ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 47

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
11 februari 2020


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

RESOLUTIES

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

2020/C 47/01

Resolutie over de bijdrage van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2020 en daarna

1

2020/C 47/02

Resolutie over de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië: de EU moet haar geloofwaardigheid behouden en geostrategische belangen blijven beschermen

15

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

2020/C 47/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over blockchain en de eengemaakte EU-markt: volgende stappen?  (initiatiefadvies)

17

2020/C 47/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zorgen voor een inclusieve overgang naar een gedigitaliseerde spoorwegsector  (initiatiefadvies)

23

2020/C 47/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Niemand uitsluiten bij de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030  (initiatiefadvies)

30

2020/C 47/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van het handels- en investeringsbeleid van de EU bij het verbeteren van haar economisch presteren  (initiatiefadvies)

38

2020/C 47/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een constructievere rol voor het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving (verkennend advies)

50

2020/C 47/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over blauwe bio-economie (verkennend advies)

58


 

III   Voorbereidende handelingen

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

2020/C 47/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Vertrouwen kweken in mensgerichte kunstmatige intelligentie  (COM(2019) 168 final)

64

2020/C 47/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over  het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren  (COM(2019) 330 final — 2019/00152 (COD))  en  het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)  (COM(2019) 331 final — 2019/00151 (COD))

69

2020/C 47/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader  [COM(2019) 192 final — 2019/0096 (CNS)]

76

2020/C 47/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de Europese Unie  (COM(2019) 12 final)

81

2020/C 47/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Voortgang van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector (COM(2018) 811 final)

87

2020/C 47/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie (COM(2019) 190 final)

92

2020/C 47/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Samen een succes maken van de energie-unie en van klimaatactie — De grondslag voor een geslaagde energietransitie  [COM(2019) 285 final]

98

2020/C 47/16

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 573/2014/EU betreffende nauwere samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s)  (COM(2019) 620 final)

105

2020/C 47/17

ADVIES van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het economisch beleid van de eurozone (2019) (vervolgadvies)  [COM(2018) 759 final]

106

2020/C 47/18

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (vervolgadvies) [COM(2018) 770 final]

113


 

Rectificaties

2020/C 47/19

RECTIFICATIES Rectificatie van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad — Naar een efficiëntere en meer democratische besluitvorming voor het energie- en klimaatbeleid van de EU (COM(2019) 177 final) ( PB C 14 van 15.1.2020 )

120


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

RESOLUTIES

Europees Economisch en Sociaal Comité

11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/1


Resolutie over de bijdrage van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2020 en daarna

(2020/C 47/01)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 30 en 31 oktober 2019 gehouden zitting (vergadering van 30 oktober) de volgende resolutie met 170 stemmen vóór en 5 tegen, bij 9 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1.

In algemene zin zullen vier grote trends de kern moeten vormen van de politieke prioriteiten in de nieuwe mandaatsperiode: digitalisering, klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit, demografie en globalisering. Deze belangrijke trends veranderen de manier waarop wij leven en werken. Ze bieden grote kansen, maar brengen ook nieuwe uitdagingen met zich mee (1). De belangrijkste kwestie is echter de omvang en de snelheid van de veranderingen.

1.2.

De EU en haar lidstaten zetten zich sterk in voor de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de Overeenkomst van Parijs (2) en voor het bevorderen van de uitvoering hiervan op mondiaal niveau door het volledige scala aan externe maatregelen te benutten. Bovendien hebben de EU en twintig lidstaten ter gelegenheid van de CoP24 in december 2018 de Verklaring van Silezië over solidariteit en rechtvaardige overgang (3) ondertekend. In deze verklaring benadrukken zij dat het essentieel is om het sociale aspect van de overgang naar een koolstofarme economie in aanmerking te nemen met het oog op de maatschappelijke aanvaarding van de veranderingen die plaatsvinden.

1.3.

De eengemaakte markt blijft een van de belangrijkste instrumenten voor de Europese integratie. Een vernieuwing ervan zou Europa ten goede komen omdat die zou leiden tot meer duurzaamheid en samenhang. Zo biedt de digitale eengemaakte markt veel kansen en deze markt moet dan ook verder worden ontwikkeld om het concurrentievermogen van de EU te waarborgen. Dat kan door een gunstig klimaat te scheppen voor nieuwe vormen van ondernemingen die op deze markt ontstaan. Tegelijkertijd moet de EU ervoor zorgen dat deze nieuwe ondernemingsvormen duurzaam zijn, hun activiteiten in Europa opschalen en hier blijven.

1.4.

We moeten op alle niveaus gelijktijdig optreden en dynamische maatregelen nemen om dringende economische, sociale en milieu-uitdagingen aan te pakken. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat duurzame ontwikkeling daarom een centrale plaats moet innemen in de toekomst van Europa (4) en verzoekt om een overkoepelende EU-strategie voor 2050 voor duurzaamheid bij de uitvoering van de Agenda 2030 van de VN (5). Deze paradigmaverschuiving vereist veranderingen op het gebied van a) governance, d.w.z. dat er speciale governancemechanismen nodig zijn om dringende problemen sneller aan te pakken en complexe kwesties op te lossen. De rol van dergelijke mechanismen zou bestaan in het verbinden van de niveaus van de EU en de lidstaten, niet in het vervangen van maatregelen op deze afzonderlijke niveaus; b) het integreren van de SDG’s in de EU-procedures op het gebied van sociaal-economische monitoring en begrotingsbeleid. In dit opzicht zouden er in het Europees Semester nieuwe, verbeterde, meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren kunnen worden opgenomen om alle aspecten en beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te monitoren en te volgen, evenals de 17 SDG’s.

1.5.

Wat de sociale dimensie betreft, kan de EU trots zijn op haar sociale model wanneer dit wordt vergeleken met andere delen van de wereld. De sociale successen en vooruitgang in Europa kunnen echter niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. In 2017 bevestigde de EU haar inzet voor de Europese pijler van sociale rechten (EPSR). De uitvoering van de EPSR en de daarbij gevolgde koers zijn van groot belang om te zorgen voor samenhangende en wederzijds versterkende EU- en nationale beleidsvorming teneinde een nieuwe consensus over een duurzame economische en sociale strategie te bereiken, zodat de verbintenis kan worden nagekomen om via evenwichtige economische groei en sociale vooruitgang te streven naar meer welzijn voor de burgers (6).

1.6.

De EU moet haar beleid en acties ter waarborging van gendergelijkheid en andere vormen van gelijkheid verbeteren en ervoor zorgen dat alle mensen die met meerdere vormen van discriminatie worden geconfronteerd gelijke kansen hebben in de samenleving.

1.7.

Met het oog op nieuwe en bestaande sociale, economische en milieuprioriteiten verzoekt het EESC om een ambitieuze en meer doelgerichte EU-begroting waaruit de bereidheid blijkt om de uitdagingen voor de EU aan te pakken en aan te grijpen als kansen en de EU daarmee een nieuw project in handen te geven. Het EESC vraagt derhalve om een geschiktheidscontrole van het meerjarig financieel kader (MFK).

1.8.

De structurele en regelmatige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de civiele dialoog zijn essentieel bij de bevordering van duurzaamheid in alle dimensies — de economische, sociale en milieudimensie — en er moet een duidelijk mandaat worden geboden voor de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de strategie. Het EESC is verheugd over de nieuwe impuls voor de Europese democratie, zoals voorgesteld door de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, en is bereid zijn rol ten volle te spelen bij de voorgestelde conferentie over de toekomst van Europa.

1.9.

De sociale dialoog moet een centrale rol blijven spelen bij het ontwerpen en uitvoeren van arbeidsmarktbeleid en maatregelen die ondernemingen en werknemers op doeltreffende wijze ondersteunen. Gezien de aanzienlijke uitdagingen die gepaard gaan met een eerlijke overgang op een groene economie en duurzame groei is de betrokkenheid van de sociale partners van groot belang om rekening te houden met relevante informatie en om te zorgen voor overeenstemming over maatregelen. De sociale dialoog en collectieve onderhandelingen zijn een voorwaarde voor eerlijke transities, betere banen en een fatsoenlijk inkomen en voor het bestrijden van sociale dumping.

1.10.

Het EESC steunt eerlijke belastingheffing en de bestrijding van fraude, belastingontduiking, witwassen van geld en de financiële praktijken van belastingparadijzen. De EU-instellingen, overheden en het bedrijfsleven moeten zich er gezamenlijk voor inspannen dat er efficiënte mechanismen worden ingevoerd, zoals de twee richtlijnen ter bestrijding van belastingontwijking.

1.11.

Het werkprogramma van de Commissie voor 2020 en de voorgestelde prioriteiten en activiteiten zullen derhalve vereisen dat de doelstellingen, standpunten en werkmethoden van de Commissie worden aangepast. Al haar interne en externe beleid moet samenhangend zijn en aansluiten op de SDG’s, zodat terdege rekening wordt gehouden met efficiëntie, subsidiariteit, evenredigheid en duurzaamheid.

1.12.

Om concrete voorstellen te doen voor het werkprogramma van de Commissie voor 2020 heeft het EESC rekening gehouden met de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, zoals in juli 2019 gepresenteerd door de nieuwe voorzitter van de Commissie (7).

1.13.

De op 10 september gepresenteerde nieuwe samenstelling van de Commissie weerspiegelt de prioriteiten en ambities die zijn uiteengezet in deze politieke beleidslijnen en is gestructureerd rond de noodzaak om de veranderingen op het gebied van klimaat, technologie en demografie aan te pakken die onze manier van leven en werken veranderen.

2.   Onze economische basis ontwikkelen: het Europese model voor de toekomst — bevordering van aanhoudende, inclusieve en duurzame economische ontwikkeling, een vernieuwde eengemaakte markt, volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen

2.1.

Er is duidelijk behoefte aan een nieuwe Europese economische strategie: een positief verhaal voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese economie in de wereld waarmee de EU beter bestand is tegen economische schokken en haar economische model in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzamer wordt, om op die manier alle Europeanen weer vertrouwen, stabiliteit en gedeelde welvaart te geven. Voortbouwend op de vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt kan deze strategie de basis leggen voor de verdere economische, budgettaire, financiële, sociale en politieke integratie die nodig is om de in artikel 3 VEU geformuleerde doelstellingen van de Europese eengemaakte markt en de economische en monetaire unie te verwezenlijken.

2.2.

De EU kan uitsluitend worden gebaseerd op een gedegen economische en een krachtige sociale en ecologisch duurzame strategie. Ten aanzien van de milieudimensie moet ervoor worden gezorgd dat de “grenzen van onze planeet”worden geëerbiedigd en dat de natuurlijke hulpbronnen niet uitgeput raken, zodat het duurzame gebruik van deze hulpbronnen op de lange termijn mogelijk blijft en de biodiversiteit op doeltreffende wijze wordt beschermd (8). Het bedrijfsleven is een motor achter maatschappelijke en milieuontwikkelingen en duurzaam concurrentievermogen. Europese bedrijven zijn bereid hun rol te spelen en hun verantwoordelijkheden op zich te nemen, samen met hun werknemers en belanghebbenden. Europa heeft een toekomstgericht bedrijfsklimaat nodig waarvan maatschappelijke en milieuaspecten integrerend deel uitmaken en dat mogelijkheden en ondersteunende voorwaarden schept voor zakendoen, zodat bedrijven op doeltreffende wijze duurzaam kunnen groeien en daarmee welvaart kunnen creëren, die vervolgens kan worden herverdeeld. Dit kan ook de vorm aannemen van meer hoogwaardige banen, betere carrièremogelijkheden en afdwingbare rechten.

2.3.

De eengemaakte markt vormt, in al zijn economische, sociale en milieudimensies, de kern van de Europese integratie en levert een grote bijdrage aan de Europese sociale markteconomie. Die eengemaakte markt moet echter volledig worden voltooid, vernieuwd en aangepast om een digitale eengemaakte markt te worden. De nadruk moet daarbij liggen op het scheppen van een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van nieuwe ondernemingsvormen (waaronder nieuwe economische modellen), digitalisering en innovatie alsmede grensoverschrijdende kansen. De werking van de eengemaakte markt moet worden verbeterd en er moet absoluut naar worden toegewerkt dat deze verder wordt geïntegreerd. In dit verband moet de eengemaakte markt in staat zijn om duurzame economische ontwikkeling en innovatie te genereren, investeringen aan te trekken, ondernemers te ondersteunen en het duurzame concurrentievermogen van de bedrijven op geglobaliseerde markten te bevorderen. Het is echter ook belangrijk te erkennen dat de positieve effecten van de eengemaakte markt niet gelijkmatig zijn verdeeld en dat niet alle burgers in staat zijn om van de bijbehorende welvaart te profiteren (9).

2.4.

Wat de macro-economische vooruitzichten betreft, is de onzekerheid niet verminderd. De verwachte uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de spanningen tussen de Verenigde Staten en China dreigen de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid in de nabije toekomst nog steeds negatief te beïnvloeden. Volgens de economische zomerprognose van de Europese Commissie hebben enkele landen, ondanks een laag werkloosheidspercentage ten opzichte van de afgelopen twee decennia, de werkgelegenheidsniveaus van voor de crisis nog niet bereikt. Verwacht wordt dat het bbp in de Europese Unie dit jaar slechts met 1,4 % zal groeien en in de eurozone met 1,2 % (10). Het EESC vreest dat de dreigende verslechtering van de economische vooruitzichten voor de eurozone binnen afzienbare tijd wel eens zou kunnen uitmonden in een nieuwe sociaal-economische crisis, met alle enorme aanpassingsproblemen van dien (11). Om het risico op een nieuwe recessie te vermijden, is een uitbreidende begrotingsoriëntatie (positieve budgettaire koers) nodig die vergezeld gaat van een monetair beleid met een vergelijkbare benadering. Vooral in de lidstaten die grote overschotten hebben op hun betalingsbalans en een begroting hebben die in evenwicht is of overschotten vertoont, moeten de begrotingsmiddelen aanzienlijk worden verhoogd.

2.5.

Aan bbp-groei kan niet worden afgemeten hoe het gesteld is met het welzijn van de meeste burgers, de aantasting van het milieu en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Daarom moeten maatregelen voor maatschappelijk welzijn en duurzaamheid worden ontwikkeld met een geschiktere reeks indicatoren die de daadwerkelijke mate van de economische gevolgen op de lange termijn weerspiegelt. Wanneer uitsluitend wordt verwezen naar het bbp zal beleid tot stand worden gebracht dat alleen rekening houdt met de economische impact ervan. Het is derhalve noodzakelijk om het referentiekader uit te breiden met maatschappelijke en milieu-indicatoren, teneinde echte duurzame hervormingen te ontwikkelen. Het is essentieel dat deze indicatoren ook verenigbaar zijn met de SDG’s van de VN (12).

2.6.

Grote sociale ongelijkheden in en tussen de lidstaten en in regio’s en territoriale onevenwichtigheden tussen landelijke en stedelijke gebieden blijven belangrijke punten van zorg. Ook wanneer we kijken naar welvaart zien we duidelijk grote ongelijkheden. In dit verband is het EESC verheugd over het prioritaire onderwerp “een economie van welzijn”van het Finse voorzitterschap van de Raad en stemt het ermee in dat het beperken van ongelijkheden een beleidsprioriteit moet zijn. Het concept van een welzijnseconomie moet ook worden geïntegreerd in toekomstig EU-beleid en verdient een belangrijkere plek in de duurzame en economische besluitvorming.

2.7.

De EU heeft te maken met een snel veranderende geopolitieke en economische situatie, toenemende maatschappelijke en sociale polarisatie, een steeds grotere rol van digitalisering en technologie in alle aspecten van het leven, evenals met klimaatverandering en andere uitdagingen op milieugebied. Om deze kwesties aan te pakken is de industriële transformatie van de EU cruciaal, waarbij volledig rekening moet worden gehouden met de wereldwijde SDG’s, die een belangrijk mondiaal kader vormen voor rechtvaardige en duurzame economische ontwikkeling.

2.8.

In dit verband moet meer aandacht worden geschonken aan sociale en werkgelegenheidskwesties waar jongeren mee te maken hebben, met name binnen de discussie over de toekomst van werk. Deze kwesties hebben onder meer betrekking op digitalisering, platformwerk, versnippering en flexibilisering van de arbeidsmarkt, en treffen vooral jongeren.

2.9.

Demografische veranderingen zullen de diepere oorzaak vormen van de meest voor de hand liggende problemen waarmee onze Unie en haar lidstaten op middellange termijn zullen worden geconfronteerd. Uit demografische ontwikkelingen blijkt dat Europa de integratie van vrouwen, oudere en jongere werknemers, personen met een handicap en migranten op de arbeidsmarkt zal moeten verbeteren. Een dynamischer, efficiënter en doeltreffender arbeidsmarktbeleid is nodig om hun talent, vaardigheden en ondernemerschapspotentieel te kunnen benutten en om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardige banen. Hierbij is het zaak dat er gezorgd wordt voor toereikende stelsels voor sociale bescherming en dat werklozen weer snel aan de slag worden geholpen met stabiele arbeidsovereenkomsten en arbeidsvoorwaarden.

2.10.

Investeren in mensen en in sociale duurzaamheid kan bijdragen tot het aanpakken van deze gemeenschappelijke uitdagingen. Verbeteringen in arbeidsmarktinstanties (d.w.z. een actief arbeidsmarktbeleid, een efficiëntere rol voor ODA’s (13)) zouden in principe moeten resulteren in betere economische en sociale voorwaarden voor meer Europeanen. Om de bovengenoemde uitdagingen aan te pakken, verzoekt het EESC onder meer om doeltreffendere, efficiëntere en duurzamere stelsels voor sociale bescherming. In dit opzicht is een doeltreffender beleidsoptreden van de Europese Unie en haar lidstaten mogelijk.

2.11.

Dit optreden kan worden gericht op een belofte om de pijler van sociale rechten uit te voeren. Deze in de interinstitutionele proclamatie uiteengezette belofte is onder meer gebaseerd op de beginselen van duurzame groei en de bevordering van economische en sociale vooruitgang, naast die van samenhang en convergentie, alsmede de diversiteit van nationale stelsels en de belangrijke rol van de sociale partners (14).

2.12.

De EU moet bovendien een voortrekkersrol vervullen bij de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, waarbij zij in de eerste plaats moet erkennen dat binnenlandse middelen voornamelijk worden gegenereerd door economische groei, die op alle niveaus wordt ondersteund door gunstige omstandigheden, en in de tweede plaats dat particuliere commerciële activiteiten, de ervaring en creativiteit van werknemers, investeringen en innovatie belangrijke drijvende krachten achter ontwikkeling zijn (15).

2.13.

De sociale dialoog is een onmisbaar instrument gebleken om de beleidsvorming en wetgeving van de EU te verbeteren, om op wetgeving te anticiperen of om hiervoor een alternatief aan te dragen, en om de sociale legitimiteit ervan te versterken. De sociale dialoog kan ook een instrument zijn om de agenda voor duurzame ontwikkeling te implementeren.

2.14.

Tijdens de financiële en economische crises speelde de ECB een stabiliserende rol. Het EESC stelt voor om de rol van de ECB als de kredietverstrekker in laatste instantie te verankeren. We worden echter nog steeds geconfronteerd met zorgwekkende economische ontwikkelingen, zoals een beperkt investeringsniveau ondanks een relatief expansief monetair beleid of het feit dat banken middelen bij de ECB deponeren zelfs wanneer sprake is van een negatieve rente. Omdat we verdere financiële of economische crises nog steeds niet kunnen uitsluiten, moet de nieuwe Commissie maatregelen uitvoeren om de EU-economie minder kwetsbaar voor crises en weerbaarder te maken. Bovendien moet de nieuwe Commissie maatregelen invoeren om de financiële markten te stabiliseren en met name de vraagzijde van de economie te versterken om verdere crises te voorkomen. Een strenge toepassing van de begrotingsregels verzwakt de economische ontwikkeling, met name in de huidige ambigue situatie. Het EESC beveelt nogmaals aan de gouden regel uit te voeren (16).

Voorstellen:

In de Agenda 2030 van de VN worden 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) geformuleerd; de EU heeft zich ertoe verbonden om die tegen 2030 te verwezenlijken. Het EESC verzoekt om een overkoepelende EU-strategie voor 2050 voor duurzaamheid bij de uitvoering van de Agenda 2030 van de VN die wordt gegarandeerd door een ambitieuze EU-begroting, en is van mening dat de uitvoering van de EPSR hiertoe zal bijdragen (17).

Een nieuwe Europese eengemaakte markt en industriële beleidsstrategie ter ontwikkeling van een duurzame sociale markteconomie moeten ervoor zorgen dat Europa het voortouw neemt op het gebied van technologie, innovatie en duurzaamheid door:

de eengemaakte markt te vernieuwen, te hervormen en te voltooien via de herziening van belangrijke richtlijnen, teneinde een gunstig klimaat te scheppen voor ondernemingen, waaronder kleine en middelgrote bedrijven en diverse nieuwe soorten ondernemingen (die bijv. zijn gebaseerd op nieuwe economische modellen of de sociale economie), alsmede voor innovatie en de ontwikkeling van vaardigheden. Hierbij hoort ook de herziening van mobiliteitsregelingen en andere grensoverschrijdende mogelijkheden en met name van de eengemaakte markt voor diensten;

rekening te houden met het steeds grotere belang van de sociale economie voor de bevordering van inclusieve en duurzame economische ontwikkeling, en met de sociale dimensie van de EU. Het EESC beschouwt een gunstig ecosysteem (met gepaste EU-financiering) voor de sociale economie als een belangrijke doelstelling die in het werkprogramma van de Commissie aan bod zou moeten komen (18);

de randvoorwaarden voor een echte digitale transformatie en een digitale eengemaakte markt te scheppen om Europa zijn wereldwijde duurzame concurrentievermogen terug te laten winnen en duurzame groei en banen te creëren, en een Europese visie te formuleren op bijvoorbeeld de ontwikkeling van ethische KI en robotica. Europa heeft een alomvattende transitie nodig om de meest dynamische digitale regio ter wereld te worden — gezien de kansen van nieuwe technologieën die de samenleving transformeren, zoals blockchain, en de mondiale aard van de digitale economie en de bedrijfsintegratie in wereldwijde waardeketens (19) — zodat het een gunstig klimaat kan creëren voor innovatie, ondernemerschap, het scheppen van hoogwaardige, goedbetaalde, productieve en milieuvriendelijke banen, en een reële economie kan aanzwengelen die iedereen ten goede komt (20). Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verwerving van digitale vaardigheden in verband met de verdere ondersteuning van STEM en leerlingstelsels. Onderwijsstelsels moeten indien nodig worden hervormd om te zorgen dat deze onder meer op digitaal gebied geschikt zijn en de investeringen in onderwijsstelsels moeten worden verbeterd (21);

de ondersteuning van de transformatie van de Europese arbeidsmarkt voort te zetten, terwijl tegelijkertijd de goede werking, rechtvaardigheid en veiligheid ervan wordt gewaarborgd (22). Het EESC beveelt aan maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat alle werknemers in de EU, ook zij die nieuwe vormen van werk verrichten, voor alle werkgerelateerde aspecten komen te vallen onder de beschermende wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk (23) en kunnen profiteren van de beste technologieën om de gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren en ongevallen te voorkomen, met inachtneming van de mogelijke gevolgen hiervan voor de privacy en het controleren van prestaties (24);

te garanderen dat een recht op een leven lang leren voor iedereen op de EU-agenda staat, met bijzondere aandacht voor de verwerving van digitale vaardigheden. De nationale onderwijs-, opleidings- en leerlingstelsels moeten verder worden ontwikkeld, waarbij de nadruk moet liggen op STEM (wetenschap, technologie, techniek en wiskunde) en duale systemen. Deze zullen leiden tot een betere afstemming op de behoeften van de arbeidsmarkt en zullen mensen in staat stellen vaardigheden te verwerven en zich te laten omscholen en bijscholen om de gevolgen van de digitale revolutie, klimaatverandering en sociale en maatschappelijke demografische ontwikkelingen te verzachten (25);

een samenhangende beleidsmix van macro-economisch, industrieel, sectoraal en arbeidsmarktbeleid voor te stellen om de Europese economie te vergroenen (26). Doel hiervan is de werking van de volledige toeleveringsketen te verbeteren en langs die keten fatsoenlijke banen te creëren, waarbij op grote schaal werkgelegenheid wordt geschapen. Hiertoe moet het potentieel voor het creëren en bevorderen van hoogwaardige groene en productieve banen worden benut, door een agenda voor groene en duurzame groei vast te stellen en initiatieven uit te voeren om ondernemingen, en met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, in staat te stellen de SDG’s op te nemen in hun bedrijfsstrategie.

Het Europees Semester, het kader voor economische governance van de EU, heeft enige aandacht voor werkgelegenheid en sociale prestaties, maar weinig oog voor de gevaren van de klimaatverandering en de vorderingen van de EU bij het bereiken van de doelen van Parijs, zoals gerapporteerd in de jaarlijkse groeianalyse 2019. Het EESC pleit derhalve voor een toekomstgerichte EU-strategie voor duurzame ontwikkeling voor 2050, die wordt opgenomen in een duurzameontwikkelingscyclus, op basis van meetbare en aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren en -streefdoelen (27), teneinde echte duurzame hervormingen te ontwikkelen.

Het sociaal scorebord is een nuttig instrument gebleken, maar kan worden verbeterd. De 14 indicatoren van het scorebord en de subindicatoren ervan (35 in totaal) zouden in overleg met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld voortdurend tegen het licht moeten worden gehouden om het scorebord aan te passen aan de beleidsdoelstellingen en de veranderende sociaal-economische omstandigheden in Europa.

Het EESC is van mening dat de onderstaande elementen belangrijk zijn om in een actieprogramma te worden opgenomen te verbetering van de schokbestendigheid (28):

de financiële stabiliteit versterken: de financiële capaciteit van het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) verhogen, een Europees belastingbeleid bevorderen dat fiscale harmonisatie omvat, de fiscale toereikendheid van de lidstaten bevorderen en doeltreffende mechanismen opzetten om belastingfraude te bestrijden;

de economische en monetaire unie voltooien door de doelstellingen van de ECB uit te breiden, een gemeenschappelijke Europese schatkist op te zetten die beschikt over de capaciteit om obligaties uit te geven, en de governance van de eurozone te verbeteren en te democratiseren;

de productiviteit van de Europese economieën verhogen door aandacht te geven aan sleutelfactoren zoals investeringen (van overheid en bedrijfsleven), onderzoek, ontwikkeling, onderwijs en beroepsopleiding, verbetering van het bestuur van ondernemingen en de participatie van werknemers;

arbeidsmarkten en kwaliteit van de werkgelegenheid: collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog versterken, ervoor zorgen dat automatische stabilisatoren doeltreffend werken en een Europese werkloosheidsverzekering creëren (als aanvulling op nationale regelingen), en meer en beter actief werkgelegenheidsbeleid ontwerpen, ondersteund door een nieuwe rol voor de ODA’s;

de sociale samenhang bevorderen door de EPSR te ontwikkelen en toe te passen, met adequate en gerichtere financiering, en door middel van de sociale dialoog;

een gunstig klimaat helpen bevorderen voor bedrijfsactiviteiten en -investeringen door de financiering van bedrijven te verbeteren en dringend werk te maken van de voltooiing van de kapitaalmarktenunie (KMU) en de bankenunie, met inbegrip van een Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS);

het bestrijden van langdurige werkloosheid en het herintegreren van gedesillusioneerde personen is ook een belangrijk beleidsgebied waarop dringend gerichte maatregelen nodig zijn. Het EESC steunt minimumvereisten voor werkloosheidsverzekeringen in termen van het netto herplaatsingspercentage, de dekkingsperiode en het niveau van dekking, evenals de opleiding en ondersteuning van mensen die hun baan kwijtraken.

Het is absoluut cruciaal dat het publieke en particuliere investeringstekort wordt weggewerkt, met als doel de investeringsniveaus op de korte termijn van 2007 te bereiken (22,5 % van het bbp in de EU, ten opzichte van de huidige 20,5 %; beide percentages zijn nog steeds aanzienlijk lager dan die van China en de VS). Daarom moeten overheidsinvesteringen en het bevorderen van particuliere investeringen behoren tot de belangrijkste prioriteiten van het begrotingsbeleid, naast een hervormingsproces om het bedrijfsklimaat te verbeteren. Dat proces moet gepaard gaan met hervormingen die de kwaliteit van de werkgelegenheid verbeteren, waarbij de alarmerende niveaus van onzekere werkgelegenheid moeten worden beperkt en een hoog niveau van sociale en arbeidsrechten moet worden gewaarborgd (29).

Het EESC vindt dat de Europese Commissie en de lidstaten bij de vaststelling van benchmarks en minimumnormen voor een “triple A”sociaal Europa (30) overeenstemming moeten bereiken over een reeks gemeenschappelijke beginselen, definities en methoden voor een in alle lidstaten in te voeren toereikende minimuminkomensregeling. De huidige werkzaamheden met betrekking tot referentiebudgetten (31) en het Europees Netwerk voor het minimumloon (32) verschaffen de basis voor een akkoord tussen de Commissie en de lidstaten over gemeenschappelijke criteria om te bepalen wat een toereikend minimuminkomen is om mensen uit de armoede te halen en een fatsoenlijk, menswaardig leven te laten leiden. Op dit gebied zou in overleg met alle belanghebbenden een EU-wetgevingsinitiatief moeten worden overwogen.

Er zijn verdere overheidsinvesteringen in gezondheid, onderwijs en sociale inclusie en in de vergroening van de economie nodig, met name op lokaal en regionaal niveau. Deze moeten worden vergemakkelijkt via de invoering van de gouden regel die de EESC in enkele van zijn meest recente adviezen heeft aanbevolen en die inhoudt dat investeringsuitgaven, en met name die welke zijn bedoeld om duurzame groei op de lange termijn te bevorderen, niet mogen meetellen voor de tekortdoelstellingen van het stabiliteits- en groeipact. Wanneer dit wordt gecombineerd met een hervormingsproces zal de duurzaamheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn nog steeds worden gewaarborgd (33).

Het EESC neemt kennis van de toezegging van de nieuwe voorzitter van de Commissie om met een voorstel te komen voor een wetgevend instrument om ervoor te zorgen dat elke werknemer in onze Unie een eerlijk minimumloon ontvangt. Het is van mening dat het nuttig is benchmarks vast te stellen die kunnen helpen beoordelen in hoeverre lage lonen toereikend zijn om armoede bij loontrekkers te voorkomen. Ook kan het in dit verband zinvol zijn om de analyse en uitwisseling van goede praktijken te bevorderen met behulp van de beschikbare procedures voor wederzijds leren en om gemeenschappelijke normen in te voeren om transparante en voorspelbare minimumlonen vast te stellen, voor zover minimumnormen bestaan en voor zover de sociale partners hiernaar streven (34).

Het beperken van de sociale ongelijkheden, het bestrijden van belastingontduiking en het ondersteunen van een eerlijkere verdeling van de belastingdruk moeten politieke prioriteiten worden voor de nieuwe Commissie. Het EESC dringt er dan ook op aan dat de regels voor de bestrijding van hiermee verband houdende misdrijven en wanpraktijken op Europees niveau onverwijld worden toegepast en dat wordt nagegaan of er andere, doeltreffendere maatregelen kunnen worden genomen, waaronder ook instrumenten om een einde te maken aan de illegale activiteiten van belastingparadijzen (35).

3.   Zorgen voor een groenere, eerlijkere en inclusievere toekomst — dringende maatregelen nemen om de klimaatverandering en de gevolgen hiervan te bestrijden

3.1.

Het EESC benadrukt dat milieubescherming een hoge prioriteit voor de EU moet zijn in het licht van de huidige achteruitgang van het milieu, en een plaats moet krijgen in alle beleid en maatregelen van de Unie. De EU moet ervoor zorgen dat een nieuwe industriële beleidsstrategie verenigbaar is met de noodzaak om doeltreffende maatregelen te nemen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, om het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix te verhogen en om energie te besparen, teneinde te waarborgen dat op zijn minst de streefdoelen van de Overeenkomst van Parijs volledig en onmiddellijk worden uitgevoerd. De EU moet er tegelijkertijd bij andere partijen bij de Overeenkomst van Parijs op aandringen dat zij hun verplichtingen nakomen om te zorgen voor een gelijk speelveld voor Europese ondernemingen. Dit moet ook tot uiting komen in een afstemming van de EU-emissiereductiestreefdoelen voor 2030 en 2050.

3.2.

Het sneller veranderende klimaat, de ineenstorting van de biodiversiteit, andere milieurisico’s en het collectief falen om succesvol beleid te voeren, vormen ook een vitale bedreiging voor de Europese bevolking, economie en ecosystemen. Daarom hebben we een krachtige overkoepelende EU-strategie voor duurzame ontwikkeling voor 2050 nodig met het oog op de uitvoering van de VN-Agenda 2030. De EU moet de eerlijke en duurzame overgang versnellen om het hoogst mogelijke aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening tot stand te brengen. De hernieuwbare energievoorziening moet schoon en betaalbaar zijn en eigenaarschap van gemeenschappen en burgers ondersteunen.

3.3.

Europa moet een voortrekkersrol vervullen bij de strijd voor het milieu en het aanpakken van klimaatverandering. Het EESC verwelkomt het feit dat het uitbreiden van de klimaatinspanningen een van de EU-prioriteiten is en zal blijven, zoals uiteengezet in de politieke beleidslijnen van de nieuwe Commissievoorzitter Von der Leyen. Milieuduurzaamheid vereist een brede beleidsmix, met inbegrip van het handelsbeleid, en vraagt bovendien om de tijdige uitvoering van maatregelen, op mondiaal, EU-, nationaal en regionaal niveau, voor gebieden zoals energie en vervoer, belastingheffing, onderzoek, industrieel en mededingingsbeleid, en werkgelegenheids- en sociaal beleid.

3.4.

Over het algemeen blijkt uit prognoses van de impact van een volledige uitvoering van de Overeenkomst van Parijs dat de overgang naar een klimaatneutrale economie het bbp met nog eens 1,1 % en de werkgelegenheid met 0,5 % kan doen toenemen ten opzichte van een scenario zonder beleid inzake klimaatactie. Dit komt neer op 1,2 miljoen extra banen in de EU tegen 2030, bovenop de reeds verwachte 12 miljoen nieuwe banen (36). Om hiervoor te zorgen moet een gelijk speelveld voor de internationale mededinging worden gecreëerd, met name voor Europese hulpbronnen- en energie-intensieve industrieën (REII’s) (37).

3.5.

De overgang naar een circulaire en klimaatneutrale economie zal niet automatisch inclusief zijn, aangezien deze mogelijk aanzienlijke kosten en risico’s met zich meebrengt voor specifieke sectoren. Een rechtvaardige transitie heeft twee belangrijke dimensies: de uitkomst (het nieuwe sociaal-economische en werkgelegenheidslandschap in een koolstofvrije economie) en het proces (hoe we daar komen). De uitkomst moet een gedegen industriële en economische basis zijn, geschraagd door een stimulerend investeringsklimaat en goed werkende arbeids- en onderwijsstelsels die kunnen zorgen voor fatsoenlijk werk voor iedereen in een inclusieve maatschappij waarin armoede is uitgebannen. Het proces, de manier om daar te geraken, zou moeten zijn gebaseerd op een beheerde transitie met betekenisvol economisch beleid en een zinvolle sociale en burgerdialoog op alle niveaus om te garanderen dat de lasten en de voordelen rechtvaardig worden verdeeld en dat niemand buiten de boot valt. Noodzakelijke maatregelen en hervormingen kunnen een grote impact hebben op mensen en regio’s, waaronder aanzienlijke arbeidsverschuivingen tussen sectoren en beroepen, en grote veranderingen ten aanzien van vaardigheden die in de toekomst nodig zijn. Een duurzame overgang vereist investeringen in doeltreffende en geïntegreerde sociale bescherming. De overgang moet daarnaast gepaard gaan met een grondige en democratische versterking van de economische en monetaire unie, alsook met een solide financiële strategie die kan zorgen voor een toereikende financiering van de duurzame overgang in een ambitieus nieuw meerjarig financieel kader, duurzame en rechtvaardige nationale belastingstelsels en sterke overheidsinvesteringen op nationaal en Europees niveau. In deze context is een geschiktheidscontrole van het meerjarig financieel kader (MFK) nodig.

3.6.

EU-instrumenten zoals het Europees Semester, het ESF en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), evenals de Europese sociale dialoog, kunnen bijdragen tot een rechtvaardige overgang door tijdens de overgang ondernemingen, werknemers en gezinnen te ondersteunen die tot nu toe afhankelijk waren van werk in energie-intensieve sectoren, onder meer door middel van herscholing, omscholing, individueel advies bij het zoeken naar werk en een eventueel vervangend inkomen.

3.7.

Het EESC is verheugd over de nieuwe richtsnoeren inzake klimaatrapportage door het bedrijfsleven, als onderdeel van het actieplan van de Commissie voor duurzame financiën, evenals over de belangrijke aanbevelingen over de soorten economische activiteiten die een echte bijdrage kunnen leveren aan de beperking van of aanpassing aan de klimaatverandering (taxonomie) (38). In dit opzicht is het essentieel om voorspelbaarheid, zekerheid en duidelijkheid te bieden over de vraag welke activiteiten echt ecologisch duurzaam zijn (39).

Voorstellen:

Het EESC is er voorstander van dat er in het kader van de sociale dialoog op het gepaste nationale en Europese niveau adequate maatregelen met betrekking tot “rechtvaardige transities”worden uitgewerkt, waarbij maatregelen en acties worden ingevoerd om veranderingen in goede banen te leiden en te zorgen voor minimumbescherming bij reorganisaties of collectief ontslag naar aanleiding van transities die voortvloeien uit ontwikkelingen op het gebied van technologie, demografie, mondialisering, klimaatverandering en circulaire economie, en waarbij ook plaats wordt ingeruimd voor het recht op collectieve onderhandelingen om te anticiperen op veranderingen en om de betrokken werknemers te ondersteunen (evolutie van de richtlijn collectief ontslag) (40).

Een rechtvaardige transitie moet integraal deel uitmaken van het beleidskader voor duurzame ontwikkeling. Beleid voor een rechtvaardige transitie moet gericht zijn op het corrigeren van negatieve verdelingseffecten van klimaatmaatregelen en op het actieve beheer van arbeidsmarkttransities en moet ook betrekking hebben op kwesties inzake regionale ontwikkeling.

Om de uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu aan te pakken, moet de EU een lineaire economie omvormen tot een circulaire, koolstofneutrale economie, die waarborgt dat cycli lang duren en zo efficiënt mogelijk zijn (41).

Het EESC is van mening dat het Pact voor financiën en klimaat alle aspecten van een klimaatbeleid moet omvatten: een rechtvaardige transitie (maatregelen om de effecten van veranderingen te verzachten, maar ook om schade en verliezen te compenseren), evenals doeltreffend beleid voor de aanpassing aan de klimaatverandering. Het model van de circulaire economie moet zo veel mogelijk voorrang krijgen en het regelgevingskader ervan moet worden verbeterd. Dit alles zal moeten worden gefinancierd met passende begrotingen door de huidige investeringen te heroriënteren (groene oormerking) en door middel van nieuwe, toegankelijke financieringsbronnen (42).

Voor het pact moet een duidelijk en op de lange termijn voorspelbaar Europees beleidskader worden vastgesteld om de planning van de investeringen veilig te stellen. Dit kader moet vergezeld gaan van een actieve reflectie op verschillende beleidsopties, zoals aanpassingsmechanismen aan de grens — bijv. een koolstofbelasting aan de grens — om koolstoflekkage (43) te voorkomen voor producten die niet vallen onder dezelfde milieu- en sociale normen (44).

Als de duurzaamheidstaxonomie (45) eenmaal is goedgekeurd en volledig wordt toegepast, moet er rekening mee worden gehouden dat eventueel aanvullende wetgevingsmaatregelen nodig zijn, mits passend en gebaseerd op een gedegen effectbeoordeling. In dit verband verwijst het EESC naar zijn adviezen over het Europees Pact voor financiën en klimaat (46) en het actieplan van de Commissie voor de financiering van duurzame groei (47).

De publieke en particuliere investeringen in de koolstofneutrale economie moeten worden verhoogd om de aangepaste emissiereductiestreefcijfers van de EU voor 2030 te behalen en er zal een radicale ommezwaai nodig zijn om te zorgen dat de economie tegen 2050 koolstofneutraal is, in overeenstemming met de streefdoelen van de Overeenkomst van Parijs. De aanhoudend zwakke investeringen in hernieuwbare energie in Europa staan ook in contrast met het hoge niveau van de nog bestaande subsidies voor fossiele brandstoffen en andere subsidies die schadelijk zijn voor het milieu in de lidstaten. Het probleem is niet alleen dat er te weinig wordt geïnvesteerd, maar ook dat de toewijzing van bestaande middelen disfunctioneel is. Er zijn duidelijke beleidsdoelstellingen en een coherenter beleidskader nodig om deze negatieve tendensen om te keren. In elk geval moet het einde van het tijdperk van de fossiele brandstoffen in Europa gepaard gaan met de nodige investeringen die de werknemers beschermen, nieuwe banen scheppen en de lokale ontwikkeling ondersteunen. Transitieprocessen moeten worden onderhandeld met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld en worden gekoppeld aan transparantie en een doeltreffend communicatiebeleid.

CO2-emissies moeten in de gehele EU op sociaal rechtvaardige wijze worden belast, waarbij vervuilers betalen en investeringen in betaalbare schone energie worden gestimuleerd. Energiebelasting kan de overgang naar schone energie bevorderen en bijdragen tot een duurzame en sociaal rechtvaardige groei.

Een van de grootste milieugerelateerde gezondheidsrisico’s in de EU is de luchtvervuiling, die rond 400 000 voortijdige sterfgevallen per jaar veroorzaakt. Het aanpakken van luchtvervuiling door middel van klimaatactie vormt een kans om de steun van het publiek en de politiek te vergaren voor beleid inzake klimaatverandering.

De bestrijding van energie- en waterarmoede, het waarborgen van toegankelijke, gezonde en kwalitatief hoogwaardige levensmiddelen en veilige producten, en een einde maken aan de schadelijke blootstelling aan giftige chemicaliën. Een brede beleidsmix, met inbegrip van het EU-landbouwbeleid, moet helpen voldoen aan de nieuwe maatschappelijke behoeften, waaronder duurzame productiemethoden, een betere voeding, minder voedselafval, een beter dierenwelzijn, klimaatbescherming en het behoud van de biodiversiteit.

De EU moet de inspanningen van partnerlanden ondersteunen om subsidies die schadelijk zijn voor het milieu geleidelijk af te bouwen om hen te helpen de Agenda 2030 en de Klimaatovereenkomst van Parijs uit te voeren.

Het EU-handelsbeleid moet in overeenstemming zijn met de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs. Bestaande bepalingen met betrekking tot overeenkomsten over hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling moeten doeltreffend worden gehandhaafd.

4.   Burgers en vrijheden beschermen — vrede, rechtvaardigheid en sterke instellingen

4.1.

De EU zorgt binnen en buiten Europa voor vrede, stabiliteit en welvaart, ondanks de vele interne en externe uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien. De EU zet zich vastberaden in voor haar democratische beginselen, de rechtsstaat en de grondrechten. Deze geven richting aan ons beleid en bevorderen een saamhorigheidsgevoel, voortbouwend op onze gedeelde cultuur. De democratie moet in Europa worden geëerbiedigd en buiten Europa worden bevorderd. Maatschappelijke betrokkenheid, publieke verantwoording en rechtvaardigere, transparantere en inclusievere besluitvormingsprocessen moeten op alle niveaus worden versterkt.

4.2.

De EU heeft open en bruisende gemeenschappen nodig, waarin individuen gelijke rechten hebben en kunnen leven zonder te worden gediscrimineerd, met volledige eerbiediging van hun privacy en veiligheid. Culturele diversiteit is een verrijking voor Europa en zijn burgers. Diversiteit maakt deel uit van de identiteit en kracht van Europa.

4.3.

Europa wordt geconfronteerd met grote uitdagingen die moeten worden aangepakt en besproken vanuit een Europees en niet uitsluitend nationaal perspectief, door volledig uitvoering te geven aan de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van het VEU. De Europese democratie moet daarom de transnationale dimensie van haar doelstellingen en uitdagingen versterken, terwijl zij een Europees burgerschap bevordert dat is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden in de Europese Unie, met meer Europees institutioneel onderwijs en een op overleg gebaseerd, participatiever maatschappelijk kader, evenals een sterkere Europese focus.

4.4.

Demografische ontwikkelingen tonen aan dat Europa migranten en hun talent, vaardigheden en ondernemerspotentieel nodig heeft. Het discours en het beleid inzake migratie moeten dringend worden aangepast op basis van een nauwere samenwerking met derde landen, om een rationeel debat op basis van feiten te garanderen. Vluchtelingen en migranten moeten niet worden gezien als een bedreiging, maar als een kans voor het economische en sociale model van Europa. Hiervoor hebben we een alomvattende aanpak en strategie nodig voor migratie, waaronder legale migratie.

Voorstellen:

De EU heeft een alomvattend en afdwingbaar mechanisme nodig voor de regelmatige monitoring van de staat van de democratie en rechtsstaat in alle lidstaten.

Vrije en onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld moeten worden ondersteund en in staat worden gesteld hun rol in de democratie te spelen.

Consumentenbeleid sluit nauw aan op de belangen van de burgers en kan daarom het draagvlak voor de Europese integratie beïnvloeden. Het EESC roept de Commissie op om de handhaving en naleving van consumentenrechten te garanderen in het Refit-proces, de digitale wereld en als het gaat over de veiligheid van producten en diensten. De Commissie moet de maatregelen ter bestrijding van energiearmoede en consumptiearmoede aanscherpen en de toegang tot voedsel en diensten voor alle Europeanen verbeteren. Ze moet zich ook inzetten voor het recht van consumenten op informatie, opleiding en participatie en hun recht om zich te organiseren ter behartiging van hun belangen als voor hen relevante regels worden opgesteld.

De Commissie moet de herziening afronden van de voornaamste wetgevende en niet-wetgevende instrumenten van het Europees consumentenbeleid als transversaal en horizontaal burgerschapsbeleid en een nieuw actieplan presenteren voor de bescherming en verdediging van de consument voor de komende tien jaar.

Bovendien dringt het EESC erop aan dat het concept van universele toegang tot diensten van algemeen belang wordt verduidelijkt en dat er wetgevingsmaatregelen worden ingevoerd die de lidstaten verplichten toegangsindicatoren vast te stellen, aangezien de toegang tot deze diensten cruciaal is voor de sociale rechtvaardigheid en is gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling van gebruikers, dat iedere vorm van discriminatie of uitsluiting verbiedt (48).

De Commissie moet een Europese agenda voor de bestrijding van discriminatie op de in artikel 19 van het Verdrag van Lissabon gedefinieerde gronden presenteren, concrete maatregelen treffen om de richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling weer te bespreken en te herzien, en de omstandigheden van kinderen, vrouwen, personen met een handicap en ouderen in kwetsbare situaties, alsook nieuwe vormen van kwetsbaarheid, aanpakken. Het EESC beveelt de Commissie aan in een vroeg stadium van haar mandaat dringend maatregelen te nemen ten aanzien van deze kwesties.

De Commissie moet specifieke initiatieven nemen op basis van de aanbevelingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap en die aanbevelingen doorvoeren in haar externe beleid en programma’s, waaronder de invoering van een EU-gehandicaptenkaart die in alle lidstaten wordt erkend. In 2020 moet de EU haar voorstel inzake de Europese agenda voor de rechten van personen met een handicap 2020-2030 presenteren en zij moet 2023 uitroepen tot Europees jaar van de rechten van personen met een handicap.

Ook moedigt het EESC de Commissie aan om in onderwijsinstellingen op alle niveaus activiteiten te ondersteunen die studenten helpen om een onderscheid te maken tussen nepnieuws en op wetenschap gebaseerde feiten.

De EU moet haar beleid en maatregelen om te zorgen voor gendergelijkheid verbeteren, door een transformatieve en meetbare agenda voor gendergelijkheid uit te voeren, als onderdeel van een geïntegreerde en ambitieuze EU-vijfjarenstrategie voor gendergelijkheid. Deze strategie moet het uitbannen van de loonkloof tussen mannen en vrouwen omvatten, niet slechts via een specifiek instrument ter vergroting van de transparantie in het bedrijfsleven over loonbeleid en bedrijfsstrategieën voor het aanpakken van de genderloonkloof, maar ook door alle gebieden aan te pakken die zijn gedefinieerd in het actieplan voor de bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Daarnaast moet de EU waarborgen dat alle personen die te maken hebben met meervoudige discriminatie gelijke kansen hebben in de samenleving.

Het EESC onderstreept dat vluchtelingen en asielzoekers dringend moeten worden geholpen en in de samenleving moeten worden geïntegreerd. Het verzoekt de Commissie onverwijld een efficiënte hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in te leiden en door te voeren, waarbij de mensenrechten worden geëerbiedigd, en te zorgen voor de instelling van een echt gemeenschappelijk stelsel voor alle lidstaten. Tevens beveelt het aan meer werk te maken van de hervestiging van en humanitaire visa voor vluchtelingen, teneinde aan reële behoeften te beantwoorden. Het verzoekt de Commissie de inspanningen op te voeren om de uitvoering van de overeenkomst inzake de verdeling van vluchtelingen over de lidstaten te monitoren en te vergemakkelijken.

Bovendien verzoekt het om de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht bij de herziening van partnerschapsovereenkomsten met derde landen van doorreis en herkomst van migranten, en om de ontwikkeling van financieringsinstrumenten om de onderliggende oorzaken van migratie aan te pakken.

Samenwerking met partnerlanden is van essentieel belang bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van migratie, het helpen van vluchtelingen, het omgaan met gemengde migratiestromen, het aanpakken van mensensmokkel en het uitvoeren van afspraken inzake terugkeer en overname. Om mensen in hun thuisland doeltreffende hulp te bieden moeten humanitaire, ontwikkelings- en politieke instrumenten op elkaar worden afgestemd.

De EU moet beleid en maatregelen vaststellen die een veilige, ordelijke en reguliere migratie bevorderen en tevens de integratie en sociale samenhang versterken. De EU moet de status van “door milieufactoren verdreven ontheemden”regelen en nauwer samenwerken met de IAO wat betreft arbeidsmigratie en integratieprogramma’s (49).

Het EESC is voorstander van veilige, legale routes voor vluchtelingen wanneer zij naar de EU komen. Een gecoördineerde aanpak door alle lidstaten en Europese en nationale belanghebbenden, gebaseerd op gedeelde verantwoordelijkheid, eerlijke toewijzing, convergentie en eerbiediging van de grondrechten, is nodig om meer opties voor gezinshereniging, herplaatsing en hervestiging te bieden.

5.   De belangen en waarden van Europa in de wereld bevorderen — de wijze van uitvoering verbeteren en het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling nieuw leven inblazen

5.1.

In een steeds meer verscheurde en multipolaire wereld moet de EU haar positie versterken om haar welvaart, veiligheid en waarden te waarborgen. Zoals in de algemene strategie van juni 2016 is benadrukt, moet Europa een vooraanstaande rol in de wereld spelen door middel van consistente en krachtige steun voor een op regels gebaseerde wereldorde met multilateralisme als basisbeginsel en met de VN als kern. De EU moet een vorm van mondiale governance bevorderen waarvan de kernwaarden bestaan uit een sociale markteconomie, mensenrechten, de rechtsstaat, duurzame ontwikkeling, multilateralisme en de eerbiediging van het internationaal humanitair recht.

5.2.

De EU moet ook prioriteit geven aan de ontwikkeling van sterke betrekkingen met naaste buren, op basis van een duidelijk evenwicht tussen rechten en plichten. Er zou kunnen worden verwezen naar het nabuurschaps- en ontwikkelingsbeleid van de EU als een van haar prioriteiten en naar de EU als grootste donor ter wereld. Het maatschappelijk middenveld moet een rol spelen bij de monitoring van dit beleid.

5.3.

De EU moet de vaart van het uitbreidingsproces in stand houden en de toetredingsonderhandelingen en -programma’s voor de landen van de Westelijke Balkan voortzetten.

5.4.

Het handelsbeleid van de EU is een sleutelfactor die van toepassing is op de EU als geheel en die alle lidstaten verenigt. Het handelsbeleid heeft de EU geholpen haar welvaart te vergroten door commerciële uitwisselingen met een breed scala aan partners. Tegelijkertijd belichaamt en bevordert de EU, door middel van handel, de waarden van sociale inclusie en milieubescherming die essentieel zijn voor het vormgeven van duurzame globalisering — met andere woorden, een vorm van globalisering die niet alleen grote bedrijven en investeerders ten goede komt, maar ook gewone mensen, werknemers, landbouwers, consumenten, personen die ambachten of vrije beroepen uitoefenen en kleine, middelgrote en met name micro-ondernemingen. Handel is ook een belangrijk instrument ter ondersteuning van het EU-beleid voor ontwikkelingslanden doordat met handel wordt bijgedragen aan de verschuiving van ontwikkeling naar partnerschap, met name in Afrika.

5.5.

Europa heeft een eerlijk en modern fiscaal beleid nodig, dat past bij de uitdagingen van de digitale economie en zorgt voor een gelijk speelveld voor internetreuzen, online-verkoopplatforms en lokale bedrijven. Om belastingontduiking, -fraude en -ontwijking aan te pakken is een sterkere samenwerking op internationaal niveau en tussen de nationale belastingdiensten nodig.

Voorstellen:

Het EESC pleit met name voor een ambitieuze agenda voor het handelsbeleid op alle drie de niveaus, d.w.z. unilateraal, bilateraal en multilateraal — een beleid dat groei en hoogwaardige banen in de EU tot stand brengt en tegelijkertijd een op regels gebaseerd handelsbeleid op mondiaal niveau bevordert.

De EU moet, samen met het Europees maatschappelijk middenveld, waaronder ondernemingen, ook de volledige eerbiediging van de mensenrechten actief bevorderen wanneer zij onderhandelt over handelsovereenkomsten. Bovendien moeten de IAO-verdragen worden nageleefd. Deze overeenkomsten moeten worden onderworpen aan democratisch toezicht met de nodige participatie van het maatschappelijk middenveld, en er moet worden gewerkt aan een stappenplan met harde afspraken voor als IAO-verdragen niet naar behoren zijn geratificeerd of uitgevoerd (50).

De EU moet ook een solide verbintenis in verband met de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake biologische diversiteit in elke handelsovereenkomst opnemen, teneinde in die overeenkomsten te zorgen voor echte sociale en consumentenbescherming en milieubepalingen (dit zou betrekking hebben op alle potentiële handelspartners van Europa, aangezien 195 van de 197 leden van de Verenigde Naties voornoemd verdrag hebben ondertekend). Koolstofbeprijzing op mondiaal niveau is ook een mogelijkheid die verder kan worden onderzocht, met name voor de Europese hulpbronnen- en energie-intensieve industrieën (51), en moet, indien goed ontworpen in overeenstemming met de EU- en WTO-regels, actief worden bevorderd (52). Een koolstofbelasting aan de grens zou ook kunnen bijdragen tot het behalen van de desbetreffende doelstelling.

Het EESC verzoekt de Commissie haar dialoog met het maatschappelijk middenveld te intensiveren om na te gaan hoe in huidige en toekomstige handelsovereenkomsten de werking van de handels- en duurzaamheidshoofdstukken (TSD) verder kan worden ontwikkeld. Het dringt er bij de Commissie op aan ambitieuzer te zijn, met name om de afdwingbaarheid van de toezeggingen in de TSD-hoofdstukken doeltreffend aan te scherpen (53). De EU moet ook de meeste strenge bepalingen inzake mensenrechten, consumentenbescherming en werknemersrechten opnemen in alle toekomstige handelsovereenkomsten. Bovendien moeten de IAO-verdragen worden nageleefd. Deze overeenkomsten moeten worden onderworpen aan democratisch toezicht met de nodige participatie van het maatschappelijk middenveld.

Het EESC steunt eerlijke belastingheffing en de bestrijding van fraude, belastingontduiking, witwassen van geld en de financiële praktijken van belastingparadijzen. Een gemeenschappelijk doel van de EU-instellingen, overheden en het bedrijfsleven moet zijn om daartoe samen te werken om efficiënte mechanismen in te voeren, zoals de twee richtlijnen ter bestrijding van belastingontwijking.

De EU moet samenwerken met andere economische regio’s om corruptie en belastingontduiking overal ter wereld doeltreffend te bestrijden en ervoor te zorgen dat de internationale regels inzake vennootschapsbelasting helder, transparant, objectief en voorspelbaar zijn.

Dankzij nieuwe bedrijfsmodellen die gebruikmaken van internetplatforms en andere digitale hulpmiddelen, is de fysieke aanwezigheid in een land voor ondernemingen minder relevant geworden. Naar oordeel van het EESC is het erg belangrijk dat er nieuwe beginselen worden ontwikkeld voor het toerekenen van bedrijfswinsten aan een EU-land en het belasten van deze winsten. Dit dient te gebeuren in dialoog met de handelspartners en door actief deel te nemen aan de lopende discussies op OESO/G20-niveau betreffende een wereldwijd akkoord over de digitale economie, om escalatie van handels- en belastingspanningen tussen grote economische spelers in de wereld te voorkomen (54).

6.   Prioriteiten verwezenlijken door middel van sterke governance en een sterkere EU-begroting

6.1.

Veranderende economieën en arbeidsmarkten, het veranderende klimaat en de veranderende geopolitieke situatie hebben al invloed op de inrichting van onze Unie en zullen voor onze toekomst zeer bepalend zijn. De EU heeft een nieuwe governanceaanpak nodig en eventueel nieuwe regels en instrumenten voor het vaststellen en uitvoeren van beleid. Duurzame ontwikkeling vergt een alomvattende sectoroverschrijdende governanceaanpak om ervoor te zorgen dat economische, sociale en milieuvraagstukken tezamen in aanmerking worden genomen.

6.2.

Het EESC benadrukt dat de EU de nieuwe uitdagingen het hoofd moet bieden door middel van een sterke politieke inzet, een sterkere en betere beleidsintegratie, waarbij mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen volledig in acht worden genomen en worden bevorderd, en door middel van onderlinge samenwerking.

6.3.

Het EESC benadrukt dat de financiële en economische crisis heeft geleid tot onevenwichtigheden tussen de belangrijkste instellingen van de Unie. Dit vereist nieuwe vormen van governance en beheer op EU-niveau. De rol van het Europees Parlement moet worden versterkt om meer democratische verantwoording te bevorderen.

6.4.

De uitvoering van de EPSR en de SDG’s vereist een gedegen begrotingsbasis, een gunstig bedrijfsklimaat en publieke en particuliere investeringen. Tijdens de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader (MFK) moet worden ingezet op voldoende financiële middelen voor het werkgelegenheids-, sociaal en milieubeleid en productieve investeringen.

6.5.

Een eerste stap om de klimaatdimensie van het volgende MFK te versterken zou erin bestaan het streefdoel voor klimaatintegratie voor het gehele MFK te verhogen naar 40 %, zoals gewenst door het EESC. Dit zou inhouden dat alle sectorale klimaatstreefdoelen dienovereenkomstig moeten worden aangepast en dat deze wettelijk bindend worden gemaakt. De Commissie en het Europees Parlement moeten ook samenwerken om ervoor te zorgen dat de groene opzet van het nieuwe GLB, dat wil zeggen de conditionaliteit en de milieuregelingen, in ecologisch opzicht op efficiënte wijze vorm krijgt, teneinde de EU-steun voor projecten die schadelijk zijn voor het klimaat geleidelijk af te bouwen en mechanismen voor klimaattracering te verbeteren. Bovendien moeten veel middelen worden vrijgemaakt om personen en gebieden te ondersteunen die het zwaarst worden getroffen door de energietransitie, via het creëren van nieuwe instrumenten of het hervormen van bestaande.

6.6.

Unanimiteit, die volgens de Verdragen voor bepaalde fundamentele kwesties vereist is, vormt op belangrijke momenten en bij belangrijke beslissingen een bijna onoverkomelijke hindernis, en het EESC pleit daarom voor de toepassing van het beginsel van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid (BGM) in de Raad en (bij wetgeving) voor het gebruik van de gewone wetgevingsprocedure op alle terreinen waar dit mogelijk is. Het EESC herinnert eraan dat dit op grond van de huidige Verdragen kan worden bereikt door gebruik te maken van de verschillende “overbruggingsclausules”of, in het geval van nauwere samenwerking, door gebruik te maken van artikel 333 VWEU (55).

Voorstellen:

Het belang van samenwerking op interinstitutioneel niveau moet worden bevorderd, met inachtneming van de in de Verdragen verankerde prerogatieven van elke instelling. Voor deze samenwerking is met het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 voorzien in een nieuw kader. Het EESC is van mening dat het hierbij moet worden betrokken, teneinde rekening te kunnen houden met de standpunten van alle relevante belanghebbenden en uiteindelijk om de participatie van burgers bij de werkzaamheden van de EU te vergemakkelijken.

Ook het gebruik van de instrumenten voor betere regelgeving van de Europese Commissie kan bijdragen tot verdere integratie van duurzame ontwikkeling in het Europese beleid. Alle effectbeoordelingen van de Commissie moeten de ecologische, klimatologische, sociale en economische gevolgen evalueren, zodat duurzaamheid naar behoren in aanmerking wordt genomen. Ook in ex-postbeoordelingen moeten die drie dimensies krachtig worden geïntegreerd. Raadpleging van de sociale partners is ook vereist, conform de bepalingen van het Verdrag inzake de specifieke raadpleging van personeel en management over wetgeving inzake sociale vraagstukken (artikel 154, lid 2); raadpleging van het EESC, het Europees Comité van de Regio’s en nationale parlementen vormt een ander onderdeel van het instrumentarium voor betere regelgeving, waarmee kan worden voldaan aan de vereiste van inclusiviteit die centraal staat in de Agenda 2030 (56).

Het EESC is er sterk van overtuigd dat het voorgestelde meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 niet is afgestemd op het aanpakken van de nieuwe uitdagingen die zijn vastgesteld in de strategische agenda van de Europese Raad voor de periode 2019-2024 en de politieke beleidslijnen van de volgende Europese Commissie voor 2019-2024. Het EESC stelt voor dat meer middelen worden vrijgemaakt voor i) de uitvoering door de lidstaten van de Europese pijler van sociale rechten om in de context van duurzame economische ontwikkeling het creëren van hoogwaardige banen te stimuleren, ii) de uitvoering van de VN-Agenda 2030, en iii) de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs ter bevordering van een rechtvaardige transitie naar groene en digitale samenlevingen.

De ontvangst van EU-middelen door de lidstaten moet afhankelijk worden gesteld van de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, een fundamentele pijler van de waarden van de Unie overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het EESC is bovendien van oordeel dat deze conditionaliteit kan worden uitgebreid naar de andere in de EU-Verdragen opgenomen rechtsstatelijke beginselen (57).

De te steunen projecten, die in overeenstemming zullen zijn met de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN en die grote investeringen in innovatie en O & O vergen, moeten worden uitgevoerd met behulp van een instrument waarmee de verschillende financieringsbronnen zichtbaar kunnen worden gemaakt (waaronder het toekomstige MFK), en moeten op verschillende acties berusten (58), namelijk:

de financiering herbestemmen ten bate van duurzame investeringen via een “groene earmarking”en in dit kader leningen met een “groen label”van de Europese Investeringsbank (EIB) bevorderen;

de kwantitatieve versoepeling van de Europese Centrale Bank (ECB) als financieringsbron gebruiken;

het aandeel van het Europees Fonds voor strategische investeringen dat is bestemd voor de strijd tegen de klimaatverandering optrekken tot 40 %;

een ambitieniveau tonen dat beantwoordt aan de omvang van de uitdagingen in verband met de bestrijding van de klimaatverandering: gemiddeld 40 % van de totale begrotingsmiddelen van de EU (MFK 2021-2027) moet aan de desbetreffende doelstelling worden toegewezen;

het aandeel van het Cohesiefonds optrekken tot boven de huidige 20 %;

3 % van de pensioen- en verzekeringsfondsen vrijmaken;

ondernemingen, en met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, ondersteunen bij hun investeringen in O & O, waarbij een bedrag van maximaal 100 miljard EUR voor dit doel wordt bestemd;

de verbintenissen inzake financiële bijstand aan de zuidelijke landen die deelnemen aan de strijd tegen de klimaatverandering naleven (59).

7.   Het EESC leidt en vergemakkelijkt de participatie van het maatschappelijk middenveld in EU-aangelegenheden — waarbij het meer zeggenschap geeft aan maatschappelijke organisaties en hen erbij betrekt en raadpleegt

7.1.

De bevordering van duurzaamheid in alle dimensies — de economische, sociale en milieudimensie — vereist aanzienlijke inspanningen en het engagement van alle betrokkenen. Om de transitie eerlijk en doeltreffend te laten verlopen, dient een sleutelrol te zijn weggelegd voor een open democratisch debat dat wordt geschraagd door structurele betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld. Belangrijke kwesties als wat “de uitkomst”moet zijn, hoe die te realiseren en hoe kan worden gegarandeerd dat de lasten en de voordelen rechtvaardig worden verdeeld en dat niemand buiten de boot valt, moeten op een open en transparante manier worden besproken.

7.2.

Het EESC benadrukt dat maatschappelijke organisaties een essentiële rol moeten spelen bij de formulering, uitvoering en monitoring van beleid in alle stadia en op alle niveaus, ook het lokale niveau. Dit vereist een cultuuromslag en de erkenning van de waarde van het maatschappelijk middenveld op nationaal en EU-niveau. Die is al verankerd in artikel 11 VEU, op grond waarvan de EU-instellingen een horizontale en verticale civiele dialoog moeten bevorderen en faciliteren en brede raadplegingen moeten organiseren, en waarin de uitgangspunten voor het Europees burgerinitiatief zijn vastgelegd. Deze complementaire processen doen geen afbreuk aan de raadpleging van het EESC en de sociale dialoog.

7.3.

Het maatschappelijk middenveld is in staat om echt zeer verschillende en soms uiteenlopende belangen te verwoorden en besluitvormers daar bewust van te maken. Het EESC vormt daar zelf een heel goed voorbeeld van en het is vastbesloten zijn rol te blijven vervullen: het faciliteren van dialoog en het bouwen van bruggen binnen het maatschappelijk middenveld en naar de andere Europese instellingen.

Voorstellen:

Aangezien het EESC de instelling voor het maatschappelijk middenveld op EU-niveau is, moet zijn rol bij het sturen en faciliteren van de participatie en raadpleging van het maatschappelijk middenveld in EU-aangelegenheden aanzienlijk worden versterkt en goed worden benut. Het moet dan ook actief worden betrokken bij de voorbereiding en organisatie van de conferentie over de toekomst van Europa, die in 2020 van start zou moeten gaan en door Ursula von der Leyen in haar agenda voor Europa is aangekondigd.

Het EESC volgt de gestructureerde dialogen en adviesfora (bijv. het Circular Economy Stakeholder Platform en het Europees Migratieforum) op de voet en is hierbij actief betrokken. Bij deze dialogen en fora worden organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere spelers van EU-instellingen en lidstaten samengebracht en betrokken. Bij de oprichting van platforms als het Refit-platform moet de Commissie overwegen om daarin ook plaats in te ruimen voor het EESC, overeenkomstig het mandaat dat het op grond van de Verdragen heeft, en er daarbij voor zorgen dat de vertegenwoordiging van het EESC een afspiegeling vormt van zijn indeling in drie groepen.

Het EESC benadrukt dat de maatschappelijke organisaties op EU-niveau geen structurele rol spelen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. Het raadt de Commissie derhalve ten zeerste aan een Europees cohesieforum van maatschappelijke organisaties (60) op te richten met deelname van organisaties van werkgevers en werknemers en andere relevante maatschappelijke organisaties.

Als de Commissie internetportalen opzet om standpunten van het publiek te verzamelen, zoals van organisaties en individuen, zou zij een onderscheid moeten maken tussen bijdragen van organisaties uit het maatschappelijke middenveld en individuele burgers. Daartoe zou zij samen met het EESC de belanghebbenden in kaart moeten brengen om representatieve en geografisch evenwichtige doelgroepen te definiëren, op basis van het transparantieregister. Bovendien moet de Commissie ervoor zorgen dat de antwoorden een kwantitatief en kwalitatief gewicht hebben, en zich permanent inspannen om deze raadplegingen te verbeteren wat betreft transparantie, toegankelijkheid, feedback en verantwoording ten aanzien van de deelnemers.

Om een en ander strategischer te benaderen en er een meer gestructureerde institutionele en representatieve grondslag aan te geven, zou de Commissie nauw met het EESC moeten samenwerken en er goed aan doen het te vragen een verkennend advies op te stellen over de manier waarop de civiele dialoog doeltreffend en op permanente basis kan worden georganiseerd, als opmaat naar een specifieke Commissiemededeling ter zake.

De doeltreffendheid van het Europees burgerinitiatief moet worden verbeterd en in dit verband moeten nieuwe werkwijzen worden verkend, zoals het gebruik van digitale instrumenten, om te zorgen voor een grotere betrokkenheid van met name jongeren en personen uit kwetsbare groepen.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Studie van het Europees Parlement over Global Trends to 2035 en verslag van het European Strategy and Policy Analysis System (Espas) Global Trends to 2030: Challenges and Choices for Europe, van 9 april 2019.

(2)  De duurzameontwikkelingsdoelen wereldwijd ondersteunen: het gezamenlijk syntheseverslag 2019 van de Europese Unie en haar lidstaten van 16 mei 2019.

(3)  Ministeriële verklaring van Silezië over solidariteit en rechtvaardige overgang, aangenomen tijdens de top van leiders gedurende de 24e Conferentie van de Partijen (CoP) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), op 3 december 2018 in Katowice, Polen.

(4)  EESC-advies van 26 september 2019 over de discussienota “Naar een duurzaam Europa in 2030”(nog niet gepubliceerd in het PB).

(5)  EESC-advies van 13 maart 2019 over Luisteren naar de Europese burgers voor een duurzame toekomst (Sibiu en verder) (PB C 228 van 5.7.2019, blz. 37).

(6)  EESC-advies van 25 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10).

(7)  “Een Unie die de lat hoger legt: Mijn agenda voor Europa”— Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2019-2024).

(8)  Besluit nr. 1386/2013/EU van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”(PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(9)  Zie voetnoot 5.

(10)  Europese Commissie, Economische zomerprognose 2019, https://ec.europa.eu/info/business-economy-euro/economic-performance-and-forecasts/economic-forecasts/summer-2019-economic-forecast-growth-clouded-external-factors_en

(11)  EESC-advies van 24 januari 2019 over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 49).

(12)  Verslag van de OESO van 1 maart 2019 Going beyond GDP: Measuring What Counts for Economic and Social Performance. EESC-advies van 29 maart 2012 over Het bbp en verder — De rol van maatschappelijke organisaties bij de vaststelling van aanvullende indicatoren (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 14).

(13)  EESC-advies van 17 juli 2019 over “De nieuwe rol van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening in het kader van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten”(PB C 353 van 18.10.2019, blz. 46).

(14)  Interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten (PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10).

(15)  Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015 Transforming our world: the 2030 agenda for Sustainable Development.

(16)  Zie met name het advies van 24 januari 2019 over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 49) en de adviezen van 14 februari 2018 over lessen trekken uit het verleden: vermijden van strikte bezuinigingsmaatregelen in de EU (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 1), van 18 januari 2018 over de aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid in de eurozone (PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33), van 10 juli 2013 over het Groenboek over langetermijnfinanciering van de Europese economie (PB C 327 van 12.11.2013, blz. 11), van 26 maart 2014 over de effecten van sociale investeringen op de werkgelegenheid en de overheidsbegrotingen (PB C 226 van 16.7.2014, blz. 21), van 14 april 2018 over de financiering van de Europese pijler van sociale rechten (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1) en van 20 februari 2019 over de jaarlijkse groeianalyse 2019: voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24).

(17)  Zie voetnoot 5.

(18)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 165).

(19)  Zie voetnoot 5.

(20)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het Europees Pact voor financiën en klimaat (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 8).

(21)  Zie voetnoot 5.

(22)  Verslag van de IAO-wereldcommissie over de toekomst van werk Work for a brighter future van 22 januari 2019. In dit verslag worden gezondheid en veiligheid opgenomen onder de universele arbeidsgarantie.

(23)  EESC-advies van 25 september 2019 getiteld “Samenvatting van de kosten en baten van investeringen in gezondheid en veiligheid op het werk”(nog niet gepubliceerd in het PB).

(24)  Employment and social development in Europe 2019. Driemaandelijkse evaluatie van 26 maart 2019.

(25)  EESC-advies van 25 september 2019 over “De Europese pijler van sociale rechten — evaluatie van de start van de tenuitvoerlegging en aanbevelingen voor de toekomst”(nog niet gepubliceerd in het PB).

(26)  EESC-advies van 21 september 2017 over De transitie naar een duurzamere Europese toekomst — Een strategie voor 2050 (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44).

(27)  Zie voetnoot 5.

(28)  EESC-advies van 17 juli 2019 getiteld “Naar een veerkrachtigere en duurzamere Europese economie”(PB C 353 van 18.10.2019, blz. 23).

(29)  Zie voetnoot 11.

(30)  EESC-advies van 20 februari 2019 over De Europese kaderrichtlijn inzake een minimuminkomen (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 1).

(31)  https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=1092&intPageId=2312&langId=nl

(32)  https://emin-eu.net/what-is-emin/

(33)  Zie voetnoot 16.

(34)  Zie voetnoot 25.

(35)  Zie voetnoot 11.

(36)  Eurofound (2019), Future of manufacturing — Energy scenario: Employment implications of the Paris Climate Agreement, onderzoeksrapport van Eurofound, februari 2019.

(37)  EESC-advies van 17 juli 2019 over het “Standpunt van het bedrijfsleven ten aanzien van het verzoenen van klimaat- en energiebeleid”(PB C 353 van 18.10.2019, blz. 59).

(38)  Mededeling van de Commissie van 18 juni 2019 Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage.

(39)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een raamwerk om duurzame beleggingen te bevorderen (COM(2018) 353 final — 2018/0178 (COD)) en over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 inzake koolstofarme benchmarks en benchmarks met een positieve koolstofbalans (COM(2018) 355 final — 2018/0180 (COD)) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 103).

(40)  Zie voetnoot 25.

(41)  Zie voetnoot 5.

(42)  Zie voetnoot 19.

(43)  Zie voetnoot 7.

(44)  Zie voetnoot 19.

(45)  Zie voetnoot 38.

(46)  Zie voetnoot 19.

(47)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018) 97 final) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 73).

(48)  EESC-advies van 19 juni 2019 getiteld “Betere tenuitvoerlegging van de sociale pijler, bevordering van essentiële diensten”(PB C 282 van 20.8.2019, blz. 7).

(49)  Zie voetnoot 5.

(50)  EESC-advies van 14 februari 2018 over De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27).

(51)  EESC-advies van 17 juli 2019 over het “Standpunt van het bedrijfsleven ten aanzien van het verzoenen van klimaat- en energiebeleid”(PB C 353 van 18.10.2019, blz. 59).

(52)  Zie voetnoot 19.

(53)  EESC-advies van 14 februari 2018 over De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27).

(54)  EESC-advies van 12 juli 2018 over Belastingheffing over de winsten van multinationals in de digitale economie (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 73).

(55)  EESC-advies van 17 september 2015 over Verbetering van het Verdrag van Lissabon (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 183).

(56)  Zie voetnoot 5.

(57)  EESC-advies van 19 september 2018 over Het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).

(58)  Zie voetnoot 19.

(59)  Zie voetnoot 19.

(60)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 90).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/15


Resolutie over de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië: de EU moet haar geloofwaardigheid behouden en geostrategische belangen blijven beschermen

(2020/C 47/02)

Tijdens zijn op 30 en 31 oktober 2019 gehouden zitting (vergadering van 31 oktober) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 174 stemmen vóór en 12 tegen, bij 15 onthoudingen, goedgekeurd.

1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is diep teleurgesteld over het besluit van de EU-leiders op de bijeenkomst van de Europese Raad van 17 en 18 oktober jl. om de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië verder uit te stellen, dat werd genomen omdat de lidstaten niet tot overeenstemming konden komen.

2.

Het EESC betreurt ten zeerste dat de verbintenissen die ten aanzien van deze twee landen zijn aangegaan, niet worden nagekomen. Met de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2018, waarin de conclusies van de Raad van 26 juni 2018 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces werden goedgekeurd, werd immers een duidelijk traject uitgestippeld om de toetredingsonderhandelingen in juni 2019 van start te laten gaan. De Europese Raad besloot reeds op 18 juni 2019 om uiterlijk in oktober 2019 terug te komen op de kwestie van de aanbevelingen van de Commissie om toetredingsonderhandelingen te openen met Noord-Macedonië en Albanië.

3.

Het EESC benadrukt dat het uitblijven, voor de tweede maal, van het besluit om toetredingsonderhandelingen aan te gaan met deze twee landen, die aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoen (1), een geostrategische en historische vergissing is en de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de EU op het spel zet. De EU had de kans om de onderhandelingen van start te laten gaan en daarbij strenge voorwaarden inzake goed bestuur te stellen, aan te dringen op een strikte toepassing van de lidmaatschapscriteria tijdens het onderhandelingsproces en betere instrumenten te ontwikkelen om na de toetreding toezicht te houden op de eerbiediging van de rechtsstaat.

4.

Het EESC is ervan overtuigd dat de “europeanisering” van deze regio ingrijpende structurele hervormingen binnen de landen van de Westelijke Balkan vereist.

5.

Het lijdt geen twijfel dat er in sommige lidstaten een wijdverbreide uitbreidingsmoeheid onder de EU-burgers heerst. De verdeeldheid binnen de EU over kwesties als immigratie en de nieuwe begroting heeft ontegenzeglijk de nodige politieke aandacht afgeleid van het uitbreidingsbeleid. De politieke consensus en de brede publieke steun die in zowel Noord-Macedonië als Albanië voor toetreding tot de EU bestaat, mogen echter niet genegeerd worden.

6.

De jongeren in de Westelijke Balkan hebben hoge verwachtingen van de EU en wij mogen hen niet teleurstellen. Het EESC is ervan overtuigd dat we hun een positief toekomstperspectief moeten bieden en hen in staat moeten stellen in een stabiele en welvarende regio te leven.

7.

Naar de stellige overtuiging van de maatschappelijke organisaties vormt de Westelijke Balkan een belangrijke geostrategische regio in de achtertuin van Europa, waar andere mondiale spelers met belangstelling naar kijken.

8.

Tijdens het 7e Forum voor het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan, dat door het EESC op 16 en 17 april in Tirana werd georganiseerd, hebben de maatschappelijke organisaties in de slotverklaring nogmaals gesteld dat de uitbreiding van de EU, en met name de verspreiding van haar democratische waarden en rechtsnormen in de Westelijke Balkan, in het belang is van zowel de regio zelf als de EU, ondanks de vele uitdagingen waarvoor zij zich momenteel gesteld ziet (2).

9.

Het EESC heeft herhaaldelijk zijn bezorgdheid geuit over het feit dat het maatschappelijk middenveld in een aantal landen van de Westelijke Balkan steeds minder ruimte krijgt en heeft opgeroepen om de overheden van de Westelijke Balkan aan te sporen zich veel meer inspanningen te getroosten om de rechtsstaat, de fundamentele mensenrechten, de hervorming van het justitiële apparaat, de bestrijding van corruptie en discriminatie, de onafhankelijkheid van journalisten en de persvrijheid — een aantal van de Europese kernwaarden die iedere lidstaat van de EU zou moeten eerbiedigen — te waarborgen. De sociale dialoog en de rol van de sociale partners en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de economische en sociale ontwikkeling dienen krachtig aangemoedigd en bevorderd te worden.

10.

Het EESC zal nauw en intensief met de organisaties van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan blijven samenwerken om hen te ondersteunen en hun te verzekeren dat zij thuishoren bij de Europese Unie. Wij zullen alles in het werk stellen om verzoening en de Europese waarden in de regio te bevorderen en wij blijven vasthouden aan ons standpunt ten aanzien van de uitbreiding van de EU. Wij zijn ervan overtuigd dat een duidelijk vooruitzicht op toetreding tot de EU van essentieel belang is voor de stabiliteit van de regio en hopen dat de uitbreiding een van de prioriteiten van de EU zal blijven, ondanks de vele uitdagingen waarmee zij momenteel wordt geconfronteerd (3).

11.

Van onze kant zullen wij door middel van onze regelmatige activiteiten met partners uit de regio — gemengde raadgevende comités met Montenegro en Servië, Fora voor het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan en de conferenties op hoog niveau voor het maatschappelijk middenveld die voorafgaand aan de topbijeenkomsten tussen de EU en de Westelijke Balkan worden georganiseerd — de spreekbuis van het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan blijven en een brug naar de EU-instellingen en hun respectieve regeringen blijven vormen.

12.

Het EESC is uitermate ingenomen met de resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2019 en spreekt opnieuw zijn volledige bereidheid uit om het Europees Parlement en de nieuwe Europese Commissie bij te staan bij de versterking van het uitbreidingsbeleid van de EU en de verbetering van het instrumentarium voor de betrekkingen met de Westelijke Balkan.

13.

Het EESC dringt er bij alle belanghebbenden op aan alle nodige stappen te zetten opdat de Europese Raad vóór de topbijeenkomst van de EU en de Westelijke Balkan in mei 2020 in Zagreb unaniem tot een positief besluit kan komen. Wij verzoeken tevens het komende Kroatische voorzitterschap van de Raad van de EU om het uitbreidingsproces tijdens die top een nieuw elan te geven.

Brussel, 31 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Raadsconclusies van juni 2018.

(2)  Slotverklaring van het 7e Forum voor het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan https://www.eesc.europa.eu/en/agenda/our-events/events/7th-western-balkans-civil-society-forum/final-declarations

(3)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/files/7th_eesc_western_balkans_civil_society_forum_-_final_declaration.pdf


ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/17


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over blockchain en de eengemaakte EU-markt: volgende stappen?

(initiatiefadvies)

(2020/C 47/03)

Rapporteur: Ariane RODERT

Corapporteur: Gonçalo LOBO XAVIER

Besluit van de voltallige vergadering

21.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

18.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

182/1/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Dit advies gaat vooral over blockchain (BC) als technologie. Daar waar BC wordt toegepast, kan ze in vele sectoren van de samenleving een positieve transformerende kracht zijn waarbij vertrouwen en transparantie, democratie en veiligheid hoog in het vaandel staan. Uiteindelijk kan BC helpen om sociaal-economische modellen op nieuwe leest te schoeien en zo de maatschappelijke innovatie te ondersteunen die nodig is om de maatschappelijke uitdagingen van deze tijd aan te gaan. Omdat over cryptovaluta’s echter volop wordt gediscussieerd, zou het EESC deze instrumenten in de nabije toekomst aan een apart onderzoek moeten onderwerpen in de context van het risico op witwassen en/of belastingontduiking.

1.2.

De samenleving plukt reeds de vruchten van de toepassing van BC. Deze technologie draagt namelijk bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), versterkt de positie van de burgers, bevordert ondernemerschap en innovatie, leidt tot betere mobiliteit en grensoverschrijdende kansen voor bedrijven, en vergroot de transparantie voor consumenten. Daarnaast maakt BC het mogelijk om belastingontduiking en corruptie te verminderen en zowel particuliere als openbare diensten te ontwikkelen. Er moet echter nog wel een oplossing worden gevonden voor diverse uitstaande kwesties, waarbij vooral dringend moet worden gezorgd voor juridische duidelijkheid, rechtszekerheid en privacybescherming.

1.3.

De EU-instellingen hebben BC tot op zekere hoogte geanalyseerd, maar er is nog steeds behoefte aan een gemeenschappelijke EU-aanpak. Gezien haar resultaten tot nu toe heeft de EU een unieke kans om wereldmarktleider te blijven, maar alleen als zij onmiddellijk actie onderneemt.

1.4.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) roept de Europese Commissie dan ook op om werk te maken van een breed BC-initiatief waarbij de EU een gemeenschappelijke aanpak en visie formuleert, met de SDG’s als uitgangspunt. Ter aanvulling op dit initiatief zou een actieplan moeten worden opgesteld om van Europa het referentiepunt voor BC in de wereld te maken. Het bestaande Europese BC-partnerschap en het BC-waarnemingscentrum en -forum zou kracht moeten worden bijgezet met de oprichting van een EU-stakeholderplatform voor BC, met daarin vertegenwoordigers van de EU-instellingen, waaronder het EESC en het Europees Comité van de Regio’s, het bedrijfsleven, consumenten, de lidstaten, academische kringen enz. Dit platform zou moeten dienen als een ruimte voor gezamenlijk leren en capaciteitsopbouw, een netwerk van netwerken om goede praktijken te delen.

1.5.

Het EESC kan een actieve rol spelen door als gastheer voor een dergelijk platform te fungeren en te zorgen voor transparantie, inclusiviteit, samenwerking en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld.

2.   Inleiding

2.1.

Blockchain- (BC) en gedeeldgrootboektechnologie (Distributed Ledger Technology, DLT) hebben het potentieel om de samenleving te transformeren. BC is een wiskundige structuur voor het opslaan van gegevens op een manier die gecorrumpeerde en valse gegevens beperkt. De technologie biedt een nieuwe manier om vertrouwen te creëren om op een veilige manier iets van waarde uit te wisselen. BC wordt gezien als een nieuwe, transformatievere fase in het internettijdperk, maar er zij op gewezen dat BC slechts een van de vele nieuwe technologische mogelijkheden is.

2.2.

Dit advies gaat vooral over BC als technologie, die op een hele reeks gebieden en sectoren kan worden toegepast, zoals energie, de financiële sector, voedsel en landbouw, geneeskunde en gezondheidszorg, verkiezingen en bestuur. Hierom gaat het in dit advies, en dan vooral om BC met betrekking tot de eengemaakte markt van de EU. Als BC oordeelkundig wordt toegepast, wordt het mogelijk om concepten als concurrentie en governance te transformeren en aldus maatschappelijke uitdagingen en transities aan te pakken. Omdat over cryptovaluta’s echter volop wordt gediscussieerd, zou het EESC deze instrumenten in de nabije toekomst aan een apart onderzoek moeten onderwerpen in de context van het risico op witwassen en/of belastingontduiking.

2.3.

In het recente EESC-advies Blockchain en gedeeldgrootboektechnologie (Distributed Ledger Technology, DLT) als ideale infrastructuur voor de sociale economie (1) wordt BC omschreven als “zowel een code (een communicatieprotocol) als een openbaar register waarin op zeer transparante, onveranderlijke wijze alle transacties tussen de deelnemers aan het netwerk worden “geannoteerd” volgens een bepaald algoritme”. Deze definitie wordt aangevuld met het standpunt van de Europese Commissie dat “BC een technologie is om het vertrouwen van de gebruiker te bevorderen en waarmee het mogelijk wordt om online informatie uit te wisselen, transacties overeen te komen en vast te leggen op een verifieerbare, veilige en permanente manier” (2).

2.4.

De EU-instellingen hebben al enkele stappen gezet om de ontwikkeling van BC te steunen. In 2017 heeft de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) het rapport How blockchain technology could change our lives (3) uitgebracht en in 2018 heeft de Europese Commissie het BC-waarnemingscentrum en -forum (4) gelanceerd. Hiermee wordt beoogd om BC-innovatie en -ontwikkeling te versnellen, zodat Europa zijn positie als wereldleider op het gebied van deze transformerende nieuwe technologie behoudt.

2.5.

Een mijlpaal was april 2018, toen de Europese Commissie met 21 lidstaten en Noorwegen een verklaring ondertekende om het Europees Blockchainpartnerschap (EBP) op te richten en samen te werken om de Europese Blokchaininfrastructuur voor diensten (EBSI) (5) tot stand te brengen. Doel is om grensoverschrijdende digitale overheidsdiensten met de hoogste normen op het gebied van veiligheid en privacy te ondersteunen. Sindsdien hebben 27 lidstaten zich bij het partnerschap aangesloten.

2.6.

In 2018 heeft het Europees Parlement een niet-wetgevingsresolutie (6) over BC en DLT aangenomen waarin het benadrukt dat de EU uitstekende kansen heeft om “wereldleider” op DLT-gebied te worden, en “geloofwaardig kan optreden” bij het sturen van de marktontwikkeling wereldwijd en in verschillende sectoren. Momenteel loopt de EU bij de ontwikkeling en toepassing van BC voorop ten opzichte van de VS en China (7).

3.   Blockchain — mogelijkheden voor de eengemaakte markt en de EU

3.1.

BC is nog een vrij nieuw fenomeen, maar toch zijn er nu al aanzienlijke kansen in de context van de eengemaakte markt.

3.2.

BC draagt bij tot het bereiken van duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN. In het ontwerp en waardeaanbod van BC zijn vertrouwen, openheid en transparantie ingebouwd (8). Dit wordt in het licht van de verwezenlijking van de SDG’s beklemtoond (9).

3.3.

Enkele voorbeelden zijn (10):

doelstelling 1 “Geen armoede” en het gebruik van cryptovaluta voor mensen zonder bankrekening;

doelstelling 3 “Goede gezondheid en welzijn” en de mogelijkheid om patiëntendossiers veiliger en efficiënter te delen;

doelstellingen 12, 14 en 15 “Verantwoorde productie en consumptie”, waarbij het door BC mogelijk wordt om in de hele toeleveringsketen de herkomst van producten te garanderen.

BC draagt ook bij aan verschillende andere SDG’s, zoals gelijke kansen, mensenrechten in verband met persoonsgegevens, fatsoenlijk werk en economische groei, democratische participatie enz.

3.4.

Versterking van de positie van burgers. Met blockchaintechnologie kan de macht die voortvloeit uit informatie worden teruggebracht naar de mensen die er eigenaar van zijn. Door gegevens op een transparante manier te delen en de behoefte aan tussenpersonen te verminderen kan BC actoren die zich voorheen ten opzichte van centrale entiteiten in een kwetsbare positie bevonden, helpen om hun positie te versterken.

3.5.

Bevordering van ondernemerschap en innovatie. Door de coöperatieve en consensuele manier van werken ontstaan innovatieve oplossingen en nieuwe bedrijven die geënt zijn op economische, sociale en milieuduurzaamheid. De inclusiviteit die via BC mogelijk wordt gemaakt, biedt een basis voor de platformeconomie en andere nieuwe bedrijfsmodellen en, zoals het EESC al eerder heeft laten zien, de sociale economie.

3.6.

Betere mobiliteit en grensoverschrijdende kansen voor bedrijven, met bescherming van de consument, door handelsbelemmeringen in de EU en wereldwijd tot een minimum te beperken en tegelijkertijd de veiligheid en beveiliging van betalingen en transacties in het uitwisselingsproces te waarborgen. Daardoor zullen de marktvoorwaarden en de toegang tot goederen en diensten in de EU verbeteren en zullen tegelijkertijd de privacy van de consument, de vertrouwelijkheid en de uitwisseling van informatie worden beschermd (11).

3.7.

Ondersteuning van één digitale poort. Eén digitale toegangspoort gaat gepaard met het “eenmaligheidsbeginsel”, wat betekent dat gegevens slechts eenmaal in het platform kunnen worden ingevoerd. De ontwikkeling van de EBSI, die afhankelijk is van de toepassing van het eenmaligheidsbeginsel, kan in dit verband de weg effenen voor een efficiënte, veerkrachtige en duurzame eengemaakte markt.

3.8.

Door de ontwikkeling van openbare en particuliere diensten op basis van blockchaintechnologie kan de digitale transformatie van de EU-economie en -samenleving als geheel enorme positieve effecten hebben. In het kader van de Europese Blokchaininfrastructuur voor diensten (EBSI) wordt momenteel gewerkt aan vier usecases (12), nl. notarisatie en authenticatie, diploma’s, Europese controle over de eigen identiteit, belastingheffing en betrouwbare gegevensdeling. Op het niveau van de lidstaten zijn er economische voordelen doordat markten rechtstreeks toegankelijk zijn en er niet of nauwelijks sprake is van kosten van tussenpersonen, zodat de werkelijke waarde naar de consumenten gaat. Hierin kan nog verbetering worden gebracht met een hoog niveau van veiligheid en zekerheid voor de consument door middel van BC-traceerbaarheid en participatieve cocreatie van goederen en diensten. Bovendien kunnen op BC gebaseerde stemsystemen de registratie en identificatie van kiezers beveiligen en voor een solide en controleerbaar stemsysteem zorgen.

3.9.

Het aanmaken en controleren van digitale identiteiten voor individuen en organisaties. Door beginselen van decentrale BC te combineren met identiteitscontrole en cryptografie kan een digitale identiteit worden aangemaakt en aan elke onlinetransactie worden toegekend. Dit kan voor consumenten, bedrijven en regelgevende instanties verscheidene voordelen hebben. De digitale identiteit op BC biedt de mogelijkheid van wederzijdse herkenning en uitvoering van operaties met behulp van een “smart contract”-code, waardoor het ook eenvoudiger wordt om bedrijven op te richten. Deze digitale identiteiten en elektronische handtekeningen moeten de weg volgen die in de eIDAS-verordening is uitgestippeld; ze zouden ook interoperabiliteit en compatibiliteit moeten garanderen.

3.10.

Beperking van inbreuken op persoonsgegevens. Door een verantwoorde inzet van BC-datastructuren kan het risico op data-inbreuken beperkt of vermeden worden. Dit zal gevoelige gegevens helpen beschermen en tegelijkertijd zorgen voor een veilige overdracht van gegevens, zodat het recht van personen op vertrouwelijkheid en privacy wordt gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door te voorkomen dat privégegevens openlijk worden opgeslagen op de BC. In plaats daarvan kunnen privégegevens buiten de keten worden opgeslagen en alleen wanneer dat nodig is worden uitgewisseld in peer-to-peer-communicatie.

3.11.

Normalisatieprocessen zijn een voorwaarde voor grensoverschrijdende interoperabiliteit en de implementatie van BC. Sommige daarvan zijn inmiddels door regelgevende instanties getest en onderzocht, maar bij iedere innovatie geldt dat initiatieven op het gebied van normalisatie gepaard moeten gaan met het scheppen van een gunstig klimaat om de mogelijkheden van de nieuwe technologie ten volle te benutten.

3.12.

Ook moet werk worden gemaakt van het harmoniseren van cryptografische normen tussen BC en andere eIDAS-gerelateerde technologieën (13), teneinde nieuwe niveaus van interoperabiliteit tussen huidige en toekomstige technologische modellen te creëren. Hiermee zou ook iets gedaan kunnen worden aan het gevaar dat er “blockchainsilo’s” ontstaan. Zo heeft de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) voor de periode tot 2020 een stappenplan voor normalisatie voorgesteld, waarin wordt overwogen normen op te stellen op gebieden zoals terminologie, taxonomie, identiteitscontrole, interoperabiliteit, governance, veiligheid en privacy, usecases en slimme contracten.

3.13.

Meer transparantie dankzij slimme contracten. Op BC gebaseerde oplossingen zorgen voor transparantie via decentralisatie, waardoor deelnemende partijen gegevens kunnen zien en verifiëren. “Slimme contracten” (14) zijn hier een voorbeeld van.

3.14.

Beperking van belastingontduiking en belastingontwijking. De eengemaakte markt van de EU biedt de mogelijkheid om e-handel te versterken en tegelijkertijd de negatieve externe effecten van de huidige internationale handel tot een minimum te beperken. Op blockchaintechnologie gebaseerde systemen voor belastingafhandeling kunnen zorgen voor meer transparantie voor zowel de betaler als de overheid. Blockchaintechnologie kan belastingontduiking en witwassen beperken doordat het bij transacties noodzakelijker wordt om verantwoording af te leggen en doordat de aansprakelijkheid voor verrichtingen toeneemt. Een en ander komt het concurrentievermogen van de eengemaakte EU-markt ten goede. De Europese Commissie zou middels een studie kunnen nagaan hoe BC op dit gebied kan helpen.

3.15.

Bevordering van nieuwe financieringsmodellen zoals crowdfunding, initial coin offerings (ICO’s) en initial token offerings als manieren om op universele wijze (in geografisch en demografisch opzicht) geld op te halen door voor een specifiek project een munt met een speciaal waarderingsmechanisme uit te geven. Dit is de overtreffende trap van de steeds populairdere crowdfunding.

3.16.

Sociaal-economische modellen op nieuwe leest schoeien. Als individuen weer macht krijgen, kan de samenleving op nieuwe leest worden geschoeid. Belangrijkste troef van blockchaintechnologie is dat hiermee voor vertrouwen tussen individuen wordt gezorgd zonder dat er tussenpersonen nodig zijn, maar er kunnen ook nieuwe vormen van governance en relaties mee worden gecreëerd op basis van de transparantie van interacties. Zoals bij elke maatschappelijke verandering moet erop worden gelet dat er geen structuren ontstaan die tot misbruik leiden, terwijl er tegelijkertijd ruimte moet worden gelaten voor experimenten die grote voordelen voor de mensheid kunnen opleveren. Bovendien moet in BC-technologieën en -netwerken worden voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen degenen die ze controleren of die de middelen hebben om ze te gebruiken, en degenen voor wie ze alleen toegankelijk zijn via modellen die door grote bedrijven worden gecontroleerd. Wil blockchaintechnologie ook voor kleine en middelgrote ondernemingen en kleinere organisaties een succes worden, dan moeten organisaties zoals coöperaties, met open en democratische governancemodellen, gesteund en gestimuleerd worden om blockchainbedrijven te ontwikkelen.

4.   Blockchain — kwesties die moeten worden aangepakt

4.1.

Om te kunnen profiteren van de kansen die BC op de eengemaakte EU-markt en voor de Europese samenlevingen biedt, moeten diverse kwesties worden aangepakt, waarbij de huidige rechtsonzekerheid voorrang verdient. Er zijn regelgevingsoplossingen voorhanden voor cryptovaluta en ICO’s, maar het wetgevingskader is nog steeds onduidelijk waar het gaat om systeemontwerp en op gebieden waarop BC-technologie wordt toegepast. Dit resulteert in een gefragmenteerde aanpak op het niveau van de lidstaten. Zonder een gezamenlijk EU-initiatief voor rechtszekerheid en duidelijkheid in de hele EU zullen de grensoverschrijdende kansen beperkt zijn. Voor bepaalde soorten diensten en gebruik kunnen usecases (beschrijvingen van het gedrag van een systeem) en regulatory sandboxes (testomgevingen voor regelgeving) in een eerste fase nuttig zijn om te bepalen welke wettelijke vereisten in de toekomst nodig zullen zijn. De ervaring van de EU met de ontwikkeling van complexe, grensoverschrijdende regelgeving en beleidsmaatregelen kan bij de toekomstige regulering van blockchain van pas komen.

4.2.

Bescherming van de privacy is cruciaal. Om de meest dringende datakwesties aan te pakken is de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (15) ingevoerd. Toen de AVG werd opgesteld, was BC-technologie echter nog grotendeels onbekend en de potentiële spanningen tussen de AVG en BC moeten dan ook goed worden onderzocht. Het EESC dringt er bij de Europese Commissie op aan om de AVG tegen het licht te houden, herzieningen voor te stellen en middels richtsnoeren aan te geven hoe de AVG en blockchaintechnologie zich tot elkaar verhouden.

4.3.

Het juridische onderscheid tussen geanonimiseerde en gepseudonimiseerde gegevens draait erom hoe persoonsgegevens worden gecategoriseerd. Gepseudonimiseerde gegevens maken nog steeds een vorm van heridentificatie mogelijk (zelfs indirect en op afstand), terwijl anonieme gegevens niet opnieuw kunnen worden geïdentificeerd. Bij blockchain met vergunning (permissioned BC) wordt pseudonimisering beschouwd als een oplossing voor de relaties die door BC-technologie worden gefaciliteerd, maar voor een breder gebruik van permissionless blockchain is anonimisering nog steeds een regelgevingsbelemmering. Deze kan worden opgeheven door middel van digitale identiteitsoplossingen die in de regelgevingsbeperkingen zijn geïntegreerd.

4.4.

Het proof-of-work-consensusmechanisme gaat gepaard met een zeer hoog energieverbruik. Met de ontwikkeling van het alternatieve proof-of-stake-consensusmechanisme kan deze belangrijke milieuduurzaamheidskwestie worden opgelost. Er zijn al oplossingen voorhanden; deze moeten gedeeld en volledig toegepast worden (16).

4.5.

Een andere technische uitdaging is de interoperabiliteit tussen verschillende BC-platforms. Vanwege het risico voor partijen die gegevens moeten uitwisselen kan het zijn dat verschillende BC-platforms niet compatibel zijn. Ook de compatibiliteit tussen BC-platforms en bestaande overheidssystemen kan te wensen overlaten. Hierdoor kunnen overheden niet overschakelen van hun bestaande platforms naar een op BC gebaseerde interoperabiliteit. Om grootschalige invoering mogelijk te maken zou het waarborgen van interoperabiliteit in de nabije toekomst een prioriteit voor BC-ontwikkelaars moeten zijn.

4.6.

De mate waarin BC wordt omarmd is afhankelijk van de invoering ervan door de verschillende soorten ondernemingen, waarvan in de EU het midden- en kleinbedrijf (mkb) de meerderheid vormt. Transactiekosten rijzen tegenwoordig vaak de pan uit, zodat technische en adviesdiensten voor het mkb onbetaalbaar worden. Steun voor de oprichting van nieuwe BC-netwerken, zoals coöperaties, is van cruciaal belang om een eerlijke toegang voor het mkb en andere kleinere entiteiten te waarborgen, zodat betere democratische governance mogelijk wordt.

4.7.

Zoals bij elke disruptieve technologie moeten sociale uitdagingen de nodige aandacht krijgen. Correcte voorlichting van het grote publiek over disruptieve technologieën is absoluut geboden. Deze hebben een reële impact op het dagelijks leven van mensen en daarmee moet zorgvuldig worden omgegaan. Een maatschappelijke en burgerdialoog is derhalve essentieel. Het EESC zal kennis blijven opbouwen en laten weten welke volgende stappen in de ontwikkeling van BC er volgens het maatschappelijk middenveld nodig zijn.

4.8.

Het is van cruciaal belang om de gevolgen van BC-technologie voor de bescherming en rechten van de consument volledig te begrijpen en te evalueren. Er moet duidelijk worden gemaakt hoe onder meer vertrouwelijkheid en privacy zich tot elkaar verhouden op grond van wetgeving (bijv. EU-wetgeving inzake gegevensbescherming), regelgeving (privacy van klanten) en contracten (vertrouwelijke commerciële gegevens).

4.9.

Zoals bij elk nieuwe technologie en alle op technologie gebaseerde bedrijfsmodellen zou er goed aan worden gedaan om een analyse te maken van de effecten en mogelijke impact op de werkgelegenheid, de arbeidsomstandigheden, de rechten en bescherming van werknemers en de sociale dialoog. In deze analyse zouden ook de gevolgen voor intermediaire organisaties (tussenpersonen) moeten worden meegenomen. Voor bedrijfstakken die gebruikmaken van BC zullen bèta/technische vaardigheden (STEM) waarschijnlijk steeds belangrijker worden. Er is over het algemeen een gebrek aan inzicht in het functioneren en de potentiële beperkingen van BC. Daarom pleit het EESC voor het concept van een leven lang leren, dat mensen in staat stelt vaardigheden te verwerven en zich om te scholen en bij te scholen, zodat er op de mogelijkheden en uitdagingen van BC beter kan worden ingespeeld.

5.   Volgende stappen

5.1.

De EU-instellingen hebben BC tot op zekere hoogte geanalyseerd, maar het ontbreekt nog steeds aan een alomvattende en gedeelde EU-aanpak. Gezien haar resultaten tot nu toe heeft de EU een unieke kans om wereldmarktleider te blijven, maar alleen als zij actie onderneemt.

5.2.

De ontwikkeling van BC in de verschillende lidstaten geeft nog steeds een zeer versnipperd beeld te zien. Het EESC dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan om duidelijkheid en een gemeenschappelijke basis te verschaffen teneinde het potentieel van BC voor Europa ten volle te benutten. Eerste stap zou moeten zijn dat de Europese Commissie met een mededeling over de ontwikkeling van BC en DLT in de EU komt, gebaseerd op de beginselen van BC (17), om blijk te geven van politieke wil, de zaak in eigen hand te nemen, een visie te formuleren en een actieplan op te stellen teneinde een gunstig klimaat te scheppen. Dit initiatief zou moeten worden aangevuld met de heroprichting van de interfractiewerkgroep digitalisering van het Europees Parlement, die zich over BC en DLT zou moeten buigen.

5.3.

Met de gemeenschappelijke visie van de EU zou kunnen worden beoogd dat Europa in de wereld een pilotcontinent voor BC wordt, om er zo voor te zorgen dat de EU concurrerend blijft en tegelijkertijd op basis van de SDG’s haar eigen aanpak van de digitalisering kan ontwikkelen, ondersteund door openbare pilotinitiatieven en -programma’s op het niveau van de lidstaten en de EU.

5.4.

Ter aanvulling op het bestaande Europese BC-partnerschap en het BC-waarnemingscentrum en — forum is het nu tijd om een EU-stakeholderplatform voor BC op te richten met daarin vertegenwoordigers van de EU-instellingen, waaronder het EESC en het Europees Comité van de Regio’s, het bedrijfsleven, consumenten, maatschappelijke organisaties, de lidstaten, academische kringen enz. Daarnaast zou dit platform alle EU-burgers de mogelijkheid moeten bieden om mee te werken en deel te nemen aan het BC-project.

5.5.

Het platform zou een ruimte voor gezamenlijk leren en capaciteitsopbouw moeten verschaffen en stakeholders moeten samenbrengen. Het zou moeten dienen als een netwerk van netwerken dat gelegenheid biedt om bijeen te komen en goede praktijken te delen. Het EESC bevindt zich in een goede positie en beschikt over de noodzakelijke ervaring om in dezen een actieve rol te spelen door als gastheer voor een dergelijk platform te fungeren en te zorgen voor transparantie, inclusiviteit, samenwerking en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, voortbouwend op soortgelijke bestaande initiatieven (18).

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 1.

(2)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/blockchain-technologies

(3)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/IDAN/2017/581948/EPRS_IDA(2017)581948_EN.pdf

(4)  https://www.eublockchainforum.eu/

(5)  https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/news/european-countries-join-blockchain-partnership

(6)  http://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-8-2018-0373_NL.html?redirect

(7)  Zo zij erop gewezen dat er in Europa alleen al in 2018 een bedrag van ca. 4,1 miljard USD werd opgehaald via ICO (initial coin offering, uitgifte van digitale tokens), bijna het dubbele van het bedrag van 2,3 miljard USD dat tot nu toe in Azië werd opgehaald, en aanzienlijk meer dan de 2,6 miljard USD die in de VS aan middelen werden aangetrokken. https://www.newsbtc.com/2018/10/16/europe-surpasses-us-and-asia-in-cryptocurrency-token-sales

(8)  Bij het sociale waardeaanbod in het kader van BC draait het om controle over de eigen identiteit (authenticatie, autorisatie), vertrouwen en transparantie, democratie, onveranderlijkheid van gegevens en het ontbreken van tussenpersonen.

(9)  https://blockchain4sdg.com/how-blockchains-can-tackle-the-un-sustainable-development-goals/

(10)  UN/CEFACT, ECE/TRADE/C/CEFACT/2019/INF.3: Blockchain in trade facilitation: sectoral challenges and examples, http://www.unece.org/fileadmin/DAM/cefact/cf_plenary/2019_plenary/CEFACT_2019_INF03.pdf

(11)  Vertrouwelijkheid betreft de bescherming van gegevens die tussen een entiteit (d.w.z. een persoon of organisatie) en een bevoegde partij worden gedeeld tegen onbevoegde derden. Privacy heeft betrekking op de bescherming tegen inbreuken op de persoonlijke identiteit en het binnendringen in persoonlijke transacties.

(12)  https://ec.europa.eu/cefdigital/wiki/display/CEFDIGITAL/EBSI

(13)  Zoals elektronische handtekeningen en tijdstempels, met behulp van de huidige, onderling compatibele cryptografische algoritmen.

(14)  Het gaat hierbij om in de blokketen opgeslagen en in de vorm van computerprogramma’s gegoten contracten die zelfstandig worden uitgevoerd en door niemand worden gecontroleerd en daarom door iedereen kunnen worden vertrouwd. Te denken valt aan clearing en settlement (verrekening en verevening) bij handelstransacties, cadeaubonnen/waardebonnen voor trouwe klanten, elektronische patiëntendossiers, de verdeling van royalty’s, informatie over de herkomst van producten, peer-to-peertransacties, leningen, verzekeringen, energiekredieten en stemsystemen.

(15)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1) https://gdpr-info.eu/

(16)  Een voorbeeld van blockchain met een laag energieverbruik is te vinden op www.tolar.io

(17)  De BC-beginselen zijn: controle over de eigen identiteit — authenticatie, autorisatie; traceerbaarheid; vertrouwen; onveranderlijkheid; democratie; afwezigheid van tussenpersonen.

(18)  Bijv. het Europees platform voor de circulaire economie, een initiatief dat samen met de Europese Commissie is opgezet. Het EESC is ook actief in de deskundigengroep op hoog niveau inzake KI (AI HLEG) en de deskundigengroep van de Commissie over sociaal ondernemerschap (GECES).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/23


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zorgen voor een inclusieve overgang naar een gedigitaliseerde spoorwegsector

(initiatiefadvies)

(2020/C 47/04)

Rapporteur: Alberto MAZZOLA

Corapporteur: Guy GREIVELDING

Besluit van de voltallige vergadering

21 februari 2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

2.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

202/0/5

1.   Aanbevelingen

1.1.

Digitalisering maakt passagiers- én vrachtvervoer per spoor efficiënter en gemakkelijker, maar brengt ook cyberbeveiligingsrisico’s mee voor de spoorwegsystemen. Het EESC pleit daarom voor nauwere samenwerking tussen het Enisa en het ERA.

1.2.

Het EESC is van mening dat de invoering van het ERTMS, de hoeksteen van de digitale spoorwegstrategie van de EU, drastisch moet worden versneld. Om de vereiste investeringen van meer dan 100 miljard EUR mogelijk te maken moet de Commissie een specifiek initiatief opzetten waarbij ruimschoots gebruik wordt gemaakt van EU-middelen en wordt gerekend op concrete steun van de lidstaten en een aanzienlijke hoeveelheid particulier kapitaal (investEU).

1.3.

Het EESC zou graag zien dat de spoorwegsector samen met andere vormen van openbaar vervoer een omvattend en interoperabel kader voor “mobiliteit als dienst” (MaaS) ontwikkelt, dit met het oog op de betaalbaarheid en toegankelijkheid van mobiliteit en openbaar vervoer als een dienst van algemeen belang voor alle burgers; ook zou een open, plug and play IT-kader voor de distributie van multimodale vervoersbewijzen in Europa moeten worden uitgewerkt. De spoorwegsector zou kunnen fungeren als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de mobiliteitsaspecten van de Europese digitale identiteit.

1.4.

Het EESC roept de ETF, de ESG en de EIM op om in het kader van de sociale dialoog in de EU een proactieve en transparante dialoog tot stand te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een “digitale routekaart”, en gezamenlijke initiatieven te ontplooien om de gevolgen van automatisering en digitalisering in kaart te brengen en daarop te anticiperen, en in het kader van een sociaal rechtvaardige transitie een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale zekerheid te handhaven.

1.5.

Het EESC zou graag zien dat een Europese toezichthouder voor de spoorwegsector wordt ingesteld om toezicht te houden op de ontwikkeling van de eengemaakte markt voor spoorvervoer, inclusief de digitale aspecten.

2.   Inleiding

Het Europese mobiliteits- en vervoerssysteem maakt op dit moment een verregaande vergroening door, en ook de digitalisering wint terrein.

De logistieke ketens zullen veranderingen ondergaan: nieuwe technologieën zullen zorgen voor eenvoudiger digitale integratie van de verschillende vervoerswijzen, meer informatie over verkeer en betere tracking, vlottere toegang tot diensten en informatie voor passagiers, een efficiënter gebruik van de infrastructuurcapaciteit en betere voorspelbaarheid qua tijden.

Dankzij digitalisering zullen de spoorwegondernemingen over meer gegevens beschikken: het gebruik van deze gegevens, waarbij de regels inzake privacy en gegevenseigendom strikt moeten worden nageleefd, zal nieuwe zakelijke initiatieven mogelijk maken.

3.   De digitale transitie van de spoorwegsector moet worden verzekerd

3.1.    Spoorwegen als onderdeel van het digitale eengemaakte Europa

Connectiviteit is een eerste voorwaarde voor de voltooiing van de Europese digitale eengemaakte markt en de digitalisering van de spoorwegen.

Een hoge mate van connectiviteit is ook vereist om betrouwbare informatie te kunnen verstrekken over bijvoorbeeld dienstregelingen, de beschikbaarheid van tickets, reisplanners, vrachtterminals enz. De klant en het personeel hebben in dit opzicht hoge verwachtingen van deze informatie, die de kwaliteit van de dienstverlening en het onderhoud ten goede komt.

De verdere digitalisering van de spoorwegen is afhankelijk van vlotte samenwerking tussen de spoorwegen onderling en met de telecommunicatiesector. De nieuwe 5G-netwerken, die onder meer aan de basis liggen van het internet der dingen en betere realtime-informatie, zijn voor de spoorwegen een fantastische kans.

De spoorwegsector zou kunnen fungeren als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de mobiliteitsaspecten van de Europese digitale identiteit; daartoe moet een “regelgevingsklimaat (worden ontwikkeld) dat bevorderlijk is voor het concurrentievermogen en innovatie en ervoor zorgt dat burgers en bedrijven meer vertrouwen krijgen in digitale technologie, en zich bewuster worden van de voordelen van die technologie voor burgers, consumenten, ondernemingen en werknemers, met inbegrip van een combinatie daarvan in één enkele “e-persoon” (1).

3.2.    Nieuwe specifieke producten en IT

Om de voordelen ervan te kunnen benutten moet de invoering van het ERTMS (Europees beheersysteem voor het spoorverkeer) centraal staan in de technische strategie van de EU (we denken dan aan technische en operationele harmonisatie, meer capaciteit op het netwerk, meer veiligheid en betrouwbaarheid, lagere onderhoudskosten). In de afgelopen 20 jaar is nog geen 10 % van het TEN-V-kernnetwerk uitgerust met het ERTMS. De uitrol moet dan ook sneller verlopen, zonder dat de toegankelijkheid van het regionale spoorwegnet uit het oog wordt verloren.

Daarnaast moeten, met volledige inachtneming van de sociale dialoog, de volgende punten bovenaan de agenda komen te staan: de ontwikkeling van het technische en juridische kader voor het toenemende gebruik van automatische treinbesturing, de verbetering van de gegevensverbindingen langs treinroutes (ook met 5G-technologie) en andere digitale ontwikkelingen die relevant zijn voor het spoor.

3.2.1.   De spoorwegsector: interne processen

3.2.1.1.   Kansen: verhoogde infrastructuurcapaciteit, onderhoud en voorspellend onderhoud, kostenverlaging, automatische treinbesturing (ATO), veiligheid, crisismanagement

Besturings-, seingevings- en communicatiesystemen zijn er niet alleen met het oog op de controle en de veilige scheiding van treinen, maar moeten uitgroeien tot een flexibel, realtime, intelligent systeem voor verkeersbeheer en beslissingsondersteuning.

De huidige systemen maken onvoldoende gebruik van nieuwe technologieën en praktijken, waaronder het gebruik van technologieën voor plaatsbepaling via satelliet, zeer snelle data- en spraakcommunicatiesystemen met hoge capaciteit (wifi, 4G/LTE, 5G) en automatisering, alsmede innovatieve realtime systemen voor het verzamelen, verwerken en verstrekken van gegevens. Deze hebben het potentieel om het verkeer aanzienlijk te verbeteren, en zo de capaciteit te verruimen, het energieverbruik en de CO2-uitstoot te verminderen, de operationele kosten te verlagen, de veiligheid (ook op spoorwegovergangen via C-ITS) en beveiliging te verhogen, en de klanten toegankelijke, betrouwbare en begrijpelijke informatie te bieden. Vraaggestuurd onderhoud met behulp van sensoren en digitale technologie zal de efficiëntie, betrouwbaarheid en veerkracht van het systeem drastisch verbeteren, zowel wat betreft de infrastructuur als het rollend materieel.

3.2.1.2.   Problemen: veiligheid en cyberbeveiliging

De digitalisering maakt het spoorvervoer efficiënter en gemakkelijker, maar brengt ook cyberbeveiligingsrisico’s mee voor de spoorwegsystemen. Het is van groot belang dat de hele spoorwegsector de noodzaak van ingrijpende maatregelen op het gebied van cyberveiligheid erkent en zich voorbereidt op cyberaanvallen, ook op grote schaal.

“[…] een uniforme interpretatie van de regels voor cyberbeveiliging, met inbegrip van wederzijdse erkenning tussen de lidstaten, en […] een certificeringskader en -regelingen […] (zouden) een gemeenschappelijke basis kunnen bieden (voor digitalisering) […] ERA (zou) bij het proces betrokken moeten worden en in sommige gevallen, met instemming van Enisa ter wille van de samenhang, de mogelijkheid moeten krijgen om cyberbeveiligingsregelingen op te stellen. In samenwerking met CEN/Cenelec/ETSI moeten Europese minimumnormen voor IT-beveiliging worden vastgesteld.” (2)

3.2.2.   Nieuwe diensten

3.2.2.1.   Nieuwe toepassingen voor passagiers: elektronische vervoersbewijzen, elektronisch reserveren, geïntegreerde vervoersbewijzen, multimodale vervoersbewijzen, MaaS, digitale platformen, digitale stations

Om de reisinformatie te verbeteren en het kiezen van de juiste treinreis, intermodale reis of doorreisbiljetten te vergemakkelijken, hebben een aantal Europese spoorwegmaatschappijen samen met de belangrijkste verkopers van vervoersbewijzen een gemeenschappelijk project, “Full Service Model”, gelanceerd, om daarmee bilaterale IT-oplossingen tussen ticketverkopers en spoorwegexploitanten te vervangen door een open, plug and play IT-kader voor de verdeling van vervoersbewijzen.

Mobiliteit als dienst (MaaS) betekent in deze nieuwe context een overstap van privévervoermiddelen naar mobiliteitsoplossingen die als een dienst worden gehanteerd. MaaS is gebaseerd op het concept dat reizigers deur-tot deurmobiliteitsoplossingen worden geboden die aansluiten op hun reisbehoeften en keuzes, en verzekert de betaalbaarheid en toegankelijkheid van mobiliteit en openbaar vervoer als een dienst van algemeen belang. In het kader van MaaS wordt het hele vervoerssysteem beschouwd als één geheel, waarvan ook de spoorwegsector met zijn lage emissies deel uitmaakt.

3.2.2.1.1.    Nieuwe kwesties: gegevensbescherming, privacy, passagiersrechten

Om de nodige omslag op het gebied van ticketverkoop te bewerkstelligen is stabiele wetgeving van kapitaal belang. Klantvriendelijke informatie over doorreisbiljetten is cruciaal om te voldoen aan de realistische vereisten in de EU-verordening betreffende de rechten van reizigers in het treinverkeer.

De spoorwegen moeten op een kostenefficiënte manier blijven ijveren voor toegankelijkheid. Onnodige business-to-businessbepalingen leiden tot al te veel bureaucratische rompslomp; een en ander moet op contractuele basis en waar nodig binnen het relevante wetgevingskader voor gegevensuitwisseling worden geregeld.

3.2.2.2.   Voor vrachtvervoer

Ter gelegenheid van de Rotterdamse TEN-V-dagen in 2016 heeft de spoorwegsector een gezamenlijke verklaring aangenomen, de “Sectorverklaring”, waarin de stappen worden geschetst die nodig zijn om het internationale goederenvervoer per spoor in Europa te verbeteren. Aan de hand van die Sectorverklaring zijn tien prioritaire acties vastgesteld, waaronder maatregelen in verband met tracking van treinen, de verwachte aankomsttijd en het faciliteren van de concrete implementatie van het ERTMS. Voorts hebben de Europese sociale partners op 2 december 2015 een verklaring over het goederenvervoer per spoor ondertekend, waarin hun voorstellen inzake de verbetering daarvan zijn opgenomen.

Dankzij het testen van automatische remsystemen zal de samenstelling van treinen aanzienlijk efficiënter verlopen. Ook moet de bescherming van commerciële gegevens inzake het goederenvervoer worden gewaarborgd.

3.3.    Financiering van de digitale transitie en O&I

3.3.1.   Financiering van de digitalisering van het spoorvervoer: Digitaal Europa, Connecting Europe Facility, InvestEU, nationale programma’s

Zowel op nationaal als op EU-niveau moet de nodige financiële steun worden vrijgemaakt voor alle onderdelen van het spoorwegsysteem en voor de voltooiing van een doeltreffend Europees spoorwegnet.

De Connecting Europe Facility moet na 2020 worden voortgezet en uitgebreid. We moeten erop hameren dat in het kader van de CEF de nadruk moet komen te liggen op digitalisering; een voorbeeld is het gebruik van het ERTMS voor baan- en boordapparatuur. Voor de invoering van het ERTMS op het TEN-V-netwerk, met digitale vergrendeling, is meer dan 100 miljard EUR nodig; dergelijke investeringen zijn alleen mogelijk via een specifiek initiatief, waarvoor de EU een aanzienlijk budget moet vrijmaken, aangevuld met concrete steun van de lidstaten en particulier kapitaal (InvestEU). Met het oog op het vrijmaken van de nodige middelen moet de Commissie een grotere proactieve rol gaan spelen en moet een regelgevingskader worden ontwikkeld. In het kader van CEF II moeten ook grensoverschrijdende 5G-spoorcorridors worden gefinancierd om de verbindingen te verbeteren.

3.3.2.   Shift2Rail en Shift2Rail2

Voorts is EU-steun nodig om innovatie in de spoorwegsector te stimuleren. We denken dan met name aan de voortzetting van de succesvolle gemeenschappelijke onderneming Shift2Rail. Het toekomstige geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap moet meer middelen krijgen en moet kunnen rekenen op een verbeterd en vereenvoudigd governancesysteem dat meer rekening houdt met de behoeften van de spoorwegexploitanten en hun klanten en tegelijk in staat is het hele ecosysteem voor innovatie in de spoorwegsector in alle lidstaten een impuls te geven. In het kader van de onderzoeksfinanciering voor digitale innovatie moeten de nodige middelen worden vrijgemaakt voor sociale-effectbeoordelingen en maatregelen om een rechtvaardige overgang te vergemakkelijken.

4.   Erop toezien dat de transitie inclusief is

4.1.    Voor werknemers

De invoering van digitale technologieën in de spoorwegsector zal naar verwachting leiden tot een verbetering van de efficiëntie en de productiviteit, en daarmee ook het concurrentievermogen van de sector ten goede komen; tegelijk echter zullen kwalitatieve en kwantitatieve veranderingen op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsorganisatie nodig zijn

Deze transitie is nu al aan de gang en de spoorwegmaatschappijen moeten zich tijdig en met oog voor inclusiviteit voorbereiden op de veranderingen die van invloed zijn op hun personeel en deze in goede banen leiden, zodat zij een fatsoenlijke en aantrekkelijke werkgever blijven.

De aard van het werk en de vraag naar vaardigheden zullen ingrijpend veranderen. Het is belangrijk op deze structurele veranderingen in te spelen door een eerlijke en vlotte transitie mogelijk te maken, de vaardighedenkloof aan te pakken en de geboekte vooruitgang adequaat te monitoren.

De gevolgen voor de gezondheid van het spoorwegpersoneel mogen niet worden onderschat; het gaat dan ook om mentale druk, die kan leiden tot ziekten en spanningen in het privéleven.

Een inclusieve transitie vereist dat we op een maatschappelijk verantwoorde manier omgaan met veranderingen, te beginnen met een open en transparante dialoog met de werknemers en hun vertegenwoordigers. Een dergelijke dialoog zou ertoe moeten bijdragen dat eventuele zorgen in verband met de digitalisering worden weggenomen en dat de werknemers zich betrokken voelen bij de veranderingen.

Om te voorkomen dat de transitie ontwrichting en sociale onrust in de hand werkt moet bij de digitalisering de grootst mogelijke voorzichtigheid worden betracht. Het is absoluut noodzakelijk dat de Europese sociale partners — de ETF (Europese Federatie van Vervoerswerknemers), de ESG (Europese Spoorwegengemeenschap) en de EIM (Europese vereniging van spoorweginfrastructuurbeheerders) — in het kader van de sectorale sociale dialoog over de spoorwegen in de EU bijeenkomen en gezamenlijke projecten op stapel zetten om de gevolgen van automatisering en digitalisering beter in kaart te brengen en hierop vooruit te lopen, en in het kader van een sociaal rechtvaardige transitie een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale zekerheid te handhaven.

De Europese en nationale beleidsmakers en de sociale partners moeten zorgen voor coördinatie tussen de Europese sociale dialoog en de nationale onderhandelingen in verband met de impact van de digitalisering van het geïntegreerde Europese spoorwegsysteem op de arbeidsmarkt en op sociaal vlak.

Op nationaal niveau moeten de spoorwegondernemingen samen met de werknemersvertegenwoordigers in een vroeg stadium een soort “digitaal stappenplan” opstellen en werknemersvertegenwoordigers opleiden zodat zij inzicht krijgen in digitale processen en de factoren die daarop van invloed zijn.

Daarnaast moeten met de werknemersvertegenwoordigers op nationaal niveau collectieve arbeidsovereenkomsten worden gesloten over:

het recht op raadpleging, participatie en collectieve vertegenwoordiging vóór nieuwe technologieën worden ingevoerd;

de definitie van en de voorwaarden voor alternatieve activiteiten/werkgelegenheid, omscholing en kwalificaties;

gezondheid en veiligheid op het werk, het recht om offline te zijn, bescherming van de gegevens van werknemers (tegen permanente controle);

kortere werktijden en/of (flexibele) werkpatronen.

Verkeersveiligheid en veiligheid van passagiers en personeel kunnen niet uitsluitend worden gewaarborgd door digitale en geautomatiseerde systemen; menselijke aanwezigheid is essentieel.

In dit verband moet vooral worden gekeken naar nieuwe carrièremogelijkheden; levenslang leren en investeren in de inzetbaarheid van werknemers om ontslagen te voorkomen, zijn daarbij van groot belang. Twee grote uitdagingen voor spoorwegmaatschappijen zijn de onevenwichtige leeftijdsopbouw van het personeel en het feit dat de aanwerving van personeel, met name jongeren en vrouwen, moeizaam verloopt. Zij dienen er dan ook voor te zorgen dat hun oudere werknemers gelijke tred kunnen houden met de snelle veranderingen, zodat basiskennis van de ene generatie op de andere wordt overgedragen en de rekruteringsbasis wordt verbreed.

Wat de nationale en Europese systemen betreft kan het tekort aan geschikte arbeidskrachten geheel of gedeeltelijk worden opgelost als onderwijs en bedrijfsleven het gesprek aangaan en samenwerken om de werknemers klaar te stomen voor de toekomst, via opleiding en omscholing van werknemers en opleiders met digitale vaardigheden.

Toekomstige werknemers moeten beschikken over de juiste vaardigheden: daarbij is zoals hierboven vermeld een belangrijke rol weggelegd voor de nationale onderwijsstelsels, en dan met name het beroepsonderwijs. De oprichting van sectorale raden voor vaardigheden zou een goede zaak zijn.

4.2.    Passagiers: toegang tot sterk gedigitaliseerde diensten voor ouderen, mensen met een handicap, plattelandsgebieden enz.

4.2.1.

De digitalisering biedt steeds meer mogelijkheden om de milieu-impact van ons vervoerssysteem terug te dringen en de mobiliteit efficiënter te maken. Tevens zou de toenemende connectiviteit de mogelijkheden in verband met “mobiliteit als dienst” moeten verruimen en multimodaliteit in de hand moeten werken. Ook plattelandsgebieden zouden hiervan de vruchten kunnen plukken, op voorwaarde dat in de nodige middelen wordt voorzien.

4.2.2.

Aangezien het spoorvervoer een dienst is, moeten ook het maatschappelijk middenveld, consumentenverenigingen, milieuverenigingen, gehandicaptenorganisaties, verenigingen die zich inzetten voor een rechtvaardige mobiliteit en verenigingen van ouderen worden betrokken bij de digitalisering van de spoorwegsector.

4.2.3.

“Om het economisch potentieel van 25 % oudere burgers van de Unie te benutten is het volgens het EESC met het oog op de groei geen goede zaak deze ouderen te beschouwen als een aparte categorie burgers die buiten het echte leven staan, maar moeten zowel hun capaciteiten als hun verwachtingen worden erkend en moet met hen rekening worden gehouden als economische en sociale actoren in het digitale tijdperk.” (3)

5.   De context van de Europese data-economie

5.1.

De ontwikkeling van nieuwe informatietechnologieën heeft de verzameling en het gebruik van vervoersgegevens vergemakkelijkt. Maximalisatie van gegevensgebruik is een motor voor groei en innovatie en brengt aanzienlijke voordelen mee voor de spoorwegsector, zijn klanten en de Europese economie, dankzij de ontwikkeling van interoperabele en onderling verbonden diensten. Om te zorgen voor een duidelijke toegevoegde waarde voor de spoorwegsector en de samenleving moeten de verschillende aspecten van toegankelijkheid en uitwisseling van gegevens verder worden onderzocht.

5.2.

De eerste stap is het waarborgen van de interoperabiliteit van gegevensformaten, zodat de verschillende betrokkenen kunnen samenwerken. Ook moet er duidelijkheid komen inzake eigendom, toegankelijkheid en gebruik van de verschillende soorten gegevens. Nauwe samenwerking tussen overheden, consumentenorganisaties, openbare en particuliere exploitanten, vakbonden, infrastructuurbeheerders en leveranciers is van cruciaal belang om de belemmeringen voor de uitwisseling van gegevens in het spoorecosysteem weg te nemen.

5.3.

Een degelijke analyse van big data, die informatie oplevert over trends en behoeften, kan helpen bij het uittekenen van nieuwe, meer gepersonaliseerde en flexibele vervoerssystemen en kan steden helpen efficiënter te worden. De digitalisering en robotisering van het vervoer vereisen adequate beschikbaarheid, toegankelijkheid en vrij verkeer van gegevens. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat gegevens naar behoren worden beschermd.

5.4.

Het EESC verzoekt de Europese Commissie voor eerlijke concurrentie en keuzevrijheid voor de consument te zorgen als het om toegang tot gegevens gaat. Momenteel bestaat er bezorgdheid over de mate van concurrentie ten gevolge van pogingen om toegang te krijgen tot passagiersgegevens. Ook zijn er problemen in de sector openbaar vervoer, waar de toegang tot gegevens (bv. treindienstregelingen en realtimepositiebepaling) van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van vlot functionerende multimodale diensten.

5.5.

De Commissie zou bindende regels moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat het beginsel van eerlijke concurrentie zonder discriminatie van openbare of particuliere ondernemingen die vergelijkbare diensten verlenen, wordt nageleefd, evenals het beginsel van toegang tot vervoersgegevens, met volledige inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming. “Voor overheidsbedrijven en particuliere bedrijven moeten dezelfde voorwaarden gelden als het gaat om de wederkerigheid van de gegevensuitwisseling en de kosten voor het verstrekken van gegevens” (4); een en ander geldt ook voor digitale platforms.

6.   Europese toeleveringsindustrie voor de spoorwegen

6.1.

“De digitalisering en robotisering van het vervoer bieden zowel de maakindustrie als de dienstensector, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, nieuwe commerciële kansen en zouden een terrein kunnen zijn waarop de EU concurrentievoordelen kan behalen. Daarom pleit het Comité voor een stimulerend en gunstig ondernemingsklimaat, waarin ruimte is voor nieuwe ondernemingsmodellen en de ontwikkeling van Europese digitale platforms wordt gestimuleerd.” (5)

6.2.

Met de nota “Digitale trends in de spoorwegsector” 2019 geeft Unife, de vereniging van de Europese spoorwegindustrie, haar visie op de manier waarop digitale veranderingen zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese spoorwegsector en de toeleveringsindustrie, zowel wat betreft de verbetering van de ervaring van de treinreizigers als de optimalisering van de logistiek en de uitbreiding van de capaciteit van het goederenvervoer. In dit verband zijn vijf prioritaire gebieden vastgesteld:

1)

Big Data

2)

Cyberbeveiliging

3)

Kunstmatige intelligentie (AI)

4)

Nieuwe mobiliteitsdiensten

5)

Digitalisering van diensten voor goederenlogistiek

7.   Rol van de instellingen

7.1.    ERA

Om verder werk te maken van de ontwikkeling van één Europese spoorwegruimte en om een fragmentarische ontwikkeling van telematicatoepassingen te voorkomen, is de rol van het Spoorwegbureau met betrekking tot deze toepassingen versterkt. Te dien einde heeft het Spoorwegbureau de bevoegdheid gekregen om als systeemautoriteit voor telematicatoepassingen te fungeren en het zal in die hoedanigheid alle overeenkomstige subsysteemeisen op Unieniveau handhaven, bewaken en beheren.

7.2.    Enisa

Het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) is een expertisecentrum voor cyberbeveiliging in Europa en draagt bij tot een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging (NIB) in de EU.

Het agentschap verstrekt advies en reikt oplossingen aan, waaronder de pan-Europese cyberbeveiligingsoefeningen, de ontwikkeling van nationale strategieën voor cyberbeveiliging, samenwerking tussen en capaciteitsopbouw van CSIRT’s, studies over veilige toepassing van cloudcomputing, het aanpakken van gegevensbeschermingskwesties, privacybevorderende technologieën en privacy bij opkomende technologieën, elektronische identiteitskaarten en vertrouwensdiensten, de identificatie van cyberbedreigingen enz. Het Enisa en het ERA zullen zich gezamenlijk over deze kwesties buigen.

7.3.    Een Europese economische toezichthouder voor de spoorwegsector

Volgens de EU-richtlijnen moeten in de lidstaten regelgevende instanties worden opgericht om toezicht te houden op de concurrentie op de spoorwegmarkt. Daarnaast zijn in heel Europa extra inspanningen vereist met het oog op de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte, met name voor het internationale vracht- en passagiersvervoer; dit houdt onder meer in dat een Europese toezichthouder voor de spoorwegsector wordt ingesteld.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 79.

(2)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 86.

(3)  De digitale pijler van de groei: de e-senioren, een potentieel van 25 % van de Europese bevolking (PB C 389 van 21.10.2016, blz. 28).

(4)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 79.

(5)  Gevolgen van de digitalisering en robotisering van het vervoer voor de EU-besluitvorming (PB C 345 van 13.10.2017, blz. 52).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/30


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Niemand uitsluiten bij de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030

(initiatiefadvies)

(2020/C 47/05)

Rapporteur: Peter SCHMIDT

Corapporteur: Lutz RIBBE

Besluit van de voltallige vergadering

21.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdelingen

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

31.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

159/21/16

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) maken de weg vrij voor een betere en duurzamere toekomst voor iedereen. Kern van de SDG’s is de toezegging dat niemand aan zijn lot zal worden overgelaten en dat degenen met de grootste achterstand het eerst zullen worden geholpen bij de overgang naar duurzaamheid en veerkracht; daarnaast wordt ervan uitgegaan dat een doel pas is bereikt als dat voor iedereen geldt.

1.2.

Het EESC is van mening dat bij de aanpak van sociale, economische en milieuproblemen naar volledige synergie moet worden gestreefd. Met het oog op de verwezenlijking van de SDG’s in de EU moet de sociale dimensie van duurzaamheid worden verenigd met de economische en de milieudimensie; op die manier kan een systemische verandering in gang worden gezet en kan een einde worden gemaakt aan het hokjesdenken van de huidige EU-strategieën. Het staat buiten kijf dat bij de uitwerking van (beleids)maatregelen de multidimensionale aanpak van Agenda 2030 moet worden gevolgd. Bij de uitvoering van deze agenda is het van cruciaal belang dat ook de sociale kwestie aan de orde komt.

1.3.

Vergeleken met de ecologische en economische dimensie zijn zowel sociale kwesties als regionale samenhang tot nog toe meer beschouwd als afzonderlijke beleidsterreinen dan als een echt integraal onderdeel van het duurzaamheidsbeleid. De sociale dimensie van een algemeen duurzaamheidsbeleid hangt niet alleen samen met de verdere ontwikkeling van het traditionele sociale beleid (zoals betere sociale uitkeringen); belangrijk is dat het beleid zich richt op meer rechtvaardigheid en maatschappelijke participatie — en dat alle mensen en alle regio’s daar garen bij spinnen.

1.4.

De overgang naar een duurzame, koolstofneutrale en hulpbronnenefficiënte economie vereist fundamentele veranderingen in onze samenleving en onze economie. Deze veranderingen bieden kansen maar brengen ook risico’s met zich mee. Niemand uitsluiten betekent dat alle leden van de samenleving, vooral degenen met de grootste achterstand, ook echt nieuwe kansen krijgen en de risico’s aankunnen. Daartoe is actief beleid nodig. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de meest kwetsbare groepen in de samenleving en de meest kansarme regio’s en gebieden.

1.5.

Niemand uitsluiten houdt met name in dat zo veel mogelijk mensen weer in staat moeten worden gesteld een positieve rol te spelen als actieve burgers; zo moeten alle mensen, groepen en regio’s in het kader van de transitie zo vlot mogelijk toegang krijgen tot investeringen en zich een nieuwe manier van leven, nieuwe consumptiepatronen en duurzame technologie eigen kunnen maken. De overgang naar duurzaamheid kan en mag niet van bovenaf worden opgelegd en heeft enkel kans van slagen met een breed draagvlak en actieve deelname van iedereen.

1.6.

Met het oog op de tenuitvoerlegging van de SDG’s en om ervoor te zorgen dat niemand buiten de boot valt, roept het EESC de Europese Commissie, het Parlement, de Raad en de lidstaten op om:

een Europees groen en sociaal pact op te zetten als onderdeel van een overkoepelende “EU-strategie voor duurzame ontwikkeling voor 2050”, waarbij daadwerkelijk wordt afgestapt van het overmatige gebruik van natuurlijke hulpbronnen en waarin het welzijn van de burgers centraal staat. Het EESC is ingenomen met het voornemen van de nieuwe Commissie om een Europese Green Deal te lanceren, maar hamert erop dat hierin ook oog moet zijn voor de sociale dimensie;

mogelijke negatieve/positieve neveneffecten van de transitie voor de Europese bevolking (met name arme en kwetsbare groepen) en structureel zwakke regio’s systematisch te beoordelen en meer inzicht te verwerven in de intergenerationele factoren achter duurzaamheid en ongelijkheid;

passende bestuursstructuren en -instrumenten voor de tenuitvoerlegging van de SDG’s en het nieuwe Europese groene en sociale pact te ontwikkelen; er kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van het Europees Semester, betere regelgeving en het MFK, met inbegrip van het Cohesiefonds en het Sociaal Fonds, om meer vaart te zetten achter de transitie;

meer inzicht te bieden in een “rechtvaardige transitie” (waarbij wordt afgestapt van steenkool) en ter ondersteuning daarvan te ijveren voor volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, alsook voor een hervorming van de herverdelingsstelsels (op maat gesneden belastingen, sociale bescherming en duurzame en sociale investeringen) en voor het evenwicht tussen werk en privéleven en gendergelijkheid;

ervoor te zorgen dat iedereen op het vlak van adequaat onderwijs en adequate opleiding gelijke toegang en gelijke kansen krijgt;

de belemmeringen weg te nemen voor de actieve participatie van burgers die niet beschikken over het nodige financiële en sociale kapitaal en de nodige kennis en informatie, en geboden kansen niet kunnen benutten;

beleidsmaatregelen in te voeren die zowel de burgers ten goede komen als het milieu beschermen, zoals plannen ter bestrijding van luchtvervuiling waarbij extra aandacht uitgaat naar kwetsbare groepen, een groen sociaal huisvestingsbeleid enz.;

in de context van de overgang naar duurzaamheid ook de sociale en de deeleconomie te stimuleren (bv. vaardigheden, circulaire economie, energietransitie, bevordering van coöperaties);

kleine en middelgrote ondernemingen steun te verlenen om de overgang te doen slagen en een duurzaam concurrentievermogen tot stand te brengen via een betere toegang tot vaardigheden, financiering, innovatie en technologie;

het scheppen van kwaliteitsbanen te stimuleren;

een strategie uit te stippelen om ervoor te zorgen dat niet alleen steden, maar ook plattelandsgemeenschappen inclusiever, veerkrachtiger en duurzamer worden;

meer aandacht te besteden aan de bescherming van het klimaat en de aanpassing aan de klimaatverandering in Europa, om woestijnvorming tegen te gaan en waterschaarste en ontvolking aan te pakken;

jongeren en toekomstige generaties mondiger te maken en ervoor te zorgen dat zij hun stempel kunnen drukken op de besluitvorming op het vlak van duurzaamheid;

zich in te zetten voor een duurzaam handelsbeleid dat de positieve en negatieve sociale en ecologische externe kosten van de handel internaliseert.

2.   Inleiding

2.1.

Al te lang is zowel wereldwijd als op EU-niveau te vaak voorbijgegaan aan de sociale dimensie van duurzaamheid. Vergeleken met de ecologische en de economische dimensie werden sociale kwesties en regionale samenhang tot nu toe meer als afzonderlijke beleidsterreinen dan als echt integraal onderdeel van het duurzaamheidsbeleid beschouwd, terwijl Europa nog steeds kampt met wijdverbreide sociale ongelijkheid en regionale verschillen, een situatie die op sommige plaatsen nog verslechtert. Tot dusver heeft het beleid bepaalde mensen, groepen en regio’s aan hun lot overgelaten, omdat geen acht werd geslagen op de grenzen van de planeet en de sociale basisbehoeften van grote delen van de EU-bevolking. De EU wordt vaak verantwoordelijk gehouden voor de gapende kloof tussen de beloften van het sociaal en cohesiebeleid en de praktijk.

2.2.

Het feit dat economische, sociale en milieukwesties steeds nauwer met elkaar verbonden zijn, zowel in positieve als in negatieve zin, kan en mag niet worden genegeerd. Het recente oproer overal in Europa mag niet worden opgevat als een teken dat het grote publiek de hervormingen zonder meer van de hand wijst. Wel is het zo dat veel mensen, die toch al ontevreden zijn over hun huidige situatie, bang zijn dat zij ook nu weer zullen opdraaien voor de veranderingen die er onvermijdelijk aankomen, zoals de overgang naar een koolstofneutrale economie.

2.3.

Er is dan ook een nieuw beleidskader voor duurzame ontwikkeling nodig om te kijken waar het huidige niet-duurzame beleid tekortschiet en het pad te effenen voor een nieuw groen en sociaal pact dat de angsten van de mensen serieus neemt en praktische oplossingen aanreikt. Een eerlijke verdeling van de lusten en lasten is de eerste stap om een zo breed mogelijk draagvlak en steun voor deze maatschappelijke maatregelen te bewerkstelligen. Als mensen op een positieve manier aan de transitie deelnemen zal dat het risico op nog meer ontevredenheid en verzet verkleinen en zullen mensen zich minder snel gaan afkeren van de politiek (wat zij bijvoorbeeld uiten door niet te stemmen). Het staat als een paal boven water dat het gebrek aan participatie bijdraagt aan de maatschappelijke verschuiving in de richting van extremisme, populisme, racisme en nationalisme, waar heel wat lidstaten nu mee te maken krijgen.

2.4.

We kunnen de milieucrisis niet oplossen zonder de sociale dimensie aan te pakken, en vice versa. Er is een maatschappelijk debat nodig om duidelijk te maken dat de sociale dimensie minstens evenveel aandacht verdient als de economische en de milieudimensie.

2.5.

Het Comité wijst er nogmaals op dat niemand uitsluiten verder kan en moet gaan dan de specifieke zorgen van individuen en hun economische situatie en omstandigheden (1). Er zijn namelijk ook huishoudens, gemeenschappen, regio’s, sectoren en minderheden die worden uitgesloten en zich in de steek gelaten voelen, bijv. wanneer openbare diensten verdwijnen of verslechteren, en zelfs essentiële diensten niet toegankelijk of betaalbaar zijn (het gaat niet alleen om geld). Een en ander begint bij de fysieke infrastructuur (vervoer, telecommunicatie en internet), maar vervolgens komen ook onderwijs, gezondheidszorg, sociale zorg en vrijetijdsbesteding, alsook administratieve diensten, rechtshandhavingsinstanties, de politie enz. aan de beurt.

2.6.

Niemand uitsluiten houdt in dat mensen weer mondige burgers worden, dat naar maximale transparantie wordt gestreefd en dat mensen, groepen en regio’s zo veel mogelijk bij het transitieproces worden betrokken.

2.7.

Dit credo moet overigens ook gelden voor toekomstige generaties, overeenkomstig de definitie van duurzame ontwikkeling uit het Brundtland-rapport (2). Het EESC is van mening dat het huidige Europese beleidskader en de economie jongeren en toekomstige generaties tekortdoen, en is verheugd dat met name jonge mensen vandaag luid en duidelijk uiting geven aan hun bezorgdheid, bijv. via de “Fridays for Future”-beweging.

2.8.

Mensen moeten ervan worden overtuigd dat zij de op handen zijnde transitie zonder angst tegemoet kunnen treden: het is dan ook aan de politieke leiders op alle niveaus om het beginsel niemand uitsluiten in praktijk te brengen. Want transformatie betekent verandering — en het staat vast dat bij de overgang naar duurzaamheid niet iedereen als winnaar uit de bus zal komen. Het is daarom even verkeerd als onverstandig om het alleen over “win-win”- of zelfs “win-win-win”-situaties te hebben. Hoewel de samenleving als geheel baat zal hebben bij de transitie, zullen de kosten en baten niet gelijk worden verdeeld zonder beleidsmaatregelen om ervoor te zorgen dat niemand buiten de boot valt.

3.   Zorgwekkende trends op het gebied van sociale en ecologische ongelijkheid in Europa

3.1.

Europa heeft een zeer hoog niveau van menselijke ontwikkeling en de levensverwachting behoort er tot de hoogste ter wereld. Wat de sociale dimensie van de SDG’s betreft heeft Europa echter nog een lange weg te gaan. Volgens de meest recente gegevens van Eurostat (3) dreigden in 2018 109,2 miljoen mensen, ofwel 21,7 % van de EU-bevolking, in armoede of sociale uitsluiting te vervallen. Kinderen en minderheidsgroepen lopen het meeste risico. Ernstige materiële deprivatie, een absolute maatstaf voor armoede, is sinds 2008 afgenomen van 8,5 % tot 5,8 % van de EU-bevolking in 2018 (4), maar ligt nog ver boven de Europa 2020-doelstelling.

3.2.

Het percentage werkende vrouwen bedraagt amper 67,5 % (5) tegenover 73 % voor mannen (van de vrouwen met drie of meer kinderen werkt slechts 55 %, tegenover 85 % van de mannen) (6); 32 % van de vrouwen werkt in deeltijd (7) tegenover niet meer dan 8 % van de mannen. In 2017 lag het bruto-uurloon van vrouwen in de EU gemiddeld 16 % lager dan dat van mannen als gevolg van een combinatie van stereotypen, segregatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, het feit dat leidinggevende en toezichthoudende functies meestal door mannen worden vervuld, dat vrouwen langere perioden weg zijn van de arbeidsmarkt en onbetaalde zorgtaken op zich nemen, en loondiscriminatie (8). Het gebrek aan (kinder)opvang blijft de belangrijkste reden waarom vrouwen geen deel uitmaken van de beroepsbevolking. Een op de drie inactieve vrouwen (31,7 %) gaf aan dat hun inactiviteit te maken had met zorgtaken, tegenover slechts 4,6 % van de inactieve mannen. De loonkloof tussen mannen en vrouwen neemt in de loop van de loopbaan en het leven toe, wat leidt tot een gapende genderpensioenkloof van 39 % en een genderarmoedekloof die het grootst is in de oudste leeftijdsgroep (65 jaar of ouder) (9).

3.3.

De welvaartsongelijkheid is nog groter: de 10 % meest welvarende huishoudens hebben 50 % van de totale welvaart in handen, terwijl de 40 % minst welvarende huishoudens amper iets meer dan 3 % bezitten (10). Het inkomensaandeel van de onderste 40 % van de bevolking wat betreft het totale gestandaardiseerd besteedbaar inkomen blijft laag en bedroeg in 2017 21,1 % (Eurostat SDG 2019). Ook in de EU is de inkomensongelijkheid enorm: het inkomen van de bovenste 20 % van de bevolking (met het hoogste inkomen) lag in 2016 5,2 keer hoger dan dat van de onderste 20 % (11).

3.4.

De armen zijn ook armer geworden: de omvang of ernst van de armoede (d.w.z. hoe ver het inkomen van mensen die met armoede worden bedreigd onder de armoederisicogrens ligt) werd in 2016 voor de hele EU berekend op 25 %: dit betekent dat het inkomen van de helft van de mensen die onder de armoedegrens leven, ten minste 25 % onder de relevante armoederisicogrens lag (12).

3.5.

Volgens de beschikbare (onvolledige) gegevens leven huishoudens met een laag inkomen meestal in een minder gezonde omgeving dan huishoudens met een hoger inkomen en zijn zij in verschillende opzichten kwetsbaar. Ook komen armere huishoudens voor meer problemen te staan op het vlak van energie en mobiliteit (13). Waar het gaat om de blootstelling aan vervuiling of andere milieurisico’s is er geen sprake van gelijkheid tussen Europese burgers (14).

3.6.

Hoewel de economische ongelijkheid tussen de EU-landen in de loop der tijd is afgenomen, bestaan er nog grote verschillen tussen de lidstaten (15); het aantal mensen dat in armoede dreigt te vervallen loopt uiteen van 32,8 % (Bulgarije) tot 12,2 % (Tsjechië) (16). Het besteedbaar gezinsinkomen varieert in de EU met 25,8 %, met hogere niveaus in de noordelijke en westelijke landen en lagere niveaus in de oostelijke en zuidelijke landen. Er zijn ook grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de werkloosheidscijfers en ernstige materiële deprivatie (17). In totaal dreigt 64,9 % van de werkloze EU-bevolking in armoede te vervallen, variërend van 81,8 % in Duitsland tot 51,5 % in Polen (18).

3.7.

Ongelijkheid is een gevolg van onze huidige economische situatie. De theorie dat de voordelen van de groei uiteindelijk iedereen in gelijke mate ten goede komen strookt niet met de Europese realiteit. Niet iedereen vond evenveel baat bij de Europese groei, en huishoudens met een hoger inkomen hebben veel meer geprofiteerd dan de onderste 40 % van de bevolking. Veel mensen hebben moeite om het hoofd boven water te houden, terwijl maar een kleine minderheid de vruchten plukt van de welvaart die we allemaal samen genereren.

4.   De verschillende effecten van de overgang naar duurzaamheid

4.1.

De overgang naar duurzaamheid hangt niet alleen samen met de noodzaak om zorgvuldiger en verantwoordelijker om te gaan met onze natuurlijke hulpbronnen; er zijn daarnaast steeds meer aanwijzingen dat duurzaamheid ook in economisch opzicht interessant is. De wereldwijde markt voor koolstofarme goederen en diensten groeit nu al snel. Een deel van de banen die in de koolstofarme economie worden gecreëerd, is te vinden in regio’s en sectoren waar decennialang te weinig werd geïnvesteerd. Een meer circulaire economie zal bijdragen tot een efficiënter gebruik van hulpbronnen, de negatieve milieueffecten verminderen en de werkgelegenheid doen toenemen, onder meer doordat bepaalde activiteiten weer in de EU-lidstaten gaan plaatsvinden, ook in achterstandsgebieden. In een recente studie wordt ervan uitgegaan dat het beleid inzake de circulaire economie tegen 2030 zal leiden tot een nettotoename van de werkgelegenheid met 650 000 à 700 000 banen (19). Zaak is nu erop toe te zien dat het hier om hoogwaardige banen gaat die voor iedereen toegankelijk zijn. Tegen 2030 zal de overgang naar een klimaatneutrale economie naar verwachting 1,2 miljoen extra banen creëren in de EU, bovenop de 12 miljoen nieuwe banen die er hoe dan ook zouden bijkomen. De huidige polarisatie op de arbeidsmarkt, die het gevolg is van automatisering en digitalisering, kan door de transitie worden opgevangen doordat ook banen worden gecreëerd die zich qua loon- en vaardigheidsverdeling ergens in het midden bevinden, met name in de bouw en de industrie (20). Alle sectoren zullen hiervan de gevolgen ondervinden, maar de ontwrichting zal duidelijk zwaarder zijn in de auto-industrie en de landbouw.

4.2.

Toch zien we nog steeds enorme concurrentieverstoringen, omdat onze huidige markteconomie er niet in slaagt verspilling, vervuiling of vernietiging van natuurlijke hulpbronnen te voorkomen. Deze verstoringen, die zowel op Europees als op internationaal niveau een probleem zijn, gaan niet alleen ten koste van het milieu, zij maken het ook lastig om nieuwe en duurzame economische opties snel in praktijk te brengen. Noch het internemarktbeleid noch het handelsbeleid mag leiden tot concurrentievoordelen die ontstaan door onachtzaam om te springen met het welzijn van de bevolking of door de natuurlijke hulpbronnen te plunderen. Het EESC is dan ook ingenomen met het feit dat bijvoorbeeld de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie heeft aangedrongen op de invoering van een koolstofbelasting aan de grens, op voorwaarde dat deze regeling erop gericht is de overgang naar duurzaamheid te bespoedigen en meer sociale rechtvaardigheid te bewerkstelligen. Om tot een degelijke langetermijnoplossing te komen is het belangrijk dat de EU streeft naar een mondiale koolstofprijs.

4.3.

Het probleem met de belastingstelsels in de lidstaten is dat zij voor het overgrote deel berusten op het belasten van arbeid. Milieubelastingen vertegenwoordigden in 2016 amper 6,3 % van de totale belastinginkomsten, terwijl de belasting op arbeid goed was voor 49,8 % van het totaal. Dankzij een brede belastinghervorming, in overeenstemming met de SDG’s, zou het mogelijk moeten zijn de focus te verleggen van belastingen op arbeid naar belastingen op buitensporige vermogens, consumptie, vervuiling of digitalisering (21). Bij een dergelijke verschuiving zou rekening moeten worden gehouden met de groeiende inkomensongelijkheid in Europa en de correlatie tussen inkomensniveau en koolstofvoetafdruk. Milieubelastingen moeten zo worden opgezet dat ze een gedragsverandering teweegbrengen bij de grootste verbruikers en tegelijk de negatieve gevolgen op het vlak van inkomens- en vermogensongelijkheid tot een minimum beperken. Zo kunnen bijvoorbeeld het stopzetten van de subsidies voor fossiele energiebronnen en de invoering van een koolstofheffing, waarvan de opbrengst aan de ontwikkeling van het openbaar vervoer zou worden besteed, een gunstig effect hebben op de inkomensongelijkheid en de sociale resultaten.

4.4.

Alleen als Europa op dit vlak zijn huiswerk doet, kan de EU uitgroeien tot geloofwaardige wereldleider op het gebied van duurzaamheid. Dit is in de eerste plaats een voorwaarde om te kunnen profiteren van de snelgroeiende toekomstige markten, bijvoorbeeld op het gebied van de circulaire economie, groene technologie, biotechnologie en duurzame financiering. Tegelijkertijd draagt het wereldwijde duurzaamheidsstreven bij tot de verwezenlijking van de EU-beleidsdoelstellingen op andere gebieden (zoals het aanpakken van de oorzaken van migratie, eerlijke wereldhandel en het verminderen van de afhankelijkheid van olierijke landen vanuit het oogpunt van buitenlands beleid).

4.5.

De overgang naar duurzaamheid vereist echter enorme publieke en private investeringen of hoge investeringen in duurzame consumptiegoederen, die op de lange termijn hun vruchten zullen afwerpen, zowel op het niveau van huishoudens en bedrijven als op gemeentelijk, regionaal en nationaal niveau. De hamvraag waar het gaat om sociale duurzaamheid luidt: wie kan dit geld investeren of uitgeven? Aan de hand van deze vraag kan worden bepaald wie van de economische voordelen in kwestie profiteert — en wie niet. De sociale duurzaamheid wordt ondermijnd:

als alleen grote bedrijven in staat zijn om te investeren en kleine en middelgrote ondernemingen niet,

als startende ondernemingen geen toegang hebben tot de toekomstige markten van een duurzame economie,

als alleen de publieke sector in welvarende — en niet in structureel zwakke regio’s — beschikt over het budget om de infrastructuur op duurzame leest te schoeien,

en bovenal, als mensen met lagere inkomens en beperkte financiële draagkracht, een lagere opleiding en kennis, minder kredietwaardigheid, minder sociaal kapitaal en minder vertrouwen, niet echt in staat zijn of denken te zijn om te investeren of over te schakelen op duurzame consumptiepatronen. In een dergelijk scenario zal alleen wie het nu al goed heeft baat hebben bij de overgang naar duurzaamheid. De sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid zouden toenemen, evenals de regionale verschillen.

4.6.

Sociale duurzaamheid wordt niet bepaald door de vraag of het traditionele sociale beleid (zoals betere sociale uitkeringen) verder wordt ontwikkeld; waar het om gaat is of meer mensen op gelijk voet kunnen deelnemen aan de economie. Daartoe moeten kleine en middelgrote ondernemingen, startende ondernemingen, de publieke sector in structureel zwakke regio’s en vooral ook de burgers (met name de meest kwetsbare) in staat worden gesteld actief deel te nemen aan de overgang naar duurzaamheid. In dit verband moet rekening worden gehouden met andere factoren, zoals geslacht, individuele capaciteiten en leeftijd, aangezien deze de bestaande ongelijkheid in Europa nog kunnen vergroten.

4.7.

Voorts moet rekening worden gehouden met de territoriale gevolgen van de overgang. Wereldwijd zal tegen 2050 67 % van de mensen in steden wonen. In Europa zal de verstedelijking naar verwachting oplopen tot 80 %. Het feit dat niet iedereen het milieu in dezelfde mate belast moet in de beleidsontwikkeling worden meegenomen. Zo produceren Londenaren bijvoorbeeld iets meer dan de helft van de emissies van het Britse gemiddelde (22). De plattelandsbevolking speelt dan weer vaak een belangrijke rol bij het leveren en in stand houden van ecosysteemdiensten. Landelijke gebieden, kleine steden en ultraperifere EU-regio’s mogen dan ook niet worden vergeten maar moeten worden betrokken bij de transitie.

5.   Strategische actiegebieden — de zoektocht naar oplossingen

5.1.

Beleid inzake duurzame ontwikkeling maakt over het algemeen gebruik van economische stimulansen om milieuvriendelijk gedrag aan te moedigen en/of gedrag dat het milieu schade toebrengt te bestraffen. Zo stoelt de CO2-prijsstelling op de overtuiging dat de marktprijs de kosten van de CO2-uitstoot moet weerspiegelen. Deze benadering kan worden veralgemeend, zodat externe effecten op het natuurlijke milieu in de prijs kunnen worden doorberekend. Er bestaat een breed draagvlak voor de internalisering van externe effecten; het gaat immers om een uiterst efficiënte aanpak die verenigbaar is met het basisconcept van de markteconomie.

5.2.

Het is een goede zaak dat ook de Europese Commissie het nut van een dergelijke aanpak begint in te zien. Zo erkent zij dat hernieuwbare energie in het nadeel is zolang de externe kosten van fossiele brandstoffen niet volledig in de marktprijs worden weerspiegeld (23), en streeft zij ernaar het beginsel dat “de vervuiler betaalt” (24) toe te passen in de vervoerssector. De ecologische en de economische dimensie van duurzaamheid worden op deze manier met elkaar verzoend, maar de sociale dimensie blijft onderbelicht. Er moet een kader komen waarmee alle maatschappelijke groepen en belanghebbenden een eerlijke kans krijgen om op een duurzame manier te produceren en te consumeren. Gebeurt dat niet, dan zullen de kleine en middelgrote ondernemingen inboeten aan concurrentievermogen, terwijl structureel zwakke regio’s verder verzwakken en de kansen van (sociaal) achtergestelde groepen om deel te nemen aan de maatschappelijke welvaart nog afnemen.

5.3.

We kunnen dan ook niet volstaan met een duurzaamheidsstrategie die uitsluitend steunt op een markt waar idealiter alle externe effecten worden doorberekend, omdat dit niet automatisch duurzame resultaten voor de samenleving oplevert. Een beleid dat zich ook richt op sociale duurzaamheid moet verder gaan dan internalisering van externe effecten. Bestaande barrières die individuen, maatschappelijke groepen, coöperaties, specifieke bedrijven of de publieke sector verhinderen deel te nemen aan duurzame ontwikkeling, moeten worden geslecht.

5.4.

De overgang naar duurzaamheid zal met name in specifieke sectoren zoals voeding, vervoer, huisvesting en energie, een rol van cruciaal belang spelen. Met name drie voorbeelden uit de energiesector illustreren dit punt:

Een hogere CO2-prijs verhoogt de kosten van elektriciteit, tenzij deze volledig CO2-vrij wordt geproduceerd. Dit maakt het aantrekkelijker om zelf elektriciteit op te wekken uit hernieuwbare bronnen, zoals zonne-energie (die in de toekomst in een stroomversnelling zal komen dankzij opslag van elektriciteit). Prosumeren is zinvol vanuit het oogpunt van ecologische en economische duurzaamheid. Wel heeft wie in een eigen huis woont of een groot bedrijf heeft en over voldoende (dak)oppervlakte beschikt, veel meer kans om daarvan ook echt profijt te trekken. Voor huurders of kleine ambachtelijke bedrijven is het daarentegen lastiger of eenvoudigweg onmogelijk om prosument te worden. Elektriciteit zal voor deze groepen steeds duurder worden, terwijl zelfvoorzieners geld kunnen besparen en hun investering terugverdienen, in bepaalde gevallen zelfs met belastinggeld. Dit vergroot de sociale ongelijkheid en de concurrentienadelen van kleine bedrijven. Vergelijkbare problemen doen zich voor in de verwarmingssector.

Een hogere CO2-prijs maakt ook fossiele brandstoffen duur. Met andere woorden, de kosten voor de aanschaf van een elektrische auto worden sneller terugverdiend. Dit vereist echter financiële liquiditeit of in ieder geval kredietwaardigheid. Anders is het voor particulieren, of zelfs kleine bedrijven, onmogelijk om een elektrische auto te kopen, wat betekent dat zij een hogere prijs voor benzine zullen moeten blijven betalen. Een andere optie, althans in de grote steden, is het openbaar vervoer of de fiets. In veel landelijke gebieden is dit evenwel geen realistisch alternatief. Gevolg is dat de problemen zich niet beperken tot elektriciteit of verwarming, en dat ook de regionale samenhang verder onder druk komt te staan.

Ten slotte is de beste manier om de ontwikkeling van de circulaire economie echt een boost te geven waarschijnlijk het duurder maken van het grondstoffenverbruik, bijvoorbeeld door middel van de btw. Het vermijden of recyclen van grondstoffen door de industrie en de handel vereist echter in de meeste gevallen dat eerst wordt geïnvesteerd in apparatuur en technologie, wat ook hier weer in het voordeel zou spelen van grote bedrijven, ten koste van het midden- en kleinbedrijf.

5.5.

Hoezeer het ook gerechtvaardigd is om hernieuwbare energie, elektromobiliteit en de circulaire economie te bevorderen door emissies of grondstoffen duurder te maken, deze voorbeelden maken duidelijk dat ook naar andere maatregelen moet worden gekeken willen we de sociale duurzaamheid niet in het gedrang brengen. Zo zijn ook initiatieven nodig die specifiek gericht zijn op de situatie van achtergestelde marktdeelnemers en op zijn minst compensatie bieden voor hun situatie. Compensatie zonder meer is echter vaak niet voldoende om de sociale duurzaamheid te bevorderen. Kansarme groepen moeten soms daadwerkelijk betere kansen krijgen.

5.6.

Overigens is het in dit verband zo dat deelname aan bijvoorbeeld de energietransitie ook afhangt van opleiding en informatie over mogelijke acties; het is dus van het grootste belang mensen te helpen meer zelfvertrouwen te krijgen, zodat zij sneller zullen deelnemen aan activiteiten die gericht zijn op duurzame ontwikkeling. Als hieraan geen aandacht wordt besteed, zullen de administratieve procedures en de bureaucratische rompslomp onoverkomelijk lijken. Ook de aanpassing van de infrastructuur mag niet worden veronachtzaamd.

5.7.

Andere strategische actieterreinen zijn kwalificatie, onderwijs, begeleiding en bijstand. De overgang naar een klimaatneutrale economie zal een enorme impact hebben op de vaardigheidsbehoeften. Er moet dringend worden geïnvesteerd in menselijk kapitaal (onderwijs, opleiding, een leven lang leren) om de huidige en toekomstige generaties toe te rusten met de nodige vaardigheden op het gebied van groene en digitale technologieën. Scholen en universiteiten moeten lessen in duurzame ontwikkeling opnemen in hun programma’s, zodat ook meer aandacht uitgaat naar leren op de werkplek met oog voor de situatie op de arbeidsmarkt. Investeringen in omscholing en bijscholing van de bevolking zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

5.8.

Evenzeer van belang zijn sociale overdrachten (bv. gefinancierd door “progressieve belastingen” en innovatieve belastingen zoals de heffing op financiële transacties). Door de veranderende aard van werk als gevolg van de technologische ontwikkelingen zal de kwestie van nieuwe rechten, zoals een toereikend inkomen voor iedereen, hoog op de agenda komen te staan; het gaat hier om een belangrijk debat waarbij de sociale partners ten volle moeten worden betrokken. Zaak is ervoor te zorgen dat de opzet ervan de duurzaamheid niet in de weg staat maar juist ten goede komt.

5.9.

Het sociaal beleid gaat voorbij aan de milieuproblemen. Het Europees Sociaal Fonds bijvoorbeeld houdt zich niet bezig met de klimaatverandering: naar schatting wordt slechts 7 % van de middelen toegewezen aan het streven naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie via hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels, aanpassing van vaardigheden en kwalificaties, bijscholing van de beroepsbevolking en het scheppen van nieuwe banen (25). Bovendien betekent het gebrek aan samenhang tussen de beleidskaders dat in het debat voorbij wordt gegaan aan wisselwerkingen, synergieën en de noodzaak van flankerende maatregelen, of dat het moeilijk is daarvan een inschatting te maken door een gebrek aan de juiste gegevens, instrumenten of processen.

5.10.

Met het oog op de bevordering van een paradigmaverschuiving van compensatie- en mitigatie-inspanningen achteraf naar maatregelen om kansarmen in regio’s met een structurele achterstand in staat te stellen zelf bottom-upprojecten te ontwikkelen en geleidelijk echt duurzame, participatieve en inclusieve economische modellen uit te werken (26), moet aandacht uitgaan naar de volgende punten:

een gegarandeerd toereikend inkomen voor hulpbehoevenden;

gegarandeerde toegang tot microfinanciering of overheidsleningen voor mensen die in de ogen van particuliere banken niet voldoende kredietwaardig zijn;

steun voor zelfvoorziening (met name op gemeenschapsniveau), bijvoorbeeld op het gebied van energie, huisvesting en landbouw, die binnen de structuren van de sociale economie, met name coöperaties, verschillende vormen kan aannemen;

terugdringen van de administratieve belemmeringen waar deze mensen mee te maken krijgen;

juridisch en technisch advies;

versterking van de overheidsinvesteringen op sociaal en infrastructuurgebied.

6.   De rol van de Europese pijler van sociale rechten in de context van duurzaamheid

6.1.

De Europese Pijler van sociale rechten (EPSR) werd door de EU in november 2017 afgekondigd om de sociale uitdagingen aan te gaan; zo worden beginselen en rechten vastgelegd die van cruciaal belang zijn voor eerlijke en goed functionerende arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels in het Europa van de 21e eeuw en is het de bedoeling alle burgers nieuwe en effectievere rechten te geven, uitgaande van 20 kernbeginselen die zijn onderverdeeld in drie categorieën: i) gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, ii) billijke arbeidsvoorwaarden, en iii) sociale bescherming en integratie voor iedereen.

6.2.

Om werk te kunnen maken van de EPSR zijn er heel wat begrotingsmiddelen en investeringen nodig. Enerzijds moet het volgende meerjarig financieel kader zorgen voor de nodige financiering, anderzijds kunnen sociale investeringen worden vergemakkelijkt door te verwijzen naar een “gulden regel” (27) voor overheidsinvesteringen met sociale en milieudoelstellingen. Dankzij een adequaat belastingbeleid, met inbegrip van doeltreffende maatregelen om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning aan te pakken, zouden de lidstaten en de EU extra middelen moeten kunnen vrijmaken om bij te dragen aan de financiering van de sociale pijler (28) en de SDG’s. Particuliere investeringen kunnen op sommige gebieden een aanvulling vormen op de overheidsuitgaven/-investeringen, op voorwaarde dat er specifieke en transparante criteria worden gehanteerd die een toereikend maatschappelijk rendement ten voordele van het algemeen belang garanderen (29).

6.3.

Hoewel er veel overeenkomsten zijn tussen de 17 SDG’s en de 20 rechten en beginselen van de EPSR, is er nog geen voorstel gedaan om nuttige synergieën tussen beide te creëren. Een eerste stap in die richting zou zijn om de 14 indicatoren van het sociaal scorebord beter af te stemmen op de 20 rechten en beginselen van de EPSR en de SDG’s. Voorts zou de Europese Commissie op basis van een uitgebreide en meer specifieke reeks gemeenschappelijke indicatoren een strategie moeten lanceren om deze twee essentiële instrumenten voor sociale en ecologische vooruitgang beter te combineren en verwarrende overlappingen te vermijden. De websitewww.inequalityin.eu (30) is een mooi voorbeeld van een instrument dat inkomen en milieuparameters hanteert als indicatoren voor de levenskwaliteit in de lidstaten.

6.4.

Er is een debat gaande over de wijze waarop het begrip “rechtvaardige transitie” in Europa in de praktijk kan worden gebracht. Een actief arbeidsmarktbeleid moet met name de overgang naar koolstofarme banen vergemakkelijken (denk aan opleiding en hulp bij het zoeken naar werk) en de participatie van werknemers verhogen; ook kunnen betalingen voor milieudiensten worden ingevoerd om kansarme groepen tijdens de transitie te ondersteunen (31).

Brussel, 31 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over de transitie naar een duurzamere Europese toekomst (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44).

(2)  Het Brundtland-rapport “Our Common Future”.

(3)  https://ec.europa.eu/eurostat/documents/2995521/10163468/3-16102019-CP-EN.pdf/edc3178f-ae3e-9973-f147-b839ee522578

(4)  Zie voetnoot 3.

(5)  Idem.

(6)  https://eige.europa.eu/publications/poverty-gender-and-intersecting-inequalities-in-the-eu

(7)  Eurostat.

(8)  https://ec.europa.eu/info/policies/justice-and-fundamental-rights/gender-equality/equal-pay/gender-pay-gap-situation-eu_en

(9)  https://www.equalpayday.be/europa/ en Eurostat.

(10)  Achtergrondverslag van de OESO, Understanding the Socio-Economic Divide in Europe, 2017.

(11)  Income inequality in the EU, Eurostat, 2016.

(12)  “Wat is armoede – Feiten en Trends”, EAPN 2016.

(13)  30 × 30 Actions for a Sustainable Europe, #Think2030 Action Plan, IEEP.

(14)  EEA (2018).

(15)  Eurostat 2019.

(16)  Zie voetnoot 3.

(17)  ESPAS 2019 en Eurostat 2019.

(18)  Eurostat 2018.

(19)  “Impacts of circular economy policies on the labour market”, verslag voor de Europese Commissie door Cambridge Econometrics, Trinomics, en ICF mei 2018.

(20)  ESDE 2019.

(21)  Advies van het EESC over een sociaal duurzaam concept voor het digitale tijdperk (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 7).

(22)  IIED.

(23)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1).

(24)  Witboek: Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem (COM(2011) 144 final).

(25)  Baldock, David en Charveriat, Céline. 2018. De voetnoot in dit rapport luidt als volgt: “Own calculations based on Ricardo (2017). Climate mainstreaming in the EU Budget: preparing for the next MFF”.

(26)  Advies van het EESC over nieuwe duurzame economische modellen (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 57).

(27)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 1 par. 1.6; PB C 197 van 8.6.2018, blz. 33, par. 1.8 en 3.6; PB 327 van 12.11.2013, blz. 11; PB C 227 van 28.6.2018, blz. 95, par. 1.4; PB 226 van 16.7.2014, blz. 21; PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1; par. 3.14 en PB 190 van 5.6.2019, blz. 24; par. 1.8; ECO/498 (zie bladzijde 113 in dit Publicatieblad).

(28)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1, par. 1.6.

(29)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1, par. 1.4.

(30)  https://www.inequalityin.eu

(31)  ITUC met verwijzing naar de IAO-richtsnoeren voor een rechtvaardige transitie.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van het handels- en investeringsbeleid van de EU bij het verbeteren van haar economisch presteren

(initiatiefadvies)

(2020/C 47/06)

Rapporteur: Jonathan PEEL

Rapporteur: Tanja BUZEK

Besluit van de voltallige vergadering

24.1.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

REX

Goedkeuring door de afdeling

3.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

155/4/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Handel en investeringen zijn voor de EU van fundamenteel belang, niet het minst omdat zij positief kunnen bijdragen aan de interne economische prestaties. Een op de zeven banen in de EU is afhankelijk van de export en 90 % van de wereldwijde economische groei zal in de komende 10 tot 15 jaar naar verwachting buiten Europa plaatsvinden. De EU moet dan ook alles op alles zetten om deze kansen zo veel mogelijk te benutten en niet onnodig terrein te verliezen ten opzichte van concurrenten uit derde landen.

1.1.1.

Meer dan ooit tevoren wordt het handels- en investeringsbeleid van de EU onder de loep genomen en vanuit politieke hoek kritisch bekeken. Belangrijke politieke ontwikkelingen, zoals de groei van het populisme, de gevolgen van de brexit voor de handel en de door de huidige Amerikaanse regering opgelegde maatregelen inzake de handel in industriële producten, hebben de bezorgdheid over oneerlijke handelsovereenkomsten nog meer op de voorgrond geplaatst en de politieke onzekerheid doen toenemen. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wil in dit advies bekijken welke stappen de EU intern moet ondernemen om ervoor te zorgen dat eerlijke handel hand in hand gaat met een eerlijke verdeling van de opbrengsten. Om de onderhandelingen over gunstige en dynamische handelsovereenkomsten in de hele wereld te kunnen voortzetten moet de consensus binnen de EU voldoende breed zijn. Zij moet zich daarom inzetten voor een progressieve handelsagenda die uitgaat van de bescherming van de fundamentele rechten en normen op het gebied van milieu, sociale bescherming en consumentenbescherming.

1.1.2.

Het EESC herinnert de nieuwe Europese Commissie en het nieuwe Europees Parlement aan zijn aanbevelingen uit een aantal belangrijke recente adviezen over het handels- en investeringsbeleid van de EU (1) en dringt erop aan dat deze worden meegenomen in nieuwe handelsstrategieën. Bedoeling is in dit advies na te gaan welke stappen de EU moet nemen om zelf orde op zaken te stellen en tegelijkertijd de huidige handelsconflicten aan te pakken en de nodige garanties te bieden.

1.2.

Ten eerste acht het EESC het van essentieel belang dat de EU zorgt voor een vlotte en eerlijke werking van de interne markt en de eurozone. Een vijfde van alle exportgerelateerde banen in de EU (2) is gevestigd in een andere lidstaat dan het exportland, wat voor een goed deel te maken heeft met de groei van de toeleveringsketens; dit is het zogenaamde overloopeffect.

1.2.1.

Een en ander vereist een breed scala van afzonderlijke beleidsmaatregelen, variërend van vervoer en energie tot een betere integratie van diensten, alsook de totstandbrenging van een juridisch robuust kader voor de ontwikkeling van digitalisering en kunstmatige intelligentie (KI), waarbij de nodige sociale bescherming wordt geboden. Ook moet dit kader evenwichtige EU-regelgeving en -beleid omvatten om bedrijven te helpen het voortouw te nemen bij de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën die het concurrentievermogen in stand houden en tegelijk te zorgen voor groei en fatsoenlijke banen, tegen de achtergrond van een eerlijke overgang.

1.2.2.

Succesvol onderzoek en innovatie zijn van cruciaal belang om de positie van de EU in de wereld te versterken. Het EESC dringt er daarom bij de nieuwe Commissie op aan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat Horizon Europa uitgroeit tot een doeltreffende, veerkrachtige en krachtige opvolger van Horizon 2020. Daarnaast zullen met name de lidstaten aanzienlijke inspanningen moeten leveren om te zorgen voor kwaliteitsonderwijs en toegang tot voortgezette en beroepsopleiding, en daarbij de sociale partners volledig betrekken.

1.2.3.

Ook het stimuleren en ontwikkelen van menselijke vaardigheden is van fundamenteel belang. De nadruk moet komen te liggen op een leven lang leren, meer aandacht voor meertaligheid en flexibele opleidingsprogramma’s, zodat individuele vaardigheden gemakkelijk kunnen worden aangepast; vruchteloze pogingen om mensen om te vormen tot betere computers zijn zinloos.

1.3.

De behoeften en mogelijkheden van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) moeten in alle beleidslijnen worden meegenomen om hun toegang tot financiering en andere middelen veilig te stellen en hun vermogen zich te ontwikkelen te ondersteunen. In de mededeling van de Europese Commissie “Handel voor iedereen” (3) (2015) staat te lezen dat meer dan 600 000 kleine en middelgrote ondernemingen, die meer dan 6 miljoen mensen tewerkstellen, rechtstreeks een derde van de EU-export voor hun rekening nemen.

1.4.

Wat de eigenlijke werking van de handel betreft herhaalt het EESC zijn oproep aan de EU om de WTO te steunen en wereldwijd het voortouw te nemen bij het invoeren van regels voor een progressief, eerlijk en duurzaam handelsbeleid. De EU moet nauw met anderen blijven samenwerken om de WTO te hervormen en met name regels vast te stellen die ervoor zorgen dat de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) worden verwezenlijkt. Met name wat betreft nieuwe thema’s als handel en fatsoenlijk werk moeten de EU en de lidstaten hun invloed aanwenden via de verschillende WTO-commissies. Een open, op regels gebaseerd internationaal handelssysteem dat hoge milieu-, veiligheids- en arbeidsnormen garandeert, is van essentieel belang om de zakelijke kansen van EU-bedrijven te verbeteren en hun eerlijke arbeidsvoorwaarden te bieden ten opzichte van hun concurrenten.

1.5.

Het is van kapitaal belang dat in het handels- en investeringsbeleid van de EU wordt ingegaan op alle belangrijke consequenties van het openstellen van de markt en dat de negatieve effecten, waaronder sociale en transitiekosten, zo veel mogelijk worden beperkt. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moet binnen elk meerjarig financieel kader steeds voldoende middelen ter beschikking stellen om de negatieve gevolgen van de handel op te vangen, en de voorwaarden en toepassingscriteria moeten opnieuw worden bekeken.

1.5.1.

Bredere handelsbesprekingen zullen in gevoelige gebieden eerder conflicten doen ontstaan. Dit probleem moet efficiënt worden aangepakt. Dergelijke conflicten kunnen er immers toe leiden dat bepaalde strenge normen op de helling komen te staan, met name op het gebied van voedselveiligheid, consumentenbescherming, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, bescherming van openbare diensten en de handhaving van de rechten op het gebied van duurzame handel, zoals reeds in verschillende eerdere adviezen is vermeld. Het EESC wijst er nogmaals op dat handelsovereenkomsten in geen geval de speelruimte van de lidstaten om naar eigen goeddunken regels op te stellen, mogen beperken.

1.5.2.

Voorts verzoekt het EESC de nieuwe Commissie om haar horizontale bepalingen inzake grensoverschrijdende gegevensstromen en bescherming van persoonsgegevens in de handels- en investeringsovereenkomsten van de EU opnieuw te bevestigen.

1.5.3.

De EU is bij uitstek in staat om een voortrekkersrol te spelen op het gebied van zorgvuldigheid; het Comité verzoekt de Commissie dan ook om Europese regelgeving ter zake voor te stellen. Het wijst er in dit verband nogmaals op dat via het handelsbeleid moet worden ingezet op verantwoord ondernemerschap, zodat de EU haar wereldwijde handelspositie kan versterken en duurzaamheid kan ondersteunen, met name door ondernemingen aan te moedigen om de verantwoordelijkheid te nemen voor de impact van hun acties voor de samenleving. Ook dringt het EESC erop aan dat handelsovereenkomsten de nationale en lokale overheden ertoe verplichten om hun rol ten volle te vervullen.

1.5.4.

Een meer diepgaand politiek debat over de rol van handel en investeringen is van essentieel belang om beter inzicht te krijgen in de aanjagers en economische impact ervan. Het evaluatiebeleid van de EU moet zich meer richten op de kwalitatieve aspecten van handelsovereenkomsten, en zowel het maatschappelijk middenveld als het EESC moeten ten volle bij een en ander worden betrokken. Er moet een breder scala aan indicatoren worden ingevoerd, waarbij ook onbevooroordeeld dient te worden gekeken naar alternatieve modellen, en onderhandelingen mogen pas worden aangevat als de effectbeoordelingen zijn afgerond. Bovendien moet met redelijke tussenpozen een breed opgezet onderzoek worden uitgevoerd naar de wereldwijde effecten van handel.

1.5.5.

Het EESC dringt er opnieuw met klem op aan dat de EDEO meer rekening gaat houden met de handel. Handel wint steeds meer aan belang, zowel in geopolitiek opzicht als in het kader van de economische diplomatie, maar in de recente gezamenlijke mededeling over het versterken van de banden tussen de EU en Azië (4) wordt hierover in alle talen gezwegen. Ook blijft het EESC erop hameren dat DG Handel nauwer moet samenwerken met andere directoraten-generaal, met name DEVCO en EMPL, en dat daarbij moet worden gestreefd naar meer coherentie en transparantie.

1.6.

Het EESC zou graag zien dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld over het handels- en investeringsbeleid tijdens en na de onderhandelingen wordt verdiept en dat de rol van het maatschappelijk middenveld als toezichthouder wordt versterkt. Bij de verdieping van de dialoog moet worden uitgegaan van meer transparantie en voortdurende verbetering, aangezien de onderhandelingen en overeenkomsten ingewikkelder worden, wat voor een groot deel te maken heeft met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Parijs en de overgang naar de circulaire economie.

1.7.

Het EESC herhaalt dat de multilaterale aanpak van handel in de landbouw opnieuw moet worden bekeken en een nieuwe impuls nodig heeft, en wijst erop dat de EU in een goede positie verkeert om hierbij een leidende proactieve rol te spelen en tegelijk de normen op het gebied van milieu, sociale en duurzame ontwikkeling in bredere zin te bevorderen, in overeenstemming met de SDG’s. De EU moet vermijden dat al te ruimhartige toegevingen op landbouwgebied de binnenlandse productie zouden ondermijnen.

1.8.

Het Comité is bijzonder ingenomen met het feit dat in mededeling “Handel voor iedereen” de nadruk wordt gelegd op duurzame ontwikkeling, met name op het gebied van mensenrechten, sociale rechten en het milieu, en dat alle handelsovereenkomsten van de nieuwe generatie hoofdstukken bevatten over handel en duurzame ontwikkeling. Deze moeten een centrale rol spelen bij de bevordering van het handels- en investeringsbeleid van de EU. Effectieve afdwingbaarheid is cruciaal voor de naleving van deze toezeggingen, vooral ook om een gelijk speelveld tot stand te brengen voor EU-bedrijven in het buitenland.

1.8.1.

Het EESC is ingenomen met de recente aankondiging van de aantredende Commissievoorzitter inzake de voorgestelde aanstelling van een nieuwe Chief Trade Enforcement Officer die onder de commissaris voor Handel ressorteert en die ermee wordt belast om de naleving van onze handelsovereenkomsten te monitoren en te verbeteren (5). Degene die deze belangrijke nieuwe functie gaat vervullen zou ruime bevoegdheden met evenveel gewicht en doeltreffendheid moeten krijgen om toe te zien op alle verplichtingen die in vrijhandelsovereenkomsten zijn aangegaan, met name op het gebied van duurzame ontwikkeling. In dit kader moet een objectieve besluitvormingsprocedure worden gevolgd op basis van tijdige en doeltreffend ingeleide onderzoeken waarvoor voldoende middelen moeten worden uitgetrokken en waarbij een duidelijke rol moet zijn weggelegd voor erkende belanghebbenden, die de mogelijkheid moeten hebben om klachten in te dienen en om deel te nemen aan eventueel volgende openbare hoorzittingen. Een grondige rapportage aan het EP en de Raad is in dit verband geboden, waarbij gezorgd moet worden voor een welomschreven rol van het EESC en de respectieve DAG’s, alsook voor permanente betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld.

1.8.2.

Het EESC heeft eerder al aanbevolen om een specifieke clausule ter bevordering van de SDG’s op te nemen in alle toekomstige mandaten voor de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, en, naar aanleiding van de Overeenkomst van Parijs, daarnaast ook te verwijzen naar de bestrijding van het broeikaseffect. Ook de overgang naar een koolstofarme kringloopeconomie is een factor die centraal moet staan in de onderhandelingsmandaten van de EU.

1.8.3.

De daadwerkelijke overgang naar een koolstofneutrale EU-economie tegen 2050 is geen sinecure. Een en ander zal verreikende gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het handelsbeleid, en handelsbesluiten zullen op hun beurt een grote impact hebben op het verloop van de transitie, zowel in de EU als wereldwijd. Het waarborgen van een eerlijke transitie moet voorop worden gesteld in alle toekomstige handelsbeleidsmaatregelen, -praktijken en -besprekingen.

1.8.4.

Intensievere handelsstromen leiden tot meer vervoer, terwijl vervoer nu al voor aanmerkelijk veel broeikasgasemissies zorgt. Alle vervoerswijzen dienen daarom te worden geïntegreerd in een versterkt duurzaam en rechtvaardig vervoersbeleid, en het handels- en vervoersbeleid moeten aan elkaar gekoppeld worden, met name als het gaat om de naleving van de SDG-verbintenissen.

1.8.5.

Tot slot dringt het EESC erop aan dat de EU bij de overgang naar een kringloopeconomie de nodige aandacht besteedt aan de problemen van de EU-sectoren die veel middelen en energie behoeven, dat zij zich inspant om koolstoflekkage en investeringslekkage te voorkomen en dat zij zorgvuldig nagaat of verzachtende grensaanpassingsmaatregelen conform de WTO-regels mogelijk zijn.

2.   Achtergrond

2.1.

Handel en investeringen zijn van fundamenteel belang voor de EU en hebben het potentieel positief bij te dragen aan haar binnenlandse economische prestaties. In de mededeling “Handel voor iedereen” (6) wordt beklemtoond dat meer dan 30 miljoen banen in de EU — d.i. één op de zeven — afhankelijk zijn van export naar derde landen en dat 90 % van de wereldwijde economische groei de komende 15 jaar naar verwachting buiten Europa zal worden gegenereerd. De EU moet onderkennen dat handel een belangrijke rol speelt bij de verbetering van haar eigen economische prestaties, maar tegelijkertijd moet zij vermijden dat zij afhankelijk wordt van een exclusief op export gericht model. Er moet evenveel belang worden gehecht aan het stimuleren van de interne vraag door middel van publieke en private investeringen en consumptie.

2.1.1.

De EU, die een zesde van de wereldwijde import en export voor haar rekening neemt, is de grootste exporteur van goederen en diensten ter wereld en op haar beurt de grootste exportmarkt voor zo’n 80 landen. Als ruggengraat van de Europese economie is de industrie goed voor 80 % van de Europese export en zorgt zij voor heel wat particuliere innovatie en hoogwaardige banen. Zoals in de mededeling “Handel voor iedereen” wordt opgemerkt, is “het aandeel van de import in de export van de EU […] sinds 1995 met meer dan de helft gestegen”, wat eens te meer duidelijk maakt dat het bedrijfsleven en de industrie en een dynamisch en proactief handelsbeleid van cruciaal belang zijn.

2.1.2.

Intussen telt de EU 36 miljoen banen die afhankelijk zijn van export (7), wat een stijging van twee derde en circa 1,5 biljoen EUR ten opzichte van het jaar 2000 inhoudt. De EU heeft haar “aandeel in de mondiale goederenexport” (van 15 %) weten te handhaven, terwijl het aandeel van China is gestegen en dat van zowel de VS als Japan is gedaald. De Commissie benadrukt dat banen die verband houden met export beter dan gemiddeld worden betaald en in elke lidstaat goed zijn voor een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid.

2.1.3.

In tegenstelling tot de handel in goederen dreigt de handel in diensten de lonen juist omlaag te trekken. Uit een recent verslag van de OESO (8) komt naar voren dat de verwerkende industrie voor een groot deel bestaat uit dienstenfuncties en dat het buitenlandse aandeel in dergelijke diensten toeneemt. Bedrijven stellen zich steeds vaker de vraag of zij zelf voor hun diensten zullen zorgen of deze beter kunnen afnemen van externe leveranciers. In het geval van uitbesteding naar landen waar de arbeidskosten lager liggen, is het probleem van het afstoten van werkgelegenheid bijzonder nijpend.

2.1.4.

De brexit dreigt zijn stempel te drukken op de toekomst van de handelsbetrekkingen van de EU en de voortzetting van de onbelemmerde en tariefvrije handelsstromen. Het vertrek van een belangrijk handelsland uit de interne markt zou het EU-handelsbeleid uit balans kunnen brengen; daarnaast zouden er ernstige problemen kunnen ontstaan als het VK kiest voor deregulering, wat gepaard kan gaan met een aantasting van normen en rechten. De EU moet alles op alles zetten om het VK af te houden van stappen in de richting van oneerlijke concurrentie. Het is van kapitaal belang dat er een overeenkomst tussen de EU en het VK komt waarin wordt vastgehouden aan een hoog niveau van normen en rechten.

2.2.

Een groot aantal factoren zorgt samen voor een exponentieel groeiende wereldwijde vraag naar handel in goederen en, steeds meer, in diensten. Naar verwachting zal de wereldbevolking halverwege deze eeuw uit 9-10 miljard personen bestaan. Als gevolg van de snelle industrialisering en verstedelijking woont meer dan de helft van de wereldbevolking nu voor het eerst in steden, waar mensen afhankelijker van elkaar zijn dan in een plattelandsgemeenschap, omdat plattelandsbewoners in grotere mate in hun eigen levensonderhoud voorzien.

2.2.1.

Naar schatting zullen er in 2030 bovendien mogelijk maar liefst 2 miljard personen zijn met een gemiddeld inkomen, met name in landen als China, India, Kenia, Chili en Indonesië. Zij verlangen veel meer diversiteit en keuze wat betreft hun voeding, kleding, gebruiksartikelen, voertuigen en andere consumptiegoederen en kunnen zich dit ook veroorloven (in vele gevallen voor het eerst in hun leven).

2.2.2.

Groeiende markten vormen echter niet de enige reden waarom de handelsstromen toenemen. Vandaag de dag zijn de activiteiten van multinationals steeds vaker gestructureerd in mondiale waardeketens. In haar analyse van deze strategieën beschrijft de OESO (9) hoe fiscale strategieën, schaal (de concentratie van bedrijven neemt toe), technologische expertise en de diversificatie van activiteiten belangrijke motoren zijn voor wereldwijde handel. De digitalisering van de economie leidt ook tot een vervaging van traditionele grenzen. Daarnaast zijn multinationals steeds meer afhankelijk van relaties die niet gebaseerd zijn op vermogen (strategische partnerschappen, uitbesteding). Groepen hebben daarom een complexere structuur dan ooit tevoren en zakelijke praktijken ondergaan een transformatie. Als gevolg daarvan moet het handels- en investeringsbeleid mogelijk worden aangepast.

2.3.

EU-exporteurs moeten de belangrijke kansen aangrijpen die zij aangereikt krijgen dankzij de sterke punten van de EU, in het bijzonder op het gebied van de productie van goederen en diensten met toegevoegde waarde of voor de topmarktsegmenten. Momenteel zijn er bovendien al ongeveer zeventig preferentiële handelsovereenkomsten op vijf continenten van kracht en over andere belangrijke overeenkomsten wordt onderhandeld. Anders zullen zij moeten toekijken terwijl concurrent-exporteurs — uit andere ontwikkelde landen of, met name, uit snel opkomende economieën — deze kansen benutten. Als belangrijke recente ontwikkelingen op dit gebied kunnen onder meer het herziene trans-Pacifische partnerschap (TPP) en andere belangrijke handelsbesprekingen in de regio Azië-Stille Oceaan worden aangehaald.

3.   Belangrijke onderliggende factoren ter ondersteuning van aan handel verwante welvaart in de EU

3.1.

Het belang van de eengemaakte markt voor de EU-handel blijkt uit het zogenaamde overloopeffect: een vijfde van de banen die dankzij export kunnen bestaan, bevindt zich in een andere lidstaat. De Duitse export is bijvoorbeeld niet alleen verantwoordelijk voor 6,8 miljoen banen in Duitsland, maar ook voor 1,6 miljoen banen elders in de EU. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van de steeds langere toeleveringsketens, niet alleen in Europa, maar overal ter wereld, wat inhoudt dat nog onafgewerkte producten vaak meerdere malen een grens over gaan. Dit is in het bijzonder het geval in de automobielindustrie. De brexit heeft deze omstandigheid des te duidelijker gemaakt: 650 000 in het VK gebaseerde banen zijn gekoppeld aan export naar landen buiten de EU vanuit andere lidstaten. Uit cijfers van de Commissie (10) blijkt dat onder meer Tsjechië, Slowakije en Polen het grootste voordeel uit deze situatie halen.

3.1.1.

Daarom is het, teneinde de aan export gekoppelde werkgelegenheid te behouden en te stimuleren, van groot belang dat de eengemaakte markt en de eurozone soepel en eerlijk functioneren. De verdere integratie van de eengemaakte markt en de eurozone blijft primordiaal, ook op het vlak van energie en een soepel werkend vervoerssysteem; dit houdt in dat eerlijke arbeidsmobiliteit wordt bevorderd.

3.1.2.

Ook is een betere integratie van diensten en gegevensstromen cruciaal. Bij die gegevensstromen moeten de EU-voorschriften inzake gegevensprivacy volledig in acht worden genomen, niet in de laatste plaats omdat de eengemaakte markt steeds digitaler wordt. Ook voor een gezond digitaal ecosysteem is beleid nodig waarmee ervoor wordt gezorgd dat gegevens het openbaar belang dienen en kansen bieden voor de ontwikkeling van digitale diensten van algemeen belang.

3.1.3.

In zijn advies over de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) eiste het EESC dat “alle toekomstige multilaterale initiatieven op het gebied van gegevensstromen volledig stroken met de horizontale EU-bepalingen inzake grensoverschrijdende gegevensstromen en gegevensbescherming in de handels- en investeringsovereenkomsten van de EU” (11) en verzocht het de nieuwe Commissie te bevestigen dat over deze cruciale toezegging niet valt te onderhandelen.

3.2.

De snelle ontwikkeling van digitalisering en kunstmatige intelligentie (KI) zal de maatschappij, in samenspel met de demografische veranderingen en de overgang naar een koolstofarme, circulaire economie, ingrijpend veranderen. Bedrijven spelen een toonaangevende rol bij de ontwikkeling van innovatie en nieuwe technologieën. Van haar kant moet de overheid een wetgevingskader voor een rechtvaardige transitie opzetten en beginselen inzake bindende ethische KI-voorschriften uitstippelen.

3.2.1.

Onderzoek en innovatie, aangestuurd door de industrie en gestoeld op hoogwaardig onderwijs en ondernemerschap, zijn essentieel om ervoor te zorgen dat de EU bij nieuwe ontwikkelingen voorop blijft lopen. De nieuwe Commissie moet er op de eerste plaats voor zorgen dat Horizon Europa uitgroeit tot een efficiënte en robuuste opvolger van Horizon 2020. De EU moet ook extra aandacht besteden aan de ondersteuning van bedrijven zodat deze hun concurrentievermogen, op zowel intern als internationaal niveau, kunnen verbeteren en nieuwe technologieën kunnen ontwikkelen en toepassen. Innovatie wordt ook bevorderd door proefprojecten en door middel van samenwerking tussen de publieke en private sector en de academische wereld.

3.2.2.

Technologische veranderingen en ontwikkelingen vereisen snelle aanpassingen in vaardigheden die snel en onverwachts kloven kunnen vertonen, met name op technische terreinen en in het bijzonder op het gebied van STEM-vaardigheden (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde).

3.2.3.

De bevordering en ontwikkeling van menselijke vaardigheden en meertaligheid zijn even belangrijk als een grotere nadruk op toegang tot beroepsopleiding, omscholing en een leven lang leren.

3.2.4.

Om de vaardighedenkloof te dichten, moeten opleidingsstelsels voldoende flexibel zijn en vlot kunnen inspelen op toekomstige behoeften. Dit vereist aanzienlijke inspanningen van de lidstaten, maar ook de sociale partners is een essentiële rol toebedeeld.

3.3.

Nu er nieuwe, afwijkende vormen van werk ontstaan, is het van cruciaal belang om de overgang van onderwijs naar werk en tussen banen en taken soepeler te maken en stimulerende voorwaarden te scheppen voor zelfstandige arbeid en ondernemerschap. Veranderingen in de wereld van arbeid moeten gepaard gaan met sociale bescherming en flexibele en naar behoren functionerende arbeidsmarkten, alsook met een sociale dialoog die op resultaten is gericht.

3.4.

Concurrentievermogen is een belangrijke aandrijver van zakelijke ontwikkeling. De handelsbeleidslijnen en -voorschriften van de EU moeten binnen hun toepassingsgebied positieve randvoorwaarden scheppen voor bedrijven die concurreren met landen buiten de EU met het oog op fatsoenlijke banen met hoge arbeidsnormen. Dergelijke regelgeving moet geschikt zijn voor het beoogde doel en een positieve ondernemingsgeest en -cultuur bevorderen waartoe ook jongeren, en in het bijzonder vrouwen, zich aangetrokken voelen.

3.4.1.

Het EESC neemt nota van de verslagen van de OESO en het IMF (12) waarin wordt gewezen op de toegenomen concentratie van bedrijven, zowel op het vlak van productie als van niet-financiële diensten. Er moet verder onderzoek worden verricht om de drijvende krachten achter deze marktconcentratie te achterhalen. Hiertoe moeten beleidslijnen op het gebied van mededinging en internationale handel mogelijk opnieuw onder de loep worden genomen. In het bijzonder op dit gebied mag de handelsagenda geen belemmering vormen voor beleid dat erop is gericht kmo’s meer mogelijkheden te bieden om markten te betreden, onder meer door middel van ambitieuze Europese industriële beleidsmaatregelen. Dit geldt met name voor de digitale sector.

3.4.2.

De EU moet een klimaat scheppen dat particuliere en publieke investeringen ondersteunt. Hiertoe zijn stabiliteit en voorspelbaarheid, een stabiel macro-economisch klimaat, een goede bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en fiscale verantwoordelijkheid vereist. Het belastingstelsel moet van zijn kant eerlijk zijn en tegelijkertijd innovatie, ondernemerschap, groei en werkgelegenheid stimuleren.

3.4.3.

Daarnaast moet men in het kader van het handels-en investeringsbeleid van de EU blijven uitkijken voor investeringen die samenhangen met fraude of belastingontwijking.

3.4.4.

Directe buitenlandse investeringen (DBI’s) zijn belangrijk nu bedrijven hun productie steeds vaker verhuizen naar locaties in de buurt van hun eindmarkten, hetgeen onder meer hun concurrentievermogen ten goede kan komen. Het EESC heeft zich ook verheugd getoond (13) over de EU-handelsbeschermingsverordening inzake recente stappen om investeringen die de EU binnenkomen te monitoren.

3.4.5.

Toch blijkt uit het jaarverslag van de OESO over DBI-statistieken voor 2018 dat DBI’s wereldwijd na de belastinghervorming in de VS met 27 % zijn gedaald. Voor bepaalde EU-landen (Luxemburg, Nederland) was deze daling spectaculair. Er moet daarom bijzondere aandacht worden besteed aan het onderscheid tussen DBI’s die verband houden met de reële economie en DBI’s die gepaard gaan met fraude of belastingontwijking. Dit soort praktijken moet door de EU op alle niveaus worden aangepakt.

3.5.

In de mededeling “Handel voor iedereen” staat het volgende te lezen: “Meer dan 600 000 kmo’s, die werk bieden aan minstens 6 miljoen mensen, voeren rechtstreeks goederen uit naar landen buiten de EU, en zijn goed voor één derde van de export” (14). Zij wijst er ook op dat veel andere ondernemingen diensten uitvoeren of indirect uitvoeren als leverancier van andere, grotere ondernemingen.

3.5.1.

Het EESC was specifiek ingenomen met “de toezegging voor kleine ondernemingen”, omdat zij “op grote belemmeringen [stuiten] wanneer zij zich op nieuwe markten begeven”. Er werden specifieke bepalingen voor kmo’s in alle toekomstige onderhandelingen beloofd, evenals “regelmatige enquêtes over de belemmeringen” waarmee kmo’s in specifieke markten te kampen hebben. Het advies van het EESC (15) over het TTIP en de gevolgen daarvan voor kleine en middelgrote ondernemingen is in dit verband ook relevant.

3.5.2.

Het potentieel en de behoeften van kmo’s moeten op elk beleidsterrein worden geïntegreerd om te garanderen dat deze ondernemingen toegang hebben tot financiering, andere hulpmiddelen en markten en om hun ontwikkelingsvermogen te bevorderen, aangezien verschillende soorten ondernemingen uiteenlopende behoeften hebben en er rekening dient te worden gehouden met de specifieke omstandigheden waarin kmo’s actief zijn (onder meer in plattelandsgebieden en perifere regio’s).

4.   Omgaan met handelscontroverses

4.1.

Op grond van het Verdrag van Lissabon heeft de EU nieuwe bevoegdheden op het gebied van investeringen en moet zij haar werkzaamheden op het gebied van zowel handel als investeringen koppelen aan andere belangrijke terreinen, in het bijzonder ontwikkeling. Het blijft het Comité zorgen baren dat de verschillende DG’s van de Commissie, waaronder DEVCO en EMPL, vooralsnog blind lijken te zijn voor het feit dat de impact op de handel op verschillende gebieden doorwerkt.

4.2.

Naast de handelsverdragen van de “nieuwe generatie”, waarvan het eerste met Korea werd gesloten, heeft de Commissie ook geprobeerd om over uitgebreidere vrijhandelsakkoorden te onderhandelen met landen van het Oostelijk Partnerschap en meer ontwikkelde handelspartners. Het ging daarbij ook om Japan, en een ander goed voorbeeld is de Brede Economische en Handelsovereenkomst (Comprehensive Economic and Trade Agreement — CETA) met Canada, waarmee verder wordt gegaan dan alleen het schrappen van invoerrechten en wordt ingegaan op allerlei verschillende aspecten, zoals voorschriften voor diensten, het wegnemen van non-tarifaire handelsbelemmeringen en andere handelsgerelateerde aspecten als investeringen, mededinging en samenwerking op het gebied van regelgeving.

4.2.1.

Het EESC is van mening dat de voortdurende ontwikkeling van een toekomstgerichte, progressieve handelsagenda in dit kader nu urgenter is dan ooit. Bij dergelijke uitgebreide handelsbesprekingen is er meer kans op conflicten in verband met gevoelige onderwerpen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de handhaving van hoge normen — met name op het gebied van voedselveiligheid, consumentenbescherming en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden — maar ook de bescherming van openbare diensten en het afdwingen van rechten in het kader van een duurzame handelsagenda.

4.2.2.

Het feit dat de nieuwe generatie akkoorden veel verder gaat dan de traditionele verlaging van invoerrechten en dat erin wordt bepaald dat overheidsmaatregelen de handel niet negatief mogen beïnvloeden, leidt tot bezorgdheid dat de ruimte voor openbaar beleid zal worden beperkt. Staten mogen niet alleen naar eigen goeddunken regelgeving uitvaardigen, maar moeten dit doen met het oog op het algemeen belang. Het EESC benadrukt dat handelsovereenkomsten dit geenszins mogen verhinderen.

4.2.3.

Het EESC heeft gesteld (16) dat het handelsbeleid van de EU “zal worden beoordeeld aan de hand van het feit of de Commissie in staat is aan te tonen dat de milieu-, arbeids- en andere normen niet worden verlaagd door handelsovereenkomsten. Deze overeenkomsten zouden er juist op gericht moeten zijn dergelijke normen te verbeteren.”

4.3.

Open, op regels gebaseerde internationale handel is essentieel om meer kansen te creëren voor bedrijven en eerlijke voorwaarden voor bedrijven ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten te waarborgen. De EU moet WTO-regels ondersteunen die eerlijke handel bevorderen waarbij inachtneming van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen wordt gewaarborgd. Ook moet zij een wereldwijde voortrekkersrol op zich nemen om protectionisme en verstoring aan te pakken en een progressief en duurzaam handelsbeleid te bevorderen. Met name wat betreft nieuwe thema’s als handel en fatsoenlijk werk moeten de EU en de lidstaten hun invloed aanwenden via de verschillende WTO-commissies.

4.4.

Handel is een van de beleidsprocessen die binnen de Commissie het meest worden geëvalueerd. Om een bredere beleidsdiscussie over de rol van handel en investeringen mogelijk te maken, moeten er echter verdere analyses worden uitgevoerd om beter te begrijpen wat de drijvende krachten achter en de economische gevolgen van handel zijn, alsook welke bijdrage handel kan leveren tot de SDG’s.

4.4.1.

Hierbij moet het evaluatiebeleid van de EU een centrale rol spelen. DG Handel evalueert de gevolgen van belangrijke handelsinitiatieven met behulp van verschillende instrumenten: effectbeoordelingen en duurzaamheidseffectbeoordelingen, economische beoordelingen van de onderhandelde uitkomsten en evaluaties achteraf.

4.4.2.

Methodologie en timing zijn cruciale kwesties en moeten opnieuw worden beoordeeld. Het gebruikte berekenbaar algemeen evenwichtsmodel moet opnieuw worden afgezet tegen alternatieve modellen en moet een bredere reeks indicatoren bevatten om de effecten op de mensen- en arbeidsrechten, klimaatverandering, biodiversiteit, consumenten en DBI’s te meten. Als alleen de situaties met en zonder de handelsovereenkomst worden vergeleken, wordt er onvoldoende aandacht besteed aan de kwalitatieve evaluatie van onderhandelingsopties, in het bijzonder op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Effectbeoordelingen en duurzaamheidseffectbeoordelingen moeten tijdig worden afgerond zodat de onderhandelaars over de informatie beschikken en er voor en tijdens de onderhandelingen rekening mee kunnen houden, in plaats van dat ze pas na afloop van de onderhandelingen worden gepresenteerd.

4.4.3.

De verwezenlijking van de SDG’s moet centraal komen te staan bij de evaluatie van het EU-handelsbeleid, zoals het EESC al heeft bepleit in zijn advies “De sleutelrol van handel en investeringen bij het nastreven en verwezenlijken van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling” (17).

4.4.4.

Het EESC is van mening dat raadplegingen van het maatschappelijk middenveld een waardevolle bijdrage leveren aan milieueffectbeoordelingen en beveelt aan deze raadplegingen uit te breiden naar de vroege fase van het proces waarin het mandaat wordt opgesteld. Ook de interne werkzaamheden van de stuurgroep Evaluatie van de Commissie zouden verder worden verrijkt als het maatschappelijk middenveld erbij zou worden betrokken. Adviseurs moeten onafhankelijk genoeg zijn en over voldoende expertise beschikken, in het bijzonder met betrekking tot mensenrechten en milieukwesties.

4.4.5.

Wat de arbeidsmarkt betreft, moeten er gedetailleerdere analyses worden uitgevoerd van potentiële afstotingseffecten, de ontwikkeling van de lonen en werkzekerheid. Met betrekking tot de economische effecten moet er niet alleen aandacht uitgaan naar de EU, maar ook naar de mate waarin handel en investeringen minder ontwikkelde economieën in staat stellen hun productiviteit te verhogen en op grotere schaal te innoveren. Bovendien moet met redelijke tussenpozen een integraal onderzoek worden uitgevoerd naar de wereldwijde effecten van handel.

4.4.6.

Handel wint steeds meer aan belang, zowel in geopolitiek opzicht als in het kader van de economische diplomatie. De EDEO moet daarom meer aandacht gaan besteden aan handel. Handelskwesties schitterden door afwezigheid in de gezamenlijke mededeling over het versterken van de banden tussen Europa en Azië (18).

4.5.

Bij de onderhandelingen over een “TTIP”-overeenkomst met de Verenigde Staten kwamen in eerste instantie veel punten van zorg onder het brede publiek en het maatschappelijk middenveld aan het licht, maar deze waren algemeen van aard. De Commissie heeft zich bij handelsbesprekingen ingespannen om politieke toezeggingen te verkrijgen dat handel en investeringen niet zullen worden gestimuleerd door het beschermingsniveau af te zwakken en dat er waarborgen zullen worden geboden zoals specifieke vrijstellingen en voorbehouden, specifieke clausules over staatsmonopolies of de afwijzing in een vroeg stadium van lichtzinnige vorderingen van investeerders. Het EESC heeft tegelijkertijd gepleit — en zal dat ook blijven doen — voor verdere verduidelijking en garanties met betrekking tot diverse uitermate gevoelige punten.

4.5.1.

De kwetsbaarheid van overheidsdiensten in een handelsovereenkomst als gevolg van marktliberalisering en specifieke clausules (standstill en ratchet) die de toekomstige speelruimte bepalen van de partijen om beperkingen van de markttoegang en discriminerende maatregelen in te voeren, worden beschouwd als een cruciaal punt van zorg. Het EESC heeft al eerder aangegeven dat het positief is dat “de Commissie haar oor te luisteren heeft gelegd bij het EESC, het Europees Parlement en het maatschappelijk middenveld en voornemens is om openbare diensten in het kader van de vrijhandelsovereenkomsten te beschermen”, waarbij het echter benadrukt dat daartoe het best gebruik kan worden gemaakt van “een positieve lijst met betrekking tot markttoegang en nationale behandeling” (19).

4.5.2.

Aangezien er voortdurend kans bestaat op een regeringswisseling en daarom ook op wijziging van het beleid inzake overheidsdiensten, wordt elke eerdere opening in een handelsovereenkomst “ingesloten”. Er kan geen stap terug worden gezet. Openingsbepalingen van het type standstill en ratchet kunnen daarom met name overheidsdiensten in het gedrang brengen, aangezien hun toepassingsgebied op enge en ambigue wijze wordt gedefinieerd.

4.5.3.

Het is ook van vitaal belang dat de ruimte voor openbaar beleid behouden blijft wanneer publieke aanbestedingen in handelsovereenkomsten worden opgenomen. Daarom was het belangrijk voor het EESC om op te roepen tot “behoud van de bevoegdheid voor de aanbestedende diensten om bij aanbestedingen gebruik te maken van milieu-, sociale en arbeidsgerelateerde criteria, zoals de verplichting om collectieve overeenkomsten na te leven” (20).

4.6.

In het kader van de bescherming van investeringen heeft het EESC opgeroepen tot “procedurele waarborgen […] tegen vorderingen die gericht zijn op nationale wetgeving inzake het algemeen belang, teneinde het recht van een partij te waarborgen om naar eigen goeddunken in zijn regelgeving het algemeen belang boven de bescherming van de investeerder te stellen” (21). In zijn advies over een multilateraal investeringsgerecht geeft het EESC aan van mening te zijn dat “dit alleen in voldoende mate kan worden bereikt door de opname van […] een uitzonderingsbepaling voor het algemeen belang […] vergezeld […] van passende garanties dat deze niet wordt misbruikt voor protectionistische doeleinden”. In de bredere context van zijn advies inzake bepaalde belangrijke kwesties in het kader van de onderhandelingen over het trans-Atlantische partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), heeft het EESC opgeroepen tot de expliciete vermelding van “collectieve overeenkomsten, inclusief tripartiete en/of algemene (erga omnes-)overeenkomsten, zodat zij niet als een schending van het gewettigd vertrouwen van een investeerder geïnterpreteerd kunnen worden” (22).

4.7.

Landbouw en handel behoren al meer dan veertig jaar tot de bevoegdheden van de EU, maar toch ontbrak het in het verleden soms aan communicatie en een gemeenschappelijke visie op deze twee cruciale gebieden. Ook mag de EU in geen geval zwichten voor de verleiding om op landbouwgebied ruimhartige toegevingen te doen die de binnenlandse productie zouden ondermijnen.

4.7.1.

In zijn advies over de rol van landbouw in handelsbesprekingen (23) benadrukte het EESC dat bilaterale overeenkomsten erop gericht moeten zijn te voorkomen dat partnerlanden met twee maten meten in de landbouw, met name in het kader van de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen. De EU dient ook haar normen op het gebied van milieu, sociale aspecten en duurzame ontwikkeling in bredere zin te bevorderen in overeenstemming met de SDG’s. De EU (en andere landen) moeten een bindende overeenkomst op het gebied van capaciteitsopbouw opnemen om minder ontwikkelde landen te kunnen helpen te voldoen aan dergelijke normen; zo kan bijvoorbeeld steun worden verleend bij de uitwerking van een aanvaardbare regeling voor veterinaire certificering, gezien het cruciale belang van voedselveiligheidsnormen.

4.7.2.

De multilaterale aanpak van handel in de landbouw moet worden heroverwogen en heeft een nieuwe impuls nodig. Het Doha-concept van de WTO moet — in versterkte vorm — de basis blijven voor de handelsdialoog tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden; daarbij moet worden vastgehouden aan het beginsel van voedselsoevereiniteit voor iedereen. In hetzelfde advies wordt benadrukt dat de EU bij uitstek geschikt is om een proactieve voortrekkersrol te spelen bij het promoten van een nieuwe, evenwichtige benadering, zeker met het oog op sommige snel opkomende economieën die er niet in slagen substantiële hulp te bieden aan landen die nog meer achterop hinken.

4.8.

In zijn advies over het hervormen van de WTO achtte het EESC het “essentieel dat het voorzorgsbeginsel, zoals vastgelegd in de EU-verdragen, ook op multilateraal niveau adequaat beschermd wordt en volledig wettelijk erkend wordt om een hoger niveau van bescherming te waarborgen door preventieve besluitvorming in geval van risico voor de volksgezondheid of het milieu. Gezien het belang ervan moet de EU dit bij al haar handelsbesprekingen tot een offensief belang maken.” (24)

4.9.

Terwijl in “Handel voor iedereen” de nadruk ligt op het vertrouwen van de consument in veilige producten, wordt in de consumentenbeschermingsrichtsnoeren van de VN een veel ruimere opvatting gehanteerd, waarin het bijv. ook gaat om de bescherming van de privacy van consumenten, hun rechten op het gebied van e-handel en het recht op effectieve handhaving van consumentenrechten. Gezien de gevolgen van de handelsliberalisering voor de consument roept het EESC in zijn advies over hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU op tot de opname “binnen het TSD-kader” van “een specifiek hoofdstuk “handel en consumenten” […] waarin relevante internationale consumentenbeschermingsnormen worden vermeld en dat de samenwerking op het gebied van de handhaving van consumentenrechten versterkt” (25).

4.10.

In de discussienota van de Commissie uit 2017 over het in goede banen leiden van de mondialisering worden enkele consequenties genoemd van globalisering die ontspoort, in het bijzonder een toename van de ongelijkheid. Niet iedereen profiteert in dezelfde mate van de opbrengsten van handel. In het handels- en investeringsbeleid van de EU moet worden ingegaan op alle belangrijke consequenties van het openstellen van de markt en moeten de negatieve effecten, waaronder sociale en transitiekosten, zo veel mogelijk worden beperkt.

4.10.1.

In “Handel voor iedereen” werd voor het eerst erkend dat handel “tot tijdelijke ontwrichtingen [kan] leiden voor sommige regio’s en werknemers, wanneer de concurrentie voor sommige bedrijven te zwaar blijkt” en werd benadrukt dat “een verandering als deze voor de direct betrokkenen niet gering [is]”. In dit verband is het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering van belang. Het heeft in 2013-2014 meer dan 27 600 werknemers geholpen (26). Daarom vindt het EESC het belangrijk dat een toekomstig meerjarig financieel kader voorziet in afdoende financiering die rechtstreeks is gekoppeld aan de effecten van handel, en dat de voorwaarden en toepassingscriteria opnieuw worden bekeken. Effectieve rechten van werknemers op informatie, raadpleging en collectieve onderhandelingen, die ervoor zorgen dat veranderingen als gevolg van herstructurering beter kunnen worden ondervangen en in goede banen kunnen worden geleid, zijn in dit opzicht van wezenlijk belang voor een eerlijke transitie.

4.11.

Het EESC pleit er daarnaast voor om gevoelige sectoren beter te beschermen tegen oneerlijke handelsconcurrentie door normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op te nemen in de criteria om de beschermingsmechanismen te beoordelen. In een recent advies over de methodologie van handelsbeschermingsinstrumenten (27) pleitte het EESC voor gelijke voorwaarden voor Europese producenten-exporteurs en producenten-exporteurs uit derde landen. In dit opzicht toonde het EESC zich ingenomen met het voornemen van de Commissie om specifieke criteria te hanteren om te bepalen of er sprake is van significante verstoringen op de markt. Het wees er echter op dat er ook aandacht moet worden besteed aan de naleving van de IAO-normen en van multilaterale milieuovereenkomsten.

4.12.

Gezien de krachtige toezegging van de Europese Commissie om arbeidsbepalingen aan te scherpen via handelsbesprekingen, moeten partnerlanden volgens het EESC “aantonen dat zij de acht fundamentele arbeidsverdragen van de IAO volledig in acht nemen, voordat er een handelsovereenkomst wordt gesloten. Als een partnerland deze verdragen niet geratificeerd of niet naar behoren ten uitvoer gelegd heeft of geen blijk heeft gegeven van een gelijkwaardig beschermingsniveau, dan beveelt het EESC aan om te streven naar een stappenplan met harde afspraken dat in het TSD-hoofdstuk wordt opgenomen, om ervoor te zorgen dat dit alsnog tijdig wordt bereikt.” (28) De EU moet ook de uitvoering en handhaving van actuele IAO-normen bevorderen om te garanderen dat EU-bedrijven in het buitenland daadwerkelijk onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren en om de verwezenlijking van SDG 8 inzake waardig werk te ondersteunen.

4.13.

Het handelsbeleid moet tevens initiatieven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen versterken. Bedrijven moet zich verantwoordelijk opstellen in elke schakel van hun toeleveringsketen. Dit zou op zijn beurt het bestaansrecht van een onderneming flink moeten vergroten en moeten leiden tot maximale innovatie en duurzame economische groei. Het is belangrijk om consequent blijk te geven van verantwoord ondernemerschap zodat de EU haar wereldwijde handelspositie kan versterken en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. De EU moet er bij alle vrijhandelsakkoorden op aandringen dat elke ondertekenende partij de naleving door bedrijven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen actief bevordert (29). Het EESC erkent het belang van de handhaving van de arbeidsmarktregels door de overheid, onder meer door middel van inspecties, en pleit er zo voor dat in handelsovereenkomsten van nationale en lokale overheden wordt geëist dat zij hun verantwoordelijkheden volledig nakomen.

4.13.1.

Meer landen werken op dit vlak hun eigen wetten en instrumenten uit, zoals de recente Franse wet inzake de waakzaamheidsplicht en de Nederlandse wet zorgplicht kinderarbeid. Canada heeft zijn strategie voor maatschappelijk verantwoord ondernemen aangescherpt door extra aandacht te besteden aan het gedrag van Canadese bedrijven in het buitenland. Ook heeft het land een multistakeholderadviesraad opgericht. In april 2019 werd de eerste Canadese Europese Ombudsman voor verantwoord ondernemen benoemd, met een mandaat om vermeende mensenrechtenschendingen in het kader van de buitenlandse activiteiten van Canadese bedrijven in de mijnbouw, de olie- en gasindustrie en de textielsector te onderzoeken en openbaar te maken. Ook kan deze Europese Ombudsman aanbevelingen doen met betrekking tot handelsmaatregelen voor bedrijven.

4.14.

Het EESC is van mening dat de EU zich in een unieke positie bevindt om het voortouw te nemen op het gebied van zorgvuldigheid, met name nu wereldwijde toeleverings- en waardeketens steeds langer worden. Vrijwillige en bindende maatregelen sluiten elkaar niet uit, maar moeten elkaar juist aanvullen. In dit opzicht heeft het EESC kennis genomen van de werkzaamheden met betrekking tot het zogeheten bindend VN-verdrag dat momenteel door de leden van de VN wordt besproken en waarmee wordt beoogd wettelijk bindende verplichtingen inzake mensenrechten in het kader van de activiteiten van transnationale ondernemingen te codificeren. Het is bovendien verheugd over de lopende werkzaamheden van het EESC aan het initiatiefadvies REX/518. Een aantal lidstaten heeft al wetgeving vastgesteld inzake de zorgvuldigheidsplicht. Het EESC verzoekt de Commissie hun voorbeeld te volgen en Europese regelgeving ter zake voor te stellen.

5.   Handel en duurzame ontwikkeling: de noodzaak van verwezenlijking van de SDG’s/Overeenkomst van Parijs

5.1.

In zijn advies “Handel voor iedereen” (30) geeft het EESC aan met name ingenomen te zijn met het feit dat de EU “uitgebreid [ingaat] op duurzame ontwikkeling en in het bijzonder op sociale en mensenrechten en het milieu”. In zijn advies “Hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU” (31) dringt het EESC er bij de Commissie op aan “ambitieuzer te zijn in haar aanpak, met name waar het gaat om het versterken van de effectieve afdwingbaarheid van de toezeggingen in TSD-hoofdstukken, die voor het EESC van cruciaal belang is. Aan TSD-hoofdstukken moet evenveel gewicht worden gegeven als aan die over commerciële, technische en tarifaire aangelegenheden.”

5.1.1.

In dit verband is het EESC verheugd dat de aantredende Commissievoorzitter onlangs heeft aangekondigd dat er een nieuwe Chief Trade Enforcement Officer zal worden aangesteld die ermee wordt belast om de naleving van onze handelsovereenkomsten te monitoren en te verbeteren, al blijft de commissaris voor Handel de algemene verantwoordelijkheid houden. Degene die deze functie gaat vervullen zou ruime bevoegdheden met evenveel gewicht en doeltreffendheid moeten krijgen om toe te zien op alle verplichtingen die in vrijhandelsovereenkomsten zijn aangegaan, met name waar het gaat om de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling en om sociale en milieuproblemen die ontstaan in verband met andere hoofdstukken in overeenkomsten over handel en investeringen. In dit kader moet ook een objectieve besluitvormingsprocedure worden gevolgd op basis van tijdige en doeltreffend ingeleide onderzoeken waarvoor voldoende middelen moeten worden uitgetrokken en waarbij een duidelijke rol moet zijn weggelegd voor erkende belanghebbenden, die de mogelijkheid moeten hebben om klachten in te dienen en om deel te nemen aan eventueel volgende openbare hoorzittingen. Een grondige rapportage aan het EP en de Raad is in dit verband geboden, waarbij gezorgd moet worden voor een welomschreven rol van het EESC en de respectieve DAG’s, alsook voor onderliggende permanente betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld.

5.2.

In elk na 2010 gesloten vrijhandelsakkoord van wat de EU de “nieuwe generatie” noemt, is een hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling opgenomen. Hierbij werd ook een actieve toezichthoudende rol toegekend aan het maatschappelijk middenveld van beide partijen.

5.2.1.

Het EESC vindt een constructieve dialoog met het maatschappelijk middenveld over het handels- en investeringsbeleid essentieel en roept er nogmaals toe op deze rol verder te versterken. In zijn advies over “De rol van interne adviesgroepen” (32) legde het EESC de nadruk op deze betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en pleitte het voor een uitbreiding ervan naar alle aspecten van handelsovereenkomsten, in de eerste plaats wat betreft de gevolgen van de betreffende overeenkomst voor toezeggingen inzake handel en duurzame ontwikkeling.

5.2.2.

Het EESC heeft reeds aanbevolen niet alleen een specifieke clausule ter bevordering van de SDG’s op te nemen in alle toekomstige mandaten voor hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling (33), maar, naar aanleiding van de Overeenkomst van Parijs, ook te verwijzen naar de bestrijding van het broeikaseffect.

5.3.

Zowel de 17 SDG’s, die het middelpunt vormen van de uitgebreide “Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” van de VN, als de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering (34) moeten mondiale prioriteiten blijven. Op dit gebied moeten handel en investeringen een centrale ondersteunende rol spelen. Het zal echter een aanzienlijke uitdaging zijn om de economie van de EU tegen 2050 koolstofneutraal te maken.

5.3.1.

Al deze factoren zullen, zowel in de EU als op wereldschaal, verregaande gevolgen hebben voor de handel en vice versa. De Parijse en SDG-agenda’s moeten voorop worden gesteld in alle toekomstige handelsbeleidsmaatregelen, -praktijken en -besprekingen. Uit ramingen van de Unctad (35) blijkt dat er 7 biljoen USD extra nodig zal zijn om de SDG’s te verwezenlijken, waarvan ten minste een derde uit de particuliere sector zal moeten komen. Maar ook overheidsmiddelen zullen een cruciale rol spelen bij de uitvoering en financiering van de SDG’s. Zoals eerder opgemerkt door de directeur-generaal van de WTO hebben de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s) al aangetoond dat handel een aanjager van verandering kan zijn (36).

5.3.2.

Daarnaast moet de regelgeving ingrijpend worden gewijzigd om een succesvolle energietransitie mogelijk te maken en om de vrijheid te waarborgen die nodig is om de doelstellingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. In zijn advies over een multilateraal investeringsgerecht pleitte het EESC voor een hiërarchieclausule die garandeert dat in geval van inconsistentie tussen een internationale investeringsovereenkomst en een internationale milieu-, sociale of mensenrechtenovereenkomst die voor een partij bij een geschil bindend is, de verplichtingen uit hoofde van de laatstvermelde internationale overeenkomst prevaleren, om te voorkomen dat voorrang wordt gegeven aan overeenkomsten van investeerders (37).

5.4.

Het EESC heeft eerder geconcludeerd (38) dat de EU “bij uitstek geschikt [is] om de uitvoering van de SDG’s vooruit te helpen” omdat ze “over de geloofwaardigheid [beschikt] om een brug te kunnen slaan tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden”. Toch drong het EESC erop aan dat de EU zich meer richt op “de volledige integratie van de SDG’s in het Europese beleidskader en de huidige prioriteiten van de Commissie, indien nodig in samenwerking met de lidstaten”.

5.4.1.

Het EESC heeft al benadrukt dat handel in de landbouw (39) bijzonder belangrijk is voor de verwezenlijking van elf van de doelstellingen. In een recenter advies “Versterken van de banden tussen Europa en Azië” (40) achtte het EESC het van wezenlijk belang om een formeel verband te leggen tussen het [Chinese] Belt and Road Initiative en de SDG’s. Wederom werden de negen relevantste SDG’s aangehaald.

5.5.

Ten minste 13 SDG’s hebben betrekking op klimaatverandering. De Overeenkomst van Parijs is op haar beurt de eerste alomvattende wereldwijde klimaatovereenkomst. Als de SDG’s de blauwdruk vormen voor de volgende generatie, dan is deze overeenkomst de blauwdruk voor de toekomst van de planeet. Het wordt algemeen aanvaard dat een stijging van de gemiddelde wereldwijde temperatuur met meer dan 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus rampzalige gevolgen zou hebben. De landen die de grootste kans lopen om de gevolgen van deze ramp te ondervinden, zijn ook het minst goed in staat om de noodzakelijke veranderingen in goede banen te leiden.

5.5.1.

Intensievere handelsstromen leiden van nature tot meer vervoer, terwijl vervoer nu al voor aanmerkelijk veel broeikasgasemissies zorgt. Vervoer is verantwoordelijk voor 24 % van de wereldwijde CO2-uitstoot en het is de enige sector waar de emissies nog stijgen. Naar verwachting zal dit percentage in 2030 zijn toegenomen tot 40 % van de totale uitstoot. De internationale lucht- en scheepvaart zijn niet rechtstreeks opgenomen in de Overeenkomst van Parijs. Er is dan ook dringend behoefte aan een versterkt rechtvaardig en duurzaam vervoersbeleid waarin wordt ingegaan op alle vervoerswijzen en waarbij ook andere spelers in de toeleveringsketen worden betrokken, zoals energieproducenten en “Original Equipment Manufacturers”.

5.5.2.

In een afzonderlijk advies over de “Rol van vervoer” stelde het EESC dat er sprake is van “tal van uitdagingen op het gebied van duurzame ontwikkeling […], zoals de noodzaak om de klimaat- en milieueffecten te verminderen, de vervoerssystemen en de verkeersveiligheid te verbeteren en de problemen op het gebied van werkgelegenheid en fatsoenlijk werk aan te pakken” (41). Nu pleit het EESC er ook voor een beleidskoppeling met handel en investeringen tot stand te brengen.

5.6.

Deze algemene bezorgdheid heeft ertoe geleid dat het begrip “circulaire economie” steeds belangrijker is geworden. Onder die term wordt een economisch stelsel verstaan dat als doel heeft verspilling tot een minimum te beperken en hulpbronnen optimaal te benutten. Het doel van de circulaire economie bestaat erin het gebruik van hulpbronnen, verspilling, emissies en energielekken tot een minimum te beperken. Dit kan worden bereikt aan de hand van een regeneratieve aanpak die is gebaseerd op duurzame vormen van ontwerp, onderhoud, reparatie, hergebruik, herproductie, renovatie en recycling.

5.6.1.

Veel mensen zijn ervan overtuigd dat een duurzame wereld niet gepaard hoeft te gaan met een lagere levensstandaard voor consumenten, dat dit doel kan worden bereikt zonder verlies aan inkomsten en zonder extra kosten, alsook dat circulaire bedrijfsmodellen even winstgevend kunnen zijn als lineaire modellen.

5.6.2.

Er steken echter wel een aantal verwante problemen de kop op, in het bijzonder voor de sectoren in de EU die veel middelen en energie behoeven. Deze staan voor een inherente uitdaging. Ze spelen een belangrijke, strategische rol in de industriële waardeketens van de EU. Het klimaatbeleid beoogt broeikasgasemissies (afkomstig van zowel de verbranding van fossiele brandstoffen als industriële processen) te verminderen; het huidige streven van de EU is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Voor bedrijven die veel middelen en energie behoeven vormen energiekosten echter een bijzonder hoog percentage van de totale kosten: 25 % voor staal, 22-29 % voor aluminium (42) en 25-32 % voor glas (43). Op dit probleem wordt in detail ingegaan in een afzonderlijk EESC-advies (44).

5.6.3.

Koolstof en derhalve investeringen lekken weg wanneer een hogere prijs in de EU een verlies van marktaandeel en verwante werkgelegenheid tot gevolg heeft. In dat geval worden de broeikasgasemissies van EU-producenten eenvoudigweg overgedragen aan producenten elders (die vaak minder energie-efficiënt zijn), wat (in het gunstigste geval) geen effect heeft op de mondiale broeikasgasemissies.

5.6.4.

Er kunnen verzachtende grensaanpassingsmaatregelen worden getroffen, waarbij landen een invoerrecht op geïmporteerde goederen kunnen heffen en over geëxporteerde goederen betaalde belasting kunnen teruggeven. De WTO beschouwt deze maatregelen als legaal mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zie voetnoot 9 en de meeste van de volgende voetnoten.

(2)  Publicatie van DG Handel, november 2018.

(3)  COM(2015) 497 final.

(4)  JOIN(2018) 31 final.

(5)  Brief van de nieuwe Commissievoorzitter Ursula von der Leyen met de taakomschrijving voor de voorgedragen commissaris voor Handel, Phil Hogan, 10 september 2019.

(6)  Zie voetnoot 3.

(7)  En nog eens 20 miljoen buiten Europa.

(8)  OESO Trade Policy Papers, nr. 226 (2019), Offshoring of services functions and labour market adjustments, Parijs.

(9)  OESO, Trade Policy Papers, nr. 227 (2019), Micro-Evidence on Corporate Relationships in Global Value Chains: The Role of Trade, FDI and Strategic Partnerships, Parijs.

(10)  Zie voetnoot 2.

(11)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.

(12)  OESO Productivity Working Papers, nr. 18 (2019), Industry Concentration in Europe and North America, Parijs; World Economic Outlook Report, april 2019.

(13)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 94.

(14)  Zie voetnoot 3.

(15)  PB C 383 van 17.11.2015, blz. 34.

(16)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 123.

(17)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 27.

(18)  Zie voetnoot 4.

(19)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 123.

(20)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.

(21)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 145.

(22)  PB C 487 van 28.12.2016, blz. 30.

(23)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 20.

(24)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.

(25)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27.

(26)  Perscommuniqué van de Commissie, juli 2015.

(27)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 66.

(28)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27.

(29)  OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, 2011.

(30)  Zie voetnoot 16.

(31)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27.

(32)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 28.

(33)  Zie voetnoot 16.

(34)  De conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC COP21) in Parijs.

(35)  Persbericht van Unctad WIF, Genève, 14.10.2014, sindsdien herhaald.

(36)  Toespraak voor de VN, 21 september 2016.

(37)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 145.

(38)  Zie voetnoot 17.

(39)  Zie voetnoot 23.

(40)  PB C 228 van 5.7.2019, blz. 95.

(41)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 9.

(42)  A. Marcu, W. Stoefs: “Study on composition and drivers of energy prices and costs in selected energy-intensive industries”, CEPS, 2016. Kan worden geraadpleegd op http://ec.europa.eu/DocsRoom/documents/20355.

(43)  C. Egenhofer, L. Schrefler: “Study on composition and drivers of energy prices and costs in energy-intensive industries. The case of the flat glass industry”, CEPS, 2014.

(44)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 59.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/50


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een constructievere rol voor het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving

(verkennend advies)

(2020/C 47/07)

Rapporteur: Arnaud SCHWARTZ

Co-rapporteur: István KOMORÓCZKI

Raadpleging

Europese Commissie, 18.12.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Verkennend advies

Besluit van het bureau

11.12.2018

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

1.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

152/3/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

In haar adviesaanvraag verklaarde de Europese Commissie dat in maatschappelijke organisaties werknemers, werkgevers en andere vertegenwoordigers van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van wetgeving. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is het daarmee eens en benadrukt nogmaals, net als in zijn eerdere adviezen (1) (2), dat milieuwetgeving niet correct wordt uitgevoerd omdat het op alle institutionele niveaus ontbreekt aan politieke wil. Het gaat er hier helemaal niet om dat het maatschappelijk middenveld zijn rol niet voldoende of niet op constructieve wijze zou vervullen.

1.2.

Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om op EU-niveau een beter nalevingskader te ontwikkelen. Daartoe moeten klachten en inbreuken op transparantere en resolutere wijze worden behandeld, maar moeten er ook meer personele en financiële middelen worden vrijgemaakt (bijvoorbeeld in het kader van het meerjarig financieel kader — MFK). Doel is uit te leggen wat de EU-milieuwetgeving inhoudt, na te gaan of zij correct wordt uitgevoerd, haar te evalueren en de rechtbanken te helpen om hun taak te vervullen wanneer dat nodig is.

1.3.

Het EESC verleent zijn steun aan de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid (Environmental Implementation Review — EIR), een proces dat van essentieel belang is voor de uitwisseling van uiteenlopende milieu-informatie over thema’s als duurzaamheid, klimaatverandering en de levenskwaliteit in Europa. Het verwacht echter van de Commissie en de lidstaten dat zij hun verplichtingen nakomen en de standpunten van maatschappelijke organisaties meenemen in de EIR en de landenverslagen.

1.4.

Het EESC vraagt de Commissie ook om maatschappelijke organisaties in de toekomst systematischer te betrekken bij geschiktheidscontroles van EU-milieuwetgeving en EIR-processen, op zowel nationaal als EU-niveau. Dit dient al in een heel vroeg stadium te gebeuren, bij de vaststelling van de evaluatiecriteria, in samenwerking met het EESC of gelijkwaardige comités, al naargelang een en ander op Europees, nationaal of lokaal niveau plaatsvindt.

1.5.

Het EESC vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten geharmoniseerde, groene en duurzame belastingstelsels ontwikkelen, invoeren en toepassen op basis van het beginsel “de vervuiler betaalt”. Op die manier worden de middelen systematisch herverdeeld onder diegenen die zich inzetten om bodem-, water- en luchtvervuiling tegen te gaan. Dit beginsel moet eveneens gelden voor gemeenten en andere lokale of regionale overheden.

1.6.

Maatschappelijke organisaties en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die actief zijn op milieugebied dienen nauwer te worden betrokken bij de informatieverstrekking aan werknemers en de vormgeving van milieuonderwijs en -opleidingen om te verzekeren dat het grote publiek een elementair inzicht krijgt in deze kwesties. Deze samenwerking dient ondersteund en gefinancierd te worden door de lidstaten. Verplicht onderwijs inzake milieu- en klimaatkwesties (van 6 tot 18 jaar) dient in elk land deel uit te maken van het nationale leerplan, en maatschappelijke organisaties die actief zijn op milieugebied moeten vanaf 2020 verplicht worden betrokken bij theoretische of praktische werkzaamheden.

1.7.

Op politiek niveau dringt het EESC er bij alle lidstaten op aan op zijn minst een ministerie van milieubescherming op te zetten, om zo meer aandacht te kunnen schenken aan en te kunnen zorgen voor een betere coördinatie en handhaving van de milieuwetgeving.

1.8.

Om onze ecologische voetafdruk te verkleinen en duurzame ontwikkeling te ondersteunen, dringt het EESC bij de lidstaten aan op volledige tenuitvoerlegging van strategieën voor groene overheidsopdrachten die onder regelmatig en rechtstreeks toezicht van de Commissie staan. De Commissie dient bovendien nog een stapje verder te gaan en te eisen dat middenveldorganisaties worden geraadpleegd bij de voorbereiding van groene overheidsopdrachten en de eindbeoordeling van de ingediende inschrijvingen. Zij moet eveneens voorzien in de mogelijkheid om EU-middelen te gebruiken om de positieve effecten van groene overheidsopdrachten te vergroten.

1.9.

De EU moet plaatselijke ontwikkelingsmodellen helpen uitwerken en milieubescherming overal op haar grondgebied bevorderen. Daartoe moet de EU nadrukkelijker aanwezig zijn op het lokale niveau om ervoor te zorgen dat de EU-middelen goed worden besteed en dat relevante publieke en particuliere belanghebbenden worden betrokken bij de correcte uitvoering van milieuwetgeving en -governance. Zo kan er eveneens voor worden gezorgd dat personen en organisaties in perifere gebieden van de EU de nodige ondersteuning krijgen en als wezenlijk onderdeel van de EU worden behandeld. De Commissie dient eveneens te verzekeren dat er voldoende goed opgeleid personeel in dienst is om te zorgen voor toegang tot informatie en de rechter, in het bijzonder op het gebied van inspecties, teneinde de correcte uitvoering van de wetgeving te monitoren.

1.10.

Het EESC wijst erop dat de Commissie onze essentiële sociale en milieunormen moet vrijwaren en krachtig ondersteunen bij het bevorderen en beschermen van de Europese economie tijdens mondiale handelsbesprekingen. Hierdoor kan Europa niet alleen zijn concurrentievermogen en imago verbeteren en zijn burgers en regio’s een toekomst bieden, maar krijgt het ook de mogelijkheid om andere delen van de wereld een democratischere en duurzamere bestuurswijze laten zien die berust op een sterkere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.

1.11.

Het EESC stelt voor om een tripartiet orgaan (Commissie, lidstaten en maatschappelijke organisaties) op te zetten om geschillen te beslechten en/of door maatschappelijke organisaties aangekaarte problemen te bespreken vóór er potentiële milieuschade optreedt of gerechtelijke stappen worden ondernomen. Daarnaast moet een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan van de EU aanbevelingen aan de Commissie kunnen doen wanneer een maatschappelijke organisatie een probleem meldt. De besluiten van de Commissie moeten ook met redenen zijn omkleed.

1.12.

De lidstaten en de Commissie dienen meer politieke, financiële en professionele steun te verlenen aan kmo’s en maatschappelijke organisaties die zich willen toeleggen op de bescherming van het milieu na 2020.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.    De rol van het maatschappelijk middenveld bij de governance, uitvoering en evaluatie van milieuwetgeving

Context

2.1.1.

In een brief van december 2018 heeft Frans Timmermans, eerste vicevoorzitter van de Commissie, de voorzitter van het EESC om dit verkennend advies verzocht, waarbij hij stelde dat het maatschappelijk middenveld — werknemers, werkgevers en andere vertegenwoordigers — van cruciaal belang is voor de uitvoering van wetgeving. Als spreekbuis van maatschappelijke organisaties vertolkt het EESC lokale standpunten die in de Europese samenleving leven omtrent de thema’s die in voornoemde brief zijn aangehaald.

2.1.2.

Het EESC heeft de afgelopen jaren meerdere adviezen rond dit thema aangenomen waarmee de Commissie rekening zou moeten houden (3) (4).

2.1.3.

In het licht van de wereldwijd toenemende ongerustheid van burgers over het klimaat (5), herinnert het EESC de Commissie eraan dat een van de grootste hinderpalen voor een betere uitvoering van milieuwetgeving tot nu toe bestond in het gebrek aan politieke wil op lokaal, nationaal en EU-niveau. Dat heeft er ook toe geleid dat er niet genoeg personele en financiële middelen worden ingezet (bijvoorbeeld in het meerjarig financieel kader) om het doel van de milieuwetgeving duidelijk te maken, ervoor te zorgen dat deze wetgeving correct wordt uitgevoerd, de rechtbanken waar nodig te helpen om hun taak te vervullen (6) en de milieuwetgeving te evalueren. De ontoereikende tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving is met andere woorden niet te wijten aan het feit dat het maatschappelijk middenveld zijn rol niet voldoende of niet op constructieve wijze zou vervullen. Het EESC is van mening dat de schuld voornamelijk bij de wetgevingsinstanties ligt, die zich gewoonweg onvoldoende voor dit thema interesseren.

2.1.4.

Tot slot wenst het EESC op te merken dat een sterkere rol voor maatschappelijke organisaties bij de governance, uitvoering en evaluatie van de Europese milieuregelgeving van essentieel belang is om de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals — SDG’s) van de VN te verwezenlijken — te beginnen met SDG 1 — en de mondiale klimaatovereenkomsten in de praktijk te brengen. In dit advies wijst het EESC de bevoegde instanties dan ook op een aantal algemene, sectorale en thematische verbeteringen.

Toegang tot informatie

2.1.5.

Het EESC is groot voorstander van de evaluatie van de uitvoering van het milieubeleid, een proces dat van essentieel belang is voor de uitwisseling van uiteenlopende milieu-informatie over thema’s als duurzaamheid, klimaatverandering en de levenskwaliteit in Europa. Het verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij hun verplichtingen nakomen en de standpunten van maatschappelijke organisaties meenemen in de EIR en de landenverslagen.

2.1.6.

Het EESC verzoekt de Commissie om de lidstaten te verplichten een mechanisme in te voeren dat het mogelijk maakt om binnen de termijn van een maand toegang tot milieu-informatie te krijgen (Verdrag van Aarhus (7)). Het kan niet langer dat de bevolking moet wachten — soms wel meer dan een jaar — om toegang te krijgen tot deze informatie.

2.1.7.

Het EESC vraagt de Commissie ook om beter te communiceren en de in de EU-richtlijnen vervatte visie regelmatiger en doeltreffender uit te dragen door gebruik te maken van de sociale media. Maatschappelijke organisaties kunnen hierbij steun verlenen. Permanente opleiding en onderwijs inzake milieukwesties zijn van essentieel belang.

Participatie

2.1.8.

Het EESC vraagt de Commissie om maatschappelijke organisaties in de toekomst systematischer te betrekken bij geschiktheidscontroles van de Europese milieuregelgeving en EIR-processen, op zowel nationaal als EU-niveau. Dit dient al in een heel vroeg stadium te gebeuren, bij de vaststelling van de evaluatiecriteria, in samenwerking met het EESC en gelijkwaardige comités op nationaal en lokaal niveau.

2.1.9.

Zoals ook al werd opgemerkt in eerdere adviezen (8) (9), wijst het EESC erop dat een doeltreffende uitvoering van milieubeschermingsmaatregelen gedeeltelijk afhangt van een actievere rol voor het maatschappelijk middenveld (werkgevers, werknemers en andere belanghebbenden). Het EESC herhaalt dan ook zijn pleidooi voor een grotere en beter gestructureerde betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, wat de evaluaties van de uitvoering van het milieubeleid kracht zou kunnen bijzetten. Zo moeten de maatschappelijke organisaties die zich op nationaal niveau bezighouden met milieukwesties alsook wetenschappelijke gemeenschappen in de gelegenheid worden gesteld om met hun deskundigheid en inzichten bij te dragen aan de landenverslagen, de gestructureerde dialogen met de landen en de follow-up daarvan.

2.1.10.

Dat geldt ook voor de handelsbesprekingen van de EU: de Commissie moet onze essentiële sociale en milieunormen vrijwaren en krachtig ondersteunen bij het bevorderen en beschermen van de Europese economie tijdens mondiale handelsgesprekken. Hierdoor kan Europa niet alleen zijn concurrentievermogen en imago verbeteren en zijn burgers en regio’s een toekomst bieden, maar krijgt het ook de mogelijkheid om andere delen van de wereld een democratischere en duurzamere bestuurswijze laten zien die berust op een sterkere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.

2.1.11.

Maatschappelijke organisaties wordt vaak gevraagd als vertegenwoordigers op te treden en de bezorgdheid van de samenleving over kosten en ongemakken van de uitvoering van wetgeving te verwoorden. Het EESC stelt daarom voor om maatschappelijke organisaties al in een vroeger stadium bij de procedures te betrekken door hen raadplegingen te laten organiseren, en hen zo relevante spelers te maken in geschillenbeslechting. Het is van mening dat geschillenbeslechting eerder in het proces dient plaats te vinden.

2.1.12.

Het EESC stelt voor om een tripartiet orgaan (Commissie, lidstaten en maatschappelijke organisaties) op te zetten om geschillen te beslechten en/of door maatschappelijke organisaties aangekaarte problemen te bespreken vóór er potentiële milieuschade optreedt of gerechtelijke stappen worden ondernomen. Daarnaast moet een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan van de EU aanbevelingen aan de Commissie kunnen doen wanneer een maatschappelijke organisatie een probleem meldt. De besluiten van de Commissie moeten ook met redenen zijn omkleed.

Toegang tot de rechter

2.1.13.

Het EESC vraagt de Commissie nogmaals, onder verwijzing naar een eerder advies (10), om de toegang tot de rechter voor het maatschappelijk middenveld te verbeteren (bijvoorbeeld door maatschappelijke organisaties het recht te geven om naar het Europees Hof van Justitie te stappen en door een beroep te doen op gespecialiseerde rechters en openbare aanklagers op lokaal, nationaal en EU-niveau).

2.1.14.

Om de toegang tot de rechter te verbeteren moeten privépersonen volgens het EESC ook rechtstreeks naar het Europees Hof van Justitie kunnen stappen, zoals dat mogelijk is bij het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM), wanneer de omzetting van EU-recht in nationaal recht op het spel staat en er geen nationale rechtsmiddelen meer beschikbaar zijn.

2.1.15.

Gelet op de vaak buitensporige gerechtelijke vertragingen verzoekt het EESC de Commissie te overwegen om voor problemen die niet hoogdringend zijn een milieubevel in te voeren, waaraan de lidstaten zich moeten houden en uit hoofde waarvan alle werkzaamheden worden geschorst in afwachting van een besluit van de rechter in eerste aanleg als het milieu onmiddellijk gevaar loopt.

2.1.16.

Het EESC vraagt de Commissie eveneens om te voorzien in een passend mechanisme om ervoor te zorgen dat het geld van boeten voor milieuschade wordt geïnvesteerd in maatregelen ter ondersteuning van milieubescherming.

2.2.    Voorstellen van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de rol van kmo’s, werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties bij de uitvoering van milieuwetgeving

De rol van kmo’s bij de uitvoering van milieuwetgeving

2.2.1.

Zoals vermeld in een eerder advies (11) constateert het EESC, net als de Commissie, met enige terughoudendheid dat de gebrekkige naleving van de maatregelen die de uitvoering van milieuwetgeving en -governance garanderen helaas tot oneerlijke concurrentie en economische schade leidt.

2.2.2.

Kmo’s en micro-ondernemingen in het bijzonder, die als zodanig worden gedefinieerd op basis van het aantal personeelsleden of op basis van hun omzet en balanstotaal (12), vertegenwoordigen 99,8 % van alle ondernemingen in Europa. Kmo’s leveren een aanzienlijke bijdrage aan waardecreatie en werkgelegenheid en hebben een grote invloed op het milieu. Hoewel individuele kmo’s gewoonlijk slechts over beperkte personele en financiële middelen beschikken, heeft iedereen er belang bij dat zij worden ingezet en aangemoedigd om meer aandacht te schenken aan de regels inzake milieubescherming. De capaciteit en betrokkenheid van kmo’s op het gebied van innovatie, vernieuwing, het scheppen van banen en het behoud van de sociale vooruitgang zijn van groot belang om de SDG’s van de VN te verwezenlijken en de mondiale klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te realiseren. Ook op tal van andere belangrijke domeinen, zoals gezondheidszorg, landbouw, industrie, toerisme en horeca, diensten en het bedrijfsleven in het algemeen, is het van cruciaal belang om milieunormen te ontwikkelen en te harmoniseren, duurzame ontwikkeling te garanderen en klimaatkwesties aan te pakken. De Commissie, de lidstaten en de maatschappelijke organisaties moeten in dat opzicht nauwer samenwerken met kmo’s.

2.2.3.

Het EESC verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten geharmoniseerde, groene, duurzame en milieuvriendelijke belastingstelsels ontwikkelen, invoeren en toepassen op basis van het beginsel “de vervuiler betaalt”. Op die manier worden de middelen systematisch herverdeeld onder diegenen die de vervuiling van bodem, water en lucht tegengaan. Dit beginsel moet eveneens gelden voor gemeenten en andere lokale of regionale overheden.

De rol van vakbonden en werkgevers bij de uitvoering van milieuwetgeving

2.2.4.

Het EESC vraagt de Commissie om de kosten voor de opleiding van werknemers om milieuregelgeving te erkennen en toe te passen in het kader van door vakbonden en werkgevers georganiseerde cursussen gedeeltelijk te subsidiëren.

2.2.5.

Met milieubescherming begane maatschappelijke organisaties en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) dienen nauwer te worden betrokken bij de informatieverstrekking aan werknemers en de vormgeving van milieuonderwijs en -opleidingen om te verzekeren dat het grote publiek een elementair inzicht krijgt in deze kwesties. Deze samenwerking dient gefinancierd te worden door de lidstaten. Verplicht onderwijs inzake milieu- en klimaatkwesties (van 6 tot 18 jaar) dient in elk land deel uit te maken van het nationale leerplan, en maatschappelijke organisaties die actief zijn op milieugebied moeten vanaf 2020 verplicht worden betrokken bij theoretische of praktische werkzaamheden.

De rol van met milieukwesties begane middenveldorganisaties bij de uitvoering van milieuwetgeving

2.2.6.

Het EESC vraagt de Commissie erop toe te zien dat de EU-begroting de kosten dekt van de bijdragen van maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk aan de Europese en nationale processen en aan de structuur voor governance, uitvoering en evaluatie van milieuwetgeving.

2.2.7.

De lidstaten en de Commissie dienen in het algemeen meer politieke, financiële en professionele steun te verlenen aan kmo’s en maatschappelijke organisaties die zich willen toeleggen op de bescherming van het milieu na 2020.

2.2.8.

Met milieukwesties begane middenveldorganisaties moeten kunnen deelnemen aan de besluitvorming inzake het gebruik van EU-middelen op regionaal niveau voor projecten die een effect hebben op het milieu. Daarnaast dienen maatschappelijke organisaties gemakkelijker toegang te krijgen tot die middelen.

2.2.9.

Voorts moeten maatschappelijke organisaties die actief zijn op milieugebied de gelegenheid krijgen om advies te verstrekken en deel te nemen aan het opstellen van de jaarlijkse verslagen van de lidstaten met betrekking tot de milieurichtlijnen (bijvoorbeeld met betrekking tot de vogel- en de habitatrichtlijnen of de toestand van het milieu in elk land). De Commissie dient er ook nauwer op toe te zien dat de lidstaten deze verslagen tijdig opstellen (sommige verslagen worden immers niet ingediend wanneer dat eigenlijk zou moeten, overeenkomstig artikel 16 van de habitatrichtlijn (13) of artikel 9 van de vogelrichtlijn (14)).

2.3.    Voorstellen van maatschappelijke organisaties met betrekking tot hun rol bij de uitvoering van milieuwetgeving op het gebied van afval, lucht en biodiversiteit

De rol van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuregelgeving op het gebied van afval

2.3.1.

Het EESC maakt zich grote zorgen over het feit dat de helft van de EU-landen volgens het verslag van de Commissie het streefdoel om tegen 2020 50 % van het gemeentelijk afval te recyclen dreigt te missen (15).

2.3.2.

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om het verbranden en begraven van recyclebaar afval af te bouwen. Het is hoog tijd dat de Commissie en de lidstaten hun verbintenissen op het gebied van milieubescherming nakomen in plaats van zich te voegen naar lobby’s die opkomen tegen de broodnodige duurzame, afvalvrije en circulaire economie.

2.3.3.

In dat verband dringt het EESC er bij alle lidstaten op aan een belangrijke rol op zich te nemen door milieubescherming voorop te stellen en in het belang daarvan te handelen. De Commissie moet de lidstaten verzoeken om binnen hun regeringsstructuur een ministerie op te zetten met bevoegdheden inzake milieubescherming en duurzame ontwikkeling, zodat zij meer aandacht kunnen schenken aan de coördinatie en handhaving van de Europese milieuregelgeving.

2.3.4.

Teneinde de afvalstreefdoelen dichterbij te brengen en de verwezenlijking daarvan te ondersteunen via beter onderwijs en betere opleiding, dringt het EESC er tevens bij de lidstaten op aan duidelijke onderwijs- en voorlichtingscampagnes inzake afvalpreventie en -beheer op touw te zetten, die gericht zijn op het grote publiek, met inbegrip van de basis- en middelbare scholen. Om de globale maatschappelijke verantwoordelijkheid voor milieubescherming duidelijker voor het voetlicht te brengen, dienen de gerichte activiteiten van kmo’s en ngo’s rond afvalinzameling en -beheer veel regelmatiger aandacht te krijgen in de onlineberichtgeving van de Commissie en de lidstaten. Het EESC stelt voor dat de Commissie vanaf 2020 de nodige financiële middelen verstrekt aan nationale milieu-ngo’s om in de lidstaten jaarlijks groene prijzen uit te reiken aan drie plattelandsgebieden (steden of dorpen) op basis van hun milieuprestaties, naar het voorbeeld van de Prijs voor de Groene Hoofdstad van Europa (in 2019 uitgereikt aan Oslo (16)). Deze prijs zal uiteraard eerder symbolisch dan materieel zijn. De gerichte belangstelling van de lokale en nationale media zal tegelijkertijd het belang van deze kwestie in het licht stellen.

2.3.5.

Belastingen, fiscale sancties, vrijstellingen van bepaalde belastingen en belastingverminderingen vormen belangrijke stimulansen voor het economische beheer en de groei van landen, die belanghebbenden kunnen aanmoedigen of ontmoedigen om afval te beperken, te verwijderen, te vernietigen en te beheren als nuttige hulpbron. Teneinde kmo’s bij een efficiënter beheer van afvalmaterialen en het behoud van een betere luchtkwaliteit te betrekken, stelt het EESC voor dat de lidstaten hogere belastingen heffen op stortplaatsen, de verbranding van afval drastisch beperken of zelfs verbieden, en overal het beginsel van gedifferentieerde afvaltarieven toepassen, alsook sancties opleggen voor vervuild recyclebaar afval. De invoering van groene (of milieuvriendelijke) belastingen of een eenmalige belastingvermindering voor kmo’s die met cruciale innovaties komen op het gebied van afvalbeheer en hergebruik zou bijzonder nuttig zijn.

2.3.6.

Het EESC spreekt met klem zijn steun uit voor de basisdoelen zoals beschreven in de kaderrichtlijn afval (17), waarin is bepaald dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar mag opleveren voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen mag hebben voor het milieu, met name: zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora; zonder geluids- of geurhinder te veroorzaken; en tevens zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon. Bij wijze van follow-up dient de Commissie de afvalwetgeving en het afvalbeleid van de EU aan te vullen door een reeks selectieve afvalinzamelingsmethoden uit te stippelen (huis-aan-huisinzameling, inzamelpunten, stortplaatsen, collectieve maatschappelijke acties op het gebied van afvalinzameling) en een nationaal netwerk van stortplaatsen tot stand te brengen. Door de verplichte invoering (en handhaving) van statiegeldregelingen voor wegwerprecipiënten (PET, aluminium, glas), slim gebruik van grofvuil (kringloopcentra), een uitbreiding van de gescheiden afvalinzameling (textiel, biologisch afbreekbaar, gevaarlijk) en meer stimulansen voor compostering thuis en in de gemeenschap, in combinatie met financiële en technische ondersteuning voor het gebruik van compost, kunnen de lasten van afvalverwijdering worden beperkt.

2.3.7.

Maatschappelijke organisaties en relevante kmo’s (in het bijzonder afvalverwerkingsbedrijven) dienen nauwer te worden betrokken bij de betreffende besluitvorming op milieugebied en de uitvoering daarvan op nationaal niveau. De lidstaten moeten financiële steunregelingen opzetten voor kmo’s die een actieve rol spelen bij de inzameling, recycling en herwaardering van afval en de kringloopeconomie in het algemeen.

2.3.8.

Om onze ecologische voetafdruk te verkleinen en duurzame ontwikkeling te ondersteunen, dringt het EESC bij de lidstaten aan op volledige tenuitvoerlegging van strategieën voor groene overheidsopdrachten die onder regelmatig en rechtstreeks toezicht van de Commissie staan. De Commissie dient bovendien nog een stapje verder te gaan en te eisen dat nationale milieu-ngo’s die actief zijn in de lidstaten worden betrokken bij de voorbereiding van groene overheidsopdrachten en de eindbeoordeling van de ingediende inschrijvingen. Zij moet eveneens voorzien in de mogelijkheid om EU-middelen te gebruiken teneinde de positieve effecten van groene overheidsopdrachten te vergroten.

2.3.9.

Er dienen regelmatig evaluaties van de uitvoering van het milieubeleid (18) te worden gepubliceerd, om voortdurend relevante informatie te delen. In de EIR die op 4 april 2019 werd gepubliceerd, werd verwezen naar een studie waarin de totale kosten voor de samenleving van de huidige hiaten in de uitvoering van het milieubeleid op ongeveer 55 miljard EUR per jaar werden geraamd. (19)

2.3.10.

De Europese intercollegiale uitwisselingen op deskundigenniveau tussen de milieuagentschappen van de lidstaten en de gemeenten liepen de afgelopen twee jaar vlot en hebben het bewustzijn onder de belanghebbenden vergroot. Nieuwe ideeën en aangeleerde goede praktijken dienen echter veel meer onlineaandacht te krijgen in de lidstaten, en er moet worden gegarandeerd dat de inhoud en resultaten van deze intercollegiale evenementen regelmatig worden gepubliceerd. Een grotere mate van betrokkenheid van nationale maatschappelijke organisaties en kmo’s kan leiden tot nauwere technische of zakelijke samenwerking en een snellere herkenning van kansen voor kmo’s. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan elk jaar mondiale milieudagen (20) af te kondigen, waarop lokale belanghebbenden in de lidstaten ertoe worden opgeroepen en in gelegenheid worden gesteld om belanghebbenden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden aan te zetten tot of te financieren bij het opzetten van evenementen rond afvalinzameling, opruimen of betere luchtkwaliteit.

De rol van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving op het gebied van lucht

2.3.11.

Gezien de toenemende gezondheids- en milieuproblemen dienen de lidstaten de algemene luchtkwaliteit te verbeteren en ngo’s en bedrijven actiever te betrekken bij het voorkomen van verontreiniging. Huishoudelijke verwarming met kolen en vochtig hout, verbranding van commercieel afval (zoals plastic, textiel), tuinafval of ander afval in open lucht, oude voertuigen met motoren die veel gassen uitstoten, burger- en militaire luchtvaart (21), wegvervoer, zeevervoer, rivier- en zeecruiseschepen alsook sommige industriële en landbouwpraktijken veroorzaken allemaal aanzienlijke luchtvervuiling.

2.3.12.

Het EESC is bijzonder tevreden over het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waarbij bindende regels zijn ingevoerd inzake milieubescherming ter bevordering van duurzame ontwikkeling (artikel 11 VWEU), consumentenbescherming (artikel 12), dierenwelzijn (artikel 13) enz. Het EESC spoort de Commissie ertoe aan om op deze domeinen vooruitgang te blijven boeken en bijvoorbeeld nieuwe GLB-maatregelen in te voeren om de luchtkwaliteit te verbeteren en de emissieniveaus terug te dringen. Om kostengerelateerde problemen voor kleine bedrijven en landbouwers te verlichten, dient de EU echter eveneens volledige uitvoering te geven aan het besluit om te voorzien in gedegen infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (22), zoals overeengekomen in Richtlijn 2014/94/EU betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (23).

2.3.13.

Om luchtverontreiniging door oude voertuigen te beperken, moet de EU de grensoverschrijdende verkoop van tweedehandswagens die meer dan vijf jaar oud zijn een halt toeroepen. Het beperken van het vrachtvervoer over de weg, het verbeteren van de voorwaarden voor het vrachtverkeer per spoor, over zee en over de binnenwateren en het invoeren van lage-emissiezones in bewoonde gebieden zijn essentiële elementen in de strijd tegen luchtvervuiling. Om luchtvervuiling en geluidsoverlast te voorkomen moeten er tussen 2022 en 2027 meer inspanningen worden geleverd en moeten de middelen van de lidstaten worden aangewend om de huidige, verouderde dieselmotoren te vervangen door elektrische auto’s of op zijn minst door motoren die minder gassen uitstoten.

2.3.14.

Om de luchtkwaliteit te verbeteren dient de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij de modernisering van rollend materieel, de afschaffing van snelheidsbeperkingen op spoorlijnen, de uitbreiding van elektronische afstandsafhankelijke tolregelingen voor vrachtwagens tot alle wegen, alsook de invoering van een grotere differentiatie van de tolheffing op basis van emissies. De lidstaten moeten — op basis van een regelmatige dialoog met ngo’s en relevante kmo’s — voorzien in stedelijke tolheffing in hoofdsteden (met inbegrip van een congestieheffing vanaf 2025), en meer voetgangerszones, grotere parken en andere groenvoorzieningen aanleggen in steden. Ngo’s en kmo’s dienen op regelmatige basis te worden betrokken en online te worden geraadpleegd bij het plannen en aanleggen van deze zones.

2.3.15.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan nieuwe regelgeving onder de loep te nemen om meer gebruik te maken van hernieuwbare energie en zo het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsvoorziening en de verwarming te vergroten. Zowel ngo’s als kmo’s dienen zichtbaar te worden betrokken bij de opzet van nieuwe nationale energieplannen die leiden tot een lagere energieconsumptie, en met name tot een daling van het gebruik van fossiele brandstoffen. De lidstaten dienen in dat verband tastbare, haalbare voorstellen te bespreken; ook moeten goede praktijken worden erkend en met de nodige financiële middelen worden ondersteund. De lidstaten moeten hun beste milieupraktijken regelmatig delen.

De rol van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van milieuwetgeving op het gebied van biodiversiteit

2.3.16.

Met name wanneer het om de effecten op de biodiversiteit gaat, acht het EESC het van essentieel belang dat de lidstaten in een vroeg stadium openbare raadplegingen houden. Dan liggen alle opties immers nog op tafel en kunnen eventuele alternatieven grondig worden geëvalueerd. Het is hoofdzakelijk aan de lidstaten en de bevoegde instanties om ervoor te zorgen dat ontwikkelaars deze vereiste ernstig opvatten, en om vroege openbare raadplegingen aan te moedigen.

2.3.17.

Teneinde maatschappelijke organisaties in staat te stellen om daadwerkelijk met de Commissie in gesprek te gaan, dienen de werking van de Commissie (met name de besluitvorming) en haar verwachtingen (wat voor informatie zij verlangt) te worden verduidelijkt, bijvoorbeeld ingeval de milieuwetgeving niet wordt nageleefd of er een risico bestaat van schade aan de biodiversiteit.

2.4.    Voorstellen van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de uitvoering van milieuwetgeving en de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen

2.4.1.

Het EESC verzoekt de Commissie om opmerkingen in te dienen bij de nationale parlementen wanneer een lidstaat wetgeving opstelt ter omzetting van de Europese milieuwetgeving.

2.4.2.

Het EESC wil eveneens dat de Commissie, op verzoek van derden, vaststellingen doet en deze meedeelt aan de betrokkenen wanneer tegen een nationale bepaling tot omzetting van Europese milieuwetgeving bij een hooggerechtshof beroep wordt aangetekend.

2.4.3.

Het EESC vraagt de Commissie om de lidstaten eraan te herinneren dat het concept “overomzetting” niet voorkomt in de EU-wetgeving en dat de Europese milieuwetgeving voorschrijft dat er voortdurend maatregelen worden genomen om de toestand van het milieu te verbeteren. De EU-wetgeving verbiedt dus elke terugval.

2.4.4.

Het EESC verzoekt de Commissie ook om aan de lidstaten uit te leggen dat de EU-milieuwetgeving wel afwijkingen van de regels van secundaire wetgeving toestaat, maar daarbij voorschrijft dat die afwijkingen door de lidstaten strikt worden afgebakend om te vermijden dat zij de doelstellingen van de EU in de weg staan.

2.4.5.

Het EESC moedigt de Commissie ertoe aan verdere richtsnoeren op te stellen om de uitlegging en toepassing van secundaire milieuwetgeving te vergemakkelijken, in het bijzonder wanneer het erom gaat:

a)

rekening te houden met gezondheidskwesties bij milieu-evaluaties,

b)

wetlands te definiëren op basis van hun multifunctionele karakter.

2.4.6.

De EU moet plaatselijke ontwikkelingsmodellen helpen uitwerken en volgen en milieubescherming bevorderen. De Commissie moet dan ook op regelmatiger basis in de lidstaten controles verrichten om ervoor te zorgen dat de EU-middelen goed worden besteed en dat alle relevante publieke en particuliere belanghebbenden de milieuwetgeving en -governance correct ten uitvoer leggen. Hiermee wordt tevens ingespeeld op de algemene eis dat personen en organisaties in perifere gebieden van de EU de nodige ondersteuning moeten krijgen en als wezenlijk onderdeel van de EU moeten worden behandeld. De Commissie dient eveneens te verzekeren dat er in elke lidstaat voldoende goed opgeleid personeel in dienst is om te zorgen voor toegang tot informatie en de rechter, in de eerste plaats op het gebied van inspecties, om de correcte uitvoering van milieuwetgeving te monitoren.

2.4.7.

Het EESC verzoekt de voorzitter van de Commissie om de commissaris voor Milieubescherming meer gezag te geven, in het bijzonder met betrekking tot milieu- en gezondheidskwesties. De commissaris dient zich ook toe te spitsen op en nauwer betrokken te zijn bij het coördineren van ontwikkelingen in plattelandsgebieden, het verbeteren van de levenskwaliteit op het gehele grondgebied en het garanderen dat nationale bedrijven de overeengekomen Europese milieuvereisten naleven. De concurrerende economie van de toekomst moet een economie van schoonheid worden, die al wat mooi en goed is omvat, namelijk culturele, artistieke, ecologische, lokaal geënte activiteiten die de levenskwaliteit verbeteren. Wij dienen o. a. te streven naar een toename van het binnenlands geluk, d.w.z. algemeen welzijn, dat samenhangt met een gezondere economie en zorgt voor betere, duurzamere economische, sociale en ecologische waarden die bovendien hernieuwbaar zijn.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83).

(2)  Advies van het EESC over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving op het gebied van luchtkwaliteit, water en afvalstoffen (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 33).

(3)  Advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83).

(4)  Advies van het EESC over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving op het gebied van luchtkwaliteit, water en afvalstoffen (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 33).

(5)  https://glocalities.com/latest/reports/environmental-concern

(6)  Advies van het EESC over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving op het gebied van luchtkwaliteit, water en afvalstoffen, (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 33) (conclusie 1.5).

(7)  https://ec.europa.eu/environment/aarhus/

(8)  Advies van het EESC over de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid (PB C 345 van 13.10.2017, blz. 114).

(9)  Advies van het EESC over de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving op het gebied van luchtkwaliteit, water en afvalstoffen (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 33).

(10)  Advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83).

(11)  Advies van het EESC over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83).

(12)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32003H0361

(13)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(14)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(15)  COM(2019) 149 final

(16)  http://ec.europa.eu/environment/europeangreencapital/index_en.htm

(17)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3). http://ec.europa.eu/environment/waste/framework/

(18)  http://ec.europa.eu/environment/eir/pdf/eir_2019.pdf

(19)  http://ec.europa.eu/environment/eir/pdf/study_costs_not_implementing_env_law.pdf

(20)  https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_environmental_dates

(21)  Advies van het EESC over het emissiehandelssysteem voor luchtvaartactiviteiten (PB C 288 van 31.8.2017, blz. 75).

(22)  Advies van het EESC over het actieplan inzake infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB C 262 van 25.7.2018, blz. 69).

(23)  Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1) https://eur-lex.europa.eu/eli/dir/2014/94/oj?locale=nl


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/58


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over blauwe bio-economie

(verkennend advies)

(2020/C 47/08)

Rapporteur: Simo TIAINEN

Corapporteur: Henri MALOSSE

Raadpleging

Fins EU-voorzitterschap, 7.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

19.2.2019

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

1.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

151/1/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De blauwe bio-economie staat voor economische activiteiten en waardecreatie op basis van een duurzaam en slim gebruik van hernieuwbare aquatische hulpbronnen en de daarmee verband houdende expertise. Europa kan bogen op een enorme hoeveelheid expertise, knowhow en menselijke tradities op het gebied van water, aquatische hulpbronnen en de blauwe bio-economie. Gelet op het potentieel en de mogelijkheden ervan zijn de zakelijke activiteiten in verband met de blauwe bio-economie in Europa echter nog steeds vrij bescheiden. Om hier verandering in te brengen moeten verschillende belemmeringen worden aangepakt.

1.2.

Zo moet het volledige potentieel van de blauwe bio-economie in de EU in kaart worden gebracht en er moeten onderzoeksprioriteiten worden vastgesteld om de duurzame groei van deze economie te bevorderen. Er moet met name meer inzicht worden verkregen in de toepasbaarheid van aquatische grondstoffen in processen die waarde toevoegen. De versterking van duurzame groei vereist gerichte onderzoeksfinanciering om innovatie, multidisciplinaire ontwikkeling, ondernemerschap en nieuwe hoogwaardige banen te stimuleren. Duurzame groei vereist ook gelijke concurrentievoorwaarden als operationele omgeving, een brede samenwerking en nieuwe partnerschappen tussen de industrie, onderzoeksorganisaties, overheden en de non-profitsector.

1.3.

De toestand van de wateren en aquatische ecosystemen laat in veel gebieden van de EU te wensen over. Een goede waterkwaliteit en een gezond aquatisch milieu vormen echter de basis voor de blauwe bio-economie. De goede toestand en de biodiversiteit van de oceanen, zeeën, meren en rivieren moeten in stand worden gehouden en worden hersteld. Dit vereist een grote inspanning van alle belanghebbenden, waaronder de EU, nationale en regionale instellingen, universiteiten en onderzoekscentra, alle betrokken beroepsbeoefenaren (de visserij en de toeristische sector) en maatschappelijke organisaties. Deze inspanningen moeten ook adequaat onderzoek, opleiding en kennisoverdracht omvatten.

1.4.

Er moet meer worden geïnvesteerd in het beheer van het aquatisch milieu en sanitaire voorzieningen om de toegang tot en het duurzame gebruik van schoon water en adequate sanitaire voorzieningen voor iedereen te waarborgen. Er zijn concurrerende oplossingen nodig om afval uit het water te verwijderen en om waterbesparende en recyclingtechnologieën te ontwikkelen. Er zijn nieuwe kosteneffectieve oplossingen nodig om de nutriëntenbelasting in natuurlijke wateren af te bouwen en om kritieke habitats en aangetaste waterlichamen te herstellen.

1.5.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt er bij de EU en andere actoren in de blauwe bio-economie op aan dringend maatregelen te nemen om de klimaatverandering en de gevolgen ervan tegen te gaan. Met name een dringende aanpassing van de visserij en de aquacultuur aan de klimaatverandering is cruciaal, aangezien de omstandigheden ingrijpend veranderen en dit grote gevolgen heeft voor deze belangrijke middelen van bestaan. De visserij, de aquacultuur en de algenteelt zijn van cruciaal belang om de duurzame voedselproductie in de EU op te voeren. Succesvolle ontwikkeling van klimaatbestendige aquatische voedselsystemen vereist verder onderzoek en innovatie. Algenbiomassa is een potentieel belangrijke aquatische hulpbron die kan worden gebruikt als grondstof voor een breed scala van toepassingen.

1.6.

Er zijn gezamenlijke inspanningen nodig van universiteiten, onderzoekscentra, ngo’s en de visserijsector om nieuwe producten met toegevoegde waarde uit bijproducten van vis en afvalmateriaal te ontwikkelen. Er zijn nieuwe financieringsinstrumenten nodig om technologische innovaties en diensten te bevorderen. Er is behoefte aan samenwerking tussen verschillende sectoren en betere besluitvormingsprocessen. Het herstel van de biodiversiteit van zeeën, meren en rivieren zal met name nieuwe kansen creëren voor bedrijven, met inbegrip van familiebedrijven en kleine bedrijven die actief zijn op de lokale markten. De bevordering van nieuwe bedrijfsmodellen voor watertoerisme en een recreatief gebruik van aquatische hulpbronnen biedt bovendien nieuwe duurzame zakelijke kansen in afgelegen gebieden.

1.7.

De prioriteiten voor de ontwikkeling van de blauwe bio-economie zijn: i) schoon water en sanitaire voorzieningen, ii) een gezond, divers en veilig aquatisch milieu, iii) duurzame productie van aquatische levensmiddelen, iv) hoogwaardige non-foodproducten, v) aanpassing aan de klimaatverandering, vi) blauwe gezondheid en welzijn, en vii) betere coördinatie bij de bestrijding van illegale activiteiten in verband met aquatische hulpbronnen. Door te investeren in deze ontwikkeling kan Europa zijn positie als leidende speler in de circulaire economie versterken.

1.8.

De Europese Unie wordt verzocht bewustmaking, onderwijs, opleidingen en onderzoek te bevorderen, alsmede de exploitatie en overdracht van de knowhow van gemeenschappen in kust- en binnenwatergebieden, zodat een respectvol milieubeheer en de oprichting van Europese opleidingsnetwerken op dit gebied mogelijk worden gemaakt. Wat de landbouw betreft, moet de EU ook het probleem van de waterschaarste aanpakken.

1.9.

Het EESC stelt voor dat de blauwe bio-economie een van de speerpunten wordt van het EU-beleid en haar samenwerkingsbeleid met de buurlanden, alsook in het kader van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en de COP21-doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. De Raad van de EU en het Europees Parlement zouden de Commissie moeten verzoeken om in de verschillende mariene en aquacultuurgebieden van de EU een reeks proefprojecten op te zetten, waarbij moet worden gekozen voor gebieden die de grote verscheidenheid aan situaties in de EU vertegenwoordigen, rekening houdend met de mate waarin zij zijn blootgesteld aan het risico van ineenstorting en met het ontwikkelingspotentieel van de blauwe bio-economie. Er dient samen met het EESC een beheerscomité te worden opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van lidstaten, regio’s en belanghebbenden, om de uitwisseling van goede praktijken te organiseren en ervoor te zorgen dat succesvolle proefprojecten op grotere schaal worden ontwikkeld.

2.   Inleiding

2.1.

De blauwe bio-economie staat voor economische activiteiten en waardecreatie op basis van een duurzaam en slim gebruik van hernieuwbare aquatische hulpbronnen en de daarmee verband houdende expertise. Bedrijven en activiteiten die de grondstoffen voor deze producten kweken of de biologische bestanddelen extraheren, raffineren, verwerken en transformeren, maken allemaal deel uit van de blauwe bio-economie.

2.2.

Het belang, de kenmerken en de mogelijkheden van de blauwe bio-economie in de verschillende lidstaten lopen sterk uiteen naargelang de geografische omstandigheden, en dit moet worden aangepakt. De meeste lidstaten hebben rechtstreeks toegang tot de oceaan of zeeën. De kustwateren zijn voor veel lidstaten van groot belang. Ook meren en rivieren spelen in de meeste landen een cruciale rol.

2.3.

In mei 2019 heeft het EESC een advies (1) uitgebracht over de Mededeling van de Europese Commissie over de actualisering van de strategie voor de bio-economie uit 2012. De conclusies en aanbevelingen van het advies zijn ook relevant voor de blauwe bio-economie. In onderhavig advies worden de mogelijkheden en het potentieel van de blauwe bio-economie nader beschreven. De blauwe bio-economie hangt nauw samen met het concept van de circulaire economie.

2.4.

Schoon water en hernieuwbare aquatische hulpbronnen bieden uitgelezen duurzame kansen voor het bedrijfsleven en kunnen belangrijke oplossingen bieden voor veel van de wereldwijde duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG2, SDG3, SDG6, SDG7, SDG8 en SDG14). Met dit verkennend advies wil het EESC reageren op de vraag van het Finse voorzitterschap van de Raad van de EU over hoe de EU de ontwikkeling van de blauwe bio-economie kan stimuleren en welke maatregelen prioriteit moeten krijgen.

3.   Algemeen

3.1.

De blauwe bio-economie kan tal van voordelen bieden, maar alleen zolang het aquatische milieu gezond en productief is. Bedreigingen voor de biodiversiteit, in combinatie met de klimaatverandering, vormen een groot risico voor de productiecapaciteit van aquatische organismen, zoals blijkt uit het verslag van het IPBES (intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten) van mei 2019. Overbevissing, verontreiniging, ontwikkeling van kustgebieden, overmatig seizoensgebonden toerisme en vervoer vormen serieuze uitdagingen, met name in de gebieden van de Europese Unie die door deze stressfactoren het zwaarst getroffen zijn (vooral de Middellandse Zee). Er is behoefte aan oplossingen die zijn aangepast aan de verschillende omgevingen en regio’s.

3.2.

De vraag naar biomassa zal in de toekomst toenemen; dit is een uitdaging die door de EU moet worden aangepakt. Een op biomassa gebaseerde transitie naar een broeikasgasneutrale economie wordt bemoeilijkt doordat er niet genoeg land beschikbaar is. Daarom is het belangrijk om de productiviteit van de aquatische hulpbronnen te verbeteren door alle mogelijkheden van de bio-economie in kaart te brengen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de productie en het gebruik van algen en andere nieuwe eiwitbronnen die de druk op landbouwgrond kunnen verlichten.

3.3.

De blauwe bio-economie biedt een groeiend potentieel om de voedselzekerheid te verbeteren en te zorgen voor gezonde en koolstofarme voeding, nieuwe voedingsmiddelen en levensmiddelenadditieven, diervoeder, nutraceutica, farmaceutica, cosmetica, nieuwe materialen, schoon water, niet-fossiele energie, nutriëntenrecycling en nog vele andere voordelen. De groei van de blauwe bio-economie valt of staat met het waarborgen van een goede toestand van wateren en aquatische ecosystemen, veerkrachtige visserij- en aquatische productiesystemen, doeltreffende systematische samenwerking tussen verschillende sectoren, technologische innovaties, nieuwe financieringsinstrumenten en verbeterde diensten en duurzame bedrijfsmodellen.

3.4.

Het belang van culturele factoren bij de uitvoering van een blauwe bio-economie mag zeker niet over het hoofd worden gezien. De knowhow van de bevolking van kustgebieden en langs binnenwateren is een uitzonderlijke troef voor Europa, mits deze in kaart wordt gebracht, in stand wordt gehouden en wordt doorgegeven aan volgende generaties. Daarom moet bij elke actie die in de blauwe bio-economie wordt ondernomen, rekening worden gehouden met de culturele en menselijke dimensie en moet ervoor worden gezorgd dat alle relevante belanghebbenden, en met name lokale vertegenwoordigers, beroepsbeoefenaren en het maatschappelijk middenveld, hierbij worden betrokken.

4.   Blauwe bio-economie en duurzameontwikkelingsdoelstellingen

4.1.

De duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s) hangen nauw samen met water en het aquatisch milieu. Deze doelstellingen hebben betrekking op de belangrijkste mondiale uitdagingen en geven aan hoe we een duurzamere toekomst kunnen bereiken met betrekking tot fundamentele kwesties zoals voedselzekerheid, klimaatverandering en het voorkomen van milieuschade. De doelstellingen zijn sterk verweven en worden in dit document behandeld vanuit het oogpunt van duurzame zakelijke mogelijkheden op basis van water en aquatische hulpbronnen. Er is met name een sterk verband tussen water, energie en voedsel.

Schoon water en sanitatie

4.2.

De bedoeling van SDG 6 (Schoon water en sanitatie) is om de toegang tot en het duurzame gebruik van schoon water en adequate sanitaire voorzieningen voor iedereen te verzekeren. Wereldwijd hebben meer dan 1 miljard mensen nog steeds geen toegang tot zoet water van toereikende kwaliteit en lopen meer dan 2 miljard mensen het risico van verminderde toegang tot zoetwatervoorraden. Verwacht wordt dat de mondiale behoefte aan zoet water tegen 2030 aanzienlijk zal toenemen. Het EESC heeft het thema drinkwater in 2018 behandeld in een advies (2).

4.3.

Hoewel er recentelijk vooruitgang is geboekt in de EU en andere regio’s, moet er meer worden geïnvesteerd in het beheer van zoetwatervoorraden en sanitaire voorzieningen. De belangrijkste doelstelling is het vinden van concurrerende oplossingen voor het verwijderen van afval uit water en het ontwikkelen van waterbesparende en recyclingtechnologieën om waterverspilling te verminderen. Er ligt een groot potentieel verborgen in oplossingen en technologieën voor waterbesparing en waterrecycling, en in een slim beheer van de watervoorraden en de watervoorziening. Er zijn nieuwe waterzuiveringsconcepten en nieuwe technologieën om residuen van geneesmiddelen en hormonen en microplastics uit afvalwater te verwijderen. Ook zijn er veelbelovende innovaties om zeewater om te zetten in drinkwater met gebruikmaking van hernieuwbare energie.

4.4.

Een goede waterkwaliteit vormt de basis voor de blauwe bio-economie. Een goed beheer van de watervoorraden is een essentieel onderdeel van de oplossing voor bijna alle grote problemen in de wereld, zoals de overconsumptie van aquatische hulpbronnen en de noodzaak om zich aan te passen aan de klimaatverandering. Het beheer van de watercyclus vereist duidelijke doelstellingen, actuele informatie, planning en beheer. Zulks omvat digitale oplossingen voor waterdiensten en monitoring, en veelzijdige nieuwe technologische oplossingen voor de behandeling van afvalwater (membraantechnologie). Ook moet van “silo-denken” worden overgestapt op “nexus-denken”.

4.5.

De EU kan een belangrijke mondiale speler worden in de watersector als aanbieder van watergerelateerde technologieën en diensten. Digitalisering biedt waterbedrijven een nieuwe kans, en kan het beheer van de watervoorraden en van productie- en dienstenconcepten veel efficiënter maken. Digitale oplossingen kunnen worden gebruikt om diensten te produceren die nu en in de toekomst aan de behoeften van de klant voldoen. De EU kan op dit gebied concurrerende en duurzame oplossingen voor de hele wereld bieden.

Een gezonde, gevarieerde en veilige aquatische omgeving

4.6.

Oceanen, zeeën en binnenwateren vormen de grootste duurzame bron van eiwitten ter wereld: meer dan 3 miljard mensen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de biodiversiteit van de zee en de kust. Onze oceanen, zeeën en binnenwateren worden snel aangetast door menselijke activiteiten. Met name de kust- en binnenwateren gaan achteruit door verontreiniging en eutrofiëring, en het verlies van habitats is zeer verontrustend. Al deze veranderingen hebben een verwoestend effect op de werking van de aquatische ecosystemen en de biodiversiteit, en daarmee op de potentiële voedselproductie. Een zorgvuldig beheer van deze essentiële mondiale hulpbron is een essentieel kenmerk van een duurzame toekomst.

4.7.

SDG 14 (Leven in het water) is erop gericht de oceanen, zeeën en aquatische hulpbronnen in stand te houden en bevordert het duurzame gebruik ervan. Er zijn verschillende maatregelen nodig om de situatie te verbeteren, zoals een aanzienlijke vermindering van alle soorten verontreiniging en een doeltreffender beheer van alle menselijke activiteiten. Er zijn nieuwe oplossingen nodig om de nutriëntenbelasting in natuurlijke wateren af te bouwen. Er moeten economisch efficiënte middelen en methoden worden ontwikkeld en getest om het vermogen van de bodem om voedingsstoffen op te vangen en te binden, te verbeteren. De eutrofiëring kan ook worden teruggedrongen door meer gebruik te maken van onderbenutte vissoorten en door de productie en oogst van algen op te voeren (omdat de nutriënten met de vangst worden verwijderd). Er zijn nieuwe oplossingen nodig om de eutrofiëring terug te dringen en de rivieren, meren en zeebodems te herstellen.

4.8.

Gezonde aquatische milieus kunnen veel nieuwe hoogwaardige banen opleveren. Gezonde visbestanden en schoon water vormen de basis voor een duurzaam gebruik van water voor visserij en recreatie, en bieden nieuwe kansen voor de blauwe bio-economie. Wereldwijd worden rivier- en zoetwaterherstelmaatregelen genomen om aangetaste habitats, ecosysteemprocessen, migrerende visbestanden, biotische gemeenschappen en de door hen verleende diensten te herstellen. Het herstel van migrerende visbestanden zal nieuwe potentiële middelen van bestaan opleveren in dunbevolkte gebieden, waardoor nieuwe werkgelegenheid worden gecreëerd in familiebedrijven met toegang tot lokale markten.

Duurzame productie van aquatische levensmiddelen

4.9.

Verwacht wordt dat de mondiale vraag naar voedsel aanzienlijk zal toenemen. SDG 2 (Geen honger) is gericht op het uitbannen van honger, het bereiken van voedselzekerheid, het verbeteren van voeding en het bevorderen van een duurzame landbouwproductie tegen 2030.

4.10.

De visserij en de aquacultuur leveren voedzaam voedingsmiddelen en zorgen voor de broodnodige inkomsten, terwijl ze de plattelandsontwikkeling ondersteunen en potentieel ook het milieu beschermen. Momenteel is vis goed voor ongeveer 17 % van het totale wereldwijde aanbod van dierlijke eiwitten en 6,5 % van alle eiwitten voor menselijke consumptie. Voor honderden miljoenen mensen is vis de belangrijkste bron van eiwitten en essentiële voedingsstoffen. Veel visbestanden worden nog steeds overbevist en moeten beter worden beheerd. In veel delen van de wereld houden zware subsidies nog steeds een ernstige overcapaciteit van de visserijvloten in stand. De oceanen, zeeën en binnenwateren moeten veel duurzamer worden gebruikt dan nu het geval is. Investeringen in aquacultuur, visserij en visverwerking, en in de ontwikkeling van nieuwe producten uit afval en zijstromen, zijn van cruciaal belang om de duurzame voedselproductie te verhogen en de voedselzekerheid te helpen handhaven. De EU heeft met name als het gaat om vis en visserijproducten een duidelijk negatieve handelsbalans; ongeveer 60 % van de in de EU gegeten vis en visserijproducten wordt geïmporteerd. Deze import voldoet niet altijd aan de EU-criteria voor duurzame productie en voedselzekerheid.

4.11.

De aquacultuur heeft een groot potentieel voor verdere groei. Er zou in de Europese aquacultuur aanzienlijk meer biomassa op duurzame wijze kunnen worden geproduceerd door van meer mariene soorten gebruik te maken, met inbegrip van soorten van lagere trofische niveaus (bv. algen en weekdieren). De ontwikkeling van de aquacultuur stuit echter op veel belemmeringen. Ten eerste zijn er voor de toenemende aquacultuurproductie extra voederbronnen nodig. De vangsten van laagwaardige vis zullen in de toekomst steeds meer worden gebruikt voor rechtstreekse menselijke consumptie en minder als grondstof voor diervoeder. Er is extra voederbiomassa nodig om de aquacultuur te laten groeien. Hierbij valt te denken aan momenteel grotendeels onderbenutte soorten zoals krill en andere mesopelagische organismen, zeewier en verwerkt afval (zijstromen). Ten tweede is de beperkte ruimte die beschikbaar is voor aquacultuurvoorzieningen een steeds groter probleem, dat moet worden opgelost. De sleutel tot een duurzame ontwikkeling van de aquacultuur is een goede planning van mariene en zoetwateractiviteiten die rekening houden met de ecologische, economische, sociale en culturele dimensies. Ten derde zijn er betere oplossingen nodig om de problemen in verband met het weglekken van nutriënten en de bestrijding van ziekten op te lossen.

4.12.

Strikte milieuregelgeving in verschillende landen heeft een groot effect op de kosten en het concurrentievermogen van de aquacultuur. Er wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van verschillende nieuwe technologieën, maar er is nog steeds een groot aantal economische en technologische onzekerheden. Recirculatiesystemen voor de aquacultuur (RAS) bieden verschillende voordelen, zoals een minimale waterbehoefte, effectieve controle van afvalwater en afval, beperkte ruimte en controle op de productieomstandigheden. RAS-technologieën hebben een groot potentieel, met name in de binnenwateren. Het is echter waarschijnlijk dat een toenemend aandeel van de mariene aquacultuur in de offshorewateren zal moeten plaatsvinden. Er is behoefte aan nieuwe benaderingen voor meervoudig gebruik en geïntegreerd beheer, met inbegrip van ruimtelijke ordening en lokale beheersplannen.

Aquatische producten met toegevoegde waarde en gebruik voor andere doeleinden dan voeding

4.13.

Bij de verwerking van vis en andere aquatische organismen voor menselijke consumptie ontstaan zijstromen, die vaak niet voor rechtstreekse menselijke consumptie worden gebruikt. Geschat wordt dat 30-70 % van alle geoogste biomassa aan vis een laagwaardig bijproduct wordt of volledig wordt verspild. Dit omvat potentieel nuttig en waardevol materiaal dat door de industrie kan worden gebruikt voor voedings- en niet-voedingsdoeleinden. Uit deze materialen kunnen hoogwaardige functionele ingrediënten voor gespecialiseerde producten worden ontwikkeld. Een verscheidenheid aan aquatische organismen kan de ontwikkeling van nieuwe producten zoals nutraceutica, farmaceutica en cosmetica ondersteunen. Zij kunnen ook nieuwe enzymen, lipiden, biopolymeren en andere biomaterialen leveren. Het is van cruciaal belang dat deze grondstoffen op een milieu-efficiënte manier worden gebruikt. Wereldwijd wordt een aanzienlijke druk uitgeoefend om het gebruik van al het biologisch materiaal te verbeteren en daardoor ook de hoeveelheid afval te verminderen. Mariene biotechnologie kan een belangrijke rol spelen bij het creëren van toegevoegde waarde in de blauwe bio-economie.

4.14.

Algenbiomassa wordt steeds belangrijker als grondstof voor verschillende commerciële toepassingen in de blauwe bio-economie. Algen zijn een doeltreffende, duurzame en nog grotendeels onaangeboorde bron van biogebaseerde processen en producten. Algen zijn rijk aan voedingsstoffen en zitten vol energie. De toenemende productie van macro- en microalgen wordt in Europa steeds meer erkend als een hulpbron die kan worden gebruikt als grondstof voor zeer uiteenlopende toepassingen. Er is een groeiende belangstelling voor het oogsten, kweken of verwerken van algen om een breed scala van hoogwaardige producten te creëren, waaronder levensmiddelen, diervoeders, nutraceutica en biogebaseerde producten.

Beperking van en aanpassing aan klimaatverandering

4.15.

Het wordt alom erkend dat de klimaatverandering van invloed is op een reeks milieuvariabelen, zoals regenval, temperaturen, het debiet van rivieren, schadelijke algenbloei en verzuring van de oceanen. SDG 13 (Klimaatactie) stimuleert dringende maatregelen tegen klimaatverandering en de gevolgen daarvan. Stijgende temperaturen hebben gevolgen voor de oceanen, zeeën en andere wateren, maar ook voor nutriëntennetwerken, visserij en middelen van bestaan. In Europa zal de klimaatverandering naar verwachting leiden tot een toename van de neerslag in de winter en, in combinatie met stijgende temperaturen, tot het risico van eutrofiëring en een verslechtering van de waterkwaliteit. Dit zal veel negatieve gevolgen hebben voor de visbestanden en andere aquatische hulpbronnen, en dus ook voor de visserij en andere productiewijzen. Hoge temperaturen belemmeren het voortbestaan van koudwatersoorten zoals zalmachtigen, en dragen bij tot de verspreiding van veel schadelijke soorten en ziekten. Soorten die profiteren van eutrofiëring winnen terrein. Hoge temperatuurpieken vormen grote uitdagingen voor aquacultuurbedrijven. Wat de landbouw betreft, moet de EU ook het probleem van de waterschaarste aanpakken.

4.16.

Het toekomstige voedselsysteem moet deel uitmaken van de oplossing voor de klimaatverandering, niet van het probleem. Vanuit het oogpunt van de broeikasgasemissies zijn visserij en aquacultuur doeltreffende manieren om eiwitten te produceren. Daarom moeten de duurzame visserij en visteelt worden gepromoot. Voorts is het van essentieel belang om de veerkracht van de visserij en de aquatische productiesystemen te versterken. De visserijactiviteiten moeten worden aangepast aan de veranderde omstandigheden, zoals extreme weersomstandigheden en ijsvrije winters. In de aquacultuur is offshore-teelt een mogelijke manier om zich voor te bereiden op temperatuurpieken. De offshore-teelt kan in sommige gevallen zelfs profiteren van de stijging van de gemiddelde zeetemperatuur. Recirculatiesystemen voor de aquacultuur (RAS) kunnen de aquacultuursector helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering. Kweekprogramma’s voor vis kunnen de tolerantie van gekweekte vis voor hogere temperaturen verbeteren.

Blauwe gezondheid en welzijn

4.17.

SDG 3 (Goede gezondheid en welzijn) is gericht op het verzekeren van een gezond leven en op meer welzijn voor alle leeftijdsgroepen. Welzijn en recreatieve diensten op basis van het aquatisch milieu hebben een groot groeipotentieel. Het bevorderen van een duurzaam recreatief gebruik van aquatische hulpbronnen biedt nieuwe zakelijke mogelijkheden voor afgelegen niet-stedelijke gebieden, waardoor ook nieuwe hoogwaardige banen worden gecreëerd. Vanwege haar belang en economisch potentieel draagt de blauwe bio-economie ook bij aan doelstelling 8 (Fatsoenlijk werk en economische groei).

5.   Prioritaire acties

5.1.

De prioriteiten voor de ontwikkeling van de blauwe bio-economie zijn: (i) schoon water en sanitaire voorzieningen, ontzilting van zeewater, vermindering van verontreiniging, ii) een gezond, divers en veilig aquatisch milieu, herstel van ecosystemen en biodiversiteit in het aquatisch milieu, iii) duurzame productie van aquatische levensmiddelen, iv) het creëren van hoogwaardige non-foodproducten, v) aanpassing aan de klimaatverandering, vi) blauwe gezondheid en welzijn, energiebesparing en energieopwekking uit zee en uit rivieren en meren, vii) betere besparing en behoud van de watervoorraden, en viii) betere coördinatie bij de bestrijding van illegale activiteiten in verband met aquatische hulpbronnen. Daarnaast zijn goedkope en schone aquatische bio-energie en het gebruik van organisch afval thema’s die aan belang winnen. Door te investeren in deze ontwikkeling kan Europa zijn positie als leidende speler in de circulaire economie versterken.

5.2.

De Raad van de EU en het Europees Parlement zouden de Commissie moeten verzoeken specifieke proefprojecten op te zetten om de toestand en productiecapaciteit van aquatische ecosystemen in geselecteerde locaties van de EU te verbeteren, en daarbij rekening te houden met de diversiteit van de bestaande situaties en het ontwikkelingspotentieel van de blauwe bio-economie. Deze proefprojecten moeten worden uitgevoerd in kust- binnenwatergebieden (met inbegrip van eilanden) die matig of ernstig worden getroffen door de gevolgen van menselijke activiteiten, zoals overmatig seizoensgebonden toerisme, vervuiling, nutriëntenbelasting vanaf het land, gewijzigde waterlopen en overmatige exploitatie van aquatische hulpbronnen.

5.3.

De proefprojecten moeten zo snel mogelijk worden uitgevoerd, in samenwerking met lokale gekozen vertegenwoordigers, universiteiten en onderzoekscentra, professionals en relevante actoren uit het maatschappelijk middenveld. De projecten moeten het mogelijk maken de belangrijkste acties en maatregelen te ontwikkelen en te testen om de huidige ontoereikende situatie op de proeflocaties te verbeteren. Het EESC beveelt aan om een redelijk aantal proefprojecten uit te voeren in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, aan de Atlantische kust, in de Noordzee en in de Oostzee, alsook in binnenwateren met een groot potentieel voor verbetering. Deze projecten zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan in het schoonmaken van voedselrijk of verontreinigd water in gebieden als havens of toeristische gebieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van specifieke filterende soorten, zoals oesters, zee-egels, mosselen of waterplanten (algen), of het herstel van trekroutes en paaigronden om de levenscycli van trekkende vissoorten te herstellen. Tegelijkertijd kan in deze proefprojecten de capaciteit om op grote schaal CO2 af te vangen worden getest. Met de proefprojecten kan ook de haalbaarheid worden onderzocht van nieuwe technologieën voor het opwekken van energie uit zeeën en meren of voor het vinden van nieuwe manieren om water te besparen.

5.4.

Op basis van de resultaten en ervaringen die in het kader van de proefprojecten zijn opgedaan, wordt de Europese Unie verzocht de opleiding en de kennisoverdracht van gemeenschappen in kust- en binnenwatergebieden te bevorderen, zodat het milieu kan worden hersteld en adequaat kan worden beheerd, Europese opleidingsnetwerken kunnen worden opgericht en mogelijkheden voor het scheppen van hoogwaardige banen op dit gebied kunnen worden gedemonstreerd.

5.5.

Er dient samen met het EESC een beheerscomité voor de proefprojecten te worden opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van lidstaten, regio’s en belanghebbenden, om de uitwisseling van praktijken te coördineren en ervoor te zorgen dat succesvolle proefprojecten op grotere schaal worden ontwikkeld. Tegelijkertijd moeten de EU-lidstaten en de betrokken regio’s worden aangemoedigd om strategieën voor de blauwe bio-economie op te stellen, waarbij ook lokale belanghebbenden en organisaties van het maatschappelijk middenveld moeten worden geraadpleegd.

5.6.

De expertise van de EU op het gebied van de blauwe bio-economie die via de onderzoeksprogramma’s van Horizon Europa, LIFE en de proefprojecten inzake de blauwe bio-economie is opgedaan, moet onder bepaalde voorwaarden beschikbaar zijn voor derde landen, met name de oostelijke buurlanden, de mediterrane en Afrikaanse landen, Rusland voor het Oostzeegebied en andere belangstellende landen. De blauwe bio-economie moet een vlaggenschipinitiatief van de EU worden in haar samenwerkingsprogramma’s met de VN en een instrument om de COP 21-doelstellingen van Parijs in de strijd tegen de opwarming van de aarde te bereiken.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  EESC-advies over de Mededeling over de actualisering van de strategie voor de bio-economie uit 2012 (NAT/758) (PB C 240 van 16.7.2019, blz. 37).

(2)  EESC-advies over De kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (Drinkwaterrichtlijn) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 107).


III Voorbereidende handelingen

Europees Economisch en Sociaal Comité

11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/64


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Vertrouwen kweken in mensgerichte kunstmatige intelligentie

(COM(2019) 168 final)

(2020/C 47/09)

Rapporteur: Franca SALIS-MADINIER

Raadpleging

Europese Commissie, 3.6.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

18.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

198/1/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Kunstmatige intelligentie (KI) is geen doel op zich, maar een middel dat tot grondige positieve veranderingen kan leiden, doch ook risico’s met zich kan meebrengen. Daarom moet het gebruik ervan in goede banen worden geleid.

1.2.

De Commissie zou maatregelen moeten nemen om misbruik van KI en machinaal leren te voorspellen, te voorkomen en te verbieden. Ook zou ze het op de markt brengen van producten die met kwade bedoelingen zijn gemaakt beter moeten reguleren.

1.3.

Met name moet de EU bevorderen dat er KI-systemen worden ontwikkeld die gericht zijn op concrete toepassingen waarmee de milieu- en klimaattransitie kan worden bespoedigd.

1.4.

Bepaald moet worden welke uitdagingen aangepakt kunnen worden door middel van gedragscodes, zelfregulering en vrijwillige verbintenissen, en welke uitdagingen via wet- en regelgeving dienen te worden aangepakt, waarbij toezicht moet worden gehouden en in geval van niet-naleving een sanctie moet worden opgelegd. Hoe dan ook moeten de KI-systemen stroken met de bestaande wetgeving.

1.5.

De aanpak van KI moet niet alleen rekening houden met technische, maar ook met maatschappelijke en ethische aspecten. Het EESC stelt tot zijn genoegen vast dat de EU een mensgerichte benadering van KI wil uitwerken die in overeenstemming is met de waarden waarop de EU berust: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en non-discriminatie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten.

1.6.

Het EESC wijst er nog eens op (1) dat werknemers en hun vertegenwoordigers geraadpleegd en geïnformeerd moeten worden over de invoering van KI-systemen die veranderingen teweeg kunnen brengen in de organisatie van werk, het toezicht en de controle daarop en in systemen om werknemers te beoordelen en aan te werven. De Commissie moet de sociale dialoog bevorderen om de werknemers bij het gebruik van KI-systemen te betrekken.

1.7.

Het EESC benadrukt (2) dat KI pas vertrouwen kan inboezemen als er menselijke controle is over de machine en als de burgers over het gebruik ervan worden geïnformeerd. KI-systemen moeten verklaarbaar zijn. Is dat niet mogelijk, dan moeten burgers en consumenten informatie krijgen over de beperkingen en risico’s ervan.

1.8.

De EU moet de “opkomende risico’s” (3) voor de gezondheid en veiligheid op het werk aanpakken. Er moeten normen worden vastgesteld om te voorkomen dat autonome systemen mensen schade of nadeel berokkenen. Werknemers moeten worden opgeleid om met machines te werken en ze in geval van nood stil te leggen.

1.9.

Het EESC pleit voor de ontwikkeling van een solide certificeringssysteem op basis van testprocedures waarmee bedrijven kunnen aantonen dat hun KI-systemen betrouwbaar en veilig zijn. De transparantie, traceerbaarheid en verklaarbaarheid van algoritmische besluitvormingsprocessen vormen een technische uitdaging. Om die aan te gaan moet gebruik worden gemaakt van EU-instrumenten zoals het programma Horizon Europa.

1.10.

De inachtneming van de privacy en de bescherming van gegevens zijn bepalend voor de mate waarin burgers en consumenten vertrouwen hebben in KI. De eigendom van gegevens, de controle erop en het gebruik ervan door bedrijven en organisaties zijn kwesties die nog lang niet geregeld zijn (met name waar het gaat om het internet der dingen). Het EESC spoort de Commissie aan om de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) (4) en aanverwante regelingen regelmatig te herzien in het licht van de technologische ontwikkelingen.

1.11.

Volgens het EESC moet absoluut worden nagedacht over de manier waarop KI-systemen kunnen worden ingezet om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, met name in de industrie, het vervoer, de energiesector, de bouw en de landbouw. Het pleit ervoor om de klimaattransitie en de digitale transitie aan elkaar te koppelen.

1.12.

Naar de mening van het EESC is het controleren van KI-systemen mogelijk niet voldoende om de verantwoordelijkheden te bepalen en vertrouwen te wekken. Het EESC raadt aan om prioriteit te verlenen aan het vaststellen van duidelijke regels waarbij in geval van niet-naleving de aansprakelijkheid zou moeten liggen bij de rechtspersoonlijkheden: natuurlijke of rechtspersonen. Voorts zou het EESC graag zien dat de Commissie prioritair de fundamentele kwestie van de verzekerbaarheid van KI-systemen onderzoekt.

1.13.

Het EESC stelt voor dat er voor bedrijven die zich aan de normen houden een “Europees certificaat voor betrouwbare KI-ondernemingen” wordt ontwikkeld, aan de hand van o.m. de beoordelingslijst die door de deskundigengroep op hoog niveau (GHN) inzake KI is voorgesteld.

1.14.

Door de werkzaamheden ter zake binnen de G-7, de G20 en in bilaterale dialoogbijeenkomsten te bevorderen, moet de EU ervoor proberen te zorgen dat het reguleren van KI de Europese grenzen overstijgt. Er moet toegewerkt worden naar een internationaal akkoord voor betrouwbare kunstmatige intelligentie, zodat er internationale normen kunnen worden ontwikkeld en de relevantie ervan regelmatig kan worden gecontroleerd.

2.   Inhoud van het Commissievoorstel

2.1.

Onderhavige mededeling is gebaseerd op de werkzaamheden van de GHN die de Commissie in juni 2018 heeft ingesteld. In deze mededeling omschrijft de Commissie zeven essentiële vereisten om voor vertrouwen in KI te zorgen (zie paragraaf 4 van dit advies).

2.2.

De Commissie heeft het startschot gegeven voor een proeffase waarbij tal van belanghebbenden zijn betrokken. Hierin zal met name worden gefocust op de beoordelingslijst die de GHN voor elk van de essentiële vereisten heeft opgesteld. Begin 2020 zal de GHN de beoordelingslijst evalueren en bijwerken. Eventueel zal de Commissie dan nieuwe maatregelen voorstellen.

2.3.

De Commissie wil haar benadering van KI op mondiaal niveau uitdragen en zal een actieve rol blijven spelen, ook in de G-7 en de G20.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Wil men KI mensgericht benaderen, dan moeten naast de technische ook de maatschappelijke en ethische aspecten onder de loep worden genomen. Het EESC is verheugd dat de EU-instellingen voornemens zijn een mensgerichte benadering van KI uit te werken die in overeenstemming is met de waarden waarop de EU berust: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en non-discriminatie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten. Volgens de Commissie (5) is KI geen doel op zich, maar een middel dat tot grondige positieve veranderingen kan leiden. Net als ieder ander instrument brengt KI zowel mogelijkheden als risico’s met zich mee. Daarom moet de EU het gebruik ervan in goede banen leiden en de verantwoordelijkheden ter zake duidelijk omschrijven.

3.2.

Vertrouwen in een mensgerichte KI zal ontstaan als de waarden en beginselen worden benadrukt, een welomschreven regelgevingskader wordt vastgesteld en ethische richtsnoeren worden geformuleerd die essentiële vereisten bevatten.

3.3.

Samen met alle belanghebbenden moet worden bepaald welke van de vele uitdagingen die met KI gepaard gaan, via wet- en regelgeving dienen te worden aangepakt, waarbij in follow-upmechanismen moet worden voorzien en in geval van niet-naleving een sanctie moet worden opgelegd, en welke uitdagingen aangepakt kunnen worden door middel van gedragscodes, zelfregulering en vrijwillige verbintenissen. Het EESC juicht het toe dat de Commissie beginselen heeft overgenomen die oorspronkelijk door het EESC zijn voorgesteld, maar betreurt het dat zij in dit stadium geen specifieke maatregelen voorstelt waarmee wordt gereageerd op de gegronde zorgen die er op het gebied van consumentenrechten, systeembeveiliging en aansprakelijkheid bestaan.

3.4.

KI-systemen moeten het bestaande regelgevingskader in acht nemen, met name waar het gaat om bescherming van persoonsgegevens, productaansprakelijkheid, consumentenbescherming, non-discriminatie, beroepskwalificaties, alsmede voorlichting en raadpleging van werknemers op de werkplek. Gewaarborgd moet worden dat de wetgeving is afgestemd op de nieuwe uitdagingen die met digitalisering en KI gepaard gaan.

3.5.

Zoals de Commissie opmerkt, moet worden voorzien in “processen ter verduidelijking en beoordeling van de mogelijke risico’s door het gebruik van KI-systemen, in diverse toepassingsgebieden” (6). Het EESC hecht zeer veel belang aan de toekomstige regels voor deze beoordeling en aan de vaststelling van indicatoren die bij deze beoordeling kunnen worden gebruikt. De door de GHN voorgestelde beoordelingslijst kan bij dergelijke processen als uitgangspunt dienen.

3.6.

Het gaat hierbij ook om een eerlijke verdeling van de verwachte meerwaarde van KI-systemen. Zo vindt het EESC dat de positieve veranderingen waarvoor KI kan helpen zorgen op het gebied van economische ontwikkeling, duurzame productie- en consumptieprocessen (met name op energiegebied) en een beter gebruik van hulpbronnen, ten goede moeten komen aan alle landen en alle burgers.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Invloed en toezicht door mensen

4.1.1.

De Commissie wil de verzekering dat het gebruik van KI-systemen de menselijke autonomie op geen enkele manier kan ondermijnen of schadelijke effecten kan veroorzaken. Het EESC sluit zich aan bij deze benadering van toezicht door mensen op de machine, zoals het reeds in eerdere adviezen heeft aangegeven.

4.1.2.

Dit houdt in dat de burger goed geïnformeerd moet worden over het gebruik van deze systemen, dat de systemen verklaarbaar moeten zijn of, wanneer dat niet kan (bijvoorbeeld bij “deep learning”), dat de gebruiker informatie krijgt over de beperkingen en risico’s van het systeem. Burgers moeten hoe dan ook de vrijheid kunnen behouden om een andere beslissing te nemen dan het KI-systeem.

4.1.3.

In ondernemingen en overheidsdiensten moeten werknemers en hun vertegenwoordigers terdege geïnformeerd en geraadpleegd worden bij de invoering van KI-systemen die veranderingen in de werkorganisatie teweeg kunnen brengen en die voor hen gevolgen kunnen hebben op het gebied van controle, toezicht, beoordeling en aanwerving. De Commissie moet de sociale dialoog bevorderen om de werknemers bij het gebruik van KI-systemen te betrekken.

4.1.4.

Op het gebied van human resources moet bijzondere aandacht worden besteed aan de risico’s die met het misbruik van KI-systemen gepaard gaan, waarbij te denken valt aan onbeperkt toezicht, het verzamelen van persoons- en gezondheidsgegevens en het delen van dergelijke gegevens met derden, en opkomende risico’s inzake gezondheid en veiligheid op het werk (7). Er moeten duidelijke normen worden vastgesteld om te waarborgen dat de samenwerking tussen mens en machine niemand nadeel berokkent. De door de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) ontwikkelde standaard voor “op samenwerking gerichte robots (8)”, die bedoeld is voor fabrikanten, integratoren en gebruikers, biedt richtsnoeren voor het ontwerp en de organisatie van de werkruimte en het verminderen van de risico’s waaraan mensen kunnen worden blootgesteld. Werknemers moeten worden opgeleid in het gebruik van KI en robotica, om ermee te kunnen werken en in het bijzonder om ze in geval van nood te kunnen stoppen (het “noodrem”-principe).

4.2.   Technische robuustheid en veiligheid

4.2.1.

Het EESC pleit voor de invoering van Europese veiligheidsnormen en voor de ontwikkeling van een solide certificeringssysteem op basis van testprocedures waarmee bedrijven kunnen aantonen dat hun KI-systemen betrouwbaar zijn. Het EESC wijst er ook op dat de verzekerbaarheid van KI-systemen een belangrijke kwestie is.

4.2.2.

In de Commissiemededeling is maar weinig aandacht voor het voorspellen, voorkomen en verbieden van misbruik van KI en machinaal leren, terwijl er toch veel onderzoekers zijn die voor misbruik waarschuwen (9). Hun aanbevelingen zouden in aanmerking moeten worden genomen, en dan vooral de aanbevelingen over het tweeërlei gebruik van deze technologieën. Het kan hierbij gaan om digitale veiligheid (toename van cyberaanvallen, uitbuiting van menselijke en KI-kwetsbaarheden, data poisoning), fysieke veiligheid (hacken van autonome systemen, met inbegrip van autonome voertuigen, drones en automatische wapens) en politieke veiligheid (massale verzameling van persoonsgegevens, gerichte propaganda, videomanipulatie enz.). Onderzoekers, ingenieurs en overheden moeten nauw samenwerken om deze risico’s te voorkomen; deskundigen en andere belanghebbenden zoals gebruikers en consumenten moeten bij de discussies over deze uitdagingen worden betrokken.

4.3.   Privacy en datagovernance

4.3.1.

Naar het oordeel van de Commissie moet de toegang tot gegevens “adequaat worden beheerd en gecontroleerd” (10). Het EESC vindt zulke algemene uitspraken te vrijblijvend. De ontwikkeling van KI-systemen zal ook afhangen van het vertrouwen dat de burgers erin hebben. Kwesties rond gegevenseigendom, het toezicht op en het gebruik van gegevens door bedrijven en organisaties moeten nog grotendeels geregeld worden. Zo zitten er nogal wat haken en ogen aan de hoeveelheid gegevens die door auto’s aan autofabrikanten wordt doorgegeven en ook aan het soort gegevens dat wordt doorgegeven (11). Op grond van de AVG moeten aangesloten apparaten in overeenstemming zijn met het concept privacy door ontwerp, maar vastgesteld kan worden dat de consument hierover weinig of geen informatie heeft en geen enkel middel heeft om die gegevens te controleren. Het EESC dringt er bij de Commissie dan ook op aan om de AVG en aanverwante regelingen te herzien in het licht van de technologische ontwikkelingen (12).

4.4.   Transparantie

4.4.1.

Het EESC is van mening dat de verklaarbaarheid van algoritmische besluitvormingsprocessen essentieel is om inzicht te krijgen in niet de mechanismen als zodanig, maar in de logica die ten grondslag ligt aan de besluitvormingsprocessen en de manier waarop deze door KI-systemen worden beïnvloed. De ontwikkeling van standaardtestprocedures voor systemen voor automatisch leren blijft een technische uitdaging en moet worden ondersteund door EU-instrumenten zoals het programma Horizon Europa.

4.4.2.

Het EESC is het met de Commissie eens dat KI-systemen als zodanig herkenbaar moeten zijn, “zodat de gebruikers zich ervan bewust zijn dat ze te maken hebben met een KI-systeem” (13), ook in het kader van de relatie patiënt/zorgpersoneel en door professionals verleende diensten op het gebied van de gezondheid en het welzijn van de burgers. Voorts wijst het EESC erop dat de gebruiker of de consument ook moet kunnen worden geïnformeerd over diensten die door mensen worden geleverd. Veel KI-systemen brengen in werkelijkheid heel wat mensenwerk met zich mee, dat voor de eindgebruikers vaak verhuld blijft (14). Een punt van zorg hierbij is dat de transparantie naar de gebruikers en consumenten van diensten tekortschiet, maar ook dat er op een bepaalde manier gebruik wordt gemaakt van verborgen en niet-erkende arbeid.

4.4.3.

Daarnaast is het EESC van mening dat consumenten altijd op de hoogte moeten worden gehouden van de integratie van KI-systemen in de producten die zij kopen en dat hun gegevens voor hen altijd toegankelijk en controleerbaar moeten zijn.

4.5.   Diversiteit, non-discriminatie en billijkheid

4.5.1.

Er bestaat een risico op discriminatie bij bepaalde KI-toepassingen waarmee het mogelijk wordt om burgers, gebruikers en consumenten te profileren (bv. voor de aanwerving van personeel, verhuur van onroerend goed, bepaalde persoonsgebonden diensten). De EU beschikt over een corpus aan wetgeving inzake gelijke behandeling en non-discriminatie (15) en de KI-systemen moeten zich hieraan houden. Maar deze wetgeving moet ook worden aangepast en waar nodig worden versterkt (ook wat betreft het toezicht op de naleving) om met nieuwe praktijken om te gaan. Er bestaat een reëel risico dat algoritmische profilering een krachtig nieuw instrument voor discriminatie wordt. De EU moet dit risico voorkomen.

4.5.2.

De antiracismerichtlijn (16) en de richtlijn inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen buiten het werk (17) voorzien in de oprichting van speciale organen die bevoegd zijn voor de bevordering van gendergelijkheid. Het EESC zou graag zien dat deze organen een actieve rol spelen bij het toezicht en de controle op KI-systemen waar het gaat om het risico van directe of indirecte discriminatie.

4.6.   Maatschappelijk en ecologisch welzijn

4.6.1.

De Commissie geeft niet precies aan hoe de klimaattransitie en de digitale transformatie, met name bij het gebruik van KI-systemen, aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Er moet absoluut worden nagedacht over de manier waarop KI-systemen kunnen worden ingezet om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, met name in de industrie, het vervoer, de energiesector, de bouw en de landbouw.

4.6.2.

De Commissie wijst erop dat KI-systemen kunnen worden gebruikt om sociale vaardigheden te versterken, maar dat zij deze ook in gevaar kunnen helpen brengen. Het EESC vindt dat de EU bepaalde maatschappelijke uitdagingen beter in aanmerking moet nemen. Zo is uit onderzoek gebleken dat sommige toepassingen die met KI-systemen werken, ontworpen zijn om de gebruikers van onlinediensten (sociale netwerken, spelletjes, video’s enz.) zo lang mogelijk online te houden. Doel is zo veel mogelijk gegevens over hun gedrag te verzamelen. Daartoe worden strategieën gebruikt zoals eindeloze nieuwe aanbevelingen die op algoritmen zijn gebaseerd, herinneringen en meldingen, spelletjes enz. Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen die kinderen kunnen ondervinden wanneer ze te lang online blijven en steeds opnieuw geprikkeld worden (18), en de resultaten wezen op een toename van angst en agressiviteit, slaapgebrek en effecten op onderwijsprestaties, sociale relaties, gezondheid en welzijn. Om vertrouwen in KI te kunnen wekken, moet de EU dergelijke gevolgen in aanmerking nemen en voorkomen.

4.6.3.

Tot de factoren die het maatschappelijk welzijn bepalen, behoort tot slot ook een gevoel van veiligheid op het werk. De effecten van de digitalisering kunnen echter aanleiding geven tot onrust en stress (19). Het is dan ook zaak strategieën uit te werken om op veranderingen te anticiperen, d.w.z. voordat er een eventuele herstructurering plaatsvindt, en om alle werknemers voortdurend bij te scholen. In dit verband is het nodig dat er in de bedrijven, tussen werkgevers en werknemersvertegenwoordigers, een hoogwaardige sociale dialoog wordt gevoerd die met name een inclusieve invoering van nieuwe technologieën, in het bijzonder KI en robotica, mogelijk maakt. Om het vertrouwen tussen bedrijfsleiding en werknemers te vergroten, is het zaak dat KI-systemen voor het managen, beoordelen en controleren van werknemers verklaarbaar zijn, dat de parameters ervan bekend zijn en dat ze op transparante wijze functioneren.

4.7.   Verantwoordingsplicht

4.7.1.

De beslissingen die door systemen voor automatisch leren worden genomen, kunnen niet op simpele wijze worden verklaard. Bovendien worden ze regelmatig geüpdatet. Naar de mening van het EESC is het controleren van KI-systemen mogelijk niet voldoende om de verantwoordelijkheden te bepalen en vertrouwen te wekken. Het EESC raadt dan ook aan om regels vast te stellen waarbij in geval van niet-naleving de aansprakelijkheid zou moeten liggen bij de rechtspersoonlijkheden: natuurlijke of rechtspersonen. Het EESC adviseert om zich meer te verlaten op betrouwbare bedrijven of professionals dan op algoritmen, en stelt voor dat er voor bedrijven die alle normen in acht nemen een “Europees certificaat voor betrouwbare KI-ondernemingen” wordt ontwikkeld, aan de hand van o.m. de beoordelingslijst die door de GHN is voorgesteld.

4.7.2.

In de richtlijn inzake de aansprakelijkheid voor producten (20) wordt het beginsel van de “aansprakelijkheid buiten schuld” vastgelegd dat van toepassing is op Europese producenten: als een product dat een gebrek vertoont een consument schade berokkent, kan de producent die geen schuld treft noch nalatig heeft gehandeld, toch aansprakelijk worden gesteld. De ontwikkeling, de invoering en het steeds grotere gebruik van KI-systemen vereist dat de EU aangepaste aansprakelijkheidsregels vaststelt voor situaties waarin producten met digitale inhoud en diensten die aan consumenten worden aangeboden gevaarlijk en schadelijk kunnen zijn. De consument moet toegang hebben tot de rechter in geval van schade veroorzaakt door een KI-systeem.

5.   Noodzaak van regulering buiten Europa

5.1.

In een geglobaliseerde wereld moet de regulering van KI verder gaan dan de Europese grenzen. Europa zou binnen de G-7 en de G20 moeten bevorderen dat er een breed akkoord over KI wordt gesloten, en zou moeten doorgaan met bilaterale dialoogbijeenkomsten om ervoor te zorgen dat een meerderheid van de landen aan de KI-normalisatieprocessen kan meedoen en de relevantie ervan regelmatig kan controleren.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 1.

(2)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 1, PB C 440 van 2.3.2018, blz. 1.

(3)  https://osha.europa.eu/nl/emerging-risks

(4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(5)  COM(2019) 168 final.

(6)  COM(2019) 168 final, blz. 5.

(7)  Zie met name “OSH and the future of work: benefits and risks of artificial intelligence tools in workplaces”.

(8)  ISO/TS 15066, 2016.

(9)  Zie het rapport The Malicious Use of Artificial Intelligence: Forecasting, Prevention, and Mitigation, februari 2018.

(10)  COM(2019) 168 final, blz. 6.

(11)  ”Your car knows when you gain weight”, The New York Times (International Edition), 22.5.2019.

(12)  PB C 190 van 5.6.2019, blz. 17.

(13)  COM(2019) 168 final, blz. 6.

(14)  Zie bijvoorbeeld “A white-collar sweatshop”: Google Assistant contractors allege wage theft, The Guardian, 29.5.2019 en Bot technology impressive, except when it’s not the bot, The New York Times (International Edition), 24.5.2019.

(15)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22; PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16; PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37; PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(16)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).

(17)  Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).

(18)  Zie met name Kidron, Evans, Afia (2018), Disrupted Childhood — The COST of Persuasive Design, 5Rights Foundation.

(19)  Rapport van de GHN over “The impact of the digital transformation on EU labour markets”, 2019.

(20)  Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/69


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over

het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren

(COM(2019) 330 final — 2019/00152 (COD))

en

het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (herschikking)

(COM(2019) 331 final — 2019/00151 (COD))

(2020/C 47/10)

Algemeen rapporteur: Antonello PEZZINI

Raadpleging

Europees Parlement: 18.7.2019

Raad, 26.7.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 173, lid 3, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Bureaubesluit di presidenza

24.9.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

31.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

168/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) staat volledig achter de synergie tussen het EIT en het meerjarige EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, zoals voorgesteld in de herziene verordening, in het kader van de rationalisering die is doorgevoerd met Horizon Europa, dat een vereenvoudigde structuur voor onderzoek en innovatie aanreikt.

1.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat de “open innovatie” van Horizon Europa via de Europese Innovatieraad één enkel contactpunt zal bieden voor innovatoren met een hoog potentieel en dat de samenwerking met ecosystemen en belanghebbenden zal worden geïntensiveerd, in synergie met het EIT, waarbij dubbel werk en overlappingen worden voorkomen. Dit zal ook zorgen voor effectieve complementariteit, zoals aangegeven door de Raad over het voorstel voor een programma tot uitvoering van Horizon-Europa (1).

1.3.

In dit verband zou het EIT een van de belangrijkste aanjagers van innovatie voor doelstellingen moeten zijn die maatschappelijke uitdagingen kunnen aanpakken op gebieden als: ecosystemen van duurzame innovatie; innovatie en ondernemersvaardigheden met het oog op een leven lang leren; een betere werking van instellingen voor hoger onderwijs; nieuwe marktgebaseerde oplossingen om mondiale uitdagingen aan te pakken; synergieën en toegevoegde waarde, in het hele Horizon Europa-programma.

1.4.

Volgens het EESC moeten het EIT en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) een prominentere rol spelen in het nationale en regionale innovatielandschap van de EU; zij moeten hun capaciteit voor meer en betere coördinatie met alle relevante actoren op de verschillende niveaus verfijnen en hun acties ten aanzien van alle ondernemingen, ongeacht hun omvang, opvoeren om de ondernemingscultuur in de EU te versterken.

1.5.

Het EESC beveelt aan dat het EIT zijn unieke meerwaarde als Europees leider op onderwijsgebied met hooggespecialiseerde vaardigheden op het gebied van onderwijs in ondernemerschap (learning by doing) handhaaft en benadrukt door nieuwe onderwijs- en leermethoden uit te werken en te testen. Het EIT-merk moet door de belangrijkste internationale accreditatie-instanties worden erkend en buiten de kring van KIG’s en hun partners bekend worden gemaakt om een steeds grotere innovatiegemeenschap te creëren, in samenwerking met derde landen, met name Azië en de VS.

1.6.

Volgens het EESC moet het EIT de ontwikkeling van nieuwe producten met een grote commerciële waarde ondersteunen, aangevuld met onderwijservaringen die internationaal worden verspreid, naar het voorbeeld van industriële doctoraten. Dit zou ongetwijfeld leiden tot een sterkere en actievere betrokkenheid van nieuwe handelspartners bij de activiteiten van de KIG’s.

1.7.

Om het mkb beter bij het proces te betrekken, zouden de KIG’s nieuwe manieren moeten verkennen om het “nabijheidseffect” te benutten en te bevorderen, met name door gebruik te maken van territoriale centra, die voor de regionale en lokale actoren het toegangspunt zouden moeten vormen tot de platforms voor wereldwijde innovatie.

1.8.

Het EIT en de KIG’s moeten elk hun eigen strategie voor bedrijfs- en ontwikkelingsfinanciering uitwerken om het consolidatietraject van innovatieve ondernemingen te ondersteunen. Ook de netwerken met de financiële wereld en de risicokapitaalfondsen moeten worden versterkt.

1.9.

Het EESC beveelt aan om bij de verspreiding van de KIG’s meer rekening te houden met het geopolitieke evenwicht en het grondgebied van de EU beter te bestrijken, te beginnen met de KIG “Culturele en Creatieve Industrieën”, ook om gebieden als de Adriatische regio/Balkan en de regio China te bestrijken.

1.10.

Wat het voorstel voor een besluit over de strategische innovatieagenda (SIA) voor de periode 2021-2027 betreft, meent het EESC dat het proces holistisch moet zijn en alle soorten partnerschappen (P2P, PPP, EIT-KIG, FET-vlaggenschipinitiatieven) moet omvatten, zoals bepleit in de conclusies van de Raad, om een alomvattend overzicht te krijgen van wat er in het kader van de partnerschappen wordt gedaan en om de beleidsdoelstellingen gestalte te geven.

1.11.

Het EESC kan zich in grote lijnen vinden in de strategische innovatieagenda, zoals beschreven in de bijlage bij het voorstel voor een besluit, voor zover de voorgestelde maatregelen volledig in overeenstemming met het strategisch plan Horizon Europa worden ontwikkeld, zoals aangegeven in het Gemeenschappelijk Standpunt van het EP en de Raad over het negende kaderprogramma (KP) (2).

1.12.

Het EESC waardeert het dat “het EIT [zal] blijven streven naar vereenvoudiging om onnodige administratieve lasten voor de KIG’s te verminderen, zodat hun jaarlijkse businessplan en meerjarige strategie flexibel en efficiënt kunnen worden uitgevoerd”.

1.13.

Naar het oordeel van het EESC moet het EIT een verslag opstellen over alle succesvolle innovatieve producten die in de loop van zijn tienjarige bestaan op de markt zijn gebracht (value for money).

1.14.

Het EESC hecht ook belang aan de verslaglegging en monitoring, met nauwkeurige effectindicatoren, de evaluatie van de operationele prestaties van de KIG’s, de feitelijke resultaten, de resultaten en de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen, in aansluiting op het Horizon Europa-kader.

2.   Inleiding

2.1.

De moeilijkheden die Europa ondervindt bij het omzetten van uitvindingen in verhandelbare producten en diensten hebben de EU ertoe gebracht haar onderzoeksbeleid te herzien om te proberen haar onvermogen te verhelpen om haar uitmuntende fundamentele onderzoek tijdig om te zetten in marktgerichte innovatie.

2.2.

Het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), waarover het EESC zich al eens heeft uitgesproken (3), is in 2008 door de Europese Unie opgericht om haar innovatievermogen te versterken en maakt integraal deel uit van het Europees Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.

2.3.

Momenteel is het EIT het grootste geïntegreerde innovatie-ecosysteem in Europa. Het brengt partners uit ondernemingen, onderzoeks- en onderwijsinstellingen bijeen en ondersteunt de KIG’s. Deze gemeenschappen vormen brede Europese partnerschappen, die in staat zijn om zowel specifieke mondiale uitdagingen aan te pakken als de ontwikkelingsecosystemen te versterken, de integratie van onderwijs en onderzoek te bevorderen, een innovatievriendelijk klimaat te creëren en de oprichting van innovatieve bedrijven te stimuleren, in nauwe samenwerking met de Europese Innovatieraad (EIC).

2.4.

Het huidige KP 2014-2020, Horizon 2020, financiert innovatie expliciet met nieuwe overheidsinstrumenten die zijn ingevoerd om Europa’s innovatie te bevorderen en de deelname van het bedrijfsleven aan innovatieactiviteiten verder aan te moedigen. Hierbij valt te denken aan: publiek-private partnerschappen, zoals gezamenlijke technologie-initiatieven (GTI’s); lening- en garantieregelingen, zoals RSFF; en durfkapitaal, zoals GIF (4).

2.5.

Met een budget van meer dan 300 miljoen EUR voor de periode 2008-2013, 2,7 miljard EUR voor 2014-2020 en 3,1 miljard EUR voor 2021-2027 wil het EIT een belangrijke rol spelen in het kader van de Europa 2020-strategie (5).

2.6.

Het EIT streeft ernaar innovatieprocessen te verbeteren door onderwijs en ondernemerschap te integreren met onderzoek en innovatie, met als expliciete doelstelling zich concreet te richten op tastbare resultaten en concrete voordelen (6).

2.7.

Het EIT werkt via de KIG’s: grootschalige Europese partnerschappen die specifieke maatschappelijke uitdagingen aanpakken en organisaties op het gebied van onderwijs, onderzoek en ondernemerschap samenbrengen. Het EIT verstrekt subsidies aan de KIG’s en moet toezicht houden op hun activiteiten, met effectieve controle en verspreiding van de resultaten.

2.8.

Het EIT is nu geïntegreerd in Horizon Europa, als onderdeel van de derde pijler (Innovatief Europa), maar er moeten ook synergie en complementariteit met de andere onderdelen van het programma tot stand worden gebracht (7). De KIG’s worden, als integraal onderdeel van het EIT, beschouwd als “geïnstitutionaliseerde Europese partnerschappen”.

2.9.

De algemene doelstellingen van het EIT komen met name tot uiting in de werkterreinen daarvan, zoals die zijn vastgesteld in Horizon Europa, dat ook de selectiecriteria, de uitvoering, het toezicht, de evaluatie en de beëindiging van de Europese partnerschappen vastlegt, met inbegrip van die van de KIG-EIT.

2.9.1.

Het is de moeite waard om de belangrijkste actieterreinen nog eens te vermelden:

versterking van duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa;

bevordering van de ontwikkeling van ondernemers- en innovatievaardigheden met het oog op een leven lang leren;

ondersteuning van de ondernemersgerichte transformatie van universiteiten;

op de markt brengen van nieuwe oplossingen om in te spelen op mondiale maatschappelijke uitdagingen.

2.10.

Het EIT werkt als een gedecentraliseerd EU-orgaan. Het is gevestigd in Boedapest. Het EIT is geen onderzoekscentrum en draagt niet rechtstreeks bij aan de financiering van individuele projecten, maar verstrekt subsidies aan de KIG’s.

2.11.

De KIG’s worden via een open uitnodiging geselecteerd op basis van prioritaire thema’s met een grote sociale impact. Het EIT steunt momenteel acht KIG’s, die bedrijven, universiteiten en onderzoekscentra in grensoverschrijdende partnerschappen samenbrengen (8).

2.12.

Elke KIG wil het innovatievermogen versterken door een evenwichtige portefeuille van activiteiten op drie gebieden te beheren:

innovatie-ondersteunende projecten ter ontwikkeling van nieuwe innovatieve producten, diensten en oplossingen;

onderwijs, innovatieve onderwijs- en opleidingsprogramma’s die door elke KIG worden aangeboden in de vorm van postdoctorale programma’s (MSc/PhD); management-/bijscholingscursussen; modules voor levenslang leren; zomercursussen met een EIT-kwaliteitskeurmerk;

activiteiten voor de oprichting en ondersteuning van bedrijven, met programma’s voor start-ups, om (potentiële) ondernemers te helpen hun ideeën in succesvolle activiteiten om te zetten, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar markttoegang, netwerkfinanciering, begeleiding en coaching.

2.13.

Tegelijkertijd houdt elke KIG zich in het kader van haar bewustmakingsstrategie bezig met bewustmaking, communicatie en verspreiding, met inbegrip van de ontwikkeling van de regionale innovatieregeling (RIS) in nauwe samenwerking met het EIT.

2.14.

Het EESC heeft er al op gewezen dat “de […] KIG’s [moeten] garanderen dat verschillende Europese landen vertegenwoordigd zijn, met name voor wat betreft de locatie van de innovatiehubs” en dat “Vanuit academische hoek ondersteund ondernemerschap […] moet worden versterkt” (9).

2.15.

Het EESC heeft voorts opgemerkt dat “de KIG’s […] in bepaalde gebieden zijn geconcentreerd” en pleitte voor “specifieke inspanningen om ervoor te zorgen dat er in zo veel mogelijk lidstaten zo veel mogelijk banden worden aangeknoopt met laboratoria, ondernemingen en onderzoeksinstellingen” (10).

2.16.

Het EP heeft de Commissie gevraagd “KIG’s binnen de bestaande EIT-structuur te houden, en benadrukt het belang van transparantie en vergaande betrokkenheid van de belanghebbende partijen, alsmede te bekijken hoe binnen de Europese Innovatieraad tot interactie tussen het EIT en KIG’s zou kunnen worden gekomen” (11).

2.17.

Het EP heeft verder vastgesteld “dat de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) volgens het verslag van de Rekenkamer de door het Instituut toegekende subsidies niet volledig hebben gebruikt, voornamelijk als gevolg van een onvolledige tenuitvoerlegging van de bedrijfsplannen” (12). Bovendien wordt in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over het EIT opgemerkt dat het complexe operationele kader en de managementproblemen van het instituut de algemene doeltreffendheid ervan hebben belemmerd, met verschillende gebreken.

2.18.

De Raad van zijn kant erkent de aangetoonde meerwaarde van strategische partnerschappen en initiatieven, zoals het EIT en de Marie Skłodowska-Curieacties (13). In het akkoord over het toekomstige programma Horizon Europa zal de derde pijler (Innovatief Europa) gericht zijn op het bevorderen van baanbrekende en disruptieve innovaties door de oprichting van een Europese Innovatieraad. De Innovatieraad zal fungeren als een éénloketsysteem voor veelbelovende pioniers op technologisch gebied (14).

3.   De voorstellen van de Commissie

3.1.

De voorstellen beogen meer openheid en transparantie van de KIG’s en een afstemming van het EIT op het volgende onderzoeks- en innovatieprogramma van de EU (2021-2027) en, in het bijzonder, op de voorgestelde aanpak voor de Europese partnerschappen binnen Horizon Europa, met als doel het innovatiepotentieel van de EU verder te versterken.

3.2.

Met een voorgesteld budget van 3 miljard EUR, een verhoging van 600 miljoen EUR (+ 25 %) ten opzichte van de huidige strategische innovatieagenda (2014-2020), kan het EIT naar schatting bestaande activiteiten en nieuwe KIG’s effectief financieren en de innovatiecapaciteit van 750 instellingen voor hoger onderwijs ondersteunen.

3.3.

Het EIT zal activiteiten uitvoeren om:

duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa te versterken;

de ontwikkeling van ondernemers- en innovatievaardigheden met het oog op een leven lang leren te bevorderen en de ondernemersgerichte transformatie van instellingen voor hoger onderwijs in de EU te ondersteunen;

nieuwe oplossingen voor wereldwijde uitdagingen op de markt te brengen.

3.4.

Het voorstel voor een herschikking van de EIT-verordening (15) beoogt meer juridische duidelijkheid te verschaffen en een betere afstemming op het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, met een nieuwe rechtsgrondslag; verder introduceert het een vereenvoudigd financieringsmodel voor het EIT om extra publieke en particuliere investeringen te stimuleren, waardoor de administratieve structuur van het EIT wordt versterkt.

3.5.

Het voorstel voor een besluit over de strategische innovatieagenda (SIA) voor de periode 2021-2027 — die moet stroken met het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie “Horizon Europa” — beoogt de volgende doelstellingen na te streven:

vergroting van de regionale impact van KIG’s door middel van versterkte EIT-netwerken, waarbij meer instellingen voor hoger onderwijs, bedrijven en onderzoeksorganisaties betrokken zijn, in samenhang met regionale strategieën voor slimme specialisatie;

uitbreiding van de innovatiecapaciteit van het hoger onderwijs;

opstart van nieuwe KIG’s. Het EIT zal twee nieuwe KIG’s oprichten, geselecteerd op de meest relevante gebieden, voor de programmaprioriteiten van Horizon Europa. De eerste is gericht op de culturele en creatieve industrieën en de tweede zal in een later stadium, in 2025, worden vastgesteld.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met de rol van het EIT in de bevordering van het concurrentievermogen van de EU via zijn steun voor het innovatie-ecosysteem, aangezien het instituut heeft kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de zogenaamde “kennisdriehoek”.

4.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat de “open innovatie” via de Europese Innovatieraad één enkel contactpunt zal bieden voor innovatoren met een hoog potentieel en dat de samenwerking met ecosystemen en belanghebbenden van innovatieprocessen zal worden geïntensiveerd.

4.3.

In dit verband moet het EIT een van de belangrijkste aanjagers van innovatie voor doelstellingen zijn, om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan op gebieden als:

duurzame innovatie-ecosystemen in heel Europa;

innovatie en ondernemersvaardigheden, met het oog op een leven lang leren, met inbegrip van de capaciteitsvergroting van instellingen voor hoger onderwijs;

nieuwe, marktgerichte oplossingen om mondiale uitdagingen aan te pakken;

synergie en toegevoegde waarde binnen het gehele programma “Horizon Europa”.

4.4.

Het EIT en de KIG’s moeten op nationaal en regionaal niveau een grotere rol spelen in het innovatielandschap van de EU en moeten hun capaciteit voor meer en betere coördinatie met alle relevante actoren versterken.

4.5.

Het EIT moet zich richten op alle ondernemingen, ongeacht hun omvang, door de ondernemingscultuur in de EU te versterken, door alle maatschappelijke krachten hierbij te betrekken, synergieën te creëren met de Europese Innovatieraad (EIC) en meerwaarde toe te voegen aan veel projecten in het kader van Horizon Europa.

4.6.

Volgens het EESC zouden het EIT en de KIG’s voorrang moeten verlenen aan zowel het systematisch versterken van de contacten tussen grote en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de KIG’s, als aan nieuwe ondernemingen en start-ups die betrokken zijn bij de initiatieven van de KIG’s.

4.7.

Het EIT en de KIG’s moeten hun eigen bedrijfsfinancieringsstrategieën uitwerken om de ontwikkeling van innovatieve bedrijven te ondersteunen via passende banden met de financiële wereld en de risicokapitaalfondsen.

4.8.

Het EESC meent dat de financiële steun van het EIT evenwichtig moet worden verdeeld naargelang van de omvang, het type en de rijpheid van de sector. Kleine en middelgrote ondernemingen hebben het moeilijker om aan de regelgevingsdruk het hoofd te bieden en moeten financiële steun krijgen.

4.9.

Om het mkb beter bij het proces te betrekken, zouden de KIG’s manieren moeten verkennen om het “nabijheidseffect” te benutten en te bevorderen, met name aan de hand van territoriale centra, die voor de regionale en lokale actoren het toegangspunt zouden moeten vormen tot de platforms voor wereldwijde innovatie, en het mkb gerichte structuur en ondersteuning kunnen bieden.

4.10.

Naar het oordeel van het EESC zijn territoriale centra van cruciaal belang voor de toekomst van de KIG’s. Integratie in lokale innovatiesystemen en een effectieve bewakingsfunctie voor externe partners zijn twee cruciale aspecten voor de toekomstige financiële duurzaamheid van de KIG.

4.11.

De openheid en transparantie van de KIG’s moeten worden vergroot. De procedures en criteria voor de selectie van KIG-partners (volwaardig, geassocieerd enz.) moeten openbaar worden gemaakt. De regels voor de selectie van activiteiten/projecten (bijv. voor innovatievoorstellen) moeten op ruime schaal beschikbaar worden gesteld en in de hele EU worden verspreid. Ook moeten er passende feedbackmechanismen komen die door onafhankelijke instanties worden gecontroleerd.

4.12.

Het EESC beveelt aan dat het EIT zijn unieke meerwaarde als Europees leider op hogeronderwijsgebied handhaaft en benadrukt en gespecialiseerde vaardigheden op het gebied van praktijkonderwijs in ondernemerschap uitwerkt (learning by doing). Het EIT-merk moet door de belangrijkste internationale accreditatie-instanties worden erkend.

4.13.

Volgens het EESC moet het EIT de ontwikkeling van nieuwe producten met een grote commerciële aanwezigheid ondersteunen, die deel uitmaakt van de onderwijservaring op internationaal niveau, naar het voorbeeld van industriële doctoraten.

4.13.1.

Het EESC staat volledig achter de afstemming van het EIT op het in de herziene verordening voorgestelde meerjarige EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, in het kader van Horizon Europa en de voorgestelde “Europese partnerschappen”.

4.14.

Het EESC meent dat de werking van zowel het EIT — waarvan het bestuur moet worden versterkt — als van de KIG’s verder moet worden vereenvoudigd; zij zouden beide over jaarverslagen moeten beschikken en meerjarige in plaats van jaarlijkse bedrijfsplannen moeten goedkeuren.

4.15.

Het EESC benadrukt dat er doeltreffend gevolg moet worden gegeven aan de bevindingen van de Europese Rekenkamer met betrekking tot een aantal belangrijke elementen van het EIT-model, die qua opzet niet kunnen waarborgen dat er sprake is van een doeltreffend en innovatief openbaar systeem.

4.16.

Wat het voorstel voor een besluit over de strategische innovatieagenda (SIA) voor de periode 2021-2027 betreft, meent het EESC dat het proces een holistische benadering moet volgen en alle soorten partnerschappen (P2P, PPP, EIT-KIG, FET-vlaggenschipinitiatieven) moet omvatten, zoals gevraagd in de conclusies van de Raad.

Brussel, 31 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Interinstitutioneel dossier 2018/0225 (COD) — 8550/19 van 15.4.2019.

(2)  Interinstitutioneel dossier 2018/0224 (COD) — 7942/19 van 27.3.2019.

(3)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 28; PB C 181 van 21.6.2012, blz. 122; PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33.

(4)  GTI: de gezamenlijke technologie-initiatieven werden ingevoerd om beter te kunnen inspelen op de behoeften van de industrie op bepaalde onderzoeksgebieden. Het betreft onafhankelijke EU-organen waarin de industrie en soms lidstaten deelnemen. RSFF: de financieringsfaciliteit met risicodeling werd opgericht om de toegang tot schuldfinanciering voor onderzoekers te verbeteren, met name voor investeringen in onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie met een hoger risico. GIF: de faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf biedt in het kader van het programma voor concurrentievermogen en innovatie risicokapitaal voor innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen met een sterk groeipotentieel.

(5)  Artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 174).

(6)  Besluit nr. 1312/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT): de bijdrage van het EIT aan een meer innoverend Europa (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 892).

(7)  Zie voetnoot 1.

(8)  EIT Climate-KIC: Aanjagers van klimaatinnovatie in Europa en daarbuiten; EIT Digital: Voor een sterk en digitaal Europa; EIT Food: EIT Food verbindt bedrijven, onderzoekscentra, universiteiten en consumenten; EIT Health: Samen voor gezond leven in Europa; EIT InnoEnergy: Veranderingen teweegbrengen voor duurzame energie; EIT Manufacturing: Versterking en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie; EIT RawMaterials: Grondstoffen tot een van de speerpunten van Europa maken; EIT Urban Mobility: Slim, groen en geïntegreerd vervoer.

(9)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33.

(10)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 122.

(11)  Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2017 over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma (PB C 331 van 18.9.2018, blz. 30).

(12)  Resolutie (EU) 2019/1495 van het Europees Parlement van 26 maart 2019 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging voor het begrotingsjaar 2017 (PB L 249 van 27.9.2019, blz. 229).

(13)  Conclusies van de Raad over toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte, 23.5.2018.

(14)  Raad van de EU — persmededeling 27.3.2019.

(15)  Verordening (EU) nr. 1292/2013.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/76


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader

[COM(2019) 192 final — 2019/0096 (CNS)]

(2020/C 47/11)

Rapporteur: Benjamin RIZZO

Raadpleging

Raad van de Europese Unie, 13.5.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

17.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

204/2/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Doelstelling van de Europese Commissie is de gelijke behandeling op btw-gebied van strijdkrachten van de lidstaten die samenwerken binnen een EU-kader en de NAVO-strijdkrachten die in de EU worden ingezet en nu al van een btw-vrijstelling profiteren. De totstandbrenging van een gelijk speelveld in dit verband lijkt een redelijk streven.

1.2.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) begrijpt waarom sinds 2000 bepaalde EU-structuren zijn opgezet met het oog op het beheer van de strijdkrachten die in de EU worden ingezet voor veiligheids- en defensiedoeleinden. Met de komst van een directeur-generaal voor defensie zullen deze structuren beter worden benut en zal het toezicht erop worden aangescherpt.

1.3.

Er zijn twee voorwaarden verbonden aan de door de Commissie voorgestelde vrijstelling: enerzijds moet het gaan om strijdkrachten die buiten hun eigen lidstaat worden ingezet, anderzijds moeten deze strijdkrachten deelnemen aan een gemeenschappelijke Europese defensie-inspanning.

1.4.

Het EESC kan zich vinden in het feit dat bepaalde gebieden niet onder de nieuwe vrijstelling vallen. Concreet gaat het om veiligheidsdoeleinden, humanitaire en reddingsoperaties of gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de solidariteitsclausule. De algemene btw-vrijstellingen blijven dan ook beperkt tot “militaire operaties” in de strikte zin van het woord.

1.5.

Het EESC zou graag zien dat de verschillende nationale belastingautoriteiten voor de toepassing van de nieuwe vrijstellingen gebruikmaken van een gemeenschappelijke regeling. Het pleit er dan ook voor dat de groep voor btw-controle van de Commissie een speciaal systeem opzet waarin de van btw vrijgestelde facturen van leveranciers aan de strijdkrachten zouden moeten worden ingevoerd om in aanmerking te komen voor de in het Commissievoorstel bedoelde vrijstellingen. In alle lidstaten zou dan dezelfde regeling van toepassing zijn.

1.6.

Het EESC is van mening dat de kosten-bateneffecten van de voorgestelde vrijstellingen nauwkeurig moeten worden berekend, zodat zo snel mogelijk een realistischer verslag over deze vrijstellingen kan worden opgesteld. Dit zal de verslaglegging aan de lidstaten en het publiek beter en transparanter maken.

2.   Commissievoorstel

2.1.

In het op 24 maart 2019 gepubliceerde voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG (1) betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG (2) houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader, presenteert de Europese Commissie haar plan om leveringen aan strijdkrachten vrij te stellen van belasting over de toegevoegde waarde (btw) en accijnzen wanneer deze strijdkrachten buiten hun eigen lidstaat worden ingezet en deelnemen aan een Europese defensie-inspanning.

2.2.

Conform artikel 2 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, omvat het toepassingsgebied van de btw “alle leveringen van goederen en diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht alsook alle invoer van goederen in de Europese Unie”.

2.3.

De richtlijn bevat een gemeenschappelijke lijst van btw-vrijstellingen die bedoeld is om ervoor te zorgen dat de eigen middelen van de EU in alle lidstaten op vergelijkbare wijze worden geïnd. Op dit moment vallen goederen en diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden niet onder deze lijst van vrijstellingen. Er rust dan ook btw op goederen of diensten die worden geleverd aan of goederen die worden ingevoerd door de strijdkrachten.

2.4.

Daarentegen voorziet de btw-richtlijn op dit moment wel in een vrijstelling voor leveringen aan de strijdkrachten van elke staat die partij is bij het Noord-Atlantisch Verdrag, voor zover deze strijdkrachten betrokken zijn bij een gemeenschappelijke defensie-inspanning buiten hun eigen staat. Bedoeling van deze vrijstelling was tegemoet te komen aan situaties waarin “de cirkel van inkomsten- en uitgavenstromen gebroken wordt, omdat de btw op dergelijke leveringen normaal gezien inkomsten vormen voor de staat waar de strijdkrachten zich bevinden en niet hun eigen staat”.

2.5.

In Richtlijn 2008/118/EG van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns is een vergelijkbare vrijstelling van accijns opgenomen voor overbrengingen van accijnsgoederen naar de strijdkrachten van alle leden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO).

2.6.

Krachtens het Unierecht wordt er accijns geheven op alcoholhoudende dranken, tabaksfabricaten en energieproducten (motor- en verwarmingsbrandstoffen zoals benzine en gasolie, elektriciteit, aardgas en steenkool). De belastingstructuur en de minimumtarieven zijn geharmoniseerd op het niveau van de Unie.

2.7.

Hoewel de defensie-inspanningen van de NAVO krachtens zowel de btw-richtlijn (sinds 1977) als de accijnsrichtlijn (sinds 1993) zijn vrijgesteld, is er momenteel geen vrijstelling mogelijk voor de leveringen in verband met gemeenschappelijke defensie-inspanningen binnen het EU-kader.

2.8.

Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) (3), dat in 2000 werd opgezet als het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), is een cruciaal instrument voor de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid. Het Verdrag van Lissabon heeft aanzienlijk bijgedragen tot de ontwikkeling van het GVDB, onder meer via de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), die de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid bijstaat op alle vlakken, inclusief het GVDB.

2.9.

Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bevat ook een clausule inzake wederzijdse bijstand en biedt de lidstaten de mogelijkheid hun militaire samenwerking te versterken door middel van “permanente gestructureerde samenwerking” (PESCO) (4).

2.10.

Het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) (5), dat in 2001 is opgericht, is het hoogste militaire orgaan van de Raad; het oefent de leiding uit over “alle militaire activiteiten binnen EU-verband en verstrekt advies over de planning en uitvoering van militaire missies en operaties in het kader van het GVDB en over de ontwikkeling van militaire vermogens”.

2.11.

In juni 2016 is met de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (EUGS) (6) de grondslag gelegd voor de ontwikkeling van het GVDB, uitgaande van drie kernprioriteiten: respons op externe conflicten en crises, capaciteitsopbouw van partners en bescherming van de Unie en haar burgers.

2.12.

In maart 2018 hebben de Commissie en de hoge vertegenwoordiger een gezamenlijke mededeling over het actieplan voor militaire mobiliteit gepresenteerd (7). In het actieplan wordt erkend dat “defensie-inspanningen op een gelijkwaardige manier moeten worden behandeld om de administratieve last te beperken en vertragingen en kosten op het gebied van militaire mobiliteit te vermijden”.

2.13.

Meer specifiek staat in de gezamenlijke mededeling het volgende te lezen: “Een vereenvoudiging van de militaire mobiliteit heeft ook betrekking op de btw-regelgeving. Defensie-inspanningen en met name militaire mobiliteit vereisen een aantal voorzieningen zoals opleiding, oefenmaterialen, accommodatie, catering, brandstof enz. Op die voorzieningen moet in principe btw worden geheven. In het kader van de ad-hocwerkgroep inzake militaire mobiliteit hebben de lidstaten aangegeven dat defensie-inspanningen op een gelijkwaardige manier moeten worden behandeld om de administratieve last te beperken en vertragingen en kosten te vermijden, en de lidstaten aldus te stimuleren om mee te werken.”.

2.14.

Aanknopend bij dit streven strekt het Commissievoorstel ertoe de btw- en accijnsregelingen voor defensie-inspanningen in het kader van de EU en van de NAVO zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. De volgende GVDB-activiteiten zouden volgens het voorstel onder de vrijstellingen vallen: i) militaire missies en operaties; ii) gevechtsgroepen; iii) wederzijdse bijstand. Daarnaast zouden ook PESCO en activiteiten van het EDA hieronder vallen.

2.15.

Opgemerkt zij dat leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten en het hen begeleidende burgerpersoneel volgens het Commissievoorstel slechts worden vrijgesteld voor zover die strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

2.16.

De vrijstellingen vinden dus geen toepassing wanneer strijdkrachten uitsluitend voor veiligheidsdoeleinden worden ingezet, voor humanitaire en reddingsoperaties of wanneer een beroep wordt gedaan op de solidariteitsclausule van artikel 222 VWEU die geen gevolgen heeft op het gebied van defensie.

2.17.

Volgens een voorzichtige schatting belopen de uitbestede activiteiten die onder het voorstel vallen 530 miljoen EUR op een totaal van 5,3 miljard EUR; op basis hiervan kan de eventuele derving van btw-inkomsten voor alle lidstaten worden becijferd op circa 80 miljoen EUR (uitgaande van een gemiddeld btw-tarief van 18 %).

2.18.

Wat accijnzen betreft, zouden energieproducten en elektriciteit de belangrijkste producten moeten zijn die onder de vrijstelling komen te vallen. Zoals bij de btw kan worden aangenomen dat circa 10 % van deze kosten in de toekomst van de accijns zou worden vrijgesteld. Er zijn evenwel geen gegevens voorhanden op basis waarvan de gevolgen kunnen worden becijferd.

2.19.

De lidstaten moeten uiterlijk op 30 juni 2022 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan de nieuwe regels te voldoen, en de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mededelen.

3.   Algemene en specifieke opmerkingen

3.1.

Het Commissievoorstel vormt een aanvulling op het btw-actieplan van 2016 om het btw-stelsel te moderniseren en het eenvoudiger, fraudebestendiger en ondernemingsvriendelijk te maken. Bovengenoemde wijzigingen met betrekking tot militaire activiteiten worden daarom opgenomen in een bredere hervorming en zullen van meet af aan onderdeel zijn van het nieuwe systeem. Zo wordt voorkomen dat problemen ontstaan omdat een al bestaand systeem zou moeten worden gewijzigd.

3.2.

Met dit Commissievoorstel wordt de huidige lijst van Richtlijn 2006/112/EG aangevuld met een nieuwe vrijstelling. Een dergelijke ingrijpende wijziging is bedoeld om op het vlak van de btw een soort “gelijk speelveld” mogelijk te maken voor enerzijds NAVO-operaties en anderzijds operaties die binnen een gemeenschappelijk kader door de strijdkrachten van de lidstaten worden uitgevoerd. Een en ander zal de samenhang ten goede komen en ervoor zorgen dat het toepassingsgebied van de vrijstellingen voor defensie-inspanningen in het kader van de Unie vergelijkbaar is met dat voor defensie-inspanningen in het kader van de NAVO.

3.3.

De bestaande vrijstellingen voor NAVO-defensieactiviteiten, die reeds zijn afgebakend en een beperkt toepassingsgebied hebben, zullen niet worden uitgebreid, aangezien de aanpassing enkele geldt voor militaire operaties binnen een gemeenschappelijk kader.

3.4.

De keuze om in de nieuwe richtlijn de bewoordingen uit de bepalingen betreffende NAVO-strijdkrachten over te nemen ligt voor de hand: de Commissie streeft er immers naar dergelijke operaties op gelijke voet te stellen met de militaire inspanningen binnen een gemeenschappelijk EU-kader.

3.5.

Negatieve gevolgen voor de EU-begroting zijn er niet, aangezien de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) alle uitgaven compenseren die niet door de traditionele eigen middelen en de eigen middelen uit de btw worden gedekt. De niet-geïnde eigen middelen uit de btw van bepaalde lidstaten zullen via de bni-middelen worden gecompenseerd door alle lidstaten.

3.6.

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel: de EU-wetgeving is beter geschikt dan allerhande nationale regels om de toepasselijkheid van de btw op specifieke militaire operaties in de interne markt te coördineren. De overgrote meerderheid van de lidstaten heeft na raadpleging in de groep over de toekomst van de btw ingestemd met optreden op EU-niveau; de keuze voor een richtlijnvoorstel is dan ook gerechtvaardigd.

3.7.

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen in verband met de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid in het kader van het GVDB. Het EESC kan zich vinden in deze ambitieuze langetermijndoelstelling.

3.8.

De keuze om de samenhang tussen btw en accijnzen te handhaven en de desbetreffende vrijstellingen in één voorstel te behandelen, lijkt redelijk; dit is een van de zeldzame gevallen waarin het mogelijk is accijnzen en btw samen te regelen in het kader van de EU-wetgeving.

3.9.

Wel stelt het EESC voor om het toepassingsgebied van de vrijstellingen voor de btw- en accijnsregelingen duidelijker te omschrijven. Met het oog op de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van de btw- en accijnsregelingen is het inderdaad strategisch belangrijk om de specifieke reikwijdte van de vrijstellingen nauwkeurig af te bakenen.

3.10.

Daarnaast dient de wetgeving duidelijk en voorspelbaar te zijn: in dat verband zij erop gewezen dat de toepassing en de beoordeling van de vrijstellingen vanuit verschillende invalshoeken hoofdzakelijk wordt overgelaten aan de nationale leveranciers die actief zijn op militair gebied en aan de nationale belastingautoriteiten. Deze laatste zullen de nationale leveranciers die op militair gebied actief zijn uitleggen hoe de btw-facturen aan de strijdkrachten moeten worden opgesteld.

3.11.

Het EESC dringt er in dit verband bij de Commissie op aan dat zij — aan de hand van een toelichting of van richtsnoeren van het btw-comité — gedetailleerde uitvoeringsregels opstelt voor de nationale belastingautoriteiten en het bedrijfsleven, om zo technische verwikkelingen in de lidstaten te voorkomen. Bij het opstellen van een aantal eerste richtsnoeren kan het nuttig zijn te kijken naar de manier waarop eerdere NAVO-vrijstellingen werden aangepakt.

3.12.

Tot slot benadrukt het EESC dat de invoering van een nieuw vrijstellingsmechanisme — zoals voorgesteld door de Commissie — uiteraard adequate controlemechanismen vereist, zodat kan worden toegezien op de concrete tenuitvoerlegging ervan. De groep voor btw-controle van de Commissie zou dan ook een doeltreffend controlesysteem voor de nieuwe vrijstellingsregeling moeten uitwerken, dat in alle lidstaten moet worden ingevoerd en erop gericht is waar mogelijk alle relevante praktische informatie van de nationale belastingautoriteiten te verzamelen.

3.13.

Een dergelijk systeem zou kunnen bijdragen tot een doeltreffende en tegelijkertijd transparante toepassing van de nieuwe vrijstelling, en daarmee ook een nauwkeurige effectbeoordeling achteraf mogelijk maken. De lidstaten zouden in dit verband een gemeenschappelijk platform kunnen opzetten, zodat alle landen hetzelfde systeem kunnen toepassen in plaats van elk afzonderlijk hun eigen regels te volgen.

3.14.

Aanbevolen wordt een meer gedetailleerde en doeltreffende kostenraming op te stellen om inzicht te krijgen in de impact van deze btw-vrijstelling; het gaat immers om door het grote publiek betaalde belastingen, en het ligt dan ook voor de hand dat meer transparantie wordt betracht. Tevens moge het duidelijk zijn de kosten van de vrijstelling veel hoger kunnen uitvallen bij grote natuurrampen.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).

(3)  Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (GBVB)[1]. Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) voorziet in het kader voor het GVDB. In artikel 41 wordt de financiering van het GBVB en GVDB in grote lijnen weergegeven en het beleid wordt verder beschreven in de artikelen 42 tot en met 46, hoofdstuk 2, afdeling 2, van titel V (“Bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid”), en in de Protocollen 1, 10 en 11 en de Verklaringen 13 en 14. De specifieke rol van het Europees Parlement in het GBVB en het GVDB wordt in artikel 36 van het VEU beschreven.

(4)  De bepalingen inzake PESCO zijn vastgelegd in artikel 46 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (TEU) en in Protocol 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42, lid 6, van het VEU.

(5)  Het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) is het hoogste militaire orgaan binnen de Raad van de EU (Besluit van de Raad van 22 januari 2001 houdende instelling van het Militair Comité van de Europese Unie).

(6)  Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa — Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid.

(7)  Verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie, Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad (JOIN(2018) 5 final).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/81


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders in de Europese Unie

(COM(2019) 12 final)

(2020/C 47/12)

Rapporteur: Jean-Marc ROIRANT

Raadpleging

Commissie, 12.3.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

15.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

213/1/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) sluit zich aan bij de oproep van het Europees Parlement in een recent verslag (1) om alle investeerdersregelingen geleidelijk af te schaffen en dringt er bij de lidstaten op aan om deze aanbeveling op te volgen of redelijke argumenten en bewijzen aan te dragen om dit niet te doen.

1.2.

In afwachting daarvan erkent het EESC dat de groep van deskundigen uit de lidstaten die door de Commissie is opgericht, om de risico’s van de in hoofdstuk 3 beschreven burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders aan te pakken en haar primaire mandaat te vervullen, zich zou moeten concentreren op:

i)

minimumnormen voor due-diligence- en veiligheidscontroles, aangepast aan het risicoprofiel van de aanvragers van de genoemde regelingen en in overeenstemming met de bestaande EU-regels ter bestrijding van het witwassen van geld;

ii)

minimumnormen voor de operationele integriteit van de regeling, met inbegrip van transparantie- en governancemaatregelen alsook regelgevende maatregelen voor het bedrijfsleven in overeenstemming met het toepasselijke rechtskader, en

iii)

richtsnoeren en mechanismen met het oog op de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en tussen nationale bevoegde autoriteiten binnen de lidstaten.

1.3.

Deze maatregelen moeten worden ondersteund door nauwlettend toezicht op en handhaving van sancties door de Commissie voor zover dit op grond van het communautaire acquis toegestaan is.

1.4.

Het EESC beveelt aan dat de lidstaten ertoe worden aangezet om een due-diligenceprocedure zonder specifieke tijdsbeperkingen toe te passen die is afgestemd op het hoge risicoprofiel van de aanvragers, d.w.z. met strengere due-diligencenormen, zoals beschreven in de vijfde antiwitwasrichtlijn (2). Dit zou ook moeten gelden voor elke geldschieter ingeval aanvragers de mogelijkheid krijgen om een beroep te doen op derden om hun investering te verrichten.

1.5.

De Commissie zou een coördinatiemechanisme moeten invoeren dat de lidstaten in staat stelt om informatie uit te wisselen over succesvolle en afgewezen aanvragen voor burgerschap en verblijfsvergunningen. Dit zou kunnen gebeuren in de vorm van gekoppelde centrale registers met informatie over de due-diligenceprocedure in het kader waarvan een aanvraag is afgewezen, en de onderliggende redenen voor een dergelijk besluit, om “shoppen” in verschillende lidstaten te ontmoedigen. Bij de bekendmaking van de redenen voor de afwijzing moet rekening worden gehouden met de eventuele bezorgdheid van veiligheidsinstanties over de openbare veiligheid of de internationale samenwerking tussen agentschappen.

1.6.

Het EESC zou graag zien dat alle agenten en tussenpersonen die diensten aan aanvragers verlenen, de antiwitwasvoorschriften van de vijfde antiwitwasrichtlijn in acht nemen.

1.7.

De EU zou er voorts voor moeten pleiten dat agenten die diensten aan aanvragers verlenen, geaccrediteerd zijn en een gedragscode naleven met minimumcriteria en -vereisten die op EU-niveau geharmoniseerd zijn. Agenten die er niet in slagen om nauwkeurige en betrouwbare documentatie ter aanvaarding van de aanvraag op te stellen, moeten kunnen worden bestraft en moeten bij herhaald falen hun vergunning/accreditatie verliezen.

1.8.

Hoewel het EESC erkent dat overheden wellicht gespecialiseerde agentschappen zullen moeten inhuren om de nodige controles uit te voeren, dringt het erop aan dat overheden de hoofdverantwoordelijkheid blijven behouden voor het aanvaarden of afwijzen van aanvragers. Ook moeten overheden een reeks maatregelen handhaven om belangenconflicten of omkopingsrisico’s te voorkomen. Gespecialiseerde agentschappen moeten met name worden geselecteerd op basis van gedegen contractbeginselen waarbij meer belang wordt gehecht aan de kwaliteit van de dienstverlening dan aan de kosten. Zij mogen de regelingen niet verkopen of aan de aanvragers aanvullende diensten verlenen, en hun beloning mag niet afhangen van de resultaten van de aanvragen.

1.9.

Het is ook van cruciaal belang dat elk rapport over de verscherpte due-diligence waarbij risico’s in kaart worden gebracht, wordt besproken met het betrokken overheidsagentschap om ervoor te zorgen dat de betrokken lidstaten een volledig beeld hebben van de aard en het niveau van de risico’s en dat zij ten volle begrijpen of de door het gespecialiseerde agentschap gehanteerde bronnen en onderzoekstechnieken in overeenstemming zijn met de beginselen inzake goede praktijken. Passende nota’s en documenten met betrekking tot besluiten moeten worden bewaard overeenkomstig de verjaringstermijnen die voor misdrijven m.b.t. vervalsing van documenten en omkoping gelden.

1.10.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de programma’s gepaard gaan met sterke governance- en toezichtmechanismen en dat zij aan publiek toezicht worden onderworpen. De burgers moeten worden geïnformeerd over de doelstellingen, risico’s en voordelen van de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders. Het EESC benadrukt dat het belangrijk is dat informatie over aanvragers van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders toegankelijk is voor het publiek, en verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen om systematisch informatie over de regelingen te verzamelen en te publiceren in een open gegevensformaat en op een geharmoniseerde en vergelijkbare basis.

1.11.

Volgens het EESC is het van belang dat de lidstaten regelmatig effectbeoordelingen uitvoeren en zo nodig aanpassingen doorvoeren, dat zij onafhankelijk toezicht op de regelingen uitoefenen, dat zij regelmatig audits uitvoeren en de resultaten daarvan overeenkomstig de toepasselijke wetgeving bekendmaken.

1.12.

De lidstaten moeten voorts voorzien in degelijke klokkenluidersregelingen voor personeel en burgers om problemen en wanpraktijken te melden. Ook moeten ze mechanismen inbouwen voor het intrekken van het burgerschap en het verblijfsrecht ingeval nieuw bewijs van corruptie of criminaliteit aan het licht komt. Besluiten over het ontnemen van het staatsburgerschap moeten worden genomen in overeenstemming met de nationale en EU-wetgeving.

2.   Achtergrond en inhoud van het verslag van de Commissie

2.1.

Nationaliteit is een band tussen een burger en de staat. Het burgerschap van een land is van oudsher gebaseerd op de verwerving van het geboorterecht, hetzij door afstamming (jus sanguinis), hetzij door geboorte op het grondgebied (jus soli). Staten kunnen ook het burgerschap toekennen aan personen die aan bepaalde voorwaarden voldoen of die kunnen aantonen dat zij een reële band met het land hebben (naturalisatie). Zo zij gedacht aan de verplichting om een permanente verblijfplaats in de betrokken lidstaat te verwerven en te behouden, als blijk van het voornemen van de aanvrager om een deel van zijn belangen naar de betrokken lidstaat over te brengen.

2.2.

De afgelopen decennia heeft een groot aantal EU-lidstaten burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders opgezet om investeringen aan te trekken in ruil voor het burgerschap of verblijfsrechten in het betrokken land.

2.3.

In een resolutie van 16 januari 2014 (3) heeft het Europees Parlement zijn bezorgdheid geuit over het feit dat nationale regelingen voor de “rechtstreekse of onrechtstreekse verkoop” van het EU-burgerschap het concept van het EU-burgerschap zelf ondermijnen. In een debat op 30 mei 2018 heeft het Europees Parlement een reeks risico’s besproken die verband houden met de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders (4). De kwestie werd verder behandeld in de Bijzondere Commissie financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (TAX3) van het Europees Parlement. In het eindverslag van TAX3 (5) wordt een aantal belangrijke mitigatiemaatregelen uiteengezet om de risico’s van de genoemde regelingen te beperken, samen met een oproep aan de lidstaten om alle bestaande regelingen zo snel mogelijk af te schaffen. In afwachting van de definitieve intrekking van de regelingen wordt de Commissie in het verslag verzocht om streng toe te zien op de uitvoering van due-diligenceonderzoeken m.b.t. aanvragers, te zorgen voor een betere gegevensverzameling, alsook de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te coördineren.

2.4.

Op 23 januari 2019 heeft de Commissie een verslag (6) uitgebracht waarin de relevante nationale wettelijke kaders en praktijken worden onderzocht en de belangrijkste risico’s, uitdagingen en problemen in verband met deze regelingen worden beschreven.

2.5.

In het verslag van de Commissie wordt uitgelegd hoe de regelingen risico’s met zich meebrengen op het gebied van veiligheid, witwassen van geld, belastingontduiking en omzeiling van de EU-regels. Deze risico’s worden volgens het verslag nog vergroot doordat de manier waarop sommige regelingen worden toegepast, weinig transparant is en de lidstaten onderling niet samenwerken. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om er verder op toe te zien of de burgerschaps- en verblijfsregelingen in overeenstemming zijn met het EU-recht, en zo nodig maatregelen te nemen. Om een en ander te verbeteren en specifieke maatregelen vast te stellen om de uit de regelingen voortvloeiende problemen aan te pakken, heeft de Commissie een groep van deskundigen opgericht die dit jaar al twee keer is bijeengekomen om zich te buigen over de risico’s die met de burgerschapsregelingen voor investeerders gepaard gaan, en risicobeperkende maatregelen vast te stellen.

2.6.

De meeste van deze regelingen zijn ingevoerd in de nasleep van de financiële crisis van 2007. Een aantal Europese landen die zwaar door de crisis zijn getroffen, hebben dit wellicht gezien als een kans op economisch herstel. Gezien de concurrentie tussen landen om directe buitenlandse investeringen aan te trekken kan dit tot verschillende normen en eisen hebben geleid.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.   Risico’s en bedreigingen voor de EU

3.1.1.

Het EESC is ingenomen met het verslag van de Commissie, dat een grondige analyse bevat en een duidelijke beschrijving geeft van de verschillende soorten risico’s die deze regelingen voor alle EU-burgers en de EU als geheel met zich meebrengen. Het toont met name aan dat burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders, indien zij niet op de juiste wijze worden toegepast, inherente risico’s van corruptie, witwassen van geld, veiligheid en belastingontduiking met zich mee kunnen brengen, waardoor zowel de afzonderlijke lidstaten die dergelijke regelingen toepassen als de hele EU aan deze bedreigingen worden blootgesteld.

3.1.2.

Het EESC is van mening dat de vraag kan rijzen of sommige van deze regelingen wel in overeenstemming zijn met de beginselen en doelstellingen van de EU, waaronder het beginsel van loyale samenwerking.

3.2.   Onderscheid tussen burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders

3.2.1.

Het EESC is het ermee eens dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de manier waarop de risico’s van burgerschaps- dan wel verblijfsregelingen voor investeerders worden aangepakt.

3.2.2.

Hoewel de gevolgen van de toekenning van een paspoort dan wel een visum aanzienlijk verschillen wat betreft de rechten die zij verlenen, houden beide soorten regelingen even grote veiligheidsrisico’s in en moeten zij derhalve gepaard gaan met even strenge mitigatiemaatregelen. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de meest risicovolle kandidaten in plaats van het burgerschap een verblijfsregeling gaan aanvragen.

3.2.3.

Hoewel verblijfsregelingen minder riskant kunnen lijken vanwege hun tijdelijke aard, fungeren zij ook als toegangspoort tot een permanente status. In sommige landen kunnen de begunstigden van een verblijfsvisum voor investeerders al na enkele jaren een aanvraag voor een permanente verblijfstitel of burgerschap indienen.

3.3.   Risico’s van witwassen en corruptie

3.3.1.

In het verslag van de Commissie wordt benadrukt hoe risicobereidheid in combinatie met ontoereikende veiligheids- en due-diligencecontroles van aanvragers de deur van de EU voor corrupte personen zou kunnen openzetten.

3.3.2.

In het verslag wordt een aantal potentiële lacunes en grijze zones aangegeven met betrekking tot veiligheids- en due-diligencecontroles. Een en ander geeft met name aanleiding tot bezorgdheid over de wijze waarop burgerschapsverzoeken door de nationale autoriteiten worden behandeld en over de wisselwerking daarvan met de EU-regels.

3.3.3.

Het EESC stelt vast dat, ondanks het hoge risicoprofiel van de aanvragers, in het algemeen geen systematische verscherpte due-diligencecontroles worden uitgevoerd. Bovendien worden personen ten laste of derden die middelen verstrekken om de aanvrager te ondersteunen, niet stelselmatig onderworpen aan strikte due-diligencecontroles en -verificaties.

3.3.4.

Het EESC begrijpt dat het snel toegang verschaffen tot burgerschap of verblijf, soms al binnen enkele maanden, een van de belangrijkste verkoopargumenten van deze regelingen is. Hiermee wordt gewoonlijk expliciet geadverteerd. Het profiel en de herkomst van de aanvragers maken het echter vaak moeilijk om passende due-diligence- en veiligheidscontroles uit te voeren en binnen de gestelde termijn betrouwbare bedrijfsinlichtingenrapporten op te stellen.

3.3.5.

Het ontbreken van minimumnormen maakt dat niet alle lidstaten even selectief zijn, wat twijfels doet rijzen over de strengheid van de controles en verificaties waaraan ze worden onderworpen.

3.3.6.

Sommige lidstaten die verblijfsregelingen voor investeerders toepassen, lijken niet over een procedure te beschikken om proactief de veiligheidsproblemen aan te pakken die soms pas na de toekenning van een verblijfstitel aan het licht komen.

3.3.7.

Het EESC beklemtoont voorts dat er een aanzienlijk risico bestaat dat de EU-regels ter bestrijding van het witwassen van geld worden omzeild, aangezien de tussenpersonen en instanties via welke de door de aanvragers betaalde middelen worden gekanaliseerd, niet kunnen worden beschouwd als meldingsplichtige entiteiten in de zin van de vierde en vijfde antiwitwasrichtlijnen. Bovendien vereisen niet alle lidstaten dat de investering wordt gedaan via een nationale bank die onderworpen is aan de antiwitwasverplichtingen van de EU, en in gevallen waarin betalingen in contanten rechtstreeks aan overheidsinstanties worden gedaan, vallen ook deze overdrachten niet onder de antiwitwaswetgeving van de EU.

3.4.   Tekortkomingen op het gebied van governance en transparantie

3.4.1.

Het EESC vreest dat de ontoereikende verantwoordingsplicht en de beperkte transparantie van de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders ook corruptie in de hand kunnen werken. Het gebrek aan transparantie en integriteit stelt overheidsfunctionarissen en ook de staat zelf bloot aan corruptierisico’s. Structurele zwakke punten van de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders zijn mogelijk onder meer: de grote discretionaire bevoegdheid bij de besluitvorming, het gebrek aan behoorlijk onafhankelijk toezicht en het risico van belangenconflicten van particuliere agenten en tussenpersonen die betrokken zijn bij zowel de aanvraag- als de due-diligenceprocedure.

3.4.2.

Het EESC is met name ongerust dat dergelijke structurele zwakheden en de ondoorzichtigheid in een sector waarin veel geld circuleert en die te maken heeft met klanten met een hoog nettovermogen, overheden kunnen blootstellen aan ongepaste beïnvloeding, machtsmisbruik en omkoping. Kortom, deze regelingen houden niet alleen het risico in dat corrupte personen de lidstaten binnenkomen, maar ook dat de autoriteiten zelf corrupt worden.

3.4.3.

Het EESC begrijpt dat in sommige rechtsgebieden overheden zelf due-diligenceonderzoeken verrichten, terwijl er in andere rechtsgebieden gespecialiseerde agentschappen worden ingehuurd om de controles uit te voeren die vervolgens in de uiteindelijke beslissing zullen worden meegenomen. Verder wijst het erop dat regeringen in ieder geval in eerste instantie verantwoordelijk moeten blijven voor het aanvaarden of afwijzen van aanvragen, waarbij zij de resultaten van het due-diligenceonderzoek moeten gebruiken om hun besluit te onderbouwen. Ingeval deze belangrijke stap in de aanvraagprocedure wordt overgelaten aan gespecialiseerde agentschappen, waarschuwt het EESC voor mogelijke risico’s van belangenverstrengeling en omkoping, en is het van mening dat dergelijke agentschappen niet door de staat mogen worden gecontracteerd om due-diligenceonderzoeken van aanvragers te verrichten terwijl ze ook tegelijkertijd diensten en advies aan de aanvragers kunnen verlenen.

3.4.4.

Het EESC zou graag zien dat er meer officiële cijfers beschikbaar komen over de omvang van het fenomeen (omvang van de investeringen, aantal aanvragers, begunstigden, nationaliteiten, bedrag en impact van de investeringen enz.). Het betreurt dat ondanks de toenemende publieke belangstelling, zelfs basisinformatie over aanvragers van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders, en over hun investeringen nog steeds geheim wordt gehouden.

3.5.   De EU-dimensie

3.5.1.

In het verslag van de Commissie wordt de EU-dimensie van het probleem in het licht gesteld. Niet alleen wordt de EU gebruikt als een belangrijk verkoopargument om investeerders aan te trekken, maar een besluit van een lidstaat om een paspoort of een visum te verstrekken kan ook negatieve gevolgen hebben voor andere lidstaten en de EU als geheel, aangezien door een dergelijk besluit toegang wordt verleend tot het hele Schengengebied en de hele eengemaakte markt.

3.5.2.

Het EESC is het ermee eens dat de reputatie van het EU-burgerschap en het gemeenschappelijke geheel van rechten en waarden op het spel staan en herhaalt het standpunt van het Parlement en de woorden van een voormalige commissaris (7) dat “het EU-burgerschap niet te koop mag zijn”.

3.5.3.

Het verlenen van burgerschap en verblijfstitels — de voordelen, ethische implicaties en risico’s ervan — heeft derhalve gevolgen voor alle EU-burgers. Desondanks blijven de EU-burgers in het duister tasten over de toepassing van deze regelingen, over de vraag hoe hun nationale regeringen de onvermijdelijke risico’s van burgerschaps- en verblijfsregelingen aan vermogende particulieren al dan niet kunnen beperken en over de vraag waar de investeringen die in het kader van deze regelingen worden gedaan, uiteindelijk naartoe gaan.

3.5.4.

Het EESC erkent dat het gebrek aan geharmoniseerde normen en praktijken op EU-niveau een nivellering naar beneden in termen van due-diligencenormen en transparantie in de hand kan werken, samen met het “shoppen” in verschillende rechtsgebieden door risicovolle personen op zoek naar een paspoort. In het verslag van de Commissie wordt benadrukt dat dit risico nog toeneemt door het huidige gebrek aan overleg en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten over investeerders die het burgerschap aanvragen. In de praktijk betekent dit dat een aanvraag die in een lidstaat om veiligheids- en witwasredenen wordt afgewezen, in een andere lidstaat kans van slagen heeft. Het EESC acht het daarom nuttig dat de lidstaten in het kader van de aanvraag van het staatsburgerschap van de investeerder de verplichting invoeren om een geldig Schengenvisum voor te leggen.

3.5.5.

Het EESC is van mening dat, hoewel de toepassing van de burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders van land tot land verschilt, een aanpak per geval, gericht op specifieke problemen die in de afzonderlijke landen zijn vastgesteld, niet voldoende is en dat een gecoördineerde aanpak op EU-niveau nodig is om dit probleem op te lossen.

3.6.   Belastingontduiking en andere soorten risico’s

3.6.1.

Zoals het Europees Parlement (8) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (9) onlangs hebben aangegeven, zouden burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders kunnen worden misbruikt voor belastingontduiking, aangezien zij investeerders in staat stellen in hun eigen rechtsgebied fiscale ingezetenen te blijven en tegelijkertijd te profiteren van de fiscale voordelen van de genoemde burgerschaps- en verblijfsregelingen.

3.6.2.

De regelingen die toegang bieden tot bijzondere belastingregelingen zijn aangemerkt als bijzonder riskant en kunnen leiden tot belastingontduiking. Zij maken het met name voor particulieren mogelijk om de rapportering in het kader van de gezamenlijke rapportagestandaard te omzeilen. De OESO heeft twee EU-lidstaten opgenomen in haar lijst van rechtsgebieden die burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders aanbieden die een groot risico voor de integriteit van de rapportagestandaard kunnen vormen (10).

3.6.3.

De in par. 2.3 en 3.6.1 genoemde studie van het Europees Parlement wijst op andere soorten risico’s van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders, zoals macro-economische risico’s als gevolg van de volatiliteit van dit soort investeringsstromen, sociaal-economische risico’s als gevolg van de prijsinflatie op de vastgoedmarkt, of politieke risico’s, zoals het risico dat het vertrouwen in de EU-instellingen wordt ondermijnd en de reputatie van het EU-burgerschap wordt geschaad, waardoor de mobiliteit en het vrije verkeer van EU-burgers in de toekomst mogelijk in gevaar komen. Voorts wordt gewezen op de risico’s van toenemende discriminatie tussen categorieën migranten. Het is dan ook belangrijk dat de lidstaten duidelijk maken welke risico’s zij bereid zijn te nemen in het licht van de verwachte voordelen en gevolgen, en dat zij regelmatig effectbeoordelingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat de voordelen groter zijn dan de risico’s.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Rol van de particuliere sector

4.1.1.

Bij de beoordeling van de rol van particuliere ondernemingen in de governance van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders erkent het EESC dat er twee verschillende soorten ondernemingen bestaan. De eerste categorie bestaat uit ondernemingen die door de staat zijn gecontracteerd om het programma te beheren, aanvragen te verwerken en aanvragers te screenen, en de tweede categorie zijn ondernemingen die diensten verlenen aan investeerders en hen helpen bij het indienen van aanvragen voor het programma, ongeacht of zij al dan niet geaccrediteerd zijn.

4.1.2.

Hoewel het EESC erkent dat particuliere ondernemingen die door de staat zijn gecontracteerd, een nuttige rol kunnen spelen bij het verrichten van due-diligenceonderzoeken van aanvragers en de nodige achtergrondcontroles alsook bij het opstellen van bedrijfsinlichtingenrapporten, waarschuwt het ervoor om deze ondernemingen niet te belasten met risicobeoordeling of besluitvorming. Het EESC dringt erop aan dat deze verantwoordelijkheid bij de bevoegde overheden blijft liggen.

4.1.3.

Het EESC maakt zich grote zorgen over de promotie van EU-rechten en EU-burgerschap als een product dat te koop wordt aangeboden. Het is tevens bijzonder beducht voor belangenconflicten als ondernemingen die werden gecontracteerd om aanvragers te screenen, ook aanverwante commerciële activiteiten verrichten of aanvullende diensten aan potentiële investeerders verlenen.

4.1.4.

Wat particuliere agenten en ondernemingen betreft die diensten verlenen aan investeerders die een burgerschaps- of verblijfsregeling aanvragen, betreurt het EESC het feit dat, ondanks het risicoprofiel van hun welkome klanten, de ondernemingen en personen die in de sector van de burgerschaps- en verblijfsregelingen werkzaam zijn, niet stelselmatig onderworpen zijn aan wettelijke regelgeving, noch worden beschouwd als meldingsplichtige entiteiten in het kader van antiwitwasregels.

4.1.5.

Voorts begrijpt het EESC dat niet alle lidstaten die diensten verlenen aan aanvragers, een accreditatie en/of vergunning van tussenpersonen vergen, d.w.z. dat deze tussenpersonen niet noodzakelijk moeten slagen voor een bekwaamheids- en eerbaarheidstest (“fit and proper”-test) en niet moeten voldoen aan een aantal minimale accreditatievereisten, waaronder de bevestiging dat tussenpersonen gereglementeerde beroepsbeoefenaren zijn, de beschikbaarstelling van informatie over de uiteindelijk begunstigden en een belangenverklaring. Het EESC zou daarom graag zien dat er een verplichte gedragscode wordt ingevoerd, dat er toezicht wordt gehouden op gereguleerde beroepsbeoefenaren door een bevoegde nationale instantie en dat er informatie over gereguleerde beroepsbeoefenaren wordt verstrekt via een openbaar toegankelijk register van dienstverleners.

4.2.   De externe dimensie

4.2.1.

Het EESC maakt zich zorgen over de risico’s voor de EU van burgerschaps- en verblijfsregelingen voor investeerders die zijn opgezet door derde landen waarmee de EU visumvrije overeenkomsten heeft gesloten, zoals de toetredingslanden, de landen van het Oostelijk Partnerschap en de landen in het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Het onderschrijft de aanbeveling van de Commissie om de toekenning van de visumvrije status aan derde landen afhankelijk te stellen van de hoogst mogelijke normen voor de tenuitvoerlegging van de genoemde burgerschaps- en verblijfsregelingen en om de bestaande visumvrije regelingen in het licht van deze normen te herzien.

4.2.2.

In het kader van het streven naar een geleidelijke afschaffing van de bestaande regelingen in de EU beveelt het EESC aan de toetredingslanden bij hun toetreding niet toe te staan burgerschaps- of verblijfsregelingen voor investeerders toe te passen, zodat er geen nieuwe regelingen aan de bestaande worden toegevoegd.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  http://www.europarl.europa.eu/cmsdata/162244/P8_TA-PROV(2019)0240.pdf

(2)  Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43), https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018L0843&from=NL

(3)  Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2014 over het te koop aanbieden van het EU-burgerschap (PB C 482 van 23.12.2016, blz. 117), http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2014-0038+0+DOC+XML+V0//NL

(4)  http://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-8-2018-05-30-ITM-019_NL.html?redirect

(5)  http://www.europarl.europa.eu/cmsdata/162244/P8_TA-PROV(2019)0240.pdf

(6)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/com_2019_12_final_report.pdf

(7)  https://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-14-18_en.htm

(8)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2018/627128/EPRS_STU(2018)627128_EN.pdf

(9)  https://www.oecd.org/tax/automatic-exchange/crs-implementation-and-assistance/residence-citizenship-by-investment

(10)  http://www.oecd.org/tax/automatic-exchange/crs-implementation-and-assistance/residence-citizenship-by-investment


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/87


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Voortgang van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU “Een nieuwe EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector”

(COM(2018) 811 final)

(2020/C 47/13)

Rapporteur: Andreas THURNER

Corapporteur: Antonello PEZZINI

Raadpleging

Europese Commissie, 18.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van de voltallige vergadering

22.1.2019 (in afwachting van de raadpleging)

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

1.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

162/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

Het EESC

1.1.

pleit voor een geactualiseerde EU-bosstrategie na 2020, als onderdeel van de Europese Green Deal. De nieuwe strategie zou geloofwaardig kunnen vooruitkijken tot 2050, om de coherente uitvoering te garanderen van erkende politieke verplichtingen zoals het Strategisch plan voor bossen van de Verenigde Naties, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en de Klimaatovereenkomst van Parijs. Het belang van bossen, bosbouw en de houtsector voor het behalen van deze doelstellingen moet worden erkend in alle sectoren en moet leiden tot optimale sectordoorsnijdende samenwerking;

1.2.

benadrukt dat klimaatverandering overduidelijk een grote uitdaging is voor de planeet, met onmiddellijke, meestal negatieve gevolgen voor de houtsector zelf. Tegelijkertijd heeft de houtsector een groot potentieel om oplossingen te verstrekken voor het beperken van de klimaatverandering aan de hand van een duurzame en circulaire bio-economie, op voorwaarde dat doeltreffende aanpassingsstrategieën tijdig worden toegepast. Het volledige potentieel van koolstofvastlegging moet verder worden ontwikkeld door hout op een duurzame wijze aan te wenden, sterker in te zetten op de vervanging van op fossiele hulpbronnen gebaseerde grondstoffen en energie en door meer koolstof op te slaan in houtproducten met een lange levensduur. Bossen met diverse soorten hebben meer klimaatvoordelen dan monoculturen, die een negatief effect kunnen hebben op de duurzaamheid op lange termijn;

1.3.

dringt erop aan om verder te werken aan de ontwikkeling van geharmoniseerde bosinformatiesystemen teneinde te komen tot een grotere kennis van en meer gegevens over de beschikbaarheid en toestand van bosbestanden en om inzicht te verwerven in de mogelijkheden die zij de samenleving bieden door middel van verschillende diensten, onder meer in de vorm van hernieuwbare grondstoffen, energie en andere bosproducten;

1.4.

beklemtoont het belang van de multifunctionele rol van bossen en merkt op dat de klimaatverandering een bedreiging vormt voor ecosysteemdiensten. Als gevolg van de klimaatverandering zal de kans op natuurlijke verstoringen zoals bosbranden, overstromingen, droogte en schade veroorzaakt door ongedierte zoals schorskevers naar verwachting toenemen. Een stevige mix van financiële instrumenten is van cruciaal belang om blijvende investeringen te garanderen in moderne technologie en in klimaat- en milieumaatregelen ter versterking van de multifunctionele rol van bossen. Voor particuliere bosbouwbedrijven is het van cruciaal belang dat de eigendomsrechten worden gerespecteerd en dat de besluiten over bossen in samenwerking met de boseigenaren worden genomen;

1.5.

beveelt aan om de huidige stand van zaken van de beroepsbevolking in de Europese houtsector in kaart te brengen en een prognose te maken van de arbeidsbehoeften in die sector, met name wat arbeidskrachten in de bosbouw betreft. Een nauwkeurig beeld van de aantrekkelijkheid van de sector en het geschoolde personeel dat er werkzaam is, is noodzakelijk om de houtwaardeketen verder te ontwikkelen en de vitaliteit van de ecosystemen te garanderen. Fatsoenlijke banen en arbeidsomstandigheden zijn een eerste vereiste om mensen aan te trekken tot de bosbouwsector;

1.6.

pleit ervoor om, wanneer er sprake is van EU-beleid in verband met bossen, het Permanent Comité voor de bosbouw, de groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld m.b.t. bosbouw en kurk, en de EU-deskundigengroep voor de houtsector en sectorgerelateerde kwesties, in een vroeg stadium sterk daarbij te betrekken teneinde de beschikbare deskundigheid optimaal te benutten;

1.7.

benadrukt dat het van belang is om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie terug te dringen door actief en duurzaam bosbeheer bijv. aan de hand van een pan-Europese overeenkomst te versterken, gebruik te maken van lokaal geproduceerde biomassa in Europa en de overgang naar duurzamere consumptiepatronen te ondersteunen.

2.   Algemene opmerkingen

Het EESC

2.1.

is ingenomen met het voortgangsverslag van de Europese Commissie betreffende de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU en stelt vast dat de meeste acties in het meerjarig uitvoeringsplan voor de bosstrategie zijn uitgevoerd zoals gepland.

2.2.

De conclusies van de Raad over de voortgang van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU en de aanbevelingen betreffende een nieuw strategisch kader voor bossen slaan de spijker op de kop.

2.3.

De subsidiariteit van de lidstaten is van belang in het bosbeleid. Daarnaast vervult de bosstrategie van de EU een cruciale rol als instrument voor beleidscoördinatie en -samenhang bij de verschillende bosbeleidsmaatregelen ter versterking van de holistische visie van duurzaam bosbeheer (SFM) en de waardeketen van de houtsector.

2.4.

De houtsector is belangrijk voor de transitie van een op fossiele hulpbronnen gebaseerde economie naar een op biologische bronnen gebaseerde economie. Wanneer de houtsector een sterke rol speelt in de circulaire bio-economie, zal dit de Europese economie grote kansen geven om wereldwijd het technologisch leiderschap in deze sector te verwerven.

2.5.

De klimaatverandering vormt voor de mensheid en voor onze planeet een grote uitdaging, die nu al ernstige gevolgen heeft voor de bossen en de houtsector (bijv. gevolgen voor de hoeveelheid en kwaliteit van de houtvoorraden en enorme hoeveelheden beschadigd bos). Bijgevolg zijn klimaatmitigatiemaatregelen en het beheer van bossen en hun aanpassing aan veranderende klimaatomstandigheden van cruciaal belang. Gezonde en veerkrachtige bossen spelen in dit verband een beslissende rol. Actief en duurzaam beheer, met inbegrip van het behoud van de biodiversiteit van bossen, zijn van essentieel belang voor het waarborgen van hun veerkracht en vitaliteit voor de lange termijn. De verdere ontwikkeling van houtexploitatie (bijvoorbeeld aan de hand van digitalisering en nieuwe technieken) en het gebruik van hout en houtproducten zijn belangrijke elementen om de klimaatdoelstellingen te halen. Het volledige potentieel van koolstofvastlegging moet verder worden ontwikkeld door sterker in te zetten op de vervanging van op fossiele hulpbronnen gebaseerde grondstoffen en energie en door meer koolstof op te slaan in houtproducten met een lange levensduur.

2.6.

Het belang van onderzoek en innovatie bij het zoeken naar oplossingen met het oog op duurzamere waardeketens die gebaseerd zijn op houtige biomassa, kan niet genoeg worden benadrukt. Dit zal sterke stimulansen geven aan de vermindering van broeikasgasemissies dankzij verwerkingstechnologieën en de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve, op houtige biomassa gebaseerde oplossingen voor de markten. Verdere ontwikkeling en invoering van digitale en technologische oplossingen zal precisie-bosbouwtechnologieën faciliteren en verbeteringen mogelijk maken ter ondersteuning van duurzaam bosbeheer.

2.7.

De multifunctionele rol van bossen en de levering van diverse ecosysteemdiensten zijn van groot belang en met de klimaatverandering bestaat het risico dat bossen die rol niet langer zullen kunnen vervullen. Daarom zijn er toereikende middelen nodig om ervoor te zorgen dat de verschillende ecosysteemdiensten worden gehandhaafd, onder meer de beschermende functie van bossen en een duurzame houtvoorraad voor de samenleving, terwijl de biodiversiteit wordt beschermd en de aanpassing aan de klimaatverandering wordt gewaarborgd. Een stevige mix van financiële instrumenten (bijvoorbeeld EIB, EFSI, GLB, ESF, nationale fondsen, particuliere fondsen) zal de voortzetting garanderen van investeringen in moderne technologie en in klimaat- en milieumaatregelen ter versterking van de multifunctionele rol van bossen. In het toekomstige MFK moet worden overwogen een specifiek fonds op te richten voor maatregelen om de aanzienlijke verliezen in de bosbouw als gevolg van de klimaatverandering te beperken.

2.8.

De rol van actief beheerde bossen en de houtsector bij het scheppen van bijkomende groene banen en groei in plattelands- en stedelijke gebieden, onder meer in verband met ecotoerisme, recreatie en gezondheidsdiensten, mag niet worden onderschat.

2.9.

Nieuwe en moderne technieken in de houtsector vereisen geschoold personeel en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Het gebrek aan geschoolde jonge werknemers blijkt momenteel een probleem te zijn dat zich in heel Europa stelt. Daarom moeten passende maatregelen worden genomen om deze uitdagingen aan te pakken en de houtsector aantrekkelijk te maken voor jongeren. In dit verband zou het in kaart brengen van de beroepsbevolking een nuttige stap zijn.

2.10.

Het is nodig om vroegtijdige planning, samenwerking en investeringen te bevorderen voor de preventie en aanpak van natuurlijke verstoringen zoals bosbranden, overstromingen, droogte, en door plaagorganismen (bijv. schorskevers) en ziekten veroorzaakte schade.

2.11.

Bossen spelen daarnaast een belangrijke rol bij de bescherming tegen erosie, lawines, vallende stenen en overstromingen, vooral in berggebieden.

2.12.

Bossen, met inbegrip van beheerde bossen, zijn van nature ecosystemen met een grote biodiversiteit. Industriële monocultuuraanplantingen, met name van niet-inheemse soorten, vertonen echter vaak een gebrek aan biodiversiteit, brengen een verhoogd risico op rampen met zich mee en fungeren in sommige gevallen niet als netto-opslag van koolstof. Duurzame bosbouw moet ook inspelen op de behoefte aan bosbedekking met gemengde soorten, die beheerd wordt volgens een bosbouwmodel op basis van continue bedekking. Bossen met diverse soorten hebben meer klimaatvoordelen dan monoculturen, die een negatief effect kunnen hebben op de duurzaamheid op lange termijn.

2.13.

Het is raadzaam om de deskundigheid van het Permanent Comité voor de bosbouw, de groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld m.b.t. bosbouw en kurk, en de EU-deskundigengroep voor de houtsector en sectorgerelateerde kwesties, vooraf beter te integreren in EU-bosbeleidsmaatregelen. Dit zal de kennisbasis m.b.t. de houtwaardeketen versterken in de besluitvorming, in campagnes voor bewustmaking en voorlichting van de burgers, en in de bekrachtiging en uitvoering van politieke beslissingen.

2.14.

Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij de versterking van het duurzame gebruik van bossen en de vitaliteit van de houtsector, en ze hebben de mogelijkheid om met een en ander rekening te houden bij het plaatsen van overheidsopdrachten.

2.15.

Passende communicatie- en informatiemaatregelen over SFM zijn belangrijk om een maatschappelijk draagvlak tot stand te brengen. In dit verband hebben bossen in steden en voorsteden een groot potentieel, aangezien daar een sterke verwevenheid bestaat tussen de samenleving (lokale recreatie) en de houtsector.

2.16.

Het is van belang het proces dat moet leiden tot een juridisch bindende overeenkomst over bossen kracht bij te zetten, teneinde het beleidskader voor bossen in de pan-Europese regio te versterken.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.   Bossen vervullen een beslissende rol bij de aanpak van de klimaatverandering

3.1.1.

De transitie naar een klimaatneutrale economie is een enorme uitdaging, maar ook een enorme kans en vereist een forse beperking van de fossiele uitstoot evenals een aanzienlijke toename van CO2-vastlegging. De vervanging van fossiele grondstoffen en brandstoffen heeft een enorm potentieel om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

3.1.2.

Een doeltreffende absorptie van CO2 vereist zowel een voortdurende en toenemende groei van biomassa als degelijke oogstmethoden en een goede timing van de oogst. Voor de langdurige opslag van biogene koolstof is een uitgebreider, beter en langer gebruik van houtproducten nodig. Een actief en duurzaam bosbeheer en het hulpbronnenefficiënte gebruik van hout zijn fundamentele factoren voor het halen van de klimaatdoelstellingen (zoals reeds geschetst in een eerder advies (1) over de gevolgen van het klimaat- en energiebeleid en een eerder advies (2) over de verdeling van de inspanningen en de LULUCF-sector). Inspanningen om het gebruik van houtproducten te verbeteren, kunnen worden gefaciliteerd door de erkenning van een bredere reeks “geoogste houtproducten” zoals bedoeld in de LULUCF-verordening (3) en, in elk geval, door geoogste houtproducten die langere halfwaardetijden halen door het gebruik van milieuvriendelijke technologieën voor houtbewaring.

3.1.3.

In één m3 hout is circa 1 ton CO2 opgeslagen (4). Groeiende biomassa heeft het bewezen vermogen om CO2 te absorberen. Daarom zijn actief bosbeheer met SFM-praktijken (5) en de voortdurende verjonging van bosbestanden van cruciaal belang om te komen tot een maximale duurzame toename van beschikbare biomassa.

3.2.   Multifunctionele bossen en ecosysteemdiensten vereisen een passende vergoeding

3.2.1.

Naast houtproducten en andere producten dan hout (bijvoorbeeld kurk, paddenstoelen, bessen) verstrekken bossen uiteenlopende ecosysteemdiensten waarvan plattelands- en (voor)stedelijke gemeenschappen afhankelijk zijn (bijv. water, lucht, recreatieruimte, gezondheidsdiensten). Wijzigingen in de omstandigheden die te wijten zijn aan de klimaatverandering verhogen de druk op bossen en het risico op natuurrampen. Bijgevolg moeten de veerkracht en de multifunctionele rol van bossen worden versterkt door passende klimaatbeschermingsmaatregelen en inspanningen voor mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering.

3.2.2.

Ondanks de moeilijke marktsituatie, veroorzaakt door rampen die door de klimaatverandering worden verergerd (bijvoorbeeld schorskevers, omgewaaide bomen en afgewaaide takken, bosbranden, overstromingen en droogte), is het uiterst belangrijk dat de continuïteit van de ecosysteemdiensten wordt gewaarborgd, teneinde deze multifunctionele rol van de bossen te handhaven. Daarom is het zaak dat een adequate marktinrichting de voorraad hout en houtige biomassa voor de houtsector ondersteunt.

3.2.3.

Het kan ook de moeite waard zijn te kijken naar commercialisering van koolstofcompensaties via vrijwillige koolstofmarkten (6). Het LIFE-proefproject CARBOMARK (7) houdt zich bijvoorbeeld bezig met de ontwikkeling van vrijwillige, lokale koolstofmarkten voor de beperking van de klimaatverandering. Het is de bedoeling een lokale markt voor de vrijwillige verhandeling van koolstofcredits te bevorderen als middel om het EU-beleid ter bestrijding van de klimaatverandering te versterken door:

het effect van broeikasgassen te beperken door koolstofafvang te bevorderen;

inkomsten te genereren voor probleemgebieden door een schatting te maken van de waarde van de koolstofafvangdienst die door het bosecosysteem wordt verstrekt;

lokale besturen ertoe aan te moedigen compensatiestrategieën vast te stellen;

de verantwoordingsplicht van kleine en middelgrote ondernemingen te vergroten en hen dus aan te moedigen hun eigen effecten op het milieu te beperken.

Het is echter belangrijk ervoor te zorgen dat het compensatiemechanisme hoe dan ook niet onevenredig is en geen belemmering vormt voor de duurzame exploitatie van hout en het duurzame beheer van deze hulpbron.

3.3.   Een duurzame en circulaire bio-economie biedt economische kansen voor de houtsector met een groot potentieel om de klimaatverandering te beperken (zoals reeds geschetst in een eerder advies (8))

3.3.1.

Een duurzame bio-economie draagt op diverse manieren bij tot het beperken van klimaatverandering: door CO2 uit de atmosfeer vast te leggen in biomassa door middel van fotosynthese, door koolstof op te slaan in biogebaseerde producten en door op fossiele hulpbronnen gebaseerde grondstoffen, materiaal, producten en brandstoffen te vervangen door uit biologische bronnen geproduceerde producten.

3.3.2.

Houtproducten kunnen koolstof voor lange tijd opslaan en zodoende uit de atmosfeer houden. Houtproducten met een lange levensduur, zoals hout voor gebouwen en hoogwaardige meubelen, zijn enkele van de doeltreffendste instrumenten voor de opslag van koolstof. Zolang biogebaseerde producten met een kortere levensduur worden hergebruikt en gerecycled, zullen ook deze hun koolstofinhoud niet vrijgeven. Al deze producten, met inbegrip van geavanceerde biobrandstoffen, textiel en groene chemicaliën, hebben een groot potentieel als vervangers van fossiele grondstoffen en producten die de belangrijkste oorzaken zijn van de klimaatverandering. Bovendien kunnen biogebaseerde producten aan het eind van hun levenscyclus worden gebruikt voor nieuwe biogebaseerde producten of als bio-energie, en aldus fossiele energiebronnen vervangen. Daarnaast kan er uiteraard ook worden gepleit voor zijstromen langs de waardeketen.

3.3.3.

De bevordering van de totstandkoming van goed functionerende, biogebaseerde houtwaardeketens aan de hand van sectordoorsnijdende samenwerking kan een essentiële rol spelen in de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsecosystemen en kansen voor de sector. In dit verband is het belangrijk voorrang te geven aan onderzoek, innovatie en het opschalen van innovaties, evenals aan onderwijs, opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden, teneinde deze houtwaardeketens en de circulaire bio-economie in het algemeen te ondersteunen.

3.4.   De EU-bosstrategie moet er duidelijk naar blijven streven duurzaam bosbeheer kracht bij te zetten en de ontbossing in de wereld een halt toe te roepen

3.4.1.

SFM is een nationale bevoegdheid van de lidstaten van de EU, en de gemeenschappelijk overeengekomen definitie van SFM is ingebed in nationale en subnationale wetten die in de gehele EU worden uitgevoerd. Duurzame bosbouwpraktijken zijn gebaseerd op systemen voor bosbeheer op nationaal niveau. Vrijwillige marktgerichte instrumenten, zoals certificering, kunnen een manier zijn om de duurzaamheid aan te tonen.

3.4.2.

Om de SDG’s te verwezenlijken is het van belang om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie terug te dringen door actief en duurzaam bosbeheer kracht bij te zetten aan de hand van een pan-Europese overeenkomst en voldoende robuuste duurzaamheidsvoorschriften in handelsovereenkomsten, door gebruik te maken van lokaal geproduceerde biomassa in Europa en door de overgang naar duurzamere consumptiepatronen te ondersteunen. Voorts zijn er gemeenschappelijke inspanningen geboden om bebossingsactiviteiten wereldwijd te ondersteunen.

3.4.3.

In dit verband is het EESC ingenomen met de mededeling van de Commissie met als titel “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (9).

4.   Achtergrond

4.1.

Op 7 december 2018 heeft de Europese Commissie haar tussentijds verslag (10) over de “Vooruitgang van de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU” (“het verslag”) gepubliceerd. Het verslag verstrekt informatie over de voortgang van elk van de acht prioritaire gebieden die in de bosstrategie van de EU werden aangeduid (11):

1)

Steun voor onze rurale en stedelijke gemeenschappen

2)

Bevordering van de concurrentiekracht en de duurzaamheid van de houtsector, de bio-energiesector en de globale groene economie in de EU

3)

Bossen in een veranderend klimaat

4)

Bescherming van de bossen en versterking van de ecosysteemdiensten

5)

Wat voor soort bossen hebben wij, en aan welke veranderingen zijn ze onderhevig?

6)

Nieuwe en innovatieve bosbouwmodellen en producten met een meerwaarde

7)

Samenwerken voor een samenhangend beheer en een beter begrip van onze bossen

8)

Bossen in een mondiaal perspectief.

4.2.

In het meerjarig uitvoeringsplan voor de bosstrategie (12) zijn de prioriteiten voor de EC tot 2017 opgenomen. Het verslag beoogt ook de prioriteiten voor de resterende periode 2018-2020 te helpen vaststellen.

4.3.

In het verslag wordt geconcludeerd dat de uitvoering van de bosstrategie van de EU grotendeels op schema ligt. Openstaande onderdelen zijn momenteel in uitvoering of zullen in 2020 uitgevoerd zijn. Het verslag kijkt echter niet verder dan 2020.

4.4.

Op 15 april 2019 nam de Raad zijn Conclusies (13) aan over de vorderingen bij de uitvoering van de EU-bosstrategie en vroeg hij de Commissie te beginnen nadenken over opties voor een nieuwe bosstrategie van de EU na 2020. Logischerwijze moet een dergelijk strategisch kader dienen voor bossen en de houtsector in zijn geheel.

4.5.

Het Europees Comité van de Regio’s keurde tijdens zijn zitting van april 2019 een advies (14) goed over de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over de gevolgen van klimaat- en energiebeleid op de land- en bosbouwsector (PB C 291 van 4.9.2015, blz. 1).

(2)  Advies van het EESC over de verdeling van de inspanningen 2030 en landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) (PB C 75 van 10.3.2017, blz. 103).

(3)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(4)  Bron: BFW-Praxisinformation nr. 28 (2012, blz. 4).

(5)  Resolutie H1 General Guidelines for the Sustainable Management of Forests in Europe.

(6)  Voluntary Carbon Market Insights: 2018 Outlook and First-Quarter Trends.

(7)  CARBOMARK — Improvement of policies toward local voluntary carbon markets for climate change mitigation.

(8)  Advies van het EESC over bio-economie — De bijdrage aan het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelen van de EU en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 45).

(9)  COM(2019) 352 final.

(10)  EU forest strategy on track to achieve its 2020 aims.

(11)  COM(2013) 659 final.

(12)  SWD(2015) 164 final.

(13)  Council Conclusions on the progress on the implementation of the EU Forest Strategy and on a new strategic framework for forests (Conclusies van de Raad over de voortgang van de uitvoering van de EU-bosstrategie en over een nieuw strategisch kader voor bossen).

(14)  Advies van het CvdR over de tenuitvoerlegging van de bosstrategie van de EU (PB C 275 van 14.8.2019, blz. 5).


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/92


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie

(COM(2019) 190 final)

(2020/C 47/14)

Rapporteur: Peter SCHMIDT

Raadpleging

Commissie, 11.4.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

19.3.2019

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

1.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

31.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

164/2/0

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met dit verslag van de Commissie over de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie, en met name met de erkenning dat betrokkenheid van de stakeholders een cruciale rol speelt bij de transitie naar een kringloopeconomie. Ook staat het achter de plannen om een Europees groen pact te lanceren en een nieuw actieplan voor de circulaire economie voor te stellen dat specifiek gericht is op onder meer de textiel- en de bouwsector, zoals uiteengezet in de politieke richtsnoeren van verkozen Commissievoorzitter Von der Leyen (1).

1.2.

Het Europees Stakeholdersplatform voor de circulaire economie (ECESP) is een gevestigd platform voor het samenbrengen van de gemeenschap die zich in Europa met de circulaire economie bezighoudt. In 2017 werd het op gezamenlijk initiatief van het Comité en de Europese Commissie opgericht naar aanleiding van aanbevelingen in het EESC-advies over het pakket circulaire economie (2). Het partnerschap tussen de instellingen was een sleutelfactor voor het succes van het platform en dient dus te worden voortgezet en uitgebreid met het oog op een nieuw actieplan voor de circulaire economie, om ervoor te zorgen dat de maatschappelijke organisaties in het middelpunt van de economische transitie staan.

1.3.

Het EESC is er vast van overtuigd dat het platform van cruciaal belang is voor de betrokkenheid van de belanghebbenden — een rol die het ook in de toekomst moet spelen en die nog moet worden versterkt. Het platform moet met name verder worden ontwikkeld om een brede aanpak van de circulaire economie mogelijk te maken, rekening houdend met de verbanden met andere beleidsterreinen (bv. energie, klimaatverandering, sociaal beleid, betrokkenheid van burgers, welzijn, sociale integratie/inclusie, rechten en verantwoordelijkheden van burgers en consumenten enz.) en op alle bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal); ook zou het platform de belemmeringen voor de overgang naar een circulaire economie in kaart moeten brengen, met name in belangrijke sectoren zoals textiel, voeding, bouw, elektronica en (micro)plastics. Er moet bewijsmateriaal worden verzameld over de voordelen op het vlak van werkgelegenheid, toegang tot diensten, kostenbesparingen en deeleconomiemodellen.

1.4.

Om het toenemende belang en de multidimensionele aard van de circulaire economie weer te geven, moeten de leden van de coördinatiegroep die het platform ondersteunen, tijdens het volgende mandaat andere belangrijke stakeholders (bv. uit de jeugdsector en de financiële sector) bij een en ander betrekken, helpen toekomstscenario’s uit te stippelen om de sectorale dwarsverbanden te versterken, regelmatiger bijeenkomen en ambassadeurs van het platform worden, ook op fora buiten de gemeenschap van de circulaire economie. Voorts zou de coördinatiegroep in de toekomst het testen van oplossingen voor de kringloopeconomie in de praktijk kunnen ondersteunen door middel van proefprojecten en levende laboratoria, waarop beleidsmakers zich kunnen baseren. De coördinatiegroep is en blijft essentieel voor het succes van het platform en moet dan ook worden geraadpleegd over de richting die nieuwe actieplannen voor de circulaire economie moeten uitgaan.

1.5.

Om inclusief te zijn moet de overgang naar een circulaire economie op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden aangestuurd. Activiteiten moeten worden toegesneden op lokale problemen en er moet munt worden geslagen uit de sterke punten van het lokale niveau.

1.6.

Een decentrale aanpak kan bijzonder nuttig zijn om na te gaan hoe de kringloopeconomie het leven van de burgers ten goede kan komen. Het EESC pleit voor de oprichting van een burgerpanel circulaire economie om na te gaan hoe mensen omgaan met circulaire oplossingen en waarom zij daar wel of niet voor kiezen. Dit panel zou moeten voortbouwen op het bestaande consumentenpanel circulaire economie, een initiatief van leden van de coördinatiegroep van het ECESP, dat tot doel heeft meer inzicht te krijgen in de betrokkenheid van consumenten en burgers en de verandering in de richting van echt zinvol circulair gedrag in een stroomversnelling te brengen.

1.7.

Financiering speelt nu al een belangrijke rol bij het bewerkstelligen van de transitie. Om de circulaire economie verder te decentraliseren en oplossingen op lokaal niveau mogelijk te maken, moeten lokale financiële instellingen in staat worden gesteld om de circulaire economie meer te ondersteunen, bijvoorbeeld via de uitbreiding van het EIB-programma circulaire steden naar “circulaire dorpen”. Een ander voorstel om de economie in de richting van de beginselen van de kringloopeconomie te sturen, houdt in dat de belasting over de toegevoegde waarde (btw) wordt ingezet als economisch instrument om de levensduur van een product te helpen verlengen door hergebruik en reparatie.

1.8.

Detailhandelaren spelen een belangrijke rol bij het circulair maken van producten; een taskforce voor circulaire detailhandel kan dan ook bijdragen tot verdere integratie van de beginselen van de circulaire economie in de waardeketen, en circulair consumptiegedrag mogelijk maken. De Commissie zou via het reeds bestaande forum voor de detailhandel kunnen ijveren voor de oprichting van een dergelijk taskforce. Maatschappelijke organisaties en organisaties van deskundigen op het gebied van duurzaam gedrag/duurzame levensstijl moeten bij dit proces worden betrokken om ervoor te zorgen dat de burgers vertegenwoordigd zijn en dat de problematiek van circulaire productie en consumptie op een geïntegreerde manier wordt aangepakt.

1.9.

Overheidsopdrachten kunnen een drijvende kracht zijn achter de transitie. Om het gebruik van circulaire producten, werken en diensten te bevorderen en het potentieel van circulaire overheidsopdrachten voor het stimuleren van kringloopgebruik te benutten, is het belangrijk deze te institutionaliseren, de capaciteit en kennis van de relevante stakeholders op te bouwen, juridische duidelijkheid te verschaffen en de uitvoering ervan te ondersteunen. Opleiding inzake circulaire overheidsopdrachten zou zeer nuttig zijn. Ook een reeks workshops in Europa over marktbetrokkenheid, gericht op kringloopgebruik, zou effectief zijn. Om negatieve milieueffecten en afval gedurende de hele levenscyclus tot een minimum te beperken en in het beste geval te voorkomen, zouden minimale milieucriteria voor openbare aanbestedingen, waarin al in de EU-richtlijnen is voorzien, in alle lidstaten verplicht moeten worden gesteld.

1.10.

Ook begrip en betrokkenheid van de consument zijn van cruciaal belang voor het welslagen van de overgang naar een circulaire economie. De invoering van een keurmerk voor de circulaire economie zou de overgang kunnen versnellen en consumenten helpen bij het maken van duurzame keuzes; wel zou een en ander gepaard moeten gaan met een Europese voorlichtingscampagne. Om meer begrip te kweken en mensen te helpen bij de overgang van de EU naar een circulaire economie is ook capaciteitsopbouw van kapitaal belang.

2.   Actieplan voor de circulaire economie

2.1.

In de Europa 2020-strategie wordt benadrukt dat slimme, duurzame en inclusieve groei een manier is om het concurrentievermogen en de productiviteit van de EU te vergroten en een duurzame sociale markteconomie te ondersteunen. De circulaire economie is een belangrijke opstap naar de uitvoering van deze strategie en het waarborgen van het welzijn van de mensheid en de planeet. In 2015 publiceerde de Europese Commissie een actieplan voor de circulaire economie om de transitie van een lineair economisch model naar een circulair model in Europa te ondersteunen en te bevorderen.

2.2.

Het actieplan voor de circulaire economie (3) bevatte een ambitieus programma van 54 acties gespreid over meerdere waardeketens, onder meer op het gebied van productie, consumptie, afvalbeheer en secundaire grondstoffen. In dit actieplan verwijst de Europese Commissie meermaals naar de betrokkenheid van en samenwerking met stakeholders om de transitie naar een circulair economisch model mogelijk te maken.

2.3.

In 2016 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité een advies uitgebracht over het pakket circulaire economie (4), en voorgesteld om een platform op te richten waar de stakeholders goede praktijken, kennis en ervaringen kunnen uitwisselen. Het Comité en de Europese Commissie hebben samen het Europees stakeholdersplatform (5) voor de circulaire economie opgericht — een virtuele ruimte die stakeholders online en persoonlijk bijeenbrengt via een jaarlijkse conferentie. Dit platform wordt ondersteund door een coördinatiegroep — een groep van 24 personen die maatschappelijke organisaties uit heel Europa vertegenwoordigen en als ambassadeurs voor het platform optreden.

2.4.

In 2019 heeft de Europese Commissie een verslag (6) goedgekeurd over de uitvoering van het actieplan, waarin de belangrijkste resultaten van het plan en de toekomstige uitdagingen worden gepresenteerd. In dit verslag komen thema’s aan bod als de totstandbrenging van een circulaire economie en het versnellen van de transitie. In het kader van die transitie verwijst de Commissie specifiek naar de noodzaak van een sterke betrokkenheid van de stakeholders. De begeleidende documenten (SWD (2019) 90/91/92) zijn alleen in het Engels beschikbaar, wat het begrip en de deelname op het niveau van de lidstaten belemmert.

2.5.

Het EESC is ingenomen met dit geactualiseerde verslag, en met name met de erkenning van de cruciale rol die de betrokkenheid van de stakeholders bij de transitie naar een kringloopeconomie zal spelen.

2.6.

Ook in de nationale energie- en klimaatplannen moet rekening worden gehouden met de circulaire economie en moet meer aandacht uitgaan naar de sociale dimensie.

2.7.

Er moet een volledige analyse worden gemaakt van alle materiaalstromen, zowel binnen als buiten de EU, als onderdeel van een bredere analyse van de impact van de circulaire economie op de handel.

3.   Belanghebbenden aanzetten tot een toekomstig actieplan voor de circulaire economie

3.1.

Het Europees platform voor de circulaire economie is al uitgegroeid tot een succesvol en zichtbaar EU-forum voor het faciliteren van sectoroverschrijdende dialogen met meerdere stakeholders en het uitwisselen van goede praktijken, strategieën en kennis over een breed scala aan onderwerpen m.b.t. de circulaire economie.

3.2.

Zaak is nu ervoor te zorgen dat ook het regionale, nationale en lokale niveau erin slagen de diverse stakeholders met succes bij een en ander te betrekken, om zo de positieve effecten in alle lidstaten te vergroten en de burgers meer inspraak te geven. Het is belangrijk om te zorgen voor decentrale activiteiten die zijn afgestemd op de lokale problematiek, en munt te slaan uit de sterke punten van het lokale niveau. De verscheidenheid aan culturen en contexten in Europa houdt in dat voor elk land weer andere aandachtsgebieden en industrieën relevant zijn. Dat wordt benadrukt in de in opdracht van het EESC uitgevoerde studie over strategieën en stappenplannen voor de circulaire economie in Europa, bedoeld om synergieën en mogelijkheden voor samenwerking en alliantievorming in kaart te brengen (7).

3.3.

Het gedrag en de motivatie van burgers om zich bezig te houden met circulaire oplossingen en de belemmeringen die zij daarbij ervaren, zijn evenzeer contextafhankelijk: vandaar het belang van allerhande decentrale experimenten, die het mogelijk maken meer inzicht te krijgen in circulair gedrag dat er echt toe doet, en daartoe aan te zetten. De inspanningen moeten lokaal relevant en actiegericht zijn en toegespitst worden op specifieke uitvoeringsactiviteiten in de verschillende landen, waarbij aan de behoeften van de lokale bevolking wordt voldaan en haar welzijn wordt bevorderd. Deze en andere strategieën inzake het gedrag van burgers worden momenteel onder de loep genomen in het consumentenpanel circulaire economie, en zouden nog moeten worden uitgebreid.

3.4.

Een gedecentraliseerde aanpak die sociale indicatoren voor het meten van het succes van activiteiten van de kringloopeconomie op lokaal niveau omvat kan bijzonder nuttig zijn om te onderzoeken hoe de kringloopeconomie het leven van de burgers ten goede kan komen. Aspecten als het niveau van sociale interactie en integratie dankzij het delen van initiatieven of de voldoening van het aanleren van nieuwe vaardigheden voor het repareren van producten of het produceren van eigen voedsel of kleding zijn enkele voorbeelden van dit verband.

3.5.

Dit zou de vorm kunnen aannemen van nationale, regionale of stedelijke evenementen (8) voor stakeholders, waarbij de nadruk op problemen van lokaal belang wordt gelegd en de betrokkenheid van stakeholders op lokaal niveau wordt versterkt. De belangrijkste actoren zijn lokale kleine en middelgrote ondernemingen, overheden, maatschappelijke organisaties en met name consumenten, die de handen ineenslaan om:

specifieke uitdagingen met lokale waarde aan te pakken;

te bepalen hoe de circulaire economie kan bijdragen tot persoonlijk welzijn;

in kaart te brengen hoe de circulaire economie geluk kan verschaffen en de levenskwaliteit kan vergroten;

keuzes te bieden die burgers in staat stellen tot een duurzame en circulaire levensstijl;

contact te leggen met lokale agentschappen en infrastructuur (of bij gebrek daaraan investeren in nieuwe);

te voorzien in bemiddeling om lokale problemen op te lossen;

de vakbonden te betrekken bij de vaardigheidsontwikkeling van lokale werknemers;

leerhubs op te starten die ook na de evenementen blijven bestaan;

standaardisatieprocessen zoals het Italiaanse “Prassi di Riferimento” (9) voor de circulaire economie te bespreken.

3.6.

Dergelijke evenementen en platforms zullen met name van belang zijn in landen en regio’s waar weinig circulaire activiteiten plaatsvinden. Zij moeten de aanzet geven tot nieuwe circulaire acties en betrokkenheid om te zorgen voor een breder begrip en een bredere implementatie van de circulaire economie in de hele EU. Toekomstige actieplannen voor de circulaire economie moeten lokale stakeholders en lokale oplossingen ondersteunen om EU-strategieën uit te voeren en het welzijn in alle landen van Europa te verbeteren.

3.7.

Om lokale oplossingen voor de circulaire economie in de hand te werken en een bredere toepassing van dergelijke praktijken te stimuleren, is het belangrijk om in verschillende contexten reproduceerbare projecten op het gebied van de circulaire economie onder de aandacht te brengen en op te schalen — bijv. 100 circulaire wijken, 100 circulaire gemeenschappen, 100 circulaire dorpen, 10 circulaire campussen en 10 circulaire eilanden.

3.8.

Financiering speelt nu al een belangrijke rol bij het bewerkstelligen van de transitie. Om de circulaire economie verder te decentraliseren en oplossingen op lokaal niveau mogelijk te maken, moeten lokale financiële instellingen in staat worden gesteld om de beginselen van de circulaire economie verder over te nemen — van een beter begrip van deze beginselen tot een betere ondersteuning van de transitie met producten, diensten en verrichtingen. Zo zou de Europese Investeringsbank gebruik kunnen maken van bestaande instrumenten die gericht zijn op grote steden, zoals het programma circulaire steden, dat kan worden uitgebreid tot “circulaire dorpen”. Lokale banken zouden hierbij een actievere rol moeten spelen. Ook de verbanden tussen klimaatverandering en de financiering van de circulaire economie moeten verder worden onderzocht.

3.9.

De milieucrises zijn systematisch verweven met de crises van ongelijkheid, migratie en democratie. Deze crises vloeien voort — maar niet alleen — uit de enorme ongelijkheid die inherent is aan financieel kapitalisme en de voortdurende uitholling van de democratie, en zijn het resultaat van het feit dat onze maatschappij volledig gericht is op de markt. Het is onmogelijk deze crisis adequaat aan te pakken als zij los van elkaar worden gezien; een goed opgezette circulaire economie kan helpen het economische, ecologische en sociale systeem minder kwetsbaar te maken.

3.10.

Een systematische transitie moet ook een antwoord bieden op de sociale en milieu-uitdagingen die gepaard gaan met de crises die voortvloeien uit ongelijkheid of de uitholling van de democratie. Het is belangrijk om de dialoog met de maatschappelijke organisaties te bevorderen en zo de potentiële risico’s en dieperliggende problemen van een circulaire economie aan te pakken en de relevante maatschappelijke organisaties beter in staat te stellen te zorgen voor een eerlijkere/rechtvaardige transitie.

3.11.

De transitie naar de circulaire economie vereist dat de stakeholders nieuwe bekwaamheden/vaardigheden ontwikkelen voor een circulaire mentaliteit en circulaire praktijken, variërend van een grondigere kennis van de materiële samenstelling tot een beter begrip van bedrijfsmodellen en sociaal gedrag, met name in sleutelsectoren zoals textiel, bouw, levensmiddelen, elektronica en (micro)plastics. Het is belangrijk om de circulaire competenties van de belangrijkste stakeholders, zoals ondernemers, fabrikanten, detailhandelaars, openbare aanbesteders en burgers, te ontwikkelen en te verbeteren.

3.12.

Om de transitie ingang te doen vinden, moeten ondernemers, fabrikanten, vakbonden en consumenten ondersteuning krijgen bij de ontwikkeling van een slimme, ICT-gestuurde circulaire economie. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van kenniscentra voor slimme circulaire economie, die in de lokale hubs kunnen worden geïntegreerd om uitwisseling en matchmaking te bevorderen, of door de oprichting van een taskforce met grote stakeholders uit de ICT-sector.

3.13.

Er moet worden nagegaan of de btw kan worden ingezet om de levensduur van een product te verlengen door hergebruik en reparatie. Een aantal EU-lidstaten heeft reeds inspanningen geleverd om de btw op zowel tweedehandsgoederen als reparatiediensten te verlagen (10).

3.14.

Ook kan gebruik worden gemaakt van bestaande kaders die bij bedrijven al gekend zijn, bijvoorbeeld milieuauditinstrumenten zoals het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), internationale instrumenten zoals de door de ISO ontwikkelde normen (bijv. ISO 14001 of de komende ISO/TC 323 inzake de circulaire economie) of de minimale milieucriteria (vastgelegd in EU-richtlijnen, maar niet verplicht van toepassing in de lidstaten).

3.15.

Detailhandelaars spelen nu al een belangrijke rol bij de aanpassing van producten aan de circulaire economie, bijvoorbeeld door het gebruik van verpakkingsmateriaal te beperken. Detailhandelaars zouden ook een sterke invloed kunnen hebben op de levensstijl van de consument aangezien zij beslissen uit welk aanbod de consument kan kiezen, beïnvloeden wat de consument koopt en zelfs hoe de consument producten gebruikt en wegwerpt. Een circulaire taskforce voor de detailhandel, vergelijkbaar met het forum voor de detailhandel, kan bijdragen tot verdere integratie van de beginselen van de circulaire economie in de waardeketen, en ook circulair consumptiegedrag mogelijk maken; een dergelijke taskforce zou moeten worden uitgebreid tot organisaties die zich bezighouden met gedragsveranderingen, consumentenorganisaties en vakbonden.

3.16.

Overheidsopdrachten zijn een drijvende kracht achter de transitie; in het actieplan voor de circulaire economie zijn maatregelen vastgesteld om de integratie van de beginselen van de circulaire economie in overheidsopdrachten te vergemakkelijken. Er is baanbrekend werk verricht waaruit lering is getrokken. Er ontstaan discussies over de vraag wat circulaire overheidsopdrachten in de praktijk inhouden en welke doorslaggevende rol circulaire overheidsopdrachten kunnen spelen bij het stimuleren van de ontwikkeling van de circulaire economie — bijvoorbeeld als een trekkende kracht (d.w.z. uitbreiding van de markt voor bestaande circulaire oplossingen via de koopkracht) of zelfs als een potentiële drijvende kracht (d.w.z. een kracht die nieuwe oplossingen helpt ontstaan om tegemoet te komen aan de behoeften van de openbare aankopers). Om het gebruik van circulaire overheidsopdrachten te bevorderen en het potentieel ervan voor het stimuleren van innovatie te benutten, is het belangrijk om deze overheidsopdrachten te institutionaliseren, de capaciteit en kennis van de relevante stakeholders op te bouwen, juridische duidelijkheid te verschaffen en dialogen inzake circulaire overheidsopdrachten te bevorderen.

3.17.

Een circulaire levensstijl of circulaire gedragsverandering kan een aanvullende indicator zijn voor het meten van de systemische transitie naar een circulaire economie en kan de invloed laten zien van de infrastructuur, ondernemingen en beleidsmaatregelen van de circulaire economie op het niveau van de burger. Het is belangrijk dat wij als Europese burgers kunnen stilstaan bij wat en hoe we vandaag de dag gebruiken, repareren en weggooien in plaats van bij wat en hoe we vroeger gebruikten, huurden, repareerden en weggooiden. Op stadsniveau moeten instrumenten als “levende laboratoria” worden gecreëerd. Levende laboratoria zijn reële omgevingen, zoals huishoudens, organisaties en zelfs stadswijken, waarin circulaire oplossingen en maatregelen tot prototype kunnen worden gemaakt, in de praktijk kunnen worden getest en kunnen bijdragen tot de uitstippeling van strategieën voor de circulaire economie. Het EESC heeft in zijn advies “Duurzamere consumptie: de levensduur van industrieproducten en herstel van het consumentenvertrouwen via voorlichting” al gepleit voor een resolutere aanpak van voortijdige veroudering. Met name moet worden overwogen om de garantieperiode te verlengen tot ten minste vijf jaar. Het consumentenpanel circulaire economie buigt zich in samenwerking met het bedrijfsleven, ngo’s en consumentenorganisaties over oplossingen en modellen voor levenslange garantie.

3.18.

De circulaire economie is een belangrijk instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) en een koolstofarme economie. Om de transitie naar een kringloopeconomie sneller te doen verlopen, is het belangrijk om in te zetten op dialoog en uitwisseling over de wijze waarop stakeholders de circulaire economie kunnen gebruiken als instrument om de SDG’s of andere relevante doelstellingen te bereiken. Om ervoor te zorgen dat een circulaire en duurzame economie voor alle stakeholders werkt, moeten werknemers worden ondersteund via bestaande kaders, zoals beroepsopleiding, zodat bestaande en toekomstige werknemers de vaardigheden verwerven die nodig zijn om de transitie te schragen.

3.19.

Het is belangrijk om aan te tonen hoe op een circulaire economie gerichte innovatie het concurrentievermogen van een duurzamere en koolstofarme economie kan stimuleren. Universiteiten en onderzoekscentra moeten potentiële circulaire-innovatiehubs zijn voor het ontwikkelen, testen en verspreiden van innovaties, aangezien de onderzoekscapaciteit van universiteiten goed toereikt om circulaire uitdagingen aan te gaan. Probleemoplossend leren en opleiden is nuttig om toekomstige innovators, ondernemers en onderzoekers, die hun carrière aan universiteiten ontwikkelen, aan te moedigen. Universiteiten met een hoge bevolkingsdichtheid en de vraag naar hulpbronnen kunnen fungeren als levende laboratoria om de oplossingen te testen voordat ze worden gelanceerd. Proefprojecten zijn noodzakelijk om schaalbare circulaire campusbenaderingen en -oplossingen te ontwikkelen en te demonstreren, en een netwerk van circulaire campussen kan helpen om de kennisuitwisseling verder te bevorderen.

3.20.

De transitie naar een circulaire economie in Europa zal ongetwijfeld een invloed hebben op de stakeholders op internationaal niveau, bijvoorbeeld via handelsovereenkomsten. Door te innoveren met het oog op de overgang naar een circulaire economie kan Europa wereldwijde normen vaststellen voor een eerlijkere economie die voor al zijn burgers werkt, divers is en aan te passen valt aan zowel landelijke als stedelijke gebieden. Dit vereist een lokale, regionale en nationale aanpak om de stakeholders uit het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de uitwerking, ontwikkeling, uitvoering en monitoring van strategieën voor een circulaire economie (11) op maat van deze regio’s (d.w.z. armoedebestrijding, het scheppen van kwaliteitsbanen en een hogere levenskwaliteit, werken binnen ecologische grenzen). De Sloveense aanpak van de routekaart voor de circulaire economie kan in dit verband als een goede praktijk worden beschouwd. Het EESC moedigt de beleidsmakers die bij het opstellen van circulaire strategieën en routekaarten betrokken zijn om deze aanpak te volgen.

4.   De rol van het Europees Stakeholdersplatform voor de circulaire economie (ECESP)

4.1.

Het ECESP is een gevestigd platform voor het samenbrengen van de gemeenschap die zich in Europa met de circulaire economie bezighoudt. In 2017 werd het op gezamenlijk initiatief van het Comité en de Europese Commissie opgericht naar aanleiding van aanbevelingen in het EESC-advies Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie (12). Het platform dient om de raadpleging van het maatschappelijk middenveld, de samenwerking tussen nationale, regionale en sectorale netwerken en de uitwisseling van expertise, informatie en beste praktijken te vergemakkelijken. Het EESC fungeert als secretariaat van dit platform en slaat zo een brug tussen het maatschappelijk middenveld en de beleidsmakers.

4.2.

Het platform wordt ondersteund door een coördinatiegroep van 24 deskundigen uit heel Europa, geselecteerd uit maatschappelijke organisaties, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de vakbonden, denktanks, onderzoekscentra en overheidsinstanties die belang hebben bij de circulaire economie. Deze diverse groep van stakeholders vertegenwoordigt dit Europese platform bij hun acties en rol op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Deze acties worden met succes ondersteund door het EESC en de Europese Commissie via het virtuele platform (13).

4.3.

De coördinatiegroep bepaalt de activiteiten van het platform, waaronder het thema van de tweede dag van de jaarlijkse Europese conferentie over circulaire economie (met tot dusver drie edities), en de leden treden op als ambassadeurs van het platform. De groep komt eenmaal per jaar formeel bijeen en heeft een mandaat tot 2020. De groep is opgericht na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en de bevoegdheden werden door het EESC en de Europese Commissie vastgesteld. In de toekomst zouden de leden van de coördinatiegroep regelmatiger en/of met een specifieke agenda moeten bijeenkomen en zich ook buiten de gemeenschap van de circulaire economie moeten opwerpen als ambassadeurs.

4.4.

Het partnerschap tussen de instellingen was een sleutelfactor voor het succes van het platform en dient te worden voortgezet en uitgebreid met het oog op een nieuw actieplan voor de circulaire economie, om ervoor te zorgen dat de actoren van het maatschappelijk middenveld in het middelpunt van de economische transitie staan.

4.5.

De coördinatiegroep van het platform biedt een schat aan potentiële kennis en ervaring op het niveau van de lidstaten, en het is belangrijk dat de Europese instellingen, zoals de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank, daarvan het nut inzien. Deze kennis en ervaring moeten worden bevorderd door een actievere betrokkenheid van en overleg met de coördinatiegroep. De betrokkenheid van de coördinatiegroep is en blijft een wezenlijk deel van het succes van het platform en moet vervat zitten in elk nieuw actieplan voor de circulaire economie. Dat moet tot uiting komen in alle nieuwe mandaten voor het platform, waarbij ernaar moet worden gestreefd de rol die deze actoren uit het maatschappelijk middenveld reeds hebben gespeeld, bijvoorbeeld op het gebied van consumenten, financiën, bio-economie, onderwijs en innovatie, verder te ontwikkelen. De coördinatiegroep moet daarom worden geraadpleegd over de beleidsoriëntatie voor een eventueel nieuw actieplan. In dit verband zal het EESC een sleutelrol blijven spelen bij de integratie van de stakeholders in het beleidsvormingsproces.

4.6.

De expertise van het EESC op het gebied van consensus en inclusiviteit is van cruciaal belang. Het Comité verzorgt het secretariaat en de website van het ECESP en krijgt voor die belangrijke rol erkenning en ondersteuning. Deze structuur is van wezenlijk belang geweest voor het bredere succes van het ECESP.

4.7.

De website van het platform is ook een rijke bron aan kennis en goede praktijken en maakt het mogelijk een “virtueel éénloketsysteem” voor de circulaire economie op te zetten. Dit cruciale online-instrument moet de nodige institutionele steun blijven genieten en de ruimte en middelen krijgen om te groeien, zodat het innovatieve oplossingen, cruciale kennis en belangrijke contacten kan blijven verspreiden om betrokkenen in heel Europa de kans te geven de mogelijkheden van de transitie naar de circulaire economie te benutten.

Brussel, 31 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  A Union that strives for more — My agenda for Europe.

(2)  PB C 264, 20.7.2016, blz. 98.

(3)  COM(2015) 614 final.

(4)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 98.

(5)  Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie.

(6)  COM(2019) 190 final.

(7)  Circular economy strategies and roadmaps in Europe: Identifying synergies and the potential for cooperation and alliance building — studie en het desbetreffende EESC-advies over Ontwikkeling van synergieën tussen verschillende stappenplannen betreffende de circulaire economie (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(8)  Bijvoorbeeld de Virtuous Circle Tour inzake circulaire economie van de Europese Commissie.

(9)  Zie UNI.

(10)  Reduced taxation to support re-use and repair.

(11)  EESC-advies over Ontwikkeling van synergieën tussen verschillende stappenplannen betreffende de circulaire economie (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(12)  PB C 264, 20.7.2016, blz. 98.

(13)  Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/98


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Samen een succes maken van de energie-unie en van klimaatactie — De grondslag voor een geslaagde energietransitie

[COM(2019) 285 final]

(2020/C 47/15)

Rapporteur: Tommaso DI FAZIO

Raadpleging

Commissie, 22.7.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

16.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

219/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie om een begin te maken met de evaluatie van de door de lidstaten ingediende ontwerpen van nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s). Een en ander sluit aan bij het nieuwe governancemodel dat de Raad en het Parlement in december 2018 hebben gelanceerd en dat (samen met de lidstaten, de regionale en lokale overheden, het maatschappelijk middenveld en de burgers) een proces op gang moet brengen dat gericht is op convergentie en samenhang van de maatregelen op Europees niveau voor de overgang naar schone energie en klimaatbescherming. Dit kan worden verwezenlijkt door middel van een interactieve dialoog op verschillende niveaus, waarbij het maatschappelijk middenveld en de publieke en particuliere actoren op lokaal en regionaal niveau ten volle worden betrokken.

1.2.

Het EESC verheugt zich erover dat de Europese Unie de eerste grote wereldeconomie is die, via de concrete nationale energie- en klimaatplannen, een juridisch bindend kader heeft goedgekeurd om haar in 2015 aangegane verbintenissen na te komen in het kader van de COP21-Overeenkomst van Parijs en de VN-agenda voor 2030, waarin de lidstaten worden opgeroepen om voorstellen voor “geïntegreerde” nationale energie- en klimaatplannen op te stellen.

1.3.

Het EESC juicht toe dat de Europese Unie zo voor de hele wereld een referentie wordt op het gebied van regelgeving en governance in de strijd tegen de voortdurende, zonder uitzondering wereldwijde verslechtering van het klimaat. De verwezenlijking van de klimaatdoelstelling in 2030, die de basis vormt voor de ambitieuzere en noodzakelijke doelstelling van volledige decarbonisatie tegen 2050, kan alleen het resultaat zijn van complexe en gecoördineerde globale actie van de lidstaten.

1.4.

Het EESC is een groot voorstander van het opzetten van een gemeenschappelijk, solide en geharmoniseerd platform om een einde te maken aan de versnippering (tussen maatregelen en sectoren, tussen overheden, tussen belanghebbenden en burgers, en tussen lidstaten) en om gemeenschappelijke trajecten uit te stippelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030, waaronder duurzame en concurrerende ontwikkeling, klimaatneutraliteit, een geleidelijk decarbonisatieproces en een geïntegreerde en systematische aanpak. Het welslagen van de plannen kan het best worden gegarandeerd als de bevolking er via een proces van bottom-upbetrokkenheid unaniem achter staat.

1.5.

Volgens het EESC is het absoluut noodzakelijk en prioritair om een algemene cultuur van duurzaamheid te ontwikkelen die het proces van energietransitie en klimaatneutraliteit begeleidt en het onderwijs- en opleidingssysteem vanaf de vroege kinderjaren op alle niveaus doordringt, met het oog op een proactieve en geïnformeerde deelname van alle geledingen van de samenleving. Het EESC acht het van essentieel belang dat maatregelen in die zin integraal deel uitmaken van de NECP’s.

1.6.

In de NECP’s moet een transitie naar een meer inclusieve, duurzame, voordelige, rechtvaardige en veilige wereldwijde energiehuishouding worden bevorderd, waarbij de mens centraal staat en waarbij oplossingen worden aangedragen voor de wereldwijde uitdagingen op het gebied van energie en klimaat, op basis van maatschappelijke consensus, maar ook op basis van het creëren van waarde voor het bedrijfsleven en de samenleving, zonder het evenwicht van de energiedriehoek (veiligheid en toegang, ecologische en sociale duurzaamheid, economische ontwikkeling en concurrerende groei) in gevaar te brengen.

1.7.

Een andere prioritaire aanbeveling moet volgens het EESC gericht zijn op de daadwerkelijke voltooiing van de Europese energiemarkt, die nog niet volledig onderling verbonden, interoperabel en transparant is en thans wordt gekenmerkt door grote verschillen in gas- en elektriciteitsprijzen. Daarnaast moeten ook toezeggingen worden gedaan om de wetgeving volledig toe te passen en nauwkeurig toe te zien op de correcte uitvoering ervan.

1.8.

De bijdrage van de energie- en vervoerssector aan het koolstofarm maken van de economie moet volgens het EESC gebaseerd zijn op stimulansen voor de consument en bevordering van het gebruik van sleuteltechnologieën om in 2050 de “nul-emissiedoelstelling” te halen. Het EESC beveelt aan werk te maken van speciale strategieën voor energie-intensieve industrieën en regio’s — met inbegrip van het gebruik van ETS- en koolstofmarktmechanismen in het kader van LULUCF — die expliciet in de NECP’s zouden moeten worden opgenomen, samen met de hervormingen die worden doorgevoerd met het oog op een meer geïntegreerde koolstofarme groothandelsmarkt voor de elektriciteits-, gas- en verwarmingssector en een transparantere Europese detailhandelsmarkt. Het zou graag zien dat bijzondere aandacht wordt geschonken aan een eerlijke toepassing van ETS met het oog op het concurrentievermogen, door de invoering van een passende carbon border tax op energie-intensieve producten die in de EU worden ingevoerd.

1.9.

Het EESC is het met de Commissie eens dat de plannen van cruciaal belang zijn om de gemeenschappelijke klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 gezamenlijk te verwezenlijken, mits zij het bedrijfsleven en de financiële sector de nodige en voorspelbare duidelijkheid en zekerheid bieden om investeringen in heel Europa, ook op het gebied van onderzoek en innovatie, ten behoeve van het concurrentievermogen van de EU in deze sector te stimuleren. De nationale plannen moeten de lidstaten voorts helpen bij het aansturen van de financieringen — geschat op ongeveer 25 % van het totaal — in het kader van het volgende financiële kader 2021-27.

1.10.

Het Comité benadrukt het belang van meer duidelijkheid in de NECP’s over de extra investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van de geplande maatregelen die een brede politieke en sociale consensus vereisen, en over de platforms die de samenwerking en gemeenschappelijke inzichten bevorderen tussen de verschillende belanghebbenden. Wat de in de NECP’s geplande investeringen betreft, is het EESC van mening dat moet worden nagedacht over manieren en wijzen om deze te onttrekken aan de beperkingen van het Stabiliteitspact, of dat ze in ieder geval afzonderlijk moeten worden bekeken, gezien hun neutrale doelstellingen, het transversale draagvlak en het hoge gemeenschappelijke doel dat wordt nagestreefd.

1.11.

Er moet in het bijzonder worden gestreefd naar sociale consensus en naar een oplossing van de problemen die zich bij de uitvoering van de plannen zullen voordoen, met name wanneer de verwezenlijking van de doelstelling van schone energie gepaard zal gaan met herstructurering of zelfs sluiting van hele productiesectoren. Regelingen voor de verplaatsing van werknemers moeten in de plannen zelf worden vastgelegd.

1.12.

Het EESC beveelt de Commissie aan erop toe te zien dat alle lidstaten in hun NECP’s zorgen voor een duidelijke beschrijving van de hoofdstukken over de sociale duurzaamheid van de op te starten processen en over de uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van inclusieve groei, billijke verdeling van voordelen en lasten en duidelijke en transparante informatie voor het maatschappelijk middenveld,.

1.13.

Het netwerk van sociaal-economische raden en soortgelijke organen in de lidstaten zou moeten worden geactiveerd om het maatschappelijk middenveld in staat te stellen proactief deel te nemen aan de ontwikkeling en de monitoring van de NECP’s. De bijdrage van het maatschappelijk middenveld zou in een specifiek onderdeel van de plannen moeten worden uiteengezet, samen met de opmerkingen van de openbare en particuliere actoren op lokaal en regionaal niveau.

1.14.

Het EESC verzoekt de Commissie om de eindevaluatie van de definitieve NECP’s voor te leggen aan de Raad, het Parlement, het Comité van de Regio’s en het EESC zelf, en zou graag zien dat er in dat verband een interinstitutionele conferentie met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale overheden wordt georganiseerd, om te zorgen voor een doeltreffende follow-up en bewustmaking van het energie- en klimaattransitieproces.

1.15.

Voorts zouden de NECP’s moeten voorzien in passende acties en middelen voor permanente bewustmakings- en actualiseringscampagnes, om te voorkomen dat de media hun waakzaamheid en aandacht laten verslappen wanneer energie- en klimaatkwesties, wegens een overvloed aan informatie, niet langer op de voorpagina’s staan.

1.16.

Het EESC is van mening dat de huidige consensus over het belang van de klimaatdoelstelling en de noodzaak om nationale energie- en klimaatplannen ten uitvoer te leggen, maakt dat deze problematiek deel moet uitmaken van de belangrijkste en permanente thema’s van het Europees Semester.

2.   Inleiding

2.1.

In overeenstemming met het EU-regelgevingskader voor energie en de regels voor klimaatactie, die op 24.12.2018 in werking zijn getreden (1), hebben de EU-landen stappen ondernomen om:

NEPC’s te ontwikkelen die de vijf dimensies van de energie-unie bestrijken — energiezekerheid, interne energiemarkt, energie-efficiëntie, decarbonisatie, O&I en concurrentievermogen — voor de periode 2021-30 (en elke volgende periode van tien jaar) op basis van een gemeenschappelijk model;

uiterlijk op 31.12.2018 een NECP-voorstel aan de Europese Commissie voor te leggen en, na onderzoek en evaluatie door de Commissie, klaar te zijn om de definitieve plannen uiterlijk op 31.12.2019 in te dienen;

verslag uit te brengen over de vorderingen bij de uitvoering van de respectieve NECP’s in het kader van de jaarlijkse verslagen over de energie-unie, met een eerste herziening van de NECP’s in 2024.

2.2.

De mededeling waarover dit advies gaat, past in dit kader en heeft betrekking op de aanbevelingen die de Commissie na beoordeling van de door de lidstaten ingediende ontwerp-NECP’s heeft geformuleerd en die met name gericht zijn op:

de ambitieniveaus van de doelstellingen, streefcijfers en bijdragen tot de collectieve verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie, met name de streefcijfers van de Unie voor de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en het niveau van elektriciteitsinterconnectiviteit tegen 2030;

beleidslijnen en maatregelen in verband met de doelstellingen op het niveau van de lidstaten en de Unie alsook andere beleidslijnen en maatregelen van potentieel grensoverschrijdend belang;

eventuele aanvullende beleidslijnen en maatregelen die mogelijk vereist zijn in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen;

interacties en samenhang tussen bestaande beleidslijnen en maatregelen, alsook tussen de beleidslijnen en maatregelen die zijn gepland en opgenomen in de NECP’s zowel binnen één dimensie als tussen de vijf dimensies van de energie-unie;

de verwezenlijking van de doelstellingen met volledige inachtneming van het concurrentievermogen en de sociale rechtvaardigheid.

2.3.

Wat hernieuwbare energie betreft, zijn de aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten gebaseerd op een formule in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1999, die op haar beurt gebaseerd is op objectieve criteria, en zijn erop gericht enerzijds de algemene ambitie op het niveau van de Unie te beoordelen en anderzijds ervoor te zorgen dat elke betrokken lidstaat voldoende tijd heeft om een adequate sociale consensus te bereiken en over te gaan tot de definitieve NECP’s, die na een formeel iteratief proces opnieuw zullen worden geanalyseerd en beoordeeld door de Commissie.

3.   De mededeling van de Commissie

3.1.

De Europese Commissie heeft de onderhavige mededeling opgesteld, waarin:

een analyse wordt gemaakt van de voorstellen voor NECP’s en van de geaggregeerde gevolgen ervan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie tegen 2030;

deze mededeling vormt een aanvulling op de gedetailleerde analyses op nationaal (2) en Europees (3) niveau en op de specifieke aanbevelingen die tot elke lidstaat (4) zijn gericht.

Doel is de lidstaten te helpen de NECP’s voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen tegen eind 2019 af te ronden via een permanente en iteratieve dialoog.

Volgens de Commissie zal met name verdere verfijning door en met de lidstaten nodig zijn, met name wat betreft: individuele ambities, grensoverschrijdende samenwerking, het verband tussen klimaatbeleid en luchtkwaliteit, meer aandacht voor investeringen, concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid.

3.2.

Volgens de Commissie moeten de definitieve plannen onder meer:

degelijkere informatie bevatten over het beleid en de maatregelen om tijdig concreet werk te maken van de voorgestelde doelstellingen en bijdragen voor hernieuwbare energie;

degelijker onderbouwd zijn en duidelijkere trajecten voor het energieverbruik aangeven, wijzen op lacunes en goede praktijken, alsook de reikwijdte, het tijdschema en de verwachte energiebesparingen van de geplande beleidslijnen en maatregelen vaststellen, met name voor de tenuitvoerlegging van de energiebesparingsverplichtingen en de herstructureringsstrategie op lange termijn, samen met de investeringsbehoeften en de financieringsbronnen;

in de NECP’s de risico’s voor de continuïteit van de energievoorziening in kaart brengen, evenals de risico’s die verband houden met de levering van grondstoffen, de gevolgen van de klimaatverandering of toevallige, natuurlijke, door de mens veroorzaakte of terroristische bedreigingen voor kritieke energie-infrastructuur, met name risico’s in verband met cyberveiligheid en digitalisering;

doelstellingen, programma’s en tijdschema’s voor hervormingen van de energiemarkt specificeren in overeenstemming met de wetgeving die is vastgesteld in het kader van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” en met de bestaande netwerkcodes en richtsnoeren — met steun voor hervormingen van de groothandelsmarkten en de ontwikkeling van concurrerende kleinhandelsmarkten — rekening houdend met het toezicht door de nationale regelgevende instanties en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators;

alle segmenten van de samenleving bij dit proces betrekken in een cocreatie-oefening die ervoor moet zorgen dat de belanghebbenden zich daadwerkelijk voor de actie verantwoordelijk voelen.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie, die voor het eerst een nieuw model wil invoeren dat — samen met de lidstaten, de regionale en lokale overheden, het maatschappelijk middenveld en de burgers — moet zorgen voor een proces van convergentie en samenhang van maatregelen op Europees niveau voor de overgang naar schone energie, duurzame en concurrerende ontwikkeling, decarbonisatie en een geïntegreerde, systemische en technologisch neutrale aanpak, een kringloopeconomie als hefboom voor innovatieve oplossingen voor de klimaatverandering, alsook sociale rechtvaardigheid op basis van het Europees energiepact (5) dat de consument in het systeem centraal plaatst, waarbij ook wordt voorzien in een plan om energiearmoede te bestrijden.

4.2.

Het EESC benadrukt dat de EU-burgers de doelstellingen van de energie-unie en ambitieuzere klimaat- en energiemaatregelen steeds krachtig en in toenemende mate hebben gesteund (6), alsook dat de doelstellingen van de energie-unie steeds meer onderschreven worden door het Europese bedrijfsleven (7), zowel binnen als buiten de energiesector. Het EESC is voorts ingenomen (8) met de inwerkingtreding van de verordening betreffende de governance van de energie-unie en de tenuitvoerlegging van de klimaatmaatregelen en roept het maatschappelijk middenveld op om een zo actief mogelijke rol te spelen bij het waarborgen van de correcte uitvoering van deze verordening.

4.3.

Volgens het EESC moet er dringend actie worden ondernomen met het oog op de klimaatverandering, aangezien we nu al de gevolgen ervan ondervinden. De overgang naar een duurzame economie vormt ook een belangrijke kans. Om deze overgang tot een goed einde te brengen, moeten we het concurrentievermogen van onze bedrijven in stand houden en onderzoek en ontwikkeling stimuleren. We moeten alle sectoren en het maatschappelijk middenveld erbij betrekken en een permanente dialoog met de burgers onderhouden om ervoor te zorgen dat niemand achterblijft (9).

4.4.

Het EESC benadrukt het belang van het engagement van de Unie — die op het hoogste niveau is bevestigd door de verklaring van Sibiu (10) — om een verantwoordelijke wereldleider te zijn: in de strijd tegen de klimaatverandering, en wat betreft de bescherming van de burgers, de bescherming van het milieu en de naleving van het gelijkheidsbeginsel.

4.5.

Het EESC is het eens met het beginsel dat de ontwerp-NECP’s een gemeenschappelijk, solide en geharmoniseerd platform bieden voor dialoog met het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, de sociale partners en de lokale overheden in de hele Unie, dat hen in staat stelt om deel te nemen aan de discussie over gemeenschappelijke uitdagingen en langetermijnprioriteiten van de EU op het gebied van energie en klimaat (11).

4.6.

Het waarborgen van een sociale consensus moet echter prioriteit krijgen, met name wanneer bepaalde regio’s in de EU die nog steeds afhankelijk zijn van steenkoolwinning of het gebruik van andere fossiele brandstoffen, achterlopen op het gebied van de overgang naar duurzaamheid en de inwoners van die regio’s een lager inkomen en beperktere economische kansen hebben dan die in andere lidstaten. Als niet adequaat wordt gereageerd op de negatieve gevolgen van de energietransitie voor burgers en bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, en onvoldoende steun wordt verleend aan de zwaarst getroffenen, kan dit leiden tot een sterke politieke en sociale weerstand en kan het algemene proces van tenuitvoerlegging van de NECP’s worden vertraagd.

4.7.

Volgens het EESC is het daarom zaak een antropocentrische overgang naar een meer inclusieve, duurzame, economische, rechtvaardige en veilige wereldwijde energiehuishouding aan te bevelen, die oplossingen biedt voor de wereldwijde energie- en klimaatuitdagingen en waarde creëert voor het bedrijfsleven en de samenleving, zonder een bedreiging te vormen voor het evenwicht in de energiedriehoek: veiligheid en toegang, ecologische en sociale duurzaamheid, economische ontwikkeling en concurrerende groei.

4.8.

De eerste aanbeveling — niet alleen aan de lidstaten, maar ook aan de Europese instellingen zelf — is de effectieve voltooiing van de Europese energiemarkt, die nog niet volledig onderling verbonden, interoperabel en transparant is, met aanzienlijke verschillen in gas- en elektriciteitsprijzen, zowel wat de energiecomponent als de netwerk- en leveringskosten en de belastingen betreft. Het EESC is dan ook teleurgesteld dat er nog steeds grote verschillen tussen de energieprijzen in de EU bestaan, die wijzen op een ernstige tekortkoming van de interne markt en de verwezenlijking van de EU-energiedoelstelling tegen 2030 in gevaar kunnen brengen als er geen passende corrigerende maatregelen worden genomen.

4.8.1.

Het EESC roept de Commissie en de lidstaten dan ook op om in de NECP’s toezeggingen op te nemen m.b.t. de volledige tenuitvoerlegging en nauwgezette monitoring van de correcte toepassing van de voor bedrijven en consumenten goedgekeurde wetgeving. Een en ander past in het kader van een vernieuwde strategie voor de voltooiing van de interne markt tegen 2025, die een antwoord moet bieden op de wereldwijde uitdagingen inzake duurzame concurrerende groei en op de klimaatuitdagingen, zulks in een moderne, slimme, gedigitaliseerde en onderling verbonden omgeving op continentaal niveau.

4.8.2.

Het EESC is van mening dat steun moet worden aanbevolen voor zowel de hervorming van een meer geïntegreerde, koolstofvrije groothandelsmarkt voor elektriciteit, gas en warmte als voor een transparantere Europese kleinhandelsmarkt, die het voor burgers en bedrijven mogelijk maakt om daadwerkelijk te profiteren van de maatregelen voor een duurzaam energie- en klimaatbeleid, in de zin van een lager verbruik en lagere kosten op de EU-markt, door hen in staat te stellen goed onderbouwde keuzes te maken.

4.9.

De aanbevelingen inzake de bijdrage van de energiesector aan het koolstofvrij maken van de economie moeten volgens het EESC worden ontwikkeld op basis van stimulansen voor consumenten en bevordering van de toepassing van sleuteltechnologieën voor een klimaatneutrale economie om in 2050 de “nulemissiedoelstelling” te halen. De Europese Commissie zou expliciet speciale strategieën moeten aanbevelen voor energie-intensieve industrieën zoals de chemische, staal-, cement- en papierindustrie, alsmede voor koolstofintensieve regio’s, waarbij de omschakeling naar energie-efficiëntere technologieën moet worden gestimuleerd en aangemoedigd.

4.9.1.

Het is van cruciaal belang dat energie-intensieve industrieën doeltreffend worden ondersteund door de EU en hun nationale regeringen; dit kan o.m. door de ETS-richtsnoeren m.b.t. staatssteun te verbeteren. Het EESC is van mening dat de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS) als instrument voor de beperking van de Europese energiegerelateerde uitstoot niet alleen een idee moet geven van de koolstofprijs maar ook duurzame investeringen in koolstofarme nieuwe technologieën (12) positief moet beïnvloeden, ook via het met EU-ETS gefinancierde innovatiefonds.

4.9.2.

Om het vervoer, dat momenteel goed is voor 90 % van de oliebehoefte, koolstofvrij te maken, moet er volgens het EESC geleidelijk worden overgeschakeld op alternatieve klimaatneutrale brandstoffen, met een grotere energie-efficiëntie en middels adequate infrastructuur, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van digitale technologieën en slimme prijsstelling, alsook multimodale integratie en duurzamere vervoerswijzen worden bevorderd.

4.9.3.

De bouwsector is verantwoordelijk voor 40 % van het energieverbruik en ongeveer 15 % van de broeikasgasemissies; de EU-wetgeving inzake energiebesparing in gebouwen en de daarmee samenhangende stimulansen moeten dan ook volledig ten uitvoer worden gelegd. Voorts moet worden gezorgd voor investeringen in slimme elektriciteitsnetwerken om het gebruik van verschillende hernieuwbare bronnen en duurzame productie-, opslag- en transmissietechnologieën te integreren en te optimaliseren. In het bijzonder moet het gebruik van ter plaatse geproduceerde hernieuwbare energie worden bevorderd door middel van specifieke stimuleringsregelingen binnen een passend regelgevingskader.

4.10.

Het EESC is het eens met de door de Commissie gegeven stimulans om in de NECP’s de in mei 2018 goedgekeurde EU-wetgeving (13) inzake landgebruik, verandering in landgebruik of bosbouw (LULUCF) (14) volledig ten uitvoer te leggen, op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om in de periode van 2021-2030 de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van landgebruik te compenseren met een gelijkwaardige CO2-opname door bossen. De sector kan nog meer doen om de afvang van kooldioxide te verhogen. Het EESC heeft in een eerder advies beklemtoond: “Een actief en duurzaam bosbeheer en het hulpbronnenefficiënte gebruik van hout zijn fundamentele factoren voor het halen van de klimaatdoelstellingen” (15).

4.11.

Wat de veiligheid betreft, steunt het EESC de aanbevelingen voor een veerkrachtig Europees energiesysteem, zowel wat betreft de voorziening en de noodvoorraden als de cyberveiligheid. Cyberveiligheid is van het grootste belang om een veilige overgang naar een koolstofvrij, gedecentraliseerd, gedigitaliseerd en geïntegreerd energiesysteem in de EU te waarborgen.

4.12.

De uitdagingen en risico’s die voor de energiesector zijn vastgesteld, moeten volledig op EU-niveau worden aangepakt door de rol van het Europees Agentschap voor cyberveiligheid (ENISA) te bevorderen en door de lidstaten aan te bevelen een geharmoniseerde aanpak van cyberveiligheid te hanteren om het risico van zwakke schakels in een steeds meer met elkaar verbonden Europees netwerksysteem te verminderen. Op die manier worden een gemeenschappelijk begrip van aanvallen en een gemeenschappelijke reactie op cyberveiligheidsdreigingen gewaarborgd, zoals het EESC reeds eerder heeft benadrukt (16). Het hele energiesysteem is in hoge mate geautomatiseerd, om te allen tijde stabiliteit en evenwicht te garanderen; een cyberaanval kan niet alleen geïsoleerde gebieden, maar ook grote geografische regio’s in gevaar brengen of permanent buiten werking stellen, en zelfs geopolitieke spanningen doen opflakkeren in het onwenselijke maar altijd mogelijke geval van instrumentele hackeraanvallen.

4.13.

De O&I-aanbevelingen van de Commissie krijgen de volledige steun van het EESC, dat het van essentieel belang acht om het internationale concurrentievermogen in het overgangsproces te waarborgen, de omschakeling van het energiesysteem op een kosteneffectieve manier te versnellen en de bijdrage van nationale industriële/innovatieve ecosystemen aan de totstandkoming van duurzame strategische Europese waardeketens te vergroten, zoals in het dossier m.b.t. batterijen waarover het EESC zich nog recentelijk heeft kunnen uitspreken (17).

4.14.

Het nieuwe Horizon Europa-kaderprogramma (2021-2027), de structuurfondsen en de EIB, het Europees Fonds voor strategische investeringen, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering en het innovatiefonds dat wordt gefinancierd door de verkoop van EU ETS-emissierechten, behoren tot de instrumenten waarmee de lidstaten ervoor moeten zorgen dat een en ander in de NECP’s op een correcte manier wordt geactiveerd.

4.15.

De investeringen — en de daarmee samenhangende financiële dekkingen — die vereist zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU te verwezenlijken — geraamd op extra jaarlijkse investeringen van ongeveer 260 miljard euro (18) — blijven de meest problematische factor, samen met sociale billijkheid en duurzaamheid, die de kern moeten vormen van een antropocentrisch proces van energie- en klimaatovergang.

4.15.1.

Het EESC wijst erop dat deze extra investeringsbedragen zeer beperkt lijken in vergelijking met de bedragen die in zijn recente adviezen (19) zijn genoemd en dat de noodzakelijke financiering een breed politiek en sociaal compromis vereist, samen met platforms die samenwerking en gemeenschappelijke inzichten bevorderen tussen de verschillende belanghebbenden, te beginnen met burgers, consumenten, werknemers en bedrijven, ten aanzien van een langetermijnvisie op de energietransitie, de tussentijdse doelstellingen en de meest directe prioriteiten.

4.15.2.

Een ander groot probleem is dat van de sociale billijkheid en duurzaamheid van het transitieproces alsook van de billijke verdeling van kosten en baten. Het EESC heeft er al op gewezen dat Europa behoefte heeft aan een “sociaal pact voor de energietransitie”, waarover de EU, de lidstaten, de regio’s, de steden, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld overeenstemming moeten bereiken om “ervoor te zorgen dat de transitie niemand uitsluit” (20).

4.15.3.

Het EESC beveelt de Commissie aan erop toe te zien dat alle lidstaten in hun NECP’s zorgen voor een duidelijke beschrijving van de hoofdstukken over de sociale duurzaamheid van de op te starten processen en over de uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van inclusieve groei, billijke verdeling van voordelen en lasten en duidelijke en transparante informatie voor het maatschappelijk middenveld, samen met plannen voor vaardigheidstraining met het oog op de vorming van goed geïnformeerde en proactieve actoren voor gemeenschappelijke processen.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(2)  SWD(2019) 211; SWD(2019) 225; SWD(2019) 214; SWD(2019) 275; SWD(2019) 229; SWD(2019) 277; SWD(2019) 230; SWD(2019) 261; SWD(2019) 262; SWD(2019) 263; SWD(2019) 224; SWD(2019) 264; SWD(2019) 223; SWD(2019) 265; SWD(2019) 228; SWD(2019) 266; SWD(2019) 267; SWD(2019) 268; SWD(2019) 227; SWD(2019) 226; SWD(2019) 281; SWD(2019) 272; SWD(2019) 273; SWD(2019) 271; SWD(2019) 274; SWD(2019) 276; SWD(2019) 278; SWD(2019) 279.

(3)  SWD(2019) 212.

(4)  C(2019) 4401; C(2019)4402; C(2019) 4403; C(2019) 4404; C(2019) 4405; C(2019) 4406; C(2019) 4407; C(2019) 4408; C(2019) 4409; C(2019) 4410; C(2019) 4411; C(2019) 4412; C(2019) 4413; C(2019) 4414; C(2019) 4415; C(2019) 4416; C(2019) 4417; C(2019) 4418; C(2019) 4419; C(2019) 4420; C(2019) 4421; C(2019) 4422; C(2019) 4423; C(2019) 4424; C(2019) 4425; C(2019) 4426; C(2019) 4427; C(2019) 4428.

(5)  COM(2015) 80 final en PB C 345 van 13.10.2017, blz. 120.

(6)  Speciale Eurobarometer 459 Verslag “Climate Change”, maart 2017.

(7)  Union of the Electricity Industry — Eurelectric en B Team Initiative.

(8)  Zie PB C 353 van 18.10.2019, blz. 96.

(9)  Aldus voorzitter Luca Jahier op het seminar over concrete maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering in de nieuwe EU-mandaatsperiode 2019-2024, 6 juni 2019, Helsinki (https://www.eesc.europa.eu/nl/node/71384). Zie ook: “Energieprijzen die sneller stijgen dan de inkomens van huishoudens, inkomensongelijkheid in Europa en de kosten van de energietransitie (decentralisatie en digitalisering van de elektriciteits- en gasmarkt) zijn bepalend voor de mate waarin zich energiearmoede voordoet in een samenleving”, in TEN/694 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).

(10)  Verklaring van Sibiu, informele bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders, Sibiu (Roemenië), 9.5.2019.

(11)  COM(2019) 285 final.

(12)  EESC-advies over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen (COM(2015) 337 final — 2015/0148 (COD)) (PB C 71 van 24.2.2016, blz. 57).

(13)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(14)  Zie PB C 351 van 15.11.2012, blz. 85.

(15)  Zie het advies van het EESC over de gevolgen van klimaat- en energiebeleid op de land- en bosbouwsector (PB C 291 van 4.9.2015, blz. 1) en het advies van het EESC over de verdeling van de inspanningen 2030 en landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) (PB C 75 van 10.3.2017, blz. 103).

(16)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 102; PB C 75 van 10.3.2017, blz. 124; PB C 227 van 28.6.2018, blz. 86; PB C 440 van 6.12.2018, blz. 8.

(17)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 102.

(18)  Bedrag vermeld in het scenario EUCO 32-32.5 (aansluitend bij de belangrijkste technologische ontwikkelingen waarvan in de EUCO-scenario’s wordt uitgegaan) (cfr. https://ec.europa.eu/energy/en/data-analysis/energy-modelling/euco-scenarios).

(19)  Zie PB C 353 van 18.10.2019, blz. 79. Volgens het EESC zijn er jaarlijks 175 à 290 miljard euro extra investeringen nodig om een broeikasgasneutrale economie tot stand te brengen, d.w.z. 520 à 575 miljard euro in de energiesector en ongeveer 850 à 900 miljard euro in de vervoerssector.

(20)  Zie PB C 353 van 18.10.2019, blz. 96.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/105


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 573/2014/EU betreffende nauwere samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s)

(COM(2019) 620 final)

(2020/C 47/16)

Raadpleging

Europees Parlement, 19.9.2019

Raad van de Europese Unie, 19.9.2019

Rechtsgrondslag

Artikelen 149 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

219/3/11

Het Comité kan zich in dit voorstel vinden. Het heeft bovendien reeds een standpunt over dit onderwerp ingenomen in zijn eerdere advies SOC/620 — De nieuwe rol van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening in het kader van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (1), dat op 17 juli 2019 is goedgekeurd. Daarom heeft het tijdens zijn op 30 en 31 oktober 2019 gehouden 547e zitting (vergadering van 30 oktober 2019) met 219 stemmen vóór en 3 tegen, bij 11 onthoudingen, besloten een positief advies over de voorgestelde tekst uit te brengen en daarin te verwijzen naar zijn eerder geformuleerde standpunt ter zake.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 46.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/106


ADVIES van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het economisch beleid van de eurozone (2019) (vervolgadvies)

[COM(2018) 759 final]

(2020/C 47/17)

Rapporteur: Petr ZAHRADNÍK

Besluit van het bureau

14.5.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 1, van het reglement van orde en artikel 29, onder a), van de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

17.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

137/0/4

Inleiding

Dit advies maakt deel uit van twee vervolgadviezen, een over de jaarlijkse groeianalyse [COM(2018) 770 final] en een over de aanbeveling met betrekking tot het economisch beleid van de eurozone [COM(2018) 759 final]. Doel is eerdere voorstellen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (1) te actualiseren en verder uit te werken, rekening houdend met de recente ontwikkelingen en de economische prognoses voor de EU en de eurozone, alsook met de diverse verslagen en aanbevelingen die zijn gepubliceerd in het kader van het lopende Europees Semester. Deze adviezen vormen de bijdrage van het maatschappelijk middenveld van de EU aan het economische, sociale en milieubeleid voor de volgende cyclus van het Europees Semester, die in november 2019 van start gaat. Het EESC verzoekt de Europese Commissie en de Raad om deze bijdrage in aanmerking te nemen in het komende “najaarspakket” van het Europees Semester en het daaruit voortvloeiende interinstitutionele besluitvormingsproces.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met de positieve ontwikkeling die de economie van de EU en de eurozone de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Tegelijkertijd is het zich terdege bewust van de risico’s die deze trend kunnen doen ombuigen. De economie van de EU en die van de eurozone staan momenteel meer dan gewoonlijk bloot aan de invloed van externe risico’s. Een essentieel element van onzekerheid in dit verband is de brexit, met name in het geval van een terugtrekking van het VK zonder akkoord en een escalatie van handelsoorlogen.

1.2.

Het EESC is ervan overtuigd dat de huidige prioriteit van het economisch beleid van de EU en van de eurozone erin bestaat het risico van recessie terug te dringen en de economie van de EU naar duurzame groei te leiden. Het is daarom van essentieel belang dat het begrotingsbeleid het expansieve monetair beleid van de ECB vergezeld doet gaan van een positieve begrotingskoers binnen de eurozone en de EU, met inachtneming van de beginselen van begrotingsdiscipline. Het EESC is ervan overtuigd dat de veerkracht moet worden vergroot en het potentieel voor toekomstige groei moet worden gehandhaafd, en dat het hoog tijd is om dit probleem aan te pakken.

1.3.

Het EESC stelt vast dat de investeringen momenteel sneller groeien dan het bbp van de EU en de eurozone, waardoor de investeringsquote in 2018 (20,5 %) de hoogste waarde sinds 2008 (22,8 %) heeft bereikt. Toch is het van mening dat de investeringsbehoefte groter is en dat er meer middelen nodig zijn om deze investeringskloof te dichten, zowel van de overheid als van de particuliere sector, met name gezien het feit dat de investeringen in China en de Verenigde Staten hoger zijn.

1.4.

Het EESC is zich er echter terdege van bewust dat deze economische ontwikkeling niet overal in de EU en in de eurozone op uniforme wijze is verlopen en dat de vooruitgang op het vlak van de convergentie onbevredigend blijft. Ook de duurzaamheid is een steeds complexere uitdaging voor de EU.

1.5.

Het EESC is ingenomen met het feit dat de aanzienlijke verbetering van de begrotingsdiscipline ruimte biedt voor een grotere begrotingsexpansie, op voorwaarde dat alle regels van een prudent begrotingsbeleid in acht worden genomen. Deze ruimte bestaat zowel op het niveau van de afzonderlijke lidstaten als op het niveau van de EU als geheel. Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (IBCC), dat een proefproject is om het begrotingsbeleid op het niveau van de eurozone te versterken, en met de nauwe band met het steunprogramma voor hervormingen. Het verwacht dat het IBCC en het steunprogramma voor hervormingen aanzienlijke steun zullen verlenen aan hervormingen en investeringen, zowel binnen de eurozone als in landen daarbuiten. Al met al is het EESC echter van mening dat het voorstel van de Europese Commissie voor het MFK 2021-2027 wellicht niet volstaat om de prioritaire programma’s met succes uit te voeren, en dringt het er nogmaals op aan om meer middelen uit te trekken voor dit doel.

1.6.

Tegelijkertijd pleit het EESC voor de voortzetting van doeltreffende structurele hervormingen met gerichte investeringsstrategieën. In dit verband steunt en waardeert het de “heilzame driehoek” van de huidige economische en politieke prioriteiten, die gebaseerd is op het evenwicht tussen investeringssteun, tenuitvoerlegging van structurele hervormingen en budgettaire verantwoordelijkheid en prudentie. Gezien de beperkte omvang van de overheidsmiddelen benadrukt het EESC het cruciale belang van particuliere investeringen, waarvan de groei op de lange termijn rechtstreeks afhangt van een betrouwbaar economisch beleid en de vermindering van de begrotingsonevenwichtigheden. De bankenunie en de kapitaalmarktenunie kunnen bijdragen tot een snellere groei van de investeringen door efficiëntere en flexibelere kapitaalstromen. Wel maakt het EESC zich zorgen over de vertragingen bij de uitvoering van de resterende onderdelen.

1.7.

Het EESC maakt zich zorgen over de omvang van de macro-economische onevenwichtigheden in de EU en in de eurozone. Het roept de Europese Commissie en de lidstaten op een gezamenlijke inspanning te leveren om de standpunten van de lidstaten over de aanpak van externe onevenwichtigheden op elkaar af te stemmen, met name omdat de externe risico’s in de toekomst alleen maar zullen toenemen.

1.8.

Het EESC staat volledig achter het beginsel dat investeringen en hervormingen hand in hand moeten gaan, en achter de beginselen van verantwoordelijkheid en subsidiariteit.

1.9.

Het EESC is van mening dat de Europese economische prioriteiten nu meer op de binnenlandse vraag moeten worden afgestemd. Tegelijkertijd moet de zeer positieve Europese handelsbalans voor goederen en diensten gelijkmatiger en over meer lidstaten worden verdeeld.

1.10.

Het EESC is een groot voorstander van verdere inspanningen om de werking en de homogeniteit van de interne markt te verbeteren, met name in de nog niet geïntegreerde segmenten en in segmenten waar centrifugale tendensen worden waargenomen. Het neemt met bezorgdheid kennis van het tekort aan arbeidskrachten en de discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden.

2.   Achtergrond

2.1.   De huidige economische ontwikkelingen in de eurozone en in de Europese Unie: voorjaars- en zomerprognoses van de Europese Commissie

2.1.1.

De economie van de EU en de eurozone blijft voor het zevende opeenvolgende jaar groeien maar de prognoses wijzen op een verslechtering van de economische prestaties. Dit betekent niet dat de groei zich op het gehele grondgebied van de Unie en de eurozone op uniforme wijze heeft voltrokken. Volgens de economische voorjaars- en zomerprognoses van de Europese Commissie zal de groei van de economieën van de EU en de eurozone dit jaar en volgend jaar worden voortgezet, maar zal het tempo ervan naar verwachting afnemen; de zomerprognose wijst op een toename van het risico van vertraging.

2.1.2.

Deze vertraging hangt nauw samen met externe omstandigheden en de beperkte mogelijkheden van de Unie om haar uitvoervolume — dat een recordhoogte heeft bereikt — te handhaven. De belangrijkste risicofactoren zijn de gevolgen van de brexit, met name in het geval van een “no deal”-scenario, en de escalatie van handelsoorlogen in de wereldeconomie, waarvan de gevolgen nu bijvoorbeeld merkbaarder zijn dan een jaar geleden.

2.1.3.

Tot de belangrijkste endogene factoren behoren de moeilijkheden om sociale en ecologische duurzaamheid te bereiken en de onvoldoende vooruitgang als het gaat om de convergentie binnen de EU, maar ook de onevenwichtige verdeling van inkomen en rijkdom. De veranderingen in belangrijke sectoren (zoals de automobielindustrie of de energiesector) kunnen ook als significant worden aangemerkt. De verwachte vertraging van de kredietgroei van 3,7 % naar 3,0 % op jaarbasis in 2019 zal waarschijnlijk aanleiding geven tot enige bezorgdheid (2).

2.1.4.

In zijn advies over het economisch beleid in de eurozone 2019 (3) waarschuwde het EESC voor de risico’s van een nieuwe economische crisis en spoorde het de Europese en nationale overheden aan een gecoördineerde aanpak te volgen om deze risico’s in kaart te brengen en de veerkracht van de Europese economie te versterken, met name gezien het feit dat twee van de grootste Europese economieën in de tweede helft van dit jaar in een recessie dreigen te belanden.

2.1.5.

Hoewel het groeitempo en de volumes van de investeringen het niveau van voor de crisis benaderen, is de investeringsbehoefte in zowel de EU als de eurozone nog steeds groter dan het huidige investeringsniveau; vanuit dit oogpunt is er nog steeds sprake van investeringstekorten in de EU en de eurozone. De scherpe vertraging van de investeringsgroei die voor de komende periode wordt verwacht is eveneens reden tot bezorgdheid. In 2018 zijn de investeringen in de EU met 3,7 % gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar; dit jaar en volgend jaar wordt geschat dat deze groei voor de EU en de eurozone slechts 2,3 % zal bedragen. In 2018 bedroeg het investeringspeil 20,5 % van het bbp, oftewel het hoogste niveau sinds 2008 (22,8 %) (4). Ook hier is het met het oog op de toekomst noodzakelijk dat Europa een veel groter volume aan financiële middelen toewijst, met name aan strategisch belangrijke activiteiten en sectoren die op lange termijn een mondiaal concurrentievoordeel kunnen bieden.

2.1.6.

De werkgelegenheid is aanzienlijk toegenomen, zelfs in die mate dat veel landen nu met een tekort aan arbeidskrachten kampen, waardoor hun groeipotentieel wordt belemmerd. Tegelijkertijd vormt deze situatie een stimulans om vaart te zetten achter de invoering van innovatieprocessen die zijn gebaseerd op automatisering en virtualisatie van economische activiteiten die geen fysieke, manuele of ongeschoolde arbeidskrachten vergen (economische ontkoppeling), om de beroepsbevolking beter voor te bereiden op de nieuwe uitdagingen en oplossingen te zoeken voor het probleem van de structurele werkloosheid. Bovendien zijn er op de arbeidsmarkt grote verschillen tussen de lidstaten: sommige lidstaten hebben nog steeds een werkloosheidspercentage van meer dan 10 %, en in veel lidstaten is de jeugdwerkloosheid alarmerend hoog. De zwakke of zelfs negatieve groei van de reële lonen in sommige lidstaten en het probleem van armoede onder werkenden kunnen ook aanleiding geven tot bezorgdheid.

2.2.   Begrotingsbeleid

2.2.1.

Een verbeterde begrotingsdiscipline, in een context van zeer lage rentetarieven, creëert gunstige voorwaarden voor financiering en mogelijkheden voor de vaststelling van ondersteunende begrotingsmaatregelen in sommige lidstaten, wat een positief effect heeft op de binnenlandse vraag. Het EESC voegt daaraan toe dat een verantwoord begrotingsbeleid ook betrekking heeft op de ontvangstenzijde van de begroting, en dus op de doeltreffende bestrijding van belastingfraude, die extra middelen kan opleveren voor de financiering van overheidsinvesteringen.

2.2.2.

Ook zijn er mogelijkheden om de budgettaire slagkracht van de eurozone te versterken; het voorstel voor een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (IBCC) (5) is een belangrijke stap in deze richting. Door middel van financiële steun voor hervormingen en investeringen in afzonderlijke lidstaten moet dit instrument bijdragen tot het vergroten van de economische veerkracht van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Het EESC herhaalt het standpunt dat het al in zijn advies over het meerjarig financieel kader na 2020 (6) heeft ingenomen, namelijk dat er onvoldoende begrotingsmiddelen beschikbaar zijn in het MFK dat is voorgesteld voor de periode 2021-2027, en dat ook betrekking heeft op de middelen voor structurele hervormingen of voor de bevordering van de convergentie en het concurrentievermogen in de eurozone. Net als het Europees Parlement en het Comité van de Regio’s drong het Comité erop aan dat de middelen van het volgende MFK 1,3 % van het bni zouden bedragen.

2.2.3.

Een essentieel element hiervan is het kader voor de opstelling van strategische richtsnoeren voor de hervormingen en investeringen die door dit instrument moeten worden ondersteund. Op basis van het voorstel van de Europese Commissie (7) zal de Raad van de EU (na bespreking binnen de Eurogroep) een strategie vaststellen voor de hervormings- en investeringsprioriteiten voor de eurozone als geheel. Meteen daarna zal de Raad van de EU een aanbeveling aannemen, met landenspecifieke richtsnoeren voor elke lidstaat van de eurozone, over de hervormingen en investeringen die in het kader van het IBCC in de vorm van subsidies moeten worden ondersteund.

2.3.   Economisch en monetair beleid

2.3.1.

Doeltreffende structurele hervormingen, gekoppeld aan gerichte investeringsstrategieën en vergezeld van een verantwoorde begrotingsaanpak, in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling, vormen de hoeksteen van het economisch beleid van de EU, de eurozone en de afzonderlijke lidstaten voor de komende periode, althans op de middellange termijn.

2.3.2.

Voor de top van de Eurogroep is een document gepubliceerd waarin een overzicht wordt gegeven van de huidige situatie en de vooruitzichten voor de eurozone (8). Het thema van de eurozone kwam ook ter sprake in het kader van de inspanningen om de internationale status van de euro te versterken. (9) Het aantal leden van de eurozone zal waarschijnlijk verder toenemen, want nadat Bulgarije vorig jaar inspanningen heeft geleverd om de officiële fasen te doorlopen die nodig zijn om toe te treden tot de gemeenschappelijke munteenheid van de EU, heeft ook Kroatië dit jaar de eerste stappen gezet. Tegelijkertijd moedigt het EESC de andere lidstaten die geen lid zijn van de eurozone aan om projecten te ontwikkelen en uit te voeren die gericht zijn op een duurzame overgang naar de eurozone in de nabije toekomst.

2.3.3.

Een van de meest recente maatregelen die hebben bijgedragen tot de versterking van de eurozone is ongetwijfeld de invoering van een algemeen vangnet voor het gemeenschappelijke afwikkelingsfonds, waarvan de basiselementen reeds in 2012 waren goedgekeurd, en die tegelijkertijd de rol van het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) heeft versterkt. De maatregelen voor de oprichting van het Europees depositoverzekeringsstelsel zijn vastgesteld, wat een belangrijke verwezenlijking is voor de voltooiing van de bankenunie. De hoofdlijnen zijn geschetst van het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurozone, als onderdeel van de toekomstige EU-begroting. Hoewel enige vooruitgang is geboekt bij de versterking van de internationale rol van de euro, kan veel meer worden bereikt door de inspanningen van de lidstaten en de Europese instellingen te bundelen.

2.4.   Structuurbeleid en structurele hervormingen

2.4.1.

Uit de landenspecifieke aanbevelingen van dit jaar blijkt duidelijk dat inspanningen moeten worden geleverd om de “heilzame driehoek” van investeringssteun, structurele hervormingen en een verantwoord begrotingsbeleid te bevorderen, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van elke lidstaat.

2.4.2.

Om de tekortkomingen en structurele problemen van de economieën van de Unie aan te pakken, hun veerkracht te versterken en hun groeipotentieel op lange termijn te verwezenlijken tegen de achtergrond van de toenemende mondiale economische risico’s, moeten prioritaire hervormingen worden geformuleerd (op het niveau van de lidstaten en de EU) en versneld worden uitgevoerd.

2.4.3.

Ook moeten inspanningen worden geleverd om het evenwicht binnen de Unie en de eurozone te herstellen en de symmetrie te versterken. De noodzaak om macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren neemt vele vormen aan. Naast de problemen in verband met hun externe balansen, en met name hun lopende rekeningen, vertonen sommige landen ook nog andere vormen van macro-economische onevenwichtigheden, zoals een hoge publieke en particuliere schuldenlast, een dynamische groei van de huizenprijzen, stijgende loonkosten per eenheid product of de meest uiteenlopende vormen van externe onevenwichtigheden.

2.4.4.

De structurele hervormingen zijn ook bedoeld om het milieu en de kwaliteit van de interne markt te verbeteren en om de complementariteit van het internemarktbeleid en de structurele hervormingen in de lidstaten te optimaliseren, rekening houdend met het feit dat een zo groot mogelijke mate van naleving moet worden nagestreefd.

2.5.   Governance van de eurozone

2.5.1.

De landenspecifieke aanbevelingen omvatten tevens instructies en richtsnoeren om de Economische en Monetaire Unie beter te doen presteren en beter te besturen, de economieën van de eurozone overeenkomstig de aanbeveling van 2019 over het economisch beleid van de eurozone veerkrachtiger te maken, en de sociale convergentie in lijn met de Europese pijler van sociale rechten te bevorderen. Het lijkt er in ieder geval op dat de Europese Unie opnieuw een fase ingaat waarin de economische beleidsmaatregelen sterk verband houden met de situatie in de eurozone. Landen die niet tot de eurozone behoren lopen een verhoogd risico op marginalisering, vooral nu er steeds meer stemmen opgaan om de positie van de eurozone in het toekomstige meerjarig financieel kader te versterken. Het EESC benadrukt dat alle pijlers van de EMU met elkaar in evenwicht moeten worden gebracht, zoals nader wordt toegelicht in zijn advies over “Een nieuwe visie voor de voltooiing van de economische en monetaire unie”. (10)

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is van mening dat de Europese economie er op het moment dat de sleutelposities in de Europese instellingen moesten worden verdeeld, veel rooskleuriger uitzag dan tijdens de vorige benoemingsprocedure voor belangrijke EU-functies, in 2014. Tegelijkertijd is het EESC zich volledig bewust van de risico’s die deze ontwikkeling kunnen omkeren (zie de paragrafen 2.1.1 tot 2.1.3) en ziet het de strategische uitdagingen die in het licht van toekomstige economische ontwikkelingen moeten worden aangepakt.

3.2.

De huidige groeivertraging (die onder meer wordt bevestigd door het in september geconstateerde lage niveau van de economische vertrouwensindex), die in de eurozone nooit zo sterk is geweest, en de toename van de risicofactoren voor de crisis zouden de Europese instellingen en de lidstaten er nu toe moeten aanzetten maatregelen te nemen om het hoofddoel van het Europees economisch beleid te verwezenlijken, nl. het ontwikkelen van doeltreffende preventieve maatregelen om te voorkomen dat de algemene recessie zich opnieuw voordoet, en om de eurozone en de economie van de EU om te buigen naar duurzame groei. Hiervoor is het van essentieel belang dat het begrotingsbeleid en het monetaire beleid op elkaar worden afgestemd. Volgens de ECB is het niet mogelijk om het monetair beleid — dat momenteel flexibel is — de komende periode aan te scherpen, omdat dit een negatief effect zou hebben op de economische groei. Wel is er ruimte voor een groeivriendelijk begrotingsbeleid. lidstaten met grote overschotten op de lopende rekening moeten een grotere begrotingsinspanning leveren, die, mits hiermee duurzame investeringen worden gedaan, extra voordelen kan opleveren voor hun economie en samenleving. Om de huidige situatie het hoofd te bieden zou het economisch beleid volgens het EESC op drie pijlers moeten steunen: een monetair beleid en een begrotingsbeleid die de groei en met name de investeringen bevorderen, en structurele hervormingen ter versterking van de economische veerkracht.

3.3.

Het EESC is dan ook ingenomen met de versterking van de veerkracht van de economieën van de EU en de eurozone ten aanzien van wereldwijde negatieve factoren die de voorwaarden voor een soepele wereldhandel en investeringen in gevaar brengen, de onzekerheid vergroten en de omstandigheden op de internationale financiële markten verslechteren. Het EESC beveelt aan dat de Europese economische prioriteiten voor de middellange termijn sterker op de binnenlandse vraag worden afgestemd. Tegelijkertijd moet de zeer positieve externe handelsbalans voor goederen en diensten gelijkmatiger en over meer lidstaten worden verdeeld. Veel van deze landen zullen fundamentele structurele hervormingen moeten doorvoeren, aangezien hun huidige prestaties op het gebied van diverse concurrentie-indicatoren vanuit dit oogpunt een groot risico inhouden.

3.4.

Het EESC is ervan overtuigd dat de veerkracht van de Europese economie en haar toekomstige groeipotentieel dringend moeten worden versterkt en dat nu het juiste moment is aangebroken om dit te doen. Een daling van de economische prestaties in de relatief nabije toekomst kan de ernst van bestaande structurele problemen en tekortkomingen, met inbegrip van de sociale gevolgen daarvan, doen toenemen. Vanuit het oogpunt van een verantwoord begrotingsbeleid is het van essentieel belang dat er een — zeer fragiel en delicaat — evenwicht wordt gevonden tussen enerzijds de inspanningen van landen met een zware schuldenlast om hun schuldquote te verminderen en begrotingsbuffers op te bouwen, en anderzijds het vermogen van landen met een begrotingsoverschot of een begroting in evenwicht om hun budgettaire ruimte te gebruiken voor investeringen, met name met publieke middelen.

3.5.

Het EESC is ingenomen met het voorstel voor een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (IBCC). Het dringt er echter op aan dat dit instrument spoedig concreet wordt gedefinieerd en dat er een functioneel verband wordt gelegd tussen dit instrument en het instrument dat onlangs is voorgesteld in het kader van het steunprogramma voor hervormingen. Het is van bijzonder belang dat het steunprogramma voor hervormingen in staat is aanzienlijke steun te verlenen aan hervormingen en investeringen in landen buiten de eurozone, zonder de specifieke doelstellingen van het IBCC die op de eurozone zijn gericht in gevaar te brengen. Het EESC roept de Europese Commissie ook op om transparante indicatoren in te voeren die het IBCC zal gebruiken om de prestaties en resultaten te beoordelen. In dit verband dringt het EESC aan op een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, in het licht van de conclusies van zijn advies over “Een nieuwe visie voor de voltooiing van de economische en monetaire unie” (11).

3.6.

Het EESC vindt het zeer positief dat het IBCC ook integraal deel gaat uitmaken van het proces van het Europees semester, aangezien de steun in de eerste plaats gericht moet zijn op de aanbevelingen die in het kader van het Europees semester worden gedaan.

3.7.

Het EESC staat achter de hoofddoelstelling van het IBCC, namelijk zorgen voor een grotere convergentie en het verbeteren van het concurrentievermogen door de coördinatie van de hervormingen en de investeringsplannen in de eurozone te versterken. Om deze doelstelling te verwezenlijken dringt het EESC er bij de Europese Commissie op aan een plan op te stellen voor de verdeling van de financiële middelen over de landen op basis van een transparante methode.

3.8.

Het EESC is te spreken over het feit dat de landspecifieke aanbevelingen van dit jaar zeer goed zijn afgestemd op de behoeften van gerichte investeringsstrategieën. Vanaf volgend jaar zouden de landenspecifieke aanbevelingen en het Europees semester moeten fungeren als strategische economische richtsnoeren van de EU, aangezien de Europa 2020-strategie ten einde loopt en er vooralsnog geen opvolger is. Het Europees Semester zou ook de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten en de strategie voor duurzame ontwikkeling 2030 moeten eerbiedigen.

3.9.

Het EESC neemt kennis van en is ingenomen met de conclusies van de evaluatietop van de Eurogroep van 21 juni (12), die niet alleen een objectief beeld schetsen van de ontwikkeling van de eurozone sinds het verslag van de vijf voorzitters van 2015, maar vooral nieuwe doelstellingen formuleren, waaronder een aanzienlijke versterking van het gewicht van de eurozone in het toekomstige meerjarig financieel kader van de EU.

3.10.

Het EESC is ervan overtuigd dat de eurozone in het najaar van 2019 pertinent anders is dan precies 10 jaar geleden, toen zij plotseling werd geconfronteerd met een crisis zonder voorgaande en niet over de middelen beschikte om deze met succes het hoofd te bieden. Maar de afgelopen vier à vijf jaar heeft de eurozone laten zien dat zij steeds sterker is. Zij heeft lering getrokken uit de crisis en is van plan om verder te gaan op de ingeslagen weg. Het gaat hierbij niet alleen om het vermogen om plannen te maken voor de komende jaren, maar ook om een realistische verdeling van de middelen die nodig zijn om de Europese economie veerkrachtiger te maken (wat niet altijd het geval is).

3.11.

Het EESC is van mening dat deze periode enerzijds het einde betekent van het tijdperk waarin de structurele elementen van de eurozone, die ten tijde van de crisis zwaar ontbraken, werden vastgesteld, en dat de Unie tegelijkertijd ambitieuze vooruitgang boekt in haar streven om de begrotingssituatie van de eurozone aanzienlijk te versterken (die op dit moment zowel door voor- als tegenstanders van de Europese monetaire integratie bijna unaniem als zeer ontoereikend wordt beschouwd). Het voorgestelde steunprogramma voor hervormingen zou, samen met de Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, een proefproject kunnen worden, waarmee de eurozone een aanzienlijke en beslissende invloed zal krijgen op de vorm van de toekomstige EU-begroting. Als dit in de praktijk wordt gebracht, zouden sommige onderdelen (hoe klein zij momenteel ook zijn) alleen toegankelijk moeten zijn voor de leden van de eurozone.

3.12.

Het EESC is van mening dat de situatie van de lidstaten als het gaat om de lopende rekening van de betalingsbalans zeer uiteenlopend is en dat dit nog wordt verergerd door verschillen in interpretatie van de instrumenten en doelstellingen van het economisch beleid. Hoewel een aantal landen die voorheen een chronisch tekort op de lopende rekening hadden, hun tekorten aanzienlijk hebben teruggedrongen, hebben verscheidene lidstaten nog steeds grote overschotten op de lopende rekening. Het is belangrijk dat deze twee groepen landen dichter bij elkaar worden gebracht, omdat anders een Europese economie met twee snelheden dreigt te ontstaan, een fenomeen dat langere tijd kan aanhouden. Voor landen met een tekort moet het convergentieproces meer maatregelen omvatten om het concurrentievermogen en de productiviteit te ondersteunen (overeenkomstig de indicatoren die in het Europees semester worden gebruikt), terwijl landen met een overschot zich meer moeten richten op factoren die de totale vraag doen toenemen, bijvoorbeeld door robuustere investeringen te doen die gunstig zijn voor het scheppen van hoogwaardige banen.

3.13.

Het EESC staat achter de algemene doelstelling van de landspecifieke aanbevelingen voor 2019-2020 om de lidstaten aan te moedigen hun economieën te moderniseren en zo hun groeipotentieel te consolideren en hun veerkracht te versterken. We mogen de soms significante sociaaleconomische verschillen die in sommige landen bestaan, niet uit het oog verliezen. Hun economische ontwikkeling is zeer ongelijk, wat een groot obstakel vormt voor hun toekomstige economische groei. Ook is het van cruciaal belang dat er instrumenten worden ingezet om sociale ongelijkheden te verminderen en de sociale cohesie te versterken.

3.14.

Investeringen en hervormingen moeten hand in hand gaan. Dit mag vooral niet uit het oog worden verloren tijdens de definitieve goedkeuring van het meerjarig financieel kader van de EU voor de periode 2021-2027. Ook moeten de lidstaten de beginselen van verantwoordelijkheid en subsidiariteit volledig naleven. Hoewel de EU-begroting geen wondermiddel is om aan alle vastgestelde investeringsbehoeften te voldoen, kan een adequate aanwending van de middelen van de EU-begroting in grote mate helpen om de vastgestelde investeringstekorten aan te pakken die in de landenspecifieke aanbevelingen van dit jaar uitvoerig zijn behandeld. Ook is het mogelijk om de toekomstige EU-begroting nog meer te koppelen aan het Europees semester, waardoor de beperkte middelen beter kunnen worden afgestemd op de werkelijke behoeften, afhankelijk van de prestaties en de gekwantificeerde resultaten.

3.15.

Gezien de beperkte omvang van de overheidsmiddelen benadrukt het EESC het cruciale belang van investeringen in de particuliere sector, waarvan de groei op de lange termijn rechtstreeks evenredig is met een geloofwaardig economisch beleid en de vermindering van de begrotingsonevenwichtigheden.

4.   Bijzondere opmerkingen

4.1.

Gelet op de mondiale onzekerheid op het gebied van economie, handel en investeringen is het meer en meer zaak dat de Unie autonoom wordt door de werking van de interne markt te versterken. Het EESC is ervan overtuigd dat de goede werking en homogeniteit van deze markt kan helpen om een aantal van de vastgestelde onevenwichtigheden weg te werken. De integratie op de dienstenmarkten is relatief zwakker; in het geval van technologisch nieuwe activiteiten bestaat het risico dat deze zich zonder de juiste wetgeving slechts in een aantal landen binnen de EU zullen verspreiden en dat de oplossingen die in de verschillende lidstaten worden gekozen, onderling onverenigbaar zullen zijn. Ook zou het vrije verkeer van kapitaal dankzij de bankenunie en de kapitaalmarktenunie efficiënter en flexibeler moeten zijn. Wel is het EESC bezorgd over de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van de resterende onderdelen van de bankenunie en de kapitaalmarktenunie. De beoogde financiële unie is een belangrijk platform om alternatieve vormen en financieringsmogelijkheden te promoten. Wat betreft de noodzaak om de interne markt meer te integreren is de grootste speelruimte hiervoor aanwezig op de arbeidsmarkt en op het gebied van belastingen en belastingwetgeving (tot dusver een exclusieve nationale bevoegdheid als het gaat om directe belastingen).

4.2.

Het EESC is ingenomen met de sterke nadruk die dit jaar in het Europees semester wordt gelegd op investeringsactiviteiten, wat de lidstaten heeft geholpen hun investeringsprioriteiten vast te stellen op de gebieden waar het macro-economische rendement het hoogst is. Tegelijkertijd zijn er op het niveau van de lidstaten en de EU regelgevende en structurele knelpunten vastgesteld die een cruciale factor zijn voor de onderbenutting van het groeipotentieel van de Europese economie op lange termijn.

4.3.

Volgens het EESC is een klimaat van vertrouwen, voorspelbaarheid en rechtszekerheid, met volledige eerbiediging van de rechtsstaat en sociale rechtvaardigheid, van essentieel belang voor een gezonde en rationele investeringsstrategie.

4.4.

Het EESC is nog steeds van mening dat een buitensporige administratieve last een belangrijke belemmering vormt. De oplossing kan gelegen zijn in de invoering van digitaliseringssystemen voor openbare diensten; digitalisering wordt terecht beschouwd als een sleutelfactor voor productiviteit, concurrentievermogen en groei. Bij de tenuitvoerlegging moet rekening worden gehouden met de sociale consensus en de resultaten van de sociale dialoog.

4.5.

Het EESC is voorts van mening dat het tekort aan geschoolde arbeidskrachten en de discrepantie tussen vraag en aanbod van vaardigheden momenteel een belemmering vormen voor een toename van de investeringen.

4.6.

Het is van belang dat investeringen steeds meer gekoppeld worden aan intensieve onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Er moet niet alleen méér worden geïnvesteerd, maar de kwaliteit van de gedane investeringen moet ook aanzienlijk beter zijn. Tegelijkertijd varieert de behoefte aan investeringen van regio tot regio; niet alleen in regio’s met een ontwikkelingsachterstand, maar ook in regio’s die grote technologische veranderingen doormaken en regio’s die in bepaalde sectoren wereldwijd aan de top staan en ernaar streven deze positie te behouden, is de behoefte aan kapitaalinvesteringen aanzienlijk.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24) en over het economisch beleid van de eurozone (2019) (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 49).

(2)  Economische voorjaarsprognoses 2019, Europese Commissie.

(3)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 49.

(4)  Bron: Eurostat.

(5)  Term sheet over het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen, Eurogroep, 14 juni 2019 (voorlopig uitsluitend in het Engels beschikbaar).

(6)  Het advies van het EESC over het meerjarige financiële kader na 2020 bevat relevante conclusies over een efficiënt gebruik van de begrotingsmiddelen (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).

(7)  COM(2019) 354 final.

(8)  COM(2019) 279 final.

(9)  Advies van het EESC, “Naar een sterkere internationale rol van de euro” (PB C 282 van 20.8.2019, blz. 27).

(10)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 32.

(11)  PB C 353 van 18.10.2019, blz. 32.

(12)  COM(2019) 279 final.


11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/113


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de jaarlijkse groeianalyse 2019

(vervolgadvies)

[COM(2018) 770 final]

(2020/C 47/18)

Rapporteur: Anne DEMELENNE

Besluit van het EESC-bureau

14.5.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 1, van het reglement van orde en artikel 29, onder a), van de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde

Vervolgadvies

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

17.10.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.10.2019

Zitting nr.

547

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

140/3/6

Inleiding

Dit advies maakt deel uit van twee vervolgadviezen, een over de jaarlijkse groeianalyse [COM(2018) 770 final] en een over de aanbeveling met betrekking tot het economisch beleid van de eurozone [COM(2018) 759 final]. Doel is eerdere voorstellen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (1) te actualiseren en verder uit te werken, rekening houdend met de recente ontwikkelingen en de economische prognoses voor de EU en de eurozone, alsook met de diverse verslagen en aanbevelingen die zijn gepubliceerd in het kader van het lopende Europees Semester. Deze adviezen vormen de bijdrage van het maatschappelijk middenveld van de EU aan het economische, sociale en milieubeleid voor de volgende cyclus van het Europees Semester, die in november 2019 van start gaat. Het EESC verzoekt de Europese Commissie en de Raad om deze bijdrage in aanmerking te nemen in het komende “najaarspakket” van het Europees Semester en het daaruit voortvloeiende interinstitutionele besluitvormingsproces.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

In dit advies, dat een aanvulling vormt op het eerder door het EESC uitgebrachte advies over de jaarlijkse groeianalyse 2019, wordt aandacht besteed aan de landspecifieke aanbevelingen (2), de mededeling van de Europese Commissie over het Europees Semester en de respectieve aanbevelingen van de Raad. Tevens wordt dieper ingegaan op bepaalde economische en sociale kwesties in verband met het Europees Semester 2019.

1.2.

De investeringskloof in de Europese Unie is nog niet gedicht. Er is nog steeds behoefte aan openbare en particuliere investeringen en aan uitgaven op het gebied van opleiding en onderwijs (vanaf onderwijs voor jonge kinderen) om de concurrentiekracht van de Europese bedrijven te verbeteren. In de landspecifieke aanbevelingen van dit jaar ligt een terechte nadruk op investeringen. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan productieve investeringen en investeringen in sociale infrastructuur, om bij voorrang duurzame groei te bevorderen, en aan maatregelen die de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) helpen verwezenlijken.

1.3.

De lidstaten moeten hun structurele hervormingsinspanningen opvoeren. Meer bepaald moeten landen met een overschot op de lopende rekening de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden beter naleven, in het belang van de economische en politieke stabiliteit van de Europese Unie en de eurozone. Het EESC betreurt de discrepantie tussen de globale, niet-specifieke aanbevelingen op belangrijke domeinen als investeringen, sociale kwesties en klimaatverandering enerzijds en de strategische, in cijfers gegoten begrotingsdoelstellingen anderzijds.

1.4.

Dankzij de huidige, zeer lage rentetarieven kunnen er nationale begrotingsmiddelen worden vrijgemaakt omdat de rentelasten voor staatsobligaties zijn gedaald. De lidstaten zouden deze middelen moeten aanwenden om niet alleen hun materiële, digitale en milieu-investeringen te verhogen, maar ook hun uitgaven op het gebied van opleiding, verbetering van vaardigheden en kwalificaties, die als investeringen in menselijk kapitaal en niet als kostenposten moeten worden beschouwd.

1.5.

Het is een goede zaak dat de EPSR en het sociaal scorebord een grotere rol zijn gaan spelen in de landspecifieke aanbevelingen. Het EESC moedigt de Commissie aan om op dit pad verder te gaan en deze aanpak verder uit te werken in de volgende cycli van het Europees Semester. Mocht zich de komende jaren een economische dip voordoen, dan is het belangrijk dat positieve sociale beleidsdoelstellingen centraal staan in het Europees Semester, en op gelijke voet worden gesteld met macro-economische of budgettaire doelstellingen.

1.6.

Klimaatverandering is het voorbije jaar een centrale kwestie geworden, wat in het Semester meer tot uiting mag komen. De landspecifieke aanbevelingen van volgend jaar zouden meer richtsnoeren moeten bevatten om klimaatverandering — een existentiële dreiging — tegen te gaan, al was het maar één per lidstaat.

1.7.

Er zijn belastingprikkels nodig om productieve investeringen en uitgaven in de reële economie te stimuleren, en er moet een verschuiving van de belastinggrondslag plaatsvinden van arbeid en duurzame consumptie naar andere bronnen.

1.7.1.

De financialisering van bepaalde delen van de Europese economie heeft een buitensporige last met zich meegebracht voor bedrijven — en hun werknemers — die banen creëren, toegevoegde waarde genereren en de reële kapitaalvoorraad vergroten. Het EESC vraagt de Commissie om na te gaan of het Europees Semester kan worden gebruikt om waarde voor alle stakeholders voorrang te geven op waarde enkel voor de aandeelhouder.

1.7.2.

Meerdere lidstaten hebben in het kader van de landspecifieke aanbevelingen dit jaar ook aanbevelingen ontvangen over de versterking van de sociale dialoog. Teneinde de participatie van de sociale partners te bevorderen, zouden de nationale regeringen minimumnormen moeten invoeren voor de raadpleging van de sociale partners in verschillende stadia van het Europees Semester.

1.7.3.

Het beleid van de Commissie inzake overheidsactiva zou het principe moeten volgen dat, wanneer overheidsactiva worden geprivatiseerd, het geen strategische activa mag betreffen die beter door de overheid worden beheerd, en dit niet mag leiden tot nettoverlies voor de staat wanneer de afstoting van activa plaatsvindt in economisch ongunstige tijden.

2.   Achtergrond: de prioriteiten van de Europese Commissie in het Europees Semester 2019 en in de landspecifieke aanbevelingen

2.1.

Volgens de Europese Commissie hebben de lidstaten met 40 % van de landspecifieke aanbevelingen van 2018 ten minste enige vooruitgang geboekt. Over meerdere jaren bekeken is bij meer dan twee derde van de landspecifieke aanbevelingen ten minste “enige vooruitgang” geboekt (3). Op het gebied van financiële dienstverlening zijn stevige stappen vooruit gezet, en ook waar het gaat om de bevordering van meer werkgelegenheid is vooruitgang geboekt, door in te zetten op vaste contracten en oplossingen voor de segmentering van de arbeidsmarkt. De tenuitvoerlegging blijft echter beperkt en te traag op gebieden die cruciaal zijn voor de correctie van macro-economische onevenwichtigheden (4).

2.2.

De landspecifieke aanbevelingen voor 2019 bouwen voort op de bevindingen van de landverslagen van 2019 en impliceren een sterkere nadruk op investeringen, met minstens één investeringsgerelateerde aanbeveling per lidstaat.

2.3.

Wat de macro-economische vooruitzichten betreft, is de onzekerheid niet verminderd. De verwachte uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de wereldwijde “handelsoorlogen” die door de Verenigde Staten zijn ontketend, gelden onverkort als neerwaartse risico’s voor de economische groei en de werkgelegenheid in de nabije toekomst. Ondanks de lage werkloosheidscijfers van de afgelopen twee decennia zijn verschillende landen nog niet teruggekeerd naar het werkgelegenheidspeil van vóór de crisis. Verwacht wordt dat het bbp in de Europese Unie dit jaar slechts met 1,4 % zal groeien en in de eurozone met 1,2 % (5). Zoals de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (6) heeft opgemerkt, blijft de inflatie in de eurozone onder het streefcijfer (d.w.z. onder, maar dicht bij 2 % op middellange termijn) en zal de groei in de Europese Unie en de eurozone met begrotingsbeleid moeten worden ondersteund.

3.   Algemene opmerkingen over de aanbevelingen van de Europese Commissie

3.1.   Investeringen

Het EESC juicht sterk toe dat de Europese Commissie in de landverslagen en de landspecifieke aanbevelingen van dit jaar een bijzondere nadruk legt op meer investeringen. In het verleden heeft het EESC de lidstaten en de Europese Commissie herhaaldelijk verzocht een grotere nadruk te leggen op meer publieke en particuliere investeringen, en het is dan ook verheugd dat hiermee gevolg wordt gegeven aan een van zijn aanbevelingen. Voorts moeten investeringen productief en duurzaam zijn, en dienen speculatieve financiële en vastgoedinvesteringen te worden vermeden.

3.1.1.

De investeringsdoelstellingen in het kader van de landspecifieke doelstellingen zijn niet erg concreet, wat aansluit bij de praktijk van de Commissie om brede doelstellingen vast te stellen. Dit zorgt echter voor een onevenwichtige situatie, omdat de begrotingsdoelstellingen zeer concreet zijn, zoals het Verdrag voorschrijft. Het blijft onduidelijk hoe de investeringsdoelstellingen kunnen worden gehaald in landen die in het kader van het stabiliteits- en groeipact aan strenge eisen gebonden zijn. Net als in eerdere adviezen, beveelt het EESC daarom aan om investeringen een prominentere rol te geven door een “gouden regel” in te voeren in het Europese begrotingskader (7).

3.1.2.

In het Europees Semester moet een sterkere nadruk op duurzame groei worden gelegd, met de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling 2030 als leidraad. Het EESC verzoekt daarom een jaarlijkse “duurzamegroeianalyse” in te voeren (8). Investeringen in infrastructuur moeten groen en sociaal worden, met een focus op hernieuwbare energie, wat de nieuwe Commissie trouwens wil. Dit moet nog meer tot uiting komen in het Europees Semester. Naar aanleiding van de positieve nadruk op investeringen in de landspecifieke aanbevelingen van dit jaar, stelt het EESC voor dat de Europese Commissie en de Raad nagaan of in die aanbevelingen niet minstens één ambitieuze en concrete broeikasgasreductiedoelstelling per lidstaat moet worden opgenomen totdat de potentieel rampzalige klimaatdreiging is afgewend. In verband hiermee verheugt het EESC zich erover dat de ECB in haar programma voor de aankoop van activa van de particuliere sector (asset purchase programme, APP) geïnvesteerd heeft in groene obligaties en is het van mening dat de ECB hiermee moet doorgaan en deze aanpak nog verder dient te ontwikkelen wanneer zij de netto-aankopen hervat alsook in de herinvesteringsfase van het programma.

3.1.3.

Wat de concrete investeringsbehoeften betreft, spoort het EESC de Europese Commissie en de lidstaten ertoe aan een concreet plan uit te werken ter verhoging van de publieke en particuliere investeringen, zodat de op belangrijke terreinen vastgestelde hiaten kunnen worden gedicht, de economische en sociale toekomst van Europa kan worden veiliggesteld en Europa kan blijven concurreren met China en de Verenigde Staten. Meer bepaald is er behoefte aan meer investeringen in informatietechnologie en kunstmatige intelligentie (onderzoek en ontwikkeling, met inbegrip van IT-infrastructuur). Ook is het zaak om in deze investeringen te voorzien in de noodzakelijke uitgaven op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, vaardigheden en mobiliteit, alsmede de bevordering van energiebesparing in de industrie en in het vervoer, onder meer door de ontwikkeling en betere benutting van het spoor. Voor deze uitgaven zou meer steun uit de structuurfondsen moeten worden verleend. Dit zou de concurrentiekracht versterken en een oplossing bieden voor het tekort aan geschoolde arbeidskrachten, dat in de hele EU als een van de belemmeringen voor investeringen wordt gezien (9).

3.1.4.

Het EESC is van mening dat er meer concrete doelen en strategische prioriteiten moeten worden vastgesteld om de algemene doelstellingen van de Europese Raad te verwezenlijken. De EU 2020-indicatoren waren te beknopt, en de algemene prioriteiten die in de Raad werden overeengekomen moeten concreter worden gemaakt en tot andere beleidsterreinen worden uitgebreid. Het EESC roept de Raad en de Commissie daarom op om een langetermijnstrategie voor 2030 uit te werken waarmee rekening dient te worden gehouden in de landspecifieke aanbevelingen voor 2020 (10). Die langetermijnstrategie moet de bakens uitzetten voor de totstandbrenging van een welvaartseconomie in de Europese Unie, met onder meer hogere investeringen in productieve activiteiten, beter onderwijs, kwalificaties, vaardigheden en opleiding, sociale bescherming, gezondheidszorg, lagere energiekosten, betaalbare huisvesting en de bevordering van de gelijkheid tussen man en vrouw.

3.2.   Onevenwichtigheden op de lopende rekening

3.2.1.

Het EESC is ingenomen met het feit dat de Europese Commissie nationale overschotten op de lopende rekening als een groot macro-economisch probleem voor de eurozone en de Europese Unie beschouwt. Terwijl landen die eerder een tekort op de lopende rekening hadden hun tekort hebben weggewerkt, zijn landen met een overschot op de lopende rekening nog steeds niet bereid wezenlijke maatregelen te treffen om de binnenlandse vraag te stimuleren — bijvoorbeeld door hogere overheidsinvesteringen, hogere lonen, hogere overheidsuitgaven of lagere belastingen, om op die manier hun overschot af te bouwen. Belastingverlagingen kunnen het best worden doorgevoerd door de belastinggrondslag te verschuiven van arbeid en btw naar andere bronnen van belastinginkomsten. Verkleining van de belastingwig op arbeid mag echter geen gevolgen hebben voor de socialezekerheidsbijdragen, die immers belangrijk zijn voor de financiering van de gezondheidszorg, pensioenen, ongevallenverzekering, werkloosheidsverzekering en andere doeleinden op het vlak van sociale bescherming.

3.2.2.

Als gevolg van de aanhoudende terughoudendheid van landen met een overschot op de lopende rekening om hun binnenlandse vraag op passende wijze aan te zwengelen, kampen landen met een tekort op de lopende rekening met een te lage vraag. De procedure voor macro-economische onevenwichtigheden brengt het probleem weliswaar onder de aandacht, maar mist de instrumenten om er ook iets aan te doen. Daarom laat bij de landspecifieke aanbevelingen met name de tenuitvoerlegging van aanbevelingen in het kader van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden zeer te wensen over (11). Het EESC roept de Europese Raad op een macro-economische strategie te coördineren die erop gericht is de binnenlandse vraag te stimuleren in landen met een overschot op de lopende rekening, zodat die nationale overschotten, die op hun beurt het overschot op de lopende rekening van de eurozone vormen, dalen. In het kader van deze strategie moeten landen met een overschot op de lopende rekening zich er op geloofwaardige wijze toe verbinden hun overschot op een permanente en duurzame manier af te bouwen.

3.2.3.

Nu het begrotingsinstrument voor de eurozone bij recente onderhandelingen concreet vorm heeft gekregen, is duidelijk geworden dat de Europese Raad er niet in is geslaagd overeenstemming te bereiken over een zinvolle begroting voor de eurozone met een stabiliserende functie. Het EESC vreest dat het macro-economische kader op Europees niveau niet toereikend zal zijn om een toekomstige crisis het hoofd te bieden, mocht het risico op een vertraging van de economische groei werkelijkheid worden. Het EESC verzoekt de Europese Raad om doeltreffende, door de lidstaten te nemen begrotingsmaatregelen voor te bereiden om een mogelijke recessie het hoofd te bieden, samen met monetaire beleidsmaatregelen van de Europese Centrale Bank.

3.3.   Begrotingsbeleid, overheidsschuld en belastingen

3.3.1.

De herbeoordeling van het risico van staatsobligaties tijdens de eurozonecrisis heeft tot een bijkomende divergentie geleid. Landen met lagere groeicijfers en een hogere oorspronkelijke schuld betalen hogere rentetarieven op hun overheidsschuld, op grond van soms behoorlijk onjuiste inschattingen van hun begrotingssituatie door de financiële markten. Pogingen om in een (te) vroeg stadium begrotingsbuffers aan te leggen, of eenvoudig gezegd: bezuinigen op de uitgaven en meer belasten — zoals de Commissie lidstaten met een hogere schuld aanbeveelt — dreigt positieve ontwikkelingen in de particuliere sector en de nog prille groei in sommige lidstaten te fnuiken. Verplichte begrotingsaanpassingen voorschrijven aan landen met minder begrotingsruimte en slechts aanbevelingen formuleren voor landen met meer begrotingsruimte brengt het risico met zich mee dat de algemene begrotingskoers van de eurozone niet expansief genoeg is om het grote overschot op de lopende rekening van de eurozone te beteugelen.

3.3.2.

Nu vooraanstaande deskundigen ter zake de rol van overheidsschuld in tijden van lage rente anders zijn gaan beoordelen (12), spoort het EESC de Europese Raad aan om na te gaan of het huidige begrotingskader de noodzakelijke overheidsinvesteringen en -uitgaven voor productiviteitsverhogende doeleinden (zoals onderwijs, betere vaardigheden, een leven lang leren, gezondheidszorg en sociale bescherming) in de weg heeft gestaan (13). Zoals aangekondigd in haar maatregelenpakket van september, blijft de ECB in de nabije toekomst zeer lage rentetarieven hanteren. Dat beleid leidde de voorbije jaren reeds tot lagere rentelasten voor overheden. Het EESC vraagt de lidstaten de aldus vrijgekomen middelen te gebruiken voor meer investeringen.

3.3.3.

De maatstaven die de Europese Commissie hanteert voor het productietekort (“output gap”) en die dienen om de juiste begrotingskoers te bepalen, worden door deskundigen steeds meer als te procyclisch gezien (14). In plaats van op onafhankelijke wijze de maximale potentiële productie van een economie te meten op basis van het aantal werklozen en het tekort aan kapitaal, gaat de Europese Commissie voor haar maatstaf te sterk uit van prestaties uit het verleden (15). Daardoor wordt het landen zowel in gunstige als in ongunstige economische tijden onmogelijk gemaakt een anticyclisch begrotingsbeleid te voeren wanneer zij zich aan de regels van het stabiliteits- en groeipact houden. Het EESC beveelt de Europese Commissie aan om de procedure voor de berekening van de “output gap” samen met de lidstaten te heroverwegen in het licht van deze bevindingen.

3.3.4.

In landen die de voorbije jaren minder dan verwacht van de economische groei hebben geprofiteerd, heeft een gebrek aan totale vraag, in combinatie met een ongunstige verschuiving in de exportproductiestructuur van de economie, bijgedragen tot hun zwakke groei. Het EESC zou graag zien dat de Europese Commissie en de Europese Raad in de volgende cyclus van het Europees Semester rekening houden met overwegingen inzake industriebeleid en -strategie in de Europese Unie.

3.3.5.

Zoals het EESC al in eerdere adviezen heeft aangegeven, moeten de lidstaten maatregelen nemen ter voorkoming van agressieve belastingplanning en belastingontduiking en inzetten op fiscale rechtvaardigheid en de financiering van de overheidsuitgaven.

3.3.6.

Door de “financialisering” van de economie kreeg een kleine groep financiële actoren een te grote greep op grote bedrijven en de publieke sector, waarbij het streven naar kortetermijnwinsten en bonussen voorging op de langetermijnbehoeften van bepaalde ondernemingen, hun werknemers en de regio’s waar zij actief zijn (16). Het EESC vraagt de Commissie om na te gaan of het Europees Semester kan worden gebruikt om waarde voor de stakeholder voorrang te geven op waarde voor de aandeelhouder. Waar dit in de lidstaten relevant is, dient het belastingstelsel op zo’n manier te worden bijgestuurd dat echte fysieke, digitale en duurzame investeringen en beleggingen in menselijk kapitaal worden gestimuleerd en beleggingen met louter financiële en speculatieve doeleinden worden ontmoedigd. Daarbij moet aandacht worden besteed aan verstoringen van het belastingstelsel die het principe “waarde voor de aandeelhouder” onnodig bevorderen en financieel belonen, en moeten hervormingen in dit verband worden aangemoedigd in een landspecifieke aanbeveling.

3.4.   De Europese pijler van sociale rechten

3.4.1.

Het EESC is ingenomen met de grotere nadruk op sociale dialoog, onderwijs, vaardigheden, opleiding, gezondheid en sociale bescherming in beleidsaanbevelingen, en dringt er bij de Commissie op aan deze accentverschuiving vol te houden en nog te versterken in de volgende cycli van het Europees Semester, met name waar het gaat over toereikende minimumlonen waarover de sociale partners op verantwoordelijke wijze onderhandelen en die bij wet en bij nationale collectieve overeenkomst gegarandeerd worden.

3.4.2.

Het EESC is verheugd dat de Europese Commissie bijzondere aandacht heeft besteed aan de wijze waarop de lidstaten de verschillende onderdelen van de EPSR ten uitvoer leggen. Het erkent de bijzondere meerwaarde van de indicatoren van het sociaal scorebord, die de sociale ontwikkelingen en convergentie tussen de EU-lidstaten weergeven, als noodzakelijk tegenwicht tegen de traditionele focus op economische en financiële kwesties. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om de EPSR een belangrijke rol te blijven toekennen in de landspecifieke aanbevelingen en om die rol nog te vergroten, alsook om na te denken over nieuwe indicatoren voor het sociaal scorebord, bijvoorbeeld met betrekking tot collectieve onderhandelingen.

3.4.3.

Het feit dat de loonconvergentie tussen landen veel trager verloopt dan de EU-leiders en de Commissie hadden verwacht, heeft tot meer migratie naar landen en regio’s met meer banen en hogere lonen geleid. In principe is deze migratie naar economisch sterkere regio’s een belangrijk aanpassingsmechanisme binnen de Europese monetaire unie. Door de trage convergentie van lonen en levensomstandigheden bleken de migratiestromen echter groter verwacht. In sommige gevallen is een aanzienlijk deel van de beroepsbevolking geëmigreerd, wat voor de betrokken landen op middellange termijn problemen kan opleveren als de emigranten niet terugkeren. Een snellere reële convergentie van lonen en levensomstandigheden tussen de landen van de EU en de Europese monetaire unie is daarom noodzakelijk. Het EESC verzoekt de Commissie een gedetailleerd verslag over de reële convergentie op te stellen en haar beleidsaanbevelingen aan de lidstaten en de EU als geheel bij te sturen op een manier die voor echte convergentie zorgt.

3.4.4.

In de inleiding van de jaarlijkse groeianalyse 2019 verheugt de Europese Commissie zich erover dat de economie weer groeit in alle lidstaten. Positieve bbp-groei leidt echter niet per se tot meer sociale convergentie. Een middel voor het bewerkstelligen van sociale convergentie is het voeren van collectieve onderhandelingen. Het EESC verzoekt de Commissie daarom om de indicatoren van het sociaal scorebord uit te breiden tot maatregelen op dit gebied.

3.4.5.

Voor de uitvoering van aanbevelingen in verband met de EPSR zijn passende financiële middelen nodig. Er zou moeten worden gepreciseerd op welke manier de doelstellingen van de EPSR kunnen worden verwezenlijkt, met name in landen die in het kader van het stabiliteits- en groeipact aan strenge eisen gebonden zijn. Op basis van de voorstellen die het in een eerder advies (17) heeft gedaan, beveelt het EESC de Europese Commissie en de Raad aan ervoor te zorgen dat er middelen beschikbaar zijn, met name in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen en andere EU-fondsen, om de nationale publieke en particuliere financiering aan te vullen. Een stijging van de overheidsinvesteringen in de lidstaten kan worden gestimuleerd via een “gulden regel” voor sociaal georiënteerde overheidsinvesteringen die de begrotingsregels soepeler zou maken. Tegen verlagingen van de EU-begroting die zouden resulteren in minder middelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de EPSR, dient verzet te worden geboden. Ook dient het Investeringsplan voor Europa, ondersteund door het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), te worden verbeterd, gelet op de kritiek van de Europese Rekenkamer (januari 2019) op de overdrijving van de vermeende effecten ervan op het investeringsniveau (18).

3.5.

In de landspecifieke aanbevelingen op sociaal gebied en, ruimer gezien, sinds het begin van het Semester, hebben lidstaten met een lagere groei en een grotere overheidsschuld aanbevelingen ontvangen die sociale afbraak in de hand werken (19), waarbij de prioriteit doorgaans naar macro-economische doelstellingen ging (20). In het licht van de onzekere economische vooruitzichten dringt het EESC er bij de Europese Raad op aan ervoor te zorgen dat positieve sociale doelstellingen de komende jaren een hogere prioriteit krijgen, en dus ook in tijden van economische crisis even belangrijk zijn als macro-economische doelstellingen.

3.5.1.

Zorgen voor hoogwaardige werkgelegenheid blijft een uitdaging. Atypische arbeidsvormen zoals tijdelijk werk, deeltijds werk, werken in onderaanneming of werk via platforms, zijn de afgelopen tien jaar in verschillende lidstaten toegenomen. Terwijl de vaardigheden en het kwalificatieniveau van werknemers zijn gestegen, is de kwaliteit van de banen is er in meerdere landen op achteruitgegaan. Een voorbeeld is de stijging, in sommige landen, van het aantal mensen die buiten hun wil om tijdelijk of deeltijds aan de slag zijn omdat er te weinig voltijdse vaste banen zijn (Eurostat-gegevens (21)). Soms zijn de betrokkenen gelukkig met deze nieuwe arbeidsvormen, maar vaak ook niet, waar nog bovenop komt dat nieuwe arbeidsvormen het werknemers met een tijdelijke en onzekere baan moeilijker kunnen maken om “een leven lang” te blijven leren. Het EESC roept de lidstaten op om, in een Europees kader, tijdig maatregelen te treffen ter bescherming van de werkgelegenheid en de sociale zekerheid, teneinde zich aan te passen aan nieuwe arbeidsvormen en een steeds onzekerder wordende arbeidswereld.

3.5.2.

De sociale economie speelt een almaar belangrijker rol in de economie (22). Door haar diversiteit (coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen, stichtingen, sociale ondernemingen) heeft zij een groot potentieel om de economische groei en de werkgelegenheid in Europa te stimuleren en kan zij een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale cohesie in de Europese Unie. Helaas heeft de Unie geen passend juridisch kader uitgewerkt om dit potentieel te benutten binnen de interne markt. Het EESC verzoekt de Commissie om deze kwestie op de agenda voor de volgende ambtstermijn te plaatsen.

3.5.3.

Meer investeringen in onderwijs door overheden en bedrijven kunnen werkloosheid helpen voorkomen in de digitale samenleving van vandaag en morgen, de industrie en de dienstensector, waarin behoefte is aan hooggekwalificeerd personeel. Het EESC spoort de lidstaten ertoe aan EU-middelen aan te wenden om hun arbeidskrachten voor te bereiden op het digitale tijdperk.

3.5.4.

Waar dit in de nationale context gerechtvaardigd is, kan een kwalitatieve verschuiving naar hoogwaardig beroepsonderwijs buiten het tertiair onderwijs nuttig zijn. Een te eenzijdige nadruk op het behalen van een hogeronderwijsdiploma, zoals bij de onderwijsindicatoren van het sociaal scorebord het geval is, kan het totaalbeeld vertekenen. Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om na te gaan of er, gelet op dit feit, betere manieren zijn om succes in het onderwijs te meten in het kader van het sociaal scorebord.

3.6.   Betrokkenheid van de sociale partners

3.6.1.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de dialoog met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld (waaronder liefdadigheidsinstellingen, ngo’s, universiteiten en consumentenorganisaties) te verdiepen met het oog op een betere tenuitvoerlegging van de landspecifieke aanbevelingen, onder meer via bezoeken aan lidstaten en bilaterale en multilaterale gesprekken.

3.6.2.

De regelmatige en informele stroom en uitwisseling van informatie kan wat dit betreft beter. De sociale partners krijgen voorafgaand aan belangrijke vergaderingen weliswaar de nodige informatie over kwesties in verband met de arbeidsmarkt en sociale inclusie om een vruchtbare discussie te waarborgen, maar dit is niet het geval voor budgettaire en fiscale kwesties. Het EESC moedigt de Commissie aan om, buiten de officiële formele procedures om, een meer diepgaande, tijdige en betekenisvolle dialoog met de sociale partners aan te gaan.

3.6.3.

Zoals de Europese Commissie terecht heeft opgemerkt, kunnen de sociale partners tijdiger en op een meer betekenisvolle wijze bij het Europees Semester worden betrokken (23). Hoewel het Semester op Europees niveau en in sommige lidstaten naar behoren functioneert, kan dat niet van alle landen gezegd worden. Het EESC is ingenomen met de aanbevelingen die in het kader van de landspecifieke aanbevelingen aan verschillende lidstaten zijn gedaan met betrekking tot de versterking van de sociale dialoog, en moedigt de lidstaten aan om deze in praktijk te brengen.

3.6.4.

Tijdige toegang tot nuttige informatie en tijdige raadpleging, duidelijke toezeggingen van regeringen en de capaciteit van de sociale partners zijn kwesties die de raadpleging van de sociale partners in het kader van het Semester op nationaal niveau hebben belemmerd. Het EESC beveelt aan dat nationale regeringen minimumnormen invoeren voor de raadpleging van de nationale sociale partners in verschillende stadia van het Europees Semester. Zo zouden regeringen bijvoorbeeld moeten toelichten of en waarom zij van de voorstellen van de sociale partners zijn afgeweken. Ook dienen de sociale partners te worden betrokken bij de follow-up ter evaluatie van de uitvoering van de voorstellen.

4.   Specifieke aanbevelingen

4.1.

Wat betreft de discussie in de Raad over de wenselijkheid van uitbreiding van het toepassingsgebied van het Europees Semester tot kwesties op het gebied van economische en sociale cohesie, is het EESC ten zeerste ingenomen met het besluit om deze aspecten in het Europees Semester op te nemen (24). Het moedigt de Europese Commissie en de lidstaten aan op deze weg door te gaan en deze aanpak de komende jaren verder te ontwikkelen, waarbij er ook een antwoord moet komen op de klimaatuitdaging. Het Comité is tevens ingenomen met het feit dat de Europese Raad de lidstaten oproept het sociaal scorebord, de werkgelegenheidsprestatiemonitor en de prestatiemonitor sociale bescherming als richtsnoeren te gebruiken voor hun convergentie-inspanningen.

4.2.   Huisvesting

4.2.1.

In sommige lidstaten zijn de huizenprijzen de afgelopen jaren gestegen. In sommige grote en middelgrote steden zijn de huurprijzen zo hoog geworden dat ze een almaar groter deel van het inkomen in beslag nemen. Hoewel dit niet de enige factor is, houdt dit verschijnsel verband met de lage rente, aangezien het monetair beleid rechtstreeks doorwerkt op de woningmarkt. De basisrentetarieven van de ECB zullen op hun huidige niveau (of lager) blijven totdat de inflatie binnen de projectieperiode duurzaam naar het streefcijfer convergeert (een niveau dat voldoende dicht bij maar onder 2 % ligt) (25). Hogere huurprijzen verergeren ook de daklozenproblematiek. Door het gebrek aan gegevens is het lastig om de situatie van de daklozen in de Europese Unie op de voet te volgen. Het EESC roept de lidstaten en de Europese Commissie op om de gegevensverzameling over daklozen te verbeteren, zodat hun aantal, spreiding en leefomstandigheden in de Unie beter in kaart kunnen worden gebracht.

4.2.2.

Om de energie- en klimaatprestaties van woningen en andere gebouwen te verbeteren, kunnen nationale overheden onder meer via het belastingstelsel stimulansen creëren om energie-efficiënte renovatie en nieuwbouw te bevorderen.

4.3.   Andere hervormingen

4.3.1.

In meerdere landen dreigen individuele hervormingen die in de landspecifieke aanbevelingen worden genoemd de sociale en economische ongelijkheid te vergroten. Pensioenhervormingen mogen armoede op oudere leeftijd niet in de hand werken.

4.3.2.

Wanneer overheidsactiva worden geprivatiseerd, mag het geen strategische activa betreffen die beter door de overheid worden beheerd, en mag dit niet leiden tot nettoverlies voor de staat wanneer de afstoting van activa plaatsvindt in economisch ongunstige tijden. Wegens het ontbreken van een winstoogmerk, dat tot hogere kosten leidt, is de staat in principe het meest geschikt voor het verstrekken van fundamentele publieke diensten. Wanneer de kwaliteit en financiering van publieke diensten niet voldoen aan de eisen van de burgers, moet iets worden gedaan aan de administratieve capaciteit om die diensten naar voldoening te verstrekken en moeten daarvoor de nodige middelen worden uitgetrokken. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat individuele landen besluiten op maat gesneden publiek-private partnerschappen (PPP’s) toe te staan voor specifieke diensten in specifieke omstandigheden. In dat geval moeten PPP’s wel het algemeen belang dienen. Met name op markten met monopolistische of oligopolistische structuren moet worden voorkomen dat belangengroepen PPP’s gebruiken om winst te maken door hogere prijzen te vragen dan noodzakelijk of door af te zien van de investeringen die nodig zijn om de kwaliteit te waarborgen.

4.3.3.

Een degelijk industriebeleid dat is afgestemd op de behoeften van een land, kan resulteren in meer groei, productiviteit, welzijn en werkgelegenheid. Het EESC benadrukt de noodzaak om een brede discussie te voeren en concrete maatregelen te treffen om op EU- en lidstaatniveau een industriële strategie te ontwikkelen waarvoor voldoende financiële middelen worden uitgetrokken en die verder gaat dan een loutere aanpassing van het Europese mededingingsrecht om meer fusies tussen multinationals mogelijk te maken.

Brussel, 30 oktober 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24) en over het economisch beleid van de eurozone (2019) (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 49).

(2)  COM(2019) 500 final.

(3)  COM(2019) 500 final, blz. 3-4.

(4)  Efstathiou, K. & Wolff, G. (2018), “Is the European Semester effective and useful?”.

(5)  Europese economische prognose. Zomer 2019, Europese Commissie.

(6)  Mario Draghi, president van de ECB, persconferentie – inleidende verklaring, Frankfurt am Main, 12 september 2019.

(7)  Advies van het EESC over de jaarlijkse groeianalyse 2019, paragraaf 3.9.8 (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24).

(8)  Advies van het EESC over de jaarlijkse groeianalyse 2019, paragraaf 1.7 (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24).

(9)  Rapport van de EIB over de investeringen 2018/2019: “Retooling Europe’s economy”.

(10)  Zoals uiteengezet in het EESC-advies getiteld “Europees Semester en cohesiebeleid — Naar een nieuwe Europese strategie voor de periode na 2020” (PB C 353 van 18.10.2019, blz. 39).

(11)  “What drives national implementation of EU policy recommendations?”, Bruegel working paper, nr. 4.

(12)  Blanchard, O., “Public Debt and Low Interest Rates”, januari 2019, en het debat dat Michael Hüther in Duitsland op gang heeft gebracht over het nut van de nationale “schuldenrem”, IW Policy Paper 3/19.

(13)  “Germany's even larger than expected fiscal surpluses: Is there a link with the constitutional debt brake?”, Bruegel.

(14)  “The campaign against ‘nonsense’ output gaps”, Bruegel.

(15)  “Why Hysteria Over the Italian Budget Is Wrong-Headed”.

(16)  Vatteville, E. in het tijdschrift “Management & Avenir”, 2008/4 (nr. 18), blz. 88-103.

(17)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 1.

(18)  Speciaal verslag nr. 03/2019: Europees Fonds voor strategische investeringen: er zijn maatregelen nodig om het EFSI echt een succes te maken.

(19)  Copeland, P. & Daly, M. (2018), “The European Semester and EU Social Policy”.

(20)  Degryse, C. & Pochet, P. (2018), “European social dynamics: a quantitative approach”.

(21)  Eurostat-databank “lfsa_eppgai” en “lfsa_etgar”.

(22)  Instellingen en ondernemingen in de sociale economie in Europa vertegenwoordigen meer dan 2,8 miljoen organisaties, die werk bieden aan 13,6 miljoen mensen en goed zijn voor 8 % van het bbp van de EU.

(23)  Ontwerp van gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad over de werkgelegenheid, blz. 11.

(24)  “Conclusies van de Raad over de jaarlijkse groeianalyse en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid voor 2019”, 15 maart 2019, blz. 7.

(25)  Mario Draghi, president van de ECB, persconferentie – inleidende verklaring, Frankfurt am Main, 12 september 2019.


Rectificaties

11.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/120


Rectificatie van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad — Naar een efficiëntere en meer democratische besluitvorming voor het energie- en klimaatbeleid van de EU

(COM(2019) 177 final)

( Publicatieblad van de Europese Unie C 14 van 15 januari 2020 )

(2020/C 47/19)

Bladzijde 108, voetnoot 2:

in plaats van:

“… (zie bladzijde … van dit Publicatieblad).”,

lezen:

“… (zie bladzijde 87 van dit Publicatieblad).”.