ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 164

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
13 mei 2020


Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 164/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.9774 — Bain Capital Investors/Neuberger Berman/Engineering Ingegneria Informatica) ( 1 )

1

2020/C 164/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.9822 — Bridgepoint/Groupe Financière CEP) ( 1 )

2

2020/C 164/03

Mededeling van de Commissie — Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak

3


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 164/04

Wisselkoersen van de euro — 12 mei 2020

16

2020/C 164/05

Mededeling van de Commissie — Bekendmaking van het totale aantal emissierechten in omloop in 2019 voor de toepassing van de marktstabiliteitsreserve in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde EU-regeling voor de emissiehandel

17

2020/C 164/06

Mededeling van de Commissie inzake een actieplan voor een alomvattend EU‐beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme

21

2020/C 164/07

Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels Gemiddelde kosten van verstrekkingen

34


 

V   Bekendmakingen

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2020/C 164/08

Bekendmaking van een enig document dat is gewijzigd naar aanleiding van de goedkeuring van een minimale wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

36


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.9774 — Bain Capital Investors/Neuberger Berman/Engineering Ingegneria Informatica)

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 164/01)

Op 30 april 2020 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32020M9774. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/2


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.9822 — Bridgepoint/Groupe Financière CEP)

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 164/02)

Op 7 mei 2020 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Frans en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR‐Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32020M9822. EUR‐Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/3


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak

(2020/C 164/03)

1.   INLEIDING

1.

Op 19 maart 2020 heeft de Commissie haar mededeling “Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak” (1) (“de tijdelijke kaderregeling”) vastgesteld. Op 3 april 2020 heeft zij een eerste wijziging vastgesteld waardoor er steun kan gaan naar het versnellen van onderzoek naar, het testen en de productie van voor COVID‐19 relevante producten, naar het beschermen van banen en naar de verdere ondersteuning van de economie tijdens de huidige crisis (2).

2.

Een gerichte en evenredige toepassing van het EU-staatssteuntoezicht biedt de garantie dat nationale maatregelen de tijdens de COVID‐19-uitbraak getroffen ondernemingen doeltreffend ondersteunen en dat tegelijk buitensporige verstoringen van de interne markt beperkt blijven, de integriteit van de interne markt in stand wordt gehouden en een gelijk speelveld verzekerd blijft. Een en ander zal helpen om de economische activiteit tijdens de COVID‐19-uitbraak gaande te houden en zal de economie een goede springplank bieden om de crisis te boven te komen, zonder dat het belang uit het oog wordt verloren van de totstandbrenging van de groene en digitale transitie, in overeenstemming met EU-recht en ‐doelstellingen.

3.

Doel van deze mededeling is aan te geven welke aanvullende tijdelijke staatssteunmaatregelen de Commissie, in het licht van de COVID‐19-uitbraak, als verenigbaar uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) beschouwt.

4.

Allereerst is de Commissie van mening dat verder levensvatbare niet-financiële ondernemingen die nu een tijdelijke liquiditeitscrisis als gevolg van de COVID‐19-uitbraak doormaken, misschien voor de langere termijn met solvabiliteitsproblemen zullen kampen. Voor een groot aantal van deze ondernemingen hebben de noodmaatregelen die zijn opgetuigd om de verspreiding van COVID‐19-uitbraak in te dijken, geleid tot een afname of zelfs opschorting van hun productie van goederen en/of levering van diensten, alsmede tot een aanzienlijke vraagschok. De daardoor ontstane verliezen zullen doorwerken in een daling van het eigen vermogen van ondernemingen en zullen een negatief effect hebben op hun mogelijkheden om leningen te krijgen van financiële instellingen.

5.

Wanneer ondernemingen hun eigen vermogen zien slinken terwijl er op markten weinig vraag is en het aanbod verstoord is, neemt het risico toe op een zware economische neergang, die de hele EU-economie voor langere tijd dreigt te treffen. Doelgerichte overheidsmaatregelen waarbij ondernemingen eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten worden verschaft, kunnen voor de EU-economie het risico van een aanzienlijk aantal insolventies verminderen. Een en ander kan helpen om de economische activiteit gedurende de COVID‐19-uitbraak gaande te houden en om nadien het economische herstel te schragen.

6.

Daarom wordt in deze mededeling uiteengezet op basis van welke criteria in het kader van de staatssteunvoorschriften de lidstaten overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten mogen verschaffen aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd. Doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die vóór de COVID‐19-uitbraak levensvatbaar waren, door de disruptie van de economie de markt verlaten terwijl dat eigenlijk niet hoefde. Herkapitalisaties mogen dus niet hoger zijn dan het minimum dat noodzakelijk is om de levensvatbaarheid van de begunstigde ervan te garanderen, en mogen niet verder gaan dan het herstel van de kapitaalstructuur van de begunstigde zoals die bestond vóór de COVID‐19-uitbraak.

7.

De Commissie beklemtoont dat het verschaffen van nationale overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd — in het kader van regelingen of in specifieke individuele gevallen — alleen kan worden overwogen indien geen andere geschikte oplossing kan worden gevonden en mits daaraan strenge voorwaarden zijn gekoppeld. De reden daarvoor is dat dergelijke instrumenten de concurrentie tussen ondernemingen zeer sterk verstoren. Aan dergelijke maatregelen moeten dus ook heldere voorwaarden worden gekoppeld wat betreft de toetreding tot, de beloning van en de exit door de Staat uit de betrokken ondernemingen, strikte governancebepalingen en passende maatregelen om eventuele concurrentieverstoringen beperkt te houden.

8.

Indien, rekening houdende met het gemeenschappelijke EU-belang, steun op EU-niveau zou worden toegekend, kan het risico op verstoring van de interne markt geringer zijn, en zouden dan misschien minder strenge voorwaarden hoeven te worden opgelegd. De Commissie is van mening dat aanvullende steun en middelen op EU-niveau noodzakelijk zijn om te voorkomen dat deze wereldwijde symmetrische crisis omslaat in een asymmetrische schok die de lidstaten treft die minder ruimte hebben om hun economie te stutten, en die ten koste gaat van het concurrentievermogen van de EU als geheel.

9.

Voor de groene transitie en de digitale transformatie zal een centrale en prioritaire rol weggelegd zijn om tot een succesvol herstel te komen. De Commissie juicht de stappen toe die lidstaten hebben gezet om die uitdagingen mee te nemen bij het vormgeven van nationale ondersteuningsmaatregelen en wijst hen nogmaals op hun verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat die maatregelen geen hinderpaal zijn om de klimaat- en digitaliseringsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken. Voorts tekent de Commissie aan dat wanneer nationale steunmaatregelen zodanig worden vormgegeven dat deze voldoen aan de EU-beleidsdoelstellingen inzake de groene en digitale transformatie van hun economieën, dit het pad is naar duurzamere groei op lange termijn en de transformatie helpt te maken naar de overeengekomen doelstelling om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken. In deze context van steun om een ernstige verstoring in de economie van lidstaten op te heffen, is het in hoofdzaak aan de lidstaten om nationale steunmaatregelen zodanig vorm te geven dat daarmee hun beleidsdoelstellingen worden behaald. Voor steun op grond van deze mededeling moeten grote ondernemingen rapporteren over de vraag hoe met de ontvangen steun hun activiteiten worden gesteund in overeenstemming met EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie.

10.

Voorts overweegt een aantal lidstaten momenteel een aandelenbelang te nemen in strategische ondernemingen, zodat de bijdrage van die ondernemingen aan het goede functioneren van de EU-economie niet in het gedrang komt. De Commissie herhaalt dat het VWEU neutraal is ten aanzien van openbaar of particulier eigendom (artikel 345 VWEU). Indien lidstaten bestaande aandelen van ondernemingen verwerven tegen marktprijs of op voet van gelijkheid samen met particuliere aandeelhouders investeren, vormt zulks normaal gesproken geen staatssteun (3). Evenmin zou er sprake zijn van staatssteun indien lidstaten besluiten om nieuw uitgegeven aandelen te verwerven en/of ondernemingen andere vormen van kapitaalsteun of hybride kapitaalinstrumenten verschaffen op marktvoorwaarden, d.w.z. op voorwaarden waarbij het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie (MEOP) in acht wordt genomen.

11.

De Commissie herhaalt ook dat er nog een aantal andere instrumenten zijn om met acquisities van strategische ondernemingen om te gaan. In haar mededeling van 25 maart 2020 (4) heeft de Commissie de lidstaten die al beschikken over een bestaand instrument om buitenlandse directe investeringen te screenen, opgeroepen om volop van dergelijke instrumenten gebruik te maken om te beletten dat kapitaalstromen uit niet-EU-landen de veiligheid of de openbare orde in de EU kunnen ondermijnen. De Commissie heeft ook een oproep gedaan aan lidstaten die momenteel geen screeningmechanisme hebben of waarvan de screeningsmechanismen niet alle betrokken transacties bestrijken, om een volwaardig screeningmechanisme op te zetten, met volledige inachtneming van het Unierecht, met inbegrip van de verordening screening FDI (5) en het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU), en internationale verplichtingen.

12.

In de tweede plaats is de Commissie van mening dat ook achtergestelde schuld een geschikt middel kan zijn om ondernemingen te ondersteunen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd. Meer bepaald is dit een minder verstorend instrument dan eigen vermogen of hybride kapitaal, omdat het niet in eigen vermogen kan worden omgezet wanneer de onderneming in going concern is. Daarom wordt in deze mededeling voor de lidstaten in punt 3.3 van de tijdelijke kaderregeling (dat over schuldinstrumenten gaat) de mogelijkheid ingevoegd om ook in deze vorm steun toe te kennen, mits aanvullende garanties voorhanden zijn om het gelijke speelveld op de interne markt te beschermen. Indien echter achtergestelde schuld de in punt 3.3 bepaalde plafonds overschrijdt, dient die maatregel met achtergestelde schuld, om een gelijke behandeling te garanderen, te worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden voor COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen die in punt 3.11 aan de orde komen.

13.

In de derde plaats is uit de toepassing van de tijdelijke kaderregeling gebleken dat een aantal verschrijvingen dient te worden gecorrigeerd en dat aanvullende verduidelijkingen en wijzigingen nodig zijn met betrekking tot sommige bepalingen in punt 3.1, punt 3.2, punt 3.3, punt 3.4, punt 3.7, punt 4 en punt 5.

14.

Ten slotte erkent de Commissie dat voor een succesvol herstel aanvullende grootschalige private en publieke investeringen nodig zullen zijn om de uitdagingen aan te gaan en de kansen aan te grijpen die van de groene en digitale transitie uitgaan. In dit verband herhaalt de Commissie dat deze wijziging van de tijdelijke kaderregeling eerder een aanvulling is op, dan een vervanging van bestaande mogelijkheden waarover de lidstaten beschikken om in het kader van de EU-staatssteunvoorschriften steun te verlenen. Wat bijvoorbeeld kapitaalsteun betreft, met name aan innovatieve ondernemingen, bieden de richtsnoeren risicofinanciering van de Commissie (6) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (7) de lidstaten ruime mogelijkheden.

15.

De lidstaten kunnen ook beslissen om groene en digitale innovatie en investeringen te ondersteunen en om het niveau van milieubescherming te verhogen in overeenstemming met bestaande staatssteunvoorschriften (8). Zoals de Commissie al in haar mededeling van 14 januari 2020 had aangekondigd, worden de desbetreffende staatssteunvoorschriften, met name de richtsnoeren milieu- en energiesteun, tegen 2021 herzien in het licht van de beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en zullen zij een kostenefficiënte en sociaal inclusieve transitie naar klimaatneutraliteit tegen 2050 ondersteunen. Aldus zal worden bijgedragen aan een herstelstrategie voor de Europese economie die de belangrijke dubbele groene en digitale transitie waarmaakt in lijn met EU-doelstellingen en nationale doelstellingen.

2.   WIJZIGINGEN VAN DE TIJDELIJKE KADERREGELING

16.

De volgende wijzigingen van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak worden van kracht vanaf 8 mei 2020.

17.

Punt 7 wordt vervangen door:

“7.

Als banken als gevolg van de COVID‐19-uitbraak buitengewone openbare financiële steun (zie artikel 2, lid 1, punt 28, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 3, lid 1, punt 29, van de GAM-verordening) nodig zouden hebben in de vorm van liquiditeit, een herkapitalisatie of een maatregel ten behoeve van probleemactiva, zal moeten worden beoordeeld of de maatregel voldoet aan de voorwaarden van artikel 32, lid 4, onder d), i), ii) of iii), van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 18, lid 4, onder d), i), ii) of iii), van de GAM-verordening. Indien aan deze laatste voorwaarden is voldaan, zou de bank die deze buitengewone openbare financiële steun ontvangt, niet worden geacht te falen of waarschijnlijk te falen. In zoverre dergelijke maatregelen betrekking hebben op problemen in verband met de COVID‐19-uitbraak, zouden zij worden geacht onder punt 45 van de bankenmededeling 2013 te vallen (9), waarin een uitzondering wordt gemaakt op het vereiste van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.”.

18.

Punt 9 wordt vervangen door:

“9.

De COVID‐19-uitbraak brengt het risico mee van een ernstige neergang van de hele economie van de EU, waardoor bedrijven, banen en huishoudens worden getroffen. Goed gerichte overheidssteun is nodig om ervoor te zorgen dat er voldoende liquiditeit beschikbaar blijft op de markten om de schade aan gezonde ondernemingen te herstellen en om de continuïteit van de economische activiteit tijdens en na de COVID‐19-uitbraak te waarborgen. Voorts kunnen lidstaten beslissen om bedrijven in de reis- en toeristische sector te steunen zodat kan worden voldaan aan de aanvragen tot terugbetaling vanwege de COVID‐19-uitbraak, en de rechten van passagiers en consumenten beschermd zijn en een gelijke behandeling van passagiers en reizigers gegarandeerd is. Gezien de beperkte omvang van de EU-begroting zal de belangrijkste respons uit de nationale begrotingen van de lidstaten moeten komen. De EU-regels inzake staatssteun stellen de lidstaten in staat burgers en bedrijven, met name kmo’s, die economische moeilijkheden ondervinden als gevolg van de COVID‐19-uitbraak, snel en doeltreffend te ondersteunen.”.

19.

Punt 13 wordt vervangen door:

“13.

De lidstaten mogen ook steunmaatregelen opzetten in overeenstemming met groepsvrijstellingsverordeningen (10), zonder dat de Commissie hierbij betrokken is.”.

20.

Punt 20 wordt vervangen door:

“20.

Tijdelijke steunmaatregelen die onder deze mededeling vallen, mogen onderling worden gecumuleerd in overeenstemming met de bepalingen van de specifieke punten van deze mededeling. Tijdelijke steunmaatregelen die onder deze mededeling vallen, mogen worden gecumuleerd met steun op grond van de-minimisverordeningen (11) of met steun op grond van groepsvrijstellingsverordeningen (12), op voorwaarde dat de bepalingen en cumuleringsregels van die verordeningen in acht worden genomen.”.

21.

Een punt 20 bis wordt ingevoegd:

“20 bis.

Steun aan kredietinstellingen en financiële instellingen mag niet aan deze mededeling worden getoetst, behalve wat betreft: i) indirecte voordelen voor kredietinstellingen of financiële instellingen die steun doorgeven in de vorm van leningen of garanties op grond van de punten 3.1 tot en met 3.3, met inachtneming van de garanties van punt 3.4, en ii) steun op grond van punt 3.10 op voorwaarde dat de regeling niet uitsluitend op personeelsleden uit de financiële sector is gericht.”.

22.

De titel van punt 3.1 wordt vervangen door:

“3.1.

Beperkte steunbedragen”.

23.

In punt 22 wordt voetnoot 16 vervangen door:

“Indien de steun in de vorm van een belastingvoordeel wordt toegekend, moet de belastingverplichting waarvoor dat voordeel wordt toegekend, uiterlijk 31 december 2020 zijn ontstaan.”.

24.

Punt 23 bis wordt vervangen door:

“23 bis.

Indien een onderneming actief is in verschillende sectoren waarvoor verschillende maximumbedragen gelden overeenkomstig punt 22, onder a), en punt 23, onder a), moet de betrokken lidstaat er met passende middelen, zoals een boekhoudkundige scheiding, voor zorgen dat voor elk van die activiteiten het desbetreffende plafond in acht wordt genomen en dat het totale maximumbedrag van 800 000 EUR per onderneming niet wordt overschreden. Indien een onderneming actief is in de sectoren die onder punt 23, onder a), vallen, mag het totale maximumbedrag van 120 000 EUR per onderneming niet worden overschreden.”.

25.

Een punt 24 bis wordt ingevoegd:

“24 bis.

Op grond van punt 3.2 toegekende steun mag niet worden gecumuleerd met op grond van punt 3.3 voor de hoofdsom van de onderliggende lening toegekende steun, noch omgekeerd. Op grond van punt 3.2 en punt 3.3 toegekende steun mag voor verschillende leningen worden gecumuleerd op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d), of punt 27, onder d), bepaalde plafonds niet overschrijdt. Een begunstigde kan parallel meerdere maatregelen op grond van punt 3.2 genieten op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d) en e), bepaalde plafonds niet overschrijdt.”.

26.

In punt 25, onder d), wordt punt iii) vervangen door:

“iii.

met een door de lidstaat aan de Commissie te verstrekken passende motivering (met betrekking tot bijvoorbeeld de kenmerken van bepaalde soorten ondernemingen) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s (13) en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen. De liquiditeitsbehoeften moeten door de begunstigde via zelfcertificering worden vastgesteld (14);”.

27.

Punt 25, onder e) wordt vervangen door:

“e.

voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 25, onder d), indien de lidstaat de Commissie daarvoor een passende motivering geeft en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft en door de lidstaat aan de Commissie wordt aangetoond;”.

28.

Punt 26 wordt vervangen door:

“26.

Om ondernemingen toegang tot liquiditeit te verzekeren wanneer zij plotseling met een tekort te maken krijgen, mag een onder de huidige omstandigheden passende, nodige en doelgerichte oplossing erin bestaan om voor een beperkte periode en een beperkte leensom rentesubsidie te verlenen. Daarnaast kan onder de huidige omstandigheden ook achtergestelde schuld, die bij insolventieprocedures achtergesteld is ten opzichte van gewone senior crediteuren, een geschikte, nodige en doelgerichte oplossing zijn. Dergelijke schuld is een minder verstorend instrument dan eigen vermogen of hybride kapitaal, omdat deze niet automatisch in eigen vermogen kan worden omgezet wanneer de onderneming in going concern is. Daarom moet steun in de vorm van achtergestelde schuld (15) voldoen aan de desbetreffende voorwaarden van punt 3.3, dat over schuldinstrumenten gaat. Aangezien ondernemingen hierdoor echter meer mogelijkheden krijgen om senior schuld aan te gaan op een wijze die vergelijkbaar is met kapitaalsteun, moeten bovendien een opslag voor kredietrisico en een verdere beperking ten aanzien van het bedrag vergeleken met senior schuld (één derde voor grote ondernemingen en de helft van het bedrag voor kmo’s, als bepaald in punt 27, onder d), i) of ii)) worden toegepast. Achtergestelde schuld die deze plafonds overschrijdt, dient, om een gelijke behandeling te garanderen, te worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden voor COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen die in punt 3.11 worden uiteengezet.”.

29.

Een nieuw punt 26 bis wordt ingevoegd:

“26 bis.

Op grond van punt 3.3 toegekende steun mag niet worden gecumuleerd met op grond van punt 3.2 voor de hoofdsom van de onderliggende lening toegekende steun, noch omgekeerd. Op grond van punt 3.2 en punt 3.3 toegekende steun mag voor verschillende leningen worden gecumuleerd op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d), of punt 27, onder d), bepaalde drempels niet overschrijdt. Een begunstigde kan parallel meerdere maatregelen op grond van punt 3.3 genieten op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 27, onder d) en e), bepaalde plafonds niet overschrijdt.”.

30.

In punt 27, onder d), wordt punt iii) vervangen door:

“iii.

met een door de lidstaat aan de Commissie te verstrekken passende motivering (met betrekking tot bijvoorbeeld de kenmerken van bepaalde soorten ondernemingen) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s (16) en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen. De liquiditeitsbehoeften moeten door de begunstigde via zelfcertificering worden vastgesteld (17);”.

31.

Punt 27, onder e), wordt vervangen door:

“e.

voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 27, onder d), indien de lidstaat de Commissie daarvoor een passende motivering geeft en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft en door de lidstaat aan de Commissie wordt aangetoond;”.

32.

Een punt 27 bis wordt ingevoegd:

“27 bis.

Schuldinstrumenten die bij insolventieprocedures achtergesteld zijn ten opzichte van gewone senior crediteuren, kunnen worden toegekend tegen verlaagde rentevoeten, die ten minste gelijk zijn aan het basispercentage en de in de tabel in punt 27, onder a), vermelde kredietrisico-opslagen vermeerderd met 200 basispunten voor grote ondernemingen en met 150 basispunten voor kmo’s. De alternatieve mogelijkheid van punt 27, onder b), is voor die schuldinstrumenten van toepassing. Ook punt 27, onder c), punt 27, onder f), en punt 27, onder g), moeten in acht worden genomen. Indien het bedrag aan achtergestelde schuld de beide volgende plafonds overschrijdt (18), wordt de verenigbaarheid van het instrument met de interne markt in overeenstemming met punt 3.11 bepaald:

i.

twee derde van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde voor grote ondernemingen en de jaarlijkse loonsom van de begunstigde voor kmo’s, als bepaald in punt 27, onder d), i), en

ii.

8,4 % van de totale omzet van de begunstigde over 2019 voor grote ondernemingen en 12,5 % van de totale omzet van de begunstigde over 2019 voor kmo’s.”.

33.

Punt 28 wordt vervangen door:

“28.

Steun in de vorm van garanties en leningen overeenkomstig punt 3.1, punt 3.2 en punt 3.3 van deze mededeling mag aan ondernemingen die met een plots liquiditeitstekort te maken krijgen, worden verleend hetzij rechtstreeks hetzij via kredietinstellingen en andere financiële instellingen als financiële intermediairs. In dat laatste geval moeten de onderstaande voorwaarden worden nageleefd.”.

34.

Punt 31 wordt vervangen door:

“31.

De kredietinstellingen of andere financiële instellingen moeten de voordelen van de overheidsgarantie of rentesubsidies voor leningen zo veel mogelijk doorgeven aan de uiteindelijke begunstigden. De financiële intermediair moet in staat zijn aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat de voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentevoeten, dan zonder dergelijke garanties of leningen van de overheid het geval was geweest.”.

35.

In punt 37 wordt punt j) vervangen door:

“j.

de test- en opschalingsinfrastructuur moet toegankelijk zijn voor verschillende gebruikers en de toegang moet op transparante en niet-discriminerende basis worden verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten hebben gefinancierd, mag preferente toegang worden verleend onder gunstigere voorwaarden;”.

36.

Een punt 43 bis wordt ingevoegd:

“43 bis.

Voor zover die regeling ook personeelsleden van kredietinstellingen of financiële instellingen omvat, heeft steun aan die instellingen niet tot doel hun levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit veilig te stellen of te herstellen, gezien de overwegend sociale doelstelling van dit soort steun (19). De Commissie is bijgevolg van oordeel dat dergelijke steun niet mag worden aangemerkt als buitengewone openbare financiële steun in de zin van artikel 2, lid 1, punt 28, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 3, lid 1, punt 29, van de GAM-verordening, en niet mag worden getoetst aan de staatssteunregels die op de banksector van toepassing zijn (20).”.

37.

Het volgende punt wordt ingevoegd:

“3.11.   Herkapitalisatiemaatregelen

44.

Deze tijdelijke kaderregeling stelt op grond van de EU-staatssteunregels de criteria vast op basis waarvan de lidstaten in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten overheidssteun mogen verschaffen aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd (21). Doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die vóór de COVID‐19-uitbraak levensvatbaar waren, door de disruptie van de economie de markt verlaten terwijl dat eigenlijk niet hoefde. Herkapitalisaties mogen dus niet hoger zijn dan het minimum dat noodzakelijk is om de levensvatbaarheid van de begunstigde ervan te garanderen, en mogen niet verder gaan dan het herstel van de kapitaalstructuur van de begunstigde zoals die bestond vóór de COVID‐19-uitbraak. Grote ondernemingen moeten verslag uitbrengen over de wijze waarop de ontvangen steun hun activiteiten ondersteunt in overeenstemming met de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, waaronder de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050.

45.

Tegelijkertijd onderstreept de Commissie dat het verschaffen van nationale overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten, in het kader van regelingen of in specifieke gevallen, alleen mag worden overwogen indien geen andere geschikte oplossing kan worden gevonden. Voorts moeten aan de uitgifte van dergelijke instrumenten strenge voorwaarden worden gekoppeld, omdat zij de concurrentie tussen ondernemingen zeer sterk verstoren. Aan dergelijke maatregelen moeten dus heldere voorwaarden worden gekoppeld wat betreft de toetreding tot, de beloning en de exit van de Staat uit het eigen vermogen van de betrokken ondernemingen, governancebepalingen en passende maatregelen om concurrentieverstoringen beperkt te houden. Tegen deze achtergrond stipt de Commissie aan dat als de nationale steunmaatregelen zodanig vorm krijgen dat zij voldoen aan de EU-beleidsdoelstellingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie van de economieën, een duurzamere langetermijngroei mogelijk zal worden en de transformatie naar de overeengekomen EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 zal worden bevorderd.

3.11.1.   Toepasselijkheid

46.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing op herkapitalisatieregelingen en individuele herkapitalisatiemaatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze mededeling voor niet-financiële ondernemingen nemen (gezamenlijk “COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen” genoemd), die niet onder punt 3.1 van deze mededeling vallen. Zij zijn van toepassing op COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen voor grote ondernemingen en kmo’s (22).

47.

De volgende voorwaarden zijn ook van toepassing op achtergestelde schuldinstrumenten die de beide in punt 27 bis, i) en ii), in punt 3.3 van deze mededeling vermelde plafonds overschrijden.

48.

De COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen mogen niet later worden toegekend dan 30 juni 2021.

3.11.2.   Voorwaarden om in aanmerking te komen en toegangsvoorwaarden

49.

De COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zonder de maatregel van de Staat zou de begunstigde failliet gaan of ernstige moeilijkheden ondervinden om zijn activiteiten te handhaven. Deze moeilijkheden mogen worden aangetoond door de verslechtering van met name de verhouding tussen het vreemd en het eigen vermogen van de begunstigde of vergelijkbare indicatoren;

b)

het is in het gemeenschappelijk belang om in te grijpen. Dat kan gaan om het vermijden van sociale problemen en marktfalen als gevolg van een aanzienlijk verlies van werkgelegenheid, de verdwijning van een innovatieve onderneming, de verdwijning van een systeemrelevante onderneming, het risico op verstoring van een belangrijke dienstverlening, of vergelijkbare situaties die door de betrokken lidstaat naar behoren worden onderbouwd;

c)

de begunstigde is niet in staat om tegen betaalbare voorwaarden financiering op de markten te vinden en de horizontale maatregelen die in de betrokken lidstaat bestaan om liquiditeitsbehoeften te dekken, zijn ontoereikend om zijn levensvatbaarheid te garanderen, en

d)

de begunstigde is geen onderneming die op 31 december 2019 al in moeilijkheden verkeerde (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening (23)).

50.

De lidstaten mogen COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen uit hoofde van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling slechts toekennen na een schriftelijk verzoek daartoe van de beoogde begunstigde ondernemingen. Voor steun die individueel moet worden aangemeld, moeten de lidstaten bij de aanmelding van de individuele steunmaatregel bij de Commissie het bewijs van dat schriftelijk verzoek voegen.

51.

De voorschriften van dit punt en van de punten 3.11.4, 3.11.5, 3.11.6 en 3.11.7 zijn zowel op regelingen als op individuele steunmaatregelen voor COVID‐19-herkapitalisatie van toepassing. Bij de goedkeuring van een regeling zal de Commissie verlangen dat individuele steun boven de drempel van 250 miljoen EUR afzonderlijk wordt aangemeld. Met betrekking tot dergelijke aanmeldingen zal de Commissie beoordelen of de bestaande financiering op de markt of de horizontale maatregelen ter dekking van liquiditeitsbehoeften ontoereikend zijn om de levensvatbaarheid van de onderneming te garanderen; of de gekozen herkapitalisatie-instrumenten en de daaraan verbonden voorwaarden geschikt zijn om de ernstige moeilijkheden van de begunstigde aan te pakken; of de steun evenredig is; en of aan de voorwaarden in dit punt en in de punten 3.11.4, 3.11.5, 3.11.6 en 3.11.7 is voldaan.

3.11.3.   Soorten herkapitalisatiemaatregelen

52.

De lidstaten kunnen COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen nemen in de vorm van twee verschillende soorten herkapitalisatie-instrumenten:

a)

eigenvermogensinstrumenten, met name de uitgifte van nieuwe gewone aandelen of preferente aandelen, en/of

b)

instrumenten met een eigenvermogenscomponent (“hybride kapitaalinstrumenten” genoemd) (24), met name winstdelingsrechten, stille inbrengen en converteerbare gedekte of ongedekte obligaties.

53.

De maatregel van de Staat kan bestaan in een variant van de bovengenoemde instrumenten of in een combinatie van eigenvermogensinstrumenten en hybride kapitaalinstrumenten. De lidstaten mogen ook op de bovengenoemde instrumenten inschrijven in het kader van een openbare aanbieding, op voorwaarde dat de daaruit resulterende maatregel van de Staat in een begunstigde voldoet aan de voorwaarden die in dit punt 3.11 van de mededeling zijn vastgesteld. De lidstaat moet ervoor zorgen dat de gekozen herkapitalisatie-instrumenten en de daaraan verbonden voorwaarden het meest geschikt zijn om aan de herkapitalisatiebehoeften van de begunstigde te voldoen, en tegelijkertijd de concurrentie het minst verstoren.

3.11.4.   Bedrag van de herkapitalisatie

54.

Om de evenredigheid van de steun te waarborgen, mag het bedrag van de COVID‐19-herkapitalisatie niet meer bedragen dan het minimum dat nodig is om de levensvatbaarheid van de begunstigde te garanderen, en mag het niet verder gaan dan het herstellen van de kapitaalstructuur van de begunstigde tot die van vóór de COVID‐19-uitbraak, d.w.z. de situatie op 31 december 2019. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de steun moet rekening worden gehouden met staatssteun die in de context van de COVID‐19-uitbraak ontvangen of gepland is.

3.11.5.   Vergoeding en exit van de Staat

Algemene beginselen

55.

De Staat moet voor de investering een passende vergoeding ontvangen. Hoe dichter de vergoeding de marktvoorwaarden benadert, hoe kleiner de potentiële concurrentieverstoring als gevolg van de maatregel van de Staat.

56.

De COVID‐19-herkapitalisatie moet worden afgelost zodra de economie stabiliseert. De Commissie acht het passend om de begunstigde voldoende tijd te geven om de herkapitalisatie af te lossen. De lidstaat moet een mechanisme invoeren om aflossing geleidelijk te stimuleren.

57.

De vergoeding voor de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel moet worden verhoogd om met de marktprijzen te convergeren, zodat er voor de begunstigde en voor de andere aandeelhouders een stimulans is om de herkapitalisatiemaatregel van de Staat af te lossen, en het risico op concurrentieverstoringen tot een minimum wordt beperkt.

58.

Hieruit volgt dat COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen moeten voorzien in passende stimulansen voor ondernemingen om de herkapitalisatie af te lossen en op zoek te gaan naar alternatief kapitaal wanneer de marktomstandigheden dat toelaten, door voor de herkapitalisatie een voldoende hoge vergoeding te verlangen.

59.

Als alternatief voor de hieronder vastgestelde vergoedingsmethoden mogen de lidstaten regelingen of individuele maatregelen aanmelden waarin de vergoedingsmethode is aangepast aan de kenmerken en de rang van het kapitaalinstrument, op voorwaarde dat deze alles bij elkaar genomen tot een soortgelijke uitkomst leiden wat de stimulerende effecten op de exit van de Staat betreft, en tot een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat.

Vergoeding voor eigenvermogensinstrumenten

60.

Een kapitaalinjectie door de Staat, of een gelijkwaardige maatregel, moet plaatsvinden tegen een prijs die niet hoger is dan de gemiddelde koers van het aandeel van de begunstigde in de 15 dagen die voorafgaan aan het verzoek om de kapitaalinjectie. Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, moet een schatting van zijn marktwaarde worden gemaakt door een onafhankelijke deskundige of op een andere evenredige manier.

61.

Elke herkapitalisatiemaatregel moet een verhogingsmechanisme met oplopende vergoeding van de Staat omvatten, zodat de begunstigde ertoe wordt gestimuleerd de kapitaalinjecties van de Staat terug te kopen. Deze verhoging van de vergoeding kan plaatsvinden door aan de Staat extra aandelen (25) toe te kennen, of door middel van andere mechanismen, en moet overeenstemmen met een verhoging van de vergoeding van de Staat met ten minste 10 % (voor de door de COVID‐19-eigenvermogensinjectie door de Staat verkregen deelneming die niet is terugbetaald), voor elk van de oplopende trappen:

a)

als de Staat vier jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie niet ten minste 40 procent van zijn door deze eigenvermogensinjectie verkregen deelneming in het eigen vermogen heeft verkocht, zal het verhogingsmechanisme worden geactiveerd;

b)

als de Staat zes jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie zijn door deze eigenvermogensinjectie verkregen deelneming in het eigen vermogen nog niet volledig heeft verkocht, zal het verhogingsmechanisme opnieuw worden geactiveerd (26).

Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, mogen de lidstaten besluiten elk van de twee stappen één jaar later uit te voeren, namelijk vijf jaar respectievelijk zeven jaar na de toekenning van de COVID‐19-eigenvermogensinjectie.

62.

De Commissie kan alternatieve mechanismen aanvaarden, op voorwaarde dat deze alles bij elkaar genomen tot een soortgelijke uitkomst leiden wat de stimulerende effecten op de exit van de Staat betreft, en tot een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat.

63.

De begunstigde moet te allen tijde de mogelijkheid hebben om het eigenvermogensbelang dat de Staat heeft verworven, terug te kopen. Om te garanderen dat de Staat een passende vergoeding voor de investering ontvangt, moet de terugkoopprijs het hoogste bedrag zijn van i) de nominale investering door de Staat, vermeerderd met een jaarlijkse rentevergoeding die 200 basispunten hoger is dan vermeld in de onderstaande tabel (27), of ii) de marktprijs op het moment van de terugkoop.

64.

Bij wijze van alternatief mag de Staat te allen tijde zijn eigenvermogensbelang tegen marktprijzen verkopen aan andere kopers dan de begunstigde. Die verkoop vereist in beginsel een open en niet-discriminerende raadpleging van potentiële kopers of een verkoop op de beurs. De Staat mag de bestaande aandeelhouders voorkeursrechten geven om te kopen tegen de prijs die voortkomt uit de openbare raadpleging.

Vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten

65.

De totale vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten moet op passende wijze de volgende elementen in rekening brengen:

a)

de kenmerken van het gekozen instrument, daaronder begrepen het niveau van achterstelling, het risico en alle betalingsvoorwaarden;

b)

de ingebouwde prikkels voor exit (zoals clausules voor oplopende vergoedingen en aflossing), en

c)

een passende benchmarkrentevoet.

66.

De minimumvergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten totdat zij in op eigen vermogen lijkende instrumenten worden omgezet, moet ten minste gelijk zijn aan het basispercentage (eenjaars IBOR of gelijkwaardig, zoals gepubliceerd door de Commissie (28)), vermeerderd met de hieronder vastgestelde premie.

Vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten: eenjaars IBOR +

Soort ontvanger

1e jaar

2e en 3e jaar

4e en 5e jaar

6e en 7e jaar

8e jaar en daarna

Kmo’s

225 basispunten

325 basispunten

450 basispunten

600 basispunten

800 basispunten

Grote ondernemingen

250 basispunten

350 basispunten

500 basispunten

700 basispunten

950 basispunten

67.

De omzetting van hybride kapitaalinstrumenten in eigen vermogen moet plaatsvinden tegen 5 procent of meer onder TERP (Theoretical Ex-Rights Price — theoretische ex‐rechten prijs) op het moment van de omzetting.

68.

Na de omzetting in eigen vermogen moet in een verhogingsmechanisme worden voorzien met oplopende vergoeding van de Staat, zodat de begunstigden ertoe worden aangezet om de kapitaalinjecties door de Staat terug te kopen. Als het door de COVID‐19-maatregel door de Staat verkregen eigen vermogen twee jaar na de omzetting in eigen vermogen nog altijd in handen is van de Staat, moet de Staat een extra eigendomsbelang in de begunstigde ontvangen bovenop zijn resterende deelneming als gevolg van de omzetting door de Staat van de COVID‐19-hybride kapitaalinstrumenten. Dit extra eigendomsbelang moet ten minste 10 procent bedragen van de resterende deelneming als gevolg van de omzetting door de Staat van de COVID‐19-hybride kapitaalinstrumenten. De Commissie kan alternatieve verhogingsmechanismen aanvaarden, op voorwaarde dat deze hetzelfde stimulerende effect en een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat hebben.

69.

De lidstaten mogen een beprijzingsformule kiezen die daarnaast ook aanvullende clausules voor oplopende vergoedingen of terugbetaling bevat. Deze kenmerken moeten zodanig worden ontworpen dat zij de begunstigde ertoe aanzetten om de herkapitalisatiesteun van de Staat vroegtijdig te beëindigen. De Commissie kan ook alternatieve beprijzingsmethoden aanvaarden, op voorwaarde dat deze resulteren in vergoedingen die hoger zijn dan, of vergelijkbaar met, de volgens de bovenstaande methode berekende vergoedingen.

70.

Aangezien hybride instrumenten sterk van aard uiteenlopen, biedt de Commissie geen richtsnoeren voor alle soorten instrumenten. Hybride instrumenten moeten in elk geval de bovenvermelde beginselen volgen en de verschuldigde vergoeding moet het risico van het specifieke instrument weerspiegelen.

3.11.6.   Governance en het voorkomen van buitensporige concurrentieverstoringen

71.

Om buitensporige concurrentieverstoringen te voorkomen, mogen begunstigden geen met staatssteun gefinancierde agressieve commerciële expansie opzetten of buitensporige risico’s nemen. Als algemeen beginsel geldt dat hoe kleiner het eigenvermogensbelang van de lidstaat en hoe hoger de vergoeding, des te minder waarborgen er nodig zijn.

72.

Als de begunstigde van een COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel van meer dan 250 miljoen EUR een onderneming is met aanzienlijke marktmacht op ten minste één van de relevante markten waarop zij actief is, moeten de lidstaten aanvullende maatregelen voorstellen om de daadwerkelijke mededinging op die markten te vrijwaren. Als lidstaten dergelijke maatregelen voorstellen, mogen zij met name structurele of gedragstoezeggingen voorstellen waarin is voorzien in de mededeling van de Commissie betreffende op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie aanvaardbare corrigerende maatregelen.

73.

Het is begunstigden die een COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel ontvangen, verboden om daar voor commerciële doeleinden mee uit te pakken.

74.

Zolang niet ten minste 75 % van de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen is afgelost, mogen andere begunstigden dan kmo’s geen belang van meer dan 10 % verwerven in concurrenten of andere marktdeelnemers in dezelfde branche, met inbegrip van upstream- en downstreamactiviteiten.

75.

In uitzonderlijke omstandigheden, en onverminderd de concentratiecontrole, mogen dergelijke begunstigden toch een belang van meer dan 10 % in marktdeelnemers upstream of downstream in hun activiteitengebied verwerven, maar alleen als de verwerving noodzakelijk is om de begunstigde levensvatbaar te houden. De Commissie kan de overname toestaan als dat nodig is om de begunstigde levensvatbaar te houden. De overname mag niet worden uitgevoerd voordat de Commissie hierover een besluit heeft genomen.

76.

Staatssteun mag niet worden gebruikt voor de kruissubsidiëring van economische activiteiten van geïntegreerde ondernemingen die op 31 december 2019 al in economische moeilijkheden verkeerden. In geïntegreerde ondernemingen moet een duidelijke boekhoudkundige scheiding worden aangebracht om te garanderen dat de herkapitalisatiemaatregel die activiteiten niet ten goede komt.

77.

Zolang de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen niet volledig zijn afgelost, mogen begunstigden geen dividend uitkeren, noch niet-verplichte couponbetalingen doen, noch aandelen terugkopen, behalve met betrekking tot de Staat.

78.

Zolang niet ten minste 75 % van de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen is afgelost, mag de beloning van elk lid van het management van de begunstigden niet hoger zijn dan het vaste deel van zijn/haar beloning op 31 december 2019. Voor personen die op of na de herkapitalisatie lid worden van het management, is de toepasselijke limiet de laagste vaste beloning van de leden van het management op 31 december 2019. In geen geval mogen bonussen of andere variabele of vergelijkbare beloningselementen worden betaald.

3.11.7.   Exitstrategie van de Staat uit de deelneming als gevolg van de herkapitalisatie en rapportageverplichtingen

79.

Andere begunstigden dan kmo’s die een COVID‐19-herkapitalisatie van meer dan 25 % van het eigen vermogen op het moment van de maatregel hebben ontvangen, moeten aantonen over een geloofwaardige exitstrategie voor de deelneming van de lidstaat te beschikken, tenzij de maatregel van de Staat binnen twaalf maanden na de datum van toekenning van de steun wordt verlaagd tot minder dan 25 % van het eigen vermogen (29).

80.

De exitstrategie moet het volgende omvatten:

a)

het plan van de begunstigde voor de voortzetting van zijn activiteit en het gebruik van de door de Staat geïnvesteerde middelen, met inbegrip van een tijdschema voor de betaling van de vergoeding en voor de aflossing van de investering door de Staat (gezamenlijk “het terugbetalingsschema” genoemd), en

b)

de maatregelen die de begunstigde en de Staat zullen nemen om zich aan het terugbetalingsschema te houden.

81.

De exitstrategie moet binnen twaalf maanden na de toekenning van de steun worden opgesteld en bij de lidstaat worden ingediend en moet door de lidstaat worden goedgekeurd.

82.

Naast de in de punten 79 tot en met 81 beschreven verplichting moeten begunstigden binnen twaalf maanden na de indiening van het terugbetalingsschema, en vervolgens periodiek om de twaalf maanden, aan de lidstaat verslag uitbrengen over de voortgang van de uitvoering van het terugbetalingsschema en de naleving van de voorwaarden in punt 3.11.6.

83.

Zolang de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen niet volledig zijn afgelost, moeten andere begunstigden van een COVID‐19-herkapitalisatie dan kmo’s binnen twaalf maanden na de datum van toekenning van de steun, en vervolgens periodiek om de twaalf maanden, informatie over het gebruik van de ontvangen steun publiceren. Die moet met name informatie omvatten over de wijze waarop hun gebruik van de ontvangen steun hun activiteiten ondersteunt in overeenstemming met de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, waaronder de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050.

84.

De lidstaat moet jaarlijks aan de Commissie verslag uitbrengen over de uitvoering van het terugbetalingsschema en de naleving van de voorwaarden in punt 3.11.6. Indien de begunstigde een COVID‐19-herkapitalisatie van meer dan 250 miljoen EUR heeft ontvangen, moet het verslag informatie bevatten over de naleving van de in punt 54 vastgestelde voorwaarden.

85.

Als de maatregel van de Staat zes jaar na de COVID‐19-herkapitalisatie niet tot minder dan 15 % van het eigen vermogen van de begunstigde is gedaald, moet bij de Commissie een herstructureringsplan overeenkomstig de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun worden aangemeld. De Commissie zal nagaan of de maatregelen die in het herstructureringsplan worden overwogen, de levensvatbaarheid van de begunstigde garanderen, onder meer in het licht van de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, alsook de exit van de Staat mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, of een kmo is, mag de lidstaat besluiten pas een herstructureringsplan aan te melden indien de maatregel van de Staat zeven jaar na de COVID‐19-herkapitalisatie niet tot minder dan 15 % van het eigen vermogen is gedaald.”.

38.

Punt 44 wordt hernummerd tot punt 86 en wordt als volgt gewijzigd:

“86.

Met uitzondering van de op grond van de punten 3.9, 3.10 en 3.11 toegekende steun moeten de lidstaten de nodige informatie (30) over elke in het kader van deze mededeling toegekende individuele steunmaatregel binnen twaalf maanden na de toekenning ervan bekendmaken op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Commissie (31). De lidstaten moeten relevante informatie (32) over elke op grond van punt 3.11 toegekende individuele herkapitalisatie binnen drie maanden vanaf het moment van de herkapitalisatie bekendmaken op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Commissie. De nominale waarde van de herkapitalisatie moet per begunstigde worden opgenomen.”.

39.

De punten 45 tot en met 52 worden omgenummerd tot de punten 87 tot en met 94.

40.

Punt 49 wordt omgenummerd tot punt 91 en vervangen door:

“91.

De Commissie past deze mededeling toe met ingang van 19 maart 2020, gelet op de economische gevolgen van de COVID‐19-uitbraak, die onmiddellijke actie vereisten. Deze mededeling wordt gerechtvaardigd door de huidige uitzonderlijke omstandigheden en zal niet worden toegepast na 31 december 2020, met uitzondering van punt 3.11, dat tot 1 juli 2021 zal worden toegepast. De Commissie kan deze mededeling vóór 31 december 2020 herzien op basis van belangrijke overwegingen op economisch gebied of op het gebied van het mededingingsbeleid. Waar nuttig kan de Commissie ook de door haar gevolgde benadering van bepaalde vraagstukken verder verduidelijken.”.


(1)  Mededeling van de Commissie van 19 maart 2020, C(2020) 1863 (PB C 91I van 20.3.2020, blz. 1).

(2)  Mededeling van de Commissie van 3 april 2020, C(2020) 2215 (PB C 112I van 4.4.2020, blz. 1).

(3)  Zie ook deel 4.2.3 van de mededeling van de Commissie over het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).

(4)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor de lidstaten betreffende buitenlandse directe investeringen en vrij verkeer van kapitaal uit derde landen en de bescherming van de strategische activa van Europa, in afwachting van de toepassing van Verordening (EU) 2019/452 (“verordening screening BDI”), C(2020) 1981 final van 25.3.2020.

(5)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1).

(6)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(7)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 15.6.2014, blz. 1).

(8)  Bv. richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1); EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1); richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (PB C 209 van 23.7.2013, blz. 1); kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1), en criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (PB C 188 van 20.6.2014, blz. 4).

(9)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 156.2014, blz. 1); Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1), en Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 369 van 24.12.2014, blz. 37).

(11)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1); Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45), en Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PB L 114 van 26.4.2012, blz. 8).

(12)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (“de algemene groepsvrijstellingsverordening”); Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1), en Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 369 van 24.12.2014, blz. 37).

(13)  Zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(14)  Het liquiditeitsplan kan zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

(15)  Behalve indien die steun aan de voorwaarden van punt 3.1 van deze mededeling voldoet.

(16)  Zoals gedefinieerd in bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening.

(17)  Het liquiditeitsplan kan zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

(18)  Indien couponbetalingen worden gekapitaliseerd, moet daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van deze plafonds, op voorwaarde dat die kapitalisatie bij de aanmelding van de maatregel gepland was of te voorzien viel. Ook alle andere staatssteun die in de vorm van achtergestelde steun wordt toegekend in het kader van de COVID‐19-uitbraak, zelfs buiten het kader van deze mededeling, moet in die berekening worden meegeteld. Achtergestelde schuld die met inachtneming van punt 3.1 van deze mededeling is toegekend, telt voor die plafonds evenwel niet mee.

(19)  Zie, per analogiam, besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.49554 — Cyprus — Cypriotische regeling voor niet-renderende leningen met hoofdverblijven als zekerheid (Estia), punt 73, en besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.53520 — Griekenland — Beschermingsregeling hoofdverblijven, punt 71.

(20)  Zie punt 6 van deze mededeling.

(21)  De mogelijkheid om steun te bieden in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten, maar voor veel lagere nominale bedragen, wordt al geboden onder de voorwaarden die in punt 3.1 van deze mededeling zijn vastgesteld.

(22)  Zoals uiteengezet in punt 16 van de mededeling, blijft aanmelding van een alternatieve aanpak mogelijk op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU.

(23)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(24)  Hybride kapitaalinstrumenten zijn instrumenten die zowel kenmerken van schuld als kenmerken van eigen vermogen hebben. Converteerbare obligaties worden bijvoorbeeld als obligaties vergoed totdat zij in eigen vermogen worden omgezet. De beoordeling van de totale vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten hangt dus enerzijds af van hun vergoeding zolang zij op schuld lijkende instrumenten zijn, en anderzijds van de voorwaarden waarop zij in op eigen vermogen lijkende instrumenten kunnen worden omgezet.

(25)  Extra aandelen kunnen bijvoorbeeld worden toegekend door middel van de uitgifte van converteerbare obligaties op de datum van de herkapitalisatie, die op de datum van activering van het verhogingsmechanisme in eigen vermogen zullen worden omgezet.

(26)  Bijvoorbeeld indien de vergoeding oploopt door aan de Staat extra aandelen toe te kennen. Als de deelneming van de Staat in een begunstigde 40 % bedraagt als gevolg van zijn kapitaalinjectie, en als de Staat zijn deelneming niet vóór de vereiste datum verkoopt, moet de deelneming van de Staat met ten minste 0,1 × 40 % = 4 % toenemen tot 44 % vier jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie, en tot 48 % zes jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie, met een overeenkomstige verwatering van de belangen van de andere aandeelhouders tot gevolg.

(27)  De verhoging met 200 basispunten is niet van toepassing in jaar 8 en daarna.

(28)  Basispercentages berekend overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6) en gepubliceerd op de website van DG Concurrentie op https://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html

(29)  Voor de toepassing van dit punt 3.11.7 moeten hybride instrumenten die door de Staat zijn toegekend, als eigen vermogen worden geteld.

(30)  Hiermee wordt de informatie bedoeld die wordt gevraagd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014. Voor terugbetaalbare voorschotten, garanties, leningen, achtergestelde leningen en andere vormen van steun moet de nominale waarde van het onderliggende instrument per begunstigde worden opgegeven. Voor belastingvoordelen en betalingsregelingen mag het steunbedrag van de individuele steunmaatregel binnen bandbreedtes worden gegeven.

(31)  De publieke zoekpagina “State Aid Transparency” geeft toegang tot gegevens over individuele steunverleningen die lidstaten hebben verstrekt om te voldoen aan de Europese eisen inzake transparantie over staatssteun. Deze zijn te vinden op: https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

(32)  Hiermee wordt de informatie bedoeld die wordt gevraagd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/16


Wisselkoersen van de euro (1)

12 mei 2020

(2020/C 164/04)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0858

JPY

Japanse yen

116,56

DKK

Deense kroon

7,4577

GBP

Pond sterling

0,87773

SEK

Zweedse kroon

10,5968

CHF

Zwitserse frank

1,0520

ISK

IJslandse kroon

158,70

NOK

Noorse kroon

11,0518

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

27,423

HUF

Hongaarse forint

350,75

PLN

Poolse zloty

4,5449

RON

Roemeense leu

4,8301

TRY

Turkse lira

7,5979

AUD

Australische dollar

1,6625

CAD

Canadese dollar

1,5178

HKD

Hongkongse dollar

8,4154

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7742

SGD

Singaporese dollar

1,5357

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 326,17

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

19,7382

CNY

Chinese yuan renminbi

7,6933

HRK

Kroatische kuna

7,5653

IDR

Indonesische roepia

16 073,64

MYR

Maleisische ringgit

4,6977

PHP

Filipijnse peso

54,388

RUB

Russische roebel

79,4157

THB

Thaise baht

34,854

BRL

Braziliaanse real

6,2708

MXN

Mexicaanse peso

25,8251

INR

Indiase roepie

81,5930


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/17


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Bekendmaking van het totale aantal emissierechten in omloop in 2019 voor de toepassing van de marktstabiliteitsreserve in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde EU-regeling voor de emissiehandel

(2020/C 164/05)

1.   Inleiding

In 2015 hebben de Raad en het Europees Parlement besloten een marktstabiliteitsreserve (MSR) in te stellen (1) in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parelement en de Raad (2) vastgestelde EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS). De MSR is in januari 2019 van start gegaan. Zij heeft als doel te vermijden dat zich op de koolstofmarkt van de EU een groot structureel overschot aan emissierechten voordoet, met het risico dat de EU-ETS daardoor niet het noodzakelijke investeringssignaal afgeeft om de emissiereductiedoelstelling van de EU op een kostenefficiënte manier te bereiken. Het doel is tevens de EU-ETS schokbestendiger te maken tegen onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod, met het oog op de goede werking van de EU-ETS-markt.

In het besluit is vastgesteld dat de Commissie vanaf 2017 uiterlijk op 15 mei van elk jaar het totale aantal emissierechten in omloop bekendmaakt. Aan de hand van dit cijfer wordt bepaald of een deel van de emissierechten die bestemd zijn om te worden geveild, in de reserve moet worden opgenomen dan wel uit de reserve moet worden vrijgegeven.

Op 14 mei 2019 heeft de Commissie bekendgemaakt dat er in 2018 in totaal ongeveer 1,65 miljard emissierechten in omloop waren (3). Overeenkomstig de MSR-regels werden na deze bekendmaking 397 178 358 emissierechten gedurende de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 (4) in de reserve opgenomen, doordat een geringere hoeveelheid rechten werd geveild.

Dit is de vierde mededeling in het kader van de MSR en zij heeft betrekking op het jaar 2019. Zij bevat het totale aantal emissierechten in omloop en nadere bijzonderheden over de berekening van dit aantal. In deze mededeling wordt bepaald hoeveel emissierechten in de periode van september 2020 tot en met augustus 2021 in de reserve zullen worden opgenomen.

2.   Werking van de marktstabiliteitsreserve

De MSR wordt automatisch in werking gesteld wanneer het totale aantal emissierechten in omloop buiten een vooraf bepaald bereik valt. Overschrijdt het totale aantal emissierechten in omloop de bovengrens van 833 miljoen emissierechten, dan worden er emissierechten in de reserve opgenomen. Daalt het totale aantal emissierechten in omloop onder de ondergrens van 400 miljoen emissierechten, dan worden er emissierechten uit de reserve vrijgegeven. In de praktijk worden emissierechten in de reserve opgenomen door er minder te veilen, en worden emissierechten uit de reserve vrijgegeven door er in de toekomst 100 miljoen meer te veilen.

De bekendmaking van het totale aantal emissierechten in omloop, op basis waarvan emissierechten zullen worden opgenomen in of vrijgegeven uit de reserve, is daarom een essentieel onderdeel van de werking van de reserve.

In het kader van de herziening van de EU-ETS (5) zijn belangrijke wijzigingen aangebracht in de werking van de MSR. In de periode 2019-2023 wordt het percentage van het totale aantal emissierechten in omloop op basis waarvan wordt bepaald hoeveel emissierechten in de reserve worden opgenomen indien de bovengrens van 833 miljoen emissierechten wordt overschreden, tijdelijk van 12 % tot 24 % verdubbeld. Daarbij komt dat vanaf 2023 de in de MSR opgenomen emissierechten die de in het voorgaande jaar geveilde hoeveelheid overschrijden, komen te vervallen.

Overeenkomstig de onderhavige mededeling wordt derhalve voor een periode van twaalf maanden beginnend op 1 september 2020 24 % (6) van het totale aantal emissierechten in omloop in de reserve opgenomen. De veilinghoeveelheden van de lidstaten en van het VK zullen dienovereenkomstig worden verlaagd, naargelang van hun respectieve te veilen aandeel. In dit verband wordt eraan herinnerd dat emissierechten die met het oog op solidariteit en groei binnen de Unie zijn herverdeeld, tot en met 31 december 2025 niet in aanmerking worden genomen voor het bepalen van het desbetreffende aandeel.

3.   Totale aantal emissierechten in omloop

Overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Besluit (EU) 2015/1814 is het totale aantal emissierechten in omloop “de som van het aantal in de periode vanaf 1 januari 2008 toegewezen emissierechten, met inbegrip van het aantal rechten dat in die periode overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG is toegewezen, en door installaties uitgeoefende rechten om internationale kredieten te gebruiken uit hoofde van het EU-ETS voor emissies voor 31 december van dat bepaalde jaar, minus het totaal aantal ton geverifieerde emissies van onder de EU-ETS vallende installaties tussen 1 januari 2008 en 31 december van datzelfde bepaalde jaar, de geannuleerde emissierechten overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG en het aantal emissierechten in de reserve”.

Kortom, het totale aantal emissierechten in omloop dat relevant is voor de opname in en de vrijgave uit de MSR, wordt aan de hand van de volgende formule berekend:

totale aantal emissierechten in omloop = aanbod — (vraag + emissierechten in de MSR)

Het totale aantal emissierechten in omloop wordt bepaald door drie verschillende factoren: ten eerste het aanbod van emissierechten sinds 1 januari 2008, ten tweede de vraag naar emissierechten (aantal ingeleverde en geannuleerde emissierechten) en ten derde de aangehouden reserve.

Overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 worden luchtvaartemissierechten en geverifieerde luchtvaartemissies niet in deze berekening meegenomen.

3.1.   Aanbod

Het aanbod van emissierechten op de markt wordt bepaald door vijf verschillende factoren:

uit de periode 2008-2012 (“fase 2”) overgedragen emissierechten,

in de periode 1 januari 2013-31 december 2019 (7) kosteloos toegewezen emissierechten, met inbegrip van uit de nieuwkomersreserve (NER) toegewezen emissierechten,

voor veiling in de periode 1 januari 2013 (8)-31 december 2019 (9) toegewezen emissierechten, met inbegrip van de emissierechten die in de periode 2014-2016 op de veilinghoeveelheden in mindering zijn gebracht en de emissierechten die in 2019 op de veilinghoeveelheden in mindering zijn gebracht na de mededelingen van de Commissie van 15 mei 2018 en 14 mei 2019,

emissierechten die ten behoeve van het NER300-programma door de Europese Investeringsbank (EIB) te gelde zijn gemaakt en

tot en met 31 december 2019 door installaties uitgeoefende rechten om internationale kredieten te gebruiken voor emissies.

Uit fase 2 van de EU-ETS zijn 1 749 540 826 emissierechten overgedragen (10). Dit overdrachtstotaal komt overeen met het totale aantal in fase 2 van de EU-ETS toegewezen emissierechten die noch zijn ingeleverd ter dekking van geverifieerde emissies noch zijn geannuleerd. Voor de vaststelling van het totale aantal emissierechten in omloop komt dit overdrachtstotaal dus overeen met het aantal ETS-emissierechten in omloop bij de aanvang van de periode 2013-2020 (“fase 3”) op 1 januari 2013, en is het als dusdanig meegenomen in de berekening.

Het aantal tussen 1 januari 2013 en 31 december 2019 kosteloos toegewezen emissierechten, met inbegrip van de uit de NER toegewezen emissierechten, bedraagt 5 850 263 308 (11).

Volgens de verslagen van de veilingen op het gemeenschappelijke veilingplatform en op de relevante “opt-out”-platforms (12) bedraagt het aantal emissierechten die tussen 1 januari 2013 en 31 december 2019 zijn geveild, ook in het kader van de zogenoemde vooruitgeschoven veilingen, 5 229 748 000.

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1814 is gedurende de periode 2014-2016 de hoeveelheid van 900 000 000 emissierechten op de veilinghoeveelheden in mindering gebracht.

Na de mededelingen van de Commissie van 15 mei 2018 en 14 mei 2019 is in 2019 de hoeveelheid van 264 731 936 respectievelijk 132 392 786 emissierechten op de veilinghoeveelheden in mindering gebracht.

De EIB heeft ten behoeve van het NER300-programma 300 000 000 emissierechten te gelde gemaakt (13).

De tot en met 31 december 2019 door installaties uitgeoefende rechten om internationale kredieten te gebruiken voor emissies, bedragen 450 221 816 (14).

3.2.   Vraag

De vraag omvat de totale geverifieerde emissies van installaties van 1 januari 2013 (15) tot en met 31 december 2019, te weten 12 193 929 203 (16), en de in diezelfde periode geannuleerde emissierechten, te weten 348 581 emissierechten.

3.3.   Aangehouden marktstabiliteitsreserve

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1814 werd de hoeveelheid van 900 miljoen emissierechten die gedurende de periode 2014-2016 op de veilinghoeveelheden in mindering zijn gebracht, in de reserve opgenomen toen die op 1 januari 2019 van start ging.

Na de mededeling van de Commissie van 15 mei 2018 (17) werden in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019264 731 936 emissierechten in de reserve opgenomen.

Na de mededeling van de Commissie van 14 mei 2019 (18) werden in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019132 392 786 emissierechten in de reserve opgenomen.

Voor de periode tot en met 31 december 2019 waren er dus 1 297 124 722 emissierechten in de reserve.

3.4.   Totale aantal emissierechten in omloop

Gezien het bovenstaande bedraagt het totale aantal emissierechten in omloop 1 385 496 166.

4.   Conclusie

Overeenkomstig de MSR-regels worden voor een periode van twaalf maanden — van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 — in totaal 332 519 080 emissierechten in de MSR opgenomen.

De volgende bekendmaking zal plaatsvinden in mei 2021, om te bepalen hoeveel emissierechten voor de periode van september 2021 tot en met augustus 2022 in de reserve worden opgenomen.

Overzicht

Aanbod

 

a)

Overdracht uit fase 2

1 749 540 826

b)

Voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2019 kosteloos toegewezen emissierechten, ook uit de NER

5 850 263 308

c)

Totale aantal in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2019 geveilde emissierechten, ook in het kader van vooruitgeschoven veilingen

5 229 748 000

d)

Gedurende de periode 2014-2016 op de veilinghoeveelheden in mindering gebrachte emissierechten

900 000 000

e)

Na de mededelingen van de Commissie van 15 mei 2018 en 14 mei 2019 in 2019 op de veilinghoeveelheden in mindering gebrachte emissierechten

397 124 722

f)

Aantal emissierechten die ten behoeve van het NER300-programma door de Europese Investeringsbank te gelde zijn gemaakt

300 000 000

g)

Tot en met 31 december 2019 door installaties uitgeoefende rechten om internationale kredieten te gebruiken voor emissies

450 221 816

Totaal (aanbod)

14 876 898 672

 

Vraag

 

a)

Geverifieerde emissies van onder de EU-ETS vallende installaties tussen 1 januari 2013 en 31 december 2019 (in ton)

12 193 929 203

b)

Overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG tot en met 31 december 2019 geannuleerde emissierechten

348 581

Totaal (vraag)

12 194 277 784

 

Aangehouden marktstabiliteitsreserve

 

Aantal emissierechten in de reserve

1 297 124 722

 

Totale aantal emissierechten in omloop

1 385 496 166


(1)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(3)  Zie de mededeling van de Commissie C(2019) 3288 final, te vinden op https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52019XC0516(01)&from=NL

(4)  De bijdragen van de lidstaten aan de marktstabiliteitsreserve voor de periode van 1 september tot en met 31 december 2019 en van 1 januari tot en met 31 augustus 2020 zijn bekendgemaakt in het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Verslag over de werking van de Europese koolstofmarkt (COM(2019) 557 final van 31 oktober 2019).

(5)  Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

(6)  Komt overeen met 2 % per maand.

(7)  De kosteloze toewijzing door het VK werd met ingang van 1 januari 2019 opgeschort. De kosteloze toewijzing voor 2019 werd in februari 2020 vrijgegeven en wordt derhalve niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aanbod van emissierechten tot en met 31 december 2019 (zie Besluit C(2018) 8707 van de Commissie van 17 december 2018 betreffende de instructie aan de centrale administrateur om de aanvaarding door het transactielogboek van de Europese Unie van relevante transacties in verband met de kosteloze toewijzing, de veiling en de ruil van internationale kredieten voor het Verenigd Koninkrijk, tijdelijk op te schorten). Die toewijzing zal in plaats daarvan worden meegenomen in de berekening van volgend jaar.

(8)  Dit aantal omvat ook de zogenoemde “vooruitgeschoven veilingen”, dat wil zeggen voor de periode 2013-2020 geldige emissierechten die vóór 1 januari 2013 zijn geveild.

(9)  De veiling van emissierechten door het VK werd eveneens opgeschort met ingang van 1 januari 2019. De veiling van emissierechten door het VK is in maart 2020 hervat en wordt derhalve evenmin in aanmerking genomen voor de berekening van het aanbod van emissierechten tot en met 31 december 2019. Die emissierechten zullen in plaats daarvan worden meegenomen in de berekening van volgend jaar.

(10)  Zie het verslag over de koolstofmarkt 2015 (COM(2015) 576).

(11)  Op basis van een uittreksel uit het EU-transactielogboek (EUTL) van 1 april 2020.

(12)  Te vinden op http://www.eex.com/en/products/environmental-markets/emissions-auctions/archive en https://www.theice.com/marketdata/reports/148

(13)  Een eerste tranche van 200 miljoen emissierechten, die in 2011 en 2012 zijn verkocht, en een tweede tranche van 100 miljoen emissierechten, die in 2013 en 2014 zijn verkocht; zie voor nadere bijzonderheden https://ec.europa.eu/clima/sites/clima/files/lowcarbon/ner300/docs/summary_report_ner300_monetisation_en.pdf

(14)  Op basis van een uittreksel uit het EUTL van 1 april 2020.

(15)  Zie voor de geverifieerde emissies in de periode 2008-2012 de toelichting bij het overdrachtstotaal (punt 3.1).

(16)  De totale geverifieerde emissies zijn gebaseerd op een uittreksel uit het EUTL van 1 april 2020, om rekening te houden met de tot en met 31 maart 2020 gerapporteerde geverifieerde emissies. Na die datum gerapporteerde emissies zijn derhalve niet in dit totaal opgenomen.

(17)  C(2018) 2801.

(18)  C(2019) 3288.


13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/21


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

inzake een actieplan voor een alomvattend EU‐beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme

(2020/C 164/06)

I.   Inleiding

De Commissie is vastbesloten zowel binnen de EU als in de rest van de wereld witwassen en financieren van terrorisme te bestrijden. Binnen de Europese Unie mag er geen plaats zijn voor illegaal geld. De recente toename van criminele activiteiten tijdens de COVID‐19-pandemie (1) toont aan dat criminelen alle gelegenheden te baat zullen nemen om hun illegale activiteiten voort te zetten ten koste van de samenleving. De EU moet even vastberaden zijn om te voorkomen dat zij de opbrengst van hun misdrijven kunnen gebruiken.

De afgelopen dertig jaar heeft de EU een stevig regelgevend kader gecreëerd voor de preventie en bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme, ondersteund door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (2). De EU-regels zijn verstrekkend en gaan verder dan de door de Financiële-actiegroep (“FATF”) goedgekeurde internationale normen (3). Het scala aan ondernemingen en beroepen die onder deze regels vallen, is gestaag uitgebreid.

De recente aanpassingen aan de wetgeving strekten ertoe het EU-kader voor de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme (“AML/CFT”) te versterken. Het gaat onder meer om wijzigingen die de vijfde antiwitwasrichtlijn (“5AMLD”) invoerde in de vierde antiwitwasrichtlijn (“4AMLD”) (4), een uitgebreider mandaat voor de Europese Bankautoriteit (5), nieuwe bepalingen voor de controle van liquide middelen (6) met ingang van juni 2021, wijzigingen aan de richtlijn kapitaalvereisten (“RKV”) (7), nieuwe regels voor de toegang tot financiële informatie voor rechtshandhavingsinstanties (8) en een geharmoniseerde definitie van strafbare feiten en straffen op het gebied van witwassen (9).

Daarnaast heeft de EU een nieuw en uitgebreid stelsel voor de bescherming van klokkenluiders ingesteld, dat tegen december 2021 moet zijn omgezet (10) en dat de bestaande regels uit 4AMLD op dit punt aanvult. Met het nieuwe stelsel krijgen nationale en EU-autoriteiten meer armslag om inbreuken op onder meer de regels inzake de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen, op te sporen en aan te pakken.

Intussen is er wel een toenemende consensus dat het kader aanzienlijk moet worden verbeterd. Grote verschillen in de manier waarop het wordt toegepast en ernstige lacunes in de handhaving van de regels moeten worden opgelost.

In haar mededeling “Naar een betere toepassing van het kader voor de bestrijding van het witwassen van geld en het financieren van terrorisme” (11) en de bijhorende rapporten van juli 2019 zette de Commissie de maatregelen uiteen die nodig zijn voor een alomvattend EU-beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme (AML/CFT). Het gaat daarbij onder meer om een betere uitvoering van de bestaande regels, een meer gedetailleerd en geharmoniseerd rulebook, hoogwaardig en consequent toezicht (onder meer door specifieke toezichtstaken op te dragen aan een EU-orgaan), interconnectie van centrale registers van bankrekeningen en een sterker mechanisme voor de coördinatie en ondersteuning van de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”).

Het Europees Parlement en de Raad delen dit standpunt. In zijn resolutie van 19 september 2019 (12) riep het Europees Parlement op tot meer impulsen voor initiatieven ter versterking van de AML/CFT-acties op EU-niveau en voor de snelle omzetting van EU-regels door de lidstaten. Op 5 december 2019 keurde de Raad Economische en Financiële Zaken conclusies goed over strategische prioriteiten voor AML/CFT (13) en nodigde hij de Commissie uit om verder na te gaan welke maatregelen het bestaande kader kunnen versterken.

De Commissie is voornemens een omvattend AML/CFT-beleid uit te voeren dat is aangepast aan specifieke dreigingen, risico’s en zwakke plekken waaraan de EU momenteel is blootgesteld (14), en dat is ontworpen om efficiënt te kunnen inspelen op innovaties. Een sterker AML/CFT-kader zal ook de integriteit van het financiële stelsel van de EU stimuleren, hetgeen nodig is voor de voltooiing van de uitvoering van de bankenunie en de economische en monetaire unie.

Na een effectbeoordeling, ook van de effecten op grondrechten, moet een geïntegreerd EU-stelsel voor AML/CFT worden ontwikkeld. Op basis van de hervormingen die zijn doorgevoerd op het gebied van prudentiële bancaire regelgeving en toezicht, kan het systeem worden gebaseerd op een geharmoniseerd rulebook en een toezichthouder op het niveau van de EU die nauw samenwerkt met bevoegde nationale autoriteiten, om ervoor te zorgen dat het toezicht binnen de eengemaakte markt van hoge kwaliteit en consistent is. Dit moet worden gecombineerd met het opzetten van een EU-mechanisme voor ondersteuning van en coördinatie met FIE’s, dat hun doeltreffendheid en de interconnectie met de nationale centrale registers van bankrekeningen versterkt, waardoor de grensoverschrijdende toegang tot informatie over bankrekeningen voor rechtshandhavingsautoriteiten en FIE’s wordt versneld.

In het voorliggende actieplan wordt uiteengezet hoe de Commissie deze doelstellingen wenst te bereiken, op basis van zes pijlers:

de effectieve toepassing van het bestaande AML/CFT-kader van de EU verzekeren;

één AML/CFT-rulebook voor de EU;

AML/CFT-toezicht op EU-niveau;

een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor FIE’s;

handhaving van EU-strafrechtbepalingen en informatie-uitwisseling;

versterkte internationale dimensie van het bestaande AML/CFT-kader van de EU.

II.   De effectieve toepassing van het bestaande AML/CFT-kader van de EU verzekeren

In de eerste plaats moeten de lidstaten, de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten de AML/CFT-regels van de EU strikt en doeltreffend uitvoeren. Hiervoor moet op meerdere domeinen actie worden ondernomen.

Zorgen voor de effectieve omzetting en toepassing van de antiwitwasrichtlijn (AMLD)

De Commissie heeft tegen alle lidstaten inbreukprocedures ingeleid omdat zij de 4AMLD niet volledig hebben omgezet. Meerdere lidstaten hebben daarop nieuwe wetten goedgekeurd, waarna de desbetreffende inbreukprocedures zijn afgesloten. Tegen andere lidstaten lopen de procedures nog. Medio 2021 zal een studie ter beoordeling van de effectieve toepassing van de 4AMLD in de lidstaten klaar zijn, die zal worden meegenomen in het verslag dat de Commissie moet uitbrengen over de effectieve toepassing van de 4AMLD (15).

Wat de omzetting van de 5AMLD betreft — die op 10 januari 2020 voltooid had moeten zijn — heeft de Commissie al een aantal inbreukprocedures ingeleid tegen lidstaten die geen omzettingsmaatregelen hebben meegedeeld. De Commissie zal nauw toezien op de invoering van centrale mechanismen voor bankrekeningen en op de registers van uiteindelijk begunstigden, zodat deze registers gegevens van hoogstaande kwaliteit bevatten.

De werkzaamheden aan de interconnectie van de registers van uiteindelijk begunstigden zijn al gestart en de interconnectie moet in 2021 operationeel zijn. De Commissie zal in 2021 ook de derde supranationale risicobeoordeling publiceren met informatie over de risicogebaseerde aanpak.

Monitoring van de capaciteit van lidstaten om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen en te bestrijden

Witwassen schaadt niet alleen de stabiliteit van het financiële stelsel van de EU, maar ook de economie, het goed bestuur en het investeerdersvertrouwen. In de cyclus van het Europees Semester analyseert de Commissie hoe de AML/CFT-regels in de praktijk worden toegepast in de lidstaten, wat leidt tot landspecifieke aanbevelingen op het gebied van AML/CFT, die door de Raad worden goedgekeurd. Via haar steunprogramma voor structurele hervormingen biedt de Commissie ook technische ondersteuning aan lidstaten bij de uitvoering van de hervormingen die nodig zijn om een aantal van de belangrijkste lacunes in het AML/CFT-systeem van de EU te dichten. Het gaat dan onder meer om personeelstekorten bij de bevoegde autoriteiten, om tekortkomingen bij de toepassing van de op risico gebaseerde aanpak, en om het beperken van de risico’s ten gevolge van misbruik van brievenbusondernemingen, “gouden visa” en burgerschapsregelingen.

De Europese Bankautoriteit (EBA)

Het mandaat van de EBA werd recent versterkt bij Verordening (EU) 2019/2175 (16). De EBA is nu belast met de leiding, coördinatie en monitoring van de inspanningen van alle financiële dienstverleners en bevoegde autoriteiten in de EU op het gebied van AML/CFT. De EBA mag voortaan ook een EU-brede AML/CFT-databank van risico’s en toezichtacties aanleggen, risicobeoordelingen van bevoegde instanties maken en, indien nodig, nationale instanties vragen een onderzoek te voeren naar individuele instellingen en te overwegen daartegen maatregelen te nemen. De Commissie verwacht dat de EBA deze versterkte bevoegdheden ten volle zal benutten, met name om te onderzoeken of een nationale toezichthouder bij het uitvoeren van zijn taken de Uniewetgeving heeft overtreden. De EBA voert al controles op de uitvoering uit en heeft in februari 2020 een eerste verslag gepubliceerd (17). In dat verslag wordt gewezen op een aantal problemen en wordt gesteld dat de aanpak van de bevoegde instanties van het AML/CFT-toezicht van banken niet altijd doeltreffend was.

In deel IV wordt uiteengezet dat de oprichting van een toezichthouder op het niveau van de EU ertoe zal leiden dat de regels beter worden nageleefd en dat zo gepaste actie wordt ondernomen om witwassen te voorkomen of, als dat niet lukt, toch daadwerkelijk te bestraffen. De nieuwe toezichthouder op het niveau van de EU zal beschikken over de nodige AML/CFT-bevoegdheden, ‐onderzoekscapaciteit en ‐bevoegdheden en een besluitvormingsstructuur om regels doeltreffender uit te voeren en preventief op te treden bij vermoedens, zodat de daadwerkelijke toepassing van het ene rulebook kan worden gewaarborgd. Volgens de Commissie zullen inspecties ter plaatse om de doeltreffendheid van het AML/CFT-kader in de lidstaten te beoordelen, van cruciaal belang zijn om overal in de Unie hoge kwaliteitsnormen te waarborgen.

De Commissie zal blijven zorgen voor de volledige en juiste omzetting van de AML/CFT-regels en zal ter zake in het tweede kwartaal van 2020 landspecifieke aanbevelingen doen.

III.   Zorgen voor een steviger rulebook

Het EU-rechtskader gaat vrij breed. Geleidelijk aan zijn het scala aan zogenoemde meldingsplichtige entiteiten (18) en de lijst met basismisdrijven uitgebreid, is meer nadruk gelegd op “beneficial ownership” en de op risico’s gebaseerde aanpak, en zijn belemmeringen voor de communicatie en samenwerking tussen de relevante autoriteiten weggewerkt. Dit kader biedt de lidstaten een omvattende regelgeving voor de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme.

Door de huidige aanpak van EU-wetgeving wordt het kader echter niet in alle lidstaten op dezelfde manier toegepast en worden deels ook eisen opgelegd die verder gaan dan wat de EU-wetgeving bepaalt. Het gaat dan bijvoorbeeld om de identificatie van andere meldingsplichtige entiteiten zoals crowdfundingplatforms of diamanthandelaren, om het verlenen van bevoegdheden aan FIE’s om tegoeden te bevriezen, en om de invoering van beperkingen op betalingen in contanten (19). Hierdoor is er minder eenvormigheid in de wetgeving binnen de EU, wat dan weer leidt tot hogere kosten en lasten voor dienstverleners die grensoverschrijdend werken of aanleiding geeft tot regelgevingsarbitrage, waarbij bedrijven zich vestigen daar waar de regels soepeler zijn.

Bij gebrek aan voldoende details over de toegepaste regels en de verdeling van bevoegdheden inzake grensoverschrijdende kwesties wordt de richtlijn niet in alle lidstaten op dezelfde manier geïnterpreteerd. Als de bevoegde autoriteiten (FIE’s, toezichthouders, rechtshandhavings-, douane- en belastingautoriteiten) niet zowel nationaal als grensoverschrijdend goed samenwerken, ontstaan lacunes die criminelen kunnen uitbuiten. De Europese toezichthoudende autoriteiten hebben ook nog opgemerkt (20) dat afwijkingen in de regelgevende aanpak van toezicht en in de toepassing van een risicogebaseerde aanpak het verstrekken van grensoverschrijdende diensten ondermijnen en de kosten voor ondernemingen doen oplopen; bovendien belemmeren zij ook de vlotte werking van het AML/CFT-kader van de EU. Dit is bijzonder relevant op het gebied van FinTech, en de EBA heeft de Commissie aanbevolen te zorgen voor geharmoniseerde eisen voor deze ondernemingen (21), als zij een risico vormen op het gebied van witwassen en financieren van terrorisme.

De EU-wetgeving inzake AML/CFT moet verfijnder en preciezer worden, en moet minder onderhevig zijn aan uiteenlopende tenuitvoerleggingen. Bepaalde aanvullende vereisten die de lidstaten opleggen bij de omzetting van de antiwitwasrichtlijnen, kunnen wel bijdragen aan een sterker AML/CFT-kader en zouden in het toekomstige EU-rulebook kunnen worden verwerkt. Om te uiteenlopende interpretaties en toepassingen van de regels te voorkomen, zouden delen van de AMLD’s kunnen worden omgevormd tot een verordening, met rechtstreeks toepasselijke bepalingen. Daarbij zou het ten minste moeten gaan om bepalingen inzake de lijst met meldingsplichtige entiteiten, vereisten inzake cliëntenonderzoek, interne controles, meldplichten, en bepalingen inzake registers van uiteindelijk begunstigden en centrale mechanismen voor bankrekeningen. Ook een meer geharmoniseerde aanpak voor de identificatie van politiek prominente personen, moet worden overwogen. Aan de efficiëntie van het systeem moet bijzondere aandacht worden besteed: er moeten meer details worden verstrekt over de toezichtstructuur en ‐taken voor alle meldingsplichtige entiteiten en de taken van de FIE’s (zie de volgende delen). Een geïntegreerd EU-systeem voor AML/CFT moet ook een voldoende gedetailleerd rulebook omvatten om rechtstreeks toezicht te vergemakkelijken.

Daarnaast is het, met inachtneming van bepaalde regels, mogelijk om bij veranderende situaties tot verdere harmonisering te komen via machtigingen om meer gedetailleerde regels goed te keuren via gedelegeerde of uitvoeringshandelingen.

De reikwijdte van de EU-wetgeving moet worden uitgebreid om ook de implicaties van technologische ontwikkelingen en innovaties in internationale normen te vatten. Voor werkzaamheden op internationaal niveau lijkt het raadzaam dat meer sectoren of entiteiten onder de AML/CFT-regels vallen en dat wordt nagegaan hoe de regels moeten worden toegepast op dienstverleners voor virtuele activa (22), voor wie zij nu nog niet gelden. Ook andere maatregelen zijn te overwegen, zoals het makkelijker maken om digitale identificatie te gebruiken om op afstand cliënten te identificeren en hun identiteit te controleren en om op afstand zakelijke relaties tot stand te brengen, of de invoering van een maximumbedrag voor grote betalingen in contanten. Daarnaast is een EU-brede interconnectie tussen centrale mechanismen voor bankrekeningen nodig zodat rechtshandhavingsinstanties en FIE’s sneller toegang krijgen tot financiële informatie en grensoverschrijdende samenwerking wordt vergemakkelijkt.

Gezien de toename van cybergerelateerde financiële misdrijven en fraude in het bijzonder, zouden bepalingen kunnen worden overwogen om administratieve bevriezing door FIE’s te vergemakkelijken en financiële instellingen te verplichten intrekkingsverzoeken op te volgen en uit te voeren. Ook burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders houden risico’s in, en er moet worden nagedacht over hoe deze risico’s kunnen worden ingeperkt. Ook aan in de supranationale risicobeoordeling vastgestelde risicosectoren moet aandacht worden besteed.

Bij het uitwerken van dergelijke nieuwe maatregelen is het belangrijk om de extra financiële en administratie lasten voor lidstaten en meldingsplichtige entiteiten tot een minimum te beperken en een risicogebaseerde aanpak te hanteren.

Doordat de straffen voor lacunes op het vlak van AML/CFT strenger zijn geworden, zijn meldingsplichtige entiteiten op zoek gegaan naar manieren om de regels beter na te leven, onder meer door meer middelen vrij te maken en uitgebreide remediëringsprogramma’s op te zetten, hun bedrijfsmodellen ingrijpend te herzien, of sommige producten, klanten of markten, waaronder het systeem van correspondentenbanken, te schrappen. Dit kan onbedoelde gevolgen hebben voor het verstrekken van financiële diensten en de financiering van de economie. Technische oplossingen ter verbetering van het opsporen van verdachte transacties en activiteiten moeten overeenstemmen met internationale en EU-normen over AML/CFT en met andere EU-regels, waaronder regels inzake gegevensbescherming en antitrustregels.

Aangezien de AML/CFT-regels van de Unie niet bedoeld zijn om de toegang tot legitieme financiële diensten te verhinderen, moet er meer duidelijkheid komen over hoe deze regels zich verhouden tot andere wetgeving in de financiële sector (23). Er moet ook worden nagedacht over de vraag of en in welke omstandigheden witwassen en financieren van terrorisme kunnen leiden tot de verklaring dat de bank faalt of waarschijnlijk zal falen, en mogelijk tot de afwikkeling van een bank in het kader van de richtlijn herstel en afwikkeling banken (24) of tot de liquidatie volgens de normale insolventieprocedure en de noodzaak om de depositohouders te vergoeden. De richtlijn depositogarantiestelsels (25) kan duidelijker worden geformuleerd om het risico te verkleinen dat van witwassen of terrorismefinanciering verdachte depositohouders worden vergoed via een uitbetaling door een depositogarantiestelsel; tezelfdertijd moet ook de rol van de depositogarantiestelsels en andere AML/CFT-autoriteiten worden verduidelijkt. Ook zou moeten worden gekeken hoe de verplichting in het kader van de richtlijn betaalrekeningen (26) om elke klant een basisrekening te verstrekken, kan worden verzoend met de AML/CFT-verplichting om de zakelijke relatie te verbreken als meldingsplichtige entiteiten vermoedens hebben over de cliënt of geen bijgewerkte cliëntinformatie kunnen verkrijgen. Tot slot moet ook worden beoordeeld of de huidige categorieën betaaldienstverleners die onder de AML/CFT-wetgeving vallen, voldoen.

De kaders voor financiële diensten kunnen verder worden uitgewerkt zodat prudentiële toezichthouders concrete verplichtingen hebben om informatie te delen met hun AML/CFT-tegenhangers. Voor de fit-and-proper-tests in financiëledienstenwetgeving moeten striktere AML/CFT-voorwaarden worden gehanteerd.

De meldingsplichtige entiteiten moeten zich volledig houden aan de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming als zij toegang krijgen tot informatie die nodig is om te voldoen aan de vereisten inzake cliëntenonderzoek, net zoals de overheidsinstanties dat moeten doen als zij onderling — binnen en buiten de EU — informatie uitwisselen. Als meldingsplichtige entiteiten toegang krijgen tot bijvoorbeeld bepaalde overheidsregisters, kan dat problemen geven inzake gegevensbescherming. De moeilijkheden om gegevensbescherming en vertrouwelijkheid te doen respecteren, werden ook vermeld in het kader van de informatieuitwisseling tussen bevoegde autoriteiten. Deze kwesties moeten worden opgelost.

De Commissie zal in het eerste kwartaal van 2021 wetgevingsvoorstellen doen voor één enkel rulebook voor AML/CFT, die gebaseerd zullen zijn op een grondige effectbeoordeling.

IV.   Naar AML/CFT-toezicht op EU-niveau

In een efficiënt AML/CFT-kader is toezicht cruciaal. Het belang van passend toezicht werd bevestigd in het AML-pakket van juli 2019, waar de analyse van meerdere witwaszaken aantoonde dat er ernstige tekortkomingen bestonden inzake het risicobeheer door kredietinstellingen en het toezicht op die instellingen door zowel AML/CFT- als prudentiële toezichthouders. Daarnaast bleek uit onlangs door onderzoeksjournalistiek aan het licht gebrachte mogelijke witwaszaken dat ook het toezicht op niet-financiële entiteiten niet vlekkeloos verloopt.

Deze opvallende kwesties zijn het gevolg van zowel de vormgeving van het toezichtskader als de wijze waarop het wordt toegepast. Op dit moment verloopt het AML/CFT-toezicht in de EU nationaal. De kwaliteit en doeltreffendheid lopen erg uiteen door de grote verschillen in personele en financiële middelen, deskundigheid en prioriteit. De Unie beschikt niet over de nodige regelingen om AML/CFT-incidenten met grensoverschrijdende aspecten doeltreffend te behandelen. Het AML/CFT-kader van de EU is slechts zo sterk als de zwakste schakel, en fouten van één nationale autoriteit doen risico’s ontstaan voor de hele eengemaakte markt. De EU als geheel ondervindt dan financiële, economische en reputatieschade.

De EU kan niet wachten op nog meer problemen alvorens een doeltreffend AML/CFT-toezichtsysteem uit te bouwen dat bijdraagt aan de goede werking van de eengemaakte markt en de bankenunie. Het AML/CFT-toezicht moet in de hele EU van hoge kwaliteit zijn om het vertrouwen van burgers en de internationale gemeenschap te herstellen.

Er is een duidelijke behoefte aan een geïntegreerd AML/CFT-toezichtsysteem op EU-niveau dat zorgt voor de consistente en hoogwaardige toepassing van het AML/CFT-rulebook in de EU en doeltreffende samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten ondersteunt. De sectoren en specifieke kwesties kunnen dan wel sterk verschillen, maar de ervaringen met het opzetten en de werking van de bestaande EU-mechanismen voor gecentraliseerd toezicht, zoals het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en het Europees Systeem voor financieel toezicht kunnen nuttige inzichten bieden.

Een AML/CFT-toezichtsysteem op EU-niveau, waarin de nationale systemen worden geïntegreerd en dat deze ook aanvult, biedt een oplossing voor gefragmenteerd toezicht, een geharmoniseerde toepassing en handhaving van de AML/CFT-regels in de EU, ondersteuning voor toezicht ter plaatse en een constante informatiestroom over lopende maatregelen en vastgestelde tekortkomingen. De nationale toezichthouders zullen een cruciaal onderdeel van dit systeem blijven en het dagelijkse toezicht blijven uitvoeren. De EU als centraal punt in dit systeem krijgen is een prioriteit, en de taken en bevoegdheden van de EU moeten, net als de interactie met de nationale toezichthouders, duidelijk worden omschreven in het wetgevingsvoorstel.

Taken van de AML/CFT-toezichthouder op EU-niveau

De AML/CFT-toezichthouder op EU-niveau zal zeer duidelijke bevoegdheden krijgen om toezicht te houden op en instructies te geven aan nationale autoriteiten die verschillende AML/CFT-taken uitvoeren, en om de coördinatie met toezichthouders van buiten de EU beter te coördineren. De wisselwerking tussen en de respectieve bevoegdheden van de EU-toezichthouder en de nationale toezichthouders moeten in een formeel proces worden vastgelegd.

Er is behoefte aan hoogwaardig toezicht in grensoverschrijdende zaken en zwakke schakels in het EU-toezichtskader moeten absoluut worden vermeden. Daartoe moet een EU-orgaan worden toegerust met rechtstreekse AML/CFT-toezichtstaken over bepaalde meldingsplichtige entiteiten waarvoor dat orgaan exclusieve of gedeelde bevoegdheden zou kunnen hebben. Dat impliceert dat er een herziening mogelijk moet zijn van intern beleid, procedures en controles, en van de daadwerkelijke uitvoering door de entiteiten waarop toezicht wordt uitgeoefend, in combinatie met de herziening van documentatie over transacties en cliënten. De toezichthouder van de Unie zou, alleen of samen met de nationale toezichthouder, de opdracht kunnen krijgen om toezicht uit te oefenen op duidelijk omschreven meldingsplichtige entiteiten of types activiteiten gedurende een bepaalde periode, op basis van het vastgestelde risiconiveau. De EU-toezichthouder heeft zeker toegevoegde waarde bij het toezicht op en beoordelen van risico’s in de EU. Met de structuur van EU-organen die op andere domeinen actief zijn in het achterhoofd, kan EU-toezicht worden geregeld via een mechanisme waarvoor de beslissingen op het niveau van de EU worden genomen en worden gehandhaafd via EU-desks in de lidstaten.

Een andere mogelijkheid is dat voor bepaalde types meldingsplichtige entiteiten rechtstreekse toezichtsbevoegdheden worden gecombineerd, die dan in coördinatie met de lidstaten worden uitgevoerd en waarbij andere entiteiten coördinatie- en toezichtsbevoegdheden hebben. De Commissie zal een toezichtsmechanisme voorstellen dat het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel naleeft, evenals de bestaande jurisprudentie over bevoegdheden die aan agentschappen van de Unie kunnen worden toegekend.

Reikwijdte van toezicht op EU-niveau

Het risico op witwassen bestaat zowel binnen als buiten de financiële sector en evolueert in de loop van de tijd en tussen de lidstaten. Voor doeltreffender toezicht is een mandaat nodig van een EU-AML/CFT-toezichthouder dat vanaf het begin alle risicodomeinen beslaat, waarbij de ernst van de risico’s voor alle sectoren wordt erkend. Op die manier beschikt de EU-toezichthouder van meet af aan over alle nodige instrumenten om de praktijken in de hele EU te harmoniseren en in alle sectoren voor toezicht op hoog niveau te zorgen. Gezien de complexe taken en het grote aantal meldingsplichtige entiteiten in de hele EU kan het AML/CFT-toezicht ook op incrementele wijze worden opgezet zodat het gaandeweg, naarmate het wordt geconsolideerd en efficiënter werkt, op alle (financiële en niet-financiële) sectoren kan bestrijken die aan AML/CFT-verplichtingen onderworpen zijn.

Een andere mogelijkheid is dat de EU-toezichthouder rechtstreeks verantwoordelijk is voor de financiële sector als deel van een geïntegreerd systeem met nationale toezichthouders, en ook verantwoordelijk is voor het indirecte toezicht op de niet-financiële sector. Voor indirect toezicht op de niet-financiële sector kan het EU-orgaan optreden waar nodig om de hoogstaande kwaliteit van het toezicht op de niet-financiële sector in de hele Unie te waarborgen.

Bij andere opties, die een enger toepassingsgebied impliceren, zou de EU-toezichthouder uitsluitend toezien op financiële instellingen, die wel het grootste deel van de financiële transacties vertegenwoordigen. Gecentraliseerd toezicht in deze sector kan makkelijker worden bereikt aangezien de sector al in grote mate gereguleerd is en onder toezicht staat. Anderzijds zouden met deze optie zwakke schakels in het EU-toezichtskader blijven bestaan en zou er geen efficiënt AML/CFT-systeem komen.

Hoe dan ook vereist de op risico gebaseerde aanpak van AML/CFT-toezicht — zoals verankerd in zowel de Uniewetgeving als de internationale normen — dat risico’s op witwassen en financieren van terrorisme worden geïdentificeerd en dat de middelen voor toezicht worden toegewezen op basis van de resultaten van een specifieke risicobeoordeling. Bij het ontwerpen van het toezicht op EU-niveau moet rekening worden gehouden met risico’s en moet de deskundigheid die op dit domein door de nationale toezichthouders is opgebouwd, verder worden ontwikkeld.

Tot slot kan ook worden nagegaan of deze toezichthouder bepaalde bevoegdheden moet krijgen om toezicht te houden op en ondersteuning te verlenen bij de tenuitvoerlegging van het bevriezen van tegoeden in het kader van beperkende EU-maatregelen (sancties) in de lidstaten. Hoewel AML/CFT- en beperkende maatregelen op heel wat gebieden kunnen verschillen qua taken en problemen, is een aantal gezamenlijke uitdagingen en synergieën het bestuderen waard.

Welk EU-orgaan?

Het toezicht op EU-niveau kan worden toevertrouwd aan een bestaand EU-agentschap, namelijk de EBA, of aan een nieuw daartoe op te richten orgaan.

In recentelijk goedgekeurde wetgeving krijgt de EBA de taak de inspanningen om de AML/CFT-maatregelen in de hele EU ten aanzien van financiële instellingen te leiden, te coördineren en te monitoren. Op het vlak van continuïteit en vlotte werking zou het duidelijke voordelen opleveren als de EBA aanvullende verantwoordelijkheden op het vlak van AML/CFT-toezicht zou krijgen. In dat geval zou de EBA echter ook aanzienlijk moeten worden hervormd en moet worden gewerkt aan kennis en bevoegdheden inzake AML/CFT. Haar governance- en besluitvormingsprocedures zouden ingrijpend moeten worden herzien om te garanderen dat toezichtbeslissingen steeds onafhankelijk en uitsluitend in het belang van de EU worden genomen. Daarnaast moeten ook haar onderzoekscapaciteit en ‐bevoegdheden worden uitgebreid. Gezien het mandaat en de capaciteit van de EBA zou het moeilijk kunnen zijn om het toezicht op meldingsplichtige entiteiten buiten de financiële sector aan de EBA toe te vertrouwen.

Er zou dus ook een nieuw, gespecialiseerd EU-orgaan voor AML-toezicht kunnen worden opgericht, dat bevoegd zou zijn voor het toezicht op meldingsplichtige entiteiten in zowel de financiële als de niet-financiële sector. Zo kan er zoveel mogelijk flexibiliteit komen voor het ontwerpen van een systeem op maat wat betreft organisatie en governance, met vereenvoudigde en vlotte besluitvormingsprocedures om snel te kunnen inspelen op risico’s, en van synergieën met het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor FIE’s (zie volgend deel). Het zou echter langer duren voordat een nieuw orgaan operationeel zou zijn, de kostprijs zou relatief hoger zijn en er zou rekening moeten worden gehouden met risico’s bij de uitvoering. Afhankelijk van de taken die dit orgaan zou krijgen, moeten nodeloze overlap of inconsistenties met de taken van andere toezichthoudende instanties als de EBA worden voorkomen.

Ook de budgettaire gevolgen van de verschillende opties moeten zeker worden meegewogen. Met name in de huidige economische context valt er veel voor te zeggen om het toezicht te financieren met bijdragen van de entiteiten uit de particuliere sector waarop toezicht wordt uitgeoefend, zoals dat al voor meerdere EU-organen het geval is.

De Commissie zal in het eerste kwartaal van 2021 voorstellen indienen voor een AML/CFT-toezichthouder op EU-niveau, op basis van een grondige effectbeoordeling van de opties op het vlak van de functies, de reikwijdte en de structuur.

V.   Naar een ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s

In het huidige EU-kader moeten alle meldingsplichtige entiteiten alle verdachte transacties melden bij de nationale FIE. Op basis van de meldingen van de meldingsplichtige entiteiten en douanegegevens betreffende contant geld maken de FIE’s financiële analyses, die vervolgens worden bezorgd aan rechtshandhavingsautoriteiten, toezichthouders, belastingautoriteiten en andere FIE’s. Bijvoorbeeld rechtshandhavingsautoriteiten maken daar bij strafrechtelijke onderzoeken gebruik van. De strategische analyse van trends en patronen door FIE’s leidt ook tot handvatten voor en feedback aan meldingsplichtige entiteiten om hen bij te staan bij het ontdekken van patronen van witwassen en financieren van terrorisme.

Met betrekking tot de vraag hoe zij de regels toepassen en onderling maar ook met andere autoriteiten in eigen land en in de EU samenwerken, is een aantal tekortkomingen vastgesteld.

In eigen land wordt slechts beperkt gebruik gemaakt van meldingstemplates voor meldingsplichtige entiteiten, en zijn deze templates vaak op maat gesneden van specifieke ondernemingen (b.v. banken). Meerdere FIE’s beschikken nog niet over de nodige IT-instrumenten om de informatie doeltreffend te verwerken en te analyseren.

FIE’s zijn verplicht feedback te geven aan meldingsplichtige entiteiten over hun meldingen. Die feedback blijft echter beperkt en is zelfs nagenoeg onbestaande als het in meldingen van meldingsplichtige entiteiten over een andere lidstaat gaat. Door het uitblijven van feedback beschikken de meldingsplichtige entiteiten niet over de nodige instrumenten om hun preventieve maatregelen aan te passen of doelgerichter te maken.

Gezien de vaak grensoverschrijdende aard van witwassen en financieren van terrorisme is de beperkte informatie-uitwisseling tussen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten een bron van zorg. Het is bijvoorbeeld zo dat, hoewel douaneautoriteiten in de EU wel regelmatig gegevens over contact geld aan FIE’s verstrekken, zij maar weinig feedback krijgen van die FIE’s, hoewel dat toch cruciaal is voor een concretere en doeltreffendere risicoanalyse.

Ook problemen bij de werking en het hosten van FIU.net (het EU-systeem voor informatie-uitwisseling tussen FIE’s) moeten worden aangepakt aangezien het een oud IT-instrument is, dat aan een aanzienlijke upgrade van zowel de software als de hardware toe is, en waarvoor nieuwe functionaliteiten moeten worden ontwikkeld zodat de samenwerking vlotter kan verlopen.

De meeste verdachte transacties die bij de FIE’s worden gemeld, zijn grensoverschrijdend van aard, maar de gezamenlijke analyse blijft beperkt. Zo ontstaan er lacunes in de identificatie van grensoverschrijdende zaken. Dergelijke informatie in een grensoverschrijdend context moet veel beter kunnen worden geanalyseerd, met name aangezien witwaszaken steeds complexer worden.

Rol van een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau

Een FIE-coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau zou een oplossing bieden voor deze zwakke punten. Dit mechanisme zou de leiding nemen bij de coördinatie van de werkzaamheden van de nationale FIE’s. Het zou daarbij onder meer gaan om de identificatie van verdachte transacties met een grensoverschrijdende dimensie, de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en de identificatie van trends en factoren die relevant zijn voor het beoordelen van risico’s inzake witwassen en terrorismefinanciering op nationaal en supranationaal niveau. Het mechanisme moet ook zorgen voor het goedkeuren of voorstellen van uitvoeringsmaatregelen of normen die nodig zijn door de sterker geharmoniseerde bepalingen van het rulebook over verplichte meldingen bij de FIE’s en de kenmerken, activiteiten, samenwerking en modellen van de FIE’s, en moet opleiding en capaciteitsopbouw voor de FIE’s stimuleren. Het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau zou ook de samenwerking moeten verbeteren tussen bevoegde autoriteiten (FIE’s, toezichthouders, rechtshandhavings-, douane- en belastingautoriteiten), zowel nationaal als grensoverschrijdend, en met FIE’s van buiten de EU.

Er zou een meer centrale capaciteit kunnen worden opgebouwd, op basis van IT-instrumenten, waarmee grensoverschrijdende verdachte transacties kunnen worden opgespoord en trends makkelijker worden ontdekt.

Ook de duurzaamheid van FIU.net, dat momenteel door Europol wordt beheerd, is hier van belang. Er moet dringend worden geïnvesteerd in de ontwikkeling daarvan omdat de huidige problemen de informatie-uitwisseling en datamatching hinderen. Aangezien wordt gepland om het technische beheer van het systeem door Europol over te dragen, moet een passende en financieel haalbare oplossing worden gevonden. Op korte termijn zal de Commissie het beheer van FIU.net overnemen zodat het systeem ononderbroken blijft werken (27). Op langere termijn zou het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau de taak kunnen krijgen FIU.net of de opvolger daarvan te hosten. Ook andere mogelijke oplossingen kunnen worden overwogen.

Orgaan dat op EU-niveau het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme moet opzetten

De taak om een ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s te bieden, zal afhangen van welke rol voor dit mechanisme wordt weggelegd.

Als voor dit mechanisme een brede rol is weggelegd om alle bovengenoemde aspecten te behandelen, zou het beheer van het mechanisme kunnen worden opgenomen door een bestaand EU-agentschap of door een nieuw, specifiek orgaan. Als een nieuw EU-orgaan wordt opgericht voor kwesties op het domein van toezicht, kan dat orgaan ook dit mechanisme beheren. Daarbij moet worden opgemerkt dat twaalf FIE’s in de EU nu al toezichthoudende taken hebben voor de niet-financiële sector, en sommige daarvan voor alle sectoren.

Als het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme een minder brede rol krijgt, kan dat een aantal van de vastgestelde tekortkomingen oplossen, maar zou dat niet leiden tot een doeltreffend coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau. In dergelijke omstandigheden kunnen meerdere opties worden overwogen. Als de taken bijvoorbeeld worden beperkt tot het uitbrengen van ontwerpen van reguleringsnormen en richtsnoeren, kan dat worden geregeld door het FIU-platform — momenteel een informeel comité van de Commissie — om te vormen tot een comitologiecomité en het aan de Commissie over te laten om de resultaten van de werkzaamheden van dat comité goed te keuren via gedelegeerde of uitvoeringshandelingen. Een andere mogelijkheid is een formeel netwerk van FIE’s met een eigen mandaat en eigen taken.

Welke vorm het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme ook krijgt, het beheer ervan en het besluitvormingsproces moet onafhankelijk genoeg verlopen, terwijl het werkt als een netwerk van nationale FIE’s met een EU-centrum.

De Commissie zal in het eerste kwartaal van 2021 voorstellen indienen voor een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor FIE’s op EU-niveau, op basis van een grondige effectbeoordeling van de opties op het vlak van de rol en de structuur ervan. De Commissie neemt in het vierde kwartaal van 2020 het beheer van FIU.net over.

VI.   Handhaving van EU-strafrechtbepalingen en informatie-uitwisseling

Verschillende wetgevingsinstrumenten en institutionele regelingen vergemakkelijken de handhaving van strafrechtbepalingen en informatie-uitwisseling op EU-niveau.

Met recente maatregelen werden lacunes in de definitie en bestraffing van witwassen in de EU gedicht en werd gerechtelijke en politionele samenwerking vergemakkelijkt (28). De Commissie zal toezicht houden op de tijdige omzetting en uitvoering van deze maatregelen. Het gebruik van financiële informatie voor ernstige strafbare feiten is ook uitgebreid door rechtshandhavingsinstanties rechtstreekse toegang te geven tot het centrale mechanisme voor bankrekeningen en tegelijk de samenwerking te verbeteren tussen rechtshandhavingsinstanties, FIE’s en Europol voor dergelijke ernstige strafbare feiten (29). Deze maatregelen bespoedigen strafrechtelijke onderzoeken en zorgen voor meer slagkracht bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Een EU-brede interconnectie tussen centrale mechanismen voor bankrekeningen zal ervoor zorgen dat rechtshandhavingsautoriteiten en FIE’s beschikken over snellere toegang tot financiële informatie en zal de grensoverschrijdende samenwerking verbeteren, en moet in ieder geval ook rechtshandhavingsinstanties omvatten. Deze interconnectie moet als een prioriteit worden beschouwd.

Voor de terugvordering van opbrengsten van misdrijven zijn cruciale normen opgesteld (30). De Commissie zal in 2020 een verslag publiceren met een overzicht van de uitvoering van deze regels en de bestaande manieren om de rol van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen te verbeteren. Vanaf december 2020 zullen nieuwe maatregelen van toepassing zijn (31) die grensoverschrijdende ontneming van vermogensbestanddelen zullen vergemakkelijken en de bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen in de EU sneller en eenvoudiger zullen maken.

Tegelijk is het cruciaal om op EU-niveau capaciteit op te bouwen om financiële misdrijven te onderzoeken en te vervolgen.

Europol levert extra inspanningen om economische en financiële misdaad te bestrijden met het nieuwe European Economic and Financial Crimes Centre (EFECC), dat in de loop van 2020 operationeel moet worden. Het EFECC zal alle capaciteit inzake financiële inlichtingen en economische misdrijven binnen Europol concentreren in één entiteit en zal streven naar betere operationele efficiëntie en zichtbaarheid en naar een betere omgang met belanghebbenden en meer financieringsmogelijkheden. De Commissie ondersteunt de oprichting van het EFECC ten volle en is van mening dat het centrum het belang benadrukt van financiële onderzoeken op alle gebieden van criminaliteit waarvoor Europol bevoegd is.

Volgens de Commissie zou het EFECC een natuurlijke tegenhanger kunnen zijn van het ondersteunings- en coördinatiemechanisme van de EU voor FIE’s en zouden beide entiteiten kunnen werken aan oplossingen voor betere informatie-uitwisseling, met name in grensoverschrijdende gevallen.

Om het onderzoek naar en de vervolging van witwaszaken in de hele EU te verbeteren, financiert (32) de Commissie het Anti-Money Laundering Operational Network (AMON), dat de betrokken rechtshandhavingsautoriteiten verbindt. Het netwerk vergemakkelijkt grensoverschrijdende financiële onderzoeken en heeft een wereldwijd bereik. De taak van AMON zou moeten worden versterkt en het netwerk zou over een operationeel budget moeten kunnen beschikken om concrete zaken te ondersteunen. Alle EU-lidstaten zouden moeten toetreden. Daarnaast zouden lidstaten gebruik moeten blijven maken van de ondersteuning van Eurojust om grensoverschrijdende samenwerking bij de vervolging van witwaszaken te vergemakkelijken. Ten slotte zal het Europees Openbaar Ministerie (EOM), dat zijn werkzaamheden eind 2020 zal beginnen, bevoegd zijn om witwasmisdrijven die verband houden met misdrijven tegen de EU-begroting, te onderzoeken en te vervolgen.

Er is nog steeds ruimte voor verbetering en stimulering van de informatie-uitwisseling tussen alle bevoegde autoriteiten (FIE’s, toezichthouders, rechtshandhavings-, douane- en belastingautoriteiten), zowel nationaal als grensoverschrijdend.

In het kader van een beter gebruik van financiële inlichtingen moet de rol van publiek-private partnerschappen (PPP’s) waar mogelijk worden aangemoedigd, aangezien in sommige gevallen de aard van de informatie het delen ervan beperkt en bij het delen van informatie de wetgeving inzake gegevensbescherming moet worden nageleefd. PPP’s houden in dat informatie wordt gedeeld tussen rechtshandhavingsautoriteiten, FIE’s en de particuliere sector. Zij kunnen verschillende vormen aannemen. Sommige blijven beperkt tot het uitwisselen van informatie over typologieën en trends door FIE’s en rechtshandhavers met meldingsplichtige entiteiten. Bij andere wordt operationele informatie over verdachten die bij rechtshandhavers door inlichtingen in beeld zijn gekomen, gedeeld met meldingsplichtige entiteiten om de transacties van deze verdachten te monitoren. Het delen van informatie die persoonsgegevens bevat, moet volledig conform de wetgeving op de gegevensbescherming en met inachtneming van de mandaten van de betrokken autoriteiten verlopen.

Binnen het huidige EU‐AML-CFT-kader moeten FIE’s al typologieën en trends delen met de particuliere sector. Deze verplichting kan worden verduidelijkt en verbeterd, als onderdeel van het faciliteren van bepaalde types PPP’s en van het verbeteren van informatiedeling. Gezien de verschillen in wettelijke kaders en praktische regelingen tussen de lidstaten vindt de Commissie het tevens cruciaal om handvatten te hebben en goede praktijken voor PPP’s te delen, met name met betrekking tot antitrustregels, waarborgen en beperkingen op het gebied van gegevensbescherming en garanties over grondrechten.

De Commissie zal tegen het eerste kwartaal van 2021 handvatten opstellen. Met betrekking tot gegevensbescherming bij PPP’s zal de Commissie overwegen het Europees Comité voor gegevensbescherming te vragen een advies uit te brengen. Mogelijkheden om het AMON te versterken en de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten binnen en over de landgrenzen te bevorderen, zullen worden overwogen.

VII.   Versterkte internationale dimensie van het bestaande AML/CFT-kader van de EU

Witwassen en financieren van terrorisme zijn wereldwijde dreigingen en de EU is vastberaden deze in samenwerking met haar internationale partners te bestrijden. Als wereldwijd bepaler van normen heeft de FATF de leiding genomen van de wereldwijde strijd tegen witwassen en financieren van terrorisme. De Commissie draagt actief bij aan de werkzaamheden van de FATF en blijft de FATF-normen uitvoeren en de naleving ervan wereldwijd stimuleren. Voor de nieuwe, omvattende aanpak van AML/CFT die de EU nodig heeft, moet de EU ook een grotere rol spelen bij het bepalen van de internationale normen.

De Commissie heeft namens de EU het nieuwe mandaat van het FATF (33) bekrachtigd en wil een grote rol spelen bij het afdwingen van wereldwijde normen en bij het verstrengen van deze normen, zodat zij op hetzelfde niveau komen als de eigen normen van de EU. Eén voorbeeld is transparantie inzake uiteindelijk begunstigden, waar de EU voor een ambitieuze aanpak van de risico’s van ondoorzichtige structuren heeft gekozen. Tegelijk zal de Commissie actief steun verlenen aan inspanningen om nieuwe en opkomende risico’s wereldwijd aan te pakken. Om daarin te slagen, moet de EU met één stem spreken in de FATF. Dit kan door de Commissie de taak te geven de Europese Unie te vertegenwoordigen in de FATF, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag. Als eerste stap zou er een versterkt coördinatiemechanisme tussen de Commissie en de lidstaten moeten worden opgezet, zodat de EU-vertegenwoordigers overlegde standpunten vertolken in de FATF.

Wederzijdse beoordelingen door de FATF helpen om de internationale normen beter te doen naleven, aangezien groepsdruk een aanjager van verandering is. Tot nog toe is het nog niet gelukt om bij de beoordelingen van de AML/CFT-kaders van de EU-lidstaten op gepaste wijze rekening te houden met de supranationale aard van de EU-regels. Als nieuwe structuren, zoals AML/CFT-toezicht op EU-niveau en een FIE-coördinatie- en ondersteuningsmechanisme, worden ingevoerd, zal dit aspect nog belangrijker worden. De doelstelling van de Commissie is om ervoor te zorgen dat, als normen op EU-niveau ten uitvoer worden gelegd, zij op een gezamenlijke manier worden beoordeeld. In deze context kan ook worden overwogen om de EU-regels door de FATF op EU-niveau te laten beoordelen.

De Commissie moet ook een autonoom beleid ten aanzien van derde landen blijven uitvoeren ter bescherming van het financiële stelsel van de EU. Meldingsplichtige entiteiten moeten risicobeperkende maatregelen treffen op basis van geografische en andere risicofactoren. Zij moeten ook verhoogde waakzaamheid aan de dag leggen bij transacties of zakelijke relaties waarbij landen zijn betrokken waarvan de AML/CFT-kaders strategische tekortkomingen vertonen. Volgens de 5AMLD moet de Commissie autonome capaciteit opbouwen om landen met dergelijke strategische tekortkomingen te identificeren (34).

De Commissie zal landen die een specifiek risico vormen voor het financiële stelsel van de Unie, identificeren aan de hand van een autonome methodologie met inachtneming van de synergie met de procedure waarmee de FATF landen op de lijst plaatst, met een in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) gevoerde versterkte dialoog met derde landen, en in nauw overleg met deskundigen van de lidstaten. Op basis van de herziene methodologie (35), die tegelijk met dit actieplan wordt gepubliceerd, zal dit proces inhouden dat de Commissie, in samenwerking met de EDEO, samen met derde landen waar op voorlopige basis tekortkomingen zijn vastgesteld, waar mogelijk werkt aan een actieplan om deze tekortkomingen aan te pakken. Na een observatieperiode zal de Commissie oordelen over de vooruitgang die is geboekt met de tenuitvoerlegging van deze verbintenissen, om haar beoordeling te voltooien.

De EU-lijst van derde landen met een hoog risico vormt een cruciaal instrument voor meldingsplichtige entiteiten en overheden, maar kan ook gevolgen hebben buiten het kader van AML/CFT. De Commissie verbindt zich ertoe na te gaan of een dergelijke lijst invloed heeft op gelijkwaardigheidsbesluiten (36) en ervoor te zorgen dat gepaste waarborgen worden gehanteerd voor de financiële instrumenten in overeenstemming met artikel 155 van het financieel reglement (37).

Uit de ervaring die is opgedaan met het opstellen van de EU-lijst en het opzetten van nieuwe AML/CFT-functies op EU-niveau, kan een herziening voortvloeien van de aanpak van risico’s die derde landen vormen. Als lid van de FATF zou de Commissie rekening moeten blijven houden met oproepen van de FATF om de risico’s die van derde landen uitgaan, aan te pakken — maar ook capaciteit moeten behouden om, los van een FATF-oproep, de maatregelen te treffen die naar internationale normen vereist zijn. In deze context zou een toezichthouder op EU-niveau kunnen bijdragen tot het beperken van de risico’s vanuit derde landen door gepaste risicobeperkende maatregelen uit te werken voor meldingsplichtige entiteiten, afhankelijk van het type en de ernst van de tekortkomingen. Dat zijn onder meer verfijndere en op risico gebaseerde maatregelen om risico’s aan te pakken die ontstaan door het AML/CFT-kader van andere jurisdicties. Dat proces kan ook worden aangevuld met een op transacties gebaseerde aanpak, aangezien geen enkel rechtsgebied immuun is voor opkomende risico’s op het gebied van witwassen en financieren van terrorisme. Ook een coördinerende en ondersteunende functie voor FIE’s zou waardevolle input kunnen opleveren om nieuwe trends en risico’s van derde landen te identificeren, net als eventuele problemen met internationale samenwerking.

Als onderdeel van het pakket maatregelen om externe risico’s te beheren, ontwikkelt de Commissie een technische faciliteit (38) om aan derde landen technische bijstand te bieden om hun capaciteit te vergroten en zwakke plekken in hun nationale AML/CFT-kaders aan te pakken. Als een van de voornaamste internationale donoren in dit domein en op basis van haar uitgebreide diplomatieke netwerk zou de EU deze capaciteit gebruiken om de barrières tegen witwassen en financieren van terrorisme wereldwijd te versterken. Ook handelsbeleid draagt bij aan de ontwikkeling van gepaste waarborgen inzake investeringen (39) en handelsstromen. De Commissie zal van de EU-handelspartners toezeggingen vragen om de AML/CFT-maatregelen ten uitvoer te leggen en zal regelgevingsruimte aanhouden om te kunnen optreden als het financiële systeem van de EU wordt bedreigd door risico’s van witwassen en financieren van terrorisme.

Samen met dit actieplan wordt een nieuwe methodologie voor de beoordeling van derde landen met een hoog risico gepubliceerd. De Commissie zal blijven samenwerken met de lidstaten en zal haar betrokkenheid bij de FATF vergroten zodat de EU wereldwijd een grotere rol kan spelen.

VIII.   De volgende stap: een stappenplan

Zoals in dit actieplan is uiteengezet, zal de Commissie meerdere maatregelen voorstellen ter versterking van het AML/CFT-kader. Een effectbeoordeling, ook inzake grondrechten en met name het recht op bescherming van persoonsgegevens, zal worden opgesteld om de verschillende mogelijkheden inzake wijzigingen in de wetgeving te beoordelen:

Actie

Methoden

Tijdlijn

Effectieve toepassing van het bestaande AML/CFT-kader van de EU

Inbreuk-/gerechtelijke procedures

Studie over toepassing 4AMLD

3e supranationale risicobeoordeling

Interconnectie van registers van uiteindelijk begunstigden

Landspecifieke aanbevelingen/Europees Semester

Huidige werkzaamheden EBA

Alle maatregelen lopen

Versterking en ontwikkeling van één AML/CFT-rulebook voor de EU

Wetgevingsvoorstel:

nagaan welke domeinen moeten worden opgenomen in een verordening in combinatie met een gewijzigde richtlijn

bepalen welke nieuwe domeinen op het niveau van de EU moeten worden geregeld

nagaan welke wijzigingen aan andere bestaande wetgeving nodig zijn

Eerste kwartaal 2021

Naar een toezicht op AML/CFT op EU-niveau

Wetgevingsvoorstel

Eerste kwartaal 2021

Een ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s opzetten

Wetgevingsvoorstel:

Eerste kwartaal 2021

overdracht van technisch beheer van FIU.net aan de Commissie

Vierde kwartaal 2020

Handhaving van het strafrecht en uitwisseling van informatie

Oprichting van het EFECC

Tweede kwartaal 2020

Handvatten voor PPP’s en eventueel advies van EDPB over gegevensbescherming

Eerste kwartaal 2021

Toezicht op omzetting en tenuitvoerlegging van richtlijnen over samenwerking inzake strafrecht en handhaving van strafrecht

Mogelijkheden om de uitwisseling van informatie tussen alle bevoegde autoriteiten binnen en over de landgrenzen te bevorderen

Versterking van internationale dimensie

Door de Commissie verfijnde methodologie voor de identificatie van derde landen met een hoog risico

Eerste kwartaal 2020

Gedelegeerde handelingen

Waar nodig (voorlopige planning voor 2020: tweede, derde en vierde kwartaal)

De Commissie verneemt graag hoe belanghebbenden denken over de keuzes die in de actieplan worden uiteengezet, en verzoekt hen daarom om vóór 29 juli 2020 hun mening kenbaar te maken via de vragenlijst op Have your Say.


(1)  Europol, “Pandemic profiteering: how criminals exploit the COVID‐19 crisis”, maart 2020. De Europese Bankautoriteit heeft krediet- en financiële instellingen nogmaals gewezen op het belang van doeltreffende systemen en controles, en heeft de bevoegde autoriteiten gevraagd hen op dit punt te ondersteunen. Zie “EBA statement on actions to mitigate financial crime risks in the COVID‐19 pandemic”.

(2)  Het Hof erkende dat het doel van witwasbestrijding samenhangt met de bescherming van de openbare orde en dat een beperking van de door het Verdrag gewaarborgde grondrechten — dus ook van het vrij verkeer van kapitaal — aldus gerechtvaardigd is. De beperkingen moeten wel evenredig zijn (zie arrest van het Hof van Justitie van 25 april 2013, Jyske Bank Gibraltar, C‐212/11, ECLI:EU:C:2013:270, en arrest van het Hof van Justitie van 31 mei 2018, Zheng, C‐190/17, ECLI:EU:C:2018:357).

(3)  De FATF is een intergouvernementeel orgaan dat normen bepaalt en steun verleent aan de daadwerkelijke uitvoering van maatregelen ter bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme. De Commissie, 14 EU-lidstaten en de 2 EER-staten zijn lid van de FATF, 13 lidstaten zijn lid van de regionale organisatie Moneyval.

(4)  Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).

(5)  Verordening (EU) 2019/2175 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), Verordening (EU) nr. 1094/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), Verordening (EU) nr. 1095/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), Verordening (EU) nr. 600/2014 betreffende markten in financiële instrumenten, Verordening (EU) 2016/1011 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten, en Verordening (EU) 2015/847 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (PB L 334 van 27.12.2019, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 6).

(7)  Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en ‐bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).

(8)  Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).

(9)  Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).

(10)  Verordening (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(11)  COM(2019) 360 final.

(12)  Resolutie van het Europees Parlement van 19 september 2019 over de stand van zaken ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de antiwitwaswetgeving van de Unie (2019/2820(RSP)).

(13)  Conclusies van de Raad van 5 december 2019 over de strategische prioriteiten inzake de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering (14823/19).

(14)  Zoals aangehaald in de recentste supranationale risicobeoordeling van de Unie, het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de beoordeling van risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten, COM(2019) 370 final.

(15)  Artikel 65, lid 1, 4AMLD.

(16)  Zie voetnoot 5.

(17)  EBA report on competent authorities’ approaches to the anti-money laundering and countering the financing of terrorism supervision of banks, EBA/Rep/2020/06.

(18)  Behalve op de financiële sector, beoefenaars van juridische beroepen en accountants is het EU-kader ook van toepassing op vastgoedmakelaars, gokdiensten, personen die in goederen handelen, verleners van diensten voor het omwisselen van virtuele in fiduciaire valuta, aanbieders van bewaarportemonnees en personen die handelen in kunstwerken.

(19)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op betalingen in contanten, COM(2018) 483 final. In de loop van 2021 zal deze kwestie verder doelgericht worden beoordeeld.

(20)  Joint Opinion of the European Supervisory Authorities on the risks of money laundering and terrorist financing affecting the European Union’s financial sector, ESA, 4 oktober 2019.

(21)  Report on potential impediments to the cross-border provision of banking and payment services, EBA, 29 oktober 2019.

(22)  De FATF definieert virtuele activa als digitale weergaven van waarde die digitaal kunnen worden verhandeld of overgedragen en die kunnen worden gebruikt voor betalingen of beleggingen. Virtuele activa zijn dus geen digitale weergave van fiduciaire activa, effecten en andere financiële activa waarvoor al normen bestaan.

(23)  Zie ook de aankondiging in het werkprogramma van de Commissie dat zij een wetgevingskader voor cryptoactiva zal voorstellen.

(24)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(25)  Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).

(26)  Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).

(27)  Met het nodige respect voor de aard van de informatie.

(28)  Zie voetnoot 9.

(29)  Zie voetnoot 8.

(30)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).

(31)  Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).

(32)  Middelen uit het ISF Politie.

(33)  Goedgekeurd door de ministers en vertegenwoordigers van de Financiële-actiegroep op 12 april 2019.

(34)  Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/?qid=1581497419034&uri=CELEX:02016R1675-20181022

(35)  SWD(2020) 99.

(36)  Zie COM(2019) 349 final van 29.7.2019.

(37)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(38)  Mondiale faciliteit van de EU inzake witwassen en financieren van terrorisme.

(39)  Zie Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1).


13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/34


ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE COÖRDINATIE VAN DE SOCIALEZEKERHEIDSSTELSELS GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN

(2020/C 164/07)

GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN — 2017

Toepassing van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 987/2009 (1)

I.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2017 aan gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (2), zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Jaarlijks

Netto per maand

x = 0,20

Cyprus

jonger dan 20 jaar

335,08 EUR

22,34 EUR

20-64 jaar

345,86 EUR

23,06 EUR

65 jaar en ouder

1 457,97 EUR

97,20 EUR

Noorwegen

jonger dan 20 jaar

21 366,64 NOK

1 424,44 NOK

20-64 jaar

37 207,61 NOK

2 480,51 NOK

65 jaar en ouder

125 089,11 NOK

8 339,27 NOK

II.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2017 aan pensioengerechtigden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Jaarlijks

Netto per maand x = 0,20

Netto per maand

x = 0,15  (3)

Cyprus

jonger dan 20 jaar

335,08 EUR

22,34 EUR

23,74 EUR

20-64 jaar

345,86 EUR

23,06 EUR

24,50 EUR

65 jaar en ouder

1 457,97 EUR

97,20 EUR

103,27 EUR

Noorwegen

jonger dan 20 jaar

21 366,64 NOK

1 424,44 NOK

1 513,47 NOK

20-64 jaar

37 207,61 NOK

2 480,51 NOK

2 635,54 NOK

65 jaar en ouder

125 089,11 NOK

8 339,27 NOK

8 860,48 NOK

GEMIDDELDE KOSTEN VAN VERSTREKKINGEN — 2018

Toepassing van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 987/2009

I.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2018 aan gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Jaarlijks

Netto per maand

x = 0,20

Spanje

jonger dan 20 jaar

579,45 EUR

38,63 EUR

20-64 jaar

844,45 EUR

56,30 EUR

65 jaar en ouder

4 540,59 EUR

302,71 EUR

II.

De te vergoeden bedragen voor verstrekkingen in 2018 aan pensioengerechtigden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van Verordening (EG) nr. 883/2004, zullen worden vastgesteld op grond van de volgende gemiddelde kosten:

 

Leeftijdsgroep

Jaarlijks

Netto per maand x = 0,20

Netto per maand

x = 0,15  (4)

Spanje

jonger dan 20 jaar

579,45 EUR

38,63 EUR

41,04 EUR

20-64 jaar

844,45 EUR

56,30 EUR

59,82 EUR

65 jaar en ouder

4 540,59 EUR

302,71 EUR

321,63 EUR


(1)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.

(2)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  De aftrek die op het vaste maandelijkse bedrag wordt toegepast, is gelijk aan 15 % (x = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 883/2004 is opgenomen (overeenkomstig artikel 64, lid 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009).

(4)  De aftrek die op het vaste maandelijkse bedrag wordt toegepast, is gelijk aan 15 % (x = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 883/2004 is opgenomen (overeenkomstig artikel 64, lid 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009).


V Bekendmakingen

ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

13.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 164/36


Bekendmaking van een enig document dat is gewijzigd naar aanleiding van de goedkeuring van een minimale wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

(2020/C 164/08)

De Europese Commissie heeft deze minimale wijziging goedgekeurd overeenkomstig artikel 6, lid 2, derde alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 664/2014 van de Commissie (1).

De aanvraag tot goedkeuring van deze minimale wijziging kan worden geraadpleegd in de eAmbrosia-databank van de Commissie.

ENIG DOCUMENT

“AIL VIOLET DE CADOURS”

EU-nr.: PDO-FR-02103-AM01 — 4.2.2020

BOB (X) BGA ()

1.   Naam/namen

“Ail violet de Cadours”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6: groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

“Ail violet de Cadours” is een droog verkochte knoflook met ten minste 30 % droge stof. Hij wordt geproduceerd op basis van de variëteiten Germidour en Valdour, die uit de lokale populatie paarse knoflook geïsoleerd zijn.

Hij heeft “wijnrode” paarse strepen op de witte buitenste rokken.

“Ail violet de Cadours” wordt gekenmerkt door een formaat van ten minste 45 mm en een regelmatig en rond gevormde bol. De bollen worden heel en goed schoongemaakt aangeboden. Ze hebben in ieder geval één complete, niet gescheurde rok. De wortels worden ter hoogte van de bolrand afgesneden en hebben een lengte van maximaal 2,5 mm. De bol voelt stevig aan, zowel ter hoogte van de bolknoppen als van de wortelschijf. Voor de bollen waarvan de steel is verwijderd, bedraagt de lengte van de resterende stengel tussen de 10 en 30 mm.

De huid van de bolknoppen heeft een beige kleur met paarse strepen. Bij het doorsnijden is het vlees van de bolknop ivoorkleurig/crèmekleurig.

Rauw heeft de knoflook een uitgesproken scherpe en doordringende geur. Warm bereid wordt “Ail violet de Cadours” gekenmerkt door een lookachtige geur. In de mond geeft hij een licht prikkelende smaak en blijft de geur goed behouden. De textuur is zacht en de smaak is subtiel zoet.

Met het oog op een harmonische aanbiedingsvorm zijn de kleur, de vorm en het formaat van de bollen homogeen. In het bijzonder mag het formaat van de grootste bol maximaal 20 mm groter zijn dan dat van de kleinste bol.

De aanbiedingsvormen bij de verkoop van “Ail violet de Cadours” zijn als volgt vastgesteld:

een streng telt minimaal 9 bollen met stengel. Deze weegt 500 g, 1 kg of 2 kg afhankelijk van het aantal bollen in de streng en het formaat van de bollen;

een krans van bollen met stengel, met een gewicht van ten minste 8 kg;

een boeket van bollen met stengel. Dit weegt 500 g, 1 kg of 2 kg;

een zak van 5 kg, met de hand gevuld, samengesteld op basis van bollen zonder stengel;

een tray, met de hand gevuld, met daarin bollen zonder stengel met een formaat van 60 tot 70 mm, soms groter dan 70 mm;

een mand, met de hand gevuld, met daarin bollen zonder stengel van 60 tot 80 mm;

een net met daarin bollen zonder stengel met een gewicht van maximaal 1 kg;

een bakje met daarin bollen zonder stengel met een gewicht van maximaal 1 kg.

De knoflook wordt verkocht is de oorspronkelijke verpakking. Alleen in een kistje of mand kan de knoflook per stuk worden verkocht.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

Alle onderdelen van het productieproces vinden plaats in het geografische gebied.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De “Ail violet de Cadours” moet worden verpakt binnen het geografische gebied teneinde de kwaliteit van het product te behouden.

“Ail violet de Cadours” wordt onder bepaalde voorwaarden bewaard en zo min mogelijk gemanipuleerd om ervoor te zorgen dat het product gezond blijft en ten minste het buitenvlies op de bollen intact te houden.

Bovendien wordt voor het verpakken een beroep gedaan op de lokale knowhow van de marktdeelnemers, die tevens bijdraagt tot de totstandkoming van de eigenschappen van “Ail violet de Cadours” door:

een zorgvuldige keuze van bollen om een homogene aanbiedingsvorm te verkrijgen op het gebied van kleur, formaat en vorm;

een handmatige schikking van de bollen waardoor een verpakking wordt verkregen die ervoor zorgt dat de bollen in het verkoopproces zo min mogelijk tegen elkaar stoten: het loof van de vlechten, kransen en boeketten wordt strak getrokken om een stevig geheel te verkrijgen; zakken, netten en bakjes omsluiten de bollen zo nauw mogelijk en de bollen worden in kistjes en manden dicht tegen elkaar geplaatst.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

Op het etiket moet naast de bij wet verplichte gegevens ook het volgende worden aangebracht:

de naam van de verpakker;

het oogstjaar;

het specifieke identificatie- en traceerbaarheidssysteem voor “Ail violet de Cadours”.

Bovendien moet in verpakkingen die de verkoop per stuk mogelijk maken elke bol aan de hand van een sticker herkenbaar zijn als “Ail violet de Cadours”.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied situeert zich in het gebied waar de departementen Haute-Garonne, Gers en Tarn-et-Garonne aan elkaar grenzen.

Departement Haute-Garonne: Bellegarde-Sainte-Marie, Belleserre, Bragayrac, Brignemont, Cabanac-Séguenville, Cadours, Le Castéra, Caubiac, Cox, Drudas, Empeaux, Garac, Le Grès, Lagraulet-Saint-Nicolas, Laréole, Lasserre, Menville, Mérenvielle, Pelleport, Pradère-les-Bourguets, Puysségur, Saint-Thomas, Sainte-Livrade, Thil, Vignaux.

Departement Tarn-et-Garonne: Auterive, Beaumont-de-Lomagne, Beaupuy, Bouillac, Le Causé, Escazeaux, Faudoas, Gariès, Goas, Marignac, Maubec, Sérignac.

Departement Gers: Ansan, Ardizas, Aubiet, Augnax, Auradé, Aurimont, Avensac, Bajonnette, Beaupuy, Bédéchan, Bézéril, Blanquefort, Castillon-Savès, Catonvielle, Cazaux-Savès, Clermont-Savès, Cologne, Encausse, Endoufielle, Escorneboeuf, Estramiac, Frégouville, Gimont, Giscaro, Homps, L’Isle-Arné, L’Isle-Jourdain, Juilles, Labastide-Savès, Labrihe, Lahas, Lias, Mansempuy, Maravat, Marestaing, Maurens, Mauvezin, Monbrun, Monferran-Savès, Monfort, Montiron, Noilhan, Pessoulens, Pompiac, Puycasquier, Razengues, Roquelaure-Saint-Aubin, Saint-André, Saint-Antonin, Saint-Brès, Saint-Caprais, Saint-Cricq, Saint-Georges, Saint-Germier, Saint-Orens, Saint-Sauvy, Sainte-Anne, Sainte-Gemme, Sainte-Marie, Sarrant, Ségoufielle, Sérempuy, Seysses-Savès, Sirac, Solomiac, Thoux, Tirent-Pontejac, Touget, Tourrenquets.

5.   Verband met het geografische gebied

Het verband tussen “Ail violet de Cadours” en zijn omgeving schuilt in het gebruik van variëteiten die zijn afgeleid van plaatselijke populaties die goed zijn afgestemd op de klimatologische, bodem- en topografische omstandigheden van het geografische gebied waaraan het product zijn specifieke eigenschappen (paars, formaat en regelmatige vorm van de bollen) dankt, in combinatie met de in het geografische gebied verworven knowhow op het gebied van productie. Dankzij die kwaliteiten geniet hij een goede reputatie.

Specificiteit van het geografische gebied

Natuurlijke factoren

Het productiegebied van “Ail violet de Cadours”, gelegen in de regio Midi-Pyrénées, tussen Haute-Garonne, Gers en Tarn-et-Garonne, wordt gekenmerkt door een bijzonder klimaat, met invloed van de oceaan in de winter en lente, en een mediterrane invloed in de zomer en met name de herfst. De winter is relatief kort en zacht. De lente wordt gekenmerkt door gestaag oplopende temperaturen en veel regen, met een regenpiek in mei. De zomer is warm en droog. De herfst blijft relatief zacht met weinig regen. In het gebied waait de autan, een warme en droge zuidwestenwind die vooral in de zomer en de herfst voorkomt.

Het landschap in het productiegebied is heuvelachtig en relatief grillig. De bodem, tot ontwikkeling gekomen op molasse uit het Oligo-Mioceen, is kalkhoudend-lemig met een hoog kleigehalte (minimaal 30 %), waardoor hij een grote nuttige voorraad water bevat. Deze bodem heeft door zijn hellingsgraad en structuur tevens van nature een goede natuurlijke afwatering.

Menselijke factoren

Knoflook komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten en is waarschijnlijk in de eerste eeuwen van de Romeinse kolonisatie in de regio ingevoerd.

De knoflookhandel heeft zich gestaag ontwikkeld tot het ontstaan van een wekelijkse markt speciaal voor de paarse knoflook. Deze markt wordt nog steeds elke woensdag gehouden in Cadours, van half juli tot half december.

De knowhow van de marktdeelnemers van “Ail violet de Cadours” komt tot uiting tijdens het proces van de teelt tot de bereiding van de knoflook.

De variëteiten Germidour en Valdour zijn geïsoleerd uit de lokale populatie paarse knoflook en zijn respectievelijk in 1991 en 2006 in de officiële variëteitencatalogus opgenomen. Deze variëteiten worden in het bijzonder gekenmerkt door een korte rustperiode gekoppeld aan een vroegtijdige ontkieming, de afwezigheid van een stijve stengel, een grote bol, met op de vliezen paarse parallelle strepen op een witte achtergrond.

Het planten gebeurt in de herfst van half oktober tot half december op percelen waarop drie jaar lang geen look en in het voorgaande jaar geen mais of sorghum is geteeld. De stikstof-, fosfor- en kaliumgift wordt vastgesteld afhankelijk van de behoefte van de teelt en de beschikbaarheid van deze elementen in de bodem.

De oogst vindt plaats wanneer de knoflook rijp is.

Tijdens het daaropvolgende drogen zorgt het verlies aan water ervoor dat het gewicht van het geoogste product met ten minste 20 % daalt.

De landbouwbedrijven in het geografische gebied worden gekenmerkt door hun kleine tot middelgrote oppervlakte. Dit zijn bedrijven met diverse teelten maar voornamelijk graangewassen, waarvoor de productie van knoflook een flinke meerwaarde vertegenwoordigt. De ontwikkeling van de knoflookteelt is mogelijk gemaakt door de beschikbaarheid van medewerkende familieleden.

Veel onderdelen van het productieproces worden nog altijd met de hand uitgevoerd om goed schoongemaakte en mooi aangeboden knoflook te verkrijgen: het pellen, dat bestaat uit het verwijderen van beschadigde buitenvliezen waarbij ten minste één schoon en intact vlies blijft zitten, het afsnijden van de wortels, het verzorgen van de voor het in de handel brengen van “Ail violet de Cadours” vereiste aanbiedingsvormen. De knowhow van de marktdeelnemers komt vooral bij deze handelingen tot uiting en gaat gepaard met een zorgvuldige handmatige sortering van de bollen op basis van hun formaat, vorm en kleur, zodat een harmonische aanbiedingsvorm wordt verkregen.

Specificiteit van het product

“Ail violet de Cadours” is een droge knoflook. Hij wordt in de eerste plaats gekenmerkt door de paarse kleur van de strepen op de buitenste rokken. Deze bollen hebben een formaat van 45 millimeter of meer, een regelmatige vorm, en zijn niet gebarsten, dat wil zeggen dat de bolknoppen niet zichtbaar zijn (ten minste één van de buitenste rokken is niet gescheurd). De wortelschijf wordt bij de rand afgesneden.

“Ail violet de Cadours” bezit specifieke visuele, geur- en smaakkenmerken die hem wezenlijk onderscheiden van een droge paarse knoflook van de variëteit Germidour die buiten het geografische gebied wordt geteeld. “Ail violet de Cadours” onderscheidt zich namelijk door zijn visuele kenmerken: grotere bol, intensere paarse kleur van de bol, regelmatigere vorm van de bol; en door zijn geurkenmerken: intensere typische knoflookgeur en sterkere prikkelende geur. Bovendien onderscheidt “Ail violet de Cadours” zich bij het proeven van warm bereide knoflook door een intenser aroma en een sterker prikkelend effect.

De bollen voelen zowel bij de bolknoppen als bij de wortelschijf stevig aan. Vanaf de oogst tot de verkoop verkeren ze in goede staat.

“Ail violet de Cadours” wordt verkocht in homogene aanbiedingsvormen wat betreft formaat, vorm en kleur.

Wanneer “Ail violet de Cadours” verkocht wordt met het loof er nog aan, vertoont de aanbiedingsvorm een bepaalde stevigheid doordat het loof stevig aan elkaar bevestigd is. Wanneer “Ail violet de Cadours” zonder stengels wordt verkocht, worden de bollen dicht tegen elkaar in de verpakking geplaatst.

Causaal verband

“Ail violet de Cadours” heeft in het productiegebied alle aspecten gevonden die bevorderlijk zijn voor zijn ontwikkeling.

“Ail violet de Cadours” onderscheidt zich in de eerste plaats door zijn kleur. Deze kleur is ontstaan doordat er gebruikgemaakt is van variëteiten die voortgekomen zijn uit lokale populaties met paarse strepen op de buitenvliezen en door de teelt op percelen met vrij veel klei in de bodem en een regenpiek in mei. Enerzijds is de productie van “Ail violet de Cadours” op deze kleirijke gronden, die een grote nuttige voorraad water bevatten, bevorderlijk voor de vorming van bollen met een regelmatige vorm. Door het weloverwogen gebruik van bodemverbeteraars die voorkomen dat de bollen openbarsten, heeft “Ail violet de Cadours” ten minste één niet gescheurde buitenste rok.

Anderzijds is de waterbehoefte van de plant het grootst tijdens de bolvorming, het belangrijkste fysiologische groeistadium van het product. Deze fase van snelle groei heeft een rechtstreekse invloed op het formaat, de vorm van de bol en de expressie van de paarse kleur. De regenpiek in mei voorziet in deze cruciale fase in de behoefte aan water en mineralen van de plant en zorgt ervoor dat er bollen verkregen worden met de kenmerken van “Ail violet de Cadours”: bollen met een formaat ten minste 45 mm, een ronde en regelmatige vorm en de paarse kleuring.

De stevigheid van de bollen van “Ail violet de Cadours” houdt verband met de handling die voorkomt dat de bollen tegen elkaar stoten, en met het korte verkoopseizoen dat vóór de vroegtijdige ontkieming afgelopen is.

De “Ail violet de Cadours” dankt zijn goede gezondheid aan een combinatie van talrijke factoren:

de beperking van de verspreiding van schimmel- of bacteriële ziekten in de grond door de vruchtwisseling en de teelt op percelen met van nature een goede afwatering;

de beperking van de ontwikkeling van deze ziekten tijdens de teelt door de planning van de plantdata en het oordeelkundig gebruik van bodemverbeteraars;

het oogsten van rijpe vruchten en vervolgens de droging en de autanwind die het behoud van de knoflook bevorderen.

Het gebruik van knoflookvariëteiten zonder stevige bloemstengel maakt het mogelijk om aanbiedingsvormen met het loof van “Ail violet de Cadours” te maken: vlechten, kransen en boeketten.

Ten slotte is “Ail violet de Cadours” te herkennen aan de zorg die besteed wordt aan het handmatig pellen, waarbij de gehele rokken behouden blijven en de wortelschijf afgesneden wordt ter hoogte van de bolrand. Al deze handmatige handelingen zorgen voor visueel homogene aanbiedingsvormen wat betreft formaat, vorm en kleur. De traditionele knowhow van de marktdeelnemers, die tot de voorbereiding van het product reikt, zorgt ervoor dat de kwaliteit van “Ail violet de Cadours” verbeterd wordt en behouden blijft.

Alle beschrijvende factoren van het productiegebied en de natuurlijke en menselijke factoren dragen daarmee bij tot de bijzonderheden van “Ail violet de Cadours”.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 6, lid 1, tweede alinea, van deze verordening)

https://info.agriculture.gouv.fr/gedei/site/bo-agri/document_administratif-b9eb2879-fbef-4c10-a287-c0d23d8ef13f


(1)  PB L 179 van 19.6.2014, blz. 17.