ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 311

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
18 september 2020


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

2020/C 311/01

Resolutie over de voorstellen van het EESC voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis: De EU moet zich laten leiden door het beginsel dat zij een gemeenschap van landen met eenzelfde lotsbestemming is op basis van de werkzaamheden van het subcomité inzake herstel en wederopbouw na COVID-19

1

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

2020/C 311/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een eengemaakte markt voor iedereen (verkennend advies)

19

2020/C 311/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de effecten van campagnes op de deelname aan de politieke besluitvorming (Verkennend advies op verzoek van het Kroatische voorzitterschap)

26

2020/C 311/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de financiering van de transitie naar een koolstofarme economie en uitdagingen bij de financiering van de aanpassing aan de klimaatverandering (verkennend advies)

36


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

 

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

2020/C 311/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2020 (COM(2019) 486 final)

45

2020/C 311/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (codificatie) (COM(2020) 48 final — 2020/0029 (COD))

52

2020/C 311/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1628 wat de overgangsbepalingen ervan betreft met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis (COM(2020) 233 final — 2020/0113 (COD))

53

2020/C 311/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (COM(2020) 22 final — 2020/0006 (COD)) en over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (COM(2020) 23 final — 2018/0196 (COD))

55

2020/C 311/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Investeringsplan voor een duurzaam Europa — Investeringsplan voor de Europese Green Deal (COM(2020) 21 final)

63

2020/C 311/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie (COM(2020) 310 final — 2020/0066 (COD))

71

2020/C 311/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied als gevolg van de COVID-19-pandemie (COM(2020) 197 final — 2020/0081 (CNS)), over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2455 en Richtlijn (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 198 final — 2020/0082 (CNS)), en over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata als gevolg van de COVID-19-crisis (COM(2020) 201 final — 2020/0084 (CNS))

76

2020/C 311/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft specifieke maatregelen om uitzonderlijke, tijdelijke Elfpo-steun te verlenen in reactie op de uitbraak van COVID-19 (COM(2020) 186 final — 2020/0075 (COD))

79

2020/C 311/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (codificatie) (COM(2020) 49 final — 2020/0022 (CNS))

81

2020/C 311/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID-19-crisis betreft (COM(2020) 223 final — 2020/0105 (COD))

82

2020/C 311/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft (COM(2020) 206 final — 2020/0086 (COD))

83


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Economisch en Sociaal Comité

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/1


Resolutie over de voorstellen van het EESC voor wederopbouw en herstel na de COVID-19-crisis: “De EU moet zich laten leiden door het beginsel dat zij een gemeenschap van landen met eenzelfde lotsbestemming is” op basis van de werkzaamheden van het subcomité inzake herstel en wederopbouw na COVID-19

(2020/C 311/01)

Rapporteurs

: Petr ZAHRADNIK (gr. I)

Stefano PALMIERI (gr. II-IT)

Jan DIRX (gr. III)

Tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden zitting (vergadering van 11 juni) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 221 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1.

Het EESC verwelkomt en steunt de voorstellen van de Europese Commissie betreffende het herstelinstrument voor de Europese Unie, “Next Generation EU” genaamd, en de algemene EU-begroting voor 2021-2027. In deze resolutie wordt uiteengezet wat de voorstellen voor herstel en wederopbouw na de coronacrisis volgens het EESC moeten opleveren. De volgende vier punten staan voor het Comité centraal:

1.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat het herstel van de gevolgen van de coronacrisis alleen kans van slagen heeft als een en ander gepaard gaat met een herstructurering van onze samenleving: we moeten evengoed inzetten op wederopbouw als op herstel. We kunnen zaken uit het verleden niet zomaar herstellen; ook herstructurering en verbetering zijn geboden. Voor het EESC moeten herstructurering en verbetering gebaseerd zijn op de beginselen die ten grondslag liggen aan al onze werkzaamheden: bescherming van mensenrechten en sociale rechten, democratische waarden en de rechtsstaat, benutting van het volledige potentieel van de eengemaakte markt, verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), het creëren van een circulaire economie en het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU, uiterlijk in 2050. Tevens moeten goed bestuur en democratische verantwoording worden gegarandeerd. Voorts moeten we absoluut trachten te begrijpen waarom bepaalde sociale groepen tijdens de crisis kwetsbaarder zijn geworden, zowel inzake onvoldoende bescherming tegen besmetting als verlies van bestaansmiddelen, en moeten we ernaar streven deze kwetsbaarheid in de toekomst te verminderen.

1.3.

Het Europees Semester zal een steeds belangrijkere rol gaan spelen bij het toezicht op en de evaluatie van de maatregelen die in het kader van “Next Generation EU” worden genomen. Het EESC is in dit verband van mening dat de economische en sociale partners en de maatschappelijke organisaties een belangrijke rol in dit proces moeten spelen.

1.4.

In dit nieuwe herstel- en wederopbouwproces hoopt het EESC dat de komende conferentie over de toekomst van Europa de gelegenheid zal bieden om de institutionele structuur van de EU te versterken en te verdiepen en om het EU-project daadwerkelijk te vernieuwen, zodat aan de uitdagingen van de komende decennia het hoofd kan worden geboden.

1.5.

De investeringen die in het kader van het economisch stimuleringspakket op korte termijn worden gedaan, mogen de structurele transformatie van de Europese economie in de richting van nulverontreiniging, herstel van de biodiversiteit en klimaatneutraliteit tegen 2050 niet beïnvloeden, of moeten deze transformatie versnellen.

1.6.

Participatie van alle burgers via organisaties van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld zal het mogelijk maken de economie en de samenleving te hervormen. De lidstaten en de EU moeten er daarom voor zorgen dat in dit complexe proces niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

1.7.

Wat nog belangrijker is: een van de belangrijkste lessen die uit de coronacrisis wordt getrokken, is dat de gezondheidszorgstelsels in zowat alle Europese landen moeten worden versterkt door een “Europese gezondheidsunie” tot stand te brengen.

2.   De COVID-19-crisis: een externe symmetrische schok voor de EU met verschillende effecten in de EU-lidstaten

2.1.   De COVID-19-crisis en de gevolgen daarvan voor de EU

2.1.1.

Hoewel het voorbarig zou zijn om op het moment dat deze resolutie wordt opgesteld, de volledige impact van de COVID-19-pandemie in te schatten, is het nu al duidelijk dat dit de ergste economische schok is waarmee de Europese economieën sinds de Tweede Wereldoorlog zijn geconfronteerd. De weg naar herstel zal waarschijnlijk lang en hobbelig zijn. De prognoses van het IMF en de Europese Commissie bevestigen dat deze crisis alle EU-lidstaten in verschillende mate heeft getroffen (1) en niet alleen onze gedragspatronen, maar ook onze productie-, consumptie- en werkgelegenheidspatronen op de proef stelt.

2.1.2.

Het is een ernstige crisis omdat ze de EU heeft getroffen in een tijd van grote economische en politieke zwakte. Sommige landen zijn de negatieve gevolgen van de vorige economische en financiële crisis (2008-2010) nog niet te boven gekomen en hun economieën zijn nog steeds vrij gevoelig, fragiel en kwetsbaar voor schokken. Ook sommige sociale groepen, zelfs in de rijkere lidstaten, zijn nog niet hersteld van de gevolgen van de laatste economische crisis. Dit is bijvoorbeeld het geval voor personen met een handicap (2). Bovendien heeft de crisis toegeslagen op een cruciaal moment voor de EU: in een overgangsfase naar een digitale economie waarbij economische, ecologische en sociale duurzaamheid een gevoelig punt is.

2.1.3.

Dit is een crisis die vanuit economisch en sociaal oogpunt een ontwrichtend effect heeft. Al onze activiteiten en beleidsmaatregelen zijn er dan ook prioritair op gericht om ons leven, onze economische, sociale en milieusystemen en onze organisaties op een “nieuw normaal” af te stemmen.

2.1.4.

De crisis zal een ernstige stresstest zijn voor de Europese Unie als geheel, voor ons economisch systeem en onze sociale modellen, voor onze waarden en voor onze democratie.

2.2.   Economische effecten

2.2.1.

In tegenstelling tot de vorige crisis zijn we dit keer voor veel activiteiten in een onmiddellijke totale lockdown terechtgekomen, wat heeft geleid tot een sterke daling van de productie, een snelle stijging van de werkloosheid en een verslechtering van de levensstandaard (vermindering van het reële inkomen, onzekerheid over de werkgelegenheid, beperkte mobiliteit), een drastische vermindering van de omzet in de buitenlandse handel, zowel binnen de EU als met derde landen, en een scherpe verslechtering van de indicatoren voor de overheidsfinanciën.

2.2.2.

Op basis van de beschikbare analyse van het effect van de COVID-19-crisis op de economische groei, die een vermindering van de groei van het bbp met ongeveer 8 % voorspelt (3), zouden er wereldwijd 24,7 miljoen werklozen bijkomen en staan 13 tot 36 miljoen banen op de tocht (4). In de EU zal de werkloosheidsgraad naar verwachting stijgen van 6,7 % (2019) tot 9,0 % (2020) (5). Deze crisis creëert ook ernstige uitdagingen voor: i) het systeem van kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat van het Europese productiesysteem vormen; ii) het concurrentievermogen van het systeem van grote Europese bedrijven; iii) het voortbestaan van sommige economische sectoren zoals de horeca, toerisme, vervoer en cultuur.

2.2.3.

De ramingen voor 2021 (6) zijn veel optimistischer en stellen een mogelijk herstel in het vooruitzicht dat echter afhankelijk zal zijn van de volgende parameters: de beperkende maatregelen zijn opgeheven; de pandemie blijft onder controle; en de ongekende monetaire, fiscale en regelgevende maatregelen die de lidstaten en de EU hebben genomen, blijken efficiënt te zijn en hebben de onmiddellijke economische en sociale gevolgen van de crisis kunnen verzachten en de langdurige schade aan de economische en sociale betrekkingen en de mondiale waardeketens kunnen beperken.

2.2.4.

Vanuit EU-oogpunt is de interne markt nagenoeg verlamd. Voorts is door de crisispakketten van de lidstaten het risico ontstaan op ongelijke concurrentievoorwaarden, die dringend moeten worden aangepakt. De onzekerheid over toekomstige investeringen is toegenomen en leidende indicatoren zoals PMI (Purchasing Managers Index) of het vertrouwen van bedrijven en consumenten hebben een historisch dieptepunt bereikt.

2.2.5.

De zwaarste economische en sociale gevolgen zullen daarom hoogstwaarschijnlijk in de loop van het tweede kwartaal van dit jaar worden waargenomen, afhankelijk van de mate waarin de verschillende sectoren worden getroffen. In de tweede helft van 2020 kunnen we enig economisch herstel verwachten, hoewel het soort herstel van land tot land kan verschillen.

2.2.6.

Maar nog ernstiger is dat de schok onze gebruikelijke levensstijl en gedragspatronen volledig heeft verstoord en veranderd. Als onderdeel van het herstel- en herstartproces moeten we er niet alleen naar streven de economische prestaties weer op peil te brengen, maar is het misschien wel dringender en belangrijker hoop te geven en de kans te bieden om ons leven aan te passen aan het “nieuwe normaal”, en daarbij o.a. de beginselen van duurzame ontwikkeling volledig in acht te nemen.

2.3.   Sociale effecten

2.3.1.

COVID-19 zal verstrekkende gevolgen hebben voor de arbeidsmarktresultaten. Afgezien van de dringende bezorgdheid over de gezondheid van werknemers en hun gezinnen, zullen het virus en de daaruit voortvloeiende economische schokken de arbeidswereld op drie belangrijke manieren beïnvloeden: 1) de hoeveelheid werk (zowel werkloosheid als gebrek aan werkgelegenheid); 2) de kwaliteit van het werk; en 3) de effecten op specifieke groepen met minder kansen op de arbeidsmarkt. Sommige categorieën werknemers worden meer getroffen omdat ze geen sociaal vangnet hebben: jongeren in onzekere banen, oudere werknemers, werknemers met een handicap, vrouwen omdat ze oververtegenwoordigd zijn in de zwaarst getroffen sectoren of omdat ze thuisblijven om voor familieleden te zorgen, zelfstandigen en platformwerkers, laagbetaalde werknemers, migrerende werknemers en mensen die “onzichtbaar” worden genoemd, d.w.z. die zwartwerk verrichten. Ook de armoede onder werkenden zal waarschijnlijk aanzienlijk toenemen (7).

2.3.2.

Prioritair moeten de werkgelegenheid en het inkomen van alle werknemers worden veiliggesteld en moet het huidige beleid worden vormgegeven met de lange termijn in gedachten. De EU heeft behoefte aan een sterke Europese strategie voor sociaal herstel en wederopbouw op EU- en nationaal niveau, waarbij de sociale partners actief worden betrokken teneinde de economie nieuw leven in te blazen, de rechten van werknemers te beschermen en het welzijn van iedereen te waarborgen. Er zijn grondigere institutionele en beleidshervormingen nodig om het herstel te versterken en veerkracht op te bouwen door middel van robuuste en universele socialebeschermingsstelsels die als automatische economische en sociale stabilisatoren kunnen fungeren in het geval van crises. Een en ander moet ook bijdragen tot herstel van het vertrouwen in instellingen en regeringen.

2.3.3.

Bipartiete en tripartiete sociale dialoog tussen regeringen, werknemers- en werkgeversorganisaties is een belangrijk instrument voor de ontwikkeling en uitvoering van duurzame oplossingen, op zowel gemeenschapsniveau als mondiaal niveau. Dit vereist sterke, onafhankelijke en democratische organisaties van de sociale partners.

2.3.4.

Er moet in het bijzonder op worden gelet dat een herstel van deze crisis met twee snelheden, zoals we bij de laatste crisis hebben gezien, wordt voorkomen. Steun is geboden voor alle groepen, om samen te kunnen te herstellen, zonder dat meer kwetsbare sociale groepen geduldig moeten wachten totdat ook voor hen zoals voor de rest van de bevolking de arbeids- en leefomstandigheden verbeteren. Dit geldt met name voor jongeren, mensen met een handicap, mensen uit etnische minderheden, maar ook voor migranten en vluchtelingen.

2.3.5.

Speciale aandacht en actie is voorts nodig voor groepen buiten de arbeidsmarkten die al in armoede leven, en voor nieuwe met armoede bedreigde groepen die naar verwachting zullen toenemen. Deze groepen lopen het risico verder gemarginaliseerd te worden, wat gepaard gaat met veel sociale en gezondheidsproblemen.

2.3.6.

Maatschappelijke organisaties zelf behoren tot de slachtoffers van ongelijkheden en zwakheden in het systeem. Hun huidige en toekomstige vermogen om in te spelen op de behoeften wordt bedreigd door de vaak schaarse en fluctuerende middelen. Dit moet worden aangepakt door te zorgen voor financieringsmechanismen voor middenveldorganisaties.

3.   Evaluatie van de reactie van de EU op de COVID-19-crisis

3.1.   De noodmaatregelen

3.1.1.

Momenteel is de coronapandemie in Europa (en vergelijkbaar in de hele wereld) bepalend voor alle parameters van ons leven, met inbegrip van de economische activiteit, organisatie en systemen. Het economisch instrumentarium en beleid staan volledig in het teken van een succesvolle oplossing van de crisis en zijn erop gericht een substantiële bijdrage te leveren aan het beëindigen ervan. Maar zelfs in deze kritieke periode is het zaak te garanderen dat:

de gemobiliseerde financiële bronnen effectief worden gebruikt en doelgericht worden ingezet, afhankelijk van de behoeften;

alle in aanmerking komende subjecten (natuurlijke personen, bedrijven en ondernemingen, non-profitorganisaties, openbare dienstverleners enz.) die door de pandemie zijn getroffen, een billijke compensatie krijgen;

de economie klaar zal zijn om te herstarten wanneer de pandemie voorbij is, en tegelijkertijd lering zal hebben getrokken uit de huidige pandemie op het gebied van sociale kwesties die dringend moeten worden aangepakt.

3.1.2.

Hoewel de markt en de economie geen diagnose of evaluatie kunnen maken van een onbekend medisch probleem, zou het tegelijkertijd vrijwel onmogelijk zijn om het pandemieprobleem op te lossen zonder rekening te houden met de economische en financiële kosten en gevolgen ervan.

3.1.3.

Tot nu toe hebben de lidstaten en de respectieve EU-instellingen een reeks nood-, preventie-, stabilisatie- en compensatiemaatregelen genomen om op de crisis te reageren. We kunnen deze maatregelen in verschillende categorieën onderverdelen, zoals: monetaire en stabiliserende maatregelen, fiscale maatregelen, garantie- en kredietmaatregelen, en maatregelen op het gebied van regelgeving en procedures. De maatregelen zijn gericht op alle gebieden van het leven, maar vooral op de economie en het bedrijfsleven, en op sociale kwesties (zie bijlage 1).

3.1.4.

De maatregelen vormen een veelomvattende economische beleidsmix, waaronder een monetaire beleidsreactie, hoofdzakelijk via een nieuwe golf van kwantitatieve versoepeling, aangevuld met de nieuwe regeling voor de aankoop van effecten ter ondersteuning van de liquiditeit van de financiële markt onder de verantwoordelijkheid van de ECB, een macro-economische stabilisatiefunctie via het ESM, een reeks begrotingsmaatregelen, te beginnen met de tijdelijke vaststelling van flexibele begrotings- en staatssteunregels, via enorme begrotingsinjecties ter ondersteuning van bedrijven en personen die door de pandemie zijn getroffen, het uitstel van terugbetalingsverplichtingen, en de massale herverdeling van EU-begrotingsstromen. Ook zeer belangrijk is het pakket aan regelgevende en procedurele maatregelen van verschillende aard.

3.1.5.

De omvang van de financiële bronnen die verband houden met de maatregelen ter ondersteuning van de Europese samenleving wordt geschat op bijna 3 000 miljard EUR (16 % van het bbp van de EU in 2019). Tot dusver is het een economische beleidsmix van maatregelen die op het niveau van de EU en vooral van de lidstaten ten uitvoer worden gelegd. In het oorspronkelijke EU-plan voor een economische reactie op het coronavirus is slechts 165 miljard EUR rechtstreeks gekoppeld aan gemeenschappelijke EU-financieringsbronnen in de vorm van subsidies en financiële instrumenten. De andere door de EU geïnitieerde stappen omvatten maatregelen ter ondersteuning van de liquiditeit, om flexibelere regels toe te passen of om financiële instrumenten op basis van garanties in te zetten. Alle andere directe, op de begroting gebaseerde maatregelen bestonden uit stappen die door de lidstaten werden genomen of worden uitgevoerd. Het aandeel van de door de EU voorbereide stappen is vervolgens toegenomen.

3.1.6.

Het meest recente pakket van de Europese Commissie over toekomstige EU-financiering, met inbegrip van een voorstel voor een tijdelijk Europees herstelplan (“Next Generation EU” genaamd) en een substantiële aanpassing van het oorspronkelijke voorstel voor het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU voor de periode 2021-2027, betekent in feite een revolutie op dit gebied.

3.1.7.

Tot slot levert de Europese Commissie met haar eind mei aangekondigde uitgebreide pakket een substantiële bijdrage aan een oplossing voor de huidige situatie. Het pakket is gekoppeld aan een robuust en doelgericht nieuw instrument dat uitsluitend gericht is op de exit, de herstart en het herstel na COVID-19. De aandacht gaat uit naar de werkelijke behoeften teneinde de interne markt homogeen en operationeel te houden. Het financieringsmodel lijkt vrij redelijk te zijn en staat voor zowel innovatie als solidariteit met de lidstaten. De werking van het toekomstige EU-herstelplan moet complementair zijn aan het nieuwe MFK, waarbij ook andere EU-prioriteiten, die niet noodzakelijkerwijs verband houden met de pandemie, voldoende tot uiting moeten komen (bijv. de EU Green Deal, de verbetering van de eengemaakte markt en de voorwaarden voor het concurrentievermogen van de EU, de Europese pijler van sociale rechten en de geleidelijke aanpassing aan de beginselen van duurzame ontwikkeling alsook aan alle internationale verdragen en overeenkomsten die door de EU en haar lidstaten zijn ondertekend en geratificeerd).

3.2.   Analyse en conclusie met betrekking tot de (on)toereikendheid van de maatregelen

3.2.1.

Zoals gezegd is de problematiek zo omvangrijk dat de juiste oplossing alleen gevonden kan worden met een goed gecoördineerde beleidsmix en duidelijke bevoegdheden van de specifieke actoren, met een relevante doelbepaling en een tijdschema voor actie. In het kader van de aangenomen maatregelen worden verschillende nieuwe innovatieve benaderingen gehanteerd die ook bruikbaar zijn voor de volgende periode.

3.2.2.

Het is de eerste keer sinds de laatste crisis en de gevolgen daarvan dat het pas opgerichte ESM de kans geboden wordt om de macro-economische omgeving van de eurozone te stabiliseren. De reactie op het gebied van het monetaire beleid is ook zeer relevant geweest om de financiële sector in staat te stellen functioneel en efficiënt te blijven, met voldoende liquiditeit. Van groot belang zijn ook de maatregelen tot invoering van flexibelere regels voor staatssteun en begrotingsdiscipline, die het mogelijk maken de financiële middelen in omloop te houden wanneer het risico van een verminderde totale vraag toeneemt. Het is van vitaal belang geweest om zo snel mogelijk alle door de crisis getroffen entiteiten — particulieren, bedrijven en non-profitorganisaties — te compenseren door hun verplichtingen uit te stellen en de schade te vergoeden die zij tijdens de periode van lockdown hebben geleden.

3.2.3.

De noodmaatregelen waren ook zeer adequaat. Uit de praktijk is gebleken dat de lidstaten in de context van een levensbedreigend risico er nog steeds de voorkeur aan geven om het beheer in eigen handen te houden. Een aantal gecoördineerde maatregelen in verband met de levering van essentiële medische goederen en apparatuur was niet alleen om praktische redenen nodig geweest, maar ook om de waarden van de Europese interne markt recht te doen. Dit kan ook inspiratie leveren voor de invoering van maatregelen in het kader van de exitstrategie en de opheffing van de beperkingen, die zorgvuldig moeten worden gecoördineerd. Deze noodsituatie biedt voorts aanzienlijke ruimte voor garantie- en kredietinstrumenten, ditmaal grotendeels onder leiding van het EIB-instrumentarium. Een en ander wijst erop dat in het kader van de toewijzingsregels met betrekking tot het algemeen belang meer particulier kapitaal moet worden ingezet. Wanneer de werkelijke behoefte zo groot is dat de beperkte middelen van de overheid tekortschieten, is dit de enige oplossing die in een tijd van “nieuw normaal” verder kan worden ontwikkeld.

3.2.4.

Net als bij de crisis van tien jaar geleden is ook nu aan het licht gekomen hoe de EU-begroting onvoldoende op onverwachte schokken kan reageren, met name nu de schokken zich aan het einde van het huidige financiële kader voordoen. De flexibiliteit van de EU-begroting is herhaaldelijk een van de belangrijkste zwakke punten van de financiële architectuur van de EU gebleken. Als er werkelijk enorme financiële middelen moeten worden gemobiliseerd, zal er een nieuw instrument moeten worden gecreëerd (zoals het herstelinstrument Next Generation EU), anders zal er een beroep moeten worden gedaan op de lidstaten om dit te doen. Deze situatie toont duidelijk aan dat het financiële systeem van de EU verder moet worden verbeterd, vooral met het oog op onverwachte schokken; het huidige model biedt de EU onvoldoende gemeenschappelijke financiële basis om de macro-economische stabiliteit van de EU en de eurozone te ondersteunen.

3.3.   Evaluatie van de bevoegdheden van de EU-instellingen om dergelijke maatregelen te nemen

3.3.1.

Afgaande op de bovenstaande beschrijving en analyse stellen wij de relevante en tijdige reactie van de ECB en de Eurogroep om het ESM te activeren, zeer op prijs. Ook de reactie van de Europese Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de goedkeuring van flexibelere regels en noodmaatregelen ter ondersteuning van de toeleveringsketens van goederen en uitrusting die cruciaal waren om te reageren op het begin en de verspreiding van de pandemie, was uiterst relevant. Na enige tijd nam de Commissie een leidersrol op zich door in mei een uitgebreid pakket maatregelen in te voeren en toe te passen, met onder meer het aangepaste nieuwe MFK-voorstel en het “New Generation EU”-plan. Nu is het belangrijk om steun te krijgen van de lidstaten teneinde een consensus te bereiken over het pakket en het zo snel mogelijk in de praktijk te brengen. De belangrijkste les is nog steeds dat de EU als geheel behoorlijk kwetsbaar is in geval van grootschalige exogene schokken en ondanks voortdurende verbetering in bepaalde opzichten slecht toegerust is om die het hoofd te bieden. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de zeer beperkte flexibiliteit en bereidheid van de EU-begroting om te reageren.

3.3.2.

Bovendien heeft het enige tijd geduurd voordat de EU-instellingen en de lidstaten maatregelen namen om de integriteit, homogeniteit en doeltreffendheid van de eengemaakte markt, de belangrijkste economische verworvenheid van het EU-integratieproces, te waarborgen.

3.4.   Scenario’s en uitdagingen voor de toekomst

3.4.1.

Het meest waarschijnlijke scenario voor de toekomst is dat de economische cyclus zijn dieptepunt bereikt tijdens het tweede kwartaal van 2020, met geleidelijke tekenen van herstel in de tweede jaarhelft. Als er geen tweede pandemiegolf komt en de exit- en herstelstrategieën passend en doeltreffend zijn, zal de opleving naar verwachting voortduren in 2021 en het niveau van vóór de COVID-19-crisis worden bereikt in 2022 wat de economische output betreft en in 2023 wat de investeringsactiviteit betreft. Dit scenario kan worden beschouwd als realistisch, zij het enigszins optimistisch. Aangezien de onzekerheid groot blijft, moet de EU echter ook voorbereid zijn op minder positieve ontwikkelingen, met mogelijk ook de herinvoering van beperkende maatregelen, meer noodmaatregelen, een grotere inzet om de gevolgen te verzachten en een meer gerichte compensatie van bedrijven en personen in nood.

3.4.2.

Deze situatie is niet enkel een fase van cyclische economische ontwikkeling, maar ook een belangrijk en beslissend moment op het vlak van structurele veranderingen en hervormingen van de Europese economische en sociale stelsels en organisatie. Het doel is nu niet alleen om de economie in de praktijk weer op gang te brengen (en de cyclus weer op het niveau te brengen van de periode van vóór de COVID-19-crisis), maar, wat veel belangrijker is, om ingrijpende kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen uit te denken en door te voeren. Het is de bedoeling om een algemene evaluatie te verrichten van ons sociaal-economisch-ecologisch model en om de voor- en nadelen daarvan in kaart te brengen. De radicale wederopbouw moet niet alleen in nieuw of aangepast beleid worden weerspiegeld, maar ook in nieuwe bevoegdheden waarbij alle actoren betrokken worden (in de betrekkingen tussen de lidstaten en de instellingen van de Unie en intern tussen de EU-instellingen onderling) in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Dit is ook het moment om na te gaan waarom onze huidige sociale en economische structuren zoveel mensen zo kwetsbaar maken voor zulke schokken. De huidige pandemie heeft ook bijzondere kwetsbaarheden blootgelegd voor degenen die door hun onzekere arbeidssituatie geen recht hebben op sociale bescherming en geen verlof kunnen krijgen in tijden van nood alsook voor degenen die geïsoleerd waren van hun gemeenschappen en de ondersteunende netwerken die daarin bestaan.

3.4.3.

De belangrijkste doelstellingen van het proces van herstel en wederopbouw zijn:

het volledige potentieel van de eengemaakte markt ontsluiten om die geïntegreerd, functioneel en doeltreffend te houden en het concurrentievermogen te herstellen;

de eengemaakte markt aanvullen met een ambitieuze sociale agenda, in het bijzonder de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten om sociale opwaartse convergentie te waarborgen.

de noodzakelijke structurele veranderingen en daarmee verband houdende investeringsactiviteiten blijven nastreven, vooral op het vlak van digitale, slimme en sociale innovaties en de groene transitie;

het concurrentievermogen van de EU voortdurend verbeteren;

de voorwaarden creëren om het zelfvoorzienend vermogen en de veerkracht van de EU bij de aanpak van mondiale invloeden te versterken;

de voorwaarden creëren om de controle over strategische EU-activa en industrieën te behouden;

iedereen hulp bieden bij de toegang tot de arbeidsmarkt om een inclusieve en veerkrachtige beroepsbevolking tot stand te brengen;

investeren in de inclusie van bepaalde gemarginaliseerde gemeenschappen om hun volwaardige sociale en economische participatie te waarborgen;

de EU-toeleveringsketens in geval van risico’s en noodsituaties aanzienlijk verbeteren.

4.   Na de COVID-19-crisis: er kan en moet een en ander veranderen in de Europese Unie

4.1.   De “zwarte zwaan”

4.1.1.

Veel waarnemers associëren de COVID-19-crisis met de term “zwarte zwaan”, die door de Libanese wiskundige Nassim Nicholas Taleb werd bedacht: “een zeldzame en onvoorspelbare gebeurtenis die zich tegen alle normale menselijke verwachtingen in voltrekt en ontwrichtend is omdat hele levens erdoor op hun kop kunnen komen te staan, percepties veranderen en gemeenschappen die door het verschijnsel worden getroffen nooit meer hetzelfde zullen zijn (8)”. Klopt het wel dat we de COVID-19-crisis als een zwarte zwaan moeten zien? Is dit zo’n onvoorspelbare gebeurtenis? Of hebben we onze gezondheidszorgstelsels, strategische productie en sociale structuren verzwakt met een reeks slechte keuzes? Op de oude voet doorgaan kan geen politieke optie meer zijn om de gevolgen van de crisis aan te pakken. Europa heeft de mogelijkheid en de kans om een andere wereld op te bouwen en de EU moet daarbij een belangrijke rol spelen.

4.1.2.

Een andere mix en timing van beleidsreacties is dan ook noodzakelijk om van deze crisis te herstellen. Met een goede aanpak kunnen we ons hier doorheen slaan, levens en maatschappelijk welzijn redden, onze sociaaleconomische modellen omvormen tot modellen die nog meer gericht zijn op mens en natuur en een impuls geven aan wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling.

4.1.3.

Daarom moeten we ons nu concentreren op wat voor iedereen essentieel is: bedrijven helpen om de crisis te boven te komen en hen ertoe in staat te stellen fatsoenlijk werk aan te bieden, goede levens- en arbeidsomstandigheden, gelijke toegang tot gezondheidszorg, schoon voedsel, schoon water, schone lucht en schone consumentenartikelen, een goed gedijende natuur, een veilig klimaat voor de volgende generatie, een samenleving die steeds inclusiever wordt en voor iedereen toegankelijk is en sterke en goed functionerende democratieën die ons blijven beschermen in tijden van nood. Om dit te bereiken moeten we ambitieus zijn en op het juiste moment de juiste beslissingen nemen: “een EU-plan voor wederopbouw en herstel”.

4.1.4.

De Europese Commissie moet concrete maatregelen treffen om overheden te doen afstappen van een “alarmtoestand” die afbreuk doet aan de mensenrechten en de rechtsstaat. Overheden mogen de coronacrisis niet misbruiken en mogen geen maatregelen nemen die verder gaan dan wat absoluut noodzakelijk is om de crisis het hoofd te bieden — bijv. maatregelen die een inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer, het eerlijk verloop van de wetgevingsprocedure, rechterlijke bevoegdheden en rollen of rechten van burgers en het maatschappelijk middenveld. Alle maatregelen die worden genomen, moeten proportioneel zijn en erop gericht zijn de openbare veiligheid te waarborgen. Met name de vrijheid van meningsuiting moet worden gevrijwaard voor wie de door de huidige situatie veroorzaakte uitdagingen aan de orde stelt.

4.2.   Richtsnoeren voor een EU-plan voor herstel en wederopbouw

4.2.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat het herstel van de gevolgen van de coronacrisis alleen kans van slagen heeft als een en ander gepaard gaat met een herstructurering van onze samenleving: we moeten evengoed inzetten op wederopbouw als op herstel. We kunnen zaken uit het verleden niet zomaar herstellen; ook herstructurering en verbetering zijn geboden. Voor het EESC moeten herstructurering en verbetering gebaseerd zijn op de beginselen die ten grondslag liggen aan al onze werkzaamheden: de eengemaakte markt volledig operationeel maken, mensenrechten, democratische waarden en de rechtsstaat beschermen, de SDG’s verwezenlijken, een circulaire economie creëren en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de EU bereiken. Tevens moeten goed bestuur en democratische verantwoording worden gegarandeerd.

4.2.2.

Hoe goed en uitgebreid de te nemen maatregelen ook zijn, zij zijn slechts doeltreffend en kunnen alleen op steun rekenen als ze op het terrein worden toegepast en de mensen bereiken voor wie ze bedoeld zijn. Daarom moet er hard worden gewerkt om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen en de lidstaten ze doeltreffend uitvoeren.

4.2.3.

Het is cruciaal dat we lessen trekken uit een sociaal falen dat aan de basis lag van een onevenredig aantal doden tijdens deze pandemie. Daarbij denken we aan tehuizen voor personen met een handicap en ouderen, waar tijdens de crisis in verhouding zeer veel besmettingen en sterfgevallen werden geteld. Dit moet een waarschuwing zijn dat EU-geld nooit mag worden geïnvesteerd in dergelijke instellingen die mensen niet alleen het recht ontzeggen om te leven zoals zij willen, maar ook structureel gezien slecht toegerust zijn om mensen te beschermen in gevallen van overmacht.

4.2.4.

De coronacrisis heeft jammer genoeg ook duidelijk gemaakt dat het van essentieel belang is om in de hele EU intensiever pedagogisch werk te verrichten met het oog op een burgercultuur van mensenrechten en democratische co-existentie op grond van de beginselen en waarden van artikel 2 VWEU. Wij hameren op onze diepe en voortdurende verbondenheid met de fundamentele waarden van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat, als bedoeld in de oprichtingsverdragen van de EU.

4.2.5.

Solidariteit is het sleutelwoord bij de aanpak van de crisis. Solidariteit met zorgverleners in ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Solidariteit met werknemers die het zonder loon moeten stellen en met werkgevers die afzien van lonen en bonussen om hun bedrijven te redden. Solidariteit van overheden met economische, maar ook culturele en andere sectoren van de samenleving die niet kunnen overleven zonder hulp. En bovenal solidariteit tussen landen, met name binnen de EU, want de landen binnen de EU zijn economisch zo nauw met elkaar verbonden dat alleen een gezamenlijke en constructieve aanpak van de impact van de crisis doeltreffend zal zijn.

4.2.6.

Een zeer grootschalig groen investeringsplan zal de nodige economische stimulans geven en weerbaarheid tegen toekomstige schokken opbouwen. Het volbrengen van een ambitieuze taak als deze ingrijpende hervormingen kan alleen slagen onder zeer specifieke voorwaarden, die uitdrukkelijk moeten worden erkend. Daarom moeten de economische en ecologische ambities van het COVID-19-herstelplan hand in hand gaan, wat resulteert in een win-winsituatie. Dat vergt een strenge selectie van investeringsprogramma’s, die gericht zijn op sectoren die veel potentieel bieden wat betreft economische groei, het scheppen van werkgelegenheid en ecologische transformatie (de groene stimulans).

4.2.7.

Daartoe zou een Europees groen stimuleringspakket in het leven moeten worden geroepen dat twee fundamentele doelstellingen heeft: ten eerste moet de economie worden gestimuleerd en moeten er nieuwe banen worden geschapen of banen die op de tocht staan worden veiliggesteld, en ten tweede moet ervoor worden gezorgd dat de Europese economie in de toekomst schoon en veerkrachtig wordt. Of zoals vicevoorzitter Frans Timmermans tweette: “Het herstel dat wij voorstellen zal de samenleving opleveren die deze en toekomstige generaties nodig hebben: schoon, voorspoedig, veerkrachtig. Waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten.”

4.2.8.

Maak van wederkerigheid een vereiste. Wanneer openbare middelen worden gebruikt om de particuliere sector een toekomstperspectief te bieden, mag de samenleving verwachten dat daarbij waarde wordt gecreëerd voor de samenleving. Te denken valt aan afspraken over het betalen van belastingen, goed sociaal gedrag van werkgevers, het niet uitkeren van dividenden of bonussen, en een verplichting om inspanningen te leveren om CO2-emissies te verminderen, de naleving van milieuwetgeving en het verduurzamen van het mobiliteitsbeleid van bedrijven.

4.2.9.

Het huidige economische model heeft als referentiemeeteenheid (totem) het bbp, een meeteenheid waarmee nooit berekend kon worden wat er echt toe doet voor mensen. Vandaag nadenken over een nieuw model van economische en sociale ontwikkeling voor de EU betekent volgens het EESC deze belangrijke economische indicator samennemen met een indicator die even belangrijk is, met name het welzijn van een gemeenschap.

4.2.10.

Het EESC gelooft dat bij een plan voor wederopbouw en herstel mensen en de toekomst van onze planeet centraal moeten staan. Op korte termijn zo veel mogelijk nettowerkgelegenheid behouden is in dit opzicht cruciaal. Het is echter ook cruciaal om de stip aan de horizon in het vizier te houden: een toekomstbestendige economie die voorziet in de behoeften van de samenleving, niet bijdraagt aan de klimaatverandering, slim omspringt met hulpbronnen en de Europese rentabiliteit aanvult met een gezonde leefomgeving en goede werkgelegenheid. We moeten naar die stip, naar een duurzame toekomst toewerken. Een toekomstbestendige economie moet ook zo toegankelijk mogelijk zijn voor alle soorten werkenden en iedereen de mogelijkheid bieden om bij te dragen aan zijn gemeenschap en de samenleving als geheel. Wij moeten lessen trekken uit de nieuwe flexibiliteit die werkgevers tijdens de crisis aan de dag hebben gelegd om in te spelen op de behoeften van degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan (personen met een handicap, langdurig werklozen, oudere werknemers) teneinde hun betrokkenheid bij een nieuwe, groenere economie te bevorderen. Laten we koers zetten naar die stip, een duurzame toekomst.

4.2.11.

De EU en haar lidstaten moeten ervoor zorgen dat nieuwe ondernemingen uit de schone economie, met name start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), toegang hebben tot het kapitaal dat ze nodig hebben om de oplossingen van morgen te ontwikkelen.

4.2.12.

De sociale partners moeten betrokken worden bij de ontwikkeling en versterking van steunmaatregelen om het gebrek aan economische activiteit in veel sectoren te compenseren en alle soorten werkenden en kleine bedrijven te beschermen. Passende en duurzame werkloosheidsuitkeringen en andere vormen van bijstand zijn noodzakelijk, waaronder de Europese minimumnormen met betrekking tot de nettovervangingsratio, de duur van het recht op een werkloosheidsuitkering en de dekking. In sectoren waar het haalbaar is, kan — in overleg met de sociale partners — werktijdverkorting worden ingevoerd. In sommige lidstaten kunnen in quarantaine geplaatste werknemers aanspraak maken op de loondoorbetaling bij ziekte. De toegang tot telewerken vereenvoudigen in overleg met de sociale partners is een andere mogelijkheid om de situatie van ondernemingen, werknemers en zelfstandigen te verlichten. Bovendien kunnen overheden financiële steun en technische bijstand verlenen aan kmo’s om hen te helpen met het snel breder invoeren van telewerken.

4.2.13.

De participatie van alle burgers, via de organisaties van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, zal het mogelijk maken de economie en de samenleving te hervormen. De lidstaten en de EU moeten er daarom voor zorgen dat bij dit complexe proces niemand aan zijn lot wordt overgelaten, in het bijzonder de werknemers met het meest onzekere werk, mensen die bijna de pensioenleeftijd hebben bereikt, personen met een handicap, vrouwen die minder gewaardeerd werk verrichten en jongeren, met name degenen die behoren tot zichtbare minderheden en degenen met een migratieachtergrond en vooral degenen die tot meer dan een van deze groepen behoren.

5.   Het herstelplan

Het EESC pleit voor een groen herstel, een krachtig sociaal herstel en een krachtig economisch herstel en betoogt dat een dergelijke ambitieuze agenda van ingrijpende hervormingen kan worden uitgevoerd als die gebaseerd is op zes beginselen: solidariteit, concurrentievermogen, duurzaamheid, behoud van werkgelegenheid, waarborging van inkomen en participatie. Hoe krachtiger de herstelmaatregelen zijn en hoe beter ze zijn afgestemd op de situatie van de lidstaten en hun bevolking, hoe geloofwaardiger Europa zal zijn en hoe beter het in staat zal zijn om het hoofd te bieden aan de ongekende uitdagingen waarmee deze crisis ons confronteert.

5.1.   De eengemaakte markt

5.1.1.

De strategie voor de eengemaakte markt staat centraal in het Europese project, en maakt een vrijer verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal mogelijk en biedt kansen voor Europese bedrijven, consumenten en werknemers. Er moeten maatregelen worden genomen om het volledige potentieel volledig te ontsluiten door obstakels weg te nemen. Voorts moet de eengemaakte markt in de nasleep van de crisis en in de context van andere aspecten van een veranderende omgeving, zoals digitalisering, volledig worden aangepast aan nieuwe ideeën en bedrijfsmodellen. Het doel is dus om de eengemaakte markt te herstellen, nieuw leven in te blazen en opnieuw op te bouwen als instrument voor herstel. Op korte termijn is een onmiddellijke opening van de grenzen geboden. Daarnaast moeten we kortetermijnmaatregelen nemen met twee doelen voor ogen:

Spanningen aanpakken. Hier is het ongelijke speelveld dat zich nu aftekent, een ernstig punt van zorg. De stimuleringspakketten van de lidstaten zijn zeer uiteenlopend en hebben (met de goede bedoeling om een deel van de vraagschok op te vangen) een ongelijk speelveld tussen de lidstaten teweeggebracht. Voorts moet de kwestie van staatssteun worden besproken en geanalyseerd vanuit een sectoraal perspectief, waarbij gekeken wordt naar hoe deze maatregelen op korte en lange termijn de concurrentie en een gelijk speelveld verstoren.

De economie en productiviteit op gang brengen. Wij hebben productiviteit in de reële economie nodig (dat betekent banen, koopkracht en basisproducten en -diensten). Deze productiviteit kan een andere vorm aannemen en door diverse bedrijfsmodellen worden gegenereerd, maar er moet op dit gebied actie worden ondernomen als we willen voorkomen dat de bestaande ongelijkheid nog toeneemt. De economie en productiviteit moeten worden aangezwengeld met steunpakketten en een gunstig klimaat voor kmo’s en de industrie. Zoals bekend vormen kmo’s de ruggengraat van de Europese economie en hebben ze specifieke steun nodig, zij het zonder extra lasten of administratieve rompslomp. Kmo’s kunnen de crisis enkel te boven komen als er EU- en nationale financiële steun ter beschikking wordt gesteld. Hierbij zijn subsidies, leningen, waarborging van de liquiditeit, fiscale stimulansen, gunstige voorwaarden om personeel in dienst te houden en te nemen, een herziening van de faillissementswetgeving en andere steun van cruciaal belang. Op het gebied van faillissementsrecht moet de EU wetgevende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat kleine bedrijven die failliet zijn gegaan als gevolg van COVID-19, snel kunnen heropstarten. Deze maatregelen moeten in de tijd beperkt zijn.

5.2.   Industriële strategie

5.2.1.

Er is een goed gecoördineerd Europees industriebeleid nodig om zowel de huidige problemen in verband met de COVID-19-crisis en de uitdagingen in de periode daarna aan te pakken als aandacht te besteden aan aspecten als digitalisering en duurzaamheid. Dit beleid moet gepaard gaan met grootschalige investeringen in duurzame economische en bedrijfsstructuren en de keuze voor hoogwaardige reguliere vaste contracten. Door het innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen te benutten en geleidelijk over te gaan naar een inclusieve, circulaire en klimaatneutrale economie zouden zowel de voorzieningszekerheid van grondstoffen op lange termijn als de bevoorrading op korte termijn kunnen worden veiliggesteld, wat belangrijk is voor toekomstige uitdagingen.

5.2.2.

Cruciale bedrijfstakken en sectoren moeten in kaart worden gebracht en worden ondersteund, zowel qua personeel als in termen van onderzoek, en dit moet resulteren in een Europees industriebeleid dat deze strategische sectoren beschermt tegen de markt en dat de voorzieningszekerheid van essentiële middelen als beademingsapparatuur, mondmaskers en andere producten in een pandemische situatie waarborgt. Dit betekent dat steun moet worden verleend aan bedrijven die hun productiecapaciteit terughalen naar Europa, zodat de EU de controle over de productie terugkrijgt en autonoom kan opereren op de wereldmarkt, steeds in overeenstemming met de beginselen van een rechtvaardige milieutransitie. Deze bedrijven en ondernemingen moeten duurzaam zijn, een goede werknemersparticipatie kennen en deelnemen aan de Green Deal, die het kader vormt voor de herstel- en wederopbouwplannen.

5.2.3.

Het concept van servicegerichte ondernemingen houdt in dat bedrijven die het meest bijdragen aan het gemeenschappelijk welzijn (bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidszorg, maatschappelijk werk, onderwijs, vernieuwing, de culturele en creatieve sector) en die profiteren van en bijdragen aan een eerlijk, concurrerend en duurzaam bedrijfsklimaat moeten worden gekoesterd. Natuurlijk gaan sociale en milieu-urgentie hand in hand, maar de noodzaak van milieubescherming zal meer dan ooit als een rode draad door al onze acties en beleidsmaatregelen moeten lopen, willen we de vernietiging van ons (eco)systeem afwenden. In dit verband moet bijvoorbeeld de financiële steun aan bedrijven in vervuilende sectoren afhankelijk worden gesteld van de vraag of zij daadwerkelijk overstappen op een sociale en milieuvriendelijke manier van produceren.

5.2.4.

Europa moet activiteiten financieren op basis van twee criteria: ten eerste moet er sprake zijn van het terughalen van strategische productie om Europa onafhankelijk te maken, vooral waar het gaat om de bescherming van de volksgezondheid en de respons op gezondheidscrises, waarbij hoogwaardige banen worden gecreëerd; ten tweede moet de focus liggen op duurzame investeringen die maatschappelijk verantwoord en milieuvriendelijk zijn. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) kunnen, net als grote ondernemingen en sociale ondernemingen, een cruciale rol spelen bij de herstructurering van het Europese productiesysteem.

5.3.   De Green Deal

5.3.1.

Om de overgang naar een meer duurzame en veerkrachtige Europese economie te bevorderen, moet het groene stimuleringspakket ervoor zorgen dat de wederopbouw inclusief is en dat geen enkele Europese burger aan zijn lot wordt overgelaten.

5.3.2.

De investeringen die in het kader van het economisch stimuleringspakket op korte termijn worden gedaan, mogen de structurele transformatie van de Europese economie in de richting van nulverontreiniging, herstel van de biodiversiteit en klimaatneutraliteit tegen 2050, overeenkomstig het beginsel van schadepreventie, niet beïnvloeden of moeten deze transformatie versnellen. Met het oog hierop moet het groene stimuleringspakket vooral maatregelen omvatten die een positieve invloed hebben op het verhogen van de hulpbronnenefficiëntie, het behoud van ons natuurlijk kapitaal en de reductie van broeikasgasemissies op middellange en lange termijn, met als uiteindelijk doel klimaatneutraliteit.

5.3.3.

Het is ook belangrijk dat het groene stimuleringspakket doelgericht is en economische steun en stimulansen biedt aan sectoren die een zo groot mogelijk positief effect hebben op de totale vraag. Om een maximale economische output te bereiken, moet het groene stimuleringspakket gericht zijn op sectoren met een aanzienlijk potentieel voor het scheppen van werkgelegenheid, op voorwaarde dat de nodige vaardigheden voorhanden zijn. Zo moet rekening worden gehouden met de asymmetrische impact van de coronacrisis, die de economie van de zuidelijke EU-landen onevenredig hard treft.

5.3.4.

Met de Europese Green Deal heeft de Europese Unie een eerste stap gezet naar een duurzame economie. Het is dan ook zinvol om economische steunmaatregelen te combineren met verdere stimulering van die transitie. Overheidsmiddelen moeten zodanig worden ingezet dat ze een positief effect hebben op de samenleving en het milieu. In termen van werkgelegenheid betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat dezelfde banen of dezelfde economische activiteiten moeten worden behouden of gered. Als een bedrijf of sector geen redelijke vooruitzichten heeft in een duurzame economie, kan het steunpakket worden gebruikt voor aanpassingen binnen de sector of voor een verschuiving van de ene sector naar de andere.

5.3.5.

De Green Deal vereist in de toekomst veerkrachtige bedrijven die ernaar streven om succesvol te zijn. Europese bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, zijn relevante en maatschappelijk belangrijke actoren. Zij moeten zich in hun werk laten leiden door het politieke concept van een “rechtvaardige transitie”. Een “duurzame onderneming” met een krachtige “werknemersstem” is een belangrijke politieke speler die de plicht tot informatie, raadpleging en participatie van werknemers op het niveau van de raad van bestuur respecteert en het macro-economisch beleid meeneemt in collectieve overeenkomsten. Door werknemers, vakbonden en ondernemingsraden in staat te stellen een actieve rol te spelen bij de uitvoering van het bedrijfsbeleidsplan, dat is gebaseerd op het concept van een “duurzame onderneming voor een rechtvaardige transitie”, wordt perspectief geboden op fatsoenlijke arbeidsplaatsen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden in een gezonde omgeving en regio’s waar het de moeite waard is om te wonen.

5.3.6.

De steunpakketten moeten worden gespreid, omdat niemand kan voorspellen hoe de economie zich na de coronacrisis zal ontwikkelen. Wij pleiten dan ook voor een stapsgewijze tenuitvoerlegging van de steunmaatregelen, zodat aanpassingen kunnen worden gedaan op basis van de vooruitgang en evaluatie van een sector, mede afhankelijk van de omvang van de positieve effecten op het klimaat en de natuur.

5.3.7.

De Green Deal moet het Europese landbouwmodel, dat gebaseerd is op kwaliteit en duurzaamheid, intact laten. Het herstelplan moet het volgende bevorderen:

duurzamere voedselsystemen, op het niveau van zowel de productie als de consumptie, in overeenstemming met de intenties die de Commissie heeft met de “van boer tot bord”-strategie voor duurzaam voedsel;

de voedselsoevereiniteit van de EU in een geest van solidariteit tussen de verschillende vormen van Europese landbouw en de integratie van economische, sociale en milieuaspecten;

het ambitieuze voorstel van de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie: de biodiversiteitsstrategie moet een belangrijk onderdeel zijn van alle wederopbouwinspanningen. Een ambitieuze strategie zou een krachtig en eensgezind signaal zijn voor milieu-, klimaat-, sanitaire en sociale actie. Dit zou ten goede komen aan zowel het GLB als het Europese voedselsysteem, en zou deze duurzamer kunnen maken.

5.4.   De investeringsprioriteiten

5.4.1.

Duurzame investeringen in gemeenschappen, toegankelijke openbare ruimten, gezondheidszorg, inclusief onderwijs, sociale dienstverlening, koolstofvrije huisvesting en infrastructuur, alsook in de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en in gedecentraliseerde energieproductie zullen van cruciaal belang zijn voor de totstandbrenging van een “welzijnsgerichte” economie. Een van de terreinen die prioritaire aandacht moet krijgen, is het energiezuinig maken van gebouwen. De grootscheepse renovatie van gebouwen moet ook worden gebruikt om het woningbestand “geschikt te maken voor de toekomst” door de toegankelijkheid voor een vergrijzende bevolking en voor een toenemend aantal mensen met een handicap te verbeteren.

5.4.2.

De bouwsector is belangrijk: de renovatie van miljoenen huizen om ze energiezuiniger en duurzamer te maken, zal deze sector weer op de been helpen en ons een stap dichter bij klimaatneutraliteit brengen. De bouw is arbeidsintensief en het energieverbruik in gebouwen (verlichting, verwarming) is goed voor een derde van de CO2-uitstoot in Europa. Dit is een enorme opgave, omdat 75 % van de residentiële en commerciële gebouwen dateert uit de tijd dat er nog geen EU-regels bestonden op het gebied van energieverbruik. De renovatie van woningen van energiearme huishoudens in de EU kan leiden tot een aanzienlijke daling van de overheidsuitgaven aan gezondheidszorg. Uit eerdere studies blijkt namelijk dat de kosten van energiearmoede in een modern gezondheidszorgstelsel gemiddeld drie keer zo hoog zijn als de kosten van woningrenovatie (9).

5.4.3.

Gezien de veroudering van het woningbestand en het architecturale en infrastructurele erfgoed wijst het EESC erop dat er voldoende investeringen moeten worden gedaan om de veiligheid (in aardbevingsgebieden) en de bestendigheid van gebouwen, artistiek erfgoed (grootstedelijke gebieden, steden en dorpen) en vervoersinfrastructuur (havens, bruggen, autosnelwegen enz.) te waarborgen.

5.4.4.

Het toenemend gebruik van hernieuwbare en emissiearme energie vereist niet alleen de aanleg van geschikte faciliteiten, maar ook de modernisering van het hele Europese elektriciteitsnet en mogelijkheden voor opslag van elektriciteit.

5.4.5.

Het herstelplan is een kans om te investeren in het broodnodige openbaar vervoer en te zorgen voor een echte verschuiving tussen vervoerswijzen, waardoor de luchtverontreiniging wordt teruggedrongen en een bijdrage wordt geleverd aan de bescherming van het klimaat. Dit betekent meer trams, meer regelmatige en emissievrije bussen en echte intermodaliteit in onze steden; een EU-actieplan en grootschalige financiële steun voor de verbetering, de uitbreiding en het onderhoud van spoorwegen, investeringen in treinen, nachttreinen, grensoverschrijdende spoorwegverbindingen en andere innovatie op het gebied van spoorvervoer. Er moet coördinatie zijn op EU-niveau om ervoor te zorgen dat korteafstandsvluchten worden vervangen door duurzame alternatieven. Het transport moet van onze wegen af; er moeten meer goederen worden vervoerd via het spoor, de binnenwateren en de zee (bijvoorbeeld duurzame korte vaart).

5.4.6.

De basis moet worden gelegd voor een emissievrije Europese mobiliteitssector, die kan voldoen aan de groeiende vraag naar alternatieven voor verbrandingsmotoren en oplaadinfrastructuur voor auto’s, bestelwagens, bussen en vrachtwagens, maar ook het aanbod in het spoorvervoer vergroot. Dit omvat ook het opzetten van een uitgebreid netwerk van elektrische laadstations in heel Europa en de ontwikkeling van duurzame en krachtiger batterijen. Dit moet gepaard gaan met omscholingsprogramma’s om werknemers die de op fossiele brandstoffen gebaseerde transportsector verlaten, nieuwe loopbaanmogelijkheden te bieden.

5.4.7.

In verschillende steden is al te zien dat de lockdown het traditionele gebruik van de stedelijke ruimte en mobiliteit ter discussie stelt en experimenten stimuleert. Tijdens de herstelperiode kan ook het fietsen verder worden bevorderd. Fietsen maakt het immers gemakkelijker om afstand te houden, vermindert de drukte in het openbaar vervoer, neemt minder ruimte in beslag en maakt buurtwinkels beter bereikbaar. Investeringen in verbetering van de fietsinfrastructuur kunnen snel impact hebben op het stedelijk en interstedelijk vervoer en het gebruik van de fiets stimuleren.

5.4.8.

De omvorming van de economie tot een circulaire economie is essentieel voor het welslagen van de Green Deal. Daarom moeten bijvoorbeeld de staal- en cementindustrie (grote energieverbruikers) en de chemische sector anders worden georganiseerd.

5.4.9.

Het economisch stimuleringspakket, waarin de transitie naar een circulaire economie centraal staat, kan de noodzakelijke infrastructurele ontwikkelingen aanzienlijk versnellen en innovaties op het gebied van alternatieve materialen en nieuwe technologie bevorderen. Ten eerste moet de EU, om verspilling te voorkomen, steun verlenen aan initiatieven voor het oprichten van startups en sociale ondernemingen in de reparatie- en hergebruikssector, alsmede aan relevante (her)scholing voor degenen die hun baan verliezen als gevolg van de economische neergang. Dit zou met name kunnen worden toegespitst op “regio’s die bezig zijn met rechtvaardige transitie” om hen te helpen met de overstap van mijnbouw naar “stedelijke mijnbouw” (urban mining, d.w.z. de terugwinning van nuttige stoffen uit afval).

5.4.10.

Ten tweede is de gescheiden inzameling van stedelijk afval een belangrijke voorwaarde voor de effectieve terugwinning van waardevol materiaal uit afval door middel van recycling. De EU moet daarom de lokale overheden helpen met het zoeken naar de ontbrekende middelen om te investeren in infrastructuur voor de inzameling, scheiding en recycling van stedelijk afval in de komende vijf jaar.

5.4.11.

De coronacrisis toont aan dat grootscheepse digitalisering een belangrijk instrument is om onze samenleving crisisbestendiger te maken. Het is van het grootste belang dat wordt geïnvesteerd in de digitalisering van essentiële diensten en dat regeringen, wetgevers en overheidsinstellingen beter in staat zijn om hun diensten te blijven leveren tijdens een crisis. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat digitale technologie niet het uiteindelijke doel is, maar slechts een middel. We moeten publieke verantwoordelijkheid nemen voor het kader rond digitale technologie en er hoge duurzaamheidseisen aan stellen. Het moet stevige waarborgen bevatten op democratisch en technologisch vlak en gepaard gaan met kostenondersteunende en kennisbevorderende maatregelen zodat niemand achterblijft. Daarom is het, in overeenstemming met de Europese toegankelijkheidswet, belangrijk ervoor te zorgen dat de digitale revolutie de toegankelijkheid voor de meer dan 100 miljoen burgers met een handicap in de EU waarborgt.

5.4.12.

De “van boer tot bord”-strategie moet een duidelijke koers uitzetten voor het voedselsysteem van de EU na de huidige gezondheidscrisis en de aanzet geven tot maatregelen om duurzamere, veerkrachtigere en eerlijkere voedselvoorzieningsketens tot stand te brengen. Er zijn kortetermijnmaatregelen nodig om de seizoensgebonden arbeidstekorten aan te pakken en verstoring van de toeleveringsketen te voorkomen. Op langere termijn moeten de “van boer tot bord”-strategie en het gemeenschappelijk landbouwbeleid de veerkracht en duurzaamheid van ons voedselsysteem vergroten. Dit vereist de ontwikkeling van meer gediversifieerde landbouwmodellen, steun voor lokale voedseldistributiecentra en kortere toeleveringsketens, alsook een betere markttoegang voor kleine boeren en milieuvriendelijke vissers en aquacultuurproducenten.

5.4.13.

Investeringen in omscholingsprogramma’s zijn nodig in sectoren die waarschijnlijk niet toekomstbestendig zijn (bijvoorbeeld omdat ze sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen). Dit betekent dat moet worden gezocht naar manieren om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en milieuvriendelijker te worden. Wij pleiten voor een gericht investeringsbeleid waardoor banen die verloren zijn gegaan, vlot kunnen worden overgeheveld naar een sector waar een tekort aan arbeidskrachten heerst, bijvoorbeeld de sociale en groene sector.

5.4.14.

De lidstaten moeten meer investeren in openbare diensten, aangezien de crisis heeft aangetoond dat zij een cruciale rol spelen bij het redden van levens en het indammen van de pandemie. Daarom moeten de Europese leiders de zogeheten “gouden regel” overwegen bij de toepassing van de begrotingsregels van de EU, zodat overheidsinvesteringen niet worden meegenomen in de berekening van het tekort en rekening wordt gehouden met de houdbaarheid van de bestaande schuld. De EU moet de liberalisering van strategische openbare diensten grondig evalueren op basis van het mededingingsrecht. Ook de toegang tot openbare diensten moet worden verbeterd.

5.5.   De sociale maatregelen

5.5.1.

De tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) op Europees niveau en in alle lidstaten is een belangrijke stap in de richting van het proactief in gang zetten van een proces van sociale convergentie. De EPSR is het instrument voor het ontwikkelen van een nieuw en verbeterd sociaal scorebord.

5.5.2.

Banen moeten centraal staan in de EU-strategie. Het belang van knowhow en de voortdurende toepassing ervan in het stelsel voor onderwijs, opleiding en permanente educatie moet worden benadrukt. Zo kan de Europese beroepsbevolking zich aanpassen aan de veranderingen in het productiesysteem na de digitale en groene transitie.

5.5.3.

Het herdefiniëren van werk is van cruciaal belang in de herstelfase na de COVID-19-crisis. In zowel de particuliere als de openbare gezondheidszorg en langdurige zorg heeft het streven naar productiviteitsgroei de kwaliteit van de dienstverlening in het gedrang gebracht en de werkervaring nadelig beïnvloed. Dit heeft dramatische gevolgen gehad in de meeste EU-landen tijdens de gezondheidscrisis. De verschuiving naar dienstverlenende activiteiten zou tot een arbeidsintensievere economie leiden, die tegenwicht biedt tegen het onzekere karakter van banen in deze sectoren, meer werkgelegenheid mogelijk maakt en banen terugbrengt in de reële economie. Beleid ter ondersteuning van kwaliteitswerk in arbeidsintensieve sectoren die hoogwaardige diensten leveren, is daarom van cruciaal belang.

5.5.4.

Het EESC is ingenomen met het geactualiseerde werkprogramma van de Europese Commissie (10) als een compromis om de sociale dimensie in de herstelstrategie te behouden. Er zijn verschillende wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven die niet kunnen worden uitgesteld of op de lange baan kunnen worden geschoven, omdat zij de pijlers van de sociale agenda zijn. Daarbij valt te denken aan de omzetting van goedgekeurde richtlijnen volgens het reeds overeengekomen tijdschema (de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven, de detacheringsrichtlijn en de richtlijn inzake transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden). De Commissie heeft ook alle initiatieven bevestigd die een eerlijk en sociaal duurzaam herstel kunnen stimuleren, onder meer op het gebied van loontransparantie, minimumlonen, eerlijke belastingheffing, werkgelegenheid voor jongeren, het Europees herverzekeringsstelsel voor werkloosheid, de vaardighedenagenda en digitaal onderwijs, platformwerk en EU-regels voor economische governance. Wat in het werkprogramma ontbreekt, is de actualisering van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk door middel van doeltreffende preventieve maatregelen op de werkplek.

5.5.5.

Een sterk sociaal herstel impliceert ook een betere toegang tot de vakbonden en een betere bescherming. We moeten collectieve onderhandelingen en democratie op de werkplek ondersteunen. De EU en de lidstaten moeten de sociale partners helpen om de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen aanzienlijk te vergroten.

5.5.6.

Ook gendervraagstukken moeten worden aangepakt. De economische neergang als gevolg van de huidige COVID 19-uitbraak heeft aanzienlijke gevolgen voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, in zowel de neerwaartse fase als de daaropvolgende herstelfase. Vergeleken met “gewone” recessies, waarbij mannen doorgaans zwaarder worden getroffen dan vrouwen in termen van werkgelegenheid, doet zich nu vooral, als gevolg van social distancing, een daling van de werkgelegenheid voor in sectoren waarin veel vrouwen werkzaam zijn. Bovendien heeft de sluiting van scholen en kinderdagverblijven geleid tot een aanzienlijke toename van de behoefte aan kinderopvang, hetgeen met name forse gevolgen heeft voor werkende moeders. De gevolgen van de crisis voor werkende moeders zullen waarschijnlijk aanhouden, gezien de waarde van hun ervaring op de arbeidsmarkt.

5.6.   Gezondheidszorgstelsels

5.6.1.

Een van de belangrijkste lessen uit de coronacrisis is dat de gezondheidszorgstelsels in zowat alle Europese landen moeten worden versterkt, allereerst door in te zetten op preventie. Door de gevolgen van het coronavirus zijn de gezondheidszorgstelsels in Europa onder enorme druk komen te staan. Sommige landen zijn zwaarder getroffen dan andere, en de omstandigheden op het gebied van personeel (artsen en verpleegkundigen), hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaren, medische apparatuur en ziekenhuiscapaciteit lopen uiteen. Hoewel gezondheidszorg een bevoegdheid van de lidstaten is, is de verspreiding van het virus niet aan grenzen gebonden. Heel Europa is getroffen, zowel binnen als buiten onze grenzen, met gevolgen voor gezondheid, maatschappij en economie die een gemeenschappelijke respons op Europees niveau vereisen.

5.6.2.

De coronacrisis heeft blootgelegd hoezeer de EU voor medische producten aangewezen is op invoer uit derde landen. Er is behoefte aan investeringen in gezondheidsbescherming, zorg (met name langdurige zorg), preventieve gezondheidszorg en maatregelen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, vanuit een benadering die de hele levenscyclus omspant, en die investeringen moeten door de EU-instellingen worden ondersteund.

5.6.3.

De coronacrisis maakt duidelijk dat multinationale farmaceutische bedrijven veel macht hebben. Om de onafhankelijkheid ten aanzien van de farmaceutische industrie te vergroten, moet tevens een groot Europees onderzoekfonds voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins worden opgericht. De EU-instellingen moeten de nodige bevoegdheid hebben om de bevoorrading, de distributie en de prijsstelling van essentiële medische en beschermende uitrusting te coördineren op de interne markt.

5.7.   Internationale betrekkingen

5.7.1.

De Europese Unie is gebaseerd op gemeenschappelijke Europese waarden waarover onder geen enkele voorwaarde (11) kan worden onderhandeld: eerbiediging van de menselijke waardigheid en de mensenrechten, vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat. Deze waarden mogen niet terzijde worden geschoven wanneer de EU en haar lidstaten geconfronteerd worden met een noodsituatie en de gevolgen daarvan voor de economie en de samenleving. Hoewel de huidige crisis een snelle respons vereist en bepaalde uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen rechtvaardigt, mogen deze niet indruisen tegen de rechtsstaat en mogen ze de democratie, de scheiding der machten en de grondrechten van de Europese burgers niet in gevaar brengen. Het EESC dringt erop aan dat alle beleidsmaatregelen in dit verband volledig in overeenstemming zijn met onze gemeenschappelijke waarden, zoals vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

5.7.2.

De coronacrisis heeft aangetoond dat internationale vrijhandel, zelfs met de huidige levensmiddelen-, gezondheidsproducten- en industriële voorraden geen garanties biedt voor de continuïteit van de bevoorrading. Daarnaast is er sprake van een gebrek aan transparantie en traceerbaarheid.

5.7.3.

Sommige Europese bedrijven die industriële capaciteit hebben opgebouwd in derde landen, zouden moeten worden aangemoedigd om deze capaciteit naar de EU te verplaatsen. De verplaatsing van activiteiten in de industrie, de landbouw en de dienstensector moet het mogelijk maken om een grotere autonomie ten opzichte van de internationale markten te verwerven, controle over de productiemethoden te herwinnen en een ecologische en sociale transitie op gang te brengen met betrekking tot die activiteiten. Bedrijven zouden in dat geval financiële steun van de regeringen van de lidstaten kunnen ontvangen zonder dat de staatssteunregels worden toegepast.

5.7.4.

De crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat er grote risico’s verbonden zijn aan het feit dat de EU voor een groot deel van de productie, met name op medisch gebied (bijvoorbeeld voor de productie van beschermend materiaal), afhankelijk is van China. Om de gezondheidsstelsels in bijna alle Europese landen te versterken, is het van groot belang dat deze afhankelijkheid voor essentiële producten kleiner wordt. Dit kan door de productie in de EU uit te bouwen (EU-productie-/toeleveringsketen) en in samenwerking met andere landen, bijvoorbeeld in Afrika, productiecapaciteit te ontwikkelen (EU-Afrika-productie-/toeleveringsketen). Het voordeel hiervan is dat de minst ontwikkelde landen ook in staat worden gesteld om nieuwe economische activiteiten te ontwikkelen en hun gezondheidszorgstelsels te versterken.

5.7.5.

In het post-COVID-19-tijdperk zou een nieuw systeem van internationale betrekkingen, wereldeconomie en -solidariteit tot stand moeten worden gebracht, met inbegrip van een verbintenis om welvaart te delen en levens te redden in de hele wereld en om gezondheidsgerelateerde, wetenschappelijke, intellectuele en industriële verworvenheden te beschermen. De EU moet een leidende rol spelen in dit nieuwe systeem van internationale betrekkingen dat gebaseerd is op solidariteit en ontwikkelingssamenwerking. Zij moet ook haar verbintenissen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking handhaven en zo mogelijk uitbreiden.

5.7.6.

Door het creëren van een gelijk speelveld voor de wereldeconomie kan een einde worden gemaakt aan de uitbuiting van arbeidskrachten enerzijds en ongerechtvaardigde, buitensporige voordelen voor bedrijven anderzijds. Door de IAO-normen en de normen voor duurzame ontwikkeling op te nemen in de regels van de WTO en andere VN-gerelateerde agentschappen, zou een aanzienlijke bijdrage kunnen worden geleverd aan de totstandbrenging van een nieuwe, eerlijke economische orde en een rechtvaardige en slimme globalisering. De regels moeten dienovereenkomstig worden aangepast en in de toekomst consequenter worden toegepast, zodat alle beschikbare materiële en personele middelen daar kunnen worden ingezet waar hulp het dringendst nodig is.

5.7.7.

Elke inbreuk op de grondrechten moet objectief gerechtvaardigd zijn en er dienen vervalclausules te worden opgenomen. Het is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de normaliteit zo snel mogelijk met alle fundamentele democratische beginselen wordt hersteld, wereldwijd. Inperking van mensenrechten, zoals het recht van vergadering, persvrijheid, recht op privacy en andere, mogen in geen geval het “nieuwe normaal” worden.

5.7.8.

De geopolitieke strategische rol van de EU bij het bevorderen van vredesprocessen moet nieuw leven worden ingeblazen, teneinde economische ontwikkelingsmogelijkheden in het nabuurschap van de EU (Westelijke Balkan, Euromed- en oostelijke partners en andere gebieden die door conflicten worden geteisterd) te stimuleren.

5.7.8.1.

In dat opzicht moeten de Euromed-regio en de Westelijke Balkan weer een regio met ontwikkelingsmogelijkheden worden, zoals in het verleden toen zij een kruispunt voor de uitwisseling van mensen, goederen en ideeën waren. Daarom moeten het Euromed-gebied en de Westelijke Balkan centraal staan in een Europees strategisch beleid voor integratie en interconnectie op het gebied van vervoer, handel en culturele uitwisselingen, met een specifieke en gerichte macroregionale strategie. Om dit te bevorderen, moeten macroregionale strategieën voor het Middellandse Zeegebied en de Europese stedelijke strategie een nieuwe impuls krijgen.

5.8.   Migratie en het post-COVID-19-tijdperk

5.8.1.

Met de uitbraak van de COVID-19-pandemie, de dramatische gevolgen ervan voor de nationale gezondheidszorgstelsels en een ineenstorting van de economie in alle lidstaten leek het migratievraagstuk van de radar te verdwijnen en van ondergeschikt belang te worden, met een zekere onverschilligheid in de publieke opinie. De huidige crisis mag er niet toe leiden dat asielzoekers in de steek gelaten worden. Fundamentele rechten op bescherming vormen de kern van de Europese waarden en mogen niet zomaar overboord worden gegooid wanneer ze ons slecht uitkomen. De volgende maatregelen moeten opnieuw worden ingevoerd:

Hervatten van de procedures voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen en voor de erkenning van het recht op asiel in bijna alle Europese landen.

Aanpakken van de gezondheidsgevolgen van overbevolking in opvangcentra voor migranten.

Bestrijding van werkonzekerheid (die al heeft geleid tot een vermindering, zo niet een volledige opschorting van geldovermakingen, vaak de enige bron van levensonderhoud voor de families van migranten die in de landen van herkomst zijn gebleven).

Regulariseren van de status van migranten die in de zorg- of landbouwsector werkzaam zijn.

Ontwikkeling van een verplicht, veilig en doeltreffend gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) voor alle EU-landen, zodat zij snel gedeelde verantwoordelijkheden opnemen.

Ontwerpen en ontwikkelen van realistische, legale, veilige en haalbare kanalen voor arbeidsmigratie naar de EU.

Opzetten van een permanente en effectieve dialoog met de landen van herkomst van migranten om structuren en communicatiekaders te ontwikkelen.

Versterking van de economische en technische ondersteuning van Frontex.

Toezeggen om op korte termijn ook de herverdeling van alle middelen binnen het meerjarig begrotingskader van de EU voor de periode 2021-2027 in overweging te nemen.

6.   Het herstelplan

6.1.

De hierboven geschetste maatregelen brengen met zich mee dat een nieuw systeem van economische governance nodig is, met strategisch beleid op het gebied van industrie, concurrentievermogen, maatschappij, milieu en handel.

6.2.

Bij de hervorming van de economische governance van de Europese Unie moet het stabiliteits- en groeipact worden herzien om tegelijkertijd stabiliteit en groei te waarborgen.

6.3.

Op basis van het Next Generation EU-herstelplan moet worden gezorgd voor een geleidelijke verhoging van de eigen middelen van de EU door de invoering van relevante en adequate inkomsten uit verschillende bronnen, zoals EU-regelingen voor de handel in emissierechten, een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), een digitale belasting, een belasting op financiële transacties, een CO2-belasting of muntloon.

6.4.

De EU moet dringend een coördinatiemechanisme instellen om agressieve belastingplanning te neutraliseren en belastingontduiking in de 27 lidstaten te bestrijden. Als gevolg van belastingontduiking liepen de EU-lidstaten in de periode 2001-2016 ieder jaar gemiddeld 46 miljard EUR aan belastinginkomsten mis (0,46 % van het bbp) (12). Tegelijkertijd moet de EU een krachtige strategie voor de bestrijding van het witwassen van geld activeren, een praktijk die het productiesysteem van de EU dreigt te vergiftigen en het gelijke speelveld en daarmee de interne markt verstoort.

6.5.

Het Europees model van rechten, normen en consumentenbeleid moet worden hooggehouden. Dit is wat de EU uniek maakt. Op het gebied van digitalisering leert de EU-ethische code inzake kunstmatige intelligentie ons bijvoorbeeld dat de EU anders naar het begrip “human-in-command” kijkt dan andere regio’s. Deze aanpak, die gebaseerd is op fundamentele rechten en vrijheden, is onderdeel van het EU-model en moet in ere worden gehouden, ondanks het hardere concurrentieklimaat dat zich op dit moment aftekent.

6.6.

De nieuwe, duurzamere bedrijfsmodellen (in het kader van de circulaire, de deel-, de sociale economie enz.) dienen ten volle te worden benut. Deze nieuwe modellen zijn ook kenmerkend voor het maatschappelijke model van de EU; zij maken tweeledige waardecreatie mogelijk — economische en sociale waarde — en zijn tevens instrumenten om de Europese Green Deal en de SDG’s te helpen verwezenlijken. Deze bedrijfsmodellen bieden de mogelijkheid om tegelijkertijd het economisch herstel te bevorderen en maatschappelijke kwesties aan te pakken. In dit verband zal het EU-actieplan voor de circulaire economie een cruciale rol spelen, evenals het voor het voorjaar van 2021 aangekondigde actieplan voor de sociale economie. Inspirerende voorbeelden, zoals de European Cluster Alliance, dienen te worden gedeeld.

6.7.

Digitalisering is zowel een kans als een risico voor herstel. De EU kan een voortrekkersrol spelen op het gebied van innovatie, bijvoorbeeld wat blockchain betreft, waar de EU nu koploper is. Blockchain (niet de bitcoin) is als technologie gebaseerd op democratische waarden en zorgt voor grotere transparantie en betere governancestructuren. Wel moeten de risico’s die inherent zijn aan de digitalisering worden beheerst, zoals toenemende werkloosheid, digitale marginalisering en sociale uitsluiting. Er moeten manieren worden gevonden om de kansen te benutten en tegelijkertijd de risico’s af te wegen, en dit in een context waarin de EU wereldwijd concurrerend wil blijven.

6.8.

Er is een kans om sociale innovatie te bevorderen als een model voor wederopbouw door middel van cocreatie, co-ontwerp en coproductie. In een complex sociaal landschap met enorme maatschappelijke uitdagingen is er geen andere optie dan alle assets in de samenleving aan te spreken om op een sectoroverschrijdende en multidisciplinaire manier naar oplossingen toe te werken. Het georganiseerde maatschappelijk middenveld fungeert als katalysator voor sociale innovatie. Deze dynamiek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de sociale stelsels, wat heeft geleid tot nieuwe beleidsmaatregelen, structuren, producten, diensten en werkmethoden. De participatie van het maatschappelijk middenveld is nu belangrijker dan ooit, maar echte sociale innovatie vindt pas plaats wanneer het maatschappelijk middenveld betrokken wordt.

6.9.

Naar een nieuw maatschappelijk model? Van herstel kan alleen sprake zijn als er wordt ingezet op productiviteit, fiscale prikkels en verdeling van rijkdom. Misschien is de tijd rijp om het begrip “sociale-investeringsmaatregelen” nieuw leven in te blazen, om door middel van een proactieve en preventieve aanpak toekomstige maatschappelijke kosten terug te dringen. Op die manier moet de EU investeringen in sociale infrastructuur stimuleren i) onderwijs en een leven lang leren; ii) gezondheidszorg, langdurige zorg en sociale zorg; iii) betaalbare huisvesting (13). In combinatie met een Europese pijler van sociale rechten die op alle niveaus wordt uitgevoerd, een monitoringsysteem voor het Europees Semester op basis van de SDG’s, de Europese Green Deal en een eerlijke digitale transitie op basis van de waarden van de EU kan dit de grondslag vormen voor een nieuw maatschappelijk model in de EU.

Brussel, 11 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Georgieva, C., 2020, The Great Lockdown: Worst Economic Downturn Since the Great Depression. IMF-persbericht nr. 20/98.

(2)  Uit de EU-statistieken van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) blijkt dat de armoede en sociale uitsluiting van personen met een handicap tussen 2010 en 2018 zijn toegenomen in Estland, Luxemburg, Duitsland, Zweden, Ierland, Tsjechië, Litouwen, Italië, Nederland, Malta en Spanje.

(3)  Europese Commissie DG ECFIN.

(4)  Internationale Arbeidsorganisatie, maart 2020, COVID-19 and the world of work: Impact and policy responses.

(5)  Europese Commissie, voorjaar 2020, European Economic Forecast. Institutional Paper 125. Mei 2020.

(6)  Europese Commissie DG ECFIN.

(7)  Uit de eerste resultaten van de enquête van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) i.v.m. COVID-19 in april 2020 blijkt dat door de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie meer huishoudens onder financiële druk zijn komen te staan dan voor de crisis. Bijna de helft van alle respondenten (47 %) vermeldt dat hun gezinnen moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. […] Van de respondenten die tijdens de crisis hun baan permanent zijn kwijtgeraakt, geeft 90 % aan dat de financiële situatie van hun huishouden is verslechterd; 44 % heeft geen spaargeld en 35 % heeft net genoeg spaargeld om hun huidige levensstandaard gedurende drie maanden op peil te houden.

(8)  Nassim Nicholas Taleb (2007), The Black Swan: the impact of the highly improbable.

(9)  Host S., Grange D., Mettetal L, Dubois U. 2014. Précarité énergétique et santé: état des connaissances et situation en Île-de-France, Observatoire régional de santé Île-de-France, Parijs, blz. 14.

(10)  https://ec.europa.eu/info/publications/2020-commission-work-programme-key-documents_en

(11)  Advies van het EESC over de toekomst van de EU: voordelen voor burgers en respect voor de Europese waarden (SC/052).

(12)  Europese Commissie, 2019, Estimating International Tax Evasion by Individuals. Werkdocument nr. 76 — 2019.

(13)  Verslag van de taskforce op hoog niveau over investeren in sociale infrastructuur in Europa — Boosting Investment in Social Infrastructure in Europe. European Economy Discussion Paper 74, januari 2018.


BIJLAGE I

Onderstaande tabel geeft een gestructureerd overzicht van de maatregelen die de EU de afgelopen drie maanden heeft genomen in de strijd tegen COVID-19.

Soort maatregel

Monetaire en stabiliserende maatregelen

Fiscale maatregelen

Maatregelen op basis van garanties en kredieten

Regelgevende en procedurele maatregelen

Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM): crisisondersteuning bij de pandemie: 240 miljard EUR; leningen voor macro-economische stabiliteit aan landen van de eurozone om hun macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken; komt overeen met 2 % van het bbp van de eurozone

Corona-investeringsinitiatief; corona-investeringsinitiatief plus: aanvankelijk 37 miljard EUR; herverdeling van de middelen van het cohesiebeleid om de gevolgen van de coronacrisis aan te pakken; 28 miljard EUR extra die nog niet zijn toegewezen in het kader van de ESIF

SURE (steun voor het verminderen van werkloosheidsrisico’s in noodsituaties): 100 miljard EUR; preferentiële kredieten ter ondersteuning van werknemers en zelfstandigen; eerste deel van het steunpakket

Staatssteunregels: mogelijkheid tot het aanpassen van maatregelen die betrekking hebben op alle bedrijven en vennootschappen (loonsubsidies, uitstel van betaling van vennootschapsbelastingen, btw en socialezekerheidsbijdragen); directe financiële steun aan klanten (compensatie voor uitgaven voor geannuleerde diensten/evenementen); mogelijkheid van onmiddellijke fiscale maatregelen bij bedrijven die als gevolg van de pandemie failliet dreigen te gaan, compensatie voor schade die ten gevolge de pandemie is geleden (kennisgeving aan de Europese Commissie is vereist); mogelijkheid van andere compensatie met overheidsmiddelen voor landen die bijzonder zwaar getroffen zijn; mogelijkheid van directe steun van maximaal 800 000  EUR per onderneming

ECB: pandemie—noodopkoopprogramma ter waarde van 750 miljard EUR; expansief monetair programma voor de aankoop van effecten ten behoeve van de liquiditeit van het financiële stelsel

Europees Solidariteitsfonds: 800 miljoen EUR

Pan-Europees garantiefonds: 200 miljard EUR; preferentiële EIB-kredieten, voornamelijk voor kleine en middelgrote ondernemingen; tweede deel van het steunpakket

Flexibiliteit van de criteria voor de overheidsfinanciën: flexibelere interpretatie van de criteria voor de discipline ten aanzien van de overheidsfinancien in het kader van het stabiliteits- en groeipact en het Europees Semester.

 

Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: 179 miljoen EUR

Financieel instrument ter ondersteuning van de zwaarst getroffen kleine en middelgrote ondernemingen: 8 miljard EUR op basis van de EU-begrotingsgarantie aan het EIF uit het EFSI

Tijdelijke schorsing van douanerechten en btw op de invoer van medische hulpmiddelen en uitrusting uit derde landen

 

Grotere flexibiliteit om alle nog niet gebruikte ESIF-steun te benutten; dit maakt overdrachten tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds mogelijk; EU-financiering van 100 % voor projectkosten; flexibele interpretatie van thematische concentratie enz.

 

Screening en bescherming van kritieke Europese activa en technologieën


ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/19


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een eengemaakte markt voor iedereen

(verkennend advies)

(2020/C 311/02)

Algemeen rapporteur:

Antonio LONGO

Raadpleging

Brief van het Kroatische voorzitterschap van de Raad van de EU 10.9.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Besluit van het bureau

24.9.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

224/1/2

1.   Conclusies en aanbevelingen (1)

1.1.

Voor het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vormt de Europese eengemaakte markt in al haar dimensies (economisch, sociaal en ecologisch) een van de hoekstenen van de sociale markteconomie. De eengemaakte markt speelt een sleutelrol voor een harmonieuze en evenwichtige Europese integratie, om het vertrouwen van de burgers in de EU te herstellen, nieuwe banen te scheppen, een meer concurrerende economie tot stand te brengen en de rol van Europa in de wereld te versterken.

1.2.

Het EESC is van mening dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal een cruciale bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de toekomstige eengemaakte markt.

1.3.

Het EESC is ervan overtuigd dat de toekomstige eengemaakte markt alleen voet aan de grond kan krijgen als een gezonde economische basis gecombineerd wordt met een sterke sociale dimensie, en het pleit daarom voor opwaartse convergentie en een doeltreffender sociaal beleid op EU-niveau en in de lidstaten.

1.4.

In alle relevante beleidsdomeinen moet een nieuwe, geïntegreerde en toekomstgerichte aanpak van de eengemaakte markt worden gehanteerd, gericht op het elimineren van de resterende ongerechtvaardigde hindernissen en zonder nieuwe te creëren. Deze aanpak moet per definitie gefocust zijn op burgers, consumenten, werknemers en bedrijven als de belangrijkste actoren bij de vormgeving, verificatie en monitoring van het gehele proces.

1.5.

Er moeten intensieve inspanningen worden geleverd om de digitale geletterdheid te vergroten en een beter inzicht te krijgen in de risico’s en mogelijkheden van gegevensbeheer, zodat burgers op basis van een goed begrip van de betreffende kansen en beperkingen, deel kunnen nemen aan toekomstgerichte besluitvormingsprocessen.

1.6.

Overregulering (“goldplating”) en gebrekkige omzetting en uitvoering van EU-richtlijnen op belangrijke regelgevingsgebieden voor bedrijven moeten worden vermeden, omdat zij met name kleine en micro-ondernemingen beletten de voordelen van de eengemaakte markt ten volle te benutten, ook in het licht van de Small Business Act.

1.7.

De governancestructuren voor de eengemaakte markt moeten worden versterkt door middel van de proactieve deelname van georganiseerde instanties die de belangen van burgers, consumenten en ondernemingen vertegenwoordigen (met speciale aandacht voor kwetsbare burgers, burgers die gevaar lopen te worden gediscrimineerd, de sociale economie, en kleine en micro-ondernemingen) met het oog op de ontwikkeling van gestroomlijnde en gebruiksvriendelijke methoden en een tijdige, transparante en doeltreffende uitvoering en toepassing.

1.8.

Volgens het EESC moet de internationale dimensie van de eengemaakte markt worden versterkt in het kader van de Europese Green Deal. Om oneerlijke concurrentie een halt toe te roepen dient het markttoezicht te worden aangescherpt teneinde te voorkomen dat derde landen als gevolg van de toenemende e-commerce illegale of namaakproducten op de Europese markt brengen, of producten die niet aan de sociale, milieu- en veiligheidsnormen voldoen.

1.9.

Het EESC benadrukt dat het Europees systeem voor technische normalisatie, dat essentieel is voor de eengemaakte markt, met name waar het technische, sociale, milieu- en veiligheidsnormen betreft, moet worden versterkt om zo burgers, consumenten en ondernemingen (in het bijzonder kleine en micro-ondernemingen) duidelijk inzicht te geven in de betreffende regels en procedures en hun evenwichtige en doeltreffende deelname aan het normalisatieproces te waarborgen.

1.10.

Het EESC dringt erop aan dat de belangen van de consumenten worden gewaarborgd in het Refit-proces, in de digitale wereld en als het gaat om de veiligheid van producten en diensten. Voorts moeten de maatregelen ter bestrijding van energie- en consumptiearmoede worden aangescherpt en moet de toegang tot voedsel, medicijnen en basisdiensten voor alle Europeanen worden gegarandeerd. De nieuwe paradigma’s van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen moeten op Europees, nationaal en lokaal niveau gepaard gaan met stimulansen.

1.11.

Het EESC onderstreept dat het van belang is een solide en zo breed mogelijke Europese campagne op te zetten, gericht op voorlichting en interactieve informatie via een netwerk van goed zichtbare verspreidingspunten.

1.12.

Er moeten billijke voorwaarden worden gewaarborgd zodat werknemers hun recht op vrij verkeer daadwerkelijk kunnen uitoefenen en zich overal in de eengemaakte markt kunnen vestigen en er kunnen werken, met name in grensgebieden. De richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2) moet beter ten uitvoer worden gelegd en op Europees niveau moet er een enorme gezamenlijke inspanning worden geleverd in de vorm van financiële en structurele middelen ten behoeve van onderwijs en permanente opleiding van personeel op het gebied van nieuwe vaardigheden en kwalificaties.

2.   Achtergrond van dit advies

2.1.

De eengemaakte markt in al haar dimensies (economisch, sociaal en ecologisch) vormt de kern van de Europese integratie en is een van de hoekstenen van de Europese sociale markteconomie en de nieuwe strategie voor duurzame groei in overeenstemming met de nieuwe Europese Green Deal (3).

2.2.

De inspanningen moeten dan ook worden voortgezet om de eengemaakte markt verder te versterken. Alleen als deze volledig ten uitvoer wordt gelegd, kan het vertrouwen van de burgers in het Europese project worden hersteld, kunnen nieuwe banen worden gecreëerd, kan een meer concurrerende economie tot stand worden gebracht en kan een grotere rol voor Europa in de wereld worden gegarandeerd.

2.3.

Het voltooien van de eengemaakte markt vereist de geïntegreerde aanpak van een proces waarin alle relevante beleidsterreinen en dimensies samenkomen binnen een samenhangende langetermijnvisie om zo de huidige en opkomende mondiale uitdagingen op het gebied van technologie, veiligheid en duurzaamheid het hoofd te bieden (4). Met het oog daarop zal het investeringsplan voor de Europese Green Deal van doorslaggevend belang zijn (5).

2.4.

Ondernemingen (met name kleine en micro-ondernemingen) en burgers moeten centraal staan binnen dit proces en een hoofdrol spelen bij het vormgeven van een toekomstbestendige eengemaakte markt met een meer op de gebruiker gerichte benadering die grotendeels gebaseerd is op een grondige analyse van de omstandigheden en behoeften. Vandaag de dag is Europa afhankelijk van derde landen voor bepaalde basisbehoeften en geneesmiddelenleveringen, hetgeen moet worden tegengegaan.

3.   Belemmeringen voor de voltooiing van de eengemaakte markt

3.1.

De concrete problemen die nog steeds in de weg staan van de verwezenlijking van de eengemaakte markt hangen samen met de onderstaande vereisten en belemmeringen.

3.2.   Vereisten

Aan onderstaande voorafgaande vereisten moet worden voldaan om te waarborgen dat de eengemaakte markt voor iedereen onder gelijke voorwaarden toegankelijk en beschikbaar is:

a)

volledige en tijdige omzetting van de wetgeving omtrent de eengemaakte markt en wegwerking van omzettingsachterstanden, uniforme en consistente toepassing van de EU-regelgeving, in combinatie met eenvoudige, transparante en gebruiksvriendelijke toegang tot deze regelgeving voor iedereen, zonder overregulering;

b)

effectieve verwezenlijking van de eengemaakte markt voor gas, elektriciteit, digitale infrastructuur en vervoer;

c)

volledige toegang tot de eengemaakte markt voor iedereen, met toegankelijke goederen en diensten voor kwetsbare en kansarme burgers, zoals personen met een handicap of een armoederisico;

d)

geharmoniseerde mechanismen voor markttoezicht (bv. voor de veiligheid van chemische producten, energie-efficiëntie en de milieuprestaties van producten), en goed werkende mechanismen voor wederzijdse erkenning;

e)

een soepel werkende en geharmoniseerde markt voor secundaire grondstoffen en circulaire producten, teneinde het verkeer van afgedankte gebruiksgoederen te vergemakkelijken;

f)

een volledig geïmplementeerd kader voor hoogwaardige technische en regelgevende normen, met name op het gebied van milieu- en sociale normen. Aanbestedende diensten en de betrokken ondernemingen moeten scholing krijgen over de toepassing van de nieuwe regelgeving in het kader van het programma voor de eengemaakte markt, en er dienen acties te komen ter bewustmaking van het belang van lokale inkoop (“nul kilometer”) teneinde de regionale economieën te stabiliseren en de milieu-impact te verminderen;

g)

gemeenschappelijke normen voor overheidsopdrachten met consistente aanbestedingscriteria in de hele EU met het oog op groen en sociaal-inclusief inkopen;

h)

een EU-breed geïntegreerd digitaal ecosysteem met nieuwe ondernemings-, distributie- en consumptiemodellen en nieuwe e-overheidsbetrekkingen;

i)

geïntegreerde en sterk ontwikkelde kapitaalmarkten met financiële diensten die voor iedereen eenvoudig toegankelijk zijn;

j)

een rechtvaardige dataeconomie die de beschikbaarheid, toegankelijkheid en mobiliteit van gegevens binnen de eengemaakte markt kan waarborgen en tegelijkertijd garant staat voor de veiligheid en privacy van burgers, consumenten en ondernemingen;

k)

een Europese wetenschapscloud met gegevens van openbare en particuliere onderzoekscentra die financiële steun krijgen uit Europese fondsen;

l)

een volledig geïntegreerde dienstenmarkt, met inbegrip van logistiek- en netwerkdiensten;

m)

doeltreffende beschermingsmaatregelen tegen sociale en fiscale dumping;

n)

de EU-instellingen moeten samen met de rechtstreeks betrokken partijen zorgvuldig afwegen en onderzoeken welke effecten de regelgeving heeft op ondernemingen, voordat zij bestaande voorschriften wijzigen of nieuwe voorschriften voorstellen;

o)

bevordering van alle vormen van ondernemerschap door middel van EU-beleid en -wetgeving teneinde de economieën van de lidstaten een impuls te geven alsook kleine en micro-ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie te beschermen.

3.3.   Belemmeringen (6)

3.3.1.

Burgers, consumenten en ondernemingen ondervinden significante belemmeringen ten aanzien van de werking van de huidige eengemaakte markt in de vorm van:

a)

ingewikkelde administratieve procedures: de wetgeving inzake de eengemaakte markt bevat vaak voorschriften en procedures die voor de eindgebruiker lastig te begrijpen of te volgen zijn;

b)

uiteenlopende nationale technische normen: het aantal nationale technische voorschriften neemt almaar toe, wat onder meer blijkt uit het aantal kennisgevingen op regelgevingsgebied — circa 700 per jaar met betrekking tot goederen;

c)

problemen met betrekking tot de toegang tot informatie over normen en eisen: de totstandbrenging van één digitale toegangspoort is een stap in de goede richting om ondernemingen en met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) te helpen toegang tot de juiste informatie te krijgen, maar er zijn meerdere contactpunten. Een onestopshop in iedere lidstaat zou betere voorlichting kunnen bieden inzake de regels, procedures en vereiste documenten, alsook over de instanties waarmee contact moet worden opgenomen;

d)

gebrek aan coördinatie tussen de verschillende lagen van markttoezicht: aangezien het toezicht onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de regio’s valt, kan dit leiden tot verschillende niveaus van toezicht, met mogelijke verstoringen tussen producten op de eengemaakte markt en producten die op de markt komen;

e)

overregulering (“goldplating”) en gebrekkige omzetting en tenuitvoerlegging van EU-richtlijnen met betrekking tot cruciale regelgeving voor het bedrijfsleven creëren een ingewikkelde lappendeken aan voorschriften in de eengemaakte markt, zodat met name kmo’s niet in staat zijn de voordelen van de eengemaakte markt volledig te benutten;

f)

gebrek aan opleidings- en samenwerkingsmechanismen bij de betreffende overheidsinstanties, individuele burgers, consumenten en ondernemingen voor het waarborgen van solide en consistente kennis van de normen die (mogelijk) van toepassing zijn;

g)

marktfalen wat betreft het waarborgen van de eenheid van de markt in sleutelsectoren zoals gas, elektriciteit, digitale infrastructuur en vervoer.

4.   De eengemaakte markt als sleutelelement van de nieuwe strategische agenda van de EU

4.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat een eengemaakte markt voor iedereen een sleutelrol vervult binnen de Europese integratie met het oog op het herstel van het vertrouwen van de burgers in de EU, het scheppen van banen, het tot stand brengen van een concurrerende economie en het in stand houden van de invloed van Europa in de wereld.

4.2.

De verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, met inbegrip van bv. het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (7) en de strategie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, kan een cruciale bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de toekomstige eengemaakte markt.

4.3.

Het EESC is verheugd over het feit dat dit proces een van de vier hoofdprioriteiten van de strategische agenda 2019-2024 (8) vormt en voor het eerst in het Europees Semester is opgenomen (9).

4.4.

Het EESC is niet alleen van mening dat op alle relevante beleidsdomeinen een nieuwe, geïntegreerde en toekomstgerichte aanpak van de eengemaakte markt moet worden gehanteerd die is gefocust op burgers, consumenten, werknemers en ondernemingen als begunstigden van deze doelstellingen, maar ook dat dit de belangrijkste actoren moeten zijn wat betreft de vormgeving, verificatie en monitoring van het gehele proces, dat op hun effectieve behoeften gebaseerd moet zijn, alsook eenvoudig, gemakkelijk toegankelijk en bruikbaar moet zijn.

4.5.

Het EESC wijst erop dat drastische administratieve vereenvoudiging vereist is, en brengt het probleem van de evenredigheid onder de aandacht. Kmo’s en micro-ondernemingen maken hoge kosten zonder de zekerheid te hebben dat zij de wetgeving naleven. De toepassing van de Small Business Act en het “denk eerst klein”-principe moeten prioriteit krijgen en — in het kader van de strategie voor kmo’s en micro-ondernemingen — op korte termijn op de politieke agenda worden gezet. Een analyse van de gecombineerde effecten van verschillende reguleringen voor ondernemingen moet vast onderdeel worden van het wetgevingsproces.

4.6.

Het is zaak steun voor digitalisering en intensieve capaciteitsopbouw te ontwikkelen voor alle belanghebbenden, en ook de eengemaakte markt voor diensten moet op rechtvaardige en transparante wijze toegankelijk worden gemaakt.

4.7.

Teneinde een toekomstgerichte eengemaakte markt tot stand te brengen, moeten er intensieve inspanningen worden geleverd om de digitale geletterdheid te vergroten en een beter inzicht te creëren in gegevens en gegevensbeheer, zodat burgers en kleine ondernemingen deel kunnen nemen aan deze processen. De onzekerheid en complexiteit van de context moeten worden erkend, en de vereiste individuele en sociale weerbaarheid moeten worden ontwikkeld om deze uitdagingen het hoofd te bieden en een beter begrip te creëren ten aanzien van de mogelijkheden en beperkingen van digitale platforms en de onderliggende bedrijfsmodellen en governance, teneinde manipulatie tegen te gaan.

4.8.

Daarnaast moet de op bestaande EU-governance-instrumenten (zoals Solvit, IMI, Uw Europa, Wegwijzerdienst, scorebord van de eengemaakte markt) gebaseerde governance-infrastructuur voor de eengemaakte markt op EU- en nationaal niveau worden versterkt door middel van de proactieve deelname van georganiseerde instanties die de belangen van burgers, consumenten en ondernemingen vertegenwoordigen, met als doel gestroomlijnde en gebruiksvriendelijke methoden te ontwikkelen. Tijdige, transparante en doeltreffende tenuitvoerlegging en toepassing van de normen van de eengemaakte markt zijn noodzakelijk voor de succesvolle overgang naar een digitaal, efficiënt, samenhangend, evenwichtig en duurzaam Europa.

4.9.

Teneinde oneerlijke concurrentie een halt toe te roepen en veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor consumenten weg te werken, moet het markttoezicht worden aangescherpt zodat derde landen via e-commerce geen illegale of namaakproducten op de Europese markt kunnen invoeren. Bewustmaking van de consument moet dringend aandacht krijgen.

5.   De eengemaakte markt en de burgers

5.1.

De burgers moeten in het gehele proces ter verwezenlijking van de toekomstige eengemaakte markt een centrale rol spelen, niet alleen als belangrijkste begunstigden ervan, maar ook als proactieve hoofdrolspelers, op basis van hun behoeften en verwachtingen.

5.2.

In een vorig advies (10) onderstreepte het EESC de behoefte aan “een grootschalig plan voor digitaal onderwijs en digitale opleiding teneinde alle burgers de beschikking te geven over de kennisinstrumenten die nodig zijn om zo goed mogelijk met de transitie om te gaan”.

5.3.

Alle EU-burgers moeten tijdens iedere fase van het proces worden betrokken; dit geldt met name voor kwetsbare burgers en burgers die gevaar lopen te worden gediscrimineerd. Personen met een handicap of een armoederisico moeten te allen tijde toegang hebben tot diensten en goederen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad (11) en andere wettelijke verplichtingen, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

5.4.

Het EESC onderstreept het belang van het opzetten van een solide Europese campagne gericht op voorlichting en interactieve informatie, met inbegrip van een netwerk van goed zichtbare verspreidingspunten in centrale en perifere intermodale hubs, om een proactieve deelname van burgers op basis van prikkels, problemen en oplossingen te stimuleren, met de actieve steun van het maatschappelijk middenveld.

6.   De eengemaakte markt en de werknemers

6.1.

Het EESC is ervan overtuigd dat de toekomstige eengemaakte markt alleen kans van slagen heeft als een gezonde economische basis wordt gecombineerd met een sterke sociale dimensie (12). Daarom “pleit het al geruime tijd voor opwaartse convergentie en een doeltreffender sociaal beleid op EU-niveau en in de lidstaten” (13) met de uitwerking van “een duidelijk en gecoördineerd stappenplan waarin de prioriteiten voor de implementatie van de pijler worden vastgesteld, en […] handhaving van bestaande sociale rechten en normen”.

6.2.

Het EESC benadrukt nogmaals dat “een nieuw Europees Semester sociale doelstellingen moet realiseren in het kader van toezicht op sociale onevenwichtigheden”, dat er “nieuwe, meetbare indicatoren moeten worden ingevoerd, samen met gerichte landspecifieke aanbevelingen op sociaal gebied” (14), en dat buitensporige verschillen moeten worden vermeden: deze kunnen weliswaar de specifieke nationale omstandigheden weergeven, maar tegelijkertijd tot sociale dumping leiden en het gelijk speelveld voor de gehele Europese eengemaakte markt verstoren.

6.3.

Er moeten billijke voorwaarden worden gewaarborgd zodat werknemers hun recht op vrij verkeer daadwerkelijk in de hele eengemaakte markt kunnen uitoefenen, met name in grensgebieden. De richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (15) moet beter ten uitvoer worden gelegd en op Europees niveau moet er een gedegen gezamenlijke inspanning worden geleverd in de vorm van financiële en structurele middelen ten behoeve van onderwijs en permanente opleiding van menselijke hulpbronnen in nieuwe vaardigheden en kwalificaties.

6.4.

Het EESC onderstreept nogmaals dat de “veranderingen die nieuwe technologieën, kunstmatige intelligentie en big data teweegbrengen in de productieprocessen en in de economie in het algemeen ook de arbeidsmarkt ingrijpend zullen veranderen”, en dat “het belangrijk is dat deze veranderingen plaatsvinden in het kader van een vruchtbare sociale dialoog en met inachtneming van de rechten en de levenskwaliteit van de werknemers” (16), waarbij de valkuilen die armoede en onzekere arbeidssituaties veroorzaken, moeten worden vermeden.

6.5.

Het EESC is van mening dat duurzame ontwikkeling intensieve gezamenlijke inspanningen op Europees, nationaal en lokaal niveau vergt in de vorm van financiële en structurele middelen ten behoeve van onderwijs en permanente opleiding van personeel op het gebied van nieuwe groene en digitale vaardigheden en kwalificaties, om tegemoet te komen aan de veranderende arbeidsmarkten in het kader van de nieuwe Europese Green Deal.

7.   De eengemaakte markt en de consumenten

7.1.

Het consumentenbeleid speelt een essentiële rol in het voltooien van de eengemaakte markt, moet gericht zijn op de belangen van de burgers en in staat zijn publiek engagement voor het EU-integratieproces te creëren. Er moet meer worden gedaan om de doeltreffende bescherming van consumenten te waarborgen ingeval exploitanten zich niet aan de regels houden en de huidige gefragmenteerde toepassing en aanhoudende verschillen tussen de lidstaten niet worden teruggedrongen.

7.2.

Het EESC dringt erop aan dat de belangen van de consumenten worden beschermd in het Refit-proces, in de digitale wereld en als het gaat om de veiligheid van producten en diensten. Voorts moeten de maatregelen ter bestrijding van energie- en consumptiearmoede worden aangescherpt en moet de toegang tot voedsel, medicijnen en basisdiensten voor alle Europeanen worden verbeterd.

7.3.

Er moet een oplossing worden gevonden voor het probleem dat landen consumenten verschillend behandelen in het geval van rechtstreekse aankoop of e-commerce wat betreft prijzen en verkoop- of leveringsvoorwaarden. Het probleem van geoblocking blijft bijzonder groot.

7.4.

Het EESC is verheugd over het behaalde niveau van consumentenbescherming dankzij het platform voor onlinegeschillenbeslechting (17), maar “pleit voor meer buitengerechtelijke afwikkelingsinstrumenten, met name in geval van grensoverschrijdende geschillen”.

7.5.

Het EESC is ervan overtuigd dat transparantie en vergelijkbaarheid van informatie van cruciaal belang zijn om consumenten in staat te stellen slimme keuzes te maken, met name op het gebied van milieu-impact en duurzaamheid.

8.   De eengemaakte markt en de bedrijfswereld

8.1.

Het EESC is van mening dat voor de voltooiing van de eengemaakte markt aan onderstaande voorwaarden moet worden voldaan om tegemoet te komen aan de behoeften van ondernemingen:

8.1.1.

verdere openstelling en integratie van de markt voor goederen en diensten, met inbegrip van logistiek- en netwerkdiensten, teneinde het economisch potentieel van de EU volledig te kunnen benutten en een solide basis te leggen voor mondiale concurrentie op de lange termijn. Diversiteit en pluralisme in de detailhandel moeten worden gewaarborgd en gestimuleerd (18);

8.1.2.

sterkere impulsen voor digitalisering als kernfactor voor het Europees concurrentievermogen, in de vorm van een kader dat de invoering van digitale technologieën vergemakkelijkt. Voor programma’s die gericht zijn op kmo’s en micro-ondernemingen moet de eigen bedrijfscultuur in acht worden genomen en moeten lokale organisaties die hen vertegenwoordigen bij het proces worden betrokken;

8.1.3.

meer initiatieven om te waarborgen dat kleine en micro-ondernemingen over basis- en vervolgvaardigheden op digitaal vlak en een scala aan technische oplossingen beschikken. Op basis van een alomvattende beleidsaanpak moeten er voorts rechtvaardige regels worden opgesteld inzake de toegang tot gegevens, het vrije verkeer van gegevens en de bijbehorende verantwoordelijkheden;

8.1.4.

totstandbrenging van een regelgevend en financieel kader dat bevorderlijk is voor investeringen in infrastructuur teneinde de fysieke en digitale infrastructuur sterk te verbeteren en interoperabel te maken; innovatie en flexibiliteit voor ondernemingen zodat deze gelijke tred kunnen houden met een snel veranderende wereld door de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen te stimuleren; en technologische neutraliteit door middel van wetgeving die de integratie van de markt vergemakkelijkt door belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen;

8.1.5.

toekenning van prioriteit aan de beginselen van betere regelgeving en praktische uitvoering zodat de eengemaakte markt de best mogelijke plaats wordt om zaken te doen en te werken.

8.2.

Er moet speciale aandacht worden besteed aan de verschillen tussen de nationale belastingstelsels. Het EESC is van oordeel dat sociale en fiscale dumping binnen de eengemaakte markt moeten worden tegengegaan aangezien deze verstoring van de mededinging en ongerechtvaardigde bedrijfsverplaatsingen met zich meebrengen.

8.3.

Het is voorts van essentieel belang de lacunes met betrekking tot infrastructuur en regelgeving op te vullen waar het de onderlinge verbinding tussen lokale markten in de eengemaakte markt betreft, met name in sleutelsectoren als de gas-, elektriciteits- en vervoerssector, waar de lacunes nu belemmeringen vormen voor eerlijke en transparante concurrentie.

8.4.

Het EESC wijst erop dat het Europees normalisatiesysteem met name waar het technische, sociale, milieu- en veiligheidsnormen betreft, moet worden versterkt om ondernemingen (in het bijzonder kleine en micro-ondernemingen) duidelijk inzicht te geven in de toe te passen regels en procedures en om de evenwichtige en doeltreffende deelname van alle belanghebbenden aan het normalisatieproces te waarborgen.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  De Commissie heeft op 10 maart 2020 de mededelingen “Langetermijnactieplan voor een betere uitvoering en handhaving van de regels inzake de eengemaakte markt” en “In kaart brengen en aanpakken van belemmeringen voor de eengemaakte markt” uitgebracht.

(2)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(3)  COM(2019) 640 final.

(4)  9743/19 COMPET 437 MI 487.

(5)  EESC-2020-00463 ECO/505 (rapporteur: Trias Pintó) (zie bladzijde 63 van dit Publicatieblad).

(6)  De Commissie heeft op 10 maart 2020 een belangrijke mededeling gepubliceerd over het in kaart brengen en aanpakken van belemmeringen voor de eengemaakte markt (COM(2020) 93 final).

(7)  COM(2020) 98 final, voorgelegd op 11 maart 2020.

(8)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2019/06/20/a-new-strategic-agenda-2019-2024/

(9)  IP/19/6770 van 17 december 2019.

(10)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 102.

(11)  PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70.

(12)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 23.

(13)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 40; PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145, en PB C 440 van 6.12.2018, blz. 135.

(14)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1.

(15)  Zie voetnoot 2.

(16)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 6.

(17)  Volgens commissaris Jourová zijn er in het eerste jaar meer dan 24 000 geschillen beslecht.

(18)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 41.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/26


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de effecten van campagnes op de deelname aan de politieke besluitvorming

(Verkennend advies op verzoek van het Kroatische voorzitterschap)

(2020/C 311/03)

Rapporteur:

Marina ŠKRABALO

Corapporteur:

Cinzia DEL RIO

Raadpleging

Brief, 10.9.2019

Rechtsgrond

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

3.3.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

209/2/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het verzoek van het Kroatische voorzitterschap om een advies op te stellen over de effecten van campagnes op de deelname aan de politieke besluitvorming, dat hopelijk zal bijdragen aan het actuele beleidsdebat in de relevante Raadsformaties en voorbereidende organen over de belangrijkste gebieden waarop het verkiezingsproces in de EU kan worden verbeterd, op basis van het aanstaande postelectorale verslag van de Commissie. Door dit beleidsdebat kunnen de lidstaten tijdig een bijdrage leveren aan de agenda van het actieplan voor democratie van de Commissie en de conferentie over de toekomst van Europa, die tijdens het Kroatische voorzitterschap van start zal gaan. De tijd is rijp voor een nieuwe, gecoördineerde poging om de Europese democratie in de hele nieuwe politieke cyclus van de EU-instellingen te beschermen en te versterken. In dit verband wil het EESC het Kroatische voorzitterschap aanmoedigen om als katalysator te fungeren voor nauwe samenwerking tussen alle EU-instellingen, waaronder in de eerste plaats het Europees Parlement en de Commissie, maar ook het EESC, het Comité van de Regio’s, de EU-Europese Ombudsman en het Bureau voor de grondrechten.

1.2.

Betrokkenheid van EU-burgers bij de politieke besluitvorming in de EU, in de eerste plaats door middel van verkiezingsdeelname, maar ook door middel van politieke debatten en beleidsraadpleging, is van vitaal belang om de Europese democratie nieuw leven in te blazen en de legitimiteit van de EU-instellingen en -instrumenten te waarborgen. Het EESC roept de EU-instellingen op om voort te bouwen op de lessen die zijn getrokken uit de verkiezingen van 2019, met tijdige politieke actie en een gecoördineerde institutionele inspanning om de huidige stand van het EU-verkiezingsproces te verbeteren en een bevredigende, zo hoog mogelijke opkomst bij de Europese verkiezingen van 2024 en daarna te bereiken.

1.3.

Hoewel de historische trend van dalende deelname aan de Europese verkiezingen nog steeds aanhoudt, aangezien de relatief hoge opkomst in 2019 nog steeds lager is dan de opkomst tussen 1979 en 1994 (1), moet er lering worden getrokken uit de meest recente verkiezingen, om de geïnformeerde deelname van burgers aan de volgende Europese verkiezingscyclus en op de lange termijn te verbeteren. Het is belangrijk om te erkennen dat de deelname aan de Europese verkiezingen, die aanzienlijk lager is dan bij nationale verkiezingen, een langdurige trend (2) is; anderzijds kan de grotere deelname van jonge en goed opgeleide kiezers aan de Europese verkiezingen van 2019 een nieuwe positieve trend zijn.

1.4.

Willen de instellingen van de EU het Europese publiek doeltreffender kunnen benaderen, dan moeten zij volgens het EESC hun benadering veranderen en de burgers, het maatschappelijk middenveld en de sociale partners bij alle communicatie betrekken, met name bij campagnes, en hun betrokkenheid zoeken door zowel emotioneel als rationeel een beroep op hen te doen. In dit verband is het EESC ingenomen met de nieuwe, op de kiezers gerichte aanpak van publieksvoorlichtingscampagnes van het Europees Parlement en staat het volledig achter zijn alomvattend plan om voort te bouwen op het succes van de meest recente verkiezingscampagne. Het EESC pleit ervoor dat het Parlement over voldoende begrotings- en personele middelen beschikt om zijn rijke netwerk van maatschappelijke organisaties, vrijwilligers en opiniemakers te verdiepen en uit te breiden, om de volgende vijf jaar een reeks thematische campagnes te voeren en om een soepele verkiezingscampagne voor 2024 voor te bereiden.

1.5.

Het EESC dringt aan op steeds nauwere samenwerking tussen het Parlement, de Commissie en de lidstaten, alsook met het EESC en het Comité van de Regio’s en alle relevante belanghebbenden, ter wille van een goed doordachte opzet, en van zowel decentrale als centrale uitvoering van toekomstige voorlichtingscampagnes over EU-zaken en de volgende Europese verkiezingen, zodat deze een grote meerderheid van de Europese burgers beter kunnen bereiken, informeren en betrekken.

1.6.

Volgens het EESC vormt desinformatie niet alleen een directe bedreiging voor het vermogen van mensen om weloverwogen politieke besluiten te nemen, maar ook voor het Europese integratieproject en daarmee voor de eenheid, de welvaart en wereldwijde invloed van de Europese Unie. Verzwakking van de democratische besluitvormingscapaciteit van de EU is in het belang van een aantal buitenlandse mogendheden en van extremistische groeperingen die zich tegen Europese samenwerking en sterkere cohesie verzetten (3). Het EESC spreekt zijn krachtige steun uit voor de huidige inspanningen van de EU om desinformatie (4) tegen te gaan — zowel extern als intern — en dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor volledige naleving en follow-up van de regelgeving inzake de gedragscode voor desinformatie, de verdere ontwikkeling van het onlangs opgerichte “snelle waarschuwingssysteem” en de inlichtingeneenheden van StratCom, en de uitbreiding van het optreden van de Europese Dienst voor extern optreden tegen desinformatie, parallel aan een aanzienlijke uitbreiding van het optreden van de EU tegen desinformatie binnen de Unie.

1.7.

Het EESC dringt aan op nadere maatregelen van de Europese Commissie en het Europees Parlement om voldoende begrotingsmiddelen beschikbaar te stellen voor actie om de maatschappelijke weerbaarheid tegen desinformatie te vergroten, om het toepassingsgebied van het toezicht uit te breiden tot een breder scala aan externe en binnenlandse actoren die een bedreiging vormen, en om de uitwisseling van informatie tussen de instellingen en de lidstaten en op internationaal niveau te bevorderen.

1.8.

Het EESC is sterk voorstander van het voorstel van de Europese Commissie om een “Europees actieplan voor de democratie” te ontwikkelen, dat alomvattend en continu moet zijn, veranderingen teweeg kan brengen en kan rekenen op financiële steun en interinstitutionele coördinatie. Het Europees actieplan voor de democratie en de daarmee verband houdende toekomstige initiatieven moeten veel meer gericht zijn op de totstandbrenging van vrije en pluralistische media en onafhankelijke kwaliteitsjournalistiek, doeltreffende regulering van de sociale media, met name ter bestrijding van desinformatie en met inbegrip van de regulering van online politieke reclame en verantwoordelijkheid voor inhoud, een gemoderniseerd verkiezingsproces, de integratie van achtergestelde groepen, in de eerste plaats personen met een handicap, en een wijdverbreide burgereducatie over de Europese Unie en haar democratische proces in alle lidstaten. Het EESC herinnert aan zijn voorstel voor een ambitieuze EU-strategie voor communicatie, onderwijs en bewustmaking van het publiek inzake de grondrechten, de rechtsstaat en de democratie (5).

1.9.

Het EESC roept de EU-instellingen en het Kroatische voorzitterschap op om voortdurend aandacht te besteden aan de onderhandelingen over de EU-begroting in verband met de toewijzing van middelen voor onderwijs op het gebied van de EU-waarden, institutionele zaken en burgerschap, als belangrijk instrument voor de Europese democratie. Voor het volledige spectrum van de onderwijsinspanningen van de EU moet passende financiering worden uitgetrokken, evenals voor de maatregelen die in het Europees actieplan voor de democratie worden voorgesteld, en er moet worden gezorgd voor een betere samenhang tussen de verschillende begrotingsonderdelen. Een groter aandeel van de financiering van het succesvolle Erasmusprogramma moet worden gehandhaafd, waarbij een groter aandeel van andere EU-programma’s en het Europees Sociaal Fonds hiervoor moet worden bestemd.

1.10.

Om de politieke steun voor een betere burgereducatie in de EU te bevorderen, roept het EESC de EU-instellingen (en het Kroatische voorzitterschap) op om steun te verlenen aan het voorstel van het EESC voor de oprichting van een deskundigengroep op hoog niveau voor “Voorlichting over Europa” op Europees niveau, met vertegenwoordigers van de lidstaten en vooraanstaande onderwijsdeskundigen. Deze groep zou beleidsvoorstellen en aanbevelingen kunnen formuleren die door de ministers van Onderwijs kunnen worden besproken, op grond waarvan de Raad conclusies zou kunnen aannemen. De groep zou ook de aanzet kunnen geven tot operationele verbeteringen, zoals een centraal onlineplatform met een inventarisatie van bestaand lesmateriaal dat is gegenereerd via door de EU gefinancierde projecten en nationale leerplannen, zoals voorgesteld door het EESC.

1.11.

Het EESC roept de Raad en de Commissie op om bijzondere aandacht te besteden aan de brandende kwestie van de integratie van personen met een handicap, etnische minderheden, migranten, armen op het platteland en andere achtergestelde sociale groepen die bij de Europese verkiezingen in de lidstaten chronisch ondervertegenwoordigd waren. Het EESC stelt voor dat de Commissie in het kader van het Europees actieplan voor de democratie het volgende uitwerkt: 1) een wetgevingsvoorstel over minimumnormen voor de toegankelijkheid van het EU-verkiezingsproces voor personen met een handicap, en 2) een “EU-routekaart voor een inclusiever verkiezingsproces”, vergezeld van een financieringsvoorstel om lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om hun kiesstelsels en de sociale integratie te moderniseren.

1.12.

De nieuwe Commissie moet de regels voor EU-campagnes en het verkiezingsproces zo snel mogelijk verder moderniseren, voortbouwend op de stappen die de vorige Commissie heeft gezet (6). In dit verband is het EESC groot voorstander van: 1) voortdurende actieve werkzaamheden van netwerken voor verkiezingscoördinatie met nationale knooppunten, die als katalysator zouden moeten fungeren voor snelle verbeteringen; 2) beter regelgevend toezicht op Europese politieke partijen met betrekking tot transparantie van campagnevoering en partijfinanciën, naleving van de regels inzake gegevensbescherming en van de EU-waarden; 3) aanvullende impulsen voor Europese politieke partijen om hun politieke coherentie en betrokkenheid van inwoners in en buiten de nationale partijen te vergroten, en 4) maatregelen om volledige deelname aan het democratische proces mogelijk te maken van alle gemarginaliseerde en uitgesloten sociale groepen. De Commissie moet ook zorgen voor een betere handhaving van de regels betreffende gedeelde verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de mediageletterdheid, niet alleen tussen de EU en de nationale instellingen en het maatschappelijk middenveld, maar ook tussen bedrijven die actief zijn op het gebied van sociale media en digitale platforms, en tussen de politieke actoren.

2.   Mogelijkheden om de geïnformeerde deelname van Europeanen aan de verkiezingen te vergroten

2.1.   Doeltreffender openbare voorlichtingscampagnes

2.1.1.

De betrokkenheid van de EU bij het publiek door middel van voorlichtings- en communicatiecampagnes is de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd, met opmerkelijke inspanningen om het EU-beleid te koppelen aan specifieke gebieden die van invloed zijn op het dagelijks leven, om de mening van “gewone” mensen te gebruiken om het effect van EU-initiatieven te laten zien, en om nieuwe technologie voor de verspreiding van informatie in te zetten. De instellingen beschikken over uitgebreide middelen om informatie aan het publiek te verstrekken: via hun voorlichtingsbureaus in de lidstaten, via hun websites en sociale media, via hun pers- en mediawerk, via EU-agentschappen en tal van netwerken van deskundigen en belanghebbende partijen, en via hun bezoekersdiensten.

2.1.2.

De EU-instellingen en de nationale regeringen moeten verder en harder werken, beter coördineren en meer samenwerken met maatschappelijke organisaties, de sociale partners en de bureaus van de EU-instellingen in de lidstaten om nauwkeurige informatie over de wetgeving, het beleid en de initiatieven van de EU te verspreiden en om mensen en organisaties in staat te stellen om kennis te nemen van, belangstelling te tonen voor en deel te nemen aan EU-aangelegenheden. De EU-instellingen en de lidstaten zouden meer moeten investeren in de capaciteitsopbouw en een sterkere positie van representatieve maatschappelijke organisaties en sociale partners die de Europese gedachte in hun eigen bottom-upcampagnes voor Europese waarden uitdragen, en zouden hen moeten gebruiken als partners en katalysatoren in de dialoog met het publiek.

2.1.3.

De EU-instellingen beschikken over ruime budgetten voor publieksvoorlichting, met inbegrip van campagnes, hoewel deze budgetten ontegenzeggelijk gering zijn vergeleken bij de overheidsbudgetten van de lidstaten hiervoor (en ook bij de budgetten van lokale en regionale overheden van de lidstaten voor zulke activiteiten). Verder ondersteunen diverse DG’s van de Commissie de inspanningen van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners om met behulp van verschillende middelen Europeanen te informeren en te betrekken bij debatten over specifieke EU-beleidsgebieden. De positieve rol van de EU-instellingen en van het Europese en nationale maatschappelijk middenveld, de sociale partners en de onafhankelijke media moet worden uitgebreid en in de nieuwe EU-begroting terdege tot uiting komen.

2.1.4.

Het Europees Parlement is bijzonder actief geweest in het bevorderen van de belangstelling voor en de deelname aan de Europese verkiezingen. Voor zijn verkiezingscampagne van 2019 heeft het getracht de kiezers te bereiken door middel van emotioneel geladen boodschappen die zijn afgestemd op hun specifieke zorgen, het maatschappelijk middenveld en de vakbonden veel actiever te betrekken en een decentrale, veel minder institutionele campagne te voeren met een veel groter multiplicatoreffect. De campagne “Deze keer ga ik stemmen” verschafte maatschappelijke organisaties de mogelijkheid (en de financiering) om hun eigen acties en communicatie uit te dragen om het publiek bij de verkiezingen te betrekken en hun eigen ideeën en visie op de toekomst van Europa uiteen te zetten. Het heeft ook een breed scala aan sociale spelers, waaronder het bedrijfsleven, geïnspireerd om deel te nemen aan de campagne om te gaan stemmen. Gelet op de gegevens van de EP-enquête (7) na de verkiezingen kan deze brede en interactieve campagne hebben bijgedragen aan de hogere opkomst.

2.1.5.

Voor toekomstige actie, gericht op een ruimere politieke participatie van de Europeanen, is het belangrijk om te bedenken dat er een stijgende trend is van positieve identificatie met de EU, zoals blijkt uit een toename van 11 % van het aantal kiezers dat zei te hebben gestemd bij de Europese verkiezingen omdat ze het als hun burgerplicht zagen, een toename van 11 % van het aantal kiezers dat stemde omdat ze voor de EU waren en een toename van 6 % van het aantal kiezers dat dacht dat ze dingen konden veranderen door te stemmen. Als belangrijkste factoren die ervoor zorgen dat de respondenten bij de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement waarschijnlijk weer gaan stemmen, worden genoemd: betere voorlichting over de EU en de gevolgen daarvan voor het dagelijks leven (43 %), meer jongeren die zich kandidaat stellen (31 %) en meer vrouwen die zich kandidaat stellen (20 %). Bovendien hebben de Europeanen duidelijk te kennen gegeven dat er behoefte is aan meer geïnformeerde politieke participatie, meer inclusieve verkiezingsprocessen, meer verantwoordingsplichtig politiek leiderschap en doeltreffender institutionele bescherming tegen misbruik van het verkiezingsproces door politieke corruptie, desinformatie en cyberaanvallen (8).

2.1.6.

In toekomstige publieksvoorlichtingscampagnes moeten de EU-instellingen prioriteit geven aan onderwerpen die voor kiezers van bijzonder belang zijn. Deze campagnes moeten gedurende de gehele politieke cyclus plaatsvinden, waarbij een gedeelde kennisbasis wordt opgebouwd en aansluiting wordt gezocht bij EU-kwesties vóór de volgende Europese verkiezingen. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de vraag of de voorlichtingscampagnes wel alle geografische gebieden en alle lagen van de samenleving bereiken, met name die welke zich in de marge van de politieke participatie en de sociaal-economische ontwikkeling bevinden en die door hun algemene sociale uitsluiting bijzonder kwetsbaar kunnen zijn voor kwaadaardige desinformatiecampagnes (9). Proactieve voorlichting door de EU-instellingen vergt een intensievere dialoog met de lokale gemeenschappen in de hele EU, door middel van nauwere samenwerking met de lokale media, lokale maatschappelijke organisaties, lokale autoriteiten en programma’s voor burgereducatie.

2.2.   Investeren in mediavrijheid, pluraliteit en in journalistiek

2.2.1.

Vrije en pluralistische media die de Europeanen correcte en onbevooroordeelde informatie verstrekken, zijn van vitaal belang voor een goed onderbouwd debat over verkiezingen en politieke besluitvorming en zijn een essentieel wapen tegen desinformatie. Vrije en pluralistische media moeten verantwoording afleggen over de inhoud en transparant zijn over eigendom en economische belangen.

2.2.2.

Ondanks de achteruitgang van de “traditionele” (gedrukte en uitgezonden) media ten gevolge van de massale toegang tot digitale en sociale media worden de websites en sociale media-accounts van omroepen, kranten en journalisten door mensen online intensief gebruikt, gedeeld en becommentarieerd.

2.2.3.

Terwijl Europese landen de eerste plaatsen bezetten wat betreft “goede” persvrijheid in de World Press Freedom Index (10) van 2019 (9 lidstaten behoren tot de 15 landen met “goede persvrijheid”), en geen enkel land in de ergste categorie “zeer ernstige situatie” valt, worden 12 lidstaten slechts als “vrij goed” bestempeld, terwijl 6 als “problematisch” worden beschouwd, en één lidstaat als “moeilijk”. Toenemend geweld en intimidatie van journalisten in de lidstaten is een zorgwekkende trend voor de Europese democratie, evenals elke politieke inmenging in de media.

2.2.4.

Volgens de resultaten van de Media Pluralism Monitor 2017 (11) is “marktconcentratie een bron van middelgrote of grote risico’s voor pluralisme in de media in alle landen van de EU, zonder uitzondering. De economische moeilijkheden van de verschillende traditionele mediakanalen […] wijzen erop dat mediaconcentratie een fenomeen is dat in de toekomst waarschijnlijk niet zal verdwijnen […] een mogelijke achteruitgang van de marktpluraliteit blijft een alomtegenwoordig risico.” De EU moet antitrustmaatregelen nemen om de eigendom van de media te diversifiëren en om concentratie en monopolies van mediaeigendom te bestrijden.

2.2.5.

Onafhankelijke journalistiek is een publiek goed, en het feit dat er geen gevarieerde en pluralistische media zijn, getuigt van een duidelijk marktfalen. De kwaliteit en de diversiteit van de journalistiek vereisen een meer solide politieke en economische onafhankelijkheid en een hogere kwaliteit van de publieke media en de onafhankelijke financiering ervan op lange termijn, waarvoor nieuwe economische en bedrijfsmodellen nodig zijn. De EU moet meer doen om de publieke media te ondersteunen, ook via initiatieven om nieuwe en duurzame financieringsmodellen te vinden. In dit verband steunt het EESC de voorstellen om voor de begrotingsperiode 2021-2027 een subonderdeel van 61 miljoen EUR voor Creatief Europa in te voeren, gewijd aan kwaliteitsjournalistiek, met inbegrip van mediapluralisme en -geletterdheid (12). Het vraagt echter om veel grotere en meer strategische overheidsinvesteringen in de professionele journalistiek en de media.

2.2.6.

De EU zou ook meer moeten doen om onafhankelijke media en onderzoeksjournalistiek te ondersteunen, met inbegrip van transnationale deelplatforms. Zij moet ook initiatieven ondersteunen om nieuwe manieren te vinden om kwaliteitsjournalistiek te financieren, waaronder modellen zonder winstoogmerk en nieuwe, sociaal duurzame en inclusieve economische modellen.

2.2.7.

Bovendien moet de nationale en EU-wetgeving tegen mediamonopolies en dominante marktposities systematisch worden versterkt, gecontroleerd en gehandhaafd. EU-initiatieven inzake het toezicht op de onafhankelijkheid en de eigendom van de media in Europa, zoals de Media Pluralism Monitor, moeten verder worden ondersteund.

2.2.8.

De EU moet zelfregulerende maatregelen en organen zoals ethische codes en persraden blijven bevorderen om de hoge normen van de journalistiek, ook in de digitale en sociale media, te versterken. De EU moet gelijke toegang tot informatie voor alle media bevorderen en zich verzetten tegen de willekeurige uitsluiting van journalisten van persconferenties en andere overheidspublicaties om politieke redenen.

3.   Reageren op de kansen en uitdagingen van digitale en sociale media

3.1.

De digitale en sociale media bieden de meeste mensen toegang tot een breder scala aan informatie en standpunten, die ook sneller beschikbaar zijn, en stellen hen in staat om veel gemakkelijker deel te nemen aan het democratische debat dat door sociale netwerken mogelijk wordt gemaakt. Zij moeten individuen ook in staat stellen hun eigen beslissingen te nemen over het filteren van de informatie die zij willen raadplegen. In 2019 (13) gebruikte maar liefst 86 % van de burgers in de EU-27 internet en had 90 % van huishoudens in de EU-27 toegang daartoe; dat is nog steeds een behoorlijke score ondanks de grote verschillen in toegangsgraad, variërend van 98 % in Nederland tot 75 % in Bulgarije (14).

3.2.

Niettemin, hoewel digitale en sociale media meer mensen meer mogelijkheden bieden tot participatie, is er sprake van een nog grotere concentratie van eigendom onder de socialemediaplatforms dan onder de traditionele gedrukte en omroepmedia, en de informatie die mensen via hun account te zien krijgen wordt zwaar gefilterd door gecompliceerde, commercieel gestuurde, geheime algoritmen. Daardoor kan het gebeuren dat mensen in feite een minder breed scala van informatie krijgen voorgeschoteld dan via de traditionele gedrukte media en omroepen. De opkomst van sociale media heeft geleid tot verspreiding van desinformatie: verzonnen verhalen die om verschillende redenen zijn gepost, onder andere om het politieke debat en de verkiezingsuitslag te beïnvloeden. Achter veel van deze desinformatie gaan nepaccounts schuil. Onderzoekers stellen dat bij de presidentsverkiezingen van 2016 in de VS desinformatie het kiezersgedrag aanzienlijk heeft beïnvloed.

3.3.

In het kader van de initiatieven van de Commissie om desinformatie te beperken en te zorgen voor transparante, eerlijke en betrouwbare online campagneactiviteiten in de aanloop naar de recente Europese verkiezingen, hebben de onlineplatforms, sociale netwerken en de reclamebranche (waaronder Facebook en Twitter) in september 2018 een zelfregulerende praktijkcode (15) ondertekend om de verspreiding van online desinformatie en nepnieuws tegen te gaan. Deze stelt een breed scala aan verplichtingen vast, van transparantie in politieke reclame tot het afsluiten van nepaccounts en door de inkomsten van verspreiders van desinformatie af te snijden (16). De code wordt beschouwd als een hoeksteen van het actieplan van de Commissie tegen desinformatie en bevat een bijlage met goede praktijken van de ondertekenaars (17).

3.4.

Alle platforms hebben in de aanloop naar de Europese verkiezingen actie ondernomen door politieke advertenties te labelen en openbaar te maken via doorzoekbare advertentiebibliotheken (18). In het kader van het door Facebook ingevoerde zelfreguleringsbeleid konden politieke advertenties alleen worden gepubliceerd in een land waarvoor de betrokken partijen een machtiging hadden. Toen duidelijk werd dat de regel een negatieve invloed had op het vermogen van Europese partijen om in de hele EU campagne te voeren, werd ad hoc besloten dat Europese partijen van de regel zouden worden vrijgesteld (19).

3.5.

Uit de eerste jaarlijkse zelfevaluatieverslagen die de ondertekenaars van de code in oktober 2019 (20) hebben opgesteld en het verslag van juni 2019 van de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) (21) blijkt echter dat niet alle politieke advertenties in de platformarchieven voor politieke reclame correct als politieke reclame zijn bestempeld en dat de archieven nog steeds niet voldoende gegevens over de microtargeting van het publiek opleverden om manipulatie van de kiezers te voorkomen en een grotere transparantie van de politieke campagnes en reclame te garanderen, inclusief de financieringsbronnen daarvan en banden met bijzondere belangengroepen. Voorts hebben de ondertekenaars van de code geen gemeenschappelijke normen vastgesteld om onderzoekers en journalisten toegang te verlenen tot persoonsgegevens met inachtneming van het recht op privacy en toestemming van de gebruikers.

3.6.

Gezien de vastgestelde tekortkomingen in de zelfregulering en de lopende beoordeling van de praktijkcode door de Commissie dringt het EESC er bij de Commissie op aan om wetgevingsmaatregelen te nemen als de vrijwillige gedragscode op zich onvoldoende blijkt om wezenlijke vooruitgang te boeken met de uitvoering van haar doelstellingen. De zelfregulering op het gebied van onlinedesinformatie moet fors worden verbeterd. Tegelijkertijd moet er voor de regulering een alomvattende aanpak komen. De tijd is rijp om in het door de nieuwe Commissie voorgestelde pakket maatregelen voor verkiezingen en in het Europees actieplan voor de democratie werk te maken van de regulering van sociale media en digitale platforms, waarbij de nadruk wordt gelegd op de transparantie van alle aspecten van politieke reclame (financiering, labeling en openbaarmakingsregels) en desinformatie.

3.7.

De bevordering van verantwoordingsplicht op het internet moet niet alleen gericht zijn op transparantiemaatregelen en het bekendmaken van informatiebronnen, maar dient ook rekening te houden met de verantwoordingsplicht van spelers in het ecosysteem die profiteren van de verspreiding van misleidende en op sensatie beluste inhoud. Desinformatie is een symptoom van geconcentreerde, oncontroleerbare digitale markten, voortdurende tracking en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Dominante socialemediabedrijven maken winst door het genereren van profileringsgegevens door middel van de verspreiding van aandacht trekkende inhoud, ongeacht de waarheidsgetrouwheid ervan. Deze vorm van gegevensmanipulatie moet worden tegengegaan door een volledige en correcte handhaving van de algemene verordening inzake gegevensbescherming, zodat bedrijven minder geneigd zijn om een model te hanteren dat gebaseerd is op sensatiezucht en choquerend nieuws. Als het fundamentele bedrijfsmodel van de platforms zelf het probleem in de hand werkt of verspreidt, is het niet voldoende om van de platforms te verlangen dat ze mechanismen voor verwijdering of verificatie invoeren. Daarnaast moet de dominante marktpositie van digitale- en socialemediabedrijven worden ingeperkt door middel van nationale en Europese wetgeving, en moet worden overwogen een verplichting tot interoperabiliteit in te voeren, waarbij gebruikgemaakt wordt van gemeenschappelijke protocollen die de uitwisseling van informatie tussen verschillende platforms mogelijk maken.

3.8.

Om desinformatie tegen te gaan, moet er worden gezorgd voor een grotere en bredere betrokkenheid van de EU-instellingen, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, onafhankelijke media, sociale media, onlineplatforms en het publiek (22). Het Comité is ingenomen met het initiatief van DG CONNECT van de Europese Commissie om een Europees Waarnemingscentrum voor digitale media op te richten, “een centrum voor feitenonderzoekers, academici en onderzoekers om met elkaar samen te werken en actief contact te onderhouden met mediaorganisaties en deskundigen op het gebied van mediageletterdheid, en om steun te verlenen aan beleidsmakers” (23), en pleit ervoor om meer middelen te investeren in de versterking en de ontwikkeling van dit centrum.

4.   Het voorkomen van kwaadwillige inmenging via internet in verkiezingen in de EU

4.1.

Een ander gevaar dat het internet met zich meebrengt, is dat het gemakkelijker wordt om verkiezingen te beïnvloeden via nepaccounts, socialemediatrollen en door de staat beheerde kanalen. Hoewel dan vaak aan buitenlandse inmenging wordt gedacht, is de realiteit veel complexer: binnenlandse desinformatie is minstens zo'n groot probleem, en lokale proxyservers, nieuwe technologieën en andere ontwikkelingen (zoals het gebruik van besloten groepen) maken het onderscheid tussen buitenlandse en binnenlandse desinformatie onduidelijker. Rusland is bijvoorbeeld beschuldigd van beïnvloeding van de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2016, het Britse brexit-referendum, diverse recente verkiezingen in de EU (24) en de verkiezingen voor het Europees Parlement in mei 2019 (25) maar inmenging door andere binnenlandse en externe spelers vormt een even groot risico.

4.2.

In het actieplan tegen desinformatie van de Europese Commissie staat dat “volgens verslagen meer dan 30 landen gebruikmaken van desinformatie en activiteiten beïnvloeden” (26). De Europese Dienst voor extern optreden heeft een dienst (East Stratcom Task Force) opgericht om de “pro-Kremlin”-desinformatie te volgen en via een speciale website (27) openbaar te maken, en heeft ook de taskforces voor strategische communicatie “Westelijke Balkan” en “Zuiden” in het leven geroepen.

4.3.

Het initiatief van de EDEO om een “systeem voor snelle waarschuwing” op te zetten — in feite een netwerk van overheidsambtenaren van de lidstaten die zich bezighouden met desinformatie — is welkom en verdient versterking en uitbreiding, waarbij de lidstaten worden aangemoedigd om te zorgen voor een nauwe informatie-uitwisseling tussen het systeem voor snelle waarschuwing en de onlangs opgerichte nationale verkiezingsnetwerken, waarbij in principe ook gespecialiseerde organisaties uit het maatschappelijk middenveld en factcheckers betrokken zouden moeten worden. In de toekomst moet in elk land en in de hele EU ook regelmatig informatie worden uitgewisseld tussen het systeem voor snelle waarschuwing en de structuren van het Waarnemingscentrum voor digitale media.

4.4.

Gezien het belang van de mechanismen ter voorkoming van inmenging in de Europese democratie moeten de maatregelen van de Europese Dienst voor extern optreden tegen desinformatie worden uitgebreid en versterkt, onder meer om desinformatie uit andere landen en regio’s te volgen en tegen te gaan en om de uitwisseling van informatie met andere soortgelijke preventiemechanismen, zoals die welke door Canada en Australië zijn opgezet, op te voeren. Tegelijkertijd moet het optreden van de EU tegen binnenlandse desinformatie fors worden aangescherpt, op een alomvattende manier die tijdige monitoring mogelijk maakt, de professionele journalistiek verbetert en de mediageletterdheid bevordert.

4.5.

Opgemerkt zij dat het met de COVID-19-crisis, die na de voorbereiding van dit advies is uitgebroken, nog urgenter is dat de Commissie verdere actie onderneemt om desinformatie over de oorzaken, verspreiding en behandeling van de infectie, die schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid, te bestrijden. De informatie op sociale media over de pandemie kan, indien deze niet naar behoren wordt gecontroleerd en gekanaliseerd, leiden tot schadelijke vormen van gedrag en paniek verspreiden, waardoor de gezondheid van de gemeenschap in gevaar wordt gebracht. Het EESC verzoekt de Europese Commissie om waakzaam te zijn en met de lidstaten en maatschappelijke belanghebbenden samen te werken om de ernstige gevolgen van zulke desinformatie aan te pakken, zowel uit binnenlandse als uit buitenlandse bronnen (28).

5.   Verbetering van de mediageletterdheid en de burgereducatie van de Europeanen

5.1.

De systematische bevordering van mediageletterdheid en actief burgerschap onder Europeanen is van vitaal belang om de EU veerkrachtiger te maken tegen antidemocratische tendensen en bedreigingen. Zoals het EESC in zijn recente adviezen (29) al heeft aangegeven, bepleit het een nieuwe impuls voor educatieve acties over de EU in de nieuwe politieke cyclus van de EU-instellingen. Het EESC interpreteert de Verklaring van Parijs van 2015 (30) en de aanbeveling van de Raad van 2018 (31), ondersteund door de resolutie van het EP uit 2016 (32), als een duidelijk mandaat van de lidstaten om lesgeven en leren over de Europese Unie stevig in de beleidsagenda te verankeren.

5.2.

Het EESC benadrukt dat het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) moet worden uitgevoerd, nl. om van kwalitatief hoogwaardig en inclusief onderwijs, opleiding en levenslang leren een recht voor iedereen in Europa (33) te maken. Voorts beveelt het aan om onderwijs over de EU en de identiteit van de EU op te nemen in de EU2030-strategie en het strategisch kader voor ET2030, en in het Europees Semester (onder de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen), mits nauwkeurige systematische gegevens beschikbaar zijn) (34).

5.3.

Om de politieke steun voor beter onderwijs over de EU te bevorderen, roept het EESC op tot de oprichting van een deskundigengroep op hoog niveau voor “Voorlichting over Europa” op Europees niveau, met vertegenwoordigers van de lidstaten en vooraanstaande onderwijsdeskundigen. Deze groep zou beleidsvoorstellen en aanbevelingen kunnen formuleren die door de ministers van onderwijs kunnen worden besproken, op grond waarvan de Raad conclusies zou kunnen aannemen. De groep zou ook de aanzet kunnen geven tot operationele verbeteringen, zoals een centraal onlineplatform met een inventarisatie van bestaand lesmateriaal dat is gegenereerd via door de EU gefinancierde projecten en nationale leerplannen, zoals voorgesteld door het EESC.

5.4.

Als uitgangspunt voor een meer omvattende beleidsactie acht het EESC het noodzakelijk om op basis van de studie “Learning Europe at School 2013” (35) nieuw kritisch onderzoek te doen naar de huidige situatie in de lidstaten met betrekking tot het onderwijs over de EU op scholen, de opleiding van leerkrachten en de permanente beroepsontwikkeling, alsmede de door het maatschappelijk middenveld en de sociale partners ontwikkelde onderwijsprogramma’s over de EU (36). Daarnaast is er behoefte aan een uitgebreide herziening van de onderwijscapaciteiten en financieringsbronnen om de vaardigheden van volwassenen in de EU op het gebied van actief burgerschap te ontwikkelen, in overeenstemming met het herziene EU-kader voor sleutelcompetenties voor een leven lang leren (37).

5.5.

Het Europees maatschappelijk middenveld en de sociale partners hebben sterk gepleit voor passende financiering van burgereducatie op het gebied van EU-aangelegenheden, cultuur en burgerschap, ter aanvulling op de nationale middelen. De EU moet de lidstaten steunen om ervoor te zorgen dat schoolleiders, leerkrachten en ander onderwijspersoneel beter zijn toegerust om kritisch denken, democratische waarden en mensenrechten, burgerbetrokkenheid en een verantwoord gebruik van nieuwe technologieën te bevorderen. Programma’s die mobiliteit ondersteunen voor de uitwisseling van docenten, academici en studenten om hen te helpen EU-waarden zoals democratie, vrijheid en tolerantie in andere leeromgevingen en in andere lidstaten te ervaren, moeten worden versterkt en uitgebreid (38).

5.6.

Mediageletterdheid voor alle generaties in de samenleving, alsook opleiding door en voor journalisten moeten door de EU in alle lidstaten systematisch sterk worden bevorderd en financieel worden ondersteund, in nauwe samenwerking met de nationale onderwijsinstellingen en onafhankelijke nationale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor de regulering van de media. Het doel is een snelle en brede sprong te maken naar een hogere mediageletterdheid onder de Europeanen, gezien de toenemende dreiging die uitgaat van wijdverbreide en vaak kwaadaardige desinformatie.

5.7.

De EU moet lidstaten tijdig ondersteunen bij hun inspanningen om te voldoen aan hun nieuwe mediaverplichting om vaardigheden op het gebied van mediageletterdheid te bevorderen, met inbegrip van nieuwe onderwijsprogramma’s en doeltreffend toezicht op videoplatforms, zoals omschreven in de onlangs herziene richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten (AVMSD). In dit verband verwacht het EESC duidelijke richtsnoeren van de deskundigengroep voor mediageletterdheid, die op 30 maart 2020 in Zagreb (Kroatië) bijeenkomt tijdens de tweede editie van de Week van de mediageletterdheid — een nieuw EU-breed bewustmakingsinitiatief dat vorig jaar van start is gegaan.

6.   De Europese verkiezingen inclusiever maken

6.1.

Diverse sociale groepen in de EU lopen het risico op electorale uitsluiting: personen met een handicap, etnische minderheden (met name Roma), trans-Europese migrerende werknemers en immigranten, alsmede arme, werkloze, ongeschoolde en rurale bevolkingsgroepen. Overwegende dat nog steeds de helft van de Europeanen niet aan de Europese verkiezingen deelneemt, moeten structurele ongelijkheden die van invloed zijn op het kiesgedrag, in de komende beleidsinitiatieven worden aangepakt om de Europese democratie te versterken en om bij de volgende Europese verkiezingen te zorgen voor gelijke behandeling van alle Europeanen.

6.2.

Blijkens het gedetailleerde informatieve rapport van het EESC van maart 2019 (39) kunnen veel mensen in alle 27 EU-landen niet deelnemen aan de Europese verkiezingen als gevolg van juridische en organisatorische belemmeringen die personen met een handicap hun politieke rechten ontnemen. Circa 800 000 Europeanen uit 16 lidstaten wordt op grond van nationale regels het recht ontnomen om deel te nemen aan de verkiezingen voor het EP vanwege hun handicap of geestelijke gezondheidsproblemen, terwijl nog eens miljoenen Europeanen niet kunnen stemmen vanwege organisatorische regelingen (technische belemmeringen) die geen rekening houden met de behoeften die voortvloeien uit hun handicap.

6.3.

Het EESC stelt voor dat het nieuwe pakket voor de hervorming van het kiesstelsel en het Europees actieplan voor democratie een “EU-routekaart voor een inclusief verkiezingsproces” omvatten, met een begeleidend financieringsvoorstel om lidstaten te ondersteunen bij de noodzakelijke modernisering van de verkiezingsadministratie, en met technologische aanpassingen en ondersteunende diensten voor achtergestelde sociale groepen die meestal van het verkiezingsproces worden uitgesloten en die in een bepaalde nationale context blijk geven van geringere politieke participatie. De routekaart moet gebaseerd zijn op een grondige inventarisatie van de belemmeringen waarmee de verschillende sociale groepen die het risico lopen op electorale uitsluiting, te kampen hebben, in samenwerking met nationale verkiezingsautoriteiten, de instellingen van de ombudsmannen en de respectieve nationale maatschappelijke organisaties en hun Europese netwerken.

6.4.

In de huidige EU-wetgeving wordt reeds een aantal problemen aangepakt in verband met de verkiezingen voor het EP. Er zijn derhalve geen formele obstakels voor deze wetgeving, aangezien zij waarborgen bevat voor personen met een handicap, die daardoor opties hebben om te stemmen. Volgens het EESC zou er, door de beste praktijken uit alle landen toe te passen, een ideaal systeem tot stand komen waarin elke Europeaan met een handicap niet alleen volledig in staat is om te stemmen, maar ook zelf de geschiktste manier kan kiezen om dat te doen.

6.5.

Daarom stelt het EESC in het kader van het komende politieke debat over de hervorming van de Europese verkiezingen en het nieuwe actieplan voor de Europese democratie voor om, in aanvulling op de meer omvattende maatregelen die in de “EU-routekaart voor een inclusief verkiezingsproces” zijn opgenomen, een wetsvoorstel te overwegen dat minimumnormen vaststelt voor het stemmen door personen met een handicap. Het voorstel moet worden uitgewerkt aan de hand van een beleidsdialoog met nationale verkiezingsinstanties, deskundigen op het gebied van sociale integratie en verkiezingen en maatschappelijke organisaties die personen met een handicap vertegenwoordigen.

7.   Europese politieke partijen aanmoedigen om burgergericht te zijn en verantwoording af te leggen

7.1.

Zoals gedefinieerd in het Verdrag van Maastricht (1992): “Europese politieke partijen zijn een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie. Zij dragen bij tot de vorming van een Europees bewustzijn en tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie.” De relatief recente en geleidelijke ontwikkeling van Europese politieke partijen als supranationale politieke spelers met eigen bestuursstructuren die coherente politieke agenda’s kunnen opstellen en de kiezers in de hele EU kunnen mobiliseren, vormt een structurele uitdaging voor de politieke participatie van de Europeanen. Het regelgevend kader voor het bestuur en de financiering van Europese partijen is pas sinds het Verdrag van Nice in 2003 tot ontwikkeling gekomen en blijft vrij beperkt wat betreft de organisatorische en programmatische samenhang, wat bevorderlijk zou moeten zijn voor het vermogen van Europese partijen om de politieke integratie in de EU vorm te geven en te versterken, op basis van gemeenschappelijke waarden en betrokkenheid van de burgers.

7.2.

Verdere regelgeving moet erop gericht zijn de actieve bevordering van de waarden van de EU door Europese politieke partijen te stimuleren, evenals hun transnationale politieke coherentie en hun organisatorische capaciteiten om mensen in veel verschillende delen van de EU te betrekken bij hun zeer diverse nationale partijleden en daarbuiten.

7.3.

In dit verband is het EESC ingenomen met het voorstel van de Commissie beter toe te zien op de naleving van de wettelijke verplichting van de Europese partijen om de fundamentele waarden van de EU, zoals geformuleerd in artikel 2 VEU, te eerbiedigen, en die ook voor hun nationale leden geldt. Dit heeft betrekking op de waarden die in hun politieke programma’s en campagnes worden beleden en op hun interne praktijken op het gebied van gendergelijkheid en antidiscriminatie, alsmede op hun eerbied voor de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie. Indien nodig kan de Commissie de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen verzoeken na te gaan of aan de voorwaarden van de verordening is voldaan (40).

7.4.

Bij verdere regelgeving moet rekening worden gehouden met het huidige beleidsdebat en de beleidsvoorstellen, met inbegrip van een reeks beleidsideeën over de ontwikkeling van Europese partijen, zodat deze dichter bij het Europese publiek komen te staan en meer verantwoording afleggen, bijvoorbeeld door middel van verklaringen van nationale partijen over hun beoogde Europese partijlidmaatschap, transnationale partijlijsten, transparante fondsenwerving en campagnevoering, individueel lidmaatschap, contacten met de basis van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners en het afleggen van verantwoording over politieke inhoud die de gemeenschappelijke waarden van de EU op flagrante wijze ondermijnt (41). Deze kwesties dienen ook op de agenda te komen van de conferentie over de toekomst van Europa, die hopelijk een belangrijke gelegenheid zal bieden voor een brede en geïnformeerde deelname van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners en het Europese publiek aan de democratische hervorming van de EU.

Brussel, 10 juni 2020<:

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/1f2a7ac7-d8f7-11e9-9c4e-01aa75ed71a1. Er zij op gewezen dat de opkomst van de Europese burgers bij de verkiezingen sinds het begin van de jaren negentig is gedaald, zoals blijkt uit een daling van 20 % in de zogenaamde nieuwe lidstaten en van 10 % in de zogenaamde oudere lidstaten.

(2)  De opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2004 was 45 %, in 2009 43 %, in 2014 42,6 % en steeg vervolgens in 2019 tot 50,66 %, wat de eerste keer was sinds 1979 dat het aantal kiezers steeg ten opzichte van de vorige verkiezingen. Bron: https://blogs.eurac.edu/eureka/david-vs-goliath-of-voter-turnout-why-is-the-participation-in-eu-elections-so-low/

(3)  https://medium.com/we-are-the-european-journalism-centre/more-than-meets-the-eye-tips-to-find-eu-funding-for-journalism-92f3f1143042

(4)  EU Action Plan on Disinformation, https://eeas.europa.eu/sites/eeas/files/action_plan_against_disinformation.pdf

(5)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad over verdere versterking van de rechtsstaat in de Unie — Stand van zaken en mogelijke verdere stappen, 3 april 2019 (PB C 282 van 20.8.2019, blz. 39).

(6)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_18_5681

(7)  https://www.europarl.europa.eu/at-your-service/files/be-heard/eurobarometer/2019/election2019/EB915_SP_EUROBAROMETER_POSTEE19_FIRSTRESULTS_EN.pdf

(8)  Deze bevindingen zijn afkomstig uit dezelfde, hierboven vermelde bron: de EU-enquête na de verkiezingen in juni 2019, waaraan 22 464 respondenten deelnamen.

(9)  PB C 97 van 24.3.2020, blz. 53.

(10)  https://rsf.org/en/world-press-freedom-index

(11)  https://cmpf.eui.eu/media-pluralism-monitor/mpm-2017-2/

(12)  https://medium.com/we-are-the-european-journalism-centre/more-than-meets-the-eye-tips-to-find-eu-funding-for-journalism-92f3f1143042

(13)  https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/tin00028/default/table?lang=en

(14)  https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/tin00134/default/table?lang=en

(15)  https://ec.europa.eu/commission/news/code-practice-against-disinformation-2019-jan-29_en

(16)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/code-practice-disinformation

(17)  In een in juni 2019 gepubliceerd voortgangsverslag wordt onder meer beweerd: “Facebook blokkeerde in het eerste kwartaal van 2019 2,2 miljard nepaccounts en trad specifiek op tegen 1 574 niet in de EU gevestigde en 168 in de EU gevestigde pagina’s, groepen en accounts die zich bezighielden met dubieuze activiteiten die gericht waren op EU-lidstaten”; “Twitter bracht verslag uit over de afwijzing van meer dan 6 000 op de EU gerichte advertenties wegens schending van haar beleid inzake onaanvaardbare zakelijke praktijken en ongeveer 10 000 op de EU gerichte advertenties wegens schending van haar beleid inzake kwaliteitsadvertenties.”

(18)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/action-plan-against-disinformation-report-progress

(19)  https://twitter.com/alemannoEU/status/1119270730280132610

(20)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/annual-self-assessment-reports-signatories-code-practice-disinformation-2019

(21)  http://erga-online.eu/wp-content/uploads/2019/06/ERGA-2019-06_Report-intermediate-monitoring-Code-of-Practice-on-disinformation.pdf

(22)  https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/eu-communication-disinformation-euco-05122018_en.pdf

(23)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/commission-launches-call-create-european-digital-media-observatory

(24)  https://carnegieendowment.org/files/CP_333_BrattbergMaurer_Russia_Elections_Interference_FINAL.pdf

(25)  https://www.politicalcapital.hu/pc-admin/source/documents/pc_russian_meddling_ep2019_eng_web_20190520.pdf

(26)  https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/eu-communication-disinformation-euco-05122018_en.pdf

(27)  https://euvsdisinfo.eu/

(28)  https://www.disinfo.eu/coronavirus/

(29)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 52; PB C 228 van 5.7.2019, blz. 68.

(30)  Verklaring van Parijs, 17.3.2015.

(31)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie in lesgeven (PB C 195 van 7.6.2018, blz. 1).

(32)  Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over het leren over de EU op school (2015/2138(INI)) (PB C 58 van 15.2.2018, blz. 57).

(33)  PB C 228 van 5.7.2019, blz. 68.

(34)  PB C 228 van 5.7.2019, blz. 68.

(35)  https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/83be95a3-b77f-4195-bd08-ad92c24c3a3c

(36)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 52.

(37)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(38)  https://www.csee-etuce.org/images/attachments/ST_Citizenship_2018.pdf

(39)  Informatief rapport van het EESC “Werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP-verkiezingen”, 20 maart 2019.

(40)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/DOC/?uri=CELEX:52019DC0343&from=NL

(41)  https://www.idea.int/sites/default/files/publications/reconnecting-european-political-parties-with-european-union-citizens.pdf; https://carnegieeurope.eu/2019/11/06/six-ideas-for-rejuvenating-european-democracy-pub-80279; https://euroflections.se/globalassets/ovrigt/euroflections/euroflections_v3.pdf


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/36


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de financiering van de transitie naar een koolstofarme economie en uitdagingen bij de financiering van de aanpassing aan de klimaatverandering

(verkennend advies)

(2020/C 311/04)

Rapporteur:

Toni Vidan (HR/III)

Corapporteur:

Dimitris DIMITRIADIS (EL-I)

Raadpleging:

Kroatisch EU-voorzitterschap, 10.9.2019

Rechtsgrondslag:

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling:

Afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling:

27.5.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering:

11.6.2020

Zitting nr.:

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen):

227/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC juicht de recente conclusies van de Europese Raad en de aangekondigde Europese Green Deal (EGD) (1) ten zeerste toe en steunt deze, alsook de gezamenlijke doelstelling om de transitie naar een koolstofarme economie te bewerkstelligen door “tegen 2050 een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen”.

1.2.

In het licht van de COVID-19-crisis heeft het Comité al gepleit (2) voor ongekende solidariteit tussen de lidstaten en voor een alomvattend Europees economisch herstelplan waarmee de lidstaten, burgers, bedrijven en werknemers de gevolgen van de COVID-19-pandemie zo goed mogelijk kunnen opvangen en een duurzamere en veerkrachtigere Europese economie tot stand kunnen brengen. Het herstelinstrument Next Generation EU, ter waarde van 750 miljard EUR, en gerichte versterking van de langetermijnbegroting van de EU voor 2021-2027 zullen de totale financiële slagkracht van de EU-begroting op 1,85 biljoen EUR brengen. Naast de ondersteuning van het herstel is het gericht op de Europese Green Deal en digitalisering om de werkgelegenheid en de groei, de veerkracht van onze samenlevingen en de gezondheid van ons milieu een impuls te geven.

1.3.

Het EESC steunt de resolutie van het Europees Parlement die op 17 april 2020 met een overweldigende meerderheid is goedgekeurd om in het komende herstel- en wederopbouwpakket van de EU de Europese “Green Deal” centraal te stellen “om de economie op gang te brengen, de weerbaarheid ervan te vergroten en nieuwe werkgelegenheid te creëren, en tegelijkertijd bij te dragen tot de ecologische transitie, duurzame economische en sociale ontwikkeling te ondersteunen” (3).

1.4.

Het EESC steunt het investeringsplan voor een duurzaam Europa (EGDIP) als de eerste van de belangrijkste financiële pijlers van de transitie naar een koolstofarme economie, evenals het mechanisme voor een rechtvaardige transitie (4). Het EESC beschouwt deze initiatieven als een eerste stap in de juiste richting en dringt er bij de EU-instellingen op aan transparante participatieve processen vast te stellen ter voorbereiding van de volgende stappen en daarbij alle relevante belanghebbenden effectief te betrekken en het streven naarherstel en een rechtvaardige overgang naar een welzijnseconomie voor ogen te houden. (5)

1.5.

Gezien de ongekende crisis waarmee we te maken hebben, dringt het EESC aan op een ambitieus wederopbouwplan dat strookt met de Overeenkomst van Parijs. Een cruciaal onderdeel hiervan zou een budget voor klimaatactie moeten zijn dat ten minste gelijk is aan de eerder vastgestelde investeringskloof van ongeveer 300 miljard EUR per jaar, en met nadrukkelijke ondersteuning van decentrale decarbonisatieprojecten die mede door burgers, het mkb, energiegemeenschappen en lokale en regionale overheidsinstanties zijn ontworpen en worden aangestuurd.

1.6.

Het EESC is ervan overtuigd dat de transitie en de wederopbouw na COVID-19 rechtvaardig moeten zijn en moeten leiden tot een rechtvaardiger en duurzamere EU, anders zullen ze mislukken, met alle ernstige gevolgen van dien voor het Europese project in zijn geheel. Een cruciaal onderdeel van een rechtvaardige transitie is de politieke, sociale en economische integratie van burgers, werknemers, gemeenschappen en kleine en middelgrote ondernemingen, met name in onderontwikkelde plattelandsregio’s in de EU, zonder onderscheid ten opzichte van lidstaten die momenteel niet tot de eurozone behoren. Een reeks criteria die ervoor zorgen dat de transitie rechtvaardig is, is cruciaal; belanghebbenden op alle niveaus moeten hierbij worden betrokken. Aan dit debat heeft het EESC al bijgedragen (6).

1.7.

Een rechtvaardige transitie en de wederopbouw na COVID-19 moeten ervoor zorgen dat consumenten en gemeenschappen actieve “prosumenten” (producenten en consumenten) worden van duurzame producten en diensten in de energie- en vervoersector.

1.8.

Het EESC dringt erop aan dat de belemmeringen voor de herverdeling van overheids- en particuliere middelen, in de eerste plaats de huidige directe en indirecte subsidies aan de sector fossiele brandstoffen, alsook de begrotings- en fiscale belemmeringen, spoedig worden weggenomen.

1.9.

Het EESC is voorstander van een krachtig mandaat voor de Europese Commissie om een nieuwe EU-aanpassingsstrategie te ontwikkelen en dringt erop aan dat evenveel nadruk wordt gelegd op de financiering van terugdringing en aanpassing. Het EESC is van mening dat zo snel mogelijk een inclusieve beleidsdiscussie over de ontwikkeling van innovatieve financiële mechanismen voor aanpassingsacties en speciale middelen voor rechtvaardige aanpassing moet worden gestart.

1.10.

Het EESC dringt aan op een substantiële verhoging van de beschikbare middelen, de lancering van een gericht jeugdprogramma “Europees solidariteitskorps voor klimaatactie” en middelen voor de samenwerking tussen lokale overheden en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling van gemeenschapsgerichte en -eigen koolstofarme energie- en vervoersprojecten.

1.11.

De EGD moet de veiligheid en het internationale concurrentievermogen van de EU waarborgen, met name van de kleine en middelgrote ondernemingen, die te maken hebben met fellere concurrentie van de opkomende economieën. Het EESC steunt de voorstellen voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens.

2.   Inleiding en algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC stelt dit advies op om te voldoen aan het verzoek van de republiek Kroatië, dat het voorzitterschap van de Raad van de EU bekleedt, en is verheugd dat het voorzitterschap een debat op EU-niveau wil bevorderen over de verbetering van de financiële regelingen om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan een transitie naar een koolstofarme economie en om een antwoord te bieden op de aanpassing aan de klimaatverandering. In een vergevorderd stadium van de redactie van dit advies werd de wereld door de COVID-19-pandemie getroffen; getracht wordt hierin een aantal eerste reacties op deze nieuwe realiteit op te nemen.

2.2.

Voor onze ogen voltrekt zich een menselijke catastrofe, gaan mensenlevens verloren, verspreiden zich ziekte en sociale problemen en verdwijnen banen in een omvang zonder weerga. Bij een verkeerde aanpak lopen we het risico dat de gevolgen net zo ernstig zullen zijn als die van de Grote Depressie van 1929. Met een goede aanpak kan de EU zich hier doorheen slaan, levens en maatschappelijk welzijn redden, onze sociaaleconomische modellen omvormen tot modellen die gericht zijn op mensen en de natuur en een impuls geven aan wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling.

2.3.

Het EESC juicht de recente conclusies van de Europese Raad en de aangekondigde Europese Green Deal (EGD) (7) ten zeerste toe en steunt deze, alsook de gezamenlijke doelstelling om de transitie naar een koolstofarme economie te bewerkstelligen door “tegen 2050 een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen”. Het steunt ook het investeringsplan voor een duurzaam Europa (EGDIP) als de eerste van de belangrijkste financiële pijlers, evenals het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, ter ondersteuning van de werknemers en de burgers in de regio’s waar de gevolgen van de transitie het grootst zijn (8).

2.4.

Het is onomstotelijk gebleken dat we te kampen hebben met een dringend klimaatprobleem, existentieel biodiversiteitsverlies, maatschappelijk onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid door chemicaliën en luchtvervuiling en een onmogelijk te meten hoeveelheid plasticvervuiling in onze oceanen. Wetenschappelijk onderzoek (9) toont aan dat het ontstaan van nieuwe ziekten bij de mens nauw samenhangt met de oorzaken van de milieucrisis, die moeten worden aangepakt door via de EGD prioriteit te geven aan milieumaatregelen.

2.5.

Naast de existentiële milieucrises hebben we ook te kampen met hoge en toenemende ongelijkheid, demografische crises, politiek radicalisme en afnemend vertrouwen in overheden, governance en beleidsvorming. De COVID-19-crisis heeft een aantal tekortkomingen van onze economische en governancesystemen, waaronder de grenzen van de markteconomie, aan het licht gebracht en het belang van doeltreffende overheidsinstellingen en sterke openbare gezondheidszorgstelsels onderstreept. Het heeft mensen ook in staat gesteld hun gevoel voor wat belangrijk is, opnieuw te bezien. Het is dringend noodzakelijk om de impact van het productie- en consumptieniveau te herzien en te kijken naar eerlijke lonen voor essentieel werk (bijv. openbare diensten zoals de gezondheidszorg), het belasting- en loonbeleid en nieuwe instrumenten zoals het universele basisinkomen, zoals het EESC in eerdere adviezen heeft bepleit (10).

2.6.

Het Europese bedrijfsleven ziet de overgang naar een koolstofarme economie en het herstel na COVID-19 steeds meer als een ontwikkelingskans en een manier om productieve banen terug te brengen naar Europa. In een recente brief aan de EU-ministers van Milieu en Klimaat (11) roepen zeven toonaangevende Europese energiebedrijven de EU op om haar broeikasgasreductiedoelstelling voor 2030 te verhogen tot ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990, zodat deze strookt met een kosteneffectief traject tot 2050. De Energy Transitions Commission roept de regeringen van de wereld op om de economische stimuleringsuitgaven verstandig te besteden en te investeren in de economie van de toekomst. (12)

3.   Grotere klimaatambities, nieuwe financiële middelen voor een rechtvaardige transitie, wederopbouw en transitie naar een koolstofarme economie en uitvoering van de SDG’s voor 2030

3.1.

Om ervoor te zorgen dat nieuwe financiële middelen adequaat worden ingezet voor dringende klimaatactie en dat de bestaande middelen beter worden gebruikt, is een ambitieuze politieke agenda met aangescherpte streefdoelen voor 2030 en 2050 absoluut noodzakelijk. Het EESC steunt dan ook de oproep aan de Europese Unie om ernaar te streven in 2050 koolstofneutraal te zijn en de reductiedoelstelling voor broeikasgas voor 2030 dienovereenkomstig aan te passen naar een reductie van ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990.

3.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat de transitie en de wederopbouw na COVID-19 rechtvaardig moeten zijn en moeten leiden tot een rechtvaardiger EU, anders zullen ze mislukken, met alle ernstige gevolgen van dien voor het Europese project in zijn geheel. Een cruciaal onderdeel van een rechtvaardige transitie is de politieke, sociale en economische integratie van burgers, werknemers, gemeenschappen en kleine en middelgrote ondernemingen, met name in onderontwikkelde plattelandsregio’s van de EU, en zonder onderscheid ten opzichte van lidstaten die momenteel niet tot de eurozone behoren. Een eerlijke verdeling van de financiële middelen uit het toekomstige budget voor klimaatmaatregelen is essentieel om tot deze integratie te komen. Voorts moeten we proactief voorkomen dat er trends ontstaan waarbij het grootste deel van de middelen terechtkomt bij sterke belanghebbenden die over de middelen en capaciteit beschikken om financierbare projecten te ontwikkelen.

3.3.

Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden — lokale gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, de industrie, kennisinstituten enz. — actief worden betrokken bij de toekomstige ontwikkeling en uitvoering van de EGD en het herstel en de wederopbouw na COVID.

3.4.

Na de eerste stappen van de EGD en het EGDIP en vanwege de ongekende crisis waarmee we te maken hebben, is het EESC ingenomen met een herstelfonds van toereikende omvang en dringt het aan op een ambitieus wederopbouwplan dat voldoet aan de Overeenkomst van Parijs. Een cruciaal onderdeel hiervan zou een budget voor klimaatactie moeten zijn dat ten minste gelijk is aan de eerder vastgestelde investeringskloof van ongeveer 300 miljard EUR per jaar, en met nadrukkelijke ondersteuning van decentrale decarbonisatieprojecten die mede in handen zijn van burgers, het mkb, energiegemeenschappen en lokale en regionale overheidsinstanties. Het EESC heeft in zijn oproep voor het Pact voor financiën en klimaat (13) al voorstellen gedaan voor deze financiële mobilisatie; in dit advies zullen we daar nog enkele voorstellen aan toevoegen.

3.5.

Tegelijk hiermee en met het oog op de uitwerking van een optimale combinatie van mechanismen voor het aanboren van toekomstige klimaatfinanciering meent het EESC dat een solide en transparante beoordeling geboden is van de financiële middelen die nodig zijn om de SDG’s voor 2030 uit te voeren. Er dient ook een inclusief beleidsdebat te worden gevoerd over duurzaamheid en de rechtvaardige transitie binnen een demografisch, technologisch en fiscaal/openbaarbeleidskader, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het komende EMA-verslag (14).

3.6.

Het EESC heeft al gepleit voor een Europees Pact voor financiën en klimaat dat “het kapitaal dat een nieuwe financiële bubbel zou kunnen veroorzaken [beoogt] te verschuiven naar de strijd tegen de klimaatverandering en de reële economie. Ook moet het voorwerp zijn van nieuwe financieringen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen.” De verschillende voorgestelde financieringsbronnen zijn onder meer:

financiering herbestemmen ten bate van duurzame investeringen via een “groene earmarking” en leningen met een “groen label” van de Europese Investeringsbank (EIB) bevorderen;

de kwantitatieve versoepeling van de Europese Centrale Bank (ECB) als financieringsbron gebruiken;

criteria voor duurzame investeringen vastleggen.

Zo is het Klimaatfinancieringspact een kans om tegelijkertijd de klimaatcrisis, het gebrek aan kwaliteitsbanen en de twijfels over het Europese project aan te pakken. Dit omvat twee instrumenten: de Europese Bank voor Klimaat en Biodiversiteit, en het Europese Fonds voor Klimaat en Biodiversiteit. Samen zouden deze de Europese Klimaatbank kunnen vormen.

3.7.

Het EESC verwelkomt en steunt de aankondiging van de EIB dat zij voornemens is in de periode van 2021 tot en met 2030 steun te verlenen voor investeringen voor een bedrag van één biljoen EUR in klimaatactie en milieuduurzaamheid. Volgens de huidige regels kan de EIB echter een grotere jaarlijkse leningenportefeuille hebben. Als de EU of de ECB meer begrotingsgaranties voor de EIB verstrekt, kan de jaarlijkse portefeuille nog verder worden uitgebreid.

3.8.

Het EESC roept de lidstaten en de EU-instellingen op om de regels van het stabiliteits- en groeipact te hervormen, zodat de gouden regel ruimte schept voor meer nationale, klimaatgerelateerde investeringen, die in het kader van het EU-budget voor klimaatmaatregelen worden uitgesloten van de berekening van begrotingstekorten, met de nodige waarborgen tegen misbruik. (15) De eerste mogelijkheden zijn al genoemd in het jaarverslag 2019 van het Europees Begrotingscomité (16); deze moeten nu worden uitgewerkt en operationeel worden gemaakt. Tijdens de opschorting van het stabiliteits- en groeipact in het licht van de COVID-19-crisis verzoekt het EESC de lidstaten de beschikbare begrotingsmiddelen te gebruiken om de investeringen in klimaatmaatregelen maximaal te stimuleren.

3.9.

Het EESC roept de ECB op om direct en indirect een belangrijke rol te spelen bij de financiering van klimaatmaatregelen. Naast het effect van haar programma voor de aankoop van activa (APP) en het pandemie-noodopkoopprogramma (PEPP) kan de ECB, door de relevante regelgeving vast te stellen en haar regelgevende bevoegdheden uit te oefenen, en door coördinatie met de centrale banken buiten de eurozone in het kader van het Europees Stelsel van centrale banken, de centrale banken aanmoedigen om haar voorbeeld te volgen en zo de financiering van de klimaatmaatregelen positief beïnvloeden. Kapitaalratio’s zouden ook proactiever kunnen worden gebruikt door gunstige regelingen toe te passen op leningen en investeringen die in de EU-taxonomie als groen worden beschouwd. De ECB zou in staat moeten zijn om door middel van verdere onconventionele monetaire beleidsmaatregelen liquiditeit te verschaffen (17) en het verstrekken van die liquiditeit, ongeacht de vereiste omvang, zou een positief effect moeten hebben op de klimaatmaatregelen.

3.10.

De financiering van klimaatmaatregelen kan worden verhoogd door middel van groene obligaties die door de publieke en particuliere sector worden uitgegeven en die gebaseerd zijn op een sterk regelgevingskader, uitgaande van de EU-taxonomie voor duurzame investeringen. Er is dringend behoefte aan regelingen die dit aanmoedigen. De EIB kan op twee manieren een grotere rol spelen: door leningen toe te kennen voor projecten die bijdragen aan klimaatactie en door zich openlijk in te zetten en de afgifte van groene obligaties te bevorderen. De Europese Centrale Bank kan deze obligaties via het APP vervolgens in grotere hoeveelheden aankopen dan voorheen het geval was.

3.11.

Aangezien het leeuwendeel van de investeringen uiteindelijk door de burgers en de particuliere sector wordt gedaan, benadrukt het EESC het belang van fiscale milieumaatregelen en alle aspecten van koolstofbeprijzing, als belangrijk instrument om duurzame investeringen rendabel te maken. We willen ook benadrukken dat de combinatie van koolstofbeprijzing en groene obligaties de milieu-effectiviteit, de kapitaalaccumulatie en de houdbaarheid van de schuldenlast verbetert […], en getuigt van een grotere intergenerationele eerlijkheid (18).

3.12.

Een andere financieringsbron zouden securitisaties kunnen zijn die worden gedekt door een onderpandsportefeuille bestaande uit leningsactiva — de onderpandspool — die groene en eventueel bruine activa zou kunnen omvatten. De securitisatie is groen als de opbrengst dient voor de financiering van groene projecten.

3.13.

Volgens het EESC is een van de grootste uitdagingen bij de uitvoering van het EGDIP de ontwikkeling van een reeks investeringsprojecten die beantwoorden aan de strategische doelstellingen van de EU. De beschikbaarheid van zulke investeringsprojecten strookt nog niet met de vraag. Technische bijstand en adviesverstrekking op alle niveaus van het openbaar bestuur helpen om duurzame projecten vast te stellen en voor te bereiden en voor capaciteitsopbouw voor projectontwikkelaars te zorgen. Het EU-brede classificatiesysteem voor duurzame investeringen (taxonomie) (19) moet worden gebruikt als basis voor de vaststelling en ontwikkeling van zulke projecten.

3.14.

De financiering van een rechtvaardige transitie naar een koolstofarme economie moet ervoor zorgen dat de ontwikkelingskans voor nieuwe technologieën en nieuwe ondernemingen actief wordt ondersteund op een manier dat consumenten en gemeenschappen, vooral degene die momenteel uitgesloten zijn van de relevante productieprocessen, maximaal bezit krijgen van de nieuwe productiecapaciteit, waarbij zij veranderen in actieve “prosumenten” (producenten en consumenten) van duurzame producten en diensten in de energie- en vervoersector.

3.15.

Aangezien het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in feite een privatisering van een waardevolle natuurlijke hulpbron is, moeten projecten die met overheidsmiddelen worden gesteund, de eigendom van de lokale gemeenschap erkennen en een passende deelname aan de voordelen of de eigendom van de projecten door de lokale gemeenschappen omvatten.

3.16.

Benadrukt zij dat er dringend aanzienlijke financiële steun moet worden verleend aan instellingen die de ontwikkeling en bundeling van kleine, decentrale en individuele projecten van burgers, gemeenschappen of kleine en middelgrote ondernemingen in grotere en beter financierbare projecten actief kunnen bevorderen. Nu het maatschappelijk middenveld duidelijk met veel van zulke initiatieven komt, is het EESC erop gebrand bij te dragen aan de ontwikkeling van een institutioneel kader en richtsnoeren voor bijstand en actieve samenwerking op EU-niveau met betrekking tot deze initiatieven.

4.   Bestaande financiële mechanismen, investeringsbelemmeringen voor openbare en particuliere financiën en staatssteun

4.1.

In de Overeenkomst van Parijs wordt geëist dat financiële transacties worden afgestemd op de nodige emissiereducties en klimaatbestendige ontwikkeling. In het licht hiervan en van de doelstellingen van de EGD dringt het EESC erop aan dat alle bestaande financiële mechanismen van de EU stroken met de Overeenkomst van Parijs of klimaatbestendig zijn, alsook met de EGD-doelstellingen en de Agenda 2030.

4.2.

Gelet op de bestaande financiële mechanismen heeft het EESC de volgende aanbevelingen reeds goedgekeurd (20):

het aandeel van het Europees Fonds voor strategische investeringen dat is bestemd voor de strijd tegen de klimaatverandering optrekken tot 40 %;

de EU moet blijk geven van een ambitieniveau dat de uitdaging van de bestrijding van de klimaatverandering aan kan;

gemiddeld 40 % van de totale begroting (MFK 2021-2027) moet aan deze doelstelling worden toegewezen, terwijl het overeenkomstige aandeel van het Europees Cohesiefonds boven de huidige 20 % komt te liggen.

4.3.

Er zijn verscheidene grote belemmeringen voor de vrijmaking van voldoende publieke en particuliere middelen voor klimaatactie op het niveau van de EU en van de lidstaten, waardoor beperking en aanpassing onvoldoende en inadequaat worden gefinancierd (21). Drie daarvan willen we benadrukken.

4.4.

Ten eerste zijn er nog steeds hoge subsidies, direct en indirect, voor fossiele brandstoffen. Voor de EU werden deze door het IMF (22) onlangs geschat op 289 miljard dollar in 2015. De indirecte subsidies zijn op nationaal en EU-niveau terug te vinden en brengen enorme milieu-, sociale en economische (alternatieve) kosten met zich mee waardoor de geboekte vorderingen op het gebied van klimaatactie teniet worden gedaan. Aangezien deze ook de koolstofprijs verlagen, is het EESC van oordeel dat ze dringend moeten worden afgebouwd en dat de nationale en klimaatplannen van de lidstaten hiervoor een duidelijk tijdschema moeten bevatten.

4.5.

Ten tweede blijft de financiering van de klimaatmaatregelen beperkt, nu het begrotingsbeleid van de lidstaten in de regel gebonden is aan het stabiliteits- en groeipact en de staatssteunregels die verhinderen dat de overheid een grotere rol gaat spelen in het transformatiebeleid. Het huidige gebruik van de algemene ontsnappingsclausule voor het eerstgenoemde (23) en een tijdelijk kader voor staatssteunregels (24) zijn uitzonderingen waarvan het Comité hoopt dat ze maximaal zullen worden gebruikt voor de financiering van klimaatmaatregelen.

4.6.

Ten derde zijn er belemmeringen voor financiering door de particuliere sector, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen en investeringen in onderzoek en innovatie. Tegelijk met de EGD moet de laatste hand worden gelegd aan de banken- en kapitaalmarktenunie, met bijzondere aandacht voor de universele en eenvoudige toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot meer diverse en substantiële financiering voor de overgang naar klimaatneutrale technologieën.

4.7.

Voorts is de deelname aan het bestuur van belangrijke EU-programma’s vaak beperkt, waardoor de voordelen van echte participatie van belanghebbenden niet ten volle kunnen worden benut: democratische participatie en toezicht, en ervoor zorgen dat publieke middelen op de sociaal meest wenselijke bestemmingen terechtkomen. Bredere participatie van belanghebbenden uit de overheid, maatschappelijke organisaties, de sociale partners, de academische sector en het bedrijfsleven, moet derhalve mogelijk zijn.

4.8.

De EU-koolstofmarktprijzen dalen ten gevolge van de door de COVID-19-crisis veroorzaakte sluitingen van bedrijven, wat onderstreept dat de regeling moet worden versterkt om soortgelijke schokken beter te kunnen weerstaan. Net voor de crisis bedroeg de EU-ETS-prijs 25 EUR per ton, wat bijdroeg tot de geleidelijke afschaffing van steenkool. Door de huidige prijsdaling is de winstgevendheid van bruinkoolcentrales helaas al verbeterd. De prijsdaling betekent ook dat de lidstaten minder inkomsten ontvangen uit de veiling van emissierechten. Een lagere koolstofprijs betekent minder blootstelling aan het koolstofprijssignaal om emissiereducties te bevorderen. Dit is vooral van belang voor grote vervuilende industriesectoren (staal, chemicaliën, cement) en de luchtvaartsector. De marktstabiliteitsreserve van de EU-ETS (MSR) heeft sinds begin 2019 overtollige emissierechten van de markt geabsorbeerd, wat de belangrijkste reden is voor de prijs van 25 EUR. Zij zal het overschot blijven opkopen en deze vergunningen later annuleren. De MSR is echter ontworpen om het overaanbod dat in de loop der jaren is ontstaan, te verwerken. Ze is niet geschikt om het hoofd te bieden aan huidige of toekomstige overschotten. De MSR zal versterkt moeten worden (25) in de context van de EU-klimaatwetgeving en de komende herziening van de EU-regels voor de koolstofmarkt.

4.9.

Het EESC steunt het Commissievoorstel om in de nieuwe EU-begroting voor 2021-2027 Europese landen met hoge kapitaalkosten de mogelijkheid te bieden om projecten voor hernieuwbare energie te ontwikkelen met financiële ondersteuning via een mechanisme voor een EU-begrotingsgarantie. Door de kapitaalkosten te verlagen, zouden de gemiddelde elektriciteitskosten voor windparken aan land in Griekenland (26) 20 % lager liggen ten opzichte van een scenario zonder risicobeperkende maatregelen (van 0,057 EUR/kWh naar 0,046 EUR/kWh).

4.10.

Begrijpelijker en transparanter regels voor staatssteun zouden voor zowel overheids- als niet-overheidsactoren meer duidelijkheid scheppen over de vraag welk beleid en welke sectoren gefinancierd moeten worden en hoe. Verder dringt het EESC aan op een striktere beoordeling van de nationale staatssteunregelingen wat betreft het evenwicht tussen het financieren van vervuilers en het bijdragen aan de transitie naar een koolstofarme economie.

4.11.

Het EESC wijst erop dat de herziene AGVV en de EEAG, wil hun potentieel ten volle kunnen worden benut, duidelijk moeten worden opgesteld (27), met voorbeelden van projecten of exploitanten (bijv. gemeenschappen voor hernieuwbare energie) die de lidstaten kunnen kiezen en dat maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van milieubescherming moeten worden erkend als “belanghebbende partijen” in de zin van artikel 1, onder h), van de procedureverordening (28) (29).

5.   Uitdagingen bij de financiering van de aanpassing aan de klimaatverandering

5.1.

In de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering wordt opgeroepen tot het nemen van maatregelen voor zowel de oorzaken als de gevolgen van klimaatverandering. De oorzaken van klimaatverandering moeten worden aangepakt met een drastische vermindering van de uitstoot van broeikassen (d.w.z. beperking) en de gevolgen ervan door een even grote nadruk te leggen op investeringen in klimaatbestendigheid (d.w.z. aanpassing).

5.2.

Uit een recente studie is gebleken dat de kosten-batenverhoudingen van aanpassingsprogramma’s, zoals systemen voor vroegtijdige waarschuwing, het vergroten van de weerbaarheid van infrastructuur, het verbeteren van landbouw in droge gebieden of het beheren van watervoorraden, tussen 1:5 en 1:10 liggen (30). In diezelfde studie wordt voorgesteld om bij de aanpassing een drievoudig dividend te genereren, bestaande uit vermeden verliezen ten gevolg van de klimaatverandering, economische voordelen van de investeringsprogramma’s en sociale en milieuvoordelen.

5.3.

Het EESC bepleit een krachtig mandaat voor de ontwikkeling van een nieuwe aanpassingsstrategie van de EU en benadrukt de dringende noodzaak om een deskundig en geloofwaardig besluitvormingsproces te ontwikkelen op het niveau van de EU en van de lidstaten om de “even grote nadruk” op de financiering van beperking en aanpassing om te zetten in een optimale verdeling van de beschikbare en toekomstige middelen tussen deze twee prioriteiten. Even belangrijk is een debat over de ontwikkeling van een innovatieve mobilisatie van financiële middelen voor aanpassing.

5.4.

Het EESC is van mening dat aanpassingsmaatregelen in grote mate kunnen bijdragen aan de waarborging dat de transitie en de wederopbouw na COVID-19 op een rechtvaardige manier worden uitgevoerd. Gemeenschappen en regio’s die meer dan gemiddeld worden getroffen door de negatieve gevolgen van de klimaatverandering moeten worden geholpen bij de reactie op die gevolgen en geconstateerde risico’s. Dit geldt zeker voor gemeenschappen en regio’s waar de uitstoot van broeikasgassen nu en in het verleden lager is dan gemiddeld.

5.5.

Om de eerlijke toegang tot vrijgemaakte financiële middelen voor aanpassingsmaatregelen te waarborgen, roept het EESC op om technische en organisatorische bijstand te verlenen aan de getroffen regio’s en om speciale middelen voor rechtvaardige aanpassing, op het niveau van de EU, de lidstaten en op regionaal niveau, vast te stellen.

5.6.

Terwijl de mitigatiedoelstellingen duidelijk zijn (bijv. de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd onder 1,5 oC houden of de emissies met een bepaalde hoeveelheid ten opzichte van een basisjaar verminderen), is het lastig om adaptatiedoelstellingen vast te stellen. Zij zijn echter noodzakelijk voor een efficiënt aanpassingsproces. Het EESC steunt de vaststelling van kwetsbaarheidsindexen (VI’s), die als leidraad zullen dienen voor de aanpassingsstrategie en de formulering van de aanpassingsdoelstellingen. VI’s dienen drie aspecten te bestrijken: geografische of regionale kwetsbaarheid; sectorale of economische kwetsbaarheid; en maatschappelijke kwetsbaarheid.

6.   Nieuwe financiële middelen voor niet-overheidsactoren op het gebied van klimaatactie

6.1.

Organisaties uit het maatschappelijk middenveld, nationale, regionale en lokale overheden moeten niet alleen toegang krijgen tot de financieringsinstrumenten, ze moeten ook actief deelnemen aan het ontwerp en de uitvoering van projecten, initiatieven en activiteiten die bijdragen aan de verlaging van de uitstoot en klimaatbestendige gemeenschappen (31).

6.2.

Het EESC steunt het Europees solidariteitskorps dat jongeren bij elkaar brengt om samen een meer inclusieve samenleving op te bouwen, kwetsbare mensen te helpen en maatschappelijke uitdagingen aan te pakken (32). In het licht van het dringende klimaatprobleem en de duidelijke motivatie van jongeren inzake de EU stelt het EESC een substantiële verhoging van de beschikbare middelen voor, evenals de lancering van een gericht subprogramma Europees solidariteitskorps voor klimaatactie, waarmee alle geïnteresseerde jongeren en gastorganisaties steun kunnen verlenen aan gemeenschapsinitiatieven in de gehele EU voor dringende klimaatactie.

6.3.

Het EESC dringt aan op een substantiële verhoging van de beschikbare middelen voor de EU en de lidstaten, met name voor de samenwerking tussen lokale overheden en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling van gemeenschapsgerichte en -eigen koolstofarme energie- en vervoersprojecten. Het EESC merkt op dat de financiering van klimaatmaatregelen voor het herstel na COVID-19 nog moeilijker kan worden, aangezien de beschikbaarheid van publieke en particuliere bronnen waarschijnlijk zal afnemen, terwijl de vraag naar financiering blijft toenemen.

6.4.

Volgens het EESC moet de EU gaan investeren in wat ons sociaaleconomisch systeem bestand maakt tegen de crisis, door de basis te leggen voor een groene, circulaire economie die is verankerd in op de natuur gebaseerde oplossingen en die gericht is op het welzijn van de burgers. Dit is het moment om de systemische economische verandering in te luiden en het goede nieuws is dat we onze blauwdruk hebben: de combinatie van de VN-agenda 2030 (17 SDG’s) en de Europese Green Deal van de Europese Commissie.

7.   Mondiaal en geopolitiek aspect

7.1.

De COVID-19-crisis herinnert ons aan de onmisbare rol van elektriciteit in ons leven en benadrukt de cruciale waarde van de elektriciteitsinfrastructuur en knowhow. De crisis laat zien hoe deze rol in de toekomst zal groeien en evolueren. Hoe kan de transitie naar schone energie helpen om de economie weer op gang te brengen? Zij kan leiden tot een ambitieuze agenda voor het scheppen van banen en de doelstellingen inzake klimaatverandering: zo kan de modernisering van de energiesystemen bijdragen tot het scheppen van werkgelegenheid en economische groei en tegelijkertijd het klimaat beschermen. Overheden sturen direct of indirect meer dan 70 % van de mondiale investeringen in energie. In deze tijden van crisis zijn hun besluiten meer dan ooit van belang. De beleidsomgeving kan energiegerelateerde investeringen actief in een duurzamere richting sturen. Voorrang moet worden gegeven aan stimuleringsprogramma’s in de energiesector ter ondersteuning van de arbeidskrachten, het scheppen van nieuwe banen en het terugdringen van de uitstoot.

7.2.

De wereldwijde oliemarkten worden geconfronteerd met een ongekende situatie; komt het tot een stormloop op — of uitstel van hernieuwbare energiebronnen? In het algemeen maken lage (negatieve) olieprijzen groene energie minder concurrerend, maar voor olie-exporteurs betekenen uitverkoopprijzen dat er een grotere economische stimulans is om te investeren in hernieuwbare energie, terwijl investeerders dit kunnen interpreteren als een teken dat de oliemarges laag zullen zijn en dus meer van hun kapitaal in groene hulpbronnen zullen investeren.

7.3.

Het EESC meent dat de EGD het internationale concurrentievermogen van de EU en met name van de kleine en middelgrote ondernemingen, die te maken hebben met grotere concurrentie van de opkomende economieën, moet beschermen tegen de transitierisico’s die gepaard gaan met het beleid voor de nagestreefde koolstofneutraliteit, dat ongewenste neveneffecten kan hebben voor het internationale concurrentievermogen.

7.4.

De uitvoering van de EGD zal de belangen van de importeurs van fossiele brandstoffen in de EU ongetwijfeld onder druk zetten, zowel op bedrijfs- als op nationaal niveau. De EU moet dringend weerbaar worden ten aanzien van een eventuele escalatie van alle niet-EU-inspanningen om de uitvoering van de EGD te vertragen, en zij moet sterkere mechanismen ontwikkelen om bestaande pogingen in kaart te brengen en daarop te reageren.

7.5.

Het EESC pleit voor opname van de Overeenkomst van Parijs in alle toekomstige handelsovereenkomsten van de EU als een essentiële clausule, alsook voor actieve Europese klimaatdiplomatie, gericht op een wereldwijde aanpak van de klimaatverandering, de gevolgen ervan en de aanpassing eraan, in samenwerking met de lidstaten. De EU moet kwesties aanpakken die verband houden met de stijgende verzekeringskosten ten gevolge van de grotere fysieke risico’s van de klimaatverandering, de uitvoering van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs en het bereiken van een mondiale koolstofprijs door wereldwijd gekoppelde koolstofmarkten.

7.6.

Het EESC steunt de voorstellen voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en dringt aan op maatregelen om de belemmeringen voor energie-efficiënte producten met een lage uitstoot van broeikasgassen weg te nemen en investeringen in hernieuwbare energie in handelsovereenkomsten te bevorderen.

Brussel, 11 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/european-green-deal-communication_en.pdf

(2)  https://www.www.eesc.europa.eu/nl/news-media/presentations/de-respons-van-de-europese-unie-op-de-covid-19-uitbraak-en-de-behoefte-aan-ongekende-solidariteit-tussen-de-lidstaten

(3)  https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2020-0054_NL.pdf

(4)  Het investeringsplan voor de Europese Green Deal en het mechanisme voor een rechtvaardige transitie uitgelegd, Brussel, 14 januari 2020.

(5)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/sustainable-economy-we-need-own-initiative-opinion

(6)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/leaving-no-one-behind-when-implementing-2030-sustainable-development-agenda-own-initiative-opinion

(7)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/european-green-deal-communication_en.pdf

(8)  Het investeringsplan voor de Europese Green Deal en het mechanisme voor een rechtvaardige transitie uitgelegd, Brussel, 14 januari 2020.

(9)  https://www.nature.com/articles/s41893-019-0293-3#ref-CR101

(10)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/european-framework-directive-minimum-income-own-initiative-opinion

(11)  https://www.statkraft.com/media/news/2019/energy-companies-call-for-more-ambitious-EU-2030-climate-target/

(12)  http://www.energy-transitions.org/sites/default/files/COVID-Recovery-CoverLetter.pdf

(13)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/european-finance-climate-pact-own-initiative-opinion

(14)  EMA-verslag over The sustainability transition in Europe in an age of demographic and technological change (De omslag naar duurzaamheid in Europa in tijden van demografische en technologische veranderingen).

(15)  https://www.bruegel.org/2019/12/the-european-green-deal-needs-a-reformed-fiscal-framework/

(16)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/2019-efb-annual-report_en.pdf

(17)  https://www.www.eesc.europa.eu/nl/news-media/presentations/de-respons-van-de-europese-unie-op-de-covid-19-uitbraak-en-de-behoefte-aan-ongekende-solidariteit-tussen-de-lidstaten

(18)  http://documents.worldbank.org/curated/en/808771566321852359/pdf/Financing-Low-Carbon-Transitions-through-Carbon-Pricing-and-Green-Bonds.pdf

(19)  https://ec.europa.eu/info/publications/sustainable-finance-teg-taxonomy_en

(20)  https://www.eesc.europa.eu/nl/our-work/opinions-information-reports/opinions/european-finance-climate-pact-own-initiative-opinion

(21)  Advies van het EESC over Vlottere toegang tot klimaatfinanciering voor niet-overheidsactoren (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 14).

(22)  https://www.imf.org/en/Publications/WP/Issues/2019/05/02/Global-Fossil-Fuel-Subsidies-Remain-Large-An-Update-Based-on-Country-Level-Estimates-46509

(23)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2020/03/23/statement-of-eu-ministers-of-finance-on-the-stability-and-growth-pact-in-light-of-the-covid-19-crisis/

(24)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/IP_20_496

(25)  https://carbonmarketwatch.org/publications/avoiding-a-carbon-crash-how-to-phase-out-coal-and-strengthen-the-eu-ets/

(26)  https://www.agora-energiewende.de/fileadmin2/Projekte/2019/De-risking_SEE/161_Unlocking_SEE_EN_WEB.pdf

(27)  Zie ook de bijdrage van ClientEarth aan de openbare raadpleging over de geschiktheidscontrole van de EEAG, juli 2019, op https://www.documents.clientearth.org/library/download-info/clientearths-response-to-the-targeted-consultation-for-the-evaluation-of-the-guidelines-on-state-aid-for-environmental-protection-and-energy-2014-2020/

(28)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

(29)  Zie het advies van het EESC over Een constructievere rol voor het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving (PB C 47 van 11.2.2020, blz. 50), par. 2.1.13; en het advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83), par. 3.5.8. en 3.5.9.

(30)  Global Commission on Adaptation, World Resources Institute, september 2019.

(31)  Advies van het EESC over Vlottere toegang tot klimaatfinanciering voor niet-overheidsactoren (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 14) en studie over de Toolbox for multi-stakeholder climate partnerships. A policy framework to stimulate bottom-up climate actions.

(32)  https://europa.eu/youth/solidarity_nl


III Voorbereidende handelingen

Europees Economisch en Sociaal Comité

552e plenaire zitting van het EESC (+ teleconferentie Interactio), 10.6.2020-11.6.2020

18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2020

(COM(2019) 486 final)

(2020/C 311/05)

Rapporteur:

Gerardo LARGHI

Corapporteur:

Elżbieta SZADZIŃSKA

Raadpleging

Europese Commissie, 19.12.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

2.3.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

206/0/7

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is het met de Commissie eens dat normalisatie van cruciaal belang is voor de strategie voor de eengemaakte markt en dat normen voortdurend bijgewerkt moeten worden.

1.2.

Het Europese normalisatiesysteem moet dringend worden gemoderniseerd om op de mondiale uitdagingen in te spelen via een innovatief samenwerkingsproces met het oog op de tijdige ontwikkeling van normen in een snel veranderende technologische omgeving.

1.3.

De nieuwe modulaire aanpak op basis van transversale vereisten (met betrekking tot milieubescherming, de Green Deal, de circulaire economie) vergt een sectoroverschrijdende aanpak.

1.4.

Het EESC stelt vast dat het jaarlijkse werkprogramma voor 2020 nieuwe doelstellingen bevat en de eerder vastgestelde prioriteiten verder ontwikkelt en integreert.

1.5.

Het normalisatieproces moet volgens het EESC beginnen vanaf de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, met steun van de industrie, vertegenwoordigers van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en de sociale economie, consumenten, sociale partners, milieuactivisten en belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld.

1.6.

Voor het EESC is het belangrijk dat er een meerjarig financieel kader komt voor een concrete follow-up van de geplande acties, waarbij financiële en organisatorische steun wordt verleend voor inclusieve deelname van de zwakkere en minder goed uitgeruste organisaties en vertegenwoordigingen.

1.7.

Het Comité onderschrijft het belang van kunstmatige intelligentie (KI) voor de interne markt en is van mening dat de huidige veiligheidsnormen moeten worden geactualiseerd. De ethische richtsnoeren voor betrouwbare KI die in 2019 zijn ontwikkeld met het oog op mensgerichte KI moeten met name worden aangevuld met normen inzake technologische veiligheid.

1.8.

Het EESC dringt erop aan dat minimale milieucriteria verplichte normen worden in het kader van overheidsopdrachten en dat het gebruik van secundaire grondstoffen wordt opgenomen in de criteria waaraan bij uitstek aandacht moet worden geschonken.

1.9.

Het EESC is ingenomen met de mogelijkheid van een nieuw normalisatieverzoek met betrekking tot het internet van de dingen en normen voor cyberbeveiliging, ter bescherming van de veiligheid, de privacy en de connectiviteit.

1.10.

Het EESC hoopt dat het “Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers” de veiligheid van netwerken en informatiesystemen zal waarborgen dankzij de ontwikkeling van geavanceerde normen.

1.11.

Om rekening te houden met het mogelijke falen van geautomatiseerde voertuigsystemen, gegevensbeveiliging, cyberaanvallen, communicatie en ethische kwesties moeten specifieke normen worden ontwikkeld.

1.12.

Het Comité juicht het toe dat de Commissie verzoekt om op belangrijke gebieden als milieubescherming, sociale integratie en de eengemaakte markt voor goederen geharmoniseerde normen te ontwikkelen of te herzien. Het steunt het voorstel om normen uit te werken voor de recycling en het hergebruik van plastic vistuig, de veiligheid van pyrotechnische artikelen, de migratiegrenswaarden voor aan beperkingen onderworpen chemische stoffen die in consumptiegoederen worden gebruikt, de energieprestaties van elektrische motoren en huishoudelijke apparaten, meststoffen en de bouwsector. Van bijzonder belang is het besluit om middelen in te zetten voor de harmonisering van productietechnologieën in de staalindustrie.

1.13.

Het Comité pleit ervoor om normalisatie inclusief te benaderen en daarbij ook aandacht te besteden aan de doelstellingen op het gebied van inzetbaarheid, sociale rechten, respect voor de biodiversiteit en milieu. Dit zou de overgang van conformiteit naar compatibiliteit vergemakkelijken en het concurrentievermogen van het Europese systeem ten goede komen.

1.14.

Het EESC is van mening dat door middel van wetgeving en normalisatie een eind moet worden gemaakt aan de oude praktijk van geplande veroudering van producten.

1.15.

Het Comité pleit voor de ontwikkeling van normen waardoor mensen met een handicap en digitaal ongeletterden beter toegang kunnen krijgen tot producten en diensten op de interne markt.

1.16.

Het Comité steunt de politieke dialoog met internationale normalisatie-instellingen en bilaterale onderhandelingen met niet-EU-landen.

1.17.

De maatregelen die de Commissie heeft genomen om de deelname van belanghebbenden aan normalisatieactiviteiten te ondersteunen, zijn een goede zaak.

1.18.

Het Comité verzoekt alle betrokken actoren een ad-hocforum over de inclusiviteit van het Europese normalisatiesysteem op te richten, met als taak een jaarlijkse openbare hoorzitting te organiseren om de vooruitgang op dit gebied te beoordelen.

1.19.

Het Comité is het met de Commissie eens over de vaststelling van een actieplan voor normalisatie op het gebied van defensie en ruimtevaart en over de ontwikkeling van normen in de circulaire economie en in de sociale economie.

1.20.

Bij de vaststelling van Europese normen moet een taal worden gebruikt die onmiddellijk begrijpelijk is voor de eindgebruikers, zoals kmo’s en consumenten.

2.   Voorstellen van de Europese Commissie

2.1.

Aansluitend bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht waarin het jaarlijkse EU-werkprogramma voor Europese normalisatie in 2020 wordt uiteengezet. In dat programma worden de maatregelen geschetst die de Commissie in 2020 wil nemen om de governance, de inclusiviteit en de internationale impact van het Europese normalisatiesysteem te verbeteren.

2.2.

Strategische prioriteiten voor Europese normalisatie ter ondersteuning van de wetgeving en beleidslijnen van de Unie zijn o.a.:

maatregelen ter ondersteuning van recycling en hergebruik van plastic vistuig (1);

maatregelen i.v.m. eisen inzake ecologisch ontwerp ter ondersteuning van uitvoerende rechtshandelingen (2) m.b.t. specifieke productcategorieën;

maatregelen m.b.t. pyrotechnische artikelen en de meest recente technologische ontwikkelingen ter zake (3);

maatregelen m.b.t. het ontwerp, de vervaardiging, de installatie, het gebruik en de controle van de prestaties van radionuclidekalibratie-instrumenten (4);

maatregelen m.b.t. apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, teneinde gelijke tred te houden met de technologische ontwikkelingen op dit gebied (5);

maatregelen m.b.t. meststoffen (6);

maatregelen m.b.t. de vaststelling van migratiegrenswaarden voor stoffen waarvoor beperkingen gelden (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) in rubber en plastic materiaal dat in consumentenartikelen wordt gebruikt (7);

maatregelen m.b.t. de technische taal voor bouwproducten (8);

maatregelen m.b.t. accreditatie en conformiteitsbeoordeling (9);

maatregelen m.b.t. de naleving van de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (10);

maatregelen m.b.t. kunstmatige intelligentie (11), het internet van de dingen en cyberbeveiliging (12);

maatregelen m.b.t. de uitwisseling van Europese elektronische patiëntendossiers;

maatregelen m.b.t. de interoperabiliteit van coöperatieve systemen die alle voertuigklassen bestrijken;

maatregelen m.b.t. digitalisering, automatisering en cyberbeveiliging die van cruciaal belang zijn voor de spoorwegsector (13);

maatregelen m.b.t. het industrieel ontwikkelingsprogramma voor defensie (14).

2.2.1.

Daarnaast is de Commissie voornemens:

de samenwerking met internationale normalisatie-instellingen voort te zetten;

prioritair in handelsovereenkomsten (met China, Singapore, Australië, Nieuw-Zeeland, Indonesië, Mercosur enz.) samen te werken op het gebied van normen om de handel te bevorderen en het concurrentievermogen, de werkgelegenheid en de groei in de EU te stimuleren;

het governanceproces te blijven ondersteunen met alle relevante middelen waarover zij beschikt, namelijk via het Comité voor normen, het multistakeholderplatform inzake ICT-normalisatie en de structurele dialogen met de Europese normalisatieorganisaties;

steun te blijven verlenen aan het betrekken van vertegenwoordigers van kmo’s, consumenten, milieubelangengroeperingen en vakbonden (zgn. Bijlage III-organisaties (15) (16)) bij het normalisatieproces;

de effecten van het programma voor de eengemaakte markt (17) te beoordelen door tussentijdse en eindevaluaties en via de continue monitoring van een aantal hoogwaardige kernprestatie-indicatoren;

in 2019 een onderzoek te starten naar de functies en gevolgen van Europese normen en normalisatie in de EU; de resultaten hiervan zouden in 2021 beschikbaar moeten zijn.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het Comité is het met de Commissie eens dat normalisatie van cruciaal belang is voor de strategie voor de eengemaakte markt.

3.2.

De technische veiligheidsnormen en de betreffende wettelijke normen moeten voortdurend worden bijgewerkt, met name gezien de risico’s die geavanceerde technologieën met zich mee kunnen brengen.

3.3.

Naast de conformiteitsvereiste die slaat op zowel het concept van naleving van de normen als op de prestaties (doeltreffendheid, duurzaamheid enz.) moet een modulaire aanpak worden gehanteerd op basis van transversale eisen (m.b.t. respect voor het milieu, de Green Deal, de circulaire economie enz.). De Commissie heeft haar aanpak dan ook terecht geactualiseerd, getuige de Green Deal en haar algemene werkprogramma voor 2020.

3.4.

Het EESC onderschrijft — nog maar eens (18) — dat een echte en doeltreffende modernisering van het Europese normalisatiesysteem hoognodig is en dat er absoluut een nieuwe gemeenschappelijke visie en concrete maatregelen moeten worden uitgestippeld waarmee, altijd op vrijwillige basis, de mondiale uitdagingen op het gebied van normalisatie kunnen worden aangegaan via een innovatieve, op consensus gebaseerde samenwerking, zodat tijdig normen kunnen worden ontwikkeld in een snel veranderende technologische omgeving.

3.5.

Het EESC neemt er nota van dat het jaarlijkse werkprogramma voor 2020 nieuwe doelstellingen bevat en de eerder vastgestelde prioriteiten verder ontwikkelt en integreert om het Europese normalisatiesysteem aan te passen aan een steeds veranderende internationale context en aan de uitdagingen op de wereldmarkt.

3.6.

Volgens het EESC moet het normalisatieproces al tijdens de fase van onderzoek en ontwikkeling op gang worden gebracht met co- en pre-normalisatieactiviteiten, en moeten de mechanismen voor de overdracht van Europese normen op internationaal niveau worden versterkt. Dit is alleen mogelijk met steun van de industrie, vertegenwoordigers van kleine en middelgrote ondernemingen en de sociale economie, consumenten, de sociale partners, milieuorganisaties en belanghebbende partijen uit het maatschappelijk middenveld.

3.7.

Het EESC verzoekt alle betrokkenen ervoor te ijveren dat de verschillende Europese programmerings-, ontwikkelings- en monitoringsystemen snel en doeltreffend op elkaar worden afgestemd.

3.8.

Het is van belang dat er een toereikend meerjarig financieel kader komt om te zorgen voor een concrete follow-up van de geplande acties (19), met financiële en organisatorische steun voor inclusieve participatie van de zwakkere en minder goed uitgeruste organisaties en belangenbehartigers, via maatregelen met het oog op de ontwikkeling van technische normen, “bewustmaking, onderwijs en goed begrip”, “Europese” inclusiviteit, en de “internationale dimensie”.

3.9.

Het Comité steunt de ontwikkeling van normen in de circulaire economie, zodat een cruciale bijdrage kan worden geleverd aan duurzame productie en bijgevolg ook aan de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen (20) en van de biodiversiteit.

3.10.

Voorts zou het Comité graag zien dat normen worden ontwikkeld voor de sector van de sociale economie, met als doel goede praktijken te verspreiden en het sociale en economische potentieel van een dermate belangrijke sector van onze economie te consolideren.

3.11.

Het EESC dringt erop aan dat minimale milieucriteria verplichte normen worden in het kader van overheidsopdrachten en dat het gebruik van secundaire grondstoffen wordt opgenomen in de criteria waaraan bij uitstek aandacht moet worden geschonken.

3.12.

Het Comité onderschrijft het belang van KI voor de eengemaakte markt en is van mening dat de huidige veiligheidsnormen en -voorschriften moeten worden bijgewerkt om het hoofd te bieden aan de nieuwe risico’s ter zake. Een en ander moet gebeuren op basis van de ethische richtsnoeren voor betrouwbare KI die in 2019 zijn ontwikkeld met het oog op mensgerichte KI.

3.13.

Het EESC is ingenomen met de mogelijkheid van een nieuw normalisatieverzoek met betrekking tot het internet van de dingen en normen voor cyberbeveiliging, ter bescherming van de veiligheid, de privacy en de connectiviteit.

3.14.

Het EESC hoopt dat het “Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers” de veiligheid van netwerken en informatiesystemen zal waarborgen dankzij de ontwikkeling van geavanceerde normen.

3.15.

Ook geautomatiseerde auto’s zijn risicovolle producten, waarvoor specifieke normen moeten worden opgesteld.

3.16.

Het Comité is ingenomen met het verzoek van de Commissie om, aansluitend bij de keuze voor een New Green Deal, geharmoniseerde normen te ontwikkelen of te herzien op belangrijke gebieden als de eengemaakte markt, productietechnologieën in de staalsector, defensie en ruimtevaarttechnologie, milieubescherming en sociale integratie. Het steunt het voorstel om normen uit te werken voor de recycling en het hergebruik van plastic vistuig, de veiligheid van pyrotechnische artikelen, de migratiegrenswaarden voor aan beperkingen onderworpen chemische stoffen die in consumptiegoederen worden gebruikt, de energieprestaties van elektrische motoren en huishoudelijke apparaten, meststoffen en de bouwsector.

3.17.

Het EESC wijst erop dat de geplande veroudering van producten de consument ongeveer 100 miljard euro per jaar kost. Deze praktijk moet wettelijk worden verboden en hoe dan ook via normalisatie uit de wereld worden geholpen.

3.18.

Het Comité pleit voor de ontwikkeling van normen waardoor mensen met een handicap beter toegang kunnen krijgen tot producten en diensten op de eengemaakte markt. Het benadrukt dat specifieke normalisatie i.v.m. handicaps ook betrekking moet hebben op normen voor werkgelegenheid en sociale integratie.

3.19.

Het Comité steunt de politieke dialoog met internationale normalisatie-instellingen en bilaterale onderhandelingen met niet-EU-landen.

3.20.

Het EESC herhaalt zijn pleidooi voor een grondige follow-up van de inspanningen van de belangrijkste normalisatieactoren, om het inclusieve karakter van het Europese normalisatiesysteem te versterken. Het EESC stelt met name voor om alle maatregelen aan te moedigen waarmee de normeringsproblematiek onder de aandacht gebracht en gecoördineerd wordt en de kennis ter zake wordt vergroot. Ook zou er eventueel een ad-hocforum over de inclusiviteit van het Europese normalisatiesysteem kunnen worden opgericht dat jaarlijks beoordeelt welke vooruitgang er op dit gebied wordt geboekt.

3.21.

Het EESC wijst de Commissie op de gevolgen die normalisatiekeuzes kunnen hebben voor het maatschappelijk leven, bijvoorbeeld ten aanzien van mobiliteit, zoals tijdens het debat tussen Commissie en belanghebbenden duidelijk is geworden. Het is daarom zaak dat de dialoog over dit gevoelige aspect wordt voortgezet en dat er met alle Europese instanties en belanghebbenden wordt samengewerkt.

3.22.

Het Comité zou graag zien dat rekening wordt gehouden met de gevolgen die de toegankelijkheid van normen kan hebben voor mensen die minder openstaan voor vernieuwingen, zoals sommige ouderen en digitaal ongeletterden, alsook met de economische gevolgen voor kmo’s.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Met betrekking tot “eco-ontwerp” (21) is het belangrijk om passende referentiepraktijken te ontwikkelen, waarbij technische vereisten worden gedefinieerd en op korte termijn initiële facultatieve richtsnoeren worden aangereikt m.b.t. nieuwe zaken die nog niet via technische normalisatie zijn geconsolideerd.

4.2.

De Commissie heeft in haar werkprogramma voor de periode 2016-2019 (22) inzake ecologisch ontwerp en energie-etikettering (23) een aantal verordeningen uitgevaardigd (24). Voor alle betrokken producten lopen er thans meer dan 40 procedures in verband met normalisatiemandaten.

4.3.

De Commissie heeft een aanbeveling (25) geformuleerd met richtsnoeren om de industrie te helpen tot vrijwillige overeenkomsten te komen, als alternatief voor of ter ondersteuning van regelgeving, met inbegrip van herzieningsclausules. Bij de herziening is het van belang om rekening te houden met aspecten in verband met de circulaire economie, efficiënt gebruik van hulpbronnen, repareerbaarheid, recycleerbaarheid en duurzaamheid.

4.4.

Inclusiviteit. Het EESC wijst andermaal op “het belang van een betere toegang tot het normalisatieproces voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en maatschappelijk belanghebbenden […]” en van “een grondige follow-up […] van de inspanningen van de belangrijkste actoren van de normalisatie, teneinde het inclusieve karakter van het ENS te versterken” (26). Het evenement dat bij het EESC in Brussel op 5 november 2019 is gehouden over de inclusiviteit van het Europese normalisatiesysteem kan volgens het Comité een voorbeeld van samenwerking en constructieve dialoog tussen instellingen en belanghebbenden zijn.

4.5.

Ondersteuning van Europese normen op wereldniveau. Er is behoefte aan een grotere impact, een betere vertegenwoordiging, meer bekwaamheid en een grotere samenhang, met name in het kader van ISO/IEC/ITU — voor kleine bedrijven, consumenten en het milieu — en in multilaterale fora en vrijhandelsovereenkomsten.

4.5.1.

Aansluitend bij zijn standpunt over de circulaire economie is het EESC van mening dat de keuze voor harmonisering van het mobiliteitsbeleid ook een belangrijke stap is in de richting van duurzame mobiliteit voor Europa (27).

4.6.

Doorslaggevend is de vraag hoe snel in de behoeften van het Europese productiesysteem op normalisatiegebied zal worden voorzien. In dit verband is het van belang dat verdere inspanningen worden geleverd om de structurele achterstand inzake nieuwe werkmethoden weg te werken.

4.7.

Het Comité is het eens met de door de Commissie vastgestelde strategische gebieden, nl. kunstmatige intelligentie, het internet van de dingen, blockchain, cyberbeveiliging, met name m.b.t. kritieke infrastructuur zoals communicatie- en vervoersnetwerken, toegankelijkheid, hulp bij de opbouw van veilige digitale uitwisselingssystemen in de gezondheidssector op Europees niveau (e-gezondheid).

4.8.

Het EESC herhaalt zijn standpunt over de dringende noodzaak van voortdurende onderhandelingen met andere internationale concurrenten. De sluiting van de handelsovereenkomst met Japan en de geplande voortzetting van de besprekingen met de VS en China, de vrijhandelsovereenkomsten met Australië, Nieuw-Zeeland, Indonesië en de Mercosur-landen moeten de hoeksteen vormen van het optreden van de Commissie in 2020 en de volgende jaren.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zie acties en maatregelen in verband met vistuig in de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie — COM(2018) 28 final en actie 13 in de bijlage bij deze mededeling.

(2)  Zie details in de acties 1 tot en met 3 in de bijlage bij deze mededeling.

(3)  Zie actie 7 in de bijlage bij deze mededeling.

(4)  Zie actie 8 in de bijlage bij deze mededeling.

(5)  Zie actie 6 in de bijlage bij deze mededeling.

(6)  Zie actie 5 in de bijlage bij deze mededeling.

(7)  Zie actie 4 in de bijlage bij deze mededeling.

(8)  Zie actie 9 in de bijlage bij deze mededeling.

(9)  Zie actie 11 in de bijlage bij deze mededeling.

(10)  Zie actie 12 in de bijlage bij deze mededeling.

(11)  COM(2018) 237 final.

(12)  COM(2017) 477 final.

(13)  Zie actie 10 in de bijlage bij deze mededeling.

(14)  Verordening (EU) 2018/1092.

(15)  Small Business Standards (SBS), Europese vereniging voor de coördinatie van de consumentenvertegenwoordiging bij normalisatie (ANEC), het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en de Europese Burgerorganisatie voor normalisatie op milieugebied (ECOS).

(16)  Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 betreffende Europese normalisatie.

(17)  COM(2018) 441 final.

(18)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 69.

(19)  Zie de bijlage bij het Gezamenlijk initiatief inzake normalisatie (JIS) in het kader van de strategie voor de eengemaakte markt: https://ec.europa.eu/transparency/regdoc/rep/3/2016/NL/3-2016-3211-NL-F1-1-ANNEX-1.PDF

(20)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 98; PB C 367 van 10.10.2018, blz. 97; PB C 283 van 10.8.2018, blz. 61 en PB C 62 van 15.2.2019, blz. 207.

(21)  Zie punten 1 tot 3 in de bijlage bij COM 486, zoals bepaald in Richtlijn 2005/32/EG, herschikt in Richtlijn 2009/125/EG.

(22)  COM(2016) 773 final.

(23)  In toepassing van Richtlijn 2009/125/EG.

(24)  Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2019/2013, (EU) 2019/2014, (EU) 2019/2015, (EU) 2019/2016, (EU) 2019/2017, (EU) 2019/2018, (EU) 2019/2019, (EU) 2019/2020, (EU) 2019/2021, (EU) 2019/2022, (EU) 2019/2023, (EU) 2019/2024 van de Commissie (PB L 315 van 5.12.2019).

(25)  C (2016) 7770.

(26)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 81.

(27)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 254.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/52


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (codificatie)

(COM(2020) 48 final — 2020/0029 (COD))

(2020/C 311/06)

Raadpleging

Europees Parlement, 9.3.2020

Raad, 27.2.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

210/0/4

Het Comité kan zich in dit voorstel vinden. Het heeft bovendien reeds een standpunt over dit onderwerp ingenomen in zijn adviezen CES 1166/1987 (1), CESE 1157/2006 (2) en CESE 6789/2015 (3). Daarom heeft het tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden 552e zitting (vergadering van 10 juni) met 210 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en daarin te verwijzen naar het in de voormelde documenten ingenomen standpunt.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 35 van 8.2.1988, blz. 5.

(2)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 83.

(3)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 77.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/53


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1628 wat de overgangsbepalingen ervan betreft met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis

(COM(2020) 233 final — 2020/0113 (COD))

(2020/C 311/07)

Rapporteur:

Gerardo LARGHI

Raadpleging

Raad van de Europese Unie: 8.6.2020

Europees Parlement, 17.6.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Besluit van het bureau

9.6.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

11.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

226/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een verordening, dat naar zijn mening een passende en evenredige reactie is op de gevolgen van de COVID-19-crisis.

1.2.

Het voorstel beantwoordt aan de tweeledige doelstelling om de goede werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog niveau van openbare veiligheid en milieubescherming te waarborgen.

2.   Inhoud van het Commissievoorstel

2.1.

In Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn nieuwe emissiegrenswaarden vastgesteld (“fase V”), die zijn ontworpen om de emissies van luchtverontreinigende stoffen door motoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines te verminderen, en wordt een aanloopperiode vastgesteld om deze overgang mogelijk te maken.

2.2.

De COVID-19-pandemie heeft een ernstige verstoring van de toeleveringsketen met zich meegebracht, waardoor de fabrikanten van niet voor de weg bestemde mobiele machines (NRMM) niet kunnen voldoen aan een aantal termijnen die zijn opgelegd bij de verordening.

2.3.

Met het voorstel wordt beoogd de termijnen voor de productie en het in de handel brengen van NRMM en trekkers met een overgangsmotor met twaalf maanden te verlengen en de fabrikanten te helpen om het hoofd te bieden aan een verstoring die niet te voorzien was.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC wijst er nogmaals op dat de schadelijke uitstoot van koolmonoxide, stikstofoxide, koolwaterstoffen en deeltjes door motoren van land- en bosbouwtrekkers moet worden teruggedrongen, wil men een bijdrage leveren aan de door de EU nagestreefde verbetering van de luchtkwaliteit.

3.2.

In zijn advies (2) over Verordening (EU) 2016/1628 beval het EESC aan om de nieuwe verordening onverwijld goed te keuren, wegens de ernstige bezorgdheid vanuit het oogpunt van de volksgezondheid in verband met de nanodeeltjes die bij verbrandingsprocessen vrijkomen en het hoge beschermingsniveau dat bereikt kan worden door de tenuitvoerlegging van de voorgestelde fase V voor motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines.

3.3.

Het EESC is zich er echter terdege van bewust dat de COVID-19-crisis uitzonderlijke omstandigheden heeft gecreëerd die gevolgen hebben voor verschillende gebieden. De crisis heeft er met name toe geleid dat de levering van onderdelen en componenten volledig is onderbroken, waardoor fabrikanten met voorraden motoren en onafgewerkte producten blijven zitten.

3.4.

Als gevolg daarvan zullen veel fabrikanten van motoren en machines niet in staat zijn de bovengenoemde termijnen na te leven zonder ernstige economische schade op te lopen.

3.5.

Bovendien is het EESC zich ten volle bewust van het feit dat de crisis niet was voorzien en niet kon worden voorzien.

3.6.

Het EESC steunt daarom de in het voorstel voorziene verlenging met één jaar, als een redelijke en evenredige maatregel om de goede werking van de interne markt en een hoog niveau van openbare veiligheid en milieubescherming te waarborgen.

Brussel, 11 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53); advies van het EESC (PB C 251 van 31.7.2015, blz. 31).

(2)  PB C 251 van 31.7.2015, blz. 31.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/55


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie

(COM(2020) 22 final — 2020/0006 (COD))

en over het gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa

(COM(2020) 23 final — 2018/0196 (COD))

(2020/C 311/08)

Rapporteur:

Ester VITALE

Corapporteur:

Petr ZAHRADNÍK

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 23.1.2020

Europees Parlement, 29.1.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 175, lid 3, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

13.5.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

210/1/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is er vast van overtuigd dat het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) het eerste concrete instrument is dat bijdraagt tot de zeer ambitieuze doelstelling van koolstofneutraliteit tegen 2050 en dat het aansluit bij de Europese Green Deal.

1.2.

Het EESC vreest dat de geplande investeringen voor een rechtvaardige transitie niet voldoende afgestemd zijn op de ambitieuze Green Deal van de Europese Commissie en is van mening dat er extra middelen moeten worden uitgetrokken via een uitbreiding van het meerjarig financieel kader, hetzij door nieuwe eigen middelen in te voeren, hetzij door de bijdrage van de lidstaten te verhogen. De EU moet een ambitieniveau tonen dat beantwoordt aan de uitdagingen bij de bestrijding van de klimaatverandering: gemiddeld 40 % van haar totale begrotingsmiddelen (MFK 2021-2027) moet aan deze doelstelling worden toegewezen.

1.3.

Het financiële kader van het JTF moet nauwkeuriger worden gespecificeerd, daar volgens het voorstel alleen 30 miljard EUR gegarandeerd is en de rest gebaseerd is op een vrijwillig besluit van de lidstaten. Het EESC is er niet van overtuigd dat het financiële kader steunt op een conservatieve aanpak en voorwaarden.

1.4.

Het EESC is zich ervan bewust dat het succes van het JTF (en het hele investeringsplan voor een duurzaam Europa) afhankelijk is van een nieuw partnerschap tussen de particuliere en de openbare sector, zowel wat financiering als gedeelde verantwoordelijkheden betreft. Een en ander vergt een nieuw pact tussen de openbare en de particuliere sector, met inbegrip van alle actoren op economisch, sociaal en milieugebied, waarbij de financiering en de gedeelde verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Aangezien de financiële behoeften van de Europese Green Deal enorm zijn en de gemeenschappelijke EU-begrotingsbronnen vrij beperkt, zal de particuliere sector een aanzienlijke rol spelen. Ngo’s moeten het gebruik van het JTF zodanig sturen dat alle groepen in de samenleving er volledig bij betrokken worden; een en ander gaat hand in hand met het verbeteren van de toegankelijkheid voor personen met een handicap en ouderen.

1.5.

Het EESC steunt de brede aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de economische, sociale, industriële en technologische aspecten van de overgang naar een neutrale economie en waarbij lokale actoren, sociale partners en ngo’s hun stem kunnen laten horen. De sociale partners moeten worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van beleidsmaatregelen en strategieën voor een rechtvaardige transitie. Vakbonden moeten in alle fasen van het rechtvaardige overgangsproces aanwezig zijn om de belangen van de werknemers op verschillende niveaus te beschermen.

1.6.

Het EESC hoopt dat de dialoog tussen de Europese Commissie en de lidstaten in het kader van het Europees Semester tot actieve en wezenlijke betrokkenheid van de sociale partners en ngo’s zal leiden.

1.7.

Het EESC verheugt zich erover dat de territoriale plannen en eventuele specifieke programma’s moeten worden opgevolgd door toezichtcomités aan de hand van dezelfde regels als die welke zijn vastgelegd in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen.

1.8.

Het is wenselijk dat de sociale partners en ngo’s een volwaardige en substantiële rol spelen bij de territoriale plannen en de eventuele specifieke JTF-programma’s.

1.9.

Het EESC is zeer ingenomen met de flexibiliteit in de staatssteunregels en de verwachte impliciete gevolgen daarvan; een en ander moet ook het belang van de Green Deal weerspiegelen, met name in de steenkool- en koolstofintensieve regio’s en lidstaten. Staatssteun, met name groene staatssteun, moet de overgang naar een groenere en meer inclusieve economie ondersteunen, en er moeten duurzame en ambitieuzere mogelijkheden worden geboden om gebruik te maken van staatssteun voor de bevordering van werkgelegenheid voor degenen die vaak van de open arbeidsmarkt zijn afgesneden, zoals personen met een handicap.

1.10.

Aangezien duurzame ontwikkeling en klimaatactie een positief effect hebben op de overheidsuitgaven en een aantal negatieve externe effecten (m.b.t. gezondheid, sanering, wederopbouw enz.) tegengaan, moeten overheidsinvesteringen voor milieubescherming en klimaatverandering vrijgesteld worden van de beperkingen die het stabiliteitspact oplegt. Gelet op deze ongekende crisis is dit nu belangrijker dan ooit. COVID-19 kan grote gevolgen hebben voor de burgers van de EU, hun gezondheid en de economie in het algemeen.

1.11.

Op dit moment vormt de COVID-19-pandemie de eerste prioriteit; zij ondermijnt ons sociale en economische leven en heeft ook invloed op het huidige en toekomstige begrotingsbeleid van de EU. Tegelijkertijd creëert zij een nooitgeziene onzekerheid die kan leiden tot een drastische verandering in de oriëntatie en toewijzing van de EU-begroting. In de meest recente documenten van de Commissie wordt voorgesteld en aanbevolen om het resterende deel van de beschikbare EU-begrotingsmiddelen voor 2014-2020 hoofdzakelijk te gebruiken om de gevolgen van de pandemie te verzachten. Het EESC zal bij de volgende MFK-onderhandelingen begrip opbrengen voor alle noodzakelijke redelijke veranderingen die kunnen bijdragen tot een oplossing van deze dramatische situatie.

1.12.

Het EESC betuigt zijn steun aan het Commissievoorstel voor het herstelinstrument “Next Generation EU” om het transitiemechanisme in reactie op de crisis te versterken, alsook aan haar nieuwe voorstel voor de volgende langetermijnbegroting van de EU.

1.13.

Het EESC juicht het toe dat de lidstaten een specifiek JTF-programma kunnen uitwerken. Het waardeert en onderschrijft de belangrijke rol van de regio’s bij de programmering, governance en tenuitvoerlegging van het JTF overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Voorts beveelt het aan om rekening te houden met de verschillende niveaus van paraatheid in de lidstaten en regio’s om de overstap te maken naar koolstofneutraliteit, alsook met de verschillende mogelijkheden voor de productie van schone energie binnen de EU. Ook moet worden gekeken naar de uiteenlopende houdingen van de burgers in de lidstaten en regio’s ten aanzien van een actieve bijdrage aan de bescherming van het klimaat.

1.14.

Het EESC zou het erg op prijs stellen als er een lijst van duurzame projecten wordt gepubliceerd met het oog op de uitwisseling van goede praktijken. Ook de steun van bepaalde beheersautoriteiten moet openbaar worden gemaakt teneinde bij te dragen tot een gunstig investeringsklimaat. Dit zal de transparantie vergroten en het risico van ongelijke informatieverstrekking voorkomen.

1.15.

Er moet worden gezorgd voor complementariteit van de door het JTF ondersteunde acties en die welke worden gecofinancierd door InvestEU onder de tweede pijler en door de leenfaciliteit voor de overheidssector onder de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

1.16.

Het EESC wijst erop dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen economische herstructureringsmaatregelen en maatregelen ter waarborging van de bescherming en omscholing van werknemers die door het overgangsproces worden getroffen.

1.17.

Het onderwijs- en opleidingsstelsel biedt de sleutel tot ondersteuning van de overgangsprocessen. Er moeten meer middelen voor het cohesiebeleid worden uitgetrokken om het secundair en universitair onderwijs te versterken en nieuw leven in te blazen door middel van gerichte wetenschappelijke en technologische richtsnoeren die zijn afgestemd op de huidige behoeften.

1.18.

Het EESC hoopt dat een aanzienlijk deel van de JTF-middelen zal worden gebruikt om de investeringen te genereren die werknemers nodig hebben voor de begeleiding van de overgang van de ene naar de andere baan. Er moet echter een evenwicht worden gewaarborgd tussen investeringen in de omscholing van werknemers die overstappen naar nieuwe, groenere vormen van werkgelegenheid en de voorbereiding van degenen in de getroffen gemeenschappen die voor het eerst de arbeidsmarkt betreden met de vaardigheden die nodig zijn voor de nieuwe vormen van werk. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op het ondersteunen van de werkgelegenheid van degenen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan, zoals jongeren en personen met een handicap.

2.   Achtergrond

2.1.

De Europese Commissie heeft haar strategische langetermijnvisie voor de totstandbrenging van een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie tegen 2050 gepresenteerd. Zoals uiteengezet in de mededeling over de Europese Green Deal, stelt de Commissie een mechanisme voor een rechtvaardige transitie voor ter aanvulling van de budgettaire en wetgevingsvoorstellen die al zijn ingediend voor 2021-2027. Tussen 2021 en 2027 zal een pakket van 100 miljard EUR voor het hele mechanisme voor een rechtvaardige transitie worden verdeeld ter ondersteuning en vergemakkelijking van de omschakeling van activiteiten die schadelijke emissies veroorzaken, de vermindering van het steenkoolverbruik, de bevordering van energie-efficiëntie en de overgang naar schonere technologieën in alle productiesectoren. Het fonds krijgt een initiële begroting van 7,5 miljard EUR, die via nationale medefinanciering, het financiële vehikel InvestEU en de Europese Investeringsbank zal worden verhoogd tot naar schatting 100 miljard EUR.

2.2.

Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie bestaat uit drie pijlers:

een Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) dat ten uitvoer wordt gelegd in het kader van het cohesiebeleid. Het fonds wordt opgericht door middel van een speciale verordening, waarin de specifieke doelstelling, de geografische reikwijdte en de methode voor de toewijzing van de financiële middelen worden vastgesteld, samen met de inhoud van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, die noodzakelijk zijn om de programmering te ondersteunen. Het fonds zal de regio’s in de eerste plaats subsidies verstrekken ter ondersteuning van werknemers, door hen bijvoorbeeld te helpen vaardigheden en competenties te verwerven die nuttig zijn voor de arbeidsmarkt van de toekomst, alsook ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), startende ondernemingen en starterscentra die nieuwe economische kansen in de betrokken regio’s creëren. Het zal ook investeringen in de transitie naar schone energie ondersteunen, onder meer op het gebied van energie-efficiëntie;

een specifieke regeling in het kader van InvestEU die betrekking heeft op energie- en vervoersinfrastructuurprojecten, met inbegrip van gas- en stadsverwarmingsinfrastructuur, alsmede op decarbonisatieprojecten;

een kredietfaciliteit voor de openbare sector, die door de EIB ten uitvoer wordt gelegd om de plaatselijke autoriteiten voor de betrokken regio’s financiële middelen te verschaffen. De financiering uit de EU-begroting zou kunnen worden aangevuld met een rentesubsidie of investeringssubsidie in combinatie met EIB-leningen.

2.3.

Er zullen extra publieke en particuliere middelen worden vrijgemaakt en er wordt voorzien in sectorale staatssteunregels om het gebruik van nationale middelen voor projecten in overeenstemming met de doelstellingen voor een rechtvaardige transitie te vergemakkelijken.

2.4.

Advies en technische bijstand voor regio’s zullen een integrerend deel vormen van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

2.5.

Het JTF zal onder een regeling voor gedeeld beheer vallen en beschikbaar zijn voor alle lidstaten. Bij de toewijzingen zal rekening worden gehouden met de overgangsuitdagingen waarmee de regio’s met de hoogste koolstofuitstoot worden geconfronteerd, en met de sociale uitdagingen van mogelijk banenverlies.

2.6.

De lidstaten zullen de hun toegewezen middelen uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie aanvullen met hun EFRO- en ESF+-middelen. Deze overdrachten bedragen ten minste anderhalf keer en maximaal drie keer de JTF-toewijzing. Elke lidstaat mag echter niet meer dan 20 % van zijn oorspronkelijke EFRO- en ESF-toewijzingen gebruiken en moet deze extra middelen rechtvaardigen. De lidstaten zullen ook met eigen middelen optreden.

2.7.

Het programmeringsproces, met inbegrip van de vaststelling van de gebieden, zal worden overeengekomen tussen de Commissie en elke lidstaat, en zal worden aangestuurd door het proces van het Europees Semester. De lidstaten worden verzocht hun territoriale plannen voor te leggen en het overgangsproces tot 2030 vast te stellen. In dit verband zullen zij voor elk gebied de economische, sociale en milieu-uitdagingen en de behoeften op het gebied van omscholing en milieusanering bepalen. Het fonds zal de steun meestal toespitsen op gebieden die overeenkomen met regio’s van NUTS 3-niveau.

2.8.

De goedkeuring van de territoriale plannen zal JTF-steun mogelijk maken en de mechanismen voor het gebruik van InvestEU en de EIB in werking stellen. De aldus gesteunde programma’s zullen op dezelfde wijze als alle programma’s in het kader van het cohesiebeleid aan een tussentijdse evaluatie worden onderworpen.

2.9.

Het Fonds voor een rechtvaardige transitie zal een aanvulling vormen op de middelen van het cohesiebeleid. Het voorstel voor een verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij, het Fonds voor Asiel en Migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor grensbeheer en visa moet dus worden gewijzigd om het JTF toe te voegen als een nieuw fonds voor het cohesiebeleid.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC schaart zich achter de EU-strategie voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op lange termijn en achter de doelstelling om de Europese economie vóór 2050 klimaatneutraal te maken. Het verheugt zich erover dat de groene doelstelling een van de belangrijkste prioriteiten van het toekomstige cohesiebeleid is, met een middelentoewijzing voor dit doel van ten minste 30 % van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en 37 % van het Cohesiefonds. Het EESC vreest evewel dat de geplande investeringen voor een rechtvaardige transitie niet afgestemd zijn op de ambitieuze Green Deal van de Europese Commissie. De voorgestelde financiering voor tien jaar is wat elk jaar nodig zou zijn om tegen 2050 op een eerlijke manier klimaatneutraliteit te bereiken. Het EESC is van mening dat de uitgavenprognoses van het MFK moeten worden opgetrokken. Om de ambitieuze doelstellingen van de Green Deal daadwerkelijk te verwezenlijken, moet de Europese begroting worden verhoogd, hetzij door nieuwe eigen middelen in te voeren, hetzij door de bijdrage van de lidstaten te verhogen.

3.2.

Het EESC waardeert de inspanningen die zijn geleverd om het meerjarig financieel kader 2021-2027 van de EU af te stemmen op de klimaatbehoeften en -uitdagingen via het JTF-instrument en, in een bredere context, via het hele investeringsplan voor een duurzaam Europa, waarvan het JTF het belangrijkste onderdeel is. Hoewel het JTF de eerste concrete stap is om de problematiek vanuit een financieel en investeringsoogpunt aan te pakken, wijst het EESC op en benadrukt het de noodzaak om in de praktijk ook de andere taken uit te voeren waarin de Europese Green Deal voorziet. Anders zal de doeltreffendheid van het JTF beperkt zijn.

3.3.

Zoals het EESC al in eerdere adviezen heeft aangegeven (1), is het het ermee eens dat in het kader van het cohesiebeleid via het mechanisme voor een rechtvaardige transitie gerichte financiering moet worden verstrekt. De financiering moet echter gebaseerd zijn op passende ad-hoctoewijzingen om te voorkomen dat de beschikbare middelen in het kader van het cohesiebeleid verder afnemen.

3.4.

In het geval van het ESF+ zou een verplichte overdracht ook onbedoelde belangenconflicten kunnen veroorzaken. Zo kunnen er bijvoorbeeld vragen rijzen m.b.t. de ondersteuning van personen die in armoede dreigen te vervallen of van werknemers in de industrie die hun baan dreigen te verliezen. Dergelijke belangenconflicten kunnen een negatieve invloed hebben op de acceptatie van het klimaatbeleid als geheel. In ieder geval moet de uitbreiding van het toepassingsgebied van het ESF+ gepaard gaan met een verhoging van de middelen.

3.5.

Aangezien duurzame ontwikkeling en klimaatactie een positief effect hebben op de overheidsuitgaven en een aantal negatieve externe effecten (m.b.t. gezondheid, sanering, wederopbouw enz.) tegengaan, moeten overheidsinvesteringen voor milieubescherming en klimaatverandering vrijgesteld worden van de beperkingen die het stabiliteitspact oplegt. Gelet op deze ongekende crisis is dit nu belangrijker dan ooit. COVID-19 kan grote gevolgen hebben voor de burgers van de EU, hun gezondheid en de economie in het algemeen.

3.6.

Het EESC is ervan overtuigd dat er bij de oplossingen voor de pandemie en de uitdagingen van de Green Deal sprake is van tal van gemeenschappelijke belangen en doelstellingen. Het lijkt echter gepast om de verwezenlijking van sommige Green Deal-doelstellingen opnieuw te bekijken, met name wat de timing ervan betreft. Een zekere mate van flexibiliteit (vergelijkbaar met die voor de begrotings- en staatssteunregels) wordt ten zeerste aanbevolen.

3.7.

Er zijn geen grote investeringen voor de strijd tegen de klimaatverandering en de ecologische transitie denkbaar als de restricties m.b.t. het begrotingstekort blijven bestaan. Uiteraard betekent dit niet dat we de gebruikelijke eis om de overheidsfinanciën te stabiliseren laten varen, maar het betekent wel dat we moeten kiezen tussen twee alternatieven: ofwel willen we het proces van de opwarming van de aarde echt omkeren en moeten we daarin dan enorme bedragen investeren, ofwel voeren we gewoon wat corrigerende maatregelen in om ons geweten te sussen en de overheidsfinanciën op orde te houden.

3.8.

Het EESC is van mening dat, om de overgang in economisch opzicht doortastender en politiek geloofwaardiger te maken, zo snel mogelijk moet worden ingegrepen om een einde te maken aan het systeem van directe en indirecte subsidies aan de sector fossiele brandstoffen, die verantwoordelijk is voor enorme milieu-, sociale en economische kosten die de geboekte vooruitgang op het gebied van de klimaatactie tenietdoen.

3.9.

Door de subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, een opkomende sector zoals hernieuwbare energie te stimuleren en een gelijk speelveld te creëren komen hernieuwbare energiebronnen ten goede aan de consument in termen van betaalbaarheid, economische welvaart en duurzaamheid van het klimaat.

3.10.

Het JTF is een evenwichtige symbiose tussen subsidies en financiële instrumenten, tussen een gecoördineerde en een centraal beheerde aanpak. Een en ander vergt een nieuw pact tussen de openbare en de particuliere sector, met inbegrip van alle actoren op economisch, sociaal en milieugebied, waarbij de financiering en de gedeelde verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Voor een doeltreffende uitvoering ervan zijn echter nieuwe beheers- en bestuursvaardigheden nodig. Het EESC juicht het toe dat de Europese Commissie de overheden en de initiatiefnemers van duurzame projecten in alle fasen van het project, van de planning tot de uitvoering, zal steunen.

3.11.

Voor het welslagen van deze aanpak is het van essentieel belang dat particulier kapitaal wordt aangemoedigd om deel te nemen aan het systeem. Er moet werk worden gemaakt van een nieuw partnerschap tussen de publieke en de particuliere sector, gebaseerd op het win-winprincipe.

3.12.

Het EESC steunt de brede aanpak waarbij rekening wordt gehouden met de economische, sociale, industriële en technologische aspecten van de overgang naar een neutrale economie en waarbij lokale actoren, sociale partners en ngo’s hun stem kunnen laten horen. Duurzame ontwikkeling moet op alle beleidsterreinen op coherente wijze worden aangepakt en moet gericht zijn op een model van convergentie tussen de lidstaten. Het EESC zou graag zien dat de betrokkenheid van alle belanghebbenden op alle niveaus effectief wordt gewaarborgd en dat de werkgelegenheidseffecten van het veranderende economische model worden aangepakt en beheerd via een sociale dialoog die het nationale en het Europese niveau met elkaar verbindt.

3.13.

Het EESC is van mening dat het transformatieproces naar een koolstofneutrale economie ook afhangt van investeringen in toegankelijke en duurzame systemen voor openbaar vervoer en gebouwde omgevingen. Samen met het EFRO moet het JTF via investeringen op deze gebieden worden gebruikt om koolstofneutraliteit te bevorderen op een manier die ervoor zorgt dat alle leden van de samenleving er gebruik van kunnen maken en dat ze toegankelijk zijn voor personen met een handicap en ouderen.

3.14.

Een sociaal rechtvaardige transitie is essentieel om de steun en het vertrouwen van werknemers, bedrijven en het maatschappelijk middenveld te winnen en om de grote economische veranderingen die nodig zijn om de planeet van de klimaatverandering te redden, te vergemakkelijken. Het einde van het tijdperk van de fossiele brandstoffen in Europa moet gepaard gaan met de nodige investeringen die de werknemers beschermen, nieuwe banen scheppen en de lokale ontwikkeling ondersteunen. Over transitieprocessen moet worden onderhandeld met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld; deze processen moeten gepaard gaan met transparantie en een doeltreffend communicatiebeleid.

3.15.

Het EESC wijst erop dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen economische herstructureringsmaatregelen en maatregelen ter waarborging van de bescherming en omscholing van werknemers die door het overgangsproces worden getroffen. Tevens moet een evenwicht worden gewaarborgd tussen investeringen in de omscholing van werknemers die overstappen naar nieuwe, groenere vormen van werkgelegenheid en de voorbereiding van degenen in de getroffen gemeenschappen die voor het eerst de arbeidsmarkt betreden met de vaardigheden die nodig zijn voor de nieuwe vormen van werk. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op het ondersteunen van de werkgelegenheid van degenen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan, zoals jongeren en personen met een handicap.

3.16.

Het is een goede zaak dat het JTF tot doel heeft een oplossing te bieden voor de gevolgen van de achteruitgang van de steenkoolindustrie en in te spelen op de noodzaak zware-industriesectoren te ondersteunen om hen in staat te stellen hun activiteiten op een duurzame manier voort te zetten, alsook de sociale impact daarvan op te vangen. Het fonds mag zich evenwel niet beperken tot financiering van decarbonisatieprocessen. Het EESC hoopt dat een deel van de JTF-middelen zal worden gebruikt om de investeringen te genereren die werknemers en gemeenschappen met belangen in de waardeketen van de decarbonisatieprocessen nodig hebben voor de begeleiding van de overgang van de ene baan naar de andere.

3.17.

Het onderwijs- en opleidingsstelsel biedt de sleutel tot ondersteuning van de overgangsprocessen. Er moeten meer middelen worden uitgetrokken om het secundair en universitair onderwijs te versterken en nieuw leven in te blazen door middel van gerichte wetenschappelijke en technologische richtsnoeren die zijn afgestemd op de huidige behoeften. Daarvoor moeten alle beschikbare middelen in het kader van het cohesiebeleid worden aangesproken.

3.18.

Het EESC onderschrijft het besluit om innovatieve en duurzame octrooien en start-ups te bevorderen en te ondersteunen. Steun aan bedrijven die zich bezighouden met verantwoorde en duurzame activiteiten en het ontwikkelen van milieuvriendelijke oplossingen voor het welzijn van de gemeenschap moeten beloond worden.

3.19.

De programmering van de JTF-middelen zal nauw samenhangen met het kader van het Europees Semester, zoals reeds is bepaald in de regels voor de fondsen van het cohesiebeleid 2021-2027. Het EESC vertrouwt erop dat, naast de geplande monitoring overeenkomstig de regels van het cohesiebeleid, ook het EU-kader voor economische governance zal worden gebruikt om toe te zien op de tenuitvoerlegging van het JTF in de lidstaten via de jaarlijkse gestructureerde dialoog tussen de lidstaten en de Europese Commissie. Met het oog daarop zullen de sociale partners en de ngo’s hopelijk actief en daadwerkelijk bij deze dialoog tussen de Europese Commissie en de lidstaten worden betrokken.

3.20.

Het EESC is ingenomen met de bepaling dat het JTF wordt geprogrammeerd via een of meer territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie — met een stappenplan van het transitieproces tot 2030 — die consistent zijn met de nationale energie- en klimaatplannen en de transitie naar een klimaatneutrale economie. Het juicht het toe dat lidstaten een specifiek JTF-programma kunnen uitwerken.

3.21.

Het is wenselijk dat de sociale partners en ngo’s een volwaardige en substantiële rol spelen bij de territoriale plannen en de eventuele specifieke JTF-programma’s.

3.22.

Het EESC is ermee ingenomen dat de territoriale plannen en eventuele specifieke programma’s moeten worden opgevolgd door toezichtcomités aan de hand van dezelfde regels als die welke zijn vastgelegd in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de Europese structuur- en investeringsfondsen.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het zou een goede zaak zijn als het financieel kader nauwkeuriger wordt uitgewerkt, niet alleen voor het JTF zelf, maar ook voor het hele mechanisme voor een rechtvaardige transitie en een investeringsplan voor een duurzaam Europa. Het EESC voegt hieraan toe dat niet gegarandeerd is dat meer dan 30 miljard EUR ter beschikking wordt gesteld (overdrachten van meer dan anderhalf maal de JTF-toewijzing zijn niet verplicht). Ook zijn er nog veel vragen m.b.t. de speciale regeling in het kader van het InvestEU-programma en het leningsinstrument van de EIB voor de overheidssector.

4.2.

Het EESC vreest dat het besluit om over een periode van tien jaar ongeveer 1 biljoen EUR uit te trekken voor de ecologische transitie, onder meer door publieke en particuliere investeringen te mobiliseren via InvestEU, middelen zal onttrekken aan andere sectoren die begunstigden waren van dit fonds. Er moet worden gezorgd voor complementariteit van de door het JTF ondersteunde acties en die welke worden gefinancierd door InvestEU onder de tweede pijler en door de leenfaciliteit voor de overheidssector onder de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

4.3.

De doelstellingen van de Green Deal zullen voorts worden ondersteund met middelen uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat 40 % van zijn totale middelen zal bestemmen voor klimaatdoelstellingen. In dit verband is het belangrijk dat de nationale regeringen en de EU-instellingen er zich net als in het verleden voor blijven inzetten om te investeren in samenhang.

4.4.

Het EESC is zeer ingenomen met de procedures voor een flexibelere interpretatie en een verdere vereenvoudiging van de staatssteunregels die de Commissie heeft voorgesteld als onderdeel van het bredere beleidskader dat zij heeft uiteengezet in de mededeling over het investeringsplan voor een duurzaam Europa. Er zijn andere regels nodig om ruimte te maken voor investeringen die tot nieuwe groei moeten leiden.

4.5.

Het EESC begrijpt en stemt in met de verschillende goed gekwantificeerde criteria om in aanmerking te komen voor JTF-financiering.

4.6.

Groene staatssteun:

pas groene voorwaarden toe op staatssteun voor bedrijven in sectoren met een hoge koolstof- en/of materiaalvoetafdruk;

pas soortgelijke groene voorwaarden toe op nieuwe en uitgebreide bankleningen (met of zonder overheidsgaranties) voor deze sectoren;

weiger staatssteun aan bedrijven en sectoren die niet in staat of bereid zijn om koolstofarme en circulaire technologieën toe te passen, en school hun werknemers om voor nieuwe banen;

versnel de planningsprocedures voor hernieuwbare energie, openbaar vervoer en circulaire bouwprojecten en -infrastructuur. Bedrijven worstelen om te overleven en moeten de staatssteun snel ontvangen.

Om de administratieve lasten vooraf te verminderen, kunnen regeringen ervoor kiezen om bij het verlenen van de staatssteun lichte groene criteria toe te passen, in combinatie met strengere groene criteria achteraf. Als een bedrijf de afgesproken groene voorwaarden niet in acht neemt, moet de staatssteun geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald, afhankelijk van de ernst van de inbreuk. Ook wordt voorgesteld om zich te richten op belangrijke sectoren die koolstof- en materiaalintensief zijn, teneinde de bureaucratie tot een minimum te beperken (2).

4.7.

Het is een goede zaak dat wordt aangegeven in welke sectoren de JTF-middelen kunnen worden ingezet en in welke andere sectoren er geen financiering kan worden verstrekt. De toewijzingsmethode helpt ervoor te zorgen dat de middelen voldoende gericht zijn op de lidstaten die met de zwaarste uitdagingen worden geconfronteerd, terwijl tegelijkertijd ook aanzienlijke steun aan alle lidstaten wordt verleend. Met name lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het EU-gemiddelde zouden ongeveer twee derde van de JTF-middelen ontvangen.

4.8.

Gezien de omstandigheden beveelt het EESC aan om andere actoren dan kmo’s centraal te stellen, daar de belangrijkste mijnbouw- en zware-industriebedrijven die door de klimaatmaatregelen worden getroffen, doorgaans grote ondernemingen zijn. Overigens zorgen met name deze bedrijven vaak voor een groot aantal fatsoenlijke banen en zijn ze van cruciaal belang voor het economisch welzijn van de regio’s. Het voorkomen van werkloosheid moet een hoofddoelstelling van de territoriale plannen worden. Met het oog daarop moet o.m. niet alleen hulp worden geboden aan de huidige werknemers bij de overgang naar nieuwe vormen van werkgelegenheid, maar ook aan jongeren en personen die van de open arbeidsmarkt zijn afgesneden, zoals personen met een handicap, en een baan zoeken in deze opkomende sectoren.

4.9.

Het is een goede zaak dat lokale en regionale overheden extra mogelijkheden krijgen om rechtstreeks de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor projectbeheer en om in de praktijk een territoriale aanpak te hanteren; NUTS 3-regio’s vormen immers de basis voor de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie.

4.10.

De sociale partners en de ngo’s die op dit gebied actief zijn, moeten worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid en strategieën voor een ambitieuze emissiereductie, teneinde een eerlijke overgang te waarborgen, waarbij fatsoenlijke banen worden gegarandeerd en een evenwicht wordt verzekerd tussen schone energiesystemen en duurzame kwaliteitsbanen. Vakbonden moeten in alle fasen van het rechtvaardige overgangsproces aanwezig zijn om de belangen van de werknemers op verschillende niveaus te beschermen.

4.11.

Om de beoogde resultaten te behalen, is de aanpak van de Commissie ten aanzien van subsidiabiliteit van gebieden restrictief en kan de financiering alleen worden toegekend aan landen die een plan voor een rechtvaardige transitie voorleggen en uitvoeren. Het EESC roept alle lidstaten dan ook op hun plannen zo spoedig mogelijk voor te bereiden zodat veel werknemers in de in de plannen genoemde regio’s in heel Europa kunnen worden ondersteund.

4.12.

Het EESC is ingenomen met de aanpassing van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen om een duidelijke en transparante rechtsgrondslag te creëren voor het toekomstige EU-cohesiebeleid en de klimaatoriëntatie ervan.

4.13.

Gezien de hoge mate van onzekerheid over de gevolgen van de transitie voor de werkgelegenheid en de mogelijke geografische spreiding ervan, had het EESC liever gezien dat er geen voorafgaande geografische toewijzing van de JTF-middelen had plaatsgevonden. Een ander punt van zorg betreft de governance van het fonds. De aanwijzing van de in aanmerking komende gebieden en de omvang van de toewijzingen aan ieder gebied vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van de nationale regeringen. Gezien het ontbreken van regionale toewijzingen bestaat het risico dat dit leidt tot een onevenwichtige verdeling van de middelen op subnationaal niveau.

4.14.

Er moet nauwlettend in het oog worden gehouden of wel kan worden vertrouwd op InvestEU en de EIB om respectievelijk 45 miljard euro en 25-30 miljard EUR te mobiliseren, zodat wordt voorkomen dat de problemen met de EFSI-investeringen zich herhalen (3). Er moet voor worden gezorgd dat deze investeringen volledig in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs en dat de EU-doelstellingen Europa tot het eerste klimaatneutrale continent maken.

4.15.

Het EESC betuigt zijn steun aan het Commissievoorstel voor het herstelinstrument “Next Generation EU” om het transitiemechanisme in reactie op de crisis te versterken, alsook aan haar nieuwe voorstel voor de volgende langetermijnbegroting van de EU. Het EESC hoopt dat het totale budget van het Fonds voor een rechtvaardige transitie wordt opgetrokken tot 40 miljard EUR en dat de regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU wordt versterkt. Het EESC stemt ook in met het voorstel van de Commissie voor een leningsinstrument voor de openbare sector, dat tussen de 25 en 30 miljard EUR zal mobiliseren. Op die manier zal het mechanisme voor een rechtvaardige transitie kunnen zorgen voor ten minste 150 miljard EUR aan overheids- en particuliere investeringen.

4.16.

De handhaving van een ambitieuze begroting voor het cohesiebeleid na 2020 moet de belangrijkste prioriteit blijven in de strijd tegen de klimaatverandering op territoriaal niveau. Met andere woorden, de oprichting van een extra fonds mag niet worden gebruikt als voorwendsel om verdere bezuinigingen op de begroting voor het cohesiebeleid in het kader van de MFK-onderhandelingen te rechtvaardigen.

4.17.

Het EESC heeft bedenkingen bij het programmeringsproces, aangezien de wettekst nog moet worden goedgekeurd en de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen nog moet worden gewijzigd. De Commissie verwacht dat de territoriale plannen in de tweede helft van 2020 zullen worden goedgekeurd en dat de JTF-programma’s in de loop van 2021 zullen worden aangenomen. Dit kan leiden tot vertragingen bij de tenuitvoerlegging van sommige programma’s in het kader van het cohesiebeleid.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zie het EESC-advies over de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen 2012-2027 (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 83).

(2)  De volgende sectoren hebben een relatief hoge koolstof- en materiaalvoetafdruk: 1) vervoer: het vervoer over de weg, door de lucht en over het water wordt hoofdzakelijk met fossiele brandstoffen aangedreven; 2) industrie: veel fabrikanten maken nog steeds gebruik van energie- en materiaalintensieve technologieën; 3) bouw: veel bouwers gebruiken nog steeds niet-recyclebare en energie-intensieve materialen, zoals cement; 4) energie: de overschakeling van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie verloopt zeer geleidelijk.

(3)  Speciaal verslag nr. 3/2019 van de Europese Rekenkamer: Sommige EFSI-steun heeft alleen andere EIB- en EU-financiering vervangen, sommige financiering is naar projecten gegaan die andere bronnen van publieke of particuliere financiering hadden kunnen gebruiken. Uiteindelijk waren de ramingen van door het EFSI aangetrokken aanvullende investeringen soms te rooskleurig voorgesteld en gingen de meeste investeringen naar een paar grotere EU-15-lidstaten met goed ontwikkelde nationale stimuleringsbanken.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/63


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Investeringsplan voor een duurzaam Europa — Investeringsplan voor de Europese Green Deal

(COM(2020) 21 final)

(2020/C 311/09)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Corapporteur:

Petr ZAHRADNÍK

Raadpleging

Europese Commissie, 6.2.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

13.5.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

220/1/8

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Europa geeft momenteel de allerhoogste prioriteit aan de coronaviruspandemie en tracht het hoofd te bieden aan veel onzekerheid. Dit kan leiden tot ingrijpende wijzigingen in de EU-begrotingsrichtsnoeren en budgettaire toewijzingen. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) beveelt ten zeerste aan om het volgende meerjarig financieel kader (MFK) te versterken en het uitgavenplafond tijdelijk op te trekken tot 2 %. Dat zou de benodigde begrotingsmiddelen opleveren en de basis kunnen verschaffen voor de uitgifte van gemeenschapsobligaties als onderdeel van een krachtig herstelplan.

1.2.

Het EESC is ingenomen met de recente overeenstemming in de Eurogroep (1) om 540 miljard EUR ter beschikking te stellen voor steun aan werknemers, ondernemingen en lidstaten en om meer flexibiliteit toe te staan in de EU-regels betreffende het Europese begrotingspact.

1.3.

De Raad van de EU zou vóór het zomerreces een akkoord moeten bereiken over het herstelfonds (2) en het MFK, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie van 27 mei, om het pad te effenen voor het economisch herstel van Europa en om de groene en digitale transities in het kader van de Europese Green Deal te bevorderen.

1.4.

Ook is het EESC verheugd over de snelle, gecoördineerde en solidaire respons van alle betrokken EU-instellingen (3).

1.5.

De uitbraak van het coronavirus zal verregaande negatieve gevolgen hebben voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de doelstellingen van de Europese Green Deal. Daarom dringt het EESC erop aan om deze acute dreiging zo snel mogelijk het hoofd te bieden en onze herstelmaatregelen onverwijld op de SDG’s en de Green Deal te richten.

1.6.

Behalve tijdelijke solidariteitsmaatregelen pleit het EESC voor reactivering van de Europese stabilisatiefunctie voor investeringen (EISF) en de onmiddellijke toepassing van het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) met verhoging van de middelen ervan in het MFK 2021-2027.

1.7.

Er is een nieuw groen en sociaal pact nodig om burgers in al hun verscheidenheid samen te brengen met nationale, regionale en lokale overheden, sociale partners, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. Dit vergt nauwe samenwerking met de instellingen en adviesorganen van de EU.

1.8.

Het investeringsplan voor een duurzaam Europa is de eerste uitgebreide beleidsmaatregel om te voldoen aan de ambitieuze doelstellingen van koolstofneutraliteit tegen 2050 overeenkomstig de Green Deal van de EU.

1.9.

Hoewel het EESC ingenomen is met de ambities van de Green Deal, betreurt het wel dat de in het volgende MFK toegewezen begrotingsmiddelen geen weerslag vormen van die ambities: deze bedragen namelijk aanzienlijk minder dan de door het Europees Parlement en het EESC gevraagde 1,3 % van het bni van de lidstaten, waarmee ervoor moet worden gezorgd dat elke specifieke maatregel volledig kan worden uitgevoerd zonder andere maatregelen te hoeven opofferen.

1.10.

Het EESC heeft ook zijn twijfels over de doelmatigheid van klimaatmainstreaming binnen alle EU-programma’s en roept de lidstaten op om samen met maatschappelijke organisaties aan te dringen op klimaatbestendige EU-uitgaven. Belangrijke stappen waar milieu- en burgerrechtengroeperingen bij kunnen worden betrokken, zijn onder meer de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) en de nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s).

1.11.

Het EESC is verheugd over het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, maar betreurt de duidelijke ontoereikendheid van de begrotingsmiddelen van het fonds voor een rechtvaardige transitie (7,5 miljard EUR om financiering ter waarde van 100 miljard EUR te verwezenlijken). Dit zal moeten worden ondervangen door overdrachten uit het EFRO/ESF+ en cofinanciering van de lidstaten, alsook door een naar wat wordt gehoopt grote private financiering en via de leningsfaciliteit voor de publieke sector bij de EIB.

1.12.

Succes is in dit geval afhankelijk van allianties (duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 17 van de VN, “Partnerschap om de doelen te bereiken”) tussen de private en publieke sector met betrekking tot financiering en gedeelde verantwoordelijkheid, zoals ook blijkt uit de enorme groei van de markt van groene obligaties.

1.13.

Het EESC sluit zich aan bij de alomvattende aanpak en is tevens verheugd over de stimuleringsmaatregelen voor publieke en private investeringen en financiering, met name voor groene overheidsopdrachten, en de verwachte steun door versoepeling van de regels voor staatssteun.

1.14.

Verder ondersteunt het EESC de verbetering van de budgettaire governance van de EU met het oog op duurzaamheidsrisico’s, waarbij lessen worden getrokken uit de screening van goede praktijken voor groene budgettering en begrotingsplannen. Daarnaast is een passende fiscale behandeling van crowdfunders en donoren vereist om het stimuleringsbeleid te completeren.

1.15.

Ook is de voltooiing van de Europese economische en monetaire unie vereist (hervorming van het ESM-verdrag (Europees stabiliteitsmechanisme), gekoppeld aan het BICC en het Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS)) om een efficiënte en integrale kapitaalmarkten- en bankenunie te ontwikkelen, die alle lidstaten omvat en is toegespitst op verdere harmonisatie.

1.16.

Het EESC vraagt om het proces van het Europees Semester in het kader van de Green Deal te verbeteren door de SDG’s centraal te stellen binnen de EU-beleidsvorming, en pleit voor een uitgebreidere EU-taxonomie die ook een sociale dimensie heeft.

1.17.

Het EESC is van oordeel dat de publieke en de private sector dezelfde normen moeten hanteren, niet alleen in de zin van taxonomie maar ook wat betreft de openbaarmaking van niet-financiële informatie. Het verwelkomt de komende herziening van de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie (NFI-richtlijn), welke voldoende ingrijpend zou moeten zijn om ondernemingen aan te moedigen inzicht te krijgen in hun werkelijke impact. Een en ander zou gepaard moeten gaan met de invoering van gestandaardiseerde sociale en milieuclausules in overheidsopdrachten.

1.18.

Het EESC pleit voor grondiger en beter gebruik van openbare statistische informatie en versterking van de rol van Eurostat en publieke registers, teneinde deugdelijke gegevens met betrekking tot duurzaamheidsprestaties te kunnen verschaffen.

1.19.

Het EESC benadrukt het belang om alle potentiële gebruikers te voorzien van nauwkeurige, gemakkelijk toegankelijke informatie, zodat advisering op maat en technische ondersteuning beter worden gefaciliteerd. Niemand mag aan zijn of haar lot worden overgelaten!

1.20.

De juiste vaardigheden voor groene banen zijn een voorwaarde om de transitie naar een groenere en rechtvaardige economie te verwezenlijken. Het EESC pleit voor duidelijke strategieën voor de prognose van vaardigheden en voor beroepsonderwijs met bijbehorende stappenplannen om de beroepsbevolking klaar te maken en te houden voor de toekomstige behoeften in alle sectoren.

1.21.

Het EESC stelt voor dat de lidstaten de programma’s voor financiële educatie verbeteren door daar ook duurzame financiering in op te nemen, en dat ze overheden op alle niveaus aanmoedigen om fiscale stimulansen voor bedrijven en particulieren in te voeren die aanzetten tot investeringen in groene initiatieven met sociale impact.

2.   Context

2.1.

Het investeringsplan voor de Europese Green Deal, ook bekend als het investeringsplan voor een duurzaam Europa, is de eerste concrete beleidsreactie op de zeer ambitieuze doelstellingen voor koolstofneutraliteit, zoals gedefinieerd in de Europese Green Deal. Als zodanig vormt het de investeringspijler van de Europese Green Deal, met een verwachte toewijzing aan extra investeringen van 260 miljard EUR per jaar tegen 2030, hetgeen alleen al neerkomt op ongeveer 1,5 % van het bbp van 2018 aan jaarlijkse aanvullende investeringen in energie, vervoer en de daarmee verband houdende infrastructuur tussen 2020 en 2030.

2.2.

Om dit plan te laten slagen, is het cruciaal dat er privaat kapitaal bij wordt betrokken. In feite is het idee erachter een nieuw soort sociaal contract tussen de private en de publieke sector om projecten van groot belang die tegemoet komen aan het publieke belang te financieren.

2.3.

Het MFK 2021-2027 bevat een algemene doelstelling van 25 % klimaatmainstreaming binnen alle EU-programma’s. Op weg naar een daadwerkelijke en grondige uitvoering van de Europese Green Deal, waarbij de enorme globale klimaatuitdaging wordt aangegaan met ambitieus beleid en een hoge mate van technische efficiëntie, mag de dynamiek niet verloren gaan. De Europese Green Deal kan worden gezien als de ruggengraat van het toekomstige economisch model van de EU en kan het begin zijn van een fundamentele verandering en een keerpunt vormen. De deal kan ook een symbool worden voor gemeenschappelijke Europese meerwaarde en mondiaal leiderschap van de EU.

2.4.

Financiële middelen en passende investeringen moeten bijeen worden gebracht en gecoördineerd met de lidstaten, hun regio’s en steden, en moeten ook een internationale dimensie kennen. Hiertoe omvat het stappenplan voor de Green Deal belangrijke acties op het gebied van klimaat, energie, mobiliteit, een industriële strategie voor een schone en circulaire economie, landbouwbeleid, biodiversiteit en digitalisering. Op deze manier wordt duurzaamheid gemainstreamd via een investeringsplan voor de Europese Green Deal en een vernieuwde strategie voor duurzame investeringen. Dit is een fundamenteel aspect, gericht op het mobiliseren van 1 biljoen EUR aan private en publieke duurzame investeringen in de periode tot 2030, mét oog voor de verwachte sociale consequenties.

2.5.

Middels het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, met inbegrip van een Fonds voor een rechtvaardige transitie (4) dat bovenop het voorstel van de Commissie voor het volgende MFK komt, wordt ernaar gestreefd om gedurende de periode 2021-2027 in totaal 100 miljard EUR aan investeringen te mobiliseren. De ambitie daarvan is bij te dragen aan het verzachten van de sociaaleconomische, werkgelegenheids- en milieugevolgen op regionaal niveau van de transitie naar een klimaatneutrale Unie.

2.6.

Ook het Innovatiefonds en het Moderniseringsfonds zijn gericht op de transitie van de EU naar klimaatneutraliteit. Deze fondsen zullen aanvullend worden gefinancierd met een deel van de opbrengsten uit de koolstofemissierechten (ten minste 25 miljard EUR in de komende tien jaar). Het Moderniseringsfonds echter zal slechts betrekking hebben op tien lidstaten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Door de coronaviruspandemie bevindt Europa zich momenteel in een gezondheidscrisis en een economische noodsituatie. Beide vereisen voor zolang als nodig een gecoördineerde respons van alle Europese instellingen.

3.2.

Het EESC is tevreden over de aanzienlijke middelen die ter beschikking worden gesteld voor de aanpak van de gezondheidscrisis en de economische noodsituatie, waarmee de lidstaten worden geholpen om hun investeringen te verstevigen, de liquiditeit van ondernemingen te waarborgen (5), werkgelegenheid te behouden en werklozen te beschermen. Deze belangrijke stappen zouden moeten worden gevolgd door de goedkeuring van het Europese herverzekeringsstelsel voor werkloosheid.

3.3.

De 20 miljoen bedrijven in Europa zijn van cruciaal belang om op dit vlak succes te sorteren, maar de schaal van de gemobiliseerde investeringen moet evenredig zijn met de schaal van de uitdagingen. Het is in dit opzicht van het allergrootste belang dat de lidstaten en de EU-instellingen bereid zijn om hun uiteenlopende opvattingen te overstijgen.

3.4.

Ondertussen moet de EU-financiering zodanig worden gestructureerd dat dubbele uitgaven en overlapping worden vermeden, overeenkomstig de voorstellen van de Commissie (6).

3.5.

Het EESC betwijfelt of met het Commissievoorstel voor het MFK 2021-2027 daadwerkelijk kan worden voldaan aan de vereisten van het investeringsplan voor de Europese Green Deal. Gelet op het feit dat wordt gesteld dat een bedrag van 2,6 biljoen EUR aan “extra investeringen” tegen 2030 nodig is, staat het in het plan nagestreefde bedrag van 1 biljoen EUR ver af van de beoogde doelstelling. Het gebrek aan nauwkeurigheid van sommige van de geplande mechanismen en programma’s maakt het moeilijk om de werkelijke reikwijdte ervan in te schatten.

3.6.

Het EESC beveelt aan dat er meer details worden gegeven over het financiële kader van het investeringsplan voor een duurzaam Europa. De drie voornaamste pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zijn bijvoorbeeld alle drie afhankelijk van zeer ambitieuze randvoorwaarden, namelijk het Fonds voor een rechtvaardige transitie zelf en het verwachte hefboomeffect van het EIB-instrument voor de publieke sector.

3.7.

Het EESC vraagt om een specifiekere beschrijving van de speciale regeling inzake de Green Deal die voor het InvestEU-programma wordt voorgesteld.

3.8.

Het EESC stelt de formulering van aanvullende voorwaarden en de voorgestelde vereenvoudigingen met het oog op robuustere private investeringen, met name voor groene obligaties, zeer op prijs. Uit empirisch onderzoek blijkt dat obligaties de laatste jaren echt groen aan het worden zijn. Het gebruik van groene obligaties draagt bij aan de reputatie van de emittent (bewustzijn van klimaatvraagstukken en inzet voor duurzaamheid). Groene obligaties zijn populair geworden onder een breed scala aan investeerders — binnenlandse, internationale en investeerders die belang hechten aan ecologische, sociale en governancecriteria (ESG-criteria). Daarnaast geven grote investeringsbanken blijk van interesse om meer groene obligaties uit te geven en dragen zij er op deze wijze toe bij dat het groene denken wordt verbreed.

3.9.

Het EESC verwelkomt de versoepeling van de staatssteunregels voor investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van de Green Deal, en pleit ervoor kleine en middelgrote ondernemingen meer ruimte te geven om zich om te vormen tot circulaire ondernemingen. Tijdens het herstel na de coronaviruscrisis zou de EU ook moeten nadenken over een “sociale en groene gulden regel” als tijdelijk instrument, op grond waarvan de begrotingsregels niet zouden gelden voor investeringen waarmee rechtstreeks wordt beoogd de impact van de klimaatverandering te verkleinen en de sociale ongelijkheid en armoede te verminderen (hetgeen sinds de financiële crisis in het algemeen niet is gebeurd). Zo’n regel zou helpen om de broodnodige investeringen te stimuleren tijdens het economisch herstel na de COVID-19-crisis en tegelijkertijd om zowel de gevolgen van de klimaatverandering aan te pakken als de sociale samenhang in de EU te vergroten.

3.10.

Van het vaste voornemen van de Commissie om groene financiering en investeringen na te streven en tegelijk te zorgen voor een rechtvaardige transitie voor de betrokken sectoren en regio’s, zouden alle soorten ondernemingen moeten kunnen profiteren. Zij zouden moeten worden aangemoedigd mee te werken aan gemeenschapsinitiatieven zoals coöperaties voor duurzame energie, en lokale overheden zouden de daardoor geboden kansen moeten aangrijpen.

3.11.

De milieuambitie in het stappenplan voor de Europese Green Deal om de externe partners van de EU tot actie aan te zetten door te zorgen voor vergelijkbaarheid van acties, zou de vorm moeten aannemen van een coalitie van landen voor het klimaat, die overeenkomstig de aanbevelingen van Nobelprijswinnaars Tirole (2017) en Nordhaus (2018) landen classificeert op grond van de broeikasgassen die zij uitstoten. Uiteindelijk moet zo de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden overtuigd een koolstofheffing in te voeren. Er zou een “koolstofbodemprijs”-mechanisme kunnen worden ingevoerd via het emissiehandelssysteem van de EU of de energiebelastingrichtlijn, die in het kader van de Europese Green Deal wordt herzien.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Zorgen voor een doeltreffende begroting

4.1.1.

Om de COVID-19-pandemie in te dammen, staat het EESC achter alle voorgestelde maatregelen voor het verstrekken van liquiditeitssteun aan sectoren en ondernemingen via de garantie-instrumenten van de EIB, waarmee ook de omvorming van de EIB tot de klimaatbank van de EU kan worden bevorderd.

4.1.2.

Een van de belangrijkste lessen die kunnen worden getrokken uit de door de coronaviruspandemie veroorzaakte uitzonderlijke menselijke en economische crisis, is dat er behoefte bestaat aan een sterkere Europese stabilisatiefunctie voor investeringen (EISF), zodat met adequate publieke investeringen op de specifieke uitdagingen van elk land kan worden gereageerd. Verder zijn er maatregelen nodig die lidstaten helpen om hun fiscale stelsels en stimuleringsmaatregelen (7) beter in te zetten voor het aanjagen van hun economie.

4.1.3.

Het EESC wijst er tevens op dat de beoogde hervorming van het ESM-verdrag hand in hand moet gaan met de ontwikkeling van het BICC en het EDIS. Er zijn reeds aanzienlijke inspanningen verricht voor risicovermindering in de bankensector (vermindering van niet-presterende leningen, minimumvereisten voor eigen middelen en de opbouw van in aanmerking komende passiva, insolventieregelingen enz.).

4.1.4.

Het EESC is het zeer eens met de rol van de EIB als de klimaatbank van de Unie en het belang van samenwerking met andere financiële instellingen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het nodig te zorgen voor voldoende liquiditeit voor alle banken die potentieel kunnen worden betrokken bij activiteiten in het kader van de Green Deal.

4.2.   Optimalisering van de prestaties van beoogde instrumenten en middelen die het proces van het Europees Semester een nieuwe richting geven door de SDG’s centraal te stellen binnen de beleidsvoering en acties van de EU

4.2.1.

Er is behoefte aan een gezonde en ambitieuzere taxonomie van duurzame activiteiten, óók van de sociale aspecten ervan, en het creëren van synergieën en overlappingen met de vooruitgang die wordt geboekt door de Verenigde Naties, door de SDG’s adequaat in het Europees Semester te integreren. Besluiten over de wijze waarop de herstelfondsen van de EU kunnen worden besteed, moeten worden genomen op basis van een EU-brede taxonomie voor groene financiering die gericht is op het belonen van investeringen in schone technologie.

4.2.2.

Het EESC pleit voor grondiger en beter gebruik van openbare statistische informatie en versterking van de rol van Eurostat bij het verschaffen van deugdelijke gegevens met betrekking tot duurzaamheidsprestaties. De koppeling met de SDG-prestatie-indicatoren van de VN en de bepalingen van de EIB moet worden verbeterd.

4.2.3.

Technologische oplossingen zijn nodig om gedetailleerde gegevens van verschillende aard te verkrijgen (m.i.v. geospatiale locatie) en om landen beter met elkaar te kunnen vergelijken. Tegelijkertijd zou een herziening van de NFI-richtlijn (2014/95/EU) kunnen bijdragen aan de publicatie van gestandaardiseerde, hoogwaardige informatie die vollediger, relevanter en vergelijkbaarder is dankzij het gebruik van een geharmoniseerde methode (8). Daarbij kan rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie (TCFD).

4.2.3.1.

Niet-financiële informatie zou beschikbaar moeten zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, om zo technische ondersteuning te bieden bij het verzamelen van eenvoudig verkrijgbare kerngegevens (als input voor KPI’s (9)).

4.2.4.

Een dynamische taxonomie van duurzame activiteiten: marktpraktijken die aan krachtige effectindicatoren zijn gekoppeld, moeten worden gewaardeerd en geïntegreerd. Het EESC benadrukt het belang van markttests bij de selectie van geschikte projecten (10).

4.2.4.1.

Het EESC onderstreept dat waar mogelijk gebruik moet worden gemaakt van exactere methoden om scoresystemen te ontwikkelen op basis van betrouwbare informatie die door ondernemingen wordt verstrekt om te voldoen aan alle financiële productnormen (keurmerken, groene obligaties en duurzaamheidsbenchmarks) uit het actieplan “duurzame groei financieren”.

4.2.4.2.

Er is feedback nodig over de herziening van de effectberekeningen door verschillende redactiegroepen van de Verenigde Naties (met name met betrekking tot koolstofbelasting en de handel in koolstofemissie, een kernaspect voor betrouwbare en duurzame benchmarks).

4.2.5.

Het EESC verwelkomt het op effect beoordeelde plan om de doelstellingen voor vermindering van de broeikasgasemissies van de EU tegen 2030 op te schroeven. Volgens planning moeten deze doelstellingen in de zomer van 2020 worden gepubliceerd, samen met een analyse van de investeringsbehoeften. Het dringt er echter op aan om de impact die verband houdt met de vooruitgang die wordt geboekt met de uitvoering van de VN-agenda 2030 en de Europese pijler van sociale rechten, nader te specificeren.

4.2.6.

Auditinstellingen en andere toezichthoudende publieke instanties, zoals de Europese Rekenkamer, moeten ook een rol krijgen bij de monitoring van de sociale impact van voornoemde reductiedoelstellingen.

4.2.7.

Het EESC wijst op het potentieel van big data en kunstmatige intelligentie om de bestemming van investeringen en de voorkeuren van investeerders zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. Ook oplossingen op basis van machinaal leren moeten worden geanalyseerd om investeringsstromen te leiden naar specifieke sectoren of activiteiten waar belang wordt gehecht aan ESG-criteria.

4.3.   Technische ondersteuning

4.3.1.

De reeds verrichte capaciteitsopbouw door de Commissie en de Europese investeringsadvieshub vormt een goede basis voor het creëren van een reservoir aan duurzame projecten. Dat neemt niet weg dat er ook robuustere methoden moeten worden toegepast om financiële stromen echt te kunnen verleggen in de richting van de groene economie.

4.3.2.

Het EESC is het ermee eens dat er één contactpunt moet worden ingesteld om de toegang tot financiering via zowel publieke als private projectpromotoren en financiële tussenpersonen te vergemakkelijken. In het geval van kleine en middelgrote ondernemingen is het EESC voorstander van structurele samenwerking met hun representatieve organisaties.

4.4.   Financiële educatie (hand in hand met technische ondersteuning)

4.4.1.

Europese burgers hechten er steeds meer, en soms al vanaf zeer jonge leeftijd, belang aan dat hun spaartegoeden en investeringen worden benut voor de verwezenlijking van sociale en milieudoelstellingen. Financiële geletterdheid (een dieper begrip van hoe de financiële wereld in elkaar zit) kan van belang zijn om burgers mondiger te maken en hen gedegen inzicht te geven in vraagstukken rond duurzame financiering, waaronder het definiëren van de juiste rol van financiering in de samenleving.

4.4.2.

Dit is van belang voor alle technische instanties en maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij de Green Deal.

4.5.   Duurzaamheidsvaardigheden voor ondernemingen

4.5.1.

Het EESC benadrukt dat voor de invoering en verspreiding van schone technologieën vaardigheden vereist zijn op het vlak van technische toepassing, aanpassing en onderhoud. Vaardigheden zijn eveneens cruciaal voor economieën, ondernemingen, werknemers en ondernemers om zich snel te kunnen aanpassen aan veranderingen die het gevolg zijn van milieubeleid of klimaatverandering. De juiste vaardigheden voor groene banen zijn een voorwaarde om de transitie naar een groenere economie te verwezenlijken.

4.5.2.

Het EESC wijst erop dat het van het allergrootste belang is dat werknemers op de hoogte worden gehouden van de nieuwe vaardigheden die vereist zijn in de groene economie, zodat zij zich kunnen aanpassen aan de veranderende banen en functievereisten. Er moet een duidelijke strategie inzake de prognose van vaardigheden komen evenals een vaardighedenstappenplan om de beroepsbevolking klaar te maken en te houden voor de toekomstige industriële behoeften. Investeringen in onderwijs en opleiding en versterking van de cultuur van een leven lang leren moeten derhalve het fundament van een rechtvaardige regionale transitie vormen.

4.6.   Maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten

4.6.1.

Maatschappelijk verantwoorde overheidsopdrachten en de bevordering van verantwoorde praktijken via dienstverleners vormen de basis voor de ecologische transitie op het niveau van overheden en de bestrijding van corruptie.

4.6.2.

Het EESC staat achter de bindende groene minimumcriteria of -doelstellingen voor overheidsopdrachten in sectorale initiatieven, EU-financiering en productspecifieke wetgeving, die worden vastgesteld aan de hand van milieu-indicatoren in het licht van de vooruitgang die met de EU-taxonomie wordt geboekt. In dit verband zijn meer alomvattende, transparante en gestroomlijnde milieukeurinformatiesystemen nodig, waaruit blijkt of aan strikte duurzaamheidsdoelstellingen wordt voldaan.

4.7.   Mechanisme voor een rechtvaardige transitie

4.7.1.

Het EESC verwelkomt het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, dat in specifieke sectoren en regio’s groot potentieel heeft om de groene transitie te bevorderen. Het merkt op dat het mechanisme niet beperkt moet blijven tot financiering van processen voor het koolstofarm maken van de economie en parallel met de ad-hocstabilisatiemechanismen moet worden uitgevoerd. Dit moet ten goede komen aan andere sectoren en regio’s die last hebben van een nadelige economische situatie en behoefte hebben aan structurele hervormingen.

4.7.2.

Het mechanisme vormt een evenwichtige combinatie van subsidies en financiële instrumenten, programma’s in centraal of gedeeld beheer, verschillende soorten financieringsbronnen en competenties en verantwoordelijkheden op diverse niveaus (EU, nationaal, regionaal en gemeentelijk). Deze originele mix vereist derhalve een nieuw niveau van governance en beheer.

4.7.3.

Het mechanisme zou in de betrokken regio’s moeten leiden tot nieuwe hoogwaardige banen. Het EESC wijst erop dat tekortschietende vaardigheden reeds door de IAO worden erkend als belangrijk knelpunt in een aantal sectoren, zoals duurzame energie, energie- en hulpbronnenefficiëntie, energierenovatie van gebouwen, energieneutrale bouw, milieudiensten en productie.

4.7.4.

Het EESC pleit voor sterke samenhang tussen het voor 2021 beoogde actieplan voor de sociale economie en het investeringsplan voor de Europese Green Deal, zodat investeringen in de sociale economie onderdeel worden van de uitvoering van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

4.7.5.

Het mechanisme moet rekening houden met de eerdere inspanningen op het vlak van het koolstofarm maken van de economie die door de lidstaten en hun regio’s sinds 1990 zijn geleverd (11), zodat deze ook gebruik kunnen maken van de fondsen en geen sancties krijgen opgelegd omdat ze al eerder soortgelijke actie hebben ondernomen. Hiertoe moet Eurostat de publicatie van zijn regionale convergentie- en divergentie-indicatoren verbeteren (waaronder die m.b.t. bevolkingsafname en vergrijzing), zodat de gebieden in kwestie er ook van kunnen profiteren.

4.8.   Mondiale inspanning door internationale samenwerking

4.8.1.

Het EESC is ingenomen met de recente oprichting van het internationaal platform inzake duurzame financiering (12), dat privaat kapitaal opschaalt naar ecologisch duurzame financiering op mondiaal niveau. Dit forum zou ook moeten worden gebruikt om de internationale goedkeuring van het emissiehandelssysteem een impuls te geven.

4.8.2.

Het EESC wil tot slot opmerken dat er ook milieu- en klimaatinvesteringen ter ondersteuning van acties buiten de EU nodig zijn, met name in het kader van de strategie voor Afrika.

4.8.3.

In het kader van de mondiale respons op het coronavirus staat het EESC volledig achter de wereldwijde donormarathon, een mondiale inspanning om geld in te zamelen voor diagnostiek, behandelingen en vaccins voor het coronavirus.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2020/04/09/report-on-the-comprehensive-economic-policy-response-to-the-covid-19-pandemic/

(2)  Next Generation EU ter waarde van 750 miljard EUR.

(3)  Met name: de voorstellen van de Europese Commissie om de huidige begroting op een alomvattende, toegankelijke en flexibele manier optimaal te benutten, d.w.z. het Solidariteitsfonds van de EU, het Investeringsinitiatief Coronavirusrespons (pakketten I & II), en het opnieuw in werking stellen van het instrument voor noodhulp (ESI), de tijdelijke steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD); het pandemie-noodaankoopprogramma (PEPP) van de Europese Centrale Bank, met uitbreiding van de beleenbare activa en verlichting van zekerheden; de rol van de toezichthoudende autoriteiten bij de tijdige behandeling van gereguleerde financiële vereisten; het initiatief van de Europese Investeringsbank (EIB) om een pan-Europees garantiefonds op te richten dat zich in de eerste plaats richt op kleine en middelgrote ondernemingen; het crisisresponsinitiatief van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT).

(4)  COM(2020) 22 final.

(5)  Aanpassing van de prudentiële voorschriften voor het bankwezen om kredietinstellingen maximaal de capaciteit te geven krediet te verlenen en verliezen te absorberen zonder dat dit ten koste gaat van hun veerkracht.

(6)  EESC-advies van 19 september 2018 over het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020 (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).

(7)  Om positieve externe effecten te bewerkstelligen.

(8)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over de mededeling van de Commissie — Actieplan: duurzame groei financieren (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 73).

(9)  Kernprestatie-indicatoren.

(10)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 131).

(11)  Provincies die zijn getroffen door de stopzetting van hun mijnbouwactiviteiten in de zin van Besluit 2010/787/EU van de Raad.

(12)  Het internationaal platform inzake duurzame financiering werd gelanceerd op 18 oktober 2019 door de overheden van Argentinië, Canada, Chili, China, India, Kenia, Marokko en de Europese Unie, die bijna de helft van de mondiale broeikasgassen vertegenwoordigen.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/71


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie

(COM(2020) 310 final — 2020/0066 (COD))

(2020/C 311/10)

Rapporteur:

Giuseppe GUERINI

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 6.5.2020

Europees Parlement, 13.5.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 114 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Besluit van het bureau

30.4.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

208/2/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie.

1.2.

De EU wordt met een ongeziene crisis geconfronteerd en de respons moet even buitengewoon zijn. Het voorstel moet zo snel mogelijk worden aangenomen zodat de vrijgemaakte middelen zo effectief mogelijk kunnen worden gebruikt voor het aanpakken van de huidige en toekomstige impact van COVID-19.

1.3.

Het EESC deelt de keuze voor uitstel van de implementatie van het Bazel III+-raamwerk, dat is geïntroduceerd door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) en is bekrachtigd door de Europese Commissie. Het uitstel zou echter niet simpelweg mogen betekenen dat de huidige regelgeving wordt bevestigd. Het voorstel om de richtlijnen en verordeningen te herzien is dan ook gepast.

1.4.

Daarnaast stelt het EESC voor de veranderingen die de economische en financiële instellingen in deze moeilijke periode zullen ondergaan, zorgvuldig te evalueren, alvorens het implementatieproces opnieuw in gang te zetten. Dit is van doorslaggevend belang voor een aanpassing van het Europese regelgevingssysteem. Mogelijk zijn er ook nieuwe effectbeoordelingen nodig.

1.5.

Gezien de operationele uitdagingen waarmee banken (en overheden) worden geconfronteerd, is het EESC eveneens bezorgd over de reële mogelijkheid dat in dit stadium niet aan andere vastgestelde termijnen kan worden voldaan. Dit is duidelijk het geval met het nieuwe kader voor het renterisico in het bankboek (IRRBB), dat met ingang van juni 2021 moet worden toegepast, terwijl de bijbehorende uitvoeringshandelingen nog niet beschikbaar zijn. Dit geldt ook voor de NSFR (die moet worden toegepast met ingang van juni 2021).

1.6.

Daarom kan het nuttig zijn om een redelijk uitstel vast te stellen voor deze delen van de tweede verordening kapitaalvereisten (VKV 2) en de vijfde richtlijn kapitaalvereisten (RKV 5), evenals voor de richtsnoeren van de EBA over de oorsprong van en het toezicht op leningen, en de richtsnoeren voor de nieuwe definitie van wanbetaling. Als alternatief kan, zoals in het geval van de NSFR, worden voorzien in een overgangsperiode van drie jaar (vergelijkbaar met de LCR), waarbij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgevers om banken vanaf de vaststelling een jaar de tijd te geven om de nieuwe regelgeving toe te passen, wordt behouden.

1.7.

Ten aanzien van de naleving van de verplichtingen die zijn vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2019/879 van het Parlement en de Raad en bij Verordening (EU) 2019/877 met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen, moeten vergelijkbare overwegingen worden gemaakt. Gezien de druk op de kredietactiviteit en de verzoeken van de toezichthoudende instanties zelf om kapitaalreserves te gebruiken om kredietschaarste te voorkomen, moeten de in de bovengenoemde richtlijn en verordening vastgestelde termijnen worden herzien en uitgesteld om aan de bindende MREL’s te voldoen.

1.8.

Het EESC is het eens met het voorstel van de Commissie om de overgangsbepalingen aan te passen zodat kredietinstellingen de impact op hun eigen vermogen van voorzieningen en aanpassingen voor het kredietrisico (de te verwachten kredietverliezen) in de zin van de negende internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS 9) kunnen beperken. Het EESC ziet het voorstel echter slechts als een eerste stap in de richting van het uiteindelijke doel: de gevolgen van de recessie verzachten. Voor het handhaven van een gelijk speelveld tussen Europese intermediairs is het voorstel onvoldoende doeltreffend en geschikt. Het voorstel zou volgens het EESC daarom moeten worden aangevuld met de volgende maatregelen:

de uitbreiding van de “nieuwe” dynamische component gemeten op 1 januari 2020, ook voor krediet dat na die datum (of een andere datum die later nuttig wordt geacht en verband houdt met het uitbreken van de pandemie) niet-renderend is geworden;

de schaalfactor handhaven, in plaats van deze te vervangen door een standaardgewicht van 100 %, bedoeld voor leningen aan retailklanten. Een dergelijke maatregel zou geen rekening houden met het intrinsieke verschil in risico tussen de groepen kredietnemers die kenmerkend zijn voor de meeste commerciële banken en in nog sterkere mate voor lokale banken. Hierbij gaat het met name om gezinnen en kleine en middelgrote ondernemingen. De blootstellingen die samenhangen met deze categorie kredietnemers genieten een specifieke prudentiële behandeling wat betreft de kapitaalvereisten. Overigens zou de vervanging van de schaalfactor door een standaardgewicht van 100 % leiden tot aanzienlijke, zo niet volledig onoverkomelijke, toepassingsprofielen voor banken die de standaardmethode toepassen en voor rapportagedoeleinden gebruikmaken van het voorgeschreven proces. Als alternatief voor het schrappen van letter b) als voorgesteld door de Commissie, kan de maatregel betreffende de bijbehorende belastingvorderingen onder a) van hetzelfde lid 7, worden beschouwd als een maatregel van daadwerkelijke operationele vereenvoudiging;

de verlenging van de overgangsperiode die ook wordt toegepast op de statische component (berekend op 1 januari 2018), met de invoering van het nieuwe boekhoudbeginsel IFRS 9, op grond waarvan de banken bijzondere aandacht moeten schenken aan de impact van First Time Adoption (FTA), heeft effecten op de methoden waarop in een “verkoopscenario” ook noodlijdende kredieten worden beoordeeld, die nu het leeuwendeel van de totale FTA-reserve uitmaken.

1.9.

Het EESC acht het nuttig de behandeling die op dit moment van toepassing is op blootstellingen aan door officiële exportkredietinstellingen gegarandeerde of verzekerde noodlijdende kredieten (niet-renderende blootstellingen) uit te breiden tot niet-renderende blootstellingen die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie en die vallen onder de verschillende garantieregelingen die door de lidstaten zijn vastgesteld. Als deze wijziging echter tot doel heeft te erkennen dat overheidsgaranties hetzelfde risicobeperkende effect hebben als die van de exportkredietinstellingen, moeten ook de tijdsbeperkingen worden geharmoniseerd. Als het inderdaad de bedoeling is om de behandeling van deze garanties volledig te harmoniseren, moet de door de Commissie voorgestelde beperking van 7 jaar voor de toepassing van deze behandeling worden gewijzigd.

1.10.

Aangezien alles in het werk moet worden gesteld om de banken ertoe aan te zetten de reële economie beter te ondersteunen, steunt het EESC het voorstel om de toepassingsdata naar voren te halen van enkele van de meest correcte kalibraties van kapitaalabsorptie die zijn gepland in de VKV maar nog niet van toepassing zijn, zoals de bepalingen over de behandeling van bepaalde soorten leningen die worden gegarandeerd door pensioenen of salarissen, of de ondersteuningsfactor voor kleine en middelgrote ondernemingen of de nieuwe ondersteuningsfactor voor de financiering van infrastructuur.

1.11.

Infrastructuurinvesteringen zullen de komende periode van groot belang worden. Daarom is het EESC van mening dat de complexe en belastende criteria van artikel 501 bis van de VKV moeten worden vereenvoudigd voor projecten waardoor deze investeringen gemakkelijker in aanmerking komen voor de preferentiële prudentiële behandelingen die hiervoor zijn gepland (bijvoorbeeld door het schrappen van de vereisten in lid 1, onder b), d), g), i) en l), en in lid 2, onder a)).

1.12.

Van fundamenteel belang in de bredere context van de herziening van de Europese meerjarenbegroting is de herstelstrategie die de Europese Commissie op 28 mei heeft gepresenteerd met het #NextGenerationEu plan, dat buitengewone maatregelen bevat in reactie op de crisis die door de pandemie is veroorzaakt. Deze strategie moet het in het eerste kwartaal van 2020 gelanceerde Europese investeringsplan voor een duurzaam Europa aanvullen om de overgang naar een duurzame Europese economie te ondersteunen.

1.13.

Waar het gaat om de ondersteuningsfactoren binnen de VKV steunt het EESC de invoering van een groene en sociale ondersteuningsfactor, die moet helpen om de kapitaalabsorptie te verminderen van leningen die banken verstrekken aan ondernemingen in de sociale economie en aan bedrijven die daadwerkelijk betrokken zijn bij programma’s voor duurzame en inclusieve ontwikkeling.

1.14.

Met betrekking tot het regelgevingskader voor niet-renderende leningen zij erop gewezen dat COVID-19 voor de markt van niet-renderende leningen onvermijdelijk tal van uiteenlopende gevolgen zal hebben. In dit verband, en gezien het feit dat de huidige noodsituatie hoe dan ook gevolgen voor de markt zal hebben en de verkoopprocedures zal vertragen, dringt het EESC aan op een tijdelijke wijziging van Verordening (EU) 2019/630 van het Parlement en de Raad wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen.

1.15.

Het is uiterst belangrijk om particuliere markten voor niet-renderende leningen op te zetten met zo veel mogelijk deelnemers en kopers, om te voorkomen dat vermogen van de banksector op enigerlei wijze wordt verschoven naar de fondsensector (die niet is onderworpen aan dezelfde regels), en van lokale, nationale en Europese economieën naar actoren die juridisch en fiscaal gevestigd zijn in andere omgevingen.

1.16.

Het EESC is van mening dat de tijdelijke invoering van het zogeheten “prudentiële filter”, dat al is gepland in het Bazel II-raamwerk, noodzakelijk is om niet-gerealiseerde winsten of verliezen van de balans te verwijderen. Een van de effecten van de pandemie is inderdaad een duidelijke toename van de volatiliteit, ook voor effecten die traditioneel minder gevoelig zijn. Onder dergelijke marktomstandigheden, en rekening houdend met de aanzienlijke steun die banken verlenen aan de overheidsschuld, moeten de effecten van de volatiliteit op effecten die niet zijn opgenomen in het trading book worden verminderd teneinde het eigen vermogen stabieler te maken.

1.17.

Naast het voorstel van de Commissie en met betrekking tot marktrisico moet, overeenkomstig het ECB-richtsnoer van 16 april, het niveau 1-kader worden gewijzigd om de huidige verbanden tussen volatiliteit en kapitaalabsorptie door banken (VaR-multiplier) weg te nemen. Dit is nodig omdat de markt als gevolg van COVID-19 al een hoge volatiliteit kent, wat heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de kapitaalabsorptie door de instellingen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Gezien de ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie moeten dringende maatregelen worden genomen om de Europese economie en de hervatting van de economische activiteiten in de EU-lidstaten te ondersteunen. In deze situatie is het uiterst belangrijk om te voorkomen dat de recessie, zonder toereikende wetgevende bescherming, de reeds ondermijnde diversiteit van de EU-bankensector verder afbreekt. Het EESC is met name van mening dat de specifieke functie van lokale en regionale banken moet worden beschermd en versterkt, vooral van instellingen met een zeer verspreide deelname, die typerend is voor coöperatieve banken.

2.2.

De Europese Commissie heeft op 28 april 2020 een pakket bancaire maatregelen gepresenteerd om het voor banken gemakkelijker te maken bedrijven en gezinnen van financiële middelen te voorzien, zodat de forse economische impact van COVID-19 kan worden verzacht. Het pakket bevestigt de recente verklaringen over het gebruik van flexibiliteit in de boekhoudkundige en prudentiële regels die voortvloeien uit de internationale standaarden en de Europese autoriteiten van de sector, alsook enkele voorstellen tot wijziging van de EU-bankregels, die snel moeten worden aangenomen teneinde het vermogen van het bankwezen te vergroten om leningen te verstrekken en verliezen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie te absorberen, terwijl de samenhang met de prudentiële regelgeving wordt behouden.

2.3.

Het EESC is ingenomen met de eerste maatregelen waartoe is besloten en de eerste indicaties van de Europese sectorale autoriteiten, te weten de EBA, de ESMA en de ECB/het SSM. Deze besluiten en richtsnoeren zijn bedoeld om te zorgen voor meer flexibiliteit binnen het huidige regelgevingskader en vormen een stap in de goede richting om de eerste fase van deze noodsituatie aan te pakken. Het EESC is het eens met de mededeling van de Commissie die erop gericht is te zorgen voor een uniforme interpretatie en toepassing van de maatregelen van de verschillende entiteiten die deel uitmaken van het Europese systeem van toezichthouders. Uniforme interpretatie en toepassing zorgen ervoor dat de maatregelen meer effect sorteren.

2.4.

Het EESC is echter van mening dat de voorgestelde maatregelen niet overtuigend zijn met betrekking tot de recessieprognoses die worden verwacht als gevolg van de impact van de pandemie. COVID-19 is een buitengewone noodsituatie met aanzienlijke economische en sociale gevolgen. Alle Europese instellingen moeten reageren om de impact op de reële economie te verminderen, ook met moedige keuzes voor discontinuïteit.

2.5.

In dit verband merkt het EESC op dat er bijzondere aandacht is besteed aan de toepassing van respijtmaatregelen en instrumenten voor uitstel van betaling en aan hun impact op de mogelijke herindeling van debiteuren overeenkomstig prudentiële regels en de IFRS-boekhoudnormen, en aan de behandeling van overheidsgaranties en van niet-renderende leningen.

2.6.

Het EESC benadrukt dat alle Europese financiële instellingen diverse instrumenten ter beschikking stellen om de reële economie te ondersteunen en zo de noodtoestand het hoofd te bieden. Banken bieden onder meer instrumenten voor uitstel van betaling, respijtmaatregelen, voorschotten op werkloosheidsuitkeringen en andere buitengewone steun aan kapitaalvennootschappen, midcap-bedrijven, kleine en middelgrote ondernemingen, en gezinnen. Deze financiële steun is gebaseerd op nationale besluiten of op vrijwillige regelingen.

2.7.

Gezien de ernstige en ongekende impact van de pandemie herhaalt het EESC evenwel dat de bovengenoemde maatregelen niet toereikend zijn.

2.8.

In het licht van het bovenstaande is het EESC ingenomen met het voorstel voor aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie dat de Commissie op 28 april 2020 heeft gedaan.

2.9.

Het EESC deelt het idee dat er, naast het volledig benutten van de flexibiliteit die binnen het bestaande kader is toegestaan, bepaalde wijzigingen van specifieke aspecten van de VKV nodig zijn om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen zo veel mogelijk in staat zijn de economie te ondersteunen en tegelijkertijd de verliezen als gevolg van de COVID-19-pandemie op te vangen, door in ieder geval te waarborgen dat zij hun veerkracht behouden. Op internationaal niveau heeft het BCBS een akkoord gesloten waarmee de termijn voor de implementatie van de laatste elementen van het Bazel III-raamwerk, waarvan sommige elementen al in de VKV waren opgenomen, met één jaar wordt verlengd, en waarin is voorzien in grotere flexibiliteit van de impact van de IFRS 9 op kapitaal. Deze wijzigingen moeten worden weerspiegeld in de bestaande regels.

2.10.

De impact van de pandemie zal de markt van niet-renderende leningen in verschillende vormen en op tal van manieren beïnvloeden. Zo zijn de activiteiten van rechtbanken enkele weken opgeschort en/of uitgesteld, waardoor processen inzake de terugvordering van niet-renderende leningen vertraging oplopen. Ook niet-gerechtelijke terugvorderingsprocessen zullen vertraging oplopen.

2.11.

Als gevolg hiervan zullen ook de procedures rond de verkoop van niet-renderende leningen worden beïnvloed en zal de prijsdaling van niet-renderende leningen minstens 24 maanden aanhouden. Dit zou een ander voordeel kunnen opleveren voor niet-bancaire gespecialiseerde kopers van niet-renderende leningen die niet onderworpen zijn aan Europese prudentiële regelgeving, waardoor banken in de EU duidelijk worden benadeeld en vermogen van de banksector wordt verschoven naar niet-gereglementeerde entiteiten, precies op een moment waarop we banken nodig hebben om het economisch herstel te ondersteunen, omdat ook dividenden zijn geannuleerd.

2.12.

In deze context en gezien het feit dat de huidige noodsituatie onvermijdelijk de markt zal beïnvloeden en de verkoopprocedures zal vertragen, dringt het EESC aan op een tijdelijke wijziging van de backstopverordening wat betreft niet-renderende leningen, zoals hierboven beschreven.

2.13.

Artikel 473 bis van de VKV bevat overgangsbepalingen die instellingen in staat stellen een deel van het effect van de voorzieningen als gevolg van de invoering van het verzwakte impairmentmodel van de te verwachten kredietverliezen overeenkomstig de IFRS 9 weer in hun kernkapitaal op te nemen. De ingevoegde bepalingen maken het in de eerste plaats mogelijk het effect dat wordt veroorzaakt door de toepassing van het nieuwe impairmentmodel op blootstellingen gedeeltelijk te neutraliseren, en in tweede instantie de impact van de steeds toenemende waardeverminderingen die stap voor stap worden vastgesteld kleiner te maken.

2.14.

Deze bepaling is bedoeld om de doelstelling om de zeer kritieke gevolgen van de recessie te verzachten dichterbij te brengen, maar is niet voldoende om het gelijke speelveld voor Europese kredietinstellingen te handhaven. Aangezien een van de belangrijkste gevolgen van de crisis een toenemende achteruitgang zal zijn, moet de beperking van de gevolgen van de crisis met betrekking tot de enkele component van renderende blootstellingen worden uitgebreid tot krediet dat is verslechterd na de uitbraak van de pandemie in Europa (januari 2020).

2.15.

Zoals reeds is benadrukt, zal het sociaal-economische systeem van de Unie zwaar op proef worden gesteld door de impact die de pandemie de komende maanden zal hebben op de reële economie. Noodzakelijkerwijs moet er een heroverweging plaatsvinden ten aanzien van de Europese productie. Het EESC is dan ook van mening dat deze enorme uitdaging een kans kan worden om een Europees economisch model op te bouwen dat duurzamer is vanuit milieuoogpunt en meer inclusief vanuit sociaal oogpunt. In dit scenario zouden lokale banken met rechtspersoonlijkheid (kapitaal- of persoonlijke vennootschappen, dan wel coöperaties), naar hun aard gedecentraliseerd en wijdvertakt over het hele grondgebied, een fundamentele rol kunnen en moeten spelen bij de distributie van prikkels door zich perfect aan te passen aan de rol van waardedistributieketen van centrale instellingen naar de verderaf gelegen lokale werkelijkheid. Daarom moet het strategische belang van gemeenschapsbanken worden erkend en versterkt.

2.16.

De pandemie heeft enerzijds laten zien dat, indien sprake is van een samenhangend sociaal weefsel en organisaties van de sociale economie duidelijk aanwezig zijn, de solidariteitsreactie, ook in de vorm van sociale ondernemingen, een belangrijke veerkrachtfactor is geweest, en anderzijds dat de aanwezigheid van organisaties voor sociaal ondernemerschap van groot belang zal zijn om een inclusief en duurzaam economisch systeem weer op gang te brengen, waardoor het risico wordt verkleind dat complete economische sectoren instorten. Om die reden steunt het EESC de introductie van een groene en sociale ondersteuningsfactor in de VKV, die moet helpen om de kapitaalabsorptie te verminderen van leningen die banken verstrekken aan ondernemingen in de sociale economie.

2.17.

Overigens is in artikel 501 quater van de VKV 2 bepaald dat de EBA voor 2025 een uitvoerige studie laat uitvoeren om na te gaan of de invoering van een specifieke prudentiële behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa of activiteiten met deze kenmerken gerechtvaardigd zou zijn.

2.18.

Het EESC is van mening dat het nuttig is om deze ondersteuningsfactor in te voeren zonder te wachten tot 2025, wat te laat en fataal zou kunnen zijn voor een ondersteuningsmaatregel die kredietinstellingen in staat stelt meer krediet en middelen te verstrekken aan de strategische sectoren die op dit moment in moeilijkheden verkeren.

2.19.

Tijdens deze noodtoestand zijn er voorbeelden waargenomen van hoe sociale ondernemingen een grotere veerkracht kunnen waarborgen binnen de gemeenschappen waaraan zij hun diensten verlenen, en hoe zij in veel gevallen samenwerken met overheidsdiensten of deze zelfs vervangen waar deze niet in staat zijn om in brede zin in de behoeften te voorzien. Het EESC stelt daarom voor het mandaat van de regelgevers bij de EBA aanzienlijk verkorten en het proces van het vaststellen van een duurzame ondersteuningsfactor te versnellen. Het microprudentiële perspectief moet in dit geval op de juiste manier worden gecorrigeerd en opnieuw in evenwicht worden gebracht door een systemisch, macroprudentieel en tegelijkertijd sociaal perspectief.

2.20.

Het EESC is het met de Commissie eens dat de vervroegde invoering op 1 juli 2020 van de twee ondersteuningsfactoren (gunstigere behandeling van bepaalde softwareactiva en van bepaalde door pensioenen en lonen gedekte leningen) de eigen middelen van de instellingen zou vrijmaken, zodat zij tijdens de COVID-19-pandemie en de nasleep daarvan de noodzakelijke kredietverlening kunnen opvoeren. Het reeds invoeren op 1 januari 2021 van de ondersteuningsfactoren (1) voor de reële sociale economie en de groene economie zal ook duidelijk een positief effect hebben.

2.21.

De door de Commissie voorgestelde wijzigingen leiden niet tot wezenlijke veranderingen van het prudentiële regelgevingskader en vergemakkelijken de collectieve inspanningen om de gevolgen van de pandemie te verzachten en daarmee ook een spoedig herstel. In dit verband moet erop worden gewezen dat het nuttig zou zijn de huidige voorzieningencurves met betrekking tot niet-renderende leningen voor een periode van 24 maanden uit te stellen, om ervoor te zorgen dat toereikende financieringsstromen de impact van de pandemie kunnen beperken. Zonder deze ingreep zouden de banken te maken krijgen met twee tegenstrijdige stimuleringssystemen in de regels: enerzijds alle maatregelen die bedoeld zijn om het bankkapitaal vrij te maken voor nieuwe leningen of om buitensporige druk op dat kapitaal te voorkomen (bijvoorbeeld de herziening van de overgangsbepalingen van de IFRS 9), en anderzijds de regels waarvan het uiteindelijke resultaat een enorme druk op het kapitaal kan veroorzaken of banken kan ontmoedigen in een gespannen economie leningen te verstrekken om negatieve effecten op het kapitaal te voorkomen. De prudentiële achtervang zou, indien deze niet wordt herzien, een dergelijke regel kunnen zijn — een regel die in een scenario van economische stress en recessie ontmoedigend werkt. De wijziging moet van toepassing zijn op zowel gedekte als ongedekte niet-renderende leningen.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verwijzing naar artikel 501c Prudentiële behandeling van blootstellingen in verband met sociale en/of milieudoelstellingen.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/76


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied als gevolg van de COVID-19-pandemie

(COM(2020) 197 final — 2020/0081 (CNS))

over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2455 en Richtlijn (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing als gevolg van de COVID-19-crisis

(COM(2020) 198 final — 2020/0082 (CNS))

en over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata als gevolg van de COVID-19-crisis

(COM(2020) 201 final — 2020/0084 (CNS))

(2020/C 311/11)

Algemeen rapporteur:

Petru Sorin DANDEA

Raadpleging

Raad, 13.5.2020 en 15.5.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Besluit van de voorzitter van het EESC

14.5.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

218/2/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Rekening houdend met de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis en de sterke verstoring van het ondernemersklimaat als gevolg van de uitzonderlijke maatregelen die de lidstaten hebben genomen, stemt het Europees Economisch en Sociaal Comité in met het pakket maatregelen dat de Europese Commissie heeft voorgesteld met als doel de verlenging van bepaalde termijnen voor de toepassing van de Richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (DAC) en het uitstel van het pakket inzake de btw-regeling voor de grensoverschrijdende e-handel.

1.2.

Volgens de ramingen van de Commissie zou het geplande uitstel van de termijnen voor de toepassing van de btw-regeling voor de grensoverschrijdende e-handel de lidstaten rond de 3 miljard EUR aan financiële verliezen doen lijden. De Commissie wijst er echter op dat het systeem pas goed kan functioneren als alle lidstaten er klaar voor zijn. Het EESC beveelt aan dat de lidstaten alle nodige maatregelen nemen opdat het systeem operationeel kan worden zodra de huidige crisis achter de rug is.

1.3.

De Richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (DAC) en het pakket inzake de btw-regeling voor de grensoverschrijdende e-handel maken deel uit van de EU-regels inzake de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking. Het EESC erkent de inspanningen van de Commissie om deze negatieve verschijnselen te bestrijden, maar wijst erop dat alleen met een betere samenwerking tussen de lidstaten echt significante resultaten kunnen worden geboekt. Het EESC moedigt de lidstaten aan om zo spoedig mogelijk naar een zo groot mogelijke consensus te streven teneinde deze maatregelen snel door te voeren.

1.4.

Het EESC meent dat de Europese Commissie ook bijstand zou moeten verlenen bij de opleiding van het personeel dat met het nieuwe IT-systeem zal werken dat nodig is voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe btw-regeling die van toepassing is op de grensoverschrijdende e-handel.

2.   Achtergrond van het voorstel

2.1.

Nadat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de COVID-19-epidemie tot een pandemie heeft uitgeroepen, heeft een aantal lidstaten de Commissie laten weten dat zij als gevolg van de op nationaal niveau genomen uitzonderlijke maatregelen niet in staat zullen zijn om enkele bepalingen van de DAC toe te passen en om de bepalingen van het pakket btw op e-handel om te zetten.

2.2.

De Commissie heeft een pakket voorstellen gelanceerd om de lidstaten in deze moeilijke omstandigheden te steunen. De voorstellen (1) van de Europese Commissie strekken tot het uitstel van bepaalde termijnen voor de tenuitvoerlegging of omzetting van bepalingen in de Richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (DAC), in de Richtlijn (EU) 2017/2455, in de Richtlijn (EU) 2019/1995, alsook in Verordening (EU) 2017/2454 inzake de btw-regeling die van toepassing is op de grensoverschrijdende e-handel.

2.3.

Wat de DAC betreft, stelt de Commissie voor om de in de “DAC2” en de “DAC6” bepaalde termijnen drie maanden uit te stellen. Meer bepaald zal de uitwisseling van inlichtingen in het kader van de twee richtlijnen, die respectievelijk betrekking hebben op financiële rekeningen waarvan de begunstigden hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben en op grensoverschrijdende constructies, plaatshebben na het uitstel dat de Commissie voorstelt. Indien de lidstaten gedwongen zouden zijn om de periode van de toepassing van uitzonderlijke maatregelen te verlengen, stelt de Commissie voor dat de goedkeuring van een gedelegeerde handeling de in het kader van het huidige pakket vastgestelde termijnen kan verlengen.

2.4.

Wat de omzetting van het pakket btw op e-handel betreft, stelt de Commissie voor om de inwerkingtreding zes maanden uit te stellen. Voor de btw-regeling voor de e-handel moet een volledig nieuw IT-systeem worden opgezet wat het éénloketmechanisme voor invoer betreft.

2.5.

Het initiatief van de Commissie hangt samen met de andere tot dusver getroffen maatregelen en biedt een antwoord op de gerechtvaardigde verzoeken van een aantal lidstaten, maar ook van ondernemingen die post- en koerierdiensten exploiteren en als gevolg van de COVID-19-crisis moeilijkheden hebben ondervonden bij de aanpassing van hun diensten aan de nieuwe btw-regeling die van toepassing is op de grensoverschrijdende e-handel.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De COVID-19-gezondheidscrisis heeft een zeer grote impact gehad op sociaal en economisch vlak. De lidstaten hebben op veel gebieden het hoofd moeten bieden aan ongekende uitdagingen. De belastingdiensten hebben erop gewezen dat zij tegen deze complexe achtergrond niet in staat zullen zijn om bepaalde regelgeving toe te passen. Het door de Commissie voorgestelde regelgevingspakket verlengt niet alleen bepaalde in de DAC vastgestelde termijnen, maar ook de termijn voor de omzetting van de btw-regeling die van toepassing is op de grensoverschrijdende e-handel. Het Europees Economisch en Sociaal Comité is van mening dat de verlenging van de termijnen noodzakelijk is en stemt in met de door de Commissie voorgestelde maatregelen.

3.2.

Rekening houdend met de door de Commissie geraamde verliezen die de lidstaten zullen lijden als gevolg van het uitstel van de in de btw-regeling voor de grensoverschrijdende e-handel vastgelegde termijnen, beveelt het EESC de lidstaten aan om alle nodige maatregelen te nemen om de huidige crisis te boven te komen en zo snel mogelijk terug te keren naar een normale situatie.

3.3.

Aangezien het onzeker is wanneer het leven van de burgers en de activiteiten van ondernemingen weer normaal zullen zijn, is het EESC het ermee eens dat de Commissie de mogelijkheid moet hebben om de in het voorliggende pakket vastgestelde termijnen te verlengen op grond van gedelegeerde handelingen.

3.4.

De Commissie verleent de lidstaten technische bijstand bij de uitrol van het IT-systeem dat nodig is voor de toepassing van de btw-regeling voor de grensoverschrijdende e-handel. Het EESC meent dat de Commissie ook bijstand zou moeten verlenen bij de opleiding van het personeel dat met het nieuwe IT-systeem zal werken.

3.5.

De DAC en de bepalingen inzake de btw-regeling die van toepassing is op de grensoverschrijdende e-handel zijn in de eerste plaats bedoeld om belastingontwijking en -ontduiking te bestrijden. Het EESC erkent de inspanningen van de Commissie om deze negatieve verschijnselen te bestrijden, maar wijst erop dat alleen met een betere samenwerking tussen de lidstaten echt significante resultaten kunnen worden geboekt. Het EESC moedigt de lidstaten aan om zo spoedig mogelijk naar een zo groot mogelijke consensus te streven teneinde deze maatregelen snel door te voeren.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  COM(2020) 197 final, Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied als gevolg van de COVID-19-pandemie.

COM(2020) 198 final, Voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/2455 en Richtlijn (EU) 2019/1995 wat betreft de data van omzetting en toepassing als gevolg van de COVID-19-crisis.

COM(2020) 201 final, Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2454 wat betreft de toepassingsdata als gevolg van de COVID-19-crisis.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/79


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft specifieke maatregelen om uitzonderlijke, tijdelijke Elfpo-steun te verlenen in reactie op de uitbraak van COVID-19

(COM(2020) 186 final — 2020/0075 (COD))

(2020/C 311/12)

Afdelingsrapporteur:

Arnold PEUCH D’ALISSAC

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 12.5.2020

Europees Parlement, 13.5.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 42 en 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

27.5.2020

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

208/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De COVID-19-pandemie heeft grote negatieve gevolgen voor de landbouw en de agrovoedingssector in de EU. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is dan ook ingenomen met de door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe maatregel, die het zeer noodzakelijk acht, en verzoekt de Europese instellingen hier zo snel mogelijk hun goedkeuring aan te verlenen.

1.2.

Door de crisis is het geostrategische karakter van de agrovoedingssector duidelijk geworden evenals de noodzaak voor de EU om op voedselgebied voldoende zelfvoorzienend te blijven. In dit licht zijn de maatregelen ter ondersteuning van de cashflow van landbouwbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen in de agrovoedingssector essentieel om hen te helpen de huidige crisis economisch te overleven, met name in gebieden die kampen met belemmeringen en afgelegen regio’s zoals eilanden en berggebieden.

1.3.

Omdat sommige lidstaten hun Elfpo-middelen echter al volledig hebben opgebruikt of vastgelegd, meent het EESC dat de Commissie een buitengewoon fonds buiten de GLB-begroting zou moeten opzetten en dit met middelen van het herstelplan zou moeten uitrusten om de uitvoering van de nieuwe maatregel mogelijk te maken zonder op de Elfpo-middelen te hoeven korten. Zo niet, dan vindt het EESC dat het voorliggende wetgevingsvoorstel het Elfpo op bepaalde punten flexibeler zou moeten maken. Het verzoekt de Commissie, de Raad en het Europees Parlement derhalve om de algemene opmerkingen in dit advies in aanmerking te nemen.

2.   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.

De Commissie stelt voor de Elfpo-verordening te wijzigen zodat de beheersautoriteiten tot 1 % van het budget voor 2014-2020 kunnen aanwenden voor een nieuwe maatregel vastgelegd in het nieuwe artikel 39 ter, te weten uitzonderlijke, tijdelijke steun voor landbouwers en voor kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn op het gebied van de verwerking, afzet en/of ontwikkeling van landbouwproducten en zwaar zijn getroffen door de COVID-19-crisis.

2.2.

De voorgestelde maatregel omvat een vast steunbedrag van maximaal 5 000 EUR per landbouwbedrijf en 50 000 EUR per kleine of middelgrote onderneming, dat moet worden verleend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en uiterlijk op 31 december 2020 moet worden uitgekeerd.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is de Commissie erkentelijk voor het voorstel voor een verordening en voor de snelheid waarmee zij de cashflow van ondernemingen die door de COVID-19-pandemie in financiële moeilijkheden zijn geraakt, tracht te ondersteunen.

3.2.

Het EESC onderschrijft de voorgestelde maatregel en acht het van groot belang dat de Europese instellingen die zo spoedig mogelijk goedkeuren.

3.3.

Niettemin is het EESC van mening dat sommige aspecten van het voorstel kunnen worden verbeterd:

3.3.1.

Voor de financiering van de nieuwe maatregel zou een specifiek aanvullend fonds moeten worden voorgesteld en dit zou met middelen van het nieuwe herstelplan moeten worden uitgerust zodat niet op de Elfpo-middelen hoeft te worden gekort.

3.3.2.

In dit laatste jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020 variëren de beschikbare Elfpo-middelen sterk van lidstaat tot lidstaat. Het voorgestelde plafond van 1 % van het budget is noodzakelijk en waarborgt de altijd door het EESC nagestreefde Europese harmonisatie.

3.3.3.

Dit plafond zou echter niet mogen vallen onder de budgettaire beperkingen uit Verordening (EU) 1305/2013, om de lidstaten in staat te stellen het te bereiken. De lidstaten zouden dus alle beschikbare middelen moeten kunnen benutten en daartoe moeten kunnen afwijken van lid 5 van artikel 59 van Verordening (EU) 1305/2013, ongeacht de herkomst van de middelen, waarbij overcompensatie met gerichte criteria moet worden vermeden.

Brussel, 11 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/81


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (codificatie)

(COM(2020) 49 final — 2020/0022 (CNS))

(2020/C 311/13)

Raadpleging door de Raad

25.2.2020

Rechtsgrondslag

Artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

221/1/3

Het Comité stemt volledig met het voorstel in en heeft zich over dit thema al uitgesproken in zijn eerdere adviezen over resp. het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft maatregelen ter versterking van de administratieve samenwerking om btw-fraude te bestrijden, goedgekeurd op 15 mei 2019 (1); het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, goedgekeurd op 18 januari 2018 (2); het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied en het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, goedgekeurd op 28 april 2016 (3); voltooiing van de EMU — Rol van het belastingbeleid, goedgekeurd op 10 december 2014 (4), en het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op het gebied van de belastingen, goedgekeurd op 16 oktober 2013 (5). Daarom heeft het tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden 552e zitting (vergadering van 10 juni 2020) met 221 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en te verwijzen naar het standpunt dat het in bovengenoemde adviezen heeft ingenomen.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 240 van 16.7.2019, blz. 29.

(2)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 29.

(3)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 93

(4)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 24.

(5)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 68.


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de COVID-19-crisis betreft

(COM(2020) 223 final — 2020/0105 (COD))

(2020/C 311/14)

Raadpleging

Europees Parlement, 17.6.2020

Raad, 8.6.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 175, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

225/2/3

Het Comité kan zich volledig in dit voorstel vinden. Het heeft bovendien reeds een standpunt over dit onderwerp ingenomen in zijn eerdere standpuntnota SOC/651 — Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD)/COVID-19-crisis (EESC-2020-01741-00-01-PAC-TRA-EN), die op 15 april 2020 aan de Raad en het Europees Parlement is toegezonden. Daarom heeft het tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden 552e zitting met 225 stemmen vóór en 2 tegen, bij 3 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en daarin te verwijzen naar zijn eerder geformuleerde standpunt ter zake.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


18.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 311/83


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft

(COM(2020) 206 final — 2020/0086 (COD))

(2020/C 311/15)

Raadpleging

Europees Parlement, 27.5.2020

Raad, 2.6.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 177, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

10.6.2020

Zitting nr.

552

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

219/0/2

Aangezien het Comité volledig met het voorstel instemt, heeft het tijdens zijn op 10 en 11 juni 2020 gehouden 552e zitting (vergadering van 10 juni 2020) met 219 stemmen vóór en 0 tegen, bij 2 onthoudingen, besloten om een positief advies uit te brengen.

Brussel, 10 juni 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER