ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 32

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

63e jaargang
31 januari 2020


Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 32/01

Mededeling van de Commissie over de toepassing van de bepalingen van artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011

1


 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2020/C 32/02

Wisselkoersen van de euro — 30 januari 2020

9

 

Rekenkamer

2020/C 32/03

Speciaal verslag nr. 4/2020 Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu

10

 

Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2020/C 32/04

Samenvatting van het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming inzake voorstellen betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken

11

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

2020/C 32/05

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap Oplegging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

15

2020/C 32/06

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap Wijziging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten ( 1 )

16

2020/C 32/07

Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen ( 1 )

17


 

V   Adviezen

 

BESTUURLIJKE PROCEDURES

 

Europese Investeringsbank

2020/C 32/08

SIT 2020 — Oproep tot het indienen van voorstellen Ideeën die de wereld veranderen: EIBI-toernooi Social Innovation 2020

18

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2020/C 32/09

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak M.9434 — UTC/Raytheon) ( 1 )

19

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2020/C 32/10

Bekendmaking van een mededeling van de goedkeuring van een standaardwijziging van een productdossier voor een naam in de wijnsector als bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie

20


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

over de toepassing van de bepalingen van artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011

(2020/C 32/01)

1.   INLEIDING

In artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (1) (hierna “de verordening” genoemd) wordt bepaald dat, wanneer het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel vermeld wordt en niet hetzelfde of dezelfde is als voor het primaire ingrediënt ervan, ook het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het betreffende primaire ingrediënt moet worden vermeld, of dat, ten minste, moet worden vermeld dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt verschilt van die van het levensmiddel.

Op 28 mei 2018 heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2018/775 van de Commissie (2) vastgesteld (hierna “de uitvoeringsverordening” genoemd), waarin de voorschriften worden vastgesteld voor de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening en waarin met name wordt toegelicht en geharmoniseerd hoe de herkomst van het/de primaire ingrediënt(en) moet worden geëtiketteerd.

Deze mededeling van de Commissie is bedoeld om richtsnoeren aan te reiken voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven en nationale autoriteiten voor de toepassing van de bepalingen van artikel 26, lid 3, van de verordening. De mededeling moet in samenhang met de overige relevante bepalingen van de verordening en de uitvoeringsverordening worden gelezen. Er zij in het bijzonder op gewezen dat deze leidraad geen afbreuk doet aan het verbod op misleidende informatie uit artikel 7 van de verordening. In deze mededeling worden de bepalingen die al in de toepasselijke wetgeving zijn opgenomen, nader toegelicht. De verplichtingen die in deze wetgeving zijn vervat, worden op geen enkele wijze uitgebreid, noch worden de betrokken exploitanten en bevoegde autoriteiten aanvullende eisen opgelegd.

De mededeling is slechts bedoeld om burgers, exploitanten en nationale bevoegde autoriteiten bij te staan bij de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening en van de uitvoeringsverordening. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de bevoegdheid om een bindende interpretatie van de Uniewetgeving te geven. De zienswijzen in deze mededeling lopen niet vooruit op eventuele standpunten die de Europese Commissie bij uniale en nationale rechtbanken zou kunnen innemen.

2.   VRAGEN MET BETREKKING TOT HET TOEPASSINGSGEBIED VAN ARTIKEL 26, LID 3, VAN DE VERORDENING

In artikel 26, lid 3, eerste alinea, van de verordening worden twee voorwaarden gegeven voor de toepassing van de specifieke etiketteringsvoorschriften voor primaire ingrediënten: 1) de aanwezigheid van een vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel zelf; en 2) de omstandigheid dat een dergelijke vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel niet hetzelfde of dezelfde is als voor het primaire ingrediënt ervan.

Krachtens artikel 26, lid 3, tweede alinea, zijn de etiketteringsverplichtingen in artikel 26, lid 3, eerste alinea, slechts van toepassing op gevallen die binnen het toepassingsgebied van de uitvoeringsverordening vallen, zoals omschreven in artikel 1 van de uitvoeringsverordening.

Aan het toepassingsgebied van de uitvoeringsverordening zijn twee beperkingen gesteld:

Ten eerste wordt in artikel 1, lid 1, van de uitvoeringsverordening gespecificeerd dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel kan worden “vermeld middels vermeldingen zoals verklaringen, afbeeldingen, symbolen of termen, die verwijzen naar plaatsen of geografische gebieden, met uitzondering van geografische termen die deel uitmaken van gebruikelijke en generieke namen die letterlijk de oorsprong vermelden, maar die in het algemeen niet als een vermelding van de oorsprong of plaats van herkomst van het levensmiddel worden begrepen”.

Ten tweede wordt in artikel 1, lid 2, gespecificeerd dat de uitvoeringsverordening niet van toepassing is “op geografische aanduidingen die uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1151/2012 (3), Verordening (EU) nr. 1308/2013 (4), Verordening (EG) nr. 110/2008 (5) of Verordening (EU) nr. 251/2014 (6) beschermd zijn of die uit hoofde van internationale overeenkomsten beschermd zijn, en op geregistreerde merken die een vermelding van oorsprong vormen”. In overweging 6 van de uitvoeringsverordening wordt ter verduidelijking van deze tweede uitzondering opgemerkt dat, hoewel artikel 26, lid 3, van de verordening in beginsel ook geldt voor de in de tweede uitzondering bedoelde gevallen, de betreffende uitvoeringsvoorschriften nader onderzoek vergen en in een later stadium zullen worden vastgesteld.

2.1.   Vermelding van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf

2.1.1.   Zou een op een etiket vermeld(e) naam/handelsnaam en adres van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf kunnen leiden tot toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening?

Krachtens overweging 29 en artikel 2, lid 2, onder g), van de verordening vormen aanduidingen in verband met de naam, handelsnaam of het adres van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die op het etiket staan, geen aanwijzing van het land van oorsprong en de plaats van herkomst van het levensmiddel in de zin van de verordening. Daarom leiden verwijzingen naar de rechtspersoon van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf in beginsel niet tot toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening.

Dergelijke aanduidingen kunnen evenwel op grond van artikel 7 van de verordening als misleidend worden beschouwd wat betreft het werkelijke land van oorsprong of de werkelijke plaats van herkomst van het levensmiddel, als zij duidelijk worden benadrukt op de verpakking en wanneer de specifieke oorsprong of plaats van herkomst zichtbaar wordt aangegeven en die oorsprong niet dezelfde is als voor het primaire ingrediënt van het levensmiddel. De bevoegde nationale autoriteiten moeten dergelijke gevallen beoordelen door alle informatie op het etiket en de totale presentatie van het product in aanmerking te nemen.

2.2.   Merknamen

2.2.1.   Kunnen merknamen die niet worden beschermd door een geregistreerd merk zoals genoemd in artikel 1, lid 2, van de uitvoeringsverordening, leiden tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening?

In artikel 1, lid 2, van de uitvoeringsverordening wordt verduidelijkt dat hoewel vermeldingen van oorsprong die deel uitmaken van geregistreerde merken, binnen het toepassingsgebied van artikel 26, lid 3, van de verordening vallen, de uitvoeringsverordening niet van toepassing is op dergelijke vermeldingen in afwachting van de vaststelling van specifieke voorschriften met betrekking tot de toepassing van artikel 26, lid 3, op dergelijke vermeldingen. De EU-wetgever erkent het specifieke karakter en de specifieke doelstellingen van de geregistreerde merken die door specifieke Uniewetgeving worden gereguleerd. De Commissie zal daarom nader onderzoeken hoe de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening moet worden aangegeven, wanneer dit voor dergelijke vermeldingen vereist is. Anderzijds maken merknamen die geografische vermeldingen bevatten en die ongeregistreerde merken zijn, geen deel uit van deze tijdelijke uitzondering. Op deze merknamen is de uitvoeringsverordening dan ook wel van toepassing, evenals de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 26, lid 3, van de verordening.

2.3.   Benaming van het levensmiddel

2.3.1.   Moeten gebruikelijke benamingen die geografische vermeldingen bevatten, worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

In artikel 2, lid 2, onder o), van de verordening wordt “gebruikelijke benaming” gedefinieerd als een benaming die zonder dat verdere uitleg nodig is, als de benaming van het levensmiddel wordt geaccepteerd door de consumenten in de lidstaat waar het wordt verkocht.

Krachtens overweging 8 en artikel 1, lid 1, van de uitvoeringsverordening vallen gebruikelijke en generieke namen, met inbegrip van geografische termen die letterlijk de oorsprong vermelden, maar die in het algemeen niet als een vermelding van de oorsprong of plaats van herkomst van het levensmiddel worden begrepen, niet onder het toepassingsgebied van de uitvoeringsverordening. Dergelijke benamingen verwijzen vaak naar een geografische plaats, een regio of een land waar het desbetreffende levensmiddel oorspronkelijk werd geproduceerd of in de handel werd gebracht, en zijn in de loop der tijd generieke/gebruikelijke benamingen voor een bepaalde categorie levensmiddelen geworden. Mits dergelijke generieke vermeldingen en gebruikelijke benamingen niet bij de consument de perceptie wekken van een geografische oorsprong van het desbetreffende levensmiddel, leidt het gebruik ervan niet tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening.

Een voorbeeld: frankfurter.

Aangezien de vraag betrekking heeft op de wijze waarop de consumenten in elke afzonderlijke lidstaat een benaming begrijpen, en er binnen de EU aanzienlijke verschillen zijn in de perceptie van de consumenten van deze aspecten, moet per geval worden bekeken of het voor de consument duidelijk is dat een specifieke benaming een generieke/gebruikelijke benaming is.

2.3.2.   Moeten wettelijke benamingen die een geografische vermelding bevatten, worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder n), van de verordening is een “wettelijke benaming” de benaming van een levensmiddel die wordt voorgeschreven in de bepalingen van de Unie die daarop van toepassing zijn, of, bij ontstentenis van dergelijke bepalingen van de Unie, de benaming die is vastgesteld in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat waar het levensmiddel aan de eindverbruiker of aan grote cateraars wordt verkocht.

Met andere woorden: dergelijke benamingen zijn gecodificeerde gebruikelijke benamingen, waarbij de wetgever het van belang achtte het gebruik ervan en vaak ook de samenstelling van de producten die ermee worden aangeduid, te harmoniseren, opdat de kenmerken van de levensmiddelen die onder specifieke benamingen worden verkocht, aan de verwachtingen van de consument voldoen.

Overwegende het bovenstaande worden wettelijke benamingen die een geografische vermelding bevatten, niet beschouwd als vermeldingen van oorsprong overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening, wanneer de wetgever al rekening heeft gehouden met artikel 26, lid 3.

2.4.   Verschillende vermeldingen op het etiket

2.4.1.   Moeten termen als “made in”, “product of” en “geproduceerd in” gevolgd door een geografische aanduiding worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

Vermeldingen als “made in (land)”, “vervaardigd in (land)”, “geproduceerd in (land)” worden door consumenten wel geassocieerd met vermeldingen van oorsprong overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening en moeten daarom in beginsel worden beschouwd als vermeldingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel. Bovendien verwijzen deze termen naar het productie- of vervaardigingsproces, dat, in het geval van verwerkte producten, overeen zou kunnen komen met de betekenis van het land van oorsprong voor de toepassingen van de verordening, zoals gedefinieerd in artikel 60, lid 2, van het douanewetboek van de Unie (7), d.w.z. de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking van het levensmiddel die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

Evenzo leest de consument de aanduiding “product of (land)” over het algemeen als een vermelding van oorsprong overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening. Bovendien geeft de term “product of” de consument waarschijnlijk het idee dat het hele levensmiddel, waaronder de ingrediënten ervan, uit het op het etiket vermelde land afkomstig is.

2.4.2.   Moeten vermeldingen als “verpakt in” of “geproduceerd/vervaardigd door X voor Y” gevolgd door de naam van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en diens adres worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

De vermelding “verpakt in” geeft duidelijk de plaats aan waar een levensmiddel is verpakt, en het is over het algemeen niet waarschijnlijk dat de consument deze vermelding opvat als een vermelding van oorsprong overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening. Hoewel de term in kwestie naar een geografische plaats verwijst, moet deze dus niet worden beschouwd als aanwijzing van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel.

Termen als “geproduceerd/vervaardigd door” (de naam van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en diens adres) of “geproduceerd/vervaardigd door X voor Y” verwijzen letterlijk naar de betreffende exploitant van een levensmiddelenbedrijf en het is over het algemeen niet waarschijnlijk dat de consument deze als een vermelding van oorsprong opvat. Zoals uiteengezet in punt 2.1.1. van deze mededeling vormen aanduidingen in verband met de naam, handelsnaam of het adres van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die op het etiket staan, geen aanwijzing van het land van oorsprong en de plaats van herkomst van het levensmiddel in de zin van de verordening.

De perceptie van de consumenten wordt echter wel gevormd door het geheel van componenten op het etiket, waaronder de algehele presentatie van het product. Daarom moet bij de beoordeling of er sprake is van mogelijke misleiding wat betreft de oorsprong van het levensmiddel, de gehele verpakking in aanmerking worden genomen.

2.4.3.   Moeten acroniemen, afbeeldingen of andere aanduidingen die vrijwillig zijn toegevoegd met als enig doel om consumenten te helpen om op meertalige etiketten hun plaatselijke taal te vinden, worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

Als dergelijke aanduidingen duidelijk verwijzen naar de verschillende taalversies van de voedselinformatie op het etiket, moeten deze niet als een vermelding van oorsprong worden beschouwd.

2.4.4.   Moeten vermeldingen van “soort”, “type”, “stijl”, “recept”, “geïnspireerd door”,“à la” en dergelijke gevolgd door een geografische vermelding worden beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

Vermeldingen van “soort”, “wijze”, “stijl”, “recept”, “geïnspireerd door” of “à la” en dergelijke verwijzen doorgaans naar het recept of naar specifieke kenmerken van het levensmiddel of het productieproces ervan en moeten daarom in beginsel niet als een vermelding van oorsprong worden beschouwd.

Bij de beoordeling of er sprake is van mogelijke misleiding wat betreft de oorsprong van het levensmiddel, moet evenwel de gehele verpakking in aanmerking worden genomen. Er zij ook op gewezen dat voornoemde vermeldingen, in de geest van artikel 7 van de verordening, van de verordening, enkel gerechtvaardigd zijn als het desbetreffende levensmiddel over specifieke kenmerken beschikt, van specifieke aard is of een bepaald productieproces heeft ondergaan dat bepalend is voor het geclaimde verband met de geografische plaats die op het etiket vermeld staat.

2.4.5.   Worden nationale symbolen of de kleuren van een vlag beschouwd als aanwijzingen van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van een levensmiddel?

In de ogen van consumenten zijn vlaggen en/of landkaarten de meest relevante verwijzingen naar de oorsprong op het etiket. Duidelijke en zichtbare vlaggen en/of landkaarten die verwijzen naar een specifiek geografisch gebied, moeten dan ook in beginsel als een aanduiding van de oorsprong worden beschouwd en daarom tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening leiden. Ook andere nationale symbolen, zoals een herkenbaar nationaal monument, landschap of persoon, kunnen door de consument als aanduiding van de oorsprong van een levensmiddel worden opgevat. Omdat de mate waarin dit zo is, afhangt van het product en het land, moeten deze grafische voorstellingen per geval worden beoordeeld. In dit verband moeten de lidstaten in het bijzonder rekening houden met de plaats, grootte en kleur van de symbolen/voorstellingen, de lettergrootte en het totaalplaatje van de etikettering van het levensmiddel, d.w.z. dat de etikettering als geheel geen verwarring wekt bij consumenten over de oorsprong van het levensmiddel.

Wat merknamen betreft wordt de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening toegelicht in punt 2.2.1 van deze mededeling.

Daarbij moet speciale aandacht worden gegeven aan het gebruik van afbeeldingen en andere aanduidingen die verwijzen naar een nationaal/plaatselijk evenement of naar een nationaal/plaatselijk sportteam om dat evenement te vieren. Gegeven het gelegenheidskarakter van deze aanduidingen moeten zij per geval worden beoordeeld om te bepalen of zij leiden tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening.

2.4.6.   Zouden aanvullende vermeldingen op etiketten van levensmiddelen met geografische aanduidingen die uit hoofde van het EU-recht beschermd zijn, kunnen leiden tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening?

In afwachting van de vaststelling van specifieke voorschriften, is de uitvoeringsverordening niet van toepassing op geografische aanduidingen die uit hoofde van het EU-recht beschermd zijn, en op geregistreerde merken, zoals genoemd in artikel 1, lid 2, van de uitvoeringsverordening. Wanneer een levensmiddel echter ook van andere visuele aanduidingen is voorzien, waaronder aanduidingen die naar dezelfde of verschillende geografische plaatsen verwijzen, zouden dergelijke aanduidingen binnen het toepassingsgebied van de uitvoeringsverordening vallen, als aan de voorwaarden van artikel 26, lid 3, van de verordening wordt voldaan.

2.5.   Welke wisselwerking is er tussen de bepalingen van de uitvoeringshandeling en de EU-wetgeving voor biologische levensmiddelen?

In Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (8) (de “verordening biologische productie”) is een algemeen regelgevend kader vastgesteld voor de biologische productie met onder meer bepalingen over het gebruik van termen die verwijzen naar biologische productie. Bovendien worden in die verordening voorwaarden gesteld aan de etikettering van biologische producten en het gebruik van het EU-logo, en wordt voorgeschreven dat de plaats van herkomst waar de agrarische grondstoffen waaruit het product is samengesteld, zijn geteeld, moet worden vermeld. De informatie die dergelijke voorschriften de consument verschaffen, is vergelijkbaar met de informatie die met artikel 26, lid 3, wordt beoogd.

Overeenkomstig artikel 1, lid 4, van de verordening is deze van toepassing onverminderd de etiketteringsvoorschriften die zijn vastgesteld in specifieke bepalingen van de Unie voor bijzondere levensmiddelen. In dit verband moeten de bepalingen van de verordening biologische productie als lex specialis worden opgevat en hebben deze voorrang boven artikel 26, lid 3, van de verordening. Wanneer het EU-logo voor biologische productie wordt gebruikt, is artikel 26, lid 3, van de verordening dus nooit van toepassing.

3.   HET ONDERSCHEIDEN VAN HET PRIMAIRE INGREDIËNT

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder q), van de verordening is een “primair ingrediënt” het ingrediënt van een levensmiddel dat meer dan 50 % van dit levensmiddel uitmaakt of dat gewoonlijk door de consument met de benaming van het levensmiddel wordt geassocieerd en waarvoor in de meeste gevallen een kwantitatieve aanduiding vereist is.

3.1.   Hoe moet het primaire ingrediënt worden onderscheiden?

Voor de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven informatie verstrekken over het/de primaire ingrediënt(en) van het desbetreffende levensmiddel op basis van de definitie in artikel 2, lid 2, onder q), van de verordening.

In de wettelijke definitie van het primaire ingrediënt worden twee typen criteria onderscheiden om het primaire ingrediënt van levensmiddelen vast te stellen: a) een kwantitatief criterium, volgens hetwelk het ingrediënt meer dan 50 % van het levensmiddel uitmaakt, en b) een kwalitatief criterium, volgens hetwelk het ingrediënt gewoonlijk door de consument met de benaming van het levensmiddel wordt geassocieerd.

Bij het verstrekken van informatie over het/de primaire ingrediënt(en) zijn er verschillende dingen waarmee exploitanten van levensmiddelenbedrijven rekening moeten houden. In het bijzonder moeten zij behalve bij de kwantitatieve samenstelling van het levensmiddel zorgvuldig stilstaan bij de specifieke kenmerken en aard van het levensmiddel en de algehele presentatie van het etiket. Zij moeten zich bovendien rekenschap geven van de perceptie en verwachtingen van de consument ten aanzien van de verstrekte informatie over het betreffende levensmiddel. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich afvragen of de vermelding van oorsprong van een bepaald ingrediënt waarschijnlijk een wezenlijke invloed zal hebben op de aankoopbeslissingen van consumenten en of het ontbreken van een dergelijke vermelding van oorsprong misleidend zou zijn voor consumenten.

Er zij ook op gewezen dat, in de geest van artikel 7 van de verordening, de verstrekte informatie met betrekking tot de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt niet misleidend mag zijn en in geen geval de bepalingen en doelstellingen van artikel 26, lid 3, van de verordening mag omzeilen.

De correcte uitvoering van voornoemde bepalingen van de verordening wordt gehandhaafd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

3.2.   Kan een levensmiddel meer dan een primair ingrediënt hebben? Zo ja, moet voor een levensmiddel dat meerdere primaire ingrediënten bevat, de oorsprong van alle primaire ingrediënten worden gegeven?

In de definitie van “primair ingrediënt” in artikel 2, lid 2, onder q), van de verordening staat dat het om een ingrediënt kan gaan (in het enkelvoud) of om ingrediënten (in het meervoud). Uit deze bewoording moet worden geconcludeerd dat de definitie van het “primaire ingrediënt” ruimte biedt voor meer dan een primair ingrediënt van een levensmiddel.

Bovendien komt uit de bepalingen van artikel 26, lid 3, van de verordening naar voren dat, als de exploitant van een levensmiddelenbedrijf op basis van deze definitie vaststelt dat er sprake is van meer dan een primair ingrediënt, van al deze primaire ingrediënten het land van oorsprong of de plaats van herkomst moet worden vermeld.

3.3.   Is het mogelijk dat de toepassing van de definitie van het primaire ingrediënt ertoe leidt dat een levensmiddel geen primair ingrediënt heeft?

Voor de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening moet eerst worden beoordeeld of een van de ingrediënten van een levensmiddel op basis van de definitie in artikel 2, lid 2, onder q), van de verordening als primair ingrediënt moet worden beschouwd. Dit betekent dat een levensmiddel geen primair ingrediënt heeft in de betekenis van de verordening als geen van de ingrediënten ervan meer dan 50 % van het levensmiddel uitmaakt, geen van de ingrediënten gewoonlijk door de consument met de benaming van het levensmiddel wordt geassocieerd en er in de meeste gevallen geen kwantitatieve aanduiding vereist is.

3.4.   Zijn artikel 26, lid 3, van de verordening en daarmee de uitvoeringsverordening van toepassing op producten met maar één ingrediënt?

Artikel 26, lid 3, van de verordening zou van toepassing kunnen zijn op een verwerkt product met maar één ingrediënt, als de laatste belangrijke verwerking van het product ergens anders heeft plaatsgevonden dan de plaats van oorsprong van het grondstofingrediënt of als het ingrediënt van verschillende plaatsen afkomstig is. Deze situatie zou leiden tot de toepassing van artikel 26, lid 3, van de verordening als het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel wordt vermeld en het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire (enige) ingrediënt niet hetzelfde of dezelfde is als voor het levensmiddel.

3.5.   Moet de oorsprong van het primaire ingrediënt van een levensmiddel ook worden vermeld als onder consumenten algemeen bekend is dat het ingrediënt alleen van buiten de EU afkomstig kan zijn?

De verordening voorziet in geen enkele uitzondering waarbij het land van oorsprong of de plaats van herkomst van de primaire ingrediënten niet hoeft te worden vermeld wanneer dit gegeven niet hetzelfde is als voor het levensmiddel. Daarom moet volgens de bepalingen van artikel 26, lid 3, van de verordening het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het betreffende primaire ingrediënt worden vermeld, ook al kan het primaire ingrediënt alleen afkomstig zijn van buiten de EU en verwijst de vermelding van oorsprong voor het uiteindelijke levensmiddel naar de EU (of naar een of meer lidstaten).

3.6.   Is het mogelijk dat het primaire ingrediënt een samengesteld ingrediënt is?

In artikel 2, lid 2, onder h), van de verordening wordt “samengesteld ingrediënt” gedefinieerd als een ingrediënt dat zelf uit meer dan één ingrediënt bestaat.

Een samengesteld ingrediënt valt onder het toepassingsgebied van artikel 26, lid 3, van de verordening als het voldoet aan de voorwaarden van de definitie van het primaire ingrediënt zoals vastgesteld in artikel 2, lid 2, onder q), van de verordening.

Wanneer overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening de informatie over de oorsprong van het primaire ingrediënt moet worden verstrekt en het primaire ingrediënt een samengesteld ingrediënt is, dan moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven een voldoende hoeveelheid informatie verstrekken die het best past bij het betreffende product. In dit verband moeten zij de specifieke aard van het betreffende levensmiddel in aanmerking nemen, evenals de samenstelling en het vervaardigingsproces ervan, het inzicht, de verwachting en de belangstelling van de consumenten met betrekking tot de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt van het samengestelde ingrediënt (de plaats waarvan het primaire ingrediënt van het samengestelde ingrediënt afkomstig is, zoals de plaats waar het geoogst of geteeld is) en hoe de ingrediënten van het samengestelde ingrediënt in de lijst van ingrediënten worden vermeld.

Er zij ook op gewezen dat, in de geest van artikel 7 van de verordening, de verstrekte informatie met betrekking tot de vermelding van oorsprong van het samengestelde ingrediënt niet misleidend mag zijn en in geen geval de bepalingen en doelstellingen van artikel 26, lid 3, van de verordening mag omzeilen.

De correcte uitvoering van voornoemde bepalingen van de verordening wordt gehandhaafd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

4.   GEOGRAFISCHE NIVEAUS

Om consumenten in staat te stellen geïnformeerde keuzes te maken, bevat de uitvoeringsverordening specifieke regels die van toepassing zijn wanneer op basis van artikel 26, lid 3, van de verordening het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt wordt vermeld. Die voorschriften zijn bedoeld om te waarborgen dat dergelijke informatie voldoende nauwkeurig en betekenisvol is.

Hiertoe worden in artikel 2, onder a), van de uitvoeringsverordening de geografische gebieden waarnaar de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt moet verwijzen, geharmoniseerd.

4.1.   Mag er bij de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt naar verschillende geografische niveaus worden verwezen (bv. “EU en Zwitserland”)?

In artikel 2 van de uitvoeringsverordening worden de geografische gebieden opgesomd waarnaar de vermelding voor het primaire ingrediënt moet verwijzen. Om aan de voorschriften van artikel 26, lid 3, van de verordening te voldoen, moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven een van de in artikel 2, onder a), van de uitvoeringsverordening genoemde geografische gebieden kiezen. Uit de bewoording van deze bepaling blijkt dat de uitvoeringsverordening niet in de mogelijkheid voorziet om voor één primair ingrediënt verschillende daarin opgenomen geografische niveaus te combineren.

Voorbeelden:

“Zwitserland” komt overeen met een geografisch gebied overeenkomstig artikel 2, onder a), iv). “EU” daarentegen komt overeen met een geografisch gebied overeenkomstig artikel 2, onder a), i). Artikel 2, onder a), van de uitvoeringsverordening voorziet niet in de mogelijkheid de beide niveaus te combineren.

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven mogen de vermelding “EU en niet-EU” echter wel aanvullen met extra informatie, zolang deze voldoet aan de algemene voorschriften van de verordening voor vrijwillig verstrekte voedselinformatie (artikel 36 van de verordening). De voornaamste vereiste is dat deze informatie niet misleidend of verwarrend is. In deze context mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven “Zwitserland” vermelden als vrijwillige extra informatie in aanvulling op de vermelding “niet-EU”.

Een voorbeeld:

“EU en niet-EU (Zwitserland)”

“EU (Spanje) en niet-EU (Zwitserland)”

4.2.   Mogen bij het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt lidstaten en derde landen worden gecombineerd?

Artikel 2, onder a), iv), van de uitvoeringsverordening biedt de mogelijkheid om de lidstaat of de lidstaten, of het derde land of de derde landen op te geven als vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt. Dit betekent dat exploitanten een van deze vermeldingen mogen kiezen of beide mogen gebruiken.

5.   PLAATS EN PRESENTATIE

De informatie over het primaire ingrediënt die wordt verstrekt overeenkomstig de verordening, moet de informatie die de consumenten krijgen over het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel, aanvullen. De informatie moet duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en, zo nodig, onuitwisbaar zijn. Hiertoe zijn in artikel 3 van de uitvoeringsverordening voorschriften vastgesteld voor de plaats en presentatie van deze informatie.

5.1.   Mag het land van oorsprong van het primaire ingrediënt worden vermeld met behulp van landcodes?

Krachtens artikel 9, lid 1, onder i), van de verordening is vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst overeenkomstig artikel 26 van de verordening verplicht. Bovendien wordt in artikel 9, lid 2, van de verordening bepaald dat de in artikel 9, lid 1, van de verordening bedoelde verplichte vermeldingen moeten worden aangegeven in woord en getal en aanvullend mogen worden uitgedrukt door middel van pictogrammen of symbolen.

Uit de bepalingen van de verordening volgt dat het land van oorsprong van het primaire ingrediënt altijd in woorden moet worden uitgedrukt. Wat dit betreft moeten de lidstaten beoordelen of bepaalde landcodes als woorden zouden kunnen worden opgevat. Een landcode zou met name aanvaardbaar kunnen zijn zolang redelijkerwijs verwacht mag worden dat de consumenten in het land van verkoop deze juist zouden begrijpen en niet misleid zouden worden. Dit zou het geval kunnen zijn voor afkortingen als “UK”, “USA” of “EU”.

5.2.   Wanneer de productbenaming een vermelding van oorsprong bevat en de productbenaming op meerdere plaatsen op de verpakking te vinden is, moet dan elke keer als de productbenaming op het levensmiddel wordt vermeld, de aanduiding van de oorsprong van het primaire ingrediënt worden toegevoegd? Dezelfde vraag geldt voor grafische aanduidingen zoals vlaggen

In artikel 3, lid 2, van de uitvoeringsverordening wordt gespecificeerd dat, wanneer de oorsprong van een levensmiddel in woorden wordt vermeld, de informatie over de oorsprong van het primaire ingrediënt in hetzelfde gezichtsveld moet worden weergegeven als de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel. De uitvoeringsverordening voorziet niet in de speelruimte die het mogelijk zou maken om de oorsprong van het primaire ingrediënt slechts eenmaal te vermelden, als de vermelding van oorsprong van het uiteindelijke levensmiddel meerdere keren op het etiket staat.

Uit de verordening blijkt dat de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt moet worden gepresenteerd op een manier die duidelijk en goed zichtbaar is voor de consumenten, en altijd in hetzelfde gezichtsveld als de vermelding van oorsprong van het product. Dit geldt ook voor vlaggen. Als de verkoopbenaming die een vermelding van oorsprong of vlaggen bevat, meermaals op de verpakking staat, moet de informatie over de oorsprong van het/de primaire ingrediënt(en) dienovereenkomstig worden herhaald.

5.3.   Is artikel 13, lid 3, van de verordening ook van toepassing op de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt die wordt verstrekt overeenkomstig de bepalingen van de uitvoeringsverordening?

In artikel 13 van de verordening worden algemene beginselen uiteengezet voor de presentatie van verplichte voedselinformatie zoals opgesomd in artikel 9, lid 1, van de verordening en dus ook van de informatie over het land van oorsprong of de plaats van herkomst overeenkomstig artikel 26 (artikel 9, lid 1, onder i), van de verordening). De toepassing van de bepalingen van artikel 13 van de verordening mag geen afbreuk doen aan specifieke bepalingen van de Unie die van toepassing zijn op bijzondere categorieën levensmiddelen.

Er worden in de uitvoeringsverordening specifieke eisen gesteld aan de presentatie van de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt. In artikel 3 van de uitvoeringsverordening wordt bepaald dat dergelijke informatie in hetzelfde gezichtsveld moet worden weergegeven als de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel, en met een lettergrootte met een x-hoogte van ten minste 75 % van de x-hoogte van de vermelding van oorsprong van het levensmiddel. Bovendien staat er dat de informatie betreffende de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt in ieder geval in een lettergrootte moet worden weergegeven die niet kleiner is dan 1,2 mm.

De bovengenoemde specifieke voorschriften van de uitvoeringsverordening worden aangevuld door de horizontale bepalingen van artikel 13 van de verordening. Deze zijn cumulatief van toepassing.

Artikel 13, lid 3, van de verordening voorziet in een uitzondering wat betreft de lettergrootte van verplichte vermeldingen voor kleine verpakkingen (met een oppervlak van minder dan 80 cm2). Omdat de bepalingen van artikel 13 van de verordening van toepassing zijn op de verplichte vermeldingen die worden opgesomd in artikel 9, lid 1, van de verordening, zijn zij ook van toepassing op de vermelding van oorsprong van het primaire ingrediënt overeenkomstig artikel 26, lid 3, van de verordening. Voor verpakkingen of recipiënten waarvan het grootste oppervlak minder dan 80 cm2 bedraagt, moet de in artikel 3, lid 2, van de uitvoeringsverordening bedoelde lettergrootte minstens 0,9 mm (x-hoogte) bedragen.


(1)  PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.

(2)  PB L 131 van 29.5.2018, blz. 8.

(3)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(5)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

(6)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).

(7)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking) (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/9


Wisselkoersen van de euro (1)

30 januari 2020

(2020/C 32/02)

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,1029

JPY

Japanse yen

120,03

DKK

Deense kroon

7,4729

GBP

Pond sterling

0,84183

SEK

Zweedse kroon

10,6398

CHF

Zwitserse frank

1,0690

ISK

IJslandse kroon

135,90

NOK

Noorse kroon

10,1738

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,250

HUF

Hongaarse forint

338,36

PLN

Poolse zloty

4,2873

RON

Roemeense leu

4,7770

TRY

Turkse lira

6,5970

AUD

Australische dollar

1,6412

CAD

Canadese dollar

1,4577

HKD

Hongkongse dollar

8,5678

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6973

SGD

Singaporese dollar

1,5030

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 315,00

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

16,2673

CNY

Chinese yuan renminbi

7,6504

HRK

Kroatische kuna

7,4423

IDR

Indonesische roepia

15 094,84

MYR

Maleisische ringgit

4,5087

PHP

Filipijnse peso

56,246

RUB

Russische roebel

69,6719

THB

Thaise baht

34,405

BRL

Braziliaanse real

4,6836

MXN

Mexicaanse peso

20,6985

INR

Indiase roepie

79,0110


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


Rekenkamer

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/10


Speciaal verslag nr. 4/2020

„Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu”

(2020/C 32/03)

De Europese Rekenkamer deelt u mee dat Speciaal verslag nr. 4/2020 „Gebruikmaking van nieuwe beeldtechnologieën voor de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: over het algemeen gestage vooruitgang, zij het trager voor de monitoring van klimaat en milieu” zojuist is gepubliceerd.

Het verslag kan worden ingezien op of gedownload van de website van de Europese Rekenkamer: http://eca.europa.eu.


Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/11


Samenvatting van het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming inzake voorstellen betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken

(De volledige tekst van dit advies is beschikbaar in het Engels, Frans, en Duits op de EDPS-website: www.edps.europa.eu)

(2020/C 32/04)

In april 2018 legde de Commissie een voorstel voor een verordening en een voorstel voor een richtlijn op tafel tot vaststelling van een rechtskader dat zorgt voor een eenvoudigere en snellere beveiliging van en toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor politiële en justitiële autoriteiten bij grensoverschrijdende zaken. Sindsdien heeft de Raad de algemene oriëntatie voor de voorstellen vastgesteld en heeft het Europees Parlement meerdere werkdocumenten uitgegeven. Het Europees Comité voor gegevensbescherming bracht zijn advies uit. Op internationaal niveau vonden hiermee verband houdende ontwikkelingen plaats, met name de start van de onderhandelingen voor een internationale overeenkomst met de Verenigde Staten inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal, evenals de werkzaamheden voor een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake cybercriminaliteit. Met het huidige advies wenst de EDPS de EU-wetgever nieuwe bijdragen te leveren aan het werk aan beide voorstellen, met inachtneming van de bovenvermelde ontwikkelingen.

In de huidige wereld die is getransformeerd door nieuwe technologieën, is tijd vaak essentieel om deze autoriteiten in staat te stellen gegevens te verwerven die onontbeerlijk zijn voor de vervulling van hun taken. Tegelijkertijd hebben rechtshandhavingsautoriteiten ook bij het onderzoeken van binnenlandse aangelegenheden steeds vaker te maken met “grensoverschrijdende situaties”, alleen al omdat een beroep werd gedaan op een buitenlandse dienstverlener en de informatie elektronisch is opgeslagen in een andere lidstaat. De EDPS ondersteunt de doelstelling dat er doeltreffende instrumenten beschikbaar moeten zijn voor rechtshandhavingsautoriteiten teneinde strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen, en verwelkomt met name de doelstelling van de voorstellen om toegang tot gegevens in grensoverschrijdende zaken te versnellen en te vergemakkelijken door de procedures binnen de EU te stroomlijnen.

Tegelijkertijd wenst de EDPS te benadrukken dat elk initiatief op dit gebied het Handvest van de grondrechten van de EU en het EU-kader voor gegevensbescherming volledig moet eerbiedigen en dat het essentieel is dat alle nodige waarborgen aanwezig zijn. In het bijzonder vereist de doeltreffende bescherming van de grondrechten bij de grensoverschrijdende verzameling van elektronisch bewijsmateriaal een grotere betrokkenheid van justitiële autoriteiten in de uitvoerende lidstaat. Zij moeten systematisch en zo vroeg mogelijk bij dit proces worden betrokken, de mogelijkheid hebben om de overeenstemming van bevelen met het Handvest te beoordelen, en de verplichting hebben om op basis daarvan weigeringsgronden aan de orde te stellen.

Bovendien moeten de definities van gegevenscategorieën in de voorgestelde verordening worden verduidelijkt en moet de consistentie met andere definities van gegevenscategorieën in EU-wetgeving worden gewaarborgd. De EDPS beveelt ook aan om het evenwicht tussen de soorten strafbare feiten waarvoor een Europees verstrekkingsbevel kan worden uitgevaardigd en de categorieën van de betrokken gegevens opnieuw te bekijken in het licht van de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Verder formuleert de EDPS specifieke aanbevelingen over verschillende aspecten van de voorstellen inzake elektronisch bewijsmateriaal waarvoor verbeteringen nodig zijn: de echtheid en vertrouwelijkheid van bevelen en verstrekte gegevens, de beperkte bewaringstijd in het kader van bewaringsbevelen, het toepasselijke gegevensbeschermingskader, de rechten van betrokkenen, betrokkenen die genieten van immuniteiten en voorrechten, de wettelijke vertegenwoordigers, de termijnen om te voldoen aan de Europese verstrekkingsbevelen en de mogelijkheid voor dienstverleners om bezwaren te uiten tegen bevelen.

Tot slot vraagt de EDPS ook meer duidelijkheid over de wisselwerking tussen de voorgestelde verordening en toekomstige internationale overeenkomsten. De voorgestelde verordening moet het hoge niveau van gegevensbescherming in de EU handhaven en een referentie worden bij het onderhandelen van internationale overeenkomsten inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal.

1.   INLEIDING EN ACHTERGROND

1.

Op 17 april 2018 bracht de Commissie twee wetgevingsvoorstellen uit (hierna “de voorstellen”), samen met een effectbeoordeling (1):

een voorstel voor een verordening betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken (2) (hierna “de voorgestelde verordening” genoemd);

een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures (3) (hierna “de voorgestelde richtlijn”).

2.

De voorgestelde verordening zal bestaan naast Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (hierna “EOB-richtlijn” genoemd) (4), die erop gericht is het proces van bewijsgaring op het grondgebied van een andere lidstaat te vergemakkelijken, en die elke vorm van bewijsgaring omvat, inclusief elektronische gegevens (5). Alle lidstaten die deelnamen aan de vaststelling van de EOB-richtlijn (6) hadden tot mei 2017 de tijd om deze in nationaal recht om te zetten (7).

3.

Op 26 september 2018 keurde het Europees Comité voor gegevensbescherming (8) (hierna “het EDPB” genoemd) een advies (9) over de voorstellen goed.

4.

Op 7 december 2018 en 8 maart 2019 stelde de Raad een algemene oriëntatie vast voor de voorgestelde verordening (10), repectievelijk de voorgestelde richtlijn (11). Het Europees Parlement publiceerde een reeks werkdocumenten.

5.

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) is verheugd dat hij door de Commissie voorafgaand aan de goedkeuring van de nieuwe voorstellen informeel werd geraadpleegd. Verder is de EDPS ook ingenomen met de verwijzingen naar het huidige advies in overweging 66 van de voorgestelde verordening en overweging 24 van de voorgestelde richtlijn.

6.

Op 5 februari 2019 heeft de Commissie twee aanbevelingen voor besluiten van de Raad aangenomen: een aanbeveling voor het aangaan van onderhandelingen met het oog op een internationale overeenkomst tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten van Amerika (VS) inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken (12) en een aanbeveling tot autorisatie van deelname van de Commissie namens de EU aan onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (CETS nr. 185) (hierna “Verdrag inzake cybercriminaliteit” genoemd) (13). Voor beide aanbevelingen heeft de EDPS adviezen uitgebracht (14). Beide onderhandelingen met de VS en de Raad van Europa zijn nauw met elkaar verbonden.

7.

In februari 2019 richtte de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement soortgelijke brieven aan de EDPS en het EDBP met het verzoek een juridische beoordeling uit te voeren van de impact van de Amerikaanse Cloud-wet (15) die door het Amerikaanse Congres is aangenomen in maart 2018, betreffende het Europees rechtskader voor gegevensbescherming. Op 12 juli 2019 stelden de EDP en het EDPB een gezamenlijk antwoord vast op dit verzoek, samen met hun initiële beoordeling (16).

8.

Op 3 oktober 2019 ondertekenden het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten een bilaterale overeenkomst voor grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal om zware criminaliteit te bestrijden (17). Dit is de eerste uitvoerende overeenkomst die dienstverleners uit de VS in staat stelt te voldoen aan verzoeken om inhoudelijke gegevens uit een derde land in het kader van de Amerikaanse Cloud-wet.

Het advies bestrijkt beide voorstellen, maar is hoofdzakelijk toegespitst op de voorgestelde verordening. Overeenkomstig de missie van de EDPS, is het voornamelijk gericht op het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens, en streeft het consistentie en complementariteit met Advies 23/2018 van het EDPB na. Hierbij houdt het bovendien rekening met de algemene oriëntaties van de Raad en de werkdocumenten van het Europees Parlement.

5.   CONCLUSIES

70.

De EDPS ondersteunt de doelstelling dat er doeltreffende instrumenten beschikbaar moeten zijn voor rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten teneinde strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen in een wereld die is getransformeerd door nieuwe technologieën. Tegelijkertijd wenst de EDPS te waarborgen dat deze actie het Handvest van de grondrechten van de EU en het EU-acquis op het gebied van gegevensbescherming volledig eerbiedigt. De voorgestelde verordening vereist de opslag en mededeling van persoonsgegevens binnen en buiten de EU, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, particuliere entiteiten en in bepaalde gevallen de autoriteiten van derde landen. Dit leidt tot beperkingen van de twee grondrechten inzake de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens die worden gewaarborgd door de artikelen 7 en 8 van het Handvest. Teneinde rechtmatig te zijn, moeten dergelijke beperkingen voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 52, lid 1, van het Handvest en met name aan de voorwaarde inzake noodzakelijkheid.

71.

De EDPS is ten eerste van mening dat andere alternatieven die grotere waarborgen zouden bieden en tegelijkertijd dezelfde doelen bereiken verder moeten worden onderzocht.

72.

Ten tweede neemt de EDPS nota van het feit dat in de voorgestelde verordening al een aantal procedurele waarborgen zijn opgenomen. De EDPS is echter bezorgd dat de belangrijke verantwoordelijkheid zich te buigen over de overeenstemming van het CEV en CEB met het Handvest aan dienstverleners wordt toevertrouwd, en beveelt aan om justitiële autoriteiten die worden aangewezen door de uitvoerende lidstaat zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces voor de verzameling van elektronisch bewijsmateriaal.

73.

De EDPS beveelt aan om verdere consistentie tussen de definities van categorieën van elektronische bewijsgegevens en bestaande definities van specifieke categorieën van gegevens in het kader van EU-wetgeving te verzekeren, en de categorie van toegangsgegevens opnieuw te bekijken, of de toegang tot deze gegevens te onderwerpen aan dezelfde voorwaarden als die voor toegang tot de categorieën van transactionele gegevens en inhoudelijke gegevens. De voorgestelde verordening moet duidelijke en eenvoudige definities van elke gegevenscategorie vastleggen om rechtszekerheid te waarborgen voor alle betrokken belanghebbenden. Hij beveelt ook aan om de voorgestelde definitie van de categorie van abonneegegevens te wijzigen teneinde deze verder te specificeren.

74.

Verder beveelt hij aan om het evenwicht tussen de soorten strafbare feiten waarvoor EOB’s kunnen worden uitgevaardigd en de categorieën van de betrokken gegevens opnieuw te bekijken, met inachtneming van de recente relevante jurisprudentie van het HvJ-EU. Met name moet de mogelijkheid om een EOB uit te vaardigen teneinde transactionele gegevens en inhoudelijke gegevens te produceren worden beperkt tot ernstige misdrijven. Idealiter zou de EDPS de voorkeur geven aan de vaststelling van een limitatieve lijst van specifieke ernstige misdrijven voor EOB’s teneinde transactionele gegevens en inhoudelijke gegevens te produceren. Hierdoor neemt bovendien de rechtszekerheid voor alle betrokken belanghebbenden toe.

75.

De EDPS formuleert ook aanbevelingen die erop gericht zijn de eerbiediging van rechten inzake gegevensbescherming en privacy te waarborgen en tegelijkertijd te zorgen voor een snelle bewijsgaring voor specifieke strafprocedures. Ze leggen de nadruk op de beveiliging van de overdracht van gegevens tussen alle betrokken belanghebbenden, de echtheid van bevelen en certificaten en de beperkte bewaring van gegevens in het kader van een CEB.

76.

Naast de algemene opmerkingen en de belangrijkste aanbevelingen die hierboven zijn geformuleerd, heeft de EDPS aanvullende aanbevelingen gedaan met betrekking tot de volgende aspecten van de voorstellen:

de verwijzing naar het toepasselijke gegevensbeschermingskader;

de rechten van de betrokkenen (grotere transparantie en het recht op een voorziening in rechte);

betrokkenen die genieten van immuniteiten en voorrechten;

de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers voor de bewijsgaring in strafzaken;

de termijnen om te voldoen aan het CEV en de gegevens te produceren;

de mogelijkheid voor dienstverleners om bezwaren te uiten tegen bevelen op basis van beperkte gronden.

77.

Tot slot is de EDPS zich bewust van de ruimere context waarin het initiatief naar voren werd gebracht en van de twee vastgestelde besluiten van de raad, één betreffende het tweede aanvullende protocol bij het Verdrag inzake cybercriminaliteit bij de raad van Europa, en één betreffende de start van onderhandelingen met de Verenigde Staten. Hij vraagt meer duidelijkheid over de wisselwerking tussen de voorgestelde verordening en internationale overeenkomsten. De EDPS wil graag een constructieve bijdrage leveren om de consistentie en compatibiliteit tussen de definitieve teksten en het gegevensbeschermingskader van de EU te waarborgen.

Brussel, 6 november 2019.

Wojciech Rafał WIEWIÓROWSKI

Adjunct-toezichthouder


(1)  Werkdocument van de diensten van de Commissie: Effectbeoordeling, SWD(2018) 118 final (hierna “effectbeoordeling”), beschikbaar op: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=SWD%3A2018%3A118%3AFIN

(2)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, COM(2018) 225 final.

(3)  Voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, COM(2018) 226 final.

(4)  Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1; zie artikel 23 van de voorgestelde verordening.

(5)  De EOB-richtlijn voorziet in een rechtstreekse samenwerking tussen de uitvaardigende autoriteit in een lidstaat en de uitvoerende autoriteit van een andere lidstaat of, al naargelang het geval, via de centrale autoriteit(en) die door de betrokken lidstaat of lidstaten is/zijn aangesteld. Ze beoogt deze samenwerking te vergemakkelijken en te versnellen met standaardformulieren en strikte termijnen, en door het wegnemen van verschillende belemmeringen voor grensoverschrijdende samenwerking; bijvoorbeeld, “[d]e uitvaardigende autoriteit kan een EOB uitvaardigen om elke maatregel te laten nemen waarbij de vernietiging, omzetting, verplaatsing, overdracht of vervreemding van materiaal dat als bewijsstuk kan worden gebruikt, voorlopig wordt voorkomen” en “het besluit over de voorlopige maatregel wordt door de uitvoerende autoriteit binnen 24 uur na ontvangst van het EOB, en in ieder geval zo snel mogelijk, genomen en meegedeeld” (artikel 32); evenals de tenuitvoerlegging van een EOB voor de identificatie van personen die zijn aangesloten op een bepaald telefoonnummer of IP-adres is niet onderworpen aan de vereiste van dubbele strafbaarheid (artikel 10, lid 2, onder e), in combinatie met artikel 11, lid 2)).

(6)  Alle EU-lidstaten met uitzondering van Denemarken en Ierland.

(7)  Alle deelnemende lidstaten hebben de EOB-richtlijn in 2017 of 2018 in nationaal recht omgezet. Zie de omzettingsstand van het Europees justitieel netwerk: https://www.ejn-crimjust.europa.eu/ejn/EJN_Library_StatusOfImpByCat.aspx?l=NL&CategoryId=120

(8)  Het EDPB dat werd ingesteld bij artikel 68 van de AVG volgt de Groep op die werd ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG, die werd ingetrokken. Net als de Groep gegevensbescherming artikel 29 bestaat het EDPB uit vertegenwoordigers van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten en de EDPS.

(9)  Advies 23/2018 van 26 september 2018 inzake de voorstellen van de Commissie betreffende de Europese bevelen tot verstrekking en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken (artikel 70, lid 1, onder b)) (hierna “Advies 23/2018 van het EDPB” genoemd), beschikbaar op: https://edpb.europa.eu/sites/edpb/files/files/file1/edpb-2018-09-26-eevidence_nl.pdf

(10)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2018/12/07/regulation-on-cross-border-access-to-e-evidence-council-agrees-its-position/

(11)  https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2019/03/08/e-evidence-package-council-agrees-its-position-on-rules-to-appoint-legal-representatives-for-the-gathering-of-evidence/

(12)  Aanbeveling voor een besluit van de Raad houdende machtiging voor het aangaan van onderhandelingen met het oog op een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële samenwerking in strafzaken, COM(2019) 70 final.

(13)  Aanbeveling voor een besluit van de Raad houdende machtiging tot deelname aan onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (CETS nr. 185), COM(2019) 71 final. Tot dusver hebben alle lidstaten van de EU het Verdrag van de Raad van Europa betreffende een nauwere internationale samenwerking inzake cybercriminaliteit en elektronisch bewijsmateriaal ondertekend, en hebben zij dit bijna allemaal geratificeerd. Ierland en Zweden zijn momenteel bezig met de ratificatie van het Verdrag inzake cybercriminaliteit. Het Verdrag inzake cybercriminaliteit is een bindend internationaal instrument dat de overeenkomstsluitende partijen verplicht specifieke strafbare feiten die tegen of door middel van elektronische netwerken worden begaan in hun nationaal recht vast te leggen, en specifieke bevoegdheden en procedures in te stellen die hun nationale autoriteiten in staat stellen om hun strafrechtelijke onderzoeken uit te voeren, onder meer voor het vergaren van bewijs voor een strafbaar feit in elektronische vorm. Het bevordert eveneens internationale samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen. Er bestaan specifieke maatregelen om de problemen aan te pakken die voortvloeien uit de volatiliteit van gegevens. In dit verband voorziet het Verdrag in de bespoedigde bewaring van opgeslagen computergegevens. Aangezien de overdracht van het beveiligde bewijsmateriaal aan de verzoekende staat onderworpen is aan een definitief besluit over het formele verzoek om wederzijdse rechtshulp, is de bewaring niet onderworpen aan het volledige pakket weigeringsgronden. Met name zal dubbele strafbaarheid slechts in uitzonderlijke gevallen vereist zijn (artikel 29).

(14)  Advies 2/2019 van de EDPS over het onderhandelingsmandaat van een overeenkomst tussen de EU en VS over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal en Advies 3/2019 van de EDPS betreffende de deelname aan de onderhandelingen met het oog op een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit.

(15)  Beschikbaar op: https://www.congress.gov/bill/115th-congress/house-bill/1625/text

(16)  https://edpb.europa.eu/our-work-tools/our-documents/letters/epdb-edps-joint-response-libe-committee-impact-us-cloud-act_fr

(17)  https://www.gov.uk/government/publications/ukusa-agreement-on-access-to-electronic-data-for-the-purpose-of-countering-serious-crime-cs-usa-no62019


INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/15


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Oplegging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 32/05)

Lidstaat

Frankrijk

Betrokken route

Cayenne – Camopi

Saint Georges – Camopi

Datum waarop de openbaredienstverplichtingen van kracht worden

1 juli 2020

Adres waar de tekst en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Délibération n° AP-2019-94 du 18 décembre 2019 – Nouvelles Obligations de Service Public relatives au transport aérien intérieur

https://www.ctguyane.fr/deliberations/


31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/16


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Wijziging van openbaredienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 32/06)

Lidstaat

Frankrijk

Betrokken route

Cayenne – Maripasoula;

Cayenne – Saül;

Cayenne – Grand Santi;

St Laurent du Maroni – Grand Santi;

St Laurent du Maroni – Maripasoula

Oorspronkelijke datum waarop de openbaredienstverplichtingen van kracht zijn geworden

30 juli 1996 (Cayenne – Maripasoula en Cayenne – Saül)

25 april 2005 (Saint Laurent du Maroni – Grand Santi)

1 juni 2005 (Cayenne – Grand Santi en St Laurent du Maroni – Maripasoula)

Datum van inwerkingtreding van de wijzigingen

1 juli 2020

Adres waar de tekst en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Délibération n° AP-2019-94 du 18 décembre 2019 – Nouvelles Obligations de Service Public relatives au transport aérien intérieur

https://www.ctguyane.fr/deliberations/


31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/17


Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap

Aanbesteding met betrekking tot de exploitatie van geregelde luchtdiensten overeenkomstig openbaredienstverplichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 32/07)

Lidstaat

Frankrijk

Betrokken routes

Perceel 1 (Oost):

Cayenne – Camopi

Saint Georges – Camopi

Perceel 2 (West):

Cayenne – Maripasoula

Cayenne – Saül

Cayenne – Grand Santi

St Laurent du Maroni – Grand Santi

St Laurent du Maroni – Maripasoula

Looptijd van het contract

5 jaar

Uiterste datum voor de indiening van de inschrijvingen en de offertes

31 maart 2020

Adres waar de tekst van de aanbesteding en alle relevante informatie en/of documentatie met betrekking tot de openbare aanbesteding en de openbaredienstverplichting kunnen worden verkregen

Hôtel de la Collectivité Territoriale de Guyane

Carrefour de Suzini – 4179, route de Montabo

BP 47025 – 97307 Cayenne Cedex

https://www.ctguyane.fr/marches-publics/


V Adviezen

BESTUURLIJKE PROCEDURES

Europese Investeringsbank

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/18


SIT 2020 — Oproep tot het indienen van voorstellen

Ideeën die de wereld veranderen: EIBI-toernooi “Social Innovation” 2020

(2020/C 32/08)

Het EIB-Instituut organiseert de negende editie van het toernooi “Social Innovation”

Dit toernooi stimuleert innovatieve ideeën en beloont initiatieven met sociale impact en impact op het milieu. Dit kunnen projecten zijn op allerlei gebieden, variërend van onderwijs, gezondheidszorg en het scheppen van banen, tot nieuwe technologieën, systemen en processen. Alle projecten dingen mee naar de twee prijzen in de categorie Algemeen. Daarnaast dingen projecten die gericht zijn op milieu (met speciale nadruk op biodiversiteit en behoud van ecosystemen) ook mee naar de twee prijzen in de categorie Uitzonderlijke Prestaties. Winnende projecten in beide categorieën worden beloond met een 1e of 2e prijs van respectievelijk EUR 50 000 of EUR 20 000.

Volg ons op Facebook: www.facebook.com/EibInstitute

Ga voor meer informatie over dit toernooi en hoe innovatieve voorstellen kunnen worden ingediend naar: http://institute.eib.org/programmes/social/social-innovation-tournament/


PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/19


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak M.9434 — UTC/Raytheon)

(Voor de EER relevante tekst)

(2020/C 32/09)

1.   

Op 24 januari 2020 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) ontvangen.

Deze aanmelding betreft de volgende ondernemingen:

United Technologies Corporation (“UTC”, Verenigde Staten),

Raytheon Company (“Raytheon”, Verenigde Staten).

UTC verkrijgt uitsluitende zeggenschap in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening over het geheel van Raytheon.

De concentratie komt tot stand door een beheerscontract of op elke andere wijze.

2.   

De activiteiten van de betrokken ondernemingen zijn:

UTC: aanbieder van hoogtechnologische producten en diensten voor de sector bouwsystemen en de ruimtevaartindustrie. UTC omvat momenteel de volgende belangrijke bedrijfsdivisies: Otis Elevator Company, Carrier, Pratt & Whitney, en Collins Aerospace Systems (recentelijk ontstaan uit het samengaan van United Technologies Aerospace Systems en Rockwell Collins),

Raytheon : defensiebedrijf. Raytheon levert geleide wapens, sensoren, elektronica en professionele diensten voor militaire en zakelijke klanten.

3.   

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.   

De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na de datum van deze bekendmaking hebben bereikt. De volgende referentie moet altijd worden vermeld:

M.9434 — UTC/Raytheon

Opmerkingen kunnen per e-mail, per fax of per post aan de Commissie worden toegezonden. Gelieve de onderstaande contactgegevens te gebruiken:

E-mail: COMP-MERGER-REGISTRY@ec.europa.eu

Fax +32 22964301

Postadres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie voor concentraties

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1 (“de concentratieverordening”).


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

31.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/20


Bekendmaking van een mededeling van de goedkeuring van een standaardwijziging van een productdossier voor een naam in de wijnsector als bedoeld in artikel 17, leden 2 en 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie

(2020/C 32/10)

Deze mededeling wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie (1).

MEDEDELING VAN DE GOEDKEURING VAN EEN STANDAARDWIJZIGING

“Brachetto d’Acqui / acqui”

Referentienummer: PDO-IT-A1382-AM04

Datum van mededeling: 25 september 2019

BESCHRIJVING VAN EN REDENEN VOOR DE GOEDGEKEURDE WIJZIGING

1.   Beschrijving van de wijnen

Beschrijving en motivering

Voor de niet-mousserende en mousserende wijnen “Brachetto d’Acqui” of “Acqui” is de minimale totale zuurgraad gewijzigd van 5 g/l in 4,5 g/l.

Voor de mousserende wijn (spumante) is het minimaal suikervrij extract verlaagd van 18 g/l naar 17 g/l.

Motivering:

Afgezien van het feit dat de veranderde klimaatomstandigheden hebben ingegrepen in de fenologische stadia en in de rijping van de druiven, die vaak vroeg plaatsvindt, is de zuurgraad van de most verlaagd, en daarmee ook die van de daaruit verkregen wijnen. Het werd dus passend geacht de minimale totale zuurgraad met 0,5 g/l te verlagen.

De verlaging het suikervrij extract met één gram per liter is ten opzichte van de officiële methode een formele wijziging van de vorige waarde van het minimaal netto droog extract.

Deze wijziging heeft betrekking op punt 1.4 van het enig document en op artikel 6 van het productdossier.

2.   Wijnbereidings- en bottelingsgebied

Beschrijving en motivering

a)

De bepalingen betreffende het wijnbereidings- en bottelingsgebied en de desbetreffende afwijkingen zijn geherformuleerd, zodat alle activiteiten die al in artikel 5, leden 1 en 11, van het productdossier werden genoemd, nu in artikel 5, leden 1 en 2, zijn opgenomen;

b)

overeenkomstig de afwijking waarin de huidige EU-wetgeving voorziet, zijn alle wijnbereidings-/productieactiviteiten nu toegestaan in de gehele regio Piëmont in plaats van enkel in de provincies Asti, Cuneo en Alessandria;

c)

enkel voor “Brachetto d’Acqui” en “Acqui” spumante met een suikergehalte van extra brut tot demi-sec kan het tweede gistingsproces plaatsvinden binnen het bestuurlijke gebied van de naburige regio’s Ligurië, Lombardije, Emilia Romagna en Valle d’Aosta, overeenkomstig de afwijking waarin de huidige EU-wetgeving voorziet.

Motivering:

a) en b): dit zijn formele wijzigingen, die resulteren in een ordelijke beschrijving van de bepalingen betreffende wijnbereiding/productie en botteling en van de desbetreffende afwijkingen voor de verschillende soorten wijn overeenkomstig de geldende EU-wetgeving;

c): het doel van de uitbreiding van het gebied waarin wijnbereidingsactiviteiten enkel voor bepaalde soorten mousserende wijnen bij afwijking zijn toegestaan, is nieuwe mogelijkheden te creëren voor producenten in verband met nieuwe afzetbehoeften.

Deze wijzigingen hebben betrekking op punt 1.9 (Andere voorwaarden) van het enig document en op artikel 5 van het productdossier.

3.   Etikettering

Beschrijving en motivering

In de naam en de presentatie van “Brachetto d’Acqui” of “Acqui” en “Brachetto d’Acqui” or “Acqui” spumante met op het etiket “Denominazione di Origine Controllata e Garantita” [“Gecontroleerde en gegarandeerde oorsprongsbenaming”, of DOCG] hoeft het suikergehalte niet meer in andere tekens dan die van de naam te worden vermeld.

Motivering: het wegnemen van deze beperking geeft producenten meer vrijheid wat betreft het etiketontwerp.

Deze wijzigingen hebben betrekking op punt 1.9 (Andere voorwaarden) van het enig document en op artikel 7 van het productdossier.

ENIG DOCUMENT

1.   Naam van het product

Brachetto d’Acqui

Acqui

2.   Type geografische aanduiding

BOB – Beschermde oorsprongsbenaming

3.   Categorieën wijnbouwproducten

1.

Wijn

6.

Aromatische mousserende kwaliteitswijn

4.   Beschrijving van de wijn(en)

“Brachetto d’Acqui” of “Acqui”

Van brachetto-druiven gemaakte wijn, met een kenmerkend en aangenaam aroma dat afhankelijk van de toegepaste wijnbereidingsmethode meer of minder uitgesproken is. De druiven worden verbouwd binnen een welbepaald gebied in Piëmont, in 26 gemeenten in de provincies Asti en Alessandria.

Kenmerken bij consumptie:

kleur: robijnrood met een gemiddelde intensiteit, neigend naar helder granaatrood of roze of rosé;

geur: onderscheidend, zeer delicaat, soms fruitig, neigend naar kruidig in de versie met een lager suikergehalte;

smaak: delicaat, karakteristiek, van droog tot zoet.

Minimaal totaal alcoholvolumegehalte: 11,50 %, met een effectief

alcoholgehalte van ten minste 5 %.

Minimaal suikervrij extract: 18 g/l.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

 

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

5,0

Minimale totale zuurgraad

4,5 g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

 

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

 

“Brachetto d’Acqui” of “Acqui” spumante

Van brachetto-druiven gemaakte wijn, met een kenmerkende en uitgesproken geur die afhankelijk van de toegepaste wijnbereidingsmethode meer of minder overheersend is. De druiven worden verbouwd binnen een welbepaald gebied in Piëmont, in 26 gemeenten in de provincies Asti en Alessandria.

Kenmerken met betrekking tot consumptie:

schuim: fijn, aanhoudend;

kleur: robijnrood met een gemiddelde intensiteit, neigend naar helder granaatrood of roze of rosé;

geur: onderscheidend, delicaat, soms fruitig, neigend naar kruidig in de versie met een lager suikergehalte;

smaak: delicaat, karakteristiek, van extra brut tot zoet.

Minimaal totaal alcoholvolumegehalte: 12 %, met een effectief alcoholgehalte van ten minste 6 %.

Minimaal suikervrij extract: 17 g/l.

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

 

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

6,0

Minimale totale zuurgraad

4,5 g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

 

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

 

“Brachetto d’Acqui” of “Acqui” passito

Deze zoete, aromatische wijn wordt gemaakt van druiven die worden verbouwd binnen een welbepaald gebied in Piëmont, in slechts 26 gemeenten in de provincies Asti en Alessandria.

Kenmerken met betrekking tot consumptie

Kleur: robijnrood met een gemiddelde intensiteit, soms neigend naar granaatrood.

Geur: een zeer delicate, muskusachtige geur die kenmerkend is voor het brachetto-ras, soms met vleugjes die de associatie met hout oproepen.

Smaak: zoet, muskusachtig, harmonisch, zacht, soms met soms met toetsen die de associatie met hout oproepen.

Minimaal totaal alcoholvolumegehalte: 16 %

Minimaal suikervrij extract: 20 g/l

Algemene analytische kenmerken

Maximaal totaal alcoholgehalte (in volumeprocent)

 

Minimaal effectief alcoholgehalte (in volumeprocent)

11,0

Minimale totale zuurgraad

4,5 g/l, uitgedrukt in wijnsteenzuur

Maximaal gehalte aan vluchtige zuren (in milli-equivalent per liter)

 

Maximaal totaalgehalte aan zwaveldioxide (in milligram per liter)

 

5.   Wijnbereidingsprocedés

a.   Essentiële oenologische procedés

GEEN

b.   Maximumopbrengsten

“Brachetto d’Acqui” of “Acqui”, met inbegrip van spumante en passito

8 000 kg druiven per hectare

6.   Afgebakend geografisch gebied

De bij de productie van de DOCG-wijnen “Brachetto d’Acqui” of “Acqui” gebruikte druiven moeten worden verbouwd in de regio Piëmont, in de 26 hieronder genoemde gemeenten in de provincies Asti en Alessandria:

Provincie Asti:

het hele bestuurlijke grondgebied van de gemeenten Vesime, Cessole, Loazzolo, Bubbio, Monastero Bormida, Rocchetta Palafea, Montabone, Fontanile, Mombaruzzo, Maranzana, Quaranti, Castel Boglione, Castel Rocchero, Sessame, Castelletto Molina, Calamandrana, Cassinasco en Nizza Monferrato (alleen het gebied rechts van de rivier Belbo);

Provincie Alessandria:

het hele bestuurlijke grondgebied van de gemeenten Acqui Terme, Terzo, Bistagno, Alice Bel Colle, Strevi, Ricaldone, Cassina, Visone.

7.   Voornaamste wijndruivenras(sen)

Brachetto N.

8.   Beschrijving van het (de) verband(en)

“Brachetto d’Acqui” of “Acqui” DOCG

“Brachetto d’Acqui” DOCG dankt zijn kenmerken voornamelijk aan het productiegebied, Alto Monferrato. Dit gebied, dat 26 gemeenten in de provincies Asti en Alessandria bestrijkt, heeft een kleibodem in het gebied Nizza Monferrato en een zand- en leembodem in het gebied in en rond Acqui Terme. De geurkwaliteiten van de druiven en van de daarvan gemaakte wijnen worden in sterke mate bepaald door deze teeltomstandigheden.

Binnen dit gebied, dat dankzij zijn bijzondere morfologie en klimaatomstandigheden en de knowhow en tradities op het gebied van wijnbereiding geschikt is voor de wijnbouw, is in de loop der jaren gebleken dat brachetto het druivenras is dat het best past bij de omgeving.

In 1817 beschreef de naturalist Gallesio de wijn als “VINO CELEBRE” [“befaamde wijn”]. Hij noemde de wijn een alcoholhoudende dessertwijn met een lichte kleur, die met de jaren naar port of sherry begon te smaken. Volgens zijn relaas genoten zowel de zoete als de mousserende Brachetto-wijnen grote bekendheid op Zuid-Amerikaanse markten, waar ze dan ook gretig aftrek vonden: dat duidt erop dat de productie destijds aanzienlijk moet zijn geweest. De eerste officiële definitie werd in 1922 gegeven door Attilio Garino Canina, de heuse wetenschappelijke indeler van deze druivensoort: “Brachetto behoort tot de luxecategorie van zoete, aromatische rode wijnen. Het is een wijn met een specifieke geur, een gematigd alcohol- en suikergehalte en een wat lichte kleur, die vaak wordt gedronken als parelwijn of mousserende wijn …”

Een van de interessantste van de diverse, in historisch opzicht belangwekkende overleveringen van Canina is dat hoewel Brachetto bijzonder populair was in het district van Acqui en Nizza Monferrato, de marktproductie slechts 500 hl was.

Wat was de oorzaak van de “verdwijning” van een wijn die, nog geen vijftig jaar daarvoor, in grote hoeveelheden was uitgevoerd?

De druifluisplaag had de wijngaarden tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog verwoest: toen er nieuwe wijnstokken moesten komen, kozen de wijnmakers andere druivenrassen dan brachetto, omdat die beter pasten bij de markttrends dan dit ras, dat bijzondere zorg en aandacht behoefde. Hierdoor raakte brachetto in onbruik. De hernieuwde opkomst ervan is van recentere datum: rond de jaren 1950 ontwikkelde Arturo Bersano, een vooruitstrevende producent met oog voor de traditie, in de heuvels in het zuiden van Piëmont waar Brachetto nog altijd werd geproduceerd door een kleine schare trouwe fans, een mousserende Brachetto die was verwerkt in een autoclaaf op basis van de methode Charmat. Sindsdien neemt Brachetto, die zich onderscheidt door zijn bijzondere kwaliteiten en het feit dat deze wijn wordt gewaardeerd door de allerbeste kenners, een prominente plek in te midden van de grote aromatische wijnen. Maar Brachetto heeft ook een traditie van niet-zoete wijnen, hetgeen blijkt uit de productie van niet-zoete soorten niet-mousserende Brachetto sinds het begin van de twintigste eeuw in de gebieden Strevi, Alto Monferrato en Acqui Terme, en de door Cantine Spinola gemaakte Brachetto “demi-sec”, die prijzen in de wacht sleepte bij wijnmakerswedstrijden (Brachetto d’Acqui demi sec rosé in 1987, en droge Brachetto in 1964). De wijn werd ook genoemd in een uitgave van Barolo & Co. in 1985, waarin Brachetto werd beschreven als een “typisch lokale soort die verkrijgbaar is een droge variant waar op de markt ook vraag naar is”. Van Brachetto wordt ook melding gemaakt in een historisch relaas over de droge Brachetto van Carlo Lazzeri, de eigenaar van de Enoteca Regionale di Acqui “Terme e Vino” [regionale vinotheek “Thermen en Wijn” van Acqui]: “rond de jaren 1980 serveerden zij glazen door Cantine Spinola gemaakte droge Brachetto, die vooral zeer populair was als aperitief door de lichte en niet al te zoete smaak. In die jaren won droge Brachetto ook prijzen bij wijnmakerswedstrijden in Acqui Terme.” Vanaf 2008 werd na een experimentele fase een droge, mousserende aromatische wijn gemaakt van uitsluitend brachetto-druiven, waarop de volgende claim werd gelegd: “een product dat niet alleen plaatselijk op waarde wordt geschat en wordt gedronken, maar ook als nicheproduct wordt geëxporteerd naar Japan, Zuid-Korea en de VS”.

9.   Andere essentiële voorwaarden (verpakking, etikettering, andere vereisten)

Afwijking betreffende de productie in het afgebakende geografische gebied

Rechtskader:

EU-wetgeving

Type aanvullende voorwaarde:

Afwijking betreffende de productie in het afgebakende geografische gebied

Beschrijving van de voorwaarde:

Het drogen en persen van de druiven, de wijnbereiding en de tweede gisting zijn ook buiten het afgebakende productiegebied toegestaan, namelijk op het gehele grondgebied van de regio Piëmont.

Daarnaast mag voor “Brachetto d’Acqui” of “Acqui” spumante die qua suikergehalte varieert van extra brut tot demi-sec, het tweede gistingsproces plaatsvinden binnen het bestuurlijke gebied van de regio’s Ligurië, Lombardije, Emilia Romagna en Valle d’Aosta, overeenkomstig de geldende EU-wetgeving.

Botteling in het afgebakende geografische gebied

Rechtskader:

EU-wetgeving

Type aanvullende voorwaarde:

Botteling in het afgebakende geografische gebied

Beschrijving van de voorwaarde:

De botteling moet plaatsvinden binnen het productiegebied, met inbegrip van die gebieden waar de wijnbereiding/-productie bij wijze van uitzondering is toegestaan.

De reden voor deze, met de EU-wetgeving in overeenstemming zijnde bepaling is het waarborgen van de kwaliteit en het imago van de BOB-wijnen “Brachetto d’Acqui” en “Acqui”, het garanderen van de oorsprong ervan en het waarborgen van de doeltreffendheid en tijdigheid van de toepasselijke controles. Aan deze voorwaarden kan beter worden voldaan als de botteling plaatsvindt binnen het gebied, aangezien de toepassing en naleving van alle technische voorschriften betreffende vervoer en botteling wordt toevertrouwd aan ondernemingen in het productiegebied.

Bovendien werkt het controlesysteem van het bevoegde orgaan, waaraan de betreffende marktdeelnemers zich in alle productiefasen moeten houden, doeltreffender in het afgebakende gebied.

Vermeldingen op het etiket

Rechtskader:

Nationale wetgeving

Type aanvullende voorwaarde:

Aanvullende etiketteringsvoorschriften

Beschrijving van de voorwaarde:

In de naam en de presentatie van “Brachetto d’Acqui” of “Acqui” en “Brachetto d’Acqui” or “Acqui” spumante met op het etiket “Denominazione di Origine Controllata e Garantita” [“Gecontroleerde en gegarandeerde oorsprongsbenaming”, of DOCG] mag het suikergehalte niet op dezelfde regel worden vermeld als de naam van de wijn; ook moet het suikergehalte worden vermeld in een kleinere tekengrootte dan die van de naam.

Link naar het productdossier

https://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/14376


(1)   PB L 9 van 11.1.2019, blz. 2 .