ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 091I

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
20 maart 2020


Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 91 I/01

Mededeling van de Commissie Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak

1

2020/C 91 I/02

Mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor de lidstaten met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2020/402 van de Commissie tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/426 van de Commissie

10


NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

20.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CI 91/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak

(2020/C 91 I/01)

1.   DE COVID-19-UITBRAAK, DE GEVOLGEN ERVAN VOOR DE ECONOMIE EN DE NOODZAAK VAN TIJDELIJKE MAATREGELEN

1.1.   De COVID-19-uitbraak en de gevolgen ervan voor de economie

1.

De COVID-19-uitbraak is een ernstige noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid voor burgers en samenlevingen, met besmettingen in alle lidstaten van de Unie. Het is ook een grote schok voor de wereldeconomie en de economie van de Unie en een gecoördineerde economische respons van de lidstaten en de EU-instellingen is van cruciaal belang om de repercussies voor de economie van de EU te verzachten.

2.

De economie krijgt verschillende schokken te verduren. Er is een schok aan de aanbodzijde als gevolg van de verstoring van de toeleveringsketens, een schok aan de vraagzijde als gevolg van een geringere vraag van de kant van de consument, en daarnaast het negatieve effect van onzekerheid op investeringsplannen en de gevolgen van liquiditeitsbeperkingen voor ondernemingen.

3.

De diverse inperkingsmaatregelen van de lidstaten, zoals bewaring van sociale afstand, reisbeperkingen, quarantaines en lockdowns, moeten ervoor zorgen dat de schok zo kort en beperkt mogelijk is. Deze maatregelen hebben een onmiddellijk effect op zowel vraag als aanbod en treffen ondernemingen en werknemers, met name in de sectoren volksgezondheid, toerisme, cultuur, kleinhandel en vervoer. Naast de onmiddellijke gevolgen voor mobiliteit en handel treft de COVID-19-uitbraak ook steeds meer ondernemingen in alle sectoren en van alle soorten, zowel kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) als grote ondernemingen. De gevolgen zijn ook merkbaar op de mondiale financiële markten, waarbij met name de liquiditeit zorgen baart. Deze effecten zullen niet tot één lidstaat beperkt blijven, maar de economie van de Unie als geheel verstoren.

4.

In de uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van de COVID-19-uitbraak, kunnen alle soorten ondernemingen met een ernstig gebrek aan liquiditeit te kampen krijgen. Solvente en minder solvente ondernemingen kunnen met een plotseling tekort aan of zelfs ontbreken van liquiditeit te maken krijgen. Met name kmo’s lopen gevaar. Dit kan derhalve de economische situatie van veel gezonde ondernemingen en hun werknemers op korte en middellange termijn ernstig aantasten, maar ook op langere termijn indien hun voortbestaan in gevaar komt.

5.

Banken en andere financiële intermediairs hebben een belangrijke rol te spelen in de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-uitbraak, namelijk door de stroom van krediet naar de economie te handhaven. Indien de stroom van krediet ernstig belemmerd wordt, zal de economische activiteit sterk terugvallen, aangezien ondernemingen het moeilijk zullen hebben om hun leveranciers en werknemers te betalen. Tegen deze achtergrond moeten de lidstaten maatregelen kunnen nemen om kredietinstellingen en andere financiële intermediairs ertoe aan te zetten hun rol te blijven spelen in de ondersteuning van de economische activiteit in de EU.

6.

Steun die de lidstaten op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU in het kader van deze mededeling aan ondernemingen verlenen via banken als financiële intermediairs, komt rechtstreeks aan die ondernemingen ten goede. Dergelijke steun heeft niet tot doel de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit van banken te behouden of te herstellen. Evenzo heeft steun die op grond van artikel 107, lid 2, onder b), VWEU door de lidstaten aan banken wordt verleend ter compensatie van de directe schade die zij ten gevolge van de COVID-19-uitbraak hebben geleden (1), niet tot doel de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit van een instelling of entiteit te behouden of te herstellen. Dergelijke steun zal dan ook niet als buitengewone openbare financiële steun worden aangemerkt in het kader van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (de richtlijn herstel en afwikkeling van banken) (2) noch in het kader van Verordening 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (de GAM-verordening) (3), en ook niet worden getoetst aan de staatssteunregels (4) die van toepassing zijn op de banksector (5).

7.

Als banken als gevolg van de COVID-19-uitbraak rechtstreekse steun nodig zouden hebben in de vorm van een liquiditeitsherkapitalisatie of een maatregel ten behoeve van probleemactiva, moet worden beoordeeld of de maatregel voldoet aan de voorwaarden van artikel 32, lid 4, onder d), i), ii) of iii), van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken. Indien aan deze laatste voorwaarden zou zijn voldaan, zou de bank die dergelijke rechtstreekse steun ontvangt, niet worden geacht te falen of waarschijnlijk te falen. In zoverre dergelijke maatregelen betrekking hebben op problemen in verband met de COVID-19-uitbraak, zouden ze worden geacht onder punt 45 van de bankenmededeling 2013 (6) te vallen, waarin een uitzondering wordt gemaakt op het vereiste van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.

8.

Ondernemingen kunnen niet alleen met onvoldoende liquiditeit te maken krijgen, maar ook aanzienlijke schade lijden als gevolg van de COVID-19-uitbraak. De uitzonderlijke aard van de COVID-19-uitbraak betekent dat dergelijke schade niet te voorzien was, van aanzienlijke omvang is en ondernemingen dus in omstandigheden brengt die sterk verschillen van de marktomstandigheden waaronder zij normaliter opereren. Zelfs gezonde ondernemingen die goed voorbereid zijn op de risico’s die inherent zijn aan de gewone bedrijfsuitoefening, kunnen in deze uitzonderlijke omstandigheden dermate in de problemen komen dat hun levensvatbaarheid in het gedrang komt.

9.

De COVID-19-uitbraak brengt het risico mee van een ernstige neergang van de hele economie van de EU, waardoor bedrijven, banen en huishoudens worden getroffen. Goed gerichte overheidssteun is nodig om ervoor te zorgen dat er voldoende liquiditeit beschikbaar blijft op de markten, om de schade aan gezonde ondernemingen te herstellen en om de continuïteit van de economische activiteit tijdens en na de COVID-19-uitbraak te waarborgen. Gezien de beperkte omvang van de EU-begroting zal de belangrijkste respons uit de nationale begrotingen van de lidstaten moeten komen. De EU-regels inzake staatssteun stellen de lidstaten in staat burgers en bedrijven, met name kmo’s, die economische moeilijkheden ondervinden als gevolg van de COVID-19-uitbraak, snel en doeltreffend te ondersteunen.

1.2.   Een zorgvuldige coördinatie van nationale steunmaatregelen op Europees niveau

10.

Gerichte en evenredige toepassing van het staatssteuntoezicht van de EU moet ervoor zorgen dat de nationale maatregelen de tijdens de COVID-19-uitbraak getroffen ondernemingen doeltreffend ondersteunen maar hen ook helpen er naderhand weer bovenop te komen, zonder dat het belang van de totstandbrenging van de dubbele groene en digitale transitie overeenkomstig de EU-doelstellingen uit het oog wordt verloren. Evenzo zorgt het staatssteuntoezicht van de EU ervoor dat de interne markt van de EU niet gefragmenteerd raakt en het gelijke speelveld intact blijft. De integriteit van de interne markt zal ook leiden tot een sneller herstel. Bovendien voorkomt dit schadelijke subsidiewedlopen, waarbij rijkere lidstaten meer geld kunnen uitgeven dan hun buurlanden, wat ten koste zou gaan van de cohesie binnen de Unie.

1.3.   Passende staatssteunmaatregelen

11.

In het kader van de algemene inspanning van de lidstaten om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak voor hun economie aan te pakken, worden in deze mededeling de mogelijkheden uiteengezet die de lidstaten volgens de EU-regels hebben om te zorgen voor liquiditeit en toegang tot financiering voor ondernemingen, met name kmo’s die tijdens deze periode met een plotseling tekort te maken hebben, om ze in staat te stellen van de huidige situatie te herstellen.

12.

In haar mededeling over een gecoördineerde economische respons op de uitbraak van COVID-19 van 13 maart 2020 (7) beschrijft de Commissie de diverse opties die buiten het toepassingsgebied van het staatssteuntoezicht van de EU vallen en die door de lidstaten kunnen worden ingevoerd zonder dat de Commissie daarbij betrokken is. Hierbij gaat het onder meer om voor alle ondernemingen geldende maatregelen als loonsubsidies, opschorting van betalingen van vennootschapsbelasting en belasting over de toegevoegde waarde of sociale premies, alsook rechtstreekse financiële steun aan consumenten voor geannuleerde diensten of tickets die niet worden terugbetaald door de betrokken exploitanten.

13.

De lidstaten kunnen ook steunmaatregelen opzetten in overeenstemming met de algemene groepsvrijstellingsverordening (8), zonder dat de Commissie hierbij betrokken is.

14.

Daarnaast kunnen de lidstaten op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en zoals verder toegelicht in de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun bij de Commissie steunregelingen aanmelden om acute liquiditeitsbehoeften op te vangen en steun te bieden aan ondernemingen die met financiële moeilijkheden kampen, die ook te wijten zouden zijn aan of erger worden door de uitbraak van COVID-19 (9).

15.

Voorts kunnen de lidstaten op grond van artikel 107, lid 2, onder b), VWEU ook aan ondernemingen in sectoren die bijzonder zijn getroffen door de uitbraak (bijvoorbeeld vervoer, toerisme, cultuur, horeca en kleinhandel), en/of aan organisatoren van geannuleerde evenementen compensatie bieden voor schade die zij hebben geleden en die rechtstreeks zijn veroorzaakt door de uitbraak. De lidstaten kunnen de compensatiemaatregelen aanmelden en de Commissie zal deze rechtstreeks beoordelen op grond van artikel 107, lid 2, onder b), VWEU (10). Het eenmalige karakter van de steun (11), waarin de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun voorzien, is niet van toepassing op de steun die de Commissie verenigbaar verklaart op grond van artikel 107, lid 2, onder b), VWEU, aangezien deze laatste soort steun geen “reddingssteun, herstructureringssteun of tijdelijke flankerende herstructureringssteun” is in de zin van punt 71 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun. Daarom mogen de lidstaten krachtens artikel 107, lid 2, onder b), VWEU schade ten gevolge van de COVID-19-uitbraak compenseren in het geval van ondernemingen die steun in het kader van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun hebben ontvangen.

16.

Ter aanvulling van de bovengenoemde mogelijkheden voorziet de Commissie in deze mededeling in bijkomende tijdelijke staatssteunmaatregelen die zij verenigbaar acht overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b), VWEU en die na aanmelding door de betrokken lidstaat zeer snel kunnen worden goedgekeurd. Voorts blijft het mogelijk een alternatieve aanpak aan te melden, zowel voor steunregelingen als voor individuele maatregelen. Deze mededeling heeft tot doel een kader vast te stellen op grond waarvan de lidstaten de moeilijkheden waarmee ondernemingen momenteel te kampen hebben, kunnen aanpakken en tegelijkertijd de integriteit van de interne markt van de EU wordt gehandhaafd en voor een gelijk speelveld wordt gezorgd.

2.   TOEPASSELIJKHEID VAN ARTIKEL 107, LID 3, ONDER B), VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE

17.

Krachtens artikel 107, lid 3, onder b), VWEU kan de Commissie steunmaatregelen “om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen” verenigbaar met de interne markt verklaren. De Europese rechtscolleges hebben ter zake geoordeeld dat de verstoring de economie van de betrokken lidstaat in haar geheel of voor een aanzienlijk deel moet aantasten, en niet louter de economie van een van de regio’s of delen van zijn grondgebied. Dit strookt overigens met de noodzaak om uitzonderingsbepalingen zoals artikel 107, lid 3, onder b), VWEU strikt te interpreteren (12). De Commissie heeft in haar besluitvormingspraktijk steeds een dergelijke uitlegging gehanteerd (13).

18.

Aangezien de uitbraak van COVID-19 alle lidstaten treft en de inperkingsmaatregelen die de lidstaten hebben genomen, gevolgen hebben voor ondernemingen, is de Commissie van oordeel dat staatssteun gerechtvaardigd is en op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU voor een beperkte periode verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard om de liquiditeitstekorten waarmee ondernemingen te maken krijgen, te verhelpen en ervoor te zorgen dat de verstoringen ten gevolge van de COVID-19-uitbraak de levensvatbaarheid van deze ondernemingen, met name in het geval van kmo’s, niet ondermijnen.

19.

De Commissie stelt in deze mededeling de verenigbaarheidsvoorwaarden vast die zij in beginsel zal toepassen op steun die de lidstaten verlenen op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU. De lidstaten moeten daarom aantonen dat de staatssteunmaatregelen die zij op grond van deze mededeling aanmelden, noodzakelijk, passend en evenredig zijn om een ernstige verstoring van de economie van de betrokken lidstaat op te heffen, en dat volledig aan alle voorwaarden van deze mededeling is voldaan.

20.

Steun die in het kader van punt 3.1 van deze mededeling wordt verleend, mag worden gecumuleerd met steun op grond van ofwel punt 3.2 ofwel punt 3.3, en met steun op grond van punt 3.5 (14).

3.   TIJDELIJKE STEUNMAATREGELEN

3.1.   Steun in de vorm van rechtstreekse subsidies, terugbetaalbare voorschotten of belastingvoordelen

21.

Naast de bestaande mogelijkheden op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU kunnen tijdelijke beperkte steunbedragen voor ondernemingen die plotseling met een tekort aan of zelfs de niet-beschikbaarheid van liquiditeit kampen, in de huidige omstandigheden een geschikte, noodzakelijke en gerichte oplossing zijn.

22.

De Commissie zal dergelijke staatssteun als verenigbaar met de interne markt beschouwen op basis van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan (de specifieke bepalingen voor de sectoren primaire landbouw en visserij en aquacultuur worden vastgesteld in punt 23):

a.

de steun bedraagt niet meer dan 800 000 EUR per onderneming in de vorm van rechtstreekse subsidies, terugbetaalbare voorschotten of belasting- of betalingsvoordelen; alle bedragen moeten brutobedragen zijn, d.w.z. de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

b.

de steun wordt verleend op grond van een regeling met een geraamd budget;

c.

de steun mag worden verleend aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening (15)); de steun mag worden verleend aan ondernemingen die niet in moeilijkheden verkeren en/of aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden maar vervolgens met moeilijkheden te kampen hadden of in moeilijkheden kwamen als gevolg van de uitbraak van COVID-19;

d.

de steun wordt uiterlijk op 31 december 2020 verleend (16);

e.

steun aan ondernemingen die zich toeleggen op de verwerking en de afzet van landbouwproducten (17), wordt afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat deze steun niet geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven en niet wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de producten die de betrokken ondernemingen bij de primaire producenten aankopen of in de handel brengen.

23.

In afwijking van punt 22 gelden voor de landbouw-, de visserij- en de aquacultuursector de volgende specifieke voorwaarden:

a.

de steun bedraagt niet meer dan 120 000 EUR per onderneming die actief is in de visserij- en aquacultuursector (18) of 100 000 EUR per onderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten (19); alle bedragen moeten brutobedragen zijn vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

b.

steun aan ondernemingen die zich toeleggen op de primaire productie van landbouwproducten, mag niet worden vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de producten die in de handel worden gebracht;

c.

steun aan ondernemingen die in de visserij- en aquacultuursector actief zijn, heeft geen betrekking op de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met k), van Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie (20) bedoelde categorieën steun;

d.

indien een onderneming actief is in verschillende sectoren waarvoor verschillende maximumbedragen gelden overeenkomstig punt 22, onder a), en punt 23, onder a), zorgt de betrokken lidstaat er met passende middelen voor, zoals een boekhoudkundige scheiding, dat voor elk van deze activiteiten het desbetreffende plafond in acht wordt genomen en dat het hoogste mogelijke bedrag niet wordt overschreden in totaal;

e.

alle andere voorwaarden van punt 22 zijn van toepassing (21).

3.2.   Steun in de vorm van garanties voor leningen

24.

Om ondernemingen die plotseling met een tekort kampen, te verzekeren van toegang tot liquiditeit, kan het voor een beperkte periode en een beperkte leensom verlenen van overheidsgaranties onder de huidige omstandigheden een passende, nodige en gerichte oplossing zijn.

25.

De Commissie zal dergelijke staatssteun in de vorm van nieuwe overheidsgaranties voor leningen op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU als verenigbaar met de interne markt beschouwen, mits het volgende:

a.

de garantiepremies worden als volgt op een minimumniveau vastgesteld:

Soort ontvanger

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 1 jaar

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 2-3 jaar

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 4-6 jaar

Kmo’s

25 basispunten

50 basispunten

100 basispunten

Grote ondernemingen

50 basispunten

100 basispunten

200 basispunten

b.

als alternatief kunnen de lidstaten regelingen aanmelden, waarbij de bovenstaande tabel als basis dient, maar waarbij de looptijd, de prijsstelling en de garantiedekking kunnen worden gemoduleerd (bv. lagere garantiedekking ter compensatie van een langere looptijd);

c.

de garantie wordt uiterlijk op 31 december 2020 toegekend;

d.

voor leningen met een looptijd tot na 31 december 2020 bedraagt de hoofdsom van de lening niet meer dan:

i.

het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde (met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat) voor 2019 of het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is. Voor op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren; of

ii.

25 % van de totale omzet van de begunstigde in 2019; of

iii.

met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften (22) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen;

e.

voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 25, onder d), met passende motivering en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft;

f.

de duur van de garantie is beperkt tot maximaal zes jaar en de overheidsgarantie bedraagt niet meer dan:

i.

90 % van de hoofdsom van de lening, indien verliezen evenredig en onder dezelfde voorwaarden door de kredietinstelling en de Staat worden gedragen; of

ii.

35 % van de hoofdsom van de lening, indien verliezen eerst door de Staat worden gedragen en daarna pas door de kredietinstelling (d.w.z. een garantie voor eerste verliezen); en

iii.

in beide bovenstaande gevallen, wanneer de omvang van de lening mettertijd afneemt, bijvoorbeeld omdat de terugbetaling van de lening gestart is, moet het gegarandeerde bedrag evenredig afnemen;

g.

de garantie mag zowel investerings- als werkkapitaalleningen betreffen;

h.

de garantie mag worden verleend aan ondernemingen die niet in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening (23)) op 31 december 2019; zij mag worden verleend aan ondernemingen die niet in moeilijkheden verkeren en/of ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden, doch die vervolgens moeilijkheden ondervonden of in moeilijkheden kwamen als gevolg van de COVID-19-uitbraak.

3.3.   Steun in de vorm van rentesubsidie voor leningen

26.

Om ondernemingen die plotseling met een tekort kampen, te verzekeren van toegang tot liquiditeit, kan het voor een beperkte periode en een beperkte leensom verlenen van rentesubsidie onder de huidige omstandigheden een passende, nodige en gerichte oplossing zijn. Voor dezelfde onderliggende lening geldt dat de steun die op grond van de punten 3.2 en 3.3 is toegekend, niet kan worden gecumuleerd.

27.

De Commissie zal staatssteun in de vorm van subsidies voor overheidsleningen op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU als verenigbaar met de interne markt beschouwen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a.

de leningen kunnen worden verstrekt tegen een verlaagde rentevoet die ten minste gelijk is aan het basispercentage (IBOR 1 jaar of gelijkwaardig, zoals gepubliceerd door de Commissie (24)) dat van toepassing is op 1 januari 2020, vermeerderd met de in de onderstaande tabel vermelde kredietrisico-opslagen:

Soort ontvanger

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 1 jaar

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 2-3 jaar

Kredietrisico-opslag voor een lening met een looptijd van 4-6 jaar

Kmo’s

25 basispunten (25)

50 basispunten (26)

100 basispunten

Grote ondernemingen

50 basispunten

100 basispunten

200 basispunten

b.

als alternatief kunnen de lidstaten regelingen aanmelden, waarbij de bovenstaande tabel als basis dient, maar waarbij de looptijd, de prijsstelling en de garantiedekking kunnen worden gemoduleerd (bv. lagere garantiedekking ter compensatie van een langere looptijd);

c.

de leningsovereenkomsten worden uiterlijk op 31 december 2020 ondertekend en zijn beperkt tot maximaal 6 jaar;

d.

voor leningen met een looptijd tot na 31 december 2020 bedraagt de hoofdsom van de lening niet meer dan:

i.

het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde (met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat) voor 2019 of het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is. Bij op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren; of

ii.

25 % van de totale omzet van de begunstigde in 2019; of

iii.

met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften (27) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen;

e.

voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 27, onder d), met passende motivering en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft.

f.

de lening mag zowel investerings- als werkkapitaalbehoeften betreffen;

g.

de lening mag worden verstrekt aan ondernemingen die niet in moeilijkheden verkeerden (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening (28)) op 31 december 2019; zij mag worden verstrekt aan ondernemingen die niet in moeilijkheden verkeren en/of ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden, doch die vervolgens moeilijkheden ondervonden of in moeilijkheden kwamen als gevolg van de COVID-19-uitbraak.

3.4.   Steun in de vorm van garanties en leningen die via kredietinstellingen of andere financiële instellingen worden verleend

28.

Steun in de vorm van overheidsgaranties en verlaagde rente overeenkomstig punt 3.2 en punt 3.3 van deze mededeling kan worden verleend aan ondernemingen die met een plots liquiditeitstekort te maken krijgen, hetzij rechtstreeks hetzij via kredietinstellingen en andere financiële instellingen als financiële intermediairs. In dat laatste geval moeten de onderstaande voorwaarden worden nageleefd.

29.

Hoewel dergelijke steun rechtstreeks gericht is op ondernemingen die met een plots liquiditeitstekort te maken krijgen, en niet op kredietinstellingen of andere financiële instellingen, kan die steun ook een indirect voordeel voor die laatsten vormen. Zulke indirecte steun heeft echter niet tot doel de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit van de kredietinstellingen te vrijwaren of te herstellen. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat dergelijke steun niet mag worden aangemerkt als buitengewone openbare financiële steun in de zin van artikel 2, lid 1, punt 28, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 3, lid 1, punt 29, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, en niet mag worden getoetst aan de staatssteunregels die op de banksector van toepassing zijn (29).

30.

Het is in elk geval passend om bepaalde waarborgen in te voeren met betrekking tot de mogelijke indirecte steun ten gunste van de kredietinstellingen of andere financiële instellingen om onnodige vervalsingen van de mededinging te beperken.

31.

De kredietinstellingen of andere financiële instellingen moeten de voordelen van de overheidsgarantie of rentesubsidies voor leningen zo veel mogelijk doorgeven aan de uiteindelijke begunstigden. De financiële intermediair moet in staat zijn aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat alle voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentevoeten. Wanneer er een wettelijke verplichting bestaat om de looptijd van bestaande leningen voor kmo’s te verlengen, mag geen garantievergoeding in rekening worden gebracht.

3.5.   Kortlopende exportkredietverzekering

32.

In de mededeling van de Commissie over kortlopende exportkredietverzekering (30) is bepaald dat verhandelbare risico’s niet mogen worden gedekt door exportkredietverzekeringen met steun van de lidstaten (31). Als gevolg van de huidige uitbraak kan niet worden uitgesloten dat dekking voor verhandelbare risico’s in bepaalde landen tijdelijk onbeschikbaar is (32).

33.

In deze context kunnen de lidstaten het aanbodtekort aantonen door voldoende bewijzen over te leggen van de onbeschikbaarheid van dekking voor het risico op de particuliere verzekeringsmarkt. Gebruikmaking van de uitzondering betreffende onverhandelbare risico’s waarin punt 18, onder d), van die mededeling voorziet, zal in elk geval als gerechtvaardigd worden beschouwd indien:

a.

een grote, bekende internationale particuliere exportkredietverzekeraar en een nationale kredietverzekeraar bewijsmateriaal overleggen inzake de onbeschikbaarheid van dergelijke dekking, of

b.

ten minste vier gerenommeerde in de lidstaten gevestigde exporteurs bewijsmateriaal overleggen inzake de weigering van verzekeraars om bepaalde activiteiten te dekken.

4.   MONITORING EN VERSLAGLEGGING

34.

De lidstaten moeten relevante informatie (33) over elke in het kader van deze mededeling toegekende afzonderlijke steun binnen 12 maanden na de toekenning bekendmaken op de uitgebreide staatssteunwebsite.

35.

De lidstaten moeten de Commissie jaarlijks een verslag voorleggen (34).

36.

Ten laatste op 31 december 2020 moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over de maatregelen die zijn ingevoerd op basis van de op grond van deze mededeling goedgekeurde regelingen.

37.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd inzake de verlening van steun die onder deze mededeling valt. Deze dossiers, die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard en op verzoek aan de Commissie worden verstrekt.

38.

De Commissie kan om aanvullende informatie verzoeken met betrekking tot de verleende steun, om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden van het besluit van de Commissie waarbij de steunmaatregel is goedgekeurd.

5.   SLOTBEPALINGEN

39.

De Commissie past deze mededeling toe met ingang van 19 maart 2020, gelet op de economische gevolgen van de COVID-19-uitbraak, die onmiddellijke actie vereisten. Deze mededeling wordt gerechtvaardigd door de huidige uitzonderlijke omstandigheden en zal niet worden toegepast na 31 december 2020. De Commissie kan de mededeling vóór die datum herzien op basis van belangrijke overwegingen op economisch gebied of op het gebied van het mededingingsbeleid. Waar nodig en nuttig kan de Commissie tevens specifieke aspecten van haar benadering verder verduidelijken.

40.

De Commissie past de bepalingen van deze mededeling toe op alle relevante aangemelde maatregelen vanaf 19 maart 2020, zelfs indien de maatregelen reeds vóór die datum waren aangemeld.

41.

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van de toepasselijke regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (35) past de Commissie de volgende regels toe op niet-aangemelde steun:

a.

deze mededeling, indien de steun na 1 februari 2020 werd verleend;

b.

de regels die van toepassing waren toen de steun werd verleend, in alle overige gevallen.

42.

De Commissie draagt, in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten, zorg voor een snelle besluitvorming na heldere en volledige aanmelding van maatregelen die onder deze mededeling vallen. De lidstaten moeten de Commissie van hun voornemens in kennis stellen en hun plannen om dergelijke maatregelen in te voeren zo snel en volledig mogelijk aanmelden. De Commissie zal de lidstaten in dit proces advies en bijstand verstrekken.

(1)  Dergelijke steun kan door de lidstaten worden aangemeld en de Commissie zal deze overeenkomstig artikel 107, lid 2, onder b), VWEU beoordelen.

(2)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.

(3)  PB L 225 van 30.7.2014, artikel 3, lid 1, punt 29, van de GAM-verordening.

(4)  Mededeling van de Commissie – De herkapitalisatie van financiële instellingen in de huidige financiële crisis: beperking van steun tot het noodzakelijke minimum en bescherming tegen buitensporige mededingingverstoringen (“de herkapitalisatiemededeling”) (PB C 10 van 15.1.2009, blz. 2), mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector (“de mededeling probleemactiva”), (PB C 72 van 26.3.2009, blz. 1), mededeling van de Commissie betreffende het herstel van de levensvatbaarheid en de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen in de financiële sector in de huidige crisis met inachtneming van de staatssteunregels (“de herstructureringsmededeling”) (PB C 195 van 19.8.2009, blz. 9), mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2011 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (“de verlengingsmededeling van 2010”) (PB C 329 van 7.12.2010, blz. 7), mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 januari 2012 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (“de verlengingsmededeling van 2011) (PB C 356 van 6.12.2011, blz. 7), mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (“de bankenmededeling van 2013”) (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).

(5)  Maatregelen ter ondersteuning van kredietinstellingen of andere financiële instellingen die staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, die niet onder deze mededeling noch onder artikel 107, lid 2, onder b), VWEU vallen, moeten bij de Commissie worden aangemeld en zullen worden beoordeeld in het kader van de staatssteunregels voor de banksector.

(6)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).

(7)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en de Eurogroep – Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van Covid-19, COM(2020) 112 final van 13 maart 2020.

(8)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(9)  Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1). De Commissie heeft een aantal regelingen toegestaan in negen verschillende lidstaten.

(10)  Zie bijvoorbeeld de Deense compensatieregeling voor de annulering van evenementen in verband met COVID-19 (Besluit van de Commissie SA. 56685),

https://ec.europa.eu/competition/state_aid/cases1/202011/285054_2139535_70_2.pdf.

(11)  Zie punt 3.6.1 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun.

(12)  Gevoegde zaken T-132/96 en T-143/96, Freistaat Sachsen, Volkswagen AG en Volkswagen Sachsen GmbH/Commissie, ECLI:EU:T:1999:326, punt 167.

(13)  Beschikking 98/490/EG van de Commissie in zaak C 47/96, Crédit Lyonnais (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 28), punt 10.1; Beschikking 2005/345/EG van de Commissie in zaak C 28/02, Bankgesellschaft Berlin (PB L 116 van 4.5.2005, blz. 1), punten 153 en volgende; en Beschikking 2008/263/EG van de Commissie in zaak C 50/06, BAWAG (PB L 83 van 26.3.2008, blz. 7), punt 166. Zie besluit van de Commissie in zaak NN 70/07, Northern Rock (PB C 43 van 16.2.2008, blz. 1), besluit van de Commissie in zaak NN 25/08, Reddingssteun aan Risikoabschirmung WestLB (PB C 189 van 26.7.2008, blz. 3), beschikking van de Commissie van 4 juni 2008 in staatssteunzaak C 9/08 SachsenLB (PB L 104 van 24.4.2009, blz. 34) en besluit van de Commissie in zaak SA.32544 (2011/C) Herstructurering van TRAINOSE S.A. (PB L 186 van 24.7.2018, blz. 25).

(14)  De tijdelijke steunmaatregelen waarin deze mededeling voorziet, mogen worden gecumuleerd met steun die binnen het toepassingsgebied van de de-minimisverordening (PB L 352 van 24.12.2013) valt.

(15)  Zoals bepaald in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(16)  Indien de steun in de vorm van belastingvoordelen wordt verleend, is deze termijn niet van toepassing en wordt de steunverlening geacht te hebben plaatsgevonden wanneer de belastingaangifte voor 2020 verschuldigd is.

(17)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).

(18)  Producten vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(19)  Alle in bijlage I bij het VWEU vermelde producten, met uitzondering van de producten van de visserij- en aquacultuursector, zie vorige voetnoot 18.

(20)  Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 90 van 28.6.2014, blz. 45).

(21)  De verwijzing naar de definitie van “onderneming in moeilijkheden” als bedoeld in punt 22, onder c), en de voetnoten 15 en 30 moet worden gelezen als een verwijzing naar de definities in respectievelijk artikel 2, punt 14, van Verordening (EU) nr. 702/2014 en artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1388/2014.

(22)  Het liquiditeitsplan kan zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

(23)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(24)  Basispercentages berekend overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6) en gepubliceerd op de website van DG Concurrentie op https://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html.

(25)  De minimale all-in rentevoet (basispercentage vermeerderd met de kredietrisico-opslagen) moet ten minste 10 basispunten per jaar bedragen.

(26)  De minimale all-in rentevoet (basispercentage vermeerderd met de kredietrisico-opslagen) moet ten minste 10 basispunten per jaar bedragen.

(27)  De liquiditeitsbehoeften kunnen zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

(28)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(29)  Zie punt 6 van deze tijdelijke kaderregeling.

(30)  PB C 392 van 19.12.2012, blz. 1.

(31)  Verhandelbare risico’s zijn commerciële en politieke risico’s met betrekking tot publieke en andere debiteuren die gevestigd zijn in de in de bijlage bij de mededeling over kortlopende exportkredietverzekering vermelde landen, met een maximale risicoperiode van minder dan twee jaar.

(32)  In onderdeel 4.2 van die mededeling worden de uitzonderingen op de definitie van verhandelbare risico’s voor tijdelijk onverhandelbaar risico beschreven, terwijl in onderdeel 4.3 de voorwaarden worden uiteengezet voor het verschaffen van dekking voor tijdelijk onverhandelbare risico’s. In onderdeel 5 worden de procedurevoorschriften vastgesteld, met name wanneer een kennisgeving vereist is en welk bewijs vereist is.

(33)  Verwijzend naar de informatie die moet worden verschaft op grond van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014.

(34)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(35)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.


20.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CI 91/10


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Richtsnoeren voor de lidstaten met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) 2020/402 van de Commissie tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde producten aan de overlegging van een uitvoervergunning, laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/426 van de Commissie

(2020/C 91 I/02)

Op 15 maart 2020 publiceerde de Commissie, als onderdeel van de reactie op de gevolgen van de uitbraak van de epidemiologische crisis die is veroorzaakt door het coronavirus, Uitvoeringsverordening (EU) 2020/402 (1) (“de Uitvoeringsverordening”) tot onderwerping van de uitvoer van bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen aan de overlegging van een uitvoervergunning.

Op 19 maart 2020 heeft de Commissie een wijziging van de Uitvoeringsverordening aangenomen.

Aangezien de gewijzigde Uitvoeringsverordening de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de marktdeelnemers nieuwe verplichtingen oplegt die vanaf de dag van bekendmaking van toepassing zijn, worden deze richtsnoeren verstrekt om hen bij het uitvoeringsproces te helpen.

Deze richtsnoeren zijn niet juridisch bindend en hebben uitsluitend een informatief karakter. Zij treden niet in de plaats van de gewijzigde Uitvoeringsverordening. Zij laten de uitlegging van de verordening door het Hof van Justitie onverlet.

1.   Procedure

De Commissie heeft de Uitvoeringsverordening en de wijziging daarvan vastgesteld in het kader van een spoedprocedure overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (2).

De verordening is geldig voor een periode van zes weken, tijdens welke periode de lidstaten in het Vrijwaringscomité worden geraadpleegd om i) de aanpak te bevestigen en ii) te beslissen of het nodig is om voor een volgende periode passende maatregelen te nemen.

2.   Doelstelling van de maatregelen

Deze maatregelen zijn vastgesteld tegen de achtergrond van de toegenomen behoefte aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de verwachting dat de vraag naar deze producten in de toekomst aanzienlijk zal blijven toenemen, terwijl er in verscheidene EU-lidstaten tekorten ontstaan.

Ondanks het feit dat het opvoeren van de productie wordt aangemoedigd, zullen het huidige productieniveau in de Unie en de bestaande voorraden niet volstaan om aan de vraag in de Unie te voldoen. Dit geldt vooral voor persoonlijke beschermingsmiddelen die zonder beperking naar andere delen van de wereld mogen worden uitgevoerd, terwijl sommige derde landen officieel of informeel hebben besloten de uitvoer van beschermingsmiddelen te beperken. Sommige van deze landen zijn ook traditionele leveranciers op de markt van de Unie, wat de markt van de Unie verder onder druk zet.

Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn essentiële producten om verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen en om de gezondheid van medisch personeel dat geïnfecteerde patiënten behandelt, te beschermen.

Het doel van deze uitzonderlijke maatregelen is dan ook om een crisistoestand te ondervangen en te voorkomen.

Tegelijkertijd heeft de Unie niet de bedoeling om de uitvoer meer te beperken dan absoluut noodzakelijk is, en de Unie wenst ook het beginsel van internationale solidariteit in deze situatie van een wereldwijde pandemie te handhaven. Daarom mogen en moeten de lidstaten onder meer uitvoervergunningen afgeven in de in artikel 2, lid 3, van de uitvoeringsverordening genoemde gevallen, maar ook wanneer de uitvoer in kwestie geen bedreiging vormt voor de daadwerkelijke behoefte aan persoonlijke beschermingsmiddelen in de Unie en dient om te voldoen aan een legitieme behoefte voor officieel of professioneel medisch gebruik in een derde land.

Voor vragen over de levering van persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de EU kunnen de lidstaten verwijzen naar het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre — ERCC) (3).

3.   Verhouding tot maatregelen van de lidstaten (4)

De tekorten in het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen in de afgelopen dagen hebben een aantal lidstaten ertoe gebracht bepaalde maatregelen op nationaal niveau te nemen. Tegelijkertijd is het behoud van de integriteit van de eengemaakte markt een van de doelstellingen die de Commissie bij de huidige crisis blijft nastreven voor een goede gezamenlijke respons op de uitdaging bij het beschermen van de volksgezondheid die het gevolg is van de beperkte aanvoer van persoonlijke beschermingsmiddelen.

De uitvoeringsverordening is vastgesteld met dien verstande dat de lidstaten overgaan tot intrekking van alle beperkende nationale maatregelen die formeel of informeel zijn genomen met betrekking tot de uitvoer naar derde landen of de handel tussen de lidstaten binnen de eengemaakte markt, en die verder gaan dan maatregelen om ervoor te zorgen dat degenen die het materiaal het meest nodig hebben voorrang krijgen (bv. ziekenhuizen, patiënten, gezondheidswerkers, autoriteiten voor civiele bescherming) (5).

4.   Praktische richtsnoeren

4.1.   Betrokken producten

Een uitvoervergunning is vereist voor de producten die worden genoemd in de rubriek “Omschrijving” in bijlage I bij de uitvoeringsverordening.

In die bijlage worden de persoonlijke beschermingsmiddelen beschreven waarvoor in de Unie sprake is van essentiële behoeften in verband met ziekenhuizen, patiënten, werkers in relevante sectoren en autoriteiten voor civiele bescherming.

De Commissie kan de lijst herzien in het licht van de ontwikkelingen, zowel wat betreft nieuwe aanwijzingen voor schaars aanbod, als wat betreft toegenomen productiecapaciteit waardoor tekorten kunnen worden ondervangen. In dat geval zal zij de uitvoeringsverordening wijzigen of een nieuwe verordening vaststellen.

Informatie over de laatste stand van zaken met betrekking tot de respons van de Commissie op het coronavirus wordt verstrekt op een speciale website: https://ec.europa.eu/info/live-work-travel-eu/health/coronavirus-response_nl#latest. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten en de marktdeelnemers wordt derhalve verzocht de informatie dagelijks te raadplegen.

De uitvoeringsverordening is van toepassing ongeacht of het betrokken product al dan niet van oorsprong is uit de Unie.

4.2.   Betrokken activiteit

De uitvoeringsverordening is van toepassing op alle uitvoer uit de Unie.

Dit omvat alle niet-EU-landen, met inbegrip van preferentiële partners.

Gezien de verregaande integratie van de interne markt met elk van de vier lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) en de integratie van de waardeketens van de productie en de distributienetwerken met dezelfde landen, is de Uitvoeringsverordening echter niet van toepassing op de uitvoer naar deze vier landen, die dus niet wordt beperkt. Omdat de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landen en gebieden overzee, alsmede de Faeröer, sterk afhankelijk zijn van de Europese toeleveringsketens van de lidstaten, terwijl Andorra, San Marino en Vaticaanstad sterk afhankelijk zijn van de toeleveringsketens van naburige lidstaten, geldt hetzelfde ook voor hen.

De uitvoeringsverordening is niet van toepassing op het handelsverkeer tussen de EU-lidstaten. Overeenkomstig artikel 127, lid 3, van het Terugtrekkingsakkoord moet het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland als een lidstaat worden beschouwd, en niet als een derde land.

De uitvoeringsverordening is niet van toepassing op de invoer in de Unie van persoonlijke beschermingsmiddelen die zijn vermeld in bijlage I bij de uitvoeringsverordening. Om de invoer te vergemakkelijken en vertragingen te vermijden, heeft de Commissie Aanbeveling 2020/403 betreffende conformiteitsbeoordelings- en markttoezichtsprocedures in het kader van de Covid-19-dreiging (6) vastgesteld.

4.3.   Aanvraagverplichting

De exporteur moet een aanvraag voor een uitvoervergunning indienen.

De lidstaten stellen de inhoud van het aanvraagformulier vast. De in het formulier gevraagde informatie moet het de lidstaat mogelijk maken een uitvoervergunning overeenkomstig bijlage II bij de uitvoeringsverordening op te stellen. Met het oog op een meer gecoördineerde aanpak bevat bijlage I bij deze richtsnoeren een voorbeeld van een mogelijk model van een aanvraagformulier.

De lidstaten moeten voor zover mogelijk de indiening van een aanvraag langs elektronische weg mogelijk maken.

5.   Bevoegde autoriteiten van de lidstaten

De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur gevestigd is.

Als de beschermingsmiddelen zich bevinden in een of meer andere lidstaten dan die waar de aanvraag voor een uitvoervergunning wordt ingediend, wordt dit feit in de aanvraag vermeld. Als er meerdere locaties zijn, moeten die alle worden vermeld.

De lidstaten wordt verzocht het directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie uiterlijk op 20 maart 2020 om middernacht de naam en de contactgegevens mee te delen van de bevoegde autoriteiten die met de afgifte van de uitvoervergunningen zijn belast. Deze informatie zal worden bekendgemaakt op de website van het directoraat-generaal Handel (7). De mededeling moet langs elektronische weg geschieden, met gebruikmaking van de in punt 6 vermelde functionele mailbox.

5.1.   Beoordeling van de aanvraag door de bevoegde autoriteiten

Het systeem is geen uitvoerverbod. Voor alle uitvoer binnen het toepassingsgebied van de verordening is evenwel een uitvoervergunning vereist.

Wanneer zij besluiten om al dan niet een uitvoervergunning te verlenen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het doel van de uitvoeringshandeling wordt bereikt, namelijk garanderen dat het aanbod in de Unie volstaat om aan de essentiële vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen te voldoen.

Met andere woorden: om het doel van de verordening te bereiken, mogen uitvoervergunningen alleen worden afgegeven indien de betrokken zending geen bedreiging vormt voor de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen op de markt van de lidstaat in kwestie of elders in de Unie.

Binnen deze overkoepelende doelstelling beschikken de bevoegde autoriteiten over een beoordelingsmarge en kan de uitvoer van bepaalde hoeveelheden specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen onder specifieke omstandigheden worden toegestaan, afhankelijk van de behoeften van de lidstaten.

Artikel 2, lid 3, van de Uitvoeringsverordening bevat een illustratieve lijst van overwegingen waarmee in voorkomend geval rekening moet worden gehouden bij de beslissing of een uitvoervergunning kan worden afgegeven.

Bij deze overwegingen kan het onder meer gaan om het voldoen aan een leveringsverplichting in het kader van een gezamenlijke aanbesteding door de Unie en de lidstaten; ondersteuning van de activiteiten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO); ondersteuning van op EU-niveau gecoördineerde reacties op crisissituaties of verzoeken om bijstand van derde landen of internationale organisaties, met inbegrip van urgente leveringen die humanitaire niet-gouvernementele organisaties of internationale organisaties nodig hebben voor hun eigen operaties bij het verlenen van humanitaire hulp in derde landen.

Het doel daarvan is, er voor zover mogelijk voor te zorgen dat persoonlijke beschermingsmiddelen indien nodig buiten de Unie beschikbaar zijn in derde landen die daar op een bepaald moment een acute behoefte aan kunnen hebben. Dit zijn uitingen van het beginsel van internationale solidariteit, zowel in het algemeen als in een situatie van een wereldwijde pandemie met gevolgen over de hele wereld, en van het feit dat internationale handel indien nodig ertoe kan bijdragen producten beschikbaar te maken waar ze nodig zijn.

De lijst in artikel 2, lid 3, is niet uitputtend en de lidstaten kunnen andere elementen in hun overwegingen betrekken. Die elementen moeten echter voldoen aan de algemene doelstelling van de uitvoeringsverordening zoals hierboven vermeld.

De lidstaten moeten met name rekening houden met de mate van marktintegratie die voor de betrokken producten in het kader van een overeenkomst of regeling tot instelling van een vrijhandelsruimte met het beoogde land van uitvoer is bereikt. Het zou contraproductief zijn waardeketens en distributienetwerken te verstoren die op basis van deze overeenkomsten of regelingen al sterk geïntegreerd zijn, met name in het geval van naburige landen en economieën. De Commissie dringt er daarom met klem bij de lidstaten op aan vergunningen te verlenen voor zover dat nodig is om dergelijke verstoringen te voorkomen.

De bevoegde autoriteiten kunnen onder meer nagaan of de betrokken zending dient om contractuele verplichtingen na te komen die vóór een referentieperiode zijn aangegaan. Om een gecoördineerde aanpak in de hele EU te bevorderen, kunnen de lidstaten het vorige kalenderjaar (d.w.z. 2019) als referentie gebruiken. De lidstaten hebben de verantwoordelijkheid te waarborgen dat bij deze aanvullende elementen de behoeften binnen de EU voorrang hebben als die niet op een andere wijze kunnen worden vervuld.

5.2.   Relevante termijnen

De lidstaten moeten de aanvragen voor een uitvoervergunning verwerken binnen vijf werkdagen na de datum waarop alle vereiste informatie aan de bevoegde autoriteiten is verstrekt.

De termijn kan in naar behoren gemotiveerde gevallen met vijf werkdagen worden verlengd.

Als het product zich bevindt in een of meer andere lidstaten dan die waar de aanvraag tot uitvoervergunning is ingediend, moet de aangezochte lidstaat onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten raadplegen en de relevante informatie verstrekken.

De geraadpleegde autoriteiten moeten eventuele bezwaren tegen de afgifte van een dergelijke vergunning binnen tien werkdagen schriftelijk communiceren. Deze bezwaren zijn bindend voor de lidstaat waar de aanvraag is ingediend.

Tegelijkertijd wordt de lidstaten, gezien de dringende behoeften die het gevolg zijn van het uitbreken van het coronavirus, verzocht de aanvragen zo spoedig mogelijk, en vóór de aangegeven termijnen van respectievelijk vijf of tien werkdagen, te behandelen.

5.3.   Uitvoervergunning

Zonder overlegging van een uitvoervergunning is de uitvoer verboden.

Om een gecoördineerde aanpak in de hele EU te bevorderen, is het model voor de uitvoervergunning opgenomen in bijlage II bij de uitvoeringsverordening.

6.   Kennisgeving

Deze uitzonderlijke maatregelen hebben tot doel in alle lidstaten een toereikend aanbod te waarborgen, afhankelijk van hun behoeften aan persoonlijke beschermingsmiddelen.

Met het oog op een transparante werkwijze wordt de lidstaten verzocht de Commissie langs elektronische weg in kennis te stellen van de verleende en niet verleende vergunningen op basis van het model in bijlage II. Die kennisgeving moet meteen worden gedaan zodra het besluit over de vergunning is genomen.

Deze informatie moet langs elektronische weg worden toegezonden aan de volgende functionele mailbox:

TRADE-EXPORTAUTHORISATIONPPE@ec.europa.eu

Dezelfde functionele mailbox moet worden gebruikt voor vragen over de toepassing van dit systeem.

Deze richtsnoeren zijn een dynamisch document en kunnen worden geactualiseerd naarmate nieuwe kwesties en vragen onder de aandacht van de Commissie worden gebracht.


(1)  PB L 77 I van 15.3.2020, blz. 1.

(2)  PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34.

(3)  ECHO-ERCC@ec.europa.eu

(4)  Op 16 maart 2020 heeft de Commissie richtsnoeren voor de lidstaten vastgesteld, waarin een aantal belangrijke beginselen voor een geïntegreerde aanpak voor een doeltreffend grensbeheer ter bescherming van de gezondheid zijn vastgesteld, die tegelijkertijd de integriteit van de eengemaakte markt waarborgen; die beginselen zijn uiteengezet in de Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten, C (2020) 1753.

(5)  Zie ook de richtsnoeren inzake nationale maatregelen in bijlage 2 bij de mededeling van 13 maart 2020 over een gecoördineerde economische respons op de uitbraak van Covid-19, COM(2020) 112 final.

(6)  PB L 79 I van 16.3.2020, blz. 1.

(7)  https://ec.europa.eu/trade/


BIJLAGE I

Model voor de aanvraag van een uitvoervergunning

EUROPESE UNIE

Uitvoer van persoonlijke beschermingsmiddelen (Verordening (EU) 2020/402)

1.

Exporteur (EORI-nummer indien van toepassing)

 

5.

Land van bestemming

6.

Eindontvanger

7.

Goederencode

8.

Hoeveelheid

9.

Eenheid

10.

Omschrijving van de goederen

11.

Locatie

12.

Datum van geplande uitvoer

 

 

13.

Handtekening, plaats en datum, stempel

Toelichting bij het formulier voor een uitvoervergunning:

Vak 1 Exporteur: Volledige naam en adres van de exporteur voor wie de vergunning wordt afgegeven + EORI-nummer, indien van toepassing.

Vak 4 Autoriteit van afgifte: Volledige naam en adres van de autoriteit van de lidstaat die de uitvoervergunning heeft afgegeven.

Vak 5 Land van bestemming: Tweeletterige geonomenclatuurcode van het land van bestemming van de goederen waarvoor de vergunning wordt afgegeven.

Vak 6 Eindontvanger: Volledige naam en adres van de eindontvanger van de goederen, indien gekend op het moment van afgifte + EORI-nummer, indien van toepassing. Indien de eindontvanger op het moment van afgifte niet bekend is, wordt het veld leeg gelaten.

Vak 7 Goederencode: De numerieke code van het geharmoniseerd systeem of van de gecombineerde nomenclatuur (2) waaronder de goederen voor de uitvoer bij afgifte van de vergunning zijn ingedeeld.

Vak 8 Hoeveelheid: De hoeveelheid goederen, gemeten in de in vak 9 opgegeven eenheid.

Vak 9 Eenheid: De meeteenheid waarin de in vak 8 vermelde hoeveelheid is uitgedrukt. De te gebruiken eenheden zijn “p/st” voor goederen die per aantal stuks worden geteld (bv. maskers) en “pa” voor goederen die per paar worden geteld (bv. handschoenen).

Vak 10 Omschrijving van de goederen: Omschrijving in alledaags taalgebruik, voldoende nauwkeurig om de goederen te kunnen identificeren.

Vak 11 Locatie: De geonomenclatuurcode van de lidstaat waar de goederen zich bevinden. Indien de goederen zich in de lidstaat van de autoriteit van afgifte bevinden, moet dit vak leeg worden gelaten.

Vak 12: Beoogde datum van uitvoer van de goederen waarvoor de vergunning wordt aangevraagd

Vak 13: Handtekening, stempel, plaats en datum: De handtekening en de stempel van de autoriteit van afgifte. De plaats en de datum van afgifte van de vergunning.


BIJLAGE II

Model voor kennisgevingen van de lidstaten

EUROPESE UNIE

Uitvoer van persoonlijke beschermingsmiddelen (Verordening (EU) 2020/402)

0.

Naam en contactgegevens van de bevoegde autoriteit

1.

Exporteur (EORI-nummer indien van toepassing)

 

2.

Land van bestemming

3.

Eindontvanger

4.

Goederencode

5.

Hoeveelheid

6.

Eenheid

7.

Omschrijving van de goederen

8.

Locatie

 

 

 

Uitvoervergunning verleend? (Ja/Neen)

Redenen voor de aanvaarding/weigering:

Alle relevante informatie over de raadpleging van andere lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de uitvoeringsverordening:

Vak 0: Volledige naam en adres van de autoriteit van de lidstaat die de uitvoervergunning heeft afgegeven.

Vak 1 Exporteur: Volledige naam en adres van de exporteur voor wie de vergunning wordt afgegeven + EORI-nummer, indien van toepassing.

Vak 2: Land van bestemming: Tweeletterige geonomenclatuurcode van het land van bestemming van de goederen waarvoor de vergunning wordt afgegeven.

Vak 3 Eindontvanger: Volledige naam en adres van de eindontvanger van de goederen, indien gekend op het moment van afgifte + EORI-nummer, indien van toepassing. Indien de eindontvanger op het moment van afgifte niet bekend is, wordt het veld leeg gelaten.

Vak 4 Goederencode: De numerieke code van het geharmoniseerd systeem of van de gecombineerde nomenclatuur waaronder de goederen voor de uitvoer bij afgifte van de vergunning zijn ingedeeld.

Vak 5 Hoeveelheid: De hoeveelheid goederen, gemeten in de in vak 6 opgegeven eenheid.

Vak 6 Eenheid: De meeteenheid waarin de in vak 5 vermelde hoeveelheid is uitgedrukt. De te gebruiken eenheden zijn “p/st” voor goederen die per aantal stuks worden geteld (bv. maskers) en “pa” voor goederen die per paar worden geteld (bv. handschoenen).

Vak 7 Omschrijving van de goederen: Omschrijving in alledaags taalgebruik, voldoende nauwkeurig om de goederen te kunnen identificeren.

Vak 8 Locatie: De geonomenclatuurcode van de lidstaat waar de goederen zich bevinden. Indien de goederen zich in de lidstaat van de autoriteit van afgifte bevinden, moet dit vak leeg worden gelaten.