ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 247

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
27 juli 2020


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2020/C 247/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2020/C 247/02

Zaak C-803/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 31 oktober 2019 — TN/WWK Lebensversicherung auf Gegenseitigkeit en VP

2

2020/C 247/03

Zaak C-52/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 januari 2020 door K.A. Schmersal Holding GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 21 november 2019 in zaak T-527/18, K.A. Schmersal Holding/EUIPO — Tecnium (tec.nicum)

3

2020/C 247/04

Zaak C-72/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2020 door Refan Bulgaria OOD tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 12 december 2019 in zaak T-747/18, Refan Bulgaria/EUIPO (Vorm van een bloem)

3

2020/C 247/05

Zaak C-74/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2020 door Hästens Sängar AB tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 december 2019 in zaak T-658/18, Hästens Sängar/EUIPO (Weergave van een patroon met vierkanten)

3

2020/C 247/06

Zaak C-83/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 17 februari 2020 (aangepast op 16 april 2020) — BPC Lux 2 Sàrl e.a. / Banco de Portugal e.a.

4

2020/C 247/07

Zaak C-97/20 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 februari 2020 door Société des produits Nestlé SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 19 december 2019 in zaak T-40/19, Amigüitos pets & life/EUIPO — Société des produits Nestlé

5

2020/C 247/08

Zaak C-110/2020: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 27 februari 2020 — Regione Puglia / Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

5

2020/C 247/09

Zaak C-131/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Linz (Oostenrijk) op 9 maart 2020 — ZK, AL / Deutsche Lufthansa AG

6

2020/C 247/10

Zaak C-140/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 25 maart 2020 — G.D. / The Commissioner of the Garda Síochána, Minister for Communications, Energy and Natural Ressources, Attorney General

6

2020/C 247/11

Zaak C-163/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 16 april 2020 — AZ / Finanzamt Hollabrunn Korneuburg Tulln

7

 

Gerecht

2020/C 247/12

Zaak T-564/15 RENV: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Spliethoff’s Bevrachtingskantoor/Commissie [Financiële bijstand in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) – Sector vervoer voor de periode 2014-2020 – Oproepen tot het indienen van voorstellen – Besluit tot vaststelling van de lijst met geselecteerde voorstellen – Afwijzing van het voorstel – Kennelijke beoordelingsfouten – Gelijke behandeling – Motiveringsplicht]

8

2020/C 247/13

Zaak T-608/18: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Sammut/Parlement (Openbare dienst – Ambtenaren – Rechten en plichten van de ambtenaar – Publicatie van een geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Unie – Verplichting van voorafgaande kennisgeving – Artikel 17 bis van het Statuut – Beoordelingsrapport – Aansprakelijkheid)

8

2020/C 247/14

Zaak T-83/19: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — AL/Commissie (Openbare dienst – Bijzondere adviseurs – Aanstelling in een post van vertegenwoordiging van de Unie in een internationaal partnerschap – Aanstelling van een andere persoon om de Unie te vertegenwoordigen – Gewettigd vertrouwen – Recht om te worden gehoord – Beginsel van behoorlijk bestuur en zorgplicht – Aansprakelijkheid)

9

2020/C 247/15

Zaak T-100/19: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor voertuigen) [Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een koppeling om koel- of klimaatregelingsapparatuur te verbinden met motorvoertuigen weergeeft – Enige vordering tot herziening – Impliciet verzoek tot vernietiging – Ontvankelijkheid – Nietigheidsgrond – Niet-naleving van de voorwaarden voor bescherming – Artikelen 4 tot en met 9 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 – Omvang van het door de kamer van beroep verrichte onderzoek – Standpuntbepaling van de kamer van beroep over de niet-naleving van een voorwaarde voor bescherming in de loop van de procedure – Afwijkende conclusie in de bestreden beslissing – Motiveringsplicht – Artikel 62 en artikel 63, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002]

10

2020/C 247/16

Zaak T-131/19: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Oosterbosch/Parlement (Openbare dienst – Arbeidscontractanten – Bezoldiging – Vergoeding voor continu- of ploegendienst – Artikel 56 bis van het Statuut – Rechtszekerheid – Legaliteitsbeginsel – Begrip nachtdienst)

10

2020/C 247/17

Zaak T-646/19: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — eSky Group IP/EUIPO — Gröpel (e) [Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk e – Ouder internationaal beeldmerk e – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

11

2020/C 247/18

Zaak T-707/19: Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — FF&GB/EUIPO (ONE-OFF) [Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk ONE-OFF – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

12

2020/C 247/19

Zaak T-738/18: Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2020 — Dragnea / Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling – Roemeens regionaal operationeel programma 2007-2013 – Externe onderzoeken van OLAF – Eindverslagen en aanbevelingen van OLAF – Nationale beslissing tot opening van een strafrechtelijk onderzoek – Weigering van OLAF om een onderzoek te starten naar het verloop van eerdere onderzoeken – Weigering van toegang tot het onderzoeksdossier van OLAF – Niet voor beroep vatbare handeling – Niet-ontvankelijkheid)

12

2020/C 247/20

Zaak T-526/19: Beschikking van het Gerecht van 20 mei 2020 — Nord Stream 2/Parlement en Raad [Beroep tot nietigverklaring – Energie – Interne markt voor aardgas – Richtlijn (EU) 2019/692 – Toepassing van richtlijn 2009/73/EG op pijpleidingen naar of uit derde landen – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-ontvankelijkheid – Overlegging van onrechtmatig verkregen documenten]

13

2020/C 247/21

Zaak T-530/19: Beschikking van het Gerecht van 20 mei 2020 — Nord Stream/Parlement en Raad [Beroep tot nietigverklaring – Energie – Interne markt voor aardgas – Richtlijn (EU) 2019/692 – Toevoeging van artikel 49 bis aan richtlijn 2009/73/EG betreffende de vaststelling van afwijkingen van sommige bepalingen van de richtlijn – Toepassing van richtlijn 2009/73 op gastransmissieleidingen van of naar derde landen – Betwisting van de op 24 mei 2020 vastgestelde termijn voor de toekenning van afwijkingen op de verplichtingen van richtlijn 2009/73 – Geen directe geraaktheid – Geen individuele geraaktheid – Niet-ontvankelijkheid]

14

2020/C 247/22

Zaak T-797/19 R-II: Beschikking van de president van het Gerecht van 15 april 2020 — Anglo Austrian AAB en Belegging-Maatschappij Far-East/ECB [Kort geding – Verordening (EU) nr. 1024/2013 – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling – Nieuw verzoek – Artikel 160 van het Reglement voor de procesvoering]

15

2020/C 247/23

Zaak T-163/20 R en T-163/20 R II: Beschikking van de president van het Gerecht van 25 mei 2020 — Isopix/Parlement (Kort geding – Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Verrichten van fotografische diensten – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging – Gedeeltelijke kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak – Niet-ontvankelijkheid – Spoedeisendheid – Fumus boni juris – Afweging van belangen)

15

2020/C 247/24

Zaak T-224/20: Beroep ingesteld op 17 april 2020 — FT e.a./Commissie

16

2020/C 247/25

Zaak T-225/20: Beroep ingesteld op 17 april 2020 — FJ e.a./EDEO

17

2020/C 247/26

Zaak T-251/20: Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — KG/Parlement

17

2020/C 247/27

Zaak T-255/20: Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — ClientEarth / Commissie

18

2020/C 247/28

Zaak T-265/20: Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — JR/Commissie

19

2020/C 247/29

Zaak T-270/20: ingesteld op 7 mei 2020 — JS/GAR

19

2020/C 247/30

Zaak T-271/20: Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — JS/GAR

20

2020/C 247/31

Zaak T-274/20: Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — MHCS/EUIPO — Lidl Stiftung (Tinten van de kleur oranje)

21

2020/C 247/32

Zaak T-275/20: Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — Westfälische Drahtindustrie e.a./Commissie

22

2020/C 247/33

Zaak T-276/20: Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — Crevier/EUIPO (Apparaten voor het deodoriseren van lucht)

23

2020/C 247/34

Zaak T-277/20: Beroep ingesteld op 7 mei 2020 — MKB Multifunds/Commissie

24

2020/C 247/35

Zaak T-280/20: Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — CX/Commissie

25

2020/C 247/36

Zaak T-289/20: Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Facegym/EUIPO (FACEGYM)

26

2020/C 247/37

Zaak T-294/20: Beroep ingesteld op 22 mei 2020 — Talleres de Escoriaza/EUIPO — Salto Systems (KAAS KEYS AS A SERVICE)

27

2020/C 247/38

Zaak T-295/20: Beroep ingesteld op 21 mei 2020 — Aquind e.a./Commissie

28

2020/C 247/39

Zaak T-300/20: Beroep ingesteld op 22 mei 2020 — Nosio/EUIPO — Tros del Beto (ACCUSÌ)

29

2020/C 247/40

Zaak T-301/20: Beroep ingesteld op 19 mei 2020 — Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry / Commissie

30

2020/C 247/41

Zaak T-302/20: Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Del Valle Ruiz e.a./GAR

31

2020/C 247/42

Zaak T-303/20: Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Arias Mosquera e.a./GAR

32

2020/C 247/43

Zaak T-304/20: Beroep ingesteld op 20 mei 2020 — Molina Fernández/GAR

32

2020/C 247/44

Zaak T-305/20: Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Telefónica Germany/EUIPO — Google (LOOP)

33

2020/C 247/45

Zaak T-306/20: Beroep ingesteld op 19 mei 2020 — Hijos de Moisés Rodríguez González/EUIPO — Ierland en Ornua (La Irlandesa 1943)

34

2020/C 247/46

Zaak T-307/20: Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Calatrava Real State 2015/GAR

34

2020/C 247/47

Zaak T-312/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — EVH/Commissie

35

2020/C 247/48

Zaak T-313/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Stadtwerke Leipzig/Commissie

36

2020/C 247/49

Zaak T-314/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — GWS Stadtwerke Hameln/Commissie

36

2020/C 247/50

Zaak T-315/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — TEAG/Commissie

37

2020/C 247/51

Zaak T-316/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Naturstrom/Commissie

37

2020/C 247/52

Zaak T-320/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Mainova/Commissie

38

2020/C 247/53

Zaak T-321/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — enercity/Commissie

39

2020/C 247/54

Zaak T-322/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Stadtwerke Frankfurt am Main/Commissie

39

2020/C 247/55

Zaak T-324/20: Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Yongkang Kugooo Technology/EUIPO — Ford Motor Company (kugoo)

40

2020/C 247/56

Zaak T-326/20: Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Bibita Group/EUIPO — Benkomers (Drinkflessen)

41

2020/C 247/57

Zaak T-329/20: Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — 4B Company/EUIPO — Deenz [Hangertjes (juwelen)]

41

2020/C 247/58

Zaak T-331/20: Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — Laboratorios Ern/EUIPO — Le-Vel Brands (Le-Vel)

42

2020/C 247/59

Zaak T-334/20: Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — KH/EDEO

43

2020/C 247/60

Zaak T-335/20: Beroep ingesteld op 28 mei 2020 — Tsjechische Republiek/Commissie

44

2020/C 247/61

Zaak T-340/20: Beroep ingesteld op 3 juni 2020 — Galván Fernández-Guillén / GAR

44

2020/C 247/62

Zaak T-344/20: Beroep ingesteld op 3 juni 2020 — El Corte Inglés/EUIPO — Unión Detallistas Españoles (unit)

45

2020/C 247/63

Zaak T-345/20: Beroep ingesteld op 4 juni 2020 — Robert Klingel/EUIPO (MEN+)

46

2020/C 247/64

Zaak T-348/20: Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — Freistaat Bayern/EUIPO (GEWÜRZSOMMELIER)

46

2020/C 247/65

Zaak T-351/20: Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — St. Hippolyt/EUIPO — Raisioaqua (Vital like nature)

47

2020/C 247/66

Zaak T-352/20: Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — St. Hippolyt/EUIPO — Elephant (Strong like nature)

48


 

Rectificaties

2020/C 247/67

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-220/20 ( PB C 201 van 15.6.2020 )

49


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2020/C 247/01)

Laatste publicatie

PB C 240 van 20.7.2020

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 230 van 13.7.2020

PB C 222 van 6.7.2020

PB C 215 van 29.6.2020

PB C 209 van 22.6.2020

PB C 201 van 15.6.2020

PB C 191 van 8.6.2020

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 31 oktober 2019 — TN/WWK Lebensversicherung auf Gegenseitigkeit en VP

(Zaak C-803/19)

(2020/C 247/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TN

Verwerende partijen: WWK Lebensversicherung auf Gegenseitigkeit en VP

Andere partij: UO

Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste kamer) als volgt geoordeeld:

Artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering, gelezen in samenhang met artikel 36, lid 1, van die richtlijn, en artikel 185, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), gelezen in samenhang met artikel 186, lid 1, van die richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, wanneer de verzekeringnemer de verzekeringsovereenkomst opzegt, de door de verzekeringnemer verschuldigde en door de verzekeraar geïnde en aan de staat afgedragen assurantiebelasting is uitgesloten van de bedragen die de verzekeraar moet terugbetalen aan de verzekeringnemer, zodat deze die belasting moet terugvorderen van de belastingdienst of eventueel schadevergoeding moet eisen van de verzekeraar, mits de procedurele regels die krachtens het op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke recht gelden voor de terugvordering van de als assurantiebelasting betaalde bedragen, niet van dien aard zijn dat zij afbreuk doen aan de doeltreffendheid van het recht van opzegging dat de verzekeringnemer op grond van het Unierecht heeft, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden getoetst.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/3


Hogere voorziening ingesteld op 30 januari 2020 door K.A. Schmersal Holding GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 21 november 2019 in zaak T-527/18, K.A. Schmersal Holding/EUIPO — Tecnium (tec.nicum)

(Zaak C-52/20 P)

(2020/C 247/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: K.A. Schmersal Holding GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: A. Haudan, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat K.A. Schmersal Holding GmbH & Co. KG haar eigen kosten zal dragen.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/3


Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2020 door Refan Bulgaria OOD tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 12 december 2019 in zaak T-747/18, Refan Bulgaria/EUIPO (Vorm van een bloem)

(Zaak C-72/20 P)

(2020/C 247/04)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Refan Bulgaria OOD (vertegenwoordiger: A. Ivanova, адвокат)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 4 juni 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet mag worden toegelaten en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/3


Hogere voorziening ingesteld op 12 februari 2020 door Hästens Sängar AB tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 december 2019 in zaak T-658/18, Hästens Sängar/EUIPO (Weergave van een patroon met vierkanten)

(Zaak C-74/20 P)

(2020/C 247/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Hästens Sängar AB (vertegenwoordigers: M. Johansson, advokat, R. Wessman, advokat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) geoordeeld dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat Hästens Sängar AB haar eigen kosten zal dragen.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 17 februari 2020 (aangepast op 16 april 2020) — BPC Lux 2 Sàrl e.a. / Banco de Portugal e.a.

(Zaak C-83/20)

(2020/C 247/06)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: BPC Lux 2 Sàrl, BPC UKI LP, Bennett Offshore Restructuring Fund Inc.,Bennett Restructuring Fund LP, Queen Street Limited, BTG Pactual Global Emerging Markets and Macro Master Fund LP, BTG Pactual Absolute Return II Master Fund LP, CSS LLC, Beltway Strategic Opportunities Fund LP, EJF Debt Opportunities Master Fund LP, TP Lux HoldCo Sàrl, VR Global Partners LP, CenturyLink Inc. Defined Benefit Master Trust, City of New York Group Trust, Dignity Health, GoldenTree Asset Management Lux Sàrl, GoldenTree High Yield Value Fund Offshore 110 Two Ltd, San Bernardino County Employees Retirement Association, EJF DO Fund (Cayman) LP en Massa Insolvente da Espírito Santo Financial Group SA

Verwerende partijen: Banco de Portugal, Banco Espírito Santo SA en Novo Banco SA

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Unierecht, met name artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder de artikelen 36, 73 en 74 van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (1), aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als de hierboven geschetste die is uitgevoerd door middel van een afwikkelingsmaatregel waarbij een overbruggingsbank is opgericht en activa zijn afgesplitst, en die de genoemde richtlijn gedeeltelijk omzet vóór het verstrijken van de daartoe gestelde termijn, maar:

a)

niet voorziet in een aan de afwikkelingsmaatregel voorafgaande redelijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van de kredietinstelling in afwikkeling;

b)

niet bepaalt dat er op basis van de onder a) bedoelde waardering eventueel een vergoeding wordt betaald aan de instelling in afwikkeling of in voorkomend geval aan de houders van aandelen of andere eigendomstitels, en in plaats daarvan slechts bepaalt dat het eventuele saldo van de opbrengst van de verkoop van de overbruggingsbank aan de oorspronkelijke kredietinstelling of haar insolvente boedel wordt terugbetaald;

c)

niet bepaalt dat de aandeelhouders van de kredietinstelling in afwikkeling recht hebben op een bedrag dat niet lager is dan het bedrag dat zij zouden ontvangen als de instelling volledig wordt geliquideerd volgens een normale insolventieprocedure, en alleen voor schuldeisers wier vorderingen niet zijn overgedragen dat waarborgmechanisme bevat, en

d)

niet voorziet in een andere dan de onder a) bedoelde waardering om te bepalen of aandeelhouders en schuldeisers gunstiger zouden zijn behandeld als er met betrekking tot de kredietinstelling in afwikkeling een normale insolventieprocedure zou zijn gestart?

2)

Kan een nationale regeling als de in casu geschetste die richtlijn 2014/59 gedeeltelijk omzet, in het licht van de rechtspraak van het Hof die is ontwikkeld in het arrest van 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie [zaak C-129/96 (2), welke rechtspraak later door het Hof is bevestigd], de verwezenlijking van het door die richtlijn — met name de artikelen 36, 73 en 74 — voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar brengen in het kader van de toepassing van de afwikkelingsmaatregel?


(1)  PB 2014, L 173, blz. 190.

(2)  EU:C:1997:628.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/5


Hogere voorziening ingesteld op 24 februari 2020 door Société des produits Nestlé SA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 19 december 2019 in zaak T-40/19, Amigüitos pets & life/EUIPO — Société des produits Nestlé

(Zaak C-97/20 P)

(2020/C 247/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Société des produits Nestlé SA (vertegenwoordigers: A. Jaeger-Lenz, C. Elkemann en A. Lambrecht, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Amigüitos pets & life SA (vertegenwoordigers: N.A. Fernández Fernández-Pacheco, abogado), Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 4 juni 2020 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet mag worden toegelaten en rekwirante verwezen in haar eigen kosten.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 27 februari 2020 — Regione Puglia / Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

(Zaak C-110/2020)

(2020/C 247/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Regione Puglia

Verwerende partijen: Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dei beni e delle attività culturali e del turismo, Ministero dello Sviluppo Economico, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Commissione tecnica di verifica dell’impatto ambientale

Prejudiciële vraag

Moet richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 (1) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als die welke hiervoor is beschreven, die bepaalt dat een gebied met een bepaalde oppervlakte dat voor een bepaalde duur in concessie is gegeven — in casu een gebied van 750 vierkante kilometer dat voor zes jaar in concessie is gegeven — het meest in aanmerking komt voor een vergunning voor de exploratie van koolwaterstoffen, maar anderzijds toestaat dat dergelijke maxima worden overschreden door aan dezelfde vergunningaanvrager meerdere samenhangende exploratievergunningen te verlenen, mits voor elke verleende vergunning een afzonderlijke administratieve procedure is doorlopen?


(1)  Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (PB 1994, L 164, blz. 3).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Linz (Oostenrijk) op 9 maart 2020 — ZK, AL / Deutsche Lufthansa AG

(Zaak C-131/20)

(2020/C 247/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Linz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: ZK, AL

Verwerende partij: Deutsche Lufthansa AG

De zaak is bij beschikking van het Hof van 14 mei 2020 doorgehaald in het register van het Hof.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 25 maart 2020 — G.D. / The Commissioner of the Garda Síochána, Minister for Communications, Energy and Natural Ressources, Attorney General

(Zaak C-140/20)

(2020/C 247/10)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G.D.

Verwerende partij: Commissioner of the Garda Síochána, Minister for Communications, Energy and Natural Resources and Attorney General

Prejudiciële vragen

1)

Is een algemene/universele regeling inzake gegevensbewaring — zelfs met strikte beperkingen voor bewaring en toegang — op zich in strijd met de bepalingen van artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG (1), zoals uitgelegd in het licht van het Handvest?

2)

Mag een nationale rechter bij de beoordeling van de vraag of een uit hoofde van richtlijn 2006/24/EG (2) ten uitvoer gelegde nationale maatregel houdende een algemene regeling voor gegevensbewaring (met de nodige strenge controles op de bewaring van en/of de toegang tot die gegevens) onverenigbaar moet worden verklaard, en in het bijzonder bij de beoordeling van de evenredigheid van een dergelijke regeling, rekening houden met het feit dat gegevens door dienstverleners rechtmatig mogen worden bewaard voor hun eigen commerciële doeleinden en deze gegevens mogelijkerwijs dienen te worden bewaard om redenen van nationale veiligheid die niet onder de bepalingen van richtlijn 2002/58/EG vallen?

3)

Welke criteria moet een nationale rechter hanteren om in het kader van de beoordeling van de verenigbaarheid van een nationale maatregel inzake de toegang tot bewaarde gegevens met het Unierecht, en in het bijzonder met het Handvest van de grondrechten, na te gaan of in een dergelijke toegangsregeling de vereiste onafhankelijke voorafgaande toetsing is gewaarborgd zoals die in de rechtspraak van het Hof van Justitie is gedefinieerd? Mag een nationale rechter in dit verband bij die beoordeling rekening houden met het bestaan van een rechterlijke of onafhankelijke toetsing achteraf?

4)

Is een nationale rechter hoe dan ook verplicht te verklaren dat een nationale maatregel onverenigbaar is met de bepalingen van artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG, indien de nationale maatregel in een algemene regeling inzake gegevensbewaring voorziet met het oog op de bestrijding van ernstige strafbare feiten en die rechter op grond van alle beschikbare bewijzen tot de slotsom is gekomen dat deze bewaring zowel essentieel als strikt noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het doel van de bestrijding van ernstige strafbare feiten?

5)

Indien een nationale rechter moet concluderen dat een nationale maatregel onverenigbaar is met de bepalingen van artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG, zoals uitgelegd in het licht van het Handvest, mag hij de werking in de tijd van zijn uitspraak dan beperken indien hij ervan overtuigd is dat het niet-beperken in de tijd van die beslissing zou leiden tot “chaos en schade aan het algemene belang” [overeenkomstig de benadering die bijvoorbeeld is gevolgd in R (National Council for Civil Liberties) versus Secretary of State for Home Department en Secretary of State for Foreign Affairs (2018) EWHC 975, punt 46]?

6)

Mag een nationale rechter die wordt verzocht vast te stellen dat nationale wetgeving onverenigbaar is met artikel 15 van richtlijn 2002/58/EG en/of deze wetgeving buiten toepassing te laten en/of te verklaren dat de rechten van een justitiabele door de tenuitvoerlegging van die wetgeving zijn geschonden, hetzij in het kader van een procedure die is ingeleid om een vordering inzake de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in een strafprocedure te vergemakkelijken, hetzij anderszins, weigeren een dergelijk verzoek toe te wijzen met betrekking tot gegevens die worden bewaard krachtens een nationale regeling die is vastgesteld uit hoofde van de verplichting van artikel 288 VWEU om de bepalingen van een richtlijn getrouw om te zetten in het nationale recht, of mag hij de gevolgen in de tijd van zijn desbetreffende uitspraak beperken tot de periode na de ongeldigverklaring van richtlijn 2006/24/EG zoals het Hof van Justitie daartoe heeft beslist op 8 april 2014?


(1)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37).

(2)  Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (PB 2006, L 105, blz. 54).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 16 april 2020 — AZ / Finanzamt Hollabrunn Korneuburg Tulln

(Zaak C-163/20)

(2020/C 247/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AZ

Verwerende partij: Finanzamt Hollabrunn Korneuburg Tulln

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 18 en artikel 45, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 7, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 492/2011 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, artikel 4, artikel 5, onder b), artikel 7 en artikel 67, van verordening (EG) nr. 883/2004 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 987/2009 (3) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, aldus worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling die bepaalt dat gezinsuitkeringen voor een kind dat niet daadwerkelijk permanent verblijft in de lidstaat die deze uitkeringen uitbetaalt, maar daadwerkelijk verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland, op basis van de door het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie gepubliceerde vergelijkende prijsniveaus voor de desbetreffende staat vergeleken met het prijsniveau in de lidstaat die de gezinsbijslagen betaalt, moeten worden aangepast?


(1)  Verordening (EG) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1).


Gerecht

27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/8


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Spliethoff’s Bevrachtingskantoor/Commissie

(Zaak T-564/15 RENV) (1)

(“Financiële bijstand in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) - Sector vervoer voor de periode 2014-2020 - Oproepen tot het indienen van voorstellen - Besluit tot vaststelling van de lijst met geselecteerde voorstellen - Afwijzing van het voorstel - Kennelijke beoordelingsfouten - Gelijke behandeling - Motiveringsplicht”)

(2020/C 247/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: Y. de Vries en J. de Kok, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Kalėda en J. Samnadda, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2015) 5274 final van de Commissie van 31 juli 2015 tot vaststelling van de lijst met geselecteerde voorstellen voor financiële bijstand van de EU op het gebied van de Financieringsfaciliteit voor Europese Verbindingen (CEF) — Vervoerssector na de op het meerjarig werkprogramma gebaseerde oproepen van 11 september 2014 tot het indienen van voorstellen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en de kosten die Spliethoff’s Bevrachtingskantoor BV heeft gemaakt in de procedure in hogere voorziening bij het Hof in zaak C-635/16 P en in de eerste procedure bij het Gerecht in zaak T-564/15.

3)

Spliethoff’s Bevrachtingskantoor wordt verwezen in de kosten van de terugverwijzingsprocedure bij het Gerecht in zaak T-564/15 RENV.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/8


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Sammut/Parlement

(Zaak T-608/18) (1)

(“Openbare dienst - Ambtenaren - Rechten en plichten van de ambtenaar - Publicatie van een geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Unie - Verplichting van voorafgaande kennisgeving - Artikel 17 bis van het Statuut - Beoordelingsrapport - Aansprakelijkheid”)

(2020/C 247/13)

Procestaal: Maltees

Partijen

Verzoekende partij: Mark Anthony Sammut (Foetz, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Borg Olivier, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Sammut en I. Lázaro Betancor, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU dat in wezen strekt tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 4 januari 2018 voor zover daarbij verzoekers verzoek tot verwijdering van een beoordeling uit zijn beoordelingsrapport over 2016 niet is ingewilligd en, anderzijds, vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij door dat besluit stelt te hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mark Anthony Sammut wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/9


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — AL/Commissie

(Zaak T-83/19) (1)

(“Openbare dienst - Bijzondere adviseurs - Aanstelling in een post van vertegenwoordiging van de Unie in een internationaal partnerschap - Aanstelling van een andere persoon om de Unie te vertegenwoordigen - Gewettigd vertrouwen - Recht om te worden gehoord - Beginsel van behoorlijk bestuur en zorgplicht - Aansprakelijkheid”)

(2020/C 247/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: AL (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Vernier en I. Melo Sampaio, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding dat verzoeker op 19 december 2017 heeft ingediend en van het besluit tot afwijzing van zijn klacht van 12 november 2018 en, ten tweede, vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

AL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 122 van 1.4.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/10


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — L. Oliva Torras/EUIPO — Mecánica del Frío (Koppelingen voor voertuigen)

(Zaak T-100/19) (1)

(“Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een koppeling om koel- of klimaatregelingsapparatuur te verbinden met motorvoertuigen weergeeft - Enige vordering tot herziening - Impliciet verzoek tot vernietiging - Ontvankelijkheid - Nietigheidsgrond - Niet-naleving van de voorwaarden voor bescherming - Artikelen 4 tot en met 9 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 - Omvang van het door de kamer van beroep verrichte onderzoek - Standpuntbepaling van de kamer van beroep over de niet-naleving van een voorwaarde voor bescherming in de loop van de procedure - Afwijkende conclusie in de bestreden beslissing - Motiveringsplicht - Artikel 62 en artikel 63, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2020/C 247/15)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L. Oliva Torras, S.A. (Manresa, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Sugrañes Coca en M. D. Caballero Pérez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Mecánica del Frío, S.L. (Cornellá de Llobregat, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Torras Toll, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 19 november 2018 (zaak R 1397/2017-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen L. Oliva Torras en Mecánica del Frío

Dictum

1)

De beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 19 november 2018 (zaak R 1397/2017-3) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO draagt zijn eigen kosten alsmede die van L. Oliva Torras, S.A.

4)

Mecánica del Frío, S.L zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/10


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — Oosterbosch/Parlement

(Zaak T-131/19) (1)

(“Openbare dienst - Arbeidscontractanten - Bezoldiging - Vergoeding voor continu- of ploegendienst - Artikel 56 bis van het Statuut - Rechtszekerheid - Legaliteitsbeginsel - Begrip nachtdienst”)

(2020/C 247/16)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marc Oosterbosch (Brussel, België) (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: M. Windisch en C. González Argüelles, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot nietigverklaring van verzoekers salarisafrekening over de maanden maart, april en juni 2018

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Marc Oosterbosch wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/11


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — eSky Group IP/EUIPO — Gröpel (e)

(Zaak T-646/19) (1)

(“Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk e - Ouder internationaal beeldmerk e - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2020/C 247/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: eSky Group IP sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: P. Kurcman, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en V. Ruzek, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Gerhard Gröpel (Passau, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Maenz, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2019 (zaak R 223/2019-4) inzake een oppositieprocedure tussen G. Gröpel en eSky Group IP

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

eSky Group IP sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 383 van 11.11.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/12


Arrest van het Gerecht van 10 juni 2020 — FF&GB/EUIPO (ONE-OFF)

(Zaak T-707/19) (1)

(“Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk ONE-OFF - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2020/C 247/18)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: FF&GB Srl (Mantova, Italië) (vertegenwoordiger: M. Locatelli, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. L. Capostagno, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 augustus 2019 (zaak R 239/2019-5) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken ONE-OFF als merk van de Europese Unie

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FF&GB Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 413 van 9.12.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/12


Beschikking van het Gerecht van 12 mei 2020 — Dragnea / Commissie

(Zaak T-738/18) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling - Roemeens regionaal operationeel programma 2007-2013 - Externe onderzoeken van OLAF - Eindverslagen en aanbevelingen van OLAF - Nationale beslissing tot opening van een strafrechtelijk onderzoek - Weigering van OLAF om een onderzoek te starten naar het verloop van eerdere onderzoeken - Weigering van toegang tot het onderzoeksdossier van OLAF - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2020/C 247/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Liviu Dragnea (Boekarest, Roemenië) (vertegenwoordigers: B. O’Connor, solicitor, en S. Gubel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-P. Keppenne en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) van 1 oktober 2018

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Liviu Dragnea wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 65 van 18.2.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/13


Beschikking van het Gerecht van 20 mei 2020 — Nord Stream 2/Parlement en Raad

(Zaak T-526/19) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Energie - Interne markt voor aardgas - Richtlijn (EU) 2019/692 - Toepassing van richtlijn 2009/73/EG op pijpleidingen naar of uit derde landen - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-ontvankelijkheid - Overlegging van onrechtmatig verkregen documenten”)

(2020/C 247/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nord Stream 2 AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordigers: L. Van den Hende, J. Penz-Evren, advocaten, en M. Schonberg, Solicitor advocate)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio, J. Etienne en I. McDowell, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Lo Monaco, S. Boelaert en K. Pavlaki, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van richtlijn (EU) 2019/692 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB 2019, L 117, blz. 1)

Dictum

1)

De door Nord Stream 2 AG als bijlagen A. 14 en O. 20 overgelegde documenten worden uit het dossier verwijderd en er dient geen rekening te worden gehouden met de passages van het verzoekschrift en de bijlagen waarin fragmenten van die documenten worden weergegeven.

2)

Het incidentele verzoek van de Raad van de Europese Unie wordt afgewezen voor het overige.

3)

De door Nord Stream 2 als bijlagen M. 26 en M. 30 overgelegde documenten worden uit het dossier verwijderd.

4)

Het beroep wordt verworpen omdat het niet-ontvankelijk is.

5)

Op de verzoeken om toelating tot interventie van de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Polen en de Europese Commissie hoeft geen uitspraak te worden gedaan.

6)

Nord Stream 2 wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement en de Raad, met uitzondering van de kosten die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.

7)

Nord Stream 2, het Parlement en de Raad alsook de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Polen en de Commissie zullen hun eigen kosten dragen die verband houden met de verzoeken om toelating tot interventie.


(1)  PB C 305 van 9.9.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/14


Beschikking van het Gerecht van 20 mei 2020 — Nord Stream/Parlement en Raad

(Zaak T-530/19) (1)

(“Beroep tot nietigverklaring - Energie - Interne markt voor aardgas - Richtlijn (EU) 2019/692 - Toevoeging van artikel 49 bis aan richtlijn 2009/73/EG betreffende de vaststelling van afwijkingen van sommige bepalingen van de richtlijn - Toepassing van richtlijn 2009/73 op gastransmissieleidingen van of naar derde landen - Betwisting van de op 24 mei 2020 vastgestelde termijn voor de toekenning van afwijkingen op de verplichtingen van richtlijn 2009/73 - Geen directe geraaktheid - Geen individuele geraaktheid - Niet-ontvankelijkheid”)

(2020/C 247/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nord Stream AG (Zug, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Raible, C. von Köckritz en J. von Andreae, advocaten)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio, J. Etienne en I. McDowell, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Lo Monaco en S. Boelaert, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverkaring van richtlijn (EU) 2019/692 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB 2019, L 117, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op de verzoeken tot interventie van de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Poolse Republiek en de Europese Commissie hoeft niet te worden beslist.

3)

Nord Stream AG wordt verwezen in de kosten van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, met uitzondering van de kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

4)

Nord Stream, het Parlement en de Raad, alsmede Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Poolse Republiek en de Commissie dragen hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 312 van 16.9.2019.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/15


Beschikking van de president van het Gerecht van 15 april 2020 — Anglo Austrian AAB en Belegging-Maatschappij “Far-East”/ECB

(Zaak T-797/19 R-II)

(“Kort geding - Verordening (EU) nr. 1024/2013 - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling - Nieuw verzoek - Artikel 160 van het Reglement voor de procesvoering”)

(2020/C 247/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Anglo Austrian AAB AG, voorheen Anglo Austrian AAB Bank AG (Wenen, Oostenrijk), Belegging-Maatschappij “Far-East” BV (Velp, Nederland) (vertegenwoordigers: M. Fischer, J. Willheim, M. Ketzer en O. H. Behrends, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: C. Hernández Saseta, E. Yoo en V. Hümpfner, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van 14 november 2019, ref.: ECB-SSM-2019-AT-8, WHD-2019-0009, waarbij de Europese Centrale Bank de vergunning van Anglo Austrian AAB Bank AG als kredietinstelling heeft ingetrokken vanaf de datum van kennisgeving van het besluit

Dictum

1)

Het verzoek wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/15


Beschikking van de president van het Gerecht van 25 mei 2020 — Isopix/Parlement

(Zaak T-163/20 R en T-163/20 R II)

(“Kort geding - Overheidsopdrachten voor dienstverlening - Verrichten van fotografische diensten - Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging - Gedeeltelijke kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Niet-ontvankelijkheid - Spoedeisendheid - Fumus boni juris - Afweging van belangen”)

(2020/C 247/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Isopix SA (Elsene, België) (vertegenwoordigers: P. Van den Bulck en J. Fahner, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: K. Wójcik en E. Taneva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken overeenkomstig de artikelen 278 en 279 VWEU, waarmee, in zaak T-163/20 R, wordt verzocht om de tenuitvoerlegging op te schorten van het besluit van het Parlement van 24 maart 2020 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar offerte voor overheidsopdracht COMM/DG/AWD/2019/854 was afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver was gegund, alsmede om het Parlement te gelasten het verslag over de analyse van de offertes in zaak T-163/20 R over te leggen, en waarmee, in zaak T-163/20 R II, wordt verzocht om de tenuitvoerlegging op te schorten van het besluit van het Parlement van 17 april 2020 waarbij verzoekster is meegedeeld dat haar offerte voor overheidsopdracht COMM/DG/AWD/2019/854 was afgewezen omdat deze niet voldeed aan de selectiecriteria met betrekking tot de financiële en economische draagkracht

Dictum

1)

De tenuitvoerlegging van het besluit van het Parlement van 24 maart 2020 waarbij Isopix SA is meegedeeld dat haar offerte voor overheidsopdracht COMM/DG/AWD/2019/854 was afgewezen en de opdracht aan een andere inschrijver was gegund, wordt opgeschort.

2)

Het Parlement wordt gelast aan Isopix de niet-vertrouwelijke versie van het verslag over de analyse van de offertes te doen toekomen.

3)

Het verzoek in kort geding in zaak T-163/20 R II wordt niet-ontvankelijk verklaard.

4)

De beschikkingen van 3 april 2020, Isopix/Parlement (T-163/20 R), en van 22 april 2020, Isopix/Parlement (T-163/20 R II), worden ingetrokken.

5)

De beslissing omtrent de kosten worden aangehouden.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/16


Beroep ingesteld op 17 april 2020 — FT e.a./Commissie

(Zaak T-224/20)

(2020/C 247/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FT en 22 andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Commissie tot vaststelling van hun salarisafrekening over juni 2019 nietig te verklaren, voor zover daarbij voor het eerst en met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2018 de nieuwe correctiecoëfficiënten op hun bezoldiging wordt toegepast;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 64 en 65 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) en van het gelijkheidsbeginsel en aan een kennelijke beoordelingsfout. In dit verband wordt betoogd dat de Commissie nog steeds geen elementen verstrekt om niet alleen de verlaging te kunnen begrijpen van de correctiecoëfficiënt die op hun bezoldiging wordt toegepast, maar ook de toepassing met terugwerkende kracht ervan, waardoor een aanzienlijke schuld ontstaat.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 85 van het Statuut en van het beginsel van rechtszekerheid alsmede aan niet-nakoming van de zorgplicht. Betoogd wordt dat verzoekers de uitzonderlijke verlaging van de correctiecoëfficiënt die voor de referentieperiode met terugwerkende kracht op hun salaris wordt toegepast, niet hadden kunnen voorzien. Daar niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 85 van het Statuut, kan de Commissie van hen niet de terugbetaling verlangen van meerdere maanden bezoldiging op grond dat de correctiecoëfficiënt met terugwerkende kracht is gewijzigd.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/17


Beroep ingesteld op 17 april 2020 — FJ e.a./EDEO

(Zaak T-225/20)

(2020/C 247/25)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: FJ en zeven andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Commissie tot vaststelling van hun salarisafrekening over juni 2019 nietig te verklaren, voor zover daarbij voor het eerst en met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2018 de nieuwe correctiecoëfficiënten op hun bezoldiging wordt toegepast;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 64 en 65 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) en van het gelijkheidsbeginsel en aan een kennelijke beoordelingsfout. In dit verband wordt betoogd dat de verwerende partij nog steeds geen elementen verstrekt om niet alleen de verlaging te kunnen begrijpen van de correctiecoëfficiënt die op hun bezoldiging wordt toegepast, maar ook de toepassing met terugwerkende kracht ervan, waardoor een aanzienlijke schuld ontstaat.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 85 van het Statuut en van het beginsel van rechtszekerheid alsmede aan niet-nakoming van de zorgplicht. Betoogd wordt dat verzoekers de uitzonderlijke verlaging van de correctiecoëfficiënt die voor de referentieperiode met terugwerkende kracht op hun salaris werd toegepast, niet hadden kunnen voorzien. Daar niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 85 van het Statuut, kan de Commissie van hen niet de terugbetaling verlangen van meerdere maanden bezoldiging op grond dat de correctiecoëfficiënt met terugwerkende kracht is gewijzigd.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/17


Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — KG/Parlement

(Zaak T-251/20)

(2020/C 247/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: KG (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van het Parlement van 4 februari 2020 tot afwijzing van haar klacht van 29 november 2019 nietig te verklaren;

indien nodig, het besluit van het Parlement van 30 augustus 2019 tot afwijzing van haar aanvankelijke verzoek van 4 april 2019 nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de geleden immateriële schade, welke ex æquo et bono op het bedrag van 5 000 EUR wordt begroot;

de verwerende partij te verwijzen in alle door haar gemaakte kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste uitlegging van artikel 20, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut van de ambtenaren en schending van het beginsel van de continuïteit van de dienst.

2.

Tweede middel: schending van de beginselen van gewettigd vertrouwen en verworven rechten.

3.

Derde middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/18


Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — ClientEarth / Commissie

(Zaak T-255/20)

(2020/C 247/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth AISBL (Brussel, België) (vertegenwoordigers: F. Logue, Solicitor, en J. Kenny, Barrister-at-law)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren van het stilzwijgend genomen besluit van de Europese Commissie van 26 februari 2020 in zaak GESTDEM nr. 2019/6819 houdende gedeeltelijke weigering van verzoeksters verzoek om toegang tot documenten;

beslissen over de kosten en de Europese Commissie verwijzen in de kosten van verzoekster, alsmede eventuele interveniërende partijen verwijzen in hun eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen en onjuiste rechtsopvattingen die hebben geleid tot een onjuiste toepassing van de bescherming die ziet op de uitzondering voor het besluitvormingsproces (artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001) (1), en heeft nagelaten een motivering te geven (artikel 296 VWEU), aangezien:

er geen besluitvormingsproces is dat ernstig zou worden ondermijnd door de gedeeltelijke openbaarmaking van punt 4 van de notulen van de 79e vergadering van het Technisch Comité Motorvoertuigen te Brussel op 12 februari 2019 (“document B”);

de Commissie niet heeft aangetoond dat gedeeltelijke openbaarmaking van punt 4 van document B haar besluitvormingsproces ernstig zou ondermijnen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft blijk gegeven van kennelijk onjuiste beoordelingen en onjuiste rechtsopvattingen die hebben geleid tot een onjuiste toepassing van het in artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde criterium van het hoger openbaar belang, en heeft nagelaten een motivering te geven (artikel 296 VWEU).

3.

Derde middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich te baseren op het standaardreglement van orde voor comités, dat op grond van artikel 277 VWEU niet van toepassing is.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/19


Beroep ingesteld op 4 mei 2020 — JR/Commissie

(Zaak T-265/20)

(2020/C 247/28)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: JR (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

de besluiten van de Commissie van 28 februari 2020 en 9 april 2020 nietig te verklaren waarbij zij heeft geweigerd om op haar betrekking hebbende persoonsgegevens te verstrekken;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39), en, met name, artikel 17 ervan. Tot slot zijn de bestreden besluiten in strijd met het grondrecht van toegang tot persoonsgegevens.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en schending van verordening 2018/1725, met name artikel 14, leden 1 en 2, en artikel 17, lid 3, ervan.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/19


ingesteld op 7 mei 2020 — JS/GAR

(Zaak T-270/20)

(2020/C 247/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JS (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

het hem op 12 juni 2019 meegedeelde beoordelingsrapport voor 2018 nietig te verklaren;

voor zover nodig, ook het besluit van 22 januari 2020 waarbij zijn klacht van 12 september 2019 is afgewezen en dat ter kennis van verzoeker is gebracht op 28 januari 2020, nietig te verklaren;

de betaling te gelasten van een financiële vergoeding voor de immateriële schade, die ex aequo et bono kan worden geraamd op 15 000 EUR;

de vergoeding te gelasten van de materiële schade ten bedrage van 2 322 EUR die hij heeft geleden als gevolg van de bevriezing van zijn salaris op AD 6/3 voor de periode van 12 maanden sinds augustus 2019;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordelingen en lasterlijke beschuldigingen.

2.

Tweede middel: ontbreken van professionele doelstellingen en van een toepasselijke functieomschrijving.

3.

Derde middel: schending van het beginsel van onpartijdigheid en van het door de GAR in zijn plenaire vergadering van 25 maart 2015 vastgestelde besluit (1).

4.

Vierde middel: schending van artikel 5 van genoemd GAR-besluit van 25 maart 2015 en niet-nakoming van de zorgplicht.

Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding beroept verzoeker zich op de fout van verweerder, de schade die hij heeft geleden en het verband tussen de fout en de schade.


(1)  Besluit van de GAR van 25 maart 2015 tot vastlegging van algemene bepalingen voor de tenuitvoerlegging van artikel 43 van het personeelsstatuut en de tenuitvoerlegging van de eerste alinea van artikel 44 van het personeelsstatuut voor tijdelijk personeel.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/20


Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — JS/GAR

(Zaak T-271/20)

(2020/C 247/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: JS (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

het op 17 juni 2019 aan verzoeker meegedeelde besluit van 14 juni 2019 tot afwijzing van zijn verzoek om bijstand van 2 mei 2019 nietig te verklaren;

voor zover nodig, ook het besluit van 22 januari 2020 waarbij zijn klacht van 14 september 2019 is afgewezen en dat ter kennis van verzoeker is gebracht op 29 januari 2020, nietig te verklaren;

de betaling te gelasten van een financiële vergoeding voor de immateriële schade, die ex aequo et bono kan worden geraamd op 20 000 EUR;

bovendien de vergoeding van zijn gekwantificeerde en aantoonbare materiële schade te gelasten, die op 77 408 EUR wordt geraamd;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 12 bis, lid 3, van het Statuut en van artikel 2, lid 1, van het bij besluit van de plenaire vergadering van het SRB van 29 november 2017 vastgestelde beleid inzake GAR (1).

2.

Tweede middel: schending van artikel 24 van het Statuut en artikel 7, lid 3, van genoemd GAR-beleid.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de zorgplicht.

Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding beroept verzoeker zich op de fout van verweerder, de schade die hij heeft geleden en het verband tussen de fout en de schade.


(1)  Beleid inzake bescherming van de waardigheid van personen en voorkoming van psychisch geweld en seksuele intimidatie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/21


Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — MHCS/EUIPO — Lidl Stiftung (Tinten van de kleur oranje)

(Zaak T-274/20)

(2020/C 247/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MHCS (Épernay, Frankrijk) (vertegenwoordiger: O. Vrins, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk (Kleur die bestaat uit bepaalde tinten van de kleur oranje) — Uniemerk nr. 747 949

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 februari 2020 in zaak R 2392/2018-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en interveniënte in hun eigen kosten;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 26, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk en/of regel 1, lid 1, onder d), juncto regel 3, leden 2, 3 en 5, van verordening (EG) nr. 2868/95 van 13 december 1995, tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk;

schending van het algemene beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur (waaronder de motiveringsplicht);

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/22


Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — Westfälische Drahtindustrie e.a./Commissie

(Zaak T-275/20)

(2020/C 247/32)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: 1) Westfälische Drahtindustrie GmbH (Hamm, Duitsland), 2) Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG (Hamm) en 3) Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Duys en N. Tkatchenko, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het schrijven van de Commissie van 2 maart 2020, waarbij de adjunct-directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie verzoekster onder 1) heeft verzocht om het bedrag van 12 236 931,69 EUR aan de Commissie te betalen, nietig verklaren

en dientengevolge vaststellen dat de Commissie de betalingen voor een bedrag van 16 400 000 EUR, vermeerderd met de daarover verschuldigde compensatierente ten belope van 1 420 610 EUR, dus een totaalbedrag van 17 820 610 EUR, die verzoekster onder 1) tussen 29 juni 2011 en 16 juni 2015 aan haar heeft gedaan, in mindering moet brengen op de geldboete die het Gerecht zelf met ingang van 15 juli 2015 heeft opgelegd in de zaak Westfälische Drahtindustrie e.a./Commissie (T-393/10, EU:T:2015:515) en dat die geldboete door de betaling van 18 149 636,24 EUR op 17 oktober 2019 reeds volledig is voldaan;

de Commissie veroordelen tot betaling aan verzoekster onder 1) van het bedrag van 1 633 085,17 EUR, plus compensatierente vanaf 17 oktober 2019 en vertragingsrente tegen de gemiddelde rentevoet die de ECB in de relevante periode voor haar basisherfinancieringstransacties heeft gehanteerd, vermeerderd met 3,5 procentpunten, vanaf 17 oktober 2019 totdat het verschuldigde bedrag volledig is terugbetaald;

subsidiair, de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, ertoe veroordelen aan verzoeksters onder 1) tot en met 3) een schadevergoeding van 12 236 931,69 EUR te betalen ter compensatie van het bedrag van 12 236 931,36 EUR dat de Commissie bij schrijven van 2 maart 2020 heeft gevorderd van verzoekster onder 1) en aan verzoekster onder 1) het teveel betaalde bedrag van 1 633 085,17 EUR te betalen, plus compensatierente vanaf 17 oktober 2019 en vertragingsrente tegen de gemiddelde rentevoet die de ECB in de relevante periode voor haar basisherfinancieringstransacties heeft gehanteerd, vermeerderd met 3,5 procentpunten, vanaf 17 oktober 2019 totdat het verschuldigde bedrag volledig is terugbetaald;

in ieder geval, verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters volgende middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 266, eerste alinea, VWEU, doordat de maatregelen van de Commissie in het licht van de werking erga omnes van de nietigverklaring van de geldboete (nog steeds) ontoereikend zijn wegens niet-inachtneming van de reikwijdte van de door het Gerecht uitgesproken nietigverklaring en die van de nietige geldboete (die met terugwerkende kracht is komen te vervallen). Het Gerecht heeft de nietige geldboete niet gehandhaafd of bevestigd, maar heeft verzoeksters veroordeeld tot betaling van een nieuwe geldboete die het Gerecht zelf heeft opgelegd.

2.

Tweede middel: schending van artikel 266, eerste alinea, VWEU en van artikel 99, lid 4, en artikel 98, lid 4, eerste alinea, onder b), van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) wegens de onjuiste aanname dat vanaf 4 januari 2011 vertragingsrente verschuldigd is, aangezien de Commissie verzuimt te voldoen aan de verplichting om de betalingen die zij tot de uitspraak van het arrest van 15 juli 2015 zonder enige rechtsgrondslag (ex tunc) heeft ontvangen van verzoekster onder 1), alsmede de daarover verschuldigde compensatierente, ten gunste van verzoeksters in mindering te brengen op de nieuwe geldboete die door het Gerecht op 15 juli 2015 is opgelegd.

3.

Derde middel: schending van het ne-bis-in-idembeginsel door de (feitelijke) verhoging van de door het Gerecht opgelegde geldboete, aangezien de Commissie zonder enige rechtsgrondslag verlangt dat verzoeksters met terugwerkende kracht vanaf 4 januari 2011 vertragingsrente betalen.

4.

Vierde middel: schending van artikel 266, eerste alinea, VWEU en artikel 99, lid 4, onder b), van verordening 2018/1046 wegens onjuiste berekening van het toegestane maximumbedrag van de vanaf 15 oktober 2015 verschuldigde vertragingsrente.

5.

Vijfde middel: schending van artikel 266, eerste alinea, VWEU wegens inbreuk op de beginselen en regels van behoorlijk bestuur, daar de Commissie zonder enige rechtsgrondslag vereist dat verzoeksters een (aanvullende) betaling verrichten die het bedrag van de door het Gerecht opgelegde geldboete (plus vertragingsrente) te boven gaat.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/23


Beroep ingesteld op 11 mei 2020 — Crevier/EUIPO (Apparaten voor het deodoriseren van lucht)

(Zaak T-276/20)

(2020/C 247/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Jeffrey Scott Crevier (Fort Lauderdale, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Kime, Barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het BHIM

Betrokken model: inschrijvingsaanvraag nr. 5 652 872

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2020 in zaak R 2396/2019-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de litigieuze beslissing van de onderzoeker vernietigen wat de volledige afwijzing van het verzoek om herstel in de vorige toestand betreft;

het verzoek om herstel in de vorige toestand toewijzen, subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het EUIPO met passende aanwijzingen voor het EUIPO;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van titel VIII (artikelen 62-78) van verordening (EG) nr. 6/2002van de Raad;

schending van hoofdstukken VII–XIX (artikelen 38-84) van verordening (EG) nr. 2245/2002 van de Commissie;

schending van het EU-Verdrag;

schending van een rechtstregel.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/24


Beroep ingesteld op 7 mei 2020 — MKB Multifunds/Commissie

(Zaak T-277/20)

(2020/C 247/34)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: MKB Multifunds BV (Zierikzee, Nederland) (vertegenwoordigers: J. van de Hel en R. Rampersad, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 27 februari 2020 betreffende staatssteun SA.55704 (2019/FC) — Nederland — Beweerde steun betreffende het “Dutch Venture Initiative” (DVI), nietig verklaren;

de Commissie gelasten haar onderzoek te heropenen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft ten onrechte vastgesteld dat de investeringen van DVI, een dakfondsstructuur, in private-equityfondsen marktconform zijn.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft ten onrechte vastgesteld dat de algemene vergoedingsstructuur van het Europees Investeringsfonds (EIF) overeenstemt met de vergoedingsstructuur van een vergelijkbare beheerder van dakfondsen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft ten onrechte vastgesteld dat de investering door de Nederlandse overheid in de dakfondsstructuur van DVI marktconform is.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/25


Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — CX/Commissie

(Zaak T-280/20)

(2020/C 247/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het in dossier CMS 12/042 vastgestelde besluit Ares(2019)4110741 van 28 juni 2019 om verzoeker tuchtrechtelijk te ontslaan krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX bij het Statuut, zonder vermindering van pensioenrechten;

nietig te verklaren besluit Ares(2020)577152 van het TABG van 30 januari 2020, waarvan diezelfde dag is kennisgegeven, tot afwijzing van klacht R/538/19 die verzoeker op 28 september 2019 tegen het bestreden besluit had ingediend;

de verwerende partij overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van het bestaan van de verweten feiten, onjuiste opvatting van de bewijselementen, kennelijke beoordelingsfouten, ontoereikende motivering en niet-nakoming van de motiveringsplicht. Meer bepaald wordt gesteld dat de onjuiste opvatting van het enige, tegen verzoeker aangevoerde bewijselement erin bestaat dat het TABG op basis van één e-mail stelt dat er sprake was van “niet-toegestane” prijsonderhandeling, terwijl uit de tekst van die mail zelf blijkt dat verzoeker, volstrekt in overeenstemming met de raamovereenkomst, de contractant slechts een duidelijke en ondubbelzinnige instructie heeft gegeven, en er dus geen sprake was van “onderhandeling”, waarvoor op zijn minst een reeks besprekingen nodig zou zijn geweest om tot een overeenkomst te komen met, eventueel, het opgeven van vorderingen aan beide kanten. De contacten tussen verzoeker en de contractant wijzen enkel op een coöperatief en herhaald proces van een werk dat erop gericht was een eindversie op te stellen van de vragenlijst en aanverwante diensten en in geen geval op een “onderhandeling”. Hierdoor heeft het TABG zich gebaseerd op niet-aangetoonde feiten en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van de redelijke termijn, de ouderdom van de verweten feiten en de verjaring van de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De feiten die verzoeker worden verweten, dateren van september 2001 en juni 2003, dat wil zeggen 18 en 16 jaar voor de datum van het bestreden besluit. De tuchtprocedure is ingeleid op 7 februari 2013, dat wil zeggen 11 respectievelijk 9 jaar na de verweten feiten. Volgens verzoeker is de termijn tussen de verweten feiten en het bestreden besluit kennelijk onredelijk. De ouderdom van de feiten had voor het TABG aanleiding moeten zijn om een verminderde tuchtrechtelijke aansprakelijkheid te overwegen of deze zelfs verjaard te achten.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en het beginsel van een eerlijk proces. De Commissie is niet ingegaan op verzoekers herhaalde verzoeken, vanaf het begin van de procedure in 2013, om overlegging van de documenten die hij noodzakelijk achtte voor zijn verweer, dat wil zeggen met name alle e-mails over de twee hem verweten fouten, de raamovereenkomst, de voorlopige en definitieve vragenlijsten van het betrokken onderzoek en het daarop betrekking hebbende financiële dossier. Daarom zijn de rechten van verdediging geschonden en het beginsel van een eerlijk proces.

4.

Vierde middel, ontleend aan vorm- en procedurefouten en schending van de verplichting tot een diepgaand, ontlastend en belastend onderzoek. Reeds op 16 april 2018 heeft de tribunal correctionel de [vertrouwelijk] (1) geoordeeld dat geen enkel feit was aangetoond en verzoeker vrijgesproken van “alle aanklachten tegen hem”, met dien verstande dat die rechter uitspraak heeft gedaan over exact dezelfde feiten als die waarop het bestreden besluit is gebaseerd en heeft geoordeeld dat deze niet waren aangetoond. Door een zo fundamenteel element als een definitieve rechterlijke uitspaak, waarbij verzoeker volledig werd vrijgesproken, niet ter inzage aan de tuchtraad te geven, heeft het TABG niet voldaan aan zijn verplichting om de tuchtraad alle relevante documenten te doen toekomen die zinvol zijn voor het uitbrengen van zijn advies en daarmee een procedurefout gemaakt.

5.

Vijfde middel, ontleend aan schending van het vermoeden van onschuld en niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid. De secretaris-generaal heeft de vicevoorzitter van de Commissie, twee leden van de Commissie, zijn directeur-generaal, de directeur-generaal personeelszaken en het TABG geschreven dat het onderzoek “het belangenconflict heeft bevestigd en diverse onregelmatigheden van de betrokkene aan het licht heeft gebracht”, hetgeen een schending van het vermoeden van onschuld oplevert en niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid.

6.

Zesde middel, ontleend aan het gebruik van een document dat als juridisch non-existent moet worden aangemerkt, non-existentie van dat document en schending van artikel 1, lid 1, van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”). OLAF heeft hem tussen 3 mei 2011 en 18 april 2012, de datum van verzending van zijn rapport, nooit gehoord over de betrokken feiten en deze niet-nakoming van zijn verplichting om verzoeker te horen alvorens het rapport af te ronden moet tot de juridische non-existentie daarvan leiden.

7.

Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut, van het rechtszekerheid- en het evenredigheidsbeginsel, van het gewettigd vertrouwen en een kennelijke beoordelingsfout, op grond dat de sanctie niet overeenkomt met de vastgestelde feiten. De door het TABG opgelegde sanctie is kennelijk onevenredig. De jegens hem aanvaarde feiten zijn van relatief belang, aangezien het betrokken bedrag 2 000 EUR bedraagt. Bovendien dateren de feiten van zeer lang geleden. Door de sanctie beschikt verzoekers gezin niet langer over middelen en een ziektekostenverzekering, hetgeen kennelijk onevenredig is.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/26


Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Facegym/EUIPO (FACEGYM)

(Zaak T-289/20)

(2020/C 247/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Facegym Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het woordmerk FACEGYM — inschrijvingsaanvraag nr. W1 466 456

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 27 februari 2020 in zaak R 70/2020-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

subsidiair

wijziging van de bestreden beslissing in die zin dat nu wordt beslist dat de waren en diensten van de internationale inschrijving, waarvan wordt gesteld dat deze schending opleveren, artikel 7, lid 1, onder b) of c), niet schenden;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten als gevolg van dit verzoekschrift en in de hieronder vermelde kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) of c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/27


Beroep ingesteld op 22 mei 2020 — Talleres de Escoriaza/EUIPO — Salto Systems (KAAS KEYS AS A SERVICE)

(Zaak T-294/20)

(2020/C 247/37)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Talleres de Escoriaza, SA (Irún, Spanje) (vertegenwoordigers: T. Müller en F. Togo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Salto Systems, SL (Oiartzun, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk KAAS KEYS AS A SERVICE — Uniemerk nr. 14 899 439

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 februari 2020 in zaak R 1363/2019-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in de kosten.

Aangevoerde middelen

niet-nakoming van de motiveringsplicht;

schending van het recht om te worden gehoord;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder c), daarvan;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder B), daarvan;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, onder d), daarvan.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/28


Beroep ingesteld op 21 mei 2020 — Aquind e.a./Commissie

(Zaak T-295/20)

(2020/C 247/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Aquind Ltd (Wallsend, Verenigd Koninkrijk), Aquind SAS (Rouen, Frankrijk), Aquind Energy (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Goldberg, solicitor, E. White, advocaat, C. Davis en J. Bille, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden handeling, dat wil zeggen de gedelegeerde verordening, nietig verklaren, voor zover deze AQUIND Interconnector van de Unielijst verwijdert;

subsidiair, de gedelegeerde verordening in haar geheel nietig verklaren; en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van verzoeksters in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) 2020/389 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot wijziging van verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang. (1)

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zeven middelen aan.

1.

Ontoereikende motivering voor de verwijdering van AQUIND Interconnector van de Unielijst.

In strijd met de motiveringsplicht bevat de gedelegeerde verordening geen motivering, noch een verwijzing naar enige motivering, voor de verwijdering van AQUIND Interconnector van de Unielijst en zijn aan verzoeksters geen redenen voor de verwijdering verstrekt.

2.

Schending van de procedurele en materiële vereisten van verordening (EU) nr. 347/2013 (2) (hierna: “TEN-E-verordening”) en in het bijzonder van artikel 5, lid 8, daarvan.

De vaststelling van de lijst van projecten van gemeenschappelijk belang, voor de toepassing van de gedelegeerde verordening, voldeed niet aan de vereisten van de TEN-E-verordening.

3.

Schending van artikel 10, lid 1, van het Verdrag inzake het Energiehandvest.

De verwijdering van AQUIND Interconnector van de Unielijst, en het ontbreken van motivering voor die verwijdering, vormen schendingen van verplichtingen uit hoofde van artikel 10, lid 1, van het Verdrag inzake het Energiehandvest om stabiele, billijke, en transparante voorwaarden te scheppen en investeringen eerlijk en billijk te behandelen.

4.

Schending van het recht op behoorlijk bestuur krachtens artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

In strijd met artikel 41 van het Handvest van de grondrechten, is de verwijdering van AQUIND Interconnector van de Unielijst niet onpartijdig verlopen en werd verzoeksters geen recht verleend om vóór de vaststelling van de gedelegeerde verordening te worden gehoord.

5.

Schending van het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling.

In strijd met het Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling werd AQUIND Interconnector ten opzichte van vergelijkbare voorstellen voor projecten van gemeenschappelijk belang (hierna: “PGB’s”) anders en oneerlijk behandeld, zonder dat er voor die ongelijke behandeling een objectieve rechtvaardiging bestond.

6.

Schending van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Het eenvoudigweg verwijderen van AQUIND Interconnector, als bestaande PGB in de ontwikkelingsfase, van de Unielijst zonder een gedetailleerde vergelijking van vergelijkbare projecten uit te voeren en zonder verzoeksters de kans te bieden om eventuele problemen te verhelpen, is onevenredig.

7.

Schending van de Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen.

De bestreden maatregel schendt verzoeksters’ gewettigd vertrouwen dat zij konden rekenen op hun opneming in de Unielijst en dat de Unielijst van PGB’s zou worden opgesteld in overeenstemming met de doelstellingen en verplichtingen van de TEN-E-verordening en met andere toepasselijke wettelijke vereisten.


(1)  PB 2020, L 74, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB 2013, L 115, blz. 39).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/29


Beroep ingesteld op 22 mei 2020 — Nosio/EUIPO — Tros del Beto (ACCUSÌ)

(Zaak T-300/20)

(2020/C 247/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nosio SpA (Mezzocorona, Italië) (vertegenwoordigers: J. Graffer, G. Rubino, A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Tros del Beto, SLU (Marçà, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk ACCUSÌ — inschrijvingsaanvraag nr. 16 014 921

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 maart 2020 in zaak R 871/2019-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

verklaren dat de tekens niet overeenstemmen;

de betrokken inschrijvingsaanvraag toewijzen.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/30


Beroep ingesteld op 19 mei 2020 — Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics en Jushi Egypt for Fiberglass Industry / Commissie

(Zaak T-301/20)

(2020/C 247/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Hengshi Egypt Fiberglass Fabrics SAE (Ain Sukhna, Egypte), Jushi Egypt for Fiberglass Industry SAE (Ain Sukhna) (vertegenwoordigers: B. Servais en V. Crochet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie van 1 april 2020 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte nietig verklaren, voor zover deze betrekking heeft op verzoeksters (1);

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

De door de Commissie gehanteerde methode voor de vaststelling van de productiekosten, de VAA-kosten en de winst van Hengshi, met het oog op de bepaling van de berekende normale waarde van die onderneming is in strijd met artikel 2, lid 5, en met de artikelen 2, leden 3, 6, 11, 12 en 9, lid 4, van de basisverordening.

2.

De door de Commissie gehanteerde methode voor de vaststelling van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges met betrekking tot verzoeksters is in strijd met de artikelen 3, leden 1, 2, 3, en 6 en 9, lid 4, van de basisverordening.


(1)  PB 2020, L 108, blz. 1.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/31


Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Del Valle Ruiz e.a./GAR

(Zaak T-302/20)

(2020/C 247/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Antonio Del Valle Ruiz (Mexico-Stad, Mexico) en 36 andere verzoekers (vertegenwoordigers: P. Rubio Escobar, R. Ruíz de la Torre Esporrín en B. Fernández García, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

nietigverklaring van besluit (SRB/EES/2020/52) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 17 maart 2020 om te bepalen of compensatie moet worden toegekend aan de aandeelhouders en crediteuren ten aanzien van wie de afwikkelingsmaatregelen aangaande Banco Popular Español, S.A. zijn genomen;

verwijzing van verweerder en de interveniënten die zijn conclusies geheel of gedeeltelijk ondersteunen, in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers zes middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 15, lid 1, onder g) van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (hierna: “verordening nr. 806/2014”). Gesteld wordt dat de voormalige aandeelhouders van Banco Popular door de afwikkelingsmaatregelen geen grotere verliezen hadden mogen lijden dan zij zouden hebben geleden bij liquidatie volgens een normale insolventieprocedure.

Tweede middel: schending van artikel 20, lid 16, van verordening nr. 806/2014. In het bestreden besluit is niet nagegaan of de voormalige aandeelhouders van Banco Popular beter zouden zijn behandeld als een normale insolventieprocedure, en niet een afwikkelingsprocedure, was geopend, aangezien de insolventieprocedure gelijk is gesteld aan een liquidatie. Bovendien is de waardering niet door een onafhankelijke persoon verricht.

Derde middel: schending van artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”), doordat de voormalige aandeelhouders van Banco Popular niet zijn gehoord voordat voor hen nadelige individuele maatregelen zijn genomen.

Vierde middel: schending van artikel 47 van het Handvest. Het recht van de voormalige aandeelhouders van Banco Popular op een doeltreffende voorziening in rechte is niet in acht genomen, waardoor zij in hun recht van verweer zijn geschaad.

Vijfde middel: schending van artikel 17 van het Handvest en van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangezien de aandeelhouders hun eigendomsrecht hebben verloren en dat verlies niet op billijke wijze is vergoed.

Zesde middel: schending van artikel 52 van het Handvest. De GAR is bij het ontnemen van het eigendomsrecht van de aandeelhouders buiten de wettelijk gestelde grenzen getreden.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/32


Beroep ingesteld op 15 mei 2020 — Arias Mosquera e.a./GAR

(Zaak T-303/20)

(2020/C 247/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: José María Arias Mosquera (Madrid, Spanje) en 28 andere verzoekers (vertegenwoordigers: P. Rubio Escobar, R. Ruíz de la Torre Esporrín, A. Menéndez Menéndez en B. Fernández García, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

nietigverklaring van besluit (SRB/EES/2020/52) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 17 maart 2020 om te bepalen of compensatie moet worden toegekend aan de aandeelhouders en crediteuren ten aanzien van wie de afwikkelingsmaatregelen aangaande Banco Popular Español, S.A. zijn genomen;

verwijzing van verweerder en de interveniënten die zijn conclusies geheel of gedeeltelijk ondersteunen, in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-302/20, Del Valle Ruiz e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/32


Beroep ingesteld op 20 mei 2020 — Molina Fernández/GAR

(Zaak T-304/20)

(2020/C 247/43)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Laura Molina Fernández (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: S. Rodríguez Bajón en A. Gómez-Acebo Dennes, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht het bestreden besluit nietig te verklaren.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep is gericht tegen besluit SRB/EES/2020/52 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 17 maart 2020 om te bepalen of compensatie moet worden toegekend aan de aandeelhouders en crediteuren ten aanzien van wie de afwikkelingsmaatregelen aangaande Banco Popular Español, S.A. zijn genomen.

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Volgens verzoekster is voldoende onderbouwd dat het waardering 3-verslag niet is opgesteld door een daadwerkelijk onafhankelijke taxateur, zoals is voorgeschreven in artikel 20, leden 16 tot en met 18, van verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

2.

Voorts is voldoende onderbouwd dat het waardering 3-verslag onrechtmatig is omdat de door Deloitte gebruikte analysemethode onjuist is, waardoor ook de bereikte conclusies onjuist zijn en verzoekster zwaar wordt geschaad in haar belangen. Ten onrechte ontvangt zij niet de compensatie waar zij recht op heeft.

3.

Bij de waardering 3 is uitgegaan van een onjuiste aanname met betrekking tot de financiële situatie van Banco Popular op het moment van de afwikkeling.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/33


Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Telefónica Germany/EUIPO — Google (LOOP)

(Zaak T-305/20)

(2020/C 247/44)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Telefónica Germany GmbH & Co. OHG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Fottner en M. Müller, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Google LLC (Mountain View, Californië, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk LOOP — Uniemerk nr. 5 842 166

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 maart 2020 in zaak R 281/2019-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder en andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, indien deze in de procedure intervenieert, in de kosten van de procedure voor het Gerecht en voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, en artikel 41, lid 2, onder a) en c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/34


Beroep ingesteld op 19 mei 2020 — Hijos de Moisés Rodríguez González/EUIPO — Ierland en Ornua (La Irlandesa 1943)

(Zaak T-306/20)

(2020/C 247/45)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Hijos de Moisés Rodríguez González, SA (Las Palmas de Gran Canaria, Spanje) (vertegenwoordiger: J. García Domínguez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Ierland en Ornua Co-operative Ltd (Dublin, Ierland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Marca figurativa La Irlandesa 1943 — Uniemerk nr. 12 043 436

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de grote kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2020 in zaak R 1499/2016-G

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder g), en artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/34


Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Calatrava Real State 2015/GAR

(Zaak T-307/20)

(2020/C 247/46)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Calatrava Real State 2015, S.L. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: P. Rubio Escobar, R. Ruíz de la Torre Esporrín en B. Fernández García, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

nietigverklaring van besluit (SRB/EES/2020/52) van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 17 maart 2020 om te bepalen of compensatie moet worden toegekend aan de aandeelhouders en crediteuren ten aanzien van wie de afwikkelingsmaatregelen aangaande Banco Popular Español, S.A. zijn genomen;

verwijzing van verweerder en de interveniënten die zijn conclusies geheel of gedeeltelijk ondersteunen, in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-302/20, Del Valle Ruiz e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, en zaak T-303/20, Arias Mosquera e.a./Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/35


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — EVH/Commissie

(Zaak T-312/20)

(2020/C 247/47)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: EVH GmbH (Halle [Saale], Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke en T. Heymann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019 waarbij de concentratie “RWE/E.ON Assets” verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, zaak M.8871 (PB 2020, C 111, blz. 1), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden de volgende middelen aangevoerd.

1.

Eerste middel: het goedkeuringsbesluit vertoont vormgebreken.

Concentratie M.8871, die bij het in casu bestreden besluit is goedgekeurd, is ten onrechte afgesplitst van de door RWE AG (RWE) en E.ON SE (E.ON) gevormde concentratie als geheel. De gehele transactie bestaat, behalve in de verwerving van productieactiva van E.ON door RWE (zaak M.8871), in de verwerving door RWE van een deelneming van 16,67 % in E.ON en in de overdracht door RWE van haar deelneming van 76,8 % in haar dochteronderneming innogy SE aan E.ON (zaak M.8870).

Verzoeksters rechten als belanghebbende zijn geschonden omdat verweerster de talrijke, in de loop van de procedure aan verweerster verstrekte aanwijzingen dat de concentratie de mededinging zou belemmeren weliswaar heeft aangenomen, maar deze aanwijzingen in de loop van de procedure en bij de vaststelling van het besluit niet inhoudelijk in aanmerking heeft genomen noch naar behoren heeft beoordeeld.

Verweerster heeft het besluit te laat en ontoereikend gemotiveerd.

2.

Tweede middel: verweerster heeft de feiten onvoldoende onderzocht en had een fase 2-procedure moeten inleiden indien zij de feiten naar behoren had onderzocht.

Bij de analyse van de toenemende marktmacht van RWE is enkel rekening gehouden met de hoeveelheid elektriciteit en met de capaciteit, zonder dat verweerster het noodzakelijke eigen detailonderzoek heeft verricht dat betrekking heeft op aanvullende indicatoren zoals het wegvallen van de rechtstreekse concurrent E.ON, de Residual Supply Index (RSI)-indicator — die de uitdrukking vormt van de mate waarin een aanbieder absoluut noodzakelijk is opdat aan de vraag kan worden voldaan — of de concentratiegraad van de markt.

Verweerster heeft voor de beoordeling van de gevolgen van de concentratie een te korte periode in aanmerking genomen wat zowel de afgelopen als de toekomstige periode betreft, en is aldus voorbijgegaan aan de investeringscycli op lange termijn in de energiesector.

De marktmacht is op onjuiste wijze vastgesteld, aangezien de talrijke verstrengelingen tussen RWE en E.ON op de energiemarkt niet in de beschouwing zijn betrokken, maar in de plaats daarvan capaciteiten uit de Reverse-Carve-out uit zaak M.8870 met elkaar zijn verrekend.

Het onderzoek is in zijn geheel beperkt tot het heden en bij dit onderzoek zijn de gevolgen voor de volgende jaren (bijvoorbeeld door de toenemende opwekking van groene stroom en het uitfaseren van steenkool) buiten beschouwing gelaten, hetgeen onrechtmatig is. Daardoor kon verweerster helemaal niet vaststellen of er een gevaar bestond dat de mededinging blijvende schade zou worden toegebracht.

3.

Derde middel: verweerster heeft een inhoudelijk kennelijk onjuiste beoordeling verricht door de concentratie — mede ten gevolge van haar ontoereikende onderzoek — verenigbaar met de mededinging te achten.

Verweerster heeft de omstandigheid dat E.ON permanent verdwijnt als concurrent van RWE, ten onrechte niet beoordeeld.

Verweerster heeft miskend dat de tussen E.ON en RWE overeengekomen opdeling van de verschillende fasen van waardeschepping in de energiesector, die inhoudelijk verband houdt met de concentratie in haar geheel, een beperking van de mededinging inhoudt en niet verenigbaar is met artikel 101 VWEU.

Verweerster heeft ten onrechte geen bezwaar gemaakt tegen de toename van de marktmacht van RWE op de primaire afzetmarkt.

Ten slotte is bij de vaststelling van het besluit ten onrechte ook geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen voor de mededinging die voortvloeien uit het feit dat E.ON wegvalt als concurrent bij de productie van en de groothandel in elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, alsmede bij het verrichten van systeemdiensten zoals energiebalancering.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/36


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Stadtwerke Leipzig/Commissie

(Zaak T-313/20)

(2020/C 247/48)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stadtwerke Leipzig GmbH (Leipzig, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke en T. Heymann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019 waarbij de concentratie “RWE/E.ON Assets” verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, zaak M.8871 (PB 2020, C 111, blz. 1), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden drie middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-312/20, EVH/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/36


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — GWS Stadtwerke Hameln/Commissie

(Zaak T-314/20)

(2020/C 247/49)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GWS Stadtwerke Hameln GmbH (Hamelen, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke en T. Heymann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019 waarbij de concentratie “RWE/E.ON Assets” verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, zaak M.8871 (PB 2020, C 111, blz. 1), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden drie middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-312/20, EVH/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/37


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — TEAG/Commissie

(Zaak T-315/20)

(2020/C 247/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TEAG Thüringer Energie AG (Erfurt, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke en T. Heymann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019 waarbij de concentratie “RWE/E.ON Assets” verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, zaak M.8871 (PB 2020, C 111, blz. 1), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden drie middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-312/20, EVH/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/37


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Naturstrom/Commissie

(Zaak T-316/20)

(2020/C 247/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Naturstrom AG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: I. Zenke en T. Heymann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019 waarbij de concentratie “RWE/E.ON Assets” verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, zaak M.8871 (PB 2020, C 111, blz. 1), nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden drie middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-312/20, EVH/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/38


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Mainova/Commissie

(Zaak T-320/20)

(2020/C 247/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mainova AG (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schalast, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019, zaaknr. M.8871, nietig verklaren;

de zaak overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voegen voor het eindarrest met beroepen die eveneens betrekking hebben op besluit M.8871, wegens inhoudelijke cumulatieve verknochtheid;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden de volgende middelen aangevoerd.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften

In het kader van het eerste middel wordt aangevoerd dat verweerster in het door haar vastgestelde besluit dat thans wordt bestreden wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden. Tot deze vormvoorschriften behoren alle procedureregels die bij de totstandkoming van de bestreden rechtshandeling in acht hadden moeten worden genomen. Met name heeft verweerster algemene beginselen van het Unierecht geschonden door verzoekster te beletten om haar rechten als belanghebbende uit te oefenen. Meer bepaald heeft verweerster verzoekster belet om gebruik te maken van haar rechtsbeschermingsmogelijkheden en heeft zij haar op onrechtmatige wijze belet om inzage te nemen van het dossier.

2.

Tweede middel: schending van de bepalingen van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1)

In het kader van het tweede middel wordt aangevoerd dat verweerster de Verdragen van de Europese Unie en de bepalingen van de concentratieverordening heeft geschonden door de geplande concentratie op kunstmatige wijze te splitsen. Met name heeft verweerster bepaalde procedurevoorschriften op het gebied van concentraties niet in acht genomen, waardoor zij voor de beslissing relevante omstandigheden niet of op onjuiste wijze in aanmerking heeft genomen. In dit verband heeft zij met name de juridische, economische en feitelijke samenhang van de geplande concentratie als geheel miskend, de transactie onjuist aangemerkt als asset swap, geen rekening gehouden met de gevolgen voor de mededinging die worden teweeggebracht doordat RWE AG een deelneming van 16,67 % in E.ON SE verkrijgt, en de mededingingsrechtelijke gevolgen van de transactie onjuist beoordeeld.

Met name heeft verweerster nagelaten om de markt naar behoren af te bakenen. Bovendien is zij bij de beoordeling van de gevolgen van de transactie uitgegaan van een onjuiste beoordelingsmarge en heeft zij een onjuiste beoordeling verricht met betrekking tot de door die transactie teweeggebrachte stimulansen voor RWE om bewust de productiecapaciteiten te beperken. In zoverre komt verweerster tot de onjuiste slotsom dat de concentratie ten eerste afzonderlijk kon worden onderzocht en ten tweede geen nadelige gevolgen heeft voor de mededinging binnen de Unie.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/39


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — enercity/Commissie

(Zaak T-321/20)

(2020/C 247/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: enercity AG (Hannover, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schalast, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019, zaaknr. M.8871, nietig verklaren;

de zaak overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voegen voor het eindarrest met beroepen die eveneens betrekking hebben op besluit M.8871, wegens inhoudelijke cumulatieve verknochtheid;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden twee middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-320/20, Mainova/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/39


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Stadtwerke Frankfurt am Main/Commissie

(Zaak T-322/20)

(2020/C 247/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stadtwerke Frankfurt am Main Holding GmbH (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schalast, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verweersters besluit van 26 februari 2019, zaaknr. M.8871, nietig verklaren;

de zaak overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voegen voor het eindarrest met beroepen die eveneens betrekking hebben op besluit M.8871, wegens inhoudelijke cumulatieve verknochtheid;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep worden twee middelen aangevoerd die in wezen identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-320/20, Mainova/Commissie.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/40


Beroep ingesteld op 26 mei 2020 — Yongkang Kugooo Technology/EUIPO — Ford Motor Company (kugoo)

(Zaak T-324/20)

(2020/C 247/55)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yongkang Kugooo Technology Co. Ltd (Yongkang, China) (vertegenwoordiger: P. Pérot, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ford Motor Company (Dearborn, Michigan, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk kugoo — inschrijvingsaanvraag nr. 17 007 741

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 maart 2020 in zaak R 65/2019-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

afwijzing van de oppositie van andere partij in de procedure voor de kamer van beroep en toewijzing van de aanvraag tot inschrijving van Uniebeeldmerk kugoo nr. 17 007 741;

verwijzing van andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten, alsook de taksen en alle kosten die verzoekster heeft gemaakt voor het EUIPO en het Gerecht.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/41


Beroep ingesteld op 27 mei 2020 — Bibita Group/EUIPO — Benkomers (Drinkflessen)

(Zaak T-326/20)

(2020/C 247/56)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bibita Group (Tirana, Albanië) (vertegenwoordiger: C. Seyfert, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Benkomers OOD (Sofia, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 3 797 091-0001 (Drinkflessen)

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 27 april 2020 in zaak R 1070/2018-3

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

nietigverklaring van het onder nummer 3 797 091-0001 ingeschreven betwiste gemeenschapsmodel wegens alle in dit beroep aangevoerde redenen;

verweerder en de houder verwijzen in de kosten van de procedure voor de derde kamer van beroep, overeenkomstig artikel 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht;

verwijzing van het EUIPO en eventueel andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in alle kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 25, lid 1, onder d), juncto artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/41


Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — 4B Company/EUIPO — Deenz [Hangertjes (juwelen)]

(Zaak T-329/20)

(2020/C 247/57)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: 4B Company Srl (Montegiorgio, Italië) (vertegenwoordiger: G. Brogi, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Deenz Holding Ltd (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel nr. 2 100-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 19 maart 2020 in zaak R 2449/2018-3

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen voor zover daarbij de beslissing van de nietigheidsafdeling is vernietigd, de aanvraag tot handhaving van Gemeenschapsmodel nr. 21 00-0001 in gewijzigde vorm is toegewezen en de inschrijving van het model in gewijzigde vorm in het register en de publicatie ervan in het Gemeenschapsmodellenblad is gelast, met dien verstande dat de beslissing van de nietigheidsafdeling van 15 oktober 2018 in zaak ICD 10 654 is bevestigd;

het EUIPO te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending en onjuiste uitlegging van artikel 25, lid 6, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/42


Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — Laboratorios Ern/EUIPO — Le-Vel Brands (Le-Vel)

(Zaak T-331/20)

(2020/C 247/58)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Laboratorios Ern, SA (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Correa Rodríguez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Le-Vel Brands LLC (Frisco, Texas, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk Le-Vel — inschrijvingsaanvraag nr. 15 229 974

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 maart 2020 in zaak R 2113/2019-4

Conclusies

de bestreden beslissing te vernietigen;

de aanvraag voor een merk van de Europese Unie “Le-vel”, nr. 15 229 974, af te wijzen voor alle waren en diensten van de klassen 3 en 35;

het EUIPO en interveniënte (indien Le-Vel Brands, LLC. besluit te interveniëren in de onderhavige procedure) te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/43


Beroep ingesteld op 29 mei 2020 — KH/EDEO

(Zaak T-334/20)

(2020/C 247/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: KH (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van 24 juli 2019 nietig te verklaren waarbij zij is overgeplaatst naar het hoofdkantoor en zij slechts van 1 september tot en met 31 december 2019 werd geacht op dienstreis te zijn;

het besluit van 29 juli 2019 nietig te verklaren tot afwijzing van het onder kenmerk [vertrouwelijk] ingeschreven verzoek om bijstand dat zij op 29 maart 2019 had ingediend wegens het bestaan van feiten van psychisch geweld van haar chef [vertrouwelijk] (1) jegens haar;

het beoordelingsrapport over 2019 (periode 2018) van 3 oktober 2019 nietig te verklaren waarin een ontoereikendheid wordt vastgesteld;

het besluit van 4 november 2019 nietig te verklaren om wegens een zogenoemd ontoereikend beoordelingsrapport geen automatische salaristrapverhoging toe te passen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van het beroep voert verzoekster drie reeksen middelen aan.

1.

Drie middelen tegen het besluit tot overplaatsing:

Eerste middel: niet-nakoming van de zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur;

Tweede middel: ontbreken van een effectief recht om te worden gehoord;

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting in de motivering van de nota van 2 april 2019.

2.

Vijf middelen tegen het besluit tot afwijzing van haar verzoek om bijstand:

Eerste middel: niet-nakoming van de zorgplicht;

Tweede middel: schending van artikel 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”);

Derde middel: onjuiste uitlegging van artikel 12 bis van het Statuut en onjuiste rechtsopvatting;

Vierde middel: schending van het recht om op doeltreffende wijze te worden gehoord;

Vijfde middel: onjuiste beoordeling van de onderzochte elementen.

3.

Vier middelen tegen het beoordelingsrapport:

Eerste middel: tegenstrijdigheden in het standpunt van EDEO;

Tweede middel: niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid en neutraliteit;

Derde middel: niet-nakoming van de bijstands- en de zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur;

Vierde middel: ontbreken van motivering en schending van de rechten van de verdediging.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/44


Beroep ingesteld op 28 mei 2020 — Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak T-335/20)

(2020/C 247/60)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Pavliš, O. Serdula en J. Vláčil, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1 van uitvoeringsbesluit (EU) CCI 2014CZ06RDNP001 van de Commissie van 30 maart 2020 betreffende de schorsing van de tussentijdse betalingen die verband houden met het plattelandsontwikkelingsprogramma van de Tsjechische Republiek voor de periode 2014-2020 en die betrekking hebben op de betalingen die zijn verricht in de periode tussen 16 oktober en 31 december 2018 [kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 1857 final];

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij één middel aan, te weten schending van artikel 41, lid 1, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1). De Commissie is immers ten onrechte van oordeel dat de subsidie waarop de geschorste betaling betrekking heeft, werd toegekend in strijd met de nationale bepalingen. Evenwel kon er geen sprake zijn van een inbreuk op de betreffende nationale bepalingen aangezien die geenszins betrekking hebben op het type subsidies waarop de geschorste betaling ziet.


(1)  PB 2013, L 347, blz. 549.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/44


Beroep ingesteld op 3 juni 2020 — Galván Fernández-Guillén / GAR

(Zaak T-340/20)

(2020/C 247/61)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: José María Galván Fernández-Guillén (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Romero Rey en I. Salama, advocaten)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

besluit SRB/EES/2020/52 van 17 maart 2020, om te bepalen of compensatie moet worden toegekend aan de aandeelhouders en crediteuren ten aanzien van wie de afwikkelingsmaatregelen aangaande Banco Popular Español S.A. zijn genomen (SRB/EES/2020/52), nietig verklaren;

de GAR verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Het eerste middel is ontleend aan schending van het fundamenteel recht op privé-eigendom, aangezien Banco Popular ten tijde van de afwikkeling een positieve nettowaarde had, waardoor de ontneming van aanspraken zonder compensatie niet gerechtvaardigd was.

Het tweede middel betreft schending van het eigendomsrecht, aangezien de afwikkeling van Banco Popular niet is goedgekeurd op basis van duidelijke waarderingscriteria, en met terugwerkende kracht toepassing is gegeven aan nieuwe criteria, die zijn goedgekeurd bij gedelegeerde verordening (EU) 2018/344 van de Commissie (1), welke pas op 29 maart 2018, dat wil zeggen acht maanden na de afwikkeling van Banco Popular, in werking is getreden.

Het derde middel is gebaseerd op het gebrek aan onafhankelijkheid van Deloitte bij de uitvoering van waardering 3, die de enige basis vormt voor besluit JUR/EES/2020/52, aangezien diezelfde accountant ook voorlopige waardering 2 had uitgevoerd.

Het vierde middel is ontleend aan schending van het recht van verdediging, aangezien de GAR bepaalde informatie als vertrouwelijk blijft behandelen en blijft weigeren deze ter beschikking te stellen van de aandeelhouders en schuldeisers van Banco Popular, onder het voorwendsel dat “de openbaarmaking ervan het recht van verdediging van de onderneming in de lopende contentieuze procedure zou kunnen schenden”.


(1)  Gedelegeerde verordening (EU) 2018/344 van de Commissie van 14 november 2017 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen tot specificatie van de criteria betreffende de methoden voor de waardering van het verschil in behandeling bij afwikkeling (PB 2018, L 67, blz. 3).


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/45


Beroep ingesteld op 3 juni 2020 — El Corte Inglés/EUIPO — Unión Detallistas Españoles (unit)

(Zaak T-344/20)

(2020/C 247/62)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, S.A. (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. L. Rivas Zurdo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Unión Detallistas Españoles S. Coop. Unide (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk unit — inschrijvingsaanvraag nr. 16 542 078

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2020 in zaak R 2005/2019-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

de kamer van beroep heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet vast te stellen dat het bewijs van gebruik ontoereikend was wegens onvoldoende of geen bewijs van gebruik in verhouding tot de verkoopcijfers, voor de relevante periode, van de Spaanse merken nr. 1795078 en nr. 2289074, waarvoor het bewijs van gebruik moest worden geleverd, en door derhalve te oordelen dat er gevaar voor verwarring van de merken bestond bij een deel van de consumenten;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/46


Beroep ingesteld op 4 juni 2020 — Robert Klingel/EUIPO (MEN+)

(Zaak T-345/20)

(2020/C 247/63)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Robert Klingel OHG (Pforzheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Zick, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk MEN+ — inschrijvingsaanvraag nr. 17 985 949

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 27 maart 2020 in zaak R 1906/2019-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing, voor zover deze voor verzoekster bezwarend is;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, inzonderheid gelezen in samenhang met artikel 95 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/46


Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — Freistaat Bayern/EUIPO (GEWÜRZSOMMELIER)

(Zaak T-348/20)

(2020/C 247/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Freistaat Bayern (Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Altmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk GEWÜRZSOMMELIER — inschrijvingsaanvraag nr. 18 020 504

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 maart 2020 in zaak R 2430/2019-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/47


Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — St. Hippolyt/EUIPO — Raisioaqua (Vital like nature)

(Zaak T-351/20)

(2020/C 247/65)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: St. Hippolyt Holding GmbH (Dielheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Raisioaqua Oy (Raisio, Finland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Vital like nature — inschrijvingsaanvraag nr. 17 165 002

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 9 maart 2020 in zaak R 1279/2020-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/48


Beroep ingesteld op 5 juni 2020 — St. Hippolyt/EUIPO — Elephant (Strong like nature)

(Zaak T-352/20)

(2020/C 247/66)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: St. Hippolyt Holding GmbH (Dielheim, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Gail, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Elephant Co. Preduzeće za proizvodnju, unutrašnju i spoljnu trgovinu d.o.o. (Belgrado, Servië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Strong like nature — inschrijvingsaanvraag nr. 17 494 071

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 27 maart 2020 in zaak R 1909/2019-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


Rectificaties

27.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/49


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-220/20

( Publicatieblad van de Europese Unie C 201 van 15 juni 2020 )

(2020/C 247/67)

De mededeling in het Publicatieblad in zaak T-220/20, JL/Commissie, wordt als volgt gelezen:

“Beroep ingesteld op 16 april 2020 — Kerstens/Commissie

(Zaak T-220/20)

(2020/C 201/57)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Petrus Kerstens (La Forclaz, Zwitserland) (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie (TABG) van 11 juli 2019 om verzoeker een waarschuwing te geven nietig te verklaren;

het besluit van de Europese Commissie (TABG) van 27 maart 2017 om het geval [vertrouwelijk(1) weer op te nemen nietig te verklaren;

de Europese Commissie te veroordelen tot betaling van een totale vergoeding van 30 000 EUR aan verzoeker ter vergoeding van bijzondere immateriële schade;

de verwerende partij krachtens artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in de kosten van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU, dat wil zeggen maatregelen die ongeschikt zijn ter uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring van het Gerecht, en schending van het “non bis in idem”-beginsel.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU, van het beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder de verplichting van een onpartijdige en eerlijke behandeling van zaken, schending van het vermoeden van onschuld en van de rechten van de verdediging.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU, van de procedureregels voor administratieve onderzoeken en tuchtprocedures alsmede niet-nakoming van de motiveringsplicht.

4.

Vierde middel, ontleend aan een verzoek om een bijzondere vergoeding naar aanleiding van de hierboven genoemde onregelmatigheden.”.

(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.