ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 64

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
27 februari 2020


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Raad

2020/C 64/01

Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen

1


 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 64/02

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak M.9707 — Aperam Alloys Imphy/Tekna Plasma Europe/ImphyTek Powders) ( 1 )

7


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2020/C 64/03

Conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

8

 

Europese Commissie

2020/C 64/04

Wisselkoersen van de euro — 26 februari 2020

15

2020/C 64/05

Mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 maart 2020 gelden (Bekendgemaakt overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 ( PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1 ))

16

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2020/C 64/06

Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

17


 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

 

Europese Commissie

2020/C 64/07

Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde regenboogforel van oorsprong uit de Republiek Turkije

22

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2020/C 64/08

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9689 — Apollo Management/Tech Data Corporation) Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

32

2020/C 64/09

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9717 — Bergé/Mitsubishi Corporation/Bergé Auto/JV) Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

34

2020/C 64/10

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9316 — Peab AB/YIT Oyj’s paving and mineral aggregates business) ( 1 )

36

2020/C 64/11

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9758 — Toyota Financial Services Corporation/Mitsui & Co/Kinto Brasil) Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

37

2020/C 64/12

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9745 — Sunsuper/Macquarie/PGGM/MAGL) Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak ( 1 )

39

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2020/C 64/13

Bekendmaking van een aanvraag tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van een productdossier overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

41

2020/C 64/14

Aankondiging betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU Opschorting van de termijn voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen

54

2020/C 64/15

Aankondiging betreffende een verzoek uit hoofde van artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU Verzoek van een lidstaat

55


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Raad

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/1


Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen

(2020/C 64/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

onder verwijzing naar de politieke achtergrond van dit vraagstuk (zie bijlage),

BENADRUKKEND HETGEEN VOLGT:

het Europees Semester is een governanceproces dat de lidstaten in de eerste plaats helpt hun economisch, werkgelegenheids- en begrotingsbeleid te coördineren; daarom is het, overeenkomstig de Europa 2020-strategie, ook gericht op structurele hervormingen op andere beleidsterreinen, zoals onderwijs en opleiding, die banen, groei en concurrentievermogen kunnen stimuleren en een positief overloopeffect kunnen hebben;

kort na de instelling van het kader van het Europees Semester hebben de ministers van Onderwijs erop gewezen dat zij bereid zijn bij te dragen tot de uitvoering van de Europa 2020-strategie en het Europees Semester. Het afgelopen decennium is dit in verschillende vormen gedaan en op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht;

aan het einde van de strategische periode 2020 en kijkend naar de toekomst, is het van belang dat de onderwijs- en opleidingssector meer wordt betrokken bij de besprekingen in het kader van het Europees Semester, om te zorgen voor onderbouwde debatten over hervormingen en investeringen in onderwijs en opleiding, zonder het proces te ingewikkeld en administratief lastiger te maken;

Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding richt zich op gemeenschappelijke uitdagingen in dit verband, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten, wat ook tot uiting moet komen in het proces van het Europees Semester;

EN IN HET LICHT VAN:

de nieuwe groeistrategie – de Europese Green Deal – die duurzaamheid integreert in alle beleidsmaatregelen van de Unie, met inbegrip van onderwijs en opleiding;

de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2020, waarbij het accent van het Europees Semester opnieuw komt te liggen op duurzame ontwikkeling en de aandacht wordt gevestigd op:

het inclusiever maken van de onderwijs- en opleidingsstelsels en het verbeteren van de kwaliteit ervan, om de inclusie van alle mensen in de samenlevingen van morgen te bevorderen;

het aanpakken van de kloof op het gebied van digitale vaardigheden;

de noodzaak van hervormingen in het initieel onderwijs en de initiële opleiding om de trend van toename van het onderpresteren voor lezen, wiskunde en wetenschappen te keren;

het ontwikkelen van integrale vaardigheidsstrategieën die gericht zijn op de individuele behoeften aan bijscholing en omscholing;

het ondersteunen van volwassen werknemers bij het ontwikkelen van bredere vaardigheden op een hoger niveau;

het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters, en het verbeteren van de kwaliteit en aantrekkelijker maken van beroepsonderwijs en -opleiding;

het investeren in de ontwikkeling van vaardigheden en in onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, teneinde tot hogere productiviteit en meer innovatie te komen, alsook op het belang ervan voor het bevorderen van rechtvaardigheid en inclusie en het zorgen voor cohesie in de Unie;

het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën, met name op gebieden die de groei op lange termijn bevorderen, met inbegrip van onderwijs;

het eerste gezamenlijke oriënterend debat tussen de Ministers van Financiën en van Onderwijs in Brussel op 8 november 2019 over “Een sterke economische basis voor Europa: streven naar doeltreffendheid, efficiëntie en kwaliteit van onderwijs en opleiding”, waarbij de ministers:

benadrukten dat menselijk kapitaal een cruciale factor is voor het vergroten van de economische groei, het concurrentievermogen, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de sociale cohesie en de inclusie, en van de veerkracht van samenlevingen;

onderstreepten dat meer doeltreffende en doelmatige investeringen in onderwijs en opleiding, vaardigheden en competenties, nodig zijn, gericht op kwaliteit, kwantiteit, inclusiviteit en kansengelijkheid;

wezen op het grotere overloopeffect van investeringen in onderwijs en opleiding, dat een positief effect heeft op de huidige en toekomstige uitgaven op gebieden als werkgelegenheid, gezondheidszorg en sociale diensten, wat leidt tot sociale rechtvaardigheid en welvaart.

ONDERKENT HET VOLGENDE:

1.

Wat de vorderingen met betrekking tot de benchmarks voor onderwijs en opleiding (ET) voor 2020 betreft (1), zijn de benchmarks inzake tertiair onderwijs en onderwijs en opvang voor jonge kinderen (Uniegemiddelde) reeds gehaald. Bovendien zijn de benchmarks betreffende het aantal pas afgestudeerden die werk hebben en de vermindering van het percentage voortijdige schoolverlaters bijna bereikt. Het bereiken van de benchmarks met betrekking tot het onderpresteren van 15-jarigen bij de PISA-test en het volwassenenonderwijs is echter nog steeds een probleem (2).

2.

De vorderingen van de Unie richting haar ET 2020-benchmarks vormen een waardevolle bijdrage aan de verwezenlijking van het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (3), en aan duurzame-ontwikkelingsdoel 4 van de Verenigde Naties (4).

NEEMT NOTA VAN HET VOLGENDE:

3.

De afgelopen tien jaar is in het beleidsproces van het Europees Semester meer aandacht besteed aan de uitdagingen en doelstellingen in verband met onderwijs en opleiding, hetgeen tot uiting is gekomen in een groter aantal daarmee verband houdende landspecifieke aanbevelingen (LSA’s). (5) Het aantal lidstaten dat dergelijke landspecifieke aanbevelingen ontvangt, is ook geleidelijk toegenomen en omvat alle 28 lidstaten in de cyclus van het Europees Semester 2019.

4.

In de cyclus van het Europees Semester 2019 is in de landverslagen een nieuwe bijlage opgenomen, waarin de voorlopige standpunten van de Commissiediensten over de prioritaire investeringsgebieden van het Europees Semester en de financiering van het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 vermeld zijn, en onder meer wordt gewezen op de noodzaak voorrang te geven aan investeringen in onderwijs en opleiding.

5.

Bepaalde trends op het gebied van onderwijs en opleiding in verband met de Europese pijler van sociale rechten worden gemonitord via het sociaal scorebord.

IS DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN:

6.

Onderwijs en opleiding zijn essentieel voor toekomstige duurzame groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, en de ontwikkeling van sleutelcompetenties (6) en de bevordering van mobiliteit en een leven lang leren zijn van belang voor de ontwikkeling van menselijk kapitaal. Onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit en met een inclusief karakter spelen niet alleen in op de behoeften van de arbeidsmarkt, maar maken bovendien persoonlijke ontplooiing, sociale cohesie en inclusieve samenlevingen mogelijk.

7.

Het is belangrijk te kiezen voor een holistische aanpak en alomvattende strategieën en beleidsmaatregelen voor een leven lang leren te ontwikkelen en uit te voeren, waarbij leren in alle contexten en kaders – formeel, niet-formeel, informeel – en op alle niveaus – van voorschools onderwijs en algemeen schoolonderwijs tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs – in aanmerking wordt genomen.

8.

Investeren in onderwijs en opleiding is de krachtigste investering die men in mensen en de toekomst kan doen, en het sociale en economische rendement van doeltreffende en efficiënte investeringen in onderwijs en opleiding, voor personen, werkgevers en de samenleving in het algemeen, is onmiskenbaar.

9.

Het strategisch samenwerkingskader ET 2020 biedt mogelijkheden voor uitwisseling van deskundigen en analytische intercollegiale uitwisseling tussen de lidstaten. Ook ondersteunt het de uitvoering van de Europa 2020-strategie door middel van geïnformeerde beleidsdebatten over de, onder meer in het Europees Semester geformuleerde, uitdagingen en prioriteiten op het gebied van onderwijs en opleiding.

10.

Onderwijs en opleiding hebben een belangrijke rol gespeeld bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, waarbij twee ET 2020-benchmarks de kerndoelen van de Europa 2020-strategie voor onderwijs (vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters en verhoging van het aantal personen met een diploma in het tertiair onderwijs) weergeven. Het ET 2020-proces wordt bovendien aan de hand van de uitgebreide thematische en landspecifieke gegevens die jaarlijks via de Onderwijs- en opleidingsmonitor (ET-monitor) worden geleverd, in het Europees Semester verwerkt.

11.

De ET 2020-benchmarks kunnen worden beschouwd als waardevolle beleidsfactoren die, samen met de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, als inspiratiebron en impuls kunnen dienen voor de ontwikkeling en uitvoering van onderwijs- en opleidingshervormingen die tot beleidswijzigingen leiden. ET 2020-activiteiten op het gebied van collegiaal leren, collegiale toetsing en collegiale advisering kunnen, als waardevolle mogelijkheden om te leren en om beleid te evalueren, bijdragen aan landspecifieke steun of steun aan clusters van lidstaten voor het aanpakken van kwesties die ook in de context van het Europees Semester zijn gebleken.

12.

De fact-findingmissies van de Commissie kunnen aanvullende mogelijkheden bieden om het feitelijke en analytische begrip van de Commissie inzake prioriteiten, specifieke kenmerken en beleidsontwikkelingen op het gebied van onderwijs en opleiding in de lidstaten te ondersteunen, om een juister beeld van de werkelijkheid te geven.

BENADRUKT HET VOLGENDE:

13.

De vorderingen met de verwezenlijking van de ET 2020-benchmarks op Unie-niveau zijn veelbelovend maar onevenwichtig, omdat de lidstaten in verschillend tempo en in verschillende mate vooruitgang boeken. Om de vooruitgang te consolideren en tot meer verbeteringen te komen, zijn er – afhankelijk van de nationale omstandigheden – extra en hernieuwde inspanningen nodig. Het is van essentieel belang dat de lidstaten hun inspanningen voortzetten met het oog op de verdere verbetering van de kwaliteit, de kansengelijkheid, de inclusiviteit en de relevantie van onderwijs en opleiding.

14.

Om de hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding met succes uit te voeren en tastbare resultaten te zien, is er voldoende tijd nodig, vaak meer tijd dan de jaarlijkse toezichtcyclus in het kader van het Europees Semester duurt. Bij het opstellen van de LSA’s is het van essentieel belang uit te gaan van de verantwoordelijkheid van de lidstaten, hun ruimte te bieden voor flexibiliteit in hun hervormingsplan en hun voldoende tijd en gelegenheid te geven deze uit te voeren en te evalueren.

15.

Bij besprekingen over onderwijs- en opleidingshervormingen in het kader van het Europees Semester is het belangrijk te letten op de juiste context en een goed begrip te hebben van de nationale problematiek, en van de reeds genomen maatregelen. De analyse van nationale onderwijs- en opleidingsstelsels en het bijbehorend beleid bij fact-findingmissies moet leiden tot een geconcentreerde en niet overdreven uitgebreide bilaterale briefing en follow‐uprapportage, om extra administratieve lasten te voorkomen.

16.

Voldoende en doeltreffende investeringen in onderwijs en opleiding zijn noodzakelijk om het concurrentievoordeel van de economie van de Unie te behouden en het welzijn van haar burgers te waarborgen en hen in staat te stellen hun potentieel te benutten. Een betere beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van gegevens zijn, net als verdere inspanningen om gemeenschappelijke criteria en deugdelijke methodologieën om de efficiëntie van investeringen te meten, nodig om de economische en sociale ondersteuning van onderwijs en opleiding te onderbouwen.

17.

De fondsen van de Unie moeten een belangrijk instrument blijven om de modernisering van onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen en te reageren op de in het proces van het Europees Semester geconstateerde nationale en regionale uitdagingen en op andere uitdagingen en behoeften die de lidstaten hebben vastgesteld.

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

18.

Het roulerend voorzitterschap van de Raad van de EU moet ervoor zorgen dat de werkzaamheden in de onderwijs- en opleidingssector continu kunnen worden voortgezet wat zaken in verband met het Europees Semester betreft, door tijdig met input te komen, voor zover zij onderwijs en opleiding betreffen en indien van toepassing, onder meer door:

de dialoog op zowel politiek als technisch niveau te faciliteren, met inbegrip van mogelijke gezamenlijke ministeriële bijeenkomsten met beleidsdebatten over horizontale kwesties in verband met onderwijs en opleiding, zoals die welke betrekking hebben op onderzoek, werkgelegenheid of investeringen in menselijk kapitaal en onderwijsinfrastructuur;

de mogelijkheid te onderzoeken om de vergaderingen van de Groep op hoog niveau onderwijs en opleiding te gebruiken als forum voor informele besprekingen over vraagstukken in verband met het Europees Semester. Besprekingen over de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de LSA’s kunnen ook plaatsvinden in het Onderwijscomité, met de nadruk op horizontale vraagstukken die verschillende lidstaten gemeen hebben, en met instemming van de betrokken lidstaten;

de Commissie te verzoeken om regelmatig en tijdig informatie te verstrekken over onderwijs- en opleidingsgerelateerde kwesties, met betrekking tot specifieke mijlpalen van het Europees Semester, bijvoorbeeld zoals weergegeven in de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei en in de landenverslagen.

19.

Binnen het bestaande governancekader van het Europees Semester moet de samenwerking tussen onderwijs en opleiding en andere sectoren met elkaar overlappende beleidskwesties worden versterkt om zinvollere, beter onderbouwde besprekingen over hervormingen en investeringen op het gebied van onderwijs en opleiding mogelijk te maken. Dit kan worden ondersteund door het stimuleren van een betere dialoog tussen het Onderwijscomité en het Comité voor de werkgelegenheid en, indien passend en afhankelijk van het overlappende beleidsvraagstuk, andere belangrijke comités in het kader van het Europees Semester. In dit verband moet het roulerend voorzitterschap van de Raad van de EU voortgaan met en zich verder verdiepen in de mogelijkheden voor:

het waarborgen van de samenwerking van het Onderwijscomité met het Comité voor de werkgelegenheid wanneer dit relevant is, met betrekking tot multilaterale evaluaties van LSA’s voor onderwijs en opleiding, en inzake onderwerpen van wederzijds belang die relevant zijn voor het proces van het Europees Semester;

het scheppen van mogelijkheden voor het Onderwijscomité om het Comité voor de werkgelegenheid te steunen bij de bestudering van de ontwerp-LSA’s, rekening houdend met de toegevoegde waarde van een dieper inzicht in het onderwijs- en opleidingsbeleid van de lidstaten;

het opstellen, indien nodig en passend, van schriftelijke bijdragen van het Onderwijscomité aan het Comité voor de werkgelegenheid betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid, met betrekking tot kwesties in verband met onderwijs en opleiding;

het zorgen voor een tijdige uitwisseling van informatie en een gezamenlijke planning van de prioriteiten en de geplande acties, alsmede de door de comités bereikte resultaten, met name tussen de voorzitters van het Onderwijscomité en het Comité voor de werkgelegenheid, rekening houdend met het tijdschema van het Europees Semester;

het aanmoedigen van de deelname van de voorzitters van de belangrijkste comités in het kader van het Europees Semester, met name de voorzitter van het Comité voor de werkgelegenheid, aan vergaderingen van het Onderwijscomité, voor zover relevant, bijvoorbeeld aan het begin en aan het einde van de cyclus van het Europees Semester, om de stand van zaken en ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en opleiding toe te lichten.

EN DOET DE VOLGENDE TOEZEGGINGEN:

20.

de inspanningen ter verbetering van de kwaliteit, de kansengelijkheid, de inclusiviteit en de relevantie voor de arbeidsmarkt van onderwijs en opleiding voort te zetten, onder meer door de ontwikkeling van alomvattende strategieën voor vaardigheden en een leven lang leren, in voorkomend geval en in overeenstemming met de nationale omstandigheden;

21.

Met het oog op het vergroten van de zichtbaarheid van onderwijs en opleiding en het verder erkennen van de rol ervan als faciliterend structureel beleid, te blijven bijdragen aan het Europees Semester en aan de uitvoering van de nieuwe groeistrategie, de Europese Green Deal, voor wat betreft vraagstukken op het gebied van onderwijs en opleiding;

22.

de voortgang in de richting van gezamenlijk overeengekomen doelstellingen op Unieniveau op het gebied van onderwijs en opleiding, waarvan de resultaten, indien relevant, in het proces van het Europees Semester kunnen worden meegenomen, te blijven volgen.

VERZOEKT DE COMMISSIE OM, CONFORM HAAR BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

23.

het Onderwijscomité in te lichten over het tijdschema van het Europees Semester, met inbegrip van de diverse mijlpalen;

24.

de ET-monitor te blijven bevorderen, met inbegrip van de bijdrage van dit instrument tot sterker bewijsmateriaal inzake onderwijs en opleiding in het proces van het Europees Semester, en er tevens voor te zorgen dat de ET-monitor stoelt op onderbouwde bevindingen en deugdelijke methodologieën, in nauwe samenwerking met de lidstaten;

25.

ter voorbereiding van de jaarlijkse ET-monitor, te zorgen voor tijdige samenwerking met de lidstaten en voor een accurate weergave van de doorgevoerde hervormingen en de specifieke kenmerken van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels in de ET-monitor;

26.

de mogelijkheid te onderzoeken om, indien passend, een begeleidende mededeling van de Commissie bij de ET-monitor aan te nemen, zodat deze de basis kan vormen bij de voorbereiding van de politieke boodschappen van de Raad in verband met de belangrijkste kwesties die in de ET-monitor zijn vastgesteld;

27.

te streven naar synergie en complementariteit tussen de verschillende analyses op het gebied van onderwijs en opleiding, met name door te zorgen voor een grotere betrokkenheid van de Permanente Groep indicatoren en benchmarks bij de werkzaamheden in verband met de indicatoren die in het Europees Semester worden gebruikt;

28.

haar mededeling over de Europese onderwijsruimte te presenteren, met inbegrip van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding na 2020, waarbij alle onderwijs- en opleidingsniveaus en -sectoren vanuit een perspectief van een leven lang leren worden bestreken. Daarin zouden benchmarks en indicatoren moeten zijn opgenomen die de door de lidstaten vastgestelde prioriteiten weerspiegelen, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van de gegevens in en de vergelijkbaarheid ervan tussen de lidstaten, en met de resultaten van eerdere raadplegingen;

29.

als reactie op de huidige dringende uitdagingen op het gebied van vaardigheden, het actieplan voor digitaal onderwijs en de vaardighedenagenda voor Europa te actualiseren, en in het licht van technologische en maatschappelijke veranderingen in te spelen op toekomstige behoeften;

30.

in nauwe samenwerking met de lidstaten te onderzoeken hoe de metingen van het economische en maatschappelijke rendement van investeringen beter kunnen worden vergeleken door meetmethoden en indicatoren voor overheidsuitgaven voor onderwijs en opleiding te ontwikkelen;

31.

nauw samen te werken met de OESO en de Unesco om de kwaliteit van op wetenschap gebaseerde analyses te verhogen en het algemene monitoring- en rapportageproces, indien mogelijk en zo nodig, te verbeteren;

32.

een open dialoog tussen de Commissie en de lidstaten te blijven bevorderen wat betreft de LSA’s met betrekking tot onderwijs en opleiding, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels.


(1)  Volgens de meest recente gegevens van de Onderwijs- en opleidingsmonitor 2019 ligt het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat met succes tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid op 40,7 % (streefcijfer: 40 %). Het percentage kinderen tussen vier jaar en het begin van de leerplichtige leeftijd dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse educatie, waarvoor het streefcijfer 95 % is, ligt op 95,4 %. Het percentage voortijdige schoolverlaters bedraagt momenteel 10,6 % (streefcijfer: onder de 10 %). Het percentage recent afgestudeerden dat werk heeft, bedraagt momenteel 81,6 % (streefcijfer: 82 %). Het percentage volwassenen dat aan onderwijs deelneemt is slechts toegenomen tot 11,1 %, wat achterblijft bij de doelstelling van 15 %.

(2)  Volgens de meest recente PISA-studie 2018 is er een aanhoudend hoog percentage ondermaats presterenden voor lezen (21,7 %), wiskunde (22,4 %) en wetenschappen (21,6 %), wat betekent dat de prestaties van een op de vijf 15-jarigen in de EU nog ver van de betreffende EU‐doelstelling verwijderd zijn.

(3)  “Iedereen heeft recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen.” (eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (2017)).

(4)  “Zekerstellen van inclusief en rechtvaardig, kwalitatief hoogwaardig onderwijs en het bevorderen van levenslange leermogelijkheden voor iedereen.” (Duurzameontwikkelingsdoel 4 van de VN).

(5)  Volgens de Assessment of the Europe 2020 Strategy - gezamenlijk verslag van het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) en het Comité voor sociale bescherming (SPC) (2019), is het aantal LSA’s op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid voortdurend toegenomen ten opzichte van het totale aantal LSA’s. In 2018 betrof meer dan de helft van de LSA’s werkgelegenheids- of sociale kwesties. In de hele periode 2011-2018 hadden de LSA’s met betrekking tot werkgelegenheid en sociale aspecten voornamelijk betrekking op vaardigheden, onderwijs en opleiding (20 %).

(6)  Zoals omschreven in de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren.


BIJLAGE

POLITIEKE ACHTERGROND

1.   

Conclusies van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (“ET 2020”) (12 mei 2009)

2.   

Mededeling van de Commissie – “Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (3 maart 2010)

3.   

Conclusies van de Raad over de rol van onderwijs en opleiding in de uitvoering van de Europa 2020-strategie (14 februari 2011)

4.   

Conclusies van de Raad over onderwijs en opleiding in Europa 2020 – de bijdrage van onderwijs en opleiding aan economisch herstel, groei en banen (26 november 2012)

5.   

Conclusies van de Raad over investeren in onderwijs en opleiding – een antwoord op “Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” en de jaarlijkse groeianalyse voor 2013 (15 februari 2013)

6.   

Conclusies van de Raad – Efficiënte en innoverende vormen van onderwijs en opleiding als investering in vaardigheden – Ondersteuning voor het Europees semester 2014 (24 februari 2014)

7.   

Gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) – “Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding” (23 en 24 november 2015)

8.   

Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het bevorderen van sociaal-economische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs: de bijdrage van onderwijs en opleiding aan het Europees semester 2016 (24 februari 2016)

9.   

Conclusies van de Europese Raad (14 december 2017)

10.   

Europese Raad: De nieuwe strategische agenda 2019-2024 (20 juni 2019)

11.   

Conclusies van de Raad over de sleutelrol van leven lang leren-beleid om samenlevingen in staat te stellen om te gaan met de technologische en groene transitie ter ondersteuning van inclusieve en duurzame groei (8 november 2019)

12.   

Resolutie over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (8 november 2019)

13.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – “De Europese Green Deal” (11 december 2019)

14.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank – “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020” (17 december 2019)

15.   

Europees Semester: landspecifieke aanbevelingen 2019

16.   

Onderwijs- en opleidingsmonitor 2019

17.   

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO): onderzoek van het Programme for International Student Assessment (PISA) 2018


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/7


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak M.9707 — Aperam Alloys Imphy/Tekna Plasma Europe/ImphyTek Powders)

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/02)

Op 20 februari 2020 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de interne markt te verklaren. Dit besluit is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1). De volledige tekst van het besluit is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling Fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebesluiten op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl) onder document nr. 32020M9707. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/8


Conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

(2020/C 64/03)

HERINNEREND AAN:

de conclusies van de Raad van 25 mei 2016 over een externe belastingstrategie en maatregelen om misbruik van belastingverdragen tegen te gaan,

de conclusies van de Raad van 8 november 2016 over de criteria en het proces voor de opstelling van de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden,

de conclusies van de Raad van 5 december 2017 over de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden,

de conclusies van de Raad van 12 maart 2019 over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied,

de conclusies van de Raad van 5 december 2019 over de vooruitgang die de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) tijdens het Finse voorzitterschap heeft geboekt,

de Raad,

1.

VERWELKOMT de goede samenwerking in belastingaangelegenheden die tussen de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) van de EU (“Groep gedragscode”) en de meeste jurisdicties in de wereld is opgezet;

2.

IS INGENOMEN met het feit dat de meeste van die jurisdicties actieve stappen hebben ondernomen om binnen de overeengekomen termijn de tekortkomingen te verhelpen die de Groep gedragscode op het gebied van belastingtransparantie en eerlijke belastingheffing had vastgesteld, en IS VAN OORDEEL dat die jurisdicties hun toezeggingen zijn nagekomen;

3.

BETREURT evenwel dat een aantal jurisdicties noch voldoende stappen hebben ondernomen om binnen de overeengekomen termijn uitvoering te geven aan hun toezeggingen, noch een zinvolle dialoog zijn aangegaan om tot dergelijke toezeggingen te komen;

4.

HECHT derhalve zijn GOEDKEURING AAN de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied (“EU-lijst”) in bijlage I;

5.

ONDERSCHRIJFT de in bijlage II opgenomen stand van zaken wat betreft toezeggingen van coöperatieve jurisdicties om uitvoering te geven aan de beginselen van goed fiscaal bestuur;

6.

HERINNERT aan het door de Groep gedragscode bereikte akkoord over gecoördineerde defensieve maatregelen;

7.

HERINNERT ERAAN DAT de bijlagen I en II voortaan maximaal tweemaal per jaar worden geactualiseerd en NEEMT ZICH in dat licht VOOR de beide bijlagen in oktober 2020 te actualiseren;

8.

VERZOEKT de Groep gedragscode om, met de ondersteuning van het secretariaat-generaal van de Raad en met de technische bijstand van de Europese Commissie, door te gaan met:

het monitoren van de uitvoering van toezeggingen die jurisdicties hebben gedaan om de beginselen van goed fiscaal bestuur toe te passen, en het inventariseren van het door de bevoegde OESO-fora verrichte werk,

het vragen om toezeggingen van jurisdicties die nog niet hebben toegezegd de vastgestelde zwakke punten aan te pakken,

het aangaan van een open en constructieve dialoog met alle betrokken jurisdicties;

9.

MEENT dat de beperkingen die sommige jurisdicties aanvoeren voor het feit dat zij, ondanks concrete inspanningen van hun regeringen, niet alle door hen toegezegde maatregelen konden vaststellen, in sommige gevallen als gerechtvaardigd kunnen worden beschouwd, en IS het er OVER EENS dat de termijn om de toezegging na te komen, moet worden verlengd als vermeld in bijlage II;

10.

IS VAN OORDEEL dat:

a)

Turkije, aangezien het beschikt over nationale wetgeving die de automatische uitwisseling van inlichtingen mogelijk maakt en aangezien het voor alle EU-lidstaten, met uitzondering van Cyprus, bij de OESO kennisgeving heeft gedaan, meer tijd moet krijgen om alle openstaande punten op te lossen wat betreft de doeltreffende uitvoering van de automatische uitwisseling van inlichtingen met alle EU-lidstaten; indien Turkije geen regelingen treft voor de doeltreffende uitvoering van de automatische uitwisseling van inlichtingen met alle EU-lidstaten, het bij de volgende actualisering moet worden opgenomen in bijlage I;

b)

zoals in de Raad Ecofin van 5 december 2019 is overeengekomen, ontwikkelingslanden zonder financieel centrum waarvan het Mondiaal Forum de rating wat betreft de OESO-standaard inzake uitwisseling van inlichtingen op verzoek (EOIR) (criterium 1.2) heeft verlaagd, en die op een hoog politiek niveau hebben toegezegd het Mondiaal Forum om een aanvullende evaluatie binnen 18 maanden te verzoeken, in bijlage II moeten blijven tot ze die nieuwe rating verkrijgen;

c)

ontwikkelingslanden zonder financieel centrum die wezenlijke vooruitgang hebben geboekt bij de uitvoering van hun toezeggingen, tevens meer tijd moet worden geboden om aan criterium 1.3 in bijlage II te voldoen. Indien die jurisdicties het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO (“WABB-verdrag”) op de in bijlage II vermelde uiterste datum niet hebben ondertekend, zullen ze bij de volgende actualisering worden opgenomen in bijlage I. Daarnaast moeten die jurisdicties, wanneer zij dat verdrag ondertekenen, op een hoog politiek niveau een tijdschema voor de ratificering van het WABB-verdrag verstrekken, dat ter goedkeuring aan de Groep gedragscode moet worden voorgelegd. Jurisdicties die het WABB-verdrag op de in bijlage II vermelde uiterste datum niet hebben ondertekend, worden bij de volgende actualisering opgenomen in bijlage I;

d)

er bij het monitoren van de uitvoering van de toezeggingen die jurisdicties wat betreft de wijziging of opheffing van hun schadelijke belastingregelingen (criterium 2.1) hebben gedaan, rekening moet worden gehouden met procedurele vertragingen die toe te schrijven zijn aan het forum schadelijke belastingmaatregelen van de OESO;

11.

HERHAALT dat jurisdicties die aan criterium 2.2 moeten voldoen, worden aangemoedigd de Groep gedragscode in kennis te stellen van geplande wijzigingen van hun rechtskader of bijbehorende richtsnoeren voordat die wijzigingen worden aangenomen, en HERINNERT ERAAN dat, indien die wijzigingen aanleiding geven tot bezorgdheid, het rechtskader of de bijbehorende richtsnoeren binnen drie maanden na aanneming moeten worden gewijzigd en conform moeten zijn;

12.

IS VAN OORDEEL dat de Groep gedragscode ernaar moet streven dat zijn tijdschema’s voor evaluaties en voor de “grandfatheringperiode” in het kader van criterium 2.1 moeten samenvallen met de huidige praktijk van het forum schadelijke belastingmaatregelen, waarbij rekening moet worden gehouden met eventuele vertragingen in de procedure van het forum schadelijke belastingmaatregelen tot maximaal één extra jaar, of voor zover dit geen al te lange verlenging met zich meebrengt, hetgeen per geval moet worden beoordeeld;

13.

VERZOEKT de Groep gedragscode:

jurisdicties die regelingen inzake vrijstelling voor inkomsten uit buitenlandse bron toepassen, te blijven doorlichten, in overeenstemming met de op 10 oktober en 5 december 2019 door de Raad Ecofin overeengekomen benadering,

de uitvoering van de verslaglegging per land in het kader van de minimumnorm inzake de bestrijding van BEPS (criterium 3.2) te blijven monitoren,

de drie jurisdicties die sinds de uitbreiding in 2019 binnen de geografische reikwijdte van het proces van plaatsing op de EU-lijst vallen, te blijven doorlichten,

teneinde bij de volgende actualisering van de bijlagen I en II tot een besluit te komen;

14.

VERZOEKT de Groep gedragscode in 2020 een evaluatie uit te voeren van de benadering voor het selecteren van jurisdicties die binnen de geografische reikwijdte van het proces van plaatsing op de EU-lijst vallen, teneinde de nadruk te leggen op de meest relevante jurisdicties, daarbij rekening houdend met de in 2018 overeengekomen uitbreiding van de geografische reikwijdte;

15.

VRAAGT de Groep gedragscode te werken aan een versterking van de EU-beginselen van goed fiscaal bestuur door deze waar nodig te actualiseren, onder meer door zich te buigen over criterium 1.4 (uitwisseling van inlichtingen over uiteindelijke begunstigden) en door rekening te houden met ontwikkelingen op internationaal niveau;

16.

VERZOEKT de EU-instellingen en -lidstaten in voorkomend geval rekening te blijven houden met de in bijlage I vervatte herziene EU-lijst bij het buitenlands beleid, de economische betrekkingen en ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van de desbetreffende derde landen, onverminderd de onderscheiden bevoegdheden van de lidstaten en de Unie ingevolge de Verdragen.


BIJLAGE I

De EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied

1.   Amerikaans Samoa

Amerikaans Samoa wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan het afhankelijk is, heeft niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en heeft niet toegezegd deze punten aan te pakken.

2.   Kaaimaneilanden

De Kaaimaneilanden treffen geen passende maatregelen in verband met de economische substantie op het gebied van collectieve beleggingsfondsen.

3.   Fiji

Fiji is geen lid van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden (“Mondiaal Forum”), heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, heeft schadelijke preferentiële belastingregelingen, is nog geen lid van het Inclusief Kader inzake BEPS, heeft de OESO-minimumnorm inzake de bestrijding van BEPS nog niet ingevoerd, en heeft deze punten nog niet opgelost.

4.   Guam

Guam wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan het afhankelijk is, heeft niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en heeft niet toegezegd deze punten aan te pakken.

5.   Oman

Oman wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, en heeft deze punten nog niet opgelost.

6.   Palau

Palau wisselt niet automatisch financiële inlichtingen uit, heeft het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, en heeft deze punten nog niet opgelost.

7.   Panama

Panama heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, en heeft dit punt nog niet opgelost.

8.   Samoa

Samoa heeft een schadelijke preferentiële belastingregeling en heeft niet toegezegd dit punt aan te pakken.

Voorts had Samoa toegezegd uiterlijk eind 2018 te voldoen aan criterium 3.1, maar dat is nog niet het geval.

9.   Seychellen

De Seychellen heeft schadelijke preferentiële belastingregelingen en heeft deze punten nog niet opgelost.

10.   Trinidad en Tobago

Trinidad en Tobago wisselen niet automatisch financiële inlichtingen uit, hebben van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden de rating “non-compliant” (niet-conform) gekregen voor uitwisseling van inlichtingen op verzoek, hebben het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, heeft schadelijke preferentiële belastingregelingen, en heeft deze punten nog niet opgelost.

11.   Amerikaanse Maagdeneilanden

De Amerikaanse Maagdeneilanden wisselen niet automatisch financiële inlichtingen uit, hebben het gewijzigde Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO niet ondertekend en geratificeerd, ook niet via de jurisdictie waarvan zij afhankelijk zijn, hebben schadelijke preferentiële belastingregelingen, hebben niet toegezegd de BEPS-minimumnormen toe te passen en hebben niet toegezegd deze punten aan te pakken.

12.   Vanuatu

Vanuatu heeft van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden geen rating van ten minste “largely compliant” (grotendeels conform) gekregen wat betreft de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, faciliteert offshoreconstructies en -regelingen waarmee winsten zonde reële economische substantie worden aangetrokken, en heeft deze punten nog niet opgelost.


BIJLAGE II

Stand van zaken van de samenwerking met de EU in verband met de gedane toezeggingen van coöperatieve jurisdicties inzake de toepassing van de beginselen van goed fiscaal bestuur

1.   Transparantie

1.1.   Toezegging om de automatische uitwisseling van inlichtingen in te voeren door de ondertekening van de Multilaterale overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten, of via bilaterale overeenkomsten

De volgende jurisdictie, waarvan verwacht wordt dat zij concrete vorderingen zal maken bij de doeltreffende uitvoering van de automatische uitwisseling van inlichtingen met alle EU-lidstaten, heeft daarvoor tot en met 31 december 2020 gekregen:

 

Turkije

1.2.   Lidmaatschap van het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden (Mondiaal Forum") en een bevredigende rating inzake de uitwisseling van inlichtingen op verzoek

De volgende jurisdicties, die hadden toegezegd om uiterlijk eind 2018 een bevredigende rating te hebben, wachten op een aanvullende evaluatie door het Mondiaal Forum:

 

Anguilla, Turkije

De volgende ontwikkelingslanden zonder financieel centrum, die hadden toegezegd om uiterlijk eind 2019 een bevredigende rating te hebben, wachten op een aanvullende evaluatie door het Mondiaal Forum:

 

Botswana

1.3.   Het Multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO (“het WABB-verdrag”) ondertekenen en ratificeren, of een netwerk van regelingen hebben dat alle EU-lidstaten omvat

De volgende ontwikkelingslanden zonder financieel centrum, die wezenlijke vooruitgang hebben geboekt bij het nakomen van hun toezeggingen, hebben tot en met 31 augustus 2020 gekregen om het WABB-verdrag te ondertekenen, en tot en met 30 augustus 2021 om het te ratificeren:

 

Bosnië en Herzegovina, Botswana, Eswatini, Jordanië, Maldiven, Mongolië, Namibië, Thailand

2.   Eerlijke belastingheffing

2.1.   Schadelijke belastingregelingen

De volgende jurisdictie, die had toegezegd haar regeling inzake vrijstelling voor inkomsten uit buitenlandse bron uiterlijk eind 2019 te wijzigen of op te heffen, heeft voldoende wijzigingen aangenomen in overeenstemming met haar toezeggingen, en heeft toegezegd uiterlijk op 31 augustus 2020 een resterend punt aan te pakken:

 

Saint Lucia

De volgende jurisdicties, die hadden toegezegd hun schadelijke belastingregelingen uiterlijk eind 2019 te wijzigen of op te heffen maar dit niet konden vanwege een vertraagde procedure in het forum schadelijke belastingmaatregelen van de OESO, hebben tot eind 2020 gekregen om hun wetgeving aan te passen:

 

Australië, Marokko

De volgende jurisdictie, die had toegezegd haar schadelijke belastingregelingen inzake productieactiviteiten en soortgelijke niet zeer mobiele activiteiten uiterlijk eind 2019 te wijzigen of te schrappen, en concrete vorderingen heeft aangetoond bij het doorvoeren van deze hervormingen in 2019, heeft tot 31 augustus 2020 gekregen om haar wetgeving aan te passen:

 

Namibië

De volgende jurisdictie heeft toegezegd om uiterlijk eind 2020 schadelijke belastingregelingen aan te passen of op te heffen:

 

Jordanië


Europese Commissie

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/15


Wisselkoersen van de euro (1)

26 februari 2020

(2020/C 64/04)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,0875

JPY

Japanse yen

120,13

DKK

Deense kroon

7,4710

GBP

Pond sterling

0,84150

SEK

Zweedse kroon

10,5813

CHF

Zwitserse frank

1,0606

ISK

IJslandse kroon

139,30

NOK

Noorse kroon

10,2113

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,344

HUF

Hongaarse forint

339,28

PLN

Poolse zloty

4,3094

RON

Roemeense leu

4,8050

TRY

Turkse lira

6,6981

AUD

Australische dollar

1,6565

CAD

Canadese dollar

1,4469

HKD

Hongkongse dollar

8,4742

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,7273

SGD

Singaporese dollar

1,5204

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 322,29

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

16,4555

CNY

Chinese yuan renminbi

7,6329

HRK

Kroatische kuna

7,4605

IDR

Indonesische roepia

15 221,86

MYR

Maleisische ringgit

4,5952

PHP

Filipijnse peso

55,538

RUB

Russische roebel

71,2368

THB

Thaise baht

34,664

BRL

Braziliaanse real

4,7741

MXN

Mexicaanse peso

20,8060

INR

Indiase roepie

77,9195


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/16


Mededeling van de Commissie betreffende de thans bij terugvordering van staatssteun toe te passen rentepercentages en de referentie- en disconteringspercentages, zoals die vanaf 1 maart 2020 gelden

(Bekendgemaakt overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1))

(2020/C 64/05)

De basispercentages zijn berekend overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6). Afhankelijk van het gebruik van het referentiepercentage, moeten nog de passende opslagen in de zin van die mededeling worden toegepast. Voor het disconteringspercentage betekent dit dat een marge van 100 basispunt dient te worden toegevoegd. In Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie van 30 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 is bepaald dat, tenzij in een bijzondere beschikking of een bijzonder besluit anders is bepaald, ook het bij terugvordering te hanteren percentage wordt vastgesteld door het basispercentage met 100 basispunt te verhogen.

Gewijzigde percentages zijn vet gedrukt.

Vorige tabel is gepubliceerd in PB C 8 van 13.1.2020, blz. 4.

Van

Tot

AT

BE

BG

CY

CZ

DE

DK

EE

EL

ES

FI

FR

HR

HU

IE

IT

LT

LU

LV

MT

NL

PL

PT

RO

SE

SI

SK

UK

1.3.2020

...

-0,31

-0,31

0,00

-0,31

2,25

-0,31

-0,05

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

0,26

0,30

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

1,84

-0,31

3,21

0,26

-0,31

-0,31

0,94

1.2.2020

29.2.2020

-0,31

-0,31

0,00

-0,31

2,25

-0,31

-0,07

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

0,26

0,30

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

1,84

-0,31

3,21

0,18

-0,31

-0,31

0,94

1.1.2020

31.1.2020

-0,31

-0,31

0,00

-0,31

2,25

-0,31

-0,12

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

0,26

0,30

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

-0,31

1,84

-0,31

3,21

0,11

-0,31

-0,31

0,94


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/17


Bijwerking van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (1)

(2020/C 64/06)

De publicatie van de lijst van grensdoorlaatposten bedoeld in artikel 2, punt 8, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (2) is gebaseerd op de informatie die door de lidstaten aan de Commissie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 39 van de Schengengrenscode.

Naast de publicatie in het Publicatieblad wordt de lijst regelmatig bijgewerkt op de website van het directoraat-generaal Binnenlandse Zaken.

FRANKRIJK

Vervanging van de informatie die is bekendgemaakt in PB C 411 van 2.12.2017, blz. 10.

LIJST VAN GRENSDOORLAATPOSTEN

Luchtgrenzen

(1)

Ajaccio‐Napoléon-Bonaparte

(2)

Albert-Bray

(3)

Angers-Marcé

(4)

Angoulême-Brie-Champniers

(5)

Annecy-Methet

(6)

Auxerre-Branches

(7)

Avignon-Caumont

(8)

Bâle-Mulhouse

(9)

Bastia-Poretta

(10)

Beauvais-Tillé

(11)

Bergerac‐Dordogne-Périgord

(12)

Béziers-Vias

(13)

Biarritz‐Pays Basque

(14)

Bordeaux-Mérignac

(15)

Brest‐Bretagne

(16)

Brive-Souillac

(17)

Caen-Carpiquet

(18)

Calais-Dunkerque

(19)

Calvi-Sainte-Catherine

(20)

Cannes-Mandelieu

(21)

Carcassonne-Salvaza

(22)

Châlons-Vatry

(23)

Chambéry-Aix-les-Bains

(24)

Châteauroux-Déols

(25)

Cherbourg-Mauperthus

(26)

Clermont-Ferrand-Auvergne

(27)

Colmar-Houssen

(28)

Deauville‐Normandie

(29)

Dijon-Longvic

(30)

Dinard-Pleurtuit‐Saint-Malo

(31)

Dôle-Tavaux

(32)

Épinal-Mirecourt

(33)

Figari-Sud Corse

(34)

Grenoble‐Alpes-Isère

(35)

Hyères-le Palivestre

(36)

Paris-Issy-les-Moulineaux

(37)

La Môle – Saint-Tropez (geopend van 15 juni tot en met 30 september)

(38)

La Rochelle-Île de Ré

(39)

La Roche-sur-Yon

(40)

Laval-Entrammes

(41)

Le Castellet (geopend van 9 juni tot en met 30 juni 2019)

(42)

Le Havre-Octeville

(43)

Le Mans-Arnage

(44)

Le Touquet‐Côte ďOpale

(45)

Lille-Lesquin

(46)

Limoges-Bellegarde

(47)

Lorient-Lann-Bihoué

(48)

Lyon-Bron

(49)

Lyon-Saint-Exupéry

(50)

Marseille-Provence

(51)

Metz-Nancy-Lorraine

(52)

Monaco-Héliport

(53)

Montpellier‐Méditérranée

(54)

Nantes-Atlantique

(55)

Nice-Côte d’Azur

(56)

Nîmes-Garons

(57)

Orléans-Bricy

(58)

Orléans-Saint-Denis-de-l’Hôtel

(59)

Paris-Charles de Gaulle

(60)

Paris-le Bourget

(61)

Paris-Orly

(62)

Pau-Pyrénées

(63)

Perpignan-Rivesaltes

(64)

Poitiers-Biard

(65)

Quimper‐Pluguffan (geopend van begin mei tot en met begin september)

(66)

Rennes Saint-Jacques

(67)

Rodez‐Aveyron

(68)

Rouen-Vallée de Seine

(69)

Saint-Brieuc-Armor

(70)

Saint-Étienne Loire

(71)

Saint-Nazaire-Montoir

(72)

Strasbourg-Entzheim

(73)

Tarbes-Lourdes‐Pyrénées

(74)

Toulouse-Blagnac

(75)

Toulouse-Francazal

(76)

Tours‐Val de Loire

(77)

Troyes-Barberey

Zeegrenzen

(1)

Ajaccio

(2)

Bastia

(3)

Bayonne

(4)

Bordeaux

(5)

Boulogne

(6)

Brest

(7)

Caen-Ouistreham

(8)

Calais

(9)

Cannes-Vieux Port

(10)

Carteret

(11)

Cherbourg

(12)

Dieppe

(13)

Douvres

(14)

Dunkerque

(15)

Granville

(16)

Honfleur

(17)

La Rochelle-La Pallice

(18)

Le Havre

(19)

Les Sables-d’Olonne-Port

(20)

Lorient

(21)

Marseille

(22)

Monaco-Port de la Condamine

(23)

Nantes-Saint-Nazaire

(24)

Nice

(25)

Port-de-Bouc-Fos/Port-Saint-Louis

(26)

Port-la-Nouvelle

(27)

Port-Vendres

(28)

Roscoff

(29)

Rouen

(30)

Saint-Brieuc

(31)

Saint-Malo

(32)

Sète

(33)

Toulon

Landsgrenzen

(1)

Station Bourg-Saint-Maurice (geopend van begin december tot medio april)

(2)

Station Moûtiers (geopend van begin december tot medio april)

(3)

Station Ashford International

(4)

Station Avignon-Centre

(5)

Cheriton/Coquelles

(6)

Station Chessy-Marne-la-Vallée

(7)

Station Fréthun

(8)

Station Lille-Europe

(9)

Station Paris-Nord

(10)

Station Saint-Pancras

(11)

Station Ebsfleet

(12)

Pas de la Case-Porta

Lijst van eerdere publicaties

 

PB C 316 van 28.12.2007, blz. 1

 

PB C 134 van 31.5.2008, blz. 16

 

PB C 177 van 12.7.2008, blz. 9

 

PB C 200 van 6.8.2008, blz. 10

 

PB C 331 van 31.12.2008, blz. 13

 

PB C 3 van 8.1.2009, blz. 10

 

PB C 37 van 14.2.2009, blz. 10

 

PB C 64 van 19.3.2009, blz. 20

 

PB C 99 van 30.4.2009, blz. 7

 

PB C 229 van 23.9.2009, blz. 28

 

PB C 263 van 5.11.2009, blz. 22

 

PB C 298 van 8.12.2009, blz. 17

 

PB C 74 van 24.3.2010, blz. 13

 

PB C 326 van 3.12.2010, blz. 17

 

PB C 355 van 29.12.2010, blz. 34

 

PB C 22 van 22.1.2011, blz. 22

 

PB C 37 van 5.2.2011, blz. 12

 

PB C 149 van 20.5.2011, blz. 8

 

PB C 190 van 30.6.2011, blz. 17

 

PB C 203 van 9.7.2011, blz. 14

 

PB C 210 van 16.7.2011, blz. 30

 

PB C 271 van 14.9.2011, blz. 18

 

PB C 356 van 6.12.2011, blz. 12

 

PB C 111 van 18.4.2012, blz. 3

 

PB C 183 van 23.6.2012, blz. 7

 

PB C 313 van 17.10.2012, blz. 11

 

PB C 394 van 20.12.2012, blz. 22

 

PB C 51 van 22.2.2013, blz. 9

 

PB C 167 van 13.6.2013, blz. 9

 

PB C 242 van 23.8.2013, blz. 2

 

PB C 275 van 24.9.2013, blz. 7

 

PB C 314 van 29.10.2013, blz. 5

 

PB C 324 van 9.11.2013, blz. 6

 

PB C 57 van 28.2.2014, blz. 4

 

PB C 167 van 4.6.2014, blz. 9

 

PB C 244 van 26.7.2014, blz. 22

 

PB C 332 van 24.9.2014, blz. 12

 

PB C 420 van 22.11.2014, blz. 9

 

PB C 72 van 28.2.2015, blz. 17

 

PB C 126 van 18.4.2015, blz. 10

 

PB C 229 van 14.7.2015, blz. 5

 

PB C 341 van 16.10.2015, blz. 19

 

PB C 84 van 4.3.2016, blz. 2

 

PB C 236 van 30.6.2016, blz. 6

 

PB C 278 van 30.7.2016, blz. 47

 

PB C 331 van 9.9.2016, blz. 2

 

PB C 401 van 29.10.2016, blz. 4

 

PB C 484 van 24.12.2016, blz. 30

 

PB C 32 van 1.2.2017, blz. 4

 

PB C 74 van 10.3.2017, blz. 9

 

PB C 120 van 13.4.2017, blz. 17

 

PB C 152 van 16.5.2017, blz. 5

 

PB C 411 van 2.12.2017, blz. 10

 

PB C 31 van 27.1.2018, blz. 12

 

PB C 261 van 25.7.2018, blz. 6

 

PB C 264 van 26.7.2018, blz. 8

 

PB C 368 van 11.10.2018, blz. 4

 

PB C 459 van 20.12.2018, blz. 40

 

PB C 43 van 4.2.2019, blz. 2


(1)  Zie de lijst van eerdere publicaties aan het eind van deze bijwerking.

(2)  PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

Europese Commissie

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/22


Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde regenboogforel van oorsprong uit de Republiek Turkije

(2020/C 64/07)

Na de bekendmaking van een bericht (1) van het naderend vervallen van de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde regenboogforel van oorsprong uit de Republiek Turkije (“het betrokken land”), heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de basisverordening”).

1.   Verzoek om een nieuw onderzoek

Het verzoek werd op 25 november 2019 ingediend door de Danish Aquaculture Organisation (“de indiener van het verzoek”) namens producenten die meer dan 40 % van de totale productie van regenboogforel in de Unie vertegenwoordigen.

Een openbare versie van het verzoek, met inbegrip van de door de indiener van het verzoek verstrekte en door de Commissie beoordeelde informatie, alsook de analyse van de mate van steun van de producenten in de Unie voor het verzoek zijn beschikbaar in het dossier dat door de belanghebbenden ingezien kan worden. Punt 5.6 van dit bericht bevat informatie over de toegang tot het dossier voor belanghebbenden.

2.   Onderzocht product

Dit nieuwe onderzoek heeft betrekking op regenboogforel (Oncorhynchus mykiss):

levend, wegende 1,2 kg of minder per stuk, of

vers, gekoeld, bevroren en/of gerookt:

in gehele staat (met kop (“with heads on”)), ook indien ontdaan van kieuwen (“whether or not gilled”), ook indien ontdaan van ingewanden (“whether or not gutted”), wegende 1,2 kg of minder per stuk,

of

ontdaan van de kop (“with heads off”), ook indien ontdaan van kieuwen, ook indien ontdaan van ingewanden, wegende 1 kg of minder per stuk, dan wel

in de vorm van filets, wegende 400 g of minder per stuk,

van oorsprong uit de Republiek Turkije (“het betrokken land”) en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 0301 91 90, ex 0302 11 80, ex 0303 14 90, ex 0304 42 90, ex 0304 82 90 en ex 0305 43 00 (Taric-codes 0301919011, 0302118011, 0303149011, 0304429010, 0304829010 en 0305430011) (“het onderzochte product”).

3.   Bestaande maatregelen

Momenteel geldt een definitief compenserend recht dat werd ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/309 van de Commissie (3).

4.   Motivering van het nieuwe onderzoek

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van subsidiëring en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

4.1.    Bewering dat voortzetting van subsidiëring waarschijnlijk is

De indiener van het verzoek heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de producenten van het onderzochte product in het betrokken land een aantal subsidies van de overheid van het betrokken land hebben ontvangen en waarschijnlijk zullen blijven ontvangen.

De vermeende subsidiepraktijken bestaan onder meer uit de (mogelijke) rechtstreekse overdracht van middelen, zoals rechtstreekse subsidies voor de productie van het onderzochte product, preferentiële leningen en preferentiële verzekeringen voor producenten van het onderzochte product.

Volgens de indiener van het verzoek gaat het bij de genoemde maatregelen om subsidies, aangezien in het kader hiervan door de overheid van het betrokken land een financiële bijdrage wordt verstrekt waardoor de producenten van het onderzochte product een voordeel verkrijgen. Die subsidies zijn volgens hem specifiek voor een bedrijfstak of afhankelijk van uitvoerprestaties, en geven daarom aanleiding tot compenserende maatregelen.

Gezien artikel 18, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie een memorandum opgesteld over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, dat haar beoordeling bevat van alle bewijzen waarover zij beschikt en op basis waarvan zij dit onderzoek opent. Belanghebbenden vinden dat memorandum in het dossier.

De Commissie behoudt zich het recht voor een onderzoek in te stellen naar andere relevante subsidiepraktijken die uit het onderzoek zouden blijken.

4.2.    Bewering dat voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk is

De indiener van het verzoek heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk is.

Hij heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie nog steeds aanzienlijk is, zowel in absolute termen als in termen van marktaandeel.

Hij heeft tevens bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk in omvang zal toenemen, gezien de aanhoudende onderbieding van de EU-verkoopprijzen door de Turkse invoer, de devaluatie van de Turkse lira en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie. Ten slotte voert de indiener van het verzoek aan dat de bedrijfstak van de Unie, als de maatregelen zouden komen te vervallen, bij een aanzienlijke toename van de invoer met subsidiëring uit het betrokken land waarschijnlijk nog meer schade zal lijden.

5.   Procedure

Daar de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 25, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijs inzake de waarschijnlijkheid van subsidiëring en schade is om de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te rechtvaardigen, opent zij hierbij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening een nieuw onderzoek.

Bij het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen zal worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van subsidiëring van het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zijn.

De overheid van het betrokken land is overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening uitgenodigd voor overleg.

De Commissie wijst er verder op dat bij Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad (4), die op 8 juni 2018 in werking is getreden (“het moderniseringspakket voor de handelsbeschermingsinstrumenten”), de tevoren in het kader van antisubsidieprocedures geldende tijdschema’s en uiterste termijn zijn gewijzigd. De termijnen waarbinnen belanghebbenden, met name in een vroeg stadium van het onderzoek, contact kunnen opnemen, worden ingekort.

5.1.    Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade zal betrekking hebben op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

5.2.    Opmerkingen over het verzoek en de opening van het onderzoek

Belanghebbenden die opmerkingen wensen te maken over het verzoek (onder meer in verband met schade en oorzakelijk verband) of over aspecten in verband met de opening van het onderzoek (onder meer over de mate van steun voor het verzoek), moeten dit uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen.

Verzoeken om te worden gehoord met betrekking tot de opening van het onderzoek moeten uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

5.3.    Procedure voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

De Commissie stelt in het kader van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen een onderzoek in naar de uitvoer naar de Unie die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek heeft plaatsgevonden en gaat, los van de uitvoer naar de Unie, na of de ondernemingen die in het betrokken land het onderzochte product produceren en verkopen zich in een zodanige situatie bevinden dat voortzetting of herhaling van de uitvoer met subsidiëring naar de Unie waarschijnlijk is als de maatregelen komen te vervallen.

Alle producenten (5) van het onderzochte product, ongeacht of zij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek het onderzochte product naar de Unie hebben uitgevoerd (6), worden derhalve uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

5.3.1.   Onderzoek van producenten in het betrokken land

Gezien het mogelijk grote aantal producenten in het betrokken land dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening worden uitgevoerd.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht de Commissie uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht informatie over hun ondernemingen te verstrekken. Deze informatie moet worden verstrekt via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi/form/769e6287-131e-a09f-10ea-8bb251e33089). In de punten 5.6 en 5.9 van dit bericht vindt u informatie over de toegang tot TRON.tdi.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de autoriteiten van het betrokken land en eventueel ook met haar bekende verenigingen van producenten in het betrokken land.

Indien een steekproef noodzakelijk is, zullen de producenten worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van de productie, verkoop of uitvoer dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende producenten, de autoriteiten van het betrokken land en de verenigingen van producenten, indien nodig via de autoriteiten van het betrokken land, mededelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

Om informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot producenten in het betrokken land nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de voor de steekproef geselecteerde producenten-exporteurs, de haar bekende verenigingen van producenten en de autoriteiten van het betrokken land.

Zodra de Commissie de noodzakelijke informatie heeft ontvangen om een steekproef van producenten samen te stellen, deelt zij de betrokken partijen mee of zij in de steekproef zijn opgenomen. De in de steekproef opgenomen producenten moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef indienen.

De Commissie zal een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in het betrokken land is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (7).

Ondernemingen die hebben ingestemd met opname in de steekproef maar uiteindelijk niet worden geselecteerd, worden onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 28 van de basisverordening geacht mee te werken (“niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten”).

5.3.2.   Onderzoek van niet-verbonden importeurs (8) (9)

Niet-verbonden importeurs die het onderzochte product uit het betrokken land in de Unie invoeren, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de geldende maatregelen heeft geleid, wordt verzocht aan dit onderzoek mee te werken.

Gezien het mogelijk grote aantal niet-verbonden importeurs dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, kan de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, haar onderzoek tot een redelijk aantal niet-verbonden importeurs beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef zal overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening worden samengesteld.

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle niet-verbonden importeurs of hun vertegenwoordigers, met inbegrip van die welke niet hebben meegewerkt aan het onderzoek dat tot de onderzochte maatregelen heeft geleid, verzocht contact met de Commissie op te nemen. Zij moeten dat uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht doen en de Commissie de in de bijlage bij dit bericht verlangde informatie over hun onderneming of ondernemingen verstrekken.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van niet-verbonden importeurs nodig acht, kan de Commissie ook contact opnemen met haar bekende verenigingen van importeurs.

Indien een steekproef noodzakelijk is, kunnen de importeurs worden geselecteerd op basis van het grootste representatieve volume van hun verkoop in de Unie van het onderzochte product uit het betrokken land dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. De Commissie zal alle haar bekende niet-verbonden importeurs en verenigingen van importeurs meedelen welke ondernemingen voor de steekproef zijn geselecteerd.

De Commissie zal ook een mededeling inzake de samenstelling van de steekproef toevoegen aan het dossier voor inzage door belanghebbenden. Opmerkingen over de samenstelling van de steekproef moeten uiterlijk drie dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over de steekproef worden ingediend.

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst ter beschikking stellen van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs. Deze partijen moeten de ingevulde vragenlijst, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 30 dagen na de datum van kennisgeving van de samenstelling van de steekproef indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor niet-verbonden importeurs is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (10).

5.4.    Procedure voor het vaststellen van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade

Om vast te stellen of voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk is, worden de producenten van het onderzochte product in de Unie uitgenodigd aan het onderzoek van de Commissie mee te werken.

Gezien het grote aantal producenten in de Unie dat bij dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betrokken is, heeft de Commissie, om het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door een steekproef samen te stellen. De steekproef wordt overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening samengesteld.

De Commissie heeft een voorlopige steekproef van producenten in de Unie samengesteld. Belanghebbenden vinden nadere details in het dossier. De belanghebbenden wordt verzocht om opmerkingen over de voorlopige steekproef. Daarnaast moeten andere producenten in de Unie of hun vertegenwoordigers, die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht contact met de Commissie opnemen. Alle opmerkingen over de voorlopige steekproef moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk zeven dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend.

De Commissie zal alle haar bekende producenten in de Unie en/of verenigingen van producenten in de Unie mededelen welke ondernemingen uiteindelijk voor de steekproef zijn geselecteerd.

De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk dertig dagen na de datum van kennisgeving van het besluit over hun opname in de steekproef een ingevulde vragenlijst indienen.

Een exemplaar van de vragenlijst voor producenten in de Unie is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (11).

5.5.    Procedure voor het beoordelen van het belang van de Unie

Als wordt bevestigd dat voortzetting of herhaling van subsidiëring en voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk zijn, zal uit hoofde van artikel 31 van de basisverordening een beslissing worden genomen over de vraag of handhaving van de compenserende maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de Unie.

Producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties wordt verzocht de Commissie informatie te verstrekken over het belang van de Unie. Om aan het onderzoek mee te werken, moeten de representatieve consumentenorganisaties aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Informatie over de beoordeling van het belang van de Unie moet, tenzij anders aangegeven, uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht worden ingediend. Zij kunnen deze informatie vormvrij opstellen of een vragenlijst van de Commissie invullen. Een exemplaar van de vragenlijsten, waaronder de vragenlijst voor gebruikers van het onderzochte product, is beschikbaar in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (12). Met informatie die op grond van artikel 31 van de basisverordening is verstrekt, wordt alleen rekening gehouden als daarbij tegelijkertijd het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

5.6.    Belanghebbenden

Om aan het onderzoek mee te werken, moeten belanghebbenden zoals producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en hun representatieve verenigingen, gebruikers en hun representatieve verenigingen, vakbonden en representatieve consumentenorganisaties eerst aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Producenten in het betrokken land, producenten in de Unie, importeurs en representatieve verenigingen die informatie hebben verstrekt in overeenstemming met de procedures zoals beschreven in de punten 5.3, 5.4 en 5.5, worden als belanghebbenden beschouwd indien er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product.

Andere partijen kunnen alleen als belanghebbende meewerken aan het onderzoek vanaf het moment waarop zij contact opnemen met de Commissie, en op voorwaarde dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het onderzochte product. Beschouwd worden als een belanghebbende laat de toepassing van artikel 28 van de basisverordening onverlet.

Het dossier voor inzage door belanghebbenden is toegankelijk via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI). Volg de instructies op die pagina om toegang te krijgen.

5.7.    Andere schriftelijke opmerkingen

Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om onder de voorwaarden van dit bericht hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het bezit van de Commissie zijn.

5.8.    Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Het verzoek om te worden gehoord moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed, alsook een samenvatting bevatten van wat de belanghebbende tijdens de hoorzitting wenst te bespreken. De hoorzitting zal worden beperkt tot de punten die vooraf schriftelijk door de belanghebbenden zijn aangedragen.

In beginsel worden hoorzittingen niet gebruikt om feitelijke informatie te presenteren die nog niet in het dossier is opgenomen. Desalniettemin kan de belanghebbenden, uit het oogpunt van behoorlijk bestuur en om de diensten van de Commissie in staat te stellen vooruitgang in het onderzoek te boeken, na een hoorzitting worden opgedragen nieuwe feitelijke informatie te verstrekken.

5.9.    Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken, is vrij van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens, en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive” (13). Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

Belanghebbenden die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “For inspection by interested parties”. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte informatie. Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken, met inbegrip van gescande volmachten en certificaten, via het platform TRON.tdi (https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/TDI) in te dienen. Door het platform TRON.tdi of e‐mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, die zijn vervat in het document “CORRESPONDENTIE MET DE EUROPESE COMMISSIE IN HANDELSBESCHERMINGSZAKEN” op de website van het directoraat-generaal Handel (http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2014/june/tradoc_152578.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoonnummer en een geldig e‐mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e‐mailadres een actief, officieel en zakelijk e‐mailadres is dat elke dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend via het platform TRON.tdi of per e‐mail, tenzij zij uitdrukkelijk verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op via het platform TRON.tdi en per e‐mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies voor de communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

TRON.tdi: https://tron.trade.ec.europa.eu/tron/tdi

E‐mailadressen: TRADE-R720-TROUT-SUBSIDY@ec.europa.eu,

TRADE-R720-TROUT-INJURY@ec.europa.eu

6.   Tijdschema voor het onderzoek

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 22, lid 1, van de basisverordening normaal gesproken binnen 12 maanden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na de datum van bekendmaking van dit bericht afgesloten.

7.   Indiening van informatie

In de regel kunnen belanghebbenden alleen binnen de in punt 5 van dit bericht vermelde termijnen informatie indienen.

Teneinde het onderzoek binnen de voorgeschreven termijnen af te ronden, zal de Commissie geen opmerkingen van belanghebbenden meer aanvaarden na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn voor het indienen van opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.

8.   Mogelijkheid om opmerkingen te maken over door andere belanghebbenden ingediende informatie

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen.

Opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen van andere belanghebbenden naar aanleiding van deze aanvullende mededeling, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze aanvullende mededeling worden ingediend.

Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

9.   Verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen

Een verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen kan worden verleend op met redenen omkleed verzoek van de belanghebbenden.

Een eventuele verlenging van de in dit bericht vermelde termijnen kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien dit naar behoren gerechtvaardigd is. In ieder geval wordt een eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaal gesproken beperkt tot drie dagen, en in de regel tot zeven dagen. Wat de termijnen voor de indiening van andere in het bericht van opening genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

10.   Niet-medewerking

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de nodige gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening conclusies worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, kan deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kan het resultaat voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

11.   Raadadviseur-auditeur

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en alle andere verzoeken betreffende het recht van verweer van belanghebbenden en van derden die tijdens de procedure kunnen worden ingediend.

De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting beleggen en bemiddelen tussen de belanghebbende(n) en de diensten van de Commissie om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur onderzoekt de redenen voor de verzoeken. Deze hoorzittingen mogen enkel plaatsvinden indien de kwesties niet tijdig zijn opgelost met de diensten van de Commissie.

Elk verzoek moet tijdig en snel worden ingediend, zodat het ordelijk verloop van de procedure niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe moeten de belanghebbenden om de inschakeling van de raadadviseur-auditeur vragen zo spoedig mogelijk na de gebeurtenis die een dergelijke inschakeling rechtvaardigt. Wanneer een verzoek om een hoorzitting niet binnen de desbetreffende termijn wordt ingediend, onderzoekt de raadadviseur-auditeur ook de redenen voor het laattijdige verzoek, de aard van de aan de orde gestelde kwesties en de gevolgen van die kwesties voor het recht van verweer, rekening houdend met het belang van behoorlijk bestuur en de tijdige voltooiing van het onderzoek.

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/

12.   Verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening

Aangezien dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen wordt geopend overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, kunnen de bestaande maatregelen overeenkomstig artikel 22, lid 3, van de basisverordening naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek worden ingetrokken of gehandhaafd, maar niet worden gewijzigd.

Belanghebbenden die van oordeel zijn dat de maatregelen opnieuw moeten worden onderzocht zodat deze kunnen worden gewijzigd, kunnen een verzoek indienen voor een nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening.

Zij moeten daartoe contact opnemen met de Commissie op het bovenstaande adres. Een dergelijk onderzoek zal onafhankelijk van het in dit bericht aangekondigde onderzoek worden uitgevoerd.

13.   Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (14).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie, is beschikbaar op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/).


(1)  PB C 209 van 20.6.2019, blz. 34.

(2)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/309 van de Commissie van 26 februari 2015 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde regenboogforel van oorsprong uit de Republiek Turkije (PB L 56 van 27.2.2015, blz. 12).

(4)  Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).

(5)  Onder producent wordt verstaan een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.

(6)  Onder producent-exporteur wordt verstaan: een onderneming uit het betrokken land die het onderzochte product produceert en naar de markt van de Unie uitvoert, rechtstreeks of via derden, met inbegrip van verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van het onderzochte product.

(7)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2450

(8)  Uitsluitend importeurs die niet verbonden zijn met de producenten-exporteurs, mogen in de steekproef worden opgenomen. Importeurs die niet verbonden zijn met producenten-exporteurs, moeten bijlage I bij de vragenlijst voor deze producenten-exporteurs invullen. Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) een van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(9)  Gegevens die door niet-verbonden importeurs zijn verstrekt, mogen ook worden gebruikt voor andere aspecten van dit onderzoek dan het vaststellen van het belang van de Unie.

(10)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2450

(11)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2450

(12)  https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2450

(13)  Dit document is uitsluitend bestemd voor intern gebruik. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 29 van Verordening (EU) 2016/1037 en artikel 12.4 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (SCM-overeenkomst).

(14)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

“Sensitive”-versie

Versie “For inspection by interested parties”

(vakje aankruisen dat van toepassing is)

ANTISUBSIDIEPROCEDURE BETREFFENDE DE INVOER VAN BEPAALDE REGENBOOGFOREL VAN OORSPRONG UIT TURKIJE

INFORMATIE VOOR DE SAMENSTELLING VAN DE STEEKPROEF VAN NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

Dit formulier is bedoeld om niet-verbonden importeurs te helpen bij het verstrekken van de informatie voor de samenstelling van de steekproef, als bedoeld in punt 5.3.2 van het bericht van opening.

De “Sensitive”-versie en de versie “For inspection by interested parties” moeten beide aan de Commissie worden teruggezonden, zoals aangegeven in het bericht van opening.

1.   NAAM EN CONTACTGEGEVENS

Gelieve de volgende gegevens over uw onderneming te verstrekken:

Naam van de onderneming

 

Adres

 

Contactpersoon

 

E‐mailadres

 

Telefoonnummer

 

Website

 

2.   OMZET EN VERKOOPVOLUME

Vermeld voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek, d.w.z. de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, in euro (EUR) de totale omzet van de onderneming alsmede de omzet die is behaald met de invoer in de Unie (1) en de wederverkoop op de markt van de Unie na invoer uit de Republiek Turkije van het onderzochte product, alsook het gewicht of volume daarvan.

 

Ton

Waarde in euro

(EUR)

Totale omzet van uw onderneming in euro (EUR)

 

 

Invoer van het onderzochte product uit de Republiek Turkije

 

 

Wederverkoop van het onderzochte product op de markt van de Unie na invoer uit de Republiek Turkije

 

 

3.   ACTIVITEITEN VAN UW ONDERNEMING EN VAN VERBONDEN ONDERNEMINGEN (2)

Verstrek nadere bijzonderheden over de precieze activiteiten van de onderneming en alle verbonden ondernemingen (vermeld die ondernemingen en geef de relatie met uw onderneming aan) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het onderzochte product. Dergelijke activiteiten kunnen de aankoop van het onderzochte product of de productie daarvan in het kader van uitbestedingsregelingen omvatten, alsook de verwerking van of de handel in het onderzochte product, maar zijn daartoe niet beperkt.

Naam van de onderneming en locatie

Activiteiten

Relatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.   ANDERE INFORMATIE

Verstrek alle andere relevante informatie die de onderneming nuttig acht om de Commissie bij de samenstelling van de steekproef te helpen.

5.   CERTIFICERING

Door bovengenoemde informatie te verstrekken, geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden ingevuld en dat aanvaard wordt dat de antwoorden bij een bezoek ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De bevindingen van de Commissie met betrekking tot niet-medewerkende importeurs worden gebaseerd op de beschikbare gegevens en het resultaat kan voor de desbetreffende onderneming minder gunstig zijn dan wanneer zij wel had meegewerkt.

Handtekening van de gemachtigde ambtenaar:

Naam en titel van de gemachtigde ambtenaar:

Datum:


(1)  In 2019 waren de 28 lidstaten van de Europese Unie: België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

(2)  Overeenkomstig artikel 127 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, worden twee personen geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn in de onderneming van de andere persoon; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) een derde partij 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of de aandelen van beiden direct of indirect bezit, houdt of daarover zeggenschap heeft; e) een van hen direct of indirect zeggenschap over de ander heeft; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) beiden direct of indirect zeggenschap over een derde persoon hebben, of h) zij tot dezelfde familie behoren (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558). Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. Overeenkomstig artikel 5, punt 4, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wordt onder “persoon” verstaan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/32


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9689 — Apollo Management/Tech Data Corporation)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/08)

1.   

Op 19 februari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Apollo Management, L.P. (“Apollo”, Verenigde Staten);

Tech Data Corporation (“Tech Data”, Verenigde Staten).

Apollo verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening over het geheel van Tech Data.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen in een openbaar bod.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Apollo: investeringsfondsen;

Tech Data: wholesaledistributie van technologieproducten en -oplossingen aan wederverkopers.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9689 — Apollo Management/Tech Data Corporation

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/34


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9717 — Bergé/Mitsubishi Corporation/Bergé Auto/JV)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/09)

1.   

Op 20 februari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Bergé y Cía S.A (“Bergé”, Spanje), die deel uitmaakt van Bergé Group,

Mitsubishi Corporation (“MC”, Japan),

Bergé Automoción S.L. (“Bergé Auto”, Spanje), die onder zeggenschap staat van Bergé.

Bergé en MC verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over Bergé Auto.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Bergé: Bergé maakt deel uit van Bergé Group. Bergé Group is actief in zeehavens en houdt zich bezig met de distributie van motorvoertuigen, logistieke dienstverlening, hernieuwbare energie en financiën,

MC: actief in verschillende bedrijfssectoren, waaronder industriële financiering, energie, metalen, machines, chemicaliën, levensmiddelen en milieu en de distributie van motorvoertuigen,

Bergé Auto: invoer, groot- en kleinhandel van motorvoertuigen van verschillende merken, alsook aanbieding van diensten-na- verkoop, financiering en andere diensten in Europa en in Zuid-Amerika.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9717 — Bergé/Mitsubishi Corporation/Bergé Auto/JV

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/36


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9316 — Peab AB/YIT Oyj’s paving and mineral aggregates business)

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/10)

1.   

Op 20 februari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Peab AB (“Peab”, Zweden),

YIT Oyj (“YIT”, Finland).

Peab verkrijgt zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening over delen van YIT, met name alle aandelen van YIT Danmark A/S (Denemarken), alle aandelen van YIT Norge AS (Noorwegen), alle aandelen van YIT Teollisuus Oy (Finland), en alle activa van YIT Sverige AB (Zweden) die verband houden met de activiteiten minerale bestanddelen, asfalt en bestrating.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen en door de verwerving van vermogensbestanddelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Peab: actief in de bouw, de weg- en waterbouw en daarmee verband houdende producten, voornamelijk in Finland, Noorwegen en Zweden;

YIT: bouwonderneming. De transactie heeft betrekking op de productie en verkoop van minerale bestanddelen in Finland, Noorwegen en Zweden, en op de productie en verkoop van asfalt en bestratingsactiviteiten in Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9316 Peab/YIT’s paving and mineral aggregates business

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/37


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9758 — Toyota Financial Services Corporation/Mitsui & Co/Kinto Brasil)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/11)

1.   

Op 19 februari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Toyota Financial Services Corporation (“TFS”, Japan), die onder zeggenschap staat van Toyota Motor Corporation (Japan),

Mitsui & Co., Ltd. (“Mitsui”, Japan).

TFS en Mitsui verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over de nieuw opgerichte onderneming genaamd KINTO Brasil Serviços de Mobilidade Ltda (“KINTO Brasil”, Brazilië).

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen in een nieuw opgerichte onderneming die een joint venture vormt.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

TFS: wereldwijd aanbieder van een breed scala aan financiële diensten, met inbegrip van financierings- en leasingdiensten voor de verkoop van voertuigen voor particulieren en ondernemingen. TFS staat onder zeggenschap van Toyota Motor Corporation, die zich onder meer bezighoudt met fabricage, verkoop, leasing en herstelling van motorvoertuigen;

Mitsui: houdt zich bezig met een aantal algemene handelsactiviteiten wereldwijd, met inbegrip van wereldwijde logistiek en financiering.

KINTO Brasil: verstrekken van mobiliteitsdiensten aan eindverbruikers in Brazilië. Deze diensten omvatten de leasing van voertuigen, diensten voor autodelen en multimodale mobiliteitsdiensten.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9758 — Toyota Financial Services Corporation/Mitsui & Co/Kinto Brasil

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/39


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9745 — Sunsuper/Macquarie/PGGM/MAGL)

Voor de vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 64/12)

1.   

Op 20 februari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

Sunsuper Pty Ltd, als trustee van Sunsuper Superannuation Fund (“Sunsuper”, Australië);

Stichting Depositary PGGM Infrastructure Funds (“PGGM”, Nederland), die deel uitmaakt van PGGM Group (Nederland);

Macquarie Transportation Finance Limited, die deel uitmaakt van Macquarie Group (“Macquarie”, Australië);

Macquarie AirFinance Group Limited (“MAGL”, Verenigd Koninkrijk), die momenteel onder gezamenlijke zeggenschap staat van Macquarie en PGGM.

Sunsuper, Macquarie en PGGM verkrijgen gezamenlijke zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), en artikel 3, lid 4, van de concentratieverordening over MAGL.

De concentratie komt tot stand door de verwerving van aandelen.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

Sunsuper: pensioenfonds actief in het beheer van pensioenplannen van organisaties in Austalië,

PGGM Group: pensioenbeheerder voor verschillende pensioenfondsen, de aangesloten werkgevers en hun werknemers wereldwijd;

Macquarie: gediversifieerde financiële groep die wereldwijd vermogensbeheer, oplossingen op het gebied van bank- en financiële diensten, adviesverlening, risico- en kapitaalbeheer aanbiedt;

MAGL: wereldwijde vliegtuigleasing aan uiteenlopende klanten, leasing van vliegtuigen aan meer dan 80 luchtvaartmaatschappijen in een 50-tal landen wereldwijd.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2).

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9745 — Sunsuper/Macquarie/PGGM/MAGL

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).

(2)  PB C 366 van 14.12.2013, blz. 5.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/41


Bekendmaking van een aanvraag tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van een productdossier overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

(2020/C 64/13)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

AANVRAAG TOT GOEDKEURING VAN EEN NIET-MINIMALE WIJZIGING VAN HET PRODUCTDOSSIER INZAKE BESCHERMDE OORSPRONGSBENAMINGEN/ BESCHERMDE GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN

Aanvraag tot goedkeuring van een wijziging overeenkomstig artikel 53, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012

“BRIE DE MEAUX”

EU-nr.: PDO-FR-00110-AM01 – 26 september 2018

BOB (X) BGA ( )

1.   Aanvragende groepering en rechtmatig belang

Naam: Union interprofessionnelle de défense, de gestion et de contrôle du Brie de Meaux et du Brie de Melun

Adres: 13 rue des Fossés – 77000 Melun, FRANCE

Tel. +33 164371392/Fax +33 164870427

E-mail: odgbriemeauxmelun@gmail.com

Samenstelling: de groepering bestaat uit melkproducenten, hoeveproducenten, verwerkers en rijpingsbedrijven van de “Brie de Meaux”. De groepering is daarom gerechtigd een wijzigingsaanvraag in te dienen.

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Rubriek van het productdossier waarop de wijziging(en) betrekking heeft/hebben

Naam van het product

Beschrijving van het product

Geografisch gebied

Bewijs van oorsprong

Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Verband

Etikettering

Overige: gegevens van de controlestructuur en de groepering, nationale eisen.

4.   Aard van de wijziging(en)

Wijziging van het productdossier van een geregistreerde BOB of BGA die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

Wijziging van het productdossier van een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document (of gelijkwaardig document) is bekendgemaakt, die overeenkomstig artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 niet als minimaal kan worden beschouwd.

5.   Wijziging(en)

5.1.    “Beschrijving van het product”

De zin:

“De “Brie de Meaux” is een zachte kaas van rauwe koemelk, met oppervlakkige schimmelvorming”

wordt vervangen door de zin:

“De “Brie de Meaux” is een zachte kaas van rauwe koemelk. ”

De zin:

“De “Brie de Meaux” heeft een dunne, witte korst met rode strepen of vlekken en de massa is homogeen. ”

wordt vervangen door de zin:

“De “Brie de Meaux” heeft een dunne, witte zogenoemde schimmelkorst met rode strepen of vlekken en de massa is homogeen.”

Het uiterlijk van het product wordt preciezer beschreven door aan te geven dat de “Brie de Meaux” een zogenoemde “schimmelkorst” heeft, in verband met de ontwikkeling van Penicillium candidum ter vervanging van “oppervlakkige schimmelvorming”, die ook bij andere soorten kaas kan worden waargenomen.

Deze zin wordt eveneens toegevoegd aan het enig document ter vervanging van de zin “Zachte kaas van rauwe koemelk, met een korst die is bedekt met een dunne donslaag […]” van de samenvatting.

De zin:

“De kaas wordt aangeboden in een platte ronde vorm met een diameter van circa 36 centimeter en een dikte van 2,5 centimeter”

wordt vervangen door de zin:

“De kaas wordt aangeboden in een platte ronde vorm. De kaas wordt gevormd in cilindervormige vormen met een binnendiameter van 36 tot 37 centimeter.”

Door de vervorming van de kazen tijdens de rijping kunnen de afmetingen van de kazen niet altijd nauwkeurig worden gecontroleerd. Derhalve wordt toegevoegd dat de afmeting gelijk is aan de binnendiameter van de vormen en er wordt een marge gedefinieerd in plaats van de twee afzonderlijke waarden: “van 36 en tot 37 centimeter”. De dikte van de kazen (2,5 centimeter) wordt geschrapt, omdat de hoogte volgt uit het verband tussen de diameter en het gewicht van de kazen; deze precisering is derhalve niet noodzakelijk.

Deze zin wordt eveneens toegevoegd aan het enig document ter vervanging van de woorden “platte ronde vorm” van de samenvatting.

De vermelding “gelijkmatig crèmekleurig” wordt geschrapt, omdat de kleur van de massa tussen het binnenste en de rand verschilt en dus niet gelijkmatig is. Bovendien is de kleur veranderlijk, omdat deze afhankelijk van het seizoen en het voer van de koeien kan variëren.

De volgende paragraaf wordt toegevoegd:

“Na een rijping van vier weken is de “Brie de Meaux” een kwartgerijpte kaas (dat wil zeggen minimaal 25 % van de hoogte). De kaas heeft een ietwat zoutige, licht bittere melksmaak. De kaas rijpt tussen de vier en zes weken rustig vanaf de korst tot aan het binnenste, waarbij de breekbare consistentie soepel wordt. Het aroma ontwikkelt zich geleidelijk. Na zes tot acht weken is de “Brie de Meaux” tot in het binnenste gerijpt en heeft deze een soepele consistentie; de kaas heeft een subtiel aroma van crème, boter en hazelnoot.”

Het uiterlijk van de massa wordt beschreven op basis van de rijpingsfase.

De breekbare consistentie (kaas na vier weken) wordt soepel (kaas na zes tot acht weken).

Wat betreft de organoleptische kenmerken heeft de “Brie de Meaux” na de minimale rijpingsduur (vier weken) een ietwat zoutige, licht bittere melksmaak. Het aroma ontwikkelt zich geleidelijk tussen de vier en zes weken. Na zes tot acht weken heeft de kaas een subtiel aroma van crème, boter en hazelnoot.

Deze paragraaf wordt eveneens toegevoegd aan het enig document.

De zin:

“De kaas bevat 45 procent vet en 44 procent droge stof”

wordt vervangen door de zin:

“De kaas bevat per 100 gram van de totale droge stof ten minste 45 gram vet en de kaas voor de verkoop bevat per 100 gram ten minste 44 gram droge stof.”

Het vetgehalte wordt uitgedrukt in aantal gram per 100 gram kaas voor droge stof in plaats van als percentage. Op dezelfde wijze wordt het drogestofgehalte uitgedrukt in aantal gram droge stof per 100 gram kaas in plaats van als percentage. Er wordt bovendien vermeld dat dit minimumgehalten zijn die bij de verkoop moeten worden nageleefd, om de controlevoorwaarden te verduidelijken.

Deze zin wordt eveneens toegevoegd aan het enig document.

De zin:

“De kaas weegt ongeveer 2,6 kg […]”

wordt vervangen door de zin:

“De kaas weegt tussen 2,6 kg en 3,3 kg. ”

Bij deze marge wordt rekening gehouden met de verkoop van de “Brie de Meaux” in de verschillende rijpingsfasen. Hoe langer de kaas gerijpt is, hoe meer water hij verliest, dus hoe lager het gewicht is. Als de kaas minder dan 2,5 kg weegt, is hij te droog en heeft hij niet langer de kenmerken van de BOB. Er wordt niet langer vermeld dat het gewicht betrekking heeft op kazen “na vier weken”, omdat deze parameter volgt uit het feit dat de minimale rijpingsduur van de “Brie de Meaux” vier weken bedraagt.

Deze zin wordt eveneens toegevoegd aan het enig document ter vervanging van “gemiddeld gewicht van 2,6 kg”.

De volgende zin wordt toegevoegd:

“De “Brie de Meaux” mag uitsluitend in halve kazen of in porties worden gesneden (in een punt, vanuit het midden naar de zijkant) na het verstrijken van de minimale rijpingsduur van vier weken.”

De “Brie de Meaux” wordt zelden in zijn geheel verkocht aan de eindgebruiker, omdat het een grote kaas is. De regels voor het snijden worden toegevoegd, zodat elk stuk kaas een korstrand (zijkant) heeft en zo doet denken aan de ronde vorm en het formaat van de kaas; dit is een gebruik op het gebied van het snijden. Er wordt bovendien vermeld dat de kaas uitsluitend na het verstrijken van de minimale rijpingsduur van vier weken kan worden gesneden.

Deze zin wordt eveneens toegevoegd aan het enig document.

5.2.    “Geografisch gebied”

Om de controle te vergemakkelijken wordt de lijst van gemeenten uit het geografisch gebied toegevoegd. In deze lijst staan alle gemeenten uit het geografisch gebied waarin alle stappen van de melkproductie, de bereiding en de rijping van de kazen kunnen worden uitgevoerd op basis van de Franse officiële geografische code van 2017.

5.3.    “Bewijs van de oorsprong”

De aangifteverplichtingen van de marktdeelnemers worden toegevoegd. Deze wijzigingen hangen samen met veranderingen in de nationale wet- en regelgeving. Er is met name voorzien in:

de identificatie van marktdeelnemers met het oog op een autorisatie waarmee wordt erkend dat zij kunnen voldoen aan de eisen van het productdossier;

een paragraaf over het bijhouden van registers en documenten met betrekking tot de traceerbaarheid;

de verklaringen die nodig zijn voor de kennis over en de monitoring van de productie;

een paragraaf over de controle van de kenmerken van de te verkopen producten met de oorsprongsbenaming.

5.4.    “Beschrijving van de productiemethode”

Voorwaarden voor de melkproductie

Er worden paragrafen over de veestapel, de huisvesting, het ruwvoer, het krachtvoer en de zelfvoorziening (voer en onderhoud van het voederareaal) toegevoegd aan het productdossier om de traditionele gebruiken vast te leggen.

De veestapel

De definitie van melkveestapel wordt toegevoegd: alle melkkoeien die aanwezig zijn op het bedrijf, met inbegrip van gespeende vaarzen en droogstaande koeien. Deze definitie is bedoeld om duidelijk vast te stellen naar welke dieren er in het productdossier wordt verwezen met de term “melkveestapel”, om elke verwarring te voorkomen en de controles te vergemakkelijken.

De samenstelling van de melkveestapel wordt toegevoegd: ten minste 80 % van de dieren is geboren op het bedrijf of afkomstig van melkveestapels uit het geografisch gebied, zodat de koeien zo goed mogelijk zijn aangepast aan de lokale houderijomstandigheden (houderij op stro, soort rantsoen) en aan de verwerking van rauwe melk. Deze goede aanpassing van de koeien wordt eveneens bevorderd door het feit dat de vaarzen na het spenen en voor de eerste lactatie verplicht een weideperiode van minimaal vijf maanden in het geografisch gebied doorbrengen.

Huisvesting

Er wordt toegevoegd dat het verplicht is om stro te gebruiken voor de ligruimte van de melkkoeien. Het is immers een traditioneel gebruik dat de melkkoeien in het geografisch gebied op stro liggen. Dankzij deze huisvestingswijze kan een ecosysteem van micro-organismen in stand worden gehouden die invloed hebben op de natuurlijke flora van de rauwe melk die bijdraagt aan de specificiteit van de “Brie de Meaux”. Er worden minimumhoeveelheden stro toegevoegd om de kwaliteit van het strooisel te waarborgen (0,5 kg per koe per dag bij stallen met boxen, 5 kg bij loopstallen). Het stro wordt onder een afdak opgeslagen om de kwaliteit te behouden.

Voer van de melkkoeien

De definitie van het totale rantsoen wordt toegevoegd: “al het ruwvoer (basisrantsoen) en het krachtvoer dat wordt gegeven” om tijdens de controle de bepalingen van het productdossier beter te kunnen begrijpen.

Er wordt toegevoegd dat 85 % van de droge stof van het totale rantsoen van de veestapel afkomstig is uit het geografisch gebied, waarvan 60 % van het bedrijf zelf, daar de bedrijven van de Brie traditioneel hun eigen bijproducten van de belangrijkste gewassen (granen, bieten) en die van het geografisch gebied benutten.

Deze bepaling wordt toegevoegd aan punt 3.3 van het enig document.

Het zijn immers bedrijven van het type polycultuur-veehouderij die over verschillende soorten producties beschikken die als voer voor de veestapel kunnen dienen. De hoeveelheid krachtvoer dat een bron van stikstof is, is vaak niet toereikend voor de behoeften van de lacterende melkkoeien. De veehouders kunnen dus voor maximaal 15 % van de droge stof van het totale rantsoen gebruikmaken van voer dat niet afkomstig is uit het geografisch gebied.

Het lokale voersysteem van de koeien is gebaseerd op een veelzijdig basisrantsoen, waarbij de bijproducten van het bedrijf en uit het geografisch gebied worden benut. Het volgende wordt dus toegevoegd:

de lijst met toegestaan voer (weidegras, dat groen wordt gegeven of als kuilvoer, hooi, baalvoer of gedroogd voer wordt bewaard; granen en onrijpe leguminosen, die groen worden gegeven of als kuilvoer worden bewaard; maïs en sorgho die groen worden gegeven of als kuilvoer of gedroogd voer worden bewaard; bostel; voederbieten en andere wortel- en knolgewassen, evenals de verse, geperste of gedroogde pulp ervan; graan-, leguminosen- en oliehoudend stro);

de verplichting dat het basisrantsoen uit minimaal drie bestanddelen bestaat, waarvan er twee verplicht zijn: vers of geconserveerd gras (4 kg droge stof per lacterende melkkoe per dag, waarvan 2 kg afkomstig is van een voederpeulvrucht) en suikerbietenpulp of voederbieten (ten minste 2 kg droge stof).

Deze bepaling wordt toegevoegd aan punt 3.3 van het enig document.

Als garantie voor een veelzijdig basisrantsoen wordt toegevoegd dat het voornaamste voedingsmiddel niet meer dan 60 % van het basisrantsoen in droge stof mag uitmaken, behalve als het om gras gaat.

Deze bepaling wordt toegevoegd aan punt 3.3 van het enig document.

Als de omstandigheden het toelaten, kan dit basisrantsoen gedurende minimaal 150 dagen per jaar worden vervangen door een weideperiode, waarbij ten minste 20 are beschikbaar is per lacterende melkkoe. Buiten de weideperiode bevat het basisrantsoen ten minste 3 kg droge stof op basis van gras en kan het voornaamste voedingsmiddel niet meer dan 70 % van het basisrantsoen in droge stof uitmaken, behalve als het om gras gaat.

Deze bepaling wordt toegevoegd aan punt 3.3 van het enig document.

Er wordt toegevoegd dat de hoeveelheid krachtvoer die mag worden gegeven maximaal 2 000 kg droge stof per melkkoe per jaar bedraagt, om het aandeel ervan in het voer van de melkkoeien te bevestigen en de band met het geografisch gebied te versterken.

Deze bepaling wordt toegevoegd aan punt 3.3 van het enig document.

Er wordt een lijst met toegestaan krachtvoer en de wijze waarop dit wordt gegeven, toegevoegd:

granen en daarvan afgeleide producten;

zaden van peulvruchten en daarvan afgeleide producten;

oliehoudende zaden of vruchten en daarvan afgeleide producten;

suikerriet- en suikerbietenmelasse;

wei (uitsluitend voor hoeveproducenten);

nutritionele toevoegingsmiddelen, met uitzondering van beschermde methionine, ureum en daarvan afgeleide producten;

zoötechnische toevoegingsmiddelen.

Onderhoud van het voederareaal

Er wordt toegevoegd dat er op het areaal van een bedrijf dat melk produceert die wordt verwerkt tot “Brie de Meaux” geen genetisch gemodificeerde gewassen mogen worden geteeld (dit verbod geldt voor elk gewas dat als voer aan de dieren op het bedrijf zou kunnen worden gegeven of dat tot contaminatie zou kunnen leiden). Op deze wijze kan de band met het grondgebied worden behouden en het traditionele karakter van het voer worden versterkt (60 % van de droge stof van het totale rantsoen van de veestapel is afkomstig van het bedrijf).

Er worden voorwaarden voor de verspreiding van organische meststoffen toegevoegd (minimaal 30 dagen tussen de organische bemesting en het maaien of beweiden van grasland, 21 dagen als het om compost gaat, toezicht op de kwaliteit van meststoffen van niet-agrarische oorsprong, voorwaarden voor de verspreiding van organische meststoffen van niet-agrarische oorsprong). Dit is bedoeld om elk risico van verontreiniging te voorkomen, omdat de “Brie de Meaux” wordt gemaakt van rauwe melk.

Bereidingsvoorwaarden

Er worden paragrafen over de gebruikte melk, de verwerking (toevoegen van stremsel, vormen, uitlekken, zouten, drogen/wateronttrekking), het vervoer voorafgaand aan de rijping, de rijping en de verzending toegevoegd aan het productdossier.

Dit deel wordt eveneens aangevuld om het technologische traject van de “Brie de Meaux” beter te karakteriseren. Het is de bedoeling de op de knowhow van de marktdeelnemers berustende praktijken te verduidelijken en tegelijkertijd de streefwaarden voor het behoud van de specifieke kenmerken van het product af te bakenen.

Gebruikte melk

Er wordt een maximale termijn voor het ophalen en het gebruiken van de melk toegevoegd: ophalen maximaal elke 48 uur, maximaal 36 uur tussen het ophalen van de melk en het toevoegen van melkzuurbacteriën, omdat het om een kaas gaat die exclusief van rauwe melk wordt gemaakt en het noodzakelijk is de aantasting van de kwaliteit van de melk te beperken.

Er wordt toegevoegd dat:

het vetgehalte van de gebruikte rauwe koemelk wordt gestandaardiseerd door de gedeeltelijke afroming van de melk bij maximaal 40 °C;

de melk wordt gerijpt door middel van voorrijping en/of rijping. De voorrijping duurt minder dan 48 uur bij een maximale temperatuur van 22 °C met een maximale toevoeging van melkzuurbacteriën van 3 % van de hoeveelheid bereide melk; de rijping duurt minder dan 2 uur bij een maximale temperatuur van 37 °C;

er een overzicht is gemaakt van de ingrediënten die naast de op zuivel gebaseerde ingrediënten zijn toegestaan voor de bereiding: stremsel, culturen van bacteriën, gist en schimmels, waarvan is aangetoond dat ze ongevaarlijk zijn, calciumchloride en zout;

het gebruik van de volgende soorten melk is verboden:

gerecombineerde, gereconstitueerde en verdunde melk, met name de toevoeging van melkpoeder is verboden met uitzondering van rijsmiddelen;

geheel of gedeeltelijk ingedikte melk ongeacht het proces (ultrafiltratie, microfiltratie of een andere methode). De toevoeging van eiwitten is derhalve verboden en de gebruikte melk mag uitsluitend rauwe koemelk zijn met een door afroming gestandaardiseerd vetgehalte.

De bereiding van rijsmiddelen van poeder op melkbasis is toegestaan, waarbij de gebruiksverhouding maximaal 3 % van de hoeveelheid bereide melk bedraagt.

De toevoeging van melkzuurbacteriën in een thermofiele cultuur is verboden, omdat dit invloed zou hebben op de organoleptische kenmerken van de “Brie de Meaux”.

Het gaat om de huidige knowhow en praktijken van de makers van “Brie de Meaux”.

Verwerking

Er wordt toegevoegd dat:

het bewaren van grondstoffen en halffabricaten onder het vriespunt of onder gemodificeerde atmosfeer niet is toegestaan om de kenmerken van de “Brie de Meaux” te waarborgen;

traditionele materialen (hout, stro, riet) zijn toegestaan bij de verwerking en rijping (dit heeft in het bijzonder betrekking op de roosters die worden gebruikt voor het uitlekken en het keren van de kazen tijdens de rijping).

De referentie voor de berekening van de bereidings- en rijpingsduur is toegevoegd: het gaat om de dag dat het stremsel wordt toegevoegd.

Toevoegen van stremsel

De zin:

“De melk mag slechts eenmaal worden verhit en uitsluitend op het moment dat het stremsel wordt toegevoegd, bij een temperatuur van ten hoogste 37 °C”.

wordt vervangen door de zin:

“De stremming van de melk gebeurt bij een temperatuur van 37 °C of lager”.

In de praktijk wordt de melk voor de eerste keer verhit om deze te kunnen afromen en vervolgens nogmaals voor het toevoegen van stremsel. De bepaling dat de melk slechts eenmaal mag worden verhit, waarmee voornamelijk werd beoogd het rauwe karakter van de melk te behouden, wordt dus geschrapt. De verhittingstemperatuur blijft 40 °C of lager om te waarborgen dat er rauwe melk wordt gebruikt.

De streefwaarden bij het toevoegen van stremsel (pH lager dan 6,5 of zuurgraad hoger dan 19°D, temperatuur van de melk lager dan of gelijk aan 37 °C, coagulatieduur van minder dan 2 uur) worden toegevoegd, omdat hiermee het kenmerkende technologische traject van de “Brie de Meaux” kan worden beschreven.

Op dezelfde wijze wordt de aard van het stremsel toegevoegd. Dit is afkomstig van runderen; stremsels van plantaardige of microbiële oorsprong zijn dus verboden. De toegepaste doseringen worden eveneens toegevoegd: maximale dosis van 28 mg per 100 l melk en een maximale sterkte van 750 mg/l chymosine.

Vormen

Er wordt toegevoegd dat de wrongel wordt verkregen in een bak en dat hier geen externe invloeden op worden uitgeoefend, met uitzondering van het verticaal versnijden en het vullen van de vormen met de brieschep, wat overeenkomt met horizontaal snijden. Omdat de wrongel wordt versneden, wordt de vermelding “met gebruik van één mes” geschrapt, omdat deze overbodig is aangezien het versnijden per definitie met één mes of sabel wordt gedaan.

De streefwaarde van deze stap wordt uitdrukkelijk geformuleerd om deze beter te karakteriseren: de afstand tussen twee verticale snijlijnen bedraagt minimaal 1 cm. Het verbod op afpompen wordt geschrapt; deze precisering is overbodig gezien de beschrijving van het vormen.

Er wordt een duur van 15 minuten toegevoegd tussen het versnijden en het vormen ter vervanging van de kwalitatieve vermelding “voordat de wei komt bovendrijven” om de controle objectiever te maken.

In aanvulling op de duur tussen het versnijden en het vormen wordt toegevoegd dat het vormen van een bak wrongel niet mag worden onderbroken: dit is bedoeld om het uitlekken van de wrongel in de bak te beperken, omdat dit van invloed kan zijn op de kenmerken van de kaas en met name op de cohesie ervan. Hiertoe wordt ook met betrekking tot de wrongel die handmatig met de brieschep in dunne lagen in de vorm wordt geschept, toegevoegd dat dit in één keer moet gebeuren of met één bijvulling, dat wil zeggen een extra vulling als de kaas in de vorm begonnen is met uitlekken.

De beschrijving van de brieschep is toegevoegd om dit traditionele hulpmiddel te beschrijven: een soort ronde schuimspaan met een diameter tussen de 28 en 32 cm, met gaatjes om de wei te laten uitlekken. De steel van de brieschep bevindt zich boven het ronde deel van het hulpmiddel en is naar het midden gekeerd.

Uitlekken

De voorwaarden waaronder het uitlekken plaatsvindt, worden toegevoegd: vormen geplaatst op een blad met een oplegplank, temperatuur gelijk aan of lager dan 30 °C. De kazen worden minimaal twee keer gedraaid om het spontane uitlekken te bevorderen.

Zouten

De pH-waarde van de kaas 24 uur na het uit de vorm nemen wordt toegevoegd. Deze waarde mag niet hoger dan 4,9 zijn om de melkzuursmaak in combinatie met het stremsel van de “Brie de Meaux” te waarborgen.

Vervoer voorafgaand aan de rijping

Er wordt toegevoegd dat de kazen die minder dan 7 dagen geleden zijn gemaakt naar rijpingsbedrijven kunnen worden gebracht. De vervoersvoorwaarden worden toegevoegd, zodat dit geen al te grote onderbreking van de ontwikkeling van de kaas met zich meebrengt: bij een temperatuur tussen 0 en 12 °C, met een vervoersduur van maximaal 24 uur. Als het vervoer meer dan 24 uur in beslag neemt, wordt deze tijd aan de minimale rijpingsduur van vier weken toegevoegd.

Rijping

Om de controles objectiever te maken, wordt toegevoegd dat de rijpingsduur van minimaal vier weken ingaat op de dag dat het stremsel wordt toegevoegd en niet meer op de dag waarop de kaas is gemaakt, wat nauwkeuriger is.

De rijpingsvoorwaarden worden toegevoegd in overeenstemming met de huidige gebruiken:

rijping verdeeld in twee fasen: voorrijping en rijping;

elke fase wordt beschreven met een temperatuurmarge (tussen 8 °C en 16 °C voor de voorrijping, tussen 4 °C en 14 °C voor de rijping), de vochtigheidsgraad (beheersbare vochtigheidsgraad voor de voorrijping, tussen 80 % en 98 % voor de rijping) en de duur (minder dan 21 dagen voor de voorrijping, ten minste tot de minimale rijpingsduur voor de rijpingsfase);

de kazen worden ten minste eenmaal per week gekeerd om de homogene ontwikkeling van de schimmel van de kaas te waarborgen;

de kazen worden in ieder geval gedurende de minimale rijpingsduur onbedekt gerijpt (rijping in een kist of doos is niet toegestaan) om omstandigheden te scheppen die gunstig zijn voor de ontwikkeling van de schimmel en om de ontwikkeling van de kazen te kunnen volgen;

in de kelder worden de kazen, die vanwege hun platte vorm kwetsbaar zijn, voorzichtig handmatig verzorgd en behandeld.

Verzending

Er wordt toegevoegd dat de kazen pas mogen worden verpakt als de minimale rijpingsduur is verstreken en maximaal 10 dagen voorafgaand aan de verzending vanuit het rijpingsbedrijf om de optimale rijpingsomstandigheden voor de ontwikkeling van de aroma’s van de “Brie de Meaux” te waarborgen, daar deze op traditionele wijze in de rijpingskelder wordt gerijpt, dat wil zeggen onbedekt, in tegenstelling tot de op meer industriële wijze gemaakte brie die wordt verpakt zodra er schimmel op de korst zit die zich vervolgens in koelruimten verder ontwikkelt. Er wordt toegevoegd dat de “Brie de Meaux” in een papieren verpakking of plastic folie wordt verpakt, al dan niet op stro, en dat deze wordt vervoerd in een kartonnen doos, in een houten kist of in een transportkist. De kaas moet in de gebruikte verpakking kunnen worden verwerkt/gemanipuleerd zonder te breken.

Deze regels worden toegevoegd aan punt 3.5 van het enig document “Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst”.

5.5.    “Verband”

Dit deel is volledig herschreven om het bewijs van het verband tussen de “Brie de Meaux” en het geografisch gebied duidelijker te laten uitkomen, zonder dat dit verband inhoudelijk wordt gewijzigd. Hierin wordt met name nadruk gelegd op de voorwaarden voor de melkproductie waarmee een rauwe melk kan worden verkregen die geschikt is om tot kaas te worden verwerkt en waarvoor bijzondere kennis vereist is, evenals de rijpingsvoorwaarden. In het deel “Specificiteit van het geografische gebied” worden de natuurlijke alsook de menselijke factoren van het geografisch gebied vermeld, waarbij een historisch overzicht wordt gegeven en de specifieke knowhow wordt benadrukt. In het deel “Specificiteit van het product” worden bepaalde elementen in de beschrijving van het product benadrukt. In het deel “Causaal verband” wordt tot slot de interactie tussen de natuurlijke en menselijke factoren en het product toegelicht.

Deze wijziging wordt eveneens doorgevoerd in het enig document.

5.6.    “Etikettering”

De verwijzing naar het logo van het INAO wordt geschrapt.

De volgende zin wordt toegevoegd “Het etiket van de “Brie de Meaux” bevat:

de oorsprongsbenaming;

het “BOB”-logo van de Europese Unie. ”.

Deze wijziging wordt eveneens doorgevoerd in het enig document.

Er wordt toegevoegd dat de oorsprongsbenaming moet worden vermeld in lettertekens met een grootte van ten minste twee derde van die van de grootste lettertekens op het etiket, zodat de naam van het merk niet buitensporig op de voorgrond wordt geplaatst ten nadele van de oorsprongsbenaming.

Er wordt toegevoegd dat de naam van de maker of het rijpingsbedrijf op het etiket moet worden vermeld, als het handelsmerk niet het handelsmerk van de maker of het rijpingsbedrijf is, zodat de producten kunnen worden gevolgd en ter informatie van de consument.

Er wordt toegevoegd dat het verboden is een kwalitatieve of andere vermelding te gebruiken naast de oorsprongsbenaming, met uitzondering van handelsmerken, om onbetrouwbare beweringen over de kenmerken van de “Brie de Meaux” die de consument op het verkeerde been kunnen zetten te vermijden.

5.7.    “Overige”

Het adres van de bevoegde dienst van de lidstaat wordt bijgewerkt.

De naam en de contactgegevens van de groepering worden bijgewerkt.

Met betrekking tot de rubriek “Verwijzingen betreffende de controlestructuren” worden de naam en de contactgegevens van de officiële structuren bijgewerkt. In deze rubriek worden alleen de gegevens van de bevoegde Franse autoriteiten op het gebied van controle vermeld: Institut national de l’origine et de la qualité (INAO) en Direction générale de la concurrence, de la consommation et de la répression des fraudes (DGCCRF). Verder wordt toegevoegd dat de naam en de gegevens van de certificeringsinstantie te raadplegen zijn op de website van het INAO en in de databank van de Europese Commissie.

Met betrekking tot de rubriek “Nationale eisen” wordt een tabel toegevoegd met de belangrijkste te controleren punten en de bijbehorende evaluatiemethoden.

ENIG DOCUMENT

“BRIE DE MEAUX”

EU-nr.: PDO-FR-00110-AM01 – 26 september 2018

BOB (X) BGA ( )

1.   Naam

“Brie de Meaux”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.3. Kaas

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De “Brie de Meaux” is een zachte kaas van rauwe koemelk.

De rijpingsduur bedraagt minimaal vier weken vanaf de dag dat het stremsel wordt toegevoegd.

De kaas wordt aangeboden in een platte ronde vorm. Hij wordt gevormd in cilindervormige vormen met een binnendiameter van 36 tot 37 centimeter. De “Brie de Meaux” heeft een dunne, witte zogenoemde schimmelkorst met rode strepen of vlekken en de massa is homogeen.

Na een rijping van vier weken is de “Brie de Meaux” een kwartgerijpte kaas (dat wil zeggen minimaal 25 % van de hoogte). De kaas heeft een ietwat zoutige, licht bittere melksmaak. De kaas rijpt tussen de vier en zes weken rustig vanaf de korst tot aan het binnenste, waarbij de breekbare consistentie soepel wordt. Het aroma ontwikkelt zich geleidelijk. Na zes tot acht weken is de “Brie de Meaux” tot in het binnenste gerijpt en heeft deze een soepele consistentie; de kaas heeft een subtiel aroma van crème, boter en hazelnoot.

De kaas bevat per 100 gram van de totale droge stof ten minste 45 gram vet en de kaas voor de verkoop bevat per 100 gram ten minste 44 gram droge stof.

Een kaas weegt 2,6 tot 3,3 kg.

De “Brie de Meaux” mag uitsluitend in halve kazen of in porties worden gesneden (in een punt, vanuit het midden naar de zijkant) na het verstrijken van de minimale rijpingsduur van vier weken.

3.3.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong) en grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Ten minste 85 % van de droge stof van het totale rantsoen van de melkveestapel is afkomstig uit het geografisch gebied, waarvan minimaal 60 % afkomstig is van het bedrijf zelf.

Het zijn immers bedrijven van het type polycultuur-veehouderij die over verschillende soorten producties beschikken die als voer voor de veestapel kunnen dienen. De hoeveelheid krachtvoer dat een bron van stikstof is, is vaak niet toereikend voor de behoeften van de lacterende melkkoeien. De veehouders kunnen dus voor maximaal 15 % van de droge stof van het totale rantsoen gebruikmaken van voer dat niet afkomstig is uit het geografisch gebied.

Het basisrantsoen van de lacterende melkkoeien bestaat uit minimaal drie bestanddelen. Dit bestaat uit ten minste 2 kg droge stof die afkomstig is van suikerbietenpulp of voederbieten en ten minste 4 kg droge stof afkomstig van gras waarvan minimaal 2 kg afkomstig is van een voederpeulvrucht.

Het voornaamste voedingsmiddel mag niet meer dan 60 % van het basisrantsoen in droge stof uitmaken, behalve als het om gras gaat.

Voor lacterende melkkoeien in de weide geldt deze regel van drie bestanddelen niet, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

weideperiode: de lacterende melkkoeien bevinden zich minimaal 150 dagen per jaar in de weide. De oppervlakte van de weide per melkkoe bedraagt ten minste 20 are;

buiten de weideperiode: het basisrantsoen bevat ten minste 3 kg droge stof op basis van gras. Het voornaamste voedingsmiddel mag niet meer dan 70 % van het basisrantsoen in droge stof uitmaken, behalve als het om gras gaat.

De hoeveelheid krachtvoer die mag worden gegeven bedraagt gemiddeld maximaal 2 000 kg droge stof per lacterende melkkoe.

3.4.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De melkproductie, de bereiding en de rijping van de kazen vinden plaats in het geografische gebied.

3.5.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz. van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De kazen mogen pas na minimaal vier weken nadat het stremsel is toegevoegd, worden verpakt voorafgaand aan de verzending. De kaas dient binnen 10 dagen na verpakking vanuit het rijpingsbedrijf te worden verzonden (verpakking, etikettering en presentatie van de kaas voor de verkoop).

De “Brie de Meaux” wordt in een papieren verpakking of plastic folie verpakt, al dan niet op stro. Deze wordt vervoerd in een kartonnen doos, in een houten kist of in een transportkist.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering van het product waarnaar de geregistreerde naam verwijst

De oorsprongsbenaming wordt vermeld in lettertekens met een grootte van ten minste twee derde van die van de grootste lettertekens op het etiket.

De naam van de maker en de plaats waar de kaas gemaakt is of de naam van het rijpingsbedrijf en de plaats van rijping worden vermeld, als het handelsmerk niet het handelsmerk van de maker of het rijpingsbedrijf is.

Het is verboden om op etiketten, in reclame, op facturen of in handelsdocumenten een kwalitatieve of andere vermelding naast de oorsprongsbenaming te gebruiken, met uitzondering van bijzondere handels- of fabrieksmerken.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Departement Aisne (02): Chezy-sur-Marne;

Departement Aube (10):

Arrondissement Nogent-sur-Seine: alle gemeenten;

Allibaudieres, Arcis-Sur-Aube, Arrembecourt, Aubeterre, Aulnay, Avant-Les-Ramerupt, Bailly-Le-Franc, Balignicourt, Betignicourt, Blignicourt, Braux, Brillecourt, Chalette-Sur-Voire, Champigny-Sur-Aube, Charmont-Sous-Barbuise, Chaudrey, Chavanges, Coclois, Courcelles-Sur-Voire, Dampierre, Dommartin-Le-Coq, Donnement, Dosnon, Feuges, Grandville, Herbisse, Isle-Aubigny, Jasseines, Joncreuil, Lassicourt, Le Chene, Lentilles, Lesmont, Lhuitre, Longsols, Magnicourt, Mailly-Le-Camp, Mesnil-La-Comtesse, Mesnil-Lettre, Molins-Sur-Aube, Montmorency-Beaufort, Montsuzain, Morembert, Nogent-Sur-Aube, Nozay, Ormes, Ortillon, Pars-Les-Chavanges, Planty, Poivres, Pouan-Les-Vallees, Pougy, Ramerupt, Rances, Rosnay-L’hopital, Saint-Christophe-Dodinicourt, Saint-Etienne-Sous-Barbuise, Saint-Leger-Sous-Margerie, Saint-Nabord-Sur-Aube, Saint-Remy-Sous-Barbuise, Semoine, Soulaines-Dhuys, Torcy-Le-Grand, Torcy-Le-Petit, Trouans, Vaucogne, Vaupoisson, Verricourt, Villeret, Villette-Sur-Aube, Villiers-Herbisse, Vinets, Voue, Yevres-Le-Petit;

Delen van de gemeente: Aix-Villemaur-Palis;

Departement Loiret (45):

Bazoches-Sur-Le-Betz, Chantecoq, Chateau-Renard, Chevannes, Chevry-Sous-Le-Bignon, Chuelles, Corbeilles, Courtemaux, Courtempierre, Courtenay, Dordives, Douchy-Montcorbon, Ervauville, Ferrieres-En-Gatinais, Fontenay-Sur-Loing, Foucherolles, Girolles, Gondreville, Griselles, Gy-Les-Nonains, La Chapelle-Saint-Sepulcre, La Selle-En-Hermoy, La Selle-Sur-Le-Bied, Le Bignon-Mirabeau, Louzouer, Melleroy, Merinville, Migneres, Mignerette, Nargis, Pers-En-Gatinais, Prefontaines, Rozoy-Le-Vieil, Saint-Firmin-Des-Bois, Saint-Germain-Des-Pres, Saint-Hilaire-Les-Andresis, Saint-Loup-De-Gonois, Sceaux-Du-Gatinais, Thorailles, Treilles-En-Gatinais, Trigueres;

Departement Marne (51):

Allemanche-Launay-Et-Soyer, Ambrieres, Anglure, Anthenay, Arrigny, Arzillieres-Neuville, Bagneux, Bannay, Baslieux-Sous-Chatillon, Baudement, Baye, Beaunay, Belval-Sous-Chatillon, Binson-Et-Orquigny, Blaise-Sous-Arzillieres, Boursault, Brandonvillers, Breban, Chaltrait, Champaubert, Champlat-Et-Boujacourt, Champvoisy, Chapelaine, Chatelraould-Saint-Louvent, Chatillon-Sur-Broue, Chatillon-Sur-Marne, Clesles, Coizard-Joches, Conflans-Sur-Seine, Congy, Corbeil, Corribert, Courjeonnet, Courtagnon, Courthiezy, Cuchery, Cuisles, Dormans, Drosnay, Ecollemont, Esclavolles-Lurey, Etoges, Ferebrianges, Festigny, Giffaumont-Champaubert, Gigny-Bussy, Granges-Sur-Aube, Hauteville, Humbauville, Igny-Comblizy, Jonquery, La Caure, La Celle-Sous-Chantemerle, La Chapelle-Lasson, La Chapelle-Sous-Orbais, La Neuville-Aux-Larris, La Ville-Sous-Orbais, Landricourt, Le Baizil, Le Breuil, Les Rivieres-Henruel, Leuvrigny, Lignon, Marcilly-Sur-Seine, Mareuil-En-Brie, Mareuil-Le-Port, Margerie-Hancourt, Margny, Marsangis, Montmort-Lucy, Nanteuil-La-Foret, Nesle-Le-Repons, Oeuilly, Olizy, Orbais-L’abbaye, Outines, Passy-Grigny, Pleurs, Potangis, Pourcy, Reuil, Saint-Cheron, Sainte-Gemme, Sainte-Marie-Du-Lac-Nuisement, Saint-Just-Sauvage, Saint-Martin-D’ablois, Saint-Ouen-Domprot, Saint-Quentin-Le-Verger, Saint-Remy-En-Bouzemont-Saint-Genest-Et-Isson, Saint-Saturnin, Saint-Utin, Saron-Sur-Aube, Sompuis, Somsois, Suizy-Le-Franc, Talus-Saint-Prix, Troissy, Vandieres, Verneuil, Villers-Sous-Chatillon, Villevenard, Villiers-Aux-Corneilles, Vincelles, Vouarces;

Kanton Sezanne-Brie et Champagne: alle gemeenten;

Departement Haute-Marne (52):

Kantons Saint-Dizier-1, Saint-Dizier-3, Wassy: alle gemeenten;

Aingoulaincourt, Annonville, Bayard-Sur-Marne, Chamouilley, Chevillon, Cirfontaines-En-Ornois, Domblain, Echenay, Effincourt, Eurville-Bienville, Fays, Fontaines-Sur-Marne, Germay, Germisay, Gillaume, Lezeville, Magneux, Maizieres, Mertrud, Montreuil-Sur-Thonnance, Narcy, Noncourt-Sur-Le-Rongeant, Nully, Osne-Le-Val, Pansey, Paroy-Sur-Saulx, Poissons, Rachecourt-Sur-Marne, Roches-Sur-Marne, Sailly, Saint-Dizier, Saudron, Sommancourt, Thonnance-Les-Moulins, Tremilly, Troisfontaines-La-Ville, Valleret;

Delen van de gemeente: Epizon

Departement Meuse (55):

Arrondissement Bar-le-duc: alle gemeenten;

Ancemont, Aubreville, Baudremont, Belrain, Bonnet, Bouquemont, Bovee-Sur-Barboure, Boviolles, Brabant-En-Argonne, Brocourt-En-Argonne, Broussey-En-Blois, Chauvoncourt, Chonville-Malaumont, Clermont-En-Argonne, Courcelles-En-Barrois, Courouvre, Cousances-Les-Triconville, Dagonville, Dombasle-En-Argonne, Dompcevrin, Dugny-Sur-Meuse, Erneville-Aux-Bois, Fresnes-Au-Mont, Froidos, Futeau, Gimecourt, Grimaucourt-Pres-Sampigny, Heippes, Jouy-En-Argonne, Julvecourt, Koeur-La-Grande, Koeur-La-Petite, Lahaymeix, Landrecourt-Lempire, Laneuville-Au-Rupt, Lavallee, Le Claon, Le Neufour, Lemmes, Lerouville, Les Islettes, Les Paroches, Les Souhesmes-Rampont, Levoncourt, Lignieres-Sur-Aire, Longchamps-Sur-Aire, Marson-Sur-Barboure, Meligny-Le-Grand, Meligny-Le-Petit, Menil-Aux-Bois, Menil-La-Horgne, Naives-En-Blois, Nancois-Le-Grand, Neuville-En-Verdunois, Neuvilly-En-Argonne, Nicey-Sur-Aire, Nixeville-Blercourt, Osches, Pierrefitte-Sur-Aire, Rambluzin-Et-Benoite-Vaux, Rarecourt, Recicourt, Recourt-Le-Creux, Reffroy, Rupt-Devant-Saint-Mihiel, Saint-Andre-En-Barrois, Saint-Aubin-Sur-Aire, Saint-Joire, Sampigny, Saulvaux, Sauvoy, Senoncourt-Les-Maujouy, Sivry-La-Perche, Souilly, Thillombois, Treveray, Vadelaincourt, Vadonville, Ville-Devant-Belrain, Villeroy-Sur-Meholle, Ville-Sur-Cousances, Villotte-Sur-Aire, Void-Vacon, Woimbey;

Delen van de gemeenten: Bannoncourt, Belleray, Bislee, Boncourt-Sur-Meuse, Commercy, Dieue-Sur-Meuse, Euville, Han-Sur-Meuse, Maizey, Mecrin, Les Monthairons, Ourches-Sur-Meuse, Pagny-Sur-Meuse, Pont-Sur-Meuse, Saint-Mihiel, Sorcy-Saint-Martin, Tilly-Sur-Meuse, Troussey, Troyon, Verdun, Vignot, Villers-Sur-Meuse;

Departementen Seine-et-Marne (77), Hauts-de-Seine (92), Seine-Saint-Denis (93), Val-de-Marne (94) en de stad Parijs (75): alle gemeenten;

Departement Yonne (89):

Brannay, Champigny, Chaumont, Cheroy, Courtoin, Cuy, Dollot, Domats, Evry, Foucheres, Gisy-Les-Nobles, Jouy, La Belliole, Lixy, Michery, Montacher-Villegardin, Nailly, Piffonds, Pont-Sur-Yonne, Saint-Agnan, Saint-Martin-Du-Tertre, Saint-Serotin, Saint-Valerien, Savigny-Sur-Clairis, Vallery, Vernoy, Villeblevin, Villebougis, Villemanoche, Villenavotte, Villeneuve-La-Dondagre, Villeneuve-La-Guyard, Villeperrot, Villeroy, Villethierry, Vinneuf.

5.   Verband met het geografische gebied

De natuurlijke regio Brie, waar de “Brie de Meaux” vandaan komt en die zich gedeeltelijk uitstrekt over Ile-de-France en de Champagne tussen de dalen van de Marne en de Seine, wordt gekenmerkt door haar geschiktheid voor de productie van graanproducten en de ligging die een deel van de agglomeratie van Parijs omvat.

Hoewel het productiegebied van de “Brie de Meaux” zich tot buiten de natuurlijke regio Brie heeft uitgebreid, heeft zij haar geografische coherentie behouden. Het geografisch gebied van de BOB “Brie de Meaux” ligt in het stroomopwaarts liggende deel en het midden van het stroomgebied van de Seine en omvat de meeste beddingen van de zijrivieren van deze rivier (Loing, Yonne, Aube, Marne en hun zijrivieren). Het landschap van het geografisch gebied bestaat uit uitgestrekte plateaus. Door de ondoorlatendheid van de ondergrond dringt er geen water door en het landschap wordt gevormd door meerdere dalen.

De met löss bedekte plateaus zijn vruchtbaar en gunstig voor akkerbouw. De met klei bedekte hellingen van de bescheiden dalen zijn minder geschikt voor het verbouwen van graan en hebben graslanden die geschikt zijn voor begrazing, net als onder in de dalen.

Van oudsher werden de plateaus gebruikt voor het verbouwen van graan en vond de veeteelt plaats in de dalen en op de hellingen, waar zich de plaats Meaux bevindt.

In de 18e eeuw raadden de landbouwkundigen aan om het braakland in de rotatie (gebruik uit het drieslagstelsel) te vervangen door het verbouwen van peulvruchten op een tijdelijk grasland. Dit gebruik had niet alleen gunstige gevolgen voor de graanproductie, maar maakte het ook mogelijk om grote hoeveelheden voer voor de dieren te produceren.

Vanaf dat moment gingen sommige graanteeltbedrijven in de Brie over op polycultuur-veehouderij. De regio Brie werd daarom geen gespecialiseerd veehouderijgebied, omdat het bijzondere van het systeem van de regio was dat de veehouderij werd opgenomen in een rotatie die was gericht op de graanproductie. Het stro dat voortkwam uit deze omvangrijke graanproductie werd gebruikt als strooisel voor de koeien.

Met de ontwikkeling van de alcohol- en suikerindustrie werd ook de productie van suikerbieten een belangrijk onderdeel van de polycultuur in de regio Brie. De bijproducten werden gegeten door het vee, wat werd beschouwd als de beste methode om alles wat de boerderijen produceerden en wat niet kon worden verkocht te benutten.

In het voer van de veestapel was daarom een groot aantal bijproducten van granen (stro, kaf en zemelen) terug te vinden, maar ook koeken en bieten.

De vanzelfsprekende bestemming van het productieoverschot aan melk was de verwerking tot kaas, daar de regio Brie al bekendstond op dit gebied en dankzij de nabijheid van Parijs een afzetmarkt had.

De Brie werd gemaakt op de boerderijen en de grootte van de vormen kwam overeen met de hoeveelheid melk die beschikbaar was op het bedrijf. Aan het eind van de 19e eeuw werd het gebruik van stremsel, dat tot op dat moment enigszins willekeurig was, beter beheerst en werd de technologie specialistischer: de “Brie de Meaux” van groot formaat met een technologie met wrongel en stremsel en kleinere kazen met een melkzuurtechnologie.

De makers profiteerden eveneens van het werk van Emile Duclaux en van Georges Roger die in 1897 voor het eerst penicillium candidum isoleerde uit een brie en die de Roger-methode voor het toevoegen van bepaalde giststoffen aan de kaas verbeterde.

Dankzij de nabijheid van Parijs en de verbetering van de vervoersomstandigheden richtte een deel van de melkproducenten uit de regio Brie zich op de verkoop van consumptiemelk en verse producten. Vanaf halverwege de 19e eeuw profiteerden de rijpingsbedrijven van het verbeterde wegennet en van de aanleg van spoorwegen voor de levering van hun producten, maar ook om ongerijpte, “verse, gezouten” kazen te kopen die in het oostelijke deel van het Bekken van Parijs werden gemaakt ter compensatie van de productiedaling in de Seine en de Marne. Ze rijpten deze kazen en verkochten ze als “Brie de Meaux”.

Dankzij de stremseltechnologie kon een coherente wrongel worden verkregen die goed kon worden vervoerd, terwijl een wrongel door melkzuurbacteriën in het “verse, gezouten” stadium brokkeliger en kwetsbaarder is. De kaasproductie ontwikkelde zich in de departementen Marne, Haute-Marne en Meuse.

Deze knowhow wordt vandaag de dag nog altijd gebruikt: de melk die in het geografisch gebied wordt geproduceerd en relatief weinig vet en veel eiwitten bevat, is zeer geschikt om kaas van te maken.

De bereidingstechniek is niet veel veranderd: er wordt een flinke hoeveelheid stremsel toegevoegd, zodat de wrongel snel wordt gevormd (wrongel op basis van stremsel). De wrongel wordt snel en handmatig versneden en in de vorm geschept met behulp van een brieschep.

De “Brie de Meaux” is een zachte kaas van rauwe koemelk met een schimmelkorst.

De kaas wordt gemaakt in cilindervormige vormen met een diameter van 36 tot 37 centimeter en heeft een ronde, platte vorm.

Na een rijping van vier weken heeft de “Brie de Meaux” een ietwat zoutige, licht bittere melksmaak. De kaas rijpt tussen de vier en zes weken rustig vanaf de korst tot aan het binnenste, waarbij de breekbare consistentie soepel wordt. Het aroma ontwikkelt zich geleidelijk. Na zes tot acht weken is de kaas tot in het binnenste gerijpt en heeft deze een soepele consistentie; de kaas heeft een subtiel aroma van crème, boter en hazelnoot.

In deze regio die is gericht op de graanproductie gebruiken de bedrijven van het type polycultuur-veehouderij leguminosen, bieten en verschillende afgeleide producten van bieten en granen die lokaal beschikbaar zijn om hun veestapel te voeden. Dit rantsoen op basis van bijproducten zorgt voor een melk die relatief weinig vet en veel eiwitten bevat en dus geschikt is om kaas van te maken. Bovendien zorgt het feit dat de koeien op stro verblijven ervoor dat er een ecosysteem van micro-organismen in stand kan worden gehouden die invloed hebben op de natuurlijke flora van de rauwe melk. De “Brie de Meaux” dankt zijn specifieke kenmerken immers niet alleen aan de voorwaarden voor het voer van de koeien, maar ook aan het exclusieve gebruik van rauwe melk waarvoor specifieke knowhow vereist is die de makers in het geografisch gebied verder hebben verbeterd en behouden.

Deze knowhow is oorspronkelijk ontwikkeld op boerderijen die bereidingsmethoden hanteerden waarvoor eenvoudig materiaal en weinig tijd nodig was en onderscheidt zich voornamelijk door de beheersing van het stremsel waarmee een stevige wrongel kan worden verkregen die geschikt is voor het maken van kazen in grote vormen, het versnijden dat is aangepast aan de kenmerken van de wrongel en het gebruik van de brieschep om de vormen te vullen. Omdat dit type wrongel van nature uitlekt zonder dat deze fijngesneden hoeft te worden, wordt de wrongel grof versneden en vervolgens handmatig met de brieschep in dunne lagen in de vorm geschept.

De specifieke aroma’s van de “Brie de Meaux” kunnen vrijkomen dankzij de verzorging en de behandeling van de kaas, vanaf het droogzouten en tijdens de hele rijping.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 6, lid 1, tweede alinea, van de onderhavige verordening)

https://extranet.inao.gouv.fr/fichier/CDCBrieMeaux190320.pdf


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/54


Aankondiging betreffende de toepasselijkheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU

Opschorting van de termijn voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen

(2020/C 64/14)

Op 6 juni 2019 heeft de Commissie een verzoek ontvangen uit hoofde van artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (1). De eerste werkdag volgend op de ontvangst van dat verzoek was 7 juni 2019 en de oorspronkelijke termijn waarover de Commissie beschikte om een besluit over dit verzoek te nemen, bedroeg 105 werkdagen.

Dat verzoek, dat door Elta Courier S.A. is ingediend, betreft koeriersdiensten in Griekenland. De desbetreffende aankondiging is bekendgemaakt in PB C 53 van 17 februari 2020, blz. 8.

Overeenkomstig bijlage IV, punt 2, bij Richtlijn 2014/25/EU kan de Commissie de lidstaat of de betrokken aanbestedende instantie of de bevoegde onafhankelijke nationale instantie of elke andere bevoegde nationale instantie verzoeken alle nodige informatie te verstrekken of binnen een passende termijn de verstrekte informatie aan te vullen of te verduidelijken. Op 26 augustus 2019 heeft de Commissie de nationale instanties verzocht uiterlijk op 9 september 2019 aanvullende informatie te verstrekken. Op 6 september 2019 heeft de Commissie Elta Courier verzocht uiterlijk op 13 september 2019 aanvullende informatie te verstrekken.

In geval van late of onvolledige antwoorden wordt de oorspronkelijke termijn opgeschort voor de periode tussen het verstrijken van de in het verzoek om informatie gestelde termijn en de ontvangst van de volledige en juiste informatie.

De officiële termijn verstrijkt derhalve 40 werkdagen na de ontvangst van de volledige en juiste informatie.


(1)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).


27.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/55


Aankondiging betreffende een verzoek uit hoofde van artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU

Verzoek van een lidstaat

(2020/C 64/15)

Op 19 december 2019 heeft de Commissie een verzoek ontvangen uit hoofde van artikel 35 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (1). De eerste werkdag volgende op de ontvangst van het verzoek is 20 december 2019.

Dit verzoek, dat is ingediend door het Koninkrijk Denemarken, heeft betrekking op pakketdiensten in Denemarken van bedrijf naar consument. Bij artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU is het volgende bepaald: “Deze richtlijn is niet van toepassing op opdrachten voor in de artikelen 8 tot en met 14 bedoelde activiteiten indien de lidstaat of de aanbestedende instantie die het verzoek krachtens artikel 35 heeft ingediend, kan aantonen dat de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend, rechtstreeks blootstaat aan concurrentie op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is; de richtlijn is evenmin van toepassing op prijsvragen die in dat geografische gebied voor de uitoefening van een dergelijke activiteit worden uitgeschreven.”. De eventuele beoordeling, in het kader van Richtlijn 2014/25/EU, of er sprake is van rechtstreekse concurrentie, doet geen afbreuk aan de volledige toepassing van het mededingingsrecht.

De Commissie beschikt vanaf de hierboven genoemde werkdag over een termijn van 90 werkdagen om een besluit over dit verzoek te nemen. Deze termijn loopt dus af op 11 mei 2020.

Krachtens artikel 35, lid 5, van Richtlijn 2014/25/EU worden latere verzoeken betreffende dezelfde sector of activiteit in Denemarken die vóór het verstrijken van de voor dit verzoek geopende termijn zijn ingediend, niet als nieuwe procedures beschouwd, maar worden zij in het kader van dit verzoek behandeld.


(1)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).