ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 129

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
20 april 2020


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2020/C 129/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Gerecht

2020/C 129/02

Zaak T-874/19: Beroep ingesteld op 23 december 2019 — Impera/EUIPO — Euro Games Technology (Flaming Forties)

2

2020/C 129/03

Zaak T-875/19: Beroep ingesteld op 23 december 2019 — Impera/EUIPO — Euro Games Technology (Flaming Forties)

3

2020/C 129/04

Zaak T-72/20: Beroep ingesteld op 5 februari 2020 — Satabank / ECB

3

2020/C 129/05

Zaak T-77/20: Beroep ingesteld op 10 februari 2020 — Ascenza Agro en Afrasa/Commissie

4

2020/C 129/06

Zaak T-79/20: Beroep ingesteld op 12 februari 2020 — AI / ECDC

6

2020/C 129/07

Zaak T-95/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kazemba Musonda/Raad

7

2020/C 129/08

Zaak T-97/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kande Mupompa/Raad

8

2020/C 129/09

Zaak T-99/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Golvabia Innovation/EUIPO (MaxWear)

8

2020/C 129/10

Zaak T-101/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ilunga Luyoyo/Raad

9

2020/C 129/11

Zaak T-102/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kampete/Raad

10

2020/C 129/12

Zaak T-103/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Mutondo/Raad

10

2020/C 129/13

Zaak T-104/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ramazani Shadary/Raad

11

2020/C 129/14

Zaak T-105/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ruhorimbere/Raad

11

2020/C 129/15

Zaak T-106/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Amisi Kumba/Raad

12

2020/C 129/16

Zaak T-107/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Boshab/Raad

13

2020/C 129/17

Zaak T-108/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kahimbi Kasagwe/Raad

13

2020/C 129/18

Zaak T-109/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Numbi/Raad

14

2020/C 129/19

Zaak T-110/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kanyama/Raad

14

2020/C 129/20

Zaak T-111/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — PT Wilmar Bioenergi Indonesia e.a/Commissie

15

2020/C 129/21

Zaak T-113/20: Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — BSEF/Commissie

16

2020/C 129/22

Zaak T-114/20: Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Alvargonzález Ramos /EUIPO — Ursus-3 Capital, A.V. (URSUS Kapital)

17

2020/C 129/23

Zaak T-115/20: Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Carles Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement

18

2020/C 129/24

Zaak T-116/20: Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Società agricola Vivai Maiorana e.a./Commissie

19

2020/C 129/25

Zaak T-117/20: Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — El Corte Inglés/EUIPO — MKR Design (Panthé)

20

2020/C 129/26

Zaak T-118/20: Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — Voco/EUIPO (Verpakkingsvorm)

21

2020/C 129/27

Zaak T-121/20: Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — IP / Europese Commissie

21

2020/C 129/28

Zaak T-122/20: Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Sciessent / Commissie

22

2020/C 129/29

Zaak T-126/20: Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Autoridad Portuaria de Bilbao / Commisise

23

2020/C 129/30

Zaak T-128/20: Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Collibra/EUIPO — Dietrich (COLLIBRA)

24

2020/C 129/31

Zaak T-129/20: Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Collibra/EUIPO — Dietrich (collibra)

25

2020/C 129/32

Zaak T-138/20: Beroep ingesteld op 2 maart 2020 — PT Ciliandra Perkasa/Commissie

26

2020/C 129/33

Zaak T-143/20: Beroep ingesteld op 2 maart 2020 — PT Pelita Agung Agrindustri en PT Permata Hijau Palm Oleo/Commissie

27


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2020/C 129/01)

Laatste publicatie

PB C 114 van 6.4.2020

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 103 van 30.3.2020

PB C 95 van 23.3.2020

PB C 87 van 16.3.2020

PB C 77 van 9.3.2020

PB C 68 van 2.3.2020

PB C 61 van 24.2.2020

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Gerecht

20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/2


Beroep ingesteld op 23 december 2019 — Impera/EUIPO — Euro Games Technology (Flaming Forties)

(Zaak T-874/19)

(2020/C 129/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Impera GmbH (Steinhaus, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: C. Straberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Euro Games Technology Ltd (Vranya-Lozen-Triugulnika, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk Flaming Forties — inschrijvingsaanvraag nr. 16 729 154

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 oktober 2019 in zaak R 2304/2018-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

volledige toewijzing van de aanvraag voor Uniemerk nr. 16 729 154 of, subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep;

verwijzing van de andere partij in de procedure voor het EUIPO indien zij intervenieert in deze zaak, in de kosten van de verzoekende partij;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de verzoekende partij, indien de andere partij in de procedure voor het EUIPO niet wordt verwezen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Beroep ingesteld op 23 december 2019 — Impera/EUIPO — Euro Games Technology (Flaming Forties)

(Zaak T-875/19)

(2020/C 129/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Impera GmbH (Steinhaus, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: C. Straberger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Euro Games Technology Ltd (Vranya-Lozen-Triugulnika, Bulgarije)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Flaming Forties — inschrijvingsaanvraag nr. 16 761 769

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 23 oktober 2019 in zaak R 2321/2018-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

volledige toewijzing van verzoeksters aanvraag voor Uniemerk nr. 16 761 769 of, subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar de kamer van beroep;

verwijzing van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep indien zij intervenieert in deze zaak, in de kosten van de verzoekende partij;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de verzoekende partij, indien de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep niet wordt verwezen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/3


Beroep ingesteld op 5 februari 2020 — Satabank / ECB

(Zaak T-72/20)

(2020/C 129/04)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Satabank plc (St. Julians, Malta) (vertegenwoordiger: O. Behrends, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

het besluit van de ECB van 26 november 2019 waarbij zij weigert verzoekster inzage te verlenen in haar dossier nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan.

1.

Eerste middel: de ECB heeft geen rekening gehouden met verzoeksters primaire grondrecht op inzage in haar dossier.

2.

Tweede middel: het besluit van de ECB is gebaseerd op een te strikte uitlegging van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 468/2014. (1)

3.

Derde middel: het besluit van de ECB is in strijd met verzoekster recht op een toereikend gemotiveerd besluit.

4.

Vierde middel: schending van verzoeksters recht om te worden gehoord.

5.

Vijfde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

6.

Zesde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel.

7.

Zevende middel: de ECB heeft het nemo auditur-beginsel geschonden.

8.

Achtste middel: schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (PB 2014, L 141, blz. 1).


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/4


Beroep ingesteld op 10 februari 2020 — Ascenza Agro en Afrasa/Commissie

(Zaak T-77/20)

(2020/C 129/05)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ascenza Agro, SA (Setúbal, Portugal) en Afrasa, SA (Paterna-Valencia, Spanje) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en P. Sellar, advocaten, en V. McElwee, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de bestreden handeling (1) nietig verklaren; en

verweerster verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters negen middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van een wezenlijk vormvoorschrift, aangezien verweerster niet heeft voldaan aan alle dwingende vereisten van uitvoeringsverordening nr. 844/2012 (2) van de Commissie (artikelen 12 en 13), en de bestreden handeling heeft vastgesteld op grond van een onvolledige risicobeoordeling. De bestreden handeling is bijgevolg niet onderbouwd door de volledige, wettelijk vereiste wetenschappelijke grondslag.

2.

Tweede middel: schending van het transparantiebeginsel ten aanzien van eerste verzoekster, aangezien zij tijdens de verlengingsprocedure op geen enkel moment een aanwijzing kreeg dat er andere redenen van bezorgdheid waren dan die welke waren aangevoerd tijdens de periode van de openbare raadpleging of die welke werden vermeld in het op artikel 13, lid 3, gebaseerde verzoek van EFSA om nadere informatie.

3.

Derde middel: schending van een wezenlijk vormvoorschrift, aangezien de bestreden handeling is gebaseerd op twee verklaringen van EFSA, en dus niet op een standaard EFSA peer review-verslag, en eerste verzoekster niet in staat was wetenschappelijke commentaren te verstrekken die aan de bezorgdheid van verweerster tegemoet konden komen.

4.

Vierde middel: schending van het voorzorgsbeginsel. De bestreden handeling is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel. Dat beginsel werd met betrekking tot de stof chloorpyrifos-methyl ten onrechte toegepast omdat eerste verzoekster een relevante set van gegevens heeft overgelegd die na beoordeling negatieve resultaten opleverde, waardoor niet was voldaan aan de vereisten van het voorzorgsbeginsel. Bovendien kan het voorzorgsbeginsel enkel worden toegepast nadat een risicobeoordeling is uitgevoerd en afgesloten. In de onderhavige zaak werd de risicobeoordeling echter niet volledig uitgevoerd, en vormde het voorzorgsbeginsel zelf de grondslag van de conclusie van de risicobeoordeling.

5.

Vijfde middel: kennelijk onjuiste beoordeling, aangezien verweerster een niet ter zake doende omstandigheid in aanmerking nam bij de vaststelling van de bestreden handeling. Deze laatste werd vastgesteld volgens de procedure van het regelgevende comité, waarbij een gekwalificeerde meerderheid was vereist binnen het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders (“SCFCAH”). Vanwege het dreigende vertrek van het VK uit de EU (“Brexit”), nam de vertegenwoordiger van het VK niet deel aan de vergadering van het SCFCAH op 6 december 2019, en gaf hij in plaats daarvan een volmacht aan Finland. De vertegenwoordiger van het VK nam niet deel omdat de regering van het VK eind augustus 2019 een nieuw beleid aankondigde met betrekking tot de aanwezigheid van dat land op bijeenkomsten van wetenschappelijke comités van de EU. Aangezien Finland — en bij uitbreiding verweerster — rekening hield met het door de Brexit gemotiveerde beleid, houdt dit in dat rekening werd gehouden met een niet ter zake doende omstandigheid bij de vaststelling van de bestreden handeling.

6.

Zesde middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. Verweerster en EFSA waren van mening dat chloorpyrifos-methyl gezondheidsproblemen kon veroorzaken, en daarom organiseerden zij een deskundigenbijeenkomst, waarna de als rapporteur aangewezen lidstaat werd gevraagd verder literatuuronderzoek te doen ter bevestiging van die bezorgdheden. Dat onderzoek leidde ertoe dat een beslissing werd genomen op grond van afwijkende studies en zonder eerste verzoekster de gelegenheid te geven om haar standpunt kenbaar te maken.

7.

Zevende middel: de conclusie inzake genotoxiciteit is vanuit juridisch oogpunt onhoudbaar. De conclusie van verweerster dat chloorpyrifos-methyl mogelijk genotoxisch is, was gebaseerd op een onwettige onjuiste toepassing van zowel de read-acrossbenadering als de op bewijskracht gebaseerde benadering.

8.

Achtste middel: de conclusie inzake ontwikkelingsneurotoxiciteit is vanuit juridisch oogpunt onhoudbaar. Verweerster was, op grond van een read-across van chloorpyrifos-ethyl en organofosfaatstoffen die deel uitmaken van chloorpyrifos-methyl, bezorgd over de ontwikkelingsneurotoxiciteit van chloorpyrifos-methyl, zonder te vermelden hoe en waarom die read-across vanuit wetenschappelijk en juridisch oogpunt passend was.

9.

Negende middel: schending van de voorschriften inzake de indeling als giftig voor de voortplantingstoxiciteit, categorie 1B. Verweerster maakte inbreuk op de voorschriften van verordening (EG) 1272/2008 (3) toen zij aangaf dat de indeling van chloorpyrifos-methyl als giftig voor de voortplanting, categorie 1B, gepast zou zijn. Dit standpunt was immers gebaseerd op een onwettige en niet-gemotiveerde toepassing van read-across.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/17 van de Commissie van 10 januari 2020 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorpyrifos-methyl overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2020, L 7, blz. 11).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB 2012, L 252, blz. 26).

(3)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1).


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/6


Beroep ingesteld op 12 februari 2020 — AI / ECDC

(Zaak T-79/20)

(2020/C 129/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: AI (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Champetier, advocaten)

Verwerende partij: Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van 5 april 2019 tot afwijzing van het verzoek om bijstand van 10 april 2018 nietig te verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 4 november 2019 tot afwijzing van de klacht van 5 juli 2019 nietig te verklaren;

financiële vergoeding te gelasten, welke aequo et bono op het bedrag van 75 000 EUR wordt begroot;

vergoeding van de proceskosten te gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het recht om te worden gehoord.

2.

Tweede middel: kennelijk onjuiste beoordeling en schending van artikel 24 van het Statuut.

3.

Derde middel: niet-nakoming van de zorgplicht.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/7


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kazemba Musonda/Raad

(Zaak T-95/20)

(2020/C 129/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-Claude Kazemba Musonda (Lubumbashi, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 9 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 9 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en van artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Het eerste middel berust op schending van de rechten van de verdediging, daaronder begrepen schending van de verplichting om een motivering te geven waarmee de maatregelen kunnen worden gerechtvaardigd en een effectieve rechterlijke bescherming kan worden gewaarborgd, en op schending van het recht te worden gehoord.

2.

Het tweede middel berust op een kennelijke beoordelingsfout betreffende verzoekers betrokkenheid bij daden die ernstige schendingen van de mensenrechten in de Democratische Republiek Congo vormen.

3.

Het derde middel berust op schending van het recht op privacy, het vermoeden van onschuld en het evenredigheidsbeginsel.

4.

Het vierde middel berust op niet-toepasselijkheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2008/369/GBVB (PB 2010, L 336, blz. 30) en van artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1183/2005 van de Raad van 18 juli 2005 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen die handelen in strijd met het wapenembargo tegen de Democratische Republiek Congo (PB 2005, L 193, blz. 1). Dienaangaande stelt verzoeker dat het in deze artikelen gedefinieerde juridische criterium, waarop de plaatsing van zijn naam op de betrokken lijsten is gebaseerd, het beginsel van voorzienbaarheid van de Uniehandelingen en het evenredigheidsbeginsel schendt, aangezien het de Raad een willekeurige en discretionaire beoordelingsbevoegdheid toekent.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/8


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kande Mupompa/Raad

(Zaak T-97/20)

(2020/C 129/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Alex Kande Mupompa (Kinshasa, Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 8 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 8 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en van artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/8


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Golvabia Innovation/EUIPO (MaxWear)

(Zaak T-99/20)

(2020/C 129/09)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Golvabia Innovation AB (Anderstorp, Zweden) (vertegenwoordiger: D. Thorbjörnsson, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk MaxWear — inschrijvingsaanvraag nr. 17 953 494

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 december 2019 in zaak R 888/2019-1

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

toestaan dat het merk “MaxWear” wordt ingeschreven voor de waren waarop de aanvraag betrekking heeft;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/9


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ilunga Luyoyo/Raad

(Zaak T-101/20)

(2020/C 129/10)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ferdinand Ilunga Luyoyo (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 3 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 3 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/10


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kampete/Raad

(Zaak T-102/20)

(2020/C 129/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ilunga Kampete (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 1 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 1 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/10


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Mutondo/Raad

(Zaak T-103/20)

(2020/C 129/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Kalev Mutondo (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 12 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 12 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/11


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ramazani Shadary/Raad

(Zaak T-104/20)

(2020/C 129/13)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Emmanuel Ramazani Shadary (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 11 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 11 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/11


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Ruhorimbere/Raad

(Zaak T-105/20)

(2020/C 129/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Éric Ruhorimbere (Mbuji-Mayi, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 10 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 10 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/12


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Amisi Kumba/Raad

(Zaak T-106/20)

(2020/C 129/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Gabriël Amisi Kumba (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nnietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 2 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 2 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Boshab/Raad

(Zaak T-107/20)

(2020/C 129/16)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Évariste Boshab (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 7 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 7 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/13


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kahimbi Kasagwe/Raad

(Zaak T-108/20)

(2020/C 129/17)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Delphin Kahimbi Kasagwe (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoekster daarbij is gehandhaafd onder punt 6 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoekster daarbij is gehandhaafd onder punt 6 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Numbi/Raad

(Zaak T-109/20)

(2020/C 129/18)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: John Numbi (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 5 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoeker daarbij is gehandhaafd onder punt 5 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/14


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Kanyama/Raad

(Zaak T-110/20)

(2020/C 129/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Célestin Kanyama (Kinshasa, Democratische Republiek Congo) (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2019/2109 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoekster daarbij is gehandhaafd onder punt 4 van bijlage II bij besluit 2010/788/GBVB;

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2101 van de Raad van 9 december 2019, voor zover verzoekster daarbij is gehandhaafd onder punt 4 van bijlage I bis bij verordening (EG) nr. 1183/2005;

vaststelling van de onwettigheid van artikel 3, lid 2, onder b), van besluit 2010/788/GBVB en artikel 2 ter, lid 1, onder b), van verordening (EG) 1183/2005/EG;

verwijzing van de Raad in de kosten

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan die in wezen identiek zijn aan of overeenstemmen met de middelen die in het kader van zaak T-95/20, Kazembe Musonda/Raad, zijn aangevoerd.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/15


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — PT Wilmar Bioenergi Indonesia e.a/Commissie

(Zaak T-111/20)

(2020/C 129/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PT Wilmar Bioenergi Indonesia (Medan, Indonesië), PT Wilmar Nabati Indonesia (Medan), PT Multi Nabati Sulawesi (Sulawesi Utara, Indonesië) (vertegenwoordigers: P. Vander Schueren en E. Gergondet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië (1) nietig verklaren voor zover deze van toepassing is op verzoeksters;

verweerster verwijzen in de kosten die verzoeksters in de onderhavige procedure hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

De Europese Commissie heeft gehandeld in strijd met artikel 3, lid 1, onder a), en onder a) i), artikel 3, lid 2, en artikel 7, lid 2, onder a), van verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (hierna: “basisverordening”) en heeft blijk gegeven van kennelijke beoordelingsfouten, door te oordelen dat door Oil Palm Plantation Fund ontvangen betalingen neerkwamen op een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie, en door het door verzoeksters vermeend ontvangen voordeel niet te verrekenen met de kortingen en de vervoers- en kredietkosten die waren gemaakt om de vermeende subsidies te ontvangen.

2.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 3, lid 1, onder a) iv), en onder b), artikel 3, lid 2, artikel 6, onder d), en artikel 28, lid 5, van de basisverordening en heeft blijk gegeven van kennelijke beoordelingsfouten, door tot de slotsom te komen dat sprake was van staatssteun in de vorm van levering van ruwe palmolie tegen een minder dan toereikende beloning.

3.

Verweerster heeft blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout en gehandeld in strijd met artikel 8, lid 8, van de basisverordening, door tot de slotsom te komen dat sprake was van een dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

4.

Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening en heeft blijk gegeven van kennelijke beoordelingsfouten, door tot de slotsom te komen dat invoer uit Indonesië schade aan de bedrijfstak van de Unie dreigt te veroorzaken, en door de gevolgen van invoer uit Argentinië te negeren.


(1)  PB 2019, L 317, blz. 42.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/16


Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — BSEF/Commissie

(Zaak T-113/20)

(2020/C 129/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bromine Science Environnemental Forum (BSEF) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier en H. Widemann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verordening (EU) 2019/2021 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektronische beeldschermen overeenkomstig richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 642/2009 van de Commissie, nietig verklaren voor zover daarbij gehalogeneerde brandvertragers worden verboden;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: door vaststelling van de bestreden verordening heeft de Commissie inbreuk gemaakt op artikel 1, lid 4, en artikel 15, lid 2, onder c), i), van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp (1), ultra vires gehandeld en haar bevoegdheden overschreden, en afbreuk gedaan aan het effet utile van andere Unierechtelijke maatregelen.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft de rechten van verdediging van verzoekster geschonden door bij de bestreden verordening gehalogeneerde brandvertragers voor gebruik in elektronische beeldschermen te verbieden.

3.

Derde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt, niet alle informatie in aanmerking genomen, artikel 15, lid 1, van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp geschonden, en niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om een passende effectbeoordeling uit te voeren wanneer zij gehalogeneerde brandvertragers verbiedt bij de bestreden verordening.

4.

Vierde middel: de bestreden verordening is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien verzoekster in een situatie van onaanvaardbare rechtsonzekerheid is geplaatst.

5.

Vijfde middel: met de bestreden verordening wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden, aangezien het verbod van gehalogeneerde brandvertragers verder gaat dan passend is, niet noodzakelijk is om de gestelde doelen te bereiken, en niet de minst belastende maatregel is die de Commissie had kunnen nemen.

6.

Zesde middel: met de bestreden verordening wordt het beginsel van gelijke behandeling geschonden, aangezien het verbod van gehalogeneerde brandvertragers discriminerend is ten aanzien van andere categorieën producten en andere stoffen.

7.

Zevende middel: door de bestreden verordening vast te stellen heeft de Commissie inbreuk gemaakt op artikel 15, lid 1, van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp en op artikel 5 bis, lid 1 tot en met lid 4, en de artikelen 7 en 8 van besluit 1999/468/EG (2), en heeft zij ultra vires gehandeld.


(1)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB 2009, L 285, blz. 10).

(2)  Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB 1999, L 184, blz. 23).


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/17


Beroep ingesteld op 19 februari 2020 — Alvargonzález Ramos /EUIPO — Ursus-3 Capital, A.V. (URSUS Kapital)

(Zaak T-114/20)

(2020/C 129/22)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Pablo Erik Alvargonzález Ramos (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañes Coca, abogada)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ursus-3 Capital, A.V., SA (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoeker voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met de woordelementen “URSUS Kapital” — Uniemerk nr. 5 641 303

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 december 2019 in zaak R 711/2019-5

Conclusies

de bestreden beslissing in die zin wijzigen dat de vordering tot vervallenverklaring op grond van het feit dat het ingeschreven Uniemerk nr. 5 641 303 URSUS Kapital (beeldmerk) niet is gebruikt voor “financiële diensten” van klasse 36, wordt afgewezen, en vaststellen dat het merk nr. 5 641 303 inderdaad is gebruikt voor “financiële diensten”;

subsidiar, de bestreden beslissing in die zin wijzigen dat de vordering tot vervallenverklaring op grond van het feit dat het ingeschreven Uniemerk nr. 5 641 303 URSUS Kapital (beeldmerk) niet is gebruikt voor “financiële diensten” van klasse 36, wordt afgewezen, en vaststellen dat het merk nr. 5 641 303 ten minste inderdaad ook is gebruikt voor “financiële diensten”, en wel voor beleggingsdiensten, beleggingen van fondsen, beleggingsanalyse, beleggingsbeheer en -administratie, beleggingsadvies en vastgoedbeleggingsdiensten;

subsidiair de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Aangevoerde middelen

Schending van de artikelen 18 en 58 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad en van artikel 10 van de gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/18


Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Carles Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement

(Zaak T-115/20)

(2020/C 129/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Carles Puigdemont i Casamajó (Waterloo, België), Antoni Comín i Oliveres (Waterloo) (vertegenwoordigers: P. Bekaert, G. Boye en S. Bekaert, advocaten, en B. Emmerson, QC)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement, zoals vervat in zijn brief van 10 december 2019, om het verzoek om verdediging van de immuniteit van verzoekers — dat op 10 oktober 2019 namens hen door Diana Riba i Giner is ingediend overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2, en artikel 9, lid 1, van het reglement van orde van het Europees Parlement — niet ter plenaire vergadering bekend te maken en niet door te verwijzen naar de bevoegde commissie, nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers één middel aan.

Het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement om het verzoek om verdediging van de immuniteit van verzoekers niet ter plenaire vergadering bekend te maken en niet door te verwijzen naar de bevoegde commissie is in strijd met artikel 9, lid 1, van het reglement van orde van het Europees Parlement juncto artikel 343 VWEU, de artikelen 9 en 18 van protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (1), artikel 6, artikel 39, lid 2, en de artikelen 41 en 45 van het Handvest van de grondrechten, artikel 2, lid 1, van het statuut van de leden van het Europees Parlement (2) en artikel 5, lid 2, van het reglement van orde van het Europees Parlement.


(1)  PB 2012 C 326, blz. 266.

(2)  Besluit van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2005/684/EG, Euratom), PB 2005, L 262, blz. 1.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/19


Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Società agricola Vivai Maiorana e.a./Commissie

(Zaak T-116/20)

(2020/C 129/24)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Società agricola Vivai Maiorana Ss (Curinga, Italië), Confederazione Italiana Agricoltori — CIA (Rome, Italië), MIVA — Moltiplicatori Italiani Viticoli Associati (Faenza, Italië) (vertegenwoordigers: E. Scoccini en G. Scoccini, avvocati)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de volgende delen van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019: bijlage IV — delen A (groenvoedergewassen), B (zaaigranen), C (wijnstokken), F (groentezaad), I (teeltmateriaal), J (fruitgewassen);

ongeldigverklaring van verordening (EU) 2016/2031 met betrekking tot artikel 36, bijlage I, deel 4, punt 3, en artikel 37, lid 2.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep is gericht tegen de volgende delen van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB 2019, L 319, blz. 1): bijlage IV — delen A (groenvoedergewassen), B (zaaigranen), C (wijnstokken), F (groentezaad), I (teeltmateriaal), J (fruitgewassen).

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 36, onder e) en f), van verordening (EU) 2016/2031 en van het evenredigheidsbeginsel alsmede ontoereikende motivering

De drempelwaarde van 0 % voor de incidentie van de door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen voor autochtone planten, die de Commissie heeft vastgesteld in bijlage IV bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, is vastgesteld zonder de passende controle die wordt vereist door artikel 36, onder e) en f), van verordening (EU) 2016/2031, of de incidentie van gereguleerde niet-quarantaineorganismen onhoudbare economische gevolgen heeft en of er uitvoerbare maatregelen beschikbaar zijn om die incidentie te voorkomen.

2.

Tweede middel: schending van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw van de FAO

De invoering van een drempelwaarde van 0 voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen op autochtone planten vormt een schending van artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw van de FAO, dat is ondertekend door de EU en door de afzonderlijke landen van de Unie.

3.

Derde middel: schending van verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 834/2007 (PB 2018, L 150, blz. 1)

Het selectie- en uniformeringsproces van plantenrassen dat voortvloeit uit de toepassing van de drempelwaarden voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen vormt een uitdrukkelijke schending van de voorschriften van verordening (EU) 2018/848.

4.

Vierde middel: onverenigbaarheid met het landbouwbeleid van de Europese Unie

De invoering van drempelwaarden voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen is in strijd met het landbouwbeleid van de Europese Unie, met name met:

richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7);

verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1);

verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487);

artikel 8 van de gedelegeerde verordening (EU) nr. 807/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling (PB 2014, L 227, blz. 1).


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/20


Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — El Corte Inglés/EUIPO — MKR Design (Panthé)

(Zaak T-117/20)

(2020/C 129/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: El Corte Inglés, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Rivas Zurdo, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: MKR Design Srl (Milaan, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Panthé — inschrijvingsaanvraag nr. 16 366 461

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 5 december 2019 in zaak R 378/2019-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van de tegenpartij(en) in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — Voco/EUIPO (Verpakkingsvorm)

(Zaak T-118/20)

(2020/C 129/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Voco GmbH (Cuxhaven, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Spintig en S. Pietzcker, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor het driedimensionale Uniemerk (Verpakkingsvorm) — inschrijvingsaanvraag nr. 17 959 421

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 4 december 2019 in zaak R 978/2019-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten van de verzoekende partij.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/21


Beroep ingesteld op 21 februari 2020 — IP / Europese Commissie

(Zaak T-121/20)

(2020/C 129/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: IP (vertegenwoordigers: L. Levi en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

de bestreden besluiten nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van zijn beroep tegen het besluit van de Commissie van 21 augustus 2019 om hem de tuchtmaatregel van onmiddellijke beëindiging van zijn aanstellingsovereenkomst op te leggen voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de motiveringsplicht. In dit verband betoogt verzoeker dat hij niet redelijk is behandeld door de Commissie, die niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht en zorgplicht. De Commissie had zich op de hoogte moeten stellen van de uitkomst van de strafprocedure, die is afgesloten met een seponering van de zaak en die uitkomst moeten toezenden aan de tuchtraad, zodat die daarmee rekening kon houden bij zijn besluit.

2.

Tweede middel, ontleend aan de onregelmatigheid van de handelingen ter voorbereiding van het bestreden besluit en kennelijke beoordelingsfouten van de Commissie. Meer in het bijzonder stelt verzoeker dat de onregelmatigheid van twee handelingen ter voorbereiding van het bestreden besluit leidt tot de onregelmatigheid van dat besluit zelf.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, omdat ten eerste niet alle omstandigheden van verzoekers dossier zijn onderzocht, en ten tweede de criteria voor de vaststelling van de sanctie onjuist zijn beoordeeld of onevenredig zijn gewogen.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/22


Beroep ingesteld op 20 februari 2020 — Sciessent / Commissie

(Zaak T-122/20)

(2020/C 129/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sciessent LLC (Beverly, Massachusetts, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en P. Sellar, advocaten, en V. McElwee, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1960 van de Commissie van 26 november 2019 tot niet-goedkeuring van zilverzeoliet als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van de productsoorten 2 en 7 nietig verklaren; (1)

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012. (2)

Op basis van de adviezen van het Comité voor biociden (BPC) inzake de goedkeuring van de werkzame stof zilverzeoliet voor de productsoorten 2 en 7 is verweerster tot het besluit gekomen dat de stof niet kon worden goedgekeurd omdat niet het bewijs was geleverd dat deze stof voldoende werkzaam is. Volgens verzoekster werd de werkzaamheid ervan evenwel onjuist beoordeeld voor zover daarvoor werd uitgegaan van het product waarin zilverzeoliet wordt gebruikt. Verzoekster heeft de werkzaamheid van de stof zilverzeoliet aangetoond overeenkomstig de toepasselijke regelgeving. Verweerster heeft bij haar beoordeling van de werkzaamheid van de stof en voor haar besluit dienaangaande de relevante wettelijke bepalingen verkeerd opgevat en onjuist toegepast.

2.

Tweede middel: onbevoegdheid — schending van artikel 290 VWEU en van de artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012.

In het bestreden besluit wordt de niet-goedkeuring gemotiveerd met de overweging dat zilverzeoliet niet voldoende werkzaam is in de waren waarin het wordt verwerkt. Verzoekster handhaaft echter haar stelling dat verweerster alleen rechtmatig rekening mocht houden met de criteria die zijn opgenomen in de artikelen 4 en 19 van verordening (EU) nr. 528/2012. Tot die criteria behoren niet de werkzaamheid van het product in kwestie, hetgeen juist wordt beoordeeld in het daaropvolgende, tweede stadium van de toelating van het biocide, dat plaatsvindt op het niveau van de lidstaat. Aangezien het echter verweerster is die tot die beoordeling is overgegaan, ter rechtvaardiging van de niet-goedkeuring van zilverzeoliet, en zij dus de haar bij richtlijn (EU) nr. 528/2012 verleende bevoegdheid in aanzienlijke mate heeft overschreden, heeft zij artikel 290 van de Verdragen en de artikelen 4 en 19 van die verordening geschonden.

3.

Derde middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — beginsel van non-discriminatie.

De door verzoekster aangevraagde werkzame stof is verschillend behandeld dan de andere stoffen die voor dezelfde productsoorten 2 en 7 worden gebruikt, waarbij verweerster niet op objectieve wijze heeft gerechtvaardigd waarom zilverzeoliet anders moet worden behandeld dan de overige stoffen, die alle werden beoordeeld aan de hand van dezelfde beoordelingscriteria die in verordening (EU) nr. 528/2012 (en richtlijn 98/8/EG (3)) voor dezelfde productsoorten zijn vastgesteld.

4.

Vierde middel: schending van ter uitvoering van de Verdragen vastgestelde rechtsregels — beginsel van rechtszekerheid.

Verweerster heeft een open brief aan de voorzitter van het BPC gericht, waarmee zij beoogde te verduidelijken hoe de regelgeving inzake de beoordeling van de werkzaamheid en de productsoorten moet worden uitgelegd en toegepast volgens verordening (EU) nr. 528/2012. Ook al was de betrokken regelgeving duidelijk, verweerster heeft in die brief opnieuw bevestigd dat verordening (EU) nr. 528/2012 niet vereist dat het bewijs wordt geleverd van de voordelen van de waren in kwestie. Verzoekster heeft zich gebaseerd op de inhoud van die brief, waarin werd bevestigd dat de regelgeving duidelijk was, en zij mocht de legitieme verwachting hebben dat de stof zou worden goedgekeurd. Bijgevolg levert het bestreden besluit schending op de beginselen van het gewettigd vertrouwen en van het rechtszekerheidsbeginsel.


(1)  PB 2019, L 306, blz. 42.

(2)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB 1998, L 123, blz. 1).


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/23


Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Autoridad Portuaria de Bilbao / Commisise

(Zaak T-126/20)

(2020/C 129/29)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Autoridad Portuaria de Bilbao (Spanje) (vertegenwoordigers: D. Sarmiento Ramírez-Escudero en X. Codina García-Andrade, abogados)

Verwerende partij: Europese Commisise

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

Primair, het bestreden besluit nietig verklaren;

In ieder geval de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Europese Commissie van 8 januari 2019 [C(2018) 8676 definitief] betreffende de belastingregeling inzake havens in Spanje en tegen de besluiten van de Europese Commissie C(2019) 1765 def. van 7 maart 2019 en C(2019) 8068 definitief van 15 november 2019 (hierna: “bestreden besluiten”).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien de belastingvrijstelling geen voordeel vormt.

Tot staving van het eerste middel wordt aangevoerd dat de belastingvrijstellingsmaatregelen die het voorwerp van de bestreden besluiten vormen, geen economisch voordeel inhouden, terwijl de afschaffing van deze vrijstelling een economische last voor de Autoridad Portuaria met zich meebrengt, aangezien deze verplicht blijft om investeringen van algemeen belang met zijn middelen te financieren.

2.

Het tweede middel is ontleend aan schending van artikel 107, lid 1, VWEU, juncto artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aangezien de Commissie bij de analyse van het bestaan van een voordeel geen volledige analyse van de beschikbare gegevens heeft verricht.

Tot staving van het tweede middel wordt aangevoerd dat de Europese Commissie bij de beoordeling van de vraag of de vrijstellingsmaatregelen waarop de bestreden besluiten betrekking hebben, een voordeel vormen, geen volledige analyse heeft verricht van de gegevens die de Autoridad Portuaria in de loop van de procedure heeft verstrekt.

3.

Het derde middel is ontleend aan schending van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien de belastingvrijstelling de mededinging niet vervalst of bedreigt en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt.

Tot staving van het derde middel wordt aangevoerd dat de vrijstellingsmaatregelen die het voorwerp zijn van de bestreden besluiten de concurrentiepositie van de Autoridad Portuaria niet verbeteren en dat de mededinging het handelsverkeer tussen de lidstaten derhalve niet ongunstig kan hebben beïnvloedt. Het gaat dus niet om staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU.

4.

Het vierde middel is ontleend aan schending van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien de belastingvrijstelling niet selectief is.

Tot staving van het vierde middel wordt aangevoerd dat de vrijstellingsmaatregelen waarop de bestreden besluiten betrekking hebben, niet selectief zijn, aangezien zij geen uitzondering op het betrokken stelsel, en derhalve geen staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU vormen.

5.

Vijfde, subsidiair aangevoerd, middel, gebaseerd op het feit dat de betrokken belastingvrijstellingen, zelfs als zij staatssteun zouden vormen, verenigbaar zijn met de interne markt.

Tot staving van het vijfde middel wordt aangevoerd dat zelfs indien de vrijstellingsmaatregelen waarop de bestreden besluiten betrekking hebben als staatssteun zouden worden beschouwd, het gaat om staatsteun die verenigbaar is met de interne markt.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/24


Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Collibra/EUIPO — Dietrich (COLLIBRA)

(Zaak T-128/20)

(2020/C 129/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Collibra (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Renck, A. Bothe, advocaten, en I. Junkar, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hans Dietrich (Starnberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk COLLIBRA — inschrijvingsaanvraag nr. 16 787 772

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 december 2019 in zaak R 737/2019-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van de verwerende partij en van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep indien zij intervenieert in deze zaak, in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/25


Beroep ingesteld op 27 februari 2020 — Collibra/EUIPO — Dietrich (collibra)

(Zaak T-129/20)

(2020/C 129/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Collibra (Brussel, België) (vertegenwoordiges: A. Renck, A. Bothe, advocaten, en I. Junkar, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hans Dietrich (Starnberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk collibra — inschrijvingsaanvraag nr. 16 787 889

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 december 2019 in zaak R 738/2019-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van de verwerende partij en van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep indien zij intervenieert in deze zaak, in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/26


Beroep ingesteld op 2 maart 2020 — PT Ciliandra Perkasa/Commissie

(Zaak T-138/20)

(2020/C 129/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PT Ciliandra Perkasa (West-Jakarta, Indonesië) (vertegenwoordigers: F. Graafsma, J. Cornelis en E. Rogiest, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekster.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel: bij de vaststelling van prijsonderbieding heeft de Commissie artikel 8, lid 1, en artikel 8, lid 2, van verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“basisverordening”) geschonden, aangezien zij niet alle relevante bewijzen heeft onderzocht en geen prijsonderbieding voor het product in zijn geheel heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft eveneens artikel 8, lid 5, van de basisverordening geschonden, aangezien zij haar analyse van het oorzakelijk verband heeft gebaseerd op een onjuiste vaststelling van prijsonderbieding.

3.

Derde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 3 van de basisverordening geschonden door vast te stellen dat betalingen door het palmolieplantagefonds (“OPPF”) als subsidies dienen te worden aangemerkt in plaats van als betalingen voor de aankoop van biodiesel, en voorts dat de betalingen van het OPPF biodieselproducenten een voordeel opleveren, aangezien de Commissie (i) zich baseerde op een kennelijk onjuiste contrafeitelijke situatie, en (ii) niet heeft kunnen vaststellen dat het voordeel, als dat er al was, werd doorgegeven aan biodieselmengers.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 7 van de basisverordening geschonden bij de berekening van het bedrag van het voordeel in het kader van de OPPF-regeling.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft artikel 8, lid 1, en artikel 8, lid 8, van de basisverordening geschonden door haar vaststelling dat er sprake was van dreiging van schade niet te baseren op positief bewijs en een objectief onderzoek van alle relevante elementen.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft de rechten van verdediging van verzoekster geschonden door bepaalde wezenlijke overwegingen betreffende de analyse van de prijsonderbieding alleen te vermelden in de bestreden verordening, waardoor verzoekster niet de mogelijkheid kreeg om hierover opmerkingen te maken.


20.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/27


Beroep ingesteld op 2 maart 2020 — PT Pelita Agung Agrindustri en PT Permata Hijau Palm Oleo/Commissie

(Zaak T-143/20)

(2020/C 129/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PT Pelita Agung Agrindustri (Medan, Indonesië), PT Permata Hijau Palm Oleo (Medan) (vertegenwoordigers: F. Graafsma, J. Cornelis en E. Rogiest, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2092 van de Commissie van 28 november 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit Indonesië nietig verklaren voor zover het op verzoeksters betrekking heeft;

de Commissie verwijzen in de kosten van verzoekers.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: bij de vaststelling van prijsonderbieding heeft de Commissie artikel 8, lid 1, en artikel 8, lid 2, van verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (“basisverordening”) geschonden, aangezien zij (1) niet alle relevante bewijzen heeft onderzocht en (2) geen prijsonderbieding voor het product in zijn geheel heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft eveneens artikel 8, lid 5, van de basisverordening geschonden, aangezien zij haar analyse van het oorzakelijk verband heeft gebaseerd op een onjuiste vaststelling van prijsonderbieding.

3.

Derde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 3 van de basisverordening geschonden door vast te stellen dat de regering van Indonesië leveranciers van ruwe palmolie de opdracht of instructie heeft gegeven om hun goederen tegen een minder dan toereikende beloning te leveren, dat deze regering aan die leveranciers inkomens- of prijzensteun heeft verleend, en dat daarbij een voordeel werd toegekend.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 3 van de basisverordening geschonden door vast te stellen dat betalingen door het palmolieplantagefonds (“OPPF”) als subsidies dienen te worden aangemerkt in plaats van als betalingen voor de aankoop van biodiesel, en voorts dat de betalingen van het OPPF biodieselproducenten een voordeel opleveren, aangezien de Commissie zich baseerde op een kennelijk onjuiste contrafeitelijke situatie en niet heeft kunnen vaststellen dat het voordeel, als dat er al was, werd doorgegeven aan biodieselmengers.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en artikel 7 van de basisverordening geschonden bij de berekening van het bedrag van het voordeel in het kader van de OPPF-regeling.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft artikel 8, lid 1, en artikel 8, lid 8, van de basisverordening geschonden door haar vaststelling dat er sprake was van dreiging van schade niet te baseren op positief bewijs en een objectief onderzoek van alle relevante elementen.

7.

Zevende middel: de Commissie heeft de rechten van verdediging van verzoeksters geschonden door bepaalde wezenlijke overwegingen betreffende de analyse van de prijsonderbieding alleen te vermelden in de bestreden verordening, waardoor verzoeksters niet de mogelijkheid kregen om hierover opmerkingen te maken.