 3 ter of 3 quater een met redenen omkleed besluit nemen, ongeacht de vraag of aan het betreffende lid al dan niet reeds eerder een onmiddellijke maatregel in de zin van artikel 165 is opgelegd.

 

De Voorzitter kan uitsluitend een met redenen omkleed besluit uit hoofde van artikel 11, lid 3 sexies, nemen nadat overeenkomstig de toepasselijke interne administratieve procedure inzake intimidatie en de preventie ervan is vastgesteld dat sprake is van intimidatie.

 

In gevallen waarin dit Reglement of een door het Bureau op grond van artikel 25 vastgesteld besluit voorziet in toepassing van dit artikel, kan de Voorzitter een lid een sanctie opleggen.

Het betrokken lid wordt door de Voorzitter verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen vooraleer het besluit wordt vastgesteld. In uitzonderlijke gevallen kan de Voorzitter een mondelinge hoorzitting met het betrokken lid bijeenroepen.

 

Dat besluit wordt bij aangetekende brief of, in dringende gevallen, via de bodes, ter kennis gebracht van het betrokken lid.

 

Nadat dat besluit ter kennis is gebracht van het betrokken lid, worden alle aan het lid opgelegde sancties door de Voorzitter meegedeeld ter plenaire vergadering. De voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan de betrokkene lid is, worden op de hoogte gebracht.

 

Nadat de sanctie definitief is geworden, wordt deze gepubliceerd op een prominente plaats op de website van het Parlement gedurende de resterende zittingsperiode.

 

Amendement 51

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 166 — lid 1 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

1 bis.     Het betrokken lid wordt door de Voorzitter verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen vooraleer het besluit wordt vastgesteld. De Voorzitter kan besluiten in plaats daarvan een mondelinge hoorzitting bijeen te roepen telkens wanneer dit passender is.

 

Het besluit tot oplegging van de sanctie wordt bij aangetekende brief of, in dringende gevallen, via de bodes, ter kennis gebracht van het betrokken lid.

 

Nadat dat besluit ter kennis is gebracht van het betrokken lid, worden alle aan het lid opgelegde sancties door de Voorzitter meegedeeld ter plenaire vergadering. De voorzitters van de organen, commissies en delegaties waarvan de betrokkene lid is, worden op de hoogte gebracht.

 

Nadat de sanctie definitief is geworden, wordt deze gepubliceerd op een prominente plaats op de website van het Parlement gedurende de resterende zittingsperiode.

Amendement 52

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 166 — lid 2

Bestaande tekst

Amendement

2.   Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag wordt rekening gehouden met het uitzonderlijke, recurrente dan wel permanente karakter en de ernst ervan.

2.   Bij de beoordeling van het waargenomen gedrag wordt rekening gehouden met het uitzonderlijke, recurrente dan wel permanente karakter en de ernst ervan. Tevens wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met eventuele aantasting van de waardigheid en de reputatie van het Parlement.

Een onderscheid moet worden gemaakt tussen visuele gedragingen, die kunnen worden getolereerd voor zover zij niet beledigend, lasterlijk, racistisch of xenofoob zijn en binnen redelijke grenzen blijven, en gedragingen die tot actieve verstoring van parlementaire werkzaamheden leiden.

 

Amendement 53

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 166 — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.   De in lid 3, onder b) tot en met e), bedoelde maatregelen kunnen worden verdubbeld bij herhaling van de overtreding of wanneer het lid weigert te voldoen aan een overeenkomstig artikel 165, lid 3, genomen maatregel.

4.   De in lid 3, onder b) tot en met e), bedoelde maatregelen kunnen worden verdubbeld bij herhaling van de inbreuk of wanneer het lid weigert te voldoen aan een overeenkomstig artikel 165, lid 3, genomen maatregel.

Amendement 54

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 174 — lid 7

Bestaande tekst

Amendement

7.   De Voorzitter mag andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen, tenzij een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht. De indieners van amendementen mogen ook dergelijke stemmingen en bloc voorstellen wanneer hun amendementen elkaar aanvullen .

7.   De Voorzitter mag andere amendementen die elkaar aanvullen en bloc in stemming brengen, tenzij een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken om aparte stemming of stemming in onderdelen hebben verzocht. De indieners van amendementen mogen ook stemmingen en bloc over hun amendementen voorstellen .

Amendement 55

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 174 — lid 10

Bestaande tekst

Amendement

10.   Over amendementen waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt apart gestemd.

10.   Over amendementen waarvoor om hoofdelijke stemming is verzocht, wordt afzonderlijk van andere amendementen gestemd.

Amendement 56

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 177 — uitlegging

Bestaande tekst

Amendement

Overtreding van dit artikel wordt als een ernstig geval van ordeverstoring in de zin van artikel 166, lid 1, beschouwd en heeft de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen .

Overtreding van dit artikel wordt als een ernstige inbreuk op artikel 11, lid 3 ter, beschouwd.

Amendement 57

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 196

Bestaande tekst

Amendement

Artikel 196

Artikel 196

Instelling van vaste commissies

Instelling van vaste commissies

Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in. Hun bevoegdheden worden omschreven in een bijlage bij dit Reglement (52). Deze bijlage wordt vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Hun leden worden benoemd in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar .

Op voorstel van de Conferentie van voorzitters stelt het Parlement vaste commissies in. Hun bevoegdheden worden omschreven in een bijlage bij dit Reglement (52). Deze bijlage wordt vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. De benoeming van de leden van deze commissies vindt plaats in de eerste vergaderperiode van het nieuwgekozen Parlement.

De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen ook op een ander tijdstip dan de datum van instelling worden omschreven.

De bevoegdheden van de vaste commissies kunnen ook op een ander tijdstip dan de datum van instelling opnieuw worden omschreven.

Amendement 58

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 204 — lid 1

Bestaande tekst

Amendement

1.   In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 199 kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement; een commissiebureau mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.

1.   In de eerstvolgende commissievergadering na de benoeming van de leden van de commissie overeenkomstig artikel 199 , en vervolgens nogmaals na verloop van twee en een half jaar, kiest de commissie uit haar gewone leden een voorzitter en, bij aparte stemmingen, ondervoorzitters, die het commissiebureau vormen. Het aantal te kiezen ondervoorzitters wordt op voorstel van de Conferentie van voorzitters door het Parlement vastgesteld. De samenstelling van de commissiebureaus moet een afspiegeling vormen van de diversiteit van het Parlement; een commissiebureau mag niet bestaan uit uitsluitend mannelijke of uitsluitend vrouwelijke leden en de ondervoorzitters mogen niet allen uit dezelfde lidstaat afkomstig zijn.

Amendement 59

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 210 bis — titel

Bestaande tekst

Amendement

Procedure voor de raadpleging door een commissie van door het Parlement ontvangen vertrouwelijke informatie

Procedure voor de raadpleging door een commissie van vertrouwelijke informatie in een commissievergadering met gesloten deuren

Amendement 60

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 210 bis — lid 3 — alinea 1

Bestaande tekst

Amendement

Zodra de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, wordt de vergadering alleen nog bijgewoond door de commissieleden, alsmede de op voorhand door de voorzitter aangewezen ambtenaren en deskundigen van wie de aanwezigheid strikt noodzakelijk is .

Zodra de commissievoorzitter heeft verklaard dat de vertrouwelijkheidsprocedure wordt gevolgd, vindt de vergadering met gesloten deuren plaats en mag deze alleen nog worden bijgewoond door de commissieleden , met inbegrip van de plaatsvervangende leden . De commissie kan in overeenstemming met het toepasselijke interinstitutionele rechtskader en ingevolge artikel 206, lid 3, besluiten dat andere leden de vergadering kunnen bijwonen. De vergadering kan tevens worden bijgewoond door personen die op voorhand door de voorzitter zijn aangewezen omdat zij voor de uitoefening van hun taken op de hoogte moeten zijn, met inachtneming van eventuele beperkingen die voortvloeien uit de toepasselijke regels inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Parlement . Wat betreft de raadpleging van informatie met rubricering CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of hoger, of in geval van specifieke toegangsbeperkingen die voortvloeien uit het interinstitutioneel rechtskader, kunnen bijkomende beperkingen van toepassing zijn.

Amendement 61

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 210 bis — lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4.   Leden of een fractie of fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken in een commissie die de vertrouwelijkheidsprocedure heeft toegepast, kunnen verzoeken om een schending van de geheimhoudingsplicht te behandelen. Dit verzoek kan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de zaak aan de Voorzitter voor te leggen voor verdere behandeling overeenkomstig de artikelen 11 en 166.

4.    Onverminderd de toepasselijke regels inzake schending van de geheimhoudingsplicht in het algemeen, kunnen leden of een fractie of fracties die ten minste de middelhoge drempel bereiken in een commissie die de vertrouwelijkheidsprocedure heeft toegepast, verzoeken om een schending van de geheimhoudingsplicht te behandelen. Dit verzoek kan op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering worden geplaatst. De commissie kan bij meerderheid van haar leden besluiten de zaak aan de Voorzitter voor te leggen voor verdere behandeling overeenkomstig de artikelen 11 en 166.

Amendement 62

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 211 — titel

Bestaande tekst

Amendement

Openbare hoorzitting naar aanleiding van een burgerinitiatief

Openbare hoorzitting en plenair debat naar aanleiding van een burgerinitiatief

Amendement 63

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 211 — lid 7 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

7 bis.     Het Parlement houdt tijdens een vergaderperiode aansluitend op de hoorzitting een debat over een burgerinitiatief dat overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 211/2011 in het desbetreffende register is gepubliceerd, en besluit bij plaatsing van het debat op de agenda of het al dan niet met een resolutie wordt afgesloten. Het Parlement neemt tot afsluiting van het debat een resolutie aan indien tijdens dezelfde of de volgende vergaderperiode een identiek of gelijksoortig onderwerp wordt behandeld, tenzij de Voorzitter om uitzonderlijke redenen een ander voorstel doet. Indien het Parlement besluit een resolutie tot afsluiting van het debat aan te nemen, kunnen de ter zake bevoegde commissie, een fractie of leden die ten minste de lage drempel bereiken een ontwerpresolutie indienen. Artikel 123, leden 3 tot en met 8, betreffende de indiening van en stemming over ontwerpresoluties is van overeenkomstige toepassing.

Amendement 76

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 211 — lid 8

Bestaande tekst

Amendement

8.    Ingeval de Commissie binnen een periode van 12 maanden nadat zij een positief advies heeft uitgebracht over een met succes overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 211/2011 ingediend burgerinitiatief geen voorstel voor een rechtshandeling ter zake indient en niet in een mededeling uiteenzet welke maatregelen zij voornemens is te nemen , kan de ter zake bevoegde commissie in overleg met de organisatoren van het burgerinitiatief een hoorzitting organiseren en zo nodig de in artikel 46 neergelegde procedure in gang zetten met het oog op de uitoefening van het recht van het Parlement om de Commissie te verzoeken een passend voorstel in te dienen .

8.    Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie waarin zij haar juridische en politieke conclusies uiteenzet over een specifiek burgerinitiatief, beoordeelt het Parlement de maatregelen die de Commissie op grond van deze mededeling neemt. Ingeval de Commissie geen passend voorstel met betrekking tot een burgerinitiatief indient , kan de ter zake bevoegde commissie in overleg met de organisatoren van het burgerinitiatief een hoorzitting organiseren . Voorts kan het Parlement besluiten of het een plenair debat houdt en of dit debat met een resolutie wordt afgesloten. De procedure van lid 211, lid 7 bis, is mutatis mutandis van toepassing. Het Parlement kan ook besluiten de door artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie toegekende bevoegdheid uit te oefenen, en daarmee de procedure van artikel 46 in gang te zetten .

Amendement 64

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 223 bis — titel — voetnoot

Bestaande tekst

Amendement

61

Artikel 223 bis is uitsluitend van toepassing op Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen als bedoeld in artikel 2, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014. Zie ook de voetnoten bij de artikelen 224 en 225.

61

Artikel 223 bis is uitsluitend van toepassing op Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen als bedoeld in artikel 2, leden 3 en 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014.

Amendement 65

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 223 bis — lid 2 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

2 bis.     Op grond van de eerste alinea van artikel 10, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014, kan een groep van ten minste 50 burgers een gemotiveerd verzoek indienen, waarin zij het Parlement verzoekt om de in lid 2 genoemde verificatie. Het gemotiveerd verzoek wordt ingediend noch ondertekend door de leden. Het verzoek bevat feitelijke gegevens waaruit blijkt dat de Europese politieke partij of de Europese politieke stichting in kwestie niet voldoet aan de in lid 2 genoemde voorwaarden.

 

De Voorzitter zendt ontvankelijke verzoeken van groepen burgers voor nadere behandeling door aan de bevoegde commissie.

 

Na deze behandeling, die binnen vier maanden na verwijzing door de Voorzitter plaats dient te vinden, kan de bevoegde commissie bij meerderheid van haar leden die ten minste drie fracties vertegenwoordigen, een voorstel indienen om aan het verzoek gevolg te geven, en stelt zij de Voorzitter daarvan in kennis.

 

De groep burgers wordt in kennis gesteld van de uitkomsten van de behandeling in de commissie.

 

Onmiddellijk na ontvangst van het voorstel van de commissie stelt de Voorzitter het Parlement van het verzoek in kennis.

 

Na kennisgeving door de Voorzitter besluit het Parlement bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen om al dan niet een verzoek in te dienen bij de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen.

 

De commissie stelt richtsnoeren vast voor de behandeling van dergelijke verzoeken van groepen burgers.

Amendement 89/rev

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 228 bis (nieuw)

Bestaande tekst

Amendement

 

Artikel 228 bis

Gendermainstreaming

Het Bureau stelt een genderactieplan op om te bewerkstelligen dat in alle activiteiten van het Parlement, op alle niveaus en in alle fasen, een genderperspectief wordt geïntegreerd. Het genderactieplan wordt tweejaarlijks geëvalueerd en ten minste iedere vijf jaar herzien.

Amendement 66

Reglement van het Europees Parlement

Artikel 229 — lid 3

Bestaande tekst

Amendement

Deze bepalingen gelden niet voor verzoekschriften en voor mededelingen waarover geen besluit behoeft te worden genomen.

Deze bepalingen gelden niet voor verzoekschriften , voor burgerinitiatieven en voor mededelingen waarover geen besluit behoeft te worden genomen.

Amendement 67

Reglement van het Europees Parlement

Bijlage II — titel

Bestaande tekst

Amendement

CRITERIA VOOR VRAGEN EN INTERPELLATIES MET VERZOEK OM SCHRIFTELIJK ANTWOORD OVEREENKOMSTIG DE ARTIKELEN 130, 130 BIS, 130 TER, 131 EN 131 BIS

CRITERIA VOOR VRAGEN EN INTERPELLATIES MET VERZOEK OM SCHRIFTELIJK ANTWOORD OVEREENKOMSTIG DE ARTIKELEN 130, 131 EN 131 BIS


(4)   Zie bijlage I.

(5)   Akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11).

(1 bis)   De code voor passend gedrag voor de leden van het Europees Parlement bij de uitvoering van hun taken, vastgesteld door het Bureau op 2 juli 2018, wordt als bijlage bij dit Reglement gevoegd.

(1 bis)   Zie bijlage I.

(1 ter)   Akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11).

(27)  Zie bijlage II.

(27)  Zie bijlage II.

(28)   Zie Bijlage II.

(29)   Zie Bijlage II.

(52)  Zie bijlage V.

(52)  Zie bijlage V.


III Voorbereidende handelingen

Europees Parlement

Dinsdag 15 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/230


P8_TA(2019)0001

Vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (COM(2018)0474 — C8-0273/2018 — 2018/0258(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/30)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

De 2 140 douanekantoren (2) langs de buitengrenzen van de Europese Unie moeten goed uitgerust zijn om de werking van de douane-unie te garanderen. De behoefte aan passende en gelijkwaardige douanecontroles is groter dan ooit, niet alleen wegens de traditionele functie van de douane, namelijk het innen van douanerechten, maar ook steeds meer omdat de controle op goederen die de Unie aan de buitengrenzen binnenkomen of verlaten, moet worden versterkt teneinde de veiligheid en beveiliging te garanderen. Tegelijkertijd mogen deze controles op goederenstromen die de buitengrenzen overschrijden, geen belemmering vormen voor legitieme handel met derde landen, maar moeten ze deze zelfs vergemakkelijken.

(1)

De 2 140  douanekantoren (2) langs de buitengrenzen van de Europese Unie moeten goed uitgerust zijn om de efficiënte en doeltreffende werking van de douane-unie te garanderen. De behoefte aan passende en gelijkwaardige douanecontroles is groter dan ooit, niet alleen wegens de traditionele functie van de douane, namelijk het innen van douanerechten, maar ook steeds meer omdat de controle op goederen die de Unie aan de buitengrenzen binnenkomen of verlaten, moet worden versterkt teneinde de veiligheid en beveiliging te garanderen. Tegelijkertijd mogen deze controles op goederenstromen die de buitengrenzen overschrijden, geen belemmering vormen voor legitieme handel met derde landen, maar moeten ze deze zelfs vergemakkelijken met inachtneming van de veiligheids- en beveiligingsnormen .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

De douane-unie is een hoeksteen van de Europese Unie, een van de grootste handelsblokken ter wereld, en is van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt ten behoeve van zowel bedrijven als burgers. Het Parlement spreekt in zijn resolutie van 14 maart 2018  (2 bis) met name zijn bezorgdheid uit over de douanefraude, die een aanzienlijk inkomensverlies voor de begroting van de Unie tot gevolg heeft. Het Parlement herhaalde hierin dat een sterker en ambitieuzer Europa alleen mogelijk is als in meer financiële middelen wordt voorzien, en riep daarom op tot blijvende steun voor de bestaande maatregelen, tot meer middelen voor de vlaggenschipprogramma's van de Unie, en tot bijkomende bevoegdheden met daaraan gekoppeld bijkomende middelen.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Momenteel bestaan er verschillen tussen de lidstaten bij de uitvoering van douanecontroles. Dit is zowel te wijten aan geografische verschillen tussen de lidstaten als aan hun respectieve capaciteiten en middelen. Of de lidstaten kunnen reageren op uitdagingen ten gevolge van voortdurend evoluerende mondiale bedrijfsmodellen en toeleveringsketens hangt niet alleen af van de menselijke factor, maar ook van de beschikbaarheid van moderne en betrouwbare douanecontroleapparatuur. De beschikbaarheid van gelijkwaardige douanecontroleapparatuur is daarom een belangrijk element om het evenwicht tussen de lidstaten te herstellen. Het zal de gelijkwaardigheid bij de uitvoering van douanecontroles in de lidstaten verbeteren en zo voorkomen dat goederenstromen gebruikmaken van de zwakste punten om de EU binnen te komen.

(2)

Momenteel bestaan er verschillen tussen de lidstaten bij de uitvoering van douanecontroles. Dit is zowel te wijten aan geografische verschillen tussen de lidstaten en hun respectieve capaciteiten en middelen als aan een gebrek aan gestandaardiseerde douanecontroles . Of de lidstaten kunnen reageren op uitdagingen ten gevolge van voortdurend evoluerende mondiale bedrijfsmodellen en toeleveringsketens hangt niet alleen af van de menselijke factor, maar ook van de beschikbaarheid en de goede werking van moderne en betrouwbare douanecontroleapparatuur. Andere uitdagingen, zoals de sterke toename van e-commerce, de digitalisering van de controles en de controleregisters, weerbaarheid tegen cyberaanvallen, sabotage, bedrijfsspionage en misbruik van gegevens, zullen ook de vraag naar een betere werking van douaneprocedures doen toenemen. De beschikbaarheid van gelijkwaardige douanecontroleapparatuur is daarom een belangrijk element om het evenwicht tussen de lidstaten te herstellen. Het zal de gelijkwaardigheid bij de uitvoering van douanecontroles in de lidstaten verbeteren en zo voorkomen dat goederenstromen gebruikmaken van de zwakste punten om de EU binnen te komen. Alle goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen moeten aan grondige controles worden onderworpen teneinde “port-shopping” door douanefraudeurs te vermijden. Om de douanecontroles in het algemeen te versterken en te zorgen voor convergentie bij de uitvoering ervan door de lidstaten moet een duidelijke strategie worden vastgesteld.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De lidstaten hebben er herhaaldelijk op gewezen dat zij financiële steun nodig hebben en hebben een grondige analyse van de benodigde apparatuur gevraagd. In zijn conclusies (3) over douanefinanciering van 23 maart 2017 heeft de Raad de Commissie verzocht om “een oordeel te vormen over de mogelijkheid om benodigde technische apparatuur te financieren uit toekomstige financiële programma's van de Commissie, en ten behoeve van de financiering de coördinatie te verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten te versterken”.

(3)

Diverse lidstaten hebben er herhaaldelijk op gewezen dat zij financiële steun nodig hebben en hebben een grondige analyse van de benodigde apparatuur gevraagd. In zijn conclusies (3) over douanefinanciering van 23 maart 2017 heeft de Raad de Commissie verzocht om “een oordeel te vormen over de mogelijkheid om benodigde technische apparatuur te financieren uit toekomstige financiële programma's van de Commissie, en ten behoeve van de financiering de coördinatie te verbeteren en de samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere rechtshandhavingsautoriteiten te versterken”.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Het is dan ook opportuun een nieuw Instrument voor financiële ondersteuning van douanecontroleapparatuur op te zetten.

(6)

Het is dan ook opportuun een nieuw instrument voor financiële ondersteuning van douanecontroleapparatuur op te zetten , waarmee praktijken zoals het namaken van goederen en andere illegale handelspraktijken kunnen worden opgespoord. Hierbij moeten bestaande formules voor financiële ondersteuning in overweging worden genomen.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Aangezien de douaneautoriteiten van de lidstaten steeds meer verantwoordelijkheden op zich hebben genomen, vaak op het gebied van de beveiliging van de buitengrenzen, moeten de lidstaten passende financiële steun van de Unie krijgen om te zorgen voor gelijkwaardigheid bij het uitvoeren van grenscontroles en douanecontroles aan de buitengrenzen. Wat de controle van goederen en personen betreft, is het evenzeer belangrijk om de samenwerking te bevorderen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor grenscontroles of andere taken die aan de grenzen worden uitgevoerd.

(7)

Aangezien de douaneautoriteiten van de lidstaten steeds meer verantwoordelijkheden op zich hebben genomen, vaak op het gebied van de beveiliging van de buitengrenzen, moeten de lidstaten passende financiële steun van de Unie krijgen om te zorgen voor gelijkwaardigheid bij het uitvoeren van grenscontroles en douanecontroles aan de buitengrenzen. Wat de controle van goederen en personen betreft, is het evenzeer belangrijk om de samenwerking , met inachtneming van cyberveiligheid, te bevorderen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor grenscontroles of andere taken die aan de grenzen worden uitgevoerd.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

In deze verordening worden voor het Instrument de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (6).

(11)

In deze verordening worden voor het Instrument de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (6). Om de nodige begrotingsdiscipline te waarborgen moeten duidelijke en welomschreven voorwaarden voor de prioritering van de subsidieverstrekking worden vastgelegd die zijn gebaseerd op de geconstateerde behoeften met het oog op de uitoefening van de taken van douanepunten.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

In het kader van dit Instrument gefinancierde douanecontroleapparatuur dient te voldoen aan de hoogst mogelijke normen op het gebied van veiligheid, met inbegrip van cyberveiligheid, milieu en gezondheid.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 ter)

Gegevens die zijn geproduceerd door douanecontroleapparatuur die uit hoofde van dit Instrument wordt gefinancierd, mag uitsluitend worden opgevraagd en verwerkt door naar behoren gemachtigde personeelsleden van de autoriteiten en moet op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde toegang of verstrekking. De lidstaten moeten volledige controle hebben over die gegevens.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 quater)

Douanecontroleapparatuur die op grond van dit Instrument wordt gefinancierd, moet bijdragen tot een optimaal douanerisicobeheer.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 quinquies)

Bij de vervanging van oude douanecontroleapparatuur met behulp van dit Instrument moeten de lidstaten de verantwoordelijkheid dragen voor de milieuvriendelijke verwijdering van de oude douanecontroleapparatuur.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

De meeste douanecontroleapparatuur is eveneens geschikt voor controles op de naleving van andere wetgeving, zoals de bepalingen m.b.t. grensbeheer, visa of politiesamenwerking. Het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer is dan ook opgevat als twee complementaire instrumenten, met een verschillend maar samenhangend toepassingsgebied voor de aankoop van apparatuur. Enerzijds komt apparatuur die zowel voor grensbeheer als voor douanecontroles kan worden gebruikt niet in aanmerking voor het bij Verordening [2018/XXX] (10) opgezette instrument voor grensbeheer en visa. Anderzijds verleent het bij de onderhavige verordening opgezette instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur niet alleen financiële steun voor apparatuur die douanecontroles als hoofddoel heeft, maar staat het ook toe dat die apparatuur voor andere doeleinden, zoals grenscontroles en beveiliging, wordt gebruikt. Deze opdeling zal de samenwerking tussen instanties in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals bedoeld in artikel 4, onder e), van Verordening (EU) 2016/1624 (11), bevorderen en douane- en grensautoriteiten in staat stellen samen te werken met gedeelde en interoperabele apparatuur, waardoor de begroting van de Unie een zo groot mogelijk effect krijgt.

(15)

De meeste douanecontroleapparatuur is eveneens geschikt voor controles op de naleving van andere wetgeving, zoals de bepalingen m.b.t. grensbeheer, visa of politiesamenwerking. Het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer is dan ook opgevat als twee complementaire instrumenten, met een verschillend maar samenhangend toepassingsgebied voor de aankoop van apparatuur. Enerzijds komt apparatuur die zowel voor grensbeheer als voor douanecontroles kan worden gebruikt niet in aanmerking voor het bij Verordening [2018/XXX]10  (10) opgezette instrument voor grensbeheer en visa. Anderzijds verleent het bij de onderhavige verordening opgezette instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur niet alleen financiële steun voor apparatuur die douanecontroles als hoofddoel heeft, maar staat het ook toe dat die apparatuur voor andere gerelateerde doeleinden, zoals grenscontroles , veiligheid en beveiliging, wordt gebruikt. Deze opdeling zal de samenwerking tussen instanties in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer, zoals bedoeld in artikel 4, onder e), van Verordening (EU) 2016/1624 (11), bevorderen en douane- en grensautoriteiten in staat stellen samen te werken met gedeelde en interoperabele apparatuur, waardoor de begroting van de Unie een zo groot mogelijk effect krijgt. Om ervoor te zorgen dat alle door het fonds gefinancierde instrumenten en apparaten permanent in onmiddellijk bezit blijven van het aangewezen douanecontrolepunt dat de apparatuur in eigendom heeft, moet de handeling van het delen en de interoperabiliteit van apparatuur tussen douane- en grensautoriteiten als niet-systematisch en niet-regelmatig worden gedefinieerd.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

In afwijking van het Financieel Reglement is financiering van een actie door verschillende programma's of instrumenten van de Unie toegestaan om, in voorkomend geval, domeinoverschrijdende samenwerking en interoperabiliteit mogelijk te maken. In dergelijke gevallen mogen de bijdragen echter niet dezelfde kosten dekken, overeenkomstig het in het Financieel Reglement vastgestelde verbod op dubbele financiering.

(16)

In afwijking van het Financieel Reglement is financiering van een actie door verschillende programma's of instrumenten van de Unie toegestaan om, in voorkomend geval, domeinoverschrijdende samenwerking en interoperabiliteit mogelijk te maken. In dergelijke gevallen mogen de bijdragen echter niet dezelfde kosten dekken, overeenkomstig het in het Financieel Reglement vastgestelde verbod op dubbele financiering. Indien aan een lidstaat reeds een bijdrage uit een ander programma van de Unie of steun uit een Uniefonds is toegekend, of deze reeds heeft ontvangen, voor de aankoop van de apparatuur in kwestie, moet deze bijdrage of steun worden vermeld in de aanvraag.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

De Commissie moet gezamenlijke aankopen en tests van douanecontroleapparatuur door de lidstaten stimuleren.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Gezien de snelle evolutie van de douaneprioriteiten, bedreigingen en technologieën, mogen werkprogramma's geen lange looptijd hebben. Jaarlijkse werkprogramma's zouden echter de administratieve last voor zowel de Commissie als de lidstaten doen toenemen, zonder dat dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van het Instrument. Daarom moeten werkprogramma's in beginsel betrekking hebben op meer dan één jaar.

(17)

Gezien de snelle evolutie van de douaneprioriteiten, bedreigingen en technologieën, mogen werkprogramma's geen lange looptijd hebben. Jaarlijkse werkprogramma's zouden echter de administratieve last voor zowel de Commissie als de lidstaten doen toenemen, zonder dat dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van het Instrument. Daarom moeten werkprogramma's in beginsel betrekking hebben op meer dan één jaar. Om de integriteit van de strategische belangen van de Unie te waarborgen wordt er bij de lidstaten op aangedrongen om bij aanbestedingen voor nieuwe douanecontroleapparatuur zorgvuldig aandacht te schenken aan cyberveiligheid en de risico's van het eventuele vrijgeven van gevoelige gegevens buiten de Unie.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het werkprogramma in het kader van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad  (12) .

Schrappen

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Gezien de technische aard van dit Instrument is centrale tenuitvoerlegging onontbeerlijk om de specifieke doelstelling van gelijkwaardige douanecontroles te bereiken, maar er zijn voorbereidende werkzaamheden nodig op technisch niveau. De tenuitvoerlegging moet dan ook worden ondersteund door behoeftenevaluaties die gebaseerd zijn op de nationale deskundigheid en ervaring van de douanediensten van de lidstaten. Voor de uitvoering van deze evaluaties moet een duidelijke methode worden gevolgd, met een minimumaantal stappen voor het verzamelen van de benodigde informatie.

(19)

Gezien de technische aard van dit Instrument is centrale tenuitvoerlegging onontbeerlijk om de specifieke doelstelling van gelijkwaardige douanecontroles te bereiken, maar er zijn voorbereidende werkzaamheden nodig op technisch niveau. De tenuitvoerlegging moet dan ook worden ondersteund door individuele behoeftenevaluaties die gebaseerd zijn op de nationale deskundigheid en ervaring van de douanediensten van de lidstaten. Voor de uitvoering van deze evaluaties moet een duidelijke methode worden gevolgd, met een minimumaantal stappen voor het verzamelen van de benodigde informatie ter zake .

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Om regelmatige monitoring en rapportering te garanderen, moet worden voorzien in een passend kader voor toezicht op de resultaten die worden bereikt door het Instrument en de acties in het kader daarvan. Deze monitoring en rapportage moeten worden gebaseerd op indicatoren waarbij de gevolgen van de acties in het kader van het Instrument worden gemeten. Evenredige rapporteringseisen moeten bepaalde minimuminformatie bevatten over douanecontroleapparatuur boven een bepaalde kostendrempel.

(20)

Om regelmatige monitoring en rapportering te garanderen, moet worden voorzien in een passend kader voor toezicht op de resultaten die worden bereikt door het Instrument en de acties in het kader daarvan. Deze monitoring en rapportage moeten worden gebaseerd op kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren waarbij de gevolgen van de acties in het kader van het Instrument worden gemeten. De lidstaten moeten zorgen voor een transparante en duidelijke aanbestedingsprocedure. Evenredige rapporteringseisen moeten gedetailleerde informatie over douanecontroleapparatuur en aanbestedingsprocedures boven een bepaalde kostendrempel bevatten, evenals een verantwoording van de kosten .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Om op passende wijze te kunnen reageren op veranderende beleidsprioriteiten, bedreigingen en technologieën, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gedelegeerd aan de Commissie, zodat zij de lijst van voorwerpen van douanecontroles kan wijzigen voor acties die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van het Instrument, alsook de lijst van indicatoren om de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen te meten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(22)

Om op passende wijze te kunnen reageren op veranderende beleidsprioriteiten, bedreigingen en technologieën, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gedelegeerd aan de Commissie, zodat zij deze verordening kan wijzigen teneinde werkprogramma's vast te stellen en de lijst van voorwerpen van douanecontroles kan wijzigen voor acties die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van het Instrument, alsook de lijst van indicatoren om de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen te meten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende en volledig transparante raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Horizontale financiële regels die door het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.

(24)

Horizontale financiële regels die door het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn van toepassing op deze verordening. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering. Bij financiering in het kader van dit Instrument moeten de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie in acht worden genomen.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstelling van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten moet worden overwogen, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan de kosten die bedoeld zijn in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(25)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstelling van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in dat het gebruik van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten moet worden overwogen, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan de kosten die bedoeld zijn in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Instrument moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd, waarbij een optimale benutting van de financiële middelen moet worden gewaarborgd.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, is de algemene doelstelling van het Instrument de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen bij het beschermen van de financiële en economische belangen van de Unie, de beveiliging en veiligheid in de Unie te garanderen, de Unie te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel, en tegelijk legitieme bedrijfsactiviteiten te faciliteren.

1.   Als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer en met het oog op de langetermijndoelstelling dat alle douanediensten in de Unie worden gestandaardiseerd , is de algemene doelstelling van het Instrument de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen bij het beschermen van de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten, samenwerking tussen instanties te bevorderen aan de grenzen van de Unie bij de controle van goederen en personen , de beveiliging en veiligheid in de Unie te garanderen, de Unie te beschermen tegen oneerlijke en illegale handel, en tegelijk legitieme bedrijfsactiviteiten te faciliteren.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De concrete doelstelling van het Instrument is bij te dragen tot passende en gelijkwaardige douanecontroles door de aankoop, het onderhoud en de modernisering van relevante, state-of-the-art en betrouwbare douanecontroleapparatuur.

2.   De concrete doelstelling van het Instrument is bij te dragen tot passende en gelijkwaardige douanecontroles door de volledig transparante aankoop, het onderhoud en de modernisering van relevante, state-of-the-art , goed beveiligde, tegen cyberdreigingen beschermde, veilige, milieuvriendelijke en betrouwbare douanecontroleapparatuur. Daarnaast heeft het ten doel de kwaliteit van douanecontroles in de lidstaten te verbeteren en te voorkomen dat goederen naar de zwakkere punten worden geleid om de Unie binnen te komen.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het Instrument draagt bij aan de tenuitvoerlegging van Europees geïntegreerd grensbeheer door steun te bieden voor samenwerking tussen instanties, alsook voor gedeelde en interoperabele nieuwe apparatuur die via het instrument is verkregen.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Instrument voor de periode 2021 tot en met 2027 bedragen 1 300 000 000 euro in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Instrument voor de periode 2021 tot en met 2027 bedragen 1 149 175 000  EUR in prijzen van 2018 ( 1 300 000 000   EUR in lopende prijzen).

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het in lid 1 vermelde bedrag kan ook de uitgaven omvatten voor voorbereiding, monitoring, controle, audit, evaluatie en andere activiteiten voor het beheer van het Instrument en de evaluatie van de mate waarin de doelstellingen worden bereikt. Het kan voorts ook de uitgaven omvatten met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie en communicatieacties, voor zover deze verband houden met de doelstellingen van het Instrument, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling , daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn voor het beheer van het Instrument.

2.   Het in lid 1 vermelde bedrag kan ook de legitieme en geverifieerde uitgaven omvatten voor voorbereiding, monitoring, controle, audit, evaluatie en andere activiteiten voor het beheer van het Instrument en de evaluatie van de prestaties ervan en de mate waarin de doelstellingen worden bereikt. Het kan voorts ook de eveneens legitieme en geverifieerde uitgaven omvatten met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie en communicatieacties, gegevensuitwisseling tussen betrokken lidstaten voor zover deze verband houden met de specifieke doelstellingen van het instrument ter ondersteuning van de algemene doelstelling , alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling , daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn voor het beheer van het instrument.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Als de ondersteunde actie betrekking heeft op de aankoop of modernisering van apparatuur, stelt de Commissie passende vrijwarings- en noodmaatregelen in om ervoor te zorgen dat alle apparatuur die met steun van programma's en instrumenten van de Unie wordt aangekocht, in alle relevante gevallen door de bevoegde douaneautoriteiten wordt gebruikt.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als de ondersteunde actie betrekking heeft op de aankoop of modernisering van apparatuur, zet de Commissie een coördinatiemechanisme op teneinde de efficiëntie en interoperabiliteit te waarborgen tussen alle apparatuur die met steun van programma's en instrumenten van de Unie wordt aangekocht.

3.   Als de ondersteunde actie betrekking heeft op de aankoop of modernisering van apparatuur, zet de Commissie een coördinatiemechanisme op dat in de raadpleging en deelname van de relevante agentschappen van de Unie voorziet, en met name van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, teneinde de efficiëntie en interoperabiliteit te waarborgen tussen alle apparatuur die met steun van programma's en instrumenten van de Unie wordt aangekocht. Het coördinatiemechanisme omvat de deelname en raadpleging van het Europees Grens- en kustwachtagentschap ter optimalisering van de Europese meerwaarde op het gebied van grensbeheer.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Als de ondersteunde actie betrekking heeft op de aankoop of modernisering van apparatuur, stelt de Commissie passende vrijwarings- en noodmaatregelen in om ervoor te zorgen dat alle apparatuur die met steun van programma's en instrumenten van de Unie wordt aangekocht, voldoet aan de overeengekomen normen voor regelmatig onderhoud.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mogen de acties in gerechtvaardigde gevallen ook betrekking hebben op de aankoop, het onderhoud en de modernisering van douanecontroleapparatuur voor het testen van nieuwe onderdelen of nieuwe functies in operationele omstandigheden.

2.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mogen de acties in gerechtvaardigde gevallen ook betrekking hebben op de volledig transparante aankoop, het onderhoud en de modernisering van douanecontroleapparatuur voor het testen van nieuwe onderdelen of nieuwe functies in operationele omstandigheden.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1, onder b), en in bijlage 1 vermelde lijst van voorwerpen van douanecontrole, als dit noodzakelijk wordt geacht.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in lid 1, onder b), en in bijlage 1 vermelde lijst van voorwerpen van douanecontrole, als dit noodzakelijk wordt geacht , onder meer om gelijke tred te houden met technologische ontwikkelingen, veranderende praktijken op het gebied van goederensmokkel of slimme en innovatieve oplossingen voor douanecontroledoeleinden .

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Douanecontroleapparatuur die in het kader van dit Instrument wordt gefinancierd, mag nog voor andere doeleinden dan douanecontroles worden gebruikt, zoals controles van personen ter ondersteuning van de nationale autoriteiten voor grensbeheer en onderzoeksdoeleinden.

4.   Douanecontroleapparatuur die in het kader van dit Instrument wordt gefinancierd, moet hoofdzakelijk voor douanecontroles worden gebruikt, maar mag nog voor andere doeleinden dan douanecontroles worden gebruikt, zoals controles van personen ter ondersteuning van de nationale autoriteiten voor grensbeheer en onderzoeksdoeleinden , om te voldoen aan de algemene en specifieke doelstellingen van het Instrument als uiteengezet in artikel 3 .

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De Commissie stimuleert gezamenlijke aankopen en tests van douanecontroleapparatuur door de lidstaten.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Financiering boven dit maximumpercentage kan worden toegekend bij gezamenlijke aankopen en tests van douanecontroleapparatuur door de lidstaten.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     Onder de in lid 2 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden vallen bijvoorbeeld de aankoop van nieuwe douanecontroleapparatuur en de registratie daarvan in het kader van de pool van technische uitrusting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap. De ontvankelijkheid van de apparatuur in het kader van de pool van technische uitrusting wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, geverifieerd.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor financiering in het kader van het instrument:

Alle kosten in verband met de in artikel 6 genoemde acties komen in aanmerking voor financiering in het kader van het instrument , met uitzondering van :

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

kosten die verband houden met voor het gebruik van de apparatuur vereiste opleidingen of bijscholingen;

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

kosten die verband houden met elektronische systemen, met uitzondering van software die rechtstreeks noodzakelijk is om de douanecontroleapparatuur te gebruiken;

c)

kosten die verband houden met elektronische systemen, met uitzondering van software en software updates die rechtstreeks noodzakelijk is om de douanecontroleapparatuur te gebruiken , en met uitzondering van de elektronische software en programmering die noodzakelijk is voor de onderlinge koppeling tussen de bestaande software en de douanecontroleapparatuur ;

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

kosten voor netwerken, zoals beveiligde of onbeveiligde communicatiekanalen, of abonnementen;

d)

kosten voor netwerken, zoals beveiligde of onbeveiligde communicatiekanalen, of abonnementen , met uitzondering van netwerken of abonnementen die rechtstreeks noodzakelijk zijn om de douanecontroleapparatuur te gebruiken ;

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld via een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 15 bedoelde onderzoeksprocedure .

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage 2 bis om werkprogramma's vast te leggen .

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De in lid 1 vermelde werkprogramma's worden gebaseerd op een behoeftenevaluatie die minstens bestaat uit:

De in lid 1 vermelde werkprogramma's worden gebaseerd op een afzonderlijke behoeftenevaluatie die bestaat uit:

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

een uitputtende inventaris van de beschikbare douanecontroleapparatuur;

b)

een uitputtende inventaris van de beschikbare en werkende douanecontroleapparatuur;

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

een gemeenschappelijke definitie van een minimum- en een optimale norm voor douanecontroleapparatuur, per categorie grensovergang; en

c)

een gemeenschappelijke definitie van een technische minimumnorm voor douanecontroleapparatuur, per categorie grensovergang;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — alinea 1 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

een beoordeling van een optimale uitrusting met douanecontroleapparatuur, per categorie grensovergang; en

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

een gedetailleerde raming van de financiële behoeften.

d)

een gedetailleerde raming van de financiële behoeften , afhankelijk van de omvang van de douaneverrichtingen en de ermee gepaard gaande werklast .

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Bijlage 2 bij dit voorstel bevat indicatoren voor de rapportage over de voortgang van het Instrument bij de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde algemene en specifieke doelstellingen .

1.    Overeenkomstig haar rapportageverplichting op grond van artikel 38, lid 3, punt e)(i), van het Financieel Reglement legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de prestaties van het programma voor. De rapportage van de Commissie over de prestaties bevat informatie over zowel de voortgang als de tekortkomingen .

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Om een doeltreffende beoordeling van de voortgang op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van het Instrument te waarborgen, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage 2 te wijzigen, teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en teneinde deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

2.    Bijlage 2 bij dit voorstel bevat indicatoren voor de rapportage over de voortgang van het Instrument bij de verwezenlijking van de in artikel 3 opgenomen algemene en specifieke doelstellingen. Om een doeltreffende beoordeling van de voortgang op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van het Instrument te waarborgen, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage 2 te wijzigen, teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en teneinde deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader teneinde aan het Europees Parlement en de Raad geactualiseerde kwalitatieve en kwantitatieve informatie te verstrekken over de prestaties van het programma .

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het systeem voor de rapportage van de evaluaties moet garanderen dat de gegevens voor monitoring van de tenuitvoerlegging en de resultaten van het Instrument efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Te dien einde moeten evenredige rapportagevereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.

3.   Het systeem voor de rapportage van de evaluaties moet garanderen dat de gegevens voor monitoring van de tenuitvoerlegging en de resultaten van het Instrument vergelijkbaar en volledig zijn, en efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Te dien einde moeten evenredige rapportagevereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad betrouwbare informatie over de kwaliteit van de gebruikte prestatiegegevens.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

de aanwezigheid en de toestand van de uit de Uniebegroting gefinancierde stukken apparatuur vijf jaar na inbedrijfstelling;

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

informatie over de onderhoudsbeurten van de douanecontroleapparatuur;

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — letter c quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c quater)

informatie over de aanbestedingsprocedure;

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — letter c quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c quinquies)

verantwoording van de kosten.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De evaluaties moeten tijdig worden verricht, zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

1.   De evaluaties van de in artikel 6 vermelde acties die in het kader van het instrument worden gefinancierd moeten een beoordeling van de resultaten, het effect en de doeltreffendheid van het Instrument omvatten, en moeten tijdig worden verricht, zodat zij op efficiënte wijze in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De tussentijdse evaluatie van het Instrument wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het Instrument beschikbaar is, maar uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het Instrument is begonnen.

2.   De tussentijdse evaluatie van het Instrument wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het Instrument beschikbaar is, maar uiterlijk drie  jaar nadat met de uitvoering van het Instrument is begonnen.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De tussentijdse evaluatie omvat de bevindingen die nodig zijn om een besluit te nemen over een vervolg op het programma na 2027 en de doelstellingen daarvan.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Aan het einde van de uitvoering van het Instrument, maar uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het Instrument uit.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het Instrument, maar uiterlijk drie jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het Instrument uit.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen en opgedane ervaringen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     In het verslag van de Commissie over de “bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding” worden jaarlijks deelevaluaties opgenomen.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 6, lid 3, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend tot 31 december 2028.

2.   De in artikel 6, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend tot 31 december 2028.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

6.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, artikel 11, lid 2, en artikel 12, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 15

Schrappen

Comitéprocedure

 

1.     De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 18 van Verordening (EU) [2018/XXX]  (23) bedoelde comité van het Douane-programma.

 

2.     Wanneer naar deze alinea wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) 182/2011 van toepassing.

 

 

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren , waardoor de toegevoegde waarde van de Unie wordt aangetoond en de inspanningen van de Commissie op het gebied van gegevensverzameling worden ondersteund om de budgettaire transparantie te vergroten .

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het Instrument alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het Instrument toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie , voor zover zij verband houden met de in artikel  3 genoemde doelstellingen .

2.    Om transparantie te waarborgen, verstrekt de Commissie het publiek regelmatig informatie met betrekking tot het Instrument, de acties en de resultaten, waarbij zij onder meer verwijst naar de in artikel  11 bedoelde werkprogramma's .

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — kolom 3 — regel 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Containers, vrachtwagens, treinwagons

Containers, vrachtwagens, treinwagons en voertuigen

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — kolom 3 — regel 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Voertuigen

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — kolom 2 — regel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Röntgenstraalterugverstrooiing

Op röntgenstraling gebaseerde terugverstrooiing

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Bijlage 1 — kolom 2 — regel 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Op millimetergolfstraling gebaseerde veiligheidsscanner

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Bijlage 2 — punt 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.

Beveiliging en veiligheid

a)

Mate van naleving van beveiligingsnormen voor douanecontroleapparatuur bij alle grensovergangen, inclusief cyberbeveiliging

b)

Mate van naleving van veiligheidsnormen voor douanecontroleapparatuur bij alle grensovergangen

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Bijlage 2 — punt 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.

Gezondheid en milieu

a)

Mate van naleving van gezondheidsnormen voor douanecontroleapparatuur bij alle grensovergangen

b)

Mate van naleving van milieunormen voor douanecontroleapparatuur bij alle grensovergangen

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Bijlage 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Bijlage 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0460/2018).

(2)  Bijlage bij het verslag over de prestaties van de douane-unie in 2016: https://ec.europa.eu/info/publications/annual-activity-report-2016-taxation-and-customs-union_en.

(2)  Bijlage bij het verslag over de prestaties van de douane-unie in 2016: https://ec.europa.eu/info/publications/annual-activity-report-2016-taxation-and-customs-union_en.

(2 bis)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0075: Het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020.

(3)  https://www.consilium.europa.eu/media/22301/st09581en17-vf.pdf

en http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-7586-2017-INIT/en/pdf.

(3)  https://www.consilium.europa.eu/media/22301/st09581en17-vf.pdf

en http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-7586-2017-INIT/en/pdf.

(6)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(6)  Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1).

(10)  COM(2018)0473.

(11)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(10)  COM(2018)0473.

(11)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(12)   Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(23)   COM(2018)0442.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/256


P8_TA(2019)0002

Sluiting van de statusovereenkomst EU-Albanië inzake acties die het Europees grens- en kustwachtagentschap in Albanië uitvoert ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de statusovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Albanië inzake acties die het Europees grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Albanië uitvoert (10302/2018 — C8-0433/2018 — 2018/0241(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 411/31)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10302/2018),

gezien de ontwerpstatusovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Albanië inzake acties die het Europees grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Albanië uitvoert (10290/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder b) en d), artikel 79, lid 2, onder c), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0433/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0463/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië.

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/257


P8_TA(2019)0003

Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG-Kirgizische Republiek (toetreding van Kroatië) ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en de lidstaten, van het protocol bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Kirgizische Republiek, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (12564/2017 — C8-0033/2018 — 2017/0185(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 411/32)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12564/2017),

gezien het ontwerpprotocol bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Kirgizische Republiek, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (12659/2017),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91, artikel 100, lid 2, de artikelen 207 en 209, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0033/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0443/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Kirgizië.

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/258


P8_TA(2019)0006

Het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (COM(2017)0282 — C8-0172/2017 — 2017/0113(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/33)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0282),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0172/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 6 december 2017 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0193/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (2);

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 71.

(2)  Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 14 juni 2018 (Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0264).


P8_TC1-COD(2017)0113

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) voorziet in een minimumniveau van marktopenstelling voor het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg.

(2)

Het gebruik van gehuurde voertuigen kan de kosten verlagen van ondernemingen die goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden vervoeren en tegelijk hun operationele flexibiliteit verhogen. De richtlijn kan daardoor bijdragen tot een stijging van de productiviteit en de concurrentiekracht van de betrokken ondernemingen. Aangezien gehuurde voertuigen doorgaans jonger zijn dan het gemiddelde wagenpark, zijn ze bovendien wellicht vaak veiliger en minder vervuilend. [Am. 1]

(3)

Door Richtlijn 2006/1/EG kunnen ondernemingen niet ten volle profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen. De richtlijn staat de lidstaten toe het gebruik voor eigen rekening te beperken van gehuurde voertuigen met een maximaal toegestaan totaalgewicht van meer dan zes ton. De lidstaten hoeven bovendien het gebruik van een gehuurd voertuig door op hun grondgebied gevestigde ondernemingen te beperken. Bovendien hoeven de lidstaten op hun eigen grondgebied het gebruik niet toe te staan als het van een gehuurd voertuig dat is ingeschreven of overeenkomstig de wetgeving in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving in een andere lidstaat dan die waar de onderneming die het voertuig huurt, is gevestigd. [Am. 2]

(4)

Opdat ondernemingen meer zouden kunnen profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen, moeten zij voertuigen kunnen gebruiken die zijn gehuurd in om het even welke lidstaat en niet alleen in de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Zo zou het voor hen gemakkelijker worden om met name seizoensgebonden, tijdelijke of kortetermijnpieken in de vraag te beantwoorden of defecte of beschadigde voertuigen te vervangen.

(4 bis)

De lidstaten mogen het gebruik op hun eigen grondgebied van een voertuig dat is gehuurd door een onderneming die naar behoren is gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat niet beperken, mits het voertuig is ingeschreven en voldoet aan de operationele normen en veiligheidsvereisten of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving van om het even welke lidstaat en is goedgekeurd voor gebruik door de lidstaat waarin de aansprakelijke onderneming is gevestigd. [Am. 3]

(5)

Het belastingniveau voor het wegvervoer verschilt in de Unie nog altijd aanzienlijk. Om fiscale verstoringen te vermijden, blijven bepaalde beperkingen bijgevolg gerechtvaardigd, ook al hebben zij onrechtstreeks gevolgen voor de vrije verstrekking van verhuurdiensten voor voertuigen. Bijgevolg moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om onder de in deze richtlijn neergelegde voorwaarden en op hun eigen grondgebied de tijdsduur te beperken tijdens welke een gevestigde onderneming een gehuurd voertuig dat is gehuurd mag gebruiken dat in een andere lidstaat dan die waarin de onderneming die het voertuig huurt is gevestigd, kan is ingeschreven of in het verkeer is gebracht. Het moet de lidstaten voorts worden gebruikt toegestaan beperkingen op te leggen met betrekking tot het aantal dergelijke voertuigen dat door een op hun respectieve grondgebied grondgebied gevestigde onderneming wordt gehuurd . [Am. 4]

(5 bis)

Om de naleving van deze maatregelen te garanderen, moet de informatie over het registratienummer van het gehuurde voertuig beschikbaar zijn in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad  (4) opgerichte nationale elektronische registers van de lidstaten. Bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging die in kennis worden gesteld van het gebruik van een voertuig dat de vervoerder heeft gehuurd en dat overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, moeten de bevoegde instanties van die andere lidstaat daarvan op de hoogte brengen. Hiervoor moeten de lidstaten het Informatiesysteem interne markt (IMI) gebruiken. [Am. 5]

(6)

Om het vervoer voor eigen rekening vlotter te laten verlopen, mag het de lidstaten niet langer zijn toegestaan de mogelijkheid om gehuurde voertuigen voor dergelijk vervoer te gebruiken, te beperken.

(6 bis)

Teneinde de operationele normen te handhaven, te voldoen aan de veiligheidsvereisten en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen voor bestuurders, is het belangrijk dat vervoerders gegarandeerde toegang hebben tot activa en rechtstreekse ondersteunende infrastructuur in het land waarin zij hun activiteiten ontplooien. [Am. 6]

(7)

De Commissie moet toezien op de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn en daarover uiterlijk drie jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn verslag uitbrengen. Elke In het verslag moet naar behoren rekening worden gehouden met de gevolgen voor de verkeersveiligheid, belastinginkomsten en het milieu. In het verslag moeten ook alle inbreuken op deze richtlijn worden beoordeeld, met inbegrip van grensoverschrijdende inbreuken. De noodzaak van toekomstige actie op dit gebied moet op basis van dat verslag in overweging worden genomen. [Am. 7]

(8)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de grensoverschrijdende aard van het wegvervoer en de kwesties die deze richtlijn moet behandelen, beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, mag de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is voor de verwezenlijking van die doelstellingen.

(9)

Richtlijn 2006/1/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/1/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de aanhef wordt vervangen door:

“Elke lidstaat staat op zijn grondgebied het gebruik toe van voertuigen die zijn gehuurd door ondernemingen die zijn gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat, mits:”;

ii)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht om het even welke lidstaat, operationele normen en veiligheidsvereisten daaronder begrepen ;”; [Am. 8]

b)

het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis.   Als het voertuig niet is ingeschreven of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar de onderneming die het voertuig huurt is gevestigd, mag een lidstaat de gebruiksduur van het gehuurde voertuig op zijn grondgebied beperken. De lidstaat zal in dergelijk geval het gebruik echter toestaan voor ten minste vier maanden binnen een kalenderjaar.” [Am. 9]

2)

artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

1.    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat op hun grondgebied gevestigde ondernemingen gehuurde voertuigen voor het vervoer van goederen over de weg kunnen gebruiken onder dezelfde voorwaarden die gelden voor voertuigen die hun eigendom zijn, mits aan de voorwaarden van artikel 2 is voldaan. [Am. 10]

1 bis.     Indien het voertuig overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, kan de lidstaat waarin de onderneming is gevestigd:

a)

de gebruiksduur van het gehuurde voertuig op zijn grondgebied beperken, mits hij het gebruik van het gehuurde voertuig toestaat voor ten minste vier opeenvolgende maanden binnen een kalenderjaar; in dergelijke gevallen kan worden vereist dat de huurovereenkomst niet langer geldt dan de tijdsduur die door de lidstaat is vastgesteld;

b)

het aantal gehuurde voertuigen beperken dat door een onderneming kan worden gebruikt, mits hij het gebruik toestaat van ten minste het aantal voertuigen dat overeenkomt met 25 % van het totale vrachtwagenpark dat eigendom is van de onderneming op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het verzoek om toestemming; in dergelijke gevallen wordt het gebruik van ten minste één gehuurd voertuig toegestaan aan ondernemingen waarvan het totale wagenpark uit meer dan een en minder dan vier voertuigen bestaat. [Am. 11]

1 ter.     De lidstaten kunnen het vervoer voor eigen rekening dat wordt verricht door voertuigen met een toegestaan totaalgewicht van meer dan 6 ton, van de bepalingen van lid 1 uitsluiten.” [Ams. 28 en 34]

2 bis)

het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 3 bis

1.     De informatie over het registratienummer van een gehuurd voertuig wordt ingevoerd in het nationale elektronische register, zoals omschreven in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009  (*1) .

2.     Bevoegde instanties van de lidstaat waarin een vervoerder is gevestigd, die in kennis worden gesteld van het gebruik van een voertuig dat die vervoerder heeft gehuurd en dat overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, brengen de bevoegde instanties van die andere lidstaat daarvan op de hoogte.

3.     De in lid 2 bedoelde administratieve samenwerking vindt plaats door middel van het Informatiesysteem Interne Markt (IMI), zoals ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2012  (*2) .

(*1)   Een verwijzing naar artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009, rekening houdend met de uitbreiding van de te registreren informatie, zoals de Commissie voorstelt. "

(*2)   PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1.”[Am. 12]"

3)

het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Uiterlijk … [PB: gelieve de datum in te voegen waarop 3 jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn vijf jaar is verstreken deze wijzigingsrichtlijn ] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn. Het verslag bevat onder meer informatie over het gebruik van voertuigen die zijn gehuurd in een andere lidstaat dan die waarin de onderneming die het voertuig huurt, is gevestigd. In het verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de gevolgen voor de verkeersveiligheid, voor de belastinginkomsten, met inbegrip van fiscale verstoringen, en voor de handhaving van de cabotageregels overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad  (5) . Op grond van dat verslag oordeelt de Commissie of aanvullende maatregelen moeten worden voorgesteld.”[Am. 13]

(5)   Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72). "

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk … [PB: gelieve de datum 18 20 maanden na de datum van inwerkingtreding in te voegen van deze richtlijn ] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee. [Am. 14]

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 71.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2019.

(3)  Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (gecodificeerde versie) (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).

(4)   Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/263


P8_TA(2019)0007

Tijdelijke intrekking van preferenties in bepaalde overeenkomsten tussen de EU en bepaalde derde landen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de vrijwaringsclausules en andere mechanismen die de tijdelijke intrekking mogelijk maken van preferenties in bepaalde overeenkomsten tussen de Europese Unie en bepaalde derde landen (COM(2018)0206 — C8-0158/2018 — 2018/0101(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/34)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0206),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0158/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0330/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt;

3.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0101

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausules en andere mechanismen die de tijdelijke intrekking mogelijk maken van preferenties in bepaalde handelsovereenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/287.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE COMMISSIE

Het Europees Parlement en de Commissie zijn het eens over het belang van nauwe samenwerking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten die zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EU) 2019/287 van het Europees Parlement en de Raad van 13 februari 2019 (1) tot uitvoering van de vrijwaringsclausules en andere mechanismen die de tijdelijke intrekking mogelijk maken van preferenties in bepaalde overeenkomsten tussen de Europese Unie en bepaalde derde landen. Zij zijn in dat verband overeengekomen dat als het Europees Parlement een aanbeveling goedkeurt om een vrijwaringsonderzoek te openen, de Commissie zorgvuldig zal onderzoeken of aan de in de verordening opgenomen voorwaarden voor een opening ambtshalve is voldaan. Als de Commissie van mening is dat dit niet het geval is, dient zij een verslag in bij de bevoegde commissie van het Europees Parlement met een toelichting van alle factoren die voor de opening van een dergelijk onderzoek relevant zijn.


(1)  PB L 53 van 22.2.2019, blz. 1.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/265


P8_TA(2019)0008

Vaststelling van het Douane-programma voor samenwerking op het gebied van douane ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 15 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Douane-programma voor samenwerking op het gebied van douane (COM(2018)0442 — C8-0261/2018 — 2018/0232(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/35)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Het bij Verordening (EU) nr. 1294/2013 (18) opgezette Douane 2020-programma en de voorlopers ervan hebben de douanesamenwerking aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. Vele activiteiten op het gebied van douane hebben een grensoverschrijdend karakter, waardoor ze betrekking hebben op en gevolgen hebben voor alle lidstaten ; ze kunnen derhalve niet effectief en efficiënt worden verwezenlijkt door de lidstaten afzonderlijk . Een douaneprogramma op het niveau van de Unie , dat door de Commissie ten uitvoer zal worden gelegd, verschaft de lidstaten een Uniekader om deze samenwerkingsactiviteiten te ontplooien, hetgeen kostenefficiënter is dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk samenwerkingskaders op bilaterale of multilaterale basis opzet. Het is derhalve passend de continuïteit van de financiering van activiteiten op het gebied van douanesamenwerking door de Unie te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Douane-programma, vast te stellen.

(1)

Het bij Verordening (EU) nr. 1294/2013 (18) vastgestelde Douane 2020-programma en de voorlopers ervan hebben de douanesamenwerking aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. Vele van de douaneactiviteiten hebben een grensoverschrijdend karakter waardoor ze betrekking hebben op en gevolgen hebben voor alle lidstaten en derhalve niet effectief en efficiënt kunnen worden uitgevoerd door elke lidstaat op zichzelf . Een Uniebreed douaneprogramma, dat door de Commissie ten uitvoer zal worden gelegd, verschaft de lidstaten een kader op het niveau van de Unie om dergelijke samenwerkingsactiviteiten te ontplooien, hetgeen kosteneffectiever is dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk een samenwerkingskader op bilateraal of multilateraal niveau opzet. Het douaneprogramma speelt tevens een belangrijke rol bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie en van de lidstaten omdat het de effectieve inning van douanerechten waarborgt en aldus een belangrijke bron van inkomsten voor de begroting van de Unie en de nationale begrotingen vormt, onder meer door de nadruk te leggen op het opbouwen van IT-capaciteit en intensievere samenwerking op douanegebied. Voorts zijn geharmoniseerde en gestandaardiseerde controles nodig voor het opsporen van illegale grensoverschrijdende goederenstromen en het bestrijden van fraude. Het is derhalve passend en in het belang van de efficiëntie om de continuïteit van de financiering van activiteiten op het gebied van douanesamenwerking door de Unie te waarborgen door op hetzelfde domein een nieuw programma, het Douane-programma (“het programma”) , vast te stellen.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Al vijftig jaar is de douane-unie, die wordt uitgevoerd door de nationale douaneautoriteiten, een hoeksteen van de Unie, een van de grootste handelsblokken ter wereld. De douane-unie is een sprekend voorbeeld van geslaagde integratie in de Unie en is van essentieel belang voor de goede werking van de interne markt ten behoeve van zowel bedrijven als burgers. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 14 maart 2018 getiteld “Het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020” met name zijn bezorgdheid geuit over de douanefraude. Een sterkere en ambitieuzere Unie is alleen mogelijk als in meer financiering, blijvende steun voor de bestaande maatregelen en meer middelen wordt voorzien.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

De douane-unie heeft de afgelopen vijftig jaar grote ontwikkelingen doorgemaakt en de douanediensten vervullen inmiddels een breed takenpakket aan de grenzen. Samen zorgen zij ervoor dat de handel vlot verloopt en de administratieve rompslomp wordt beperkt , dat inkomsten voor de nationale begrotingen en de begroting van de Unie worden geïnd, en dat de samenleving wordt beschermd tegen terroristische dreigingen, gevaren voor de volksgezondheid en het milieu en andere risico's. Met name met de invoering van een EU-breed gemeenschappelijk risicobeheerkader  (19) en douanecontroles op het vervoer van grote sommen liquide middelen om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme tegen te gaan, speelt de douane een toonaangevende rol in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde criminaliteit. Gelet op dit brede takenpakket is de douane thans de facto de leidinggevende instantie bij de controle van goederen aan de buitengrenzen van de Unie. In dit licht bekeken mag het Douane-programma niet beperkt blijven tot douanesamenwerking, maar moet het de douaneautoriteiten ook ondersteunen bij de uitvoering van hun missie in haar geheel , zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 952/2013, namelijk toezicht houden op het internationale handelsverkeer van de Unie, de uitvoering van de externe aspecten van de interne markt, van het gemeenschappelijk handelsbeleid en van ander gemeenschappelijk beleid van de Unie dat verband houdt met de handel, en de algemene veiligheid van de toeleveringsketen. De rechtsgrondslag heeft daarom betrekking op douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), interne markt (artikel 114 VWEU) en handelsbeleid (artikel 207 VWEU).

(2)

De douane-unie heeft de afgelopen vijftig jaar grote ontwikkelingen doorgemaakt en de douanediensten vervullen inmiddels een breed takenpakket aan de grenzen. Samen streven zij ernaar ethische en billijke handel te bevorderen en de administratieve rompslomp te beperken , ervoor te zorgen dat inkomsten voor de nationale begrotingen en de begroting van de Unie worden geïnd en de bevolking te helpen beschermen tegen terroristische dreigingen, gevaren voor de volksgezondheid en het milieu en andere risico's. Met name via de invoering van een gemeenschappelijk kader  (19) voor de beheersing van douanerisico's op het niveau van de Unie en via controles op grote kasstromen om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme tegen te gaan, spelen douaneautoriteiten een toonaangevende rol in de strijd tegen terrorisme, georganiseerde criminaliteit en oneerlijke concurrentie . Gelet op hun ruime takenpakket , zijn de douaneautoriteiten thans de facto de belangrijkste autoriteiten bij de controle van goederen aan de buitengrenzen van de Unie. In dit verband bekeken mag het Douane-programma niet beperkt blijven tot douanesamenwerking, maar moet het ook de ruimere missie van de douane ondersteunen , zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 952/2013, namelijk toezicht houden op het internationale handelsverkeer van de Unie en de uitvoering van de externe aspecten van de interne markt, van het gemeenschappelijk handelsbeleid en van ander gemeenschappelijk beleid van de Unie dat van invloed is op de handel en de algemene veiligheid van de toeleveringsketen. De rechtsgrondslag van deze verordening moet daarom betrekking hebben op douanesamenwerking (artikel 33 VWEU), de interne markt (artikel 114 VWEU) en handelsbeleid (artikel 207 VWEU).

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Door een actiekader te creëren dat tot doel heeft de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen , moet het programma bijdragen aan de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten, de bescherming van de Unie tegen oneerlijke en illegale handel en de ondersteuning van de legale handel , de handhaving van de veiligheid van de Unie en haar inwoners, en de facilitering van de legale handel, zodat burgers en bedrijven alle mogelijkheden van de interne markt en de wereldwijde handel kunnen benutten.

(3)

Het programma moet, als algemene doelstelling, de lidstaten en de Commissie bijstaan door een actiekader te creëren dat erop gericht is de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen met als langetermijndoelstelling dat alle douanediensten in de Unie zo nauw mogelijk samenwerken, bijdragen aan de bescherming van de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten, de Unie tegen oneerlijke en onrechtmatige handelspraktijken beschermen en tegelijkertijd legale handelsactiviteiten aanmoedigen , de veiligheid van de Unie en haar inwoners waarborgen en zo de consumentenbescherming verbeteren, en de legale handel faciliteren zodat burgers en bedrijven alle mogelijkheden van de interne markt en de wereldhandel kunnen benutten.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Aangezien duidelijk is geworden dat sommige van de in artikel 278 van het douanewetboek van de Unie bedoelde systemen op 31 december 2020 slechts gedeeltelijk kunnen zijn uitgerold, wat betekent dat er na die datum nog niet-elektronische systemen zullen worden gebruikt en dat, bij ontstentenis van wetswijzigingen ter verlenging van deze termijn, bedrijven en douaneautoriteiten niet in staat zullen zijn hun taken en wettelijke verplichtingen met betrekking tot douanewerkzaamheden te vervullen, moet een van de primaire specifieke doelstellingen van het programma het bijstaan van de lidstaten en de Commissie bij het opzetten van dergelijke elektronische systemen zijn.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 ter)

Douanebeheer en -controle is een dynamisch beleidsterrein dat wordt geconfronteerd met nieuwe uitdagingen die voortvloeien uit voortdurend veranderende bedrijfsmodellen en toeleveringsketens wereldwijd, alsook veranderende consumptiepatronen en digitalisering, zoals e-commerce, met inbegrip van het internet der dingen, gegevensanalyse, kunstmatige intelligentie en blockchaintechnologie. Het programma dient het douanebeheer in dergelijke situaties te ondersteunen en het gebruik van innovatieve oplossingen mogelijk te maken. Dergelijke uitdagingen benadrukken verder dat het nodig is om samenwerking tussen douaneautoriteiten af te dwingen en dat er behoefte is aan een uniforme interpretatie en tenuitvoerlegging van de douanewetgeving. Wanneer de overheidsfinanciën onder druk staan, neemt de wereldhandel toe en vormen fraude en smokkel een toenemende bron van zorg. Het programma moet bijdragen aan de aanpak van deze uitdagingen.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 quater)

Om een maximale efficiëntie te verzekeren en overlappingen te voorkomen, dient de Commissie de tenuitvoerlegging van het programma te coördineren met programma's en fondsen van de Unie op hieraan gerelateerde gebieden, waaronder het Fiscalis-programma, het fraudebestrijdingsprogramma van de EU, het programma voor de interne markt, het Fonds voor interne veiligheid, het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, het steunprogramma voor hervormingen, het programma Digitaal Europa, de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, alsook uitvoeringsbepalingen en -maatregelen.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 quinquies)

Wat het mogelijke vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie betreft, is in de begroting van het programma geen rekening gehouden met de kosten van de ondertekening van de terugtrekkingsovereenkomst en de mogelijke toekomstige betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie. De ondertekening van die overeenkomst, de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit alle bestaande douanesystemen en -samenwerking en het vervallen van zijn wettelijke verplichtingen op dit gebied kunnen tot aanvullende kosten leiden, die niet nauwkeurig kunnen worden geraamd op het moment waarop het programma wordt opgezet. De Commissie moet daarom overwegen voldoende middelen te reserveren ter voorbereiding op deze potentiële kosten. Deze kosten dienen echter niet te worden gedekt door de financiële middelen van het programma, aangezien de in het programma voorziene begroting slechts zal volstaan om de kosten te dekken die in werkelijkheid kunnen worden voorzien op het moment waarop het programma wordt opgezet.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname kan ook openstaan voor andere derde landen in overeenstemming met de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma's van de Unie.

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan alle voorwaarden is voldaan. De deelname kan ook openstaan voor andere derde landen volgens de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken landen zijn opgenomen met betrekking tot hun deelname aan programma's van de Unie , wanneer die deelname in het belang van de Unie is en een positief effect op de interne markt heeft zonder afbreuk te doen aan de consumentenbescherming .

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Verordening (EU, Euratom) [2018/ XXX] van het Europees Parlement en de Raad (21) (het “Financieel Reglement”) is op dit Instrument van toepassing. Zij bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van externe deskundigen.

(6)

Het programma dient onder Verordening (EU, Euratom) 2018/ 1046 van het Europees Parlement en de Raad (21) ( hierna het “Financieel Reglement” genoemd ) te vallen. In het Financieel Reglement zijn de regels vastgelegd voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van externe deskundigen.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

De acties die konden worden verricht in het kader van het Douane 2020-programma, dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen . Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het Douane-programma ook de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten van de douane nog beter te kunnen verwezenlijken.

(7)

De acties die konden worden verricht in het kader van het Douane 2020-programma en die hun waarde hebben bewezen , dienen daarom te worden behouden , terwijl andere acties die ongeschikt zijn gebleken, moeten worden beëindigd . Om de uitvoering van het programma nog eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het programma ook de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten van de douane nog beter te kunnen verwezenlijken.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Bij Verordening [2018/XXX] is, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, een Instrument voor douanecontroleapparatuur (22) vastgesteld. Om de samenhang en de horizontale coördinatie van alle samenwerkingsacties in verband met douane en douanecontroleapparatuur te handhaven, is het dienstig al deze acties ten uitvoer te leggen onder één wetgevingshandeling en regelstelsel, namelijk deze verordening. Daarom mag met het Instrument voor douanecontroleapparatuur alleen steun worden verleend voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van in aanmerking komende apparatuur, terwijl met dit programma alle andere gerelateerde acties moeten worden ondersteund, zoals samenwerkingsactiviteiten voor de beoordeling van behoeften aan apparatuur of, in voorkomend geval, opleidingen met betrekking tot aangekochte apparatuur.

(8)

Bij Verordening [2018/XXX] is, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, een Instrument voor douanecontroleapparatuur (22) vastgesteld. Om de samenhang en de horizontale coördinatie van alle samenwerkingsacties in verband met douane en douanecontroleapparatuur te handhaven, is het dienstig al deze acties ten uitvoer te leggen onder één wetgevingshandeling en regelstelsel, waarbij die handeling en die regels deze verordening vormen . Daarom mag met het Instrument voor douanecontroleapparatuur alleen steun worden verleend voor de aankoop, het onderhoud en de modernisering van in aanmerking komende apparatuur, terwijl met dit programma alle andere gerelateerde acties moeten worden ondersteund, zoals samenwerkingsactiviteiten voor de beoordeling van behoeften aan apparatuur of, in voorkomend geval, opleidingen met betrekking tot aangekochte apparatuur.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Gelet op het belang van de mondialisering moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Deze externe deskundigen moeten in hoofdzaak vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van niet-geassocieerde derde landen, en vertegenwoordigers van internationale organisaties, marktdeelnemers of de civil society zijn.

(10)

Gelet op het belang van de mondialisering moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Deze externe deskundigen moeten in hoofdzaak vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van niet-geassocieerde derde landen, en academici, vertegenwoordigers van internationale organisaties, marktdeelnemers of de civil society zijn.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

In overeenstemming met haar streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling “De evaluatie van de EU-begroting” (23) van 19 oktober 2010 verwoord heeft, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet ervoor zorg worden gedragen dat de middelen van de Unie ter ondersteuning van de douane-unie en de douaneautoriteiten op samenhangende wijze worden gebruikt.

(11)

In overeenstemming met haar streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling “De evaluatie van de EU-begroting” (23) van 19 oktober 2010 verwoord heeft, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, rekening houdend met het feit dat het aan dit programma toegewezen bedrag is berekend zonder eventuele onvoorziene uitgaven in aanmerking te nemen, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet er zorg voor worden gedragen dat de middelen van de Unie ter ondersteuning van de douane-unie en de douaneautoriteiten op samenhangende wijze worden gebruikt.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

De aankoop van software die nodig is om strenge grenscontroles uit te voeren, moet in aanmerking komen voor financiering uit het programma. Voorts moet de aankoop van software die in alle lidstaten kan worden gebruikt worden gestimuleerd om de uitwisseling van gegevens te faciliteren.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Het grootste deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). In specifieke bepalingen moeten respectievelijk de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen worden beschreven. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden omschreven.

(12)

Een groter deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). In specifieke bepalingen moeten respectievelijk de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen worden beschreven. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden omschreven. Teneinde de samenhang en coördinatie van acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw te waarborgen, moet in het programma worden voorzien dat de Commissie een strategisch meerjarenplan voor douane (“MASP-C”) ontwikkelt en bijwerkt, dat tot doel heeft een elektronische omgeving te creëren die de consistentie en interoperabiliteit van de douanesystemen in de Unie waarborgt.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

In overeenstemming met de bevindingen die zijn vervat in de twee speciale verslagen die recentelijk door de Europese Rekenkamer zijn vastgesteld op het gebied van douane, namelijk speciaal verslag nr. 19/2017 van 5 december 2017 getiteld “Invoerprocedures: tekortkomingen in het rechtskader en een ondoeltreffende uitvoering zijn van invloed op de financiële belangen van de EU” en speciaal verslag nr. 26/2018 van 10 oktober 2018 getiteld “Een reeks vertragingen bij de IT-douanesystemen: wat ging er mis?” moeten de acties die binnen het Douane-programma voor samenwerking op het gebied van douane worden ondernomen gericht zijn op het aanpakken van de vastgestelde tekortkomingen.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 ter)

Op 4 oktober 2018 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen over de bestrijding van douanefraude en bescherming van de eigen middelen van de Unie. Met de conclusies in die resolutie moet rekening worden gehouden bij de acties die in het kader van het programma ten uitvoer worden gelegd.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, forfaitaire percentages en eenheidskosten in overweging worden genomen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(20)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening dienen te worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en de beste resultaten te behalen, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, forfaitaire percentages en eenheidskosten in overweging worden genomen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De algemene doelstelling van het programma bestaat erin de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen bij hun taak om de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen , de veiligheid in de Unie te waarborgen , de Unie tegen oneerlijke en illegale handel te beschermen en de legale handel te ondersteunen .

1.    Om de langetermijndoelstelling te bereiken dat alle douanediensten in de Unie zo nauw mogelijk samenwerken, en om de veiligheid van de lidstaten te waarborgen en de Unie tegen fraude, oneerlijke en onrechtmatige handelspraktijken te beschermen en tegelijkertijd legale handelsactiviteiten en een hoog niveau van consumentenbescherming te bevorderen , bestaat de algemene doelstelling van het programma erin de douane-unie en de douaneautoriteiten te ondersteunen bij hun taak om de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen .

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De specifieke doelstelling van het programma bestaat erin de opstelling en uniforme tenuitvoerlegging van douanewetgeving en -beleid te ondersteunen, alsook douanesamenwerking en bestuurlijke capaciteitsopbouw, daaronder begrepen competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

 

(1)

het ondersteunen van de opstelling en uniforme tenuitvoerlegging van douanewetgeving en -beleid en douanesamenwerking;

 

(2)

het ondersteunen van IT-capaciteitsopbouw, die bestaat in het ontwikkelen, onderhouden en exploiteren van de in artikel 278 van het douanewetboek van de Unie bedoelde elektronische systemen en het mogelijk maken van een soepele overgang naar een papierloze omgeving en handel, in overeenstemming met artikel 12 van deze verordening;

 

(3)

het financieren van gezamenlijke acties, die bestaan in samenwerkingsmechanismen waardoor functionarissen in staat worden gesteld om gezamenlijke operationele activiteiten uit te voeren in het kader van hun kerntaken, ervaring uit te wisselen op het gebied van douane en hun krachten te bundelen om het douanebeleid uit te voeren;

 

(4)

het versterken van de competentieontwikkeling, door de beroepsvaardigheden van douanebeambten te ondersteunen en hen in staat te stellen hun taak op uniforme wijze te vervullen;

 

(5)

het ondersteunen van innovatie op het gebied van douanebeleid.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het programma moet aansluiten bij en gebruikmaken van synergie-effecten met andere actieprogramma's en fondsen van de EU met vergelijkbare doelstellingen op hieraan gerelateerde gebieden.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 ter.     De tenuitvoerlegging van het programma moet voldoen aan de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 quater.     In het kader van het programma worden ook de voortdurende evaluatie van en het toezicht op de samenwerking tussen douaneautoriteiten ondersteund, teneinde zwakke punten en mogelijke verbeteringen vast te stellen.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 950 000 000 EUR in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 842 844 000  EUR in prijzen van 2018 ( 950 000 000  EUR in lopende prijzen).

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.

2.    Indien dit noodzakelijk en naar behoren gemotiveerd is, kan het in lid 1 bedoelde bedrag ook uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de prestaties en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties van de Commissie gericht aan de lidstaten en aan marktdeelnemers , voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma , in die mate dat dergelijke activiteiten noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma .

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het programma mag niet worden gebruikt om kosten te dekken die verband houden met het mogelijke vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie. De Commissie reserveert bij haar eigen beoordeling middelen om de kosten te dekken die verband houden met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit alle douanesystemen en -samenwerking van de Unie en het vervallen van zijn wettelijke verplichtingen op dit gebied.

 

Alvorens deze middelen te reserveren, maakt de Commissie een raming van de potentiële kosten en stelt zij het Europees Parlement op de hoogte zodra de voor die raming relevante gegevens beschikbaar zijn.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter c — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

andere derde landen in overeenstemming met de voorwaarden die in een specifieke overeenkomst met betrekking tot de deelname van het derde land aan een programma van de Unie zijn vastgesteld, mits die overeenkomst:

c)

andere derde landen volgens de voorwaarden die in een specifieke overeenkomst inzake de deelname van een derde land aan een programma van de Unie zijn vastgesteld, mits die overeenkomst:

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter c — streepje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van Verordening [2018/XXX] [het nieuwe Financieel Reglement] ;

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan individuele programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement ;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Acties ter aanvulling op of ondersteuning van de acties waarmee de in artikel 3 van Verordening (EU) [2018/XXX] [Instrument voor douanecontroleapparatuur] bedoelde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, komen ook in aanmerking voor financiering.

2.   Acties ter aanvulling op of ondersteuning van de acties waarmee de in artikel 3 van Verordening (EU) [2018/XXX] [Instrument voor douanecontroleapparatuur] bedoelde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd en/of ter aanvulling op of ondersteuning van de acties waarmee de in artikel 2 van Verordening (EU) [2018/XXX] [Fraudebestrijdingsprogramma] bedoelde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, komen ook in aanmerking voor financiering.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

projectgebaseerde gestructureerde samenwerking;

b)

projectgebaseerde gestructureerde samenwerking , zoals gezamenlijke IT-ontwikkeling door een groep lidstaten ;

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw , met inbegrip van opleiding en de uitwisseling van beste praktijken ;

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1 — letter e — punt 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

toezichtactiviteiten;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of internationale organisaties komen in aanmerking voor financiering wanneer zij van belang zijn voor de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen voorzien in een financiële bijdrage van de betrokken derde partijen aan deze acties.

4.   Acties bestaande in de ontwikkeling , de uitrol, het onderhoud en de exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of internationale organisaties komen in aanmerking voor financiering wanneer zij van belang zijn voor de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen voorzien in een financiële bijdrage van de betrokken derde partijen aan deze acties.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Wanneer dit ten goede komt van de verwezenlijking van de acties waarmee de in artikel 3 genoemde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn overeenkomstig artikel 5, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, van marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigers , en van de civil society als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het programma worden opgezet.

1.   Wanneer dit ten goede komt van de verwezenlijking van de acties waarmee de in artikel 3 genoemde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn overeenkomstig artikel 5, academici en vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, van marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigen , en van de civil society als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het programma worden opgezet.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De externe deskundigen worden door de Commissie geselecteerd op basis van hun vaardigheden , ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie, waarbij mogelijke belangenconflicten worden vermeden.

3.   De externe deskundigen worden door de Commissie geselecteerd op basis van hun bekwaamheid , ervaring met betrekking tot de toepassing van deze verordening en relevante kennis van de specifieke actie die wordt uitgevoerd , waarbij mogelijke belangenconflicten worden vermeden. Bij de selectie moet een evenwicht worden gevonden tussen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en andere deskundigen uit het maatschappelijk middenveld en moet rekening worden gehouden met het beginsel van gendergelijkheid. De lijst van externe deskundigen wordt regelmatig bijgewerkt en openbaar gemaakt.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement , en meer bepaald met de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, evenredigheid, non-discriminatie en gelijke behandeling .

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie financieren.

1.   In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie financieren naargelang van de relevantie van de actie en de geraamde effecten .

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie , daaronder begrepen ontwerp, specificatie, conformiteitsbeoordeling, uitrol, onderhoud, ontwikkeling, beveiliging, kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking, van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor de douane zijn opgenomen.

1.   De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor de douane zijn opgenomen , met inbegrip van het ontwerp, de specificatie, de conformiteitsbeoordeling, de uitrol, het onderhoud, de ontwikkeling, de modernisering, de beveiliging, de kwaliteitsborging en de kwaliteitsbewaking ervan .

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;

b)

de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, cyberweerbaarheid, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

efficiënte en snelle communicatie met en tussen de lidstaten, met het oog op de stroomlijning van de governance van de elektronische systemen van de Unie;

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 2 — letter e ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e ter)

tijdige en transparante communicatie met de belanghebbenden die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van IT-systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, met name over vertragingen bij de tenuitvoerlegging van en de uitgaven in verband met nationale en Unie-componenten.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 3 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun respectieve autoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;

d)

de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om de betrokken autoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle en doeltreffend gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie stelt een strategisch meerjarenplan voor douane op en werkt dit regelmatig bij; het plan bevat een lijst van alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, waarbij elk systeem, of onderdeel ervan , is ingedeeld als:

1.   De Commissie stelt een strategisch meerjarenplan op het gebied van douane op en werkt dit bij; het plan bevat een lijst van alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, waarbij elk systeem, of onderdeel van een systeem , is ingedeeld als:

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

een gemeenschappelijke component: een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering ;

a)

een gemeenschappelijke component: een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid , rationalisering en betrouwbaarheid ;

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

een nationale component: een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en beschikbaar is in de lidstaat die hem heeft gecreëerd of daaraan heeft bijgedragen;

b)

een nationale component: een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en beschikbaar is in de lidstaat die hem heeft gecreëerd of daaraan heeft bijgedragen , bijvoorbeeld als onderdeel van een gezamenlijk IT-ontwikkelingsproject van een groep lidstaten ;

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hen in het kader van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor douane is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zij met hun taken maken.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hen in het kader van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor douane is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zij met hun taken maken en, in voorkomend geval, over te voorziene vertragingen bij de tenuitvoerlegging ervan .

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 oktober op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de lidstaten en de Commissie gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het in lid 1 bedoelde plan, en zij maakt dat verslag bekend.

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 oktober op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de lidstaten en de Commissie gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het in lid 1 bedoelde plan , met inbegrip van informatie over noodzakelijke aanpassingen of vertragingen van het plan , en zij maakt dat verslag bekend.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarige werkprogramma's als bedoeld in artikel  108 van het Financieel Reglement.

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarige werkprogramma's als bedoeld in artikel  110 van het Financieel Reglement. De meerjarige werkprogramma's bevatten in het bijzonder de te verwezenlijken doelstellingen, de verwachte resultaten, de wijze van tenuitvoerlegging en het totale bedrag van de beschikbare financiering. Zij bevatten ook een gedetailleerde omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan. De meerjarige werkprogramma’s worden in voorkomend geval meegedeeld aan het Europees Parlement.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De meerjarige werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

2.   De meerjarige werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen , en worden aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld . Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De meerjarige werkprogramma's moeten voortbouwen op ervaring die is opgedaan tijdens eerdere programma's.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage 2 .

1.    Overeenkomstig haar rapportageverplichting op grond van artikel 41, lid 3, onder h), van het Financieel Reglement legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de prestaties van het programma voor. De rapportage over de prestaties bevat informatie over zowel de voortgang als de tekortkomingen .

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Om te garanderen dat de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om bijlage 2 te wijzigen teneinde zo nodig de indicatoren te herzien of te vervolledigen, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een toezichts- en evaluatiekader.

2.    Indicatoren voor de rapportage over de prestaties van het programma bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn uiteengezet in bijlage 2. Om te garanderen dat de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om bijlage 2 te wijzigen teneinde zo nodig de indicatoren te herzien of te vervolledigen, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een toezichts- en evaluatiekader teneinde aan het Europees Parlement en de Raad geactualiseerde kwalitatieve en kwantitatieve informatie te verstrekken over de prestaties van het programma .

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het prestatierapportagesysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Te dien einde moeten evenredige rapportagevereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.

3.   Het prestatierapportagesysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma vergelijkbaar en volledig zijn en op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Te dien einde moeten evenredige en relevante rapportagevereisten worden opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie. De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad betrouwbare informatie over de kwaliteit van de gebruikte prestatiegegevens.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt verricht zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering ervan beschikbaar is, doch uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De tussentijdse evaluatie omvat de bevindingen die nodig zijn om een besluit te nemen over een vervolg op het programma na 2027 en de doelstellingen daarvan.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk drie jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.   De Commissie stelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen en opgedane ervaringen voor en deelt ze mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken te verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) .

Indien een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of een ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) , zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF en het EOM omvatten deze rechten het recht om onderzoeken te verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1 bis) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad  (1 ter).

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven maximale zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan . De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma voor de acties die uit hoofde van het programma zijn gefinancierd en de resultaten die met die acties zijn bereikt . De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 omschreven doelstellingen.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0464/2018).

(18)  Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 209).

(18)  Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 209).

(19)  https://ec.europa.eu/taxation_customs/general-information-customs/customs-risk-management/measures-customs-risk-management-framework-crmf_en

(19)  https://ec.europa.eu/taxation_customs/general-information-customs/customs-risk-management/measures-customs-risk-management-framework-crmf_en

(21)   COM(2016)0605

(21)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(22)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur.

(22)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur.

(23)  COM(2010)0700

(23)  COM(2010)0700

(1 bis)   Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(1 ter)   Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/291


P8_TA(2019)0009

Wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2019 over het voorstel van besluit van de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (13166/2018 — C8-0464/2018 — 2018/0811(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2020/C 411/36)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Europese Investeringsbank aan de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (13166/2018),

gezien artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0464/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A8-0476/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, aan de Commissie, aan de Europese Investeringsbank, alsmede aan de nationale parlementen.

Woensdag 16 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/292


P8_TA(2019)0016

Overeenkomst EU-Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 bij de Euro-mediterrane overeenkomst (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256M(NLE))

(2020/C 411/37)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10593/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), i), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0463/2018),

gezien de Euro-Mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds,

gezien de overeenkomst tussen Marokko en de EU over wederzijdse liberalisatiemaatregelen inzake landbouw- en visserijproducten, ook wel de liberaliseringsovereenkomst, die in werking is getreden op 1 september 2013,

gezien de uitspraak van het Gerecht in zaak T-512/12 van 10 december 2015,

gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) (zaak C-104/16 P) van 21 december 2016,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 11 juni 2018 (SWD(2018)0346), dat bij het voorstel voor een besluit van de Raad is gevoegd,

gezien het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 en de artikelen 34 en 36 daarvan,

gezien het verslag van de secretaris-generaal aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over de situatie in de Westelijke Sahara (S/2018/277),

gezien de resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 2414 (2018) over de situatie in de Westelijke Sahara (S/RES/2414 (2018)),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, met name artikel 73 in Hoofdstuk XI betreffende niet-zelfbesturende gebieden,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name titel V, hoofdstuk I, artikel 21, lid 1,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, lid 6, onder a),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 januari 2019 (1) over het ontwerp van besluit van de Raad,

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie visserij (A8-0478/2018),

A.

overwegende dat de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko historische betrekkingen hebben, een nauwe samenwerking onderhouden die is opgebouwd in het kader van een veelomvattend partnerschap dat politieke, economische en sociale aspecten omvat, gesterkt door de geavanceerde status en de bereidheid van beide partijen om deze verder te ontwikkelen;

B.

overwegende dat de liberaliseringsovereenkomst tussen de EU en Marokko op 1 september 2013 in werking is getreden; overwegende dat op 19 november 2012 het Front Polisario de overeenkomst heeft voorgelegd aan het HvJ-EU met als argument dat de toepassing van de overeenkomst op het grondgebied van de Westelijke Sahara in strijd is met het internationaal recht;

C.

overwegende dat op 10 december 2015 het Gerecht het besluit van de Raad inzake de sluiting van de liberaliseringsovereenkomst nietig heeft verklaard; overwegende dat de Raad op 19 februari 2016 unaniem tegen dit arrest beroep heeft ingesteld;

D.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 21 december 2016 heeft bepaald dat de liberaliseringsovereenkomst geen rechtsgrondslag bevat op grond waarvan de Westelijke Sahara tot de werkingssfeer van de overeenkomst behoort en derhalve niet van toepassing kan zijn op dit gebied;

E.

overwegende dat punt 106 van het arrest bepaalt dat het volk van de Westelijke Sahara moet worden beschouwd als een “derde” in de zin van het beginsel van de relatieve werking van verdragen, wiens toestemming vereist is voor de uitvoering van de overeenkomst op het grondgebied; overwegende dat derhalve de werkingssfeer van deze overeenkomst zich niet uitstrekt tot het grondgebied van de Westelijke Sahara bij gebrek aan een dergelijke toestemming;

F.

overwegende dat ondernemingen nog steeds uit de Westelijke Sahara kunnen uitvoeren naar de Europese Unie, maar dat sinds 21 december 2016 geen tariefpreferenties meer van toepassing zijn op uit dit gebied afkomstige producten;

G.

overwegende dat er onvoldoende informatie beschikbaar is op grond waarvan de EU-douaneautoriteiten kunnen bepalen of de uit Marokko uitgevoerde producten afkomstig zijn uit de Westelijke Sahara, en daardoor het arrest van het HvJ-EU niet kan worden nageleefd;

H.

overwegende dat de Raad, na het arrest van het HvJ-EU, de Commissie een mandaat heeft verleend om de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane associatieovereenkomst te wijzigen teneinde opneming van producten uit de Westelijke Sahara mogelijk te maken; overwegende dat de opneming ervan per definitie enige vorm van traceerbaarheid vereist om dergelijke producten te identificeren;

I.

overwegende dat het essentieel is om te waarborgen dat de overeenkomst in overeenstemming is met het arrest van het HvJ-EU in zaak C-104/16 P van 21 december 2016;

J.

overwegende dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) in Brussel en Rabat gekozen functionarissen en verscheidene vertegenwoordigers en organisaties van het maatschappelijk middenveld uit het niet-zelfbesturende grondgebied van de Westelijke Sahara hebben geraadpleegd;

K.

overwegende dat het Parlement het noodzakelijk acht om de situatie ter plaatse zelf te evalueren en inzicht te krijgen in de verschillende opvattingen die onder de bevolking leven; overwegende dat het Parlement herinnert aan de conclusies van het studiebezoek van de Commissie internationale handel (INTA) aan het gebied op 2 en 3 september 2018;

L.

overwegende dat de wijziging van de liberaliseringsovereenkomst in een bredere politieke en geopolitieke context plaatsvindt;

M.

overwegende dat na het einde van de Spaanse kolonisatie van de Westelijke Sahara het gebied al meer dan veertig jaar onderwerp is van een conflict;

N.

overwegende dat de Westelijke Sahara door de Verenigde Naties wordt beschouwd als een niet-gedekoloniseerd gebied;

O.

overwegende dat resolutie 2440 (2018) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het mandaat van Minurso met nog eens zes maanden heeft verlengd;

P.

overwegende dat de EU en haar lidstaten de soevereiniteit van Marokko over het grondgebied van de Westelijke Sahara niet erkennen; overwegende dat de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie Front Polisario erkennen als de vertegenwoordiger van de bevolking van de Westelijke Sahara;

Q.

overwegende dat de Verenigde Naties de Westelijke Sahara beschouwt als een niet-zelfbesturend gebied in de zin van artikel 73 van het Handvest;

1.

herinnert eraan dat Marokko een bevoorrechte partner van de EU in het zuidelijk nabuurschap is, waarmee de EU een sterk, strategisch en langdurig partnerschap heeft opgebouwd dat betrekking heeft op politieke, economische en maatschappelijke vraagstukken, evenals op veiligheid en migratie; benadrukt dat Marokko een geavanceerde status is toegekend binnen het Europese nabuurschapsbeleid (ENB);

2.

benadrukt dat het belangrijk is dat deze overeenkomst voorziet in waarborgen wat betreft de eerbiediging van het internationaal recht, met inbegrip van de mensenrechten, en dat de overeenkomst in overeenstemming is met het desbetreffende arrest van het HvJ-EU;

3.

wijst op de verplichting voor de EU en haar lidstaten op grond van artikel 21 van het VEU om de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht na te leven; benadrukt in dit verband dat artikel 2, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties onder andere betrekking heeft op eerbiediging van het beginsel van zelfbeschikking van volkeren;

4.

herinnert eraan dat het optreden van de Unie op het internationaal toneel krachtens artikel 21 VEU moet worden geleid door de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

5.

benadrukt dat deze overeenkomst niet betekent dat de soevereiniteit van Marokko over de Westelijke Sahara, dat momenteel bij de Verenigde Naties als niet-zelfbesturend gebied geregistreerd staat en waarvan grote delen momenteel door het Koninkrijk Marokko worden bestuurd, op welke manier dan ook wordt erkend, en benadrukt dat het standpunt van de EU blijft dat de inspanningen van de VN worden ondersteund om te komen tot een rechtvaardige, duurzame en wederzijds aanvaardbare oplossing voor het conflict in de Westelijke Sahara waarmee wordt voorzien in de zelfbeschikking van het volk van de Westelijke Sahara, overeenkomstig het internationaal recht, het VN-Handvest en de VN-resoluties over deze kwestie; herhaalt dan ook zijn volledige steun aan de persoonlijk gezant van de secretaris-generaal van de VN voor de Westelijke Sahara, de heer Horst Köhler, in zijn inspanningen om de partijen terug naar de onderhandelingstafel van de VN te helpen om tot een dergelijke oplossing te komen; roept de partijen op deze onderhandelingen zonder voorwaarden vooraf en te goeder trouw te hervatten; benadrukt dat de ratificatie van de gewijzigde liberaliseringsovereenkomst tussen de EU en Marokko geen enkel nadelig gevolg mag hebben voor de uitkomst van het vredesproces met betrekking tot de Westelijke Sahara;

6.

hoopt dat de begin december in Genève gehouden bijeenkomst van de bij het conflict betrokken partijen, op initiatief van de Verenigde Naties en met deelname van Algerije en Mauritanië, zal bijdragen tot de hervatting van het vredesproces;

7.

erkent de twee in het arrest van het HvJ-EU gestelde criteria, namelijk dat in de tekst van de overeenkomst de Westelijke Sahara uitdrukkelijk moet worden vermeld en de instemming van de bevolking moet zijn verkregen, alsook het derde door de Raad toegevoegde criterium, namelijk de noodzaak om ervoor te zorgen dat de overeenkomst de plaatselijke bevolking ten goede komt;

8.

benadrukt, zoals wordt verklaard in het verslag van de Commissie, dat alle redelijke en haalbare stappen zijn ondernomen om navraag te doen naar de instemming van de betrokken bevolking door middel van deze inclusieve raadplegingen;

9.

onderstreept dat de Commissie en de EDEO gedurende het gehele raadplegingsproces regelmatig contact onderhielden met het team van de persoonlijk gezant van de secretaris-generaal van de VN voor de Westelijke Sahara;

10.

neemt kennis van de legitieme belangen van de bevolking in het gebied en is van mening dat met het oog op de economische ontwikkeling van het gebied een gerespecteerde en geaccepteerde oplossing moet worden gevonden voor het lopende conflict; is tegelijkertijd ervan overtuigd dat het Sahrawi-volk ook het recht heeft zich in afwachting van een politieke oplossing te ontwikkelen;

11.

stelt vast, op basis van gesprekken met verschillende plaatselijke actoren en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, dat sommige partijen hun steun aan de overeenkomst betuigen door hun recht op economische ontwikkeling te verdedigen, en andere partijen van mening zijn dat het politieke conflict eerst moet worden opgelost voordat handelspreferenties worden verleend; merkt op dat tijdens inclusieve raadplegingen onder leiding van de Commissie en de EDEO met een reeks organisaties uit de Westelijke Sahara en andere organisaties en organen, er door de meerderheid van de deelnemende partijen steun is uitgedrukt voor de sociaal-economische voordelen van de voorgestelde tariefpreferenties;

12.

wijst erop dat het HvJ-EU in zijn arrest niet heeft verklaard op welke wijze de bevolking haar instemming moet uitdrukken en is dan ook van mening dat er enige onzekerheid blijft bestaan over dit criterium;

13.

erkent dat de overeenkomst kan leiden tot de bevordering van sociale en duurzame ontwikkeling die een essentiële bijdrage levert aan de huidige economische, sociale en ecologische ontwikkeling en de mogelijkheden voor de ontwikkeling van zowel laag- als hooggeschoolde werkgelegenheidskansen ter plaatse; merkt op dat naar schatting circa 59 000 banen exportafhankelijk zijn, hetgeen overeenkomt met circa 10 % van de in het gebied wonende bevolking;

14.

is van mening dat de tariefpreferenties van de EU een positief effect hebben gehad op de sectoren landbouw en visserij en hun exportniveaus in het niet-zelfbesturende gebied van de Westelijke Sahara; verzoekt evenwel zorgvuldig te controleren dat hier sprake is van lokale toegevoegde waarde, dat er lokaal wordt geherinvesteerd en in fatsoenlijke banen voor de lokale bevolking wordt voorzien;

15.

is ervan overtuigd dat, ongeacht de uitkomst van het vredesproces, de lokale bevolking zal profiteren van de economische ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende investeringen in infrastructuur, werkgelegenheid, gezondheidszorg en onderwijs;

16.

erkent de bestaande investeringen in diverse sectoren en het streven naar de ontwikkeling van groene technologieën zoals hernieuwbare energie en de installatie voor de ontzilting van zeewater, maar benadrukt dat verdere inspanningen nodig zijn om te zorgen voor meer integratie in alle geledingen van de lokale economie;

17.

erkent de zakelijke initiatieven van Sahrawis, met name die van jonge mensen, onder wie vele vrouwen, en benadrukt hun behoefte aan meer exportmogelijkheden en rechtszekerheid teneinde meer investeringen mogelijk te maken in sectoren met een grote vraag naar werk, zoals landbouw, visserij en infrastructuur;

18.

erkent het strategisch potentieel van de Westelijke Sahara als investeringsknooppunt voor de rest van het Afrikaanse continent;

19.

waarschuwt voor de schadelijke effecten van het niet toepassen van tariefpreferenties voor producten uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara, en het signaal dat hiermee wordt afgegeven aan de jongere generatie die investeert of bereid is te investeren in het gebied, en haar potentieel om het te ontwikkelen; onderstreept het risico dat activiteiten worden verplaatst naar regio's waar van de preferenties kan worden geprofiteerd; merkt op dat de niet-uitvoering van tariefpreferenties volgens de Commissie de economische en sociale situatie van de lokale bevolking in de betrokken gebieden zou kunnen verslechteren;

20.

is ervan overtuigd dat de aanwezigheid van de Europese Unie via onder meer deze overeenkomst de voorkeur verdient boven afschaffing wanneer het gaat om de uitoefening van en het toezicht op de mensenrechten en de individuele vrijheden, en verlangt een doortastende evaluatie en dialoog met Marokko over deze kwesties;

21.

wijst erop dat andere delen van de wereld, die minder waarde hechten aan duurzame ontwikkeling, hoge arbeids- en sociale normen en mensenrechten, uitkijken naar nieuwe handelsmogelijkheden en grotere invloed zullen verkrijgen waar de EU zich terugtrekt;

22.

benadrukt dat de voortdurende betrokkenheid van de EU bij het gebied een positief hefboomeffect zal hebben op de duurzame ontwikkeling ervan;

23.

benadrukt dat rechtszekerheid van essentieel belang is voor het aantrekken van duurzame en langetermijninvesteringen in het gebied en derhalve voor de dynamiek en diversificatie van de lokale economie;

24.

wijst erop dat sinds het arrest van het HvJ-EU de lidstaten geen handelspreferenties kunnen toepassen op producten die uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara afkomstig zijn en dat er aan de rechtsonzekerheid voor de ondernemers een einde is gekomen;

25.

is zich ervan bewust en ernstig bezorgd dat het tot dusver bijzonder moeilijk is gebleken om vast te stellen welke producten worden uitgevoerd uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara;

26.

benadrukt dat een kerncriterium voor instemming met de overeenkomst door het Parlement is dat erop wordt toegezien dat er een mechanisme in werking wordt gesteld waardoor de douaneautoriteiten van de lidstaten toegang hebben tot betrouwbare informatie over producten die afkomstig zijn uit de Westelijke Sahara en in de EU worden ingevoerd, in volledige overeenstemming met de douanewetgeving van de EU; benadrukt dat een dergelijk mechanisme tijdig gedetailleerde en uitgesplitste statistische gegevens over dergelijke uitvoer beschikbaar zal maken; betreurt dat de Commissie en Marokko er lang over hebben gedaan om overeenstemming over een dergelijk mechanisme te bereiken en verzoekt de Commissie van alle beschikbare corrigerende maatregelen gebruik te maken als de tenuitvoerlegging van de overeenkomst niet bevredigend is; dringt er bij de Commissie op aan het Parlement een jaarlijkse beoordeling te doen toekomen van de conformiteit van dit mechanisme met de douanewetgeving van de EU;

27.

benadrukt dat het zonder een geldende overeenkomst waarin een mechanisme is opgenomen dat de identificatie van producten mogelijk maakt, het onmogelijk is te weten of en hoeveel producten afkomstig uit het niet-zelfbesturende gebied van de Westelijke Sahara op de Europese markt terechtkomen;

28.

benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de tussen de EU en Marokko overeengekomen regeling van jaarlijkse wederzijdse uitwisseling van informatie en statistische gegevens met betrekking tot de producten die vallen onder de dekking van de briefwisseling, noodzakelijk is om de reikwijdte van de overeenkomst en de impact ervan op ontwikkeling en plaatselijke bevolkingsgroepen te evalueren;

29.

roept de Commissie en de EDEO ertoe op om nauwlettend toe te zien op de uitvoering en de resultaten van de overeenkomst en van hun bevindingen stelselmatig verslag uit te brengen aan het Parlement;

30.

dringt er bij de Commissie op aan manieren te onderzoeken waarbij in de toekomst op doeltreffende wijze handelspreferenties kunnen worden verstrekt aan alle mensen die in de Westelijke Sahara leven;

31.

herinnert eraan dat de EU en Marokko, zoals vastgesteld in de oorspronkelijke overeenkomst die in 2012 is gesloten, hebben onderhandeld over een ambitieuze en alomvattende overeenkomst inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten, waarin is bepaald dat Marokko de volledige lijst van geografische aanduidingen van de EU moet beschermen; brengt eveneens in herinnering dat de in 2015 ingeleide procedure voor de sluiting van de overeenkomst is opgeschort ten gevolge van het arrest van het Hof van 21 december 2016; verzoekt de EU en Marokko die procedure onmiddellijk te hervatten en snel terug te keren naar de DCFTA-onderhandelingen;

32.

herinnert aan de bijzonder grote gevoeligheid voor de Europese tuinbouwsector van bepaalde uitvoer van groenten en fruit uit Marokko naar de Unie waarvoor preferenties gelden die worden verleend bij de overeenkomst van 8 maart 2012 betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten;

33.

benadrukt dat de toegang van alle derde landen tot de interne markt van de EU afhankelijk moet worden gesteld van de inachtneming van de sanitaire, fytosanitaire, traceerbaarheids- en milieuregels en -normen van de EU;

34.

vraagt de Commissie om bevordering van equivalente maatregelen en controles tussen Marokko en de Europese Unie op het gebied van sanitaire, fytosanitaire, traceerbaarheids- en milieunormen en van regels inzake oorsprongsetikettering, teneinde een eerlijke concurrentie tussen de twee markten te waarborgen;

35.

herinnert eraan dat de bijgewerkte overeenkomst de tariefcontingenten en de regeling voor preferentiële invoer zoals eerder overeengekomen niet wijzigt en slechts het geografische toepassingsgebied van de overeenkomst verduidelijkt voor de Europese producenten;

36.

wenst er de aandacht op te vestigen dat de uitvoer van groenten en fruit naar de Unie waarvoor preferenties gelden uit hoofde van de overeenkomst in kwestie (namelijk tomaten en meloenen) gedeeltelijk afkomstig is van het grondgebied van de Westelijke Sahara en dat er ambitieuze projecten bestaan om deze productie en uitvoer nog uit te breiden;

37.

neemt desondanks kennis van de verduidelijking die deze nieuwe overeenkomst heeft aangebracht en hoopt dat deze overeenkomst voortaan een stabiel en onbetwistbaar kader kan bieden voor de betrekkingen tussen de partijen bij deze overeenkomst en voor de betrokken marktdeelnemers aan weerszijden van de Middellandse Zee;

38.

merkt op dat de gevoelige landbouwproducten in het oog moeten worden gehouden en dat een strikte toepassing van de quota noodzakelijk is, wil de overeenkomst evenwichtig functioneren; herinnert eraan dat artikel 7 van Protocol nr. 1 van de overeenkomst van 2012 een vrijwaringsclausule bevat op grond waarvan het mogelijk is passende maatregelen te nemen indien verhoogde invoer van gevoelige landbouwproducten uit hoofde van de overeenkomst ernstige problemen veroorzaakt op de markt en/of de desbetreffende productiesector ernstig schaadt; spreekt de wens uit dat de preferentiële invoer van gevoelige landbouwproducten uit Marokko en de Westelijke Sahara in de Unie aan passend en alomvattend toezicht door de Commissie onderworpen zal zijn en dat de Commissie bereid blijft zo nodig onverwijld gebruik te maken van bovenvermelde clausule;

39.

neemt nota van het feit dat de EU-vaartuigen die in de betrokken wateren actief zijn, wettelijk verplicht zijn een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) mee te voeren en dat de positie van een vaartuig aan de Marokkaanse autoriteiten moet worden meegedeeld, zodat het perfect mogelijk is de vaartuigen te volgen en te registreren waar hun visserijactiviteiten plaatsvinden;

40.

roept de EU ertoe op zich meer in te zetten voor de bevordering van regionale samenwerking tussen de Maghreb-landen, die alleen kan leiden tot enorme positieve gevolgen voor de regio en daarbuiten;

41.

wijst op de strategische noodzaak voor de EU om meer te werken met de Maghreb-landen en de banden met deze landen te ontwikkelen; ziet de uitbreiding van de associatieovereenkomst binnen deze context als een logisch onderdeel van deze strategie;

42.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0017.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/298


P8_TA(2019)0017

Overeenkomst EU-Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 bij de Euro-mediterrane overeenkomst ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, tot wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 411/38)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10593/2018),

gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, tot wijziging van de bijlagen bij de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10597/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), i), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0463/2018),

gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 16 januari 2019 (1) over het voorstel voor een besluit,

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0471/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Marokko.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0016.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/299


P8_TA(2019)0018

Overeenkomst EU-China in verband met de WTO-procedure voor geschillenbeslechting DS492 — Maatregelen die van invloed zijn op tariefconcessies voor bepaalde pluimveevleesproducten ***

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek China in verband met DS492 Europese Unie — Maatregelen die van invloed zijn op tariefconcessies voor bepaalde pluimveevleesproducten (10882/2018 — C8-0496/2018 — 2018/0281(NLE))

(Goedkeuring)

(2020/C 411/39)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10882/2018),

gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek China in verband met WTO-procedure voor geschillenbeslechting DS492 Europese Unie — Maatregelen die van invloed zijn op tariefconcessies voor bepaalde pluimveevleesproducten (10883/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0496/2018),

gezien artikel 99, leden 1 en 4, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0472/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Volksrepubliek China.

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/300


P8_TA(2019)0019

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) (COM(2018)0380 — C8-0231/2018 — 2018/0202(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/40)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0380),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 175, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0231/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 (1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 5 december 2018 (2),

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de adviezen van de Commissie internationale handel, de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie regionale ontwikkeling, en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0445/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.

(2)  Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


P8_TC1-COD(2018)0202

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) transitie (EFT) [Am. 1. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst]

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de uitvoering van de fondsen moeten de in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in artikel de artikelen 9 en  10  van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ( VWEU) neergelegde horizontale beginselen, met inbegrip van de in artikel 5 VEU neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, worden geëerbiedigd, rekening houdend met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 8 VWEU moeten de lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, het genderperspectief te integreren en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De doelstellingen van de fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in de artikelen 11 en 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel “de vervuiler betaalt” wordt toegepast. [Am. 2]

(2)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten (4) afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie voorbereid worden op de huidige en toekomstige uitdagingen van de globalisering en digitalisering, door groei inclusiever te maken en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De Europese pijler van sociale rechten fungeert als overkoepelende leidraad voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering transitie (EFG) ( EFT ) en stelt de Unie in staat de toepasselijke beginselen in de praktijk te brengen in het geval van grote herstructureringen.

(3)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie (5) op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) (6), “Een duurzame Europese toekomst”, bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in al haar drie dimensies (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van het beleidskader van de EU en dat de Unie ambitieus beleid voert om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” van 22 november 2016 als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in alle beleidsdomeinen van de Unie, ook via haar financieringsinstrumenten.

(4)

In februari 2018 heeft de Commissie haar mededeling “Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020” (7) vastgesteld. In de mededeling wordt onderstreept dat de Uniebegroting eveneens de unieke sociale markteconomie van Europa moet ondersteunen. Daarom zal het van het grootste belang zijn om de werkgelegenheidskansen te verbeteren en de knelpunten op het gebied van vaardigheden aan te pakken, in het bijzonder ook die welke verband houden met de digitalisering , de automatisering en de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie, met volledige inachtneming van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering, die in 2015 is gesloten na afloop van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering . Budgettaire flexibiliteit moet een belangrijk beginsel zijn van het volgende meerjarig financieel kader. De flexibiliteitsmechanismen moeten worden behouden om de Unie in staat te stellen tijdiger te reageren op onvoorziene gebeurtenissen en ervoor te zorgen dat de begrotingsmiddelen worden gebruikt waar zij het hardst nodig zijn. [Am. 3]

(5)

In haar “Witboek over de toekomst van Europa” (8) uit de Commissie haar bezorgdheid over isolationistische bewegingen, toenemende twijfels over de voordelen van open handel en de sociale markteconomie van de Unie in het algemeen.

(6)

In haar “discussienota over het in goede banen leiden van de mondialisering” (9) wijst de Commissie de combinatie van handelsgerelateerde globalisering en technologische verandering aan als de belangrijkste factor voor een stijgende vraag naar geschoolde arbeidskrachten en een verminderd aantal banen waarvoor lagere kwalificaties vereist zijn. Niettegenstaande de over het algemeen aanzienlijke Hoewel de voordelen van meer open handel en de verdere integratie van de wereldeconomieën, moeten deze worden erkend, moeten er passende manieren worden gevonden om de negatieve neveneffecten worden aangepakt ervan aan te pakken . Aangezien de huidige voordelen van globalisering reeds ongelijk verdeeld zijn over mensen en regio's, wat een zeer grote impact heeft voor diegenen voor wie globalisering negatieve gevolgen heeft, bestaat het gevaar dat de steeds sneller evoluerende technologische vooruitgang technologische en milieuveranderingen deze gevolgen nog zal zullen versterken. Daarom zal het, in overeenstemming met de beginselen van solidariteit en duurzaamheid, noodzakelijk zijn ervoor te zorgen dat de voordelen van globalisering billijker worden verdeeld door . Door middel van de structuurfondsen van de Unie, zoals het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), moet sterker worden geanticipeerd op de algehele negatieve gevolgen van de globalisering en de technologische en milieugerelateerde transities, om zo de economische omgeving en de arbeidsmarkt beter aan te passen door economische openheid groei en technologische vooruitgang te verzoenen met passende sociale bescherming. [Am. 4]

(7)

In haar “discussienota over de toekomst van de EU-financiën” (10) onderstreept de Commissie de noodzaak om economische en sociale verschillen tussen en binnen de lidstaten te verkleinen. Investeren in duurzame ontwikkeling, gelijke behandeling, sociale inclusie, onderwijs en opleiding en gezondheid is daarom een kernprioriteit. [Am. 5]

(8)

De klimaatverandering, globalisering en technologische veranderingen zullen de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van de wereldeconomieën wellicht nog versterken. Herverdeling van arbeid maakt integraal en onvermijdelijk deel uit van een dergelijke economische verandering. Indien de voordelen van verandering op billijke wijze moeten worden verdeeld, is steun verlenen aan ontslagen werknemers en personen die het risico lopen te worden ontslagen van cruciaal belang. De belangrijkste instrumenten van de Unie om steun te verlenen aan getroffen werknemers zijn het ESF+, dat is opgezet om anticiperende bijstand te bieden, en het EFT, dat is opgezet om reactieve steun te verlenen in het geval van onverwachte grote herstructureringen. Het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering (11) is het beleidsinstrument van de Unie dat het kader vaststelt voor beste praktijken voor anticipatie op en omgang met bedrijfsherstructurering. Het biedt een uitgebreid kader voor de wijze waarop de uitdagingen van economische aanpassing en herstructurering en de sociale gevolgen en de gevolgen voor de werkgelegenheid daarvan moeten worden aangepakt met adequate beleidsmiddelen. In het kader worden de lidstaten opgeroepen om op zodanige wijze gebruik te maken van nationale en EU-financiering dat de sociale gevolgen van herstructureringen, en met name de negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid, beter kunnen worden opgevangen. De belangrijkste instrumenten van de Unie om steun te verlenen aan getroffen werknemers zijn het ESF+, dat is opgezet om anticiperende bijstand te bieden, en het EFG, dat is opgezet om reactieve steun te verlenen in geval van onverwachte grote herstructureringen. [Am. 6]

(9)

Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad (12) voor het meerjarig financieel kader van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 om de Unie in staat te stellen solidariteit te betonen met werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen.

(10)

In het kader van het Europees economisch herstelplan is het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1927/2006 in 2009 bij Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad (13) uitgebreid tot werknemers die worden ontslagen als rechtstreeks gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(11)

Voor de looptijd van het meerjarig financieel kader van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 is bij Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) het toepassingsgebied uitgebreid zodat niet alleen ontslagen eronder vallen die voortvloeien uit een ernstige economische ontwrichting, veroorzaakt doordat de in Verordening (EG) nr. 546/2009 behandelde wereldwijde financiële en economische crisis aanhoudt, maar ook ontslagen die voortvloeien uit een eventuele nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis.

(11 bis)

Het EFT-programma moet zichtbaar zijn en er moeten meer en betere gegevens worden verstrekt, teneinde een deugdelijke wetenschappelijke beoordeling van het EFT mogelijk te maken en administratieve beperkingen bij de uitvoering van het programma voor bijstand bij de aanpassing van handel te voorkomen. [Am. 7]

(12)

De Commissie heeft een tussentijdse evaluatie van het EFG uitgevoerd om te beoordelen hoe en in welke mate de doelstellingen van het EFG worden bereikt. Het EFG bleek doeltreffend, met een hoger herintredingspercentage van ontslagen werknemers dan in de vorige programmeringsperiode. Uit de evaluatie is gebleken dat het EFG voor Europese meerwaarde zorgde. Dit geldt met name voor de volume-effecten ervan, wat betekent dat de EFG-steun niet alleen het aantal en de verscheidenheid van de aangeboden diensten verhoogt, maar ook het intensiteitsniveau ervan. Bovendien zijn EFG-maatregelen zeer zichtbaar en tonen zij de meerwaarde van EU-steun rechtstreeks aan het grote publiek. Er werden echter verschillende uitdagingen vastgesteld. Enerzijds werd de procedure voor beschikbaarstelling als overdreven lang beschouwd. Daarnaast hebben veel lidstaten melding gemaakt van problemen bij het opstellen van de uitgebreide achtergrondanalyse van de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de gedwongen ontslagen. De belangrijkste reden die lidstaten met een potentieel EFG-dossier ervan weerhoudt een aanvraag in te dienen, zijn problemen op het vlak van financiële en institutionele capaciteit. Daarbij kan het louter gaan om een tekort aan arbeidskrachten — momenteel kunnen de lidstaten slechts om technische bijstand verzoeken wanneer zij een EFG-dossier uitvoeren. Aangezien gedwongen ontslagen onverwacht kunnen plaatsvinden, zou het belangrijk zijn dat de lidstaten in staat zijn om onmiddellijk te reageren en zonder vertraging een aanvraag kunnen indienen. Verder lijken in bepaalde lidstaten zwaardere inspanningen nodig voor het opbouwen van institutionele capaciteit om te zorgen voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van EFG-dossiers. De drempel van 500 ontslagen kreeg kritiek omdat hij te hoog wordt geacht, in het bijzonder in minder bevolkte gebieden (15).

(13)

De Commissie onderstreept het blijvende belang van de rol van het EFG EFT als een flexibel fonds om werknemers die bij grootschalige herstructureringen hun baan verliezen, te ondersteunen en te helpen zo snel mogelijk een nieuwe baan te vinden. De Unie moet specifieke, eenmalige steun blijven verlenen om werknemers in door een ernstige economische ontwrichting getroffen regio's, bedrijfstakken, gebieden of arbeidsmarkten te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt in een hoogwaardig en duurzaam dienstverband . Gezien de wisselwerking tussen en de wederzijdse effecten van open handel, technologische veranderingen , digitalisering en automatisering of andere factoren, zoals de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie of de overgang naar een koolstofarme economie, en aangezien het bijgevolg steeds moeilijker wordt om een specifieke factor aan te wijzen die leidt tot ontslagen, moet de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG EFT in de toekomst niet enkel gebaseerd zijn op de ingrijpende gevolgen van een herstructurering. Gezien het doel van het EFG EFT , namelijk steun te verlenen in spoedeisende situaties en onverwachte omstandigheden, waarmee het een aanvulling is op de meer anticipatieve bijstand van het ESF+, moet het een flexibel en speciaal instrument buiten de maxima van het meerjarig financieel kader blijven, zoals in de mededeling van de Commissie “Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt: Het meerjarig financieel kader 2021 — 2027” en de bijlage (16) erbij is vermeld. [Ams. 8 en 97]

(13 bis)

In zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader en eigen middelen handhaafde het Parlement zijn ferme standpunt met betrekking tot het vereiste niveau van financiering voor essentiële beleidsmaatregelen van de Unie binnen het MFK 2021-2027, teneinde ervoor te zorgen dat de opdracht en de doelstellingen ervan kunnen worden verwezenlijkt. Het Parlement riep in het bijzonder ertoe op de specifieke MFK-financiering voor kmo's en de aanpak van de jeugdwerkloosheid te verdubbelen, was ingenomen met diverse voorstellen ter verbetering van de huidige bepalingen, met name de verhoogde toewijzingen voor speciale instrumenten, en verklaarde voornemens te zijn indien nodig over aanvullende verbeteringen te onderhandelen. [Am. 9]

(14)

Zoals aangegeven moet, om het Europese karakter van het EFG EFT te handhaven, een aanvraag voor steun worden ingediend wanneer een grote herstructurering een zeer grote impact heeft op de lokale of regionale economie. Dergelijke impact moet worden bepaald door een minimumaantal ontslagen binnen een specifieke referentieperiode. Rekening houdend met de bevindingen van de tussentijdse evaluatie, moet de drempel worden vastgesteld op 250  200 ontslagen binnen een referentieperiode van vier maanden (of zes maanden in sectordossiers) de respectievelijke referentieperioden . Rekening houdend met het feit dat ontslaggolven die in verschillende sectoren in dezelfde regio plaatsvinden een even grote impact hebben op de lokale arbeidsmarkt, moet het ook mogelijk zijn een aanvraag in te dienen voor een regio. Op kleine arbeidsmarkten, zoals kleine lidstaten of afgelegen gebieden, met inbegrip van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden, of in uitzonderlijke omstandigheden, zou moet er een aanvraag kunnen worden ingediend in geval van een geringer aantal ontslagen. [Am. 10]

(14 bis)

Het EFT moet ernaar streven, met inachtneming van het beginsel van subsidiariteit en rekening houdend met de noodzaak van een aanzienlijke impact van de herstructurering als drempel voor een EFT-aanvraag, om solidariteit te tonen met de ontslagen werknemers van alle soorten ondernemingen, ongeacht de omvang ervan. [Am. 11]

(14 ter)

Het EFT moet een speciaal EU-instrument blijven, waarmee wordt gereageerd op situaties die grote herstructureringen teweegbrengen op de Europese arbeidsmarkt. De Unie moet echter blijven zoeken naar duurzamere manieren om de structurele veranderingen en problemen aan te pakken die de arbeidsmarkt treffen en dergelijke gebeurtenissen in de lidstaten tot gevolg hebben. [Am. 12]

(15)

Als blijk van de solidariteit van de Unie met ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, moet het medefinancieringspercentage van de kosten van het pakket van individuele dienstverlening gelijk zijn aan het medefinancieringspercentage van het ESF+ in de respectieve betrokken lidstaat.

(16)

Het deel van de begroting van de Unie dat aan het EFG EFT wordt toegewezen, moet door de Commissie worden uitgevoerd onder gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van Verordening (EU, Euratom) [number of the new Financial Regulation] van het Europees Parlement en de Raad (17) (“het Financieel Reglement”). Bijgevolg nemen de Commissie en de lidstaten de in het Financieel Reglement vermelde beginselen, zoals goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie, in acht bij de uitvoering van het EFG EFT onder gedeeld beheer.

(17)

Het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces, dat is ondergebracht bij de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) in Dublin, staat de Commissie en de lidstaten bij de beoordeling van trends in op het gebied van de globalisering en technologische en milieuveranderingen , van herstructureringen en van de aanwending van het EFG EFT bij met kwalitatieve en kwantitatieve analyses. Dergelijke analyses moeten voldoende uitgesplitste gegevens omvatten, met name naar geslacht uitgesplitste gegevens, teneinde genderongelijkheden doelmatiger te kunnen bestrijden. [Am. 13]

(17 bis)

De Europese herstructureringsmonitor (ERM) van Eurofound houdt met behulp van een netwerk van nationale correspondenten real-time toezicht op de verslaglegging van grootschalige herstructureringen in de gehele Unie. De ERM is uiterst relevant voor het EFT en zou zijn werkzaamheden moeten ondersteunen, met name door te helpen met het vroegtijdig in kaart brengen van situaties waarin mogelijk moet worden ingegrepen. [Am. 14]

(18)

Ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, moeten, ongeacht hun arbeidsovereenkomst of -verhouding, op voet van gelijkheid toegang hebben tot het EFG EFT . Daarom moeten zowel ontslagen werknemers , ongeacht de aard en duur van hun arbeidsverhouding, als zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, als mogelijke EFG- EFT- begunstigden in de zin van deze verordening worden beschouwd. [Am. 15]

(19)

Financiële bijdragen uit het EFG EFT moeten in de eerste plaats gericht zijn op actieve arbeidsmarktmaatregelen en individuele diensten die een snelle en duurzame terugkeer van de begunstigden op de arbeidsmarkt beogen in een hoogwaardig en duurzaam dienstverband binnen een toekomstgerichte sector, binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren , maar moeten daarnaast ook zelfstandig ondernemerschap en het oprichten van ondernemingen en coöperaties stimuleren . De maatregelen moeten de verwachte toekomstige behoeften van de lokale of regionale arbeidsmarkt weerspiegelen. Waar nodig moet echter ook de mobiliteit van ontslagen werknemers worden ondersteund om hen te helpen elders een nieuwe baan te vinden. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk , en aan de uitbanning, waar nodig, van genderstereotypen op de arbeidsmarkt . Er moeten beperkingen worden gesteld aan het opnemen van geldelijke toelagen in een gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening. De geldelijke toelagen moeten een aanvulling vormen op, en mogen dus niet in de plaats komen van eventuele maatregelen die op lidstaten en/of ondernemingen rusten uit hoofde van het nationaal recht of collectieve overeenkomsten. Bedrijven zouden kunnen moeten worden aangemoedigd om deel te nemen aan de nationale medefinanciering van de door het EFG EFT gesteunde maatregelen. [Am. 16]

(19 bis)

Bij de uitvoering en het ontwerp van een gecoördineerd pakket van individuele diensten gericht op bevordering van de herintegratie van de beoogde begunstigden, moeten de lidstaten de doelstellingen van de Digitale agenda en de strategie voor een digitale eengemaakte markt beter en gerichter benutten, met als uiteindelijk doel de aanzienlijke genderkloof binnen de ICT-en STEM-sector (exacte wetenschappen, technologie, technische wetenschappen en wiskunde) te dichten en de omscholing en herkwalificatie van vrouwen binnen deze sectoren te bevorderen. Daarnaast moeten de lidstaten bij de uitvoering en het ontwerp van een gecoördineerd pakket van individuele diensten zien te vermijden dat, binnen die industrieën en sectoren waar dit van oudsher het geval is, het ene geslacht de overhand heeft. Een betere vertegenwoordiging van het minder vertegenwoordigde geslacht in diverse sectoren, zoals de financiële wereld en de ICT- en STEM-sector, zou de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen helpen dichten. [Am. 17]

(20)

Bij de opstelling van het gecoördineerde pakket van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen moeten de lidstaten de voorkeur geven aan maatregelen die in aanzienlijke mate zullen bijdragen tot de inzetbaarheid van de begunstigden. De lidstaten moeten ernaar streven dat zo spoedig mogelijk binnen de termijn van zes zeven maanden voor de datum waarop het eindverslag over de uitvoering van de financiële bijdrage moet worden ingediend, zoveel mogelijk alle begunstigden die aan deze maatregelen deelnemen in een hoogwaardig en duurzaam dienstverband op de arbeidsmarkt terugkeren. Bij de opstelling van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening moet, in voorkomend geval, rekening worden gehouden met de achterliggende oorzaken van de ontslagen en worden vooruitgelopen op de toekomstperspectieven van de arbeidsmarkt en de dan benodigde vaardigheden. Het gecoördineerde pakket moet aansluiten bij de overgang naar een klimaatvriendelijke en hulpbronnenefficiënte economie. [Am. 18]

(21)

Bij het samenstellen van het gecoördineerde pakket van actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan kansarme begunstigden, onder wie mensen met een handicap, mensen met familieleden te hunnen laste, jongere en oudere werklozen , mensen met een laag opleidingsniveau, mensen met een migrantenachtergrond en mensen die risico lopen op armoede, aangezien die groepen specifieke problemen ondervinden om terug te keren naar de arbeidsmarkt. Desondanks moeten de beginselen van gendergelijkheid en non-discriminatie, die tot de kernwaarden van de Unie behoren en in de Europese pijler van sociale rechten zijn verankerd, bij de uitvoering van het EFG EFT in acht worden genomen en worden bevorderd. [Am. 19]

(21 bis)

Tussen maart 2007 en maart 2017 heeft de Commissie 148 aanvragen voor medefinanciering uit het EFG ontvangen uit 21 lidstaten, voor een totaalbedrag van bijna 600 miljoen EUR, om steun te verlenen aan 138 888 ontslagen werknemers en 2 944 personen die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen (NEET's). [Am. 20]

(22)

Met het oog op een doeltreffende en snelle ondersteuning van de begunstigden moeten de lidstaten alles in het werk stellen zo snel mogelijk om volledige aanvragen voor een financiële bijdrage uit het EFG EFT in te dienen en moeten de EU-instellingen al het mogelijke doen om een snelle beoordeling van de aanvragen te waarborgen . Indien de Commissie om aanvullende informatie verzoekt voor de beoordeling van een aanvraag, moet het verstrekken van aanvullende informatie worden beperkt in de tijd. [Am. 21]

(22 bis)

Om de uitvoering en de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening te bevorderen moet er meer ruchtbaarheid worden gegeven aan het EFT en de mogelijkheden ervan, in het bijzonder op het niveau van de relevante instanties in de lidstaten. [Am. 22]

(22 ter)

De Commissie moet de toegang tot nationale en regionale autoriteiten vergemakkelijken door middel van een specifieke helpdesk die algemene informatie verstrekt en uitleg geeft over de procedures en over de manier waarop een aanvraag moet worden ingediend. Met het oog op statistieken en verdere analyse moet deze helpdesk standaardformulieren beschikbaar stellen. [Am. 23]

(23)

In het belang van de begunstigden en van de organen die bevoegd zijn voor de uitvoering van de maatregelen, moet de aanvragende lidstaat alle betrokkenen bij de aanvraagprocedure, op de hoogte houden van de behandeling van de aanvraag en gedurende het gehele uitvoeringsproces betrokken houden . [Am. 24]

(24)

Conform het beginsel van goed financieel beheer mogen kunnen de financiële bijdragen uit het EFG niet in de plaats komen van, maar moeten zij zo mogelijk eerder een aanvulling vormen op steunmaatregelen die voor de begunstigden in het kader van de fondsen van de Unie of in het kader van ander beleid of van andere programma's van de Unie beschikbaar zijn. Evenmin kan de financiële bijdrage van het EFT in de plaats komen van nationale maatregelen of maatregelen waarvoor de bedrijven die de werknemers ontslaan, verantwoordelijk zijn op grond van het nationaal recht en collectieve overeenkomsten. Zij moet daarentegen zorgen voor reële Europese meerwaarde. [Am. 25]

(25)

In het licht van het beginsel van gelijkheid moeten de lidstaten binnen hun gehele grondgebied, met inbegrip van plattelandsgebieden, zorgen voor effectieve toegang tot informatie over het EFT. De Commissie moet met name de verspreiding van bestaande goede praktijken bevorderen, de criteria voor steunverlening en de aanvraagprocedures van het EFT meer onder de aandacht brengen en meer inspanningen leveren om het Fonds bekend te maken bij de bevolking, in het bijzonder de beroepsbevolking. Er moeten bijzondere bepalingen worden opgenomen voor informatie- en communicatieactiviteiten betreffende EFG- EFT- dossiers en -resultaten. [Am. 26]

(26)

Ter bevordering van de uitvoering van deze verordening moeten de uitgaven voor financiering in aanmerking komen, hetzij met ingang van de datum waarop de lidstaat begint met de individuele dienstverlening, hetzij met ingang van de datum waarop een lidstaat de administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG EFT op zich neemt.

(27)

Om te voorzien in de behoeften die zich met name de eerste maanden van ieder jaar voordoen, wanneer het bijzonder moeilijk is bedragen over te schrijven uit andere begrotingslijnen, moet tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een toereikend bedrag aan betalingskredieten worden opgenomen onder de begrotingslijn van het EFG EFT .

(27 bis)

Om te voorzien in de behoeften die zich met name de eerste maanden van ieder jaar voordoen, wanneer er bijzonder weinig mogelijkheden zijn om bedragen over te schrijven uit andere begrotingslijnen, moet tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure een toereikend bedrag aan betalingskredieten worden opgenomen onder de begrotingslijn van het EFT. [Am. 27]

(28)

[Het begrotingskader van het EFG EFT wordt vastgesteld in het meerjarig financieel kader en het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van [tijdstip in de toekomst] betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (18) (“het Interinstitutioneel Akkoord”)].

(29)

In het belang van de begunstigden moet de steun zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking worden gesteld. De lidstaten en de bij het EFG- EFT -besluitvormingsproces betrokken instellingen van de Unie moeten alles in het werk stellen om de voor de behandeling benodigde tijd te verminderen en de procedures te vereenvoudigen zodat de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG EFT probleemloos en snel kunnen worden vastgesteld. Daarom zal de begrotingsautoriteit in de toekomst besluiten over door de Commissie ingediende verzoeken om overschrijving, en zal een voorstel van de Commissie voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG niet langer nodig zijn. [Aparte stemming]

(30)

Wanneer een onderneming sluit, kunnen de ontslagen werknemers worden geholpen om sommige of alle activiteiten van hun voormalige werkgever over te nemen , en kan de lidstaat waar de onderneming is gevestigd, eventueel de middelen voorschieten die dringend noodzakelijk zijn om dit mogelijk te maken . [Am. 29]

(31)

Om politiek toezicht door het Europees Parlement en voortdurend toezicht door de Commissie op de met de EFG- EFT- steunverlening behaalde resultaten mogelijk te maken, moeten de lidstaten een eindverslag indienen over de uitvoering van het EFG EFT, dat moet voldoen aan vereisten voor helder toezicht en dat een follow-up van de begunstigden alsook een effectbeoordeling inzake gendergelijkheid moet bevatten . [Am. 30]

(32)

Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (“het Financieel Reglement”) (19) of de opvolger daarvan moeten de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van de financiële bijdrage en voor het beheer van en de controle op de door de financiering van de Unie ondersteunde acties. De lidstaten moeten verantwoorden hoe de uit het EFG EFT ontvangen financiële bijdrage is gebruikt. Aangezien de uitvoeringsperiode van de EFG EFT maatregelen kort is, moeten de verslagleggingsverplichtingen rekening houden met de bijzondere aard van de steunverlening door het EFG EFT .

(32 bis)

De lidstaten moeten doeltreffende communicatieactiviteiten ontplooien om financiële bijdragen van het EFT te promoten, erop te wijzen dat de financiering van de Unie afkomstig is en de zichtbaarheid van de maatregelen die de Unie in het kader van dit fonds heeft gefinancierd, te vergroten. [Am. 31]

(33)

De lidstaten moeten ook alle onregelmatigheden, met inbegrip van fraude door begunstigden, voorkomen, opsporen en doeltreffend aanpakken. Daarnaast kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (20) en de Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2988/95 (21) en 2185/96 (22) administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 (23) kan het Europees Openbaar Ministerie overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (24). De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen zodat personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer (ERK) alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten de vastgestelde onregelmatigheden, waaronder fraude, aan de Commissie rapporteren en verslag uitbrengen over het gevolg dat eraan wordt gegeven alsook het gevolg dat wordt gegeven aan de onderzoeken van het OLAF.

(34)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad[1], Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad[2], Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad[3] en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad[4] moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(35)

Op deze verordening zijn de door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goedgekeurde horizontale financiële regels van toepassing. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en in de regels is voorzien in controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben tevens betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

(36)

Uit hoofde van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 voor beter wetgeven (25), is het nodig dit programma te evalueren op basis van de informatie die is verzameld via specifieke voorschriften voor monitoring, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van het programma op het terrein worden verzameld.

(37)

Dit programma weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat , dat gedurende de MFK-periode 2021-2027 het algemene streefdoel van 25 % van de EU-begrotingsuitgaven voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt bereikt , en dat zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, een jaarlijks streefcijfer van 30 % wordt gehaald . Relevante acties zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het Fonds, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de evaluatie ervan. [Am. 32]

(38)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Rekening houdend met het feit dat de beroepsbevolking gezien de digitale transformatie van de economie over een bepaald niveau van digitale vaardigheden moet beschikken, moet de verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk een verplicht horizontaal onderdeel vormen van de aangeboden gecoördineerde pakketten van individuele diensten en moet het doel om de deelname van vrouwen in de STEM-beroepen te vergroten daarvan deel uitmaken , [Am. 33]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Fonds voor transitie (EFG EFT ) opgericht.

In deze verordening worden de doelstellingen van het EFG EFT , de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels en criteria voor de verstrekking van die financiering vastgelegd, met inbegrip van de aanvragen van de lidstaten voor financiële bijdragen uit het EFG EFT voor maatregelen die gericht zijn op de in artikel 7 bedoelde begunstigden. [Am. 34]

Artikel 2

Taken

Het EFG draagt bij tot een betere verdeling van de voordelen van Het EFT heeft ten doel de sociaaleconomische veranderingen te ondersteunen die voortvloeien uit de globalisering en de technologische vooruitgang door ontslagen werknemers te helpen aan te passen aan structurele veranderingen en milieugerelateerde veranderingen, door alternatieve en duurzame werkgelegenheid te bevorderen en zodoende ontslagen werknemers de helpende hand te bieden . Het EFT is een noodfonds dat reactief opereert en bijdraagt aan een rechtvaardige overgang . Als zodanig draagt het EFG EFT bij tot de uitvoering van de in de Europese pijler van sociale rechten bepaalde beginselen en verbetert het de economische samenhang tussen de regio's en de lidstaten. [Am. 35]

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het programma is om, met het oog op hun herintegratie op de arbeidsmarkt, solidariteit te betonen met en financiële steun te verlenen aan ontslagen werknemers , ongeacht de aard en duur van hun arbeidsverhouding, en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van onverwachte grote herstructureringen, zoals bedoeld in artikel 5 , leden 1 tot en met 3 . [Am. 36]

2.   De specifieke doelstelling van het EFG is steun te verlenen EFT is om werknemers te steunen en bij te staan bij hun herintegratie op de arbeidsmarkt in het geval van onverwachte grote herstructureringen, met name wanneer die zijn veroorzaakt door uitdagingen die verband houden met de globalisering, zoals veranderingen in de wereldhandelspatronen, handelsgeschillen, financiële of economische crises, de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de overgang naar een koolstofarme economie of als gevolg van de digitalisering, of automatisering en technologische veranderingen . Bijzondere nadruk wordt zowel gelegd op maatregelen die de meest kansarme groepen helpen als op de bevordering van gendergelijkheid . [Ams. 37 en 98]

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

a)

“ontslagen werknemer”: een werknemer wiens arbeidsovereenkomst , ongeacht de aard en duur van zijn arbeidsverhouding, voortijdig is beëindigd door gedwongen ontslag, of wiens arbeidsovereenkomst om economische redenen niet is verlengd; [Am. 38]

b)

“zelfstandige”: een persoon die niet meer dan tien werknemers in dienst had;

c)

“begunstigde”: een persoon die deelneemt aan de door het EFG EFT medegefinancierde maatregelen;

d)

“onregelmatigheid”: elke inbreuk op het toepasselijke recht als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van het EFG EFT betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.

Artikel 5

Criteria voor steunverlening

1.   De lidstaten kunnen financiële steun uit het EFG EFT aanvragen voor maatregelen die gericht zijn op ontslagen werknemers en zelfstandigen, in overeenstemming met de in dit artikel vastgelegde bepalingen.

2.   Een financiële bijdrage uit het EFG EFT wordt toegekend bij grote herstructureringen die tot gevolg hebben:

a)

de beëindiging van de werkzaamheden van meer dan 250  ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier zes maanden in een onderneming in een lidstaat, ook wanneer die beëindiging van toepassing is bij leveranciers of downstreamproducenten; [Am. 39]

b)

de beëindiging van de werkzaamheden van meer dan 250  ten minste 200  ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van zes negen maanden, met name in kmo's, die alle actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gelegen zijn in een NUTS 2-regio of twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio's of in meer dan twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio's, mits meer dan 250  ten minste 200 werknemers of zelfstandigen zijn getroffen in twee van de regio's tezamen; [Am. 40]

c)

de beëindiging van de werkzaamheden van meer dan 250  ten minste 200  ontslagen werknemers of zelfstandigen binnen een referentieperiode van vier negen maanden, met name in kmo's, die actief zijn in dezelfde of verschillende NACE Rev. 2-afdelingen en gelegen zijn in dezelfde NUTS 2-regio. [Am. 41]

3.   Op kleine arbeidsmarkten of in uitzonderlijke omstandigheden, met name ten aanzien met inbegrip van aanvragen door kmo's, die door de aanvragende lidstaat naar behoren worden onderbouwd, kan een aanvraag voor een financiële bijdrage op grond van dit artikel, zelfs als niet volledig voldaan wordt aan de criteria van lid 1, onder a), b) of c), als ontvankelijk worden aangemerkt, wanneer de gedwongen ontslagen ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid werkgelegenheidsniveaus en de lokale , regionale of regionale nationale economie. De aanvragende lidstaat vermeldt aan welke van de criteria voor steunverlening van lid 1, onder a), b) of c), niet volledig wordt voldaan. Het totaalbedrag van de aanvragen voor uitzonderlijke omstandigheden mag niet meer bedragen dan 15 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG EFT . [Am. 42]

4.   Het EFG EFT kan niet worden ingezet wanneer werknemers worden ontslagen als gevolg van bezuinigingen van een lidstaat op de begroting waardoor sectoren worden getroffen die in eerste instantie afhankelijk zijn van overheidsfinanciering. [Am. 43]

Artikel 6

Berekening van de ontslagen en beëindigingen van werkzaamheden

1.   De aanvragende lidstaat specificeert de methode die gebruikt wordt om het in artikel 4 vermelde aantal ontslagen werknemers en zelfstandigen te berekenen voor de toepassing van artikel 5 , leden 1 tot en met 3 . [Am. 44]

2.   De aanvragende lidstaat berekent het in lid 1 bedoelde aantal door uit te gaan van een van de volgende data:

a)

de datum waarop de werkgever overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 98/59/EG van de Raad (26) de bevoegde overheidsinstantie schriftelijk kennisgeeft van het voorgenomen collectief ontslag;

b)

de datum van de individuele kennisgeving door de werkgever dat de arbeidsovereenkomst van de betrokken werknemer tijdelijk of definitief beëindigd wordt;

c)

de datum van de feitelijke beëindiging of de afloop van de arbeidsovereenkomst;

d)

de beëindiging van de terbeschikkingstelling aan de inlenende onderneming; of

e)

voor een zelfstandige, de datum van beëindiging van de werkzaamheden zoals bepaald in overeenstemming met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

In de onder a) bedoelde gevallen verstrekt de aanvragende lidstaat de Commissie aanvullende informatie over het werkelijke aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van deze verordening, voordat de evaluatie door de Commissie wordt afgerond.

Artikel 7

In aanmerking komende begunstigden

De aanvragende lidstaat kan een door het EFG EFT medegefinancierd gecoördineerd pakket van individuele diensten in overeenstemming met artikel 8 aanbieden aan in aanmerking komende begunstigden, onder wie:

a)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, berekend overeenkomstig artikel 6, binnen de in artikel 5 , leden 1 tot en met 3 bedoelde referentieperioden; [Am. 45]

b)

ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd, berekend overeenkomstig artikel 6, buiten de in artikel 5 bedoelde referentieperioden, namelijk zes maanden voor het begin van de referentieperiode of tussen het einde van de referentieperiode en de laatste dag vóór de datum van de voltooiing van de beoordeling door de Commissie.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde werknemers en zelfstandigen worden geacht in aanmerking te komen, op voorwaarde dat een duidelijk oorzakelijk verband kan worden gelegd met de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de gedwongen ontslagen in de referentieperiode.

In afwijking van artikel 5 mogen de aanvragende lidstaten door het EFT medegefinancierde individuele diensten aanbieden aan een aantal NEET's (personen die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen), die op de datum van de indiening van de aanvraag jonger dan 25 jaar of (indien lidstaten daartoe besluiten) jonger dan 30 jaar zijn. Dit aantal mag niet hoger zijn dan het aantal beoogde begunstigden en er wordt prioriteit gegeven aan personen die gedwongen zijn ontslagen of hun werkzaamheden hebben beëindigd, op voorwaarde dat ten minste enkele van de gedwongen ontslagen in regio's van NUTS 2-niveau zijn gevallen. [Am. 46]

Artikel 8

Subsidiabele maatregelen

1.   Een financiële bijdrage uit het EFG EFT kan worden bestemd voor actieve arbeidsmarktmaatregelen in het kader van een gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening, om waarbij vakbondsorganisaties en/of werknemersvertegenwoordiger zijn betrokken , teneinde de beoogde begunstigden, en in het bijzonder de meest kansarme ontslagen werknemers, weer aan een hoogwaardige en duurzame dienstbetrekking of aan hoogwaardige en duurzame zelfstandige arbeid te helpen. [Am. 47]

De verspreiding van vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk in een hulpbronnenefficiënte economie moet een verplicht horizontaal onderdeel vormen van de gecoördineerde pakketten van individuele opleiding en/of diensten die worden aangeboden. Het opleidingsniveau moet worden aangepast aan de kwalificaties , vaardigheden en specifieke behoeften van de betrokken begunstigde. [Am. 48]

Het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening kan met name het volgende omvatten:

a)

opleiding en omscholing op maat, onder meer op het gebied van informatie-en communicatietechnologie en andere vaardigheden die vereist zijn in het digitale tijdperk, certificering van opgedane ervaring, individuele hulp bij het zoeken van een baan, loopbaanbegeleiding, adviesverlening, begeleiding door een mentor, outplacementbegeleiding, bevordering van ondernemerschap, steun bij het uitoefenen van een zelfstandige activiteit, het opzetten van een eigen bedrijf en een overname door werknemers, en samenwerkingsactiviteiten; [Am. 49]

b)

speciale tijdelijke maatregelen, zoals sollicitatietoelagen, premies bij indiensttreding voor werkgevers, mobiliteitstoelagen mobiliteitstoelagen, toelagen voor kinderopvang , opleidings- of dagvergoedingen, waaronder toelagen voor verzorgers, en premies bij indiensttreding voor werkgevers, waaronder premies om ontslagen werknemers flexibele arbeidsregelingen aan te bieden . [Am. 50]

De kosten van de onder b) bedoelde maatregelen mogen bedragen niet meer bedragen dan 35 % van de totale kosten voor het gecoördineerde pakket van de in dit lid vermelde individuele dienstverlening. [Am. 51]

De investeringskosten voor wie zich als zelfstandige vestigt of een eigen bedrijf of coöperatie opricht of voor overnames door werknemers mogen bedragen niet meer dan 20 000  25 000  EUR per ontslagen werknemer bedragen. [Am. 52]

Bij het samenstellen van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening wordt rekening gehouden met de toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt en de vereiste vaardigheden. Het gecoördineerde pakket is verenigbaar met de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en duurzame economie en in het pakket ligt de nadruk op de verspreiding van vaardigheden die in het digitale industriële tijdperk vereist zijn en wordt rekening gehouden met de vraag op de lokale arbeidsmarkt , evenals met de mogelijkheid van herintegratie van werknemers in de beroepssector van hun voormalige dienstverband, waar een grote herstructurering voor vraag naar nieuwe of aanvullende vaardigheden heeft gezorgd, en waar bestaande vaardigheden het efficiëntst kunnen worden ingezet . [Am. 53]

2.   De volgende maatregelen komen niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG EFT :

a)

speciale tijdelijke maatregelen als bedoeld in lid 1, onder b), waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de beoogde begunstigden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van het zoeken naar werk of opleiding;

b)

maatregelen waarvoor ondernemingen krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn;

b bis)

maatregelen om met name kansarme werknemers, mensen met een verhoogd risico op armoede of oudere werknemers te stimuleren om te blijven werken dan wel zich weer aan te bieden op de arbeidsmarkt; [Am. 54]

b ter)

maatregelen waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten. [Am. 55]

De door het EFG EFT ondersteunde maatregelen treden niet onder geen beding in de plaats van maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming. [Am. 56]

3.   Het gecoördineerde pakket van dienstverlening wordt uitgewerkt in overleg met de beoogde begunstigden of hun vertegenwoordigers, en /of met de sociale partners. [Am. 57]

4.   Op initiatief van de aanvragende lidstaat kan een financiële bijdrage uit het EFG EFT beschikbaar worden gesteld voor de activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit en controle en rapportage.

Artikel 9

Aanvragen

1.   De aanvragende lidstaat dient binnen een periode van twaalf weken na de datum waarop is voldaan aan de criteria in artikel 5, lid 2 of 3, een aanvraag in bij de Commissie.

2.   Binnen tien werkdagen na de datum van indiening van de aanvraag of, in voorkomend geval, na de datum waarop de Commissie de vertaling van de aanvraag heeft ontvangen, naargelang van welke datum het laatst valt, deelt bevestigt de Commissie de ontvangst van de aanvraag en deelt zij de lidstaat eventueel mee welke aanvullende gegevens zij nodig heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen. [Am. 58]

3.    Indien de lidstaat hierom verzoekt, verleent de Commissie reeds vroeg in de procedure technische bijstand. Indien de Commissie om aanvullende gegevens verzoekt, antwoordt de lidstaat binnen tien werkdagen na de datum van het verzoek. Op het naar behoren gemotiveerd verzoek van de betrokken lidstaat verlengt de Commissie die termijn met tien werkdagen. [Am. 59]

4.   Aan de hand van de door de lidstaat verstrekte gegevens beoordeelt de Commissie binnen zestig veertig werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag of, indien van toepassing, de vertaling daarvan, definitief of de aanvraag aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële bijdrage voldoet. Indien de Commissie bij uitzondering niet aan deze deadline kan voldoen, licht zij schriftelijk toe om welke reden mag deze met twintig werkdagen worden verlengd, op voorwaarde dat zij de betrokken lidstaat voorafgaand een schriftelijke toelichting van de reden van haar vertraging toezendt . [Am. 60]

5.   Een aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:

a)

een beoordeling van het aantal gedwongen ontslagen overeenkomstig artikel 6, met inbegrip van de berekeningsmethode;

b)

indien de onderneming waar de gedwongen ontslagen zijn gevallen, haar activiteiten na die ontslagen heeft voortgezet, de bevestiging dat zij aan al haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van de gedwongen ontslagen heeft voldaan en dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers ; [Am. 61]

b bis)

een duidelijke indicatie van de activiteiten die reeds door de lidstaten zijn ondernomen om ontslagen werknemers bij te staan, en van de complementaire aard van de aangevraagde financiering uit het EFT wanneer het nationale of regionale autoriteiten aan middelen ontbreekt; [Am. 62]

b ter)

een overzicht van de financiering van de Unie die de onderneming waar de ontslagen zijn gevallen, reeds heeft ontvangen in de vijf jaren voorafgaand aan de collectieve ontslagen; [Am. 63]

c)

een korte beschrijving van de gebeurtenissen die tot het ontslag van de werknemers hebben geleid;

d)

indien van toepassing, gegevens van de ondernemingen, leveranciers of downstreamproducenten en sectoren waar de gedwongen ontslagen zijn gevallen, en categorieën beoogde begunstigden, uitgesplitst naar gender, leeftijdscategorie en onderwijsniveau;

e)

het verwachte effect van de gedwongen ontslagen op de lokale, regionale , nationale of nationale , in voorkomend geval, grensoverschrijdende economie en de werkgelegenheid; [Am. 64]

f)

een gedetailleerde beschrijving van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening en de daarmee verband houdende uitgaven, waaronder met name maatregelen ter ondersteuning van werkgelegenheidsinitiatieven voor kansarme, laaggeschoolde, oudere en jongere begunstigden en begunstigden uit achtergestelde gebieden ; [Am. 65]

g)

een toelichting van de mate waarin de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering in aanmerking zijn genomen en over de complementariteit van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening met door andere nationale fondsen of fondsen van de Unie gefinancierde acties, met inbegrip van informatie over maatregelen die voor de betrokken ondernemingen waar de ontslagen zijn gevallen krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verplicht zijn;

h)

de geraamde begroting voor de afzonderlijke onderdelen van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening ter ondersteuning van de beoogde begunstigden, en voor elke vorm van activiteiten inzake voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage;

i)

indicatieve, door de lidstaat bepaalde dossierspecifieke doelstellingen met betrekking tot het herintredingspercentage van begunstigden zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode, met het oog op evaluatie;

j)

de data waarop met de individuele dienstverlening aan de beoogde begunstigden en de activiteiten tot uitvoering van het EFG EFT , zoals vermeld in artikel 8, is begonnen of waarop verwacht wordt daarmee te beginnen;

k)

de procedures aan de hand waarvan de beoogde begunstigden of hun vertegenwoordigers, of de sociale partners alsmede lokale en regionale overheden of andere belanghebbenden zijn geraadpleegd, voor zover van toepassing;

l)

een verklaring dat de aangevraagde EFG EFT -steun in overeenstemming is met de procedurele en materiële voorschriften van de Unie inzake staatssteun, alsook een verklaring waarin wordt aangegeven waarom het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening niet in de plaats komt van maatregelen waarvoor bedrijven krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten verantwoordelijk zijn;

m)

de bronnen van nationale voorfinanciering of medefinanciering en andere medefinanciering, indien van toepassing;

m bis)

een verklaring dat de voorgestelde maatregelen complementair zijn met de door de structuurfondsen gefinancierde maatregelen en dat dubbele financiering zal worden voorkomen. [Am. 66]

Artikel 10

Complementariteit, naleving en coördinatie

1.   Een financiële bijdrage uit het EFG EFT is geen vervanging van de maatregelen die bedrijven krachtens het nationale recht of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen.

2.   De ondersteuning van de beoogde begunstigden vormt een aanvulling op de nationale, regionale , lokale en lokale , in voorkomend geval, grensoverschrijdende maatregelen van de lidstaten, met inbegrip van maatregelen die worden medegefinancierd uit fondsen en programma's van de Unie, in overeenstemming met de aanbevelingen van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering. [Am. 67]

3.   De financiële bijdrage uit het EFG EFT blijft beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om aan de beoogde begunstigden solidariteit te betonen met en tijdelijke, eenmalige steun te verlenen aan de beoogde begunstigden . De door het EFG EFT ondersteunde maatregelen zijn in overeenstemming met het recht van de Unie en dat van de lidstaten, met inbegrip van de voorschriften inzake staatssteun. [Am. 68]

4.   Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden dragen de Commissie en de aanvragende lidstaat zorg voor de coördinatie van de steun uit de fondsen en programma's van de Unie. [Am. 69]

5.   De aanvragende lidstaat garandeert dat voor de specifieke maatregelen waarvoor uit het EFG EFT een financiële bijdrage wordt ontvangen, geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 11

Gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie

De Commissie en de lidstaten garanderen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief een wezenlijk deel uitmaken van en bevorderd worden in de verschillende alle passende stadia van de uitvoering van de financiële bijdrage uit het EFG EFT . [Am. 70]

De Commissie en de lidstaten nemen alle nodige maatregelen ter voorkoming van elke discriminatie op grond van gender, genderidentiteit, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid bij de toegang tot het EFG EFT en in de verschillende stadia van de uitvoering van de financiële bijdrage.

Artikel 12

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.   Op initiatief van de Commissie kan maximaal 0,5 % van het jaarlijkse maximumbedrag van het EFG EFT worden gebruikt voor ter financiering van technische en administratieve bijstand voor de uitvoering ervan, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring , gegevensverzameling , controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen, communicatiemaatregelen en maatregelen die de zichtbaarheid van het EFG EFT vergroten, alsook andere maatregelen voor administratieve en technische bijstand. De synergieën met bestaande systemen voor de monitoring van structurele verandering, zoals de ERM, worden versterkt. Dergelijke maatregelen kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperioden. [Am. 71]

2.   Met inachtneming van het in lid 1 genoemde maximumbedrag dient de Commissie een verzoek in tot overschrijving van kredieten voor technische bijstand naar de desbetreffende begrotingsonderdelen, in overeenstemming met artikel 31 van het Financieel Reglement.

3.   De Commissie voert de technische bijstand uit op eigen initiatief onder direct of indirect beheer in overeenstemming met [artikel 62, lid 1, onder a) en c),] van het Financieel Reglement.

Wanneer de Commissie de technische bijstand onder indirect beheer uitvoert, waarborgt zij de transparantie van de procedure voor aanwijzing van de derde die de haar opgelegde taak uitvoert en deelt zij alle bij het EFT betrokken partijen, met inbegrip van het Europees Parlement, mee welke onderaannemer hiervoor is gekozen. [Am. 72]

4.   De technische bijstand van de Commissie omvat het verstrekken van informatie en richtsnoeren aan de lidstaten voor het gebruik van, het toezicht op en de evaluatie van het EFG EFT, met inbegrip van de oprichting van een helpdesk . De Commissie verstrekt ook informatie over en duidelijke richtsnoeren voor het gebruik van het EFG EFT aan de Europese en nationale sociale partners. De richtsnoeren kunnen ook betrekking hebben op de oprichting van taskforces in gevallen van ernstige economische ontwrichtingen in een lidstaat. [Am. 73]

Artikel 13

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De lidstaten erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie door aan meerdere doelgroepen samenhangende, doeltreffende en doelgerichte informatie te verstrekken, waaronder doelgerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek. De lidstaten zorgen ervoor dat de Europese meerwaarde van de financiering wordt benadrukt, en ondersteunen de Commissie bij haar inspanningen op het gebied van gegevensverzameling teneinde de begrotingstransparantie te vergroten. [Am. 74]

De lidstaten gebruiken het EU-embleem in overeenstemming met [bijlage VIII bij de verordening gemeenschappelijke bepalingen] in combinatie met een financieringsverklaring (“gefinancierd/medegefinancierd door de Europese Unie”).

2.   De Commissie verzorgt een online aanwezigheid met informatie in alle officiële talen van de instellingen van de Unie die zij regelmatig bijwerkt, voor het verstrekken van geactualiseerde informatie over het EFG EFT , richtsnoeren voor de indiening van aanvragen en voor subsidiabele acties, een regelmatig bijgewerkte lijst met contactpersonen in de lidstaten en informatie over ingewilligde en afgewezen aanvragen en over de rol van het Europees Parlement en de Raad in de begrotingsprocedure. [Am. 75]

3.   De Commissie bevordert de verspreiding van bestaande goede communicatiepraktijken, voert aan de hand van ervaringen informatie- en communicatieactiviteiten uit betreffende EFG EFT -dossiers en -resultaten met als doel de zichtbaarheid van het EFT te vergroten, informatie te verstrekken over de criteria voor steunverlening en over de aanvraagprocedures met betrekking tot het EFT, de effectiviteit van het EFG Fonds te verbeteren en ervoor te zorgen dat burgers en werknemers in de Unie , met inbegrip van burgers en werknemers in plattelandsgebieden, die beperkt toegang hebben tot informatie, op de hoogte zijn van het bestaan van het EFG EFT . [Am. 76]

De lidstaten zorgen ervoor dat alle materiaal voor communicatie en zichtbaarheid beschikbaar wordt gesteld op verzoek van de instellingen, organen of agentschappen van de Unie en dat aan de Unie een kosteloze, niet-exclusieve en onherroepelijke licentie wordt toegekend voor het gebruik van dergelijk materiaal en eventuele reeds bestaande daaraan verbonden rechten. Via de licentie worden aan de Unie de volgende rechten toegekend:

intern gebruik, d.w.z. het recht om het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid te reproduceren, te kopiëren en beschikbaar te stellen aan de instellingen en agentschappen van de EU en van de EU-lidstaten en hun personeel;

reproductie van het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

communicatie van het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid aan het publiek met gebruikmaking van alle mogelijke communicatiemiddelen;

verspreiding van het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid (of kopieën daarvan) in alle mogelijke vormen onder het publiek;

opslag en archivering van het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid;

recht om sublicenties voor het materiaal voor communicatie en zichtbaarheid te verlenen aan derden.

Aan de Unie kunnen aanvullende rechten worden toegekend.

4.   De uit hoofde van deze verordening voor communicatie toegewezen middelen dragen ook bij tot de institutionele communicatie van de beleidsprioriteiten van de Unie, mits deze verband houden met de in artikel 3 vermelde algemene doelstelling.

Artikel 14

Bepaling van de financiële bijdrage

1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 9 uitgevoerde beoordeling voert de Commissie, aan de hand van met name het aantal beoogde begunstigden, de voorgestelde maatregelen en de geraamde kosten, een evaluatie uit en doet zo snel mogelijk binnen de in artikel 9, lid 4, vastgestelde termijn een voorstel inzake de hoogte van de eventuele financiële bijdrage uit het EFG EFT die kan worden verstrekt binnen de grenzen van de beschikbare middelen. [Am. 77]

2.   Het medefinancieringspercentage van het EFG EFT voor de aangeboden maatregelen wordt afgestemd op het hoogste medefinancieringspercentage van het ESF+ in de respectieve lidstaat.

3.   Als de Commissie op basis van de overeenkomstig artikel 9 uitgevoerde beoordeling van mening is dat aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage op grond van deze verordening wordt voldaan, zet zij onmiddellijk de in artikel 16 bedoelde procedure in gang en stelt zij de aanvragende lidstaat hiervan in kennis . [Am. 78]

4.   Als de Commissie op grond van de in artikel 9 uitgevoerde beoordeling van mening is dat niet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit hoofde van deze verordening wordt voldaan, stelt zij de aanvragende lidstaat daarvan en alle andere betrokken partijen, met inbegrip van het Europees Parlement, onmiddellijk daarvan in kennis. [Am. 79]

Artikel 15

Subsidiabiliteitsperiode

1.   Uitgaven komen in aanmerking voor een financiële bijdrage uit het EFG EFT vanaf de in de aanvraag op grond van artikel 9, lid 5, onder j), bedoelde data waarop de betrokken lidstaat aanvangt of verwacht wordt aan te vangen met individuele dienstverlening aan de beoogde begunstigden of betalingsverplichtingen op zich neemt voor de administratieve uitgaven betreffende de uitvoering van het EFG EFT overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 4.

2.   De lidstaat voert de in artikel 8 bedoelde subsidiabele maatregelen zo spoedig mogelijk uit. In ieder geval moeten de maatregelen uiterlijk 6 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit inzake de financiële bijdrage ten uitvoer worden gelegd en uiterlijk 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit betreffende de financiële bijdrage uit worden volbracht . [Am. 80]

3.   De uitvoeringsperiode is de periode vanaf de in de aanvraag op grond van artikel 9, lid 5, onder j), bedoelde data waarop de betrokken lidstaat aanvangt met de individuele dienstverlening aan de beoogde begunstigden en met de in artikel 8 bedoelde activiteiten tot uitvoering van het EFG EFT , en eindigt 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit betreffende de financiële bijdrage.

4.   Wanneer een begunstigde een onderwijs- of opleidingscursus volgt die twee jaar of langer duurt, komen de uitgaven voor een dergelijke cursus in aanmerking voor medefinanciering door het EFG EFT tot de datum waarop het in artikel 20, lid 1, bedoelde eindverslag moet worden ingediend, mits de desbetreffende uitgaven zijn gedaan vóór die datum.

5.   Uitgaven uit hoofde van artikel 8, lid 4, zijn subsidiabel tot de uiterste termijn voor de indiening van het eindverslag overeenkomstig artikel 20, lid 1.

Artikel 16

Begrotingsprocedure en uitvoering van de begroting

1.   Als de Commissie heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor de toekenning van een financiële bijdrage uit het EFG EFT is voldaan, dient zij een verzoek in tot overschrijving naar de desbetreffende begrotingsonderdelen overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement voorstel in tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFT. Het besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFT wordt gezamenlijk genomen door het Europees Parlement en de Raad, binnen een maand nadat het voorstel bij hen is ingediend. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en het Europees Parlement met een meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Tegelijk met haar voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFT dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot overschrijving naar de betrokken begrotingsonderdelen. Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoogprocedure ingeleid.

De overschrijvingen die betrekking hebben op het EFT worden verricht overeenkomstig artikel 31 van het Financieel Reglement. [Am. 81]

2.   Het verzoek tot overschrijving moet vergezeld gaan van een samenvatting van het onderzoek van de subsidiabiliteit van de aanvraag. [Am. 82]

3.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit betreffende een financiële bijdrage vast, dat in werking treedt op de datum waarop het Europees Parlement en de Raad de Commissie in kennis stellen van de goedkeuring van de begrotingsoverschrijving. Dit besluit vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 110 van het Financieel Reglement het besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFT vaststellen . [Am. 83]

3 bis.     Een voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van middelen uit het EFT krachtens lid 1 omvat onder meer:

a)

de overeenkomstig artikel 9, lid 4, uitgevoerde beoordeling en een samenvatting van de gegevens waarop die beoordeling is gebaseerd;

b)

bewijs dat aan de criteria van de artikelen 5 en 10 is voldaan; en

c)

een onderbouwing van de voorgestelde bedragen. [Am. 84]

Artikel 16 bis

Uitzonderlijke gevallen

In uitzonderlijke gevallen en indien de resterende beschikbare financiële middelen van het Fonds in het jaar waarin de ingrijpende herstructurering zich voordoet, niet toereikend zijn voor de hulp die de begrotingsautoriteit nodig acht, mag de Commissie met het voorstel komen om het verschil uit het Fonds van het volgende jaar te financieren. Het begrotingsplafond van het Fonds dat is vastgesteld voor het jaar waarin de ingrijpende herstructurering zich voordoet en voor het volgende jaar, mag in geen geval overschreden worden. [Am. 85]

Artikel 17

Betaling en gebruik van de financiële bijdrage

1.   Na de inwerkingtreding van een besluit betreffende een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 16, lid 3, betaalt de Commissie de financiële bijdrage, in een enkele voorfinancieringsbetaling van 100 %, in principe binnen 15 werkdagen aan de betrokken lidstaat uit. De voorfinanciering wordt vereffend wanneer de lidstaat de gecertificeerde uitgavenstaat indient overeenkomstig artikel 20, lid 1. Het ongebruikte bedrag wordt aan de Commissie terugbetaald.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage valt onder het gedeeld beheer overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement.

3.   De gedetailleerde technische financieringsvoorwaarden worden door de Commissie bepaald in het in artikel 16, lid 3, bedoelde besluit betreffende een financiële bijdrage.

4.   Bij de uitvoering van de maatregelen van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening kan de betrokken lidstaat bij de Commissie een voorstel indienen om de opgenomen acties te wijzigen door andere, in artikel 8, lid 1, onder a) en b), vermelde subsidiabele maatregelen toe te voegen, mits die wijzigingen naar behoren gemotiveerd zijn en in totaal niet meer bedragen dan de in artikel 16, lid 3, bedoelde financiële bijdrage. De Commissie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen; indien zij ermee akkoord gaat, wijzigt zij het besluit betreffende een financiële bijdrage dienovereenkomstig.

5.   De betrokken lidstaat heeft het recht bedragen te herverdelen tussen de begrotingsonderdelen van het op grond van artikel 16, lid 3, vastgestelde besluit betreffende een financiële bijdrage. Indien de herverdeling een verhoging met meer dan 20 % inhoudt voor een of meer van de vermelde onderdelen, stelt de lidstaat de Commissie vooraf in kennis.

Artikel 18

Gebruik van de euro

De in de aanvragen, besluiten betreffende financiële bijdragen en verslagen in verband met deze verordening genoemde bedragen worden in euro's uitgedrukt.

Artikel 19

Indicatoren

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen zijn vastgesteld in de bijlage.

2.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de lidstaten.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in de bijlage te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om het gebruik van het Fonds doeltreffend te kunnen beoordelen.

Artikel 19 bis

Model voor de enquête onder begunstigden

De enquête onder begunstigden, waarnaar wordt verwezen in artikel 20, lid 1, onder d), moet gebaseerd zijn op het model dat door middel van een uitvoeringshandeling door de Commissie wordt vastgesteld. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie deze uitvoeringshandeling vast volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. [Am. 86]

Artikel 20

Eindverslag en afsluiting

1.   Uiterlijk aan het einde van de zevende maand na afloop van de in artikel 15, lid 3, bedoelde termijn, dient de betrokken lidstaat bij de Commissie een eindverslag in over de uitvoering van de financiële bijdrage, met onder andere informatie over:

a)

het soort maatregelen en de belangrijkste verkregen resultaten, met toelichting van de uitdagingen, de opgedane ervaring, de synergieën en de complementariteit met andere EU-fondsen , in het bijzonder ESF+ , en met vermelding van eventuele complementariteit met maatregelen die door andere nationale of Unieprogramma's worden gefinancierd in overeenstemming met het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering; [Am. 87]

b)

de namen van de organen die het maatregelenpakket in de lidstaten verzorgen;

c)

de in artikel 19 bedoelde indicatoren;

d)

de resultaten van een enquête onder begunstigden die binnen zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode wordt gehouden en die informatie bevat over de waargenomen verandering in de inzetbaarheid van de begunstigden, of, voor degenen die al werk hebben gevonden, meer informatie bevat over de kwaliteit en de aard van het gevonden werk, zoals de wijzigingen op het vlak van arbeidstijden, de mate van verantwoordelijkheid of de wijziging van het salarisniveau in vergelijking met het vorige werk, en de sector waarin de betrokkene werk heeft gevonden, met uitsplitsing per gender, leeftijdsgroep en onderwijsniveau; [Am. 88]

e)

het feit of de onderneming waar de ontslagen vallen, met uitzondering van start-ups, micro-ondernemingen en kmo's, de afgelopen vijf jaar staatssteun heeft ontvangen of eerdere financiering uit het Cohesiefonds of de structuurfondsen van de Unie; [Am. 89]

f)

een verklaring waarin de uitgaven worden verantwoord.

2.   Uiterlijk aan het einde van de negentiende maand na afloop van de in artikel 15, lid 3, bedoelde termijn, dient de betrokken lidstaat de volledige en naar behoren geverifieerde gegevensverzameling in met informatie over de in punt 3 van de bijlage vermelde resultaatindicator op langere termijn. [Am. 90]

3.   Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie alle overeenkomstig lid 1 vereiste gegevens heeft ontvangen, sluit zij de financiële bijdrage af door het eindbedrag van de financiële bijdrage uit het EFG EFT te bepalen alsook het eventuele saldo dat de betrokken lidstaat verschuldigd is overeenkomstig artikel 24. De afsluiting vindt enkel plaats indien de resultaatindicator op langere termijn wordt verstrekt overeenkomstig lid 2.

Artikel 21

Tweejaarlijks verslag

1.   Uiterlijk 1 augustus 2021 en vervolgens om de twee jaar, dient de Commissie een omvattend kwantitatief en kwalitatief verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten die in de twee voorafgaande jaren op grond van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1309/2013 zijn ondernomen. Het verslag heeft in hoofdzaak betrekking op de door het EFG EFT behaalde resultaten en bevat met name informatie over de ingediende aanvragen, de snelheid waarmee zij werden verwerkt en eventuele tekortkomingen in de bestaande regels, de goedgekeurde besluiten, de gefinancierde maatregelen, met inbegrip van statistieken betreffende de in de bijlage vastgestelde indicatoren, en de complementariteit van die maatregelen met maatregelen die worden gefinancierd uit andere fondsen van de Unie, met name het ESF+, alsook informatie over de afsluiting van de financiële bijdragen, en het bevat tevens een overzicht van de aanvragen die zijn afgewezen of gereduceerd omdat er onvoldoende middelen beschikbaar waren of omdat zij niet aan de criteria voldeden. [Am. 91]

2.   Het verslag wordt ter informatie aan de lidstaten, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de sociale partners toegezonden. [Am. 92]

Artikel 22

Evaluatie

1.   De Commissie verricht om de vier jaar op eigen initiatief en in nauwe samenwerking met de lidstaten een evaluatie van de financiële bijdragen uit het EFG EFT, met inbegrip van een daaropvolgende effectbeoordeling van de toepassing ervan op nationaal, regionaal en lokaal niveau .

Met het oog op de in de eerste alinea bedoelde evaluatie verzamelen de lidstaten alle beschikbare gegevens over EFT-dossiers en werknemers die steun hebben gekregen. [Am. 93]

2.   De resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluaties worden ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de sociale partners. Bij de ontwikkeling van nieuwe programma's op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken of de verdere ontwikkeling van bestaande programma's moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen in de evaluaties.

3.   De in lid 1 bedoelde evaluaties bevatten relevante statistieken betreffende de financiële bijdragen, uitgesplitst per sector en lidstaat. [Am. 94]

4.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het EFG EFT bij het behalen van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen met het oog op herziening of aanvulling van de indicatoren, indien nodig, en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie.

Artikel 23

Beheer en financiële controle

1.   Onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de financiële controle van de door het EFG EFT gefinancierde maatregelen. Dit houdt in dat zij:

a)

verifiëren dat de nodige beheers- en controleregelingen zijn getroffen en dat deze zodanig worden toegepast dat de middelen van de Unie op efficiënte en correcte wijze worden gebruikt en dat het beginsel van goed financieel beheer wordt nageleefd;

b)

ervoor zorgen dat in de overeenkomsten met de organen die het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening verzorgen het verstrekken van toezichtsgegevens als een verplichting is opgenomen;

c)

verifiëren dat de gefinancierde maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd;

d)

vaststellen dat de gefinancierde uitgaven worden onderbouwd door verifieerbare bewijsstukken, wettelijk zijn en geen onregelmatigheden vertonen;

e)

onregelmatigheden, waaronder fraude, voorkomen, opsporen en corrigeren, en onterecht betaalde bedragen terugvorderen, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. De lidstaten rapporteren onregelmatigheden, waaronder fraude, aan de Commissie.

2.   Voor de toepassing van artikel [63, lid 3,?] van het Financieel Reglement wijzen de lidstaten de organen aan die bevoegd zijn om de uit het EFG EFT gefinancierde maatregelen te beheren en te controleren. Deze organen verstrekken de Commissie de in [artikel 63, leden 5, 6) en 7)?] van het Financieel Reglement bedoelde informatie over de uitvoering van de financiële bijdrage wanneer het in artikel 20, lid 1, van deze verordening bedoelde eindverslag wordt ingediend.

Wanneer de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1309/2013 aangewezen autoriteiten voldoende garanties bieden dat de betalingen wettig en regelmatig zijn en correct worden geboekt, kan de betrokken lidstaat de Commissie ervan in kennis stellen dat deze autoriteiten uit hoofde van deze verordening worden bevestigd. In dat geval geeft de lidstaat aan welke autoriteiten worden bevestigd en welke functie zij hebben.

3.   Bij het vaststellen van een onregelmatigheid gaan de lidstaten over tot de nodige financiële correcties. De correcties door de lidstaten houden in dat de financiële bijdrage geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. Bedragen die door een geconstateerde onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de lidstaat teruggevorderd en aan de Commissie terugbetaald; indien terugbetaling door de desbetreffende lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstandsrente verschuldigd.

4.   In het kader van haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie stelt de Commissie alles in het werk om te verifiëren of de gefinancierde acties conform het beginsel van goed financieel beheer zijn uitgevoerd. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvragende lidstaat zorg te dragen voor een goed functionerend systeem voor beheer en controle. De Commissie verifieert of dergelijke systemen inderdaad aanwezig zijn.

Onverminderd de bevoegdheden van de Rekenkamer en de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de Commissie de door het EFG EFT gefinancierde maatregelen ter plaatse controleren, waaronder door middel van steekproeven, mits deze controles ten minste één werkdag van tevoren worden aangekondigd. De Commissie stelt de aanvragende lidstaat in kennis van de controle teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Aan deze controles mogen ambtenaren of vertegenwoordigers van de betrokken lidstaat deelnemen.

5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 1, onder e), aan te vullen met de criteria waarbij wordt bepaald welke onregelmatigheden moeten worden gerapporteerd en welke gegevens moeten worden verstrekt.

6.   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling het model vast voor de rapportering van onregelmatigheden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

7.   De lidstaat zorgt ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot uitgaven gedurende een periode van drie jaar na de afsluiting van een financiële bijdrage uit het EFG EFT ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden.

Artikel 24

Terugvordering van de financiële bijdrage

1.   Als de daadwerkelijke kosten van het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening lager uitvallen dan de financiële bijdrage uit hoofde van artikel 16, vordert de Commissie het overeenkomstige bedrag terug nadat zij de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken.

2.   Als de Commissie na de nodige verificatie vaststelt dat een lidstaat niet voldoet, hetzij aan de in het besluit betreffende een financiële bijdrage vastgelegde verplichtingen, hetzij aan zijn verplichtingen op grond van artikel 23, lid 1, geeft zij de betrokken lidstaat de gelegenheid opmerkingen te maken. Indien geen overeenstemming is bereikt, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast om tot de vereiste financiële correcties over te gaan door de bijdrage uit het EFG EFT aan de desbetreffende maatregel geheel of gedeeltelijk in te trekken. Zij neemt dit besluit binnen twaalf maanden na ontvangst van de opmerkingen van de lidstaat. Bedragen die door een geconstateerde onregelmatigheid ten onrechte zijn uitbetaald, worden door de betrokken lidstaat teruggevorderd; indien terugbetaling door de aanvragende lidstaat niet binnen de daarvoor gestelde termijn plaatsvindt, is achterstandsrente verschuldigd.

Artikel 25

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 19, lid 3, en artikel 23, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 3, en artikel 23, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 19, lid 3, en artikel 23, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 26

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (27).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 27

Overgangsbepaling

Verordening (EU) nr. 1309/2013 blijft van toepassing op aanvragen die tot en met 31 december 2020 worden ingediend. Zij is van toepassing tot de afsluiting van de respectieve dossiers.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing op de aanvragen die vanaf 1 januari 2021 worden ingediend.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C …

(2)  PB C …

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 januari 2019.

(4)  https://ec.europa.eu/commission/priorities/deeper-and-fairer-economic-and-monetary-union/european-pillar-social-rights_nl

(5)  http://eu-un.europa.eu/eu-response-2030-agenda-sustainable-development-sustainable-european-future/

(6)  https://sustainabledevelopment.un.org/post2015/transformingourworld

(7)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52018DC0098&qid=1527070810305&from=NL

(8)  https://ec.europa.eu/commission/white-paper-future-europe-reflections-and-scenarios-eu27_nl

(9)  https://ec.europa.eu/commission/publications/reflection-paper-harnessing-globalisation_nl

(10)  https://ec.europa.eu/commission/publications/reflection-paper-future-eu-finances_nl

(11)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's “EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructurering”, COM(2013)0882 van 13 december 2013.

(12)  Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 546/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (PB L 167 van 29.6.2009, blz. 26).

(14)  Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855).

(15)  COM(2018)0297 en het begeleidende SWD(2018)0192.

(16)  SWD(2018)0171 van de Commissie en de bijlage erbij (COM(2018)0321).

(17)  PB L […] van […], blz. […].

(18)  De verwijzing moet nog worden geactualiseerd.

(19)  De verwijzing moet nog worden geactualiseerd.

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(23)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(24)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(25)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(26)  De verwijzing moet nog worden gecontroleerd/geactualiseerd: Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16).

(27)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

BIJLAGE

Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor EFG- EFT- aanvragen

Alle persoonsgegevens (1) moeten worden uitgesplitst naar gender (vrouw, man, non-binair).

(1)

Gemeenschappelijke outputindicatoren betreffende de begunstigden

werklozen*;

inactieven*;

werknemers*;

zelfstandigen*;

jonger dan 30 jaar*;

ouder dan 54 jaar*;

met lager secundair onderwijs of minder (ISCED 0-2)*;

met hoger secundair (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*;

met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8)*;

met minder dan twee jaar beroepservaring;

met tussen de twee en tien jaar beroepservaring;

met meer dan tien jaar beroepservaring . [Am. 95]

Het totale aantal begunstigden moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren in verband met de beroepsstatus (2).

Die gegevens over begunstigden die deelnemen aan de door het EFG EFT medegefinancierde maatregelen moeten in het in artikel 20, lid 1, bedoelde eindverslag worden verstrekt.

(2)

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren voor de begunstigden

percentage EFG- EFT- begunstigden met een arbeidsovereenkomst (uitgesplitst naar soort arbeidsovereenkomst: voltijds/deeltijds, bepaalde/onbepaalde tijd) en percentage dat werkt als zelfstandige, zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode*;

percentage EFG- EFT- begunstigden dat een kwalificatie behaalt zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode*;

percentage EFG- EFT- begunstigden dat onderwijs of opleiding volgt zes maanden na het einde van de uitvoeringsperiode*.

Deze gegevens moeten in het in artikel 20, lid 1, bedoelde eindverslag worden verstrekt en moeten met behulp van door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en via enquêtes onder begunstigden (als aangegeven in artikel 20, lid 1, onder d)) verstrekte gegevens worden verzameld. Die gegevens moeten betrekking hebben op het berekende totale aantal volgens de gemeenschappelijke outputindicatoren (punt 1) gerapporteerde begunstigden. De percentages moeten dus ook betrekking hebben op dit berekende totaal.

(3)

Gemeenschappelijke resultaatindicator op langere termijn voor de begunstigden

percentage EFG- EFT- begunstigden dat aan het werk is, met inbegrip van werk als zelfstandige, achttien maanden na het einde van de in het financieringsbesluit vermelde uitvoeringsperiode*.

Deze gegevens moeten uiterlijk op het einde van de negentiende maand na het einde van de uitvoeringsperiode beschikbaar worden gesteld. De gegevens moeten betrekking hebben op het berekende totale aantal volgens de gemeenschappelijke outputindicatoren (punt 1) gerapporteerde begunstigden. De percentages moeten dus ook betrekking hebben op dit berekende totaal. Bij grotere dossiers met meer dan 1 000 begunstigden kunnen de gegevens ook worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van het totale aantal volgens een outputindicator (punt 1) gerapporteerde begunstigden.


(1)  De managementautoriteiten moeten een systeem opzetten dat de individuele gegevens van elke deelnemer in gecomputeriseerde vorm vastlegt en opslaat. De door de lidstaten ingevoerde regelingen voor de verwerking van gegevens moeten stroken met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1), en met name de artikelen 4, 6 en 9. De onder de met een * aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De verwerking daarvan is noodzakelijk om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen (artikel 6, lid 1, onder c), van Verordening (EU) 2016/679).

(2)  Werkloos, inactief, werknemer, zelfstandige.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/324


P8_TA(2019)0020

Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (COM(2018)0382 — C8-0232/2018 — 2018/0206(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/41)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging - 1 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(-1)

Overeenkomstig artikel 3 VEU zet de Unie zich bij de totstandbrenging van een interne markt in voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind, alsook de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie. In overeenstemming met artikel 9 VWEU dient de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening te houden met de eisen in verband met onder meer de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting, alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de menselijke gezondheid.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; billijke arbeidsvoorwaarden; sociale bescherming en inclusie. De twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten moeten als leidraad dienen voor de acties in het kader van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+). Om bij te dragen tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten moet het ESF+ investeringen in mensen en systemen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie ondersteunen en daardoor bijdragen aan de economische, territoriale en sociale samenhang overeenkomstig artikel 174 VWEU.

(1)

Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd als reactie op de sociale uitdagingen in Europa. De twintig kernbeginselen van de pijler zijn opgebouwd rond drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt; billijke arbeidsvoorwaarden; sociale bescherming en inclusie. De twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten moeten als leidraad dienen voor de acties in het kader van het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+). Om bij te dragen tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten moet het ESF+ investeringen in mensen en systemen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, openbare diensten, gezondheid, onderwijs en sociale inclusie ondersteunen en daardoor bijdragen aan de economische, territoriale en sociale samenhang overeenkomstig de artikelen  174 en 175 VWEU. Alle acties in het kader van het ESF+ moeten stroken met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met inachtneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Europese Unie en al haar lidstaten partij zijn.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid is het kader op Unieniveau voor de vaststelling van nationale hervormingsprioriteiten en het toezicht op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van die hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten in aansluiting met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale en/of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren. Zij moeten ook dienen om de financiering van de Unie op coherente wijze te gebruiken en de meerwaarde te maximaliseren van de financiële steun die met name zal worden ontvangen uit de programma's die in voorkomend geval door de Unie worden ondersteund in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, de stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en InvestEU.

(2)

Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid is het kader op Unieniveau voor de vaststelling van nationale hervormingsprioriteiten en het toezicht op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van die hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten in onderlinge samenwerking door de nationale, regionale en lokale autoriteiten worden ontwikkeld, een genderperspectief omvatten en in aansluiting met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale en/of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren. Zij moeten ook dienen om de financiering van de Unie op coherente wijze te gebruiken en de meerwaarde te maximaliseren van de financiële steun die met name zal worden ontvangen uit de programma's die in voorkomend geval door de Unie worden ondersteund in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, de stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en InvestEU.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De Raad van […] heeft herziene richtsnoeren goedgekeurd voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten om de tekst af te stemmen op de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met het oog op het verbeteren van het concurrentievermogen van Europa en om Europa een betere plaats te maken om te investeren, banen te scheppen en de sociale cohesie te bevorderen . Om het ESF+ volledig af te stemmen op de doelstellingen van die richtsnoeren , met name wat werkgelegenheid , onderwijs, opleiding en bestrijding van sociale uitsluiting, armoede en discriminatie betreft, moet het ESF+ de lidstaten ondersteunen met inachtneming van de relevante geïntegreerde richtsnoeren en de relevante landenspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 121 , lid 2 VWEU , en artikel 148 , lid 4 VWEU, en, in voorkomend geval, op nationaal niveau, de nationale hervormingsprogramma's, onderbouwd door de nationale strategieën. Het ESF+ moet ook bijdragen aan relevante aspecten van de uitvoering van belangrijke initiatieven en activiteiten van de Unie (met name de “vaardighedenagenda voor Europa” en de Europese onderwijsruimte), relevante aanbevelingen van de Raad en andere initiatieven zoals de jongerengarantie , de bijscholingstrajecten en de integratie van langdurig werklozen.

(3)

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten die de Raad overeenkomstig artikel 148, lid 2, VWEU heeft aangenomen — meer bepaald het stimuleren van de vraag naar arbeid; verbetering van het arbeidsaanbod: toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties; verbetering van de werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog; gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden, met inbegrip van betere openbare diensten in de gezondheidszorg en andere sectoren — maken samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid als vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2 VWEU, deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren die als basis dienen voor de Europa 2020-strategie. De Raad van […] heeft herziene richtsnoeren goedgekeurd voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten om deze af te stemmen op de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, met het oog op het stimuleren van nieuwe werkgelegenheid en het bevorderen van de sociale cohesie, om zo het concurrentievermogen van Europa te verbeteren en van de Unie een betere plaats te maken om te investeren . Om het ESF+ volledig af te stemmen op de doelstellingen van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid , moeten de lidstaten de voor hen relevante ESF+ -steun programmeren met inachtneming van die richtsnoeren , alsook van de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel  148 , lid  4 , en artikel  121 , lid  2, VWEU, en, op nationaal niveau, van de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de nationale hervormingsprogramma's, onderbouwd door de nationale strategieën. Het ESF+ moet ook bijdragen aan relevante aspecten van de uitvoering van belangrijke initiatieven en activiteiten van de Unie, met name de “vaardighedenagenda voor Europa”, de Europese onderwijsruimte en de jongerengarantie , alsook van andere relevante aanbevelingen van de Raad en andere initiatieven zoals “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” , de bijscholingstrajecten, de integratie van langdurig werklozen , het kwaliteitskader voor stages en leerlingplaatsen, en het actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie “Een duurzame Europese toekomst” op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in al haar drie dimensies (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van alle interne en externe beleidsterreinen van de EU en dat de Unie een ambitieus beleid voert om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” van 22 november 2016 als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in al haar beleid, ook via haar financiële instrumenten.

(4)

Op 20 juni 2017 heeft de Raad de reactie van de Unie “Een duurzame Europese toekomst” op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN) bekrachtigd. De Raad onderstreept hoe belangrijk het is om duurzame ontwikkeling te bereiken in al haar drie dimensies (economisch, sociaal en milieu), en om dit op een evenwichtige en geïntegreerde wijze te doen. Het is cruciaal dat duurzame ontwikkeling integraal deel gaat uitmaken van alle interne en externe beleidsterreinen van de EU en dat de Unie een ambitieus beleid voert om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. De Raad verwelkomde de mededeling van de Commissie “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst” van 22 november 2016 als een eerste stap naar het integreren van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het centraal stellen van duurzame ontwikkeling in al haar beleid, ook via haar financiële instrumenten. Het ESF+ moet onder meer bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, onder meer door extreme vormen van armoede uit te bannen (doelstelling 1), door kwaliteitsvol en inclusief onderwijs te bevorderen (doelstelling 4), door gendergelijkheid te bevorderen (doelstelling 5), door aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen te bevorderen (doelstelling 8) en door ongelijkheid terug te dringen (doelstelling 10).

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Het Europees Sociaal Handvest dat op 18 oktober 1961 in Turijn werd ondertekend indachtig, moeten de Unie en de lidstaten zich ten doel stellen de werkgelegenheid te bevorderen en de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, teneinde blijvend hoge werkgelegenheidsniveaus te waarborgen en uitsluiting te bestrijden, overeenkomstig artikel 151 VWEU.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

De Europese samenleving staat nog steeds voor een groot aantal sociale uitdagingen. Meer dan 100 miljoen mensen lopen het risico om in een situatie van armoede of sociale uitsluiting terecht te komen, de jeugdwerkloosheid is nog steeds meer dan twee keer zo hoog als de algemene werkloosheid en een betere integratie van onderdanen van derde landen is noodzakelijk. Deze uitdagingen vormen niet alleen een gevaar voor het welzijn van de rechtstreeks betrokken personen, maar leggen ook economische en maatschappelijke druk op de Europese samenleving als geheel.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De Unie wordt geconfronteerd met structurele uitdagingen als gevolg van de economische globalisering, het beheer van migratiestromen en de toenemende veiligheidsbedreigingen , de overgang naar schone energie, technologische veranderingen en de steeds meer vergrijzende beroepsbevolking en het toenemend tekort aan vaardigheden en arbeidskrachten in bepaalde sectoren en regio's, dat vooral door kleine en middelgrote ondernemingen wordt ervaren. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in relevante vaardigheden, door groei inclusiever te maken en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren, ook met het oog op arbeidsmobiliteit.

(5)

De Unie wordt geconfronteerd met structurele uitdagingen als gevolg van de economische globalisering, sociale ongelijkheden, het beheer van migratiestromen en de bijbehorende integratieproblemen , een rechtvaardige overgang naar schone energie, technologische veranderingen , demografische achteruitgang, werkloosheid in het algemeen en jeugdwerkloosheid, de steeds meer vergrijzende samenleving en beroepsbevolking en het toenemend tekort aan vaardigheden en arbeidskrachten in bepaalde sectoren en regio's, dat vooral door kleine en middelgrote ondernemingen wordt ervaren. Rekening houdend met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt, moet de Unie voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in relevante vaardigheden, onderwijs, opleiding en een leven lang leren, door groei inclusiever te maken en het vaardigheden- en kennisbeleid en het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren, ook met het oog op arbeidsmobiliteit van burgers van de Unie en het aanpakken van de toenemende ongelijkheid op gezondheidsgebied tussen en binnen de lidstaten .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Verordening (EU) nr. […] stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF), en bevat met name de beleidsdoelstellingen en de regels betreffende programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor de fondsen van de Unie die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd. Daarom moeten de algemene doelstellingen van het ESF+ worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de activiteiten die door het ESF+ kunnen worden gefinancierd.

(6)

Verordening (EU) nr. […] stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF), en bevat met name de beleidsdoelstellingen en de regels betreffende programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor de fondsen van de Unie die onder gedeeld beheer worden uitgevoerd. Daarom moeten de algemene doelstellingen van het ESF+ en de coördinatie ervan met andere fondsen worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de activiteiten die door het ESF+ kunnen worden gefinancierd.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe Financieel Reglement] (het “Financieel Reglement”) bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties. Om te zorgen voor samenhang in de uitvoering van financieringsprogramma's van de Unie, is het Financieel Reglement van toepassing op de acties die worden uitgevoerd in direct of indirect beheer in het kader van het ESF+.

(7)

Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe Financieel Reglement] (het “Financieel Reglement”) bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties en synergieën tussen financieringsinstrumenten . Om te zorgen voor samenhang in de uitvoering van financieringsprogramma's van de Unie, is het Financieel Reglement van toepassing op de acties die worden uitgevoerd in direct of indirect beheer in het kader van het ESF+. Deze verordening moet de operationele doelstellingen omschrijven en de specifieke bepalingen vaststellen betreffende de in aanmerking komende acties die in het kader van het ESF+ onder direct en indirect beheer kunnen worden gefinancierd.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

De in deze verordening vermelde financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving. Voor subsidies houdt dit in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten wordt overwogen, alsook financiering die niet aan de kosten is gekoppeld, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Om maatregelen uit te voeren die verband houden met de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, en overeenkomstig artikel 88 van de GB-verordening kan de Commissie lidstaten vergoeden die gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties, waaronder vaste bedragen.

(8)

De in deze verordening vermelde financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving. Voor subsidies houdt dit in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten wordt overwogen, alsook financiering die niet aan de kosten is gekoppeld, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Om maatregelen uit te voeren die verband houden met de sociaal-economische inclusie van onderdanen van derde landen, en overeenkomstig artikel 88 van de GB-verordening kan de Commissie lidstaten vergoeden die gebruikmaken van vereenvoudigde kostenopties, waaronder vaste bedragen.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Om het financieringslandschap te stroomlijnen en te vereenvoudigen en om aanvullende mogelijkheden voor synergieën te creëren via geïntegreerde benaderingen inzake financiering, moeten de acties die werden ondersteund door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid worden geïntegreerd in één ESF+. Het ESF+ moet daarom drie onderdelen omvatten: het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid. Dat zou moeten bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten die gepaard gaan met het beheer van verschillende fondsen, vooral voor de lidstaten, terwijl de eenvoudigere regels voor eenvoudigere acties, zoals de distributie van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, worden behouden.

(9)

Om het financieringslandschap te stroomlijnen en te vereenvoudigen en om aanvullende mogelijkheden voor synergieën te creëren via geïntegreerde benaderingen inzake financiering, moeten de acties die werden ondersteund door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie en het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid worden geïntegreerd in één ESF+. Het ESF+ moet daarom drie onderdelen omvatten: het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid onder direct en indirect beheer . Dat zou moeten bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten die gepaard gaan met het beheer van verschillende fondsen, vooral voor de lidstaten en de begunstigden , terwijl de eenvoudigere regels voor eenvoudigere acties, zoals de distributie van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, worden behouden.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Met het oog op dit bredere toepassingsgebied van het ESF+ moet ervan worden uitgegaan dat de doelstellingen om de arbeidsmarkten efficiënter te maken en de toegang tot kwaliteitsvol werk te bevorderen, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren en sociale inclusie en gezondheid te bevorderen niet enkel worden uitgevoerd onder gedeeld beheer, maar ook onder direct en indirect beheer in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid voor acties die nodig zijn op Unieniveau.

(10)

De Unie moet bijdragen aan het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten door samenwerking aan te moedigen en hun acties aan te vullen. Met het oog op dit bredere toepassingsgebied van het ESF+ moet ervan worden uitgegaan dat de doelstellingen om de doeltreffendheid van inclusieve, open en eerlijke arbeidsmarkten voor alle genders te vergroten en de toegang tot kwaliteitsvol werk te bevorderen, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren , bij te dragen aan re-integratie in onderwijsstelsels en een leven lang leren, sociale inclusie en gezondheid te bevorderen en armoede uit te bannen, ook in de toekomst hoofdzakelijk zullen worden uitgevoerd onder gedeeld beheer, en in voorkomend geval met aanvullingen onder direct en indirect beheer in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid voor acties die nodig zijn op Unieniveau.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

De integratie van het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid in het ESF+ zal ook synergieën creëren tussen de ontwikkeling en beproeving van initiatieven en beleidsmaatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid, veerkrachtigheid en duurzaamheid van gezondheidsstelsels die door het onderdeel gezondheid van het ESF+ zijn ontwikkeld, en de uitvoering daarvan in de lidstaten via de instrumenten die door de andere onderdelen van de ESF+-verordening worden aangeleverd.

(11)

De integratie van het actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid in het ESF+ zal ook synergieën creëren tussen de ontwikkeling en beproeving van initiatieven en beleidsmaatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid, toegankelijkheid, veerkrachtigheid en duurzaamheid van gezondheidsstelsels die door het onderdeel gezondheid van het ESF+ zijn ontwikkeld, en de uitvoering daarvan in de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau via de instrumenten die door de andere onderdelen van de ESF+-verordening worden aangeleverd.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het ESF+ vastgelegd. Delen van die financiële middelen moeten worden gebruikt voor acties die moeten worden uitgevoerd in direct of indirect beheer in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid .

(12)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het ESF+ vastgelegd. De toewijzingen voor activiteiten die moeten worden uitgevoerd onder gedeeld beheer en de toewijzingen voor acties die moeten worden uitgevoerd in direct of indirect beheer moeten worden gespecificeerd .

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Het ESF+ moet erop gericht zijn de werkgelegenheid te bevorderen door actieve maatregelen waardoor (her) integratie op de arbeidsmarkt, met name van jongeren, langdurig werklozen en inactieven , mogelijk wordt gemaakt, alsook door zelfstandige arbeid en de sociale economie te bevorderen. Het ESF+ moet erop gericht zijn de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren door de modernisering van de arbeidsmarktinstellingen, zoals de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, te ondersteunen om hun capaciteit te verbeteren om intensief gericht advies en begeleiding te verlenen tijdens de zoektocht naar werk en de overgang naar werk en om de mobiliteit van werknemers te verbeteren . Het ESF+ moet de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen via maatregelen die er onder meer op gericht zijn het evenwicht tussen werk en privéleven en de toegang tot kinderopvang te verbeteren . Het ESF+ moet ook tot doel hebben een gezonde en goed aangepaste werkomgeving te creëren om te beantwoorden aan de gezondheidsrisico's die verband houden met de veranderende vormen van werk en de behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking.

(13)

Het ESF+ moet erop gericht zijn om, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de werkgelegenheid te bevorderen door actieve maatregelen waardoor integratie en re-integratie op de arbeidsmarkt, met name van jongeren, langdurig werklozen , verzorgers en economisch inactieve en kansarme groepen , mogelijk wordt gemaakt, alsook door zelfstandige arbeid , ondernemerschap en de sociale economie te bevorderen. Het ESF+ moet erop gericht zijn het werkgelegenheidsbeleid en de werking van de arbeidsmarkten te verbeteren door de modernisering van de arbeidsmarktinstellingen, zoals de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, te ondersteunen om hun capaciteit te verbeteren om waar passend intensief gericht advies en begeleiding te verlenen tijdens de zoektocht naar werk en de overgang naar werk , met bijzondere aandacht voor kansarme groepen, om de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken en om hun diensten op niet-discriminerende wijze te verlenen . Het ESF+ moet de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt bevorderen via maatregelen die onder meer gericht zijn op een beter evenwicht tussen werk en privéleven en vlotte toegang tot betaalbare of kosteloze, hoogwaardige kinderopvang , ouderenzorg en andere zorgdiensten of steun van goede kwaliteit . Het ESF+ moet ook tot doel hebben een veilige, gezonde en goed aangepaste werkomgeving te creëren om te beantwoorden aan de gezondheidsrisico's die verband houden met werk en met de veranderende vormen van werk en de behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking. Het ESF+ moet ook maatregelen ondersteunen die bedoeld zijn om de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt gemakkelijker te maken voor jongeren.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

Om het banenscheppend potentieel van de sociale economie te ondersteunen en te ontsluiten, moet het ESF+ een bijdrage leveren om ondernemingen in de sociale economie een prominentere plaats te geven in de nationale plannen voor werkgelegenheid en sociale innovatie, alsook in de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten. De definitie van ondernemingen in de sociale economie moet overeenstemmen met de definities die zijn vastgesteld in het recht van de lidstaten inzake sociale economie, alsook in de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over de bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Het ESF+ moet steun bieden om onderwijs- en opleidingsstelsels kwaliteitsvoller, doeltreffender en relevanter voor de arbeidsmarkt te maken om het verwerven van sleutelcompetenties te vergemakkelijken, in het bijzonder digitale vaardigheden die elke persoon nodig heeft voor zelfontplooiing en ontwikkeling, werk, sociale inclusie en actief burgerschap. Het ESF+ moet helpen bij de voortgang in onderwijs en opleiding en bij de overgang naar werk. Het moet een leven lang leren en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt ondersteunen en bijdragen tot het concurrentievermogen en de maatschappelijke en economische innovatie door schaalbare en duurzame initiatieven op deze gebieden te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt via werkgerelateerde opleidingen en leerlingplaatsen, levenslange begeleiding, het anticiperen op vaardigheden in samenwerking met de sector , actueel opleidingsmateriaal, prognoses en het volgen van afgestudeerden, opleiding van opleiders, validatie van leerresultaten en de erkenning van kwalificaties.

(14)

Het is van essentieel belang dat het ESF+ , als belangrijkste instrument van de Unie ter bevordering van werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie, in staat is een bijdrage te leveren aan de sociale, economische en territoriale cohesie in alle delen van de Unie. Met het oog hierop moet het ESF+ steun bieden om onderwijs- en opleidingsstelsels kwaliteitsvoller, minder discriminerend, toegankelijker, inclusiever, doeltreffender en relevanter voor de arbeidsmarkt te maken om het verwerven van sleutelcompetenties te vergemakkelijken, in het bijzonder talenkennis, ondernemers- en digitale vaardigheden , waaronder vaardigheden inzake gegevensbescherming en informatiebeheer, die elke persoon nodig heeft voor zelfontplooiing en ontwikkeling, werk, sociale inclusie en actief burgerschap. In het geval van langdurig werklozen en mensen met een kansarme sociale achtergrond moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan de versterking van hun positie. Het ESF+ moet helpen bij de voortgang in onderwijs en opleiding en bij de overgang naar werk en re-integratie in de arbeidsmarkt . Het moet voor iedereen een leven lang leren en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt ondersteunen en bijdragen tot inclusiviteit, concurrentievermogen , vermindering van horizontale en verticale segregatie en maatschappelijke en economische innovatie door schaalbare en duurzame initiatieven op deze gebieden te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt via investeringen in beroepsonderwijs, werkgerelateerde opleidingen en leerlingplaatsen, waarbij bijzondere nadruk wordt gelegd op de succesformule van duaal onderwijs waarbij onderwijs wordt gecombineerd met werkervaring, levenslange begeleiding, het anticiperen op vaardigheden in samenwerking met de sociale partners , actueel opleidingsmateriaal, prognoses en het volgen van afgestudeerden, opleiding van opleiders, ondersteuning van informeel en niet-formeel leren, validatie van leerresultaten en de erkenning van kwalificaties. Het ESF+ moet onder minderheden de toegang tot het vak van leraar bevorderen, om te zorgen voor een betere integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, zoals de Romagemeenschap, minderheden en migranten.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Het ESF+ moet ondersteuning bieden voor maatregelen in het kader van de nationale plannen van de lidstaten die bedoeld zijn om energiearmoede uit te bannen en energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen bij kwetsbare huishoudens, waaronder huishoudens die getroffen zijn door energiearmoede, en in voorkomend geval van sociale woningen, in overeenstemming met de mededeling van de Commissie getiteld “Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang” en met Verordening nr. XX/XX van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie en Richtlijn (XX/XX) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 ter)

In de toekomst moet de toewijzing van middelen uit het ESF+ aan de lidstaten verbonden worden aan voorwaarden, waarbij de lidstaten moeten aantonen dat deze middelen daadwerkelijk worden ingezet voor projecten om het duale systeem waarbij onderwijs wordt gecombineerd met werkervaring in te voeren of verder uit te bouwen in het kader van de jongerengarantie.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Steun uit het ESF+ moet worden gebruikt ter bevordering van gelijke toegang voor iedereen, in het bijzonder voor kansarme groepen, tot kwaliteitsvolle, niet-gesegregeerde en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding. Daarbij moet overstappen tussen onderwijs- en opleidingssectoren worden vergemakkelijkt, voortijdig schoolverlaten worden voorkomen, de kennis van gezondheid worden verbeterd, de koppeling met niet-formeel en informeel leren worden versterkt en de leermobiliteit voor iedereen worden vergemakkelijkt. Synergieën met het programma Erasmus , met name ter bevordering van de deelname van kansarme lerenden aan leermobiliteit , moet in deze context worden ondersteund .

(15)

Steun uit het ESF+ moet worden gebruikt ter bevordering van gelijke toegang voor iedereen, in het bijzonder voor kansarme groepen, tot kwaliteitsvolle, niet-gesegregeerde en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen (waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan kinderen met een kansarme sociale achtergrond, zoals kinderen in een instelling en dakloze kinderen) via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, met inbegrip van re-integratie in het onderwijssysteem, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding. Daarbij moet generatiearmoede worden voorkomen, het overstappen tussen onderwijs- en opleidingssectoren worden vergemakkelijkt, voortijdig schoolverlaten en sociale uitsluiting worden teruggedrongen en voorkomen, de kennis van gezondheid worden verbeterd, de koppeling met niet-formeel en informeel leren worden versterkt en de leermobiliteit voor iedereen worden vergemakkelijkt. Dergelijke vormen van informeel leren mogen niet in de plaats komen van toegang tot het reguliere onderwijs, met name in het geval van kleuter- en basisonderwijs. In dit verband moeten er synergieën, complementariteit en beleidssamenhang met het programma Erasmus tot stand worden gebracht, om kansarme lerenden op passende wijze en actief te benaderen , hen voor te bereiden op mobiliteitservaringen in het buitenland en hun deelname aan grensoverschrijdende leermobiliteit te verhogen .

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Steun in het kader van de investeringsprioriteit “vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling” draagt bij aan de doelstellingen van deze verordening. Strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling die worden ondersteund met middelen uit het ESF+ moeten inclusief zijn in de zin dat op het desbetreffende grondgebied aanwezige kansarmen bij de strategieën betrokken moeten worden, zowel wat betreft governance van plaatselijke actiegroepen als de inhoud van de strategie. Middelen uit het ESF+ moeten ook kunnen worden ingezet ter ondersteuning van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling in stedelijke en plattelandsgebieden en geïntegreerde territoriale investeringen (ITI).

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 ter)

De meerwaarde van het cohesiebeleid van de Unie is met name gelegen in de gebiedsgerichte benadering met territoriale dimensie, de multilevel governance, de meerjarige planning en de gedeelde en meetbare doelstellingen, de benadering van geïntegreerde ontwikkeling en de convergentie naar Europese normen in de administratieve capaciteit.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 quater)

De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat gendergelijkheid en de integratie van het genderperspectief een bindend beginsel vormen in alle fasen van de programmering, van de invulling van de prioriteiten van de operationele programma's tot de uitvoering, monitoring en evaluatie daarvan, en dat belangrijke acties gericht op gendermainstreaming steun ontvangen.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 quinquies)

Het ESF+ moet onderwijsprogramma's ondersteunen op basis waarvan laaggeschoolde volwassenen de mogelijkheid krijgen een minimumniveau van lees- en schrijfvaardigheden, cijfervaardigheden en digitale vaardigheden te verwerven overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen  (1 bis) .

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Het ESF+ moet flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen, met name op het gebied van digitale vaardigheden en sleuteltechnologieën, bevorderen, om mensen uit te rusten met vaardigheden die zijn aangepast aan digitalisering, technologische veranderingen, innovatie en sociale en economische veranderingen. Het moet loopbaanovergangen vergemakkelijken en mobiliteit bevorderen en in het bijzonder laaggeschoolde volwassenen of volwassenen met geringe vaardigheden ondersteunen in overeenstemming met de agenda voor vaardigheden voor Europa.

(16)

Het ESF+ moet flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen bevorderen , met name op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden en sleuteltechnologieën, om mensen en lokale gemeenschappen uit te rusten met vaardigheden , competenties en kennis die zijn aangepast aan digitalisering, technologische veranderingen, innovatie en sociale en economische veranderingen , bijvoorbeeld als gevolg van de overgang naar een koolstofarme economie, daarbij rekening houdend met de uitdagingen waarmee verschillende kansarme groepen worden geconfronteerd . Het ESF+ moet tevens de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt vergemakkelijken en mobiliteit bevorderen en in het bijzonder laaggeschoolde volwassenen , personen met een handicap en/ of volwassenen met geringe vaardigheden ondersteunen in overeenstemming met de agenda voor vaardigheden voor Europa en met aandacht voor de samenhang en complementariteit met het programma Digitaal Europa.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Synergieën met het programma Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat het ESF+ door Horizon Europa ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's kan integreren en uitbreiden om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de banen van de toekomst.

(17)

Synergieën met het programma Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat het ESF+ door Horizon Europa ondersteunde innovatieve onderwijsprogramma's kan integreren en uitbreiden om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor hun persoonlijke en professionele ontwikkeling, alsook voor de banen van de toekomst , en om in te spelen op de maatschappelijke uitdagingen van vandaag en morgen. De Commissie moet zorgen voor synergieën tussen het onderdeel gezondheid en het programma Horizon Europa om een impuls te geven aan de resultaten die op het gebied van gezondheidsbescherming en ziektepreventie worden geboekt.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Synergieën met het programma Rechten en waarden moeten ervoor zorgen dat het ESF+ acties kan integreren en uitbreiden ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid, alsook specifieke acties kan ondernemen gericht op het voorkomen van haat, segregatie en stigmatisering, met inbegrip van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 ter)

De synergieën die zijn gecreëerd dankzij de Europese territoriale samenwerking op regionaal en grensoverschrijdend niveau, hebben niet alleen in de Unie, maar ook met landen die zich in de pretoetredingsfase bevinden en met buurlanden geleid tot samenwerkingsprojecten die gericht zijn op verbetering van de werkgelegenheid, de inclusie van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, demografische uitdagingen, gezondheid en onderwijs, waarbij samenwerking op Unieniveau een toegevoegde waarde biedt. Het ESF+ moet meer middelen uittrekken voor dit soort projecten en de kennisoverdracht tussen deze projecten en het wetgevingsproces waarborgen met het oog op verbetering van het Europese regelgevingskader en bevordering van de uitwisseling van goede praktijken tussen de gebieden van de Unie.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Het ESF+ moet de inspanningen van de lidstaten ter bestrijding van armoede ondersteunen zodat het doorgeven van achterstand van generatie op generatie wordt doorbroken. Het moet sociale inclusie bevorderen door gelijke kansen te waarborgen voor iedereen en discriminatie en ongelijkheid op gezondheidsgebied aan te pakken. Dit vereist dat een heel scala aan beleidsmaatregelen voor de meest kansarmen wordt ingezet, ongeacht hun leeftijd, met inbegrip van kinderen, gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma en werkende armen. Het ESF+ moet de actieve inclusie van mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan bevorderen met het oog op hun sociaal-economische integratie. Het ESF+ moet ook worden ingezet ter bevordering van de tijdige en gelijke toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, zoals gezondheidszorg en langdurige zorg, in het bijzonder zorg in gezins- en gemeenschapsverband. Het ESF+ moet bijdragen tot de modernisering van socialebeschermingssystemen, vooral met het oog op het bevorderen van de toegankelijkheid ervan.

(18)

Het ESF+ moet de inspanningen van de lidstaten voor het uitbannen van armoede – met inbegrip van energiearmoede als bedoeld in de recent vastgestelde regels inzake de governance van de energie-unie [nummer van de verordening invoegen zodra deze gepubliceerd is] – ondersteunen op alle bestuursniveaus, ook op regionaal en lokaal niveau, zodat het doorgeven van achterstand van generatie op generatie wordt doorbroken. Het ESF+ moet sociale inclusie bevorderen door gelijke kansen te waarborgen voor iedereen , belemmeringen weg te nemen, discriminatie te bestrijden en ongelijkheid op sociaal en gezondheidsgebied aan te pakken. Dit betekent tevens — maar niet uitsluitend – dat er een heel scala aan proactieve en reactieve beleidsmaatregelen en strategieën voor de meest kansarmen moet worden ingezet, ongeacht hun leeftijd, met inbegrip van kinderen, gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma , personen met een handicap, daklozen, onderdanen van derde landen (waaronder migranten) en werkende armen. Het ESF+ moet de actieve inclusie van mensen die ver van de arbeidsmarkt af staan bevorderen met het oog op hun sociaal-economische integratie , onder meer door middel van gerichte steun aan de sociale economie. De lidstaten moeten ESF+-acties bevorderen die een aanvulling vormen op nationale maatregelen die in het kader passen van de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten  (1 bis) , met inbegrip van maatregelen inzake passende inkomenssteun. Het ESF+ moet ook worden ingezet ter bevordering van de tijdige en gelijke toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, zoals persoonsgerichte gezondheidszorg , gerelateerde zorg en langdurige zorg, in het bijzonder zorg in gezins- en gemeenschapsverband , en diensten om mensen de weg te wijzen naar geschikte, sociale en betaalbare huisvesting. Dit heeft onder meer betrekking op diensten voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie als onderdeel van de primaire gezondheidszorg. Het ESF+ moet bijdragen tot de modernisering van socialebeschermingssystemen, vooral met het oog op het bevorderen van de toegankelijkheid en inclusiviteit ervan en de doeltreffendheid waarmee zij inspelen op de veranderende realiteit op de arbeidsmarkt. Het ESF+ moet zich ook richten op plattelandsarmoede die het gevolg is van specifieke nadelen van plattelandsgebieden, zoals ongunstige demografische omstandigheden, een zwakke arbeidsmarkt, beperkte toegang tot onderwijs en opleidingen of gezondheidszorg en sociale diensten.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Het ESF+ moet bijdragen tot het terugdringen van de armoede door ondersteuning van nationale regelingen die erop gericht zijn voedselgebrek en ernstige materiële deprivatie te verminderen en de sociale integratie van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting en van de meest behoeftigen te bevorderen. Aangezien op Unieniveau ten minste 4 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer de meest behoeftigen ondersteunt, moeten de lidstaten ten minste 2  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer gebruiken om de vormen van extreme armoede te bestrijden die het sterkst bijdragen tot sociale uitsluiting, zoals dakloosheid, kinderarmoede en voedselgebrek. Gezien de aard van de activiteiten en het type eindontvangers is het nodig eenvoudigere regels toe te passen op de steun ter bestrijding van materiële deprivatie van de meest behoeftigen.

(19)

Het ESF+ moet bijdragen tot het uitbannen van de armoede door ondersteuning van nationale regelingen die erop gericht zijn voedselgebrek en ernstige materiële deprivatie te verminderen en de sociale integratie van mensen die te maken krijgen met of risico lopen op armoede of sociale uitsluiting en van de meest behoeftigen te bevorderen. De lidstaten moeten ten minste 3  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer gebruiken om de vormen van extreme armoede te bestrijden die het sterkst bijdragen tot sociale uitsluiting, zoals dakloosheid, kinderarmoede , armoede onder ouderen en voedselgebrek. Gezien de aard van de activiteiten en het type eindontvangers is het nodig zo eenvoudig mogelijke regels toe te passen op de steun ter bestrijding van materiële deprivatie van de meest behoeftigen.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

Het ESF+ moet gericht zijn op het aanpakken van de armoede onder oudere vrouwen in de hele Unie, gezien het feit dat de genderkloof op het gebied van pensioenen, die 40 % bedraagt, een acuut risico vormt voor grotere armoede onder oudere vrouwen, met name vrouwen die zonder partner leven. Het fonds moet zo gevolg geven aan de verbintenissen van de conclusies van de Raad van 2015 getiteld “Gelijke kansen voor vrouwen en mannen: de pensioengenderkloof dichten”  (1 bis) . Armoede onder oudere vrouwen neemt ook toe door de stijgende eigen bijdragen voor gezondheidszorg en geneesmiddelen die oudere patiënten moeten dragen, met name vrouwen, die een groter deel van hun leven in slechte gezondheid verkeren dan mannen, hoofdzakelijk als gevolg van hun hogere levensverwachting.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 ter)

Met het oog op de bestrijding van armoede en het verbeteren van sociale inclusie moet het ESF+ zorgen voor een grotere actieve deelname van gespecialiseerde ngo's en organisaties die personen in armoede vertegenwoordigen, zowel bij het opstellen als bij het uitvoeren van de desbetreffende specifieke programma's.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

In het licht van de aanhoudende behoefte aan grotere inspanningen voor het beheer van de migratiestromen in de Unie als geheel en met het oog op coherente, sterke en consistente ondersteuning van inspanningen voor solidariteit en de verdeling van de verantwoordelijkheid, moet het ESF+ steun verlenen ter bevordering van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen als aanvulling op de acties die worden gefinancierd in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie.

(20)

In het licht van de aanhoudende behoefte aan grotere inspanningen voor het beheer van de migratiestromen in de Unie als geheel en met het oog op coherente, sterke en consistente ondersteuning van inspanningen voor solidariteit en de billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, moet het ESF+ steun verlenen ter bevordering van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen , waaronder migranten, hetgeen onder meer betrekking kan hebben op initiatieven op lokaal niveau, als aanvulling op de acties die worden gefinancierd in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie , het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en die fondsen die een positief effect kunnen hebben op de inclusie van onderdanen van derde landen .

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 20 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(20 bis)

De autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de planning en tenuitvoerlegging van het ESF+ moeten dit doen in coördinatie met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen om de bijstandsverlening uit het Fonds voor asiel en migratie te beheren. Op deze manier moet de integratie van onderdanen van derde landen op alle niveaus zo goed mogelijk worden bevorderd door middel van strategieën die hoofdzakelijk door lokale en regionale autoriteiten en door niet-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd, alsook aan de hand van maatregelen die zo veel mogelijk zijn toegespitst op de specifieke situatie van de desbetreffende onderdanen van derde landen. Het toepassingsgebied van de integratiemaatregelen moet gericht zijn op onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven of in voorkomend geval in een procedure zitten om legaal in een lidstaat te verblijven, met inbegrip van personen die internationale bescherming genieten.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Het ESF+ moet beleids- en systeemhervormingen ondersteunen op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie, gezondheidszorg en langdurige zorg, en onderwijs en opleiding. Om de afstemming op het Europees Semester te verbeteren, moeten de lidstaten een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van relevante landspecifieke aanbevelingen in verband met structurele uitdagingen die het best kunnen worden aangepakt via meerjarige investeringen binnen het toepassingsgebied van het ESF+. De Commissie en de lidstaten moeten zorgen voor samenhang, coördinatie en complementariteit tussen de ESF+-onderdelen onder gedeeld beheer en het onderdeel gezondheid van het ESF+ enerzijds en het steunprogramma voor hervormingen anderzijds, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle stadia van het proces doeltreffende coördinatie waarborgen om de consistentie, samenhang, complementariteit en synergie tussen financieringsbronnen en de technische bijstand daarvan te bewaren.

(21)

Het ESF+ moet beleids- en systeemhervormingen ondersteunen op het gebied van werkgelegenheid, sociale inclusie, uitbanning van armoede, gezondheidszorg en langdurige zorg, en onderwijs en opleiding. Om de afstemming op het Europees Semester te verbeteren, moeten de lidstaten een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van relevante landspecifieke aanbevelingen in verband met structurele uitdagingen die het best kunnen worden aangepakt via meerjarige investeringen binnen het toepassingsgebied van het ESF+. De Commissie en de lidstaten moeten lokale en regionale overheden bij het proces betrekken om te zorgen voor samenhang, coördinatie en complementariteit tussen de ESF+-onderdelen onder gedeeld beheer en het onderdeel gezondheid van het ESF+ enerzijds en het steunprogramma voor hervormingen anderzijds, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle stadia van het proces doeltreffende coördinatie waarborgen om de consistentie, samenhang, complementariteit en synergie tussen financieringsbronnen en de technische bijstand daarvan te bewaren , en moeten daarbij de beginselen en rechten als vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten, het sociaal scorebord in het kader van het Europees Semester, de agenda voor waardig werk van de IAO en regionale kenmerken in acht nemen, en zo bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als vastgesteld in artikel 174 VWEU betreffende de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang .

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21 bis)

Gezien de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de regio's en de uiteenlopende sociale omstandigheden in de Unie, moet het ESF+ voldoende flexibel zijn om rekening te kunnen houden met regionale en territoriale kenmerken.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

Om ervoor te zorgen dat de sociale dimensie van Europa, zoals vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten, naar behoren wordt bevorderd en dat een minimumbedrag van de middelen wordt gebruikt voor de meest behoeftigen moeten de lidstaten ten minste 25  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan de bevordering van sociale inclusie.

(22)

Om ervoor te zorgen dat de sociale dimensie van Europa, zoals vastgesteld in de Europese pijler van sociale rechten, naar behoren wordt bevorderd en dat een minimumbedrag van de middelen wordt gebruikt voor de meest behoeftigen moeten de lidstaten ten minste 27  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan de bevordering van sociale inclusie en de uitbanning van armoede. Dit percentage moet een aanvulling vormen op de nationale middelen ter bestrijding van extreme armoede.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

Alle lidstaten hebben het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd, dat de norm vormt voor de bevordering en bescherming van de rechten van het kind. De bevordering van de rechten van het kind is een expliciete doelstelling van het beleid van de Unie (artikel 3 van het Verdrag van Lissabon), en krachtens het Handvest moeten de belangen van het kind de eerste overweging vormen bij alle handelingen van de Unie. De Unie en de lidstaten moeten op passende wijze van het ESF+ gebruikmaken om de vicieuze cirkel van achterstand te doorbreken voor kinderen die in een situatie van armoede en sociale uitsluiting leven, zoals omschreven in de aanbeveling van de Commissie van 2013 over investeren in kinderen. Het ESF+ moet acties ondersteunen ter bevordering van doeltreffende maatregelen die bijdragen aan de verwezenlijking van de rechten van het kind.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 ter)

Gezien het aanhoudend hoge percentage van kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen in de Unie (26,4  % in 2017), en gezien de Europese pijler van sociale rechten, uit hoofde waarvan kinderen recht hebben op bescherming tegen armoede en kinderen uit kansarme milieus recht hebben op specifieke maatregelen ter bevordering van gelijke kansen, moeten de lidstaten ten minste 5 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan de Europese kindergarantie om bij te dragen aan de gelijke toegang van kinderen tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en geschikte voeding, met het oog op de uitbanning van kinderarmoede en de sociale uitsluiting van kinderen. Wanneer reeds in een vroeg stadium wordt geïnvesteerd in kinderen, dan komt dit deze kinderen en de samenleving als geheel aanzienlijk ten goede. Deze aanpak is cruciaal om de vicieuze cirkel van kansarmoede op vroege leeftijd te doorbreken. Door kinderen te steunen bij de ontwikkeling van hun vaardigheden en capaciteiten worden zij in staat gesteld om hun volledige potentieel te ontplooien en de beste onderwijs- en gezondheidsniveaus te bereiken, hetgeen hen helpt om als jongeren actieve leden van de samenleving te worden en hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

In het licht van de aanhoudend hoge niveaus van werkloosheid en inactiviteit onder jongeren in een aantal lidstaten en regio's, die vooral van invloed zijn op jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, moeten die lidstaten zich blijven inzetten om voldoende ESF+ -middelen onder gedeeld beheer te investeren in acties ter bevordering van jongerenwerkgelegenheid, onder andere via de uitvoering van jongerengarantieregelingen. Voortbouwend op de acties die gericht zijn op individuele personen en werden ondersteund door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de programmeringsperiode 2014-2020 moeten de lidstaten verder steun blijven verlenen voor herintegratie op de arbeidsmarkt en in het onderwijs en voor outreachmaatregelen voor jongeren door, waar van toepassing, prioriteit te geven aan langdurig werkloze, inactieve en kansarme jongeren, onder meer via jeugdwerk. De lidstaten moeten ook investeren in maatregelen die erop gericht zijn de overgang van school naar werk te vergemakkelijken en de diensten voor arbeidsvoorziening te hervormen en aan te passen zodat zij ondersteuning op maat kunnen bieden aan jongeren. De betrokken lidstaten moeten daarom ten minste 10  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan ondersteuning van de inzetbaarheid van jongeren.

(23)

In het licht van de aanhoudend hoge niveaus van werkloosheid en inactiviteit onder jongeren in een aantal lidstaten en regio's, die vooral van invloed zijn op jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's), een probleem dat zich vooral voordoet bij jongeren met een kansarme sociale achtergrond , moeten de lidstaten zich blijven inzetten om voldoende middelen van het ESF+ -onderdeel onder gedeeld beheer te investeren in acties ter bevordering van jongerenwerkgelegenheid, met name via de uitvoering van jongerengarantieregelingen. Voortbouwend op de acties die gericht zijn op individuele personen en werden ondersteund door het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in de programmeringsperiode 2014-2020 moeten de lidstaten verder steun blijven verlenen voor hoogwaardige herintegratie op de arbeidsmarkt en in het onderwijs en voor doeltreffende outreachmaatregelen voor jongeren door, waar van toepassing, prioriteit te geven aan langdurig werkloze, inactieve en kansarme jongeren, de moeilijkst te bereiken jongeren en jongeren in kwetsbare situaties, onder meer via jeugdwerk. De lidstaten moeten ook investeren in maatregelen die erop gericht zijn de overgang van school naar werk te vergemakkelijken en de diensten voor arbeidsvoorziening te hervormen en aan te passen zodat zij ondersteuning op maat kunnen bieden aan jongeren , en die er tevens op gericht zijn deze diensten te verlenen zonder enige vorm van discriminatie . De lidstaten moeten ten minste 3  % van hun nationale ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen aan ondersteuning van beleidsmaatregelen op het gebied van de inzetbaarheid van jongeren , vervolgonderwijs, hoogwaardige werkgelegenheid, leerlingplaatsen en stages. De lidstaten waar het percentage NEET's boven het Uniegemiddelde ligt of meer dan 15 % bedraagt, moeten ten minste 15 % van hun nationale ESF+-middelen toewijzen aan de ondersteuning van beleidsmaatregelen op dit gebied, waarbij ze optreden op het passende territoriale niveau.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 bis)

Ongelijkheden op subregionaal niveau komen steeds meer voor, ook in meer welvarende regio's met kernen van armoede.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 ter)

Gezien de uitbreiding van het toepassingsgebied van het ESF+ moet worden gewaarborgd dat deze extra taken gepaard gaan met extra financiële middelen, zodat de doelstellingen van het programma kunnen worden verwezenlijkt. Er is meer financiering nodig voor de bestrijding van werkloosheid — met name jeugdwerkloosheid — en armoede, en voor de ondersteuning van professionele ontwikkeling en beroepsopleidingen, met name op de digitale werkplek, in overeenstemming met de in de Europese pijler van sociale rechten opgenomen beginselen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 quater)

Eures moet op lange termijn worden versterkt, met name door het internetplatform uit te breiden en de lidstaten actief in te schakelen. De lidstaten moeten dit bestaande model doeltreffender benutten en de details van alle vacatures in de lidstaten via het Eures-systeem openbaar maken.

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

De lidstaten moeten zorgen voor coördinatie en complementariteit tussen de door deze fondsen ondersteunde acties .

(24)

De lidstaten en de Commissie moeten zorgen voor coördinatie en complementariteit en de benutting van synergieën tussen de acties die worden ondersteund door het ESF+ en de overige programma's en instrumenten van de Unie, zoals het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, het Erasmus-programma, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, Horizon Europa, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het programma Digitaal Europa, InvestEU, Creatief Europa of het Europees Solidariteitskorps .

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Overeenkomstig artikel  349 VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 hebben de ultraperifere gebieden en de noordelijke dunbevolkte regio's recht op specifieke maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk beleid en de EU-programma's. Deze regio's hebben bijzondere steun nodig omwille van blijvende beperkingen .

(25)

Overeenkomstig de artikelen  349 en 174  VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 hebben de ultraperifere gebieden, de noordelijke dunbevolkte regio's en de eilanden recht op specifieke maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk beleid en de EU-programma's. Deze regio's hebben bijzondere steun nodig aangezien zij kampen met ernstige en blijvende natuurlijke belemmeringen .

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

In overeenstemming met artikel 174 VWEU moeten de lidstaten en de Commissie waarborgen dat het ESF+ bijdraagt aan de ontwikkeling en uitvoering van specifiek beleid om in te spelen op de beperkingen en problemen waarmee regio's die kampen met ernstige en permanente demografische belemmeringen, zoals ontvolkte of dunbevolkte regio's, worden geconfronteerd.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Overweging 26

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(26)

Een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de door het ESF+ ondersteunde acties hangt af van een goed bestuur en een goed partnerschap tussen alle actoren op de relevante territoriale niveaus en de sociaaleconomische actoren, met name de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Het is daarom van essentieel belang dat de lidstaten de sociale partners en het maatschappelijk middenveld aanmoedigen deel te nemen aan de uitvoering van het ESF+ onder gedeeld beheer .

(26)

Een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de door het ESF+ ondersteunde acties hangt af van een goed bestuur en een goed partnerschap tussen de instellingen van de Unie en de lokale, regionale en nationale overheden, en de sociaal-economische actoren, met name de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Het is daarom van essentieel belang dat de lidstaten , in samenwerking met regionale en lokale overheden, waarborgen dat de sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld , instanties voor gelijke kansen, nationale mensenrechteninstellingen en andere relevante of representatieve organisaties op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan de programmering en het realiseren van het ESF+ , gaande van het vaststellen van prioriteiten voor operationele programma's tot de uitvoering, monitoring en evaluatie van de resultaten en effecten in overeenstemming met de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen als vastgesteld bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie  (1 bis) . Daarnaast is het met het oog op de waarborging van non-discriminatie en gelijke kansen belangrijk dat ook instanties voor gelijke kansen en nationale mensenrechteninstellingen hier in elke fase bij worden betrokken.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Goed bestuur en samenwerking tussen de beheersautoriteiten en de partners vergen een doeltreffende en efficiënte benutting van capaciteitsopbouw voor belanghebbenden, aan wie de lidstaten een passend deel van de ESF+-middelen moeten toewijzen. Aangezien investeringen in institutionele capaciteit alsook in de efficiëntie van het openbaar bestuur en openbare diensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op hervormingen, betere regelgeving en goed bestuur niet langer een operationele doelstelling vormen van het ESF+ onder gedeeld beheer maar zijn opgenomen in het steunprogramma voor structurele hervormingen, moeten de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat deze twee instrumenten doeltreffend op elkaar worden afgestemd.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Steun voor sociale innovatie is cruciaal om het beleid beter op de sociale veranderingen af te stemmen en innovatieve oplossingen aan te moedigen en te ondersteunen. Met name het beproeven en evalueren van innovatieve oplossingen voordat zij op grotere schaal worden toegepast, is van fundamenteel belang voor de verbetering van de doelmatigheid van het beleid en rechtvaardigt de specifieke steunverlening uit het ESF+.

(27)

Steun voor sociale innovatie en de sociale economie is cruciaal om het beleid beter op de sociale veranderingen af te stemmen en innovatieve oplossingen aan te moedigen en te ondersteunen , ook op lokaal niveau . Met name het beproeven en evalueren van innovatieve oplossingen voordat zij op grotere schaal worden toegepast, is van fundamenteel belang voor de verbetering van de doelmatigheid van het beleid en rechtvaardigt de specifieke steunverlening uit het ESF+.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Overweging 27 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(27 bis)

Met het oog op de volledige benutting van het potentieel van sectoroverschrijdende samenwerking en de verbetering van de synergie en samenhang met andere beleidsterreinen ter verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het fonds, moet het ESF+ innoverende acties ondersteunen die via sport, lichaamsbeweging en cultuur aanzetten tot sociale inclusie, de strijd aangaan met jeugdwerkloosheid, met name van kansarme groepen, een betere sociale inclusie van gemarginaliseerde groepen tot stand brengen, en een gezonde levensstijl en ziektepreventie bevorderen.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat het ESF+ bijdraagt tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen overeenkomstig artikel 8 VWEU ter bevordering van gelijke behandeling en kansen voor vrouwen en mannen op alle gebieden, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. Zij moeten er ook voor zorgen dat het ESF+ gelijke kansen voor iedereen bevordert , zonder discriminatie, overeenkomstig artikel 10 VWEU , alsook de inclusie in de maatschappij van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen en dat het bijdraagt tot de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap. Met deze beginselen moet tijdig en op consistente wijze rekening worden gehouden in alle dimensies en in alle fasen van de voorbereiding, monitoring, uitvoering en evaluatie van de programma's, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat er specifieke acties worden ondernomen ter bevordering van gendergelijkheid en gelijke kansen. Het ESF+ moet ook de overgang van residentiële/ institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband bevorderen, in het bijzonder voor degenen die te maken hebben met meervoudige discriminatie. Het ESF+ mag geen acties ondersteunen die bijdragen tot segregatie of sociale uitsluiting. Verordening (EU) nr. [toekomstige GB-verordening] bepaalt dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen ten aanzien van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer moet worden voorzien.

(28)

De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat het ESF+ bijdraagt tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen overeenkomstig artikel 8 VWEU ter bevordering van gelijke behandeling en kansen voor vrouwen en mannen op alle gebieden, waaronder de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. De genderaspecten moeten tot uiting komen in alle programma's die worden uitgevoerd, tijdens de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie. Bovendien moet het ESF+ met name de naleving van artikel 21 van het Handvest in acht nemen, waarin is bepaald dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is. Voorts moet ook iedere vorm van discriminatie op grond van geslachtskenmerken of genderidentiteit en op grond van nationaliteit worden verboden. De lidstaten en de Commissie moeten er tevens voor zorgen dat het ESF+ de inclusie in de maatschappij bevordert van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen en dat het bijdraagt tot de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap , onder meer met betrekking tot onderwijs, werk, werkgelegenheid en universele toegang . Met deze beginselen moet tijdig en op consistente wijze rekening worden gehouden in alle dimensies en in alle fasen van de voorbereiding, monitoring, uitvoering en evaluatie van de programma's, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat er specifieke acties worden ondernomen ter bevordering van gendergelijkheid en gelijke kansen. Het ESF+ moet ook de overgang van institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband bevorderen, in het bijzonder voor degenen die te maken hebben met meervoudige en intersectionele discriminatie. Het ESF+ mag geen acties ondersteunen die bijdragen tot segregatie of sociale uitsluiting. Verordening (EU) nr. [toekomstige GB-verordening] bepaalt dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven in overeenstemming met het Handvest en op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen ten aanzien van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer moet worden voorzien.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Overweging 28 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 bis)

Het gebruik van regionale indicatoren moet in overweging worden genomen, zodat beter rekening kan worden gehouden met subregionale verschillen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Overweging 28 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(28 ter)

Het ESF+ moet het leren van talen ondersteunen om het wederzijds begrip te bevorderen en een inclusieve samenleving op te bouwen, eveneens door meer gebruik te maken van de toolkit voor taalondersteuning voor vluchtelingen die is ontwikkeld door de Raad van Europa.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Om de administratieve lasten in verband met de verzameling van gegevens te verminderen, moeten de lidstaten wanneer dergelijke gegevens in registers beschikbaar zijn, de beheersautoriteiten in staat stellen deze gegevens uit die registers te verkrijgen.

(29)

Om de administratieve lasten in verband met de verzameling van gegevens te verminderen, moeten de lidstaten wanneer dergelijke gegevens – eventueel uitgesplitst naar geslacht – in registers beschikbaar zijn, de beheersautoriteiten in staat stellen deze gegevens uit die registers te verkrijgen , met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) . Het is raadzaam om de voortzetting van de elektronische overdracht van gegevens te stimuleren, omdat dit de administratieve lasten helpt verminderen.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Via sociale experimenten, een kleinschalig project, kan informatie worden verzameld over de haalbaarheid van sociale innovatie. Het moet mogelijk zijn met haalbare ideeën op ruimere schaal of in andere contexten door te gaan met financiële ondersteuning van het ESF+ en andere bronnen.

(31)

Via sociale experimenten, een kleinschalig project, kan informatie worden verzameld over de haalbaarheid van sociale innovatie. Het moet mogelijk zijn en worden aangemoedigd om ideeën op lokaal niveau te testen en met haalbare ideeën op ruimere schaal door te gaan — waar passend – of ze over te nemen in andere contexten in verschillende regio's of lidstaten met financiële ondersteuning van het ESF+ of in combinatie met andere bronnen.

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

In het ESF+ zijn bepalingen vastgelegd om het vrije verkeer van werknemers op niet-discriminerende wijze te verwezenlijken door een nauwe samenwerking tussen de centrale diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten onderling en met de Commissie tot stand te brengen. Het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening moet een betere werking van de arbeidsmarkten bevorderen door grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers gemakkelijker te maken en de informatie op de arbeidsmarkten transparanter te maken. Het toepassingsgebied van het ESF+ omvat ook de ontwikkeling en ondersteuning van gerichte mobiliteitsregelingen zodat vacatures kunnen worden vervuld waar tekortkomingen op de arbeidsmarkt zijn geïdentificeerd.

(32)

In het ESF+ zijn bepalingen vastgelegd om het vrije verkeer van werknemers op niet-discriminerende wijze te verwezenlijken door een nauwe samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaten , de Commissie en de sociale partners tot stand te brengen. Het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening moet , in overleg met de sociale partners, een betere werking van de arbeidsmarkten bevorderen door grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers gemakkelijker te maken en de informatie op de arbeidsmarkten transparanter te maken. Het toepassingsgebied van het ESF+ omvat ook de ontwikkeling en ondersteuning van gerichte mobiliteitsregelingen zodat vacatures kunnen worden vervuld waar tekortkomingen op de arbeidsmarkt zijn geïdentificeerd. Het ESF+ ondersteunt grensoverschrijdende partnerschappen tussen regionale openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de sociale partners en de activiteiten die zij uitvoeren ter bevordering van mobiliteit, alsook transparantie en integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten door middel van voorlichting, advies en arbeidsbemiddeling. In veel grensregio's spelen deze partnerschappen een belangrijke rol bij de totstandbrenging van een echte Europese arbeidsmarkt.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Overweging 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(33)

Een van de grootste belemmeringen om een bedrijf te starten is gebrek aan toegang tot krediet voor micro-ondernemingen, de sociale economie en sociale ondernemingen , met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. In de ESF+-verordening zijn bepalingen vastgesteld om een marktecosysteem te creëren om het aanbod aan en de toegang tot financiering te vergroten voor sociale ondernemingen en tegemoet te komen aan de vraag van degenen die hieraan het meest behoefte hebben, met name de werklozen, vrouwen en kwetsbare mensen die een micro-onderneming willen starten of uitbouwen. Aan deze doelstelling zal ook worden gewerkt via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponent voor sociale investeringen en vaardigheden van het InvestEU-fonds.

(33)

Een van de grootste belemmeringen om een bedrijf te starten is gebrek aan toegang tot krediet voor micro-ondernemingen, de sociale economie en ondernemingen in de sociale economie , met name voor degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. In de ESF+-verordening zijn bepalingen vastgesteld om een marktecosysteem te creëren om het aanbod aan en de toegang tot financiering en ondersteunende diensten te vergroten voor ondernemingen in de sociale economie, waaronder die in de culturele en creatieve sector, en tegemoet te komen aan de vraag van degenen die hieraan het meest behoefte hebben, met name de werklozen, vrouwen en kansarme groepen die een micro-onderneming willen starten of uitbouwen. Aan deze doelstelling zal ook worden gewerkt via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponent voor sociale investeringen en vaardigheden van het InvestEU-fonds.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Overweging 33 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(33 bis)

De Commissie moet op het niveau van de Unie een label “Europese sociale economie” invoeren voor sociale en solidaire ondernemingen, gebaseerd op duidelijke criteria die ontwikkeld zijn om de specifieke kenmerken van deze ondernemingen en hun sociale impact in de verf te zetten, hun zichtbaarheid te vergroten, investeringen te stimuleren, de toegang tot financiering en tot de interne markt te faciliteren voor degenen die nationaal of naar andere lidstaten willen uitbreiden, waarbij tegelijk rekening wordt gehouden met de diverse rechtsvormen en -kaders in de sector en in de lidstaten.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Overweging 34

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(34)

Spelers op de markt voor sociale investeringen, waaronder filantropische actoren, kunnen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van meerdere ESF+-doelstellingen aangezien ze zowel financiering als innovatieve en aanvullende benaderingen bieden om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, de werkloosheid terug te dringen en bij te dragen tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Daarom moeten filantropische actoren, zoals stichtingen en donoren naargelang het geval worden betrokken bij ESF+-acties, met name bij de acties die zijn gericht op de ontwikkeling van het ecosysteem voor de markt voor sociale investeringen.

(34)

Spelers op de markt voor sociale investeringen, waaronder filantropische actoren, kunnen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van meerdere ESF+-doelstellingen aangezien ze zowel financiering als innovatieve en aanvullende benaderingen bieden om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, de werkloosheid terug te dringen en bij te dragen tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Daarom moeten filantropische actoren, zoals stichtingen en donoren naargelang het geval en voor zover zij geen politieke of maatschappelijke motieven hebben die in strijd zijn met de idealen van de Unie, worden betrokken bij ESF+-acties, met name bij de acties die zijn gericht op de ontwikkeling van het ecosysteem voor de markt voor sociale investeringen.

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Overweging 34 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(34 bis)

Transnationale samenwerking biedt een significante meerwaarde en dient derhalve door alle lidstaten te worden ondersteund, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Tevens is het nodig de Commissie een sterkere rol toe te bedelen bij het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen en het coördineren van de uitvoering van relevante initiatieven.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 bis)

De Commissie dient de participatie van de lidstaten en van ondervertegenwoordigde organisaties te bevorderen door de belemmeringen voor participatie zoveel mogelijk te verlagen, met inbegrip van de administratieve lasten voor het aanvragen en ontvangen van financiering.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Overweging 35 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(35 ter)

Een van de hoofddoelstellingen van de Unie is de gezondheidszorgstelsels te versterken door de digitale transformatie van zorgvoorzieningen en patiëntenzorg te ondersteunen en een duurzaam zorginformatiesysteem te ontwikkelen, alsook door steun te geven aan nationale hervormingen om gezondheidszorgstelsels doeltreffender, toegankelijker en veerkrachtiger te maken.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Overweging 36

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(36)

Mensen langer gezond en actief houden en hen in staat stellen een actieve rol te spelen bij de zorg voor de eigen gezondheid, zal positieve effecten hebben op de volksgezondheid, op de ongelijkheid op gezondheidsgebied, op de levenskwaliteit, de productiviteit, het concurrentievermogen en de inclusiviteit, en zal de druk op de nationale begrotingen doen afnemen. De Commissie is vastbesloten de lidstaten te helpen om hun duurzameontwikkelingsdoelstellingen (sustainable development goals — SDG's) te behalen, in het bijzonder SDG 3 “Gezondheid en welzijn voor iedereen, op elke leeftijd” (17).

(36)

Teneinde aan de voorschriften van artikel 168 VWEU te voldoen, zijn permanente inspanningen vereist. Iedereen op een niet-discriminerende manier gezond en actief houden en mensen in staat stellen een actieve rol te spelen bij de zorg voor de eigen gezondheid, zal positieve effecten hebben op de volksgezondheid, op de ongelijkheid op gezondheidsgebied, op de levenskwaliteit, de productiviteit, het concurrentievermogen en de inclusiviteit, en zal de druk op de nationale begrotingen doen afnemen . Steun voor en erkenning van innovaties, waaronder sociale innovaties, die gevolgen hebben voor de gezondheid, zijn een hulpmiddel bij de ambitie om de gezondheidssector in het licht van de uitdagingen van demografische veranderingen duurzaam te houden. Bovendien zijn maatregelen om de ongelijkheid op gezondheidsgebied te beperken van belang om “inclusieve groei” te kunnen verwezenlijken. De Commissie is vastbesloten de lidstaten te helpen om hun duurzameontwikkelingsdoelstellingen (sustainable development goals — SDG's) te behalen, in het bijzonder SDG 3 “Gezondheid en welzijn voor iedereen, op elke leeftijd” (17).

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Overweging 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(36 bis)

Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of beperkingen. Om de volksgezondheid in de Unie te verbeteren, is het van essentieel belang niet uitsluitend de nadruk te leggen op lichamelijke gezondheid en sociaal welzijn. Volgens de WHO is 40 % van het aantal levensjaren dat met een beperking wordt doorgebracht te wijten aan geestelijke gezondheidsproblemen. Problemen in verband met geestelijke gezondheid zijn ook erg divers, langdurig en leiden tot discriminatie, en dragen in aanzienlijke mate bij aan ongelijkheid op gezondheidsgebied. Bovendien is de economische crisis van invloed op factoren die de geestelijke gezondheid bepalen, omdat beschermende factoren zijn afgezwakt en risicofactoren zijn toegenomen.

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Overweging 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(37)

De gemeenschappelijke waarden en beginselen in de gezondheidsstelsels van de Europese Unie, zoals vastgesteld in de conclusies van de Raad van 2 juni 2006, moeten het besluitvormingsproces ondersteunen om innovatieve, doeltreffende en veerkrachtige gezondheidsstelsels op te zetten en te beheren, om instrumenten te bevorderen die universele toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg waarborgen en om vrijwillig de beste praktijken op grotere schaal toe te passen.

(37)

De gemeenschappelijke waarden en beginselen in de gezondheidsstelsels van de Europese Unie, zoals vastgesteld in de conclusies van de Raad van 2 juni 2006, moeten het besluitvormingsproces ondersteunen om innovatieve, doeltreffende en veerkrachtige gezondheidsstelsels op te zetten en te beheren, om instrumenten te bevorderen die universele toegang tot hoogwaardige persoonsgerichte gezondheidszorg en gerelateerde zorg waarborgen en om vrijwillig de beste praktijken op grotere schaal toe te passen. Dit heeft onder meer betrekking op diensten voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie als onderdeel van de primaire gezondheidszorg.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Overweging 37 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 bis)

De vorige actieprogramma's van de Unie op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) en op het gebied van gezondheid (2008-2013 en 2014-2020), die respectievelijk zijn vastgesteld bij Besluit nr. 1786/2002/EG  (1bis) , Besluit nr. 1350/2007/EG  (1ter) en Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad  (1quater) (“de vorige gezondheidsprogramma's”), kregen een positieve evaluatie omdat zij een aantal belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen tot gevolg hebben gehad. Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet voortbouwen op de verwezenlijkingen van de vorige gezondheidsprogramma's.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Overweging 37 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(37 ter)

Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet een instrument zijn ter bevordering van acties op gebieden waar er sprake is van een meerwaarde van de Unie die kan worden aangetoond op basis van het volgende: uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten en tussen de regio's; ondersteuning van netwerken voor kennisuitwisseling of wederzijds leren; ondersteuning van kwalificaties voor gezondheidswerkers; het aanpakken van grensoverschrijdende bedreigingen om de risico's en de gevolgen ervan te beperken; het aanpakken van bepaalde aangelegenheden met betrekking tot de interne markt wanneer de Unie over substantiële legitimiteit beschikt om in de lidstaten kwalitatief hoogstaande oplossingen te garanderen; ontsluiting van het innovatiepotentieel op gezondheidsgebied; maatregelen die kunnen leiden tot een benchmarkingsysteem om op het niveau van de Unie besluitvorming met kennis van zaken mogelijk te maken; het vergroten van de efficiëntie door verspilling van hulpbronnen als gevolg van dubbel werk te voorkomen, en de optimalisering van het gebruik van financiële middelen.

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Overweging 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(38)

Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet bijdragen tot ziektepreventie gedurende het hele leven van de EU-burgers en tot de bevordering van de gezondheid door risicofactoren voor de gezondheid aan te pakken zoals tabaksgebruik en passief roken, schadelijk alcoholgebruik, consumptie van illegale drugs en schade aan de gezondheid door drugsgebruik, ongezonde voedingsgewoonten en gebrek aan lichaamsbeweging. Het moet een klimaat creëren dat bevorderlijk is voor een gezonde levensstijl om de maatregelen van de lidstaten aan te vullen in overeenstemming met de desbetreffende strategieën. Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet doeltreffende preventiemodellen , innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen integreren om bij te dragen tot innovatieve, doeltreffende en duurzame gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en om de toegang tot een betere en veiligere gezondheidszorg voor de Europese burgers te vergemakkelijken.

(38)

Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet bijdragen tot ziektepreventie , vroegtijdige diagnose gedurende het hele leven van de inwoners van de Unie en de bevordering van de gezondheid door risicofactoren voor de gezondheid aan te pakken zoals tabaksgebruik , roken en passief roken, schadelijk alcoholgebruik, milieugerelateerde risicofactoren voor de gezondheid, consumptie van illegale drugs en schade aan de gezondheid door drugsgebruik, obesitas en ongezonde voedingsgewoonten , die ook aan armoede en een gebrek aan lichaamsbeweging zijn gerelateerd . Het moet een klimaat creëren dat bevorderlijk is voor een gezonde levensstijl , de bevolking bewuster maken van risicofactoren en weldoordachte acties op het gebied van volksgezondheid bevorderen om de lasten en effecten van infecties en te voorkomen besmettelijke ziekten op de algemene gezondheid gedurende het hele leven te verminderen, onder meer door vaccinaties, teneinde de maatregelen van de lidstaten aan te vullen in overeenstemming met de desbetreffende strategieën. In dit kader moet speciale aandacht worden besteed aan gezondheidsvoorlichting, aangezien individuele personen en gemeenschappen hierdoor hun gezondheid kunnen verbeteren, hun kennis kunnen vergroten en hun houding kunnen aanpassen. De huidige problemen op het gebied van gezondheid kunnen enkel doeltreffend worden aangepakt door samenwerking op het niveau van de Unie en aanhoudend optreden van de Unie op het gebied van gezondheid. Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet de uitvoering van de desbetreffende Uniewetgeving ondersteunen en doeltreffende preventie- en bewustmakingsmodellen voor alle doelgroepen integreren , alsook innovatieve technologieën en nieuwe bedrijfsmodellen en oplossingen om bij te dragen tot innovatieve , toegankelijke , doeltreffende en duurzame gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en om de toegang tot een betere en veiligere gezondheidszorg voor de inwoners van de Unie te vergemakkelijken , zowel in stedelijke als plattelandsgebieden .

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Overweging 38 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(38 bis)

Met het oog op de uitvoering van de acties in het kader van het onderdeel gezondheid moet de Commissie de oprichting van een stuurgroep voor gezondheid ondersteunen. Daarnaast moet de Commissie manieren en methoden voorstellen om de gezondheidsgerelateerde activiteiten af te stemmen op het proces van het Europees Semester, dat nu bevoegd is om hervormingen op het gebied van gezondheidszorgstelsels aan te bevelen (en in feite ook andere sociale determinanten in verband met gezondheid) die tot doel hebben regelingen inzake gezondheidszorg en sociale bescherming in de lidstaten toegankelijker en duurzamer te maken.

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Overweging 39

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(39)

Niet-overdraagbare ziekten zijn verantwoordelijk voor meer dan 80 % van de voortijdige sterfte in de Unie en doeltreffende preventie veronderstelt verscheidene grensoverschrijdende dimensies. Tegelijkertijd hebben het Europees Parlement en de Raad de noodzaak beklemtoond om de gevolgen voor de volksgezondheid van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen, zoals overdraagbare ziekten en andere biologische, chemische, onbekende en milieubedreigingen tot een minimum te beperken door de crisisparaatheid en de responscapaciteit te ondersteunen.

(39)

Niet-overdraagbare ziekten zijn verantwoordelijk voor meer dan 80 % van de voortijdige sterfte in de Unie en doeltreffende preventie veronderstelt verscheidene sectoroverschrijdende acties en grensoverschrijdende dimensies. Tegelijkertijd hebben het Europees Parlement en de Raad de noodzaak beklemtoond om de gevolgen voor de volksgezondheid van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen, zoals plotse en cumulatieve emissies in het milieu en milieuvervuiling, overdraagbare ziekten en andere biologische, chemische, onbekende en milieubedreigingen tot een minimum te beperken door de crisisparaatheid en de responscapaciteit te ondersteunen.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Overweging 39 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(39 bis)

Blijvende investeringen in innovatieve en op de gemeenschap gebaseerde benaderingen voor het aanpakken van grensoverschrijdende ziekten, zoals de epidemieën van hiv/aids, tuberculose en virale hepatitis, zijn van essentieel belang, aangezien de sociale dimensie van de ziekten een grote invloed heeft op het vermogen om deze ziekten in de Unie en haar buurlanden als epidemie te kunnen aanpakken. Een ambitieuzer politiek leiderschap en toereikende technische en financiële middelen om te voorzien in een duurzame regionale oplossing voor de strijd tegen hiv/aids, tuberculose en hepatitis in Europa, zullen van cruciaal belang zijn om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen inzake deze ziekten te verwezenlijken.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Overweging 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(40)

Het is van essentieel belang de last van resistente infecties en zorginfecties te verminderen en de beschikbaarheid van doeltreffende antibiotica te garanderen met het oog op een efficiënte gezondheidszorg en de gezondheid van de patiënten .

(40)

Het is van essentieel belang de last van resistente infecties en zorginfecties te verminderen en de beschikbaarheid van doeltreffende antibiotica te garanderen – waarbij evenwel het gebruik ervan wordt beperkt om antimicrobiële resistentie te helpen tegengaan – met het oog op een efficiënte gezondheidszorg en de gezondheid van de burgers .

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Overweging 42

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(42)

Gezien de specifieke aard van enkele doelstellingen van het onderdeel gezondheid van het ESF+ en van de soorten acties in het kader van dat onderdeel, zijn de respectieve bevoegde autoriteiten van de lidstaten het best geplaatst om de daarmee samenhangende activiteiten uit te voeren. Die autoriteiten, die door de lidstaten zelf zijn aangewezen, moeten daarom voor de toepassing van artikel [195], van [het nieuwe Financieel Reglement] worden beschouwd als de kenbaar gemaakte begunstigden en de subsidies moeten aan dergelijke autoriteiten worden toegekend zonder voorafgaande bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen.

(42)

Gezien de specifieke aard van enkele doelstellingen van het onderdeel gezondheid van het ESF+ en van de soorten acties in het kader van dat onderdeel, zijn de respectieve bevoegde autoriteiten van de lidstaten het best geplaatst om de daarmee samenhangende activiteiten uit te voeren met de actieve steun van het maatschappelijk middenveld . Die autoriteiten, die door de lidstaten zelf zijn aangewezen, in voorkomend geval in combinatie met organisaties uit het maatschappelijk middenveld, moeten daarom voor de toepassing van artikel [195], van [het nieuwe Financieel Reglement] worden beschouwd als de kenbaar gemaakte begunstigden en de subsidies moeten aan dergelijke autoriteiten worden toegekend zonder voorafgaande bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 bis)

Om de prestaties van programma's te vergroten door toezicht te houden op tekortkomingen en gebreken, moet de Commissie programma- en actiespecifieke monitoringindicatoren toepassen om te waarborgen dat de doelstellingen van programma's worden verwezenlijkt.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 ter)

Het ESF+-programma moet inspelen op bestaande belemmeringen die de deelname van het maatschappelijk middenveld belemmeren, bijvoorbeeld door vereenvoudiging van de aanvraagprocedures, versoepeling van de financiële criteria door in sommige gevallen af te zien van het medefinancieringspercentage, maar ook door de capaciteit van patiënten, hun organisaties en andere belanghebbenden te vergroten door middel van opleidingen en onderwijs. Het programma moet er voorts op gericht zijn op niveau van de Unie het functioneren mogelijk te maken van netwerken en organisaties van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van organisaties op Unieniveau, die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Overweging 42 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(42 quater)

Het onderdeel gezondheid van het ESF+ moet zo worden uitgevoerd dat de bevoegdheden van de lidstaten inzake de bepaling van hun gezondheidsbeleid en de organisatie en verlening van gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg worden geëerbiedigd. Zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen en de rol van de lidstaten als belangrijkste gesprekspartner in het besluitvormingsproces van de Unie, moet ook de bevoegde autoriteiten op subnationaal niveau een rol worden toebedeeld om effectieve en blijvende effecten van het gezondheidsbeleid van de Unie te waarborgen door dit te integreren in het sociaal beleid in de praktijk.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Overweging 44

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(44)

Het gezondheidsbeleid van de EU heeft een onmiddellijk effect op het leven van de burgers, op de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels en de goede werking van de interne markt. Het regelgevingskader voor medische producten en technologieën (geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en stoffen van menselijke oorsprong), alsook de wetgeving inzake tabak, de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg en ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid zijn essentieel voor de bescherming van de gezondheid in de EU. De regelgeving en de toepassing en handhaving daarvan moet gelijke tred houden met de ontwikkelingen in innovatie en onderzoek en met de maatschappelijke veranderingen op dit gebied en tegelijkertijd de gezondheidsdoelstellingen verwezenlijken. Daarom is het noodzakelijk voortdurend de wetenschappelijke basis te ontwikkelen die nodig is voor de uitvoering van dergelijke wetgeving met wetenschappelijk karakter .

(44)

Het gezondheidsbeleid van de Unie heeft een onmiddellijk effect op het leven van de burgers, op de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels en de goede werking van de interne markt. Het regelgevingskader voor medische producten en technologieën (geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en stoffen van menselijke oorsprong), alsook de wetgeving inzake tabak, de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg en ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid zijn essentieel voor de bescherming van de gezondheid in de Unie. Daarnaast heeft een groot aantal andere rechtshandelingen van de Unie aanzienlijke effecten op de gezondheid, zoals rechtshandelingen in verband met voedsel en voedseletikettering, luchtvervuiling, hormoonontregelaars en gewasbeschermingsmiddelen. In sommige gevallen is er geen duidelijk inzicht in de cumulatieve effecten van milieurisicofactoren, mogelijk met onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de burgers tot gevolg.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Overweging 44 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(44 bis)

Regelgeving met gevolgen voor de gezondheid, alsook de toepassing en handhaving daarvan, moeten gelijke tred houden met vorderingen op het vlak van innovatie en onderzoek en met maatschappelijke veranderingen op dit gebied, en moeten tegelijkertijd blijven berusten op het voorzorgsbeginsel als vastgelegd in de Verdragen. Daarom is het noodzakelijk de wetenschappelijke basis die nodig is voor de uitvoering van dergelijke wetgeving van wetenschappelijke aard voortdurend te blijven ontwikkelen en het hoogst mogelijke niveau van transparantie te waarborgen, teneinde onafhankelijke controle mogelijk te maken en zo het vertrouwen van het publiek in de processen van de Unie te herstellen, alsook omdat het delen van deze bewijzen per definitie in het algemeen belang is.

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Overweging 44 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(44 ter)

De uitdagingen op het gebied van gezondheid kunnen niet door de gezondheidssector alleen worden aangepakt, aangezien gezondheid afhankelijk is van een groot aantal externe factoren. Zoals vermeld in de Verdragen van Maastricht en Amsterdam is het beginsel van “gezondheid op alle beleidsgebieden” dus van belang voor het vermogen van de Unie om toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden. Het bewustmaken van andere sectoren van de gezondheidseffecten van hun beslissingen en van het belang om gezondheid tot integraal onderdeel van hun beleid te maken, is echter een van de grootste uitdagingen waar de Europese gezondheidssector momenteel mee te kampen heeft. Er is nu al sprake van belangrijke vorderingen op het gebied van gezondheid als gevolg van het beleid in verschillende sectoren, zoals onderwijs, verkeer, voeding, landbouw, werkgelegenheid of ruimtelijke ordening. Zo zijn er op het gebied van hartgerelateerde aandoeningen grote vorderingen gemaakt als gevolg van veranderingen in beleid en regelgeving met betrekking tot voedselkwaliteit, het aanmoedigen van lichaamsbeweging en het ontmoedigen van roken.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Overweging 46

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(46)

Deze verordening weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het algemene streefcijfer van 25 % van de EU-begrotingsuitgaven voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt gehaald. Relevante acties zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie ervan.

(46)

Deze verordening weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat in de loop van het MFK voor de periode 2021-2027 het algemene streefcijfer van 25 % van de EU-begrotingsuitgaven voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt gehaald , alsook dat zo spoedig mogelijk, uiterlijk in 2027, een jaarlijks streefcijfer van 30 % wordt bereikt . Relevante acties zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie ervan.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Overweging 47

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(47)

Volgens artikel [94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad] (19) moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(47)

Volgens artikel [94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad] (19) moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Het programma moet rekening houden met bepaalde beperkingen waarmee in deze gebieden gevestigde personen en entiteiten worden geconfronteerd, teneinde te voorzien in een goede toegang tot die onderdelen.

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Overweging 48

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(48)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan de programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking onder de EER-overeenkomst, die in een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet in de uitvoering van de programma's. Een specifieke bepaling moet in deze verordening worden opgenomen om de nodige rechten en toegang te verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(48)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen , als zij voldoen aan alle betreffende regels en bepalingen, aan de programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking onder de EER-overeenkomst, die in een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet in de uitvoering van de programma's. Een specifieke bepaling moet in deze verordening worden opgenomen om de nodige rechten en toegang te verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Overweging 50 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(50 bis)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het fonds financieel goed en billijk wordt beheerd opdat het zo duidelijk, doeltreffend en gebruiksvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens rechtszekerheid en toegankelijkheid voor alle deelnemers te waarborgen. Wanneer activiteiten van het ESF+ onder gedeeld beheer worden uitgevoerd, mogen de lidstaten geen extra regels toevoegen noch deze gedurende de looptijd wijzigen, aangezien zulks het voor de begunstigden moeilijker maakt de middelen te gebruiken en vertraging kan veroorzaken bij de betaling van facturen.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Overweging 51

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(51)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doeltreffendheid van de arbeidsmarkten vergroten en de toegang tot kwaliteitsvol werk verbeteren, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs en opleiding verbeteren, sociale inclusie en gezondheid bevorderen en armoede bestrijden , alsook de acties in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau de Unie, mag de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(51)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doeltreffendheid en billijkheid van de arbeidsmarkten vergroten en de toegang tot kwaliteitsvol werk verbeteren, de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs , opleiding en zorg verbeteren, sociale inclusie , gelijke kansen en gezondheid bevorderen en armoede uitbannen , alsook de acties in het kader van de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau de Unie, mag de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 1

Artikel 1

Voorwerp

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vastgesteld.

Bij deze verordening wordt het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vastgesteld. Het ESF+ bestaat uit drie onderdelen: het onderdeel onder gedeeld beheer, het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid.

In deze verordening worden de doelstellingen van het ESF+, de begroting voor de periode 2021-2027, de uitvoeringsmethoden, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

In deze verordening worden de doelstellingen van het ESF+, de begroting voor de periode 2021-2027, de uitvoeringsmethoden, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd , in aanvulling op de algemene regels die van toepassing zijn op het ESF+ op grond van Verordening (EU) nr. [verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen] .

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 2

Artikel 2

Definities

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“begeleidende maatregelen”: activiteiten ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan, zoals het verwijzen naar en het verlenen van sociale diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;

1)

“begeleidende maatregelen”: activiteiten ter aanvulling van de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan en armoede uit te bannen , zoals het verwijzen naar en het verlenen van sociale diensten en psychologische bijstand, het verstrekken van relevante informatie over openbare diensten of advies over het beheer van een gezinsbudget;

2)

“geassocieerd land”: een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie waardoor het overeenkomstig artikel 30 kan deelnemen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+;

2)

“geassocieerd land”: een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie waardoor het overeenkomstig artikel 30 kan deelnemen aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+;

3)

“fundamentele materiële bijstand”: goederen om aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven te voldoen, zoals kleding, toiletartikelen en schoolgerief;

3)

“fundamentele materiële bijstand”: goederen om aan iemands basisbehoeften voor een waardig leven te voldoen, zoals kleding, toiletartikelen , met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne, en schoolgerief;

4)

“blendingverrichtingen”: door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

4)

“blendingverrichtingen”: door de begroting van de Unie ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

5)

“gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die uiterlijk vier weken na de dag waarop de deelname aan een actie afloopt (einddatum), een beeld van de effecten geven;

5)

“gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die uiterlijk vier weken na de dag waarop de deelname aan een actie afloopt (einddatum), een beeld van de effecten geven;

6)

“gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zes maanden nadat de deelname aan een actie afloopt, een beeld van de effecten geven;

6)

“gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn”: gemeenschappelijke resultaatindicatoren die zes en twaalf maanden nadat de deelname aan een actie afloopt, een beeld van de effecten geven;

7)

“kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand”: de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand;

7)

“kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand”: de werkelijke kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand door de begunstigde die niet beperkt zijn tot de prijs van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand;

 

7 bis)

“grensoverschrijdende partnerschappen” binnen het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie: permanente samenwerkingsstructuren tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het maatschappelijk middenveld of de sociale partners die gevestigd zijn in ten minste twee lidstaten;

8)

“eindontvanger”: de meest behoeftige persoon of personen die de steun ontvangen overeenkomstig punt xi) van artikel 4, lid 1;

8)

“eindontvanger”: de meest behoeftige persoon of personen die de steun ontvangen overeenkomstig punt xi) van artikel 4, lid 1;

9)

“gezondheidscrisis”: elke crisis die gewoonlijk als een bedreiging wordt beschouwd, een gezondheidsdimensie heeft en dringende maatregelen van de autoriteiten in onzekere omstandigheden vereist;

9)

“gezondheidscrisis”: elke crisis die gewoonlijk als een bedreiging wordt beschouwd, een gezondheidsdimensie heeft en dringende maatregelen van de autoriteiten in onzekere omstandigheden vereist;

10)

“juridische entiteit”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben;

10)

“juridische entiteit”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben;

11)

“microfinanciering”: garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling — onder meer in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding — die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en/of ontvangstengenererende activiteiten;

11)

“microfinanciering”: garanties, microkrediet, eigen vermogen en quasi-eigenvermogen in combinatie met begeleidende diensten voor bedrijfsontwikkeling — onder meer in de vorm van individueel advies en individuele begeleiding en opleiding — die worden verstrekt aan personen en micro-ondernemingen die problemen ondervinden bij de toegang tot krediet voor professionele en/of ontvangstengenererende activiteiten;

12)

“micro-onderneming”: een onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;

12)

“micro-onderneming”: een onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaarlijkse omzet of financiële balans van minder dan 2 000 000 EUR;

13)

“meest behoeftige personen”: natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen — van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbende partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;

13)

“meest behoeftige personen”: natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen , met inbegrip van kinderen en daklozen  — van wie de behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met relevante belanghebbende partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftige personen in bepaalde geografische gebieden;

14)

“referentiewaarde”: een waarde voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;

14)

“referentiewaarde”: een waarde voor het vaststellen van doelstellingen voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren die gebaseerd is op de huidige of voorgaande soortgelijke maatregelen;

15)

“sociale onderneming”: een onderneming — ongeacht haar juridische vorm — of een natuurlijke persoon die

15)

“sociale onderneming”: een onderneming in de sociale economie  — ongeacht haar juridische vorm — of een natuurlijke persoon die

 

a)

overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat van vestiging — als belangrijkste sociale doelstelling meetbare positieve sociale effecten in plaats van winst voor andere doeleinden nastreeft en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert en/of van methoden voor de productie van goederen of diensten gebruikmaakt die sociale doelstellingen belichamen;

 

a)

overeenkomstig de oprichtingsakte, statuten of enig ander juridisch document dat kan leiden tot aansprakelijkheid op grond van de regels van de lidstaat van vestiging — als belangrijkste sociale doelstelling meetbare positieve sociale effecten (waaronder milieueffecten) in plaats van winst voor andere doeleinden nastreeft en die diensten of goederen met een sociaal rendement levert en/of van methoden voor de productie van goederen of diensten gebruikmaakt die sociale doelstellingen belichamen;

 

b)

de winst op de eerste plaats gebruikt om de belangrijkste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels voor de verdeling van de winst beschikt die ervoor zorgen dat die verdeling de belangrijkste sociale doelstelling niet ondermijnt;

 

b)

het grootste deel van de winst op de eerste plaats opnieuw investeert om de belangrijkste sociale doelstelling te verwezenlijken en over vooraf vastgestelde procedures en regels voor de verdeling van de winst beschikt die ervoor zorgen dat die verdeling de belangrijkste sociale doelstelling niet ondermijnt;

 

c)

op zakelijke, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;

 

c)

op zakelijke, democratische, participatieve, controleerbare en transparante wijze wordt beheerd, vooral door de participatie van werknemers, klanten en belanghebbenden op wie de bedrijfsactiviteiten van invloed zijn;

 

15 bis)

“onderneming in de sociale economie”: diverse soorten bedrijven en entiteiten die deel uitmaken van de sociale economie, zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, associaties, stichtingen, sociale ondernemingen en andere ondernemingsvormen die worden gereguleerd door de wetten van de afzonderlijke lidstaten en die voorrang geven aan individuele en sociale doelstellen boven kapitaal, aan democratisch bestuur, solidariteit en de herinvestering van het grootste deel van hun winsten of overtollige middelen;

16)

“sociale innovatie”: activiteiten waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name die activiteiten die verband houden met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën (met betrekking tot producten, diensten en modellen) die in sociale behoeften voorzien en tegelijk nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden creëren en zo de samenleving ten goede komen en haar handelingscapaciteit vergroten;

16)

“sociale innovatie”: activiteiten , met inbegrip van collectieve activiteiten, waarvan zowel de doelstellingen als de middelen sociaal zijn, en met name die activiteiten die verband houden met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe ideeën (met betrekking tot producten, diensten , praktijken en modellen) die in sociale behoeften voorzien en tegelijk nieuwe sociale betrekkingen of samenwerkingsverbanden creëren , onder meer tussen openbare organisaties uit de derde sector zoals vrijwilligers- en gemeenschapsorganisaties en ondernemingen in de sociale economie, en zo de samenleving ten goede komen en haar handelingscapaciteit vergroten;

17)

“sociale experimenten”: beleidsmaatregelen die innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aandragen en op kleine schaal worden uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens ze — wanneer de resultaten overtuigend zijn — onder andere omstandigheden of op grotere schaal worden uitgevoerd;

17)

“sociale experimenten”: beleidsmaatregelen die innovatieve oplossingen voor sociale behoeften aandragen en op kleine schaal worden uitgevoerd onder omstandigheden die het mogelijk maken de effecten ervan te meten, alvorens ze — wanneer de resultaten overtuigend zijn — onder andere omstandigheden (waaronder geografische en sectorale) of op grotere schaal worden uitgevoerd;

18)

“sleutelcompetenties”: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft met het oog op persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap. De sleutelcompetenties zijn: lees- en schrijfvaardigheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie en engineering; digitale vaardigheden; persoonlijke, sociale en leervaardigheden; burgerschap; ondernemerschap; cultureel bewustzijn en culturele expressie;

18)

“sleutelcompetenties”: de kennis, vaardigheden en competenties die iedereen in elke levensfase nodig heeft met het oog op persoonlijke voldoening en ontwikkeling, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap. De sleutelcompetenties zijn: lees- en schrijfvaardigheid; meertaligheid; wiskunde, wetenschappen, technologie , schone kunsten en engineering; digitale vaardigheden ; mediavaardigheden; persoonlijke, sociale en leervaardigheden; burgerschap; ondernemerschap; (inter) cultureel bewustzijn, culturele expressie en kritisch denken ;

19)

“derde land”: een land dat geen lid van de Europese Unie is.

19)

“derde land”: een land dat geen lid van de Europese Unie is;

 

19 bis)

“kansarme groepen”: doelgroepen met een groot aantal mensen die het risico lopen om met armoede, discriminatie of sociale uitsluiting te worden geconfronteerd, met inbegrip van onder meer etnische minderheden als Roma, onderdanen van derde landen, waaronder migranten, ouderen, kinderen, alleenstaande ouders, personen met een handicap of personen met een chronische ziekte;

 

19 ter)

“een leven lang leren”: alle vormen van leren (formeel, niet-formeel en informeel leren) in alle levensfasen, met inbegrip van onderwijs voor jonge kinderen, algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, die leiden tot een verbetering van kennis, vaardigheden, competenties en mogelijkheden om deel te nemen aan de samenleving.

2.   De definities in artikel [2] van [de toekomstige GB-verordening] gelden ook voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer.

2.   De definities in artikel [2] van [de toekomstige GB-verordening] gelden ook voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer.

 

2 bis.     De definities in artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie  (1 bis) gelden ook voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid onder direct en indirect beheer.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 3

Artikel 3

Algemene doelstellingen en uitvoeringsmethoden

Algemene doelstellingen en uitvoeringsmethoden

Het ESF+ beoogt — in overeenstemming met de beginselen van de op 17 november 2017 door het Europees Parlement , de Raad en de Commissie afgekondigde Europese pijler van sociale rechten – de lidstaten te steunen met het oog op hoge werkgelegenheidsniveaus , een billijke sociale bescherming en een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking voor de toekomstige arbeidswereld.

Het ESF+ steunt de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook de Unie, met het oog op de totstandbrenging van inclusieve samenlevingen, hoge niveaus van hoogwaardige werkgelegenheid , banencreatie, kwaliteitsvolle en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, gelijke kansen, de uitbanning van armoede, met inbegrip van kinderarmoede, sociale inclusie en integratie , sociale cohesie, sociale bescherming en een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking voor de toekomstige arbeidswereld.

 

Het ESF+ is in overeenstemming met de Verdragen van de Europese Unie en het Handvest en verwezenlijkt de beginselen van de op 17 november 2017 door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie afgekondigde Europese pijler van sociale rechten, en draagt aldus bij aan de doelstellingen van de Unie met betrekking tot de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie in overeenstemming met artikel 174 VWEU en de verbintenis van de Unie en haar lidstaten om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, alsook aan de verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Het ESF+ verleent steun en meerwaarde aan de beleidsmaatregelen van de lidstaten en het vult die maatregelen aan met het oog op gelijke kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming en inclusie, en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid.

Het ESF+ verleent steun en meerwaarde aan de beleidsmaatregelen van de lidstaten en het vult die maatregelen aan met het oog op gelijke kansen, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, een leven lang leren, hoogwaardige arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming , integratie en inclusie, het uitbannen van armoede, waaronder kinderarmoede, investeringen in kinderen en jongeren, non-discriminatie, gendergelijkheid, toegang tot basisdiensten en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid.

Het wordt uitgevoerd:

Het wordt uitgevoerd:

a)

onder gedeeld beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de specifieke in artikel 4, lid 1, vermelde doelstellingen (het “ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer”), en

a)

onder gedeeld beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de specifieke in artikel 4, lid 1, vermelde doelstellingen (het “ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer”), en

b)

onder direct en indirect beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, lid 1, en artikel 23 vermelde doelstellingen (het “onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie”) en voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, leden 1 en 3, en artikel 26 vermelde doelstellingen (het “onderdeel gezondheid”).

b)

onder direct en indirect beheer, voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, lid 1, en artikel 23 vermelde doelstellingen (het “onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie”) en voor het deel van de bijstand dat overeenkomt met de in artikel 4, leden 1 en 3, en artikel 26 vermelde doelstellingen (het “onderdeel gezondheid”).

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 4

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

Specifieke doelstellingen

1.   Het ESF+ ondersteunt de volgende specifieke doelstellingen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs, sociale inclusie en gezondheid en draagt zo ook bij tot de in artikel [4] van de [toekomstige GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstelling “Een socialer Europa — De uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten”:

1.   Het ESF+ ondersteunt de volgende specifieke doelstellingen op de beleidsgebieden werkgelegenheid, onderwijs, mobiliteit, sociale inclusie , de uitbanning van armoede, en gezondheid en draagt zo ook bij tot de in artikel [4] van de [toekomstige GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstelling “Een socialer Europa — De uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten”:

i)

de toegang van alle werkzoekenden — en vooral van jongeren en langdurig werklozen — en inactieven tot werk verbeteren en zelfstandig ondernemerschap en de sociale economie bevorderen;

i)

de toegang tot hoogwaardig werk verbeteren en betere activeringsmaatregelen tot stand brengen voor alle werkzoekenden , met name specifieke maatregelen voor jongeren  — vooral door uitvoering van de jongerengarantie – langdurig werklozen , economisch inactieve personen en kansarme groepen, met nadrukkelijke aandacht voor personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, en werkgelegenheid, zelfstandige arbeid, ondernemerschap en de sociale economie bevorderen;

ii)

de arbeidsmarktinstellingen en -diensten moderniseren om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en om tijdige en op maat gesneden bijstand en steun te verlenen met het oog op een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en ter bevordering van overgangen en mobiliteit op de arbeidsmarkt;

ii)

de arbeidsmarktinstellingen en -diensten moderniseren om behoeften aan vaardigheden te beoordelen en erop te anticiperen en om tijdige en op maat gesneden bijstand en steun te verlenen met het oog op een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en ter bevordering van overgangen en mobiliteit op de arbeidsmarkt;

iii)

de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, een beter evenwicht tussen werk en gezin — onder meer via toegang tot kinderopvang –, een gezonde en goed aangepaste werkomgeving – waarbij gezondheidsrisico's worden aangepakt –, de aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden bevorderen ;

iii)

de arbeidsmarktparticipatie en loopbaanontwikkeling van vrouwen bevorderen , het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk en een beter evenwicht tussen werk en gezin bevorderen, met speciale aandacht voor alleenstaande ouders, onder meer via toegang tot betaalbare, inclusieve en kwaliteitsvolle voorzieningen voor kinderopvang , onderwijs voor jonge kinderen , ouderenzorg en andere zorgdiensten en ondersteuning; alsook een gezonde en goed aangepaste werkomgeving waarbij gezondheids- en ziekterisico's worden aangepakt, de aanpassing van werknemers , beroepsheroriëntering , ondernemingen en ondernemers aan veranderingen, en gezond en actief ouder worden;

iv)

de kwaliteit, de doeltreffendheid en de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijs- en opleidingsstelsels verbeteren om de verwerving van sleutelcompetenties — onder meer digitale vaardigheden — te bevorderen;

iv)

de kwaliteit, de inclusiviteit, de doeltreffendheid en de relevantie voor de arbeidsmarkt van de onderwijs- en opleidingsstelsels verbeteren om de verwerving van sleutelcompetenties — onder meer ondernemers- en digitale vaardigheden — en de erkenning van niet-formeel en informeel leren te ondersteunen, e-inclusie te bevorderen en de overgang van onderwijs naar werk te vergemakkelijken, teneinde aan te sluiten bij sociale en economische vereisten ;

v)

de gelijke toegang tot en de voltooiing van kwaliteitsvolle en inclusieve educatie en opleiding — vooral voor kansarme groepen — bevorderen vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding, onder meer door de leermobiliteit voor iedereen te vergemakkelijken ;

v)

de gelijke toegang tot en de voltooiing van hoogwaardige, betaalbare en inclusieve educatie en opleiding — vooral voor kansarme groepen en verzorgers  — bevorderen vanaf onderwijs en opvang voor jonge kinderen via algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding tot tertiair niveau, evenals de volwasseneneducatie en -opleiding, voortijdig schoolverlaten aanpakken, de invoering van systemen voor duale opleidingen, leerlingplaatsen, leermobiliteit voor iedereen en toegankelijkheid voor personen met een handicap bevorderen ;

vi)

een leven lang leren — en vooral flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van digitale vaardigheden — bevorderen, beter op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden anticiperen op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, loopbaanovergangen vergemakkelijken en beroepsmobiliteit bevorderen;

vi)

een leven lang leren — en vooral flexibele bij- en herscholingsmogelijkheden voor iedereen op het gebied van ondernemers- en digitale vaardigheden — bevorderen, beter op veranderingen en nieuwe vereisten inzake vaardigheden anticiperen op basis van de behoeften van de arbeidsmarkt, loopbaanovergangen vergemakkelijken, en beroepsmobiliteit en volledige deelname aan de samenleving bevorderen;

vii)

actieve inclusie bevorderen met het oog op gelijke kansen en actieve participatie, en de inzetbaarheid verbeteren;

vii)

actieve inclusie bevorderen met het oog op gelijke kansen , non-discriminatie en actieve participatie, en de inzetbaarheid verbeteren , met name voor kansarme groepen ;

viii)

de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen en van gemarginaliseerde gemeenschappen  — onder meer de Roma  — bevorderen;

viii)

de sociaal-economische integratie op lange termijn van onderdanen van derde landen — met inbegrip van migranten  — bevorderen;

 

viii bis)

discriminatie van gemarginaliseerde gemeenschappen — zoals de Romagemeenschap — bestrijden en de sociaal-economische integratie van deze gemeenschappen bevorderen;

ix)

de gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame en betaalbare diensten verbeteren; de stelsels voor sociale bescherming moderniseren, onder meer door de toegang tot sociale bescherming te bevorderen; de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg verbeteren;

ix)

de gelijke en tijdige toegang tot hoogwaardige, duurzame , toegankelijke en betaalbare diensten verbeteren , met inbegrip van diensten voor toegang tot huisvesting, alsook persoonsgerichte gezondheidszorg en gerelateerde zorg ; de socialezekerheidsinstellingen, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, stelsels voor sociale bescherming en sociale inclusie moderniseren, onder meer door de toegang tot gelijke sociale bescherming te bevorderen , met bijzondere aandacht voor kinderen en kansarme groepen en de meest behoeftigen ; de toegankelijkheid voor onder meer personen met een handicap , de doeltreffendheid en de veerkracht van de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg verbeteren;

 

ix bis)

de toegankelijkheid voor personen met een handicap verbeteren met het oog op een betere inclusie in de arbeidsmarkt en in onderwijs en opleiding;

x)

de sociale integratie bevorderen van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftigen en kinderen;

x)

de sociale integratie bevorderen van mensen die te maken krijgen met of risico lopen op armoede en/ of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftigen en kinderen;

xi)

materiële deprivatie bestrijden door voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen te verlenen en begeleidende maatregelen te nemen.

xi)

materiële deprivatie bestrijden door voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen te verlenen en begeleidende maatregelen te nemen met het oog op de sociale inclusie van deze personen, met nadrukkelijke aandacht voor kinderen in kwetsbare situaties .

2.   Via de in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde maatregelen ter verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen draagt het ESF+ ook bij tot de andere in artikel [4] van [de toekomstige GB-verordening] vermelde beleidsdoelstellingen, en met name tot de beleidsdoelstellingen in verband met:

2.   Via de in het kader van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde maatregelen ter verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen streeft het ESF+ er ook naar bij te dragen tot de andere in artikel [4] van [de toekomstige GB-verordening] vermelde beleidsdoelstellingen, en met name tot de beleidsdoelstellingen in verband met:

1.

een slimmer Europa via de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, de industriële overgang, sectorale samenwerking rond vaardigheden en ondernemerschap, de opleiding van onderzoekers, networking en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor school- en beroepsopleiding, technologische en onderzoekscentra, bedrijven en clusters, steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie;

1.

een slimmer Europa via de ontwikkeling van vaardigheden voor slimme specialisatie, vaardigheden voor sleuteltechnologieën, de industriële overgang, sectorale samenwerking rond vaardigheden en ondernemerschap, de opleiding van onderzoekers, networking en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor school- en beroepsopleiding, technologische en onderzoekscentra, medische en gezondheidscentra, bedrijven en clusters, steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie , rekening houdend met de wetten en kaders met betrekking tot de sociale economie in de lidstaten ;

2.

een groener en koolstofarm Europa via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, de bijscholing van iedereen — onder meer de beroepsbevolking — en het creëren van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu, klimaat en energie en de bio-economie.

2.

een groener en koolstofarm Europa via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, bewustmaking onder de bevolking in verband met duurzame ontwikkeling en een duurzame levensstijl, de bijscholing van iedereen — onder meer de beroepsbevolking — en het creëren van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu, klimaat en energie , de circulaire economie en de bio-economie;

 

2 bis.     een Unie die dichter bij haar burgers staat dankzij de terugdringing van armoede en maatregelen voor sociale inclusie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van stedelijke, plattelands- en kustgebieden, teneinde de sociaal-economische ongelijkheden in steden en regio's aan te pakken;

 

2 ter.     de ondersteuning, in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie, van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van de instrumenten, het beleid en het desbetreffende recht van de Unie, alsook de bevordering van empirisch onderbouwde beleidsvorming, sociale innovatie en sociale vooruitgang in samenwerking met de sociale partners, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en openbare en particuliere organen (specifieke doelstelling 1); de bevordering van vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers op eerlijke basis en het stimuleren van werkgelegenheidskansen (specifieke doelstelling 2); de bevordering van werkgelegenheid en sociale inclusie door een betere beschikbaarheid en toegankelijkheid van microfinanciering voor micro-ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie, met name voor kwetsbare personen (specifieke doelstelling 3);

3.   In het kader van het onderdeel gezondheid verleent het ESF+ steun voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie, draagt het bij tot de doeltreffendheid, de toegankelijkheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels, maakt het de gezondheidszorg veiliger, vermindert het de ongelijkheden op gezondheidsgebied, beschermt het de burgers tegen grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid en ondersteunt het de gezondheidswetgeving van de Unie.

3.   In het kader van het onderdeel gezondheid levert het ESF+ een bijdrage tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en ziektepreventie, onder meer door de bevordering van lichaamsbeweging en gezondheidsvoorlichting, draagt het bij tot de doeltreffendheid, de toegankelijkheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels, maakt het de gezondheidszorg veiliger, vermindert het de ongelijkheden op gezondheidsgebied, verhoogt het de levensverwachting bij de geboorte, beschermt het de burgers tegen grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid , stimuleert het ziektepreventie, vroegtijdige diagnose en gezondheidsbevordering gedurende het hele leven, en versterkt en ondersteunt het de gezondheidsgerelateerde wetgeving van de Unie , onder meer op het gebied van milieuhygiëne, waarbij het beginsel “gezondheid op alle beleidsgebieden” wordt aangemoedigd. Het gezondheidsbeleid van de Unie gaat uit van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) om te waarborgen dat de Unie en de lidstaten de doelstellingen van SDG 3 verwezenlijken, meer bepaald “Gezondheid en welzijn voor iedereen, op elke leeftijd”.

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 5

Artikel 5

Begroting

Begroting

1.   De totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027 bedragen 101 174 000 000  EUR in lopende prijzen.

1.   De totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027 bedragen 106 781 000 000  EUR in prijzen van 2018 (120 457 000 000  EUR in lopende prijzen).

2.   Het deel van de financiële middelen voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer in het kader van de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid bedraagt 100 000 000 000  EUR in lopende prijzen of 88 646 194 590  EUR in prijzen van 2018 , waarvan 200 000 000  EUR in lopende prijzen of 175 000 000  EUR in prijzen van 2018 wordt toegewezen voor de in artikel 23, onder i), bedoelde transnationale samenwerking ter ondersteuning van innovatieve oplossingen en 400 000 000  EUR in lopende prijzen of 376 928 934  EUR in prijzen van 2018 als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994.

2.   Het deel van de financiële middelen voor het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer in het kader van de doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid bedraagt 105 686 000 000  EUR in prijzen van 2018 (119 222 000 000  EUR in lopende prijzen) , waarvan 200 000 000  EUR in lopende prijzen of 175 000 000  EUR in prijzen van 2018 wordt toegewezen voor de in artikel 23, onder i), bedoelde transnationale samenwerking ter ondersteuning van innovatieve oplossingen , 5 900 000 000  EUR wordt toegewezen voor maatregelen die vallen onder de in artikel 10 bis bedoelde Europese kindergarantie, en 400 000 000  EUR in lopende prijzen of 376 928 934  EUR in prijzen van 2018 als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994.

3.   De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid voor de periode 2021-2027 bedragen 1 174 000 000  EUR in lopende prijzen.

3.   De financiële middelen voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid voor de periode 2021-2027 bedragen 1 095 000 000  EUR in prijzen van 2018 (1 234 000 000  EUR in lopende prijzen).

4.   De indicatieve verdeling van het in lid 3 bedoelde bedrag is als volgt:

4.   De indicatieve verdeling van het in lid 3 bedoelde bedrag is als volgt:

a)

761 000 000 EUR voor de uitvoering van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie;

a)

675 000 000 EUR in prijzen van 2018 (761 000 000 EUR in lopende prijzen) voor de uitvoering van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie;

b)

413 000 000 EUR voor de uitvoering van het onderdeel gezondheid.

b)

420 000 000 EUR in prijzen van 2018 (473 000 000 EUR in lopende prijzen, of 0,36  % van het MFK 2021-2027) voor de uitvoering van het onderdeel gezondheid.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde bedragen kunnen ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van de programma's, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde bedragen kunnen ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van de programma's, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 6

Artikel 6

Gelijkheid van mannen en vrouwen , gelijke kansen en non-discriminatie

Gendergelijkheid , gelijke kansen en non-discriminatie

1.   Bij alle in het kader van het ESF+ -onderdeel onder gedeeld beheer uitgevoerde programma's en bij de door de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid ondersteunde acties wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen gewaarborgd tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programma's en acties. Ook worden tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van de programma's en acties gelijke kansen voor iedereen bevorderd , zonder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

1.   Bij alle in het kader van het ESF+ uitgevoerde programma's wordt gendergelijkheid gewaarborgd tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan. De programma's ondersteunen ook specifieke acties om de deelname van vrouwen aan het beroepsleven alsook hun professionele ontwikkeling en het evenwicht tussen hun werk en hun privéleven te vergroten, en bevorderen gelijke kansen voor iedereen, zonder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, een handicap of gezondheidstoestand , leeftijd of seksuele gerichtheid , met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, ook op het gebied van ICT, tijdens de voorbereiding, de uitvoering, de monitoring en de evaluatie ervan, om aldus te zorgen voor een betere sociale inclusie en ongelijkheden terug te dringen .

2.   De lidstaten en de Commissie ondersteunen ook specifieke gerichte acties om de in lid 1 bedoelde beginselen te bevorderen in het kader van alle doelstellingen van het ESF+, met inbegrip van de overgang van residentiële/ institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband.

2.   De lidstaten en de Commissie ondersteunen ook specifieke gerichte acties om de in lid 1 bedoelde beginselen te bevorderen in het kader van alle doelstellingen van het ESF+, met inbegrip van de overgang van institutionele zorg naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband en een betere universele toegankelijkheid voor personen met een handicap .

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Artikel 7

Samenhang en thematische concentratie

Samenhang en thematische concentratie

1.   De lidstaten gebruiken de ESF+-middelen onder gedeeld beheer vooral voor maatregelen met betrekking tot de uitdagingen die zijn vastgesteld in hun nationale hervormingsprogramma's, het Europees Semester en de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen, en ze houden rekening met de in de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde beginselen en rechten.

1.   De lidstaten gebruiken de ESF+-middelen onder gedeeld beheer vooral voor maatregelen met betrekking tot de uitdagingen die zijn vastgesteld in hun nationale hervormingsprogramma's, het Europees Semester en de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen, houden rekening met de in de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde beginselen en rechten , het sociale scorebord in het kader van het Europees Semester en specifieke regionale kenmerken, en dragen aldus bij aan de doelstellingen van de Unie als vastgesteld in artikel 174 VWEU met betrekking tot de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang, volledig in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN .

Zowel tijdens de planning als de uitvoering bevorderen de lidstaten en — in voorkomend geval — de Commissie synergieën en zorgen ze voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen het ESF+ en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, zoals Erasmus, het Fonds voor asiel en migratie en het steunprogramma voor hervormingen — met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De lidstaten en — in voorkomend geval — de Commissie optimaliseren de coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen de voor de uitvoering verantwoordelijken met het oog op coherente en gestroomlijnde steunmaatregelen.

Zowel tijdens de planning als de uitvoering bevorderen de lidstaten en — in voorkomend geval — de Commissie synergieën en zorgen ze voor coördinatie, complementariteit en samenhang tussen het ESF+ en andere fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, InvestEU, Creatief Europa, het instrument Rechten en waarden, Erasmus, het Fonds voor asiel en migratie , het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en het steunprogramma voor hervormingen — met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. De lidstaten en — in voorkomend geval — de Commissie optimaliseren de coördinatiemechanismen om dubbel werk te voorkomen en zorgen voor nauwe samenwerking tussen de voor de uitvoering verantwoordelijke beheersautoriteiten met het oog op geïntegreerde benaderingen en coherente en gestroomlijnde steunmaatregelen.

2.   De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe om de uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester binnen de werkingssfeer van het ESF+, zoals vastgesteld in artikel 4.

2.   De lidstaten wijzen een gepast bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe om de uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en artikel 148, lid 4, VWEU aangenomen relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester binnen de werkingssfeer van het ESF+, zoals vastgesteld in artikel 4.

3.   De lidstaten wijzen ten minste 25  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met xi ), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie, met inbegrip van de bevordering van de sociaaleconomische integratie van onderdanen van derde landen.

3.   De lidstaten wijzen ten minste 27  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met  x ), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie, met inbegrip van de bevordering van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen.

 

3 bis.     In het kader van de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x), vastgestelde specifieke doelstellingen voor het beleidsgebied sociale inclusie wijzen de lidstaten ten minste 5 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor gerichte acties tot uitvoering van de Europese kindergarantie, teneinde bij te dragen aan gelijke toegang van kinderen tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en geschikte voeding.

4.    De lidstaten wijzen ten minste 2  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder xi), vastgestelde specifieke doelstelling bestrijding van materiële deprivatie.

4.    Naast de minimale toewijzing van ten minste 27 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x), vastgestelde specifieke doelstellingen, wijzen de lidstaten ten minste 3  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor de in artikel 4, lid 1, onder  x) en  xi) vastgestelde specifieke doelstelling om sociale inclusie van de meest behoeftigen te bevorderen en/of materiële deprivatie te bestrijden .

In naar behoren gemotiveerde gevallen mag met de toegewezen middelen voor de in artikel 4, lid 1, onder x), vastgestelde specifieke doelstelling inzake de meest behoeftigen rekening worden gehouden bij de verificatie van de naleving van de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde minimumtoewijzing van ten minste 2 %.

 

5.   Lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2019 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt, wijzen ten minste 10  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de periode 2021-2025 toe voor gerichte acties en structurele hervormingen om de jeugdwerkgelegenheid, de overgang van school naar werk, trajecten om jongeren opnieuw in onderwijs of opleiding te integreren en tweedekansonderwijs te ondersteunen, met name in het kader van de uitvoering van jongerengarantieregelingen.

5.   Lidstaten wijzen ten minste 3  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe voor gerichte acties en structurele hervormingen om de jeugdwerkgelegenheid, de overgang van school naar werk, trajecten om jongeren opnieuw in onderwijs of opleiding te integreren en tweedekansonderwijs te ondersteunen, met name in het kader van de uitvoering van jongerengarantieregelingen.

 

Lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's) in 2019 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt of waar het percentage NEET's meer dan 15 % bedraagt, wijzen ten minste 15 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer in de programmeringsperiode 2021-2025 toe voor de voornoemde acties en structurele hervormingsmaatregelen, met bijzondere aandacht voor de regio's die in grotere mate getroffen zijn, met inachtneming van de verschillen tussen deze regio's.

Bij de tussentijdse programmering van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor 2026 en 2027 overeenkomstig artikel [14] van [de toekomstige GB-verordening] wijzen lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2024 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt, ten minste 10  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de jaren 2026 en 2027 voor deze acties toe.

Bij de tussentijdse programmering van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor 2026 en 2027 overeenkomstig artikel [14] van [de toekomstige GB-verordening] wijzen lidstaten waar het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, in 2024 op basis van gegevens van Eurostat boven het gemiddelde van de Unie ligt of waar het percentage NEET's meer dan 15 % bedraagt , ten minste 15  % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de jaren 2026 en 2027 voor deze acties of structurele hervormingsmaatregelen toe.

Ultraperifere gebieden die aan de voorwaarden van de eerste en tweede alinea voldoen, wijzen ten minste 15 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in hun programma's toe voor de in de eerste alinea vastgestelde gerichte acties. Met deze toewijzing wordt rekening gehouden bij de verificatie van de naleving van het in de eerste en tweede alinea vastgestelde minimumpercentage op nationaal niveau.

Ultraperifere gebieden die aan de voorwaarden van de tweede en derde alinea voldoen, wijzen ten minste 15 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in hun programma's toe voor de in de eerste alinea vastgestelde gerichte acties. Met deze toewijzing wordt rekening gehouden bij de verificatie van de naleving van het in de eerste en tweede alinea vastgestelde minimumpercentage op nationaal niveau. Die toewijzing is geen vervanging voor financiering die nodig is voor infrastructuur en de ontwikkeling van ultraperifere gebieden.

Bij de uitvoering van dergelijke acties geven de lidstaten voorrang aan inactieve en langdurig werkloze jongeren en zorgen ze voor gerichte outreachmaatregelen.

Bij de uitvoering van dergelijke acties geven de lidstaten voorrang aan inactieve en langdurig werkloze jongeren en zorgen ze voor gerichte outreachmaatregelen.

6.   De leden 2 tot en met 5 zijn niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing die de ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, ontvangen.

6.   De leden 2 tot en met 5 zijn niet van toepassing op de specifieke aanvullende toewijzing die de ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, ontvangen.

7.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op technische bijstand.

7.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op technische bijstand.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 7 bis

Eerbiediging van de grondrechten

De lidstaten en de Commissie zien bij de besteding van de middelen toe op de eerbiediging van de grondrechten en naleving van het Handvest.

Eventuele kosten die worden gemaakt voor acties die niet in overeenstemming zijn met het Handvest zijn niet subsidiabel overeenkomstig artikel 58, lid 2, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (Verordening (EU) nr. [xx/xx]) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 8

Artikel 8

Partnerschap

Partnerschap

1.    Elke lidstaat zorgt ervoor dat sociale partners en maatschappelijke organisaties naar behoren worden betrokken bij beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie die door het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer worden ondersteund.

1.    In overeenstemming met artikel 6 van [de toekomstige GB-verordening] en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014, zorgt elke lidstaat er in samenwerking met lokale en regionale autoriteiten voor dat sociale partners , maatschappelijke organisaties, instanties voor gelijke kansen, nationale mensenrechteninstellingen en andere relevante of representatieve organisaties op zinvolle wijze worden betrokken bij de programmering en verwezenlijking van beleidsmaatregelen en initiatieven op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs , non-discriminatie en sociale inclusie die door het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer worden ondersteund. Deze zinvolle betrokkenheid is inclusief en toegankelijk voor personen met een handicap.

2.   De lidstaten wijzen een passend bedrag van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer in elk programma toe voor de capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties.

2.   De lidstaten wijzen ten minste 2 % van de ESF+-middelen toe voor de capaciteitsopbouw van sociale partners en maatschappelijke organisaties op nationaal en Unieniveau in de vorm van opleiding, maatregelen op gebied van networking en versterking van de sociale dialoog, alsook voor gezamenlijk door de sociale partners ondernomen activiteiten .

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 9

Artikel 9

Materiële deprivatie bestrijden

Materiële deprivatie bestrijden

De in artikel 7, lid 4, bedoelde middelen worden in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd.

De in artikel 7, lid 4, bedoelde middelen in verband met sociale inclusie van de meest behoeftigen en/of materiële deprivatie worden in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd. Het medefinancieringspercentage voor deze prioriteit of dit programma is vastgesteld op ten minste 85 %.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 10

Artikel 10

Steun voor jeugdwerkgelegenheid

Steun voor jeugdwerkgelegenheid

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 5, wordt in het kader van een specifieke prioriteit geprogrammeerd en gebruikt voor de in artikel 4, lid 1, onder i), vastgestelde specifieke doelstelling.

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 5, wordt in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma geprogrammeerd en gebruikt voor de in artikel 4, lid 1, onder i), vastgestelde specifieke doelstelling.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 10 bis

Steun voor de Europese kindergarantie

Steun overeenkomstig artikel 7, lid 3 bis, wordt geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit of een specifiek programma waarin rekening wordt gehouden met de aanbeveling van de Europese Commissie van 2013 over investeren in kinderen. Deze steun is bedoeld voor de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder vii) tot en met x) vastgestelde specifieke doelstellingen.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 11

Artikel 11

Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

Steun voor relevante landspecifieke aanbevelingen

De acties om de in artikel 7, lid 2, bedoelde uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester, worden in het kader van een of meer specifieke prioriteiten geprogrammeerd.

De acties om de in artikel 7, lid 2, bedoelde uitdagingen aan te gaan die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en in het Europees Semester, worden in het kader van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, geprogrammeerd. De lidstaten zorgen voor complementariteit, samenhang, coördinatie en synergieën met de Europese pijler van sociale rechten.

 

Op het niveau van de beheersautoriteiten wordt voorzien in voldoende flexibiliteit om prioriteiten en terreinen voor ESF+-investeringen in kaart te brengen in overeenstemming met de specifieke lokale of regionale uitdagingen.

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

1.     Het ESF+ kan steun verlenen aan geïntegreerde territoriale ontwikkeling in het kader van programma's voor beide doelstellingen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening] in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van die verordening [nieuwe GB-verordening].

2.     Voor de uitvoering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling met steun uit het ESF+ gebruiken de lidstaten uitsluitend de formulieren als bedoeld in artikel [22] van Verordening (EU) nr. 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 ter

Transnationale samenwerking

1.     De lidstaten kunnen steun verlenen aan maatregelen voor transnationale samenwerking in het kader van een specifieke prioriteit.

2.     Maatregelen voor transnationale samenwerking kunnen in het kader van elk van de in de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

3.     Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteit kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer aan deze prioriteiten.

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 12

Artikel 12

Toepassingsgebied

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun onder gedeeld beheer in het kader van de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, (de “algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer”).

Dit hoofdstuk is van toepassing op ESF+-steun onder gedeeld beheer in het kader van de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, (de “algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer”). Daarnaast is artikel 13 tevens van toepassing op ESF+-steun in het kader van punt xi) van artikel 4, lid 1.

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 13

Artikel 13

Innovatieve acties

Sociaal innovatieve acties

1.   De lidstaten verlenen steun aan sociale innovatie en sociale experimenten of versterken bottom-up benaderingen op basis van partnerschappen tussen de overheid, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld , zoals de lokale actiegroepen die door de gemeenschap geleide , plaatselijke ontwikkelingsstrategieën ontwikkelen en uitvoeren .

1.   De lidstaten verlenen steun aan sociale innovatie en /of sociale experimenten , ook die met een sociaal-culturele component, aan de hand van bottom-upbenaderingen op basis van partnerschappen tussen de overheid, de sociale partners , ondernemingen in de sociale economie , de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld .

 

1 bis.     De lidstaten brengen in hun operationele programma's dan wel in een later stadium van de uitvoering in kaart welke terreinen in aanmerking komen voor sociale innovatie en sociale experimenten die aan de specifieke behoeften van de lidstaten beantwoorden.

2.   De lidstaten kunnen steun verlenen aan de opschaling van innovatieve methoden die op kleine schaal zijn uitgetest (sociale experimenten) en in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en andere programma's van de Unie zijn ontwikkeld.

2.   De lidstaten kunnen steun verlenen aan de opschaling van innovatieve methoden die op kleine schaal zijn uitgetest (sociale innovatie en sociale experimenten , ook die met een sociaal-culturele component ) en in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en andere programma's van de Unie zijn ontwikkeld.

3.   Innovatieve acties en methoden kunnen in het kader van elk van de in de punten i) tot en met x) van artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

3.   Innovatieve acties en methoden kunnen in het kader van elk van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen worden geprogrammeerd.

4.   Elke lidstaat wijdt ten minste één prioriteit aan de uitvoering van de leden 1 of 2 of aan beide. Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteiten kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer aan deze prioriteiten .

4.   Elke lidstaat wijdt ten minste één prioriteit aan de uitvoering van de leden 1 of 2 of aan beide. Het maximale medefinancieringspercentage voor deze prioriteiten kan tot 95 % worden verhoogd voor de toewijzing van maximaal 5 % van de nationale ESF+-toewijzing onder gedeeld beheer.

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 14

Artikel 14

Subsidiabiliteit

Subsidiabiliteit

1.   Naast de in artikel [58] van [de toekomstige GB-verordening] bedoelde kosten zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer:

1.   Naast de in artikel [58] van [de toekomstige GB-verordening] bedoelde kosten zijn de volgende kosten niet subsidiabel in het kader van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer:

a)

de aankoop van grond en onroerend goed en de beschikbaarstelling van infrastructuur, en

a)

de aankoop van grond en onroerend goed en de aankoop van infrastructuur, en

b)

de aankoop van meubilair, apparatuur en voertuigen, tenzij de aankoop voor de verwezenlijking van de doelstelling van de actie noodzakelijk is , of de items volledig zijn afgeschreven, of de aankoop van deze items de meest economische optie is.

b)

de aankoop van meubilair, apparatuur en voertuigen, tenzij de aankoop absoluut noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling van de actie, of de items volledig zijn afgeschreven, of de aankoop van deze items de meest economische optie is.

2.   Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen die door een derde partij ten behoeve van de deelnemers aan een actie worden uitbetaald, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits de bijdragen in natura zijn verleend overeenkomstig de nationale regels, inclusief de boekhoudregels, en de door de derde partij gedragen kosten niet overstijgen.

2.   Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen die door een derde partij ten behoeve van de deelnemers aan een actie worden uitbetaald, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, mits de bijdragen in natura zijn verleend overeenkomstig de nationale regels, inclusief de boekhoudregels, en de door de derde partij gedragen kosten niet overstijgen.

3.   De specifieke aanvullende toewijzing voor de ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, wordt gebruikt om de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen te ondersteunen.

3.   De specifieke aanvullende toewijzing voor de ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Akte van Toetreding van 1994 voldoen, wordt gebruikt om de verwezenlijking van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen te ondersteunen.

4.   Directe personeelskosten komen in aanmerking voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer , mits uit gegevens van Eurostat blijkt dat ze niet hoger zijn dan 100 % van de gebruikelijke beloning voor het betrokken beroep in de lidstaat.

4.   Directe personeelskosten komen in aanmerking voor een bijdrage uit de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer . Indien er een collectieve overeenkomst van toepassing is, worden ze bepaald overeenkomstig die overeenkomst. Indien er geen collectieve overeenkomst van toepassing is, zijn deze kosten niet hoger dan 100 % van de gebruikelijke beloning voor het betrokken beroep of de betrokken specifieke deskundigheid in de lidstaat of regio zoals blijkt uit door de respectieve beheersautoriteit verstrekte relevante bewijsstukken en/of gegevens van Eurostat.

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 15

Artikel 15

Indicatoren en verslaglegging

Indicatoren en verslaglegging

1.   Programma's die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage 1 bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma's mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

1.   Programma's die algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer ontvangen, gebruiken de in bijlage I bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren , of die van bijlage II bis voor acties die gericht zijn op sociale inclusie van de meest behoeftigen in het kader van artikel 4, lid 1, onder x), om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. De programma's mogen ook programmaspecifieke en actiespecifieke indicatoren gebruiken.

2.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

2.   Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren bedraagt de basiswaarde nul. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde acties, worden cumulatief gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die indicatoren in absolute cijfers vastgesteld. De gerapporteerde waarden voor de outputindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

3.   De referentiewaarde voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een cumulatief gekwantificeerde mijlpaal voor 2024 en een streefcijfer voor 2029 zijn vastgesteld, wordt vastgesteld op basis van de meest recente beschikbare gegevens of andere relevante bronnen van informatie. Streefcijfers voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers of in procenten vastgesteld. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De gerapporteerde waarden voor de gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

3.   De referentiewaarde voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor een cumulatief gekwantificeerde mijlpaal voor 2024 en een streefcijfer voor 2029 zijn vastgesteld, wordt vastgesteld op basis van de meest recente beschikbare gegevens of andere relevante bronnen van informatie. Streefcijfers voor gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers of in procenten vastgesteld. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De gerapporteerde waarden voor de gemeenschappelijke resultaatindicatoren worden in absolute cijfers uitgedrukt.

4.   Gegevens over de indicatoren voor deelnemers worden alleen overgemaakt wanneer alle krachtens punt 1a) van bijlage 1 vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

4.   Gegevens over de indicatoren voor deelnemers worden alleen overgemaakt wanneer alle krachtens punt 1a) van bijlage I vereiste gegevens met betrekking tot die deelnemer beschikbaar zijn.

 

4 bis.     De in lid 3 bedoelde gegevens omvatten een gendereffectbeoordeling om de uitvoering van de ESF+-programma's te monitoren wat gendergelijkheid betreft. Deze gegevens worden uitgesplitst naar geslacht.

5.   Wanneer gegevens in registers of gelijkwaardige bronnen beschikbaar zijn, stellen de lidstaten de beheersautoriteiten en andere instanties die belast zijn met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, in staat deze gegevens uit gegevensregisters of gelijkwaardige bronnen te verkrijgen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c) en e), van Verordening (EU) 2016/679.

5.   Wanneer gegevens in registers of gelijkwaardige bronnen beschikbaar zijn, kunnen de lidstaten de beheersautoriteiten en andere instanties die belast zijn met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor de monitoring en de evaluatie van de algemene steun van het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer, in staat stellen deze gegevens uit gegevensregisters of gelijkwaardige bronnen te verkrijgen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c) en e), van Verordening (EU) 2016/679.

6.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage I te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

6.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage I  en bijlage II bis te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 17

Artikel 17

Beginselen

Beginselen

1.   De ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie mag alleen worden gebruikt om de distributie te ondersteunen van voedsel en goederen die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten.

1.   De ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie mag alleen worden gebruikt om de distributie te ondersteunen van voedsel en goederen die beantwoorden aan het Unierecht inzake de veiligheid van consumentenproducten.

2.   De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand op basis van objectieve criteria met betrekking tot de behoeften van de meest behoeftige personen. Bij de selectiecriteria voor voedsel — en in voorkomend geval voor goederen — wordt ook rekening gehouden met klimatologische en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling. In voorkomend geval wordt bij de keuze van het te verdelen soort voedsel rekening gehouden met de bijdrage van het voedsel tot het evenwichtig dieet van de meest behoeftige personen.

2.   De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand op basis van objectieve criteria met betrekking tot de behoeften van de meest behoeftige personen. Bij de selectiecriteria voor voedsel — en in voorkomend geval voor goederen — wordt ook rekening gehouden met klimatologische en milieuaspecten, vooral met het oog op minder voedselverspilling en minder kunststoffen voor eenmalig gebruik . In voorkomend geval wordt bij de keuze van het te verdelen soort voedsel rekening gehouden met de bijdrage van het voedsel tot het evenwichtig dieet van de meest behoeftige personen.

De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftige personen worden verleend of indirect met behulp van elektronische vouchers of kaarten, op voorwaarde dat ze uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand als bedoeld in artikel 2, punt 3.

De voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftige personen worden verleend of indirect met behulp van elektronische vouchers of kaarten, op voorwaarde dat ze uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand als bedoeld in artikel 2, punt 3 , en niet ter vervanging dienen van bestaande sociale uitkeringen.

Het voedsel voor de meest behoeftige personen kan worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mits dit de economisch gunstigste optie is en de levering van het voedsel aan de meest behoeftige personen hierdoor niet onnodig wordt vertraagd.

Het voedsel voor de meest behoeftige personen kan worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mits dit de economisch gunstigste optie is en de levering van het voedsel aan de meest behoeftige personen hierdoor niet onnodig wordt vertraagd.

Uit dergelijke transacties afkomstige bedragen worden gebruikt ten behoeve van de meest behoeftige personen, naast de bedragen waarover het programma al beschikt.

Uit dergelijke transacties afkomstige bedragen worden gebruikt ten behoeve van de meest behoeftige personen, naast de bedragen waarover het programma al beschikt.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bij de hulp in het kader van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie de waardigheid van de meest behoeftige personen wordt geëerbiedigd en ze niet worden gestigmatiseerd.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat bij de hulp in het kader van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie de waardigheid van de meest behoeftige personen wordt geëerbiedigd en ze niet worden gestigmatiseerd.

4.   De levering van voedselhulp en/of materiële bijstand kan worden aangevuld met een reoriëntatie naar bevoegde diensten en andere begeleidende maatregelen die de sociale inclusie van de meest behoeftige personen beogen.

4.   De levering van voedselhulp en/of materiële bijstand wordt aangevuld met een heroriëntatie naar bevoegde diensten en andere begeleidende maatregelen die de sociale inclusie van de meest behoeftige personen beogen.

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 20

Artikel 20

Subsidiabiliteit van uitgaven

Subsidiabiliteit van uitgaven

1.   De volgende kosten van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie zijn subsidiabel:

1.   De volgende kosten van de ESF+-steun ter bestrijding van materiële deprivatie zijn subsidiabel:

a)

de kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, met inbegrip van de kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken;

a)

de kosten voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, met inbegrip van de kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken;

b)

wanneer het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken, niet onder a) valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de opslagplaatsen en/of de begunstigden en de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten of — in naar behoren gemotiveerde gevallen — de daadwerkelijk opgelopen en betaalde kosten;

b)

wanneer het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de eindontvangers verstrekken, niet onder a) valt, de door de aankopende instantie gedragen kosten voor het vervoer van de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand naar de opslagplaatsen en/of de begunstigden en de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten of — in naar behoren gemotiveerde gevallen — de daadwerkelijk opgelopen en betaalde kosten;

c)

de administratieve, vervoers- en opslagkosten die door de bij de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen betrokken begunstigden worden gedragen, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten; of 5 % van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

c)

de administratieve, vervoers- en opslagkosten die door de bij de verdeling van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen betrokken begunstigden worden gedragen, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten; of 5 % van de waarde van het overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette voedsel;

d)

de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten;

d)

de kosten voor de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie van voedseldonaties en daarmee rechtstreeks verband houdende voorlichtingsactiviteiten;

e)

de kosten van begeleidende maatregelen door of namens begunstigden die zijn gemeld door de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen leveren, tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten.

e)

de kosten van begeleidende maatregelen door of namens begunstigden die zijn gemeld door de begunstigden die de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftige personen leveren, tegen een vast tarief van 5,5  % van de onder a) bedoelde kosten.

2.   Een verlaging van de in lid 1, onder a), bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, leidt niet tot een verlaging van de in lid 1, onder c) en e), bedoelde subsidiabele kosten.

2.   Een verlaging van de in lid 1, onder a), bedoelde subsidiabele kosten als gevolg van inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, leidt niet tot een verlaging van de in lid 1, onder c) en e), bedoelde subsidiabele kosten.

3.   De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

3.   De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a)

de debetrente;

a)

de debetrente;

b)

de beschikbaarstelling van infrastructuur;

b)

de aankoop van infrastructuur;

c)

de kosten voor tweedehandsgoederen.

c)

de kosten voor tweedehandsgoederen waarvan de kwaliteit is afgenomen .

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 21

Artikel 21

Indicatoren en verslaglegging

Indicatoren en verslaglegging

1.   Prioriteiten ter bestrijding van materiële deprivatie gebruiken de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Deze programma's mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

1.   Prioriteiten ter bestrijding van materiële deprivatie gebruiken de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren om de voortgang bij de uitvoering te monitoren. Deze programma's mogen ook programmaspecifieke indicatoren gebruiken.

2.   De referentiewaarden voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren worden vastgesteld.

2.   De referentiewaarden voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren worden vastgesteld. De verslagleggingsvereisten worden zo eenvoudig mogelijk gehouden.

3.   Uiterlijk 30 juni 2025 en 30 juni 2028 delen de beheersautoriteiten de Commissie de resultaten mee van een tijdens het voorgaande jaar uitgevoerd gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers. Dit onderzoek is gebaseerd op het model dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling.

3.   Uiterlijk 30 juni 2025 en 30 juni 2028 delen de beheersautoriteiten de Commissie de resultaten mee van een tijdens het voorgaande jaar uitgevoerd gestructureerd anoniem onderzoek naar de eindontvangers , waarbij tevens aandacht wordt besteed aan hun levensomstandigheden en de aard van hun materiële deprivatie . Dit onderzoek is gebaseerd op het model dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling.

4.   Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een model vast voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.   Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een model vast voor het gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

5.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage II te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

5.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage II te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van programma's doeltreffend te kunnen beoordelen.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De audit van acties kan betrekking hebben op alle stadia van de uitvoering ervan en op alle niveaus van de distributieketen, met als enige uitzondering de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat er een specifiek risico van onregelmatigheden of fraude bestaat.

De audit van acties kan betrekking hebben op alle stadia van de uitvoering ervan en op alle niveaus van de distributieketen, met als enige uitzondering de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat er een specifiek risico van onregelmatigheden of fraude bestaat. De audit van acties omvat in de eerste fasen van de tenuitvoerlegging meer controles, zodat de middelen in geval van frauderisico alsnog naar andere projecten kunnen worden geleid.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 23

Artikel 23

Operationele doelstellingen

Operationele doelstellingen

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie heeft de volgende operationele doelstellingen:

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie heeft de volgende operationele doelstellingen:

a)

hoogwaardige vergelijkende analytische kennis ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde specifieke doelstellingen gebaseerd zijn op solide gegevens en afgestemd op de behoeften, uitdagingen en omstandigheden in de geassocieerde landen;

a)

hoogwaardige vergelijkende analytische kennis ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde specifieke doelstellingen gebaseerd zijn op solide gegevens en afgestemd op de behoeften, uitdagingen en omstandigheden in de geassocieerde landen;

b)

een doeltreffende en inclusieve informatie-uitwisseling, wederzijds leren, collegiale toetsingen en een dialoog over beleidsmaatregelen op de in artikel 4 bedoelde gebieden bevorderen om de geassocieerde landen te helpen passende beleidsmaatregelen te nemen;

b)

een doeltreffende en inclusieve informatie-uitwisseling, wederzijds leren, collegiale toetsingen en een dialoog over beleidsmaatregelen op de in artikel 4 bedoelde gebieden bevorderen om de geassocieerde landen te helpen passende beleidsmaatregelen te nemen;

c)

sociale experimenten op de in artikel 4 bedoelde gebieden ondersteunen en de capaciteit van de belanghebbenden opbouwen om de geteste sociale beleidsinnovaties uit te voeren, over te dragen of op te schalen;

c)

sociale experimenten op de in artikel 4 bedoelde gebieden ondersteunen en de capaciteit van de belanghebbenden opbouwen om de geteste sociale beleidsinnovaties voor te bereiden, te ontwerpen en uit te voeren, over te dragen of op te schalen , met bijzondere aandacht voor het bevorderen van de opschaling van door steden, lokale en regionale overheden, de sociale partners, maatschappelijke organisaties en sociaal-economische actoren ontwikkelde lokale projecten op het gebied van opvang, sociale inclusie en integratie van onderdanen van derde landen ;

d)

specifieke ondersteunende diensten aan werkgevers en werkzoekenden verlenen om geïntegreerde Europese arbeidsmarkten te ontwikkelen, van de voorbereiding voor de werving tot steun na plaatsing om vacatures voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld kwetsbare personen ) en in bepaalde sectoren, beroepen, landen en grensregio's te vervullen;

d)

specifieke ondersteunende diensten aan werkgevers en werkzoekenden tot stand brengen en verlenen om geïntegreerde Europese arbeidsmarkten te ontwikkelen, van de voorbereiding voor de werving tot steun na plaatsing om vacatures voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld mensen in kwetsbare situaties ) en in bepaalde sectoren, beroepen, landen en grensregio's te vervullen;

 

d bis)

grensoverschrijdende partnerschappen tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening, het maatschappelijk middenveld en sociale partners ondersteunen ter bevordering van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt en grensoverschrijdende mobiliteit met passende voorwaarden;

 

d ter)

de verlening van Eures-diensten voor de werving en plaatsing van werknemers in kwaliteitsvolle en duurzame banen ondersteunen door het tot elkaar brengen en de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, onder meer middels grensoverschrijdende partnerschappen;

 

d quater)

de vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers faciliteren met passende sociale voorwaarden en de werkgelegenheid vergroten door in de Unie hoogwaardige en inclusieve arbeidsmarkten tot stand te brengen, open en voor iedereen toegankelijk, met inachtneming van de rechten van werknemers in de hele Unie;

e)

steun verlenen aan de ontwikkeling van het marktecosysteem met betrekking tot de verlening van microfinanciering aan micro-ondernemingen in de aanloop- en ontwikkelingsfase, en met name aan ondernemingen die kwetsbare personen tewerkstellen;

e)

steun verlenen aan de ontwikkeling van het marktecosysteem met betrekking tot de verlening van microfinanciering , alsook de beschikbaarheid en toegankelijkheid daarvan voor micro-ondernemingen , ondernemingen in de sociale economie en kwetsbare personen in de aanloop- en ontwikkelingsfase, en met name voor ondernemingen die mensen in kwetsbare situaties, met inbegrip van kansarme groepen, tewerkstellen;

f)

steun verlenen aan networking op het niveau van de Unie en aan de dialoog met en tussen belanghebbenden op de in artikel 4 bedoelde gebieden, en bijdragen tot de opbouw van de institutionele capaciteit van deze belanghebbenden, onder meer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, socialezekerheidsinstellingen, instellingen voor microfinanciering en instellingen die sociale ondernemingen en de sociale economie financieren;

f)

steun verlenen aan networking op het niveau van de Unie en aan de dialoog met en tussen belanghebbenden op de in artikel 4 bedoelde gebieden, en bijdragen tot de opbouw van de institutionele capaciteit van de betrokken belanghebbenden, onder meer de openbare diensten voor arbeidsvoorziening, socialezekerheidsinstellingen, het maatschappelijk middenveld, instellingen voor microfinanciering en instellingen die ondernemingen in de sociale economie en de sociale economie financieren;

g)

de ontwikkeling van sociale ondernemingen en de opkomst van een markt voor sociale investeringen ondersteunen, waardoor publieke en particuliere interacties en de deelname van stichtingen en filantropische actoren op die markt worden bevorderd;

g)

de ontwikkeling van ondernemingen in de sociale economie en de opkomst van een markt voor sociale investeringen ondersteunen, waardoor publieke en particuliere interacties en de deelname van stichtingen en filantropische actoren op die markt worden bevorderd;

h)

advies verstrekken voor de ontwikkeling van de voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten benodigde sociale infrastructuur (met inbegrip van huisvesting, kinderopvang, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en langdurige zorg);

h)

advies verstrekken voor de ontwikkeling van de voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten benodigde sociale infrastructuur (met inbegrip van huisvesting, onderwijs en opvang voor jonge kinderen, ouderenzorg, toegankelijkheidseisen en de overgang van institutionele zorg naar zorg in gemeenschaps- of gezinsverband, met inbegrip van toegankelijkheidseisen voor personen met een handicap, kinderopvang, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en langdurige zorg);

i)

de transnationale samenwerking bevorderen om de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen in heel Europa te vergemakkelijken, met name op het gebied van werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie;

i)

de transnationale samenwerking bevorderen om de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen in heel Europa te vergemakkelijken, met name op het gebied van armoedebestrijding, werkgelegenheid, vaardigheden en sociale inclusie;

j)

de uitvoering van relevante internationale sociale en arbeidsnormen ondersteunen in de context van de globalisering en de externe dimensie van het beleid van de Unie op de in artikel 4 bedoelde gebieden.

j)

de uitvoering van relevante internationale sociale en arbeidsnormen ondersteunen in de context van de globalisering en de externe dimensie van het beleid van de Unie op de in artikel 4 bedoelde gebieden.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 23 bis

Thematische concentratie en financiering

Het deel van de financiële middelen voor het ESF+ ten behoeve van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie als bedoeld in artikel 5, lid 4, onder a), wordt gedurende de gehele periode toegewezen voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 4, lid 2 ter, overeenkomstig de volgende indicatieve percentages:

a)

55 % voor specifieke doelstelling 1;

b)

18 % voor specifieke doelstelling 2;

c)

18 % voor specifieke doelstelling 3.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 24

Artikel 24

In aanmerking komende acties

In aanmerking komende acties

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 en 4 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie kan de volgende acties ondersteunen:

2.   Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie kan de volgende acties ondersteunen:

a)

analytische activiteiten, onder meer met betrekking tot derde landen, en met name:

a)

analytische activiteiten, onder meer met betrekking tot derde landen, en met name:

 

i)

onderzoeken, studies, statistische gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren, steun voor Europese waarnemingsposten en benchmarks;

 

i)

onderzoeken, studies, statistische gegevens, methoden, classificaties, microsimulaties, indicatoren, steun voor Europese waarnemingsposten en benchmarks;

 

ii)

sociale experimenten ter evaluatie van sociale innovatie;

 

ii)

sociale experimenten ter evaluatie van sociale innovatie;

 

iii)

monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie;

 

iii)

monitoring en beoordeling van de omzetting en de toepassing van het recht van de Unie;

b)

uitvoering van het beleid, en met name:

b)

uitvoering van het beleid, en met name:

 

i)

grensoverschrijdende partnerschappen en ondersteunende diensten in grensoverschrijdende regio's;

 

i)

grensoverschrijdende partnerschappen en ondersteunende diensten in grensoverschrijdende regio's;

 

ii)

een op arbeid gerichte mobiliteitsregeling op het niveau van de Unie om vacatures te vervullen waar zich tekorten op de arbeidsmarkt voordoen;

 

ii)

een op arbeid gerichte mobiliteitsregeling op het niveau van de Unie om vacatures te vervullen waar zich tekorten op de arbeidsmarkt voordoen;

 

iii)

steun voor microfinanciering en sociale ondernemingen , onder meer via blendingverrichtingen zoals asymmetrische risicodeling of het beperken van transactiekosten, alsmede steun voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur en vaardigheden;

 

iii)

steun voor microfinanciering en ondernemingen in de sociale economie , onder meer via blendingverrichtingen zoals asymmetrische risicodeling of het beperken van transactiekosten, alsmede steun voor de ontwikkeling van sociale infrastructuur en vaardigheden;

 

iv)

steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

 

iv)

steun voor transnationale samenwerking en partnerschappen met het oog op de overdracht en de opschaling van innovatieve oplossingen;

c)

capaciteitsopbouw, met name:

c)

capaciteitsopbouw, met name:

 

i)

van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

i)

van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

ii)

van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het onderdeel;

 

ii)

van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het onderdeel;

 

iii)

van de administratieve structuren van de deelnemende landen, van socialezekerheidsinstellingen, van voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit verantwoordelijke diensten voor arbeidsvoorziening, van instellingen voor microfinanciering en van instellingen die sociale ondernemingen of andere actoren op het gebied van sociale investeringen financieren, alsook van de structuren voor networking;

 

iii)

van de administratieve structuren van de deelnemende landen, van socialezekerheidsinstellingen, van voor de bevordering van de arbeidsmobiliteit verantwoordelijke diensten voor arbeidsvoorziening, van instellingen voor microfinanciering en van instellingen die ondernemingen in de sociale economie of andere actoren op het gebied van sociale investeringen financieren, alsook van de structuren voor networking;

 

iv)

van belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

 

iv)

van de sociale partners en belanghebbenden met het oog op transnationale samenwerking;

d)

communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

d)

communicatie- en verspreidingsactiviteiten, en met name:

 

i)

wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

 

i)

wederzijds leren door de uitwisseling van goede praktijken, innovatieve methoden, resultaten van analytische activiteiten, collegiale toetsingen en benchmarking;

 

ii)

handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

ii)

handleidingen, verslagen, informatiemateriaal en mediaberichtgeving over initiatieven met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

iii)

informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

iii)

informatiesystemen die gegevens verspreiden met betrekking tot de in artikel 4, lid 1, bedoelde gebieden;

 

iv)

evenementen, conferenties en seminars van het voorzitterschap van de Raad.

 

iv)

technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het werkprogramma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van informatietechnologiesystemen.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie, of elke internationale organisatie;

b)

elke juridische entiteit die is opgericht krachtens het recht van de Unie, of relevante internationale organisatie;

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 25 bis

Governance

1.     De Commissie overlegt met belanghebbenden in de Unie, met name de sociale partners en maatschappelijke organisaties, over de werkprogramma's voor werkgelegenheid en sociale innovatie en de prioriteiten, strategische oriëntatie en uitvoering ervan.

2.     De Commissie brengt de nodige relaties tot stand met het Comité voor de werkgelegenheid, het Comité voor sociale bescherming, het Raadgevend comité voor veiligheid en gezondheid op de werkplek, de groep van directeuren-generaal voor arbeidsverhoudingen en het Raadgevend comité voor het vrij verkeer van werknemers, om ervoor te zorgen dat deze regelmatig en op passende wijze op de hoogte worden gehouden over de voortgang van de uitvoering van deze programma's. De Commissie informeert ook andere comités die zich bezighouden met beleid, instrumenten en acties die relevant zijn voor het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

een volksgezondheidsstrategie van de Unie ondersteunen die gericht is op:

i)

het ondersteunen van de lidstaten bij hun inspanningen ter bescherming en bevordering van de volksgezondheid; en

ii)

het bevorderen van de opdracht van de Unie op het gebied van gezondheid overeenkomstig artikel 168 VWEU, waarin is bepaald dat een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie wordt verzekerd.

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter a –inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de crisisparaatheid, -beheersing en -respons in de Unie versterken om burgers te beschermen tegen grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid

a)

de crisisparaatheid, -beheersing en -respons in de Unie versterken om grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid aan te pakken

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter a — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis)

goed vormgegeven interventies op het gebied van volksgezondheid uitvoeren om de lasten en effecten van infecties en besmettelijke te voorkomen ziekten te beperken

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter a — punt iv ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv ter)

de ontwikkeling van vaardigheden en instrumenten voor doeltreffende risicocommunicatie ondersteunen

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

investeren in gezondheidsbevordering en ziektepreventie

i)

investeren in gezondheidsbevordering en ziektepreventie , onder meer door middel van programma's voor de bevordering van de kennis van gezondheid en gezondheidsvoorlichting, en door het bevorderen van lichaamsbeweging

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis)

investeren in vroegtijdige diagnose en screening

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

de digitale transformatie van gezondheid en zorg ondersteunen

ii)

de digitale transformatie van gezondheid en zorg ondersteunen die beantwoordt aan de behoeften en zorgen van patiënten en burgers, met name door het tot stand brengen van koppelingen met programma's ter ondersteuning van mediageletterdheid en digitale vaardigheden

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt ii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii bis)

de ontwikkeling van digitale overheidsdiensten op gebieden als gezondheidszorg ondersteunen

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt ii ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii ter)

de beveiliging en kwaliteit van gezondheidsinformatie verbeteren

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

de ontwikkeling van een duurzaam systeem voor gezondheidsinformatie in de Unie ondersteunen

ii)

de ontwikkeling van een duurzaam , transparant en toegankelijk systeem voor gezondheidsinformatie in de Unie ondersteunen , met waarborging van de bescherming van privégegevens

(In het Commissievoorstel is de nummering van de punten in Artikel 26, onder b), niet correct: er zijn twee punten genummerd als ii))

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

de lidstaten helpen bij kennisoverdracht die voor nationale hervormingen nuttig is met het oog op meer doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels en een betere gezondheidsbevordering en ziektepreventie, waarbij vooral de in het Europees Semester vermelde uitdagingen worden aangegaan

iii)

de lidstaten helpen bij kennisoverdracht en steun bij de uitvoering die voor nationale hervormingen nuttig is met het oog op meer doeltreffende, toegankelijke , veerkrachtige, niet-discriminerende, inclusieve en rechtvaardige gezondheidsstelsels die sociale ongelijkheid tegengaan, en een betere gezondheidsbevordering en ziektepreventie, waarbij vooral de in het Europees Semester vermelde uitdagingen worden aangegaan . Dit houdt onder meer de ondersteuning van hoogwaardige nationale registers in die ook vergelijkbare gegevens leveren

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt iv bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv bis)

de overgang naar persoonsgerichte zorg, buurt- en nabijheidsdiensten op sociaal en gezondheidsgebied en geïntegreerde zorg in gemeenschapsverband ondersteunen, met name door het bevorderen van organisatiemodellen die zijn gebaseerd op interprofessionele samenwerking en networking met meerdere belanghebbenden

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt iv ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv ter)

de betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden met betrekking tot bovengenoemde acties waarborgen, op het niveau van de Unie en/of op nationaal niveau, al naargelang het geval

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter b — punt iv quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iv quater)

instrumenten en strategieën ontwikkelen en toepassen om ongelijkheden op gezondheidsgebied te voorkomen en aan te pakken, alsook om sociale inclusie, een sterkere positie voor burgers en participatie van de gemeenschap te bevorderen

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter c — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

de uitvoering van de wetgeving inzake geneesmiddelen en medische hulpmiddelen ondersteunen

i)

de uitvoering van de wetgeving inzake geneesmiddelen , toegang tot deze geneesmiddelen in de hele Unie en medische hulpmiddelen ondersteunen

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter c — punt vi

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

vi)

de wetenschappelijke comités van de Commissie voor consumentenveiligheid en voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico's ondersteunen

vi)

de ontwikkeling van het beginsel van “gezondheid op alle beleidsgebieden” ondersteunen en processen tot stand brengen om gezondheidseffecten op alle beleidsgebieden te kunnen onderzoeken en in aanmerking te kunnen nemen

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

de monitoring en uitvoering van andere wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie met gevolgen voor de gezondheid ondersteunen en versterken, teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te helpen waarborgen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, wetgeving en beleidsmaatregelen die betrekking hebben op:

i)

luchtvervuiling

ii)

hormoonontregelende stoffen en andere chemische stoffen met schadelijke eigenschappen

iii)

bestrijdingsmiddelenresiduen in voedsel, water en in de lucht

iv)

voedsel en voedseletikettering, onder meer met betrekking tot transvetzuren, de etikettering van alcoholische producten, additieven en materialen die met levensmiddelen in aanraking komen

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter d — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

de samenwerking bij de evaluatie van gezondheidstechnologie ondersteunen in de aanloop naar nieuwe geharmoniseerde regels

ii)

de samenwerking bij de evaluatie van gezondheidstechnologie , alsook de capaciteitsopbouw in dit verband ondersteunen in de aanloop naar nieuwe geharmoniseerde regels

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter d — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis)

de uitvoering van programma's en beste praktijken inzake voorlichting en campagnes voor jongeren met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid ondersteunen

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter d — punt iii ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii ter)

op Unieniveau actieve maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid en gezondheidsgerelateerde kwesties ondersteunen

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter d — punt iii quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii quater)

de oprichting van een stuurgroep voor gezondheid voor de uitvoering van de acties in het kader van het onderdeel gezondheid ondersteunen

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel  3 en 26 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

1.   Alleen gezondheidsgerelateerde acties voor de verwezenlijking van de in de artikelen  3 , 4 en  26 bedoelde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter a — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis)

activiteiten voor het monitoren van de cumulatieve gezondheidseffecten van milieurisicofactoren, onder meer als gevolg van verontreinigende stoffen in voedsel, water, in de lucht en in andere bronnen;

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter a — punt i ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i ter)

activiteiten voor het monitoren van de gezondheidseffecten van het Unierecht, zoals geneesmiddelenbewaking en soortgelijke activiteiten;

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter a — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De resultaten van analytische activiteiten worden openbaar gemaakt zodra deze zijn afgerond;

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter b — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

grensoverschrijdende samenwerking en partnerschappen, onder meer in grensoverschrijdende regio's;

i)

grensoverschrijdende samenwerking en partnerschappen, onder meer in grensoverschrijdende regio's en onder meer met betrekking tot luchtvervuiling en andere grensoverschrijdende milieuverontreiniging ;

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter c — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

door de overdracht, de aanpassing en de toepassing van beste praktijken met een toegevoegde waarde van de Unie tussen de lidstaten;

i)

door de uitwisseling, de overdracht, de aanpassing en de toepassing van beste praktijken met een toegevoegde waarde van de Unie tussen de lidstaten;

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter c — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden;

ii)

van netwerken op het niveau van de Unie met betrekking tot de in artikel 26 bedoelde gebieden , op continue en duurzame wijze, waarbij wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een actief maatschappelijk middenveld op het niveau van de Unie ;

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2 — letter c — punt iv

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iv)

van nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het programma;

iv)

van regionale, subnationale en nationale contactpunten die advies, informatie en bijstand verlenen met betrekking tot de uitvoering van het programma;

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie raadpleegt de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten in de stuurgroep voor gezondheidsbevordering, ziektepreventie en het beheersen van niet-overdraagbare ziekten of in andere relevante deskundigengroepen van de Commissie of soortgelijke entiteiten over de werkplannen voor en de prioriteiten, de strategische richtsnoeren en de uitvoering van het onderdeel gezondheid, evenals over de aspecten inzake gezondheidsbeleid van andere beleidsmaatregelen en steunmechanismen, waardoor de algemene coördinatie en de toegevoegde waarde ervan toenemen.

De Commissie raadpleegt de gezondheidsautoriteiten van de lidstaten in de stuurgroep voor gezondheidsbevordering, ziektepreventie en het beheersen van niet-overdraagbare ziekten of in andere relevante deskundigengroepen van de Commissie of soortgelijke entiteiten , zoals beroepsorganisaties in de zorgsector, over de jaarlijkse werkplannen voor en de prioriteiten, de strategische richtsnoeren en de uitvoering van het onderdeel gezondheid, evenals over de aspecten inzake gezondheidsbeleid van andere beleidsmaatregelen en steunmechanismen, waardoor de algemene coördinatie en de toegevoegde waarde ervan toenemen. Een sterk politiek leiderschap en een passende op gezondheid gerichte governancestructuur zullen zorgen voor de waarborging van gezondheidsbescherming en -bevordering binnen alle Commissieportefeuilles overeenkomstig artikel 168, lid 1, VWEU.

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 29 bis

 

Stuurgroep voor gezondheid

 

1.     De Commissie richt een stuurgroep voor gezondheid op (“de stuurgroep”) voor de uitvoering van acties in het kader van het onderdeel gezondheid.

 

2.     De stuurgroep richt zich op de totstandbrenging, via coördinatie en samenwerking, van synergieën tussen het onderdeel gezondheid en andere programma's met een geïntegreerde gezondheidsdimensie, op de bevordering van de betrokkenheid van patiënten en de samenleving en op de verstrekking van wetenschappelijk advies en wetenschappelijke aanbevelingen. In het kader van die acties wordt gezorgd voor op waarden gerichte gezondheidsmaatregelen, duurzaamheid en betere gezondheidsoplossingen, voor betere toegang en een beperking van de ongelijkheid op het gebied van gezondheid.

 

3.     De stuurgroep stelt een omvattende strategie op en zorgt voor aansturing bij de ontwikkeling van de werkplannen in het kader van het onderdeel gezondheid.

 

4.     De stuurgroep is een onafhankelijke groep belanghebbenden, bestaande uit actoren uit relevante sectoren op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sociale bescherming, en met een participerende rol voor vertegenwoordigers van de regio's en lokale gezondheidsautoriteiten, vertegenwoordigers van patiënten, en burgers.

 

5.     De stuurgroep bestaat uit 15 tot 20 hooggeplaatste personen die worden geselecteerd uit verschillende disciplines en activiteiten als bedoeld in lid 4. De leden van de stuurgroep worden door de Commissie aangewezen na een openbare oproep tot het indienen van voordrachten van kandidaten en/of het indienen van blijken van belangstelling.

 

6.     De voorzitter van de stuurgroep wordt door de Commissie aangewezen uit de leden van de stuurgroep.

 

7.     De stuurgroep:

 

i)

levert een bijdrage aan de jaarlijkse werkplannen in het kader van het onderdeel gezondheid, na een voorstel van de Commissie;

 

ii)

ontwikkelt een blauwdruk voor coördinatie en samenwerking op het vlak van aansturing tussen het onderdeel gezondheid en andere programma's met een geïntegreerde gezondheidsdimensie.

 

Deze blauwdruk helpt de zichtbaarheid en coördinatie van alle bestaande financieringsmechanismen in verband met gezondheid te waarborgen en draagt bij aan coördinatie en samenwerking op het vlak van aansturing.

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 29 ter

Internationale samenwerking

De Commissie brengt samenwerkingsverbanden tot stand met relevante internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en gespecialiseerde agentschappen daarvan, met name de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), alsook met de Raad van Europa en met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om het onderdeel gezondheid uit te voeren, met het oog op een zo groot mogelijke doeltreffendheid en efficiëntie van acties op het niveau van de Unie en op internationaal niveau.

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 31

Artikel 31

Vormen van EU-financiering en uitvoeringsmethoden

Vormen van EU-financiering en uitvoeringsmethoden

1.   De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid kunnen voor financiering zorgen in de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vrijwillige betalingen aan internationale organisaties waarvan de Unie lid is of aan de werkzaamheden waarvan de Unie deelneemt.

1.   De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid kunnen voor financiering zorgen in de in het Financieel Reglement vastgestelde vormen, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen , bijdragen en vrijwillige betalingen aan internationale organisaties waarvan de Unie lid is of aan de werkzaamheden waarvan de Unie deelneemt.

2.   De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid worden direct uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement of indirect met in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement bedoelde organen.

2.   De onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid worden direct uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement of indirect met in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement bedoelde organen.

Bij de toekenning van subsidies kan het in artikel [150] van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn samengesteld uit externe deskundigen.

Bij de toekenning van subsidies kan het in artikel [150] van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité zijn samengesteld uit externe deskundigen.

3.   Blendingverrichtingen in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.

3.   Blendingverrichtingen in het kader van het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.

4.   In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend om acties te financieren met een duidelijke meerwaarde van de Unie die worden medegefinancierd door de voor gezondheid bevoegde autoriteiten in de lidstaten of de met het programma geassocieerde derde landen, of door individueel of als netwerk optredende overheidsinstanties en niet-gouvernementele organen die door die bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd.

4.   In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend om acties te financieren met een duidelijke meerwaarde van de Unie die worden medegefinancierd door de voor gezondheid bevoegde autoriteiten in de lidstaten of de met het programma geassocieerde derde landen, of door individueel of als netwerk optredende overheidsinstanties en niet-gouvernementele organen die door die bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd.

5.   In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan Europese referentienetwerken die als netwerken door de bestuursraad van lidstaten van de Europese referentienetwerken zijn goedgekeurd op grond van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/287/EU van de Commissie van 10 maart 2014 tot vaststelling van de criteria voor de oprichting en evaluatie van Europese referentienetwerken en de leden daarvan en voor de bevordering van de uitwisseling van informatie en expertise in verband met de oprichting en evaluatie van dergelijke netwerken.

5.   In het kader van het onderdeel gezondheid kunnen directe subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend aan Europese referentienetwerken die als netwerken door de bestuursraad van lidstaten van de Europese referentienetwerken zijn goedgekeurd op grond van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld in Uitvoeringsbesluit 2014/287/EU van de Commissie van 10 maart 2014 tot vaststelling van de criteria voor de oprichting en evaluatie van Europese referentienetwerken en de leden daarvan en voor de bevordering van de uitwisseling van informatie en expertise in verband met de oprichting en evaluatie van dergelijke netwerken.

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 32

Artikel 32

Werkprogramma en coördinatie

Werkprogramma en coördinatie

Het onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie en het onderdeel gezondheid worden uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel [108] van het Financieel Reglement. In de werkprogramma's wordt — in voorkomend geval — het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 38 gedelegeerde handelingen vast in aanvulling op de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid door werkprogramma's als bedoeld in artikel [108] van het Financieel Reglement vast te stellen . In die werkprogramma's wordt — in voorkomend geval — het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen.

De Commissie bevordert synergie en zorgt voor doeltreffende coördinatie tussen het onderdeel gezondheid van het ESF+ en het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning.

De Commissie bevordert synergie en zorgt voor doeltreffende coördinatie tussen het onderdeel gezondheid van het ESF+ en het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning.

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 33

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 33

Artikel 33

Monitoring en verslaglegging

Monitoring en verslaglegging

1.   Er worden indicatoren vastgesteld om de uitvoering en de voortgang van de onderdelen te monitoren bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgestelde specifieke doelstellingen en de in de artikelen 23 en 26 vastgestelde operationele doelstellingen.

1.   Er worden indicatoren vastgesteld om de uitvoering en de voortgang van de onderdelen te monitoren bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgestelde specifieke doelstellingen en de in de artikelen 23 en 26 vastgestelde operationele doelstellingen.

2.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de onderdelen en de resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en — in voorkomend geval — de lidstaten.

2.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de onderdelen en de resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en — in voorkomend geval — de lidstaten.

3.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in bijlage III aan te vullen of te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van de onderdelen doeltreffend te kunnen beoordelen.

3.   De Commissie is overeenkomstig artikel 38 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om de indicatoren in de bijlagen II ter en III aan te vullen of te wijzigen, als zulks noodzakelijk wordt geacht om de voortgang bij de uitvoering van de onderdelen doeltreffend te kunnen beoordelen.

 

3 bis.     Met het oog op een regelmatige monitoring van de onderdelen en eventuele aanpassingen van het desbetreffende beleid en de desbetreffende financieringsprioriteiten, stelt de Commissie een eerste kwalitatief en kwantitatief monitoringverslag op dat het eerste jaar beslaat, en vervolgens drie verslagen die opeenvolgende tweejaarlijkse periodes beslaan, en legt zij die verslagen voor aan het Europees Parlement en de Raad. De verslagen worden tevens ter informatie aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's voorgelegd. De verslagen bevatten de resultaten van de onderdelen en de mate waarin de beginselen van gelijkheid van mannen en vrouwen en gendermainstreaming zijn toegepast en op welke wijze overwegingen inzake non-discriminatie, waaronder toegankelijkheidskwesties, in de desbetreffende activiteiten aan de orde zijn gesteld. Ter bevordering van de transparantie met betrekking tot de onderdelen, worden de verslagen ook openbaar gemaakt.

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 35

Artikel 35

Evaluatie

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.    De tussentijdse evaluatie van de onderdelen kan worden uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering ervan beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van de onderdelen is begonnen.

2.    Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van de onderdelen uit met het oog op het volgende:

 

a)

om op kwalitatieve en kwantitatieve basis de vooruitgang ten opzichte van de doelstellingen te meten;

 

b)

om het maatschappelijke klimaat binnen de Unie en eventuele grote wijzigingen als gevolg van het Unierecht aan de orde te stellen;

 

c)

om te bepalen of de middelen van de onderdelen doeltreffend zijn gebruikt en de meerwaarde voor de Unie ervan te beoordelen.

 

De resultaten van die tussentijdse evaluatie worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   Aan het einde van de uitvoeringperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 5 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van de onderdelen uit.

3.   Aan het einde van de uitvoeringperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 5 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van de onderdelen uit.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 37

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 37

Artikel 37

Informatie, communicatie en publiciteit

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende en doeltreffende wijze te informeren.

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende en doeltreffende wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid, alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikelen 4, 23 en 26 bedoelde doelstellingen.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid, alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan de onderdelen werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikelen 4, 23 en 26 bedoelde doelstellingen.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 38

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 38

Artikel 38

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2.   De in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (28).

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (28).

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, en artikel 33, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

6.   Een overeenkomstig artikel 15, lid 6, artikel 21, lid 5, artikel 32 en artikel 33, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 40

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 40

Artikel 40

Comité overeenkomstig artikel 163 VWEU

Comité overeenkomstig artikel 163 VWEU

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 163 VWEU ingestelde comité (het ESF+-Comité).

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 163 VWEU ingestelde comité (het ESF+-Comité).

2.   Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

2.   Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties , één vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld, één vertegenwoordiger van de instanties voor gelijke kansen of andere onafhankelijke mensenrechteninstellingen, overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c) van [de toekomstige GB-verordening] alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

3.   Het ESF+-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties op het niveau van de Unie vertegenwoordigen.

3.   Het ESF+-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties , de werkgeversorganisaties en maatschappelijke organisaties op het niveau van de Unie vertegenwoordigen.

 

3 bis.     Het ESF+-Comité kan vertegenwoordigers van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds uitnodigen.

 

3 ter.     In het ESF+-Comité wordt het evenwicht tussen mannen en vrouwen, alsook een gepaste vertegenwoordiging van minderheden en andere uitgesloten groepen gewaarborgd.

4.   Het ESF+-Comité wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer wordt verleend, alsook over andere kwesties met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën op het niveau van de Unie die relevant zijn voor het ESF+;

4.   Het ESF+-Comité wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer wordt verleend, alsook over andere kwesties met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën op het niveau van de Unie die relevant zijn voor het ESF+;

5.   Het ESF+-Comité kan advies uitbrengen over:

5.   Het ESF+-Comité kan advies uitbrengen over:

a)

kwesties met betrekking tot de ESF+-bijdrage tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer landspecifieke aanbevelingen en semestergerelateerde prioriteiten (nationale hervormingsprogramma’s, enzovoort);

a)

kwesties met betrekking tot de ESF+-bijdrage tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer landspecifieke aanbevelingen en semestergerelateerde prioriteiten (nationale hervormingsprogramma’s, enzovoort);

b)

kwesties met betrekking tot de [toekomstige GB-verordening] die relevant zijn voor het ESF+;

b)

kwesties met betrekking tot de [toekomstige GB-verordening] die relevant zijn voor het ESF+;

c)

andere dan de in lid 4 bedoelde kwesties in verband met het ESF+ die de Commissie aan het comité voorlegt.

c)

andere dan de in lid 4 bedoelde kwesties in verband met het ESF+ die de Commissie aan het comité voorlegt.

De adviezen van het ESF+-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. De Commissie licht het ESF+-Comité in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

De adviezen van het ESF+-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden. De Commissie licht het ESF+-Comité schriftelijk in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

6.   Het ESF+-Comité kan werkgroepen oprichten voor elk onderdeel van het ESF+.

6.   Het ESF+-Comité kan werkgroepen oprichten voor elk onderdeel van het ESF+.

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Gemeenschappelijke indicatoren voor de algemene steun uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Gemeenschappelijke indicatoren voor de algemene steun uit het ESF+-onderdeel onder gedeeld beheer

Alle persoonlijke gegevens moeten worden opgesplitst naar gender (vrouwelijk, mannelijk, “non-binair”). Indien bepaalde resultaten niet mogelijk zijn, moeten de gegevens voor die resultaten niet worden verzameld en gerapporteerd.

Alle persoonlijke gegevens moeten worden opgesplitst naar gender (vrouwelijk, mannelijk, “non-binair”). Indien bepaalde resultaten niet beschikbaar zijn, moeten de gegevens voor die resultaten niet worden verzameld en gerapporteerd. Gevoelige persoonsgegevens kunnen anoniem worden onderzocht.

1)

Gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot activiteiten die gericht zijn op mensen:

1)

Gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot activiteiten die gericht zijn op mensen:

 

1a)

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers

 

1a)

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers

 

 

De gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

 

 

De gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

 

 

 

werklozen, onder wie langdurig werklozen*,

 

 

 

werklozen, onder wie langdurig werklozen*,

 

 

 

langdurig werklozen*,

 

 

 

langdurig werklozen*,

 

 

 

inactieven*,

 

 

 

inactieven*,

 

 

 

werkenden, onder wie zelfstandigen*,

 

 

 

werkenden, onder wie zelfstandigen*,

 

 

 

 

personen die geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's)*,

 

 

 

jonger dan 30 jaar*,

 

 

 

kinderen jonger dan 18  jaar*,

 

 

 

 

jongeren tussen 18 en 29 jaar*,

 

 

 

ouder dan 54 jaar*,

 

 

 

ouder dan 54 jaar*,

 

 

 

met lager voortgezet onderwijs of minder (ISCED 0-2)*,

 

 

 

met lager voortgezet onderwijs of minder (ISCED 0-2)*,

 

 

 

met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*,

 

 

 

met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*,

 

 

 

met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8)*.

 

 

 

met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8)*.

 

 

Het totale aantal deelnemers moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot de arbeidssituatie.

 

 

Het totale aantal deelnemers moet automatisch worden berekend op basis van de gemeenschappelijke outputindicatoren met betrekking tot de arbeidssituatie.

 

1b)

Andere gemeenschappelijke outputindicatoren

 

1b)

Andere gemeenschappelijke outputindicatoren

 

 

Als de gegevens voor deze indicatoren niet worden verzameld uit gegevensregisters, mogen de waarden voor deze indicatoren worden bepaald op basis van gefundeerde ramingen door de begunstigde.

 

 

Als de gegevens voor deze indicatoren niet worden verzameld uit gegevensregisters, mogen de waarden voor deze indicatoren worden bepaald op basis van gefundeerde ramingen door de begunstigde. De deelnemers verstrekken de gegevens altijd vrijwillig.

 

 

deelnemers met een handicap**,

 

 

deelnemers met een handicap**,

 

 

 

deelnemers jonger dan 18 jaar*,

 

 

onderdanen van derde landen*,

 

 

onderdanen van derde landen*,

 

 

deelnemers met een buitenlandse achtergrond*,

 

 

deelnemers met een buitenlandse achtergrond*,

 

 

minderheden ( waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma )**,

 

 

minderheden ( behalve de Romagemeenschap )**,

 

 

 

deelnemers uit de Romagemeenschap**

 

 

daklozen of mensen die van de woningmarkt uitgesloten zijn*,

 

 

daklozen of mensen die van de woningmarkt uitgesloten zijn*,

 

 

deelnemers van het platteland*.

 

 

deelnemers van het platteland*,

 

 

 

deelnemers uit geografische gebieden met een hoog percentage armoede en sociale uitsluiting*,

 

 

 

deelnemers die van institutionele zorg overgaan naar zorg in gezins- en gemeenschapsverband**.

2)

De gemeenschappelijke outputindicatoren voor entiteiten zijn:

2)

De gemeenschappelijke outputindicatoren voor entiteiten zijn:

 

aantal ondersteunde overheidsadministraties of overheidsdiensten op nationaal, regionaal of lokaal niveau,

 

aantal ondersteunde overheidsadministraties of overheidsdiensten op nationaal, regionaal of lokaal niveau,

 

aantal ondersteunde, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (waaronder coöperatieve ondernemingen en sociale ondernemingen).

 

aantal ondersteunde, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (waaronder coöperatieve ondernemingen en sociale ondernemingen).

3)

De gemeenschappelijke onmiddellijkresultaatindicatoren voor de deelnemers zijn:

3)

De gemeenschappelijke onmiddellijkresultaatindicatoren voor de deelnemers zijn:

 

deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk*,

 

deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk*,

 

deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen*,

 

deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen*,

 

deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen*,

 

deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen*,

 

deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen*,

 

deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen*,

4)

Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor de deelnemers:

4)

Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor de deelnemers:

 

deelnemers die zes maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 

deelnemers die zes en twaalf maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 

deelnemers van wie de arbeidsmarktsituatie zes maanden na de deelname verbeterd was*,

 

deelnemers van wie de arbeidsmarktsituatie zes en twaalf maanden na de deelname verbeterd was*,

Als minimumvereiste moeten deze gegevens worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van deelnemers binnen elke specifieke doelstelling. De interne validiteit van de steekproef moet zodanig worden gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden gegeneraliseerd op het niveau van de specifieke doelstelling.

Als minimumvereiste moeten deze gegevens worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van deelnemers binnen elke specifieke doelstelling. De interne validiteit van de steekproef moet zodanig worden gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden gegeneraliseerd op het niveau van de specifieke doelstelling.

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Bijlage II

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Gemeenschappelijke indicatoren voor ESF+-ondersteuning ter bestrijding van materiële deprivatie

Gemeenschappelijke indicatoren voor ESF+-ondersteuning ter bestrijding van materiële deprivatie

1)

Outputindicatoren

1)

Outputindicatoren

 

a)

Totale waarde in geld van verstrekte voedselhulp en goederen.

 

a)

Totale waarde in geld van verstrekte voedselhulp en goederen.

 

 

i)

totale waarde van de voedselhulp;

 

 

i)

totale waarde van de voedselhulp;

 

 

ia)

totale waarde in geld van voedselhulp voor kinderen;

 

 

ia)

totale waarde in geld van voedselhulp voor kinderen;

 

 

ib)

totale waarde in geld van voedselhulp voor daklozen;

 

 

ib)

totale waarde in geld van voedselhulp voor daklozen;

 

 

ic)

totale waarde in geld van voedselhulp voor andere doelgroepen.

 

 

ic)

totale waarde in geld van voedselhulp voor andere doelgroepen.

 

 

ii)

totale waarde van verstrekte goederen

 

 

ii)

totale waarde van verstrekte goederen

 

 

iia)

totale waarde in geld van goederen voor kinderen;

 

 

iia)

totale waarde in geld van goederen voor kinderen;

 

 

iib)

totale waarde in geld van goederen voor daklozen;

 

 

iib)

totale waarde in geld van goederen voor daklozen;

 

 

iic)

totale waarde in geld van goederen voor andere doelgroepen.

 

 

iic)

totale waarde in geld van goederen voor andere doelgroepen.

 

b)

Totale hoeveelheid verstrekte voedselhulp (in ton).

 

b)

Totale hoeveelheid verstrekte voedselhulp (in ton).

 

 

Waarvan (2):

 

 

Waarvan (2):

 

 

a)

aandeel levensmiddelen waarvoor alleen transport, distributie en opslag zijn betaald door het programma (in %);

 

 

a)

aandeel levensmiddelen waarvoor alleen transport, distributie en opslag zijn betaald door het programma (in %);

 

 

b)

aandeel van door het ESF+ medegefinancierde levensmiddelen in het totale volume van aan de begunstigden verstrekte levensmiddelen (in %)

 

 

b)

aandeel van door het ESF+ medegefinancierde levensmiddelen in het totale volume van aan de begunstigden verstrekte levensmiddelen (in %)

3)

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren (3)

3)

Gemeenschappelijke resultaatindicatoren (3)

 

Aantal eindontvangers die voedselhulp ontvangen

 

Aantal eindontvangers die voedselhulp ontvangen

 

Aantal kinderen van 18 jaar of jonger;

 

Aantal kinderen van 18 jaar of jonger;

 

Aantal jongeren in de leeftijdsgroep van 18-29 jaar;

 

Aantal jongeren in de leeftijdsgroep van 18-29 jaar;

 

Aantal eindontvangers van 54 jaar of ouder;

 

Aantal eindontvangers van 54 jaar of ouder;

 

Aantal eindontvangers met een handicap;

 

Aantal eindontvangers met een handicap;

 

Aantal onderdanen van derde landen;

 

Aantal onderdanen van derde landen;

 

Aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden ( waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma );

 

Aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden ( behalve uit de Romagemeenschap );

 

 

Aantal deelnemers uit de Romagemeenschap;

 

Aantal daklozen en ontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt uitgesloten zijn.

 

Aantal daklozen en ontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt uitgesloten zijn.

 

Aantal eindontvangers die materiële ondersteuning ontvangen

 

Aantal eindontvangers die materiële ondersteuning ontvangen

 

Aantal kinderen van 18 jaar of jonger;

 

Aantal kinderen van 18 jaar of jonger;

 

Aantal jongeren in de leeftijdsgroep van 18-29 jaar;

 

Aantal jongeren in de leeftijdsgroep van 18-29 jaar;

 

Aantal eindontvangers van 54 jaar of ouder;

 

Aantal eindontvangers van 54 jaar of ouder;

 

Aantal eindontvangers met een handicap;

 

Aantal eindontvangers met een handicap;

 

Aantal onderdanen van derde landen;

 

Aantal onderdanen van derde landen;

 

Aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden ( waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma );

 

Aantal eindontvangers met een buitenlandse achtergrond en minderheden ( behalve uit de Romagemeenschap );

 

 

Aantal deelnemers uit de Romagemeenschap;

 

Aantal daklozen en ontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt uitgesloten zijn.

 

Aantal daklozen en ontvangers of eindontvangers die van de woningmarkt uitgesloten zijn.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Bijlage II bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Outputindicatoren

1)

Totale aantal personen die steun ontvangen met het oog op sociale inclusie.

Waarvan:

a)

aantal kinderen van 15 jaar of jonger;

b)

aantal personen van 65 jaar of ouder;

c)

aantal vrouwen;

d)

aantal personen met een buitenlandse achtergrond en minderheden (behalve uit de Romagemeenschap);

e)

aantal deelnemers uit de Romagemeenschap;

f)

aantal daklozen.

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Bijlage II ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

 

1.

Aangegeven winst op het vlak van een beter begrip van het Uniebeleid en de Uniewetgeving

1)

Aantal analytische activiteiten;

2)

Aantal activiteiten in verband met wederzijds leren, bewustmaking en verspreiding;

3)

Steun voor de voornaamste actoren.

 

2.

Mate van actieve samenwerking en partnerschap tussen overheidsinstellingen van de Unie, de lidstaten en de geassocieerde landen

1)

Aantal analytische activiteiten;

2)

Aantal activiteiten in verband met wederzijds leren, bewustmaking en verspreiding;

3)

Steun voor de voornaamste actoren.

 

3.

Aangegeven gebruik van sociale beleidsinnovatie bij de uitvoering van sociale landspecifieke aanbevelingen en de resultaten van sociale beleidsexperimenten voor beleidsvorming

1)

Aantal analytische activiteiten;

2)

Aantal activiteiten in verband met wederzijds leren, bewustmaking en verspreiding;

3)

Steun voor de voornaamste actoren.

 

4.

Aantal bezoeken aan het Eures-platform

 

5.

Aantal in het kader van de voorbereidende actie “Je eerste Eures-baan” en van gerichte mobiliteitsregelingen verrichte of ondersteunde arbeidsbemiddelingen voor jongeren

 

6.

Aantal afzonderlijke persoonlijke contacten tussen Eures-adviseurs enerzijds en werkzoekenden, mensen die van baan veranderen en werkgevers anderzijds

 

7.

Aantal opgerichte of geconsolideerde ondernemingen die Uniesteun hebben ontvangen

 

8.

Aandeel van de begunstigden dat werkloos is of tot een kansarme groep behoort en dat met microfinanciering van de Unie een zaak heeft opgericht of uitgebouwd

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Aantal gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën

2.

Aantal begunstigden (beroepsbeoefenaars, burgers, patiënten) waarop de resultaten van het programma van invloed zijn

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.

Aantal overgedragen beste praktijken

3.

Aantal gezamenlijke klinische evaluaties van gezondheidstechnologieën

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

Mate waarin gebruik wordt gemaakt van de resultaten van het programma in het nationale gezondheidsbeleid zoals gemeten aan de hand van een vragenlijst “voor en na”.

4.

Aantal overgedragen beste praktijken

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Bijlage III — punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.

Mate waarin gebruik wordt gemaakt van de resultaten van het programma in regionale en nationale beleidsmaatregelen of instrumenten op het gebied van gezondheid zoals gemeten aan de hand van gevalideerde methoden.

(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0461/2018).

(1 bis)   PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.

(1 bis)   Aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11).

(1 bis)   http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9302-2015-INIT/nl/pdf

(1 bis)   Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 1).

(1bis)   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(17)  COM(2016)0739.

(17)  COM(2016)0739.

(1bis)   Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1).

(1ter)   Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3).

(1quater)   Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1350/2007/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 1).

(19)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(19)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(1 bis)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 13.

(28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 13.

(1)  De onder de met een * aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.

De onder de met ** aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn een bijzondere categorie van gegevens overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679.

(1)  De onder de met een * aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679.

De onder de met ** aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn een bijzondere categorie van gegevens overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679.

(2)  Waarden voor deze indicatoren worden bepaald op basis van gefundeerde ramingen door de begunstigden

(2)  Waarden voor deze indicatoren worden bepaald op basis van gefundeerde ramingen door de begunstigden

(3)  Ibid

(3)  Ibid


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/425


P8_TA(2019)0021

Specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (COM(2018)0374 — C8-0229/2018 — 2018/0199(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/42)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen , waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan bepaalde categorieën regio's, waaronder grensoverschrijdende regio's expliciet zijn vermeld .

(1)

Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's te verkleinen en de achterstand te verkleinen van de minst begunstigde regio's , plattelandsgebieden , de regio's die een industriële overgang doormaken, regio's met een geringe bevolkingsdichtheid en insulaire en berggebieden .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

In Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen vastgelegd en in Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] van het Europees Parlement en de Raad (22) zijn bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van EFRO-steun vastgelegd. Er moeten nu specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, met inbegrip van bepalingen over technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsmede financieel beheer.

(2)

In Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] van het Europees Parlement en de Raad (21) zijn de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen vastgelegd en in Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] van het Europees Parlement en de Raad (22) zijn bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van EFRO-steun vastgelegd. Er moeten nu specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten en hun regio's grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, met inbegrip van bepalingen over technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsmede financieel beheer.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) steun verlenen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking.

(3)

Teneinde een op samenwerking gebaseerde en harmonieuze ontwikkeling van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen en de bestaande verschillen te verkleinen , moet het EFRO in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) steun verlenen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking. Bij dit proces moeten de beginselen inzake meerlagig bestuur en partnerschap in aanmerking worden genomen en moeten plaatsgebonden benaderingen worden versterkt.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

De verschillende componenten van Interreg moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, zoals beschreven in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling die in september 2015 werd goedgekeurd.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

De component grensoverschrijdende samenwerking moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensgebieden te exploiteren, zoals aangetoond in de mededeling van de Commissie “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU” (23) (“mededeling over grensregio's”). De grensoverschrijdende component moet derhalve worden beperkt tot samenwerking rond landgrenzen; grensoverschrijdende samenwerking rond zeegrenzen moet in de transnationale component worden opgenomen .

(4)

De component grensoverschrijdende samenwerking moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensgebieden te exploiteren, zoals aangetoond in de mededeling van de Commissie “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU” (23) (“mededeling over grensregio's”). De grensoverschrijdende component moet derhalve samenwerking rond land- of zeegrenzen omvatten, zonder afbreuk te doen aan de nieuwe component voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

De component grensoverschrijdende samenwerking heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten en een of meer landen of gebieden buiten de Unie. Het opnemen van interne en externe grensoverschrijdende samenwerking in het kader van deze verordening moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een flinke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020.

(5)

De component grensoverschrijdende samenwerking heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten of hun regio's, en een of meer landen of regio's, of andere gebieden buiten de Unie. Het opnemen van interne en externe grensoverschrijdende samenwerking in het kader van deze verordening moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een flinke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

De component transnationale samenwerking en maritieme samenwerking moet tot doel hebben de samenwerking te versterken door middel van acties die bijdragen tot de geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie, en moet tevens maritieme grensoverschrijdende samenwerking omvatten . Tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 moest transnationale samenwerking grotere gebieden op het vasteland van de Unie bestrijken, terwijl maritieme samenwerking gebieden rond zeebekkens moest bestrijken en grensoverschrijdende samenwerking langs zeegrenzen moest integreren. Teneinde eerdere maritieme grensoverschrijdende samenwerking in een groter kader van maritieme samenwerking te kunnen blijven uitvoeren, is maximale flexibiliteit nodig, met name door het te bestrijken gebied, de specifieke doelstellingen voor een dergelijke samenwerking, de vereisten voor een projectpartnerschap vast te stellen en subprogramma's en specifieke directiecomités op te zetten.

(6)

De component transnationale samenwerking en maritieme samenwerking moet tot doel hebben de samenwerking te versterken door middel van acties die bijdragen tot de geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel . Transnationale samenwerking moet grotere transnationale gebieden bestrijken en, in voorkomend geval , gebieden rond zeebekkens die een grotere geografische reikwijdte hebben dan de gebieden die onder grensoverschrijdende programma's vallen .

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waar de combinatie van beide componenten in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke component ultraperifere gebieden worden vastgesteld om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo doeltreffend en eenvoudig mogelijk met naburige landen en gebieden samen te werken .

(7)

Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waar de combinatie van beide componenten in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke aanvullende component ultraperifere gebieden worden vastgesteld om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo doeltreffend en eenvoudig mogelijk samen te werken met derde landen, landen en gebieden overzee (LGO's) of organisaties voor regionale integratie en samenwerking, waarbij rekening wordt gehouden met hun specifieke kenmerken .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Op basis van de ervaringen met de programma's voor interregionale samenwerking in het kader van Interreg en het gebrek aan dergelijke samenwerking bij programma's in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 , moet de component interregionale samenwerking met zich meer in het bijzonder richten op de verbetering van de effectiviteit van het cohesiebeleid. Die component moet derhalve tot twee programma's worden beperkt, één om alle mogelijke ervaringen , innovatieve benaderingswijzen en capaciteitsopbouw voor programma's in het kader van beide doelstellingen mogelijk te maken en om Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) te stimuleren die overeenkomstig Verordening (EG ) nr. 1082/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad  (24) zijn of worden opgezet, en één om de analyse van ontwikkelingstrends te verbeteren. Projectgebaseerde samenwerking in de gehele Unie moet in de nieuwe component betreffende investeringen in interregionale innovatie worden opgenomen en moet nauw aansluiten bij de uitvoering van de mededeling van de Commissie “Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”  (25) , met name om platforms voor thematische slimme specialisatie op gebieden als energie , industriële modernisering of landbouw en voedingsmiddelen. Geïntegreerde territoriale ontwikkeling gericht op functionele stedelijke gebieden of stedelijke gebieden moet ten slotte in programma's in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en in één begeleidend instrument , het “Stedelijk Europa-initiatief”, worden geconcentreerd. De twee programma's in het kader van de component interregionale samenwerking moeten voor de gehele Unie gelden en ook openstaan voor de deelname van derde landen .

(8)

Op basis van de positieve ervaringen met de programma's voor interregionale samenwerking in het kader van Interreg enerzijds, en het gebrek aan dergelijke samenwerking bij programma's in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 anderzijds, vormt interregionale samenwerking , door middel van de uitwisseling van ervaringen en capaciteitsontwikkeling voor programma's in het kader van beide doelstellingen (Europese territoriale samenwerking en investeren in werkgelegenheid en groei ) , tussen steden en regio's een belangrijke component met het oog op het vinden van gemeenschappelijke oplossingen in het kader van het cohesiebeleid en het opbouwen van blijvende partnerschappen. De bestaande programma's en met name de bevordering van projectgebaseerde samenwerking , met inbegrip van de bevordering van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) , evenals macroregionale strategieën moeten daarom worden voortgezet .

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Het nieuwe initiatief inzake investeringen in interregionale innovatie moet worden gebaseerd op slimme specialisatie, en worden ingezet ter ondersteuning van platforms voor thematische slimme specialisatie op gebieden als energie, industriële modernisering, circulaire economie, sociale innovatie, milieu of landbouw- en voedingsmiddelen, en om degenen die bij strategieën voor slimme specialisatie betrokken zijn te helpen clusteren om innovatie op te schalen en innovatieve producten, processen en ecosystemen naar de Europese markt te brengen. Er zijn aanwijzingen dat nog steeds sprake is van systematische tekortkomingen in het stadium van het testen en valideren van de demonstratie van nieuwe technologieën (bv. sleuteltechnologieën), met name wanneer innovatie het resultaat is van de integratie van complementaire regionale specialisaties die innovatieve waardeketens creëren. Deze tekortkomingen zijn met name kritiek in het stadium tussen de proefprojecten en de volledige marktintroductie. Op sommige strategische technologische en industriële gebieden kunnen kmo's momenteel niet rekenen op een uitstekende en open, verbonden pan-Europese demonstratie-infrastructuur. De programma's in het kader van het initiatief voor interregionale samenwerking moeten de gehele Europese Unie bestrijken en moeten ook openstaan voor deelname van LGO's, derde landen, hun regio's, en organisaties voor regionale integratie en samenwerking, met inbegrip van de ultraperifere aangrenzende regio's. Synergieën tussen investeringen in interregionale innovatie en andere relevante EU-programma's zoals die in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020, de digitale markt voor Europa en het programma voor de eengemaakte markt moeten worden bevorderd, aangezien zij de impact van investeringen zullen vergroten en ervoor zorgen dat de waarde voor burgers wordt verhoogd.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op het niveau van de Unie moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (26).

(9)

Er moeten gemeenschappelijke objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op het niveau van de Unie moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (26).

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Het is nodig samenwerking in alle mogelijke dimensies met de naburige derde landen van de Unie verder te ondersteunen of, waar nodig, tot stand te brengen, aangezien zulke samenwerking een belangrijke beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling is en de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, daarvan profijt moeten trekken. Te dien einde moeten het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, IPA (27), NDICI (28) en OCTP (29), programma's ondersteunen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en maritieme samenwerking , samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking. De steunverlening uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie moeten op wederkerigheid en evenredigheid zijn gebaseerd. Voor het IPA III-CBC en het NDICI-CBC moet de steunverlening uit het EFRO worden aangevuld met ten minste een gelijkwaardige bedrag uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag als vastgesteld in de respectieve rechtshandeling , dat wil zeggen maximaal 3 % van de financiële toewijzing in het kader van het IPA III en maximaal 4 % van de financiële toewijzing in het kader van het geografische nabuurschapsprogramma uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a), van het NDICI .

(10)

Het is nodig samenwerking in alle mogelijke dimensies met de naburige derde landen van de Unie verder te ondersteunen of, waar nodig, tot stand te brengen, aangezien zulke samenwerking een belangrijk beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling is en de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, daarvan profijt moeten trekken. Te dien einde moeten het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, IPA (27), NDICI (28) en OCTP (29), programma's ondersteunen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking. De steunverlening uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie moeten op wederkerigheid en evenredigheid zijn gebaseerd. Voor het IPA III-CBC en het NDICI-CBC moet de steunverlening uit het EFRO worden aangevuld met ten minste een gelijkwaardig bedrag uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag als vastgesteld in de respectieve rechtshandeling.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan regio's die nieuwe buitengrenzen van de Unie gaan vormen, teneinde voor de lopende samenwerkingsprogramma's voldoende continuïteit te waarborgen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Steunverlening uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van begunstigden van het IPA bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, tolerantie, sociale inclusie en non-discriminatie. IPA-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de begunstigden van het IPA om de regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede de territoriale ontwikkeling te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van macroregionale strategieën van de Unie. Daarnaast moet IPA-steun zich richten op veiligheid, migratie en grensbeheer, waarbij toegang tot internationale bescherming wordt gewaarborgd, relevante informatie wordt gedeeld, grenscontrole wordt versterkt en gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel worden geleverd.

(11)

Steunverlening uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van begunstigden van het IPA bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, tolerantie, sociale inclusie en non-discriminatie , evenals regionale en lokale ontwikkeling . IPA-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de begunstigden van het IPA om de regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede de territoriale ontwikkeling te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van macroregionale strategieën van de Unie. Daarnaast moet IPA-steun zich richten op veiligheid, migratie en grensbeheer, waarbij toegang tot internationale bescherming wordt gewaarborgd, relevante informatie wordt gedeeld, grenscontrole wordt versterkt en gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel worden geleverd.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Het ontwikkelen van synergieën met het externe optreden en de ontwikkelingsprogramma's van de Unie moet tevens bijdragen tot een maximaal effect waarbij het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, zoals vastgelegd in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wordt nageleefd. Coherentie op alle terreinen van het EU-beleid is van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden in de Unie moeten maatregelen worden vastgesteld betreffende de voorwaarden waaronder deze regio's toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's worden aangepast om de samenwerking met hun buurlanden te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (31).

(14)

Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden in de Unie moeten maatregelen worden vastgesteld betreffende de verbetering van de voorwaarden waaronder deze regio's toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's worden aangepast om hun samenwerking met derde landen en LGO's te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (31).

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Deze verordening maakt het voor LGO's mogelijk om deel te nemen aan Interreg-programma's. De specifieke kenmerken en uitdagingen van de LGO's moeten in aanmerking worden genomen om hun daadwerkelijke toegang en deelname te vergemakkelijken.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Het is nodig de middelen die aan elk van de verschillende componenten van Interreg moeten worden toegewezen, vast te stellen, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor de grensoverschrijdende samenwerking, de transnationale samenwerking en maritieme samenwerking , de samenwerking tussen ultraperifere gebieden en de interregionale samenwerking en de mogelijkheden voor de lidstaten, wat de flexibiliteit tussen deze componenten betreft. In vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020 moet het aandeel voor grensoverschrijdende samenwerking worden verminderd , terwijl het aandeel voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking wegens de integratie van maritieme samenwerking moet worden vergroot, en er moet een nieuwe component samenwerking tussen ultraperifere gebieden worden gecreëerd .

(15)

Het is nodig de middelen die aan elk van de verschillende componenten van Interreg moeten worden toegewezen, vast te stellen, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor de grensoverschrijdende samenwerking, de transnationale samenwerking, de samenwerking tussen ultraperifere gebieden en de interregionale samenwerking en de mogelijkheden voor de lidstaten, wat de flexibiliteit tussen deze componenten betreft. Vanwege de globalisering moet samenwerking die gericht is op de bevordering van investeringen in werkgelegenheid en groei en gezamenlijke investeringen met andere regio's , echter ook worden bepaald door de gemeenschappelijke kenmerken en ambities van de regio's en niet noodzakelijkerwijs door grenzen; daarom moeten voldoende aanvullende middelen ter beschikking worden gesteld van het nieuwe initiatief inzake investeringen in interregionale innovatie, teneinde te kunnen inspelen op de situatie op de wereldmarkt .

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een nieuw grensoverschrijdend Peace-Plus-programma worden voortgezet en voortbouwen op de werkzaamheden van eerdere programma's van de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdend met het praktische belang van het programma, is het noodzakelijk om te waarborgen dat, wanneer het functioneert ter ondersteuning van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt tot de bevordering van sociale en economische stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen. Gezien de specifieke kenmerken van het programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in het programma worden opgenomen. Bovendien mogen bepaalde voorschriften voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter ondersteuning van vrede en verzoening.

(18)

In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een nieuw grensoverschrijdend Peace-Plus-programma worden voortgezet en voortbouwen op de werkzaamheden van eerdere programma's van de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdend met het praktische belang van het programma, is het noodzakelijk om te waarborgen dat, wanneer het functioneert ter ondersteuning van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt tot de bevordering van sociale , economische en regionale stabiliteit en samenwerking in de betrokken regio's, met name door maatregelen ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen. Gezien de specifieke kenmerken van het programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in het programma worden opgenomen. Bovendien mogen bepaalde voorschriften voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter ondersteuning van vrede en verzoening.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken.

(20)

Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken. Synergieën en complementariteit tussen de componenten van Interreg moeten worden versterkt.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's, alsmede over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over toezicht en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audit van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma's worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

(21)

Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's, alsmede over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over toezicht en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audit van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma's worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]. Deze specifieke bepalingen moeten eenvoudig en duidelijk worden gehouden om overregulering en extra administratieve lasten voor de lidstaten en de begunstigden te voorkomen.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 22

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(22)

De bepalingen over de criteria die voor concrete acties gelden om als echt gezamenlijk en coöperatief te worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner, zoals tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegd, moeten worden voortgezet. Interreg-partners moeten echter in alle vier dimensies (ontwikkeling, uitvoering, personeelsvoorziening en financiering ) samenwerken en in het kader van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden drie van de vier, aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.

(22)

De bepalingen over de criteria die voor concrete acties gelden om als echt gezamenlijk en coöperatief te worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner, zoals tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegd, moeten worden voortgezet. Interreg-partners moeten samenwerken inzake ontwikkeling en uitvoering evenals personeelsvoorziening of financiering , of beide, en in het kader van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden in drie van de vier dimensies , aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

In programma's voor grensoverschrijdende samenwerking vormen people-to-people- en kleinschalige projecten een belangrijk en succesvol instrument om grensobstakels en grensoverschrijdende obstakels uit de weg te ruimen, lokale interpersoonlijke contacten te bevorderen en zo grensgebieden en hun burgers dichter bij elkaar te brengen. People-to-people- en kleinschalige projecten worden uitgevoerd op vele terreinen, waaronder cultuur, sport, toerisme, algemeen onderwijs en beroepsopleidingen, economie, wetenschap, milieubescherming en ecologie, gezondheidszorg, vervoer en projecten voor kleinschalige infrastructuur, administratieve samenwerking en publieksvoorlichting. Zoals ook blijkt uit het advies van het Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking  (32) , bieden people-to-people- en kleinschalige projecten een grote Europese toegevoegde waarde en dragen zij aanzienlijk bij tot de algemene doelstelling van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Sinds de start van Interreg zijn er fondsen voor kleinschalige projecten in het leven geroepen die niet onder specifieke bepalingen vielen; de voorschriften voor deze fondsen moeten worden verduidelijkt. Zoals ook blijkt uit het advies van het Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking  (32) , spelen dergelijke fondsen voor kleinschalige projecten een belangrijke rol bij het opbouwen van vertrouwen tussen burgers en instellingen , bieden zij een grote Europese toegevoegde waarde en dragen zij aanzienlijk bij tot de algemene doelstelling van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking doordat belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie worden overwonnen en grensgebieden en de bewoners ervan met elkaar geïntegreerd raken. Om het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet gewend zijn EU-financiering aan te vragen, te vereenvoudigen, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.

(23)

Sinds de start van Interreg worden people-to-people- en kleinschalige projecten ondersteund via fondsen voor kleinschalige projecten of soortgelijke instrumenten die niet onder specifieke bepalingen vielen , zodat de voorschriften voor deze fondsen moeten worden verduidelijkt. Om de toegevoegde waarde en de voordelen van people-to-people- en kleinschalige projecten te behouden , ook met betrekking tot lokale en regionale ontwikkeling, en om het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet gewend zijn EU-financiering aan te vragen, te vereenvoudigen, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, met name voor controles en vertalingen, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”. Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de tenuitvoerlegging van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Bovendien moeten Interreg-programma's met beperkte steun van de Unie of programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen.

(24)

Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, onder meer voor de regionale contactpunten (of “steunpunten”), die dienstdoen als belangrijke contactpunten voor projectaanvragers en -uitvoerders en rechtstreeks in verbinding staan met de gezamenlijke secretariaten of de relevante autoriteiten, maar in het bijzonder ook voor controles en vertalingen, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”. Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de tenuitvoerlegging van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Bovendien moeten Interreg-programma's met beperkte steun van de Unie of programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 25 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(25 bis)

De Commissie, lidstaten en regio's moeten bij het terugdringen van de administratieve lasten nauw samenwerken om de verbeterde evenredige regelingen voor het beheers- en controlesysteem voor een Interreg-programma in de zin van artikel 77 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] te kunnen benutten.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de beheersautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS of om een dergelijke groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk te stellen voor het beheer van een subprogramma, een geïntegreerde territoriale investering of een of meer fondsen voor kleinschalige projecten of als enige partner te laten optreden .

(27)

De lidstaten moeten in voorkomend geval de taken van de beheersautoriteit overdragen aan een nieuwe of, indien van toepassing, bestaande EGTS of een dergelijke groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk stellen voor het beheer van een subprogramma of een geïntegreerde territoriale investering of als enige partner laten optreden. De lidstaten moeten regionale en lokale autoriteiten en andere overheidsinstanties van verschillende lidstaten in staat stellen om dergelijke groeperingen voor samenwerking met rechtspersoonlijkheid op te zetten en moeten lokale en regionale autoriteiten bij de werking daarvan betrekken.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Om de voor de programmeringsperiode 2014-2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, d.w.z. van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de eerstverantwoordelijke partner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de eerstverantwoordelijke partner worden betaald, tenzij dit tussen de eerstverantwoordelijke en de andere partners tot dubbele vergoedingen voor omzetting naar euro en terug naar een andere valuta of omgekeerd leidt.

(28)

Om de voor de programmeringsperiode 2014-2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, d.w.z. van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de eerstverantwoordelijke partner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de eerstverantwoordelijke partner worden betaald, tenzij dit tussen de eerstverantwoordelijke en de andere partners tot dubbele vergoedingen voor omzetting naar euro en terug naar een andere valuta of omgekeerd leidt. Tenzij anders aangegeven, moet de eerstverantwoordelijke partner ervoor zorgen dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen van het respectieve EU-fonds integraal ontvangen binnen de door alle partners overeengekomen termijn en volgens dezelfde procedure als die welke voor de eerstverantwoordelijke partner geldt.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Uit hoofde van artikel [63, lid 9,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] moet in sectorspecifieke regelgeving rekening worden gehouden met de behoeften van de programma's voor Europese territoriale samenwerking (Interreg), met name wat betreft de auditfunctie. De bepalingen over het jaarlijks auditoordeel, het jaarlijkse controleverslag en de audits van concrete acties moeten derhalve worden vereenvoudigd en worden aangepast aan die programma's waarbij meer dan één lidstaat is betrokken.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige of andere partners via de eerstverantwoordelijke partner en de beheersautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of landen en gebieden overzee (LGO's), wanneer terugvordering van de enige of andere of eerstverantwoordelijke partner niet mogelijk is, in de zin dat de lidstaat dan aan de beheersautoriteit terugbetaald. In het kader van Interreg-programma's is derhalve geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De voorschriften moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO niet aan de beheersautoriteit terugbetaald. Ook de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner voor terugbetaling moeten worden verduidelijkt. De beheersautoriteit mag met name de eerstverantwoordelijke partner er niet toe verplichten in de ander land een gerechtelijke procedure te starten.

(30)

Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige of andere partners via de eerstverantwoordelijke partner en de beheersautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of landen en gebieden overzee (LGO's), wanneer terugvordering van de enige of andere of eerstverantwoordelijke partner niet mogelijk is, in de zin dat de lidstaat dan aan de beheersautoriteit terugbetaalt. In het kader van Interreg-programma's is derhalve geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De voorschriften moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO niet aan de beheersautoriteit terugbetaalt. Ook de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner voor terugbetaling moeten worden verduidelijkt. Bovendien moeten de procedures in verband met terugvorderingen worden vastgesteld en overeengekomen door het toezichtcomité. De beheersautoriteit mag de eerstverantwoordelijke partner er echter niet toe verplichten in een ander land een gerechtelijke procedure te starten.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 30 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(30 bis)

Het is passend om financiële discipline aan te moedigen. Tegelijkertijd moet bij regelingen voor de vrijmaking van begrotingsvastleggingen rekening worden gehouden met de complexiteit van Interreg-programma's en de tenuitvoerlegging ervan.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

Hoewel Interreg-programma's waarin derde landen, partnerlanden of LGO's deelnemen, in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd, mag samenwerking tussen ultraperifere gebieden in indirect beheer worden uitgevoerd. Er moeten specifieke voorschriften worden opgesteld over hoe die programma's geheel of gedeeltelijk in indirect beheer moeten worden uitgevoerd.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(35)

Om eenvormige voorwaarden voor de vaststelling of wijziging van Interreg-programma's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking moeten echter , indien van toepassing, voldoen aan de comitéprocedures die in de Verordeningen (EU) [IPA III] en (EU) [NDICI] zijn vastgelegd betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma's.

(35)

Om eenvormige voorwaarden voor de vaststelling of wijziging van Interreg-programma's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Indien van toepassing moeten programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking echter voldoen aan de comitéprocedures die in de Verordeningen (EU) [IPA III] en (EU) [NDICI] zijn vastgelegd betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma's.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 36 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(36 bis)

Het bevorderen van Europese territoriale samenwerking is een belangrijke prioriteit van het cohesiebeleid van de Unie. Steun aan kmo's ten behoeve van kosten die bij projecten voor Europese territoriale samenwerking worden gemaakt, is reeds vrijgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie  (1 bis) (algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV)). Bijzondere bepalingen voor regionale steun voor investeringen door zowel kleine als grote ondernemingen zijn ook opgenomen in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020  (1 ter) en in het deel regionale steun van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De opgedane ervaring leert dat steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking doorgaans slechts beperkte gevolgen heeft voor de concurrentie en het handelsverkeer tussen de lidstaten, zodat de Commissie dergelijke steun verenigbaar kan verklaren met de interne markt en de verstrekte financiering voor projecten voor Europese territoriale samenwerking vrijgesteld kan worden.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” met het oog op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten binnen de Unie en tussen lidstaten en respectievelijk aangrenzende derde landen, partnerlanden, andere gebieden of landen en gebieden overzee (LGO's).

1.   Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” met het oog op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten en hun regio's binnen de Unie en tussen lidstaten , hun regio's en respectievelijk derde landen, partnerlanden, andere gebieden of landen en gebieden overzee (LGO's) , of organisaties voor regionale integratie en samenwerking, of een groep van derde landen die deel uitmaken van een regionale organisatie .

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1 — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4)

“grensoverschrijdende juridische entiteit”: een juridische entiteit die is opgericht naar het recht van een van de deelnemende landen aan een Interreg-programma, mits deze is opgezet door de territoriale autoriteiten of andere instanties uit ten minste twee deelnemende landen.

4)

“grensoverschrijdende juridische entiteit”: een juridische entiteit , met inbegrip van een Euroregio, die is opgericht naar het recht van een van de deelnemende landen aan een Interreg-programma, mits deze is opgezet door de territoriale autoriteiten of andere instanties uit ten minste twee deelnemende landen.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1– punt 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis)

“organisatie voor regionale integratie en samenwerking”: groep lidstaten of regio's in eenzelfde geografisch gebied die gericht is op nauwe samenwerking inzake kwesties van gemeenschappelijk belang.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1)

grensoverschrijdende samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio's ter bevordering van de geïntegreerde regionale ontwikkeling (component 1):

1)

grensoverschrijdende samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio's ter bevordering van geïntegreerde en harmonieuze regionale ontwikkeling (component 1):

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

interne grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van twee of meer lidstaten of tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer derde landen die zijn vermeld in artikel 4, lid 3; of

a)

interne grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land of via de zee aan elkaar grenzende regio's van twee of meer lidstaten of tussen aan land of via de zee aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer derde landen die zijn vermeld in artikel 4, lid 3; of

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 1 — letter b — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

externe grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer van de volgende:

b)

externe grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land of via de zee aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer van de volgende:

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2)

transnationale samenwerking en maritieme samenwerking over grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens, waarbij lokale, regionale en nationale programmapartners in de lidstaten, derde landen, partnerlanden en Groenland betrokken zijn, met het oog op een hogere mate van territoriale integratie (“component 2” ; wanneer enkel naar transnationale samenwerking wordt verwezen: “component 2A”; wanneer enkel naar maritieme samenwerking wordt verwezen: “component 2B” ;

2)

transnationale samenwerking over grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens, waarbij lokale, regionale en nationale programmapartners in de lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's betrokken zijn, met het oog op een hogere mate van territoriale integratie (“component 2”);

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3)

onderlinge samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling en met een of meer van hun naburige derde landen, partnerlanden of LGO's, om hun regionale integratie in de regio te vergemakkelijken (“component 3”);

3)

onderlinge samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling en met een of meer van hun naburige derde landen, partnerlanden of LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking , om hun regionale integratie en harmonieuze ontwikkeling in de regio te vergemakkelijken (“component 3”);

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 4 — letter a — punt i bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i bis)

de uitvoering van gemeenschappelijke interregionale ontwikkelingsprojecten;

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 4 — letter a — letter i ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

i ter)

capaciteitsontwikkeling tussen partners in de gehele Unie in samenhang met:

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 4 — letter a — punt ii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii bis)

de vaststelling en verspreiding van goede praktijken teneinde deze vooral over te dragen naar operationele programma's in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”;

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 4 — letter a — letter ii ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

ii ter)

de uitwisseling van ervaringen betreffende de vaststelling, de overdracht en de verspreiding van beste praktijken inzake duurzame stedelijke ontwikkeling, met inbegrip van onderlinge banden tussen stedelijke en plattelandsgebieden;

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 4 — letter a — punt iii bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

iii bis)

de opzet, de werking en het gebruik van het Europees grensoverschrijdend mechanisme als bedoeld in Verordening (EU) [nieuw Europees grensoverschrijdend mechanisme];

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — punt 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5)

investeringen in interregionale innovatie door commercialisering en opschaling van interregionale innovatieve projecten met het potentieel om de ontwikkeling van Europese waardeketens te stimuleren (“component 5”).

Schrappen

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het EFRO te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen met derde landen of partnerlanden.

1.   Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het EFRO te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe land- of zeegrenzen met derde landen of partnerlanden , behoudens eventuele aanpassingen om te zorgen voor de samenhang en continuïteit van gebieden van samenwerkingsprogramma's die voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn vastgesteld .

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Regio's aan maritieme grenzen die door middel van een vaste verbinding over de zee verbonden zijn, worden ook ondersteund in het kader van grensoverschrijdende samenwerking.

Schrappen

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg kunnen regio's in Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk omvatten, die gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3, alsook Liechtenstein, Andorra en Monaco .

3.   Interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg kunnen regio's in Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk omvatten, die gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3, alsook Liechtenstein, Andorra , Monaco en San Marino .

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het IPA III of NDICI te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van het betrokken partnerland of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden aan alle landgrenzen tussen lidstaten en partnerlanden die in het kader van IPA III of NDICI in aanmerking komen.

4.   Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het IPA III of NDICI te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van het betrokken partnerland of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden aan alle land- of zeegrenzen tussen lidstaten en partnerlanden die in het kader van IPA III of NDICI in aanmerking komen.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5 Geografische dekking voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking

Geografische dekking voor transnationale samenwerking

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor transnationale samenwerking en de samenwerking op maritiem gebied, zijn de door het EFRO te ondersteunen regio's de regio's van NUTS-niveau 2 van de Unie die aangrenzende functionele gebieden bestrijken, indien van toepassing rekening houdend met macroregionale strategieën of zeegebiedstrategieën.

1.   Voor transnationale samenwerking zijn de door het EFRO te ondersteunen regio's de regio's van NUTS-niveau 2 van de Unie die aangrenzende functionele gebieden bestrijken, behoudens eventuele aanpassingen om te zorgen voor de samenhang en continuïteit van deze samenwerking in grotere coherente gebieden op basis van de programma's die voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn vastgesteld, en indien van toepassing rekening houdend met macroregionale strategieën of zeegebiedstrategieën.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Interreg-programma's voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking kunnen de volgende landen of gebieden omvatten:

Interreg-programma's voor transnationale samenwerking kunnen de volgende landen of gebieden omvatten:

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

Groenland ;

b)

de LGO's die steun ontvangen in het kader van het LGO-programma ;

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De in lid 2 genoemde regio's, derde landen of partnerlanden zijn regio's van NUTS-niveau 2 of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden.

3.   De in lid 2 genoemde regio's, derde landen , partnerlanden of LGO's zijn regio's van NUTS-niveau 2 of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Interreg-programma's voor ultraperifere regio's kunnen door het NDICI ondersteunde aangrenzende partnerlanden en/of door het OCTP ondersteunde LGO's bestrijken .

2.   De Interreg-programma's voor ultraperifere regio's kunnen door het NDICI ondersteunde partnerlanden bestrijken, door het OCTP ondersteunde LGO's , organisaties voor regionale samenwerking, of een combinatie van twee ervan of alle drie .

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Geografische dekking voor interregionale samenwerking en investeringen in interregionale innovatie

Geografische dekking voor interregionale samenwerking

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor Interreg-programma's van component 4 of voor investeringen in interregionale innovatie in het kader van component 5 wordt het gehele grondgebied van de Unie ondersteund door het EFRO.

1.   Voor Interreg-programma's van component 4 wordt het gehele grondgebied van de Unie ondersteund door het EFRO , met inbegrip van de ultraperifere gebieden .

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Interreg-programma's van component 4 kunnen het geheel of een deel van de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde derde landen, partnerlanden, andere gebieden of LGO's bestrijken, ongeacht of zij worden ondersteund door de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

2.   Interreg-programma's van component 4 kunnen het geheel of een deel van de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde derde landen, partnerlanden, andere gebieden of LGO's bestrijken, ongeacht of zij worden ondersteund door de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie. Derde landen mogen aan deze programma's deelnemen, op voorwaarde dat zij een financiële bijdrage leveren in de vorm van externe bestemmingsontvangsten.

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling bevat ook een lijst waarin de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie zijn vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie vallen , alsmede een lijst met deze regio's van NUTS-niveau 3 die in aanmerking zijn genomen voor toewijzingsdoeleinden in het kader van component 2B als bedoeld in artikel 9, lid 3, onder a) .

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling bevat ook een lijst waarin de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie zijn vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie vallen.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Regio's van derde landen of landen of gebieden buiten de Europese Unie die geen steun ontvangen uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, moeten eveneens worden vermeld in de in lid 1 bedoelde lijst.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De EFRO-middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” bedragen 8 430 000 000  EUR van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2021-2027 en die vermeld zijn in artikel [ 102 , lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

1.   De middelen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” bedragen 11 165 910 000  EUR (prijzen 2018) van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2021-2027 en die vermeld zijn in artikel [ 103 , lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De in lid 1 bedoelde middelen worden als volgt toegewezen:

2.    10 195 910 000  EUR (91,31  %) van de in lid 1 bedoelde middelen wordt als volgt toegewezen:

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

52,7  % (d.w.z. in totaal 4 440 000 000  EUR ) voor grensoverschrijdende samenwerking (component 1);

a)

7 500 000 000  EUR (67,16  % ) voor grensoverschrijdende samenwerking (component 1);

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

31,4  % (d.w.z. in totaal 2 649 900 000  EUR ) voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking (component 2);

b)

1 973 600 880  EUR (17,68  % ) voor transnationale samenwerking (component 2);

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

3,2  % (d.w.z. in totaal 270 100 000  EUR ) voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden (component 3);

c)

357 309 120  EUR ( 3,2  %) voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden (component 3);

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

1,2  % (d.w.z. in totaal 100 000 000  EUR ) voor interregionale samenwerking (component 4);

d)

365 000 000  EUR (3,27  % ) voor interregionale samenwerking (component 4);

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

11,5  % (d.w.z. in totaal 970 000 000  EUR) voor investeringen in interregionale innovatie (component 5).

Schrappen

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

regio's van NUTS-niveau 3 voor component 1 en de regio's van NUTS-niveau 3 als bedoeld in artikel 8, lid 2 , van de uitvoeringshandeling voor component 2B ;

a)

regio's van NUTS-niveau 3 voor component 1 die zijn vermeld in de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 8, lid 2;

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — alinea 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

regio's van NUTS-niveau 2 voor de componenten  2 A en 3 .

b)

regio's van NUTS-niveau 2 voor component  2.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 3 — alinea 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

regio's van NUTS-niveau 2 en 3 voor component 3.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     970 000 000  EUR (8,69  %) van de in lid 1 bedoelde middelen wordt toegewezen aan het nieuwe initiatief inzake investeringen in interregionale innovatie als bedoeld in artikel 15 bis (nieuw).

Indien de Commissie op 31 december 2026 niet alle in lid 1 bedoelde beschikbare middelen voor in het kader van dat initiatief geselecteerde projecten heeft vastgelegd, worden de resterende niet-vastgelegde saldi naar evenredigheid herverdeeld over de componenten 1 tot en met 4.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Er wordt steun uit het EFRO verleend aan individuele externe grensoverschrijdend Interreg-programma's op voorwaarde dat het IPA III CBC en het NDICI CBC ten minste gelijkwaardige bedragen verstrekken in het kader van het relevante strategische programmeringsdocument. Voor deze gelijkwaardigheid geldt een maximumbedrag dat is vastgesteld in de IPA III-wetgevingshandeling of de NDICI-wetgevingshandeling.

Er wordt steun uit het EFRO verleend aan individuele externe grensoverschrijdende Interreg-programma's op voorwaarde dat het IPA III CBC en het NDICI CBC ten minste gelijkwaardige bedragen verstrekken in het kader van het relevante strategische programmeringsdocument. Voor deze bijdrage geldt een maximumbedrag dat is vastgesteld in de IPA III-wetgevingshandeling of de NDICI-wetgevingshandeling.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het Interreg-programma niet kan worden uitgevoerd als gepland omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

b)

in naar behoren gemotiveerde gevallen, wanneer het Interreg-programma niet kan worden uitgevoerd als gepland omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wat een reeds door de Commissie goedgekeurd Interreg-programma van component 2 betreft, wordt de deelname van een partnerland of van Groenland beëindigd, indien zich een van de situaties als bedoeld in lid 3, eerste alinea, onder a) en b), voordoet.

Wat een reeds door de Commissie goedgekeurd Interreg-programma van component 2 betreft, wordt de deelname van een partnerland of van een LGO beëindigd, indien zich een van de situaties als bedoeld in lid 3, eerste alinea, onder a) en b), voordoet.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — alinea 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

dat het Interreg-programma in zijn geheel wordt beëindigd, met name wanneer de belangrijkste gezamenlijke ontwikkelingsproblemen ervan niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner of Groenland ;

a)

dat het Interreg-programma in zijn geheel wordt beëindigd, met name wanneer de belangrijkste gezamenlijke ontwikkelingsproblemen ervan niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner of dat LGO ;

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 4 — alinea 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

dat het Interreg-programma doorgaat zonder de deelname van het betrokken partnerland of van Groenland .

c)

dat het Interreg-programma doorgaat zonder de deelname van het betrokken partnerland of een LGO .

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Wanneer een derde land of een partnerland dat met nationale middelen bijdraagt aan een Interreg-programma, waarbij het niet gaat om de nationale medefinanciering van steun uit het EFRO of uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, deze bijdrage vermindert tijdens de uitvoering van het Interreg-programma, hetzij in het algemeen of in verband met gezamenlijke concrete acties die reeds zijn geselecteerd en na ontvangst van het document zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, verzoeken de deelnemende lidstaat of lidstaten om één van de in lid 4, tweede alinea, vermelde opties.

6.   Wanneer een derde land , partnerland of LGO dat met nationale middelen bijdraagt aan een Interreg-programma, waarbij het niet gaat om de nationale medefinanciering van steun uit het EFRO of uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, deze bijdrage vermindert tijdens de uitvoering van het Interreg-programma, hetzij in het algemeen of in verband met gezamenlijke concrete acties die reeds zijn geselecteerd en na ontvangst van het document zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, verzoeken de deelnemende lidstaat of lidstaten om één van de in lid 4, tweede alinea, van dit artikel vermelde opties.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het medefinancieringspercentage op het niveau van elk Interreg-programma bedraagt niet meer dan 70  %, tenzij met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's of Interreg-programma's van componenten 3 een hoger percentage is vastgesteld in de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit (EU) [OCTP] van de Raad, of in elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Het medefinancieringspercentage op het niveau van elk Interreg-programma bedraagt niet meer dan 80  %, tenzij met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's of Interreg-programma's van component 3 een hoger percentage is vastgesteld in de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit (EU) [OCTP] van de Raad, of in elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   In aanvulling op de specifieke doelstellingen van het EFRO zoals vastgesteld in artikel [2] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], kunnen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie als volgt bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van BD 4:

3.   In aanvulling op de specifieke doelstellingen van het EFRO zoals vastgesteld in artikel [2] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], dragen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie als volgt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van BD 4:

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 4 — letter a — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

onder Interreg-programma's van component 1 en 2 B :

a)

onder Interreg-programma's van component 1 en 2:

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 4 — letter a — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

verbetering van de efficiëntie van het openbaar bestuur door de bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers en instellingen, met name om een oplossing te vinden voor juridische en andere obstakels in grensregio's;

ii)

verbetering van de efficiëntie van het openbaar bestuur door de bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers , met inbegrip van people-to-people-projecten, het maatschappelijk middenveld en instellingen, met name om een oplossing te vinden voor juridische en andere obstakels in grensregio's;

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   In het kader van de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's en Interreg-programma's van component 2 en 3 verlenen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg “een veiliger, zekerder Europa”, met name door acties op het gebied van het beheer van grensoverschrijdingen, mobiliteit en migratie, met inbegrip van de bescherming van migranten.

5.   In het kader van de Interreg-programma's van component  1, 2 en 3 kunnen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun verlenen aan de specifieke doelstelling voor Interreg “een veiliger, zekerder Europa”, met name door acties op het gebied van het beheer van grensoverschrijdingen, mobiliteit en migratie, met inbegrip van de bescherming en economische en sociale integratie van migranten en vluchtelingen die internationale bescherming genieten .

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    Een aanvullende 15 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg “een beter bestuur voor Interreg” of aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg “een veiliger, zekerder Europa”.

2.    Ten hoogste 15 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg “een beter bestuur voor Interreg” en ten hoogste 10 % daarvan kan worden toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg “een veiliger, zekerder Europa”.

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer een Interreg-programma van component 2 A een macroregionale strategie ondersteunt, worden de totale toewijzingen van het EFRO en , indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

3.   Wanneer een Interreg-programma van component  1 of 2 een macroregionale strategie of zeegebiedstrategie ondersteunt, draagt ten minste 80 % van de toewijzingen van het EFRO evenals , indien van toepassing, een gedeelte van de toewijzingen van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand bij aan de doelstellingen van die strategie.

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.     Wanneer een Interreg-programma van component 2B een macroregionale strategie of zeegebiedstrategie ondersteunt, wordt ten minste 70 % van de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

Schrappen

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 15 bis

 

Investeringen in interregionale innovatie

 

1.     De in artikel 9, lid 5 bis, bedoelde middelen worden toegewezen aan een nieuw initiatief inzake investeringen in interregionale innovatie dat bestemd is voor:

 

a)

de commercialisering en opschaling van gemeenschappelijke innovatieve projecten die de ontwikkeling van Europese waardeketens kunnen stimuleren;

 

b)

het samenbrengen van onderzoekers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden die betrokken zijn bij op nationaal of regionaal niveau vastgestelde strategieën voor slimme specialisatie en sociale innovatie;

 

c)

proefprojecten om nieuwe oplossingen voor ontwikkeling op regionaal en lokaal niveau vast te stellen of te testen die gebaseerd zijn op strategieën voor slimme specialisatie; of

 

d)

de uitwisseling van ervaringen met innovatie om de opgedane ervaring op het gebied van regionale of lokale ontwikkeling te kunnen benutten.

 

2.     Om het beginsel van Europese territoriale samenhang te handhaven, met een ongeveer gelijk aandeel van de financiële middelen, zijn deze investeringen gericht op het scheppen van banden tussen minder ontwikkelde regio's en leidende regio's door de capaciteit van regionale innovatieve ecosystemen in minder ontwikkelde regio's te vergroten om de bestaande of opkomende EU-waarde te integreren en te bevorderen, evenals de capaciteit om deel te nemen aan partnerschappen met andere regio's.

 

3.     De Commissie zorgt voor de uitvoering van die investeringen in direct of indirect beheer. Zij wordt ondersteund door een deskundigengroep bij de opstelling van een werkprogramma op lange termijn en daarmee verband houdende oproepen.

 

4.     Voor investeringen in interregionale innovatie wordt het gehele grondgebied van de Unie ondersteund door het EFRO. Derde landen mogen aan deze investeringen deelnemen, op voorwaarde dat zij een financiële bijdrage leveren in de vorm van externe bestemmingsontvangsten.

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” wordt uitgevoerd via Interreg-programma's in gedeeld beheer, met uitzondering van programma's van component 3, die geheel of gedeeltelijk in indirect beheer kunnen worden uitgevoerd , en programma's van component 5 die in direct of indirect beheer worden uitgevoerd .

1.   De doelstelling “Europese territoriale samenwerking (Interreg)” wordt uitgevoerd via Interreg-programma's in gedeeld beheer, met uitzondering van programma's van component 3, die geheel of gedeeltelijk in indirect beheer kunnen worden uitgevoerd na raadpleging van de belanghebbenden .

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's stellen een Interreg-programma op overeenkomstig het model zoals vermeld in de bijlage voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

2.   De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking stellen een Interreg-programma op overeenkomstig het model zoals vermeld in de bijlage voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De deelnemende lidstaten bereiden een Interreg-programma voor in samenwerking met de programmapartners als bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

De deelnemende lidstaten bereiden een Interreg-programma voor in samenwerking met de programmapartners als bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]. Bij de voorbereiding van de Interreg-programma's die betrekking hebben op macroregionale of zeegebiedstrategieën houden de lidstaten en de programmapartners rekening met de thematische prioriteiten van de relevante macroregionale en zeegebiedstrategieën en raadplegen zij de relevante actoren. De lidstaten en de programmapartners zetten een mechanisme ex ante op om ervoor te zorgen dat alle actoren op macroregionaal niveau en op het niveau van de zeegebieden, programma-autoriteiten in het kader van Europese territoriale samenwerking, regio's en landen aan het begin van de programmeringsperiode worden samengebracht om gezamenlijk een besluit te nemen over de prioriteiten voor elk programma. Deze prioriteiten worden waar nodig afgestemd op de actieplannen voor macroregionale of zeegebiedstrategieën.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat waar de kandidaat-beheersautoriteit gevestigd is, dient een Interreg-programma uiterlijk [datum van inwerkingtreding plus negen maanden;] in bij de Commissie namens alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's .

De lidstaat waar de kandidaat-beheersautoriteit gevestigd is, dient een of meer Interreg-programma's uiterlijk [datum van inwerkingtreding plus twaalf maanden;] in bij de Commissie namens alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking .

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een Interreg-programma dat steun wordt ondersteund door een extern financieringsinstrument van de Unie, wordt uiterlijk zes maanden na de goedkeuring door de Commissie van de desbetreffende strategische programmeringsdocumenten uit hoofde van artikel 10, lid 1, of indien dit vereist is uit hoofde van de respectieve basishandeling van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is.

Een Interreg-programma dat wordt ondersteund door een extern financieringsinstrument van de Unie, wordt uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring door de Commissie van de desbetreffende strategische programmeringsdocumenten uit hoofde van artikel 10, lid 1, of indien dit vereist is uit hoofde van de respectieve basishandeling van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is.

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.    In naar behoren gemotiveerde gevallen en in overleg met de Commissie kan de betrokken lidstaat besluiten tot de overdracht aan Interreg-programma's van tot [x]% van het bedrag aan steun uit het EFRO dat is toegewezen aan het desbetreffende programma in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor dezelfde regio, teneinde de efficiëntie van de programma-uitvoering te vergroten en grootschaligere concrete acties te verwezenlijken. Het overgemaakte bedrag vormt een afzonderlijke prioriteit of afzonderlijke prioriteiten.

3.    De betrokken lidstaat kan besluiten tot de overdracht aan Interreg-programma's van tot 20 % van het bedrag aan steun uit het EFRO dat is toegewezen aan het desbetreffende programma in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor dezelfde regio, teneinde de efficiëntie van de programma-uitvoering te vergroten en grootschaligere concrete acties te verwezenlijken . Elke lidstaat stelt de Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen om gebruik te maken van de mogelijkheid tot overdracht en zet voor de Commissie de redenen voor zijn besluit uiteen. Het overgemaakte bedrag vormt een afzonderlijke prioriteit of afzonderlijke prioriteiten.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter b — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

een samenvatting van de voornaamste gemeenschappelijke problemen, rekening houdend met:

b)

een samenvatting van de voornaamste gemeenschappelijke problemen, met name rekening houdend met:

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter b — punt ii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

ii)

gemeenschappelijke investeringsbehoeften en complementariteit met andere vormen van steun;

ii)

gemeenschappelijke investeringsbehoeften en complementariteit met andere vormen van steun en te verwezenlijken potentiële synergieën ;

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter b — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

lessen uit ervaringen uit het verleden;

iii)

lessen uit ervaringen uit het verleden en de wijze waarop zij in het programma in aanmerking zijn genomen ;

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

een motivering voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen voor Interreg , bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun , waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt;

c)

een motivering voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen voor Interreg en bijbehorende prioriteiten , waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt;

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter e — punt i

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

i)

de gerelateerde actietypes, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing;

i)

de gerelateerde actietypes, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing , respectievelijk de reeks criteria en de overeenkomstige transparante selectiecriteria voor een dergelijke concrete actie ;

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter e — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

de voornaamste doelgroepen;

Schrappen

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 4 — letter e — punt v

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

v)

het voorgenomen gebruik van financieringsinstrumenten;

Schrappen

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 5 — letter a — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

voor Interreg-programma's van component 2 die worden ondersteund door het OCTP, uitgesplitst naar financieringsinstrument (“EFRO” en “OCTP Groenland” );

iii)

voor Interreg-programma's van component 2 die worden ondersteund door het OCTP, uitgesplitst naar financieringsinstrument (“EFRO” en “OCTP” );

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 5 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de in lid 4, onder g), ii), bedoelde tabel bevat enkel de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025.

Schrappen

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Artikel 17 — lid 7 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat vastleggen;

b)

de procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat vastleggen alsook, indien van toepassing, de ondersteunende beheersstructuren in de lidstaten of derde landen ;

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De Commissie beoordeelt elk Interreg-programma en de mate waarin het Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en, in het geval van steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie en, indien van toepassing, de samenhang ervan met het in artikel 10, lid 1, bedoelde meerjarig strategiedocument of het desbetreffende strategische programmeringskader uit hoofde van het respectieve basishandeling van één of meer van die instrumenten.

1.   De Commissie beoordeelt volledig transparant elk Interreg-programma en de mate waarin het Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en, in het geval van steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie en indien van toepassing, de samenhang ervan met het in artikel 10, lid 1, van deze verordening bedoelde meerjarig strategiedocument of het desbetreffende strategische programmeringskader uit hoofde van de respectieve basishandeling van één of meer van die instrumenten.

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het Interreg-programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking evalueren het Interreg-programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van elk Interreg-programma door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

4.   De Commissie stelt uiterlijk drie maanden na indiening van de herziene versie van elk Interreg-programma door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    De lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, kan een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een Interreg-programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op de verwezenlijking van de doelstellingen is.

1.    Na raadpleging van de lokale en regionale autoriteiten en in overeenstemming met artikel 6 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], kan de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een Interreg-programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op de verwezenlijking van de doelstellingen is.

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie beoordeelt de mate waarin de wijziging Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

2.   De Commissie beoordeelt de mate waarin de wijziging Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en kan binnen een maand na de datum waarop het gewijzigde programma is ingediend, opmerkingen formuleren.

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het gewijzigde programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

3.   Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking evalueren het gewijzigde programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie keurt de wijziging van een Interreg-programma uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, goed.

4.   De Commissie keurt de wijziging van een Interreg-programma uiterlijk drie maanden na de indiening ervan door de lidstaat, goed.

Amendement 113

Voorstel voor een verordening

Artikel 19 — lid 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5  % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3  % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Interreg-programma.

Na raadpleging van de lokale en regionale autoriteiten en in overeenstemming met artikel 6 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], kan de lidstaat tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 10  % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 5  % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Interreg-programma.

Amendement 114

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Dat toezichtcomité kan voor de selectie van concrete acties één of, met name in het geval van subprogramma's, meerdere directiecomités oprichten, die optreden onder zijn verantwoordelijkheid.

Dat toezichtcomité kan voor de selectie van concrete acties één of, met name in het geval van subprogramma's, meerdere directiecomités oprichten, die optreden onder zijn verantwoordelijkheid. Directiecomités passen het partnerschapsbeginsel van artikel 6 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] toe en betrekken partners uit alle deelnemende lidstaten.

Amendement 115

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De beheersautoriteit raadpleegt de Commissie en houdt rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité. Hetzelfde geldt voor eventuele latere wijzigingen van deze criteria.

3.   De beheersautoriteit stelt de Commissie in kennis voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité. Hetzelfde geldt voor eventuele latere wijzigingen van deze criteria.

Amendement 116

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 4 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.    Bij de selectie van de concrete acties heeft het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité de volgende taken:

4.    Voor het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité de concrete acties selecteert, heeft de beheersautoriteit de volgende taken:

Amendement 117

Voorstel voor een verordening

Artikel 22 — lid 6 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In dit document worden eveneens de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner met betrekking tot terugvorderingen op grond van artikel 50 vastgesteld. Deze verplichtingen worden vastgesteld door het toezichtcomité. Een eerstverantwoordelijke partner die is gevestigd in een andere lidstaat, derde land, partnerland of LGO, dan de partner is niet verplicht om door middel van een gerechtelijke procedure terug te vorderen.

In dit document worden eveneens de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner met betrekking tot terugvorderingen op grond van artikel 50 vastgesteld. De procedures in verband met terugvorderingen worden vastgesteld en overeengekomen door het toezichtcomité. Een eerstverantwoordelijke partner die is gevestigd in een andere lidstaat, derde land, partnerland of LGO dan de partner is niet verplicht om door middel van een gerechtelijke procedure terug te vorderen.

Amendement 118

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij concrete acties die in het kader van de componenten 1, 2 en 3 worden geselecteerd, zijn actoren uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één begunstigde uit een lidstaat afkomstig is.

Bij concrete acties die in het kader van de componenten 1, 2 en 3 worden geselecteerd, zijn actoren uit ten minste twee deelnemende landen of LGO's betrokken, waarvan er ten minste één begunstigde uit een lidstaat afkomstig is.

Amendement 119

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Een concrete actie in het kader van Interreg kan in één land worden uitgevoerd, mits de gevolgen voor en de voordelen van het programmagebied zijn vastgesteld in de aanvraag voor de concrete actie.

2.   Een concrete actie in het kader van Interreg kan in één land of LGO worden uitgevoerd, mits de gevolgen voor en de voordelen van het programmagebied zijn vastgesteld in de aanvraag voor de concrete actie.

Amendement 120

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De partners werken samen bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties in het kader van Interreg.

De partners werken samen bij de ontwikkeling en uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg, evenals bij de personeelsvoorziening daarvoor en/of financiering daarvan. Er wordt getracht het aantal partners voor elke concrete actie in het kader van Interreg te beperken tot maximaal tien.

Amendement 121

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 4 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor concrete acties in het kader van Interreg-programma's van component 3 moeten de partners uit ultraperifere regio's en derde landen, partnerlanden of LGO slechts voor drie van de vier in de eerste alinea vermelde aspecten samenwerken.

Voor concrete acties in het kader van Interreg-programma's van component 3 moeten de partners uit ultraperifere regio's en derde landen, partnerlanden of LGO's slechts voor twee van de vier in de eerste alinea vermelde aspecten samenwerken.

Amendement 122

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS kan de enige partner zijn van een concrete actie in het kader van een Interreg-programma van de componenten 1, 2 en 3 zijn, mits de leden daarvan bestaan uit partners uit ten minste twee deelnemende landen.

Een grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS kan de enige partner zijn van een concrete actie in het kader van een Interreg-programma van de componenten 1, 2 en 3 zijn, mits de leden daarvan bestaan uit partners uit ten minste twee deelnemende landen of LGO's .

Amendement 123

Voorstel voor een verordening

Artikel 23 — lid 7 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een enige partner kan evenwel geregistreerd zijn in een lidstaat die niet aan dat programma deelneemt, mits aan de voorwaarden van artikel 23, wordt voldaan.

Schrappen

Amendement 124

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie aan een fonds voor kleinschalige projecten in het kader van een Interreg-programma mag niet meer bedragen dan 20 000 000   EUR of, als dat minder is, 15  % van de totale toewijzing aan het Interreg-programma .

De totale bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie aan een of meer fondsen voor kleinschalige projecten in het kader van een Interreg-programma mag niet meer bedragen dan 20  % van de totale toewijzing aan het Interreg-programma en bedraagt in het kader van een Interreg-programma voor grensoverschrijdende samenwerking ten minste 3  % van de totale toewijzing.

Amendement 125

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten is een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS .

2.   De begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten is een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon, die verantwoordelijk is voor het opzetten of het opzetten en uitvoeren van concrete acties .

Amendement 126

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Personeelskosten en indirecte kosten die op het niveau van de begunstigde worden gemaakt voor het beheer van het fonds voor kleinschalige projecten, bedragen ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van het respectieve fonds voor kleinschalige projecten.

5.   Personeelskosten en andere directe kosten die overeenstemmen met de kostencategorieën van de artikelen 39 tot en met 42, evenals indirecte kosten die op het niveau van de begunstigde worden gemaakt voor het beheer van het fonds of de fondsen voor kleinschalige projecten, bedragen ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van het respectieve fonds of de respectieve fondsen voor kleinschalige projecten.

Amendement 127

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 6 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer de overheidsbijdrage aan een klein project niet meer bedraagt dan 100 000  EUR, bestaat de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een financieringsinstrument voor extern optreden van de Europese Unie uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages , behalve voor projecten waarvoor de steun staatssteun vormt .

Wanneer de overheidsbijdrage aan een kleinschalig project niet meer bedraagt dan 100 000  EUR, bestaat de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages.

Amendement 128

Voorstel voor een verordening

Artikel 24 — lid 6 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Wanneer de totale kosten van elke concrete actie niet meer bedragen dan 100 000  EUR, kan het steunbedrag voor een of meer kleinschalige projecten worden vastgesteld op basis van een ontwerpbegroting, die per geval wordt opgesteld en vooraf wordt goedgekeurd door de instantie die de concrete actie selecteert.

Amendement 129

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Tenzij anders bepaald in regelingen die zijn vastgelegd overeenkomstig lid 1, onder a), ziet de eerstverantwoordelijke partner erop toe dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen van het respectieve EU-fonds zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen . Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere partners worden verminderd.

2.   Tenzij anders bepaald in regelingen die zijn vastgelegd overeenkomstig lid 1, onder a), ziet de eerstverantwoordelijke partner erop toe dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen van het respectieve EU-fonds integraal ontvangen binnen de door alle partners overeengekomen termijn en volgens dezelfde procedure als die welke voor de eerstverantwoordelijke partner geldt . Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere partners worden verminderd.

Amendement 130

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een begunstigde in een aan een Interreg-programma deelnemend(e) lidstaat , derde land, partnerland of LGO kan worden aangewezen als de eerstverantwoordelijke partner.

Een begunstigde in een aan een Interreg-programma deelnemende lidstaat kan worden aangewezen als de eerstverantwoordelijke partner.

Amendement 131

Voorstel voor een verordening

Artikel 25 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De aan een Interreg-programma deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen overeenkomen dat een partner die geen steun ontvangt uit het EFRO of financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, kan worden aangewezen als eerstverantwoordelijke partner.

Schrappen

Amendement 132

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Technische bijstand voor elk Interreg-programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen krachtens [artikel 85, lid 3, onder a) of onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

1.   Technische bijstand voor elk Interreg-programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages op de jaarlijkse gedeelten van de voorfinanciering krachtens artikel 49, lid 2, onder a) en b), van deze verordening toe te passen voor 2021 en 2022 en vervolgens op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen krachtens [artikel 85, lid 3, onder a) of onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] voor de volgende jaren, in voorkomend geval .

Amendement 133

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

voor interne Interreg-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gesteund door het EFRO: 6  %;

a)

voor interne Interreg-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gesteund door het EFRO: 7  %;

Amendement 134

Voorstel voor een verordening

Artikel 26 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

voor Interreg-programma's van component 2, 3 en 4 voor zowel het EFRO als, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie: 7 %.

c)

voor Interreg-programma's van component 2, 3 en 4 voor zowel het EFRO als, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie: 8  %.

Amendement 135

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan dat programma, richten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het besluit van de Commissie tot vaststelling van een Interreg-programma, in overleg met de beheersautoriteit een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het Interreg-programma (“toezichtcomité”),

1.   De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking die deelnemen aan dat programma, richten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het besluit van de Commissie tot vaststelling van een Interreg-programma, in overleg met de beheersautoriteit een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het Interreg-programma (“toezichtcomité”),

Amendement 136

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, of van de beheersautoriteit.

Schrappen

Wanneer in het reglement van orde van het toezichtcomité een roulerend voorzitterschap is vastgesteld, wordt het toezichtcomité voorgezeten door een vertegenwoordiger van een derde land, partnerland of LGO, en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit, en vice versa.

 

Amendement 137

Voorstel voor een verordening

Artikel 27 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De beheersautoriteit publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

6.   De beheersautoriteit publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité , de samenvatting van gegevens en informatie evenals alle besluiten die met het comité worden gedeeld op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Amendement 138

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De samenstelling van het toezichtcomité van elk Interreg-programma wordt overeengekomen door de lidstaten en, indien van toepassing, door de aan dat programma deelnemende derde landen, partnerlanden en LGO's, waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de relevante autoriteiten, intermediaire instanties en vertegenwoordigers van de programmapartners zoals bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] uit de lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's.

De samenstelling van het toezichtcomité van elk Interreg-programma kan worden overeengekomen door de lidstaten en, indien van toepassing, door de aan dat programma deelnemende derde landen, partnerlanden en LGO's, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de relevante autoriteiten, intermediaire instanties en vertegenwoordigers van de programmapartners zoals bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] uit de lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's.

Amendement 139

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij de samenstelling van het toezichtcomité wordt rekening gehouden met het aantal deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's in het betrokken Interreg-programma.

Schrappen

Amendement 140

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 1 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het toezichtcomité omvat ook vertegenwoordigers van instanties die gezamenlijk zijn opgericht in het hele programmagebied of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS.

Het toezichtcomité omvat ook vertegenwoordigers van regionale en lokale overheden evenals andere instanties die gezamenlijk zijn opgericht in het hele programmagebied of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS.

Amendement 141

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De beheersautoriteit publiceert de ledenlijst van het toezichtcomité op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

2.   De beheersautoriteit publiceert een lijst van de autoriteiten of instanties die zijn aangewezen als leden van het toezichtcomité op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Amendement 142

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

3.   Vertegenwoordigers van de Commissie kunnen met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Amendement 143

Voorstel voor een verordening

Artikel 28 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Vertegenwoordigers van instanties die zijn opgericht in het hele programmagebied of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS, kunnen met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Amendement 144

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

g)

de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing , waarbij het indien noodzakelijk verdere ondersteunende maatregelen voorstelt .

Amendement 145

Voorstel voor een verordening

Artikel 29 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de methoden en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na overleg met de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 2, onverminderd artikel  27, lid 3, onder b), c) en d), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

a)

de methoden en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na kennisgeving aan de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 2, van deze verordening, onverminderd [artikel  27, lid 3, onder b), c) en d),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

Amendement 146

Voorstel voor een verordening

Artikel 30 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Op verzoek van de Commissie verstrekt de beheersautoriteit binnen één maand de informatie over de in artikel 29, lid 1, genoemde elementen aan de Commissie:

2.   Op verzoek van de Commissie verstrekt de beheersautoriteit binnen drie maanden de informatie over de in artikel 29, lid 1, genoemde elementen aan de Commissie:

Amendement 147

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Elke beheersautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 31  maart, 31  mei , 31 juli, 30 september en 30 november de cumulatieve gegevens voor het respectieve Interreg-programma in bij de Commissie op basis van het in bijlage [VII] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen model.

Elke beheersautoriteit dient bij de Commissie uiterlijk op 31 januari, 31 mei en 30 september van elk jaar de gegevens voor het respectieve Interreg-programma elektronisch in overeenkomstig artikel 31, lid 2, onder a), van deze verordening, evenals een maal per jaar de gegevens overeenkomstig artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening op basis van het in bijlage [VII] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen model.

Amendement 148

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 1 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De gegevens worden ingediend met behulp van de bestaande systemen voor gegevensrapportage, voor zover die systemen in de vorige programmeringsperiode betrouwbaar zijn gebleken.

Amendement 149

Voorstel voor een verordening

Artikel 31 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg en de door de concrete acties in het kader van Interreg bereikte waarden.

b)

de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg en de door de afgeronde concrete acties in het kader van Interreg bereikte waarden.

Amendement 150

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid  3 , onder d ), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

1.   Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] , die het meest geschikt worden geacht om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma Europese territoriale samenwerking (Interreg) te meten, worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid  4 , onder e ), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

Amendement 151

Voorstel voor een verordening

Artikel 33 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     Waar nodig en in door de beheersautoriteit naar behoren gemotiveerde gevallen worden programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren gebruikt naast de indicatoren die overeenkomstig de eerste alinea zijn geselecteerd.

Amendement 152

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De beheersautoriteit voert een evaluatie van elk Interreg-programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het respectieve Interreg-programma.

1.   De beheersautoriteit voert ten hoogste eenmaal per jaar een evaluatie van elk Interreg-programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het respectieve Interreg-programma.

Amendement 153

Voorstel voor een verordening

Artikel 34 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De beheersautoriteit zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

4.   De beheersautoriteit wil zorgen voor de procedures die nodig zijn voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

Amendement 154

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Artikel [44, leden 2 tot en met 7 ] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] inzake de verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit is van toepassing.

3.   Artikel [44, leden 2 tot en met 6 ] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] inzake de verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit is van toepassing.

Amendement 155

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 4 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

een plaat of bord op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal waarvan de totale kosten meer bedragen dan 100 000  EUR , van start gaat;

c)

een plaat of bord op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal waarvan de totale kosten meer bedragen dan 50 000  EUR , van start gaat;

Amendement 156

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 4 — alinea 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

voor concrete acties die niet onder c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A 3 -formaat) met informatie over de concrete actie in het kader van Interreg met vermelding van de steun uit een Interreg-fonds, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

d)

voor concrete acties die niet onder c) vallen, ten minste één affiche en, indien van toepassing, elektronisch beeldscherm (minimaal in A 2 -formaat) met informatie over de concrete actie in het kader van Interreg met vermelding van de steun uit een Interreg-fonds, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

Amendement 157

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 4 — alinea 1 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 10 000 000  EUR bedragen, een communicatie-evenement te organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

e)

voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 5 000 000  EUR bedragen, een communicatie-evenement te organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

Amendement 158

Voorstel voor een verordening

Artikel 35 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Wanneer de begunstigde de in artikel [42] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, past de lidstaat een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.

6.   Wanneer de begunstigde de in artikel [42] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, noch zijn verzuim tijdig herstelt, past de beheersautoriteit een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.

Amendement 159

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 3 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

op basis van een vast percentage overeenkomstig artikel [50 , lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] .

c)

directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie , zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is .

Amendement 160

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 5 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het delen van de bruto maandelijkse arbeidskosten door de maandelijkse arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsdocument , uitgedrukt in uren ; of

a)

het delen van de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten door de maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig het in het arbeidscontract vermelde toepasselijke recht en artikel 50, lid 2, onder b) , van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] ; of

Amendement 161

Voorstel voor een verordening

Artikel 38 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Wat betreft personeelskosten van personen die volgens het arbeidsdocument op uurbasis werken, zijn dergelijke kosten subsidiabel op basis van toepassing van het in het arbeidsdocument overeengekomen uurtarief op het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, aan de hand van een systeem voor de registratie van werktijden.

6.   Wat betreft personeelskosten van personen die volgens het arbeidsdocument op uurbasis werken, zijn dergelijke kosten subsidiabel op basis van toepassing van het in het arbeidsdocument overeengekomen uurtarief op het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, aan de hand van een systeem voor de registratie van werktijden. Indien de in artikel 38, lid 2, onder b), bedoelde salariskosten nog niet in het overeengekomen uurtarief zijn begrepen, kunnen zij bij dat uurtarief worden opgeteld, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

Amendement 162

Voorstel voor een verordening

Artikel 39 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot de volgende posten:

Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot 15 % van de totale directe kosten van een concrete actie en tot de volgende posten:

Amendement 163

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Rechtstreekse betaling van de uitgaven voor kosten in het kader van dit artikel door een medewerker van de begunstigde wordt aangetoond door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer.

4.   Rechtstreekse betaling van de uitgaven voor kosten in het kader van dit artikel door een medewerker van de begunstigde wordt aangetoond door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer. Deze kostencategorie kan worden gebruikt voor de reiskosten van het personeel dat verantwoordelijk is voor een concrete actie en van andere belanghebbenden met het oog op de uitvoering en promotie van de concrete actie in het kader van Interreg en het programma.

Amendement 164

Voorstel voor een verordening

Artikel 40 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Reis- en verblijfskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 15 % van de directe kosten , met uitzondering van de directe personeelskosten, van die concrete actie.

5.   Reis- en verblijfskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 15 % van de directe kosten van die concrete actie.

Amendement 165

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Kosten voor externe expertise en diensten blijven beperkt tot de volgende diensten en deskundigheid van een publiek- of privaatrechtelijke instantie of een natuurlijke persoon, anders dan de begunstigde van de concrete actie:

Kosten voor externe expertise en diensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot de volgende diensten en deskundigheid van een publiek- of privaatrechtelijke instantie of een natuurlijke persoon, anders dan de begunstigde van de concrete actie , elke partner daaronder begrepen :

Amendement 166

Voorstel voor een verordening

Artikel 41 — alinea 1 — letter o

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

o)

reis- en verblijfkosten van externe deskundigen , sprekers, voorzitters van vergaderingen en dienstverleners ;

o)

reis- en verblijfkosten van externe deskundigen;

Amendement 167

Voorstel voor een verordening

Artikel 42 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Kosten van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, afgezien van de in artikel 39 bedoelde uitrusting, zijn beperkt tot het volgende:

1.   Kosten van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, afgezien van de in artikel 39 bedoelde uitrusting, omvatten, maar zijn niet beperkt tot het volgende:

Amendement 168

Voorstel voor een verordening

Artikel 43 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

de aankoop van land overeenkomstig [artikel 58, lid 1, onder c ),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

a)

de aankoop van land overeenkomstig [artikel 58, lid 1, onder b ),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

Amendement 169

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De lidstaten en, indien van toepassing, de derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma wijzen, voor de toepassing van artikel [65] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] één enkele beheersautoriteit en één enkele auditautoriteit aan.

1.   De lidstaten en, indien van toepassing, de derde landen, partnerlanden , LGO's en organisaties voor regionale integratie en samenwerking die deelnemen aan een Interreg-programma wijzen, voor de toepassing van artikel [65] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] één enkele beheersautoriteit en één enkele auditautoriteit aan.

Amendement 170

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De beheersautoriteit en de auditautoriteit zijn in dezelfde lidstaat gevestigd.

2.   De beheersautoriteit en de auditautoriteit kunnen in dezelfde lidstaat gevestigd zijn .

Amendement 171

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer een Interreg-programma van component  2B of component  1 lange grenzen met heterogene ontwikkelingsproblemen en -behoeften bestrijkt, kunnen de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en de LGO die deelnemen aan een Interreg-programma, subprogrammagebieden vaststellen.

5.   Wanneer een Interreg-programma van component 1 lange grenzen met heterogene ontwikkelingsproblemen en -behoeften bestrijkt, kunnen de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en de LGO die deelnemen aan een Interreg-programma, subprogrammagebieden vaststellen.

Amendement 172

Voorstel voor een verordening

Artikel 44 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Als de beheersautoriteit een intermediaire instantie aanwijst in het kader van een Interreg-programma overeenkomstig artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], voert de intermediaire instantie de taken uit in meer dan één deelnemende lidstaat of, indien van toepassing, derde land, partnerland of LGO.

6.   Als de beheersautoriteit een of meer intermediaire instanties aanwijst in het kader van een Interreg-programma overeenkomstig artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], voert /voeren de betrokken intermediaire instantie (s) de taken uit in meer dan één deelnemende lidstaat , of in hun respectieve lidstaten, of, indien van toepassing, in meer dan één derde land, partnerland of LGO.

Amendement 173

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     In afwijking van artikel 87, lid 2, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] vergoedt de Commissie bij wijze van tussentijdse betaling 100 % van de in de betalingsaanvraag opgenomen bedragen, hetgeen wordt berekend door het medefinancieringspercentage van het programma toe te passen op de totale subsidiabele uitgaven of de overheidsbijdrage, in voorkomend geval.

Amendement 174

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 ter.     Indien de beheersautoriteit de verificaties als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder a), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] niet in het gehele programmagebied verricht, wijst elke lidstaat de instantie of persoon aan die deze verificaties met betrekking tot de begunstigden op zijn grondgebied verricht.

Amendement 175

Voorstel voor een verordening

Artikel 45 — lid 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 quater.     In afwijking van artikel 92 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] is de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen niet van toepassing op de Interreg-programma's. De rekeningen worden aan het einde van een programma goedgekeurd op basis van het eindverslag over de prestaties.

Amendement 176

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.   Wanneer het in lid 6 bedoelde algehele geëxtrapoleerde foutenpercentage meer dan 2  % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, berekent de Commissie een algeheel resterend foutenpercentage, met inachtneming van door de respectieve Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die zijn ontdekt tijdens de audits van uit hoofde van lid 1 geselecteerde concrete acties.

7.   Wanneer het in lid 6 bedoelde algehele geëxtrapoleerde foutenpercentage meer dan 3,5  % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, berekent de Commissie een algeheel resterend foutenpercentage, met inachtneming van door de respectieve Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die zijn ontdekt tijdens de audits van uit hoofde van lid 1 geselecteerde concrete acties.

Amendement 177

Voorstel voor een verordening

Artikel 48 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.   Wanneer het in lid 7 bedoelde algehele resterend foutenpercentage meer dan 2  % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, bepaalt de Commissie of het nodig is de auditautoriteit van een specifiek Interreg-programma of een groep Interreg-programma's die het meest beïnvloed zijn, te verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten, teneinde het foutenpercentage verder te evalueren en de vereiste corrigerende maatregelen voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn, te beoordelen.

8.   Wanneer het in lid 7 bedoelde algehele resterend foutenpercentage meer dan 3,5  % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, bepaalt de Commissie of het nodig is de auditautoriteit van een specifiek Interreg-programma of een groep Interreg-programma's die het meest beïnvloed zijn, te verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten, teneinde het foutenpercentage verder te evalueren en de vereiste corrigerende maatregelen voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn, te beoordelen.

Amendement 178

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

2021: 1 %;

a)

2021: 3  %;

Amendement 179

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

2022: 1 %;

b)

2022: 2,25  %;

Amendement 180

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

2023: 1  %;

c)

2023: 2,25  %;

Amendement 181

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

2024: 1 %;

d)

2024: 2,25  %;

Amendement 182

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

2025: 1 %;

e)

2025: 2,25  %;

Amendement 183

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 2 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

2026: 1 %.

f)

2026: 2,25  %.

Amendement 184

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 3 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indien externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden ondersteund door het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC, wordt de voorfinanciering voor alle fondsen die een dergelijk Interreg-programma ondersteunen, verricht overeenkomstig Verordening (EU) [IPA III] of [NDICI] of elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Indien externe Interreg-programma's worden ondersteund door het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC, wordt de voorfinanciering voor alle fondsen die een dergelijk Interreg-programma ondersteunen, verricht overeenkomstig Verordening (EU) [IPA III] of [NDICI] of elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Amendement 185

Voorstel voor een verordening

Artikel 49 — lid 3 — alinea 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het voor grensoverschrijdende Interreg-programma is toegezonden binnen een termijn van 24  maanden, te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering door de Commissie. Een dergelijke terugbetaling wordt beschouwd als interne bestemmingsontvangsten en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC aan het programma.

Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het voor grensoverschrijdende Interreg-programma is toegezonden binnen een termijn van 36  maanden, te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering door de Commissie. Een dergelijke terugbetaling wordt beschouwd als interne bestemmingsontvangsten en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC aan het programma.

Amendement 186

Voorstel voor een verordening

Hoofdstuk 8 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's aan Interreg-programma's in gedeeld beheer

Deelname van derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking aan Interreg-programma's in gedeeld beheer

Amendement 187

Voorstel voor een verordening

Artikel 51 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De hoofdstukken I tot en met VII en hoofdstuk X zijn van toepassing op de deelname van derde landen, partnerlanden en LGO's aan Interreg-programma's die onderworpen zijn aan de specifieke bepalingen van dit hoofdstuk.

De hoofdstukken I tot en met VII en hoofdstuk X zijn van toepassing op de deelname van derde landen, partnerlanden , LGO's of organisaties voor regionale integratie en samenwerking aan Interreg-programma's die onderworpen zijn aan de specifieke bepalingen van dit hoofdstuk.

Amendement 188

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, delegeren personeel aan het gezamenlijke secretariaat van dat programma en/of zetten op hun respectieve grondgebied een filiaal op.

3.   Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, kunnen personeel delegeren aan het gezamenlijke secretariaat van dat programma en/of zetten , in overleg met de beheersautoriteit, op hun respectieve grondgebied een filiaal van het gezamenlijke secretariaat op.

Amendement 189

Voorstel voor een verordening

Artikel 52 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De nationale autoriteit of een orgaan dat is gelijkgesteld aan de communicatiemedewerker van het Interreg-programma als bedoeld in artikel 35, lid 1, ondersteunen de beheersautoriteit en de partners in het betreffende derde land, partnerland of LGO met betrekking tot de in artikel 35, leden 2 tot en met 7, bedoelde taken.

4.   De nationale autoriteit of een orgaan dat is gelijkgesteld aan de communicatiemedewerker van het Interreg-programma als bedoeld in artikel 35, lid 1, kunnen de beheersautoriteit en de partners in het betreffende derde land, partnerland of LGO ondersteunen met betrekking tot de in artikel 35, leden 2 tot en met 7, bedoelde taken.

Amendement 190

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Interreg-programma's van de component 2 en 4 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of partnerland of, met betrekking tot component 3, LGO, ongeacht of deze LGO steun ontvangt uit een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

2.   Interreg-programma's van de component 2 en 4 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land , partnerland of LGO of, met betrekking tot component 3, in eender welk LGO, ongeacht of dit LGO steun ontvangt uit een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

Amendement 191

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

in gedeeld beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of LGO;

a)

in gedeeld beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of LGO of groep van derde landen die deel uitmaken van een regionale organisatie ;

Amendement 192

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 3 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

alleen in gedeeld beheer in de lidstaten en in het deelnemende derde land of LGO met betrekking tot EFRO-uitgaven buiten de Unie voor één of meer concrete acties, terwijl de bijdragen van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie in indirect beheer worden beheerd;

b)

alleen in gedeeld beheer in de lidstaten en in een deelnemend derde land of LGO , of groep van derde landen die deel uitmaken van een regionale organisatie, met betrekking tot EFRO-uitgaven buiten de Unie voor één of meer concrete acties, terwijl de bijdragen van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie in indirect beheer worden beheerd;

Amendement 193

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 3 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

in indirect beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of LGO.

c)

in indirect beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of LGO of groep van derde landen die deel uitmaken van een regionale organisatie .

Amendement 194

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 3 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer een Interreg-programma's van component 3 geheel of gedeeltelijk in indirect beheer wordt uitgevoerd, is artikel 60 van toepassing.

Wanneer een Interreg-programma van component 3 geheel of gedeeltelijk in indirect beheer wordt uitgevoerd, is voorafgaande overeenstemming tussen de betrokken lidstaten en regio's vereist en is artikel 60 van toepassing.

Amendement 195

Voorstel voor een verordening

Artikel 53 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen om financiering uit bilaterale of meerlandenprogramma's in het kader van NDICI en Europese territoriale samenwerking beschikbaar te stellen, kunnen bekendgemaakt worden indien de respectieve beheersautoriteiten daarmee instemmen. In de oproep wordt de geografische reikwijdte en de verwachte bijdrage ervan aan de doelstellingen van de respectieve programma's gespecificeerd. De beheersautoriteiten besluiten of de regels in het kader van NDICI, dan wel de regels in het kader van Europese territoriale samenwerking van toepassing zijn op de oproep. Zij kunnen besluiten een eerstverantwoordelijke beheersautoriteit aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de beheers- en controletaken die verband houden met de oproep.

Amendement 196

Voorstel voor een verordening

Artikel 55 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Wanneer de selectie van één of meer grote infrastructuurprojecten op de agenda staat van een toezichtcomité of, indien van toepassing, een directiecomité, zendt de beheersautoriteit uiterlijk twee maanden vóór de datum van de vergadering een conceptnota voor elk van deze projecten aan de Commissie. De conceptnota telt maximaal drie bladzijden en bevat de naam, de locatie, de begroting, de eerstverantwoordelijke partner en de overige partners, alsmede de belangrijkste doelstellingen en verwachte prestaties daarvan. Als de conceptnota met betrekking tot een of meer grote infrastructuurprojecten niet binnen de vastgestelde termijn aan de Commissie is toegezonden, kan de Commissie verlangen dat de voorzitter van het toezichtcomité of het directiecomité de betrokken projecten van de agenda van de vergadering schrapt.

3.   Wanneer de selectie van één of meer grote infrastructuurprojecten op de agenda staat van een toezichtcomité of, indien van toepassing, een directiecomité, zendt de beheersautoriteit uiterlijk twee maanden vóór de datum van de vergadering een conceptnota voor elk van deze projecten aan de Commissie. De conceptnota telt maximaal vijf bladzijden en bevat de naam, de locatie, de begroting, de eerstverantwoordelijke partner en de overige partners, alsmede de belangrijkste doelstellingen en verwachte prestaties daarvan , en bevat een geloofwaardig bedrijfsplan waaruit blijkt dat voortzetting van het project of de projecten ook zonder de verstrekking van middelen uit de Interreg-fondsen mogelijk is . Als de conceptnota met betrekking tot een of meer grote infrastructuurprojecten niet binnen de vastgestelde termijn aan de Commissie is toegezonden, kan de Commissie verlangen dat de voorzitter van het toezichtcomité of het directiecomité de betrokken projecten van de agenda van de vergadering schrapt.

Amendement 197

Voorstel voor een verordening

Artikel 60 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Indien een Interreg-programma van component 3 gedeeltelijk of geheel in indirect beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig respectievelijk artikel 53, lid 3, onder b), of artikel 53, lid 3, onder c), worden de uitvoeringstaken toevertrouwd aan een van de instanties die zijn vermeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus], met name aan een dergelijke instantie die gevestigd is in de deelnemende lidstaat, met inbegrip van de beheersautoriteit van het betrokken Interreg-programma.

1.   Indien na raadpleging van de belanghebbenden een Interreg-programma van component 3 gedeeltelijk of geheel in indirect beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig respectievelijk artikel 53, lid 3, onder b), of artikel 53, lid 3, onder c) , van deze verordening , worden de uitvoeringstaken toevertrouwd aan een van de instanties die zijn vermeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus], met name aan een dergelijke instantie die gevestigd is in de deelnemende lidstaat, met inbegrip van de beheersautoriteit van het betrokken Interreg-programma.

Amendement 198

Voorstel voor een verordening

Artikel 61

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 61

Schrappen

Investeringen in interregionale innovatie

 

Op initiatief van de Commissie kan het EFRO steun verlenen aan investeringen in interregionale innovatie, zoals omschreven in artikel 3, lid 5, waarbij onderzoekers, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en overheden samen worden gebracht die betrokken zijn bij op nationaal of regionaal niveau vastgestelde strategieën voor slimme specialisatie.

 

Amendement 199

Voorstel voor een verordening

Artikel - 61 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel - 61 bis

Vrijstelling van aanmeldingsverplichting overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU

De Commissie kan verklaren dat steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking die door de EU worden ondersteund, verenigbaar is met de interne markt en niet onderworpen is aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0470/2018).

(21)  [Referentie].

(22)  [Referentie].

(21)  [Referentie].

(22)  [Referentie].

(23)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU”, COM(2017)0534 van 20.9.2017.

(23)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, “Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU”, COM(2017)0534 van 20.9.2017.

(24)   Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

(25)   Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's “Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”, COM(2017)0376 van 18.7.2017.

(26)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(26)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(28)  Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(29)  Besluit (EU) XXX betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(27)  Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(28)  Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(29)  Besluit (EU) XXX van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).

(31)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank — Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU, COM(2017)0623 van 24.10.2017.

(31)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank — Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU, COM(2017)0623 van 24.10.2017.

(32)   Advies van het Europees Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking van 12 juli 2017 (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 38).

(32)   Advies van het Europees Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking van 12 juli 2017 (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 38).

(1 bis)   Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(1 ter)   Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (PB C 209 van 23.7.2013, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/492


P8_TA(2019)0022

Verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad (COM(2018)0312 — C8-0202/2018 — 2018/0158(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/43)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0312),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0202/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 7 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0361/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

hecht zijn goedkeuring aan zijn verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt;

3.

neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd en die samen met de definitieve wetgevingstekst in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie zal worden bekendgemaakt;

4.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0158

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/216.)


BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van het Europees Parlement

Het Europees Parlement hecht er groot belang aan dat het tijdens de voorbereiding van gedelegeerde handelingen volledig op de hoogte wordt gehouden, en wijst met name op punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, dat bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad, om te zorgen voor gelijke toegang tot alle informatie, alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten ontvangen.

Verklaring van de Commissie

De Commissie neemt de beginselen van betere regelgeving en de verbintenissen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven volledig in acht. Zij zal daarom trachten zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel bij de Raad en het Europees Parlement in te dienen om Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad in overeenstemming te brengen met het door het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/494


P8_TA(2019)0024

Vaststelling van een specifiek financieel programma voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een specifiek financieel programma voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 1368/2013 van de Raad (COM(2018)0467 — C8-0314/2018 — 2018/0252(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/44)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0467),

gezien artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0314/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0441/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Een specifiek financieel programma kan voor extra meerwaarde voor de Unie zorgen door binnen de Unie uit te groeien tot een benchmark voor het veilige beheer van technologische aspecten bij de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en bijdragen tot de verspreiding van kennis. Dergelijke financiële bijstand moet worden verleend op basis van een evaluatie vooraf, aan de hand waarvan de specifieke behoeften worden vastgesteld en de meerwaarde voor de Unie wordt aangetoond, om de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval te ondersteunen.

(2)

Een specifiek financieel programma kan voor extra meerwaarde voor de Unie zorgen door binnen de Unie uit te groeien tot een benchmark voor het veilige beheer van technologische aspecten bij de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en bijdragen tot de verspreiding van kennis. Dergelijke financiële bijstand moet worden verleend op basis van een evaluatie vooraf, aan de hand waarvan de specifieke behoeften worden vastgesteld en de meerwaarde voor de Unie wordt aangetoond, om de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval te ondersteunen. Dergelijke financiële bijstand mag echter geen voorbeeld worden voor de financiering van toekomstige ontmantelingen van nucleaire faciliteiten op Unieniveau. Het initiatief om nucleaire faciliteiten te ontmantelen en de financiering daarvan moeten in de eerste plaats de verantwoordelijkheid blijven van de lidstaten.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Het programma moet er ook voor zorgen dat de kennis over het ontmantelingsproces wordt verspreid in de Unie, aangezien dergelijke maatregelen de grootste meerwaarde voor de Unie opleveren en bijdragen tot de veiligheid van de werknemers en de bevolking in het algemeen.

(15)

Het programma moet er ook voor zorgen dat de kennis over evenals de beste praktijken en in de lidstaten opgedane ervaring met betrekking tot het ontmantelingsproces , worden verspreid in de Unie, aangezien dergelijke maatregelen de grootste meerwaarde voor de Unie opleveren en bijdragen tot de veiligheid van de werknemers en de bevolking in het algemeen , en tot de bescherming van het milieu .

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Het JRC moet het initiatief nemen om de vergaring, ontwikkeling en uitwisseling van kennis op het gebied van ontmanteling op Unie-niveau te structureren, zonder internationale samenwerking uit de weg te gaan. Bij dit initiatief moet rekening worden gehouden met multidimensionale uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van onderzoek, innovatie, standaardisering, regulering, opleiding en onderwijs, en de industrie.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Bij de ontmanteling van de nucleaire faciliteiten die onder deze verordening vallen, dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd, en de internationale beste praktijken in acht worden genomen.

(16)

Bij de ontmanteling van de nucleaire faciliteiten die onder deze verordening vallen, dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, inclusief uit derde landen, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd, en de internationale beste praktijken in acht worden genomen.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

De acties in het kader van het Kozloduy- en het Bohunice-programma moeten worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie, enerzijds, en Bulgarije respectievelijk Slowakije, anderzijds. Er moet een maximumdrempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinancieringspraktijk die in het kader van de voorgaande programma's tot stand is gekomen.

(20)

De acties in het kader van het Kozloduy- en het Bohunice-programma moeten worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie, enerzijds, en Bulgarije en Slowakije, anderzijds. Er moet een minimumdrempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinancieringspraktijk die in het kader van de voorgaande programma's tot stand is gekomen..

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In deze verordening wordt het specifieke financiële programma voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval vastgesteld (hierna “het programma” genoemd), waarbij het accent op de huidige behoeften ligt. Voor de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027 zal dit programma Bulgarije en Slowakije ondersteunen bij de veilige ontmanteling van kernreactoren van de eerste generatie , en steun verlenen aan het ontmantelingsproces en het beheer van kernafval van de eigen nucleaire installaties van de Commissie op de locaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC).

In deze verordening wordt het specifieke financiële programma voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval vastgesteld (hierna “het programma” genoemd), waarbij het accent op de huidige behoeften ligt. Voor de periode van het meerjarig financieel kader 2021-2027 zal dit programma Bulgarije en Slowakije ondersteunen bij de veilige ontmanteling van hun kernreactoren die voortijdig zijn gesloten , en steun verlenen aan het ontmantelingsproces en het beheer van kernafval van de eigen nucleaire installaties van de Commissie op de locaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC). De bescherming van werknemers, in het bijzonder wat betreft gezondheidsrisico's, de bevolking als geheel en het milieu wordt daarbij gewaarborgd.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, het budget voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “de gemeenschap” genoemd) en de regels voor het verlenen van dergelijke financiering vastgesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, het totale budget voor de periode 2021-2027 , met inbegrip van de precieze verdeling van het bedrag over de drie programma's , de vormen van financiering van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “de gemeenschap” genoemd) en de regels voor het verlenen van dergelijke financiering vastgesteld.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

“ontmantelingsplan”: het document met gedetailleerde informatie over de voorgestelde ontmanteling, waarin het volgende staat: de gekozen ontmantelingsstrategie; het tijdpad, het type en de volgorde van de ontmantelingsactiviteiten; de toegepaste strategie voor afvalbeheer, met inbegrip van vrijgave; de voorgestelde eindtoestand; de opslag en berging van het afval van de ontmanteling; het tijdschema van de ontmanteling; de kostenramingen voor de voltooiing van de ontmanteling; en de doelstellingen, verwachte resultaten, mijlpalen, streefdatums en bijbehorende kernprestatie-indicatoren, waaronder indicatoren op basis van “earned value”. Het plan wordt opgesteld door de vergunninghouder van de nucleaire faciliteit en wordt opgenomen in de meerjarige werkprogramma's van het programma;

(2)

“ontmantelingsplan”: het document met gedetailleerde informatie over de voorgestelde ontmanteling, waarin het volgende staat: de gekozen ontmantelingsstrategie; het tijdpad, het type en de volgorde van de ontmantelingsactiviteiten; de toegepaste strategie voor afvalbeheer, met inbegrip van vrijgave , alsook het programma voor bescherming van de werknemers ; de voorgestelde eindtoestand; de opslag en berging van het afval van de ontmanteling; het tijdschema van de ontmanteling; de kostenramingen voor de voltooiing van de ontmanteling; en de doelstellingen, verwachte resultaten, mijlpalen, streefdatums en bijbehorende kernprestatie-indicatoren, waaronder indicatoren op basis van “earned value”. Het plan wordt opgesteld door de vergunninghouder van de nucleaire faciliteit en wordt opgenomen in de meerjarige werkprogramma's van het programma;

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — punt 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

“derde land”: een land dat geen lidstaat van de Unie is;

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Op basis van de huidige behoeften voor de periode 2021-2027 is het programma er met name op gericht Bulgarije en Slowakije bij te staan bij de uitvoering van respectievelijk het Kozloduy-programma en het Bohunice-programma, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het vlak van radiologische veiligheid, steun te verlenen aan het JRC-programma voor ontmanteling en beheer van kernafval, en er tegelijk voor te zorgen dat de hierbij opgedane kennis over de ontmanteling van nucleaire installaties ruim wordt verspreid in alle lidstaten.

Op basis van de huidige behoeften voor de periode 2021-2027 is het programma er met name op gericht Bulgarije en Slowakije bij te staan bij de uitvoering van respectievelijk het Kozloduy-programma en het Bohunice-programma, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het vlak van radiologische veiligheid, steun te verlenen aan het JRC-programma voor ontmanteling en beheer van kernafval, en er tegelijk voor te zorgen dat de hierbij opgedane kennis over en beste praktijken voor de ontmanteling van nucleaire installaties en het beheer van radioactief afval ruim wordt verspreid in alle lidstaten , en dat deze hun kennis onderling uitwisselen .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — alinea 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

banden smeden en uitwisselingen tot stand brengen met belanghebbenden op het gebied van de ontmanteling van nucleaire installaties in de Unie, om mogelijke synergieën binnen de Unie te realiseren.

c)

banden smeden en uitwisselingen tot stand brengen met belanghebbenden , vooral in de industrie, op het gebied van de ontmanteling van nucleaire installaties en het beheer en de verwijdering van radioactief afval in de Unie, om te zorgen voor de verspreiding van kennis en de uitwisseling van ervaring op alle betrokken gebieden, zoals onderzoek en innovatie, regulering en training, en mogelijke synergieën binnen de Unie te realiseren.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De indicatieve verdeling van het in lid 1 genoemde bedrag is:

2.   De verdeling van het in lid 1 genoemde bedrag is:

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Met het programma kunnen de subsidiabele kosten van een actie worden gefinancierd tot het in de bijlagen I en II vastgestelde maximumpercentage . Het maximale medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het Kozloduy-programma of het Bohunice-programma, bedraagt 50 %. De resterende kosten zijn voor rekening van respectievelijk Bulgarije en Slowakije.

Met het programma kunnen de subsidiabele kosten van een actie worden gefinancierd als voorzien in bijlagen I en II. Het minimale medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het Kozloduy-programma of het Bohunice-programma, bedraagt 50 %. De resterende kosten zijn voor rekening van respectievelijk Bulgarije en Slowakije.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Voor de projecten en activiteiten die worden gefinancierd in de periode 2021-2027 geldt een maximumpercentage voor EU-medefinanciering van 50 %.

2.

Voor de projecten en activiteiten die worden gefinancierd in de periode 2021-2027 geldt een minimumpercentage voor Unie-medefinanciering van 50 %.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

Voor de projecten en activiteiten die worden gefinancierd in de periode 2021-2027 geldt een maximumpercentage voor EU-medefinanciering van 50 %.

2.

Voor de projecten en activiteiten die worden gefinancierd in de periode 2021-2027 geldt een minimumpercentage voor Unie-medefinanciering van 50 %.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/500


P8_TA(2019)0026

Vaststelling van het InvestEU-programma ***I

Amendementen aangenomen door het Europees Parlement op 16 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma (COM(2018)0439 — C8-0257/2018 — 2018/0229(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure — eerste lezing)

(2020/C 411/45)

[[Amendement 1, tenzij anders bepaald]

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*1)

op het voorstel van de Commissie

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van het InvestEU-programma

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173 en artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(-1)

Het Europees Fonds voor strategische investeringen is een waardevol instrument gebleken voor de mobilisatie van private investeringen via het gebruik van de EU-garantie en de eigen middelen van de EIB-groep.

(1)

Met 1,8 % van het bbp van de EU, tegen 2,2 % in 2009, lagen de activiteiten op het gebied van infrastructuurinvesteringen in de Unie in 2016 ongeveer 20 % onder de investeringspercentages van vóór de wereldwijde financiële crisis. Hoewel de investeringsquotes in de Unie zich blijken te herstellen, blijven zij zo onder het niveau dat in een krachtige herstelperiode mag worden verwacht en zijn zij ontoereikend om de jarenlange onderinvesteringen te compenseren. Belangrijker is dat de huidige niveaus en prognoses van publieke en private investeringen niet de structurele investeringsbehoeften van de Unie dekken om op lange termijn groei te handhaven in het licht van de technologische veranderingen en het mondiale concurrentievermogen, onder meer voor innovatie, vaardigheden, infrastructuur, kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo's”) en de noodzaak om belangrijke maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid of vergrijzing aan te pakken. Voortzetting van de steun is dan ook nodig om marktfalen en suboptimale investeringssituaties aan te pakken en de investeringskloof in bepaalde sectoren te verkleinen teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

(2)

Uit evaluaties is gebleken dat de verscheidenheid aan financiële instrumenten die in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 zijn gecreëerd, tot overlappingen heeft geleid. Deze verscheidenheid heeft ook tot complexiteit geleid voor intermediairs en eindontvangers, die met verschillende subsidiabiliteits- en rapportageregels werden geconfronteerd. Het ontbreken van verenigbare regels belemmerde ook de combinatie van verschillende fondsen van de Unie, hoewel een dergelijke combinatie gunstig zou zijn geweest voor de ondersteuning van projecten die verschillende soorten financiering nodig hadden. Er moet dan ook één fonds, het InvestEU-fonds, worden opgericht om de steun aan de eindontvangers efficiënter te laten functioneren door het financiële aanbod in het kader van één enkele begrotingsgarantie te integreren en te vereenvoudigen, waardoor de impact van het optreden van de Unie wordt verbeterd en de kosten voor de begroting van de Unie worden verminderd.

(3)

De afgelopen jaren heeft de Unie ambitieuze strategieën goedgekeurd om de eengemaakte markt te voltooien en duurzame en inclusieve groei en banen te stimuleren, zoals de Europa 2020 strategie, de kapitaalmarktenunie, de strategie voor een digitale eengemaakte markt , de Europese agenda voor cultuur , het pakket schone energie voor alle Europeanen, het actieplan van de Unie voor de circulaire economie, de strategie voor emissiearme mobiliteit, de ▌ruimtevaartstrategie voor Europa en de Europese pijler van sociale rechten . Het InvestEU-fonds moet de synergieën tussen deze elkaar wederzijds versterkende strategieën benutten en versterken door steun te verlenen voor investeringen en toegang tot financiering.

(4)

Op het niveau van de Unie vormt het Europees Semester voor de coördinatie van het economisch beleid het kader voor de vaststelling van de nationale hervormingsprioriteiten en de monitoring van de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen , in samenwerking met lokale en regionale autoriteiten, hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van deze hervormingsprioriteiten. De strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd om een overzicht te bieden van en te zorgen voor de coördinatie van de prioritaire investeringsprojecten die met nationale middelen of EU-middelen, of met beide, moeten worden ondersteund. Voorts kan met deze strategieën de EU-financiering op een samenhangende wijze worden gebruikt en kan de toegevoegde waarde van met name uit hoofde van de Europese structuur- en investeringsfondsen, de Stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en het InvestEU-fonds te ontvangen financiële steun in voorkomend geval worden gemaximaliseerd.

(5)

Het InvestEU-fonds dient bij te dragen aan de verbetering van het concurrentievermogen en de sociaal-economische convergentie van de Unie, onder meer op het gebied van innovatie, digitalisering, efficiënt gebruik van middelen conform een circulaire economie, de duurzaamheid en inclusiviteit van de economische groei van de Unie en de sociale veerkracht ▌en de integratie van de kapitaalmarkten van de Unie, met inbegrip van oplossingen voor de aanpak van de fragmentatie ervan en de diversifiëring van de financieringsbronnen voor de ondernemingen in de Unie. Dit zou de economie en het financiële stelsel van de Unie veerkrachtiger maken en het vermogen van de Unie om te reageren op een conjuncturele neergang vergroten. Daartoe moet het InvestEU-fonds projecten ondersteunen die technisch, economisch en maatschappelijk levensvatbaar zijn door een kader te bieden voor het gebruik van vreemdvermogens-, risicodelings- en eigenvermogensinstrumenten, op basis van een garantie uit hoofde van de begroting van de Unie en door financiële bijdragen van de uitvoerende partners , indien relevant . Het moet vraaggestuurd zijn, en de steun in het kader van het InvestEU-fonds moet er tegelijkertijd op gericht zijn strategische voordelen op lange termijn op te leveren op essentiële beleidsterreinen van de Unie die anders niet of onvoldoende worden gefinancierd, en zo bij te dragen tot de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen van de Unie.

(5 bis)

De Commissie en de uitvoerende partners moeten erop toezien dat het InvestEU-programma elke vorm van synergie en complementariteit met subsidiefinanciering en andere acties op de beleidsterreinen die het ondersteunt benut, in overeenstemming met de doelstellingen van andere programma's van de Unie, zoals Horizon Europa, de Connecting Europe Facility, het programma Digitaal Europa, het programma Eengemaakte markt, het Europees Ruimtevaartprogramma, het Europees Sociaal Fonds+, Creatief Europa en het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE).

(5 ter)

De culturele en creatieve sectoren zijn veerkrachtige en snel groeiende sectoren in de Unie die zowel economische als culturele waarde genereren uit intellectuele eigendom en individuele creativiteit. Het immateriële karakter van hun activa beperkt echter hun toegang tot private financiering, wat onontbeerlijk is om op internationaal niveau te kunnen investeren, uitbreiden en concurreren. De daartoe opgerichte garantiefaciliteit binnen Creatief Europa heeft de financiële capaciteit en het concurrentievermogen van culturele en creatieve bedrijven met succes versterkt. Daarom moet het InvestEU-programma de toegang tot financiering voor kmo's en organisaties uit de culturele en creatieve sectoren blijven bevorderen.

(6)

Het InvestEU-fonds moet steun verlenen voor investeringen in materiële en immateriële activa , waaronder cultureel erfgoed, om duurzame en inclusieve groei, investeringen en werkgelegenheid te bevorderen en aldus bij te dragen tot een beter welzijn, een eerlijkere inkomensverdeling en meer economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie. InvestEU-projecten moeten voldoen aan de sociale en milieunormen van de Unie, zoals naleving van de arbeidsrechten en klimaatvriendelijk gebruik van energie en afvalbeheer. Steun uit het InvestEU-fonds moet een aanvulling vormen op steun van de Unie die wordt verleend via subsidies.

(7)

De Unie heeft haar goedkeuring gehecht aan de doelstellingen van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling daarvan en het Akkoord van Parijs in 2015, alsook het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030. Om de overeengekomen doelstellingen te bereiken, met inbegrip van de doelstellingen die deel uitmaken van het milieubeleid van de Unie, moeten de maatregelen voor duurzame ontwikkeling significant worden geïntensiveerd. Bijgevolg moeten de beginselen van duurzame ontwikkeling en veiligheid de basis vormen voor de vormgeving van het InvestEU-fonds en mogen investeringen in verband met fossiele brandstoffen niet worden gesteund, tenzij dat naar behoren wordt gemotiveerd door het feit dat de investering bijdraagt tot de doelstellingen van de energie-unie .

(8)

Het InvestEU-programma moet bijdragen tot de opbouw van een duurzaam financieel stelsel in de Unie dat de heroriëntering van privaat kapitaal op sociale en duurzame investeringen ondersteunt overeenkomstig de doelstellingen die zijn geformuleerd in het actieplan van de Commissie voor de financiering van duurzame groei (4).

(8 bis)

Om langetermijnfinanciering en duurzame groei te bevorderen, dienen langetermijninvesteringsstrategieën van verzekeringsmaatschappijen te worden aangemoedigd door een herziening van de solvabiliteitsvereisten voor de bijdragen voor de financiering van investeringsprojecten die worden ondersteund door de EU-garantie in het kader van het InvestEU-programma. Om de prikkels van verzekeraars in lijn te brengen met de doelstelling van de Unie van duurzame groei op lange termijn en om belemmeringen voor investeringen in het kader van het InvestEU-programma weg te nemen, moet de Commissie rekening houden met deze herziening als onderdeel van de evaluatie waarvan sprake is in artikel 77 septies, lid 3, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) .

(9)

Als uitdrukking van het belang van de aanpak van de klimaatverandering in lijn met de toezeggingen van de Unie om het Akkoord van Parijs en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, zal het InvestEU-programma bijdragen tot de integratie van klimaatmaatregelen en tot het bereiken van een algemene doelstelling van 25 % van de begrotingsuitgaven van de Unie ter ondersteuning van klimaatdoelstellingen onder het MFK 2021-2027 en zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, van een jaarlijkse doelstelling van 30 % . Bij de acties in het kader van het InvestEU-programma zal naar verwachting minstens 40 % van de totale financiële middelen van het InvestEU-programma aan de realisatie van klimaatdoelstellingen bijdragen. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het InvestEU-programma worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en herzieningsprocedures.

(10)

De bijdrage van het InvestEU-fonds aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstelling en de sectorale doelstellingen van het klimaat- en energiekader 2030 zal worden gevolgd aan de hand van een EU-klimaatvolgsysteem dat door de Commissie in samenwerking met de uitvoerende partners is ontwikkeld en waarbij op passende wijze gebruik wordt gemaakt van de criteria die in [de verordening tot vaststelling van een kader ter bevordering van duurzame investeringen (5)] zijn vastgesteld om te bepalen of een economische activiteit uit milieuoogpunt duurzaam is. Het InvestEU-programma moet ook bijdragen tot de uitvoering van andere dimensies van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's).

(11)

Volgens het Global Risks Report 2018 van het World Economic Forum heeft de helft van de tien meest kritieke risico's die de wereldeconomie bedreigen, betrekking op het milieu. Dergelijke risico's zijn onder meer lucht-, bodem- , binnenwater- en oceaanverontreiniging , extreme weersomstandigheden, biodiversiteitsverlies en het falen van de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering. Milieubeginselen zijn sterk verankerd in de Verdragen en veel van het beleid van de Unie. Bijgevolg moet de integratie van milieudoelstellingen in de verrichtingen in verband met het InvestEU-fonds worden bevorderd. Milieubescherming en de daarmee samenhangende preventie en het beheer van risico's moeten worden geïntegreerd in de voorbereiding en uitvoering van investeringen. De EU moet ook haar uitgaven in verband met biodiversiteit en luchtverontreiniging volgen om te voldoen aan de rapportageverplichtingen krachtens het Verdrag inzake biologische diversiteit en Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (6). Investeringen ten behoeve van ecologische duurzaamheidsdoelstellingen moeten daarom worden gevolgd met behulp van gemeenschappelijke methoden die coherent zijn met die welke zijn ontwikkeld in het kader van andere programma's van de Unie die betrekking hebben op klimaat, biodiversiteit en beheer van luchtverontreiniging, zodat het individuele en gecombineerde effect van investeringen op de belangrijkste componenten van het natuurlijke kapitaal, waaronder lucht, water, land en biodiversiteit, kan worden beoordeeld.

(12)

Investeringsprojecten waarvoor met name op het gebied van infrastructuur substantiële steun van de Unie wordt verleend, moeten worden onderworpen aan een duurzaamheidstoets in overeenstemming met de richtsnoeren die de Commissie in nauwe samenwerking met de uitvoerende partners in het kader van het InvestEU-programma en na openbare raadplegingen moet ontwikkelen en waarbij op passende wijze gebruik wordt gemaakt van de criteria die zijn vastgesteld in [de verordening tot vaststelling van een kader ter bevordering van duurzame investeringen] om te bepalen of een economische activiteit ecologisch duurzaam is en coherent met de richtsnoeren die voor andere programma's van de Unie zijn ontwikkeld. Dergelijke richtsnoeren dienen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel passende bepalingen te omvatten om overmatige administratieve lasten te voorkomen , en projecten die een bepaalde omvang zoals omschreven in de richtsnoeren niet overschrijden, moeten worden uitgesloten van de duurzaamheidstoets .

(13)

De lage investeringspercentages in infrastructuur in de Unie tijdens de financiële crisis ondermijnden het vermogen van de Unie om duurzame groei, concurrentievermogen en convergentie te stimuleren. Forse investeringen in de Europese infrastructuur, met name in interconnectie en energie-efficiëntie en de totstandbrenging van een interne Europese vervoersruimte , zijn van fundamenteel belang om de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie , waaronder de verbintenissen van de Unie met betrekking tot de SDG's, en de energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen. De steun uit het InvestEU-fonds moet dan ook gericht zijn op investeringen in vervoer, energie, met inbegrip van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, het milieu, klimaatmaatregelen en maritieme en digitale infrastructuur , bijvoorbeeld ter ondersteuning van de ontwikkeling en uitrol van intelligente vervoerssystemen (ITS) . Het InvestEU-programma moet prioriteit geven aan gebieden waarop te weinig wordt geïnvesteerd en waar extra investeringen nodig zijn, zoals duurzame mobiliteit, energie-efficiëntie en acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de lange termijn. Om het effect en de toegevoegde waarde van de financieringssteun van de Unie te maximaliseren, is het aangewezen een gestroomlijnd investeringsproces te bevorderen dat zichtbaarheid van de projectpijplijn mogelijk maakt en de synergieën tussen de relevante programma's van de Unie op gebieden zoals vervoer, energie en digitalisering maximaliseert . Rekening houdend met de bedreigingen voor de veiligheid moet bij investeringsprojecten waarvoor steun van de Unie wordt verleend, rekening worden gehouden met de beginselen inzake de bescherming van de burgers in de publieke ruimte. Een en ander moet een aanvulling vormen op de inspanningen van andere fondsen van de Unie, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, waarmee steun wordt verleend voor de veiligheidscomponenten van investeringen met betrekking tot de publieke ruimte, vervoer, energie en andere kritieke infrastructuur.

(13 bis)

Het InvestEU-programma moet burgers en gemeenschappen die dat willen, in staat stellen te investeren in een duurzamere, koolstofarme samenleving, onder meer in het kader van de energietransitie. Overwegende dat burgerenergiegemeenschappen, hernieuwbare-energiegemeenschappen en consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie inmiddels volgens de [herziene richtlijn hernieuwbare energie] en [herziene elektriciteitsrichtlijn] worden erkend als essentiële actoren in de energietransitie van de EU en in die hoedanigheid ondersteuning ontvangen, moet InvestEU de marktdeelname van die actoren helpen bevorderen. [Am. 3]

(13 ter)

Het InvestEU-programma moet in voorkomend geval bijdragen tot de doelstellingen van de [herziene richtlijn hernieuwbare energiebronnen] en de [verordening governance van de energie-unie], en bij investeringsbesluiten de energie-efficiëntie bevorderen. Het moet ook bijdragen aan de langetermijnrenovatiestrategie voor gebouwen die de lidstaten moeten opstellen uit hoofde van de [richtlijn energieprestatie van gebouwen]. Het programma moet de digitale eengemaakte markt versterken en bijdragen tot het verkleinen van de digitale kloof en tegelijkertijd de dekking en connectiviteit in de hele Unie vergroten.

(13 quater)

Het waarborgen van de veiligheid van weggebruikers is een enorme uitdaging bij de ontwikkeling van de vervoerssector, en het huidige beleid en de recente investeringen dragen slechts in beperkte mate bij aan de beperking van het aantal doden of zwaargewonden bij verkeersongevallen. Het InvestEU-programma moet de inspanningen helpen opvoeren om technologieën te ontwerpen en toe te passen die bijdragen aan veiligere voertuigen en weginfrastructuur.

(13 quinquies)

Echte multimodaliteit is een kans om een efficiënt en milieuvriendelijk vervoersnetwerk te ontwerpen dat het maximale potentieel van alle vervoersmiddelen benut en synergieën tussen de vervoersmiddelen tot stand brengt. Het InvestEU-programma kan een belangrijk middel worden voor ondersteuning van investeringen in multimodale vervoersknooppunten die, ondanks hun aanzienlijk economisch potentieel en zakelijke haalbaarheid, een wezenlijk risico voor private investeerders inhouden.

(14)

Hoewel het niveau van de totale investeringen in de Unie stijgt, zijn investeringen in activiteiten met een hoger risico, zoals onderzoek en innovatie, nog steeds ontoereikend. Aangezien de publieke financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten de productiviteitsgroei bevordert en cruciaal is om private onderzoeks- en innovatieactiviteiten te stimuleren, zijn de daaruit voortvloeiende onderinvesteringen in onderzoek en innovatie schadelijk voor het industriële en economische concurrentievermogen van de Unie en de levenskwaliteit van haar burgers. Het InvestEU-fonds moet passende financiële producten aanbieden voor de verschillende stadia van de innovatiecyclus en een breed scala van belanghebbenden, met name om opschaling en toepassing van oplossingen op commerciële schaal in de Unie mogelijk te maken, teneinde dergelijke oplossingen concurrerend te maken op de wereldmarkten en excellentie van de Unie inzake groene technologieën op mondiaal niveau te bevorderen . Om investeringen in activiteiten met een hoger risico, zoals onderzoek en innovatie, te ondersteunen, is het van essentieel belang dat Horizon Europa, met name de Europese Innovatieraad, in synergie werkt met de financiële producten die in het kader van het InvestEU-programma zullen worden ingezet. Bovendien ondervinden innovatieve kmo's en start-ups moeilijkheden om financiering te verkrijgen — met name als ze op immateriële activa zijn gericht –, waardoor de Europese Innovatieraad op uiterst complementaire wijze met de specifieke financiële producten in het kader van het InvestEU-programma moet werken met het oog op continue steun voor dergelijke kmo's. In dat opzicht moet de ervaring die is opgedaan met de in het kader van Horizon 2020 ingezette financiële instrumenten, zoals InnovFin en de leninggarantie voor kmo's in het kader van Cosme, dienen als een stevige basis om deze gerichte steun te verstrekken.

(14 bis)

Toerisme is een belangrijke sector van de economie van de Unie en het InvestEU-programma moet bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen van de sector op lange termijn door acties te ondersteunen die gericht zijn op een overgang naar duurzaam, innovatief en digitaal toerisme.

(15)

Er zijn dringend significante inspanningen nodig om te investeren in en een stimulans te geven aan digitale transformatie en de voordelen ervan onder alle burgers en bedrijven in de Unie , in steden en op het platteland, te verspreiden. Tegenover het sterke beleidskader van de strategie voor de digitale eengemaakte markt moeten nu investeringen met een soortgelijke ambitie staan, onder meer in kunstmatige intelligentie , in overeenstemming met het programma Digitaal Europa, met name op het gebied van ethiek, machine learning, het internet der dingen, biotechnologie en fintech, wat de efficiëntie kan verhogen bij het mobiliseren van kapitaal voor ondernemingsprojecten .

(16)

Kmo's vertegenwoordigen meer dan 99 % van de bedrijven in de Unie en hun economische waarde is van significant en cruciaal belang . Bij de toegang tot financiering staan zij echter voor problemen vanwege het hoge risico en het ontbreken van voldoende onderpand. Bijkomende uitdagingen vloeien voort uit de behoefte van kmo's en ondernemingen van de sociale economie om concurrerend te blijven door deel te nemen aan activiteiten op het gebied van digitalisering, internationalisering, transformatie in de geest van een circulaire economie en innovatie en door hun personeel bij- en na te scholen. Bovendien hebben zij, in vergelijking met grotere ondernemingen, toegang tot een beperkter aantal financieringsbronnen: zij geven gewoonlijk geen obligaties uit en hebben slechts beperkte toegang tot effectenbeurzen of grote institutionele beleggers. De gebrekkige toegang tot kapitaal voor kmo's wordt bovendien versterkt door de relatief zwakke risico- en durfkapitaalsector in de Unie. De toegang tot financiering is nog moeilijker voor kleine en middelgrote ondernemingen waarvan de activiteiten op immateriële activa zijn gericht. Kmo's in de Unie zijn in hoge mate afhankelijk van banken en schuldfinanciering in de vorm van rekening-courantkredieten, bankleningen of leasing. Om kmo's beter in staat te stellen hun oprichting, groei , innovatie en duurzame ontwikkeling te financieren, hun concurrentievermogen te waarborgen, economische neergangen op te vangen en de economie en het financiële stelsel veerkrachtiger te maken in tijden van economische neergang of schokken en beter in staat te stellen werkgelegenheid en sociaal welzijn te scheppen , is het noodzakelijk kmo's te ondersteunen die met de bovengenoemde uitdagingen worden geconfronteerd door hun toegang tot financiering te vergemakkelijken en meer gediversifieerde financieringsbronnen ter beschikking te stellen. Een en ander vormt ook een aanvulling op de initiatieven die reeds zijn genomen in het kader van de kapitaalmarktenunie. Programma's zoals Cosme zijn van belang geweest voor kmo's in de zin dat zij de toegang tot financiering in alle fasen van de levenscyclus van kmo's hebben vergemakkelijkt, en daarbij is nog het EFSI gekomen, waarvan kmo's snel gebruik hebben gemaakt. Het InvestEU-fonds moet daarom voortbouwen op die successen en gedurende de gehele levenscyclus van een bedrijf werkkapitaal en investeringen alsook financiering voor leasingtransacties verstrekken en een kans bieden om te focussen op specifieke, meer doelgroepgerichte financiële producten.

(16 bis)

Ondernemingen die diensten van algemeen belang aanbieden, vervullen een essentiële en strategische rol in belangrijke sectoren met grote netwerkindustrieën (energie, water, afvalstoffen, milieu, postdiensten, vervoer en telecommunicatie), en in de gezondheidszorg, het onderwijs en de sociale diensten. Door deze ondernemingen te steunen, waarborgt de Unie het welzijn van haar burgers en democratische keuzes, bijvoorbeeld met betrekking tot de kwaliteit van diensten.

(17)

Zoals aangegeven in de discussienota over de sociale dimensie van Europa (7) en de Europese pijler van sociale rechten (8) en het kader van de Unie betreffende het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap , is het opbouwen van een meer inclusieve en eerlijkere Unie voor de Unie een topprioriteit om ongelijkheid aan te pakken en beleid inzake sociale insluiting in Europa te bevorderen. Ongelijkheid van kansen is met name van invloed op de toegang tot onderwijs, opleiding , cultuur, werkgelegenheid, gezondheidszorg en sociale diensten . Investeringen in de sociale, vaardigheden- en met menselijk kapitaal verband houdende economie, alsmede in de integratie van kwetsbare bevolkingsgroepen in de samenleving, kunnen de economische kansen vergroten, vooral als de investeringen op het niveau van de Unie worden gecoördineerd. Het InvestEU-fonds moet worden gebruikt om investeringen in onderwijs en opleiding te ondersteunen, met inbegrip van het bijscholen en nascholen van werknemers, onder meer in regio's die afhankelijk zijn van een koolstofintensieve economie en die getroffen worden door de structurele overgang naar een koolstofarme economie, bij te dragen tot een toename van de werkgelegenheid, met name onder ongeschoolden en langdurig werklozen, en de situatie te verbeteren met betrekking tot gendergelijkheid, gelijke kansen, solidariteit tussen de generaties, de gezondheidssector en de sector van sociale diensten , sociale woningbouw, dakloosheid, digitale inclusiviteit, gemeenschapsontwikkeling, de rol en de plaats van jongeren in de samenleving en van kwetsbare mensen, waaronder onderdanen van derde landen. Het InvestEU-programma moet ook bijdragen aan de ondersteuning van de Europese cultuur en creativiteit. Om de ingrijpende transformaties van samenlevingen in de Unie en de arbeidsmarkt in het komende decennium tegen te gaan, is het noodzakelijk te investeren in menselijk kapitaal, sociale infrastructuur, duurzame en sociale financiering, microfinanciering, financiering van sociale ondernemingen en nieuwe bedrijfsmodellen voor sociale economie, waaronder investeringen in sociale effecten en sociale uitbesteding. Het InvestEU-programma moet het zich ontwikkelende socialemarktecosysteem versterken door het aanbod van en de toegang tot financiering voor micro- en sociale ondernemingen en charitatieve instellingen te vergroten, om tegemoet te komen aan de vraag van degenen die dit het meest nodig hebben. In het verslag van de taskforce op hoog niveau inzake investeringen in sociale infrastructuur in Europa (9) is vastgesteld dat er een totale investeringskloof is van ten minste 1,5 triljoen EUR voor de periode tussen 2018 en 2030 met betrekking tot sociale infrastructuur en diensten, onder meer op het gebied van onderwijs, opleiding, gezondheid en huisvesting, die ook op het niveau van de Unie steun vergen. Bijgevolg moeten de collectieve kracht van publiek, commercieel en filantropisch kapitaal en de steun van alternatieve soorten financiële dienstverleners zoals ethische, sociale en duurzame actoren, en van stichtingen worden aangewend om de ontwikkeling van de waardeketen van de sociale markt en een veerkrachtigere Unie te ondersteunen.

(18)

Het InvestEU fonds moet in het kader van vier beleidsvensters opereren, die de belangrijkste beleidsprioriteiten van de Unie weerspiegelen, namelijk duurzame infrastructuur; onderzoek, innovatie en digitalisering; kleine en middelgrote ondernemingen; en sociale investeringen en vaardigheden.

(19)

Elk beleidsvenster moet uit twee compartimenten bestaan, namelijk een EU-compartiment en een lidstaatcompartiment. Het EU-compartiment moet marktfalen of suboptimale investeringssituaties in de hele Unie of in specifieke lidstaten aanpakken , onder meer met betrekking tot beleidsdoelstellingen van de Unie . Het lidstaatcompartiment moet marktfalen of suboptimale investeringssituaties in een of meerdere lidstaten aanpakken. Daarnaast moet het voor de lidstaten mogelijk zijn bij te dragen aan het lidstaatcompartiment in de vorm van garanties of contanten. De EU- en lidstaatcompartimenten moeten, waar nodig, op complementaire wijze worden gebruikt ter ondersteuning van een financierings- of investeringsverrichting, onder meer door steun van beide compartimenten te combineren. Regionale autoriteiten moeten de mogelijkheid hebben om via de lidstaten een deel van de door hen beheerde middelen onder gedeeld beheer over te maken aan het InvestEU-fonds, dat wordt gereserveerd voor InvestEU-projecten in dezelfde regio. Acties die uit hoofde van het InvestEU fonds worden gesteund via EU- of lidstaatcompartimenten mogen private financiering niet overlappen of verdringen en mogen de concurrentie op de interne markt niet verstoren.

(20)

Het lidstaatcompartiment moet specifiek zijn geconcipieerd om het mogelijk te maken middelen onder gedeeld beheer te gebruiken voor de voorziening van een garantie die door de Unie wordt verleend. Die mogelijkheid zou de meerwaarde van de door de Unie ondersteunde begrotingsgarantie verhogen door deze te verstrekken aan een breder publiek van ontvangers van financiering en voor meer soorten projecten, en door de manieren te diversifiëren om de doelstellingen van de fondsen onder gedeeld beheer te bereiken, terwijl tegelijkertijd een consistent risicobeheer van de voorwaardelijke verplichtingen wordt gewaarborgd door de garantie van de Commissie onder indirect beheer te implementeren. De Unie moet de financierings- en investeringsverrichtingen garanderen waarin de garantieovereenkomsten tussen de Commissie en de uitvoerende partners in het kader van het lidstaatcompartiment voorzien, de Fondsen onder gedeeld beheer moeten voor de voorziening van de garantie zorgen, volgens een voorzieningspercentage dat door de Commissie , in overleg met de lidstaat, wordt vastgesteld op basis van de aard van de verrichtingen en de daaruit voortvloeiende verwachte verliezen, en de lidstaat en/of de uitvoerende partners of particuliere investeerders moet(en) de verliezen boven de verwachte verliezen dragen door de verlening van een back-to-backgarantie aan de Unie. Dergelijke regelingen moeten worden gesloten in de vorm van één enkele bijdrageovereenkomst met elke lidstaat die vrijwillig voor deze optie kiest. De bijdrageovereenkomst moet een of meer specifieke garantieovereenkomsten omvatten die in de betrokken lidstaat moeten worden uitgevoerd. De vaststelling van het voorzieningspercentage per geval vereist een afwijking van [artikel 211, lid 1,] van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX (het “Financieel Reglement”). Bij deze opzet is ook voorzien in één regeling voor begrotingsgaranties die worden ondersteund door centraal beheerde fondsen of door fondsen onder gedeeld beheer, waardoor de combinatie ervan zou worden vergemakkelijkt.

(21)

Het InvestEU-fonds moet openstaan voor bijdragen van derde landen die lid zijn van de Europese Vrijhandelsassociatie, toetredende landen, kandidaten en potentiële kandidaten, landen die onder het nabuurschapsbeleid vallen en andere landen, overeenkomstig de voorwaarden die tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld. Dit moet in voorkomend geval verdere samenwerking met de betrokken landen mogelijk maken, met name op het gebied van onderzoek en innovatie en kleine en middelgrote ondernemingen.

(22)

Deze verordening stelt de financiële middelen vast voor andere maatregelen van het InvestEU-programma dan de voorziening van de EU-garantie, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [verwijzing die in voorkomend geval moet worden bijgewerkt overeenkomstig het nieuw interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (10)].

(23)

De EU-garantie van 40 817 500 000  EUR (lopende prijzen) op het niveau van de Unie zal naar verwachting meer dan 698 194 079 000  EUR aan extra investeringen in de hele Unie mobiliseren en moet ▌over de beleidsvensters worden verdeeld.

(23 bis)

De lidstaten kunnen bijdragen aan het lidstaatcompartiment in de vorm van garanties of contanten. Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de Raad bij de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact (SGP), moeten eenmalige bijdragen door de lidstaten aan het lidstaatcompartiment in de vorm van garanties of contanten of bijdragen door een lidstaat of door nationale stimuleringsbanken die tot de algemene overheidssector worden gerekend of namens een lidstaat handelen op investeringsplatformen, in beginsel worden opgevat als eenmalige maatregelen in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad  (1bis) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad  (1ter) .

(24)

De EU-garantie die het InvestEU-fonds ondersteunt, moet indirect door de Commissie worden geïmplementeerd en is voor het benaderen van financiële intermediairs, indien van toepassing, en eindontvangers van uitvoerende partners afhankelijk. De selectie van de uitvoerende partners moet transparant en vrij van belangenconflicten zijn. De Commissie dient met elke uitvoerende partner een garantieovereenkomst voor de toewijzing van garantiecapaciteit uit het InvestEU-fonds te sluiten om de financierings- en investeringsverrichtingen ervan te ondersteunen die aan de doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria van het InvestEU-fonds voldoen. Het risicobeheer van de garantie mag de rechtstreekse toegang van de uitvoerende partners tot de garantie niet belemmeren. Zodra de garantie in het kader van het EU-compartiment aan uitvoerende partners is verleend, moeten zij volledig verantwoordelijk zijn voor het gehele investeringsproces en het zorgvuldigheidsonderzoek van de financierings- of investeringsverrichtingen. Het InvestEU-fonds moet projecten ondersteunen die doorgaans een hoger risicoprofiel hebben dan de projecten die door normale verrichtingen van de uitvoerende partners worden ondersteund en die in de periode waarin de EU-garantie kan worden benut, zonder InvestEU-steun niet, of niet in dezelfde mate, door uitvoerende partners zouden kunnen worden uitgevoerd.

(24 bis)

Het InvestEU-fonds dient een passende governancestructuur te hebben, waarvan de functie in verhouding moet staan tot diens enige doel, namelijk het zeker stellen van een passend gebruik van de EU-garantie, waarbij de politieke onafhankelijkheid van investeringsbesluiten en, in voorkomend geval, het beginsel van de marktgestuurde aard van het InvestEU-fonds moeten worden gewaarborgd. Die governancestructuur dient te bestaan uit een bestuur, een adviesraad en een volledig onafhankelijk investeringscomité. De Commissie moet beoordelen in welke mate de door de uitvoerende partners ingediende investerings- en financieringsverrichtingen verenigbaar zijn met het recht en het beleid van de Unie, terwijl de besluiten over financierings- en investeringsverrichtingen uiteindelijk door een uitvoerende partner moeten worden genomen. Bij de algemene samenstelling van de governancestructuur moet worden gezorgd voor een genderevenwicht.

(25)

Er dient een adviesraad te worden ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de Commissie, de Europese Investeringsbank (EIB)-groep, de uitvoerende partners en vertegenwoordigers van de lidstaten , één deskundige voor elk van de vier beleidsvensters, benoemd door het Europees Economisch en Sociaal Comité, en een door het Comité van de Regio's benoemde deskundige , om informatie uit te wisselen en van gedachten te wisselen over de benutting van de financiële producten die in het kader van het InvestEU-fonds worden ingezet, en om te discussiëren over veranderende behoeften en nieuwe producten, met inbegrip van specifieke territoriale marktkloven.

(26)

Het bestuur moet de strategische koers van het InvestEU-fonds bepalen en de regels vaststellen die noodzakelijk zijn voor de werking ervan, evenals de regels die van toepassing zijn op de verrichtingen met investeringsplatformen. Het bestuur moet uit de volgende zes leden bestaan: drie door de Commissie benoemde leden, één door de Europese Investeringsbank benoemd lid, één door de adviesraad uit de groep vertegenwoordigers van de uitvoerende partners benoemd lid, dat geen vertegenwoordiger van de EIB-groep mag zijn, en één door het Europees Parlement benoemde deskundige, die geen instructies vraagt of aanvaardt van instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie, van enige regering van een lidstaat of van enige andere publieke of private entiteit, en volstrekt onafhankelijk moet handelen. De deskundige dient zijn taken onpartijdig en in het belang van het InvestEU-fonds uit te voeren. Gedetailleerde notulen van de bestuursvergaderingen moeten worden bekendgemaakt zodra ze door het bestuur zijn goedgekeurd, en het Europees Parlement moet onmiddellijk in kennis worden gesteld van de bekendmaking ervan.

(27)

Voordat een project aan het investeringscomité wordt voorgelegd, moet een door de Commissie georganiseerd secretariaat dat verantwoording verschuldigd is aan de voorzitter van het investeringscomité nagaan of de door de uitvoerende partners verstrekte documentatie volledig is en de Commissie bijstaan bij het beoordelen in welke mate investerings- en financieringsverrichtingen verenigbaar zijn met het recht en het beleid van de Unie. Het secretariaat moet ook het bestuur bijstaan.

(28)

Een investeringscomité, bestaande uit onafhankelijke deskundigen, dient tot een besluit te komen over de verlening van steun uit hoofde van de EU-garantie voor financierings- en investeringsverrichtingen die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, en externe deskundigheid te leveren bij de beoordeling van investeringsprojecten. Het investeringscomité dient verschillende formaties te hebben om de verschillende beleidsterreinen en sectoren zo goed mogelijk te bestrijken.

(29)

Bij de selectie van de uitvoerende partners voor de inzet van het InvestEU-fonds moet de Commissie rekening houden met de capaciteit van de tegenpartij om de doelstellingen van het InvestEU-fonds te verwezenlijken en eraan bij te dragen, teneinde een adequate geografische dekking en diversificatie te waarborgen, private investeerders aan te trekken en te zorgen voor voldoende risicodiversificatie alsmede voor nieuwe oplossingen om marktfalen en suboptimale investeringssituaties aan te pakken en economische, sociale en territoriale cohesie te garanderen . Gezien de rol van de EIB krachtens de Verdragen, haar capaciteit om in alle lidstaten actief te zijn en de ervaring die zij heeft opgedaan in het kader van de huidige financiële instrumenten en het EFSI, dient de EIB-groep een bevoorrechte uitvoeringspartner te blijven in het kader van het EU-compartiment van het InvestEU-fonds. Naast de EIB-groep moeten nationale stimuleringsbanken of -instellingen in staat zijn om een aanvullend financieel productassortiment aan te bieden, aangezien hun ervaring en capaciteiten op regionaal niveau gunstig kunnen zijn voor het maximaliseren van de impact van publieke middelen op het gehele grondgebied van de Unie , en om een billijk geografisch evenwicht tussen de projecten te waarborgen en zo bij te dragen aan het verminderen van regionale verschillen . Bij het opstellen van de regels betreffende de deelname van nationale stimuleringsbanken of -instellingen aan het InvestEU-programma moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de complexiteit, de omvang en het risico van de betrokken uitvoerende partners zodat een gelijk speelveld wordt gewaarborgd voor kleinere en jongere stimuleringsbanken of -instellingen. Bovendien moet het mogelijk zijn andere internationale financiële instellingen als uitvoerende partner te hebben, met name wanneer zij in bepaalde lidstaten een comparatief voordeel bieden in termen van specifieke deskundigheid en ervaring. Ook andere entiteiten die aan de criteria van het Financieel Reglement voldoen, moeten als uitvoeringspartner kunnen optreden.

(29 bis)

Investeringsplatformen moeten, in voorkomend geval, mede-investeerders, overheidsinstanties, deskundigen, onderwijs-, opleidings- en onderzoeksinstellingen, de betrokken sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en andere relevante actoren op Unie-, nationaal en regionaal niveau bij elkaar brengen.

(30)

Om ervoor te zorgen dat de interventies in het kader van het EU-compartiment van het InvestEU-fonds op marktfalen en suboptimale investeringssituaties ▌zijn gericht en tegelijkertijd de doelstellingen van een optimale geografische reikwijdte verwezenlijken, moet de EU-garantie worden toegewezen aan uitvoerende partners, die alleen of samen met andere uitvoerende partners een of meer lidstaten kunnen bestrijken. In het laatste geval blijft de contractuele verantwoordelijkheid van de uitvoerende partners beperkt tot hun respectieve nationale mandaten. Om een betere geografische diversificatie te bevorderen, kunnen speciale regionale investeringsplatformen worden opgericht die zijn gericht op belanghebbende groepen van lidstaten, waarbij de inspanningen en de deskundigheid van financiële instellingen die werden onderworpen aan een pijlerbeoordeling, worden gecombineerd met nationale stimuleringsbanken met beperkte ervaring op het gebied van het gebruik van financiële instrumenten. Dergelijke structuren moeten worden aangemoedigd, onder andere met beschikbare steun uit de InvestEU-advieshub. Ten minste 75 % van de EU-garantie in het kader van het EU-compartiment moet worden toegewezen aan de EIB-groep. Er kunnen bedragen van meer dan 75 % van de EU-garantie beschikbaar worden gesteld aan de EIB-groep indien de nationale stimuleringsbanken of -instellingen het resterende deel van de garantie niet volledig kunnen gebruiken. Evenzo kunnen bedragen van meer dan 25 % van de EU-garantie beschikbaar worden gesteld aan andere uitvoerende partners indien de EIB-groep haar deel van de garantie niet volledig kan gebruiken. Nationale stimuleringsbanken of -instellingen kunnen volledig profiteren van de EU-garantie, ook indien zij besluiten deze via de EIB-groep of het Europees Investeringsfonds te laten lopen.

(31)

De EU-garantie in het kader van het lidstaatcompartiment moet worden toegewezen aan elke uitvoerende partner die overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder c)], van het [Financieel Reglement] subsidiabel is, met inbegrip van nationale of regionale stimuleringsbanken of -instellingen, de EIB, het Europees Investeringsfonds en andere multilaterale ontwikkelingsbanken. Bij de selectie van de uitvoerende partners in het kader van het lidstaatcompartiment moet de Commissie rekening houden met de voorstellen van elke lidstaat. Overeenkomstig [artikel 154] van het [Financieel Reglement] moet de Commissie de regels en procedures van de uitvoerende partner beoordelen om zich ervan te vergewissen dat deze een niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie bieden dat gelijkwaardig is aan het door de Commissie geboden niveau.

(32)

Financierings- en investeringsverrichtingen moeten uiteindelijk in eigen naam door een uitvoerende partner worden vastgesteld, overeenkomstig zijn interne regels en procedures worden uitgevoerd en in zijn eigen financiële staten administratief worden verwerkt. De Commissie dient dan ook uitsluitend verantwoording af te leggen over elke financiële verplichting die uit de EU-garantie voortvloeit, en het maximumbedrag van de garantie bekend te maken, met inbegrip van alle relevante informatie over de verstrekte garantie.

(33)

Het InvestEU-fonds dient in voorkomend geval een soepele en efficiënte combinatie van subsidies of financiële instrumenten, of beide, mogelijk te maken, die uit de begroting van de Unie of uit andere fondsen zoals het EU-innovatiefonds voor de handel in emissierechten (ETS) worden gefinancierd, waarbij die garantie wordt verleend in situaties waarin dit noodzakelijk is om investeringen optimaal te ondersteunen om bepaald marktfalen of suboptimale investeringssituaties aan te pakken.

(34)

Projecten die door de uitvoerende partners worden ingediend voor steun in het kader van het InvestEU-programma, met inbegrip van de combinatie met steun van andere programma's van de Unie, moeten als geheel ook in overeenstemming zijn met de doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria die zijn vervat in de regels van de relevante programma's van de Unie. Over het gebruik van de EU-garantie moet worden beslist volgens de regels van het InvestEU-programma.

(35)

De InvestEU-advieshub moet de ontwikkeling van een robuuste pijplijn van investeringsprojecten in elk beleidsvenster ondersteunen door te voorzien in de daadwerkelijke uitvoering van geografische diversificatie om bij te dragen aan de doelstelling van de Unie om te zorgen voor economische, sociale en territoriale samenhang en regionale verschillen te verminderen. De advieshub dient bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak om kleine projecten te verzamelen en in grotere portefeuilles te bundelen. De Commissie moet overeenkomsten ondertekenen met de EIB-groep en andere uitvoerende partners om deze aan te wijzen als advieshub-partners. De Commissie, de EIB-groep en de andere uitvoerende partners moeten nauw samenwerken om te zorgen voor doeltreffendheid, synergieën en een doeltreffende geografische ondersteuning in de gehele Unie, rekening houdend met de deskundigheid en lokale capaciteit van lokale uitvoerende partners, alsook met bestaande structuren, zoals de Europese investeringsadvieshub . Daarnaast moet in een sectoroverschrijdende component in het kader van het InvestEU-programma worden voorzien om te zorgen voor één enkel aanspreekpunt en beleidsoverschrijdende projectontwikkelingsbijstand voor centraal beheerde programma's van de Unie. [Am. 5]

(36)

Om te zorgen voor een brede geografische spreiding van de adviesdiensten in de hele Unie en om met succes gebruik te maken van de lokale kennis over het InvestEU-fonds, moet waar nodig worden gezorgd voor een lokale aanwezigheid van de InvestEU-advieshub, als aanvulling op de bestaande steunregelingen en de aanwezigheid van lokale partners , teneinde tastbare, proactieve maatwerkhulp ter plaatse te bieden. Om het verlenen van adviserende ondersteuning op lokaal niveau te vergemakkelijken en te zorgen voor doeltreffendheid, synergieën en een doeltreffende geografische ondersteuning in de gehele Unie, moet de InvestEU-advieshub samenwerken met nationale stimuleringsbanken of -instellingen en de beheersautoriteiten van de Europese structuur- en investeringsfondsen en hun expertise benutten en toepassen. In de lidstaten waar geen nationale stimuleringsbanken of -instellingen bestaan, moet de InvestEU-advieshub in voorkomend geval en op verzoek van de betrokken lidstaat, proactieve adviserende ondersteuning voor de oprichting van een dergelijke bank of instelling verlenen.

(36 bis)

De InvestEU-advieshub moet adviserende ondersteuning verlenen aan kleine projecten en projecten voor start-ups, in het bijzonder wanneer start-ups hun investeringen in onderzoek en innovatie willen beschermen door intellectuele eigendomsrechten als patenten aan te vragen.

(37)

In het kader van het InvestEU-fonds is er behoefte aan steun voor projectontwikkeling en capaciteitsopbouw om de organisatorische capaciteiten en marktmakende activiteiten te ontwikkelen die nodig zijn om kwaliteitsprojecten tot stand te brengen. Bovendien is het de bedoeling de voorwaarden te scheppen voor de uitbreiding van het potentiële aantal subsidiabele ontvangers in zich ontwikkelende en lokale marktsegmenten, met name wanneer de geringe omvang van individuele projecten de transactiekosten op projectniveau aanzienlijk verhoogt, zoals voor het socialefinancieringsecosysteem. De steun voor capaciteitsopbouw moet dan ook complementair en additioneel zijn ten opzichte van acties in het kader van andere EU-programma's die een specifiek beleidsterrein bestrijken. Er moet voor worden gezorgd dat de capaciteitsopbouw van potentiële projectontwikkelaars, met name lokale organisaties van dienstverleners en autoriteiten, wordt ondersteund.

(38)

Het InvestEU-portaal moet worden opgezet om te voorzien in een gemakkelijk toegankelijke en gebruikersvriendelijke projectdatabank ter bevordering van de zichtbaarheid van investeringsprojecten die financiering zoeken, met een sterkere focus op het verstrekken aan de uitvoerende partners van een mogelijke pijplijn van investeringsprojecten die verenigbaar is met het recht en het beleid van de Unie.

(39)

Ingevolge de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord voor beter wetgeven van 13 april 2016 (11) moet het InvestEU-programma worden geëvalueerd op basis van informatie die aan de hand van specifieke monitoringvereisten is verzameld, waarbij overregulering en administratieve lasten, met name voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Deze vereisten kunnen in voorkomend geval meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de effecten van het InvestEU-programma in de praktijk.

(40)

Er moet een solide monitoringkader, gebaseerd op output-, resultaat- en impactindicatoren, worden geïmplementeerd om de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie te volgen. Om ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd aan de Europese burgers, moeten de Commissie en het bestuur jaarlijks verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de voortgang, het effect en de verrichtingen van het InvestEU-programma.

(41)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.

(42)

Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe FR] is van toepassing op het InvestEU-programma. Zij stelt regels vast voor de uitvoering van de begroting van de Unie, met inbegrip van de regels inzake begrotingsgaranties.

(43)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (13), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (14) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (15) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, invordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (16). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EMO en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(44)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld bij de EER-Overeenkomst, die voorziet in de uitvoering van de programma's door middel van een besluit op grond van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook op basis van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen om offshorebedrijven en ondernemingen die zijn gevestigd in “niet-meewerkende” landen uit te sluiten en de nodige rechten en toegang te verlenen aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen en het recht van de Unie kunnen waarborgen om te zorgen voor goed financieel beheer en haar financiële belangen te beschermen .

(45)

Krachtens [referentie in voorkomend geval bijwerken overeenkomstig een nieuw LGO-besluit: artikel 88 van Besluit 2013/755/EU van de Raad] zijn personen en entiteiten die zijn gevestigd in landen en gebieden overzee subsidiabel overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het InvestEU-programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft.

(46)

Om de niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen met investeringsrichtsnoeren , die de Commissie in nauwe samenwerking met de uitvoerende partners en na raadplegingen moet ontwikkelen, en waaraan financierings- en investeringsverrichtingen moeten voldoen, om een snelle en flexibele aanpassing van de prestatie-indicatoren te vergemakkelijken en om het voorzieningspercentage aan te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de opstelling van de investeringsrichtsnoeren voor de financierings- en investeringsverrichtingen in het kader van verschillende beleidsvensters, de wijziging van bijlage III bij deze verordening om de indicatoren te herzien of aan te vullen en de aanpassing van het voorzieningspercentage. Dergelijke investeringsrichtsnoeren dienen, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, passende bepalingen te omvatten om overmatige administratieve lasten te voorkomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen."

(47)

Het InvestEU-programma moet marktfalen en suboptimale investeringssituaties in de hele Unie en/of in specifieke lidstaten aanpakken en voorzien in Uniebrede markttests van innovatieve financiële producten en systemen om deze te verspreiden voor nieuw of complex marktfalen. Bijgevolg is optreden op het niveau van de Unie gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt het InvestEU-fonds ingesteld dat voorziet in een EU-garantie voor financierings- en investeringsverrichtingen van de uitvoerende partners ter ondersteuning van het interne beleid van de Unie.

Bij deze verordening wordt ook een adviesmechanisme ingesteld om de ontwikkeling van duurzame en voor investering in aanmerking komende projecten en de toegang tot financiering te ondersteunen en te voorzien in daarmee samenhangende capaciteitsopbouw (“InvestEU-advieshub”). Voorts wordt voorzien in een databank om zichtbaarheid te verlenen aan projecten waarvoor projectontwikkelaars financiering zoeken, en om investeerders informatie te verstrekken over investeringskansen (“InvestEU-portaal”).

In deze verordening worden de doelstellingen van het InvestEU-programma, de begroting en de bedragen voor de EU-garantie voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(-1)

“additionaliteit”: additionaliteit als omschreven in artikel 7 bis van deze verordening en als bedoeld in artikel 209, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement;

(-1 bis)

“advieshub-partner”: de in aanmerking komende tegenpartij waarmee de Commissie een overeenkomst ondertekent voor de uitvoering van een dienst die door de InvestEU-advieshub wordt geleverd;

(1)

“blendingverrichtingen”: door de EU-begroting ondersteunde verrichtingen, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun of terugbetaalbare steun of beide instrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders; voor de toepassing van deze definitie kunnen programma's van de Unie die worden gefinancierd uit andere bronnen dan de begroting van de Unie, zoals het innovatiefonds van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS), worden gelijkgesteld met door de begroting van de Unie gefinancierde programma's van de Unie;

(1 bis)

“bijdrageovereenkomst”: het juridische instrument waarin de Commissie en de lidstaten de voorwaarden voor de EU-garantie in het kader van het in artikel 9 gespecificeerde lidstaatcompartiment vastleggen;

(1 ter)

“EIB-groep”: de Europese Investeringsbank en haar dochterondernemingen;

(2)

“EU-garantie”: een door de begroting van de Unie verstrekte algemene garantie volgens welke de begrotingsgaranties overeenkomstig [artikel 219, lid 1,] van het [Financieel Reglement] van kracht worden door de ondertekening van individuele garantieovereenkomsten met uitvoerende partners;

(2 bis)

“financiële bijdrage”: een bijdrage van een uitvoerende partner in de vorm van bepaalde risico's die de partner voor zijn rekening neemt en/of financiële steun voor een verrichting die onder deze verordening valt;

(3)

“financieel product”: een financieel mechanisme of een financiële regeling die is overeengekomen tussen de Commissie en de uitvoerende partner krachtens welke de uitvoerende partner directe financiering of financiering via intermediairs aan eindontvangers verstrekt in een van de vormen bedoeld in artikel 13;

(4)

“financierings- en/of investeringsverrichtingen”: verrichtingen waarbij financiering aan eindontvangers op directe of indirecte wijze in de vorm van financiële producten wordt verstrekt, die door een uitvoerende partner in eigen naam worden uitgevoerd, in overeenstemming met zijn interne regels worden verstrekt en in zijn eigen financiële rekeningen worden verwerkt;

(5)

“fondsen onder gedeeld beheer”: fondsen die in de mogelijkheid voorzien om een bedrag daarvan toe te wijzen aan de voorziening voor een begrotingsgarantie in het lidstaatcompartiment van het InvestEU-fonds, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), het Cohesiefond, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO);

(6)

“garantieovereenkomst”: het rechtsinstrument waarbij de Commissie en een uitvoerende partner bepalen onder welke voorwaarden voor financierings- of investeringsverrichtingen het voordeel van de EU-garantie moet worden voorgesteld, de begrotingsgarantie voor deze verrichtingen moet worden verleend en deze in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening moeten worden uitgevoerd;

(7)

“uitvoerende partner”: de in aanmerking komende tegenpartij zoals een financiële instelling of een andere intermediair waarmee de Commissie een garantieovereenkomst ▌ondertekent;

(8)

“InvestEU-advieshub”: de technische bijstand als omschreven in artikel 20;

(9)

“InvestEU-portaal”: de databank als omschreven in artikel 21;

(10)

“InvestEU-programma”: het InvestEU-fonds, de InvestEU-advieshub, het InvestEU-portaal en de blendingverrichtingen gezamenlijk;

(10 bis)

“investeringsrichtsnoeren”: de reeks criteria, gebaseerd op de beginselen die in deze verordening worden vastgesteld met betrekking tot de algemene doelstellingen, subsidiabiliteitscriteria en in aanmerking komende instrumenten, die wordt gebruikt door het investeringscomité om op transparante en onafhankelijke wijze te besluiten hoe de EU-garantie wordt gebruikt;

(10 ter)

“investeringsplatformen”: special purpose vehicles, beheerde rekeningen, contractuele regelingen voor medefinanciering of risicodeling dan wel met andere middelen opgezette regelingen die entiteiten als middel gebruiken om bij te dragen aan de financiering van een aantal investeringsprojecten, en waartoe kunnen behoren:

(a)

nationale of subnationale platformen waarin diverse investeringsprojecten op het grondgebied van een bepaalde lidstaat worden gebundeld;

(b)

meerlanden- of regionale platformen waarin partners uit diverse lidstaten of derde landen worden samengebracht die geïnteresseerd zijn in projecten in een bepaald geografisch gebied;

(c)

thematische platformen waarin investeringsprojecten binnen een bepaalde sector worden gebundeld;

(11)

“microfinanciering”: microfinanciering als omschreven in Verordening [[ESF+] nummer];

(12)

“midcap-ondernemingen”: entiteiten met maximaal 3 000 werknemers die geen kmo of kleine midcap-onderneming zijn;

(13)

“nationale stimuleringsbanken of -instellingen” (“NPBI”) : juridische entiteiten die beroepsmatig financiële activiteiten verrichten en van een lidstaat of een entiteit van een lidstaat op centraal, regionaal of lokaal niveau de opdracht hebben gekregen om ontwikkelings- of stimuleringsactiviteiten te verrichten;

(14)

“kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's)”: micro-, kleine en middelgrote ondernemingen als omschreven in de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (17);

(15)

“kleine midcap-ondernemingen”: entiteiten met maximaal 499 werknemers die geen kmo zijn;

(16)

“sociale onderneming”: een sociale onderneming als omschreven in Verordening [[ESF+] nummer];

(16 bis)

“duurzame financiering”: het proces waarin naar behoren rekening wordt gehouden met milieu- en sociale overwegingen bij het nemen van beslissingen over investeringen, hetgeen leidt tot meer investeringen in langetermijn- en duurzame activiteiten;

(17)

“derde land”: een land dat geen lidstaat van de Unie is.

Artikel 3

Doelstellingen van het InvestEU-programma

1.   De algemene doelstelling van het InvestEU-programma is de ondersteuning van de beleidsdoelstellingen van de Unie door middel van financierings- en investeringsverrichtingen die bijdragen tot:

(a)

het concurrentievermogen van de Unie, waaronder onderzoek, innovatie en digitalisering;

(a bis)

een toename van de werkgelegenheid in de Unie en het scheppen van hoogwaardige banen in de Unie;

(b)

de groei en de duurzaamheid van de economie van de Unie, waardoor de Unie de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs kan halen ;

(c)

de sociale innovatie, veerkracht en inclusiviteit van de Unie;

(c bis)

de bevordering van wetenschappelijke en technologische vooruitgang, van cultuur, onderwijs en opleiding;

(c ter)

economische, territoriale en sociale samenhang;

(d)

de integratie van de kapitaalmarkten van de Unie en de versterking van de eengemaakte markt, met inbegrip van oplossingen om de fragmentatie van de kapitaalmarkten van de Unie aan te pakken, meer diversiteit te brengen in de financieringsbronnen voor ondernemingen in de Unie en houdbare financiering te bevorderen.

2.   De specifieke doelstellingen van het InvestEU-programma zijn:

(a)

ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen in duurzame infrastructuur op de gebieden bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a);

(b)

ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen in onderzoek, innovatie en digitalisering in alle beleidsvensters, waaronder ondersteuning voor de opschaling van innovatieve bedrijven en het op de markt brengen van technologieën ;

(c)

verbetering en vereenvoudiging van de toegang tot en de beschikbaarheid van financiering voor en versterking van het mondiale concurrentievermogen van innovatieve start-ups, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en, in gerechtvaardigde gevallen, voor kleine midcap-ondernemingen;

(d)

verbetering van de toegang tot en de beschikbaarheid van microfinanciering en financiering voor kmo's, sociale ondernemingen en de culturele, creatieve en onderwijssectoren , ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen met betrekking tot sociale investeringen , competenties en vaardigheden en ontwikkeling en consolidatie van markten voor sociale investeringen, op de gebieden als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d).

Artikel 4

Begroting en bedrag van de EU-garantie

1.   De EU-garantie ten behoeve van het EU-compartiment als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), bedraagt 40 817 500 000  EUR (lopende prijzen). Er wordt een voorzieningspercentage van 40 % ingesteld.

Een bijkomend bedrag van de EU-garantie kan worden verstrekt ten behoeve van het lidstaatcompartiment bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), op voorwaarde dat de overeenstemmende bedragen overeenkomstig [artikel 10, lid 1,] van Verordening [[VGB] nummer] en artikel [75, lid 1,] van Verordening [inzake GLB-plannen.] nummer] door de lidstaten worden toegewezen.

Naast de bijdrage waarnaar wordt verwezen in de tweede alinea, kunnen lidstaten bijdragen aan het lidstaatcompartiment in de vorm van garanties of contanten.

De bijdragen van derde landen als bedoeld in artikel 5 verhogen eveneens de EU-garantie als bedoeld in de eerste alinea, door het verstrekken van een volledige voorziening in contanten overeenkomstig [artikel 218, lid 2,] van het [Financieel Reglement].

2.   De ▌verdeling van het bedrag bedoeld in de eerste alinea van lid 1 van dit artikel wordt vastgesteld in bijlage I. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door, indien nodig, de in bijlage I bedoelde bedragen voor elk venster met maximaal 15 % aan te passen .

3.   De financiële middelen voor de uitvoering van de maatregelen bedoeld in de hoofdstukken V en VI bedragen 525 000 000 EUR (lopende prijzen).

4.   Het in lid 3 bedoelde bedrag kan ook worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van het InvestEU-programma, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, met inbegrip van bedrijfsinformatietechnologiesystemen.

Artikel 5

Met het InvestEU-fonds geassocieerde derde landen

Het EU-compartiment van het InvestEU-fonds bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), en elk van de beleidsvensters bedoeld in artikel 7, lid 1, kunnen bijdragen van de volgende derde landen ontvangen om deel te nemen aan bepaalde financiële producten overeenkomstig [artikel 218, lid 2,] van het [Financieel Reglement]:

(a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

(b)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor hun deelname aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

(c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

(d)

derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

(i)

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;

(ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het [Financieel Reglement];

(iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

(iv)

de rechten van de Unie waarborgt om te zorgen voor een goed financieel beheer en haar financiële belangen te beschermen.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van financiering door de Unie

1.   De EU-garantie wordt ten uitvoer gelegd in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel [62, lid 1, onder c), ii) tot en met vii),] van het [Financieel Reglement]. Andere vormen van EU-financiering uit hoofde van deze verordening worden ten uitvoer gelegd in direct of indirect beheer in overeenstemming met het [Financieel Reglement], met inbegrip van subsidies die ten uitvoer worden gelegd in overeenstemming met [titel VIII] daarvan.

2.   Door de EU-garantie gedekte financierings- en investeringsverrichtingen die deel uitmaken van blendingverrichtingen waarbij steun uit hoofde van deze verordening wordt gecombineerd met steun uit hoofde van een of meerdere andere programma's van de Unie of uit hoofde van het innovatiefonds van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS):

(a)

zijn in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen en voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen die zijn vastgesteld in de regels van het programma van de Unie op grond waarvan de steun is toegekend;

(b)

nemen de bij deze verordening vastgestelde regels in acht.

2 bis.     Blendingverrichtingen waarbij steun uit hoofde van deze verordening wordt gecombineerd, moeten zo probleemloos mogelijk verlopen.

3.   Blendingverrichtingen met een financieringsinstrument dat volledig door andere programma's van de Unie of door het ETS-innovatiefonds zonder gebruik van de EU-garantie uit hoofde van deze verordening wordt gefinancierd, voldoen aan de beleidsdoelstellingen en criteria om in aanmerking te komen die zijn vastgesteld in de regels van het programma van de Unie op grond waarvan de steun is toegekend.

4.   Overeenkomstig artikel 6, lid 2, wordt over de niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie die deel uitmaken van de blendingverrichting bedoeld in de leden 2 en 3, beslist volgens de regels van het desbetreffende programma van de Unie en worden deze in de blendingverrichting ten uitvoer gelegd in overeenstemming met deze verordening en [titel X] van het [Financieel Reglement].

De verslaglegging omvat ook informatie over de overeenstemming met de beleidsdoelstellingen en de criteria om in aanmerking te komen die zijn vastgesteld in de regels van het programma van de Unie op grond waarvan de steun is toegekend, alsmede over de naleving van deze verordening.

HOOFDSTUK II

InvestEU-fonds

Artikel 7

Beleidsvensters

1.   Het InvestEU-fonds verricht zijn activiteiten via de volgende beleidsvensters die tekortkomingen van de markt en/of suboptimale investeringssituaties behandelen binnen hun specifiek toepassingsgebied:

(a)

beleidsvenster voor duurzame infrastructuur: omvat duurzame investeringen op het gebied van vervoer, met inbegrip van multimodaal vervoer, verkeersveiligheid, renovatie en onderhoud van spoor- en weginfrastructuur, toerisme, energie, met name een groter gebruik van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie overeenkomstig de energiekaders voor 2030 en 2050, projecten voor de renovatie van gebouwen die gericht zijn op energiebesparing en de integratie van gebouwen in een communicerend energie-, opslag-, digitaal en transportsysteem, een grotere mate van interconnectie, digitale connectiviteit en toegang, ook in plattelandsgebieden , levering en verwerking van grondstoffen, ruimtevaart, oceanen , binnenwateren , afvalpreventie en de circulaire economie , natuur en andere milieu-infrastructuur, uitrusting, mobiele activa en invoering van innovatieve technologieën die bijdragen aan de doelstellingen inzake milieu of sociale duurzaamheid van de Unie of aan beide, en voldoen aan de normen van de Unie inzake milieu of sociale duurzaamheid;

(b)

beleidsvenster voor onderzoek, innovatie en digitalisering: omvat activiteiten op het gebied van onderzoek , productontwikkeling en innovatie, overdracht van technologieën en onderzoeksresultaten aan de markt, ondersteuning van marktaanjagers en samenwerking tussen ondernemingen, demonstratie en invoering van innovatieve oplossingen en steun voor opschaling van innovatieve ondernemingen , met inbegrip van start-ups en kmo's, en digitalisering van het bedrijfsleven in de EU op basis van de opgedane ervaringen, in het bijzonder met het InnovFin ;

(c)

beleidsvenster voor kleine en middelgrote ondernemingen: vereenvoudigde toegang tot en beschikbaarheid van financiering voor start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen , met inbegrip van innovatieve kmo's, en, in gerechtvaardigde gevallen, voor kleine midcap-ondernemingen , met name om hun mondiale concurrentievermogen, innovatie, digitalisering en duurzaamheid te verbeteren ;

(d)

beleidsvenster voor sociale investeringen en vaardigheden: omvat ethische en duurzame financiering, microfinanciering, buy-outs door werknemers, financiering voor sociale ondernemingen en sociale economie en maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid en actieve deelname van vrouwen en kwetsbare groepen ; vaardigheden, educatie, opleiding en aanverwante diensten; sociale infrastructuur (met inbegrip van sociale woningen en studentenwoningen); sociale innovatie; gezondheidszorg en langdurige zorg; inclusiviteit en toegankelijkheid; culturele activiteiten met een maatschappelijk doel; culturele en creatieve sectoren, onder meer met doelstellingen op het gebied van interculturele dialoog en sociale cohesie; integratie van kwetsbare personen, waaronder onderdanen van derde landen;

2.   Wanneer een financierings- of investeringsverrichting die aan het in artikel 19 bedoelde investeringscomité wordt voorgesteld, onder meer dan één beleidsvenster valt, wordt deze toegewezen aan het venster waaronder haar voornaamste doelstelling of de voornaamste doelstelling van de meeste van haar subprojecten valt, tenzij de investeringsrichtsnoeren anders bepalen.

3.   Financierings- en investeringsverrichtingen die onder alle beleidsvensters ▌als bedoeld in lid 1 ▌vallen, worden in voorkomend geval onderworpen aan een toetsing van hun duurzaamheid op het gebied van klimaat-, milieu- en sociale effecten, om milieuschade te beperken en om maximale klimaat-, milieu- en sociale voordelen te verwezenlijken. Met dat doel verstrekken ontwikkelaars die om financiering verzoeken, passende informatie op basis van door de Commissie op te stellen richtsnoeren in de vorm van een gedelegeerde handeling en rekening houdend met de criteria die in Verordening (EU) nr. …/… betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (COM(2018)0353) zijn vastgesteld om te bepalen of een economische activiteit uit milieuoogpunt duurzaam is . Projecten die een bepaalde omvang zoals omschreven in de richtsnoeren niet overschrijden, kunnen zo nodig worden uitgesloten van de toetsing.

De richtsnoeren van de Commissie maken het mogelijk:

a)

wat aanpassing betreft, de weerbaarheid ten aanzien van potentiële ongunstige gevolgen van klimaatverandering te verzekeren door middel van een kwetsbaarheids- en risicobeoordeling, met inbegrip van toepasselijke aanpassingsmaatregelen, en wat beperking betreft, de kosten van broeikasgasemissies en de positieve effecten van mitigerende maatregelen in de kosten-batenanalyse op te nemen en te zorgen voor naleving van de milieudoelstellingen en -normen van de Unie ;

b)

rekenschap te geven van geconsolideerde projectimpact met betrekking tot de voornaamste bestanddelen van het natuurlijk kapitaal op het gebied van lucht, water, land en biodiversiteit;

b bis)

de gevolgen in te schatten voor de werkgelegenheid en het creëren van kwalitatief hoogwaardige banen;

c)

de gevolgen in te schatten voor de sociale inclusie van bepaalde gebieden of bevolkingsgroepen.

4.   De uitvoerende partners verstrekken de nodige informatie voor het volgen van investeringen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake klimaat en milieu, op basis van de door de Commissie te verstrekken richtsnoeren , en om zo nodig te beoordelen of de verrichtingen aan Verordening (EU) …/… [betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen] voldoen .

4 bis.     In het beleidsvenster voor kleine en middelgrote ondernemingen wordt ook steun verleend aan begunstigden die steun kregen van de verschillende EU-garantiefaciliteiten die in het kader van InvestEU zijn samengevoegd, met name de garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sector van het programma Creatief Europa.

5.   De uitvoerende partners streven ernaar dat:

(a)

ten minste 65 % van de investeringen uit hoofde van het beleidsvenster voor duurzame infrastructuur aanzienlijk bijdraagt tot de doelstellingen van de Unie inzake klimaat en milieu , overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs;

(b)

op het gebied van vervoer ten minste 10 % van de investeringen uit hoofde van het beleidsvenster voor duurzame infrastructuur bijdraagt tot de realisatie van de EU-doelstelling om uiterlijk in 2050 een einde te maken aan de dodelijke verkeersongevallen en ernstige verwondingen en om spoor- en verkeersbruggen en -tunnels te renoveren met het oog op de veiligheid ervan;

(c)

ten minste 35 % van de investeringen uit hoofde van het beleidsvenster voor onderzoek, innovatie en digitalisering bijdraagt tot de doelstellingen van Horizon Europa;

(d)

een aanzienlijk percentage van de aan kleine en middelgrote ondernemingen en kleine midcap-ondernemingen aangeboden garantie uit hoofde van het beleidsvenster voor kleine en middelgrote ondernemingen innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunt.

De Commissie tracht er samen met de uitvoerende partners voor te zorgen dat het deel van de begrotingsgarantie dat wordt gebruikt voor het beleidsvenster voor duurzame infrastructuur, wordt verdeeld met het oog op een evenwicht tussen de acties op de verschillende gebieden.

6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de investeringsrichtsnoeren voor elk van de beleidsvensters te bepalen.

6 bis.     Wanneer de Commissie informatie over de interpretatie van de investeringsrichtsnoeren verstrekt, stelt ze die informatie ter beschikking van de uitvoerende partners, het investeringscomité en de InvestEU-advieshub.

Artikel 7 bis

Additionaliteit

Voor de toepassing van deze verordening wordt het volgende verstaan onder “additionaliteit”: steun van het InvestEU-fonds voor verrichtingen die tot doel hebben marktfalen of suboptimale investeringssituaties in de hele Unie en/of in specifieke lidstaten aan te pakken en die in de periode waarin de EU-garantie kan worden benut, zonder steun van het InvestEU-fonds niet, of niet in dezelfde mate, door uitvoerende partners zouden kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 8

Compartimenten

1.    De beleidsvensters bedoeld in artikel 7, lid 1, bestaan elk uit twee compartimenten die ▌tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties als volgt behandelen:

(a)

het EU-compartiment behandelt een van de volgende situaties:

(i)

tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties met betrekking tot beleidsprioriteiten van de Unie ▌;

(ii)

tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties in de hele Unie en/of in specifieke lidstaten ; of

(iii)

nieuwe of complexe tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties met het oog op de ontwikkeling van nieuwe financiële oplossingen en marktstructuren;

(b)

het lidstaatcompartiment behandelt specifieke tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties in een of meerdere lidstaten om te voldoen aan de doelstellingen van de bijdragende fondsen onder gedeeld beheer.

2.   De in lid 1 bedoelde compartimenten worden in voorkomend geval op complementaire wijze gebruikt ter ondersteuning van een financierings- of investeringsverrichting, onder meer door steun van beide compartimenten te combineren.

Artikel 9

Specifieke bepalingen die van toepassing zijn op het lidstaatcompartiment

1.   Bedragen die door een lidstaat zijn toegewezen krachtens artikel [10, lid 1,] van Verordening [[VGB] nummer] of artikel [75, lid 1,] van Verordening [inzake GLB-plannen] nummer] worden gebruikt voor de voorziening van het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment ter dekking van financiering- en investeringsverrichtingen in de betrokken lidstaat.

1 bis.     De lidstaten kunnen ook bijdragen aan het lidstaatcompartiment in de vorm van garanties of contanten. Deze bijdragen mogen, wanneer er een beroep wordt gedaan op de garantie, pas worden gebruikt voor betalingen nadat de middelen uit de eerste alinea van artikel 4, lid 1, zijn gebruikt.

2.   Om dat gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment in te stellen wordt een bijdrageovereenkomst gesloten tussen de lidstaat en de Commissie.

Twee of meer lidstaten kunnen een gezamenlijke bijdrageovereenkomst met de Commissie sluiten.

In afwijking van [artikel 211, lid 1,] van het [Financieel Reglement] wordt het voorzieningspercentage voor de EU-garantie in het lidstaatcompartiment vastgesteld op 40 % en kan het in elke bijdrageovereenkomst opwaarts of neerwaarts worden aangepast om rekening te houden met de risico's die verbonden zijn aan de voor gebruik in aanmerking komende financiële producten.

3.   De bijdrageovereenkomst bevat ten minste de volgende elementen:

a)

het totale bedrag van het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment dat aan de lidstaat toebehoort, het voorzieningspercentage daarvan, het bedrag van de bijdrage uit fondsen onder gedeeld beheer, de opbouwperiode van de voorziening in overeenstemming met het jaarlijks financieel plan en het bedrag van de daaruit voortspruitende voorwaardelijke verplichting die met de door de betrokken lidstaat en/of de uitvoerende partners of particuliere investeerders te verstrekken back-to-backgarantie moet worden gedekt;

b)

de strategie met de financiële producten en hun minimale hefboomeffect, de geografische dekking, de investeringsperiode en indien van toepassing, de categorieën van eindontvangers en in aanmerking komende intermediairs;

c)

▌de geselecteerde uitvoerende partner of partners in overleg met de lidstaten ;

d)

de mogelijke bijdrage uit de fondsen onder gedeeld beheer aan investeringsplatformen en de InvestEU-advieshub;

e)

de jaarlijkse verslagleggingsverplichtingen ten aanzien van de lidstaat, met inbegrip van de verslaglegging in overeenstemming met de in de bijdrageovereenkomst vermelde indicatoren;

f)

bepalingen over de vergoeding van het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment;

g)

mogelijke combinatie met middelen uit het EU-compartiment, onder meer in een gelaagde structuur om in overeenstemming met artikel 8, lid 2, een betere risicodekking te bereiken.

Bijdragen van fondsen onder gedeeld beheer mogen, indien de lidstaten hiervoor kiezen en in overleg met de uitvoerende partners, worden gebruikt om een deel van gestructureerde financieringsinstrumenten te garanderen.

4.   De bijdrageovereenkomsten worden door de Commissie ten uitvoer gelegd door middel van garantieovereenkomsten gesloten met de uitvoerende partners overeenkomstig artikel 14.

Indien binnen negen maanden na de ondertekening van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst is gesloten of het bedrag van de bijdrageovereenkomst niet volledig is vastgelegd door middel van een of meerdere garantieovereenkomsten, wordt in het eerste geval de bijdrageovereenkomst beëindigd of in het tweede geval dienovereenkomstig gewijzigd, en wordt het niet-gebruikte bedrag van de voorziening opnieuw gebruikt in overeenstemming met [artikel 10, lid 5,] van Verordening [[VGB] nummer] en artikel [75, lid 5,] van Verordening [inzake GLB-plannen] nummer].

Indien de garantieovereenkomst niet naar behoren ten uitvoer is gelegd binnen een termijn vastgesteld in artikel [10, lid 6,] van Verordening [[VGB] nummer] of in artikel [75, lid 5,] van Verordening [inzake GLB-plannen] nummer], wordt de bijdrageovereenkomst beëindigd en wordt het niet-gebruikte bedrag van de voorziening opnieuw gebruikt in overeenstemming met [artikel 10, lid 6,] van Verordening [[VGB] nummer] en artikel [75, lid 6,] van Verordening [inzake GLB-plannen] nummer].

5.   De volgende regels zijn van toepassing op de voorziening voor het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment dat bij de bijdrageovereenkomst is ingesteld:

(a)

na de opbouwfase bedoeld in lid 3, onder a), van dit artikel wordt elk jaarlijks overschot van voorzieningen, berekend door vergelijking tussen het bedrag van voorzieningen dat vereist is door het voorzieningspercentage en de daadwerkelijke voorzieningen, opnieuw gebruikt in overeenstemming met [artikel 10, lid 6,] van het [VGB] en artikel [75, lid 6,] van Verordening [inzake GLB-plannen] nummer];

(b)

in afwijking van [artikel 213, lid 4,] van het [Financieel Reglement] geeft de voorziening na de in lid 3, onder a), van dit artikel bedoelde opbouwfase tijdens de beschikbaarheid van dat gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment geen aanleiding tot jaarlijkse aanvullingen;

(c)

de Commissie stelt de lidstaat onmiddellijk in kennis wanneer het niveau van de voorzieningen voor het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment als gevolg van een beroep op dat gedeelte van de EU-garantie onder 20 % van de initiële voorziening valt;

(d)

HOOFDSTUK III

EU-garantie

Artikel 10

EU-garantie

1.   De EU-garantie in het kader van het InvestEU-fonds wordt aan de uitvoerende partners verleend in overeenstemming met [artikel 219, lid 1,] van het [Financieel Reglement] en wordt beheerd overeenkomstig [titel X] van het [Financieel Reglement]. De EU-garantie is onherroepelijk, onvoorwaardelijk en op eerste aanvraag verschuldigd aan in aanmerking komende tegenpartijen voor de financierings- en investeringsverrichtingen die onder deze verordening vallen en de kosten ervan zijn exclusief gekoppeld aan de kenmerken en het risicoprofiel van de onderliggende verrichtingen, met inachtneming van de aard van de onderliggende verrichtingen en de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen die worden nagestreefd, met inbegrip van, indien naar behoren gemotiveerd, de mogelijke toepassing van specifieke gunstige voorwaarden en prikkels, in het bijzonder:

(a)

in situaties waarin gespannen omstandigheden op de financiële markten de uitvoering van een haalbaar project zouden belemmeren;

(b)

indien dit noodzakelijk is voor het faciliteren van de oprichting van investeringsplatformen of de financiering van projecten in sectoren of gebieden waar sprake is van ernstig marktfalen en/of een suboptimale investeringssituatie.

Bovendien voorziet de EU-garantie in:

(a)

een robuust mechanisme zodat er snel gebruik van kan worden gemaakt;

(b)

een duur die in overeenstemming is met de looptijd van de laatste vordering van de laatste begunstigde;

(c)

een adequaat toezicht op de risico's en de garantieportefeuille;

(d)

een betrouwbaar mechanisme voor het ramen van verwachte kasstromen indien van de garantie gebruik wordt gemaakt;

(e)

adequate documentatie met betrekking tot beslissingen over risicobeheer;

(f)

afdoende flexibiliteit met betrekking tot de manier waarop de garantie wordt gebruikt, zodat uitvoerende partners onmiddellijk kunnen profiteren van de garantie wanneer/als dat nodig is, met name als er geen andere garantieregeling voorhanden is;

(g)

indien relevant, de naleving van alle aanvullende eisen die de relevante toezichthouder stelt voor effectieve, volledige risicomitigatie.

1 bis.     De EU-garantie in het kader van het EU-compartiment wordt toegewezen aan de uitvoerende partners. Ten minste 75 % van de EU-garantie in het kader van het EU-compartiment wordt toegewezen aan de EIB-groep. Er kunnen bedragen van meer dan 75 % van de EU-garantie beschikbaar worden gesteld aan de EIB-groep indien de nationale stimuleringsbanken of -instellingen het resterende deel van de garantie niet volledig kunnen gebruiken. Evenzo kunnen bedragen van meer dan 25 % van de EU-garantie beschikbaar worden gesteld aan andere uitvoerende partners indien de EIB-groep haar deel van de garantie niet volledig kan gebruiken. Nationale stimuleringsbanken of -instellingen kunnen volledig profiteren van de EU-garantie, ook indien zij besluiten deze via de EIB-groep of het Europees Investeringsfonds te laten lopen.

2.   Ondersteuning met de EU-garantie kan voor onder deze verordening vallende financierings- en investeringsverrichtingen worden verleend voor een investeringsperiode die eindigt op 31 december 2027. Contracten tussen de uitvoerende partner en de eindontvanger of de financiële intermediair of een andere entiteit bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a), worden ondertekend vóór 31 december 2028.

Artikel 11

In aanmerking komende financierings- en investeringsverrichtingen

1.   Het InvestEU-fonds ondersteunt alleen publieke en private financierings- en investeringsverrichtingen die

(a)

voldoen aan de voorwaarden gesteld in [de punten a) tot en met e) van artikel 209, lid 2, van [het Financieel Reglement], en het in artikel 7 bis van deze verordening gestelde additionaliteitsvereiste, en indien van toepassing door de particuliere investeringen in overeenstemming met [artikel 209, lid 2,] van [het Financieel Reglement] te maximaliseren;

(b)

bijdragen tot , een aanvulling vormen op en stroken met de beleidsdoelstellingen van de Unie en binnen het toepassingsgebied vallen van de beleidsdomeinen die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsverrichtingen volgens het passende beleidsvenster in overeenstemming met bijlage II bij deze verordening; en

(c)

overeenstemmen met de investeringsrichtsnoeren.

2.   Naast projecten die zich in de Unie bevinden, kan het InvestEU-fonds de volgende projecten en activiteiten ondersteunen via financierings- en investeringsverrichtingen:

(a)

▌ projecten tussen entiteiten die in een of meer lidstaten zijn gevestigd en zich uitstrekken over een of meerdere derde landen, waaronder toetredende landen, kandidaat-landen en potentiële kandidaten, landen die binnen het toepassingsgebied van het nabuurschapsbeleid vallen, leden van de Europese Economische Ruimte of van de Europese Vrijhandelsassociatie, of over landen en gebieden overzee als bedoeld in bijlage II bij het VWEU of een geassocieerd derde land, ongeacht of er een partner is in die derde landen of overzeese landen of gebieden;

(b)

financierings- en investeringsverrichtingen in de in artikel 5 bedoelde landen die tot een specifiek financieel product hebben bijgedragen.

3.   Het InvestEU-fonds kan financierings- en investeringsverrichtingen ondersteunen voor het verstrekken van financiering aan ontvangende juridische entiteiten die gevestigd zijn in een van de volgende landen:

(a)

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

(b)

een derde land of gebied dat met het InvestEU-programma geassocieerd is in overeenstemming met artikel 5;

(c)

een derde land als bedoeld in lid 2, onder a), indien van toepassing;

(d)

andere landen waar dat nodig is voor de financiering van een project in een land of een gebied als bedoeld in de punten a) tot en met c).

Artikel 12

Selectie van uitvoerende partners

1.   De Commissie selecteert overeenkomstig [artikel 154] van het [Financieel Reglement] de uitvoerende partners of een groep van uitvoerende partners, als bedoeld in de tweede alinea van dit lid, uit de in aanmerking komende tegenpartijen.

Voor het EU-compartiment hebben de in aanmerking komende tegenpartijen hun interesse laten blijken en zijn zij in staat financierings- en investeringsverrichtingen in één of meer lidstaten of regio's te dekken. De uitvoerende partners kunnen samen ook financierings- en investeringsverrichtingen in één of meer lidstaten of regio's dekken door een groep te vormen. De uitvoerende partners, wier contractuele verantwoordelijkheid is beperkt tot hun respectieve nationale mandaten, kunnen marktfalen of suboptimale investeringssituaties ook aanpakken met behulp van vergelijkbare, op de lokale omstandigheden afgestemde instrumenten.

Naar gelang de rijpheid van elk project kan de groep uitvoerende partners op elk moment en met verschillende samenstellingen worden gevormd om op efficiënte wijze aan de markteisen te kunnen voldoen.

Voor het lidstaatcompartiment kan de betrokken lidstaat een of meerdere in aanmerking komende tegenpartijen als uitvoerende partners voorstellen uit die welke hun interesse overeenkomstig artikel 9, lid 3, onder c), hebben laten blijken.

Wanneer de betrokken lidstaat geen uitvoerende partner voorstelt, handelt de Commissie in overeenstemming met de tweede alinea van dit lid ten aanzien van de uitvoerende partners die in staat zijn financierings- en investeringsverrichtingen te dekken in de betrokken geografische gebieden.

2.   Bij de selectie van de uitvoerende partners zorgt de Commissie ervoor dat de portefeuille van financiële producten in het InvestEU-fonds:

(a)

de dekking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen maximaliseert;

(b)

de impact van de EU-garantie maximaliseert door middel van de eigen middelen die door de uitvoerende partner worden ingezet;

(c)

waar mogelijk particuliere investeringen maximaliseert;

(d)

geografische diversificatie nastreeft en de financiering van kleinere projecten mogelijk maakt ;

(e)

voor voldoende risicodiversificatie zorgt;

(f)

innoverende financiële en risico-oplossingen bevordert om tekortkomingen van de markt en suboptimale investeringssituaties aan te pakken;

(f bis)

additionaliteit bewerkstelligt.

3.   Bij de selectie van de uitvoerende partners houdt de Commissie ook rekening met:

(a)

de mogelijke kosten en vergoeding voor de begroting van de Unie;

(b)

de capaciteit van de uitvoerende partner om de vereisten van [artikel 155, lid 2, en artikel 155, lid 3, ] van het [Financieel Reglement] met betrekking tot belastingontwijking, belastingfraude, belastingontduiking, witwassen, financiering van terrorisme en niet-coöperatieve rechtsgebieden nauwgezet ten uitvoer te leggen.

(b bis)

het vermogen van de uitvoerende partner om de financierings- en investeringsverrichtingen te evalueren aan de hand van internationaal erkende sociale-beoordelingsnormen, met bijzondere aandacht voor maatschappelijke en milieu-effecten;

(b ter)

het vermogen van de uitvoerende partner om publiekelijk bewijs te leveren van en te zorgen voor transparantie en openbare toegang tot informatie in verband met elke financierings- en investeringsverrichting;

(b quater)

in voorkomend geval, het vermogen van de uitvoerende partner om financiële instrumenten te beheren, rekening houdend met zijn in het verleden opgedane ervaring met financiële instrumenten en beheersautoriteiten, als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad  (1bis) .

4.   Nationale stimuleringsbanken of -instellingen kunnen als uitvoerende partner worden geselecteerd op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften neergelegd in dit artikel en in artikel 14, lid 1, tweede alinea.

Artikel 13

In aanmerking komende soorten financiering

1.   De EU-garantie kan worden gebruikt ten behoeve van risicodekking voor de volgende soorten financiering die door uitvoerende partners worden verstrekt:

(a)

leningen, garanties, tegengaranties, kapitaalmarktinstrumenten, andere vormen van financiering of kredietaanvulling, waaronder achtergestelde schulden, deelnemingen of quasi-deelnemingen in aandelenkapitaal die direct of indirect door financiële intermediairs, fondsen, investeringsplatforms of andere platforms worden verstrekt om aan eindontvangers te worden doorgegeven;

(b)

financiering of garanties door een uitvoerende partner aan een andere financiële instelling om deze in staat te stellen de onder a) bedoelde financieringsactiviteiten te verrichten.

Voor de dekking door de EU-garantie wordt de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde financiering verleend, verkregen of uitgegeven ten behoeve van de in artikel 11, lid 1, bedoelde financierings- of investeringsverrichtingen wanneer de financiering door de uitvoerende partner is verleend in overeenstemming met een financieringsovereenkomst of -transactie die is ondertekend of is aangegaan door de uitvoerende partner na de ondertekening van de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner en die niet is verstreken of niet is geannuleerd.

2.   Financierings- en investeringsverrichtingen via fondsen of andere intermediaire structuren worden door de EU-garantie gedekt overeenkomstig in de investeringsrichtsnoeren neer te leggen bepalingen, zelfs indien een minderheid van de geïnvesteerde middelen via deze structuur wordt belegd buiten de Unie en in de in artikel 11, lid 2, bedoelde landen of in andere activa die niet in aanmerking komen uit hoofde van deze verordening.

Artikel 14

Garantieovereenkomsten

1.   De Commissie sluit met elke uitvoerende partner een garantieovereenkomst overeenkomstig de voorschriften van deze verordening met betrekking tot de verlening van de EU-garantie ten belope van een door de Commissie vast te stellen bedrag.

Ingeval uitvoerende partners een groep als bedoeld in artikel 12, lid 1, tweede alinea, vormen, wordt één enkele garantieovereenkomst gesloten tussen de Commissie en elke uitvoerende partner binnen de groep of één uitvoerende partner namens de groep.

2.   De garantieovereenkomst bevat in het bijzonder bepalingen betreffende:

(a)

het bedrag en de voorwaarden van de door de uitvoerende partner te verstrekken financiële bijdrage;

(b)

de voorwaarden van de financiering of de garanties die door de uitvoerende partner aan een andere aan de uitvoering deelnemende juridische entiteit worden verstrekt, indien dat het geval is;

(c)

in overeenstemming met artikel 16, nadere regels betreffende de verlening van de EU-garantie, waaronder de dekking van portefeuilles van specifieke soorten instrumenten en de respectieve gebeurtenissen die aanleiding geven tot een mogelijk beroep op de EU-garantie;

(d)

de vergoeding voor het nemen van risico's, te verdelen tussen de Unie en de uitvoerende partner in verhouding tot hun respectieve aandeel in het nemen van risico's;

(e)

de betalingsvoorwaarden;

(f)

de verbintenis van de uitvoerende partner om de besluiten van de Commissie en het investeringscomité te aanvaarden met betrekking tot het gebruik van de EU-garantie ten behoeve van de voorgestelde financierings- of investeringsverrichting, onverminderd de door de uitvoerende partner genomen beslissingen over de voorgestelde verrichting zonder de EU-garantie;

(g)

regelingen en procedures met betrekking tot de invordering van schulden waarmee de uitvoerende partner wordt belast;

(h)

financiële en operationele verslaglegging en monitoring van de verrichtingen onder EU-garantie;

(i)

essentiële prestatie-indicatoren, met name met betrekking tot het gebruik van de EU-garantie, de verwezenlijking van de in de artikelen 3, 7 en 11 bedoelde doelstellingen en criteria alsmede het aantrekken van particulier kapitaal;

(j)

indien van toepassing, de regelingen en procedures met betrekking tot blendingverrichtingen;

(k)

andere toepasselijke bepalingen overeenkomstig de vereisten van [titel X] van het [Financieel Reglement].

3.   De garantieovereenkomst bepaalt eveneens dat de vergoeding die de Unie toekomt uit hoofde van onder deze verordening vallende financierings- en investeringsverrichtingen, wordt verminderd met betalingen als gevolg van een beroep op de EU-garantie.

4.   Voorts bepaalt de garantieovereenkomst dat aan de uitvoerende partner verschuldigde bedragen met betrekking tot de EU-garantie worden afgetrokken van het totale bedrag van de vergoeding, de inkomsten en de terugbetalingen die de uitvoerende partner aan de Unie verschuldigd is uit hoofde van onder deze verordening vallende financierings- en investeringsverrichtingen. Wanneer dit bedrag niet toereikend is om het overeenkomstig artikel 15, lid 3, aan de uitvoerende partner verschuldigde bedrag te dekken, wordt het uitstaande bedrag opgenomen uit de voorziening voor de EU-garantie.

5.   Wanneer de garantieovereenkomst uit hoofde van het lidstaatcompartiment wordt gesloten, kan zij voorzien in participatie door vertegenwoordigers van de lidstaten of de regio's die betrokken zijn bij het toezicht op de uitvoering van de garantieovereenkomst.

Artikel 15

Voorschriften voor het gebruik van de EU-garantie

1.   De verlening van de EU-garantie wordt afhankelijk gesteld van de inwerkingtreding van de garantieovereenkomst met de betrokken uitvoerende partner.

2.   Financierings- en investeringsverrichtingen worden alleen door de EU-garantie gedekt als ze aan de in deze verordening en in de desbetreffende investeringsrichtsnoeren neergelegde criteria voldoen en als het investeringscomité heeft geconcludeerd dat ze voldoen aan de vereisten om door de EU-garantie te worden ondersteund. De uitvoerende partners blijven verantwoordelijk voor het waarborgen dat de financierings- en investeringsverrichtingen aan deze verordening en de desbetreffende investeringsrichtsnoeren voldoen.

3.   Voor de uitvoering van financierings- en investeringsverrichtingen met de EU-garantie is de Commissie geen administratieve uitgaven of vergoedingen verschuldigd aan de uitvoerende partner, tenzij de uitvoerende partner op grond van de aard van de beleidsdoelstellingen die door het uit te voeren financiële product worden nagestreefd, kan aantonen dat een uitzondering moet worden gemaakt. De dekking van die kosten wordt geregeld in de garantieovereenkomst en voldoet aan [artikel 209, lid 2, onder g),] van het [Financieel Reglement].

4.   Bovendien mag de uitvoerende partner de EU-garantie overeenkomstig artikel 14, lid 4, gebruiken voor de dekking van het betreffende aandeel in de mogelijke invorderingskosten, tenzij dit in mindering wordt gebracht op de opbrengst van de invordering.

Artikel 16

Dekking en voorwaarden van de EU-garantie

1.   De vergoeding voor het nemen van risico's wordt verdeeld tussen de Unie en een uitvoerende partner in verhouding tot hun respectieve aandeel in het nemen van risico's met een portefeuille van financierings- en investeringsverrichtingen of, in voorkomend geval, met afzonderlijke verrichtingen en wordt exclusief gebaseerd op de kenmerken en het risicoprofiel van de onderliggende verrichtingen . De uitvoerende partner heeft op eigen risico een passende blootstelling aan financierings- en investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden ondersteund, tenzij uitzonderlijk de beleidsdoelstellingen die door het uit te voeren financiële product worden nagestreefd, van die aard zijn dat de uitvoerende partner redelijkerwijs niet zijn eigen risicodragende capaciteit daaraan kan bijdragen.

2.   De EU-garantie dekt:

(a)

met betrekking tot de in artikel 13, lid 1, onder a), bedoelde schuldproducten:

(i)

de hoofdsom en alle rente en overeenkomstig de voorwaarden van de financieringsverrichtingen aan de uitvoerende partner verschuldigde maar niet door hem ontvangen bedragen tot het moment van de wanbetaling; met betrekking tot achtergestelde schuld worden uitstel, verlaging of een vereiste exit als wanbetaling beschouwd;

(ii)

herstructureringsverliezen;

(iii)

verliezen die voortvloeien uit schommelingen van andere valuta's dan de euro op markten waarop de mogelijkheden tot langetermijnhedging beperkt zijn;

(b)

met betrekking tot de in artikel 13, lid 1, onder a), bedoelde investeringen in de vorm van deelnemingen of quasi-deelnemingen: de geïnvesteerde bedragen en de eraan verbonden financieringskosten en verliezen die voortvloeien uit schommelingen van andere valuta's dan de euro;

(c)

met betrekking tot financiering of garanties door een uitvoerende partner aan een andere juridische entiteit dan de in artikel 13, lid 1, onder b), bedoelde juridische entiteiten:

3.   de gebruikte bedragen en de eraan verbonden financieringskosten. Ingeval de Unie na een beroep op de EU-garantie een betaling aan de uitvoerende partner doet, treedt zij in de desbetreffende rechten, in zoverre die blijven bestaan, van de uitvoerende partner met betrekking tot zijn financierings- of investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden gedekt.

De uitvoerende partner gaat namens de Unie over tot invordering van de schuldvorderingen voor de bedragen waarvoor de Unie in de rechten is getreden, en betaalt de Unie terug met de ingevorderde bedragen.

HOOFDSTUK IV

BESTUUR

Artikel 16 bis

Bestuur

1.     Het InvestEU-fonds wordt beheerd door een bestuur dat, met het oog op het gebruik van de EU-garantie, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van artikel 3 beslist over:

(a)

de strategische koers van het InvestEU-fonds;

(b)

het operationele beleid en de operationele procedures die noodzakelijk zijn voor de werking van het InvestEU-fonds;

(c)

de regels die van toepassing zijn op verrichtingen met investeringsplatformen.

2.     Het bestuur:

(a)

bestaat uit de volgende zes leden:

(i)

drie door de Commissie benoemde leden,

(ii)

één door de EIB-groep benoemd lid,

(iii)

één door de adviesraad uit de groep vertegenwoordigers van de uitvoerende partners benoemd lid; dit lid is geen vertegenwoordiger van de EIB-groep,

(iv)

één door het Europees Parlement benoemde deskundige. Die deskundige vraagt of aanvaardt geen instructies van instellingen of organen van de Unie, van enige regering van een lidstaat of van enige andere publieke of private entiteit, en handelt volstrekt onafhankelijk. De deskundige voert zijn of haar taken onpartijdig en in het belang van het InvestEU-fonds uit;

(b)

kiest een voorzitter uit de drie door de Commissie benoemde leden voor een eenmalig hernieuwbare vaste termijn van drie jaar;

(c)

bespreekt en houdt zo veel mogelijk rekening met de standpunten van alle leden. Indien de leden het niet met elkaar eens kunnen worden, neemt het bestuur zijn besluiten met een meerderheid van stemmen van zijn leden. In de notulen van de bestuursvergaderingen worden de standpunten van alle leden inhoudelijk weergegeven.

3.     Het bestuur stelt de Commissie wijzigingen voor in de verdeling van de in bijlage I bedoelde bijdragen.

4.     Het bestuur organiseert regelmatig een raadpleging van de relevante belanghebbenden — met name mede-investeerders, overheidsorganen, deskundigen, onderwijs-, opleidings- en onderzoeksinstellingen, filantropische organisaties, de relevante sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld — over de koers en de tenuitvoerlegging van het uit hoofde van deze verordening uitgevoerde investeringsbeleid.

5.     De uitvoerige notulen van de bestuursvergaderingen worden zo snel mogelijk na goedkeuring ervan door het bestuur bekendgemaakt.

Artikel 17

Adviesraad

1.   De Commissie en het bestuur worden geadviseerd door een adviesraad ▌.

1 bis. De adviesraad streeft naar een genderevenwicht en bestaat uit:

(a)

één vertegenwoordiger van elke uitvoerende partner;

(b)

één vertegenwoordiger van elke lidstaat;

(c)

één vertegenwoordiger van de EIB-groep;

(d)

één vertegenwoordiger van de Commissie;

(e)

één deskundige voor elk beleidsvenster, benoemd door het Europees Economisch en Sociaal Comité;

(f)

één door het Comité van de Regio's benoemde deskundige.

2.   ▌

3.   ▌

4.   De bijeenkomst van de adviesraad ▌wordt ▌voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie . De vertegenwoordiger van de EIB-groep is de vicevoorzitter .

De adviesraad komt op gezette tijden bijeen en ten minste tweemaal per jaar op verzoek van de voorzitter. ▌

De uitvoerige notulen van de bijeenkomsten van de adviesraad worden zo snel mogelijk na goedkeuring ervan door de adviesraad bekendgemaakt.

De Commissie stelt de werkingsregels en -procedures vast en beheert het secretariaat van de adviesraad.

5.   De adviesraad:

(a)

verleent advies over het ontwerp van op grond van deze verordening uit te voeren financiële producten;

(b)

verleent de Commissie en het bestuur advies over marktfalen en suboptimale investeringssituaties en marktomstandigheden;

(c)

informeert de lidstaten over de uitvoering van het InvestEU-fonds binnen elk beleidsvenster ;

(d)

wisselt met de lidstaten standpunten over marktontwikkelingen uit en deelt beste praktijken.

Artikel 17 bis

Methodologie voor risicobeoordeling

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door een methodologie voor risicobeoordeling vast te stellen. Deze methodologie voor risicobeoordeling wordt ontwikkeld in nauwe samenwerking met de EIB-groep en de andere uitvoerende partners en omvat:

(a)

een risicobeoordelingsclassificatie om een consistente en gestandaardiseerde behandeling van alle verrichtingen te garanderen, ongeacht de bemiddelende instelling;

(b)

een methodologie voor het beoordelen van de potentieelverlieswaarde en de kans op wanbetaling, gebaseerd op duidelijke statistische methoden en met inachtneming van milieu-, sociale en governancecriteria (ESG);

(c)

een methode voor de beoordeling van het uitstaande bedrag en het verlies bij wanbetaling, rekening houdend met de waarde van de financiering, het projectrisico, de terugbetalingstermijnen, het onderpand en andere relevante indicatoren.

Artikel 17 ter

Scorebord

1.     Er wordt door elke uitvoerende partner een scorebord met indicatoren (het “scorebord”) gebruikt om de kwaliteit en de degelijkheid te beoordelen van investeringen die mogelijk zullen worden ondersteund via de EU-garantie. Het scorebord garandeert een onafhankelijke, transparante en geharmoniseerde beoordeling van het potentiële en daadwerkelijke gebruik van de EU-garantie.

2.     Elke uitvoerende partner vult het scorebord in voor de financierings- en investeringsverrichtingen die hij voorstelt. Als een investeringsverrichting wordt voorgesteld door meerdere uitvoerende partners, wordt het scorebord door de verschillende betrokken uitvoerende partners gezamenlijk ingevuld.

3.     Het scorebord bevat met name een beoordeling van:

(a)

het risicoprofiel van de voorgestelde financierings- en investeringsverrichtingen, dat het resultaat is van de toepassing van de in artikel 17 bis bedoelde risicobeoordelingsmethode;

(b)

het voordeel voor de eindontvangers;

(c)

nakoming van de verbintenissen van de Unie op het gebied van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering, de Europese pijler van sociale rechten en het Handvest van de grondrechten;

(d)

de naleving van de criteria om in aanmerking te komen;

(e)

de kwaliteit van de investeringsverrichting en de bijdrage ervan aan duurzame groei en werkgelegenheid;

(f)

de bijdrage van de investeringsverrichting aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het InvestEU-programma;

(g)

de technische en financiële bijdrage aan het project;

(h)

de mate waarin de vastgestelde gevallen van marktfalen of suboptimale investeringssituaties worden aangepakt met de voorgestelde verrichting.

4.     De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door regels vast te stellen voor het scorebord dat door de uitvoerende partners moet worden gebruikt.

5.     Indien noodzakelijk kan de Commissie uitvoerende partners ondersteunen bij de toepassing van de methodologieën voor risicobeoordeling en het invullen van het scorebord. Zij garandeert dat de beoordelingsmethode correct wordt toegepast en dat de scoreborden die in het investeringscomité worden gepresenteerd van hoge kwaliteit zijn.

Artikel 18

Artikel 19

Investeringscomité

1.   Er wordt een volledig onafhankelijk investeringscomité opgericht. Het investeringscomité:

(a)

onderzoekt de voorstellen voor financierings- en investeringsverrichtingen die door uitvoerende partners met het oog op dekking door de EU-garantie worden ingediend en waarvan de Commissie heeft bepaald dat zij in overeenstemming zijn met het recht en het beleid van de Unie ;

(b)

gaat na of die voorstellen aan deze verordening en de desbetreffende investeringsrichtsnoeren voldoen, waarbij het bijzondere aandacht schenkt aan het in artikel 7 bis van deze verordening bedoelde vereiste van additionaliteit en , in voorkomend geval, aan het in [artikel 209, lid 2, onder d),] van het [Financieel Reglement] bedoelde vereiste van betrokkenheid van particuliere investeringen; en

(c)

controleert of de financierings- en investeringsverrichtingen die door de EU-garantie zouden worden ondersteund, aan alle desbetreffende vereisten voldoen.

2.   Het investeringscomité komt in vier verschillende formaties bijeen, die overeenstemmen met de in artikel 7, lid 1, bedoelde beleidsvensters.

Elke formatie van het investeringscomité bestaat uit zes bezoldigde externe deskundigen. De deskundigen worden overeenkomstig [artikel 237] van het [Financieel Reglement] geselecteerd en worden door de Commissie benoemd voor een vaste termijn van ten hoogste vier jaar. Deze termijn kan worden hernieuwd maar mag in totaal niet langer dan zeven jaar duren. Het bestuur kan besluiten de ambtstermijn van een zittend lid van het investeringscomité te hernieuwen zonder de in dit lid vastgestelde procedure te hoeven volgen.

De deskundigen beschikken over veel relevante marktervaring inzake projectstructurering en -financiering of financiering van kmo's of grote ondernemingen.

De samenstelling van het investeringscomité garandeert dat het een ruime kennis heeft van de sectoren die door de in artikel 7, lid 1, bedoelde beleidsvensters worden bestreken, en van de geografische markten in de Unie en dat het in zijn geheel genderevenwicht realiseert.

Vier leden zijn permanente leden van alle vier formaties van het investeringscomité. Bovendien hebben de vier formaties elk twee deskundigen met ervaring op het gebied van investeringen in de sectoren die door dat beleidsvenster worden bestreken. Ten minste één van de permanente leden beschikt over deskundigheid op het gebied van duurzame investeringen. Het bestuur wijst de leden van het investeringscomité aan de passende formatie of formaties toe. Het investeringscomité kiest een voorzitter uit zijn permanente leden.

De Commissie stelt de procedureregels vast en organiseert het secretariaat voor het investeringscomité. Het secretariaat staat tevens het bestuur bij.

3.   Wanneer zij deelnemen aan de activiteiten van het investeringscomité voeren de leden ervan hun taken in onpartijdigheid en uitsluitend in het belang van het InvestEU-fonds uit. Zij vragen noch aanvaarden instructies van de uitvoerende partners, de instellingen van de Unie, de lidstaten of andere publieke of private organen.

De cv's en belangenverklaringen van alle leden van het investeringscomité worden openbaar gemaakt en voortdurend bijgewerkt. Elk lid van het investeringscomité deelt de Commissie en het bestuur onverwijld alle informatie mee die nodig is om op continue basis de afwezigheid van belangenconflicten na te gaan.

Het bestuur kan een lid uit zijn functie ontheffen als hij de in dit lid vastgestelde vereisten niet naleeft, of om andere naar behoren gemotiveerde redenen.

4.   Wanneer het investeringscomité overeenkomstig dit artikel handelt, wordt het ondersteund door een door de Commissie georganiseerd secretariaat en is het verantwoording verschuldigd aan de voorzitter van het investeringscomité . Het secretariaat gaat na of de documentatie die door de uitvoerende partners is verstrekt, te weten een gestandaardiseerd aanvraagformulier, het scorebord en alle andere documenten die het investeringscomité relevant acht , volledig is . Het investeringscomité kan de uitvoerende partners tijdens de bijeenkomsten om verduidelijkingen vragen, of hen verzoeken aanvullende informatie te verstrekken tijdens een volgende bijeenkomst. Voor financierings- of investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden gedekt, zijn projectbeoordelingen door een uitvoerende partner niet bindend voor het investeringscomité.

Het investeringscomité gebruikt voor zijn beoordeling en controle van de voorstellen het in artikel  17 ter bedoelde scorebord van indicatoren.

5.   De conclusies van het investeringscomité worden bij gewone meerderheid van alle leden genomen, waarbij deze gewone meerderheid onder meer wordt gevormd door ten minste één van de deskundigen . Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het investeringscomité doorslaggevend.

De conclusies van het investeringscomité waarbij de steun van de EU-garantie voor een financierings- of investeringsverrichting wordt goedgekeurd, worden openbaar gemaakt en bevatten de redenen voor de goedkeuring. Zij verwijzen eveneens naar de algemene beoordeling op basis van het scorebord. In de lijst van conclusies waarmee de steun van de EU-garantie wordt goedgekeurd, neemt het investeringscomité waar mogelijk informatie op over de verrichtingen, met name een beschrijving, de identiteit van de projectontwikkelaars of financiële intermediairs en de doelstellingen van het project. De openbaarmaking bevat geen commercieel gevoelige informatie. Voor commercieel gevoelige besluiten maakt het investeringscomité de besluiten en de informatie over de projectontwikkelaars of financiële intermediairs openbaar op de datum waarop de relevante financiering tot een einde komt, of op een eerdere datum indien er geen sprake meer is van commerciële gevoeligheid.

Het scorebord wordt openbaar gemaakt vóór de ondertekening van een financierings- of investeringsverrichting of subproject ▌. De openbaarmaking bevat geen commercieel gevoelige informatie of persoonsgegevens die op grond van de gegevensbeschermingsregels van de Unie niet openbaar mogen worden gemaakt.

▌Twee maal per jaar dient het investeringscomité bij het Europees Parlement en de Raad een lijst in met alle conclusies, evenals de scoreborden die betrekking hebben op al deze beslissingen . Bij het indienen van deze informatie worden strikte vertrouwelijkheidseisen in acht genomen .

De conclusies van het investeringscomité waarmee het gebruik van de EU-garantie wordt afgewezen, worden tijdig beschikbaar gesteld aan de betrokken uitvoerende partner.

6.   Wanneer het investeringscomité wordt gevraagd het gebruik van de EU-garantie goed te keuren voor een financierings- of investeringsverrichting die een faciliteit, programma of structuur met onderliggende subprojecten is, ziet die goedkeuring ook op de onderliggende subprojecten, tenzij het investeringscomité in naar behoren gemotiveerde gevallen besluit zich het recht voor te behouden die subprojecten afzonderlijk goed te keuren.

6 bis.     Het investeringscomité kan, wanneer het dat noodzakelijk acht, bij de Commissie voorstellen tot wijziging van de investeringsrichtsnoeren indienen.

HOOFDSTUK V

InvestEU-advieshub

Artikel 20

InvestEU-advieshub

1.   De InvestEU-advieshub verleent adviserende ondersteuning voor de identificatie, voorbereiding, ontwikkeling, structurering, aanbesteding en uitvoering van investeringsprojecten, of versterkt de capaciteit van ontwikkelaars en financiële intermediairs om financierings- en investeringsverrichtingen uit te voeren. Zijn adviserende ondersteuning kan betrekking hebben op alle fasen van de levenscyclus van een project of financiering van een ondersteunde entiteit, naargelang het geval.

De Commissie ondertekent overeenkomsten met de EIB-groep en andere uitvoerende partners om deze aan te wijzen als advieshub-partners en hen te belasten met de verlening van de in de vorige alinea bedoelde adviserende ondersteuning en de in lid 2 bedoelde diensten. De Commissie richt het centrale toegangspunt tot de InvestEU-advieshub op en wijst de verzoeken om adviserende ondersteuning toe aan de geschikte advieshub-partner. De Commissie, de EIB-groep en de andere uitvoerende partners werken nauw samen om te zorgen voor doeltreffendheid, synergieën en een doeltreffende geografische ondersteuning in de gehele Unie, terdege rekening houdend met de bestaande structuren en werkzaamheden.

De InvestEU-advieshub is beschikbaar als een onderdeel in elk in artikel 7, lid 1, bedoeld beleidsvenster en bestrijkt alle sectoren binnen dat beleidsvenster. Bovendien zijn sectoroverschrijdende adviesdiensten en adviesdiensten voor capaciteitsopbouw beschikbaar.

2.   De InvestEU-advieshub verricht met name de volgende diensten:

(a)

het inrichten van een centraal contactpunt voor bijstand voor projectontwikkeling aan autoriteiten en projectontwikkelaars voor centraal beheerde programma's van de Unie;

(a bis)

het verstrekken van alle beschikbare aanvullende informatie aan autoriteiten en projectontwikkelaars over de investeringsrichtsnoeren en de interpretatie van die richtsnoeren;

(b)

het bijstaan van projectontwikkelaars, in voorkomend geval, bij de ontwikkeling van hun projecten zodat die voldoen aan de in de artikelen 3, 7 en 11 vastgestelde doelstellingen en criteria om in aanmerking te komen, en het vergemakkelijken van de ontwikkeling van aggregatoren voor kleinschalige projecten; die bijstand loopt echter niet vooruit op de conclusies van het investeringscomité over de dekking van de steun van de EU-garantie voor die projecten;

(b bis)

het benutten van het potentieel om, onder meer via investeringsplatformen, kleinschalige projecten aan te trekken en te financieren;

(c)

het ondersteunen van acties en het mobiliseren van lokale kennis om het gebruik van de steun van het InvestEU-fonds in de hele Unie te vergemakkelijken en het actief bijdragen waar mogelijk aan de doelstelling van sectorale en geografische diversificatie van het InvestEU-fonds door de uitvoerende partners te ondersteunen bij het creëren en ontwikkelen van potentiële financierings- en investeringsverrichtingen;

(d)

het faciliteren van de oprichting van samenwerkingsplatformen voor collegiale uitwisseling en deling van gegevens, knowhow en beste praktijken ter ondersteuning van een pijplijn van projecten en sectorontwikkeling , met inbegrip van het helpen bevorderen van samenwerking tussen enerzijds filantropische organisaties en anderzijds andere potentiële investeerders en projectontwikkelaars, met name met betrekking tot het beleidsvenster voor sociale investeringen en vaardigheden ;

(e)

het verlenen van proactieve adviserende ondersteuning , waar nodig door middel van lokale aanwezigheid, bij de oprichting van investeringsplatformen, in het bijzonder grensoverschrijdende en macroregionale investeringsplatformen en investeringsplatformen waarin kleine en middelgrote projecten in één of meer lidstaten worden samengevoegd op basis van thema of regio ;

(e bis)

het vergemakkelijken en ondersteunen van het gebruik van combinaties met subsidies of financiële instrumenten die uit de begroting van de Unie of andere bronnen worden gefinancierd, teneinde de synergieën en complementariteit tussen de instrumenten van de Unie te versterken, en de hefboomwerking en de impact van het InvestEU-programma te maximaliseren;

(f)

het ondersteunen van acties voor capaciteitsopbouw voor de ontwikkeling van organisatiecapaciteiten, vaardigheden en processen en de versnelling van de investeringsbereidheid van organisaties, zodat ontwikkelaars en autoriteiten pijplijnen van investeringsprojecten kunnen uitbouwen , financiële instrumenten en investeringsplatformen kunnen ontwikkelen en projecten kunnen beheren, en financiële intermediairs financierings- en investeringsverrichtingen kunnen uitvoeren voor entiteiten die moeilijkheden ondervinden om toegang tot financiering te krijgen, inclusief door steun voor de ontwikkeling van risicobeoordelingscapaciteit of sectorspecifieke kennis , met bijzondere aandacht voor de culturele en creatieve sectoren;

(f bis)

het proactief verlenen van adviserende ondersteuning voor start-ups, in het bijzonder wanneer deze hun investeringen in onderzoek en innovatie willen beschermen door intellectuele eigendomsrechten zoals patenten aan te vragen.

3.   De InvestEU-advieshub is beschikbaar voor publieke en private projectontwikkelaars , met inbegrip van nationale stimuleringsbanken, investeringsplatformen, kmo's en start-ups, alsook voor overheidsorganen en voor financiële en andere intermediairs.

4.   Er mogen vergoedingen in rekening worden gebracht voor de in lid 2 bedoelde diensten om een deel van de kosten van de dienstverrichting te dekken , met uitzondering van diensten voor publieke projectontwikkelaars en instellingen zonder winstoogmerk, die kosteloos worden aangeboden . De vergoedingen die voor de in lid 2 bedoelde diensten in rekening worden gebracht bij kmo's bedragen maximaal een derde van de kosten van de dienstverrichting.

5.   Om de in lid 1 bedoelde doelstelling te bereiken en om het verlenen van adviserende ondersteuning te vergemakkelijken, bouwt de InvestEU-advieshub voort op de deskundigheid van de Commissie , de EIB-groep en de andere uitvoerende partners.

6.   De InvestEU-advieshub heeft waar nodig lokale aanwezigheid. Er wordt met name voorzien in een lokale aanwezigheid in lidstaten of regio's die moeilijkheden ondervinden bij de ontwikkeling van projecten in het kader van het InvestEU-fonds. De InvestEU-advieshub biedt ondersteuning bij de overdracht van kennis aan regionale en lokale instanties teneinde voor de in lid 1 bedoelde steun regionale en lokale capaciteit en deskundigheid op te bouwen en kleine projecten ten uitvoer te leggen en te ondersteunen .

6 bis.     Om de in lid 1 bedoelde adviserende ondersteuning te verlenen en om het verlenen van die adviserende ondersteuning op lokaal niveau te vergemakkelijken, werkt de InvestEU-advieshub samen met en profiteert hij van de expertise van nationale stimuleringsbanken of -instellingen. Samenwerking tussen enerzijds de InvestEU-advieshub en anderzijds een nationale stimuleringsbank of -instelling kan de vorm aannemen van een contractueel partnerschap. De InvestEU-advieshub streeft ernaar ten minste één samenwerkingsovereenkomst met een nationale stimuleringsbank of -instelling per lidstaat te sluiten. In de lidstaten waar geen nationale stimuleringsbanken of -instellingen bestaan, verleent de InvestEU-advieshub in voorkomend geval en op verzoek van de betrokken lidstaat, proactieve adviserende ondersteuning voor de oprichting van een dergelijke bank of instelling.

7.   De uitvoerende partners adviseren projectontwikkelaars die financiering aanvragen, met name wanneer het kleinschaligere projecten betreft, om hun projecten aan de InvestEU-advieshub voor te leggen, met het oog op, in voorkomend geval, een betere voorbereiding van hun projecten en een beoordeling van een mogelijke bundeling van projecten.

De uitvoerende partners brengen in voorkomend geval ontwikkelaars ook op de hoogte van de mogelijkheid hun projecten op het in artikel 21 bedoelde InvestEU-portaal te plaatsen.

HOOFDSTUK VI

Artikel 21

InvestEU-portaal

1.   Het InvestEU-portaal wordt door de Commissie opgericht. Het is een openbaar toegankelijke en gebruiksvriendelijke projectendatabank, waarin relevante informatie over elk project wordt verstrekt.

2.   Het InvestEU-portaal biedt een kanaal voor projectontwikkelaars om hun projecten waarvoor zij financiering zoeken, zichtbaarheid te geven en er investeerders informatie over te verstrekken. De opname van projecten in het InvestEU-portaal heeft geen invloed op de besluiten betreffende de projecten die uiteindelijk worden geselecteerd voor ondersteuning uit hoofde van deze verordening, enig ander Unie-instrument, of voor publieke financiering.

3.   Alleen projecten die met het recht en het beleid van de Unie verenigbaar zijn, worden op het portaal geplaatst.

4.   Projecten die aan de in lid 3 vastgestelde voorwaarden voldoen, worden door de Commissie aan de relevante uitvoerende partners en, in voorkomend geval, aan de InvestEU-advieshub toegezonden.

5.   De uitvoerende partners onderzoeken de projecten die binnen hun geografische en activiteitenbereik vallen.

HOOFDSTUK VII

VERANTWOORDINGSPLICHT, MONITORING EN RAPPORTAGE, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 21 bis

Verantwoordingsplicht

1.     Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de voorzitter van het bestuur aan de verzoekende instelling verslag uit over de prestaties van het InvestEU-fonds, onder meer door deel te nemen aan een hoorzitting voor het Europees Parlement.

2.     De voorzitter van het bestuur antwoordt mondeling of schriftelijk op de door het Europees Parlement of de Raad tot het InvestEU-fonds gerichte vragen, in elk geval binnen vijf weken na de datum van ontvangst van een vraag.

3.     Op verzoek van het Europees Parlement of van de Raad legt de Commissie een verslag voor over de toepassing van deze verordening.

Artikel 22

Monitoring en rapportage

1.   De indicatoren om te rapporteren over de voortgang van het InvestEU-programma in de richting van de algemene en specifieke doelstellingen die in artikel 3 zijn vastgesteld, zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

2.   Teneinde te zorgen voor een effectieve beoordeling van de voortgang van het InvestEU-programma naar de verwezenlijking van zijn doelstellingen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III bij deze verordening om indien nodig de indicatoren te herzien of aan te vullen en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie.

3.   Het prestatierapportagesysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige rapportagevereisten opgelegd aan de uitvoerende partners en andere ontvangers van middelen van de Unie, naargelang het geval.

4.   De Commissie rapporteert over de uitvoering van het InvestEU-programma overeenkomstig [de artikelen 241 en 250] van het [Financieel Reglement]. De EIB-groep en de uitvoerende partners verstrekken daartoe jaarlijks de informatie , onder meer over de werking van de garantie, die de Commissie nodig heeft om haar rapportageverplichting te kunnen nakomen.

5.   Daarnaast dient iedere uitvoerende partner elke zes maanden een verslag bij het Europees Parlement en de Commissie in over de financierings- en investeringsverrichtingen die onder deze verordening vallen, uitgesplitst tussen het EU-compartiment en het lidstaatcompartiment per lidstaat, naargelang het geval. Het verslag bevat een beoordeling van de naleving van de voorschriften voor het gebruik van de EU-garantie en van de in bijlage III bij deze verordening vastgestelde essentiële prestatie-indicatoren. Het verslag bevat in de ruimst mogelijke mate ook operationele, statistische, financiële en boekhoudkundige gegevens over elke financierings- en investeringsverrichting en op het niveau van de compartimenten, de beleidsvensters en het InvestEU-fonds , met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en commercieel gevoelige informatie . Een van deze verslagen bevat de informatie die de uitvoerende partners verstrekken overeenkomstig [artikel 155, lid 1, onder a),] van het [Financieel Reglement]. De Commissie verzamelt en beoordeelt de verslagen van de uitvoerende partners en dient een samenvatting in de vorm van openbare jaarverslagen in, waarin informatie wordt verstrekt over de mate waarin de uitvoering van het programma voldoet aan de doelstellingen en prestatie-indicatoren, met vermelding van de risico's en kansen voor de financierings- en investeringsverrichtingen die door het InvestEU-programma worden ondersteund.

Artikel 23

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig verricht zodat ze in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Tegen 30 september 2024 verricht de Commissie een tussentijdse evaluatie van het InvestEU-programma, in het bijzonder van het gebruik van de EU-garantie.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het InvestEU-programma, doch uiterlijk twee jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het InvestEU-programma, in het bijzonder van het gebruik van de EU-garantie.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

5.   De uitvoerende partners dragen bij aan en verstrekken de Commissie de nodige informatie voor het verrichten van de in de leden 1 en 2 bedoelde evaluaties.

6.   In overeenstemming met [artikel 211, lid 1,] van het [Financieel Reglement] neemt de Commissie elke drie jaar in het in [artikel 250] van het [Financieel Reglement] bedoelde jaarverslag een herziening op van de toereikendheid van het in artikel 4, lid 1, van deze verordening bedoelde voorzieningspercentage in het licht van het werkelijke risicoprofiel van de financierings- en investeringsverrichtingen die door de EU-garantie worden gedekt. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het in artikel 4, lid 1, van deze verordening bedoelde voorzieningspercentage op basis van die herziening met ten hoogste 15 % aan te passen.

Artikel 24

Audits

Audits naar het gebruik van de financiering van de Unie uitgevoerd door de Europese Rekenkamer alsmede door personen of entiteiten, daaronder begrepen door andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van [artikel 127] van het [Financieel Reglement].

Artikel 25

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het InvestEU-programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van een ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

Artikel 26

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. Gedelegeerde handelingen die betrekking hebben op activiteiten die worden uitgevoerd door of met medewerking van de uitvoerende partners worden in nauwe samenspraak met deze uitvoerende partners voorbereid.

2.   De in artikel 4, lid 2, artikel 7, leden 3 en 6, artikel 17 bis, artikel 17 ter, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [de inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van die termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   De in artikel 4, lid 2, artikel 7, leden 3 en 6, artikel 17 bis, artikel 17 ter, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, artikel 7, leden 3 en 6, artikel 17 bis, artikel 17 ter, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK VIII

TRANSPARANTIE EN ZICHTBAARHEID

Artikel 27

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De uitvoerende partners erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten), door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende en doeltreffende wijze te informeren , en hierbij ook aandacht te besteden aan sociale en milieu-effecten .

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het InvestEU-programma en de acties en de resultaten ervan. De aan het InvestEU-programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover ze verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 28

Overgangsbepalingen

1.   Ontvangsten, terugbetalingen en invorderingen van financieringsinstrumenten die zijn ingevoerd bij de in bijlage IV bij deze verordening genoemde programma's kunnen worden gebruikt voor de voorziening van de EU-garantie uit hoofde van deze verordening.

2.   Ontvangsten, terugbetalingen en invorderingen uit de bij Verordening (EU) 2015/1017 ingevoerde EU-garantie kunnen worden gebruikt voor de voorziening van de EU-garantie uit hoofde van deze verordening, tenzij ze worden gebruikt voor de in de artikelen 4, 9 en 12 van Verordening (EU) 2015/1017 bedoelde doeleinden.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE I

Indicatieve bedragen per specifieke doelstelling

Voor financierings- en investeringsverrichtingen geldt overeenkomstig artikel 4, lid 2, de volgende ▌verdeling:

(a)

▌11 500 000 000 EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder a), genoemde doelstellingen;

(b)

▌11 250 000 000 EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder b), genoemde doelstellingen;

(c)

12 500 000 000 EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder c), genoemde doelstellingen;

(d)

5 567 500 000 EUR voor de in artikel 3, lid 2, onder d), genoemde doelstellingen.

BIJLAGE II

In aanmerking komende gebieden voor financierings- en investeringsverrichtingen

De financierings- en investeringsverrichtingen kunnen betrekking hebben op een of meer van de volgende gebieden:

1.

Ontwikkeling van de energiesector, overeenkomstig de prioriteiten van de energie-unie, met inbegrip van energievoorzieningszekerheid en de verbintenissen die in de agenda 2030 en het akkoord van Parijs zijn aangegaan, in het bijzonder door middel van:

(a)

uitbreiding van de opwekking, bespoediging van de uitrol, levering of toepassing van schone en duurzame hernieuwbare-energieoplossingen ;

(b)

energie-efficiëntie , energietransitie en energiebesparing (met klemtoon op het verminderen van de vraag door middel van vraagzijdebeheer en de renovatie van gebouwen);

(c)

het ontwikkelen, slimmer maken en moderniseren van duurzame energie-infrastructuur (transmissie- en distributieniveau, opslagtechnologieën , slimme netten ) , en het vergroten van de mate van interconnectie tussen de elektriciteitsnetwerken van de lidstaten;

(d)

productie en levering van duurzame synthetische brandstoffen uit hernieuwbare/koolstofneutrale bronnen , en alternatieve brandstoffen , onder meer voor alle vervoerswijzen, overeenkomstig de bepalingen van [richtlijn hernieuwbare energie 2009/28/EG] ;

(e)

infrastructuur voor koolstofafvang en voor koolstofopslag in industriële processen, bio-energie-installaties en productiefaciliteiten met het oog op de energietransitie .

2.

Ontwikkeling van duurzame , veilige vervoersinfrastructuren en mobiliteitsoplossingen en uitrusting en innovatieve technologieën overeenkomstig de prioriteiten van de Unie op het gebied van vervoer en de verbintenissen die in het akkoord van Parijs zijn aangegaan, in het bijzonder door middel van:

(a)

projecten ter ondersteuning van de TEN-T-infrastructuur, met inbegrip van stedelijke knooppunten, zee- en binnenhavens, luchthavens, multimodale terminals en hun verbinding met de hoofdnetwerken en de telematicatoepassingen in Verordening (EU) nr. 1315/2013 ;

(a bis)

TEN-T-infrastructuurprojecten die het gebruik mogelijk maken van ten minste twee verschillende vervoerswijzen, met name multimodale vrachtterminals en knooppunten voor personenvervoer;

(b)

slimme en duurzame projecten op het gebied van stedelijke mobiliteit , met inbegrip van binnenvaart en luchtvervoer (gericht op stadsvervoersmiddelen met lage emissie, niet-discriminerende toegankelijkheid, luchtvervuiling en lawaai, energieverbruik en meer veiligheid, inclusief voor fietsers en voetgangers );

(c)

ondersteuning van de hernieuwing en modernisering van rollend materieel om mobiliteitsoplossingen met lage emissie te benutten , met inbegrip van het gebruik van alternatieve brandstoffen en synthetische brandstoffen van hernieuwbare/koolstofneutrale bronnen in voertuigen van alle vervoerswijzen ;

(d)

spoorweginfrastructuur, overige spoorwegprojecten , binnenvaartinfrastructuur en zeehavens en snelwegen op zee ;

(e)

infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen , waaronder elektrische laadpunten;

(e bis)

slimme en duurzame mobiliteitsprojecten die gericht zijn op

(i)

verkeersveiligheid (inclusief verbetering van de veiligheid van bestuurders en passagiers en vermindering van het aantal dodelijke ongevallen en zwaargewonden),

(ii)

toegankelijkheid (inclusief in plattelandsgebieden),

(iii)

emissievermindering,

(iv)

de ontwikkeling en toepassing van nieuwe vervoerstechnologieën en -diensten, met name door kmo's en met betrekking tot geconnecteerde en autonome vervoerswijzen, alsmede geïntegreerde ticketing;

(e ter)

projecten voor het onderhoud of de modernisering van bestaande vervoersinfrastructuur, met inbegrip van snelwegen op het TEN-T, indien nodig om de verkeersveiligheid te verbeteren of te handhaven, ITS-diensten te ontwikkelen of de integriteit en normen van de infrastructuur te waarborgen, met name veilige parkeerterreinen en -voorzieningen, stations voor alternatieve brandstoffen en oplaadsystemen voor elektrische voertuigen;

(e quater)

weginfrastructuur voor het vervoer in cohesielanden, minder ontwikkelde regio's of grensoverschrijdende vervoersprojecten.

3.

Milieu en hulpbronnen, in het bijzonder door middel van:

(a)

water, met inbegrip van watervoorziening en -zuivering, kustinfrastructuur en andere watergerelateerde groene infrastructuur;

(b)

infrastructuur voor afvalbeheer;

(c)

projecten en ondernemingen op het gebied van milieubronnenbeheer en duurzame technologieën;

(d)

verbetering en herstel van ecosystemen en hun diensten;

(e)

duurzame stads-, plattelands- en kustontwikkeling en -regeneratie ;

(f)

maatregelen op het gebied van klimaatverandering, met inbegrip van vermindering van het risico op natuurrampen , aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering ;

(g)

projecten en ondernemingen die de circulaire economie uitvoeren door in de productie en de levenscyclus van producten aspecten van hulpbronnenefficiëntie te integreren, met inbegrip van de duurzame voorziening van primaire en secundaire grondstoffen;

(h)

koolstofarm maken van en substantieel verminderen van de emissies van energie-intensieve industrieën, met inbegrip van grootschalige demonstratie van innovatieve lage-emissietechnologieën en de uitrol daarvan;

(h bis)

projecten ter bevordering van een duurzaam cultureel erfgoed, met name strategieën en instrumenten om het Europese materiële en immateriële culturele erfgoed te beschermen.

4.

Ontwikkeling van infrastructuur voor digitale connectiviteit, in het bijzonder door middel van projecten ter ondersteuning van de uitrol van digitale netwerken met zeer hoge capaciteit , 5G-connectiviteit en verbetering van digitale connectiviteit en toegang, met name wat plattelandsgebieden en perifere regio's betreft.

5.

Onderzoek, ontwikkeling en innovatie, in het bijzonder door middel van:

(a)

ondersteuning van onderzoeksinfrastructuur en onderzoeks- en innovatieprojecten op alle thematische gebieden, die zijn omschreven in en bijdragen aan de doelstellingen van Horizon Europa;

(b)

projecten van ondernemingen , met inbegrip van opleiding en de bevordering van het opzetten van clusters en bedrijfsnetwerken ;

(c)

demonstratieprojecten en -programma's evenals de uitrol van de bijbehorende infrastructuren, technologieën en processen;

(d)

samenwerkingsprojecten inzake onderzoek en innovatie tussen de academische wereld , organisaties voor onderzoek en innovatie en de industrie; publiek-private partnerschappen en maatschappelijke organisaties;

(e)

kennis- en technologieoverdracht;

(f)

nieuwe doeltreffende en toegankelijke gezondheidsproducten, inclusief geneesmiddelen, medische hulpmiddelen , diagnostiek en medicinale producten voor geavanceerde therapie , nieuwe antimicrobiële stoffen en innovatieve ontwikkelingsprocessen waarbij het gebruik van dierproeven wordt vermeden .

6.

Ontwikkeling, uitrol en opschaling van digitale technologieën en diensten, in het bijzonder door middel van:

(a)

kunstmatige intelligentie , in overeenstemming met het programma Digitaal Europa, met name met betrekking tot ethiek ;

(a bis)

kwantumtechnologie;

(b)

infrastructuren voor cyberveiligheid en netwerkbescherming;

(c)

internet der dingen;

(d)

blockchain en andere distributed-ledgertechnologieën;

(e)

geavanceerde digitale vaardigheden;

(f)

andere geavanceerde digitale technologieën en diensten die bijdragen aan de digitalisering van de industrie van de Unie en de integratie van digitale technologieën, diensten en vaardigheden in de vervoerssector van de Unie;

(f bis)

robotica en automatisering.

7.

Financiële steun voor entiteiten met maximaal 3 000 werknemers . Het kmo-venster focust alleen op kmo's en kleine midcap-ondernemingen en sociale ondernemingen die kmo's zijn , in het bijzonder door middel van:

(a)

het verstrekken van werkkapitaal en investeringen , met name met betrekking tot acties die een ondernemingscultuur en -klimaat stimuleren en de oprichting en groei van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen bevorderen ;

(b)

het verstrekken van risicokapitaal van de aanloop- tot de uitbreidingsfase met het oog op het verwerven van een leiderschapspositie op technologisch gebied in innovatieve en duurzame sectoren , inclusief het verbeteren van hun digitaliserings- en innovatiecapaciteit en het waarborgen van hun mondiale concurrentievermogen .

8.

Culturele en creatieve sectoren; media, audiovisuele sector en journalistiek , in het bijzonder, maar niet uitsluitend, door middel van:

(a)

nieuwe technologieën, zoals hulpverleningstechnologie, toegepast op culturele goederen en diensten;

(b)

gebruik van digitale technologieën voor het behoud en de restauratie van het Europese materiële en immateriële culturele erfgoed;

(c)

culturele en creatieve industrieën en sectoren — bijvoorbeeld augmented reality/virtual reality, onderdompelingsomgevingen, interfaces tussen mensen en computers, internetprotocollen en cloudinfrastructuren, 5G, nieuwe media;

(d)

technologisch beheer van intellectuele-eigendomsrechten.

9.

De toeristische sector .

10.

Duurzame landbouw, bosbouw, visserij, aquacultuur en andere onderdelen van de ruimere duurzame bio-economie.

11.

Sociale investeringen, met inbegrip van die ter ondersteuning van de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten, in het bijzonder door middel van:

(a)

ethische en duurzame financiering, microfinanciering, financiering voor sociale ondernemingen en sociale economie;

(b)

vraag naar en aanbod van vaardigheden;

(c)

onderwijs, beroepsopleiding en aanverwante diensten;

(d)

sociale infrastructuur, met name

(i)

onderwijs en opleiding, inclusief vroegschoolsonderwijs en vroegschoolse opvang, onderwijsfaciliteiten, studentenwoningen en digitale uitrusting;

(ii)

sociale huisvesting;

(iii)

gezondheid en langetermijnzorg, met inbegrip van klinieken, ziekenhuizen, eerstelijnszorg, thuiszorg en gemeenschapszorg;

(e)

sociale innovatie, met inbegrip van innovatieve sociale oplossingen en regelingen om sociale effecten en resultaten op de in dit punt bedoelde gebieden te bevorderen;

(f)

culturele activiteiten met een maatschappelijk doel;

(f bis)

maatregelen ter bevordering van gendergelijkheid en actieve deelname van vrouwen;

(g)

integratie van kwetsbare personen, waaronder onderdanen van derde landen;

(h)

innovatieve gezondheidsoplossingen, waaronder e-gezondheid, gezondheidsdiensten en nieuwe zorgmodellen;

(i)

inclusie van en toegankelijkheid voor personen met een handicap.

12.

Ontwikkeling van de defensie-industrie, waardoor de strategische autonomie van de Unie wordt versterkt, in het bijzonder door middel van steun voor:

(a)

de toeleveringsketen van de defensie-industrie van de Unie, in het bijzonder door middel van financiële steun voor kmo's en midcaps;

(b)

ondernemingen die deelnemen aan disruptieve innovatieprojecten in de defensiesector en daarmee samenhangende technologieën voor tweeërlei gebruik;

(c)

de toeleveringsketen van de defensiesector bij samenwerkingsprojecten voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van defensie, met inbegrip van die welke door het Europees Defensiefonds worden gesteund;

(d)

infrastructuur voor onderzoek en opleiding op het gebied van defensie.

13.

Ruimte, in het bijzonder door middel van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector volgens de doelstellingen van de ruimtestrategie voor Europa om:

(a)

de voordelen voor de samenleving en economie van de Unie zo groot mogelijk te maken;

(b)

het concurrentievermogen van ruimtevaartsystemen en -technologieën te bevorderen, in het bijzonder met het oog op de onafhankelijkheid van de toeleveringsketens ▌;

(c)

ondernemerschap op het gebied van ruimtevaart , met inbegrip van downstreamontwikkeling, te ondersteunen;

(d)

de autonomie van de Unie bevorderen door een veilige en beveiligde toegang tot de ruimte, zowel civiel als militair.

13 bis.

Zeeën en oceanen, door de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie volgens de doelstellingen van het geïntegreerd maritiem beleid, met name door:

(a)

maritiem ondernemerschap;

(b)

een innovatieve en concurrerende maritieme industrie;

(c)

kennis over de oceanen en blauwe carrières;

(d)

tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, in het bijzonder SDG 14 (Leven onder water);

(e)

hernieuwbare mariene energie en de circulaire economie. [Ams 2 en 16/rev]

BIJLAGE III

Essentiële prestatie-indicatoren

1.   Volume van de InvestEU-financiering (uitgesplitst per punt en subpunt van de in bijlage II vastgestelde voor financierings- en investeringsverrichtingen in aanmerking komende gebieden )

1.1

Volume van de ondertekende verrichtingen

1.2

Gemobiliseerde investeringen

1.3

Gemobiliseerd bedrag aan particuliere financiering

1.4

Bereikte hefboom- en multiplicatoreffecten

1.4 bis

Synergieën met andere programma's van de Unie

2.   Geografische dekking van de InvestEU-financiering (uitgesplitst per punt en subpunt van de in bijlage II vastgestelde voor financierings- en investeringsverrichtingen in aanmerking komende gebieden )

2.1

Aantal landen met InvestEU-projecten

2.1 bis

Aantal regio's met InvestEU-projecten

2.1 ter

Aantal en volume van de verrichtingen per lidstaat en per regio

3.   Effect van de InvestEU-financiering

3.1

Aantal gecreëerde of ondersteunde banen

3.2

Investeringen ter ondersteuning van energie- en klimaatdoelstellingen , gedetailleerd per beleidsvenster en categorie, en aandeel klimaatrelevantie

3.3

Investeringen ter ondersteuning van digitalisering

3.3 bis

Investeringen ter ondersteuning van sociale doelstellingen

4.   Duurzame infrastructuur

4.1

Energie: Extra geïnstalleerde capaciteit voor de opwekking van hernieuwbare energie (MW) per bron

4.2

Energie: Aantal huishoudens , aantal openbare en commerciële gebouwen met een verbeterde energieverbruikclassificatie , met inbegrip van de mate van verbetering van de classificatie of gelijkwaardig cijfer, of aantal huishoudens dat is gerenoveerd tot NZEB en passiefhuisstandaard

4.3

Digitalisering: Extra huishoudens , openbare en commerciële gebouwen met een breedbandtoegang van ten minste 100 megabit per seconde die kan worden opgewaardeerd tot gigabitsnelheid , of aantal gecreëerde wifihotspots

4.4

Vervoer: Investeringen gemobiliseerd in TEN-T-projecten waarvan in: ▌

kernnetwerk en uitgebreid netwerk in de delen die zijn vastgesteld in de bijlage bij [Verordening nr. XXX, verwijzing invoegen naar de nieuwe Connecting Europe Facility];

multimodale infrastructuur;

innoverende oplossingen die bijdragen aan een evenwichtige mix van vervoerswijzen, inclusief voor binnenvaart en luchtvervoer;

aantal uitgerolde infrastructuurpunten voor alternatieve brandstoffen

4.5

Milieu: Investeringen die bijdragen aan de uitvoering van plannen en programma's die op grond van het acquis van de Unie op milieugebied met betrekking tot luchtkwaliteit, water, afval en natuur vereist zijn

4.5 bis

Aantal uitgerolde infrastructuurpunten voor alternatieve brandstoffen

4.6

Emissievermindering: hoeveelheid CO2 die minder is uitgestoten

5.   Onderzoek, innovatie en digitalisering

5.1

Bijdrage aan de doelstelling dat 3 % van het bbp van de Unie in onderzoek, ontwikkeling en innovatie wordt geïnvesteerd in het hele programma

5.2

Aantal ondersteunde ondernemingen in het hele programma die onderzoeks- en innovatieprojecten verrichten

5.2 bis

Aantal projecten dat voorheen steun ontving via het programma Horizon Europa en/of het programma Digitaal Europa

6.   Kmo's

6.1

Aantal ondersteunde ondernemingen per grootte (micro, klein, middelgroot en kleine midcaps)

6.2

Aantal ondersteunde ondernemingen per fase (start, groei/uitbreiding) , in het bijzonder innovatieve kmo's

6.3

Aantal ondersteunde ondernemingen per sector

7.   Sociale investeringen en vaardigheden

7.1

Sociale infrastructuur: Capaciteit en bereik van de ondersteunde sociale infrastructuur per sector: huisvesting, onderwijs, gezondheid, andere

7.2

Microfinanciering en financiering voor sociale ondernemingen: aantal ondersteunde ondernemingen uit de sociale economie

7.2 bis

Microfinanciering en financiering voor sociale ondernemingen: aantal opgerichte ondernemingen uit de sociale economie

7.2 ter

Microfinanciering en financiering voor sociale ondernemingen: aantal ondersteunde ondernemingen uit de sociale economie per fase (start, groei/uitbreiding)

7.5

Vaardigheden: Aantal personen dat nieuwe vaardigheden verwerft of vaardigheden laat valideren : formeel , informeel en niet-formeel onderwijs en opleidingskwalificatie

BIJLAGE IV

Het InvestEU-programma — Voorgaande instrumenten

A.   Eigenvermogensinstrumenten:

Europese Technologiefaciliteit (ETF98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheid scheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) — Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43).

TTP: Besluit van de Commissie tot vaststelling van een aanvullend financieringsbesluit betreffende de financiering van acties van de activiteit “Interne goederenmarkt en sectoraal beleid” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 en tot vaststelling van het kaderbesluit betreffende de financiering van de voorbereidende actie “De Europese Unie speelt zijn rol in een geglobaliseerde wereld” en van vier proefprojecten “Erasmus voor jonge ondernemers”, “Maatregelen ter bevordering van samenwerking en partnerschappen tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen”, “Technologie-overdracht” en “Europese topbestemmingen” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 (C(2007)531).

Europese Technologiefaciliteit (ETF01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001-2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84).

Faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen (GIF): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

Connecting Europe Facility (CEF): Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

Eigenvermogensfaciliteit voor groei van COSME (COSME-EFG): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

InnovFin Equity:

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) — Investeringen in capaciteitsopbouw: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

B.   Garantie-instrumenten:

Garantiefaciliteit voor kmo's '98 (SMEG98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheid scheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) — Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43).

Garantiefaciliteit voor kmo's '01 (SMEG01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001-2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84).

Garantiefaciliteit voor kmo's '07 (SMEG07): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit — Garantie (EPMF-G): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1).

RSI (proefgarantiefaciliteit voor O&I-gestuurde kleine, en middelgrote bedrijven en kleine midcap-ondernemingen):

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) Verklaringen van de Commissie (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1);

Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Samenwerking tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86);

Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Capaciteiten tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 299).

EaSI-garantie: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

Leninggarantiefaciliteit van COSME (COSME-LGF): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

InnovFin Debt:

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren (CCS GF): Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221).

Garantiefaciliteit voor studentenleningen (SLGF): Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

Particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

C.   Instrumenten voor risicodeling:

Financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF): Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) Verklaringen van de Commissie (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

InnovFin:

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

Schuldinstrument van de Connecting Europe Facility (CEF DI): Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

D.   Specifieke investeringsinstrumenten:

Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit — Fonds commun de placements — Fonds d'investissements spécialisés (EPMF FCP-FIS): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1).

Marguerite:

Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1);

Besluit van de Commissie van 25 februari 2010 over de deelname van de Europese Unie aan het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur (het Margueritefonds) (C(2010)0941).

Europees Fonds voor energie-efficiëntie (EEEF): Verordening (EU) nr. 1233/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009 tot vaststelling van een programma om het economische herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PB L 346 van 30.12.2010, blz. 5).


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0482/2018).

(*1)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief , schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

(2)  PB C […], […], blz. […].

(3)  PB C […], […], blz. […].

(4)  COM(2018)0097.

(1bis)   Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(5)  COM(2018)0353.

(6)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(7)  COM(2017)0206.

(8)  COM(2017)0250.

(9)  Gepubliceerd als European Economy Discussion Paper 074 in januari 2018.

(10)  De verwijzing moet nog worden geactualiseerd: PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1. De overeenkomst is beschikbaar op: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=uriserv:OJ.C_.2013.373.01.0001.01.ENG&toc=OJ:C:2013:373:TOC

(1bis)   Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1).

(1ter)   Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).

(11)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(15)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(16)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(17)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(1bis)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/548


P8_TA(2019)0027

EU-noodreisdocument *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van een EU-noodreisdocument en tot intrekking van Besluit 96/409/GBVB (COM(2018)0358 — C8-0386/2018 — 2018/0186(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2020/C 411/46)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0358),

gezien artikel 23, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0386/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0433/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (24) dient de Commissie voor deze richtlijn een evaluatie uit te voeren, met name op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie, om de effecten van de verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan.

(19)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (24) dient de Commissie voor deze richtlijn een evaluatie uit te voeren, met name op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie, om de effecten van de verordening , met inbegrip van de gevolgen voor de grondrechten, en de behoefte aan verdere acties na te gaan. De evaluatie moet ter beschikking worden gesteld aan het Europees Parlement, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Bureau voor de grondrechten.

Amendement 5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (25) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze richtlijn. Voor de werking van het EU-NRD-systeem moeten de persoonsgegevens worden verwerkt die nodig zijn om de identiteit van de aanvrager te verifiëren, de EU-NRD-sticker te drukken en de reis van de betrokkene te vergemakkelijken. Er dient nader te worden gespecificeerd welke waarborgen op de verwerkte persoonsgegevens van toepassing zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de maximale bewaringstermijn voor de verzamelde persoonsgegevens. Om misbruik te voorkomen, moet worden voorzien in een maximale bewaringstermijn van drie jaar . Het wissen van persoonsgegevens van aanvragers mag geen afbreuk doen aan de capaciteit van de lidstaten om toezicht te houden op de toepassing van deze richtlijn.

(20)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (25) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze richtlijn. Voor de werking van het EU-NRD-systeem moeten de persoonsgegevens worden verwerkt die nodig zijn om de identiteit van de aanvrager te verifiëren, de EU-NRD-sticker te drukken en de reis van de betrokkene te vergemakkelijken. Er dient nader te worden gespecificeerd welke waarborgen op de verwerkte persoonsgegevens van toepassing zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de maximale bewaringstermijn voor de verzamelde persoonsgegevens. Om misbruik te voorkomen, moet worden voorzien in een maximale bewaringstermijn . Deze termijn moet evenredig zijn en mag niet meer bedragen dan 90 dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van het afgegeven EU-NRD. Het anonimiseren of wissen van persoonsgegevens van aanvragers mag geen afbreuk doen aan de capaciteit van de lidstaten om toezicht te houden op de toepassing van deze richtlijn.

Amendement 2

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Binnen 36 uur na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie antwoordt de lidstaat van nationaliteit op de raadpleging overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/637 en bevestigt hij of de aanvrager zijn onderdaan is. Na bevestiging van de nationaliteit van de aanvrager verstrekt de bijstandverlenende lidstaat de aanvrager een EU-NRD uiterlijk op de werkdag na die waarop het antwoord van de lidstaat van nationaliteit is ontvangen.

3.   Binnen 24 uur na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie antwoordt de lidstaat van nationaliteit op de raadpleging overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/637 en bevestigt hij of de aanvrager zijn onderdaan is. Na bevestiging van de nationaliteit van de aanvrager verstrekt de bijstandverlenende lidstaat de aanvrager een EU-NRD uiterlijk op de werkdag na die waarop het antwoord van de lidstaat van nationaliteit is ontvangen.

Amendement 3

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 4 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten de in de leden 1 en 3 vastgestelde termijnen overschrijden.

4.   In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten de in de leden 1 en 3 vastgestelde termijnen inkorten of overschrijden.

Amendement 6

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 9 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

aanvullende veiligheidskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;

b)

aanvullende niet-biometrische veiligheidskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;

Amendement 7

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 13 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De bijstandverlenende lidstaat en de lidstaat van nationaliteit bewaren de persoonsgegevens van een aanvrager niet langer dan drie jaar . Bij het verstrijken van de bewaringstermijn worden de persoonsgegevens van de aanvrager gewist.

4.   De bijstandverlenende lidstaat en de lidstaat van nationaliteit bewaren de persoonsgegevens van een aanvrager niet langer dan 90 dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van het afgegeven EU-NRD . Bij het verstrijken van de bewaringstermijn worden de persoonsgegevens van de aanvrager gewist. Indien nodig voor de monitoring en evaluatie van deze verordening, mogen geanonimiseerde gegevens worden bewaard.

Amendement 4

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 15 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op zijn vroegst vijf jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn verricht de Commissie een evaluatie van de richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de belangrijkste bevindingen, onder meer wat de geschiktheid van het niveau van beveiliging van de persoonsgegevens betreft.

1.   Op zijn vroegst drie jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn verricht de Commissie een evaluatie van de richtlijn en brengt zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de belangrijkste bevindingen, onder meer wat de geschiktheid van het niveau van beveiliging van de persoonsgegevens en de mogelijke gevolgen voor de grondrechten betreft.


(24)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(24)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/552


P8_TA(2019)0028

Het programma voor onderzoek en opleiding van Euratom 2021-2025 *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (COM(2018)0437 — C8-0380/2018 — 2018/0226(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/47)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0437),

gezien artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0380/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0406/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

Het Europees Parlement moet tijdens alle relevante stadia van de tenuitvoerlegging en evaluatie van het programma worden geraadpleegd. De Raad heeft het Europees Parlement om advies gevraagd over het onderzoeks- en opleidingsprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021-2025. Aangezien op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de gewone wetgevingsprocedure evenwel niet van toepassing is, wordt het Europees Parlement niet geacht met de Raad op gelijke voet te staan bij het aannemen van wetgeving op nucleair gebied. Gezien de rol van het Europees Parlement als medewetgever voor begrotingsaangelegenheden en om voor een samenhangende invulling en tenuitvoerlegging van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van de Unie te zorgen, moet het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie door middel van de gewone wetgevingsprocedure worden vastgesteld.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Onderzoek op het gebied van kernenergie kan bevorderlijk zijn voor het sociaal welzijn, de economische welvaart en de ecologische duurzaamheid voor zover het leidt tot verbetering van de nucleaire veiligheid en beveiliging en de stralingsbescherming. Onderzoek op het gebied van stralingsbescherming heeft geleid tot verbeteringen bij medische technologieën waar veel burgers baat bij hebben, en dit onderzoek kan thans leiden tot verbeteringen in andere sectoren zoals industrie, landbouw, milieu en veiligheid. Even belangrijk is de potentiële bijdrage van nucleair onderzoek tot de doelstelling om het energiesysteem op lange termijn op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij te maken.

(2)

Onderzoek op het gebied van kernenergie kan bevorderlijk zijn voor het sociaal welzijn en de economische welvaart voor zover het leidt tot verbetering van de nucleaire veiligheid en beveiliging en de stralingsbescherming. Nucleair onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan ecologische duurzaamheid en de strijd tegen klimaatverandering door de afhankelijkheid van Europa van geïmporteerde energie te verminderen, terwijl onderzoek op het gebied van stralingsbescherming heeft geleid tot verbeteringen bij medische technologieën waar veel burgers baat bij hebben, en dit onderzoek kan thans leiden tot verbeteringen in andere sectoren zoals industrie, landbouw, milieu en veiligheid. Even belangrijk is de bijdrage van nucleair onderzoek tot de doelstelling om het energiesysteem op langere termijn op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij te maken.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het verslag van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding (2014-2018) (COM(2017)0697) bevat een aantal leidende beginselen voor het programma. Daartoe behoren: ondersteuning blijven verlenen aan nucleair onderzoek, met de nadruk op nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles, beheer van radioactief afval, stralingsbescherming en ontwikkeling van fusie-energie; verder verbeteren, samen met de begunstigden, van de organisatie en het beheer van de Europese gezamenlijke programma's op het gebied van kernenergie; voortzetten en intensiveren van de Euratom-maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op het ontwikkelen van relevante vaardigheden voor alle aspecten van nucleaire veiligheid en beveiliging alsmede stralingsbescherming; verder benutten van de synergieën tussen het Euratom-programma en andere thematische gebieden van het kaderprogramma van de Unie, alsmede verder benutten van de synergieën tussen de eigen acties en de acties onder contract in het kader van het Euratom-programma.

(4)

Het verslag van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van het Euratom-programma voor onderzoek en opleiding (2014-2018) (COM(2017)0697) bevat een aantal leidende beginselen voor het programma. Daartoe behoren: ondersteuning blijven verlenen aan nucleair onderzoek, met de nadruk op nucleaire veiligheid, prestatie, beveiliging en veiligheidscontroles, beheer van radioactief afval, stralingsbescherming en ontwikkeling van fusie-energie; verder verbeteren, samen met de begunstigden, van de organisatie en het beheer van de Europese gezamenlijke programma's op het gebied van kernenergie; voortzetten en intensiveren van de Euratom-maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op het ontwikkelen van relevante vaardigheden voor alle aspecten van nucleaire veiligheid en beveiliging alsmede stralingsbescherming teneinde een hoog niveau van vaardigheden te waarborgen, met name voor de nieuwe generatie ingenieurs ; verder benutten van de synergieën tussen het Euratom-programma en andere thematische gebieden van het kaderprogramma van de Unie, alsmede verder benutten van de synergieën tussen de eigen acties en de acties onder contract in het kader van het Euratom-programma , en bijdragen aan consistentie en doeltreffendheid binnen het gehele Euratom-programma .

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

De afvalbeheerprojecten van Euratom dragen bij aan een beter begrip van uitdagingen in verband met het beheer van radioactief afval in de Unie, zoals de veiligheid van toekomstige geologische opslagvoorzieningen, conditionering van radioactief afval en het gedrag van verbruikt splijtstof in een stortplaats op lange termijn.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Bij het ontwerp en de opzet van het programma is rekening gehouden met de noodzaak om een kritische massa van ondersteunde activiteiten tot stand te brengen. Dit wordt bereikt door een beperkt aantal specifieke doelstellingen vast te leggen waarin de nadruk ligt op het veilige gebruik van kernsplijting voor de opwekking van elektriciteit en voor andere doeleinden dan de opwekking van elektriciteit, de instandhouding en ontwikkeling van de noodzakelijke expertise, de bevordering van fusie-energie en de ondersteuning van het beleid van de Unie op het gebied van nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles.

(5)

Bij het ontwerp en de opzet van het programma is rekening gehouden met de noodzaak om een kritische massa van ondersteunde activiteiten tot stand te brengen. Dit wordt bereikt door een beperkt aantal specifieke doelstellingen vast te leggen waarin de nadruk ligt op het veilige gebruik van kernsplijting voor de opwekking van elektriciteit en voor andere doeleinden dan de opwekking van elektriciteit, de instandhouding en ontwikkeling van de noodzakelijke expertise, de bevordering van fusie-energie en de ondersteuning van het beleid van de Unie op het gebied van nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles , inclusief de ontwikkeling van kennis over veilige, effectieve en kostenefficiënte ontmanteling van installaties die het einde van hun levensduur bereiken, een gebied waarin voorzieningen en investeringen achterblijven .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Het programma vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen van de Unie op het gebied van de energietechnologieën om haar wetenschappelijke en industriële leiderschapsrol te handhaven en te vergroten. Om de veilige werking van de bestaande installaties voor kernsplijting te garanderen en de decarbonisatie van het energiesysteem dichterbij te brengen, moet onderzoek naar kernsplijting een integrerend onderdeel van het Euratomprogramma blijven vormen.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

Het veilige en betrouwbare gebruik van nucleaire en niet-elektrische toepassingen van ioniserende straling, inclusief nucleaire veiligheid en ontmanteling, moet door middel van structurele grensoverschrijdende inspecties, het delen van kennis en beste praktijken (met betrekking tot de veiligheid van reactorsystemen en brandstofcycli die momenteel in gebruik zijn) worden ondersteund, met name in het geval van nucleaire faciliteiten in de nabijheid van een of meer grenzen tussen lidstaten.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 quater)

Ernstige nucleaire ongevallen kunnen de volksgezondheid in gevaar brengen. Daarom moet in het programma zoveel mogelijk aandacht worden besteed aan nucleaire veiligheid en, waar nodig, de beveiligingsaspecten waarmee het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (het “JRC”) zich bezighoudt.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Door het onderzoek inzake kernenergie te ondersteunen, moet het programma bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon Europa (“Horizon Europa”), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad (20), en moet het de uitvoering van de Europa 2030-strategie en de versterking van de Europese onderzoeksruimte bevorderen.

(7)

Door het onderzoek inzake kernenergie te ondersteunen, moet het programma bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon Europa (“Horizon Europa”), zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad (20), in het bijzonder door excellentie en open wetenschap te bevorderen, en moet het de uitvoering van de Europa 2030-strategie en de versterking van de Europese onderzoeksruimte bevorderen.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Het programma moet streven naar synergieën met Horizon Europa en andere programma's van de Unie, variërend van ontwerp en strategische planning, selectie van projecten, beheer, communicatie, verspreiding en benutting van resultaten tot monitoring, audits en governance. Teneinde dubbel werk en overlappingen te voorkomen en de hefboomwerking van de EU-financiering te vergroten, kunnen middelen uit andere Unieprogramma's naar Horizon Europa-activiteiten worden overgedragen. In dergelijke gevallen worden daarvoor de regels van Horizon Europa gevolgd.

(8)

Het programma moet streven naar synergieën met en een nauwere aansluiting op Horizon Europa en andere programma's van de Unie, variërend van ontwerp en strategische planning, selectie van projecten, beheer, communicatie, verspreiding en benutting van resultaten tot monitoring, audits en governance. Het is van vitaal belang dat de kernbeginselen van excellentie en open wetenschap in de programma's behouden blijven. Teneinde dubbel werk en overlappingen te voorkomen en de hefboomwerking van de EU-financiering te vergroten, kunnen middelen uit andere Unieprogramma's naar Horizon Europa-activiteiten worden overgedragen. In dergelijke gevallen worden daarvoor de regels van Horizon Europa gevolgd.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

De activiteiten in het kader van het programma moeten de gelijkheid van vrouwen en mannen op onderzoeks- en innovatiegebied bevorderen door met name de onderliggende oorzaken van het gebrek aan evenwicht tussen vrouwen en mannen aan te pakken, het volledige potentieel van zowel vrouwelijke als mannelijke onderzoekers te benutten en de genderdimensie in de inhoud van de projecten te integreren teneinde de kwaliteit van het onderzoek te verbeteren en innovatie te stimuleren. De activiteiten moeten tevens gericht zijn op de tenuitvoerlegging van de beginselen inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Het JRC biedt ondersteuning voor standaardisering, open toegang voor wetenschappers uit de EU tot afzonderlijke nucleaire installaties en opleidingsactiviteiten op gebieden als nucleaire waarborgen, forensisch onderzoek of ontmanteling.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

op langere termijn kunnen bijdragen tot het op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij maken van het energiesysteem.

b)

op langere termijn bijdragen tot het op efficiënte, veilige en betrouwbare wijze koolstofvrij maken van het energiesysteem.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

verbeteren van het veilige en betrouwbare gebruik van kernenergie en van de toepassingen van ioniserende straling voor andere doeleinden dan de opwekking van elektriciteit, waaronder begrepen nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles, stralingsbescherming, veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval alsmede ontmanteling;

a)

verbeteren van het veilige, betrouwbare en doeltreffende gebruik van kernenergie en van de toepassingen van ioniserende straling voor andere doeleinden dan de opwekking van elektriciteit, waaronder begrepen nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles, stralingsbescherming, veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval alsmede ontmanteling;

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

ondersteunen van het beleid van de Gemeenschap inzake nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles.

d)

ondersteunen van het beleid van de Gemeenschap inzake nucleaire veiligheid, beveiliging en veiligheidscontroles , inclusief de kennisontwikkeling over veilige, effectieve en kostenefficiënte ontmanteling van installaties die het einde van hun levensduur bereiken .

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma bedragen 1 675 000 000  EUR in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma bedragen 1 516 000 000  EURuitgedrukt in prijzen van 2018 ( 1 675 000 000 EUR in lopende prijzen).

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:

De verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

724 563 000  EUR voor onderzoek naar en ontwikkeling van kernfusie;

a)

43 % voor onderzoek naar en ontwikkeling van kernfusie;

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

330 930 000  EUR voor kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming;

b)

25 % voor kernsplijting, veiligheid en stralingsbescherming;

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

619 507 000  EUR voor eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.

c)

32 % voor eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 2 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Commissie mag in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure niet afwijken van het in lid 2, onder c), van dit artikel bedoelde bedrag .

De Commissie mag in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure afwijken van de in lid 2, onder c), van dit artikel bedoelde bedragen, tot maximaal 10 % .

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1 — alinea 1 — letter c — streepje 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat;

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 8 bis

Gendergelijkheid

Het programma zorgt voor een doeltreffende bevordering van de gendergelijkheid en waarborgt dat de genderdimensie inhoudelijk aanwezig is in de onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 8 ter

Ethische beginselen

1.     Alle onderzoeks- en innovatieactiviteiten op grond van het programma zijn in overeenstemming met de ethische beginselen en toepasselijk nationaal, Unie- en internationaal recht, inclusief het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de aanvullende protocollen daarbij.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan het evenredigheidsbeginsel, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van personen, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.

2.     De onderzoeks- en innovatieactiviteiten op grond van het programma zijn uitsluitend gericht op civiele toepassingen.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   De ontvangers van financiering uit hoofde van het programma erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Gemeenschap (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

(1)   De ontvangers van financiering uit hoofde van het programma erkennen en vermelden de oorsprong van de Uniefinanciering om de zichtbaarheid ervan te garanderen (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)   De Commissie voert informatie- en communicatieactiviteiten uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Gemeenschap, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

(2)   De Commissie voert informatie- en communicatieactiviteiten uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan die gericht zijn op zowel gespecialiseerde ontvangers als het algemene publiek . De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Gemeenschap, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming over het programma, het vervolgprogramma daarvan en andere voor onderzoek en innovatie relevante initiatieven kunnen worden meegenomen.

1.   Evaluaties worden ten minste om de twee jaar uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming over het programma, het vervolgprogramma daarvan en andere voor onderzoek en innovatie relevante initiatieven kunnen worden meegenomen.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige Euratom-programma's en vormt de grondslag voor de eventueel noodzakelijke aanpassing van de uitvoering van het programma.

2.   De eerste evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk twee jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige Euratom-programma's en vormt de grondslag voor de eventueel noodzakelijke programmaverlengingen en aanpassing van de uitvoering van het programma.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige programma's.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk twee jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma. Zij omvat een beoordeling van de langetermijngevolgen van de vorige programma's.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om de specifieke doelstellingen te verwezenlijken, zal het programma horizontale activiteiten ondersteunen die zorgen voor synergieën van de onderzoeksinspanningen bij het oplossen van gemeenschappelijke uitdagingen. Er zullen passende koppelingen en dwarsverbanden, zoals gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen, met Horizon Europa tot stand worden gebracht. Hiermee verband houdende onderzoeks- en innovatieactiviteiten kunnen ook in aanmerking komen voor financiële steun uit de fondsen uit hoofde van Verordening [verordening gemeenschappelijke bepalingen], voor zover dit in overeenstemming is met de doelstellingen en voorschriften van deze fondsen.

Om de specifieke doelstellingen te verwezenlijken, zal het programma horizontale activiteiten ondersteunen die zorgen voor synergieën van de onderzoeksinspanningen bij het oplossen van gemeenschappelijke uitdagingen. Er zullen passende koppelingen en dwarsverbanden, zoals gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen, met Horizon Europa tot stand worden gebracht. Hiermee verband houdende onderzoeks- en innovatieactiviteiten kunnen ook in aanmerking komen voor financiële steun uit de fondsen uit hoofde van Verordening [verordening gemeenschappelijke bepalingen] of andere programma's en financiële instrumenten van de Unie , voor zover deze in overeenstemming zijn met de doelstellingen en voorschriften van deze fondsen , programma's en instrumenten .

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — alinea 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De prioriteiten van de werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld op basis van haar beleidsprioriteiten alsmede de inbreng van nationale overheidsinstanties en van belanghebbenden op nucleair onderzoeksgebied die deel uitmaken van uiteenlopende organen en kaders als Europese technologieplatforms, verenigingen en initiatieven, technische fora voor nucleaire systemen en nucleaire veiligheid, voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof en voor stralingsbescherming/lage-dosisrisico's, nucleaire veiligheidscontroles en beveiliging, onderzoek naar kernfusie, of andere relevante organisaties of fora van nucleaire belanghebbenden.

De prioriteiten van de werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld op basis van haar beleidsprioriteiten alsmede de inbreng van nationale overheidsinstanties en van belanghebbenden op nucleair onderzoeksgebied die deel uitmaken van uiteenlopende organen en kaders als Europese technologieplatforms, verenigingen en initiatieven, technische fora voor huidige en toekomstige nucleaire systemen en nucleaire veiligheid, voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof en voor stralingsbescherming/lage-dosisrisico's, nucleaire veiligheidscontroles en beveiliging, onderzoek naar kernfusie, of andere relevante organisaties of fora van relevante belanghebbenden.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — alinea 5 — letter a — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1)

nucleaire veiligheid: veiligheid van reactorsystemen en splijtstofkringlopen die in de Gemeenschap worden gebruikt of, voor zover nodig voor het op peil houden van een brede expertise inzake nucleaire veiligheid in de Gemeenschap, van de reactortypes en splijtstofkringlopen die in de toekomst kunnen worden gebruikt, waarbij de nadruk uitsluitend op veiligheidsaspecten ligt, met inbegrip van alle aspecten van de splijtstofkringloop, zoals partitionering en transmutatie;

1)

nucleaire veiligheid: veiligheid van reactorsystemen en splijtstofkringlopen die in de Gemeenschap worden gebruikt of, voor zover nodig voor het op peil houden en ontwikkelen van een brede expertise inzake nucleaire veiligheid in de Gemeenschap, van de reactortypes en splijtstofkringlopen die in de toekomst kunnen worden gebruikt, waarbij de nadruk uitsluitend op veiligheidsaspecten ligt, met inbegrip van alle aspecten van de splijtstofkringloop, zoals partitionering en transmutatie; steun voor het delen van informatie en beste praktijken met betrekking tot de veiligheid van reactorsystemen en brandstofcycli die momenteel in gebruik zijn, met name in het geval van nucleaire faciliteiten in de nabijheid van een of meer grenzen tussen lidstaten;

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — alinea 5 — letter a — punt 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3)

ontmanteling: onderzoek met het oog op de ontwikkeling en evaluatie van technologieën voor de ontmanteling van nucleaire installaties en voor milieuherstel; ondersteuning voor het uitwisselen van goede praktijken en kennis op het gebied van ontmanteling;

3)

ontmanteling: onderzoek met het oog op de ontwikkeling en evaluatie van technologieën voor de ontmanteling van nucleaire installaties en voor milieuherstel; ondersteuning voor het uitwisselen van goede praktijken en kennis op het gebied van ontmanteling , met inbegrip van het uitwisselen van kennis in het geval van nucleaire faciliteiten in de nabijheid van een of meer grenzen tussen lidstaten en door middel van het poolen van middelen en personeel in kenniscentra ;

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — titel 4 — tabel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Indicatoren voor innovatiegerelateerde effecttrajecten

Indicatoren voor innovatiegerelateerde effecttrajecten

Dankzij het Euratom-programma door de EU geboekte voortgang bij de verwezenlijking van de doelstelling van 3 % van het bbp

Dankzij het Euratom-programma door de EU geboekte voortgang bij de verwezenlijking van de doelstelling van besteding van 3 % van het bbp voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)


(20)  Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad van […] tot vaststelling van het negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP9) van de EU (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1291/2013 (PB [….]).

(20)  Verordening (EU) nr. […] van het Europees Parlement en de Raad van […] tot vaststelling van het negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP9) van de EU (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1291/2013 (PB [….]).


Donderdag 17 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/565


P8_TA(2019)0035

Bijstandsprogramma voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het bijstandsprogramma voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen (het Ignalina-programma) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1369/2013 van de Raad (COM(2018)0466 — C8-0394/2018 — 2018/0251(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/48)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0466),

gezien de Toetredingsakte van 2003, en met name artikel 3 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4,

gezien het verzoek om advies van de Raad (C8-0394/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0413/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

Volgens Protocol nr. 4 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de kerncentrale van Ignalina (1), heeft Litouwen zich ertoe verbonden de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina uiterlijk op respectievelijk 31 december 2004 en 31 december 2009 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen.

(1)

Volgens Protocol nr. 4 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de kerncentrale van Ignalina (1), heeft Litouwen zich ertoe verbonden de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina uiterlijk op respectievelijk 31 december 2004 en 31 december 2009 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. Protocol nr. 4 blijft de rechtsbasis voor het Ignalina-programma.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met steun van de Unie heeft Litouwen de beide eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt met de ontmanteling ervan. De werkzaamheden om het niveau van stralingsrisico nog verder naar beneden te brengen moeten worden voortgezet. Op basis van de beschikbare ramingen zijn voor dit doel na 2020 extra financiële middelen nodig.

(2)

In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met steun van de Unie heeft Litouwen de beide eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt met de ontmanteling ervan. De werkzaamheden om het niveau van stralingsrisico nog verder naar beneden te brengen moeten worden voortgezet. Op basis van de beschikbare ramingen en de geplande datum van definitieve sluiting in 2038 zijn voor dit doel na 2020 aanzienlijke financiële middelen nodig. Om het ontmantelingsplan voor 2038 te kunnen afronden, moet het financieringstekort van 1 548  miljoen EUR worden gedicht.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De activiteiten die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (1), en de wetgeving inzake afvalbeheer, namelijk Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (2). Litouwen blijft de eindverantwoordelijkheid dragen voor de nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte splijtstof en kernafval.

(3)

De activiteiten die onder deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (1), en de wetgeving inzake afvalbeheer, namelijk Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (2). Litouwen blijft de eindverantwoordelijkheid dragen voor de nucleaire veiligheid en het veilige beheer van verbruikte splijtstof en kernafval. Richtlijn 2011/70/Euratom staat evenwel toe dat de Unie bijdraagt aan een reeks ontmantelingsprojecten, inclusief de opslag en berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Hoewel in Richtlijn 2011/70/Euratom wordt gesteld dat de kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval ten laste komen van degene die deze materialen hebben geproduceerd, kan deze bepaling niet met terugwerkende kracht op Litouwen worden toegepast. Litouwen heeft de kerncentrale van Ignalina gesloten vóór de vaststelling van de richtlijn en had dus niet de mogelijkheid om voldoende financiële middelen bijeen te brengen voor de opslag en berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

In Protocol nr. 4 is bepaald dat de Unie zich er rekenschap van geeft dat het vervroegd sluiten en vervolgens ontmantelen van de kerncentrale van Ignalina — die is uitgerust met twee van de voormalige Sovjet-Unie geërfde reactoren van het RBMK-type met een vermogen van 1 500 MW — een ongekend grootscheepse onderneming is die voor Litouwen uitzonderlijke financiële lasten met zich meebrengt die niet in verhouding staan tot de omvang en de economische draagkracht van het land en dat zij haar via het Ignalina-programma verleende steun na 2006 ononderbroken moet voortzetten en verlengen voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten.

(4)

In Protocol nr. 4 is bepaald dat de Unie zich er rekenschap van geeft dat het vervroegd sluiten en vervolgens ontmantelen van de kerncentrale van Ignalina, die is uitgerust met twee van de voormalige Sovjet-Unie geërfde reactoren van het RBMK-type (grafietgemodereerd, kanaaltype) — vergelijkbaar met die in Chernobyl werden gebruikt – met een vermogen van 1 500  MW, een ongekend grootscheepse onderneming is , aangezien er nergens ter wereld ooit eerder een reactor van dit type is ontmanteld, die voor Litouwen uitzonderlijke financiële lasten met zich meebrengt die niet in verhouding staan tot de omvang en de economische draagkracht van het land en dat zij haar via het Ignalina-programma verleende steun na 2006 ononderbroken moet voortzetten en verlengen voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten tot de definitieve sluitingsdatum die momenteel gepland staat voor 2038 .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Het programma moet ook zorgen voor de verspreiding over alle lidstaten van de kennis die in het kader van het programma is vergaard, in samenwerking en in synergie met het andere relevante programma van de Unie voor ontmantelingswerkzaamheden in Bulgarije, Slowakije en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie, aangezien dergelijke maatregelen de grootste toegevoegde waarde van de Unie met zich meebrengen.

(10)

Het programma moet ook zorgen voor de verspreiding over alle lidstaten van de kennis die in het kader van het programma is vergaard, in samenwerking en in synergie met het andere relevante programma van de Unie voor ontmantelingswerkzaamheden in Bulgarije, Slowakije en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie . De financiering van kennisverspreiding moet niet plaatsvinden in het kader van de financiering van de ontmantelingswerkzaamheden , maar moet afkomstig zijn uit andere financieringsbronnen van de Unie, zodat de maatregelen de grootste toegevoegde waarde voor de Unie met zich meebrengen.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd en internationale beste praktijken in acht worden genomen.

(11)

Bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina dient gebruik te worden gemaakt van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te ontmantelen installaties, zodat de veiligheid en de grootst mogelijke doeltreffendheid worden gewaarborgd en internationale beste praktijken in acht worden genomen , waarbij moet worden gezorgd voor marktconforme salarissen voor gekwalificeerd personeel .

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

De Commissie en Litouwen moeten voor een effectieve monitoring en controle van het verloop van het ontmantelingsproces zorgen om de grootste meerwaarde voor de Unie van de in het kader van deze verordening toegewezen financiering te waarborgen , ook al ligt de eindverantwoordelijkheid voor de ontmanteling bij Litouwen . Dit omvat doeltreffende metingen van de voortgang en de prestatie en de vaststelling van corrigerende maatregelen , indien nodig .

(12)

De Commissie en Litouwen moeten voor een effectieve monitoring en controle van het verloop van het ontmantelingsproces zorgen om de grootste meerwaarde voor de Unie van de in het kader van deze verordening toegewezen financiering te waarborgen. Dit omvat een effectieve monitoring van de voortgang en de prestatie en , indien nodig, de vaststelling van corrigerende maatregelen in samenspraak met Litouwen en de Unie .

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Het programma moet worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie en van Litouwen. Er moet een maximumdrempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinanciering in het kader van de voorgaande programma’s. Rekening houdend met de praktijk van vergelijkbare programma's van de Unie en de sterkere Litouwse economie sinds het begin van het ontmantelingsprogramma van Ignalina tot het einde van de uitvoering van de maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, moet het medefinancieringspercentage van de Unie niet hoger liggen dan 80  % van de in aanmerking komende kosten. De resterende medefinanciering moet door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie worden verstrekt, met name internationale financiële instellingen en andere donoren.

(16)

Het programma moet worden uitgevoerd met een gezamenlijke financiële inspanning van de Unie en van Litouwen. In Protocol nr. 4 van het toetredingsverdrag uit 2003 is bepaald dat de bijdrage van de Unie in het kader van het Ignalina-programma voor bepaalde maatregelen 100 % van de totale kosten kan bedragen. Er moet een drempel voor medefinanciering door de Unie worden vastgesteld in overeenstemming met de medefinanciering in het kader van de voorgaande programma’s. Rekening houdend met de bevindingen van het verslag van de Commissie betreffende de evaluatie en uitvoering van de programma's ter ondersteuning van de ontmanteling van de kerncentrales in Bulgarije, Slowakije en Litouwen en de politieke toezegging van Litouwen om minimaal 14 % van de totale ontmantelingskosten voor zijn rekening te nemen, moet het medefinancieringspercentage van de Unie, van het begin van het ontmantelingsprogramma van Ignalina tot het einde van de uitvoering van de maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, 86  % van de in aanmerking komende kosten bedragen . De resterende medefinanciering moet door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie worden verstrekt . Er moet naar gestreefd worden financiering uit andere bronnen , met name internationale financiële instellingen en andere donoren , aan te trekken .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 16 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(16 bis)

Buiten de werkingssfeer van het Ignalina-programma om blijft Litouwen eindverantwoordelijk voor de ontwikkeling van en investeringen in de Ignalina-regio, die wordt gekenmerkt door lage inkomens en de hoogste werkloosheidspercentages van het land, hoofdzakelijk als gevolg van de sluiting van de kerncentrale van Ignalina, die de grootste werkgever van de regio was.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

Het programma valt binnen de werkingssfeer van het nationale programma van Litouwen op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad.

(19)

Het programma valt binnen de werkingssfeer van het nationale programma van Litouwen op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad , en kan onverminderd de bepalingen van deze richtlijn bijdragen aan de uitvoering van het nationale programma .

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 bis)

Financiële ondersteuning door de Unie van de ontmanteling van de kernreactor van Ignalina is om historische redenen volledig gerechtvaardigd, maar het programma moet geen precedent scheppen voor de aanwending van Uniemiddelen bij de ontmanteling van andere kernreactoren. Iedere lidstaat heeft de ethische plicht ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van de verbruikte splijtstof en het radioactief afval noch van het radioactief afval dat de ontmanteling van bestaande kerninstallaties naar verwachting zal meebrengen. Nationaal beleid moet gebaseerd zijn op het beginsel “de vervuiler betaalt”.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 23 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(23 ter)

Aanbeveling 2006/851/Euratom van de Commissie luidt dat overeenkomstig het beginsel “de vervuiler betaalt” nucleaire exploitanten gedurende de periode dat kerninstallaties in bedrijf zijn voldoende financiële middelen opzij moeten leggen met het oog op ontmantelingskosten in de toekomst.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De algemene doelstelling van het programma is om Litouwen te steunen bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, waarbij speciaal de nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het gebied van de nucleaire veiligheid in verband met de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina en waarbij wordt gezorgd voor de ruime verspreiding van de daarbij opgedane kennis over de ontmanteling van kerninstallaties onder alle EU-lidstaten .

1.   De algemene doelstelling van het programma is om Litouwen op adequate wijze bij te staan bij de veilige ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, waarbij speciaal de nadruk wordt gelegd op het beheer van uitdagingen op het gebied van de nucleaire veiligheid bij de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, en waarbij ook de veiligheid van de tussentijdse opslag van verbruikte splijtstof moet worden gewaarborgd .

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het programma heeft als specifieke doelstelling om de ontmanteling en de ontsmetting van de reactorschachten overeenkomstig het ontmantelingsplan uit te voeren, het veilige beheer van afval van de ontmanteling en afval uit het verleden voort te zetten en de opgedane kennis onder belanghebbenden in de EU te verspreiden .

2.   Het programma heeft als belangrijkste doelstelling om de ontmanteling en de ontsmetting van de reactorschachten overeenkomstig het ontmantelingsplan uit te voeren en het veilige beheer van afval van de ontmanteling en afval uit het verleden voort te zetten.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     Het programma heeft bovendien de aanvullende doelstelling om te zorgen voor de ruime verspreiding van de opgedane kennis over de ontmanteling van kerninstallaties onder alle lidstaten. De aanvullende doelstelling wordt gefinancierd uit het programma voor financiële bijstand voor de ontmanteling van nucleaire faciliteiten en het beheer van kernafval (COM(2018)0467).

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De specifieke doelstelling wordt nader beschreven in bijlage I. De Commissie kan bijlage I door middel van uitvoeringshandelingen wijzigen overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De belangrijkste doelstelling wordt nader beschreven in bijlage I.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 552 000 000 EUR in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 780 000 000 EUR in lopende prijzen voor de verwezenlijking van de belangrijkste doelstelling van het programma (ontmantelingsactiviteiten) .

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het algehele maximale medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het programma, bedraagt 80  %. De resterende financiering wordt door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie verstrekt.

Het algehele medefinancieringspercentage van de Unie dat van toepassing is in het kader van het programma, bedraagt 86  %. De resterende financiering wordt door Litouwen en uit andere bronnen dan de begroting van de Unie verstrekt.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.

Belangrijke radiologische veiligheidsproblemen in de financieringsperiode 2021-2027 worden aangepakt door middel van activiteiten in het kader van de punten P.1, P.2 en P.4. Met name de ontmanteling van de reactorkernen wordt in punt P.2 behandeld. Kleinere probleempunten worden aangepakt in punt P.3, terwijl de punten P.0 en P.5 betrekking hebben op activiteiten ter ondersteuning van de ontmanteling.

4.

Belangrijke radiologische veiligheidsproblemen in de financieringsperiode 2021-2027 worden aangepakt door middel van activiteiten in het kader van de punten P.1, P.2 , P.3 en P.4. Met name de ontmanteling van de reactorkernen wordt in punt P.2 behandeld. De punten P.0 en P.5 betrekking hebben op activiteiten ter ondersteuning van de ontmanteling.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 5 — tabel 1 — item P.3

Door de Commissie voorgestelde tekst

TABEL 1

#

Post

Prioriteit

P.3

Behandeling van de bestraalde splijtstof

II

Amendement

TABEL 1

#

Post

Prioriteit

P.3

Behandeling van de bestraalde splijtstof

I

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Bijlage I — punt 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.

De berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval in een diepe geologische bergingsplaats valt buiten het toepassingsgebied van het programma en de plannen daarvoor moeten door Litouwen in zijn nationale programma voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval worden uitgewerkt, zoals op grond van Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad is vereist .

7.

Aangezien de berging van verbruikte splijtstof en radioactief afval in een diepe geologische bergingsplaats buiten het toepassingsgebied van het programma voor de periode 2021-2027 valt, moeten Litouwen en de Unie tijdig overleg plegen over de mogelijke opname van deze activiteiten in het werkingsgebied van het programma in het kader van het volgende meerjarig financieel kader .


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 944.

(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 944.

(1)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(2)  Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).

(1)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(2)  Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/574


P8_TA(2019)0038

Bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten (COM(2018)0324 — C8-0178/2018 — 2018/0136(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/49)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

De rechtsstaat is één van de fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest. Zoals in herinnering wordt geroepen door artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie , hebben de lidstaten deze waarden gemeen .

(1)

De Unie is gegrondvest op de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie neergelegde waarden inzake eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Zoals in herinnering wordt geroepen door artikel 2 VEU), hebben de lidstaten deze waarden gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid , solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen .

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

De lidstaten moeten hun verplichtingen nakomen en het goede voorbeeld geven door deze daadwerkelijk na te komen en toe te werken naar een gemeenschappelijke cultuur van de rechtsstaat als een universele waarde die door alle betrokkenen op evenwichtige wijze moet worden toegepast. Volledige eerbiediging en bevordering van deze beginselen is een essentiële voorwaarde voor de legitimiteit van het Europese project als geheel en een basisvoorwaarde voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie en het waarborgen van de effectieve uitvoering van haar beleid.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

Ingevolge de artikelen 2, 3, lid 1, en 7 VEU kan de Unie tot optreden overgaan ter bescherming van haar “constitutionele kern” en de gemeenschappelijke waarden waarop zij berust, met inbegrip van de begrotingsbeginselen. De lidstaten, instellingen, organen en instanties van de Unie en kandidaat-lidstaten zijn verplicht deze beginselen en waarden te eerbiedigen, beschermen en bevorderen en zijn gehouden tot loyale samenwerking.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Het beginsel van rechtsstatelijkheid waarborgt dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en de grondrechten en onder het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters. Dit vereist met name dat het legaliteitsbeginsel (7), het rechtszekerheidsbeginsel (8), het verbod op willekeurige ingrepen van het openbaar gezag (9), het beginsel van de scheiding der machten (10) en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming door een onafhankelijk gerecht (11) in acht moeten worden genomen (12).

(2)

Het beginsel van rechtsstatelijkheid waarborgt dat alle overheidsbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de wettelijke beperkingen die daaraan zijn gesteld, overeenkomstig de democratische waarden en met eerbiediging van de grondrechten, en onder het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters. Dit vereist met name dat het legaliteitsbeginsel (7), inclusief een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de toepassing van wetgeving, het rechtszekerheidsbeginsel (8), het verbod op willekeurige ingrepen van het openbaar gezag (9), het beginsel van de scheiding der machten (10) , de toegang tot de rechtspraak en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (11) in acht moeten worden genomen (12). Deze beginselen worden onder meer onderschreven door de Commissie van Venetië van de Raad van Europa en vormen de grondslag voor de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens  (12 bis) .

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

De toetredingscriteria, oftewel de criteria van Kopenhagen, die in 1993 door de Europese Raad van Kopenhagen zijn vastgesteld en in 1995 door de Europese Raad van Madrid zijn aangescherpt, zijn de essentiële voorwaarden waaraan alle kandidaat-lidstaten moeten voldoen om lid te worden. Deze criteria omvatten stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen, een functionerende markteconomie en opgewassen zijn tegen concurrentie en marktkrachten, en het vermogen om te voldoen aan de verplichtingen van het lidmaatschap.

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 ter)

Indien een kandidaat-lidstaat niet aan de vereiste normen, waarden en democratische beginselen voldoet, leidt dit tot uitstel van toetreding tot de Unie, totdat het land volledig aan die normen voldoet. De verplichtingen waaraan kandidaat-landen uit hoofde van de criteria van Kopenhagen moeten voldoen, blijven ook gelden nadat zij eenmaal als lidstaat tot de Unie zijn toegetreden, ingevolge artikel 2 VEU en het beginsel van loyale samenwerking, vastgelegd in artikel 4 VEU. De lidstaten moeten derhalve regelmatig worden beoordeeld om na te gaan of hun wetgeving en praktijken nog steeds in overeenstemming zijn met deze criteria en de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest, zodat een solide juridisch en administratief kader voor de uitvoering van het beleid van de Unie wordt geboden.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

De rechtsstaat is een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met eerbiediging van de democratie en de grondrechten: van democratie en eerbiediging van de grondrechten kan geen sprake zijn zonder eerbiediging van de rechtsstaat en vice versa.

(3)

Hoewel de waarden van de Unie even zwaar gelden, is de rechtsstaat een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de andere fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, zoals vrijheid, democratie, gelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. De eerbiediging van de rechtsstaat is onlosmakelijk verbonden met eerbiediging van de democratie en de grondrechten: van democratie en eerbiediging van de grondrechten kan geen sprake zijn zonder eerbiediging van de rechtsstaat en vice versa. Samenhang en consistentie van interne en externe democratie, rechtsstaat en grondrechtenbeleid zijn van doorslaggevend belang voor de geloofwaardigheid van de Unie.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Rechterlijke organen dienen onafhankelijk en onpartijdig op te treden en onderzoeks- en vervolgingsinstanties dienen hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Zij dienen te worden voorzien van toereikende middelen en procedures om doeltreffend te kunnen optreden, met volledige inachtneming van het recht op een eerlijk proces. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onrechtmatige en willekeurige beslissingen door overheidsinstanties, die de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden.

(6)

De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht dient te allen tijde te worden gewaarborgd, en onderzoeks- en vervolgingsinstanties dienen hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Zij dienen te worden voorzien van toereikende middelen en procedures om doeltreffend te kunnen optreden, met volledige inachtneming van het recht op een eerlijk proces. Deze voorwaarden zijn vereist als minimale waarborg tegen onrechtmatige en willekeurige beslissingen door overheidsinstanties, die deze grondbeginselen zouden kunnen ondermijnen en de financiële belangen van de Unie zouden kunnen schaden.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

De onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank omvat zowel de formele (de jure) als daadwerkelijke (de facto) onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtbank en van de afzonderlijke officieren van justitie en rechters.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen en de goede werking van de interne markt, die het best tot hun recht komen als er een gedegen juridisch en institutioneel kader voorhanden is.

(8)

De eerbiediging van de rechtsstaat is niet alleen van wezenlijk belang voor burgers van de Unie, maar ook voor bedrijfsinitiatieven, innovatie, investeringen , economische, sociale en territoriale samenhang, en de goede werking van de interne markt, die alleen duurzaam tot hun recht komen als er een gedegen juridisch en institutioneel kader voorhanden is.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Door bestaande toezichtmechanismen van de Unie, zoals het mechanisme voor samenwerking en toetsing, het scorebord van justitie en de corruptiebestrijdingsverslagen, te integreren in een breder rechtsstatelijk toezichtkader, kunnen efficiëntere en effectievere controlemechanismen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie worden gecreëerd.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 ter)

Gebrek aan transparantie, willekeurige discriminatie, concurrentieverstoring en een ongelijk speelveld binnen en buiten de interne markt, aantasting van de integriteit van de interne markt en de billijkheid, stabiliteit en legitimiteit van het belastingstelsel, grotere economische ongelijkheid, oneerlijke concurrentie tussen staten, maatschappelijke ontevredenheid, wantrouwen en een democratisch deficit zijn enkele van de negatieve effecten van schadelijke belastingpraktijken.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)

De Unie beschikt over een veelheid aan instrumenten en procedures om te zorgen voor een volledige en correcte toepassing van de beginselen en waarden die in het VEU zijn vastgelegd, maar het ontbreekt de instellingen van de Unie momenteel aan een manier om snel en doeltreffend te reageren, met name om een goed financieel beheer te waarborgen. De bestaande instrumenten moeten worden gehandhaafd, geëvalueerd en aangevuld in het kader van een rechtsstaatmechanisme om adequaat en doeltreffend te zijn.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, kan dat de financiële belangen van de Unie ernstig schaden.

(11)

Als zich in de lidstaten algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat voordoen, die met name gevolgen hebben voor de goede werking van de overheidsinstanties en doeltreffende rechterlijke toetsing, kan dat de financiële belangen van de Unie ernstig schaden. Efficiënte onderzoeken naar dergelijke tekortkomingen en de toepassing van doeltreffende en evenredige maatregelen wanneer een algemene tekortkoming wordt vastgesteld, zijn niet alleen nodig om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen, met inbegrip van de effectieve inning van inkomsten, maar ook om het vertrouwen van het publiek in de Unie en haar instellingen te waarborgen. Slechts een onafhankelijke rechterlijke macht die de rechtsstaat en de rechtszekerheid in alle lidstaten beschermt, kan uiteindelijk garanderen dat het geld van de Uniebegroting afdoende wordt beschermd.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 bis)

De Commissie schat dat de omvang van belastingontduiking en -ontwijking tot 1 biljoen EUR per jaar bedraagt. De negatieve effecten van dergelijke praktijken voor de begrotingen van de lidstaten en de Unie en voor de burgers zijn evident en kunnen het vertrouwen in de democratie ondermijnen.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 ter)

Belastingontwijking door bedrijven heeft rechtstreekse gevolgen voor de begrotingen van de lidstaten van de Unie en voor de verdeling van de fiscale lasten tussen categorieën belastingbetalers alsmede tussen economische factoren.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 quater)

De lidstaten dienen het beginsel van loyale samenwerking volledig toe te passen ten aanzien van belastingconcurrentiekwesties.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 quinquies)

De Commissie, als hoedster van de Verdragen, moet erop toezien dat het Unierecht en het beginsel van loyale samenwerking tussen lidstaten volledig worden nageleefd.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 11 sexies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(11 sexies)

Evaluatie en controle van het fiscale beleid van lidstaten op het niveau van de Unie zou ervoor zorgen dat geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen worden uitgevoerd in de lidstaten. Controle van de naleving door de lidstaten, hun jurisdicties, regio's en andere bestuurlijke structuren, in combinatie met de algemene Unielijst van niet-samenwerkende jurisdicties, zou de eengemaakte markt en het juiste en coherente functioneren ervan beschermen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

De identificatie van een algemene tekortkoming noopt tot een kwalitatieve beoordeling door de Commissie. Deze beoordeling zou kunnen worden gebaseerd op informatie die afkomstig is uit alle beschikbare bronnen en van alle erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken , zoals de organen van de Raad van Europa en de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak.

(12)

De identificatie van een algemene tekortkoming noopt tot een grondige kwalitatieve beoordeling door de Commissie. Deze beoordeling moet objectief, onpartijdig en transparant zijn moet gebaseerd zijn op informatie die afkomstig is uit alle relevante bronnen , rekening houdend met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake justitie en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen, en van erkende instellingen, waaronder arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de rechten van de mens, resoluties van het Europees Parlement , verslagen van de Rekenkamer en de conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties, zoals de organen van de Raad van Europa , waaronder met name de checklist voor de rechtsstaat van de Commissie van Venetië, en van relevante internationale netwerken, zoals de Europese netwerken van Hoge Raden en raden voor de rechtspraak.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(12 bis)

Er moet een adviespanel van onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden worden opgericht om de Commissie bij te staan bij haar beoordeling van algemene tekortkomingen. Dit panel moet een onafhankelijke jaarlijkse beoordeling uitvoeren van de rechtsstatelijke kwesties in alle lidstaten die van invloed zijn of kunnen zijn op het goede financiële beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie, rekening houdend met informatie uit alle relevante bronnen en van erkende instellingen. Bij het nemen van een besluit over de vaststelling of opheffing van mogelijke maatregelen moet de Commissie rekening houden met de relevante standpunten van dat panel.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Bepaald moet worden welke maatregelen in geval van algemene tekortkomingen kunnen worden genomen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Daarbij moet onder meer de mogelijkheid worden geboden van schorsing van betalingen en vastleggingen, korting van de financiering op bestaande vastleggingen, en een verbod nieuwe verbintenissen aan te gaan met ontvangers.

(13)

Bepaald moet worden welke maatregelen in geval van algemene tekortkomingen moeten worden genomen, alsook welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Daarbij moet onder meer de mogelijkheid worden geboden van schorsing van betalingen en vastleggingen, korting van de financiering op bestaande vastleggingen, en een verbod nieuwe verbintenissen aan te gaan met ontvangers.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 14 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(14 bis)

Het is van essentieel belang dat de legitieme belangen van de eindontvangers en -begunstigden naar behoren worden gewaarborgd wanneer maatregelen worden genomen in het geval van algemene tekortkomingen. Bij het overwegen van de vaststelling van maatregelen moet de Commissie rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de eindontvangers en -begunstigden. Om de bescherming van de eindontvangers of -begunstigden te versterken, moet de Commissie via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren verstrekken, samen met adequate instrumenten om de Commissie te kunnen informeren over elke inbreuk op de wettelijke verplichting van overheidsinstanties en lidstaten om betalingen te blijven verrichten nadat maatregelen op basis van deze verordening zijn vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat alle door overheidsinstanties of lidstaten verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan eindontvangers of -begunstigden worden betaald, moet de Commissie, indien nodig, betalingen aan die instanties kunnen terugvorderen of, in voorkomend geval, een financiële correctie kunnen uitvoeren door de steun aan een programma te verminderen, en een gelijkwaardig bedrag naar de reserve van de Unie overmaken ten behoeve van eindontvangers of -begunstigden.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen, en gezien het belang van de financiële gevolgen van krachtens deze verordening opgelegde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden overgedragen aan de Raad, die dient te handelen op basis van een voorstel van de Commissie . Om het gemakkelijker te maken de besluiten te nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, dient te worden gestemd bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.

(15)

Om een eenvormige toepassing van deze verordening te waarborgen, en gezien het belang van de financiële gevolgen van krachtens deze verordening opgelegde maatregelen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend .

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Gezien de gevolgen ervan voor de begroting van de Unie mogen maatregelen die op grond van deze verordening worden opgelegd, pas in werking treden nadat het Europees Parlement en de Raad een overschrijving naar een begrotingsreserve hebben goedgekeurd voor een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de genomen maatregelen. Om de vaststelling van besluiten die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, te vergemakkelijken, moeten dergelijke overschrijvingen worden geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement of de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten neemt, deze binnen een bepaalde termijn wijzigen of verwerpen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. De lidstaat dient in staat te worden gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie en de Raad dienen deze opmerkingen in aanmerking te nemen.

(16)

Alvorens voor te stellen een maatregel op grond van deze verordening vast te stellen, dient de Commissie de betrokken lidstaat mee te delen waarom zij van oordeel is dat er in die lidstaat wellicht sprake is van een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte te stellen van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan. De betrokken lidstaat dient in staat te worden gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie dient deze opmerkingen in aanmerking te nemen.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

De Raad dient maatregelen met schorsende werking op voorstel van de Commissie op te heffen , als de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is verholpen.

(17)

De Commissie dient maatregelen met schorsende werking op te heffen en het Europees Parlement en de Raad te verzoeken de begrotingsmiddelen voor de betreffende maatregelen geheel of gedeeltelijk uit de reserve te halen , als de situatie naar aanleiding waarvan deze maatregelen zijn opgelegd, voldoende is verholpen.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De Commissie dient het Europees Parlement op de hoogte te houden van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn voorgesteld en vastgesteld.

Schrappen

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

“de rechtsstaat”: de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte waarde van de Unie, waaronder worden begrepen de beginselen van legaliteit ( dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat), rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, doeltreffende rechterlijke bescherming door onafhankelijke rechters (ook van de grondrechten), scheiding der machten en gelijkheid voor de wet;

a)

“de rechtsstaat”: omvat de waarden van de Unie, zoals neergelegd in artikel 2 VEU en in de criteria voor het lidmaatschap van de Unie bedoeld in artikel 49 VEU; hieronder worden begrepen het legaliteitsbeginsel, dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat, rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, toegang tot de rechter en doeltreffende rechtsbescherming voor onafhankelijke en onpartijdige rechters, ook van de grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in internationale mensenrechtenverdragen; scheiding der machten , non-discriminatie en gelijkheid voor de wet,

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

“algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat”: een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties met aantasting van de rechtsstaat tot gevolg ;

b)

“algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat”: een wijdverbreid of zich herhalend handelen of nalaten dan wel een maatregel van overheidsinstanties die gevolgen heeft voor de rechtsstaat, en die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten; een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat kan ook voortvloeien uit een systemische bedreiging van de waarden van de Unie vastgelegd in artikel 2 VEU die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten;

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

“overheidsdienst”: alle overheidsinstanties, op alle bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van [punt 42 van artikel 2] van Verordening (EU, Euratom) nr. […] (het “Financieel Reglement”).

c)

“overheidsdienst”: alle overheidsinstanties, op alle bestuursniveaus, waaronder nationale, regionale en lokale overheden, alsook lidstaatorganisaties in de zin van artikel 2, punt 42 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) (het “Financieel Reglement”).

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 2 bis

 

Algemene tekortkomingen

 

Als algemene tekortkomingen van de rechtsstaat worden met name beschouwd, wanneer zij van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie:

 

a)

het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, onder meer door het vaststellen van beperkingen op de mogelijkheid om de rechterlijke macht autonoom uit te oefenen, door extern in te grijpen in de onafhankelijkheidsgaranties, door het uitspreken van vonnissen met externe aanwijzingen in te beperken, door de regels inzake de benoeming of de arbeidsvoorwaarden van justitieel personeel willekeurig te herzien, door het justitieel personeel te beïnvloeden op een wijze die hun onpartijdigheid in gevaar brengt, of door de onafhankelijkheid van een advocaat aan te tasten;

 

b)

het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;

 

c)

het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht;

 

d)

het in gevaar brengen van de administratieve capaciteit van een lidstaat om de verplichtingen van het lidmaatschap van de Unie na te komen, met inbegrip van het vermogen om de regels, normen en beleidsmaatregelen waaruit het acquis van de Unie bestaat, effectief ten uitvoer te leggen;

 

e)

maatregelen die de bescherming van de vertrouwelijke communicatie tussen jurist en cliënt verzwakken.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Maatregelen

Risico's voor de financiële belangen van de Unie

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.    Er worden passende maatregelen genomen als een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie aantast of dreigt aan te tasten, met name waar het gaat om :

1.   Een algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat in een lidstaat kan worden vastgesteld wanneer een of meer van de volgende punten worden of dreigen te worden aangetast :

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het goed functioneren van de autoriteiten van die lidstaat die de begroting van de Unie uitvoeren, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures en bij het uitoefenen van toezicht en controle ;

a)

het goed functioneren van de autoriteiten van die lidstaat die de begroting van de Unie uitvoeren, met name in het kader van openbare aanbestedings- of subsidieprocedures;

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de goede werking van de markteconomie, waarbij de mededinging en de marktkrachten in de Unie worden gewaarborgd en de verplichtingen van het lidmaatschap daadwerkelijk worden nagekomen, met inbegrip van het streven naar een politieke, economische en monetaire unie;

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter a ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a ter)

het goed functioneren van de autoriteiten die de financiële controle, het toezicht en de interne en externe audits uitvoeren, en de goede werking van doeltreffende en transparante systemen voor financieel beheer en verantwoording;

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie;

b)

het goed functioneren van onderzoeks- en vervolgingsinstanties met betrekking tot de vervolging van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het recht van de Unie dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie;

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

de doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters van een handelen of nalaten door de onder a) en b) bedoelde autoriteiten;

c)

de doeltreffende rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters van een handelen of nalaten door de onder a) , a ter) en b) bedoelde autoriteiten;

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

de preventie en bestraffing van fraude, corruptie en andere inbreuken op het Unierecht dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale rechters of administratieve autoriteiten;

d)

de preventie en bestraffing van fraude, met inbegrip van belastingfraude, corruptie en andere inbreuken op het Unierecht dat verband houdt met de uitvoering van de begroting van de Unie en het aan ontvangers opleggen van doeltreffende en afschrikkende sancties door nationale rechters of administratieve autoriteiten;

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

de preventie en bestraffing van belastingontwijking en belastingconcurrentie, en het goed functioneren van autoriteiten die bijdragen aan administratieve samenwerking in belastingzaken;

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter f

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

f)

de doeltreffende en tijdige samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en met het Europees Openbaar Ministerie bij hun onderzoeken of vervolgingen krachtens hun respectieve rechtshandelingen en overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking.

f)

de doeltreffende en tijdige samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en , mits de betrokken lidstaat eraan deelneemt, met het Europees Openbaar Ministerie bij hun onderzoeken of vervolgingen krachtens hun respectieve rechtshandelingen en overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking;

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1 — letter f bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)

de goede uitvoering van de begroting van de Unie ingevolge een systemische schending van de grondrechten.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.     Als algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat kunnen met name worden aangemerkt:

Schrappen

a)

het in gevaar brengen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht,

 

b)

het niet voorkomen, corrigeren en bestraffen van willekeurige of onrechtmatige beslissingen van overheidsinstanties, met inbegrip van rechtshandhavingsinstanties, het onthouden van financiële en personele middelen met als gevolg dat de werking van die instanties wordt aangetast, of het niet uitsluiten van belangenconflicten;

 

c)

het beperken van de beschikbaarheid en doeltreffendheid van rechtsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van restrictieve procedurele regels, het niet uitvoeren van vonnissen of het beperken van de doeltreffendheid van het onderzoek, de vervolging of de bestraffing van inbreuken op het recht.

 

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 3 bis

 

Rol van onafhankelijke deskundigen

 

1.     De Commissie stelt een panel van onafhankelijke deskundigen in (“het panel”).

 

Het panel bestaat uit onafhankelijke deskundigen op het gebied van constitutioneel recht en financiële en begrotingsaangelegenheden. Eén deskundige wordt benoemd door het nationale parlement van elke lidstaat en vijf deskundigen worden benoemd door het Europees Parlement. Bij de samenstelling van het panel wordt genderevenwicht in acht genomen.

 

In voorkomend geval kunnen vertegenwoordigers van relevante organisaties en netwerken, zoals de vereniging van alle Europese academies voor wetenschappen, het Europees netwerk van nationale mensenrechteninstellingen, de organen van de Raad van Europa, de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie, de Raad van balies van de Europese Unie, het Tax Justice Network, de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, als waarnemers voor het panel worden uitgenodigd overeenkomstig de in lid 6 bedoelde procedurevoorschriften.

 

2.     De adviserende taken van de instantie omvatten het bijstaan van de Commissie bij het vaststellen van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat in een lidstaat die van invloed zijn of kunnen zijn op de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

 

Het panel beoordeelt de situatie in alle lidstaten jaarlijks aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve criteria en informatie, rekening houdend met de in artikel 5, lid 2, bedoelde informatie en richtsnoeren.

 

3.     Het panel publiceert jaarlijks een samenvatting van zijn bevindingen.

 

4.     In het kader van zijn adviestaak en rekening houdend met het resultaat van de in lid 2 bedoelde overwegingen kan het panel een advies uitbrengen over een algemene tekortkoming van de rechtsstaat in een lidstaat.

 

Bij het formuleren van een advies streeft het panel naar consensus. Indien geen consensus kan worden bereikt, brengt het panel zijn advies met gewone meerderheid van zijn leden uit.

 

5.     Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen krachtens artikel 5, lid 6, en artikel 6, lid 2, houdt de Commissie rekening met het advies van het panel overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

 

6.     Het panel kiest een voorzitter onder zijn leden. Het panel stelt zijn reglement van orde vast.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Inhoud van de maatregelen

Maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Een of meer van de volgende passende maatregelen kunnen worden vastgesteld

1.    Indien aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, kunnen een of meer van de volgende maatregelen worden vastgesteld:

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De maatregelen die worden genomen zijn evenredig aan de aard, de ernst en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben.

3.   De maatregelen die worden genomen zijn evenredig aan de aard, de ernst , de duur en de reikwijdte van de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat. Voor zover mogelijk zijn zij gericht op de acties van de Unie waarvoor deze tekortkoming gevolgen heeft of kan hebben.

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De Commissie verstrekt via een website of internetportaal informatie en richtsnoeren ten behoeve van de eindontvangers of -begunstigden over de in lid 2 bedoelde verplichtingen van de lidstaten.

 

De Commissie stelt op dezelfde website of internetportaal ook passende instrumenten ter beschikking van de eindontvangers of -begunstigden om de Commissie in kennis te stellen van elke inbreuk op deze verplichtingen die volgens deze eindontvangers of -begunstigden rechtstreeks op hen van invloed is. Dit lid wordt zodanig toegepast dat de bescherming van personen die inbreuken op het recht van de Unie melden, wordt gewaarborgd, overeenkomstig de beginselen van Richtlijn XXX (Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden). Informatie die overeenkomstig dit lid door eindontvangers of -begunstigden wordt verstrekt, mag door de Commissie alleen in aanmerking worden genomen indien zij vergezeld gaat van een bewijs dat de betrokken eindontvanger of -begunstigde bij de bevoegde autoriteit een formele klacht heeft ingediend.

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — lid 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 ter.     Op basis van de overeenkomstig lid 3, onder a), door de eindontvangers of -begunstigden verstrekte informatie ziet de Commissie erop toe dat alle door overheidsinstanties of lidstaten overeenkomstig lid 2 verschuldigde bedragen daadwerkelijk aan de eindontvangers of -begunstigden worden betaald.

Indien nodig

 

a)

zal de Commissie, met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement:

 

 

i)

de betaling aan een van de in artikel 62, lid 1, onder c), v) tot en met vii), van het Financieel Reglement bedoelde organen terugvorderen voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat niet aan de uiteindelijke begunstigden of begunstigden is betaald, in strijd met lid 2 van dit artikel;

 

 

ii)

een bedrag dat gelijk is aan het in het vorige punt bedoelde bedrag overschrijven naar de in artikel 12 van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden;

 

b)

met betrekking tot middelen uit de begroting van de Unie die worden beheerd overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement:

 

 

i)

wordt de in lid 2 van dit artikel bedoelde verplichting van overheidsinstanties of van de lidstaten beschouwd als een verplichting van de lidstaten in de zin van [artikel 63] van Verordening XXX (GB-verordening). Elke inbreuk op een dergelijke verplichting wordt behandeld overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening);

 

 

ii)

Het bedrag dat resulteert uit de verlaagde steun uit de Fondsen voor een programma overeenkomstig [artikel 98] van Verordening XXX (GB-verordening) wordt door de Commissie overgeschreven naar de in artikel 12 van Verordening XXX (MFK-verordening) van de Raad bedoelde EU-reserve. Een dergelijk bedrag wordt beschouwd als resterende marge in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) en wordt overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening XXX van de Raad (MFK-verordening) beschikbaar gesteld ten behoeve van de in lid 2 van dit artikel bedoelde eindontvangers of -begunstigden.

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Als de Commissie van oordeel is dat zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, zendt zij aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving, waarin zij de gronden uitzet waarop zij haar bevinding heeft gebaseerd.

1.   Als de Commissie , rekening houdend met adviezen van het panel, van oordeel is dat zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat aan de voorwaarden van artikel 3 is voldaan, zendt zij aan de betrokken lidstaat een schriftelijke kennisgeving, waarin zij de gronden uitzet waarop zij haar bevinding heeft gebaseerd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van een dergelijke kennisgeving en van de inhoud ervan.

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De Commissie kan alle relevante informatie in aanmerking nemen , waaronder besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie en verslagen van de Rekenkamer, alsook conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties.

2.    Bij het beoordelen of aan alle voorwaarden van artikel 3 is voldaan, neemt de Commissie alle relevante informatie in aanmerking, waaronder adviezen van het panel, besluiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie , resoluties van het Europees Parlement, verslagen van de Rekenkamer, alsook conclusies en aanbevelingen van relevante internationale organisaties en netwerken. De Commissie houdt ook rekening met de criteria die in het kader van de toetredingsonderhandelingen van de Unie worden gehanteerd, met name de hoofdstukken van het acquis inzake de rechterlijke macht en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, financiële controle en belastingen, alsmede de richtsnoeren die in het kader van het mechanisme voor samenwerking en toetsing worden gebruikt om de vorderingen van een lidstaat te volgen.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De betrokken lidstaat verstrekt alle benodigde informatie en kan opmerkingen indienen binnen een door de Commissie gestelde termijn, die niet korter mag zijn dan één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bevinding. In zijn opmerkingen mag de lidstaat voorstellen om corrigerende maatregelen vast te stellen.

4.   De betrokken lidstaat verstrekt de benodigde informatie en kan opmerkingen indienen binnen een door de Commissie gestelde termijn, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van de bevinding. In zijn opmerkingen mag de lidstaat voorstellen om corrigerende maatregelen vast te stellen.

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een voorstel voor een besluit inzake passende maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft ingediend, alsook met de adequaatheid van de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen.

5.   Wanneer de Commissie besluit om al dan niet een besluit inzake de in artikel 4 bedoelde maatregelen te nemen, houdt zij rekening met de ontvangen informatie en de eventuele opmerkingen die de betrokken lidstaat heeft ingediend, alsook met de adequaatheid van de eventueel voorgestelde corrigerende maatregelen. De Commissie neemt binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de ontvangen informatie een besluit over het aan de ontvangen informatie te geven gevolg.

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen maatregelen houdt de Commissie naar behoren rekening met de in lid 2 bedoelde informatie en richtsnoeren.

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Als de Commissie van oordeel is dat de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat vaststaat, dient zij bij de Raad een voorstel in voor een uitvoeringshandeling inzake passende maatregelen.

6.   Als de Commissie van oordeel is dat de algemene tekortkoming op het gebied van de rechtsstaat vaststaat, stelt zij door middel van een uitvoeringshandeling een besluit inzake de in artikel 4 bedoelde maatregelen vast .

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 bis.     Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om een bedrag dat overeenkomt met de waarde van de vastgestelde maatregelen naar een begrotingsreserve over te schrijven.

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 ter.     In afwijking van artikel 31, leden 4 en 6, van het Financieel Reglement beraadslagen het Europees Parlement en de Raad over het voorstel tot overschrijving binnen vier weken na ontvangst ervan door beide instellingen. Het voorstel tot overschrijving wordt geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement binnen de termijn van vier weken met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen het voorstel wijzigt of verwerpt. Indien het Europees Parlement of de Raad het voorstel tot overschrijving wijzigt, is artikel 31, lid 8, van het Financieel Reglement van toepassing.

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

6 quater.     Het in lid 6 bedoelde besluit treedt in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad het voorstel tot overschrijving binnen de in lid 6 ter bedoelde termijn afwijst.

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

7.     Dit besluit wordt geacht te zijn vastgesteld door de Raad, tenzij deze binnen een maand na de goedkeuring ervan door de Commissie, bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit om het voorstel te verwerpen.

Schrappen

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.     De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid de aanbeveling van de Commissie wijzigen en de aldus gewijzigde tekst vaststellen als besluit van de Raad.

Schrappen

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De betrokken lidstaat kan op elk moment aan de Commissie bewijs voorleggen om aan te tonen dat de algemene tekortkoming ten aanzien van de rechtsstaat is verholpen of niet meer bestaat.

1.   De betrokken lidstaat kan op elk moment aan de Commissie een formele kennisgeving met bewijs voorleggen om aan te tonen dat de algemene tekortkoming ten aanzien van de rechtsstaat is verholpen of niet meer bestaat.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.    De Commissie beoordeelt de situatie in de betrokken lidstaat. Wanneer de algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat op grond waarvan de passende maatregelen werden vastgesteld, niet of gedeeltelijk niet meer bestaan, dient de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een besluit waarbij deze maatregelen geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. De procedure van artikel 5, leden 2, 4, 5, 6 en 7 , is van toepassing.

2.    Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief beoordeelt de Commissie , rekening houdend met adviezen van het panel, de situatie in de betrokken lidstaat binnen een indicatieve termijn van één maand en in ieder geval binnen een redelijke termijn vanaf de datum van ontvangst van de formele kennisgeving . Wanneer de algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat op grond waarvan de in artikel 4 bedoelde maatregelen werden vastgesteld, niet of gedeeltelijk niet meer bestaan, stelt de Commissie onverwijld een besluit vast waarbij deze maatregelen geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. Tegelijk met het vaststellen van een besluit dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om de in artikel 5, lid 6 bis, bedoelde begrotingsreserve geheel of gedeeltelijk op te heffen. De procedure van artikel 5, leden 2, 4, 5, 6 , 6 ter en 6 quater , is van toepassing.

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Als maatregelen betreffende de schorsing van de goedkeuring van een of meer programma's of wijzingen daarvan als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt i) of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), punt ii) worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de geschorste vastleggingen, opgevoerd op de begroting overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFF-verordening). Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n + 2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd.

3.   Als maatregelen betreffende de schorsing van de goedkeuring van een of meer programma's of wijzingen daarvan als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), i), of de schorsing van vastleggingen als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b), ii), worden opgeheven, worden de bedragen die overeenkomen met de geschorste vastleggingen, opgevoerd op de begroting overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFF-verordening). Kredieten die zijn geschorst voor jaar n, kunnen na jaar n + 2 niet opnieuw op de begroting worden opgevoerd. Vanaf jaar n+3 wordt een bedrag gelijk aan de geschorste vastleggingen opgevoerd in de in artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. XXXX van de Raad (MFK-verordening) bedoelde EU-reserve voor vastleggingen.

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 7

Schrappen

Informatie aan het Europees Parlement

 

De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de maatregelen die krachtens de artikelen 4 en 5 zijn voorgesteld of vastgesteld.

 

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 7 bis

Verslaglegging

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de Verordening, en met name over de doeltreffendheid van eventuele vastgestelde maatregelen.

Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen.

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 8 bis

Opname in het Financieel Reglement

De inhoud van deze verordening wordt bij de volgende herziening van het Financieel Reglement daarin opgenomen.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0469/2018).

(7)  Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 PECLI:EU:C:2004:236, punt 63.

(8)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212 tot 217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.

(9)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36. Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35, en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41.

(12)  Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014)0158, bijlage I.

(7)  Arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen CAS Succhi di Frutta SpA, C-496/99 P, ECLI:EU:C:2004:236, punt 63.

(8)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 1981, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen Srl Meridionale Industria Salumi en anderen; Ditta Italo Orlandi & Figlio en Ditta Vincenzo Divella tegen Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën. Gevoegde zaken 212 /80- 217/80, ECLI:EU:C:1981:270, punt 10.

(9)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989, Hoechst AG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, ECLI:EU:C:1989:337, punt 19.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, Kovalkovas, C-477/16, ECLI:EU:C:2016:861, punt 36. Arrest van het Hof van Justitie van 10 november 2016, PPU Poltorak, C-452/16, ECLI:EU:C:2016:858, punt 35, en arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010, DEB, C-279/09, ECLI:EU:C:2010:811, punt 58.

(11)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses tegen Tribunal de Contas, C-64/16 ECLI:EU:C:2018:117, punten 31, 40-41 ; arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, LM, C-216/18, PPU, ECLI:EU:C:2018:586, punten 63-67.

(12)  Mededeling van de Commissie “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat”, COM(2014)0158, bijlage I.

(12 bis)   Rapport van de Commissie van Venetië van 4 april 2011, Studie nr. 512/2009 (CDL-AD(2011)003rev).

(1 bis)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/603


P8_TA(2019)0039

Vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen ***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (COM(2018)0443 — C8-0260/2018 — 2018/0233(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/50)

[Amendement 1, tenzij anders bepaald]

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (*1)

op het voorstel van de Commissie

2018/0233(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Fiscalis 2020-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en ten uitvoer wordt gelegd door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en geassocieerde landen, en de voorlopers van dat programma hebben de samenwerking tussen de belastingautoriteiten in de Unie in grote mate helpen te vergemakkelijken en te intensiveren. De belastingautoriteiten van de deelnemende landen hebben de meerwaarde van deze programma's, met inbegrip van de meerwaarde voor de bescherming van de financiële en economische belangen van de lidstaten van de Unie en van belastingplichtigen, onderkend. Aan de uitdagingen die de komende tien jaar worden verwacht, kan vaak niet doeltreffend het hoofd worden geboden als de lidstaten niet verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en niet nauw samenwerken met hun tegenhangers.

(2)

Het Fiscalis 2020-programma biedt de lidstaten een Uniekader waarbinnen zij deze samenwerkingsactiviteiten kunnen ontplooien en dat kosteneffectiever is dan wanneer elke lidstaat , onderling dan wel met derde landen waarmee de Unie nauw samenwerkt op het gebied van belastingen, afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van dat programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma, het Fiscalis-programma (“het programma”) vast te stellen.

(2 bis)

Het programma moet de capaciteit van de lidstaten voor de bestrijding van belastingfraude, corruptie, belastingontduiking en agressieve belastingplanning versterken, onder meer door middel van technische bijstand voor de opleiding van personeel en de ontwikkeling van administratieve structuren. Deze bijstand moet op transparante wijze worden verleend.

(3)

Door te voorzien in een actiekader dat de eengemaakte markt ondersteunt, eerlijke concurrentie in de Unie bevordert en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten beschermt, moet het programma belastingfraude, belastingontduiking , agressieve belastingplanning en dubbele niet-belastingheffing helpen te voorkomen en te bestrijden, onnodige administratieve lasten voor burgers en bedrijven bij grensoverschrijdende transacties helpen te voorkomen en te beperken, eerlijkere en efficiëntere belastingstelsels helpen te bevorderen, de mogelijkheden van de eengemaakte markt optimaal helpen te benutten en eerlijke concurrentie in de Unie helpen te bevorderen, en een gemeenschappelijk optreden van de Unie in internationale fora helpen te ondersteunen.

(4)

In deze verordening worden voor het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4).

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen staat deelname aan het programma ook open voor toetredingslanden en kandidaat-lidstaten alsmede voor potentiële kandidaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De deelname kan ook openstaan voor andere derde landen , met name minst ontwikkelde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die in specifieke overeenkomsten tussen de Unie en die landen zijn vastgesteld met betrekking tot hun deelname aan programma's van de Unie.

(5 bis)

Het Europees Parlement heeft prioriteiten vastgesteld. Het gebrek aan financiële middelen vormt een belemmering voor de verwezenlijking van de doelstellingen die het Europees Parlement heeft vastgesteld voor het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 [2017/2052(INI)]. Een doeltreffendere samenwerking op belastinggebied kan bijdragen tot een betere inning van de nodige middelen voor de tenuitvoerlegging van het toekomstige meerjarig financieel kader.

(6)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) is op dit programma van toepassing. Zij bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van externe deskundigen.

(7)

De acties die konden worden verricht in het kader van het Fiscalis 2020-programma, dienen te worden behouden omdat zij hun waarde hebben bewezen. Om de uitvoering van het programma eenvoudiger en flexibeler te maken en zo de doelstellingen ervan beter te kunnen verwezenlijken, moeten de acties alleen worden gedefinieerd in de vorm van algemene categorieën, met een lijst van voorbeelden ter illustratie van concrete activiteiten. Acties moeten evenwel gericht zijn op de aanpak van prioritaire thema's, met als doel de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen. Door middel van samenwerking en capaciteitsopbouw moet het Fiscalis-programma ook de benutting en hefboomwerking van innovatie bevorderen en ondersteunen om de kernprioriteiten inzake belastingen nog beter te kunnen verwezenlijken.

(8)

Gelet op de toenemende mobiliteit van de belastingplichtigen, het aantal grensoverschrijdende transacties en de internationalisering van financiële instrumenten en bijgevolg het verhoogde risico op belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning , die de grenzen van de Unie ruim overstijgen, kunnen aanpassingen of uitbreidingen van de Europese elektronische systemen tot derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, en tot internationale organisaties van belang zijn voor de Unie of de lidstaten. Zij zouden met name de administratieve lasten en de kosten vermijden die gepaard gaan met de ontwikkeling en de exploitatie van twee soortgelijke elektronische systemen, namelijk voor de uitwisseling van inlichtingen binnen de Unie respectievelijk internationale inlichtingenuitwisseling. Daarom moeten kosten voor aanpassingen of uitbreidingen van Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen en internationale organisaties, wanneer een dergelijk belang voldoende onderbouwd is, in aanmerking komen voor financiering uit het programma. Op voorwaarde dat prioritaire thema's volledig zijn gefinancierd, moeten, indien van toepassing, specifieke acties met minst ontwikkelde landen, met name met betrekking tot automatische informatie-uitwisseling, eveneens worden aangemoedigd in het kader van het programma.

(9)

Gelet op het belang van de mondialisering en de noodzaak om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning te bestrijden, moet het programma de mogelijkheid blijven bieden om een beroep te doen op externe deskundigen in de zin van artikel 238 van het Financieel Reglement. Deskundigen moeten op transparante wijze worden geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis over de specifieke actie, alsook op hun vermogen om aan deze actie bij te dragen. Er moet voor worden gegarandeerd dat deze deskundigen onafhankelijk zijn en dat er geen sprake is van mogelijke belangenconflicten met hun professionele rol. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat alle belanghebbende partijen worden vertegenwoordigd.

(9 bis)

Gelet op de recente goedkeuring van Richtlijnen 2014/107/EU  (6) , (EU) 2015/2376  (7) , (EU) 2016/881  (8) , (EU) 2016/2258  (9) en (EU) 2018/822  (10) van de Raad en de lopende onderhandelingen over een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), moet het programma ernaar streven de medewerkers in de belastingdiensten op te leiden met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze richtlijnen.

(10)

In overeenstemming met haar streven naar samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling “De evaluatie van de EU-begroting” (11) van 19 oktober 2010 verwoord heeft, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde acties in het kader van het programma doelstellingen nastreven die verschillende financieringsinstrumenten gemeen hebben, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd. Bij de in het kader van dit programma opgezette acties moet ervoor zorg worden gedragen dat de middelen van de Unie ter ondersteuning van het fiscale beleid en de belastingautoriteiten op samenhangende wijze worden gebruikt.

(10 bis)

Met het oog op kosteneffectiviteit moeten in het Fiscalis-programma mogelijke synergieën worden onderzocht met andere Uniemaatregelen op verwante terreinen, zoals het Douane-programma, het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie, het programma voor de interne markt en het steunprogramma voor structurele hervormingen.

(10 ter)

Individuele nationale initiatieven ter bestrijding van fraude zouden de fraude kunnen verschuiven naar andere, vaak naburige, lidstaten en onevenredige administratieve lasten kunnen veroorzaken voor bedrijven die zich aan de regels houden, alsook een gebrek aan rechtszekerheid bij internationale handel. Het is daarom van cruciaal belang dat de Commissie de nationale fraudebestrijdingsmaatregelen op elkaar afstemt door middel van coördinatie van nationale beste praktijken op Unieniveau.

(11)

Een aanzienlijk deel van de begroting van het programma zal worden besteed aan acties ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van informatietechnologie (IT). Daarom moeten de gemeenschappelijke en de nationale componenten van de Europese elektronische systemen in specifieke bepalingen worden beschreven. Voorts moeten de reikwijdte van de acties en de verantwoordelijkheden van de Commissie en van de lidstaten duidelijk worden omschreven. Er moet soepele interoperabiliteit zijn tussen de gemeenschappelijke en nationale componenten van de Europese elektronische systemen, en synergie met andere elektronische systemen van relevante EU-programma's.

(12)

Momenteel bestaat er geen verplichting om een strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T) op te stellen met het oog op de totstandbrenging van een samenhangende en interoperabele elektronische omgeving voor belastingen in de Unie. Teneinde de samenhang en de coördinatie van acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw te waarborgen, moet het programma voorzien in de opstelling van een dergelijk MASP-T.

(13)

Deze verordening moet ten uitvoer worden gelegd door middel van werkprogramma's. Gelet op het middellange- tot langetermijnkarakter van de nagestreefde doelstellingen en rekening houdende met de eerder opgedane ervaring moeten de werkprogramma's meerdere jaren kunnen bestrijken. De overschakeling van jaarlijkse naar meerjarige werkprogramma's zal de administratieve lasten voor de Commissie en de lidstaten verlichten , maar mag in geen geval leiden tot verlies van informatie en transparantie voor de belastingbetaler . In meerjarige werkprogramma's moet alle relevante informatie worden weergegeven die in het kader van de in deze verordening genoemde jaarlijkse verslagen of inventarisaties wordt gegenereerd. Deze jaarlijkse verslagen moeten openbaar worden gemaakt, teneinde belastingbetalers op de hoogte te stellen van optimale werkwijzen, geleerde lessen, uitdagingen en resterende obstakels die in het programma zijn vastgesteld.

(14)

Ter aanvulling van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van jaarlijkse werkprogramma's .

(15)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeving van 13 april 2016 (12) moet het programma worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke toezichtvereisten, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden , zodat ook Refit in acht wordt genomen . Waar passend moeten in deze vereisten ook meetbare indicatoren worden opgenomen als basis voor de evaluatie van de effecten van het instrument op het terrein. De resultaten van die evaluatie moeten worden opgenomen in een jaarlijks geconsolideerd verslag dat door de Commissie wordt opgesteld op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens. In het verslag moet een overzicht worden gegeven van de resterende belemmeringen in de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's evenals suggesties voor beste praktijken. Daarnaast moet de Commissie een tussentijdse en een eindevaluatie van het programma verrichten. Zowel de jaarverslagen als de evaluatieverslagen moeten op een speciale website publiekelijk toegankelijk worden gemaakt.

(15 bis)

De Commissie moet een tweejaarlijks seminar organiseren met twee vertegenwoordigers van de begunstigde lidstaten om kwesties te bespreken en mogelijke verbeteringen voor te stellen in verband met de thema's van het programma en met name de uitwisseling van informatie tussen de belastingdiensten. De deelnemers aan het seminar zijn respectievelijk een vertegenwoordiger van de directie van de belastingdiensten, een vertegenwoordiger van een vakbond van medewerkers van de belastingdienst, en een vertegenwoordiger van het Europees Parlement en de Raad.

(16)

Om op passende wijze in te spelen op veranderingen in de fiscale beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de lijst van indicatoren waarmee de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma wordt gemeten, te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(17)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen.

(18)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.

(19)

De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. De dekking van de reiskosten moet een prioriteit zijn, zodat de deelname van nationale deskundigen aan gezamenlijke acties gewaarborgd is.

(20)

Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(21)

Deze verordening vervangt Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad, die derhalve moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt het Fiscalis-programma voor samenwerking op het gebied van belastingen (het “programma”) vastgesteld.

2.   In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)

“belastingen”: aangelegenheden, daaronder begrepen de inrichting, uitvoering, handhaving en naleving, met betrekking tot de volgende belastingen en rechten:

a)

belasting over de toegevoegde waarde zoals bepaald in Richtlijn 2006/112/EG (18) van de Raad;

b)

accijnzen op alcohol zoals bepaald in Richtlijn 92/83/EEG (19) van de Raad;

c)

accijnzen op tabaksproducten zoals bepaald in Richtlijn 2011/64/EU (20) van de Raad;

d)

belastingen op energieproducten en elektriciteit zoals bepaald in Richtlijn 2003/96/EG (21) van de Raad;

e)

andere belastingen en rechten zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2010/24/EU (22) van de Raad, met inbegrip van vennootschapsbelastingen, voor zover zij van belang zijn voor de eengemaakte markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;

(2)

“belastingautoriteiten”: de voor belastingheffing of voor belastinggerelateerde taken bevoegde overheden en andere lichamen;

(3)

“Europese elektronische systemen”: de elektronische systemen die noodzakelijk zijn voor de belastingheffing en voor de uitvoering van de missie van de belastingautoriteiten;

(4)

“derde land”: een land dat geen lid van de Unie is;

(4 bis)

“minst ontwikkeld land”: een derde land dat een laag-inkomensland is en dat kampt met ernstige structurele belemmeringen voor duurzame ontwikkeling als gedefinieerd door de Verenigde Naties.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin de belastingautoriteiten en de belastingheffing te ondersteunen om de werking van de eengemaakte markt te verbeteren, eerlijke concurrentie in de Unie te bevorderen en de financiële en economische belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen , onder meer door belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning te bestrijden en de belastinginning te verbeteren .

2.   De specifieke doelstellingen van het programma bestaan erin het fiscale beleid en de uitvoering ervan te bevorderen, en de fiscale samenwerking , de uitwisseling van belastinginformatie en de bestuurlijke capaciteitsopbouw te ondersteunen, met inbegrip van competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van de Europese elektronische systemen , alsook de geleidelijke modernisering van de rapportage- en auditinstrumenten, die in alle lidstaten op uniforme wijze moet worden toegepast . Het programma helpt belastingdiensten daarnaast om de uitvoering van de Unie-richtlijnen inzake belastingheffing te bevorderen en te verbeteren, en de werknemers van deze diensten hiervoor op te leiden.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 300 miljoen EUR in prijzen van 2018 ofwel 339 miljoen EUR in lopende prijzen .

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag kan onder andere uitgaven dekken voor werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie alsmede andere werkzaamheden voor het beheer van het programma en de beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Het kan bovendien uitgaven dekken met betrekking tot studies en ander relevant schriftelijk materiaal , vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, daaronder begrepen institutionele informatietechnologie-instrumenten, en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma.

Artikel 5

Met het programma geassocieerde derde landen

Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen, mits de toepasselijke wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie;

c)

andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat die overeenkomst:

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

Op voorwaarde dat prioritaire thema's volledig zijn gefinancierd, worden minst ontwikkelde landen aangemoedigd om aan het programma deel te nemen in overeenstemming met de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling en de voorwaarden die zijn vastgesteld in de specifieke overeenkomsten tussen deze landen en de Unie betreffende de deelname van deze landen aan het programma. Onverminderd lid 1, onder c), zijn aan de deelname van minst ontwikkelde landen aan het programma geen kosten verbonden en is deze deelname gericht op de verwezenlijking van internationale doelstellingen op het gebied van belasting, zoals automatische uitwisseling van belastinginformatie. De specifieke overeenkomst waarborgt de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van EU-financiering

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen, aanbestedingen en vergoeding van reis- en verblijfkosten van externe deskundigen.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 7

In aanmerking komende acties

1.   Alleen acties voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen komen in aanmerking voor financiering.

2.   De in lid 1 bedoelde acties omvatten:

a)

bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen;

b)

projectgebaseerde gestructureerde samenwerking , met inbegrip van inspecties ter plaatse en gezamenlijke controles ; [Ams 2 en 3]

c)

acties ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw, met name de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen , of ten behoeve van de vaststelling van gemeenschappelijke registers ;

d)

acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw;

e)

ondersteunende en andere acties, daaronder begrepen:

(1)

studies en ander relevant schriftelijk materiaal ;

(2)

innoverende activiteiten, met name proof-of-concepts, proefprojecten en prototype-ontwikkeling;

(3)

gezamenlijk ontwikkelde communicatieacties;

(4)

alle andere relevante acties waarin de in artikel 13 bedoelde werkprogramma's voorzien, die nodig zijn ter verwezenlijking of ter ondersteuning van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

In bijlage 1 is een niet-uitputtende lijst opgenomen van mogelijke vormen van relevante acties als bedoeld onder a), b) en d).

2 bis.     De in lid 1 genoemde acties bestrijken de volgende lijst met prioritaire thema's:

a)

het dichten van mazen in de daadwerkelijke uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU  (23) , als gewijzigd;

b)

de doeltreffende informatie-uitwisseling, inclusief groepsverzoeken, en de ontwikkeling van een gebruiksvriendelijk formaat, rekening houdend met initiatieven op internationaal niveau;

c)

het wegnemen van obstakels voor grensoverschrijdende samenwerking;

d)

het wegnemen van obstakels voor toegankelijkheid van informatie over uiteindelijk begunstigden uit hoofde van Richtlijn 2011/16/EU, als gewijzigd;

e)

de bestrijding van grensoverschrijdende btw-fraude;

f)

de uitwisseling van beste praktijken inzake de terugvordering van belastingen, inclusief belastingen die niet zijn betaald in overeenstemming met de Europese richtlijn betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden;

g)

de tenuitvoerlegging van geharmoniseerde nationale IT-instrumenten teneinde gemeenschappelijke interfaces te ontwikkelen die de onderlinge koppeling van nationale IT-systemen mogelijk maken.

3.   Acties bestaande in de ontwikkeling en exploitatie van aanpassingen of uitbreidingen van de gemeenschappelijke componenten van de Europese elektronische systemen met het oog op samenwerking met derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn, of internationale organisaties komen in aanmerking voor financiering wanneer zij van belang zijn voor de Unie. De Commissie treft de nodige administratieve regelingen, die kunnen voorzien in een financiële bijdrage van de betrokken derde partijen aan deze acties.

4.   Wanneer een actie ten behoeve van IT-capaciteitsopbouw als bedoeld in lid 2, onder c), betrekking heeft op de ontwikkeling en exploitatie van een Europees elektronisch systeem, komen uitsluitend de kosten in verband met de aan de Commissie toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 2, in aanmerking voor financiering uit het programma. De lidstaten dragen de kosten in verband met de aan hen toevertrouwde verantwoordelijkheden overeenkomstig artikel 11, lid 3.

Artikel 8

Deelname van externe deskundigen

1.   Wanneer dit ten goede komt van de verwezenlijking van de acties waarmee de in artikel 3 genoemde doelstellingen ten uitvoer worden gelegd, kunnen vertegenwoordigers van overheidsinstanties, ook van derde landen die niet met het programma geassocieerd zijn overeenkomstig artikel 5 en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties, van marktdeelnemers en organisaties die marktdeelnemers vertegenwoordigers, en van het maatschappelijk middenveld als externe deskundigen deelnemen aan acties die in het kader van het programma worden opgezet. De Commissie beoordeelt onder meer de onpartijdigheid van deze externe deskundigen, ziet erop toe dat er geen belangenconflicten bestaan met hun professionele verantwoordelijkheden en besluit op ad hoc-basis, al naargelang de behoefte, over hun deelname.

2.   De kosten van de in lid 1 bedoelde externe deskundigen komen in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma in overeenstemming met de bepalingen van artikel 238 van het Financieel Reglement.

3.   De externe deskundigen worden door de Commissie via een transparante en evenwichtige procedure geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke actie , en hun vermogen om een bijdrage aan die actie te leveren . De Commissie draagt zorg voor een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen. Zij licht toe of de externe deskundigen namens zichzelf of namens een andere organisatie of marktdeelnemer deelnemen. De lijst van externe deskundigen wordt openbaar gemaakt op de website van de Commissie.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 9

Toekenning, complementariteit en gecombineerde financiering

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

2.   Aan een actie waaraan in het kader van een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit hoofde van dit programma, op voorwaarde dat de bijdrage niet dezelfde kosten dekt. De regels van elk programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de respectievelijke bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de ondersteuning vanuit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.

3.   In overeenstemming met artikel 198, onder f), van het Financieel Reglement worden de subsidies toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen wanneer de in aanmerking komende entiteiten belastingautoriteiten zijn van de lidstaten en van de derde landen die met het programma zijn geassocieerd als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mits aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 10

Medefinancieringspercentage

1.   In afwijking van artikel 190 van het Financieel Reglement kan het programma tot 100 % van de subsidiabele kosten van een actie financieren.

2.   Het toepasselijke medefinancieringspercentage wanneer voor acties subsidieverlening vereist is, wordt vastgesteld in de in artikel 13 bedoelde meerjarige werkprogramma's.

HOOFDSTUK IV

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE ACTIES VOOR IT-CAPACITEITSOPBOUW

Artikel 11

Verantwoordelijkheden

1.   De Commissie en de lidstaten dragen samen zorg voor de ontwikkeling en de exploitatie, daaronder begrepen ontwerp, specificatie, conformiteitsbeoordeling, uitrol, onderhoud, ontwikkeling, beveiliging, kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking, van de Europese elektronische systemen die in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen zijn opgenomen.

2.   De Commissie draagt met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van gemeenschappelijke componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;

b)

de algehele coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen met het oog op de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering alsook de synchrone implementatie ervan;

c)

de coördinatie op Unieniveau van Europese elektronische systemen met het oog op de bevordering en implementatie ervan op nationaal niveau;

d)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen wat betreft de wisselwerking met derde landen, met uitzondering van acties die worden opgezet om aan nationale vereisten te voldoen;

e)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op Unieniveau.

e bis)

de coördinatie van de op nationaal niveau toegepaste fraudebestrijdingsmaatregelen door op Unieniveau vast te stellen wat de nationale beste praktijken zijn en hierover informatie te verstrekken.

3.   De lidstaten dragen met name zorg voor:

a)

de ontwikkeling en exploitatie van nationale componenten zoals vastgelegd in het in artikel 12 genoemde strategische meerjarenplan voor belastingen;

b)

de coördinatie van de ontwikkeling en exploitatie van de nationale componenten van Europese elektronische systemen op nationaal niveau;

c)

de coördinatie van Europese elektronische systemen met andere relevante acties op het gebied van e-overheid op nationaal niveau;

d)

de regelmatige verstrekking van informatie aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun respectieve autoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de Europese elektronische systemen;

e)

de implementatie van Europese elektronische systemen op nationaal niveau.

Artikel 12

Strategisch meerjarenplan voor belastingen (MASP-T)

1.   De Commissie stelt een strategisch meerjarenplan voor belastingen op en werkt dit regelmatig bij; het plan bevat een lijst van alle taken die van belang zijn voor de ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen, waarbij elk systeem, of onderdeel ervan, is ingedeeld als:

a)

een gemeenschappelijke component: een component van de Europese elektronische systemen die op Unieniveau ontwikkeld is en voor alle lidstaten beschikbaar is, dan wel door de Commissie als gemeenschappelijk is aangemerkt om redenen van efficiency, veiligheid en rationalisering;

b)

een nationale component: een component van de Europese elektronische systemen die op nationaal niveau ontwikkeld is en beschikbaar is in de lidstaat die hem heeft gecreëerd of daaraan heeft bijgedragen;

c)

of een combinatie van beide componenten.

2.   Het strategische meerjarenplan voor belastingen omvat ook innovatie- en proefprojecten alsook de ondersteunende methodologieën en instrumenten met betrekking tot de Europese elektronische systemen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de voltooiing van elke taak die hen in het kader van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen is toevertrouwd. Zij brengen ook regelmatig verslag uit bij de Commissie over de vorderingen die zij met hun uit het gehele programma voortvloeiende taken maken.

4.   De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag over de uitvoering van het in lid 1 bedoelde strategische meerjarenplan voor belastingen toekomen over het tijdvak 1 januari — 31 december van het voorgaande jaar. Deze jaarlijkse verslagen worden gebaseerd op een vooraf vastgesteld model. In de jaarlijkse voortgangsverslagen brengen de lidstaten verslag uit over de belemmeringen voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's en doen zij suggesties voor beste praktijken.

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 oktober op basis van de in lid 4 bedoelde jaarlijkse verslagen van de lidstaten een geconsolideerd verslag op met een evaluatie van de door de lidstaten en de Commissie geboekte vorderingen bij de uitvoering van het in lid 1 bedoelde plan , alsook van de vorderingen bij de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's . Om de gemaakte vorderingen te beoordelen, brengt de Commissie in haar geconsolideerd jaarlijks verslag de resterende belemmeringen in de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen van het programma en de aanpak van de in artikel 7, lid 2 bis, genoemde prioritaire thema's in kaart en doet zij suggesties voor beste praktijken. Het geconsolideerde jaarlijks verslag van de Commissie wordt openbaar gemaakt op een speciale website van de Commissie en dient als basis voor de in artikel 13 bedoelde toekomstige meerjarige werkprogramma's en voor de in artikel 15 bedoelde evaluatieverslagen.

HOOFDSTUK V

PROGRAMMERING, TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 13

Werkprogramma

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van meerjarige werkprogramma's als bedoeld in artikel 108 van het Financieel Reglement.

2.   De meerjarige werkprogramma's worden door de Commissie vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen . Die gedelegeerde handelingen worden volgens de in artikel  17 bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 14

Toezicht en verslaglegging

1.   Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage 2.

2.   Om te garanderen dat de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 17 om bijlage 2 te wijzigen teneinde zo nodig de indicatoren te herzien of te vervolledigen, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de opstelling van een toezichts- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige rapportagevereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.

Artikel 15

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. De evaluaties worden door de Commissie op een speciale website openbaar gemaakt.

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk drie jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.

3.   Aan het einde van de uitvoering van het programma, doch uiterlijk een jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 16

Audits en onderzoeken

Wanneer een derde land deelneemt aan het programma uit hoofde van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent dat derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en aan de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

HOOFDSTUK VI

UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het “Comité Fiscalis-programma” genoemd. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de ▌communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

Artikel 20

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1286/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 21

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het voorgaande programma, Verordening (EU) nr. 1286/2013.

3.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 2, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE 1

Niet-uitputtende lijst van mogelijke vormen van acties als bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d)

Acties als bedoeld in artikel 7, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en d), kunnen onder meer de volgende vorm aannemen:

a)

wat bijeenkomsten en soortgelijke ad-hocevenementen betreft:

seminars en workshops, waaraan doorgaans alle landen deelnemen, met presentaties, intensieve discussies en activiteiten met betrekking tot een specifiek onderwerp;

werkbezoeken, die worden opgezet om ambtenaren in staat te stellen deskundigheid of kennis inzake fiscaal beleid te verwerven of te vergroten;

aanwezigheid in de administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken;

b)

wat gestructureerde samenwerking betreft:

projectgroepen, gewoonlijk bestaande uit een beperkt aantal landen, die actief zijn gedurende een beperkte tijd om te streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat, daaronder begrepen coördinatie of benchmarking;

taskforces, die een gestructureerde vorm van samenwerking vormen, met een tijdelijk of permanent karakter, waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen uit te voeren of operationele activiteiten te verrichten, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

multilaterale of gelijktijdige controle, zijnde de gecoördineerde controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;

gezamenlijke audit, zijnde de gezamenlijke controle van de belastingsituatie van een of meer verbonden belastingplichtigen door één controleteam van twee of meer staten, inclusief ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of complementaire belangen hebben;

iedere ander vorm van administratieve samenwerking, vastgesteld bij Richtlijn 2011/16/EU, Verordening (EU) nr. 904/2010, Verordening (EU) nr. 389/2012 of Richtlijn 2010/24/EU;

d)

wat acties ten behoeve van competentieontwikkeling en capaciteitsopbouw betreft:

gemeenschappelijke opleiding of ontwikkeling van e-learning ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op het gebied van belastingen;

technische ondersteuning, die ertoe strekt de administratieve procedures te verbeteren, de bestuurlijke capaciteit te versterken en de werkwijzen en processen bij de belastingdiensten te verbeteren door goede praktijken op te zetten en uit te wisselen.

BIJLAGE 2

Indicatoren

Specifieke doelstelling: ondersteuning van fiscaal beleid, fiscale samenwerking en bestuurlijke capaciteitsopbouw, daaronder begrepen competentieontwikkeling en ontwikkeling en exploitatie van Europese elektronische systemen.

1.     Capaciteitsopbouw (bestuurlijke capaciteit, competenties en IT-capaciteit):

1.

index van de toepassing en uitvoering van Unierecht en -beleid (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties en naar aanleiding van deze acties geformuleerde aanbevelingen);

2.

leerindex (gebruikte leermodules; aantal ambtenaren dat een opleiding heeft gevolgd; door de deelnemers gegeven kwaliteitsscore)

3.

beschikbaarheid van Europese elektronische systemen (uitgedrukt in tijdspercentage);

4.

beschikbaarheid van het gemeenschappelijk communicatienetwerk (uitgedrukt in tijdspercentage);

5.

vereenvoudigde IT-procedures voor de nationale overheidsdiensten en de marktdeelnemers (aantal geregistreerde marktdeelnemers, aantal aanvragen en aantal raadplegingen in de verschillende, door het programma gefinancierde IT-systemen);

2.     Uitwisseling van kennis en networking:

6.

index van de degelijkheid van de samenwerking (mate waarin networking heeft plaatsgevonden, aantal face-to-facebijeenkomsten, aantal onlinesamenwerkingsgroepen);

7.

index van beste praktijken en richtsnoeren (aantal in het kader van het programma op dit gebied opgezette acties; percentage belastingdiensten dat gebruik heeft gemaakt van een met steun van het programma ontwikkeld(e) werkpraktijk/richtsnoer);

2 bis.     Aanvullende indicatoren:

1.

tijdens gezamenlijke controles geïnde inkomsten bij de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning;

2.

voor elke lidstaat het aantal ingediende, ontvangen en beantwoorde verzoeken om administratieve en juridische samenwerking.


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0421/2018).

(*1)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

(2)  PB C […], […], blz. […].

(3)  Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)   Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(6)   Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1).

(7)   Richtlijn (EU) 2015/2376 van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 1).

(8)   Richtlijn (EU) 2016/881 van de Raad van 25 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 146 van 3.6.2016, blz. 8).

(9)   Richtlijn (EU) 2016/2258 van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten (PB L 342 van 16.12.2016, blz. 1).

(10)   Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (PB L 139 van 5.6.2018, blz. 1).

(11)  COM(2010)0700.

(12)  Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(16)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(17)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(18)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1);

(19)  Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).

(20)  Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(21)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(22)  Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).

(23)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/618


P8_TA(2019)0040

Vaststelling van het programma Rechten en waarden 2021-2027***I

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 januari 2019 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden (COM(2018)0383 — C8-0234/2018 — 2018/0207(COD)) (1)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/51)

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voorstel voor een

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van het programma Rechten en waarden

tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: “De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen”. In artikel 3 wordt voorts bepaald: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en “De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed”. Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(1)

In artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald: “De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren”. Overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is de menselijke waardigheid de primaire grondslag van alle fundamentele mensenrechten . Bovendien wordt in dit artikel bepaald: “Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen”. In artikel 3 wordt voorts bepaald: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen” en “De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed”. Deze waarden worden bevestigd en verder uitgewerkt in de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 bis)

In zijn resolutie van 30 mei 2018 over het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 en eigen middelen, benadrukt het Europees Parlement dat het belangrijk is dat horizontale beginselen ten grondslag liggen aan het MFK 2021-2027 en al het daarmee verband houdende beleid van de Unie. Hieronder valt ook de opname van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's) in alle Uniebeleidsmaatregelen en -initiatieven van het volgende MFK. Voorts wordt in de resolutie benadrukt dat de uitbanning van discriminatie essentieel is voor het nakomen van de verbintenissen van de Unie ten aanzien van een inclusief Europa en wordt het ontbreken van verbintenissen op het gebied van gendermainstreaming en gendergelijkheid in het beleid van de Unie dat met de voorstellen voor het MFK gepresenteerd is, betreurd.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(1 ter)

In zijn resolutie van 14 maart 2018 over het volgende MFK: voorbereiding van het standpunt van het Parlement ten aanzien van het MFK voor de periode na 2020, spreekt het Europees Parlement zijn steun uit voor programma's op het gebied van cultuur, onderwijs, media, jeugd, sport, democratie, burgerschap en maatschappelijke organisaties, die duidelijk hun Europese meerwaarde hebben bewezen en populair zijn en blijven onder de begunstigden, en onderstreept het bovendien dat een sterker en ambitieuzer Europa alleen mogelijk is als in de nodige financiële middelen wordt voorzien. Voorts beveelt het Parlement aan een door de Commissie te beheren intern Europees fonds voor democratie vast te stellen om maatschappelijke organisaties en ngo's die actief zijn op het gebied van democratie en mensenrechten beter te steunen. Het bestaande beleid moet voortdurend worden ondersteund, de middelen voor de vlaggenschipprogramma's van de Unie moeten worden verhoogd en de extra verantwoordelijkheden moeten gepaard gaan met extra financiële middelen.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(2)

Deze rechten en waarden moeten voortdurend worden bevorderd en gehandhaafd en verspreid onder de burgers en volkeren, en dienen kernwaarden te zijn van het Europese project. Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid, is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU, mensenrechten, respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Rechten en waarden worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014–2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (9) vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna “voorgaande programma's” genoemd), samengebracht.

(2)

Deze rechten en waarden moeten voortdurend , actief en op consistente wijze door de Unie en de lidstaten worden gecultiveerd, beschermd en bevorderd in alle beleidsmaatregelen, moeten worden gehandhaafd en verspreid onder de burgers en volkeren, en dienen kernwaarden te zijn van het EU project, aangezien de verslechtering van de bescherming van deze rechten en waarden in de lidstaten verwoestende gevolgen kan hebben voor de Unie in haar geheel . Met dat doel voor ogen dient binnen de EU-begroting een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden te worden ingesteld, waarvan het programma Rechten en waarden en het programma Justitie deel uitmaken. Nu de Europese samenlevingen worden geconfronteerd met extremisme, radicalisering en verdeeldheid en onafhankelijke maatschappelijke organisaties steeds minder ruimte krijgen , is het belangrijker dan ooit om justitie en rechten en de waarden van de EU — mensenrechten, eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid , non-discriminatie en de rechtsstaat — te bevorderen, te versterken en te verdedigen. Dit zal vergaande, rechtstreekse gevolgen hebben voor het politieke, sociale, culturele en economische leven in de EU. De steunverlening via het programma Justitie ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een ruimte van recht in de Unie en grensoverschrijdende samenwerking zal in het kader van het nieuwe fonds worden gehandhaafd. In het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden (hierna “het programma” genoemd) worden het bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014-2020 en het bij Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (9) vastgestelde programma Europa voor de burger (hierna “voorgaande programma's” genoemd) samengebracht en worden er aanpassingen doorgevoerd om in te kunnen spelen op nieuwe uitdagingen op het gebied van de Europese waarden .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen voornamelijk gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden . Dat betekent dat een levendig maatschappelijk middenveld en de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen moet worden aangemoedigd en dat de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke geschiedenis en ons collectief geheugen, moet worden bevorderd . Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn de instellingen verplicht de burgers en representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.

(3)

Het Fonds voor justitie, rechten en waarden en de twee onderliggende financieringsprogramma's zullen gericht zijn op personen en entiteiten die ertoe bijdragen dat onze gemeenschappelijke waarden, rechten , gelijkheid en rijke diversiteit levendig en dynamisch blijven. Het uiteindelijke doel is om een op rechten gebaseerde, egalitaire, open, inclusieve en democratische samenleving te bevorderen en in stand te houden door activiteiten te financieren die zorgen voor een levendig , goed ontwikkeld, veerkrachtig en mondig maatschappelijk middenveld , met inbegrip van pleitbezorging ter bevordering en bescherming van onze gemeenschappelijke waarden, en die de democratische, civiele en sociale participatie van de mensen aanmoedigen en de vrede en de rijke diversiteit van de Europese samenleving, gebaseerd op onze gemeenschappelijke waarden en geschiedenis, alsmede op ons gemeenschappelijk erfgoed en ons collectief geheugen, bevorderen. In artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat de instellingen een open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld moeten voeren en de burgers en representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid moeten bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

De Commissie moet een groep voor dialoog met het maatschappelijk middenveld in het leven roepen om een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden te kunnen voeren. De groep moet bijdragen aan de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, alsook aan de bespreking van beleidsontwikkelingen met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden. De groep moet bestaan uit organisaties die geselecteerd zijn om in het kader van het programma een exploitatiesubsidie of een subsidie voor maatregelen te ontvangen, en uit andere organisaties of belanghebbenden die belangstelling hebben getoond voor het programma of werkzaamheden op dit beleidsterrein, maar niet noodzakelijkerwijs door het programma worden ondersteund.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Het programma Rechten en waarden, hierna “het programma” genoemd, moet het mogelijk maken synergieën te ontwikkelen teneinde de uitdagingen aan te pakken die gemeenschappelijk zijn voor de bevordering en bescherming van waarden en een kritische dimensie te bereiken om tot concrete resultaten te bereiken in het veld. Hiertoe moet worden voortgebouwd op de positieve ervaringen die met de voorgaande programma's zijn opgedaan. Op deze wijze kunnen potentiële synergieën optimaal worden benut teneinde de bestreken beleidsterreinen doeltreffender te kunnen ondersteunen en hun vermogen om mensen te bereiken, te vergroten. Om effectief te zijn, dient het programma rekening te gehouden met de specifieke aard van de verschillende beleidsmaatregelen en hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften door middel van een speciaal toegesneden benadering.

(4)

Het programma moet het mogelijk maken synergieën te ontwikkelen teneinde de uitdagingen aan te pakken die gemeenschappelijk zijn voor de bevordering en bescherming van de in de Verdragen verankerde waarden en een kritische dimensie te bereiken om tot concrete resultaten te bereiken in het veld. Hiertoe moet worden voortgebouwd op de positieve ervaringen die met de voorgaande programma's zijn opgedaan en moeten deze ervaringen verder worden ontwikkeld . Op deze wijze kunnen potentiële synergieën optimaal worden benut teneinde de bestreken beleidsterreinen doeltreffender te kunnen ondersteunen en hun vermogen om mensen te bereiken, te vergroten. Om effectief te zijn, dient het programma rekening te houden met de specifieke aard van de verschillende beleidsmaatregelen, hun uiteenlopende doelgroepen en specifieke behoeften en mogelijkheden tot participatie door middel van een speciaal toegesneden , gerichte benadering , waaronder de bevordering van alle vormen van gelijkheid en gendergelijkheid binnen het programma .

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 bis)

Volledige eerbiediging en bevordering van de rechtsstaat en de democratie is van fundamenteel belang voor het opbouwen van het vertrouwen van de burgers in de Unie. De eerbiediging van de rechtsstaat in de Unie is een essentiële voorwaarde voor de bescherming van de grondrechten en de handhaving van alle in de Verdragen verankerde rechten en plichten. De manier waarop rechtsstatelijkheid in de lidstaten vorm krijgt, is bepalend voor het wederzijds vertrouwen tussen lidstaten en hun rechtsstelsels. Daarom moeten de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat in het programma op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau worden bevorderd en beschermd.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 4 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(4 ter)

De rechtsstaat, zoals vervat in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie als een van de waarden van de Unie, behelst de beginselen van legaliteit (dat een transparant, controleerbaar, democratisch en pluralistisch proces voor de vaststelling van wetgeving omvat), rechtszekerheid, verbod van willekeur van de uitvoerende macht, doeltreffende rechterlijke bescherming door onafhankelijke rechters (ook van de grondrechten), en scheiding der machten en gelijkheid voor de wet.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)

Om de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen, zijn allerlei acties en gecoördineerde inspanningen vereist. Door burgers nader tot elkaar te brengen in het kader van stedenbanden of netwerken van gemeenten en steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties die actief zijn op de door het programma bestreken gebieden, wordt bijgedragen tot het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving en uiteindelijk hun betrokkenheid bij het democratisch bestel van de Unie. Tegelijkertijd wordt door bij te dragen aan activiteiten ter bevordering van wederzijds begrip, diversiteit , dialoog en respect voor anderen het ontstaan van een gevoel van Europese saamhorigheid en een Europese identiteit bevorderd op basis van een gedeeld begrip van de Europese waarden, cultuur, geschiedenis en erfgoed. De bevordering van een sterker gevoel van betrokkenheid bij de Unie en de waarden van de Unie is van bijzonder belang ten aanzien van de burgers van de ultraperifere regio's van de EU, gezien hun afgelegen ligging en de grote afstand tot het Europese continent.

(5)

Om de Europese Unie dichter bij haar burgers te brengen, democratische participatie te bevorderen en burgers in staat te stellen hun rechten in verband met het Europees burgerschap uit te oefenen, zijn allerlei acties en gecoördineerde inspanningen vereist , met inachtneming van een evenwichtige geografische spreiding . Door burgers nader tot elkaar te brengen in het kader van stedenbanden of netwerken van gemeenten en steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties die op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau actief zijn op de door het programma bestreken gebieden, wordt bijgedragen tot het vergroten van de betrokkenheid van de burgers bij de samenleving en uiteindelijk hun actieve betrokkenheid bij het democratisch bestel van de Unie , alsmede bij het vormgeven van de politieke agenda van de Unie . Tegelijkertijd wordt door bij te dragen aan activiteiten ter bevordering van wederzijds begrip, interculturele dialoog, culturele en taaldiversiteit, verzoening, sociale inclusie en respect voor anderen het ontstaan bevorderd van een gevoel tot de Unie te behoren en van een gemeenschappelijk burgerschap in het kader van een Europese identiteit, op basis van een gedeeld begrip van de Europese waarden, cultuur, geschiedenis en erfgoed. De bevordering van een sterker gevoel van betrokkenheid bij de Unie en de waarden van de Unie is van bijzonder belang ten aanzien van de burgers van de ultraperifere regio's van de EU, gezien hun afgelegen ligging en de grote afstand tot het Europese continent.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

Door de toenemende pluriformiteit en de mondiale migratietrends neemt het belang van de interculturele en interreligieuze dialoog in onze samenlevingen toe. Met het programma moet de interculturele en interreligieuze dialoog volledig worden ondersteund, als onderdeel van sociale harmonie in Europa en als kernelement voor het bevorderen van sociale inclusie en cohesie. Terwijl de interreligieuze dialoog kan helpen de aandacht te vestigen op de positieve bijdrage van religie aan de sociale cohesie, dreigt religieus analfabetisme het terrein te effenen voor het misbruik van religieuze gevoelens onder de bevolking. Daarom moet met het programma steun worden verleend aan projecten en initiatieven ter ontwikkeling van religieuze geletterdheid, om de interreligieuze dialoog en wederzijds begrip te bevorderen.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

Herdenkingsactiviteiten en kritische reflectie op Europa's verleden zijn noodzakelijk om de burgers bewust te maken van de gemeenschappelijke geschiedenis, als basis voor een gemeenschappelijke toekomst , morele zingeving en gedeelde waarden . Er dient ook rekening te worden gehouden met de relevantie van historische, culturele en interculturele aspecten en met de verbanden tussen herdenking en het ontstaan van een Europese identiteit en een Europees saamhorigheidsgevoel.

(6)

Herdenkingsactiviteiten en kritische en creatieve reflectie op Europa's verleden zijn noodzakelijk om de burgers , en met name jongeren, bewust te maken van hun gemeenschappelijke geschiedenis, als basis voor een gemeenschappelijke toekomst. Er dient ook rekening te worden gehouden met de relevantie van historische, sociale, culturele en interculturele aspecten , verdraagzaamheid en dialoog met het oog op bevordering van een gemeenschappelijk fundament op basis van gedeelde waarden, solidariteit, diversiteit en vrede, en met de verbanden tussen herdenking en het ontstaan van een Europese identiteit en een Europees saamhorigheidsgevoel.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Burgers zouden zich ook beter bewust moeten zijn van de rechten die zij aan het burgerschap van de Unie ontlenen, moeten met een gerust hart kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij al hun burgerschapsrechten kunnen genieten en uitoefenen en er gelijke toegang toe hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden. Maatschappelijke organisaties moeten steun krijgen voor activiteiten inzake bevordering, bescherming en bewustmaking op het gebied van de gemeenschappelijke waarden van de EU op grond van artikel 2 VEU en voor het leveren van bijdragen aan de effectieve uitoefening van rechten krachtens het recht van de Unie.

(7)

Burgers van de Unie zijn zich onvoldoende bewust van de rechten die zij aan het burgerschap van de Unie ontlenen , bijvoorbeeld van het actief en passief kiesrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen, en het recht op consulaire bescherming van de ambassades van andere lidstaten . Burgers zouden zich beter bewust moeten zijn van deze rechten en met een gerust hart moeten kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en erop moeten kunnen vertrouwen dat zij al hun burgerschapsrechten kunnen genieten en uitoefenen en er gelijke toegang toe hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden. Maatschappelijke organisaties moeten op alle niveaus worden versterkt, zodat zij de gemeenschappelijke waarden van de EU op grond van artikel 2 VEU kunnen bevorderen, beschermen en het bewustzijn met betrekking tot deze waarden kunnen vergroten, alsook een bijdrage kunnen leveren aan de doeltreffende uitoefening van rechten krachtens het recht van de Unie.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

In de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over Europees geweten en totalitarisme en in de conclusies van de Raad van 9-10 juni 2011 over de herinnering aan de misdaden van totalitaire regimes in Europa wordt benadrukt dat het belangrijk is de herinnering aan het verleden levend te houden als middel om een gemeenschappelijke toekomst te bouwen, en wordt gewezen op de waardevolle rol van de Unie bij het faciliteren, delen en bevorderen van de collectieve herinnering aan die misdaden, in een poging om een nieuw leven in te blazen aan de idee van een pluralistische en democratische gemeenschappelijke Europese identiteit.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

Gelijkheid van vrouwen en mannen is een fundamentele waarde en een doelstelling van de Europese Unie. Discriminatie en ongelijke behandeling van vrouwen schendt hun grondrechten en belemmert hun volwaardige politieke, sociale en economische deelname aan de samenleving. Bovendien vormt het bestaan van structurele en culturele barrières een belemmering voor de verwezenlijking van reële gendergelijkheid. Bevordering van gendergelijkheid bij alle activiteiten van de Unie is derhalve een kernactiviteit van de Unie en een motor voor economische groei, en moet derhalve door het programma worden ondersteund.

(8)

Gendergelijkheid is een fundamentele waarde en een doelstelling van de Europese Unie. Artikel 8 van deze verordening stelt de Unie tot taak ongelijkheden uit te bannen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen in al haar activiteiten. Toch wordt in Europa, zoals blijkt uit de door het Europees Instituut voor gendergelijkheid gepubliceerde gendergelijkheidsindex van 2017, maar traag vooruitgang geboekt op het gebied van gendergelijkheid. Vaak verzwegen en verborgen intersectionele discriminatie en ongelijke behandeling van vrouwen en meisjes, alsook verschillende vormen van geweld tegen vrouwen, schenden hun grondrechten en belemmeren hun volwaardige politieke, sociale en economische deelname aan de samenleving. Bovendien vormt het bestaan van politieke, structurele en culturele barrières een belemmering voor de verwezenlijking van reële gendergelijkheid. Bevordering van gendergelijkheid bij alle activiteiten van de Unie , onder meer door gendermainstreaming en doelstellingen op het gebied van non-discriminatie te ondersteunen, en door actief stereotypering te bestrijden en verzwegen discriminatie aan te pakken, is derhalve een kernactiviteit van de Unie en een motor voor economische groei, en moet daarom door het programma worden ondersteund.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Gendergerelateerd geweld en geweld tegen kinderen en jongeren houdt een ernstige schending van de grondrechten in. Geweld blijft in de hele Unie voorkomen in alle sociale en economische contexten, met ernstige gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers en voor de samenleving in haar geheel. Kinderen, jongeren en vrouwen zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld, met name geweld in nauwe persoonlijke relaties. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid. Bestrijding van alle vormen van geweld, bevordering van preventie en bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn prioriteiten van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van de grondrechten van natuurlijke personen en bijdragen tot de gelijkheid van vrouwen en mannen.

(9)

Gendergerelateerd geweld en geweld tegen kinderen, jongeren , ouderen, personen met een handicap, vluchtelingen en migranten, en personen die tot een minderheid behoren, zoals een etnische minderheid of de LGBTQI-gemeenschap, houdt een ernstige schending van de grondrechten in. Geweld blijft in de hele Unie voorkomen in alle sociale en economische contexten, met ernstige gevolgen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers en voor de samenleving in haar geheel. De bestrijding van gendergerelateerd geweld vereist een multidimensionale aanpak, met juridische, onderwijs-, gezondheidszorg- (inclusief seksuele en reproductieve rechten), economische en andere maatschappelijke aspecten, zoals de ondersteuning van vrouwenrechtenorganisaties, het verstrekken van advies en bijstand en projecten die gericht zijn op de verwezenlijking van een meer gendergelijke samenleving. Schadelijke stereotypen en normen moeten van jongs af aan actief bestreden worden, evenals alle vormen van haatzaaiende uitlatingen en onlinegeweld. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid. In het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) wordt geweld tegen vrouwen gedefinieerd als “alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot fysiek, seksueel of psychologisch letsel of leed of economische schade voor vrouwen, met inbegrip van bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt”. Bestrijding van alle vormen van geweld, bevordering van preventie en bescherming en ondersteuning van slachtoffers zijn prioriteiten van de Unie die bijdragen aan de verwezenlijking van de grondrechten van natuurlijke personen en bijdragen tot de gelijkheid van vrouwen en mannen. De preventie en de ondersteuning van de rechten van slachtoffers moeten in samenwerking met de doelgroep worden vormgegeven en er moet worden tegemoetgekomen aan de specifieke behoeften van personen die in meerdere opzichten kwetsbaar zijn.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)

Vrouwen die niet over identiteitspapieren beschikken, zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld en seksueel misbruik en hebben geen toegang tot steun. Het is van cruciaal belang dat een slachtoffergerichte benadering wordt ingevoerd en dat alle vrouwen in de Unie de juiste steun wordt geboden, ongeacht hun verblijfsstatus. In het kader van intersectioneel werk is het van bijzonder belang dat binnen asielprocedures oog is voor genderaspecten, wat tevens kan bijdragen tot een grotere gendergelijkheid.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

Om alle vormen van geweld te voorkomen en bestrijden en de slachtoffers te beschermen, zijn een daadkrachtige politieke inzet en gecoördineerde maatregelen vereist op basis van de methoden en resultaten van de eerdere Daphne-programma's, het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en het programma Justitie. Sinds de lancering van het Daphne-programma in 1997 biedt het financiering ter ondersteuning van de slachtoffers van geweld en ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren. Deze financiering heeft veel succes gehad, zowel wat betreft de receptie door de belanghebbenden (overheden, academische instellingen en niet-gouvernementele organisaties) als wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten. De gefinancierde projecten hadden betrekking op voorlichting, ondersteuning van slachtoffers en ondersteuning van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) die werkzaam zijn op het terrein. Het programma Daphne was gericht op alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld en mensenhandel, alsook nieuwe vormen van geweld, zoals cyberpesten. Het is daarom van belang dat al deze acties worden voortgezet en dat met de resultaten en de daaruit getrokken lessen terdege rekening wordt gehouden bij de uitvoering van het programma.

(10)

Om alle vormen van geweld te voorkomen en bestrijden en de slachtoffers te beschermen, zijn een daadkrachtige politieke inzet en gecoördineerde maatregelen vereist op basis van de methoden en resultaten van de eerdere Daphne-programma's, het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap en het programma Justitie. Sinds de lancering van het Daphne-programma in 1997 biedt het financiering ter ondersteuning van de slachtoffers van geweld en ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren. Deze financiering heeft veel succes gehad, zowel wat betreft de receptie door de belanghebbenden (overheden, academische instellingen en niet-gouvernementele organisaties) als wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten. De gefinancierde projecten hadden betrekking op voorlichting, ondersteuning van slachtoffers en ondersteuning van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties (ngo's) die werkzaam zijn op het terrein. Het programma Daphne was gericht op alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld, mensenhandel, belaging en schadelijke traditionele praktijken zoals VGV, alsook nieuwe vormen van geweld, zoals cyberpesten en cyberintimidatie . Het is daarom van belang dat al deze acties worden voortgezet , dat in de begroting wordt voorzien in een afzonderlijke toewijzing voor Daphne en dat met de resultaten en de daaruit getrokken lessen terdege rekening wordt gehouden bij de uitvoering van het programma.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(11)

Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op een of meer gronden moeten parallel passende maatregelen worden uitgewerkt. Via het programma moet steun worden verleend aan acties ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van onverdraagzaamheid. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. Het programma moet samen met andere activiteiten van de Unie die dezelfde doelstellingen op een wederzijds versterkende manier worden uitgevoerd; dit geldt met name voor de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011“Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (10) en de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (11).

(11)

Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie , met inbegrip van directe, indirecte en structurele discriminatie, en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op een of meer gronden moeten parallel passende maatregelen worden uitgewerkt. Via het programma moet steun worden verleend aan acties ter voorkoming en bestrijding van discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat, afrofobie, antisemitisme, zigeunerhaat, moslimhaat , homofobie en andere vormen van onverdraagzaamheid (zowel online als offline) tegen personen die tot een minderheid behoren, waarbij rekening moet worden gehouden met de meerlagige discriminatie waarmee vrouwen te maken krijgen . In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling. Het programma moet samen met andere activiteiten van de Unie die dezelfde doelstellingen op een wederzijds versterkende manier worden uitgevoerd; dit geldt met name voor de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011“Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020” (10) en de aanbeveling van de Raad van 9 december 2013 over doeltreffende maatregelen voor integratie van de Roma in de lidstaten (11).

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(12)

Sociale en fysieke drempels en gebrekkige toegankelijkheid vormen een belemmering voor de volledige feitelijke participatie in de samenleving van mensen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen. Mensen met een handicap ondervinden hindernissen bij onder andere de toegang tot de arbeidsmarkt, het volgen van inclusief kwaliteitsonderwijs, het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting, de toegang tot culturele initiatieven en de media en de uitoefening van politieke rechten. De Unie en alle lidstaten hebben zich er als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap toe verbonden het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid door alle personen met een handicap te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De bepalingen van dit verdrag zijn een integrerend onderdeel geworden van de rechtsorde van de Unie.

(12)

Sociale en fysieke drempels en gebrekkige toegankelijkheid vormen een belemmering voor de volledige feitelijke participatie in de samenleving van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen. Personen met een handicap , waaronder personen met een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking, ondervinden hindernissen bij onder andere de toegang tot de arbeidsmarkt, het volgen van inclusief kwaliteitsonderwijs, het voorkomen van armoede en sociale uitsluiting, de toegang tot culturele initiatieven en de media en de uitoefening van politieke rechten. De Unie en alle lidstaten hebben zich er als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap toe verbonden het volledige genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid door alle personen met een handicap te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. De bepalingen van dit verdrag , dat verplicht ten uitvoer moet worden gelegd, zijn een integrerend onderdeel geworden van de rechtsorde van de Unie. In dit verband moet het programma bijzondere aandacht besteden aan en financiële steun verlenen voor bewustmakingsactiviteiten met betrekking tot de problemen die personen met een handicap ondervinden en die hen beletten ten volle deel te nemen aan de samenleving en hun rechten uit te oefenen.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 13

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(13)

Het recht op eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie (het recht op privacy) is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens wordt controle uitgeoefend door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Het rechtskader van de Unie, en met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (13), bevatten bepalingen die waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend wordt beschermd. Bij deze wetgevingsinstrumenten zijn de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming belast met de taak de publieke bekendheid met en het inzicht in de risico's, voorschriften, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens te bevorderen. Gezien het belang van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in tijden van snelle technologische ontwikkelingen moet de Unie in staat worden gesteld voorlichtingsactiviteiten uit te voeren en studies en andere relevante activiteiten te verrichten.

(13)

Het recht op eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie (het recht op privacy) is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens wordt controle uitgeoefend door onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten. Het rechtskader van de Unie, en met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (13), bevatten bepalingen die waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend wordt beschermd. Bij deze wetgevingsinstrumenten zijn de nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming belast met de taak de publieke bekendheid met en het inzicht in de risico's, voorschriften, waarborgen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens te bevorderen. Gezien het belang van het recht op de bescherming van persoonsgegevens in tijden van snelle technologische ontwikkelingen moet de Unie in staat worden gesteld voorlichtingsactiviteiten uit te voeren , maatschappelijke organisaties te steunen bij de bevordering van gegevensbescherming overeenkomstig de normen van de Unie, en studies en andere relevante activiteiten te verrichten.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 13 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(13 bis)

De vrijheid van meningsuiting en informatie is verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Vrije toegang tot informatie, de omstandigheden waarin de media moeten opereren en een verantwoord en veilig gebruik van informatie- en communicatienetwerken zijn bepalend voor de vrije ontwikkeling van de publieke opinie en zijn essentieel voor het waarborgen van een functionele democratie. Het is noodzakelijk dat burgers vaardigheden verwerven met betrekking tot mediageletterdheid om hun kritisch denkvermogen te vergroten, zodat zij complexe realiteiten kunnen onderscheiden en analyseren, onderscheid kunnen maken tussen meningen en feiten en elke vorm van aanzet tot rassenhaat kunnen weerstaan. Daarom moet de Unie de ontwikkeling van mediageletterdheid van alle burgers, ongeacht hun leeftijd, stimuleren door middel van scholing, voorlichting, studies en andere relevante activiteiten.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

Op grond van artikel 24 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zij hebben dat gedaan bij Verordening [(EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad (14)]. Het programma moet voorzien in financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen.

(14)

Het Europees burgerinitiatief is het eerste supranationale instrument voor participatieve democratie dat een rechtstreekse band creëert tussen Europese burgers en de instellingen van de Unie. Op grond van artikel 24 VWEU stellen het Europees Parlement en de Raad bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening van een burgerinitiatief in de zin van artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zij hebben dat gedaan bij Verordening [(EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad (14)]. Het programma moet voorzien in financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren, er steun aan te betuigen en anderen aan te sporen om dergelijke initiatieven te steunen .

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Overweging 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(15)

Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma.

(15)

Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma en moet het programma waar nodig ook genderbudgettering en gendereffectbeoordeling in alle stadia van het begrotingsproces van de Unie bevorderen . Goede toepassing van gendermainstreaming vereist genderbudgettering in alle relevante begrotingsonderdelen en de toewijzing van adequate middelen en transparantie in de begrotingsonderdelen die bestemd zijn voor de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht. De individuele projecten en het programma zelf moeten aan het einde van de financieringsperiode worden beoordeeld op de mate waarin zij hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van deze beginselen.

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Overweging 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(17)

Krachtens handelingen van de Unie inzake gelijke behandeling richten de lidstaten onafhankelijke organen op om gelijke behandeling te bevorderen, doorgaans instanties voor gelijke behandeling genoemd, die tot taak hebben discriminatie op grond van ras, etnische afstamming en geslacht te bestrijden. Veel lidstaten gaan echter verder dan deze vereisten en bepalen dat instanties voor gelijke behandeling ook bevoegd zijn om op te treden tegen discriminatie op andere gronden, zoals leeftijd, seksuele oriëntatie, godsdienst en overtuiging en handicaps. Instanties voor gelijke behandeling spelen een belangrijke rol voor het bevorderen van gelijkheid en effectieve toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling, door met name onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie, onafhankelijke onderzoeken over discriminatie uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp in verband met discriminatie in het betrokken land. Het is van essentieel belang dat de werkzaamheden van instanties voor gelijke behandeling wat dit betreft op EU-niveau worden gecoördineerd. In 2007 is Equinet opgericht. De leden ervan zijn de nationale instanties voor gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2000/43/EG (15) en 2004/113/EG (16) van de Raad en de Richtlijnen 2006/54/EG (17) en 2010/41/EU (18) van het Europees Parlement en de Raad. Equinet neemt een uitzonderlijke positie in, omdat het enige entiteit is die zorgt voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties voor gelijke behandeling. De coördinatieactiviteiten van Equinet zijn van cruciaal belang voor de goede toepassing van de antidiscriminatiewetgeving van de Unie in de lidstaten en moeten worden ondersteund door het programma.

(17)

Krachtens handelingen van de Unie inzake gelijke behandeling richten de lidstaten onafhankelijke organen op om gelijke behandeling te bevorderen, doorgaans instanties voor gelijke behandeling genoemd, die tot taak hebben discriminatie op grond van ras, etnische afstamming en geslacht te bestrijden. Veel lidstaten gaan echter verder dan deze vereisten en bepalen dat instanties voor gelijke behandeling ook bevoegd zijn om op te treden tegen discriminatie op andere gronden, zoals taal, leeftijd, seksuele oriëntatie, godsdienst en overtuiging en handicaps. Instanties voor gelijke behandeling spelen een belangrijke rol voor het bevorderen van gelijkheid en effectieve toepassing van de wetgeving inzake gelijke behandeling, door met name onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie, onafhankelijke onderzoeken over discriminatie uit te voeren, onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp in verband met discriminatie in het betrokken land. Het is van essentieel belang dat de werkzaamheden van alle instanties voor gelijke behandeling die op dit gebied actief zijn, op EU-niveau worden gecoördineerd. In 2007 werd Equinet opgericht. De leden ervan zijn de nationale instanties voor gelijke behandeling, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 2000/43/EG (15) en 2004/113/EG (16) van de Raad en de Richtlijnen 2006/54/EG (17) en 2010/41/EU (18) van het Europees Parlement en de Raad. Op 22 juni 2018 werd door de Commissie een aanbeveling vastgesteld betreffende normen voor organen voor gelijke behandeling. Deze aanbeveling heeft betrekking op het mandaat, de onafhankelijk, de doeltreffendheid en de coördinatie en samenwerking tussen organen voor gelijke behandeling. Equinet neemt een uitzonderlijke positie in, omdat het enige entiteit is die zorgt voor de coördinatie van activiteiten tussen de instanties voor gelijke behandeling. De coördinatieactiviteiten van Equinet zijn van cruciaal belang voor de goede toepassing van de antidiscriminatiewetgeving van de Unie in de lidstaten en moeten worden ondersteund door het programma.

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Overweging 17 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(17 bis)

Om de toegang tot het programma te vergemakkelijken en onpartijdig advies en praktische informatie met betrekking tot het programma te verstrekken, moeten in de lidstaten contactpunten worden opgezet, die ondersteuning kunnen bieden aan begunstigden en aanvragers. De in het kader van het programma opgezette contactpunten moeten hun taken onafhankelijk kunnen uitvoeren, zonder dat daarbij sprake is van directe ondergeschiktheid aan of inmenging in hun besluitvorming door de overheid. De contactpunten kunnen worden beheerd door lidstaten, maatschappelijke organisaties of consortia van maatschappelijke organisaties. De contactpunten mogen geen verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de selectie van projecten.

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

Onafhankelijke mensenrechteninstanties en maatschappelijke organisaties spelen een essentiële rol voor de bevordering en bescherming van en de voorlichting over de gemeenschappelijke waarden van de Unie bedoeld in artikel 2 VEU, en leveren een essentiële bijdrage aan het effectieve genot van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook is aangegeven in de resolutie van het Europees Parlement van 18  april 2018 is voldoende financiële steun van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een gunstige en duurzame omgeving waarbinnen maatschappelijke organisaties hun rol kunnen versterken en hun taken onafhankelijk en effectief kunnen uitoefenen. Als aanvulling op de nationale inspanningen dient de financiering door de EU er derhalve toe bij te dragen dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties die zich voor de mensenrechten inzetten en waarvan de activiteiten (zoals belangenbehartiging en optreden als waakhond) de strategische handhaving bevorderen van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de EU, worden ondersteund, meer mogelijkheden krijgen en hun capaciteit kunnen vergroten, en dat de gemeenschappelijke waarden op nationaal niveau worden beschermd, bevorderd en uitgedragen.

(18)

Onafhankelijke mensenrechteninstanties, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten spelen een essentiële rol in de bevordering en bescherming van en de voorlichting over de gemeenschappelijke waarden van de Unie bedoeld in artikel 2 VEU, en leveren een essentiële bijdrage aan het effectieve genot van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht, waaronder het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals ook is aangegeven in de resolutie van het Europees Parlement van 19  april 2018 zijn meer financiering en voldoende financiële steun van cruciaal belang voor de ontwikkeling van een gunstige en duurzame omgeving waarbinnen maatschappelijke organisaties hun rol kunnen versterken en hun taken onafhankelijk en effectief kunnen uitoefenen. Als aanvulling op de nationale inspanningen dient de financiering door de EU er derhalve toe bij te dragen , onder meer via toereikende basisfinanciering en vereenvoudigde kostenopties en financiële regels en procedures, dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor waarden van de Unie zoals democratie, de rechtsstaat en de grondrechten en waarvan de activiteiten (zoals belangenbehartiging en optreden als waakhond) de strategische handhaving bevorderen van de rechten die voortvloeien uit het Unierecht en het Handvest van de grondrechten van de EU, worden ondersteund, meer mogelijkheden krijgen en hun capaciteit kunnen vergroten, en dat de gemeenschappelijke waarden op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau worden beschermd, bevorderd en uitgedragen.

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, in het bijzonder het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en moet de balans opmaken van het werk dat andere nationale en internationale actoren verrichten op de gebieden die onder het programma vallen.

(19)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, in het bijzonder het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en moet de balans opmaken van het werk dat andere nationale en internationale actoren verrichten op de gebieden die onder het programma vallen. De Commissie moet de deelnemers aan dit programma actief begeleiden bij het gebruikmaken van de verslagen en middelen die door deze organen en instanties van de Unie worden gegenereerd, zoals de instrumenten voor genderbewuste begroting en gendereffectbeoordeling, die door het Europees Instituut voor gendergelijkheid ontwikkeld zijn.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Overweging 19 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(19 bis)

De Unie moet beschikken over een alomvattend mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, waarmee het regelmatige en gelijkwaardige toezicht op alle lidstaten kan worden gewaarborgd en de nodige informatie wordt geboden voor de invoering van maatregelen in verband met algemene tekortkomingen op het gebied van de waarden van de Unie in de lidstaten.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

Het programma moet onder bepaalde voorwaarden openstaan voor deelname van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), alsmede EVA-landen die geen lid zijn van de EER en andere Europese landen. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten waarop een pretoetredingsstrategie van toepassing is, dienen eveneens aan het programma te kunnen deelnemen.

(20)

Wat de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen betreft op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid en gelijke rechten en de bevordering van de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, alsook op het gebied van de bestrijding van geweld, moet het programma onder bepaalde voorwaarden openstaan voor deelname van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), alsmede EVA-landen die geen lid zijn van de EER en andere Europese landen. Toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten waarop een pretoetredingsstrategie van toepassing is, dienen eveneens aan het programma te kunnen deelnemen.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk om de Europese toegevoegde waarde van alle uitgevoerde acties en hun complementariteit met het optreden van de lidstaten te waarborgen , en toe te zien op de samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's die beleidsterreinen ondersteunen die onderling nauw verbonden zijn , in het bijzonder binnen het kader van het Fonds voor justitie, rechten en waarden – en derhalve het programma Justitie — en het programma Creatief Europa en Erasmus+ , teneinde het potentieel van culturele kruisbestuiving op het gebied van cultuur, media, kunst, onderwijs en creativiteit te verwezenlijken . Er dienen synergieën te worden gecreëerd met andere Europese financieringsprogramma's, met name op het gebied van werkgelegenheid, de eengemaakte markt, ondernemerschap, jeugdzaken, gezondheid, burgerschap, justitie, migratie, veiligheid, onderzoek, innovatie, technologie, industrie, cohesie, toerisme, externe betrekkingen, handel en ontwikkeling.

(21)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie is het noodzakelijk om de Europese toegevoegde waarde van alle uitgevoerde acties , met inbegrip van acties op lokaal, nationaal en internationaal niveau, die gericht zijn op de bevordering en bescherming van de in artikel 2 VEU verankerde waarden, te waarborgen. De Commissie moet streven naar consistentie, synergieën en complementariteit met het optreden van de lidstaten en met andere financieringsprogramma's die beleidsterreinen ondersteunen die nauw verband houden met het Fonds voor justitie, rechten en waarden , alsook met het programma Creatief Europa en Erasmus+ , evenals met beleidsmaatregelen van de Unie op dit gebied .

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Overweging 21 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(21 bis)

Overeenkomstig artikel 9 VWEU dienen een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting te worden bevorderd. Acties in het kader van het programma moeten daarom gericht zijn op synergieën tussen de bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt en de bevordering van gelijkheid en de bestrijding van alle vormen van discriminatie. Het programma moet daarom aldus ten uitvoer worden gelegd dat zo veel mogelijk gestreefd wordt naar synergieën en complementariteit tussen de diverse onderdelen van dit programma en het Europees Sociaal Fonds+. Daarnaast moeten er synergieën worden gecreëerd met Erasmus en het Europees Sociaal Fonds Plus, om ervoor te zorgen dat deze fondsen gezamenlijk een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van kwalitatief hoogstaand onderwijs en gelijke kansen voor iedereen.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 bis)

Het is van belang om te zorgen voor degelijk financieel beheer van het programma en de uitvoering daarvan, die zo effectief en gebruikersvriendelijk mogelijk moet zijn, waarbij eveneens gezorgd moet worden voor wettelijke zekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Overweging 22 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(22 ter)

Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoeren worden gehanteerd, en moet daarbij worden gewaarborgd dat de financiële middelen optimaal worden gebruikt.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Overweging 23

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(23)

Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement], hierna “Financieel Reglement” genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.

(23)

Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement], hierna “Financieel Reglement” genoemd, is op dit programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties , alsmede vereisten betreffende volledige transparantie met betrekking tot het gebruik van middelen, goed financieel beheer en verstandige besteding van middelen . Met name regels betreffende de mogelijkheid voor lokale, regionale, nationale en transnationale maatschappelijke organisaties, waaronder voor lokale maatschappelijke basisorganisaties, om te worden gefinancierd door middel van meerjarige exploitatiesubsidies, doorgifte van subsidies (financiële steun aan derden) en bepalingen ter waarborging van snelle en flexibele subsidieprocedures, zoals een aanvraagprocedure die uit twee stappen bestaat, gebruiksvriendelijke aanvragen en rapportageprocedures, moeten in het kader van de uitvoering van dit programma worden toegepast en verder worden versterkt.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Overweging 24

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(24)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, alsook financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (21), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (22) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (23) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (24). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(24)

De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze begroting moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het vervullen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten , de grootte en capaciteit van de betrokken belanghebbenden en de beoogde begunstigden, en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages, eenheidskosten en doorgifte van subsidies , alsook medefinancieringsvereisten waarbij rekening wordt gehouden met vrijwilligerswerk en financiering die niet gekoppeld is aan de kosten, als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement. Medefinancieringsvereisten moeten ook bijdragen in natura omvatten en moeten in geval van beperkte aanvullende middelen verruimd kunnen worden. Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (21), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (22) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (23) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (24). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

Derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(25)

Wat de tenuitvoerlegging van de specifieke doelstellingen betreft op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid, rechten en de deelname van burgers aan het democratisch bestel van de Unie op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau, alsook op het gebied van de bestrijding van geweld, kunnen derde landen die lidstaat zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) deelnemen aan Unieprogramma's in het kader van de samenwerking binnen de EER-overeenkomst, die in de uitvoering van programma's bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst voorziet. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen waarbij de nodige rechten worden toegekend en toegang wordt verleend aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Overweging 26 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(26 bis)

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten heeft tot doel de Unie in staat te stellen haar begroting beter te beschermen wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat afbreuk doen of dreigen te doen aan een goed financieel beheer of aan de financiële belangen van de Unie. Het is bedoeld als aanvulling van het programma Rechten en waarden, dat een ander doel beoogt aangezien het gericht is op de financiering van beleid op het gebied van grondrechten en Europese waarden, en daarmee op het leven van mensen en hun deelname aan de samenleving.

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Overweging 27

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(27)

Volgens [verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (25)] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(27)

Volgens [verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (25)] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Bij de uitvoering van het programma moet rekening worden gehouden met de problemen die rijzen ten gevolge van de afgelegen geografische ligging van de LGO's en moet de daadwerkelijke deelname van deze landen en gebieden aan het programma worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Overweging 28

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(28)

Gelet op het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de verplichtingen die de Unie is aangegaan voor de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties zal dit programma bijdragen tot de mainstreaming van klimaatactie en de verwezenlijking van het algemene streefcijfer dat 25 % van de uitgaven op de EU-begroting de klimaatdoelstellingen ondersteunt. Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.

(28)

Gezien het belang van de strijd tegen klimaatverandering en in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, zal dit programma bijdragen aan de mainstreaming van klimaatactie en aan het algemene streven dat gedurende de MFK-periode 2021-2027 25 % van de EU-begrotingsuitgaven klimaatdoelstellingen ondersteunen , en dat zo spoedig mogelijk, en uiterlijk in 2027, een streefcijfer van 30 % jaarlijks wordt gehaald . Bij de voorbereiding en de uitvoering van het programma zullen relevante acties worden vastgesteld en bij de tussentijdse evaluatie zullen deze opnieuw worden beoordeeld.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Overweging 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(29)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.

(29)

Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van informatie die is verzameld aan de hand van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. In dit verband kan het voor sommige aanvragers en begunstigden die mogelijk niet over de nodige (personele) middelen beschikken, zoals maatschappelijke organisaties, lokale overheidsinstanties en sociale partners, moeilijk zijn om aan de monitoring- en rapportage vereisten voldoen. Waar passend kunnen in die voorschriften meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van het programma op het terrein worden beoordeeld.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Overweging 30

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(30)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen , moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(30)

Ter aanvulling van deze verordening, met het oog op de uitvoering van het programma en de waarborging van de doeltreffende evaluatie van de voortgang ervan in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de werkprogramma's die zijn vastgesteld in artikel 13 en de indicatoren die zijn vastgesteld in de artikelen 14 en 16 en in bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Overweging 31

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(31)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad  (26) .

Schrappen

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bij deze verordening wordt het programma Rechten en waarden ingesteld, hierna “het programma” genoemd.

Bij deze verordening wordt het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden ingesteld, hierna “het programma” genoemd.

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 1 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021–2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

In deze verordening worden de doelstellingen en het toepassingsgebied van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de voorwaarden voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de EU-Verdragen zijn verankerd, onder meer door ondersteuning van maatschappelijke organisaties met het oog op de instandhouding van een open, democratische en inclusieve samenleving.

1.   De algemene doelstelling van het programma is de bescherming en bevordering van de rechten en waarden die in de Verdragen zijn verankerd , waaronder democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, zoals vastgelegd in artikel 2 VEU, met name door maatschappelijke organisaties (vooral basisorganisaties) op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau te ondersteunen en hun capaciteit te vergroten, en door democratische participatie door burgers aan te moedigen, met het oog op de instandhouding en verdere ontwikkeling van een open, op rechten gebaseerde, democratische , gelijkwaardige en inclusieve samenleving.

Amendement 48

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

bescherming en bevordering van de democratie en de rechtsstaat op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau (onderdeel Waarden van de Unie);

Amendement 49

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

bevordering van gelijkheid en rechten (onderdeel Gelijkheid en rechten)

a)

bevordering van gelijkheid , met inbegrip van gendergelijkheid, rechten en non-discriminatie, en ondersteuning van gendermainstreaming (onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid );

Amendement 50

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

bevordering van de betrokkenheid van de burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel van de Unie (onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger )

b)

bewustmaking van de burgers, en met name van jongeren, van het feit dat de Unie belangrijk is, door middel van activiteiten die erop gericht zijn de herinnering levendig te houden aan de historische gebeurtenissen die hebben geleid tot het ontstaan ervan, en bevordering van de democratie, vrijheid van meningsuiting, pluriformiteit, de betrokkenheid van de burgers , burgerbijeenkomsten en de participatie van de burgers in het democratisch bestel van de Unie (onderdeel Actief burgerschap );

Amendement 51

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

bestrijding van geweld (onderdeel Daphne).

c)

bestrijding van geweld , waaronder gendergerelateerd geweld (onderdeel Daphne).

Amendement 52

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 2 bis

 

Onderdeel Waarden van de Unie

 

In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder -a), is het programma vooral gericht op:

 

a)

de bescherming en bevordering van de democratie en de rechtsstaat, waaronder door de ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties ter bevordering van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en doeltreffende rechterlijke bescherming, onder meer van de grondrechten, door onafhankelijke rechtbanken; steunverlening aan onafhankelijke mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het monitoren van de eerbiediging van de rechtsstaat, evenals ondersteuning van de bescherming van klokkenluiders en initiatieven ter bevordering van de gemeenschappelijke cultuur van transparantie, goed bestuur en corruptiebestrijding;

 

b)

de bevordering van de opbouw van een democratischere Unie, evenals de bescherming en de vergroting van het besef van de in de Verdragen verankerde rechten en waarden door financiële steun te bieden aan onafhankelijke maatschappelijke organisaties die deze waarden op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau bevorderen en cultiveren en zo een omgeving scheppen waarin een democratische dialoog kan worden gevoerd, en de vrijheid van meningsuiting versterken, alsook de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, de vrijheid en pluriformiteit van de media en de academische vrijheid.

Amendement 53

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Onderdeel Gelijkheid en rechten

Onderdeel Gelijkheid, rechten en gendergelijkheid

Amendement 54

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander a), is het programma vooral gericht op:

In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder a), is het programma vooral gericht op:

Amendement 55

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het voorkomen en bestrijden van ongelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie, en het ondersteunen van een alomvattend beleid ter bevordering van gendergelijkheid en discriminatiebestrijding en de mainstreaming daarvan, en van beleid ter bestrijding van racisme en alle vormen van onverdraagzaamheid;

a)

het bevorderen van gelijkheid en het voorkomen en bestrijden van ongelijkheid en discriminatie op grond van geslacht, ras , sociale of etnische afstamming, huidskleur, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd, seksuele oriëntatie of andere gronden , en het ondersteunen van een alomvattend beleid ter bevordering van gelijkheid en discriminatiebestrijding en de mainstreaming daarvan, alsook van beleid ter bestrijding van racisme en alle vormen van onverdraagzaamheid , zowel online als offline ;

Amendement 56

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

het ondersteunen van alomvattende beleidsmaatregelen en programma's ter bevordering van de vrouwenrechten, gendergelijkheid, de versterking van de positie van vrouwen en gendermainstreaming;

Amendement 57

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Onderdeel Betrokkenheid en participatie van de burger

Onderdeel Actief burgerschap

Amendement 58

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander  b) , is het programma vooral gericht op :

In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder  a) , worden met het programma de volgende doelstellingen nagestreefd :

Amendement 59

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het vergroten van het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis, haar cultureel erfgoed en haar culturele diversiteit ;

a)

het ondersteunen van projecten van burgers, met bijzondere aandacht voor jongeren, die erop gericht zijn mensen ertoe aan te moedigen zich niet alleen de gebeurtenissen te herinneren die aan de oprichting van de Unie zijn voorafgegaan, welke de kern uitmaken van haar historisch geheugen, maar ook meer te weten te komen over hun gedeelde geschiedenis, cultuur en waarden, en een idee te krijgen van hun gemeenschappelijk cultureel erfgoed en van de culturele en taaldiversiteit, die de basis vormen voor een gemeenschappelijke toekomst; het bevorderen van het inzicht van de burgers in de Unie, haar oorsprong, bestaansreden en verworvenheden, en het vergroten van hun bewustzijn van haar huidige en toekomstige uitdagingen en van het feit dat wederzijds begrip en verdraagzaamheid, die de kern vormen van het Europese project, belangrijk zijn ;

Amendement 60

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

het bevorderen en ondersteunen van de uitwisseling van goede praktijken met betrekking tot formeel en informeel onderwijs met het oog op Europees burgerschap;

Amendement 61

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het bevorderen van uitwisseling en samenwerking tussen burgers van verschillende landen ; het bevorderen van democratische participatie van de burgers , waardoor burgers en representatieve organisaties hun standpunten over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar kunnen maken en publiekelijk kunnen uitwisselen.

b)

het bevorderen van de publieke dialoog door middel van stedenbanden en bijeenkomsten van burgers, en met name van jongeren, en door middel van samenwerking tussen gemeenten, lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties van verschillende landen , om de betrokkenen rechtstreeks en op praktische wijze de rijkdom te laten ervaren van de weelde aan culturele diversiteit en cultureel erfgoed in de Unie en de betrokkenheid van de burgers in de samenleving te vergroten;

Amendement 62

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

het aanmoedigen en versterken van de participatie van de burgers in het democratisch bestel van de Unie op lokaal, nationaal en transnationaal niveau; het mogelijk maken voor burgers en verenigingen om de interculturele dialoog te bevorderen en behoorlijke openbare debatten te voeren over alle onderdelen van het optreden van de Unie en zo bij te dragen aan de vormgeving van de politieke agenda van de Unie; het ondersteunen van georganiseerde gezamenlijke initiatieven, in de vorm van verenigingen en netwerken van rechtspersonen, om de in de vorige leden genoemde doelstellingen doeltreffender ten uitvoer te leggen.

Amendement 63

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

In het kader van de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, ander c), is het programma vooral gericht op:

In het kader van de algemene doelstelling in artikel 2, lid 1, en de specifieke doelstelling in artikel 2, lid 2, onder c), is het programma vooral gericht op:

Amendement 64

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

het voorkomen en bestrijden van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en het bevorderen van de volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) op alle niveaus; en

Amendement 65

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen , alsmede geweld tegen andere groepen die risico lopen;

a)

het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen en jongeren, alsmede van geweld tegen andere groepen die risico lopen , zoals de LGBTQI-gemeenschap, personen met een handicap, minderheden, ouderen en migranten en vluchtelingen ;

Amendement 66

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van dergelijk geweld.

b)

het ondersteunen en beschermen van slachtoffers van dergelijk geweld , waaronder door activiteiten van maatschappelijke organisaties te ondersteunen die erop gericht zijn voor al deze slachtoffers de toegang tot de rechter, de toegang tot slachtofferhulp en de mogelijkheden om veilig aangifte te doen, te vergemakkelijken en te waarborgen, alsook het ondersteunen en het waarborgen van een gelijk beschermingsniveau in de hele EU voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld .

Amendement 67

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021–2027 bedragen [ 641 705 000 ] EUR in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma over de periode 2021-2027 bedragen [ 1 627 000 000 ] EUR in prijzen van 2018 [1 834 000 000  EUR in lopende prijzen].

Amendement 68

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2 — letter -a (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

-a)

[754 062 000  EUR in prijzen van 2018] [850 000 000  EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 46,34  % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder -a);

Amendement 69

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

[ 408 705 000 ] EUR voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c);

a)

[ 429 372 000  EUR in prijzen van 2018] [484 000 000  EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 26,39  % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c);

Amendement 70

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

[ 233 000 000 ] EUR voor de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).

b)

[ 443 566 000  EUR in prijzen van 2018] [500 000 000  EUR in lopende prijzen] (d.w.z. 27,26  % van het totale bedrag) voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b).

Amendement 71

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie wijst ten minste 50 % van de onder -a) en a) bedoelde bedragen toe voor de ondersteuning van activiteiten van maatschappelijke organisaties, waarvan ten minste 65 % aan lokale en regionale maatschappelijke organisaties wordt toegewezen.

 

De Commissie wijkt ten hoogste met vijf procentpunten af van de in bijlage -I, onder a), vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken deze limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage -I, onder a), te wijzigen door de toegewezen percentages van de voor het programma uitgetrokken financiële middelen met vijf tot tien procentpunten aan te passen.

Amendement 72

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze . Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

5.   Op verzoek van de lidstaten of de Commissie kunnen de aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeheveld naar het programma. De Commissie wendt die middelen op directe wijze aan overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de lidstaat.

Amendement 73

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 6 bis

 

Mechanisme voor de ondersteuning van waarden

 

1.     In uitzonderlijke gevallen, wanneer zich in een lidstaat een ernstige en snelle verslechtering op het gebied van de naleving van de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de Unie voordoet en het risico bestaat dat deze waarden onvoldoende worden beschermd en bevorderd, mag de Commissie een oproep doen tot het indienen van voorstellen in de vorm van een versnelde procedure voor subsidieaanvragen door maatschappelijke organisaties, teneinde de democratische dialoog in de betrokken lidstaat te vergemakkelijken, te ondersteunen en te bevorderen en de tekortkomingen met betrekking tot de naleving van de in artikel 2 VEU verankerde waarden aan de orde te stellen.

 

2.     De Commissie wijst ten hoogste 5 % van de in artikel 6, lid 2, onder -a), bedoelde bedragen toe aan het in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanisme voor de ondersteuning van waarden. Aan het einde van elk begrotingsjaar hevelt de Commissie eventuele niet-toegewezen middelen in het kader van dit mechanisme over ter ondersteuning van andere acties die binnen de doelstellingen van het programma vallen.

 

3.     De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanisme voor de ondersteuning van waarden in werking te stellen. De inwerkingstelling van het mechanisme is gebaseerd op alomvattende, regelmatige en op bewijs gebaseerde monitoring en evaluatie van de situatie van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in alle lidstaten.

Amendement 74

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel  61 , lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel  62 , lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.

Amendement 75

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement , met name via subsidies voor maatregelen, alsook via jaarlijkse en meerjarige exploitatiesubsidies . Deze financiering wordt dusdanig ten uitvoer gelegd dat goed financieel beheer, een verstandige besteding van middelen, lage administratieve lasten voor de projectontwikkelaar en begunstigden en toegankelijkheid van de fondsen van het programma voor begunstigden kan worden gegarandeerd. Er mag gebruik worden gemaakt van vaste bedragen, eenheidskosten, vaste percentages en doorgifte van subsidies (financiële steun aan derden). Medefinanciering moet ook bijdragen in natura omvatten en moet in geval van beperkte aanvullende middelen verruimd kunnen worden.

Amendement 76

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 2 kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in bijlage I genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.

1.

Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van een algemene of specifieke doelstelling als bedoeld in artikel 2 kunnen in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van deze verordening. Met name de in artikel 9 bis genoemde activiteiten komen in aanmerking voor financiering.

Amendement 77

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 — alinea 2 (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2.

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van het VEU, richt de Commissie een groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld op om te zorgen voor een regelmatige, open en transparante dialoog met de begunstigden van het programma en andere belanghebbenden, teneinde ervaringen en goede praktijken uit te wisselen en beleidsontwikkelingen te bespreken met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen en daaraan verwante gebieden.

Amendement 78

Voorstel voor een verordening

Artikel 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 9 bis

 

Activiteiten die in aanmerking komen voor financiering

 

De in artikel 2 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden met name, maar niet uitsluitend, nagestreefd door ondersteuning van de volgende activiteiten:

 

a)

bewustmaking, voorlichting, en bevordering en verspreiding van informatie ter verbetering van de bekendheid met beleid, beginselen en rechten met betrekking tot de in het programma bestreken gebieden en doelstellingen;

 

b)

wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om kennis en wederzijds begrip en maatschappelijke en democratische betrokkenheid te bevorderen;

 

c)

analytische monitoring, verslaglegging en belangenbehartiging ter verbetering van het inzicht in de situatie in de lidstaten en op EU-niveau op gebieden die onder het programma vallen, alsmede ter verbetering van de juiste omzetting en uitvoering van de wetgeving, het beleid en de gemeenschappelijke waarden van de EU in de lidstaten, zoals het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoek, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, verslagen en educatief materiaal;

 

d)

opleiding van betrokken belanghebbenden ter verbetering van hun kennis van het beleid en hun rechten op de door het programma bestreken gebieden, alsmede versterking van de onafhankelijkheid en capaciteit van belanghebbenden om het beleid en hun rechten op de door het programma bestreken gebieden te verdedigen, onder andere door middel van strategische procesvoering;

 

e)

bevordering van het besef van en het inzicht in de risico's, regels, waarborgen en rechten in verband met de bescherming van persoonsgegevens, privacy en digitale veiligheid;

 

f)

versterking van de bekendheid van de burgers met de Europese kernwaarden en de toewijding aan rechtvaardigheid, gelijkheid, de rechtsstaat en de democratie die daarin tot uiting komt, door middel van informatiecampagnes, alsook met de rechten en plichten die uit het burgerschap van de Unie voortvloeien, zoals het recht om te reizen naar en te werken, te studeren en te wonen in een andere lidstaat, evenals bevordering van wederzijds begrip, interculturele dialoog en eerbied voor diversiteit binnen de Unie;

 

g)

versterking van de bekendheid van de burgers, en met name van jongeren, met het Europees cultureel erfgoed en de Europese identiteit, cultuur, geschiedenis en herdenking, maar ook van hun gevoel deel uit te maken van de Unie, voornamelijk door middel van initiatieven ter ontwikkeling van een kritische reflectie over de oorzaken van de totalitaire regimes in de moderne Europese geschiedenis, alsook door middel van de herdenking van de slachtoffers van die misdaden en activiteiten betreffende andere beslissende momenten in de recente Europese geschiedenis;

 

h)

burgers van verschillende nationaliteiten en culturen met elkaar in contact brengen door hun de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan activiteiten in het kader van stedenbanden, kleinschalige projecten en projecten van maatschappelijke organisaties, om zo de voorwaarden te scheppen voor een sterkere bottom-upbenadering;

 

i)

aanmoediging en facilitering van actieve en inclusieve deelname aan de opbouw van een democratischere Unie, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde groepen in de samenleving, alsook vergroting van het besef van en bevordering en bescherming van de grondrechten en rechten en waarden door ondersteuning van maatschappelijke organisaties, op alle niveaus, die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, alsmede versterking van het vermogen van Europese netwerken en het maatschappelijk middenveld om bij te dragen aan de ontwikkeling, vergroting van het besef, en monitoring van de tenuitvoerlegging van de wetgeving, beleidsdoelstellingen, waarden en strategieën van de Unie;

 

j)

financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen;

 

k)

bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking van burgers en maatschappelijke organisaties, onder meer door het opzetten en ondersteunen van onafhankelijke contactpunten in het kader van het programma;

 

l)

versterking van de capaciteit en onafhankelijkheid van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties die toezicht houden op de situatie van de rechtsstaat en ondersteuning van acties op lokaal, regionaal, nationaal en transnationaal niveau;

 

m)

ondersteuning van de bescherming van klokkenluiders, met inbegrip van initiatieven en maatregelen om veilige kanalen op te zetten om binnen organisaties misstanden aan de kaak te stellen of deze aan overheidsinstanties of andere relevante organen te melden, alsook maatregelen ter bescherming van klokkenluiders tegen ontslag, degradatie of andere vormen van vergelding, onder meer door voorlichting en opleiding voor relevante overheidsinstanties en belanghebbenden;

 

n)

ondersteuning van initiatieven en maatregelen ter bevordering en bescherming van de vrijheid en het pluralisme van de media, alsmede vergroting van de capaciteiten op het gebied van nieuwe uitdagingen, zoals nieuwe media en bestrijding van haatuitingen, en bestrijding van nepnieuws en gerichte desinformatie door middel van bewustmaking, opleiding, studies en monitoring;

 

o)

ondersteuning van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bevordering en monitoring van de integriteit en transparantie van en verantwoording door de overheid en overheidsinstanties, alsook voor corruptiebestrijding;

 

p)

ondersteuning van organisaties die bijstand verlenen en onderdak en bescherming bieden aan slachtoffers van geweld en personen die gevaar lopen, met inbegrip van vrouwenopvangcentra.

Amendement 79

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

1.   Subsidies in het kader van het programma worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement en omvatten onder meer subsidies voor maatregelen, meerjarige exploitatiesubsidies en doorgifte van subsidies .

Amendement 80

Voorstel voor een verordening

Artikel 10 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het evaluatiecomité kan uit externe deskundigen bestaan.

2.   Het evaluatiecomité kan uit externe deskundigen bestaan. Bij de samenstelling van het comité wordt genderevenwicht in acht genomen.

Amendement 81

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend].

1.   Aan een actie waaraan in het kader van het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken en dat dubbele financiering wordt voorkomen door duidelijk de financieringsbronnen voor elke uitgavencategorie aan te geven, in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer . [De cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van de actie niet overschrijden en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan pro rata worden berekend].

Amendement 82

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter a — bolletje 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 83

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter a — bolletje 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

een met het programma geassocieerd derde land;

voor de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a) en c), een met het programma geassocieerd derde land , overeenkomstig artikel 7 van deze verordening ;

Amendement 84

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het Unierecht, of internationale organisaties.

b)

juridische entiteiten zonder winstoogmerk die zijn opgericht krachtens het Unierecht, of internationale organisaties.

Amendement 85

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk van instanties voor gelijke behandeling Equinet ter dekking van uitgaven die betrekking hebben op het permanente werkprogramma.

3.   Zonder oproep tot het indienen van voorstellen kunnen op grond van artikel 6, lid 2, onder a), exploitatiesubsidies worden toegekend aan het Europees netwerk van instanties voor gelijke behandeling (Equinet) ter dekking van uitgaven in verband met het permanente werkprogramma , op mits van het betreffende werkprogramma een gendereffectbeoordeling is uitgevoerd .

Amendement 86

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Werkprogramma

Werkprogramma en meerjarenprioriteiten

Amendement 87

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 88

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.     De Commissie past bij de vaststelling van haar prioriteiten in het kader van het programma het partnerschapsbeginsel toe en zorgt er, overeenkomstig artikel 15 bis, voor dat de belanghebbenden nauw worden betrokken bij de planning, uitvoering, monitoring en evaluatie van dit programma en de bijbehorende werkprogramma's.

Amendement 89

Voorstel voor een verordening

Artikel 13 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling . Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 19 bedoelde raadplegingsprocedure.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door het passende werkprogramma vast te stellen .

Amendement 90

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in bijlage II.

1.   De indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 vermelde specifieke doelstellingen worden, in voorkomend geval, naar gender uitgesplitst . De lijst van indicatoren is opgenomen in bijlage II.

Amendement 91

Voorstel voor een verordening

Artikel 14 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige verslagleggingsvereisten onderworpen.

3.   Het systeem voor verslaglegging over de prestaties waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten aan evenredige en zo min mogelijk belastende verslagleggingsvereisten onderworpen. Om de naleving van de verslagleggingsvereisten te vergemakkelijken, stelt de Commissie gebruiksvriendelijke formaten ter beschikking en verstrekt zij oriëntatie- en ondersteuningsprogramma's die in het bijzonder gericht zijn op maatschappelijke organisaties, die niet altijd over de nodige knowhow en voldoende middelen en personeel beschikken om aan de vereisten te voldoen.

Amendement 92

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

1.   Evaluaties omvatten een genderdimensie, alsook naar geslacht uitgesplitste cijfers en een specifiek hoofdstuk voor elk onderdeel, houden rekening met het aantal personen dat bereikt werd, feedback en geografische dekking, en worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

Amendement 93

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Bij de tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de evaluaties van het langetermijneffect van de voorgaande programma's (Rechten, gelijkheid en burgerschap en Europa voor de burger).

2.   De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Bij de tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de evaluaties van het langetermijneffect van de voorgaande programma's (Rechten, gelijkheid en burgerschap en Europa voor de burger). In de tussentijdse evaluatie wordt een gendereffectbeoordeling opgenomen om te bepalen in hoeverre de doelstellingen betreffende gendergelijkheid van het programma op dat moment zijn verwezenlijkt, teneinde te waarborgen dat programmaonderdelen niet onbedoeld negatieve gevolgen hebben voor de gendergelijkheid en aanbevelingen te kunnen doen voor de actieve bevordering van gendergelijkheidsoverwegingen bij de ontwikkeling van toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen en beslissingen over exploitatiesubsidies.

Amendement 94

Voorstel voor een verordening

Artikel 15 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. De Commissie maakt de evaluatie openbaar en zorgt ervoor dat deze gemakkelijk toegankelijk is door deze op haar website te publiceren.

Amendement 95

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel  14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

2.   De in de artikelen 13 en  14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

Amendement 96

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel  14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 13 en  14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

Amendement 97

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 .

4.   Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Bij de samenstelling van de te raadplegen groep deskundigen wordt genderevenwicht in acht genomen. Bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen zorgt de Commissie ervoor dat alle documenten, waaronder de ontwerphandelingen, tijdig en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en aan de deskundigen van de lidstaten. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen zowel het Europees Parlement als de Raad deskundigen sturen naar de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen waarvoor deskundigen van de lidstaten zijn uitgenodigd. Daartoe ontvangen het Europees Parlement en de Raad de planning voor de komende maanden en de uitnodigingen voor alle deskundigenvergaderingen.

Amendement 98

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. Burgers en andere belanghebbenden kunnen, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, gedurende een periode van vier weken hun mening geven over de ontwerptekst van een gedelegeerde handeling. Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's worden over de ontwerptekst geraadpleegd op basis van de ervaringen van ngo's en lokale en regionale overheden met de uitvoering van het programma.

Amendement 99

Voorstel voor een verordening

Artikel 16 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Een overeenkomstig artikel  14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 13 en  14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Amendement 100

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

1.   De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek en, in voorkomend geval, de begunstigden van of deelnemers aan de acties die met deze middelen worden gefinancierd, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren in een vorm die ook toegankelijk is voor personen met een handicap, waardoor de toegevoegde waarde van de Unie wordt aangetoond en de inspanningen van de Commissie op het gebied van gegevensverzameling worden ondersteund om de budgettaire transparantie te vergroten .

Amendement 101

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

2.   De Commissie zorgt voor informatie en communicatie uit met betrekking tot het programma alsmede de in de kader uitgevoerde acties en de resultaten daarvan.

Amendement 102

Voorstel voor een verordening

Artikel 18 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 18 bis

Contactpunten voor het programma

Elke lidstaat beschikt over een onafhankelijk nationaal contactpunt met gekwalificeerd personeel dat met name tot taak heeft de belanghebbenden en begunstigden van het programma onpartijdig advies, praktische informatie en hulp te bieden met betrekking tot alle aspecten van het programma en de aanvraagprocedure.

Amendement 103

Voorstel voor een verordening

Artikel 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 19

Schrappen

Comitéprocedure

 

1.     De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

 

2.     Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

 

3.     Het comité kan in specifieke configuraties bijeenkomen voor het bespreken van de afzonderlijke onderdelen van het programma.

 

Amendement 104

Voorstel voor een verordening

Bijlage -I (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Bijlage -I

 

De in artikel 6, lid 1, bedoelde beschikbare middelen in het kader van het programma worden als volgt toegewezen:

 

a)

Binnen het in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde bedrag:

ten minste 15 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 3, onder a bis), bedoelde specifieke doelstelling;

ten minste 40 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 5, onder -a), bedoelde specifieke doelstellingen; en

ten minste 45 % voor activiteiten ter verwezenlijking van de in artikel 3, onder a) en b), en artikel 5, onder a) en b), bedoelde specifieke doelstellingen;

 

b)

Binnen het in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde bedrag:

15 % voor herdenkingsactiviteiten;

65 % voor democratische participatie;

10 % voor promotieactiviteiten; en

10 % voor administratie.

Amendement 105

Voorstel voor een verordening

Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bijlage I

Schrappen

Activiteiten in het kader van het programma

 

De in artikel 2, lid 2, bedoelde specifieke doelstellingen van het programma worden met name nagestreefd door middel van ondersteuning van de volgende activiteiten:

 

a)

bewustmaking, verspreiding van informatie ter verbetering van de bekendheid met beleid en rechten op de onder het programma vallende gebieden;

 

b)

wederzijdse leerprocessen door uitwisseling van goede praktijken tussen belanghebbenden om kennis en wederzijds begrip en maatschappelijke en democratische betrokkenheid te bevorderen;

 

c)

analyse en monitoring  (1) ter verbetering van het inzicht in de situatie in de lidstaten en op EU-niveau op gebieden die onder het programma vallen, alsmede ter verbetering van de uitvoering van de wetgeving en het beleid van de EU;

 

d)

opleiding van belanghebbenden ter verbetering van hun kennis van het beleid en hun rechten op de bestreken gebieden;

 

e)

ontwikkeling en onderhoud van tools op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT);

 

f)

versterking van de bekendheid van de burgers met de Europese cultuur, Europese geschiedenis en Europese herdenking alsmede hun gevoel deel uit te maken van de Unie;

 

g)

Europeanen van verschillende nationaliteiten en culturen met elkaar in contact brengen door hun de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan activiteiten in het kader van stedenbanden;

 

h)

aanmoediging en facilitering van actieve deelname aan de opbouw van een meer democratische Unie en versterking van het besef van rechten en waarden door ondersteuning van maatschappelijke organisaties;

 

i)

financiering van de technische en organisatorische ondersteuning voor de uitvoering van Verordening [(EU) nr. 211/2011] en zo de grondslag vormen voor de uitoefening door de burgers van hun recht om Europese burgerinitiatieven te organiseren en er steun aan te betuigen;

 

j)

versterking van het vermogen van Europese netwerken om het recht, de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de EU verder te ontwikkelen en te bevorderen, en ondersteuning van maatschappelijke organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden;

 

k)

bevordering van de kennis van het programma en van de verspreiding en overdraagbaarheid van de resultaten ervan en bevordering van de bewustmaking van burgers, onder meer door het opzetten en ondersteunen van programmabureaus/een netwerk van nationale contactpunten.

 

Amendement 106

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:

Het programma wordt gemonitord aan de hand van een reeks resultaatindicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede om de administratieve lasten en de kosten zo laag mogelijk te houden. Waar mogelijk worden de indicatoren uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en eventuele andere gegevens die kunnen worden vergaard (zoals etniciteit, handicap en genderidentiteit). Daartoe zullen gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren:

Amendement 107

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — tabel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het aantal personen dat is bereikt door:

Het aantal personen , uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, dat is bereikt door:

i)

opleidingsactiviteiten;

i)

opleidingsactiviteiten;

ii)

activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;

ii)

activiteiten inzake wederzijds leren en uitwisselen van goede praktijken;

iii)

activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding.

iii)

activiteiten inzake bewustmaking, voorlichting en verspreiding.

Amendement 108

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — rij 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Voorts publiceert de Commissie elk jaar de volgende outputindicatoren:

Amendement 109

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — rij 1 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Aantal aanvragen en gefinancierde activiteiten per in artikel 9, lid 1, genoemde categorie en per onderdeel

Amendement 110

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — alinea 1 — rij 1 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De hoogte van de aangevraagde en uiteindelijk toegekende financiering per in artikel 9, lid 1, genoemde categorie en per onderdeel

Amendement 111

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — tabel — rij 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het aantal transnationale netwerken en initiatieven inzake Europese herdenking en Europees erfgoed dat via het programma tot stand is gekomen.

Het aantal transnationale netwerken en initiatieven inzake Europese herdenking, Europees erfgoed en dialoog met het maatschappelijk middenveld dat via het programma tot stand is gekomen.

Amendement 112

Voorstel voor een verordening

Bijlage II — tabel — rij 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Geografische spreiding van de projecten


(1)  De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissies op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A8-0468/2018).

(8)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(9)  Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).

(8)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

(9)  Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020 (PB L 115 van 17.4.2014, blz. 3).

(10)  COM(2011)0173.

(11)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(10)  COM(2011)0173.

(11)  PB C 378 van 24.12.2013, blz. 1.

(12)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(13)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

(12)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(13)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.

(14)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).

(16)  Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).

(17)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).

(18)  Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).

(15)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).

(16)  Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).

(17)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).

(18)  Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(23)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(24)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(23)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(24)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(25)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(25)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(26)   Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(1)   Deze activiteiten omvatten bijvoorbeeld het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; effectbeoordeling; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/671


P8_TA(2019)0041

Europees instrument voor nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een Europees instrument voor nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag (COM(2018)0462) — C8-0315/2018 — 2018/0245(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/52)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0462),

gezien artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0315/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0448/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

Voorstel voor een verordening

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)

Dientengevolge moeten verbintenissen op het gebied van nucleaire beveiliging, non-proliferatie en nucleaire veiligheid, evenals doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, en de algemene belangen van de Unie als wezenlijke elementen worden meegewogen bij de vaststelling van de acties op grond van deze verordening.

Amendement 2

Voorstel voor een verordening

Overweging 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(3)

Het doel van het huidige programma “Europees instrument voor nucleaire veiligheid ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag” is de bevordering van een effectieve en efficiënte nucleaire veiligheid en stralingsbescherming alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles van nucleair materiaal in derde landen, voortbouwend op de eigen veiligheidsmaatregelen binnen de Unie .

(3)

Het doel van het huidige programma “Europees instrument voor nucleaire veiligheid ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking op basis van het Euratom-Verdrag” is de bevordering van een effectieve en efficiënte nucleaire veiligheid en stralingsbescherming alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles van nucleair materiaal in derde landen, voortbouwend op de in de Unie bestaande regelgevingskaders en uitwisseling van goede praktijken .

Amendement 3

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)

Het instrument mag op geen enkele wijze het gebruik van kernenergie in derde landen en de Unie bevorderen. Het moet zich daarentegen in het bijzonder richten op de wereldwijde verbetering van nucleaire veiligheidsnormen en een hoog niveau van stralingsbescherming alsook de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal bevorderen.

Amendement 4

Voorstel voor een verordening

Overweging 3 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 ter)

De nucleaire rampen in de kerncentrales van Tsjernobyl in 1986 en Fukushima Daiichi in 2011 hebben duidelijk aangetoond dat nucleaire ongevallen wereldwijd rampzalige gevolgen hebben voor de mens en het milieu. Het is bijgevolg absoluut noodzakelijk om de strengste nucleaire veiligheidsnormen en veiligheidscontroles in acht te nemen en voortdurend inspanningen te leveren om die normen en controles wereldwijd te verbeteren. De Gemeenschap moet zich bovendien inzetten voor de ondersteuning van deze doelstellingen in derde landen. De voornoemde normen en veiligheidscontroles moeten in overeenstemming zijn met de modernste praktijken, met name op het gebied van bestuur en onafhankelijke regelgeving.

Amendement 5

Voorstel voor een verordening

Overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(4)

Deze verordening maakt deel uit van het kader voor de planning van de samenwerking en moet een aanvulling vormen op de uit hoofde van [de NDICI-verordening] gefinancierde maatregelen voor samenwerking op nucleair gebied .

(4)

Deze verordening maakt deel uit van het kader voor de planning van de samenwerking en moet een aanvulling vormen op de maatregelen voor samenwerking op nucleair gebied die worden gefinancierd uit hoofde van [de NDICI-verordening] , die onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie valt, en met name onder de artikelen 209 en 212 en artikel 322, lid 1, daarvan .

Amendement 6

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 bis)

De Gemeenschap is lid van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (1994) en van het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (1997).

Amendement 7

Voorstel voor een verordening

Overweging 5 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(5 ter)

Transparantie en publieksinformatie met betrekking tot nucleaire veiligheid, alsook veiligheidscontroles en ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten zoals vereist door onder meer het Verdrag van Aarhus (1998), spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van situaties waarin radioactief materiaal negatieve gevolgen heeft voor de burgers en het milieu. Deze factoren moeten dan ook worden gewaarborgd door onderhavig instrument.

Amendement 8

Voorstel voor een verordening

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

De Gemeenschap moet, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Euratom-Verdrag, nauw blijven samenwerken met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van de hoofdstukken 3 en 7 van titel II.

(6)

De Gemeenschap moet, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Euratom-Verdrag, nauw blijven samenwerken met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van de hoofdstukken 3 en 7 van titel II. De Gemeenschap moet verder samenwerken met andere relevante, hoog aangeschreven internationale organisaties, zoals het Agentschap voor kernenergie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en het Milieupartnerschap voor de Noordelijke Dimensie, die op het gebied van nucleaire veiligheid soortgelijke doelstellingen nastreven als de Gemeenschap. Door te zorgen voor samenhang, complementariteit en samenwerking tussen onderhavig instrument en de voornoemde organisaties en hun programma's kan de reikwijdte van nucleaire veiligheidsmaatregelen wereldwijd worden vergroot en kunnen zij efficiënter en doeltreffender worden gemaakt. Onnodig dubbel werk en overlapping moeten worden vermeden.

Amendement 9

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)

Om de nucleaire veiligheid voortdurend te verbeteren en de regelgeving ter zake in de Unie te verbeteren, heeft de Raad een aantal richtlijnen vastgesteld, namelijk Richtlijn 2009/71/Euratom, Richtlijn 2011/70/Euratom en Richtlijn 2013/59/Euratom. Die richtlijnen dienen, samen met de strenge normen voor nucleaire veiligheid en ontmanteling van de Gemeenschap, als richtsnoeren voor acties die in het kader van onderhavig instrument worden gefinancierd en moeten samenwerkende derde landen ertoe aanzetten om regelgeving en normen met hetzelfde veiligheidsniveau ten uitvoer te leggen.

Amendement 10

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 ter)

Het instrument moet ook de internationale samenwerking bevorderen op basis van overeenkomsten inzake nucleaire veiligheid en het beheer van radioactief afval. Partnerlanden moeten ertoe worden aangezet partij te worden bij deze overeenkomsten, die door de IAEA geassisteerde periodieke collegiale toetsingen van hun nationale systemen mogelijk maken. Collegiale toetsingen bieden een externe blik op de stand van zaken en de problemen inzake nucleaire veiligheid in derde landen, die van nut kan zijn bij het programmeren van de EU-steun op hoog niveau. Het instrument kan baat hebben bij collegiale toetsingen door gerenommeerde internationale kernenergieagentschappen, die hierover verslag uitbrengen aan de mogelijke begunstigden van het instrument. De bevindingen en aanbevelingen van dergelijke collegiale toetsingen, die kunnen worden geraadpleegd door nationale instanties, kunnen ook nuttig zijn om te bepalen welke concrete steunmaatregelen prioritair zijn voor de betrokken derde landen.

Amendement 11

Voorstel voor een verordening

Overweging 6 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 quater)

De begrippen “nucleaire veiligheid” en “nucleaire beveiliging” zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien een gebrek aan nucleaire veiligheid — bijvoorbeeld in processen voor een veilige werking — kan leiden tot nucleairebeveiligingsrisico's en aangezien nucleairebeveiligingsrisico's — met name nieuwe risico's, bijvoorbeeld op het gebied van cyberbeveiliging — kunnen leiden tot nieuwe uitdagingen voor de nucleaire veiligheid. De activiteiten van de Unie op het gebied van nucleaire beveiliging in derde landen, zoals vastgesteld in bijlage II bij Verordening … [COD nr. 2018/0243 (NDICI)], en de uit hoofde van onderhavig instrument gefinancierde activiteiten moeten derhalve samenhangend en complementair zijn.

Amendement 12

Voorstel voor een verordening

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)

Dit instrument moet voorzien in maatregelen ter ondersteuning van deze doelstellingen en voortbouwen op de maatregelen die voorheen werd gesteund uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 237/2014 (24) betreffende nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles in derde landen, met name de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaten.

(7)

Dit instrument moet voorzien in maatregelen ter ondersteuning van deze doelstellingen en voortbouwen op de maatregelen die voorheen werd gesteund uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 237/2014 (24) betreffende nucleaire veiligheid , veilig beheer van radioactief afval, veilige buitengebruikstelling en sanering van voormalige kerngerelateerde locaties en nucleaire veiligheidscontroles in derde landen, met name de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de potentiële kandidaten , alsmede landen uit het nabuurschap in de zin van … [COD 2018/0243, de NDICI-verordening]. Met het oog op de toepassing van de strengst mogelijke nucleaire veiligheidsnormen met het oog op de opsporing van gebreken in de bestaande veiligheidsmaatregelen kan het instrument regelgevende instanties op het gebied van kernenergie bijstaan bij de uitvoering van veelomvattende risico- en veiligheidsbeoordelingen (stresstests) van bestaande installaties en van kerncentrales die in aanbouw zijn, op basis van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid en radioactief afval, de uitvoering van aanbevelingen en het monitoren van relevante maatregelen. Het Europees Parlement moet regelmatig door de Commissie op de hoogte worden gebracht van de activiteiten op het gebied van nucleaire veiligheid die in derde landen worden ondernomen, alsook van de vorderingen die worden gemaakt bij de uitvoering van die activiteiten.

Amendement 13

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 bis)

Overeenkomstig artikel 3 VWEU heeft de Unie als doel het welzijn van haar volkeren te bevorderen. Onderhavig instrument biedt de Unie de mogelijkheid om de sociaaleconomische en gezondheidsgerelateerde situatie van mensen wereldwijd, zowel binnen als buiten haar grenzen, op duurzame wijze te verbeteren. De uit hoofde van het instrument gefinancierde projecten moeten eveneens stroken met het interne en externe beleid van de Unie, bijvoorbeeld doordat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, zoals een goede gezondheid en welzijn, schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Bij het instrument zelf moeten de beginselen van goed bestuur in acht worden genomen; zodoende moet worden bijgedragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstelling inzake vrede, rechtvaardigheid en sterke instellingen.

Amendement 14

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 ter)

Onderhavig instrument moet landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de verbintenissen die voortvloeien uit de associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de Unie en het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens na te leven, zich te verbinden tot de relevante internationale overeenkomsten, de normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te eerbiedigen en de relevante aanbevelingen en maatregelen met een zo hoog mogelijke graad van transparantie en openbaarheid uit te voeren.

Amendement 15

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 quater)

Onderhavig instrument moet via de projecten die het financiert, omvattende ondersteuning bieden voor maatregelen op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles en voor het verbeteren van de gezondheidssituatie van de bevolking in derde landen — en met name mensen die in de buurt van kerncentrales en/of uraanmijnen wonen. Hierbij gaat het onder meer om de veilige sanering van voormalige uraanwinningsgerelateerde locaties in derde landen, met name in Centraal-Azië en in Afrika, aangezien momenteel ongeveer 18 % van de wereldwijde uraanvoorziening afkomstig is uit Zuid-Afrika, Niger en Namibië.

Amendement 16

Voorstel voor een verordening

Overweging 7 quinquies (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(7 quinquies)

Onderhavig instrument moet landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten te behartigen en de verbintenissen na te leven die voortvloeien uit de Verdragen van Espoo en Aarhus.

Amendement 17

Voorstel voor een verordening

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)

De uitvoering van deze verordening moet, in voorkomend geval , gebaseerd zijn op overleg met de relevante autoriteiten van de lidstaten, en op dialoog met de partnerlanden.

(8)

De uitvoering van deze verordening moet, indien toepasselijk , gebaseerd zijn op overleg met de relevante autoriteiten van de Unie en de lidstaten, zoals de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid, en op dialoog met de partnerlanden. Zulk overleg moet in het bijzonder plaatsvinden tijdens de uitwerking en voor de goedkeuring van indicatieve meerjarenprogramma's. Indien een dergelijke dialoog de bezorgdheid van de Unie over nucleaire veiligheid niet wegneemt, mag de externe financiering uit hoofde van deze verordening niet worden verstrekt.

Amendement 18

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 bis)

Een individuele, gedifferentieerde benadering van landen die via het instrument steun ontvangen, moet worden bevorderd. Het gebruik van het instrument moet gebaseerd zijn op de beoordeling van de specifieke behoeften van de landen die steun ontvangen en op het algemene gunstige effect dat het instrument naar verwachting zal teweegbrengen, waarbij het met name gaat om structurele veranderingen in de betrokken landen.

Amendement 19

Voorstel voor een verordening

Overweging 8 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(8 ter)

De reguleringsinstanties, organisaties voor technische ondersteuning, kerntechniekbedrijven en kernenergiebedrijven in de lidstaten beschikken over de nodige deskundigheid en knowhow met betrekking tot de toepassing van de hoogste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming in de diverse regelgevingsstelsels binnen de Unie. Dit kan een nuttige bron van steun vormen voor partnerlanden die in hun eigen regelgevings- en bedrijfskader hetzelfde willen doen.

Amendement 20

Voorstel voor een verordening

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)

Indien mogelijk en relevant, moeten de resultaten van het externe optreden van de Gemeenschap worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landenspecifieke en meetbare indicatoren, afgestemd op de kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland.

(9)

De resultaten van het externe optreden van de Gemeenschap moeten worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landspecifieke en meetbare indicatoren, afgestemd op de kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland. De indicatoren moeten prestatie- en resultaatgericht zijn. Zo worden begunstigde landen verplicht tot meer verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid ten aanzien van de Unie en de lidstaten voor wat de resultaten betreft die zij behalen op het vlak van de toepassing van veiligheidsbevorderende maatregelen.

Amendement 21

Voorstel voor een verordening

Overweging 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(10)

De Unie en de Gemeenschap moeten ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zodat hun externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, en door synergieën met andere beleidslijnen en programma's van de Unie. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies voor het bereiken van een gemeenschappelijke doelstelling moet deze verordening voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma's van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.

(10)

De Unie en de Gemeenschap moeten ervoor zorgen dat de beschikbare middelen optimaal en zo efficiënt mogelijk worden gebruikt en moeten de uitvoering en de kwaliteit van de uitgaven trachten te verbeteren , zodat hun externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, en door synergieën met andere beleidslijnen en programma's van de Unie , zoals de Euratomprogramma's voor onderzoek en opleiding . Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies voor het bereiken van een gemeenschappelijke doelstelling moet deze verordening voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma's van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.

Amendement 22

Voorstel voor een verordening

Overweging 14

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(14)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van forfaitaire bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(14)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Hierbij moeten ook hun toegankelijkheid voor potentiële partners en hun vermogen om rechtszekerheid te creëren in beschouwing worden genomen. Daarbij moet het gebruik van forfaitaire bedragen, financiering op basis van een vast percentage en eenheidskosten worden overwogen, alsmede niet aan kosten gekoppelde financiering als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

Amendement 23

Voorstel voor een verordening

Overweging 15 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(15 bis)

Om de efficiënte en tijdige toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid in derde landen te bevorderen, moeten de besluitvormings- en onderhandelingsprocessen binnen de Commissie zelf en met derde landen efficiënt en snel verlopen.

Amendement 24

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Deze verordening heeft tot doel de in het kader van de [NDICI-verordening] gefinancierde activiteiten inzake nucleaire samenwerking aan te vullen, in het bijzonder om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te bevorderen, voortbouwend op de activiteiten binnen de Gemeenschap en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

1.   Deze verordening heeft tot doel de in het kader van de [NDICI-verordening] gefinancierde activiteiten inzake nucleaire samenwerking aan te vullen, in het bijzonder om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te bevorderen, voortbouwend op de regelgevingskaders en beste praktijken binnen de Gemeenschap en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. Hiermee moet worden bijgedragen tot een louter civiel gebruik van nucleair materiaal en zodoende ook tot de bescherming van de burgers en het milieu. In het kader van deze doelstelling wil de verordening ook de invoering van transparantie in kerngerelateerde besluitvorming door autoriteiten van derde landen ondersteunen.

 

De door de Unie geboden medewerking op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles in het kader van deze verordening is niet bedoeld om het gebruik van kernenergie te bevorderen.

Amendement 25

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het bevorderen van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur en de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, en het gestaag verbeteren van nucleaire veiligheid ;

a)

het bevorderen van een effectieve cultuur en beheerstructuur voor nucleaire veiligheid, het gestaag verbeteren van nucleaire veiligheid, alsook de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming die binnen de Gemeenschap en op internationaal niveau bestaan voor de relevante nucleaire activiteiten ;

Amendement 26

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval en een verantwoorde en veilige ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties;

b)

een verantwoord en veilig beheer van radioactief afval, van de productie tot de definitieve verwijdering ervan, inclusief verbruikte splijtstof (d.w.z. voorbehandeling, behandeling, verwerking, opslag en afvoer), en een veilige en doeltreffende ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties en van oudere terreinen waar uranium werd gewonnen of waar zich gezonken radioactieve voorwerpen en materiaal bevinden ;

Amendement 27

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

het waarborgen van efficiënte en effectieve veiligheidssystemen.

c)

het waarborgen van efficiënte , effectieve en transparante veiligheidscontroles voor nucleair materiaal;

Amendement 28

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter c bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c bis)

aansporen tot de bevordering van de algemene transparantie en openheid van autoriteiten in derde landen en tot de bevordering van publieksinformatie en burgerinspraak in besluitvormingsprocessen die verband houden met de veiligheid van nucleaire installaties en doeltreffende praktijken voor het beheer van radioactief afval, conform de relevante internationale verdragen en instrumenten;

Amendement 29

Voorstel voor een verordening

Artikel 2 — lid 2 — letter c ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

c ter)

het gebruikmaken van de kennis en acties van het instrument om de politieke invloed in internationale organisaties op het gebied van energie en veiligheid te benutten.

Amendement 30

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Bij de uitvoering van deze verordening worden consistentie, synergieën en complementariteit met Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI, andere programma's van het externe optreden van de Unie en met andere relevante beleidslijnen en programma's van de Unie gewaarborgd, evenals de beleidscoherentie voor ontwikkeling.

1.   Bij de uitvoering van deze verordening worden consistentie, synergieën en complementariteit met Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI, met andere programma's van het externe optreden van de Unie, met andere relevante beleidslijnen en wetgevingshandelingen van de Unie (zoals de Richtlijnen 2009/71/Euratom, 2011/70/Euratom en 2013/59/Euratom), met de doelstellingen en waarden van de Unie, en met haar programma's (zoals het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ter aanvulling van Horizon Europa) gewaarborgd, evenals de beleidscoherentie voor ontwikkeling.

Amendement 31

Voorstel voor een verordening

Artikel 3 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie coördineert de samenwerking met derde landen en met internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, met name de IAEA en de OESO/NEA. Dankzij deze coördinatie zullen de Gemeenschap en de betrokken organisaties in staat zijn om dubbele werkzaamheden en financiering met betrekking tot derde landen te voorkomen. Daarnaast betrekt de Commissie de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en Europese exploitanten bij het uitvoeren van haar taak, om zo een impuls te geven aan de kwaliteit van de Europese expertise op het gebied van de nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles.

Amendement 32

Voorstel voor een verordening

Artikel 4 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De beschikbare financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2021-2027 bedragen 300  miljoen EUR in lopende prijzen.

De beschikbare financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2021-2027 bedragen 266  miljoen EUR in constante prijzen.

Amendement 33

Voorstel voor een verordening

Artikel 5 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie met de partnerlanden vaststellen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad en verklaringen van topontmoetingen of conclusies van bijeenkomsten op hoog niveau met partnerlanden, mededelingen van de Commissie of de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, vormen het algemene beleidskader voor de uitvoering van deze verordening.

Het communautair acquis met betrekking tot nucleaire veiligheid en een veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, de associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie met de partnerlanden vaststellen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad en verklaringen van topontmoetingen of conclusies van bijeenkomsten op hoog niveau met partnerlanden, mededelingen van de Commissie of de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, vormen het algemene beleidskader voor de uitvoering van deze verordening.

Amendement 34

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De meerjarige indicatieve programma's hebben tot doel een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen of regio's , dat in overeenstemming is met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap en gebaseerd is op het in artikel 5 bedoelde beleidskader.

2.   De meerjarige indicatieve programma's hebben tot doel een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen , regio's of internationale organisaties , dat in overeenstemming is met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap en gebaseerd is op het in artikel 5 bedoelde beleidskader.

Amendement 35

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De meerjarige indicatieve programma's vormen een algemene basis voor de samenwerking en omschrijven de doelstellingen van de Gemeenschap voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening, rekening houdend met de behoeften van de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de betrokken derde landen. In de meerjarige indicatieve programma's wordt ook aangegeven welke meerwaarde samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma's en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.

3.   De meerjarige indicatieve programma's vormen een algemene basis voor de samenwerking en omschrijven de doelstellingen van de Gemeenschap voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening, rekening houdend met de behoeften van en de omstandigheden in de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de betrokken derde landen. In de meerjarige indicatieve programma's wordt ook aangegeven welke meerwaarde samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma's en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.

Amendement 36

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

3 bis.     De indicatieve meerjarenprogramma's moeten landen die uit hoofde van deze verordening financiële bijstand ontvangen, ertoe aanzetten de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten met de Unie en uit het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens na te leven, zich te verbinden tot de relevante internationale overeenkomsten, de normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te eerbiedigen en de relevante aanbevelingen en maatregelen met een zo hoog mogelijke graad van transparantie en openbaarheid uit te voeren.

Amendement 37

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     In de meerjarige indicatieve programma's moet een kader worden geboden voor gekwalificeerd en onafhankelijk toezicht om het niveau van nucleaire veiligheid in de partnerlanden te verhogen. In de programma's kunnen onder meer bepalingen worden opgenomen voor de ondersteuning van regelgevende instanties bij de uitvoering van alomvattende risico- en veiligheidsbeoordelingen (stresstests) van kernenergiecentrales, op basis van het communautair acquis inzake nucleaire veiligheid en radioactief afval, bij de uitvoering van aanbevelingen die voortvloeien uit dergelijke stresstests en bij het monitoren van de toepassing van relevante maatregelen, bijvoorbeeld in toetredende landen, kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen.

Amendement 38

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De meerjarige indicatieve programma's worden op basis van een dialoog met de partnerlanden en -regio's vastgesteld.

5.   De meerjarige indicatieve programma's worden op basis van een dialoog met de partnerlanden en -regio's vastgesteld. Bij de uitwerking van de programma's en voorafgaand aan de goedkeuring ervan moet de Commissie de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) raadplegen en indien toepasselijk de relevante nationale instanties van de lidstaten.

Amendement 39

Voorstel voor een verordening

Artikel 6 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   De Commissie neemt de meerjarige indicatieve programma's aan overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Volgens dezelfde procedure evalueert de Commissie die indicatieve programma's en actualiseert ze indien nodig .

6.   De Commissie neemt de meerjarige indicatieve programma's aan overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Zij evalueert de programma's halverwege de looptijd ervan, en indien nodig herziet en actualiseert zij die indicatieve programma's volgens dezelfde procedure .

Amendement 40

Voorstel voor een verordening

Artikel 7 — lid 3 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

actieplannen, individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen, waarvoor de EU-financiering 10 miljoen EUR niet overschrijdt;

a)

individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen, waarvoor de EU-financiering 10 miljoen EUR niet overschrijdt;

Amendement 41

Voorstel voor een verordening

Artikel 8 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en pr-activiteiten, en zichtbaarheid van de politieke prioriteiten van de Unie.

b)

uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en pr-activiteiten, en zichtbaarheid van de politieke prioriteiten , doelstellingen en waarden van de Unie.

Amendement 42

Voorstel voor een verordening

Artikel 11 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 11 bis

 

Criteria voor internationale samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

 

1.     Er dient sprake te zijn van een gemeenschappelijke visie en een akkoord tussen het derde land en de Gemeenschap, hetgeen wordt bevestigd door een officieel verzoek aan de Commissie waarin de betrokken regering zich hierop vastlegt.

 

2.     Derde landen die met de Gemeenschap wensen samen te werken, zijn partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en hebben de aanvullende protocollen daarbij ondertekend of een veiligheidscontroleovereenkomst gesloten met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie die volstaat om te verzekeren dat in het hele land het aangegeven nucleair materiaal uitsluitend voor vreedzame nucleaire activiteiten wordt gebruikt en dat er geen nucleair materiaal of nucleaire activiteiten worden achtergehouden. Zij houden zich volledig aan de fundamentele veiligheidsbeginselen die zijn vastgelegd in de veiligheidsnormen van de IAEA en zijn partij bij de desbetreffende verdragen, zoals het Verdrag inzake nucleaire veiligheid en het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, of hebben stappen gezet waaruit hun vaste voornemen blijkt om tot die overeenkomsten toe te treden. In het geval van actieve samenwerking wordt dit voornemen jaarlijks geëvalueerd, rekening houdend met de nationale verslagen en andere documenten over de tenuitvoerlegging van de relevante verdragen. Op basis van die evaluatie wordt een besluit genomen over de voortzetting van de samenwerking. In noodgevallen moeten die beginselen bij wijze van uitzondering flexibel worden toegepast.

 

3.     Om te garanderen en te controleren dat aan de samenwerkingsdoelstellingen van deze verordening wordt voldaan, accepteert het betrokken derde land dat de uitgevoerde acties overeenkomstig lid 2 worden beoordeeld. De beoordeling maakt het mogelijk te controleren en te verifiëren of aan de overeengekomen doelstellingen wordt voldaan en kan een voorwaarde zijn voor verdere uitbetaling van de bijdrage van de Gemeenschap.

Amendement 43

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)   Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie worden verricht overeenkomstig artikel 31, leden 2, 4, 5 en 6, en de artikelen 32 en 36 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI.

(1)   Het toezicht, de verslaglegging en de evaluatie worden verricht overeenkomstig artikel 31, leden 2, 4, 5 en 6, en de artikelen 32 en 36 van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI. Specifieke evaluaties zoals beschreven in artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX NDICI met betrekking tot nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en waarborgen, moeten na overleg met de ENSREG worden besproken binnen het comité van het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid en aan het Europees Parlement worden voorgelegd.

Amendement 44

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

het aantal opgestelde, aangenomen en/of herziene wettelijke en regelgevingshandelingen; en

a)

het aantal opgestelde, aangenomen en/of herziene wettelijke en regelgevingshandelingen en de succesvolle tenuitvoerlegging ervan, alsmede het effect ervan op de nucleaire veiligheidsnormen en veiligheidscontroles in de respectieve landen, met inbegrip van hun gevolgen voor de burgers en het milieu;

Amendement 45

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

het aantal ontwerp-, plannings- of haalbaarheidsstudies voor de oprichting van structuren die aan de hoogste normen op het gebied van nucleaire veiligheid voldoen.

b)

het aantal ontwerp-, plannings- of haalbaarheidsstudies voor de oprichting van structuren die aan de hoogste normen op het gebied van nucleaire veiligheid voldoen en de succesvolle integratie van de resultaten van deze studies .

Amendement 46

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 — lid 2 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

de in de nucleaire installaties genomen maatregelen ter verbetering van de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en effectieve en efficiënte veiligheidscontroles, gebaseerd op de strengste normen voor nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en nucleaire veiligheidscontroles, met inbegrip van de resultaten van internationale collegiale toetsing.

Amendement 47

Voorstel voor een verordening

Artikel 12 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 12 bis

Transparantie

De Commissie en de derde landen die in het kader van dit instrument met de Unie samenwerken, zorgen ervoor dat de nodige informatie over de nucleaire veiligheidsmaatregelen die in deze landen met behulp van het instrument worden genomen, alsook over de nucleaire veiligheidsnormen van deze landen in het algemeen, beschikbaar wordt gesteld aan de werknemers en het grote publiek, met bijzondere aandacht voor plaatselijke overheden, burgers en belanghebbenden die zich in de nabijheid van een nucleaire installatie bevinden. Deze verplichting houdt onder meer in dat de bevoegde regelgevende instantie en de vergunninghouders informatie moeten verstrekken op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig de vigerende wetgeving en de internationale instrumenten, mits hiermee geen andere, in de toepasselijke wetgeving en de internationale instrumenten erkende en overheersende belangen, onder meer inzake beveiliging, in het gedrang worden gebracht.


(24)  Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).

(24)  Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).


Donderdag 31 januari 2019

27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/692


P8_TA(2019)0047

Douanewetboek van de Unie: opname van de Italiaanse gemeente Campione d'Italia en de Italiaanse wateren van het meer van Lugano in het douanegebied van de Unie ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek (COM(2018)0259 — C8-0180/2018 — 2018/0123(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/53)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0259),

gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 33, 114 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0180/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2018 (1),

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 12 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0368/2018),

1.

stelt onderhavig standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 39.


P8_TC1-COD(2018)0123

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/474.)


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/693


P8_TA(2019)0048

Voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020 ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020 (COM(2018)0817 — C8-0506/2018 — 2018/0414(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/54)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0817),

gezien artikel 294, lid 2, artikel 42 en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0506/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 14 januari 2019 om het standpunt van het Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0018/2019),

A.

overwegende dat het om redenen van urgentie gerechtvaardigd is om tot stemming over te gaan vóór het verstrijken van de in artikel 6 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bedoelde termijn van acht weken;

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2018)0414

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft bepaalde voorschriften inzake rechtstreekse betalingen en steun voor plattelandsontwikkeling voor de jaren 2019 en 2020

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/288.)


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/694


P8_TA(2019)0049

Toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0526 — C8-0376/2018 — 2018/0276(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/55)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0526),

gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8-0376/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0451/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Cyprus, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van de Dominicaanse Republiek tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/695


P8_TA(2019)0050

Toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0527 — C8-0375/2018 — 2018/0277(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/56)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0527),

gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8-0375/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0452/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Ecuador en Oekraïne tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/696


P8_TA(2019)0051

Toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0528 — C8-0377/2018 — 2018/0278(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/57)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0528),

gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8-0377/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0457/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Honduras tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/697


P8_TA(2019)0052

Toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij Luxemburg, Oostenrijk en Roemenië worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden (COM(2018)0530 — C8-0378/2018 — 2018/0279(NLE))

(Raadpleging)

(2020/C 411/58)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2018)0530),

gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het door de Raad wordt geraadpleegd (C8-0378/2018),

gezien het advies van het Hof van Justitie (1) over de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie voor een verklaring van aanvaarding van toetreding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,

gezien artikel 78 quater en artikel 108, lid 8, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0458/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de machtiging aan Luxemburg, Oostenrijk en Roemenië om, in het belang van de Europese Unie, de toetreding van Belarus en Oezbekistan tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen te aanvaarden;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten alsook aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

(1)  Advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014, 1/13, ECLI:EU:C:2014:2303.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/698


P8_TA(2019)0053

Associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de EU, Groenland en Denemarken *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (“LGO-besluit”) (COM(2018)0461 — C8-0379/2018 — 2018/0244(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure — raadpleging)

(2020/C 411/59)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2018)0461),

gezien artikel 203 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0379/2018),

gezien artikel 78 quater van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0480/2018),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement 1

Voorstel voor een besluit

Overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(6)

In dit nieuwe besluit worden de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland duidelijk naar voren gebracht , zoals de doelstelling om de nauwe en duurzame betrekkingen tussen de Unie, Groenland en Denemarken te behouden, de erkenning van de geostrategische positie van Groenland, het belang van een beleidsdialoog tussen Groenland en de Unie, het bestaan van een partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Unie en Groenland en de potentiële samenwerking inzake Arctische vraagstukken. Het besluit moet aansluiten op mondiale uitdagingen en ruimte bieden voor de ontwikkeling van een proactieve agenda en het nastreven van wederzijdse belangen, met name in verband met het toenemende effect van klimaatverandering op de menselijke activiteit en het milieu, zeevervoer, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, alsook onderzoek en innovatie.

(6)

In dit nieuwe besluit worden de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland duidelijk naar voren gebracht . De Raad is in 2003 overeengekomen dat de toekomstige betrekkingen van de Unie met Groenland na 2006 zouden worden gebaseerd op een alomvattend partnerschap voor duurzame ontwikkeling, dat een specifieke visserijovereenkomst omvat waarover de onderhandelingen zullen verlopen volgens de algemene regels en beginselen voor dergelijke overeenkomsten. In de gemeenschappelijke verklaring van de Europese Unie enerzijds en van de regering van Groenland en de regering van Denemarken anderzijds over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Groenland, die op 19 maart 2015 in Brussel werd ondertekend, wordt herinnerd aan de historische, politieke, economische en culturele banden tussen de Unie en Groenland, en wordt de noodzaak onderstreept de betrekkingen en samenwerking op basis van wederzijds belangen te versterken. Het partnerschap uit hoofde van dit nieuwe besluit zou dus erop gericht moeten zijn de nauwe en duurzame betrekkingen tussen de Unie, Groenland en Denemarken te behouden , en zou het mogelijk moeten maken de mondiale uitdagingen aan te gaan door het opstellen van een dynamische agenda en het nastreven van de wederzijdse belangen . In het besluit moeten de specifieke kenmerken van de samenwerking met Groenland worden onderstreept en de geostrategische positie van Groenland worden erkend , alsmede het belang van een beleidsdialoog tussen Groenland en de Unie, het bestaan van een partnerschapsovereenkomst inzake de visserijsector tussen de Unie en Groenland en de potentiële samenwerking inzake Arctische vraagstukken In het besluit moet met name rekening worden gehouden met de toenemende weerslag van klimaatverandering op de menselijke activiteit en het milieu, zeevervoer, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, alsook onderzoek en innovatie.

Amendement 2

Voorstel voor een besluit

Overweging 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(16)

Dit programma weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de overeenkomst van Parijs en de SDG's van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het streefcijfer — 25 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen — wordt gehaald. Naar verwachting zal 20  % van de totale financiële middelen in het kader van dit programma bijdragen tot klimaatdoelstellingen. De betrokken maatregelen zullen tijdens de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie en herziening.

(16)

Dit programma weerspiegelt het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de overeenkomst van Parijs en de SDG's van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het streefcijfer — 25 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen — wordt gehaald. Naar verwachting zal 30  % van de totale financiële middelen in het kader van dit programma bijdragen tot klimaatdoelstellingen. De betrokken maatregelen zullen tijdens de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de tussentijdse evaluatie en herziening.

Amendement 3

Voorstel voor een besluit

Overweging 18

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(18)

De Unie en de LGO erkennen het bijzondere belang van onderwijs en beroepsopleiding als hefboom voor de duurzame ontwikkeling van de LGO.

(18)

De Unie en de LGO erkennen het bijzondere belang van onderwijs en beroepsopleiding als hefboom voor de duurzame ontwikkeling van de LGO , vooral in gebieden waar het algemene opleidingsniveau van de bevolking vrij laag is .

Amendement 4

Voorstel voor een besluit

Overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(19)

De associatie tussen de Unie en de LGO dient rekening te houden met en bij te dragen tot het behoud van de culturele diversiteit en identiteit van de LGO.

(19)

De associatie tussen de Unie en de LGO dient rekening te houden met en bij te dragen tot het behoud van de culturele diversiteit en identiteit van de LGO. Zij moet tevens bijzondere aandacht besteden aan en bijdragen tot de bevordering en de eerbiediging van de rechten van de inheemse volkeren van de LGO.

Amendement 5

Voorstel voor een besluit

Overweging 20

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(20)

De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake handel en handelsgerelateerde vraagstukken dient bij te dragen tot duurzame economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming.

(20)

De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake handel en handelsgerelateerde vraagstukken dient bij te dragen tot duurzame economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming volgens de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling .

Amendement 6

Voorstel voor een besluit

Overweging 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(21)

Dit besluit dient te voorzien in flexibeler oorsprongsregels en nieuwe mogelijkheden voor cumulatie van de oorsprong. Cumulatie dient niet alleen mogelijk te zijn met de LGO en met landen die onder een economische partnerschapsovereenkomst vallen, maar onder bepaalde voorwaarden ook ten aanzien van producten van oorsprong uit landen waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst toepast, en, eveneens onder bepaalde voorwaarden, ten aanzien van producten die de Unie binnenkomen met vrijstelling van rechten en contingenten overeenkomstig het stelsel van algemene preferenties van de Unie. De voorwaarden zijn nodig om verlegging van het handelsverkeer te voorkomen en de goede werking van de cumulatieregeling te waarborgen.

(21)

Dit besluit dient te voorzien in flexibeler oorsprongsregels en nieuwe mogelijkheden voor cumulatie van de oorsprong. Cumulatie dient niet alleen mogelijk te zijn met de LGO en met landen die onder een economische partnerschapsovereenkomst vallen, maar onder bepaalde voorwaarden ook ten aanzien van producten van oorsprong uit landen waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst toepast, en, eveneens onder bepaalde voorwaarden, ten aanzien van producten die de Unie binnenkomen met vrijstelling van rechten en contingenten overeenkomstig het stelsel van algemene preferenties van de Unie. De voorwaarden zijn nodig voor een sterkere handelsunie die in staat is om de verlegging van het handelsverkeer te voorkomen en de goede werking van de cumulatieregeling te waarborgen.

Amendement 7

Voorstel voor een besluit

Overweging 25

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(25)

De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake financiële diensten moet bijdragen tot meer veiligheid, robuustheid en transparantie van het financieel stelsel, aangezien dat van wezenlijk belang is om de mondiale financiële stabiliteit te versterken en duurzame groei te ondersteunen. De inspanningen op dat gebied moeten zich richten op convergentie met de internationaal erkende normen en aanpassing van de wetgeving van de LGO aan de EU-wetgeving inzake financiële diensten. Passende aandacht moet worden geschonken aan versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten van de LGO, ook op het gebied van toezicht.

(25)

De samenwerking tussen de Unie en de LGO inzake financiële diensten moet zorgen voor de aanpak van belastingfraude, belastingontduiking en -ontwijking en bijdragen tot meer veiligheid, robuustheid en transparantie van het financieel stelsel, aangezien dat van wezenlijk belang is om de mondiale financiële stabiliteit te versterken en duurzame groei te ondersteunen. De inspanningen op dat gebied moeten zich richten op convergentie met de internationaal erkende normen en aanpassing van de wetgeving van de LGO aan de EU-wetgeving inzake financiële diensten. Passende aandacht moet worden geschonken aan versterking van de administratieve capaciteit van de autoriteiten van de LGO, ook op het gebied van toezicht.

Amendement 8

Voorstel voor een besluit

Overweging 32

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(32)

In dit besluit moet met betrekking tot de uitvoering van de samenwerking waar passend worden verwezen naar [de NDICI-verordening] om consistent beheer tussen de verschillende instrumenten te waarborgen.

Schrappen

Amendement 9

Voorstel voor een besluit

Artikel 1 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Dit besluit brengt een associatie tot stand van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie (de “associatie”), die een partnerschap vormt op basis van artikel 198 VWEU en ten doel heeft de duurzame ontwikkeling van de LGO te ondersteunen en de waarden en normen van de Unie overal ter wereld te bevorderen.

1.   Dit besluit brengt een associatie tot stand van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie (de “associatie”), die een partnerschap vormt op basis van artikel 198 VWEU en ten doel heeft de duurzame ontwikkeling van de LGO te ondersteunen en de waarden , beginselen en normen van de Unie overal ter wereld te bevorderen.

Amendement 10

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De associatie tussen de Unie en de LGO is gegrondvest op doelstellingen, beginselen en waarden die door de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, en de Unie worden gedeeld.

1.   De associatie tussen de Unie en de LGO is gegrondvest op doelstellingen, beginselen en waarden die door de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, en de Unie worden gedeeld. Ze draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling zoals vastgesteld in de Agenda 2030, alsook tot de uitvoering van de Klimaatovereenkomst van Parijs.

Amendement 11

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   Bij de uitvoering van dit besluit laten de partijen zich leiden door een streven naar transparantie, subsidiariteit en doelmatigheid en besteden zij gelijke aandacht aan de drie pijlers van de duurzame ontwikkeling van de LGO: economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming.

3.   Bij de uitvoering van dit besluit laten de partijen zich leiden door een streven naar transparantie, subsidiariteit en doelmatigheid en besteden zij gelijke aandacht aan de drie pijlers van de duurzame ontwikkeling van de LGO: economische ontwikkeling, sociale en culturele ontwikkeling en milieubescherming.

Amendement 12

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De algemene doelstelling van dit besluit is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO en het tot stand brengen van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel. Met de associatie wordt deze algemene doelstelling nagestreefd door versterking van het concurrentievermogen van de LGO, vergroting van de veerkracht van de LGO, vermindering van de kwetsbaarheid van hun economie en milieu, en stimulering van de samenwerking tussen hen onderling en met andere partners.

4.    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, alsook artikel 198 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is de algemene doelstelling van dit besluit het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de LGO en het tot stand brengen van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel.

Amendement 13

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 5 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

bevorderen en ondersteunen van de samenwerking met de LGO;

Schrappen

Amendement 14

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 5 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

ondersteunen van en samenwerken met Groenland bij de aanpak van zijn belangrijkste uitdagingen , zoals het opkrikken van het onderwijsniveau en bijdragen tot de capaciteit van het Groenlandse bestuur om nationaal beleid uit te werken en uit te voeren .

(b)

ondersteunen van de LGO bij de aanpak van hun belangrijkste uitdagingen , met inbegrip van het onderwijs in Groenland;

Amendement 15

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 5 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

vergroten van de veerkracht van de LGO en verminderen van de kwetsbaarheid van hun economie en milieu;

Amendement 16

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 5 — letter b ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b ter)

verbeteren van het concurrentievermogen van de LGO, met inbegrip van de sociale normen;

Amendement 17

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 5 — letter b quater (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b quater)

bevorderen van de samenwerking tussen de LGO en andere partners.

Amendement 18

Voorstel voor een besluit

Artikel 3 — lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

6.   Bij het nastreven van die doelstellingen neemt de associatie de grondbeginselen in acht van vrijheid, democratie, mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, die gemeenschappelijk zijn voor alle LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben.

6.   Bij het nastreven van die doelstellingen neemt de associatie de grondbeginselen in acht van democratie, een aanpak gebaseerd op het recht waaronder alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, die gemeenschappelijk zijn voor alle LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben. Hetzelfde geldt voor het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid en gendergelijkheid.

Amendement 19

Voorstel voor een besluit

Artikel 4 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

De Commissie houdt bij de programmering en de uitvoering en met name bij de vaststelling van haar richtsnoeren rekening met de beperkte administratieve en menselijke capaciteiten van de LGO.

Amendement 20

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — lid 2 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

economische diversifiëring van de economieën van de LGO, met inbegrip van hun verdere integratie in de regionale en de wereldeconomie; specifiek voor Groenland: de noodzaak om de vaardigheden van de beroepsbevolking te versterken;

(a)

duurzame diversifiëring van de economieën van de LGO, met inbegrip van hun verdere integratie in de regionale en de wereldeconomie; specifiek voor Groenland: de noodzaak om de vaardigheden van de beroepsbevolking te versterken;

Amendement 21

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — lid 2 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(a bis)

bevordering van een hoogwaardig sociaal model;

Amendement 22

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(e)

bevordering van rampenrisicovermindering;

e)

bevordering van rampenrisicovermindering , rekening houdend met de prioriteiten die in het kader van Sendai voor de periode 2015-2030 zijn vastgelegd ;

Amendement 23

Voorstel voor een besluit

Artikel 5 — lid 2 — letter h bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

h bis)

de vraagstukken met betrekking tot het Caribisch gebied en de Stille Oceaan.

Amendement 24

Voorstel voor een besluit

Artikel 7 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Unie en de LGO kunnen daartoe informatie en beste praktijken uitwisselen en andere vormen van nauwe samenwerking en coördinatie met andere partners in het kader van de deelname van de LGO aan regionale en internationale organisaties tot stand brengen, waar van toepassing door middel van internationale overeenkomsten.

2.   De Unie en de LGO kunnen daartoe informatie en beste praktijken uitwisselen en andere vormen van nauwe samenwerking en coördinatie met andere partners in het kader van de deelname van de LGO aan regionale en internationale organisaties tot stand brengen, waar van toepassing door middel van internationale overeenkomsten , opdat wordt bijgedragen aan de soepele opneming van de LGO in hun respectieve geografische omgevingen .

Amendement 25

Voorstel voor een besluit

Artikel 7 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De associatie is gericht op ondersteuning van de samenwerking tussen de LGO en andere partners op de in deel II en deel III van dit besluit genoemde samenwerkingsgebieden. Het doel van de associatie in dit verband is het stimuleren van de samenwerking tussen de LGO en de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden, hun buurlanden die behoren tot de Groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en andere buurlanden en gebieden die daar niet toe behoren. Om dat doel te bereiken, verbetert de Unie de coördinatie en stimuleert zij synergieën tussen de desbetreffende programma's van de Unie. De Unie streeft er voorts naar de LGO te betrekken bij haar dialoog met hun buurlanden, zowel ACS- als niet-ACS-staten en -gebieden, en, indien passend, met de ultraperifere gebieden.

3.   De associatie is gericht op ondersteuning van de samenwerking tussen de LGO en andere partners op de in deel II en deel III van dit besluit genoemde samenwerkingsgebieden. Het doel van de associatie in dit verband is het stimuleren van de samenwerking tussen de LGO en de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden, hun buurlanden die behoren tot de Groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) en andere buurlanden en gebieden die daar niet toe behoren. Om dat doel te bereiken, verbetert de Unie de coördinatie en stimuleert zij synergieën tussen de desbetreffende programma's van de Unie. De Unie betrekt de LGO bij haar dialoog met hun buurlanden, zowel ACS- als niet-ACS-staten en -gebieden, en, indien passend, met de ultraperifere gebieden door hen het statuut van waarnemer aan te bieden .

Amendement 26

Voorstel voor een besluit

Artikel 7 — lid 4 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de versterking van de capaciteiten van de LGO om invloed uit te oefenen op de vaststelling van regionale strategieën die rekening houden met hun specifieke kenmerken, hun potentieel en het Europees perspectief van de LGO;

Amendement 27

Voorstel voor een besluit

Artikel 9 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Specifieke behandeling

Specifieke behandeling voor de geïsoleerde LGO

Amendement 28

Voorstel voor een besluit

Artikel 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 9 bis

Specifieke behandeling voor de minst ontwikkelde LGO

1.     De associatie houdt rekening met de diversiteit van de LGO wat betreft hun ontwikkeling en hun structurele hindernissen.

2.     Voor de minder ontwikkelde LGO wordt voorzien in een specifieke behandeling.

3.     Om de minder ontwikkelde LGO in staat te stellen hun ontwikkelingsachterstand in te halen en hun permanente, structurele hindernissen te overwinnen wordt er naar behoren rekening houden met hun specifieke kenmerken bij de vaststelling van de omvang van de financiële bijstand en de daaraan verbonden voorwaarden.

4.     Het minst ontwikkelde LGO is Wallis en Futuna.

Amendement 29

Voorstel voor een besluit

Artikel 10 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De associatie is gebaseerd op een brede dialoog en overleg over vraagstukken van wederzijds belang tussen de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben en de Commissie, alsook in voorkomend geval de Europese Investeringsbank (EIB).

1.   De associatie is gebaseerd op een brede dialoog en overleg over vraagstukken van wederzijds belang tussen de LGO, de lidstaten waarmee zij banden hebben, de Commissie en het Europees Parlement , alsook in voorkomend geval de Europese Investeringsbank (EIB).

Amendement 30

Voorstel voor een besluit

Artikel 12 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Verantwoordelijkheden van niet-overheidsactoren

Verantwoordelijkheden van het maatschappelijk middenveld en niet-overheidsactoren

Amendement 31

Voorstel voor een besluit

Artikel 12 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Niet-overheidsactoren kunnen een rol spelen bij de uitwisseling van informatie en bij het overleg over de samenwerking, in het bijzonder wat de voorbereiding en uitvoering van projecten en programma's voor samenwerkingsbijstand betreft. Ter ondersteuning van lokale ontwikkelingsinitiatieven kunnen aan hen bevoegdheden worden gedelegeerd op het gebied van financieel beheer met het oog op de uitvoering van dergelijke projecten en programma's.

1.    Het maatschappelijk middenveld, de privésector en niet-overheidsactoren kunnen een rol spelen bij de uitwisseling van informatie en bij het overleg over de samenwerking, in het bijzonder wat de voorbereiding en uitvoering van projecten en programma's voor samenwerkingsbijstand betreft. Ter ondersteuning van lokale ontwikkelingsinitiatieven kunnen aan hen bevoegdheden worden gedelegeerd op het gebied van financieel beheer met het oog op de uitvoering van dergelijke projecten en programma's.

Amendement 32

Voorstel voor een besluit

Artikel 13 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De dialoog stelt de LGO in staat om ten volle aan de tenuitvoerlegging van de associatie deel te nemen.

3.   De dialoog stelt de LGO in staat om ten volle aan de tenuitvoerlegging van de associatie , maar ook aan de vaststelling en uitvoering van de regionale strategieën van de Europese Unie in de gebieden waarin de LGO zich bevinden, deel te nemen

Amendement 33

Voorstel voor een besluit

Artikel 13 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   De dialoog richt zich onder meer op specifieke politieke vraagstukken van wederzijds belang of van algemeen belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de associatie.

4.   De dialoog richt zich onder meer op specifieke politieke vraagstukken van wederzijds belang of van algemeen belang voor de verwezenlijking van zowel de doelstellingen van de associatie als de doelstellingen van duurzame ontwikkeling .

Amendement 34

Voorstel voor een besluit

Artikel 13 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   De dialoog met Groenland moet met name de basis vormen voor brede samenwerking en dialoog op het gebied van onder meer energie, klimaatverandering en milieu, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, zeevervoer, onderzoek en innovatie, alsmede de Arctische dimensie van deze vraagstukken.

5.   De dialoog met Groenland moet met name de basis vormen voor brede samenwerking en dialoog op het gebied van onder meer onderwijs, energie, klimaatverandering en milieu, natuur, natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van grondstoffen en visbestanden, zeevervoer, onderzoek en innovatie, alsmede de Arctische dimensie van deze vraagstukken.

Amendement 35

Voorstel voor een besluit

Artikel 13 — lid 5 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.     De dialoog met de LGO in het Caribisch gebied is met name bedoeld om de Europese strategie in het Caribisch gebied te versterken en samen te werken op het gebied van biodiversiteit, klimaatverandering, duurzaam hulpbronnenbeheer, preventie en beheer van rampenrisico's, de sociale dimensie evenals de bevordering van goed bestuur, met name op fiscaal gebied, en de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.

Amendement 36

Voorstel voor een besluit

Artikel 13 — lid 5 ter (new)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 ter.     De dialoog met de LGO in de Stille Oceaan is met name bedoeld om een ambitieuze Europese strategie in het gebied van de Stille Oceaan vast te stellen en uit te voeren door een versterkte Europese aanwezigheid, en met name samen te werken op het gebied van sociale zaken, duurzaam beheer van hulpbronnen aan land en op zee, klimaatverandering, energie, milieu en de blauwe economie.

Amendement 37

Voorstel voor een besluit

Artikel 14 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(a)

jaarlijks vindt een forum voor dialoog tussen de LGO en de EU (het “LGO-EU-forum”) plaats, waaraan wordt deelgenomen door de autoriteiten van de LGO, vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie . Leden van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van de EIB en vertegenwoordigers van de ultraperifere gebieden worden in voorkomend geval bij het LGO-EU-forum betrokken;

(a)

jaarlijks vindt een forum voor politieke dialoog tussen de LGO en de EU (het “LGO-EU-forum”) plaats, waaraan wordt deelgenomen door de autoriteiten van de LGO, vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie , het voorzitterschap van de Raad en het Europees Parlement. De associatie van de LGO (OCTA) , vertegenwoordigers van de EIB, vertegenwoordigers van de ultraperifere gebieden en vertegenwoordigers van derde landen of naburige gebieden van de LGO worden in voorkomend geval bij het LGO-EU-forum betrokken;

Amendement 38

Voorstel voor een besluit

Artikel 14 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

op regelmatige basis voeren de Commissie, de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben, trilateraal overleg. Dit overleg vindt minstens driemaal per jaar plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben;

(b)

op regelmatige basis voeren de Commissie, de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben, trilateraal overleg. Dit overleg vindt minstens viermaal per jaar plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van de LGO en de lidstaten waarmee zij banden hebben;

Amendement 39

Voorstel voor een besluit

Deel II — hoofdstuk 1 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

MILIEU, KLIMAATVERANDERING, OCEANEN EN RAMPENRISICOVERMINDERING

MILIEU, KLIMAATVERANDERING, OCEANEN EN RAMPENRISICOVERMINDERING

Amendement 40

Voorstel voor een besluit

Artikel 15 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De samenwerking op het gebied van milieu, klimaatverandering en rampenrisicovermindering in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

De samenwerking op het gebied van milieu, klimaatverandering, rampenrisicovermindering en grotere veerkracht in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

Amendement 41

Voorstel voor een besluit

Artikel 15 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

bevordering van duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen en aanmoediging om economische groei los te koppelen van achteruitgang van het milieu ; en

(c)

bevordering van duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen met het oog op de verwezenlijking van een koolstofarme economie op basis van rechtvaardige transitiestrategieën ; en

Amendement 42

Voorstel voor een besluit

Artikel 16 — alinea 1 — letter e bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

e bis)

aanpakken van vraagstukken inzake aantasting van de bodem, met inbegrip van stijgende zeespiegels en bodemverontreiniging,

Amendement 43

Voorstel voor een besluit

Artikel 17 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De samenwerking op het gebied van duurzaam bosbeheer in het kader van de associatie kan betrekking hebben op het bevorderen van het behoud en duurzaam beheer van bossen, met aandacht voor de rol van bossen in de bescherming van het milieu tegen erosie en de bestrijding van woestijnvorming, alsook op bebossing en beheer van de houtexport.

De samenwerking op het gebied van duurzaam bosbeheer in het kader van de associatie kan betrekking hebben op het bevorderen van het behoud en duurzaam beheer van bossen, met aandacht voor de rol van bossen in de bescherming van het milieu tegen erosie en de bestrijding van woestijnvorming, alsook op bebossing en beheer van de houtexport en de strijd tegen illegale houtkap .

Amendement 44

Voorstel voor een besluit

Artikel 18 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

het in overeenstemming brengen van economische en sociale activiteiten als visserij en aquacultuur, toerisme, zeevervoer en landbouw met het potentieel van mariene zones en kustgebieden in termen van hernieuwbare energie en grondstoffen, met inachtneming van de gevolgen van klimaatverandering en menselijke activiteiten.

(b)

het in overeenstemming brengen van economische en sociale activiteiten als visserij en aquacultuur, toerisme, zeevervoer en duurzame landbouw met het potentieel van mariene zones en kustgebieden in termen van hernieuwbare energie en grondstoffen, met inachtneming van de gevolgen van klimaatverandering en menselijke activiteiten.

Amendement 45

Voorstel voor een besluit

Artikel 23 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(c)

ontwikkeling en versterking van milieubescherming;

(c)

ontwikkeling en versterking van mensenrechten, sociale en milieubescherming;

Amendement 46

Voorstel voor een besluit

Artikel 24 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

bijdragen aan de inspanningen van de partners om hun verbintenissen inzake klimaatverandering na te komen, in overeenstemming met de overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering;

(b)

bijdragen aan de inspanningen van de partners om hun verbintenissen inzake klimaatverandering na te komen, in overeenstemming met de overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling ;

Amendement 47

Voorstel voor een besluit

Deel II — hoofdstuk 4 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

JONGEREN, ONDERWIJS, OPLEIDING, GEZONDHEID, WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZEKERHEID, VOEDSELVEILIGHEID EN VOEDSELZEKERHEID

JONGEREN , VROUWEN , ONDERWIJS, OPLEIDING, GEZONDHEID, WERKGELEGENHEID, SOCIALE ZEKERHEID, VOEDSELVEILIGHEID EN VOEDSELZEKERHEID

Amendement 48

Voorstel voor een besluit

Artikel 32 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Unie en de LGO werken samen om jongeren actief te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt en zo jongerenwerkloosheid te bestrijden.

Amendement 49

Voorstel voor een besluit

Artikel 32 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 32 bis

Gendergelijkheid

1.     De Unie zorgt voor meer gelijkheid van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de LGO, alsook voor empowerment van vrouwen en gelijke politieke en economische kansen voor vrouwen.

2.     De associatie heeft tot doel de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen, met name tegen alle vormen van geweld.

3.     De associatie heeft ook tot doel de empowerment van vrouwen te bevorderen, met name in hun rol van actoren van duurzame ontwikkeling en in de economische en financiële sector.

Alle initiatieven moeten de genderdimensie bevatten.

Amendement 50

Voorstel voor een besluit

Artikel 33 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(b)

steun voor de LGO bij het formuleren en uitvoeren van het beleid inzake onderwijs en beroepsopleiding.

(b)

steun voor de LGO bij het formuleren en uitvoeren van het beleid inzake onderwijs en beroepsopleiding ; en

Amendement 51

Voorstel voor een besluit

Artikel 33 — lid 1 — letter b bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

b bis)

steun voor de deelneming aan en toegang van de LGO tot het Erasmus+-programma door het bevorderen en vergroten van de mobiliteit van de potentiële begunstigden ervan, vanuit en naar de LGO.

Amendement 52

Voorstel voor een besluit

Artikel 38 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Podiumkunsten

Schone kunsten

Amendement 53

Voorstel voor een besluit

Artikel 38 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De samenwerking op het gebied van de podiumkunsten in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

De samenwerking op het gebied van schone kunsten in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

Amendement 54

Voorstel voor een besluit

Artikel 38 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

facilitering van nauwere contacten tussen beoefenaren van de podiumkunsten op gebieden als uitwisselingen en opleiding, onder meer ten aanzien van de deelname aan audities, de ontwikkeling van netwerken en de bevordering van netwerking;

a)

facilitering van nauwere contacten tussen beoefenaren van de schone kunsten en beeldende kunsten op gebieden als uitwisselingen en opleiding, onder meer ten aanzien van de deelname aan audities, de ontwikkeling van netwerken en de bevordering van netwerking via een passende financiële steun ;

Amendement 55

Voorstel voor een besluit

Artikel 38 — alinea 1 — letter a bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

a bis)

de bevordering van de artistieke producties van de LGO in de Unie;

Amendement 56

Voorstel voor een besluit

Artikel 39 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De samenwerking op het gebied van materieel en immaterieel cultureel erfgoed en historische monumenten is gericht op bevordering van de uitwisseling van deskundigheid en beste praktijken door middel van:

De samenwerking op het gebied van materieel en immaterieel cultureel erfgoed en historische monumenten is gericht op bevordering van de uitwisseling van deskundigheid en beste praktijken en een optimale benutting van het potentieel van het erfgoed op duurzame basis door middel van:

Amendement 57

Voorstel voor een besluit

Artikel 39 — alinea 1 — letter d bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

d bis)

gebruik van digitale technologieën voor het behoud en de restauratie van het Europese materiële en immateriële culturele erfgoed;

Amendement 58

Voorstel voor een besluit

Deel II — hoofdstuk 6 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

BESTRIJDING VAN GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT

ONDERSTEUNING VAN DE RECHTSSTAAT

Amendement 59

Voorstel voor een besluit

Artikel — 40 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel — 40 bis

Ondersteuning van de rechtsstaat

1.     De associatie heeft tot doel de beginselen van democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waarop zij is gebaseerd, te bevorderen door middel van dialoog en samenwerking tussen de Unie en de LGO.

2.     De LGO dragen als voorposten van de Unie in belangrijke mate bij tot de verspreiding van de waarden en beginselen van de Europese Unie in hun betreffende regio.

Amendement 60

Voorstel voor een besluit

Artikel 41 — titel

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Bestrijding van georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, terrorisme en corruptie

Bestrijding en preventie van georganiseerde criminaliteit, mensenhandel, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, terrorisme en corruptie

Amendement 61

Voorstel voor een besluit

Artikel 41 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De samenwerking inzake georganiseerde criminaliteit in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

1.   De samenwerking inzake de bestrijding en de preventie van georganiseerde criminaliteit in het kader van de associatie kan betrekking hebben op:

Amendement 62

Voorstel voor een besluit

Artikel 42 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 42 bis

Onderhandelingen over handelsovereenkomsten met derde landen

Wanneer onderhandelingen over handels- of visserijovereenkomsten met derde landen ernstige schade toebrengen of dreigen toe te brengen aan de regionale integratie of aan kwetsbare sectoren van de LGO, verricht de Commissie een effectbeoordeling, rekening houdend met het cumulatieve effect van deze overeenkomsten op de economie van LGO. Na de voltooiing van deze beoordeling stuurt de Commissie de resultaten ervan vóór de sluiting van de internationale overeenkomsten in kwestie toe aan het Europees Parlement, de Raad en de centrale en lokale overheden van de LGO.

Amendement 63

Voorstel voor een besluit

Artikel 53 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De samenwerking streeft naar ondersteuning van het einddoel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de uitvoering van de overeenkomst van Parijs. De samenwerking kan zich ook uitstrekken tot andere handelsgerelateerde multilaterale milieuverdragen, zoals de Overeenkomst inzake handel in bedreigde dier- en plantensoorten (Cites).

2.   De samenwerking streeft naar ondersteuning van het einddoel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de uitvoering van de overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling . De samenwerking kan zich ook uitstrekken tot andere handelsgerelateerde multilaterale milieuverdragen, zoals de Overeenkomst inzake handel in bedreigde dier- en plantensoorten (Cites).

Amendement 64

Voorstel voor een besluit

Artikel 59 — alinea 1 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.     met staatsmiddelen van een LGO bekostigde steunmaatregelen die de mededinging (dreigen te) verstoren door begunstiging van bepaalde ondernemingen die een aanzienlijke negatieve invloed heeft op de handel of de investeringen.

Schrappen

Amendement 65

Voorstel voor een besluit

Artikel 70 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De Unie en de LGO stellen alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude en -ontwijking op hun grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Tot die internationaal overeengekomen normen behoren onder andere het “Core Principle for Effective Banking Supervision” van het Bazels Comité, de “Insurance Core Principles” van de International Association of Insurance Supervisors, de “Objectives and Principles of Securities Regulation” van de International Organisation of Securities Commissions, de “Agreement on Exchange of Information on Tax Matters” van de OESO, de “Statement on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes” van de G20 en de “Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions” van de Raad voor Financiële Stabiliteit.

De Unie en de LGO stellen alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingfraude , belastingontduiking en -ontwijking op hun grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Tot die internationaal overeengekomen normen behoren onder andere het “Core Principle for Effective Banking Supervision” van het Bazels Comité, de “Insurance Core Principles” van de International Association of Insurance Supervisors, de “Objectives and Principles of Securities Regulation” van de International Organisation of Securities Commissions, de “Agreement on Exchange of Information on Tax Matters” van de OESO, de “Statement on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes” van de G20 en de “Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions” van de Raad voor Financiële Stabiliteit of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de betreffende protocollen .

Amendement 66

Voorstel voor een besluit

Artikel 72 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

passende financiële middelen en technische bijstand ter versterking van de capaciteit van de LGO voor het opstellen en uitvoeren van strategische kaders en regelgevingskaders;

a)

passende financiële middelen en technische bijstand in het kader van dit besluit ter versterking van de capaciteit van de LGO voor het opstellen en uitvoeren van strategische kaders en regelgevingskaders;

Amendement 67

Voorstel voor een besluit

Artikel 72 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

langlopende financiering ter stimulering van de groei van de particuliere sector;

b)

langlopende financiering in het kader van dit besluit ter stimulering van de groei van de particuliere sector;

Amendement 68

Voorstel voor een besluit

Artikel 72 — alinea 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

waar passend kunnen ook andere programma's van de Unie bijdragen tot maatregelen in het kader van dit besluit, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Waar passend kan dit besluit ook bijdragen tot maatregelen in het kader van andere programma's van de Unie, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.

c)

aanvullende financieringen via andere programma's van de Unie waarmee kan worden bijgedragen tot maatregelen in het kader van dit besluit, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.

Amendement 69

Voorstel voor een besluit

Artikel 72 — alinea 1 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Dit besluit kan ook bijdragen tot maatregelen in het kader van andere programma's van de Unie, op voorwaarde dat die bijdragen niet dezelfde kosten dekken. In dergelijke gevallen wordt in het desbetreffende werkprogramma bepaald welk pakket regels van toepassing is.

Amendement 70

Voorstel voor een besluit

Artikel 73 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De financiële middelen voor het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 500 000 000  EUR in lopende prijzen.

1.   De financiële middelen voor het programma voor de periode 2021-2027 bedragen 669 000 000  EUR in lopende prijzen.

Amendement 71

Voorstel voor een besluit

Artikel 74 — alinea 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

“programmeerbare steun”: niet-terugvorderbare hulp die aan de LGO is toegewezen ter financiering van in programmeringsdocumenten opgenomen territoriale, regionale en intraregionale strategieën en prioriteiten;

a)

“Programmeerbare steun”: niet-terugvorderbare steun die aan de LGO is toegewezen ter financiering van in programmeringsdocumenten opgenomen territoriale, regionale en , in voorkomend geval, intraregionale strategieën en prioriteiten;

Amendement 72

Voorstel voor een besluit

Artikel 74 — alinea 1 — letter g

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

g)

“intraregionale toewijzing”: een binnen de regionale toewijzing toegewezen bedrag ter financiering van intraregionale samenwerkingsstrategieën en prioriteiten waarbij ten minste één LGO en een of meer in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden en/of een of meer ACS-staten en/of een of meer niet-ACS-staten of -gebieden betrokken zijn .

g)

“intraregionale toewijzing”: een voor programmeerbare steun binnen de regionale toewijzing toegewezen bedrag ter financiering van intraregionale samenwerkingsstrategieën en -prioriteiten betreffende de entiteiten in artikel 82 van dit besluit .

Amendement 73

Voorstel voor een besluit

Artikel 74 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 74 bis

Algemeen beginsel

Tenzij anders bepaald in dit besluit, wordt de financiële steun van de Unie uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad  (1 bis) (“Financieel Reglement”) en de doelstellingen en beginselen van dit besluit.

Amendement 74

Voorstel voor een besluit

Artikel 75 — lid 3 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

wordt uitgevoerd met inachtneming van de onderscheiden geografische, sociale en culturele kenmerken van de LGO, alsook van hun specifieke mogelijkheden;

a)

wordt uitgevoerd met inachtneming van de onderscheiden demografische, geografische, economische en financiële, ecologische, sociale en culturele kenmerken van de LGO, alsook van hun specifieke mogelijkheden;

Amendement 75

Voorstel voor een besluit

Artikel 75 — lid 4 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

4 bis.     De financiering van de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin het Financieel Reglement voorziet, met name:

 

a)

subsidies;

 

b)

overheidsopdrachten voor diensten, leveringen of werken;

 

c)

begrotingssteun;

 

d)

bijdragen aan door de Commissie opgezette trustfondsen, overeenkomstig artikel 234 van het Financieel Reglement;

 

e)

financiële instrumenten;

 

f)

begrotingsgaranties;

 

g)

blending;

 

h)

financiële bijstand;

 

i)

bezoldigde externe deskundigen.

 

In het kader van programmeerbare steun neemt de financiële bijstand van de Europese Unie hoofdzakelijk de vorm aan van een begrotingssteun voor de LGO.

 

De financiële bijstand van de Unie kan tevens worden verleend, overeenkomstig het Financieel Reglement, in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, partnerlanden en -regio's of door internationale organisaties, teneinde gezamenlijke financiering van een aantal donoren aan te trekken, of bijdragen aan fondsen die door een of meer donoren zijn opgezet voor gezamenlijke uitvoering van projecten.

 

De financiële bijstand van de Unie wordt door de Commissie overeenkomstig het Financieel Reglement uitgevoerd, ofwel rechtstreeks via de diensten van de Commissie, de delegaties van de Unie of uitvoerende agentschappen, onder gedeeld beheer met de lidstaten, ofwel op indirecte wijze door taken betreffende de uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan de in het Financieel Reglement genoemde entiteiten. Die entiteiten zorgen voor samenhang met het externe beleid van de Unie en kunnen taken betreffende de uitvoering van de begroting toevertrouwen aan andere entiteiten, onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor de Commissie gelden.

 

Acties die worden gefinancierd, kunnen met parallelle of gezamenlijke cofinanciering worden uitgevoerd. Bij parallelle medefinanciering wordt een actie in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten opgedeeld, die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de eindbestemming van de financiering altijd traceerbaar is. Bij gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verstrekken en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, en wel zo dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van de actie na te gaan. In een dergelijk geval moet de latere bekendmaking van contracten voor subsidies en overheidsopdrachten, als bedoeld in artikel 38 van het Financieel Reglement, in voorkomend geval voldoen aan de regels van de verantwoordelijke entiteit.

 

De bijstand van de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning daarvan.

Amendement 76

Voorstel voor een besluit

Artikel 75 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 75 bis

 

Overdrachten, jaarlijkse tranches, vastleggingskredieten, terugbetalingen en door financieringsinstrumenten gegenereerde inkomsten

 

1.     In aanvulling op artikel 12, lid 2, van het Financieel Reglement worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten in het kader van dit besluit automatisch overgedragen en mogen zij worden vastgelegd tot 31 december van het volgende begrotingsjaar. Het overgedragen bedrag wordt in het volgende begrotingsjaar eerst gebruikt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van overgedragen vastleggingskredieten overeenkomstig artikel 12, lid 6, van het Financieel Reglement.

 

2.     Naast de voorschriften van artikel 15 van het Financieel Reglement over de wederopvoering van kredieten worden vastleggingskredieten die overeenkomen met het bedrag van vrijmakingen die zijn verricht wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van een actie in het kader van deze verordening, wederopgevoerd ten voordele van het oorspronkelijke begrotingsonderdeel. Verwijzingen naar artikel 15 van het Financieel Reglement in artikel 12, lid 1, onder b), van de verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader worden opgevat als een verwijzing naar dit lid voor de toepassing van dit besluit.

 

3.     Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, kunnen over verschillende jaren in jaarlijkse tranches worden opgedeeld, in overeenstemming met artikel 112, lid 2, van het Financieel Reglement.

 

Artikel 114, lid 2, derde alinea, van het Financieel Reglement is niet van toepassing op deze meerjarige acties. De Commissie maakt ambtshalve elke tranche van een vastleggingskrediet vrij die op 31 december van het vijfde jaar volgend op dat van de vastlegging niet is gebruikt voor voorfinanciering of tussentijdse betalingen of waarvoor geen gecertificeerde uitgavenstaat of enig betalingsverzoek werd ingediend.

 

Lid 2 van dit artikel is eveneens van toepassing op de jaarlijkse tranches.

Amendement 77

Voorstel voor een besluit

Artikel 76 — alinea 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

institutionele ontwikkeling, capaciteitsopbouw en integratie van milieuaspecten ;

b)

institutionele ontwikkeling, capaciteitsopbouw en integratie van milieu- en genderaspecten en aspecten op het gebied van goed bestuur ;

Amendement 78

Voorstel voor een besluit

Artikel 77 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De Unie steunt de inspanningen van de LGO tot ontwikkeling van betrouwbare statistische gegevens op die gebieden.

2.   De Unie steunt de inspanningen van de LGO tot ontwikkeling van betrouwbare statistische , algemeen toegankelijke gegevens op die gebieden.

Amendement 79

Voorstel voor een besluit

Artikel 77 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De Unie kan de LGO steunen bij hun inspanningen om de vergelijkbaarheid van hun macro-economische indicatoren te verbeteren.

3.   De Unie kan de LGO steunen bij hun inspanningen om de vergelijkbaarheid van hun macro-economische indicatoren te verbeteren , met name door de analyses van het bbp van de LGO met de koopkrachtpariteit, indien deze beschikbaar zijn, te bevorderen .

Amendement 80

Voorstel voor een besluit

Artikel 78 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Op initiatief van de Commissie kan de Uniefinanciering dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van dit besluit en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering , alsmede van uitgaven bij de centrale diensten en bij de delegaties van de Unie voor de administratieve ondersteuning die nodig is voor het programma en voor het beheer van in het kader van dit besluit gefinancierde maatregelen, met inbegrip van informatie- en communicatiemaatregelen en bedrijfsinformatietechnologiesystemen .

1.   Op initiatief van de Commissie kan de Uniefinanciering dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van dit besluit en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering.

Amendement 81

Voorstel voor een besluit

Artikel 79

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 79

Schrappen

Algemeen beginsel

 

Tenzij in dit besluit anders wordt bepaald, wordt de financiële bijstand van de Unie verstrekt overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van dit besluit, het Financieel Reglement en [de NDICI-verordening], met name titel II, hoofdstuk I van die verordening, met uitzondering van artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 14, lid 4, artikel 15, hoofdstuk III, met uitzondering van artikel 21, lid 1, artikel 21, lid 2, onder a) en b), en artikel 21, lid 3, en hoofdstuk V, met uitzondering van artikel 31, leden 1, 4, 6 en 9, en artikel 32, lid 3. De in artikel 80 van dit besluit vastgestelde procedure is niet van toepassing op de in artikel 21, lid 2, onder c), van [de NDICI-verordening] genoemde gevallen.

 

Amendement 82

Voorstel voor een besluit

Artikel 79 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 79 bis

 

Goedkeuring van programmeringsdocumenten

 

1.     Binnen het kader van het partnerschap tussen de Unie en de LGO dragen de autoriteiten van de LGO de verantwoordelijkheid voor het uitwerken en vaststellen van sectoraal beleid op de in deel II van dit besluit genoemde belangrijkste samenwerkingsgebieden en zorgen zij tevens voor de adequate follow-up.

 

Op basis daarvan stelt elke LGO een programmeringsdocument voor de duurzame ontwikkeling van zijn grondgebied vast en stelt het dit voor. Dit programmeringsdocument moet een samenhangend kader voor de samenwerking tussen de Unie en de LGO bieden, dat in overeenstemming is met het algemene doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en de beleidslijnen van de Unie.

 

Elk programmeringsdocument bevat het volgende:

 

een korte presentatie van de politieke, economische, sociale, culturele en ecologische context van de LGO;

 

een korte beschrijving van de strategie voor duurzame ontwikkeling (Agenda 2030) van de LGO waarin de prioriteiten voor de LGO worden vastgesteld en de manier waarop de LGO wil bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;

 

prioritaire gebieden die zijn geselecteerd voor financiering door de Unie;

 

specifieke doelstellingen;

 

verwachte resultaten;

 

duidelijke en specifieke prestatie-indicatoren;

 

indicatieve financiële toewijzingen, zowel op wereldwijd niveau als per prioritair gebied;

 

een indicatief tijdschema.

 

2.     Het programmeringsdocument wordt gebaseerd op ervaringen en beste praktijken en op raadplegingen van en dialoog met het maatschappelijk middenveld, plaatselijke autoriteiten en andere belanghebbenden teneinde ervoor te zorgen dat zij voldoende betrokkenheid tonen en daaropvolgend verantwoordelijkheid dragen voor het indicatief programmeringsdocument.

 

3.     Over het ontwerp van het programmeringsdocument wordt met de autoriteiten van elke LGO, hun lidstaat waaronder ze ressorteren en de Commissie van gedachten gewisseld. De autoriteiten van de LGO zijn verantwoordelijk voor het opstellen van de definitieve versie van het programmeringsdocument. De Commissie verduidelijkt in haar richtsnoeren de programmeringsmodaliteiten voor de LGO, zodat de programmeringsdocumenten snel kunnen worden goedgekeurd.

 

4.     De definitieve versie van het programmeringsdocument wordt door de Commissie beoordeeld om na te gaan of het strookt met de doelen van dit besluit en het beleid van de Unie ter zake, en om te bepalen of het alle elementen bevat die vereist zijn voor de vaststelling van het jaarlijkse financieringsbesluit. De autoriteiten van de LGO verstrekken alle voor deze beoordeling benodigde informatie, inclusief de resultaten van haalbaarheidsstudies.

 

5.     Het programmeringsdocument wordt goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit bedoelde onderzoeksprocedure.

 

Die procedure is ook van toepassing op substantiële herzieningen van het programmeringsdocument die tot gevolg hebben dat de strategie of de bijbehorende programmering aanzienlijk wordt gewijzigd.

 

De onderzoeksprocedure is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen in het indicatief programmeringsdocument, zoals technische aanpassingen, het herverdelen van middelen binnen de indicatieve toewijzingen per prioritair terrein, of het met minder dan 20 % verhogen of verlagen van de initiële indicatieve toewijzing, mits die wijzigingen niet van invloed zijn op de prioritaire terreinen en doelstellingen die in het indicatief programmeringsdocument zijn neergelegd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad van dergelijke niet-substantiële wijzigingen in kennis binnen één maand na de datum van vaststelling van het desbetreffende besluit.

Amendement 83

Voorstel voor een besluit

Artikel 79 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Artikel 79 ter

 

Actieplannen en maatregelen

 

1.     De Commissie keurt jaarlijkse of meerjarige actieplannen of maatregelen goed. Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van afzonderlijke maatregelen, bijzondere maatregelen, ondersteunende maatregelen of buitengewone steunmaatregelen. In de actieplannen en maatregelen worden voor elke actie de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten en hoofdactiviteiten, de uitvoeringsmethoden, de begroting en eventuele bijbehorende ondersteunende uitgaven vermeld.

 

2.     De actieplannen zijn gebaseerd op programmeringsdocumenten.

 

3.     De actieplannen en maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit bedoelde onderzoeksprocedure. De in lid 1 bedoelde procedure is niet vereist voor:

 

a)

actieplannen, individuele maatregelen en ondersteunende maatregelen waarvoor de EU-financiering ten hoogste 10 000 000  EUR bedraagt;

 

b)

technische wijzigingen, mits deze wijzigingen de doelstellingen van het betrokken actieplan of de betrokken maatregel niet substantieel aantasten, zoals:

i)

wijziging van de uitvoeringsmethode;

ii)

herschikking van middelen tussen acties die in een actieplan zijn opgenomen;

iii)

verhoging of verlaging van het budget van de actieplannen en maatregelen met ten hoogste 20 % van het oorspronkelijke bedrag, met een maximum van 10 000 000  EUR.

 

In het geval van meerjarige actieplannen en maatregelen zijn de in lid 3, onder a) en onder b), iii), bedoelde drempels van toepassing op jaarbasis. De actieplannen en maatregelen die op grond van dit lid zijn aangenomen, met uitzondering van de buitengewone steunmaatregelen, alsook de technische wijzigingen, worden ten laatste een maand nadat ze zijn aangenomen aan het Europees Parlement en de lidstaten meegedeeld.

 

4.     Alvorens buitengewone steunmaatregelen ten belope van maximaal 20 000 000  EUR, vast te stellen of te verlengen, brengt de Commissie de Raad op de hoogte van aard en doel van die maatregelen en het voorziene bedrag. De Commissie stelt de Raad op de hoogte voordat zij aanzienlijke materiële wijzigingen aanbrengt in reeds vastgestelde buitengewone steunmaatregelen. Omwille van de samenhang van het externe optreden van de Unie houdt de Commissie bij de planning en de uitvoering van deze maatregelen rekening met de beleidsbenadering van de Raad op dit gebied. De Commissie brengt het Europees Parlement naar behoren en tijdig op de hoogte van de planning en uitvoering van buitengewone steunmaatregelen in het kader van dit artikel, met inbegrip van de beoogde financiële bedragen, en informeert het Europees Parlement eveneens indien zij substantiële wijzigingen of verlengingen ten aanzien van die bijstand doorvoert.

 

5.     Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crisissen, door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 88, lid 5, actieplannen en maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieplannen en maatregelen vaststellen.

Amendement 84

Voorstel voor een besluit

Artikel 80

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Artikel 80

Schrappen

Vaststelling van meerjarige indicatieve programma's, actieplannen en maatregelen

 

De Commissie stelt in het kader van dit besluit meerjarige indicatieve programma's vast in de vorm van programmeringsdocumenten als bedoeld in artikel 12 van [de NDICI-verordening], samen met de in artikel 19 van die verordening bedoelde actieplannen en maatregelen, overeenkomstig de in artikel 88, lid 5, van dit besluit beschreven onderzoeksprocedure. Die procedure is ook van toepassing op de in artikel 14, lid 3, van [de NDICI-verordening] bedoelde herzieningen wanneer die leiden tot materiële veranderingen in de inhoud van het meerjarige indicatieve programma.

 

Voor Groenland kunnen de in artikel 19 van [de NDICI-verordening] bedoelde actieplannen en maatregelen los van de meerjarige indicatieve programma's worden vastgesteld.

 

Amendement 85

Voorstel voor een besluit

Artikel 81 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   De overheidsinstellingen van de LGO komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van dit besluit.

1.   De overheidsinstellingen van alle LGO komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van dit besluit.

Amendement 86

Voorstel voor een besluit

Artikel 81 — lid 2 — letter e

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

actoren van gedecentraliseerde samenwerking en andere niet-overheidsactoren van de LGO en de Unie, om deze in staat te stellen economische, culturele, sociale en educatieve projecten en programma's op te zetten in de LGO in het kader van de in artikel 12 bedoelde gedecentraliseerde samenwerking.

e)

actoren van gedecentraliseerde samenwerking en andere niet-overheidsactoren van de LGO en de Unie, om deze in staat te stellen economische, ecologische, culturele, sociale en educatieve projecten en programma's op te zetten in de LGO in het kader van de in artikel 12 bedoelde gedecentraliseerde samenwerking.

Amendement 87

Voorstel voor een besluit

Artikel 82 — lid 1 — letter c — punt iii

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

iii)

een of meer regionale organisaties waarvan de LGO deel uitmaken;

iii)

een of meer regionale organisaties of associaties waarvan de LGO deel uitmaken;

Amendement 88

Voorstel voor een besluit

Artikel 83 — lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Natuurlijke personen uit de LGO, zoals gedefinieerd in artikel 50, en, waar van toepassing, relevante overheids- en/of particuliere instanties en organisaties in een LGO komen in aanmerking voor deelname aan en financiering uit programma's van de Unie, overeenkomstig de voorschriften van die programma's en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het LGO banden heeft.

1.   Natuurlijke personen uit de LGO, zoals gedefinieerd in artikel 50, en, waar van toepassing, relevante overheids- en/of particuliere instanties en organisaties in een LGO komen in aanmerking voor deelname aan en financiering uit alle programma's van de Unie, met inbegrip van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig de voorschriften van die programma's en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het LGO banden heeft.

Amendement 89

Voorstel voor een besluit

Artikel 83 — lid 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

2 bis.     De Commissie zorgt voor een effectieve en efficiënte toegang van de LGO tot alle samenwerkingsprogramma's en -instrumenten van de Unie met andere landen door, indien nodig, specifieke maatregelen te nemen.

 

Bovendien zorgt de Commissie voor transparante informatie en de zichtbaarheid van de oproepen voor het indienen van voorstellen die in het kader van de verschillende programma's van de Unie worden gelanceerd via een bijgewerkt toegangsportaal voor de LGO.

Amendement 90

Voorstel voor een besluit

Artikel 83 — lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

3.   De LGO brengen vanaf 2022 jaarlijks verslag uit aan de Commissie over hun deelname aan dergelijke programma's van de Unie.

3.    Op basis van de informatie van de LGO brengt de Commissie jaarlijks verslag uit over de deelname van de LGO aan dergelijke programma's van de Unie.

Amendement 91

Voorstel voor een besluit

Artikel 86 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van dit besluit in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 87 gemachtigd artikel 3 van bijlage I  te wijzigen teneinde de indicatoren waar nodig te herzien en aan te vullen en dit besluit aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de voortgang van dit besluit in de richting van de verwezenlijking van zijn doelstellingen, wordt de Commissie overeenkomstig artikel 87 gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de prestatie-indicatoren als bepaald in artikel 3 van bijlage I waar nodig vast te stellen, te herzien en aan te vullen en dit besluit aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

Amendement 92

Voorstel voor een besluit

Artikel 87 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   De in artikel 86 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt met ingang van 1 januari 2021 voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet.

2.   De in artikel 86 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt met ingang van 1 januari 2021 voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn tegen een dergelijke verlenging verzet. De Raad stelt het Europees Parlement van zijn beslissing in kennis.

Amendement 93

Voorstel voor een besluit

Artikel 87 — lid 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad en het Europees Parlement .

Amendement 94

Voorstel voor een besluit

Artikel 87 — lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

5.   Een krachtens artikel 86 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd.

5.   Een krachtens artikel 86 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd. Indien de Raad voornemens is bezwaar aan te tekenen, brengt hij het Europees Parlement hiervan binnen een redelijke termijn vóór hij een definitief besluit neemt op de hoogte, en geeft hij daarbij aan tegen welke gedelegeerde handeling hij bezwaar wil aantekenen alsook de redenen daarvoor.

Amendement 95

Voorstel voor een besluit

Artikel 90 — alinea 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Dit besluit wordt toegepast overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad  (46) .

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zorgt voor de algemene beleidscoördinatie van het externe optreden van de Unie door de eenheid, samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de Unie te waarborgen.

Amendement 96

Voorstel voor een besluit

Artikel 92 — alinea 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2021.

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2021 en verstrijkt op 31 december 2027 .

Amendement 97

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.   Voor de periode van zeven jaar van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 wordt het totaalbedrag van de financiële steun van de Unie van 500 000 000  EUR in het kader van dit besluit als volgt verdeeld:

1.   Voor de periode van zeven jaar van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 wordt het totaalbedrag van de financiële steun van de Unie van 669 000 000  EUR in het kader van dit besluit als volgt verdeeld:

Amendement 98

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — letter a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)

159 000 000  EUR in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van de LGO , met uitzondering van Groenland , met name voor de financiering van de in het programmeringsdocument beschreven initiatieven. Dit bedrag wordt toegewezen op basis van de behoeften en de prestaties van de LGO, overeenkomstig onderstaande criteria: in voorkomend geval wordt in het programmeringsdocument bijzondere aandacht geschonken aan maatregelen ter versterking van het bestuur en de institutionele capaciteit van de begunstigde LGO, en waar relevant het waarschijnlijke tijdschema van de voorgenomen acties. Bij de verdeling van dit bedrag wordt rekening gehouden met de bevolkingsomvang, de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp), de omvang van eerdere toewijzingen en beperkingen als gevolg van het geografische isolement van LGO als beschreven in artikel 9 van het besluit.

a)

81 % in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van alle LGO, met name voor de financiering van de in het programmeringsdocument beschreven initiatieven.

 

Dit bedrag wordt toegewezen op basis van de behoeften en de prestaties van de LGO, overeenkomstig onderstaande criteria: de bevolkingsomvang, de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp) en op basis daarvan de koopkrachtpariteit, indien beschikbaar , de omvang van eerdere toewijzingen en beperkingen als gevolg van het geografische isolement van LGO als beschreven in artikel 9 van het besluit , het lage ontwikkelingsniveau van de LGO als beschreven in artikel 9 bis van dit besluit, de oppervlakte van de gebieden en de klimatologische en milieu-uitdagingen .

 

4 % voor Aruba

 

1,5  % voor Bonaire

 

5 % voor Curaçao

 

48 % voor Groenland

 

10,75  % voor Nieuw-Caledonië

 

10,85  % voor Frans-Polynesië

 

1,2  % voor Saba

 

2 % voor Saint Barthélémy

 

0,8  % voor Sint Eustatius

 

7,5  % voor Saint-Pierre en Miquelon

 

2,5  % voor Sint-Maarten

 

0,4  % voor de Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden

 

5,5  % voor Wallis en Futuna

Amendement 99

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — letter b

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

b)

225 000 000  EUR in de vorm van subsidies voor bilaterale programmeerbare steun voor de langetermijnontwikkeling van Groenland, met name voor de financiering van het in het programmeringsdocument beschreven initiatief.

Schrappen

Amendement 100

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — letter c

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

c)

81 000 000  EUR voor regionale LGO-programma's, waarvan 15 000 000  EUR kan worden gebruikt voor intraregionale activiteiten; Groenland komt daarbij alleen in aanmerking voor deze intraregionale onderdelen. De samenwerking wordt uitgevoerd in coördinatie met artikel 7 van dit besluit, met name wat betreft de gebieden van wederzijds belang als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, en via overleg in de in artikel 14 van dit besluit bedoelde organen van het EU-LGO-partnerschap. De samenwerking moet worden gecoördineerd met andere financiële programma's en instrumenten van de Unie, met name wat betreft de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden.

c)

12 % voor regionale LGO-programma's, waarvan 30 000 000  EUR kan worden gebruikt voor intraregionale activiteiten; Groenland komt daarbij alleen in aanmerking voor deze intraregionale onderdelen. De samenwerking wordt uitgevoerd in coördinatie met artikel 7 van dit besluit, met name wat betreft de gebieden van wederzijds belang als bedoeld in artikel 5 van dit besluit, en via overleg in de in artikel 14 van dit besluit bedoelde organen van het EU-LGO-partnerschap. De samenwerking moet worden gecoördineerd met andere financiële programma's en instrumenten van de Unie, met name wat betreft de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden.

Amendement 101

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — letter d

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)

22 000 000 EUR voor studies of technische bijstand voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, overeenkomstig artikel 78 van het besluit (49).

d)

3,5  % voor studies of technische bijstand voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, overeenkomstig artikel 78 van het besluit.

Amendement 102

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 1 — letter e — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

e)

13 000 000  EUR aan niet toegewezen middelen voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, voor onder andere:

e)

3,5  % aan niet toegewezen middelen voor alle LGO, met inbegrip van Groenland, voor onder andere:

Amendement 103

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 1 — lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.   Naar aanleiding van een evaluatie kan de Commissie besluiten tot toewijzing van de in dit artikel genoemde middelen die nog niet zijn toegewezen.

2.   Naar aanleiding van een evaluatie die vóór 2025 wordt uitgevoerd, kan de Commissie , na raadpleging van de lidstaten en het Europees Parlement, besluiten tot toewijzing van de in dit artikel genoemde middelen die nog niet zijn toegewezen.

Amendement 104

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 3 — alinea 1 — inleidende formule

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De verwezenlijking van de in artikel 3, lid 5, van het besluit beschreven doelstellingen wordt afgemeten aan:

In samenhang met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, wordt een lijst van belangrijke prestatie-indicatoren in overeenstemming met de in artikel 86 vastgestelde procedure opgesteld en als hulp gebruikt bij de beoordeling van de mate waarin de Unie heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 5, van dit besluit beschreven doelstellingen.

Amendement 105

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 3 — alinea 1 — punt 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.

voor de LGO (met uitzondering van Groenland): de uitvoer van goederen en diensten als percentage van het bbp en de totale overheidsinkomsten als percentage van het bbp;

Schrappen

Amendement 106

Voorstel voor een besluit

Bijlage I — artikel 3 — alinea 1 — punt 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.

voor Groenland: de uitvoer van goederen en diensten als percentage van het bbp en het aandeel van de visserijsector in de totale uitvoer.

Schrappen


(1 bis)   Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(46)   Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(49)   Daarvan wordt 9 725 000 EUR gereserveerd voor de Commissie Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU, onderzoek door derden, eigen onderzoek.


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/737


P8_TA(2019)0055

Toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie (COM(2018)0231 — C8-0170/2018 — 2018/0110(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/60)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0231),

gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0170/2018),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2018 (1),

na raadpleging van het Comité van de Regio's,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 19 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0394/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 112.


P8_TC1-COD(2018)0110

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing en werking van de .eu-topniveaudomeinnaam, tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 733/2002 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/517.)


27.11.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/738


P8_TA(2019)0056

Harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (bni) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 31 januari 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (“bni-verordening”) en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (COM(2017)0329 — C8-0192/2017 — 2017/0134(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

(2020/C 411/61)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2017)0329),

gezien artikel 294, lid 2, en de artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0192/2017),

gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het overeenkomstig artikel 69 septies, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 5 december 2018 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

gezien artikel 59 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0009/2018),

1.

stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

P8_TC1-COD(2017)0134

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 31 januari 2019 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2019/… van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (bni-verordening)

(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2019/516.)