ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 432

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
23 december 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 432/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 432/02

Zaak C-324/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad - Bulgarije) – Strafzaak tegen Ivan Gavanozov (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2014/41/EU – Europees onderzoeksbevel in strafzaken – Artikel 5, lid 1 – Formulier in bijlage A – Deel J – Ontbreken van rechtsmiddelen in de uitvaardigende lidstaat)

2

2019/C 432/03

Zaak C-391/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 oktober 2019 – Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Niet-nakoming – Eigen middelen – Associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Europese Unie – Besluit 91/482/EEG – Artikel 101, lid 2 – Toestemming om producten die niet van oorsprong uit de LGO zijn en die zich in het vrije verkeer in een LGO bevinden en in ongewijzigde toestand worden heruitgevoerd naar de Unie, vrij van douanerechten in te voeren in de Unie – Uitvoercertificaten EXP – Onregelmatige afgifte van certificaten door de autoriteiten van een LGO – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking – Aansprakelijkheid van de lidstaat die bijzondere betrekkingen onderhoudt met het betrokken LGO – Verplichting tot compensatie van het verlies aan eigen middelen van de Unie dat voortvloeit uit de onregelmatige afgifte van uitvoercertificaten EXP – Invoer van aluminium uit Anguilla)

3

2019/C 432/04

Zaak C-395/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 oktober 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk der Nederlanden (Niet-nakoming – Eigen middelen – Associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Europese Unie – Besluit 91/482/EEG – Besluit 2001/822/EG – Toestemming om producten van oorsprong uit de LGO vrij van douanerechten in te voeren in de Unie – Certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 – Onregelmatige afgifte van certificaten door de autoriteiten van een LGO – Door de lidstaten van invoer niet-geïnde douanerechten – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking – Aansprakelijkheid van de lidstaat die bijzondere betrekkingen onderhoudt met de betrokken LGO – Verplichting tot compensatie van het verlies aan eigen middelen van de Unie dat voortvloeit uit de onregelmatige afgifte van EUR.1-certificaten – Invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao en van gries en griesmeel uit Aruba)

4

2019/C 432/05

Gevoegde zaken C-663/17 P, 665/17 P en 669/17 P: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 november 2019 – Europese Centrale Bank (ECB)/Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA (C-663/17 P), Europese Commissie/Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV, Rikam Holding SA en Europese Centrale Bank (ECB) (C-665/17 P), en Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA/Europese Centrale Bank (ECB) (C-669/17 P) (Hogere voorziening – Ontvankelijkheid – Vertegenwoordiging van een partij voor het Hof – Aan de advocaat verleende volmacht – Herroeping van de volmacht door de vereffenaar van de verzoekende vennootschap – Voortzetting van de procedure door het bestuur van de verzoekende vennootschap – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Verordening (EU) nr. 1024/2013 – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling – Beroep tot nietigverklaring bij het Gerecht van de Europese Unie – Ontvankelijkheid – Rechtstreekse geraaktheid van de aandeelhouders van de vennootschap waarvan de vergunning is ingetrokken)

5

2019/C 432/06

Zaak C-192/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 november 2019 – Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Rechtsstaat – Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden – Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters – Verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties – Mogelijkheid om de rechterlijke taken na de nieuwe pensioenleeftijd te blijven uitoefenen na toestemming van de minister van Justitie – Artikel 157 VWEU – Richtlijn 2006/54/EG – Artikel 5, onder a), en artikel 9, lid 1, onder f) – Verbod van discriminatie op grond van geslacht op het gebied van beloning, werkgelegenheid en beroep – Vaststelling van uiteenlopende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen die het ambt bekleden van rechter bij de Poolse gewone rechterlijke instanties, rechter bij de Sąd Najwyższy of openbaar aanklager bij de Poolse parketten)

6

2019/C 432/07

Zaak C-212/18: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte - Italië) – Prato Nevoso Termo Energy Srl/Provincia di Cuneo, ARPA Piemonte (Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2008/98/EG – Afvalstoffen – Chemisch behandelde afgewerkte plantaardige oliën – Artikel 6, leden 1 en 4 – Einde-afvalfase – Richtlijn 2009/28/EG – Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen – Artikel 13 – Nationale toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures voor installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen – Gebruik van vloeibare biomassa als energiebron van een elektriciteitscentrale)

7

2019/C 432/08

Zaak C-213/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Roma - Italië) – Adriano Guaitoli e.a./easyJet Airline Co. Ltd (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 1, onder a) – Bevoegde rechter voor verbintenissen uit overeenkomst – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikelen 5, 7, 9 en 12 – Verdrag van Montreal – Bevoegdheid – Artikelen 19 en 33 – Vordering tot compensatie en vergoeding van de schade als gevolg van de annulering en vertraging van vluchten)

8

2019/C 432/09

Zaak C-281/18 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 31 oktober 2019 – Repower AG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), repowermap.org (Hogere voorziening – Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Herroeping van de aanvankelijke beslissing van de kamer van beroep, waarbij de vordering tot nietigverklaring van het Uniewoordmerk REPOWER gedeeltelijk was afgewezen)

9

2019/C 432/10

Gevoegde zaken C-364/18 en C-365/18: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 november 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia - Italië) – Eni SpA/Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze (C-364/18), Shell Italia E & P SpA/Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Autorità di Regolazione per l’Energia, Reti e Ambiente, voorheen Autorità per l’energia elettrica e il gas e il sistema idrico (C-365/18) (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 94/22/EG – Energie – Voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen – Royalty’s – Berekeningsmethoden – QE-index en Pfor-index – Discriminerend karakter)

10

2019/C 432/11

Zaak C-396/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione - Italië) – Gennaro Cafaro/DQ (Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EU) nr. 1178/2011 – Bijlage I, punt FCL.065 – Werkingssfeer ratione temporis – Richtlijn 2000/78/EG – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Discriminatie op grond van leeftijd – Artikel 2, lid 5 – Artikel 4, lid 1 – Nationale regeling die voorziet in de automatische beëindiging van de arbeidsverhouding op de leeftijd van 60 jaar – Bestuurders van luchtvaartuigen – Bescherming van de nationale veiligheid)

11

2019/C 432/12

Gevoegde zaken C-469/18 en C-470/18: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 oktober 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie - België) – IN (C-469/18), JM (C-470/18)/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de inkomsten van natuurlijke personen – Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

11

2019/C 432/13

Zaak C-515/18: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Sardegna - Italië) – Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato/Regione autonoma della Sardegna (Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 1370/2007 – Diensten op het gebied van openbaar personenvervoer – Spoorvervoer – Openbaredienstcontracten – Onderhandse gunning – Verplichting tot voorafgaande bekendmaking van een aankondiging betreffende de onderhandse gunning – Omvang)

12

2019/C 432/14

Zaak C-636/18: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 oktober 2019 – Europese Commissie/Franse Republiek (Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13, lid 1, en bijlage XI – Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in bepaalde Franse zones en agglomeraties – Artikel 23, lid 1 – Bijlage XV – Zo kort mogelijke periode van overschrijding – Passende maatregelen)

13

2019/C 432/15

Zaak C-35/19: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège - België) – BU/Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van werknemers – Gelijke behandeling – Inkomstenbelasting – Nationale wettelijke regeling – Belastingvrijstelling voor uitkeringen die aan personen met een handicap worden toegekend – In een andere lidstaat ontvangen uitkeringen – Uitsluiting – Verschil in behandeling)

13

2019/C 432/16

Zaak C-296/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 april 2019 door Etnia Dreams, S.L. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 februari 2019 in zaak T-823/17, Etnia Dreams/EUIPO – Poisson (Etnik)

14

2019/C 432/17

Zaak C-332/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2019 door Hércules Club de Fútbol, S.A.D. tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 februari 2019 in zaak T-134/17, Hércules Club de Fútbol/Commissie

14

2019/C 432/18

Zaak C-451/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 12 juni 2019 – Subdelegación del Gobierno en Toledo/XU

15

2019/C 432/19

Zaak C-525/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 9 juli 2019 – GF/Subdelegación del Gobierno en Toledo

16

2019/C 432/20

Zaak C-532/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 11 juli 2019 – QP/Subdelegación del Gobierno en Toledo

16

2019/C 432/21

Zaak C-576/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2019 door Intercept Pharma Ltd en Intercept Pharmaceuticals, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 juni 2019 in zaak T-377/18, Intercept Pharma en Intercept Pharmaceuticals/EMA

17

2019/C 432/22

Zaak C-577/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2019 door KID-Systeme GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 mei 2019 in zaak T-354/18, KID-Systeme/EUIPO

18

2019/C 432/23

Zaak C-599/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 6 augustus 2019 door Rietze GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 6 juni 2019 in zaak T-43/18, Rietze GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

19

2019/C 432/24

Zaak C-601/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2019 door BP tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-888/16, BP/FRA

19

2019/C 432/25

Zaak C-622/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 augustus 2019 door Luz Saúde, SA tegen het arrest van het Gerecht (Oitava kamer) van 13 juni 2019 in zaak T-357/18, Luz Saúde/EUIPO – Clínica La Luz

20

2019/C 432/26

Zaak C-675/19 SA: Verzoek om verlof tot het leggen van derdenbeslag ingediend op 9 september 2019 – Ntinos Ramon/Europese Commissie

21

2019/C 432/27

Zaak C-677/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Vâlcea (Roemenië) op 11 september 2019 – SC Valoris SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Craiova – Administrația Județeană a Finanțelor Publice Vâlcea, Administrația Fondului pentru Mediu

21

2019/C 432/28

Zaak C-693/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 13 september 2019 – SPV Project 1503 Srl, Dobank SpA/YB

22

2019/C 432/29

Zaak C-705/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Axpo Trading Ag/Gestore dei Servizi Energetici SpA - GSE

23

2019/C 432/30

Zaak C-721/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Sisal SpA/Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

24

2019/C 432/31

Zaak C-722/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Stanleybet Malta Limited Magellan, Robotec Ltd/Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

26

2019/C 432/32

Zaak C-723/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 30 september 2019 – Airbnb Ireland UC, Airbnb Payments UK Ltd/Agenzia delle Entrate

28

2019/C 432/33

Zaak C-726/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 1 oktober 2019 – Instituto Madrileño de Investigación y Desarrollo Agrario y Alimentario/JN

29

2019/C 432/34

Zaak C-731/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 4 oktober 2019 – KM/Subdelegación del Gobierno de Albacete

30

2019/C 432/35

Zaak C-788/19: Beroep ingesteld op 23 oktober 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

30

2019/C 432/36

Zaak C-796/19: Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

31

2019/C 432/37

Zaak C-806/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 31 oktober 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) van 24 september 2019 in zaak T-105/17, HSBC Holdings plc e.a./Commissie

32

 

Gerecht

2019/C 432/38

Zaak T-48/17: Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – ADDE/Parlement (Institutioneel recht – Europees Parlement – Besluit waarbij wordt verklaard dat bepaalde uitgaven van een politieke partij niet in aanmerking komen voor financiering voor het jaar 2015 – Besluit tot toekenning van een subsidie voor het jaar 2017 dat voorziet in een voorfinanciering van 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de verplichting om een bankgarantie te stellen – Verplichting tot onpartijdigheid – Rechten van verdediging – Financieel Reglement – Uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement – Verordening (EG) nr. 2004/2003 – Evenredigheid – Gelijke behandeling)

34

2019/C 432/39

Zaak T-332/17: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – E-Control/ACER (Energie – Beslissing van de raad van beroep van ACER – Bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Verordening (EU) 2015/1222 – Bevoegdheid van ACER)

35

2019/C 432/40

Zaak T-333/17: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Austrian Power Grid en Vorarlberger Übertragungsnetz/ACER (Energie – Beslissing van de raad van beroep van ACER – Bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Verordening (EU) 2015/1222 – Bevoegdheid van ACER)

36

2019/C 432/41

Zaak T-335/17: Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2019 – Help – Hilfe zur Selbsthilfe/Commissie (Arbitragebeding – Voedselzekerheidsprogramma voor landbouwhuishoudens die in het bijzonder getroffen zijn door de voedselonzekerheid in Zimbabwe(ECHO/ZWE/BUD/2009/02002) – Herkwalificatie van het beroep – Auditrapporten – Auditrapport van de Rekenkamer – Verslag van OLAF – Terugbetaling van betaalde bedragen – Evenredigheidsbeginsel – Gewettigd vertrouwen)

37

2019/C 432/42

Zaak T-601/17: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Rubik’s Brand/EUIPO – Simba Toys (Vorm van een kubus met vlakken die een roosterstructuur hebben) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Driedimensionaal Uniemerk – Vorm van een kubus met vlakken die een roosterstructuur hebben – Absolute weigeringsgrond – Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001] – Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Artikel 76, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001) – Artikel 75, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, tweede volzin, van verordening 2017/1001) – Artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001))

37

2019/C 432/43

Zaak T-778/17: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Autostrada Wielkopolska/Commissie (Staatssteun – Concessie van een tolweg – Wet waarin bepaalde voertuigen worden vrijgesteld van tolgelden – Door de lidstaat aan de concessiehouder verleende compensatie voor de inkomstenderving – Schaduwtol – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast – Procedurele rechten van de belanghebbenden – Verplichting voor de Commissie om bijzondere waakzaamheid aan de dag te leggen – Begrip,staatssteun’ – Voordeel – Verbetering van de verwachte financiële situatie van de concessiehouder – Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie – Artikel 107, lid 3, onder a), VWEU – Regionale steunmaatregel)

38

2019/C 432/44

Zaak T-58/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Mahr/EUIPO – Especialidades Vira (Xocolat) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk Xocolat – Ouder Uniewoordmerk LUXOCOLAT – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Overeenstemmende tekens – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Motivering van het oppositiebezwaarschrift – Regel 15, lid 3, onder b), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 2, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625])

39

2019/C 432/45

Zaak T-279/18: Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – Alliance Pharmaceuticals/EUIPO – AxiCorp (AXICORP ALLIANCE) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk AXICORP ALLIANCE – Ouder Uniewoordmerk en Uniebeeldmerk ALLIANCE – Relatieve weigeringsgronden – Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 – Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken – Artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 – Uitlegging van de beschrijving van de waren die zijn opgenomen in de alfabetische lijst bij de classificatie van Nice)

40

2019/C 432/46

Zaak T-310/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – EPSU en Goudriaan/Commissie (Sociale politiek – Dialoog tussen de sociale partners op het niveau van de Unie – Overeenkomst genaamd Algemeen kader voor de voorlichting en de raadpleging van de ambtenaren en werknemers van de administraties van de centrale regeringen – Gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen om deze overeenkomst ten uitvoer te leggen op het niveau van de Unie – Weigering van de Commissie om bij de Raad een voorstel voor een besluit in te dienen – Beroep tot nietigverklaring – Handeling waartegen beroep kan worden ingesteld – Ontvankelijkheid – Beoordelingsmarge van de Commissie – Autonomie van de sociale partners – Subsidiariteitsbeginsel – Evenredigheid)

41

2019/C 432/47

Zaak T-361/18: Arrest van het Gerecht van 5 november 2019 – APEDA/EUIPO – Burraq Travel & Tours General Tourism Office (SIR BASMATI RICE) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk SIR BASMATI RICE – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001)

41

2019/C 432/48

Zaak T-380/18: Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – Intas Pharmaceuticals/EUIPO – Laboratorios Indas (INTAS) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk INTAS – Ouder Uniebeeldmerk en nationaal beeldmerk met het woordelement,indas’ – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Overeenstemmende tekens en soortgelijke waren – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken – Artikel 47 van verordening 2017/1001)

42

2019/C 432/49

Zaak T-417/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – CdT/EUIPO (Beroep tot nietigverklaring – Institutioneel recht – Verplichting om de voor de werking van het EUIPO vereiste vertalingen toe te vertrouwen aan het CdT – Beëindiging van de voorziening tussen het CdT en het EUIPO – Bekendmaking van een oproep tot inschrijvingen voor vertaaldiensten – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Geen procesbelang – Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid)

43

2019/C 432/50

Zaak T-432/18: Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2019 – Palo/Commissie (Openbare dienst – Tijdelijke functionarissen – Pensioenen – Nadere uitwerking van de pensioenregeling – Uitkering bij vertrek – Artikel 12, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut – Beginsel van gelijke behandeling en discriminatieverbod – Gewettigd vertrouwen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Zorgplicht)

44

2019/C 432/51

Zaak T-434/18: Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2019 – Vans/EUIPO (ULTRARANGE) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk ULTRARANGE – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

45

2019/C 432/52

Zaak T-454/18: Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2019 – Biasotto/EUIPO – Oofos (OO) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk OO – Ouder Uniebeeldmerk OO – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

45

2019/C 432/53

Zaak T-498/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – ZPC Flis/EUIPO – Aldi Einkauf (Happy Moreno choco) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Happy Moreno choco – Oudere nationale beeldmerken MORENO – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Vervanging van de lijst van waren waarop de oudere nationale beeldmerken betrekking hebben – Rechtzetting van de beslissing van de kamer van beroep – Artikel 102, lid 1, van verordening 2017/1001 – Rechtsgrondslag – Vroegere beslissingspraktijk – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen)

46

2019/C 432/54

Zaak T-559/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Atos Medical/EUIPO – Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb (Medicinale pleisters) (Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een medicinale pleister weergeeft – Openbaarmaking van de oudere modellen – Nietigheidsgrond – Eigen karakter – Geïnformeerde gebruiker – Mate van vrijheid van de ontwerper – Verschillende algemene indruk – Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002)

47

2019/C 432/55

Zaak T-560/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Atos Medical/EUIPO – Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb (Medicinale pleisters) (Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een medicinale pleister weergeeft – Openbaarmaking van de oudere modellen – Nietigheidsgrond – Eigen karakter – Geïnformeerde gebruiker – Mate van vrijheid van de ontwerper – Verschillende algemene indruk – Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002)

48

2019/C 432/56

Zaak T-568/18: Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – Local-e-motion/EUIPO – Volkswagen (WE) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk WE – Ouder nationaal woordmerk WE – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

48

2019/C 432/57

Zaak T-582/18: Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2019 – Boxer Barcelona/EUIPO – X-Technology Swiss (XBOXER BARCELONA) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk XBOXER BARCELONA – Ouder Uniebeeldmerk dat de letter,x’ weergeeft – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Normaal gebruik van het oudere merk – Bewijzen – Artikel 18, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001 – Artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 – Beperking van de inschrijvingsaanvraag voor de kamer van beroep – Artikel 49, lid 1, van verordening 2017/1001)

49

2019/C 432/58

Zaak T-628/18: Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – E.I. Papadopoulos/EUIPO – Europastry (fripan VIENNOISERIE CAPRICE Pur Beurre) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk fripan VIENNOISERIE CAPRICE Pur Beurre – Ouder Uniebeeldmerk Caprice – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001])

50

2019/C 432/59

Zaak T-684/18: Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2019 – ZV/Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Kennisgeving van vacature – Plaatsvervangend ombudsman van de Commissie – Procedure – Beoordeling van de verdiensten)

51

2019/C 432/60

Zaak T-708/18: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – ZPC Flis/EUIPO – ZPC Flis/EUIPO – Aldi Einkauf (FLIS Happy Moreno choco) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk FLIS Happy Moreno choco – Oudere nationale beeldmerken MORENO – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Vervanging van de lijst met producten die onder de oudere nationale beeldmerken vallen – Rechtzetting van de beslissing van de kamer van beroep – Artikel 102, lid 1, van verordening 2017/1001 – Rechtsgrond – Vroegere beslissingspraktijk – Rechtszekerheid – Gewettigd vertrouwen)

51

2019/C 432/61

Zaak T-10/19: Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – United States Seafoods/EUIPO (UNITED STATES SEAFOODS) (Uniemerk – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Beeldmerk UNITED STATES SEAFOODS – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001)

52

2019/C 432/62

Zaak T-41/19: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – MSI Svetovanje/EUIPO – Industrial Farmaceutica Cantabria (nume) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk nume – Ouder Uniewoordmerk numederm – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

53

2019/C 432/63

Zaak T-240/19: Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – A9.com/EUIPO (Afbeelding van een klok) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een klok afbeeldt – Absolute weigeringsgrond – Motiveringsplicht – Artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001)

54

2019/C 432/64

Zaak T-557/17: Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Liaño Reig/GAR (Beroep tot nietigverklaring – Economisch en monetair beleid – Verzoek tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen – Afwikkelingsprocedure – Afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A – Gedeeltelijke nietigverklaring – Onscheidbaarheid – Niet-ontvankelijkheid)

54

2019/C 432/65

Zaak T-727/18 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 20 september 2019 – ZW/EIB (Kort geding – Openbare dienst – Niet-ontvankelijkheid)

55

2019/C 432/66

Zaak T-750/18: Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2019 – Briois/Parlement (Institutioneel recht – Lid van het Europees Parlement – Voorrechten en immuniteiten – Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid – Beëindiging van het mandaat van het lid – Wegvallen van het procesbelang – Afdoening zonder beslissing)

56

2019/C 432/67

Zaak T-145/19: Beschikking van het Gerecht van 17 oktober 2019 – Jap Energéticas y Medioambientales/Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Subsidieovereenkomst in het kader van het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE+) – Debetnota – Handeling die deel uitmaakt van een overeenkomst waarmee zij onlosmakelijk verbonden is – Geen herkwalificatie van het beroep – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

56

2019/C 432/68

Zaak T-188/19: Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Verenigd Koninkrijk/Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimtevaart – Zevende kaderprogramma van de Unie – Verslag – Verzuim de tijdsmanagementformulieren in te vullen – Personeelskosten die niet-subsidiabel zijn verklaard – Besluit van de Commissie om een controleverslag als definitief aan te nemen – Niet-ontvankelijkheid)

57

2019/C 432/69

Zaak T-211/19: Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2019 – Le Pen/Parlement (Institutioneel recht – Lid van het Europees Parlement – Voorrechten en immuniteiten – Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid – Beëindiging van het mandaat van het lid – Wegvallen van het procesbelang – Afdoening zonder beslissing)

58

2019/C 432/70

Zaak T-383/19 R: Beschikking van de president van het Gerecht van 23 oktober 2019 – Walker e.a./Parlement en Raad (Kort geding – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EU) 2018/1806 – Verlies van EU-burgerschap – Verzoek om voorlopige maatregelen – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak – Niet-ontvankelijkheid)

58

2019/C 432/71

Zaak T-688/19: Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – VeriGraft/Easme

59

2019/C 432/72

Zaak T-690/19: Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Daily Mail and General Trust plc e.a./Commissie

60

2019/C 432/73

Zaak T-691/19: Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Hill & Smith Holdings en Hill & Smith Overseas/Commissie

61

2019/C 432/74

Zaak T-692/19: Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Rentokil Initial en Rentokil Initial 1927/Commissie

63

2019/C 432/75

Zaak T-703/19: Beroep ingesteld op 11 oktober 2019 – DD/FRA

64

2019/C 432/76

Zaak T-727/19: Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Basaglia/Commissie

65

2019/C 432/77

Zaak T-733/19: Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology en Sunowe Solar/Commissie

66

2019/C 432/78

Zaak T-734/19: Beroep ingesteld op 4 november 2019 – Junqueras i Vies/Parlement

68

2019/C 432/79

Zaak T-735/19: Beroep ingesteld op 30 oktober 2019 – Frank Recruitment Group Services/EUIPO – Pearson (PEARSON FRANK)

69

2019/C 432/80

Zaak T-736/19: Beroep ingesteld op 4 november 2019 – HA/Commissie

70

2019/C 432/81

Zaak T-737/19: Beroep ingesteld op 5 november 2019 – Huevos Herrera Mejías/EUIPO – Montesierra (MontiSierra HUEVOS CON SABOR A CAMPO)

70

2019/C 432/82

Zaak T-739/19: Beroep ingesteld op 6 november 2019 – Productos Jamaica/EUIPO – Alada 1850 (flordeJamaica)

71

2019/C 432/83

Zaak T-313/19: Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2019 – Taghani/Commissie

72


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 432/01)

Laatste publicatie

PB C 423 van 16.12.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 413 van 9.12.2019

PB C 406 van 2.12.2019

PB C 399 van 25.11.2019

PB C 383 van 11.11.2019

PB C 372 van 4.11.2019

PB C 363 van 28.10.2019

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad - Bulgarije) – Strafzaak tegen Ivan Gavanozov

(Zaak C-324/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Richtlijn 2014/41/EU - Europees onderzoeksbevel in strafzaken - Artikel 5, lid 1 - Formulier in bijlage A - Deel J - Ontbreken van rechtsmiddelen in de uitvaardigende lidstaat)

(2019/C 432/02)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partij in de strafzaak

Ivan Gavanozov

Dictum

Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, gelezen in samenhang met deel J van het in bijlage A bij die richtlijn bedoelde formulier, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van een lidstaat bij het uitvaardigen van een Europees onderzoeksbevel in dit deel geen omschrijving hoeft op te nemen van de rechtsmiddelen die in voorkomend geval in zijn lidstaat tegen het uitvaardigen van een dergelijk bevel kunnen worden ingesteld.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 oktober 2019 – Europese Commissie/Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-391/17) (1)

(Niet-nakoming - Eigen middelen - Associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Europese Unie - Besluit 91/482/EEG - Artikel 101, lid 2 - Toestemming om producten die niet van oorsprong uit de LGO zijn en die zich in het vrije verkeer in een LGO bevinden en in ongewijzigde toestand worden heruitgevoerd naar de Unie, vrij van douanerechten in te voeren in de Unie - Uitvoercertificaten EXP - Onregelmatige afgifte van certificaten door de autoriteiten van een LGO - Artikel 4, lid 3, VEU - Beginsel van loyale samenwerking - Aansprakelijkheid van de lidstaat die bijzondere betrekkingen onderhoudt met het betrokken LGO - Verplichting tot compensatie van het verlies aan eigen middelen van de Unie dat voortvloeit uit de onregelmatige afgifte van uitvoercertificaten EXP - Invoer van aluminium uit Anguilla)

(2019/C 432/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Caeiros, J.-F. Brakeland, L. Flynn en S. Noë, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Kraehling, G. Brown, R. Fadoju en S. Brandon, gemachtigden, bijgestaan door K. Beal, QC, en P. Luckhurst, barristers, vervolgens S. Brandon en F. Shibli, gemachtigden, bijgestaan door K. Beal, QC, en P. Luckhurst, barristers)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. K. Bulterman, P. Huurnink en J. Langer, gemachtigden)

Dictum

1)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland is de krachtens artikel 4, lid 3, VEU op hem rustende verplichtingen niet nagekomen door het verlies aan eigen middelen niet te compenseren dat is ontstaan wegens de onregelmatige afgifte door de autoriteiten van Anguilla van EXP-certificaten, in strijd met besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap, voor de invoer van uit Anguilla afkomstig aluminium in de periode 1999/2000.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 318 van 25.9.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/4


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 oktober 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-395/17) (1)

(Niet-nakoming - Eigen middelen - Associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Europese Unie - Besluit 91/482/EEG - Besluit 2001/822/EG - Toestemming om producten van oorsprong uit de LGO vrij van douanerechten in te voeren in de Unie - Certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 - Onregelmatige afgifte van certificaten door de autoriteiten van een LGO - Door de lidstaten van invoer niet-geïnde douanerechten - Artikel 4, lid 3, VEU - Beginsel van loyale samenwerking - Aansprakelijkheid van de lidstaat die bijzondere betrekkingen onderhoudt met de betrokken LGO - Verplichting tot compensatie van het verlies aan eigen middelen van de Unie dat voortvloeit uit de onregelmatige afgifte van EUR.1-certificaten - Invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao en van gries en griesmeel uit Aruba)

(2019/C 432/04)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, A. Caeiros, L. Flynn en S. Noë, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. K. Bulterman, M. H. S. Gijzen, P. Huurnink en J. Langer, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Kraehling, G. Brown, R. Fadoju en S. Brandon, gemachtigden, bijgestaan door K. Beal, QC, en P. Luckhurst, barristers, vervolgens S. Brandon en F. Shibli, gemachtigden, bijgestaan door K. Beal, QC, en P. Luckhurst, barristers)

Dictum

1)

Het Koninkrijk der Nederlanden is de krachtens artikel 4, lid 3, VEU op hem rustende verplichtingen niet nagekomen door het verlies aan eigen middelen niet te compenseren dat is ontstaan wegens de onregelmatige afgifte door de autoriteiten van Curaçao en Aruba van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 in strijd met besluit 91/482/EEG van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap en vervolgens besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap, voor respectievelijk de invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao in de periode 1997-2000 en de invoer van gries en griesmeel uit Aruba in de periode 2002-2003.

2)

Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 november 2019 – Europese Centrale Bank (ECB)/Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA (C-663/17 P), Europese Commissie/Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV, Rikam Holding SA en Europese Centrale Bank (ECB) (C-665/17 P), en Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA/Europese Centrale Bank (ECB) (C-669/17 P)

(Gevoegde zaken C-663/17 P, 665/17 P en 669/17 P) (1)

(Hogere voorziening - Ontvankelijkheid - Vertegenwoordiging van een partij voor het Hof - Aan de advocaat verleende volmacht - Herroeping van de volmacht door de vereffenaar van de verzoekende vennootschap - Voortzetting van de procedure door het bestuur van de verzoekende vennootschap - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 47 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Verordening (EU) nr. 1024/2013 - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Besluit tot intrekking van de vergunning van een kredietinstelling - Beroep tot nietigverklaring bij het Gerecht van de Europese Unie - Ontvankelijkheid - Rechtstreekse geraaktheid van de aandeelhouders van de vennootschap waarvan de vergunning is ingetrokken)

(2019/C 432/05)

Procestaal: Engels

Partijen

(Zaak C-663/17 P)

Rekwirante: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: E. Koupepidou en C. Hernández Saseta, gemachtigden, bijgestaan door B. Schneider, Rechtsanwalt, en M. Petite, avocat)

Andere partijen in de procedure: Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA (vertegenwoordigers: M. Kirchner, L. Feddern en O. H. Behrends, Rechtsanwälte)

Interveniënte aan de zijde van rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė, V. Di Bucci en K.-Ph. Wojcik, gemachtigden)

(Zaak C-665/17 P)

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė, V. Di Bucci en K.-Ph. Wojcik, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA (vertegenwoordigers: M. Kirchner, L. Feddern en O. H. Behrends, Rechtsanwälte), en Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: E. Koupepidou en C. Hernández Saseta, gemachtigden, bijgestaan door B. Schneider, Rechtsanwalt, en M. Petite, avocat)

(Zaak C-669/17 P)

Rekwiranten: Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA (vertegenwoordigers: M. Kirchner, L. Feddern en O. H. Behrends, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: E. Koupepidou en C. Hernández Saseta, gemachtigden, bijgestaan door B. Schneider, Rechtsanwalt, en M. Petite, avocat)

Interveniënte aan de zijde van de Europese Centrale Bank: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė, V. Di Bucci en K.-Ph. Wojcik, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening in zaak C-669/17 P wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover die is ingesteld door Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA.

2)

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 12 september 2017, Fursin e.a./ECB (T-247/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:623), wordt vernietigd.

3)

De exceptie van niet-ontvankelijkheid van de Europese Centrale Bank wordt afgewezen voor zover zij het beroep betreft van Trasta Komercbanka AS tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2016 – 529900WIP0INFDAWTJ81/1 WOANCA-2016-0005 van de Europese Centrale Bank van 3 maart 2016, waarbij de aan Trasta Komercbanka verleende vergunning is ingetrokken.

4)

Het door Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank van 3 maart 2016 wordt verworpen.

5)

De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie, zodat het uitspraak kan doen op het beroep van Trasta Komercbanka AS tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Centrale Bank van 3 maart 2016.

6)

Trasta Komercbanka AS, Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie in verband met de hogere voorzieningen in de zaken C-663/17 P en C-665/17 P.

7)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten in zaak C-663/17 P.

8)

Ivan Fursin, Igors Buimisters, C & R Invest SIA, Figon Co. Ltd, GCK Holding Netherlands BV en Rikam Holding SA worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Europese Centrale Bank in verband met de procedure in eerste aanleg betreffende het door deze aandeelhouders ingestelde beroep.

9)

De beslissing omtrent de kosten in zaak C-669/17 P wordt aangehouden.


(1)  PB C 32 van 29.1.2018.

PB C 42 van 5.2.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/6


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 november 2019 – Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-192/18) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Rechtsstaat - Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden - Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters - Verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties - Mogelijkheid om de rechterlijke taken na de nieuwe pensioenleeftijd te blijven uitoefenen na toestemming van de minister van Justitie - Artikel 157 VWEU - Richtlijn 2006/54/EG - Artikel 5, onder a), en artikel 9, lid 1, onder f) - Verbod van discriminatie op grond van geslacht op het gebied van beloning, werkgelegenheid en beroep - Vaststelling van uiteenlopende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen die het ambt bekleden van rechter bij de Poolse gewone rechterlijke instanties, rechter bij de Sąd Najwyższy of openbaar aanklager bij de Poolse parketten)

(2019/C 432/06)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Szmytkowska, K. Banks, C. Valero en H. Krämer, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, K. Majcher en S. Żyrek, gemachtigden, bijgestaan door W. Gontarski, avocat)

Dictum

1)

Door in artikel 13, punten 1 tot en met 3, van de ustawa o zmianie ustawy – Prawo o ustroju sądów powszechnych oraz niektórych innych ustaw (wet tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechterlijke instanties en een aantal andere wetten) van 12 juli 2017 een uiteenlopende pensioenleeftijd vast te stellen voor mannen en vrouwen die behoren tot de zittende magistratuur van de Poolse gewone rechterlijke instanties en de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) of tot de openbaar aanklagers bij de Poolse parketten, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 157 VWEU en krachtens artikel 5, onder a), en artikel 9, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

2)

Door in artikel 1, punt 26, onder b) en c), van de ustawa o zmianie ustawy – Prawo o ustroju sądów powszechnych oraz niektórych innych ustaw van 12 juli 2017 de Poolse minister van Justitie de bevoegdheid te verlenen om te besluiten of rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties na hun nieuwe pensioenleeftijd, zoals verlaagd bij artikel 13, punt 1, van deze wet, hun taken mogen blijven uitoefenen, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU op haar rusten.

3)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 182 van 28.5.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/7


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte - Italië) – Prato Nevoso Termo Energy Srl/Provincia di Cuneo, ARPA Piemonte

(Zaak C-212/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Milieu - Richtlijn 2008/98/EG - Afvalstoffen - Chemisch behandelde afgewerkte plantaardige oliën - Artikel 6, leden 1 en 4 - Einde-afvalfase - Richtlijn 2009/28/EG - Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen - Artikel 13 - Nationale toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures voor installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare energiebronnen - Gebruik van vloeibare biomassa als energiebron van een elektriciteitscentrale)

(2019/C 432/07)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per il Piemonte

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Prato Nevoso Termo Energy Srl

Verwerende partijen: Provincia di Cuneo, ARPA Piemonte

In tegenwoordigheid van: Comune di Frabosa Sottana

Dictum

Artikel 6, leden 1 en 4, van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen juncto artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en tot wijziging en intrekking van richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2015/1513 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke een vergunningsaanvraag voor de vervanging van methaangas als energiebron voor een elektriciteitscentrale die uitstoot in de atmosfeer teweegbrengt, door een stof die voortkomt uit de chemische behandeling van afgewerkte plantaardige oliën, moet worden geweigerd op grond dat deze stof niet is opgenomen in de lijst van de daartoe toegestane categorieën van biomassabrandstoffen en dat deze lijst slechts kan worden gewijzigd bij ministerieel besluit waarvan de vaststellingsprocedure niet is gecoördineerd met de administratieve vergunningsprocedure voor het gebruik van deze stof als brandstof, indien de lidstaat zonder een kennelijke beoordelingsfout tot de slotsom kon komen dat niet is aangetoond dat het gebruik van deze plantaardige olie in dergelijke omstandigheden aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/98 voldoet en met name dat dit gebruik geen schadelijke gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid heeft. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.


(1)  PB C 240 van 9.7.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/8


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Roma - Italië) – Adriano Guaitoli e.a./easyJet Airline Co. Ltd

(Zaak C-213/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 1, onder a) - Bevoegde rechter voor verbintenissen uit overeenkomst - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 5, 7, 9 en 12 - Verdrag van Montreal - Bevoegdheid - Artikelen 19 en 33 - Vordering tot compensatie en vergoeding van de schade als gevolg van de annulering en vertraging van vluchten)

(2019/C 432/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Roma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Adriano Guaitoli, Concepción Casan Rodriguez, Alessandro Celano Tomassoni, Antonia Cirilli, Lucia Cortini, Mario Giuli, Patrizia Padroni

Verwerende partij: easyJet Airline Co. Ltd

Dictum

1)

Artikel 7, punt 1, artikel 67 en artikel 71, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, dienen aldus te worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een vordering is ingesteld teneinde zowel de forfaitaire en gestandaardiseerde rechten te doen eerbiedigen die zijn vastgelegd in verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, als de verdere compensatie te verkrijgen die valt binnen de werkingssfeer van dat verdrag, zijn bevoegdheid wat het eerste onderdeel van de vordering betreft, moet beoordelen in het licht van artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 en zijn bevoegdheid wat het tweede onderdeel ervan betreft, in het licht van artikel 33 van dat verdrag.

2)

Artikel 33, lid 1, van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer dient aldus te worden uitgelegd dat het voor rechtsvorderingen tot schadevergoeding die binnen de werkingssfeer van dat verdrag vallen, niet alleen de verdeling van de rechterlijke bevoegdheid tussen de staten die partij zijn bij dat verdrag regelt maar ook de verdeling van de relatieve bevoegdheid tussen de rechters van elk van die staten.


(1)  PB C 240 van 9. 7. 2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/9


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 31 oktober 2019 – Repower AG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), repowermap.org

(Zaak C-281/18 P) (1)

(Hogere voorziening - Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Herroeping van de aanvankelijke beslissing van de kamer van beroep, waarbij de vordering tot nietigverklaring van het Uniewoordmerk REPOWER gedeeltelijk was afgewezen)

(2019/C 432/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Repower AG (vertegenwoordigers: R. Kunz-Hallstein, H. P. Kunz-Hallstein en V. Kling, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Botis en J. F. Crespo Carrillo, gemachtigden), repowermap.org (vertegenwoordigder: P. González-Bueno Catalán de Ocón, abogado)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Repower AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 259 van 23.7.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/10


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 november 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia - Italië) – Eni SpA/Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze (C-364/18), Shell Italia E & P SpA/Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Autorità di Regolazione per l’Energia, Reti e Ambiente, voorheen Autorità per l’energia elettrica e il gas e il sistema idrico (C-365/18)

(Gevoegde zaken C-364/18 en C-365/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 94/22/EG - Energie - Voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen - Royalty’s - Berekeningsmethoden - QE-index en Pfor-index - Discriminerend karakter)

(2019/C 432/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

(Zaak C-364/18)

Verzoekende partij: Eni SpA

Verwerende partijen: Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze

in tegenwoordigheid van: Autorità di Regolazione per l’Energia, Reti e Ambiente, voorheen Autorità per l’energia elettrica e il gas e il sistema idrico, Regione Basilicata, Comune di Viggiano, Regione Calabria, Comune di Ravenna, Assomineraria

(Zaak C-365/18)

Verzoekende partij: Shell Italia E & P SpA

Verwerende partijen: Ministero dello Sviluppo Economico, Ministero dell’Economia e delle Finanze, Autorità di Regolazione per l’Energia, Reti e Ambiente, voorheen Autorità per l’energia elettrica e il gas e il sistema idrico

in tegenwoordigheid van: Regione Basilicata, Comune di Viggiano, Assomineraria

Dictum

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen, gelezen in het licht van de zesde overweging van die richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het bedrag van de door de houders van concessies voor aardgaswinning verschuldigde royalty’s wordt berekend aan de hand van een index die is gebaseerd op de prijzen van aardolie en andere brandstoffen op middellange en lange termijn, en niet aan de hand van een index die de prijs van aardgas op de kortetermijnmarkt weerspiegelt.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione - Italië) – Gennaro Cafaro/DQ

(Zaak C-396/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EU) nr. 1178/2011 - Bijlage I, punt FCL.065 - Werkingssfeer ratione temporis - Richtlijn 2000/78/EG - Gelijke behandeling in arbeid en beroep - Discriminatie op grond van leeftijd - Artikel 2, lid 5 - Artikel 4, lid 1 - Nationale regeling die voorziet in de automatische beëindiging van de arbeidsverhouding op de leeftijd van 60 jaar - Bestuurders van luchtvaartuigen - Bescherming van de nationale veiligheid)

(2019/C 432/11)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gennaro Cafaro

Verwerende partij: DQ

Dictum

Artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat de arbeidsverhouding van piloten die in dienst zijn van een onderneming die luchtvaartuigen exploiteert in het kader van activiteiten die verband houden met de bescherming van de nationale veiligheid van een lidstaat, automatisch eindigt wanneer zij de leeftijd van 60 jaar bereiken, voor zover een dergelijke regeling noodzakelijk is voor de openbare veiligheid in de zin van die bepaling, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat de arbeidsverhouding van piloten die in dienst zijn van een onderneming die luchtvaartuigen exploiteert in het kader van activiteiten die verband houden met de bescherming van de nationale veiligheid van een lidstaat, automatisch eindigt wanneer zij de leeftijd van 60 jaar bereiken, voor zover een dergelijke regeling evenredig is in de zin van die bepaling, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.


(1)  PB C 352 van 1.10.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 oktober 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Cassatie - België) – IN (C-469/18), JM (C-470/18)/Belgische Staat

(Gevoegde zaken C-469/18 en C-470/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de inkomsten van natuurlijke personen - Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing)

(2019/C 432/12)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: IN (C-469/18), JM (C-470/18)

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

De door het Hof van Cassatie (België) bij beslissingen van 28 juni 2018 ingediende verzoeken om een prejudiciële beslissing zijn niet-ontvankelijk.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/12


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Sardegna - Italië) – Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato/Regione autonoma della Sardegna

(Zaak C-515/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 1370/2007 - Diensten op het gebied van openbaar personenvervoer - Spoorvervoer - Openbaredienstcontracten - Onderhandse gunning - Verplichting tot voorafgaande bekendmaking van een aankondiging betreffende de onderhandse gunning - Omvang)

(2019/C 432/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Sardegna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato

Verwerende partij: Regione autonoma della Sardegna

in tegenwoordigheid van: Trenitalia SpA

Dictum

Artikel 7, leden 2 en 4, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde nationale instanties die voornemens zijn een openbaredienstcontract voor personenvervoer per spoor onderhands te gunnen, niet verplicht zijn om ten eerste alle nodige informatie bekend te maken of mee te delen aan de geïnteresseerde marktdeelnemers opdat deze een voldoende gedetailleerde inschrijving kunnen opstellen die het voorwerp kan uitmaken van een vergelijkende beoordeling, en om ten tweede over te gaan tot een dergelijke vergelijkende beoordeling van alle inschrijvingen die zij na de bekendmaking van die informatie eventueel hebben ontvangen.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/13


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 oktober 2019 – Europese Commissie/Franse Republiek

(Zaak C-636/18) (1)

(Niet-nakoming - Milieu - Richtlijn 2008/50/EG - Luchtkwaliteit - Artikel 13, lid 1, en bijlage XI - Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in bepaalde Franse zones en agglomeraties - Artikel 23, lid 1 - Bijlage XV - „Zo kort mogelijke” periode van overschrijding - Passende maatregelen)

(2019/C 432/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J.-F. Brakeland, E. Manhaeve en K. Petersen, gemachtigden)

Verwerende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, J. Traband en A. Alidière, gemachtigden)

Dictum

1)

De Franse Republiek is sinds de inwerkingtreding van de grenswaarden in 2010 nog steeds de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn, door de jaargrenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) sinds 1 januari 2010 stelselmatig en voortdurend te overschrijden in twaalf Franse agglomeraties en luchtkwaliteitszones, te weten Marseille (FR03A02), Toulon (FR03A03), Parijs (FR04A01), Auvergne-Clermont-Ferrand (FR07A01), Montpellier (FR08A01), Toulouse Midi-Pyrénées (FR12A01), zone urbaine régionale (ZUR) Reims Champagne-Ardenne (FR14N10), Grenoble Rhône-Alpes (FR15A01), Straatsburg (FR16A02), Lyon Rhône-Alpes (FR20A01), ZUR Vallée de l’Arve Rhône-Alpes (FR20N10) en Nice (FR24A01), en door de uurgrenswaarde voor NO2 sinds 1 januari 2010 stelselmatig en voortdurend te overschrijden in twee agglomeraties en luchtkwaliteitszones, te weten Parijs (FR04A01) en Lyon Rhône-Alpes (FR20A01).

De Franse Republiek is sinds 11 juni 2010 de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, van voornoemde richtlijn, gelezen in samenhang met bijlage XV daarbij, en met name de in artikel 23, lid 1, tweede alinea, van dezelfde richtlijn vastgelegde verplichting om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden.

2)

De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 445 van 10.12.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/13


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance de Liège - België) – BU/Belgische Staat

(Zaak C-35/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Gelijke behandeling - Inkomstenbelasting - Nationale wettelijke regeling - Belastingvrijstelling voor uitkeringen die aan personen met een handicap worden toegekend - In een andere lidstaat ontvangen uitkeringen - Uitsluiting - Verschil in behandeling)

(2019/C 432/15)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de première instance de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BU

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, die voor de fiscale vrijstelling voor invaliditeitsuitkeringen de voorwaarde stelt dat deze uitkeringen door een organisme van de betrokken lidstaat worden betaald, waardoor de door een andere lidstaat betaalde soortgelijke uitkeringen worden uitgesloten van deze vrijstelling, ook al woont de ontvanger van die uitkeringen in de betrokken lidstaat, zonder daarvoor rechtvaardigingen te geven, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient te verifiëren.


(1)  PB C 103 van 18.3.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/14


Hogere voorziening ingesteld op 10 april 2019 door Etnia Dreams, S.L. tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 februari 2019 in zaak T-823/17, Etnia Dreams/EUIPO – Poisson (Etnik)

(Zaak C-296/19 P)

(2019/C 432/16)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Etnia Dreams, S.L. (vertegenwoordiger: P. Gago Comes, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 6 november 2019 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening afgewezen en Etnia Dreams, S.L. in haar eigen kosten verwezen.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/14


Hogere voorziening ingesteld op 23 april 2019 door Hércules Club de Fútbol, S.A.D. tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 februari 2019 in zaak T-134/17, Hércules Club de Fútbol/Commissie

(Zaak C-332/19 P)

(2019/C 432/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Hércules Club de Fútbol, S.A.D. (vertegenwoordigers: Y. Martínez Mata en S. Rating, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Bij beschikking van 6 november 2019 heeft het Hof van Justitie (Tiende kamer) de hogere voorziening afgewezen en Hércules Club de Fútbol, S.A.D. in haar eigen kosten verwezen.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 12 juni 2019 – Subdelegación del Gobierno en Toledo/XU

(Zaak C-451/19)

(2019/C 432/18)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Eisende partij in hoger beroep: Subdelegación del Gobierno en Toledo

Gedaagde partij in hoger beroep: XU

Prejudiciële vragen

1)

Verzet artikel 20 VWEU (1) zich tegen de eis dat een Spaanse burger die zijn recht van vrij verkeer niet heeft uitgeoefend, voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van koninklijk besluit 240/2007 als noodzakelijke voorwaarde voor het overeenkomstig artikel 7, lid 2, van dat koninklijk besluit verlenen van het verblijfsrecht aan een uit een derde land afkomstig minderjarig kind van zijn eveneens uit het derde land afkomstige echtgenote, indien de Spaanse burger, als niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zich ten gevolge van de weigering om dat recht te verlenen gedwongen zou zien het grondgebied van de Unie in haar geheel te verlaten?

Een en ander gelet op het feit dat echtgenoten volgens artikel 68 van het Spaanse burgerlijk wetboek moeten samenwonen.

2)

Staat artikel 20 VWEU er in elk geval aan in de weg dat de Spaanse Staat automatisch de in artikel 7 van koninklijk besluit 240/2007 vervatte regeling toepast en een onderdaan van een derde land, namelijk het minderjarige kind van de eveneens uit het derde land afkomstige echtgenote van een burger van de Unie die nooit zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend (terwijl de echtgenoten daarnaast samen een minderjarig kind met de Spaanse nationaliteit hebben dat evenmin zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend), een verblijfsvergunning weigert op de enkele en uitsluitende grond dat de Unieburger niet voldoet aan de in dat artikel gestelde voorwaarden, zonder dat concreet en op individuele basis is nagegaan of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen die Unieburger en de derdelander bestaat dat de betrokken Unieburger bij weigering van het recht van verblijf aan de derdelander, om welke reden dan ook en gelet op de omstandigheden, niet kan worden gescheiden van het familielid dat van hem afhankelijk is, en zich gedwongen zou zien om het grondgebied van de Unie te verlaten, met name wanneer de Spaanse burger en zijn echtgenote die onderdaan van een derde land is samen een minderjarig kind met de Spaanse nationaliteit hebben dat zich, in navolging van zijn ouders, ook gedwongen zou kunnen zien het Spaanse grondgebied te verlaten?

Een en ander gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder het arrest van 8 mei 2018, C-82/16, K.A. e.a./Belgische Staat (2).


(1)  PB 2012, C 326, blz. 47.

(2)  EU:C:2018:308.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 9 juli 2019 – GF/Subdelegación del Gobierno en Toledo

(Zaak C-525/19)

(2019/C 432/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij en eisende partij in hoger beroep: GF

Verwerende partij en gedaagde partij in hoger beroep: Subdelegación del Gobierno en Toledo

Prejudiciële vragen

1)

Verzet artikel 20 VWEU zich tegen de eis dat een Spaanse burger die zijn recht van vrij verkeer niet heeft uitgeoefend, voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van koninklijk besluit 240/2007 als noodzakelijke voorwaarde voor de erkenning van het verblijfsrecht van zijn echtgenoot van buiten de Europese Unie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van dat koninklijk besluit, indien de Spaanse burger ten gevolge van de weigering van dat recht gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten?

Dit alles gelet op het feit dat echtgenoten volgens artikel 68 van het Spaanse burgerlijk wetboek moeten samenwonen.

2)

Staat artikel 20 VWEU er in de hierboven beschreven situatie daarnaast in elk geval aan in de weg dat de Spaanse staat automatisch de regeling uit artikel 7 van koninklijk besluit 240/2007 toepast en een familielid van de Unieburger die zijn recht van vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend het verblijfsrecht weigert op de enkele grond dat de Unieburger niet voldoet aan de in dat artikel vastgelegde vereisten, zonder dat concreet en op individuele basis is onderzocht of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen die burger van de Unie en de derdelander bestaat dat de betrokken burger van de Unie bij weigering van het recht van verblijf aan de derdelander, om welke reden dan ook en gelet op de omstandigheden, niet kan worden gescheiden van het familielid dat van hem afhankelijk is, en gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten?

Dit alles gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder het arrest van 8 mei 2018, C-82/16, K.A. e.a. tegen Belgische Staat (1).


(1)  Arrest van 8 mei 2018, K.A. e.a. (gezinshereniging in België) (C-82/16, EU:C:2018:308).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 11 juli 2019 – QP/Subdelegación del Gobierno en Toledo

(Zaak C-532/19)

(2019/C 432/20)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij en gedaagde partij in hoger beroep: QP

Verwerende partij en eisende partij in hoger beroep: Subdelegación del Gobierno en Toledo

Prejudiciële vragen

1)

Verzet artikel 20 VWEU zich tegen de eis dat een Spaanse burger die zijn recht van vrij verkeer niet heeft uitgeoefend, voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van koninklijk besluit 240/2007 als noodzakelijke voorwaarde voor de erkenning van het verblijfsrecht van zijn echtgenoot van buiten de Europese Unie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van dat koninklijk besluit, indien de Spaanse burger ten gevolge van de weigering van dat recht gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten?

Dit alles gelet op het feit dat echtgenoten volgens artikel 68 van het Spaanse burgerlijk wetboek moeten samenwonen.

2)

Staat artikel 20 VWEU er in de hierboven beschreven situatie daarnaast in elk geval aan in de weg dat de Spaanse staat automatisch de regeling uit artikel 7 van koninklijk besluit 240/2007 toepast en een familielid van de Unieburger die zijn recht van vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend het verblijfsrecht weigert op de enkele grond dat de Unieburger niet voldoet aan de in dat artikel vastgelegde vereisten, zonder dat concreet en op individuele basis is onderzocht of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen die burger van de Unie en de derdelander bestaat dat de betrokken burger van de Unie bij weigering van het recht van verblijf aan de derdelander, om welke reden dan ook en gelet op de omstandigheden, niet kan worden gescheiden van het familielid dat van hem afhankelijk is, en gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten?

Dit alles gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder het arrest van 8 mei 2018, C-82/16, K.A. e.a. tegen Belgische Staat (1).


(1)  Arrest van 8 mei 2018, K.A. e.a. (gezinshereniging in België) (C-82/16, EU:C:2018:308).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/17


Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2019 door Intercept Pharma Ltd en Intercept Pharmaceuticals, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 juni 2019 in zaak T-377/18, Intercept Pharma en Intercept Pharmaceuticals/EMA

(Zaak C-576/19 P)

(2019/C 432/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Intercept Pharma Ltd en Intercept Pharmaceuticals, Inc. (vertegenwoordigers: L. Tsang, J. Mulryne, E. Amos, Solicitors, F. Campbell, Barrister)

Andere partij in de procedure: Europees Geneesmiddelenbureau

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest van het Gerecht van 28 juni 2019;

nietigverklaring van het besluit dat gerekwireerde aan rekwirante heeft meegedeeld op 15 mei 2018, om het periodiek verslag betreffende de baten-risco-evaluatie vrij te geven; en

verwijzing van gerekwireerde in rekwirantes gerechtskosten en andere kosten en uitgaven in verband met de onderhavige zaak, zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren rekwirantes twee middelen aan.

1.

Eerste middel: het Gerecht heeft ten onrechte geconcludeerd dat de uitzondering omtrent de „bescherming van gerechtelijke procedures” in artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) enkel relevant is wanneer documenten zijn opgesteld in het kader van specifieke gerechtelijke procedures of wanneer zij rechtsopvattingen inhouden die het voorwerp zijn van een dergelijke procedure. Dit is een ontoelaatbare beperking van de bewoordingen van artikel 4, lid 2, die niet is opgenomen in de verordening.

2.

Tweede middel: het Gerecht heeft ten onrechte geconcludeerd dat de uitzondering omtrent de „commerciële belangen” in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening 1049/2001 enkel van toepassing kan zijn wanneer is vastgesteld dat bepaalde elementen van de documenten de commerciële belangen van de betrokken partij schaden. Zij kan niet van toepassing zijn louter vanwege het feit dat de openbaarmaking van een document in zijn geheel de commerciële belangen van de auteur zou schaden. Deze redenering heeft het Gerecht belet de onjuiste rechtstoepassing en beoordeling door gerekwireerde te erkennen, aangezien het Gerecht geweigerd heeft om de context van het verzoek tot openbaarmaking in de onderhavige zaak in overweging te nemen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/18


Hogere voorziening ingesteld op 29 juli 2019 door KID-Systeme GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 mei 2019 in zaak T-354/18, KID-Systeme/EUIPO

(Zaak C-577/19 P)

(2019/C 432/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: KID-Systeme GmbH (vertegenwoordigers: R. Kunze, G. Würtenberger, Rechtsanwälte, T. Wittmann, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 10 oktober 2019 heeft het Hof van Justitie (kamer voor toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet toegelaten. KID-Systeme GmbH draagt haar eigen kosten.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/19


Hogere voorziening ingesteld op 6 augustus 2019 door Rietze GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 6 juni 2019 in zaak T-43/18, Rietze GmbH & Co. KG/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-599/19 P)

(2019/C 432/23)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Rietze GmbH & Co. KG (vertegenwoordiger: M. Krogmann, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 24 oktober 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor de toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/19


Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2019 door BP tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-888/16, BP/FRA

(Zaak C-601/19 P)

(2019/C 432/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: BP (vertegenwoordiger: E. Lazar, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest en derhalve

nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag (TOABG) van 21 april 2016 om het arbeidscontract van rekwirante niet te verlengen;

vergoeding van de materiële en immateriële schade die rekwirante heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit tot niet-verlening enerzijds en de onrechtmatige tenuitvoerlegging van het arrest in zaak T-658/13 P anderzijds;

vergoeding van de materiële en immateriële schade die rekwirante heeft geleden doordat gerekwireerde geen rechtmatige regels op het gebied van beoordeling, herkwalificatie en verlenging heeft vastgesteld en van de hiermee verband houdende schade als gevolg van het ontbreken van dergelijke rechtmatige regels;

oordelen dat de richtsnoeren van FRA die van toepassing zijn op de procedure tot beoordeling en herkwalificatie en besluit 2009/13 van de uitvoerend directeur betreffende verlenging van arbeidscontracten onrechtmatig zijn omdat deze regels zijn vastgesteld door middel van een onrechtmatige procedure door een entiteit die niet de passende bevoegdheden heeft;

uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Hof om de werking van zijn beslissing te waarborgen;

veroordeling van gerekwireerde tot betaling van vertragingsrente tegen het basistarief van de Europese Centrale Bank, verhoogd met twee procentpunten over het uiteindelijk toe te kennen bedrag dan wel een ander rentebedrag dat het Hof gerechtvaardigd en billijk acht; en

FRA verwijzen in de kosten van de eerste aanleg en de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel in hogere voorziening: kennelijk onjuiste beoordeling door het Gerecht van het tweede middel betreffende de onrechtmatigheid van de regels van FRA en de vierde vordering betreffende de exceptie van onrechtmatigheid aangevoerd door rekwirante krachtens artikel 277 VWEU. Het Gerecht heeft de feiten en bewijselementen onjuist beoordeeld, het bewijsmateriaal verdraaid, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, is de motiveringsplicht niet nagekomen en heeft het recht om te worden gehoord geschonden.

Tweede middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft nagelaten uitspraak te doen over de derde vordering en om zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen zoals gevorderd in de vijfde vordering. Het Gerecht is het vereiste om rechtmatigheid te beschermen krachtens artikel 19, lid 1, VWEU niet nagekomen en heeft artikel 268 VWEU geschonden.

Derde middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft de artikelen 35, 36, 64 en 65 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden. Het Gerecht heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, nagelaten om de brief van 25 september 2017 aan FRA te betekenen en nagelaten om rekwirante in kennis te stellen van deze betekening, heeft de bewijsmiddelen in de bijlage bij de memorie van repliek niet in acht genomen en de bewijsregels geschonden, ten onrechte het rapport van OLAF in zaken OF/2014/0192 en OF/2015/0167 afgewezen, het recht om gehoord te worden geschonden, het recht op een eerlijk proces geschonden, en artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de EU geschonden.

Vierde middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft het recht van verdediging en het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming krachtens artikel 47 van het EU-Handvest geschonden en heeft een ontoereikende motivering gegeven.

Vijfde middel: het Gerecht heeft de artikelen 134 en 135 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden. Het Gerecht is op dit punt zijn motiveringsplicht niet nagekomen.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/20


Hogere voorziening ingesteld op 21 augustus 2019 door Luz Saúde, SA tegen het arrest van het Gerecht (Oitava kamer) van 13 juni 2019 in zaak T-357/18, Luz Saúde/EUIPO – Clínica La Luz

(Zaak C-622/19 P)

(2019/C 432/25)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirante: Luz Saúde, SA (vertegenwoordigers: G. Gentil Anastácio, P. Guerra e Andrade, G. Moreira Rato en M. Stock da Cunha, advogados)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Clínica La Luz

Bij beschikking van 5 november 2019 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor de toelating van hogere voorzieningen) het beroep niet-ontvankelijk verklaard en Luz Saúde, SA, verwezen in haar eigen kosten.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/21


Verzoek om verlof tot het leggen van derdenbeslag ingediend op 9 september 2019 – Ntinos Ramon/Europese Commissie

(Zaak C-675/19 SA)

(2019/C 432/26)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Ntinos Ramon (vertegenwoordigers: Achilleas Dimitriadis, Charalampos Pogiatzis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Hof:

Α.

de opheffing te gelasten van de immuniteit van de Europese Commissie op grond van artikel 1 van Protocol nr. 7 (1) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de kennisgeving en de tenuitvoerlegging toe te staan van:

1)

het voorlopige beslag onder derden (Garnishee Order Nisi) van 26 juni 2019, bevolen door de Eparchiako Dikastirio Ammochostou (rechter voor het district Famagusta) op Cyprus,

2)

elke maatregel die door die rechter wordt bevolen,

3)

alle andere daarmee samenhangende maatregelen.

Β.

alle maatregelen en/of rechtsmiddelen te gelasten die het in de gegeven omstandigheden billijk en onpartijdig acht.

C.

verweerster te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de btw.


(1)  PB 2016 C 202.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunalul Vâlcea (Roemenië) op 11 september 2019 – SC Valoris SRL/Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Craiova – Administrația Județeană a Finanțelor Publice Vâlcea, Administrația Fondului pentru Mediu

(Zaak C-677/19)

(2019/C 432/27)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Vâlcea

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Valoris SRL

Verwerende partijen: Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Craiova – Administrația Județeană a Finanțelor Publice Vâlcea, Administrația Fondului pentru Mediu

Prejudiciële vraag

Dienen de beginselen van loyale samenwerking, gelijkwaardigheid en doeltreffendheid aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die van artikel 1, lid 2, van Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 52/2017 (spoedbesluit nr. 52/2017 van de regering), waarbij een vervaltermijn van ongeveer één jaar is vastgesteld voor het indienen van verzoeken tot restitutie van in strijd met het Unierecht geïnde heffingen, terwijl de nationale wetgeving niet voorziet in een overeenkomstige termijn voor de uitoefening van het recht op restitutie van bedragen die in strijd met het nationale recht zijn geïnd?


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 13 september 2019 – SPV Project 1503 Srl, Dobank SpA/YB

(Zaak C-693/19)

(2019/C 432/28)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: SPV Project 1503 Srl, Dobank SpA

Verwerende partij: YB

Prejudiciële vraag

Staan de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG (1) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling als die welke is beschreven, die de executierechter belet om een in gezag van gewijsde gegane gerechtelijke executoriale titel inhoudelijk te toetsen, en deze rechter belet om, indien de consument kenbaar heeft gemaakt zich te willen beroepen op het oneerlijke karakter van het beding in de overeenkomst die aan de executoriale titel ten grondslag ligt, de gevolgen van het impliciete gezag van gewijsde opzij te zetten, en zo ja, onder welke voorwaarden?


(1)  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Axpo Trading Ag/Gestore dei Servizi Energetici SpA - GSE

(Zaak C-705/19)

(2019/C 432/29)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Axpo Trading Ag

Verwerende partij: Gestore dei Servizi Energetici SpA - GSE

Prejudiciële vraag

Staan

artikel 18 VWEU, voor zover op grond daarvan binnen de werkingssfeer van de Verdragen elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is;

de artikelen 28 en 30 VWEU en artikel 6 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EEG en Zwitserland, voor zover op grond daarvan invoerrechten en maatregelen van gelijke werking verboden zijn;

artikel 110 VWEU, voor zover het op grond daarvan verboden is op ingevoerde producten hogere belastingen te heffen dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven;

artikel 34 VWEU en artikel 13 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EEG en Zwitserland, voor zover op grond daarvan alle maatregelen met een gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen verboden zijn;

de artikelen 107 en 108 VWEU, voor zover het op grond daarvan verboden is steunmaatregelen die niet ter kennis van de Commissie zijn gebracht en onverenigbaar zijn met de interne markt, tot uitvoer te brengen;

richtlijn 2009/28/EG (1), voor zover deze tot doel heeft de handel in groene stroom binnen de EU te bevorderen en tegelijk een toename van de productiecapaciteit van de afzonderlijke lidstaten te stimuleren,

in de weg aan een nationale wettelijke regeling als hierboven beschreven, die importeurs van groene stroom een financiële last oplegt die niet van toepassing is op nationale producenten van hetzelfde product?


(1)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140, blz. 16).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Sisal SpA/Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

(Zaak C-721/19)

(2019/C 432/30)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sisal SpA

Verwerende partijen: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU (1), indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, waarin het volgende is bepaald: „1. Met het oog op de toepassing van artikel 21, leden 3 en 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, zoals omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 augustus 2009, regelt het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli (agentschap douane en monopolies) de toestemming om de bestaande concessieovereenkomst met betrekking tot de inning – ook op afstand – van de nationale krasloterijen te verlengen tot de uiterste datum zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van de concessieakte, zodat nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 kunnen worden gegarandeerd” in het geval dat:

in artikel 21, lid 1, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 [augustus] 2009, is bepaald dat de betrokken concessies in de regel worden verleend aan verscheidene partijen die worden gekozen door middel van open, concurrerende en niet-discriminerende procedures;

in artikel 21, lid 4, van voornoemd decreet is bepaald dat de in lid 1, bedoelde concessies hooguit één maal kunnen worden verlengd;

de verzoekende vennootschappen niet aan de in 2010 uitgeschreven aanbestedingsprocedure hebben deelgenomen;

de specifieke bestaande overeenkomst bij aanvang met één enkele concessiehouder is gesloten als gevolg van een openbare aanbesteding waarbij één inschrijving werd ingediend;

de verlenging van de bestaande concessieovereenkomst – concreet – zou inhouden dat die overeenkomst, zonder een aanvullende aanbesteding, uitsluitend met die ene concessiehouder wordt verlengd, in plaats van nieuwe overeenkomsten met een aantal partijen te sluiten?

2)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 die voor de toepassing van artikel 21, leden 3 en 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, zoals omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 augustus 2009, bepaalt dat: „het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli de toestemming regelt om de bestaande concessieovereenkomst met betrekking tot de inning – ook op afstand – van de nationale krasloterijen te verlengen tot de uiterste datum zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van de concessieakte, zodat nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 kunnen worden gegarandeerd” en die daarbij het volgende bepaalt:

de enige bestaande concessieovereenkomst wordt zonder een nieuwe aanbesteding uit te schrijven tijdelijk verlengd in plaats van de vernieuwing met meervoudige concessies overeenkomstig artikel 21, lid 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 [augustus] 2009, mogelijk te maken;

voordat de concessie vervalt: wetsdecreet nr. 148 van 2017 is op 16 oktober 2017 in werking getreden, en is dus op die dag in de Italiaanse Gazzetta Ufficiale (Italiaans staatsblad) bekendgemaakt, terwijl de concessie op 30 september 2019 zou vervallen;

nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 worden gegarandeerd, waardoor een aantal aspecten met betrekking tot de betalingsvoorwaarden en -termijn van de concessievergoeding en mogelijk het totaalbedrag van de verschuldigde betaling volgens het kostenprofiel worden gewijzigd, in het bijzonder door de wijziging van de betalingstermijnen, waardoor deze vroeger vallen dan wat in de oorspronkelijke concessie was vastgelegd, gelet – volgens de uiteenzettingen van verzoekers – op het objectieve en welbekende feit dat tijd financiële waarde vertegenwoordigt?

3)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in de uitvoeringsbesluiten van voornoemd decreet, en met name in de mededeling van het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli [protocol nr.] 0133677 van 1 december 2017 waarin, tot uitvoering van het bepaalde in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste alinea, van het concessieakkoord voor het beheer van de krasloterijen dat voorziet in de mogelijkheid het akkoord hooguit één maal te verlengen, de uiterste termijn van de concessieovereenkomst wordt uitgesteld tot 30 september 2028; hetgeen geldt in elk geval onverminderd het bepaalde in datzelfde artikel 4 betreffende de onderverdeling van de duur van de concessie in twee perioden van respectievelijk vijf en vier jaar (niettemin is de verlenging van vier jaar tot 30 september 2028 als uiterste datum na de eerste periode van vijf jaar vanaf 1 oktober 2019 afhankelijk van de positieve beoordeling door het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli van het verloop van het beheer die vóór 30 maart 2024 moet worden verstrekt); en waarin is vastgelegd dat de vennootschap vóór 15 december 2017 een bedrag van 50 miljoen EUR overmaakt, vóór 30 april 2018 een bedrag van 300 miljoen EUR en vóór 31 oktober 2018 een bedrag van 450 miljoen EUR;

dat wil zeggen: voordat de oorspronkelijke termijn van de concessie was verstreken (de mededeling van het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli [protocol nr.] 0133677 is op 1 december 2017 bekendgemaakt, terwijl de concessieovereenkomst op 30 september 2019 zou zijn verstreken);

waarmee […] een vooruitbetaling van 800 miljoen EUR op eerdere data wordt gegarandeerd (50 miljoen EUR vóór 15 december 2017, 300 miljoen EUR vóór 30 april 2018 en 450 miljoen EUR vóór 31 oktober 2018) ten opzichte van de uiterste datum (30 september 2019);

waardoor […] het totaalbedrag van de verschuldigde betaling volgens het kostenprofiel mogelijk wordt gewijzigd, gelet – volgens de uiteenzettingen van verzoekers – op het objectieve en welbekende feit dat tijd financiële waarde vertegenwoordigt?

4)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke regeling ook in het geval dat de exploitanten van de sector die nu tot de markt willen toetreden […] niet onder de beschreven nieuwe contractvoorwaarden hebben deelgenomen aan de oorspronkelijke aanbesteding tot plaatsing van de concessie die komt te vervallen en waarvoor de verlenging aan de huidige concessiehouder is toegekend, of is van […] de mogelijke beperking van de toegang tot de markt […] enkel sprake in het geval dat zij aan de oorspronkelijke aanbesteding hebben deelgenomen?


(1)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB 2014, L 94, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 23 september 2019 – Stanleybet Malta Limited Magellan, Robotec Ltd/Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

(Zaak C-722/19)

(2019/C 432/31)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Stanleybet Malta Limited Magellan, Robotec Ltd

Verwerende partijen: Agenzia delle Dogane e dei Monopoli, Ministero dell’Economia e delle Finanze

Prejudiciële vragen

1)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU (1), indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, waarin het volgende is bepaald: „1. Met het oog op de toepassing van artikel 21, leden 3 en 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, zoals omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 augustus 2009, regelt het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli (agentschap douane en monopolies) de toestemming om de bestaande concessieovereenkomst met betrekking tot de inning – ook op afstand – van de nationale krasloterijen te verlengen tot de uiterste datum zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van de concessieakte, zodat nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 kunnen worden gegarandeerd” in het geval dat:

in artikel 21, lid 1, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 [augustus] 2009, is bepaald dat de betrokken concessies in de regel wordt verleend aan verscheidene partijen die worden gekozen door middel van open, concurrerende en niet-discriminerende procedures;

in artikel 21, lid 4, van voornoemd decreet is bepaald dat de in lid 1, bedoelde concessies hooguit één maal kunnen worden verlengd;

de verzoekende vennootschappen niet aan de in 2010 uitgeschreven aanbestedingsprocedure hebben deelgenomen;

de specifieke bestaande overeenkomst bij aanvang met één enkele concessiehouder is gesloten als gevolg van een openbare aanbesteding waarbij één inschrijving werd ingediend;

de verlenging van de bestaande concessieovereenkomst – concreet – zou inhouden dat die overeenkomst, zonder een aanvullende aanbesteding, uitsluitend met die ene concessiehouder wordt verlengd, in plaats van nieuwe overeenkomsten met een aantal partijen te sluiten?

2)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 die voor de toepassing van artikel 21, leden 3 en 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, zoals omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 augustus 2009, bepaalt dat: „het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli de toestemming regelt om de bestaande concessieovereenkomst met betrekking tot de inning – ook op afstand – van de nationale krasloterijen te verlengen tot de uiterste datum zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van de concessieakte, zodat nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 kunnen worden gegarandeerd” en die daarbij het volgende bepaalt:

de enige bestaande concessieovereenkomst wordt zonder een nieuwe aanbesteding uit te schrijven tijdelijk verlengd in plaats van de vernieuwing met meervoudige concessies overeenkomstig artikel 21, lid 4, van wetsdecreet nr. 78 van 1 juli 2009, omgezet en gewijzigd bij wet nr. 102 van 3 [augustus] 2009, mogelijk te maken;

voordat de concessie vervalt: wetsdecreet nr. 148 van 2017 is op 16 oktober 2017 is in werking getreden, en is dus op die dag in de Italiaanse Gazzetta Ufficiale (Italiaans staatsblad) bekendgemaakt, terwijl de concessie op 30 september 2019 zou vervallen;

nieuwe en hogere inkomsten voor de begroting van de Staat ter waarde van 50 miljoen EUR voor 2017 en 750 miljoen EUR voor 2018 worden gegarandeerd, waardoor een aantal aspecten met betrekking tot de betalingsvoorwaarden en -termijn van de concessievergoeding en mogelijk het totaalbedrag van de verschuldigde betaling volgens het kostenprofiel worden gewijzigd, in het bijzonder door de wijziging van de betalingstermijnen, waardoor deze vroeger vallen dan wat in de oorspronkelijke concessie was vastgelegd, gelet – volgens de uiteenzettingen van verzoekers – op het objectieve en welbekende feit dat tijd financiële waarde vertegenwoordigt?

3)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling zoals vervat in de uitvoeringsbesluiten van voornoemd decreet, en met name in de mededeling van het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli [protocol nr.] 0133677 van 1 december 2017 waarin, tot uitvoering van het bepaalde in artikel 20, lid 1, van wetsdecreet nr. 148 van 16 oktober 2017 en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste alinea, van het concessieakkoord voor het beheer van de krasloterijen dat voorziet in de mogelijkheid het akkoord hooguit één maal te verlengen, de uiterste termijn van de concessieovereenkomst wordt uitgesteld tot 30 september 2028; hetgeen geldt in elk geval onverminderd het bepaalde in datzelfde artikel 4 betreffende de onderverdeling van de duur van de concessie in twee perioden van respectievelijk vijf en vier jaar (niettemin is de verlenging van vier jaar tot 30 september 2028 als uiterste datum na de eerste periode van vijf jaar vanaf 1 oktober 2019 afhankelijk van de positieve beoordeling door het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli van het verloop van het beheer die vóór 30 maart 2024 moet worden verstrekt); en waarin is vastgelegd dat de vennootschap vóór 15 december 2017 een bedrag van 50 miljoen EUR overmaakt, vóór 30 april 2018 een bedrag van 300 miljoen EUR en vóór 31 oktober 2018 een bedrag van 450 miljoen EUR;

dat wil zeggen: voordat de oorspronkelijke termijn van de concessie was verstreken (de mededeling van het Agenzia delle Dogane e dei Monopoli [protocol nr.] 0133677 is op 1 december 2017 bekendgemaakt, terwijl de concessieovereenkomst op 30 september 2019 zou zijn verstreken);

waarmee […] een vooruitbetaling van 800 miljoen EUR op eerdere data wordt gegarandeerd (50 miljoen EUR vóór 15 december 2017, 300 miljoen EUR vóór 30 april 2018 en 450 miljoen EUR vóór 31 oktober 2018) ten opzichte van de uiterste datum (30 september 2019);

waardoor […] het totaalbedrag van de verschuldigde betaling volgens het kostenprofiel mogelijk wordt gewijzigd, gelet – volgens de uiteenzettingen van verzoekers – op het objectieve en welbekende feit dat tijd financiële waarde vertegenwoordigt?

4)

Moet het Unierecht, met name het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (artikelen 49 en 56 e.v. VWEU), de [Unierechtelijke] beginselen van rechtszekerheid, non-discriminatie, transparantie en onpartijdigheid, vrije mededinging, evenredigheid, gewettigd vertrouwen en coherentie en de artikelen 3 en 43 van richtlijn 2014/23/EU, indien van toepassing, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke regeling ook in het geval dat de exploitanten van de sector die nu tot de markt willen toetreden […] niet onder de beschreven nieuwe contractvoorwaarden hebben deelgenomen aan de oorspronkelijke aanbesteding tot plaatsing van de concessie die komt te vervallen en waarvoor de verlenging aan de huidige concessiehouder is toegekend, of is van […] de mogelijke beperking van de toegang tot de markt […] enkel sprake in het geval dat zij aan de oorspronkelijke aanbesteding hebben deelgenomen?


(1)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB 2014, L 94, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 30 september 2019 – Airbnb Ireland UC, Airbnb Payments UK Ltd/Agenzia delle Entrate

(Zaak C-723/19)

(2019/C 432/32)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Airbnb Ireland UC, Airbnb Payments UK Ltd

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Prejudiciële vragen

1)

Staan de bepalingen en de beginselen van het Unierecht, waaronder de artikelen 4 en 5 en volgende van richtlijn 1535/2015/EU (1), artikel 8 van richtlijn 98/34/EG (2) en artikel 56 VWEU, in de weg aan een nationale regeling die, zonder vooraf aan de Europese Commissie te zijn meegedeeld, aan de beheerder van een internetportaal voor accommodatiebemiddeling „technische voorschriften voor de verlening van een dienst van de informatiemaatschappij” oplegt bestaande in informatieverplichtingen (de verstrekking aan de Agenzia delle Entrate van gegevens betreffende de via het internetportaal gesloten overeenkomsten) en fiscale verplichtingen (inhouding van bronbelasting met betrekking tot de via het internetportaal gesloten overeenkomsten, en doorstorting daarvan aan de belastingdienst)?

2)

Staan de bepalingen en de beginselen van het Unierecht, waaronder de artikelen 3, 18, 32, 44, 49, 56, 101 en volgende, alsook de artikelen 116, 120, 127 en volgende VWEU en de richtlijnen 2000/31/EG (3) en 2006/123/EG (4), in de weg aan een nationale regeling waarbij:

voor de beheerders van een internetportaal voor het zoeken naar accommodaties de verplichting wordt ingevoerd gegevens betreffende de overeenkomsten te verzamelen en verstrekken;

voor de beheerders van dergelijke internetportalen die bij de betaling van de prijs van de kortlopende huurovereenkomsten als tussenpersoon fungeren, de verplichting wordt ingevoerd als inhoudingsplichtige of als voor de belasting verantwoordelijke op te treden;

voor de beheerders van internetportalen die niet in Italië zijn gevestigd en waarvan is erkend dat zij aldaar geen vaste inrichting hebben, de verplichting wordt ingevoerd een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen;

ook voor ondernemingen die niet in Italië zijn gevestigd en aldaar geen vaste inrichting hebben, de verplichting wordt ingevoerd als inhoudingsplichtige verblijfsbelasting in te houden?

3)

Staan de grondbeginselen van het Unierecht in het algemeen in de weg aan een nationale regeling die de inefficiëntie van de staat bij de vaststelling en inning van belastingen feitelijk afwentelt op een onderneming?


(1)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

(2)  Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37).

(3)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB 2006, L 376, blz. 36).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 1 oktober 2019 – Instituto Madrileño de Investigación y Desarrollo Agrario y Alimentario/JN

(Zaak C-726/19)

(2019/C 432/33)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Appellant: Instituto Madrileño de Investigación y Desarrollo Agrario y Alimentario

Geïntimeerde: JN

Prejudiciële vragen

1)

Doet een tijdelijke overeenkomst zoals de ad-interimovereenkomst ter invulling van een vacature tijdens een selectieprocedure, waarvan de duur aan de willekeur van de werkgever wordt overgelaten doordat hij bepaalt of de vacature al dan niet wordt vervuld, wanneer deze wordt vervuld en hoelang de procedure loopt, afbreuk aan het nuttig effect van de clausules 1 en 5 van [de raamovereenkomst bij] richtlijn 1999/70/EG van de Raad (1)?

2)

Kan worden geacht dat de in clausule 5 van [de raamovereenkomst bij] richtlijn 1999/70 opgenomen verplichting om een of meer van de daarin vermelde maatregelen ter voorkoming van misbruik van tijdelijke overeenkomsten te nemen, in Spaans recht is omgezet waar het gaat om ad-interimovereenkomsten ter tijdelijke invulling van vacatures tijdens selectieprocedures, wanneer volgens de rechtspraak geen maximale duur is bepaald voor dergelijke tijdelijke arbeidsverhoudingen, noch objectieve gronden worden genoemd die de verlenging ervan rechtvaardigen, noch het aantal verlengingen van die arbeidsverhoudingen is vastgesteld?

3)

Wordt afbreuk aan het doel en nuttig effect van de raamovereenkomst gedaan door de omstandigheid dat volgens de rechtspraak er in het Spaanse recht geen effectieve maatregelen ter voorkoming en sanctionering van misbruik van werknemers met ad-interimovereenkomsten ter tijdelijke invulling van vacatures tijdens selectieprocedures zijn, aangezien de maximale duur van de totale arbeidsverhouding niet is begrensd, de arbeidsverhouding ongeacht de jaren die verstrijken nooit kan worden omgezet in een vaste of niet-vaste overeenkomst voor onbepaalde tijd, werknemers bij de beëindiging van hun arbeidsverhouding geen vergoeding krijgen, en de overheidsinstantie geen rechtvaardigingsgrond hoeft te geven voor de verlenging van de tijdelijke arbeidsverhouding, ook al wordt de overheidsvacature jarenlang niet opengesteld of loopt de selectieprocedure vertraging op?

4)

Is een tijdloze arbeidsverhouding, waarvan de duur i) volgens het arrest van de Grote kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2018 (C-677/16 (2)) ongebruikelijk lang is, ii) zonder enige beperking of rechtvaardiging volledig aan de willekeur van de werkgever wordt overgelaten, zonder dat de werknemer kan voorspellen wanneer deze eindigt, en iii) kan voortduren tot aan zijn pensioen, in overeenstemming met het doel van richtlijn 1999/70, of is er bij een dergelijke arbeidsverhouding sprake van misbruik?

5)

Kan in overeenstemming met het arrest van de Tiende kamer van het Hof van Justitie van 25 oktober 2018 (C-331/17 (3)) de economische crisis van 2008 als een abstracte rechtvaardigingsgrond gelden voor het ontbreken van preventieve maatregelen tegen misbruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd als bedoeld in clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst, welke maatregelen hadden kunnen voorkomen of tegengaan dat de arbeidsverhouding tussen verzoekster in eerste aanleg en de autonome regio Madrid van 2003 tot 2008 zou voortduren en vervolgens tot 2016 zou worden verlengd, waardoor de tijdelijke overeenkomst 13 jaar heeft geduurd?


(1)  Richtlijn van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

(2)  Montero Mateos, EU:C:2018:393.

(3)  Sciotto, EU:C:2018:859.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 4 oktober 2019 – KM/Subdelegación del Gobierno de Albacete

(Zaak C-731/19)

(2019/C 432/34)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Appellant: KM

Geappelleerde: Subdelegación del Gobierno de Albacete

Prejudiciële vraag

Is de uitlegging van het arrest van het Hof van 23 april 2015 (C-38/14, Zaizoune (1)) in die zin dat de Spaanse bestuurlijke en rechterlijke instanties richtlijn 2008/115/EG (2) rechtstreeks kunnen toepassen ten nadele van een derdelander, waarbij gunstiger nationale sanctiebepalingen niet in overweging worden genomen en buiten toepassing worden gelaten, waardoor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene wordt verzwaard en het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen mogelijk wordt geschonden, verenigbaar met de rechtspraak van het Hof over de grenzen van de rechtstreekse werking van richtlijnen, en moet het feit dat de Spaanse wetgeving niet in overeenstemming is met de richtlijn, in plaats van op die wijze, niet worden verholpen middels een wetswijziging of volgens de procedures waarin het Unierecht voorziet om een lidstaat ertoe te verplichten richtlijnen naar behoren om te zetten?


(1)  EU:C:2015:260.

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/30


Beroep ingesteld op 23 oktober 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-788/19)

(2019/C 432/35)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: N. Gossement en C. Perrin, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje

Conclusies

Vaststellen dat het Koninkrijk Spanje:

de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 21, 45, 56 en 63 VWEU en de artikelen 28, 31, 36 en 40 van de EER-Overeenkomst.

door aan de niet-nakoming van de verplichting om informatie te verstrekken over goederen en rechten in het buitenland of aan de laattijdige indiening van „model 720” gevolgen te verbinden die de kwalificatie van deze activa als ongerechtvaardigde vermogenswinst met zich meebrengen en die niet verjaren;

door bij niet-nakoming van de informatieplicht met betrekking tot de goederen en rechten in het buitenland en laattijdige indiening van „model 720” automatisch een vaste geldboete op te leggen van 150 %;

door bij niet-nakoming van de informatieplicht met betrekking tot de goederen en rechten in het buitenland en laattijdige indiening van „model 720”vaste geldboeten op te leggen, waarvan het bedrag hoger is dan dat van de sancties waarin de algemene regeling voor soortgelijke inbreuken voorziet;

Het Koninkrijk Spanje verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Spaanse belastingwetgeving verplicht personen die fiscaal ingezetenen van Spanje zijn om bepaalde activa en rechten die zich in het buitenland bevinden, aan te geven door middel van een belastingaangifteformulier („Model 720”). In geval van niet- of onjuiste nakoming van deze verplichting wordt een specifieke sanctieregeling toegepast.

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de sancties, die bestaan in de kwalificatie van de activa als vermogenswinst, in de niet-toepassing van de normale verjaringsregels en in de oplegging van vaste geldboeten, een beperking van de fundamentele vrijheden van het VWEU en de EER vormen. Hoewel deze maatregelen in beginsel geschikt kunnen zijn om de nagestreefde doelstellingen, namelijk het voorkomen en bestrijden van belastingontwijking en belastingfraude, te verwezenlijken, zijn ze onevenredig.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/31


Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Europese Commissie/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-796/19)

(2019/C 432/36)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Walter Mölls, Cécile Vrignon)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk haar verplichtingen uit hoofde van artikel 3, onder a), van richtlijn 2007/59/EG (1) niet is nagekomen doordat zij een andere instantie dan de veiligheidsinstantie die wordt bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/49/EG (2) heeft aangewezen als bevoegde autoriteit voor de toepassing van richtlijn 2007/59/EG;

de Republiek Oostenrijk verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie voert aan dat artikel 3, onder a), van richtlijn 2007/59 de bevoegde autoriteit voor de toepassing van deze richtlijn omschrijft als „de veiligheidsinstantie die wordt bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/49/EG”.

De Oostenrijkse wetgever heeft evenwel een keuze gemaakt die daarvan afwijkt.

Hij heeft voor een reeks onder richtlijn 2007/59 vallende taken de vennootschap Schieneninfrastruktur-Dienstleistungsgesellschaft mbH in plaats van de bevoegde autoriteit voor de toepassing van richtlijn 2004/49 [de Bundesminister für Verkehr, Innovation und Technologie (Oostenrijks minister van Verkeer, Innovatie en Technologie)] als bevoegde autoriteit aangewezen. Dat is niet verenigbaar met richtlijn 2007/59.


(1)  Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB 2007, L 315, blz. 51).

(2)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB 2004, L 164, blz. 44).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/32


Hogere voorziening ingesteld op 31 oktober 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) van 24 september 2019 in zaak T-105/17, HSBC Holdings plc e.a./Commissie

(Zaak C-806/19 P)

(2019/C 432/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Christoforou, M. Farley en F. van Schaik, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: HSBC Holdings plc, HSBC Bank plc, HSBC France

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest (punten 336-354 en het dictum) voor zover hierin artikel 2 van het besluit (1) nietig wordt verklaard;

afwijzing van het tweede, derde en vierde onderdeel van het zesde middel van het beroep van HSBC voor het Gerecht betreffende de geldboeten en haar subsidiair verzoek betreffende de uitoefening van volledige rechtsmacht;

of subsidiair:

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor afdoening van de zaak betreffende het tweede, derde en vierde onderdeel van het zesde middel van het door HSCS ingediende verzoekschrift voor het Gerecht en het subsidiaire verzoek betreffende de uitoefening van volledige rechtsmacht; en

verwijzing van HSBC in alle kosten van de onderhavige procedure en wijziging van de beslissing over de kosten in het bestreden arrest teneinde deze in overeenstemming te brengen met de uitkomst van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punten 345-353 van het arrest te oordelen dat de Commissie haar motiveringsplicht krachtens artikel 296 VWEU niet is nagekomen met betrekking tot de disconteringsfactor voor het bepalen van het basisbedrag van de geldboete opgelegd aan HSBC, en door, bijgevolg, op basis hiervan artikel 2, onder b), van het bestreden besluit nietig te verklaren.

Het Gerecht heeft het onjuiste juridische criterium toegepast bij de beoordeling van de toereikendheid van de motivering van het omstreden besluit met betrekking tot de disconteringsfactor. Wat betreft de besluiten tot het opleggen van geldboeten aan ondernemingen wegens schending van artikel 101 VWEU is de Commissie niet verplicht de cijfers met betrekking tot berekeningsmethode van de geldboeten te vermelden, noch om alle cijfers te verstrekken die betrekking hebben op elk van de tussenstappen van de berekeningsmethode. Bij een juiste juridische beoordeling voldoet de motivering van het bestreden besluit aan de vereisten van artikel 296 VWEU, aangezien zij de redenering bevat van de Commissie met betrekking tot (i) de noodzaak om een disconteringsfactor toe te passen, (ii) de grootte van de disconteringsfactor (iii) de elementen die de Commissie in rekening bracht bij het berekenen van de grootte van de disconteringsfactor, (iv) de redenen waarom de Commissie het passend achtte om elk van deze factoren in aanmerking te nemen, en (v) een indicatie van de impact van elk element op de uiteindelijke grootte van de disconteringsfactor. Bovendien konden de geadresseerden van het besluit aan de hand van de motivering nagaan of het beginsel van gelijke behandeling gerespecteerd werd.


(1)  Besluit van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39914 — Rentederivaten in euro) (kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8530).


Gerecht

23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/34


Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – ADDE/Parlement

(Zaak T-48/17) (1)

(„Institutioneel recht - Europees Parlement - Besluit waarbij wordt verklaard dat bepaalde uitgaven van een politieke partij niet in aanmerking komen voor financiering voor het jaar 2015 - Besluit tot toekenning van een subsidie voor het jaar 2017 dat voorziet in een voorfinanciering van 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de verplichting om een bankgarantie te stellen - Verplichting tot onpartijdigheid - Rechten van verdediging - Financieel Reglement - Uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement - Verordening (EG) nr. 2004/2003 - Evenredigheid - Gelijke behandeling”)

(2019/C 432/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alliance for Direct Democracy in Europe vzw (ADDE) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Defalque en L. Ruessmann, vervolgens M. Modrikanen en tenslotte Y. Rimokh, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: C. Burgos en S. Alves, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 21 november 2016 waarbij wordt verklaard dat bepaalde uitgaven van een politieke partij niet in aanmerking komen voor financiering voor het jaar 2015, en van besluit FINS-2017-13 van het Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster voor het jaar 2017, voor zover daarbij de voorfinanciering wordt beperkt tot 33 % van het maximumbedrag van de subsidie en de betaling ervan afhankelijk wordt gesteld van een bankgarantie.

Dictum

1)

Het besluit van het Parlement van 21 november 2016 waarbij wordt verklaard dat bepaalde uitgaven niet in aanmerking komen voor financiering voor het boekjaar 2015 wordt nietig verklaard.

2)

Het verzoek tot nietigverklaring van besluit FINS-2017-13 van het Parlement van 12 december 2016 betreffende de toekenning van een subsidie aan verzoekster voor het boekjaar 2017 wordt verworpen.

3)

Alliance for Direct Democracy in Europe vzw en het Europees Parlement dragen hun eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.


(1)  PB C 78 van 13.3.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/35


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – E-Control/ACER

(Zaak T-332/17) (1)

(„Energie - Beslissing van de raad van beroep van ACER - Bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Verordening (EU) 2015/1222 - Bevoegdheid van ACER”)

(2019/C 432/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: F. Schuhmacher, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (vertegenwoordigers: P. Martinet en E. Tremmel, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Verbund AG (Wenen) (vertegenwoordiger: S. Polster, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en T. Müller, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van beslissing A-001-2017 (geconsolideerd) van de raad van beroep van ACER van 17 maart 2017 houdende verwerping van de beroepen tegen beslissing nr. 6/2016 van ACER betreffende de bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s.

Dictum

1)

Beslissing A-001-2017 (geconsolideerd) van de raad van beroep van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) van 17 maart 2017 houdende verwerping van de beroepen tegen beslissing nr. 6/2016 van ACER betreffende de bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s wordt nietig verklaard voor zover daarbij het beroep van Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) werd verworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

ACER draagt zijn eigen kosten alsmede een vierde van de kosten van E-Control.

4)

E-Control draagt drie vierde van haar eigen kosten dragen.

5)

De Tsjechische Republiek, de Republiek Polen en Verbund AG dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/36


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Austrian Power Grid en Vorarlberger Übertragungsnetz/ACER

(Zaak T-333/17) (1)

(„Energie - Beslissing van de raad van beroep van ACER - Bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid - Verordening (EU) 2015/1222 - Bevoegdheid van ACER”)

(2019/C 432/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Austrian Power Grid AG (Wenen, Oostenrijk) en Vorarlberger Übertragungsnetz GmbH (Bregenz, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: H. Kristoferitsch en S. Huber, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (vertegenwoordigers: P. Martinet en E. Tremmel, gemachtigden)

Interveniënte: Verbund AG (Wenen) (vertegenwoordiger: S. Polster, advocaat)

Interveniëntes aan de zijde van verwerende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en T. Müller, gemachtigden), Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde), Polskie Sieci Elektroenergetyczne S.A. (Konstancin-Jeziorna, Polen) (vertegenwoordiger: M. Szambelańczyk, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van beslissing A-001-2017 (geconsolideerd) van de raad van beroep van ACER van 17 maart 2017 houdende verwerping van de beroepen tegen beslissing nr. 6/2016 van ACER betreffende de bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s.

Dictum

1)

Beslissing A-001-2017 (geconsolideerd) van de raad van beroep van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) van 17 maart 2017 houdende verwerping van beroepen tegen beslissing nr. 6/2016 van ACER betreffende de bepaling van de capaciteitsberekeningsregio’s wordt nietig verklaard voor zover daarbij het beroep van Austrian Power Grid AG en Vorarlberger Übertragungsnetz GmbH werd verworpen.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

ACER draagt zijn eigen kosten alsmede een vierde van de kosten van Austrian Power Grid en Vorarlberger Übertragungsnetz.

4)

Austrian Power Grid en Vorarlberger Übertragungsnetz dragen drie vierde van hun eigen kosten.

5)

De Tsjechische Republiek, de Republiek Polen, Verbund AG en Polskie Sieci Elektroenergetyczne S.A. dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/37


Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2019 – Help – Hilfe zur Selbsthilfe/Commissie

(Zaak T-335/17) (1)

(„Arbitragebeding - Voedselzekerheidsprogramma voor landbouwhuishoudens die in het bijzonder getroffen zijn door de voedselonzekerheid in Zimbabwe(ECHO/ZWE/BUD/2009/02002) - Herkwalificatie van het beroep - Auditrapporten - Auditrapport van de Rekenkamer - Verslag van OLAF - Terugbetaling van betaalde bedragen - Evenredigheidsbeginsel - Gewettigd vertrouwen”)

(2019/C 432/41)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Help – Hilfe zur Selbsthilfe eV (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Jungkind en P. Cramer, vervolgens V. Jungkind en F. Geber, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Aresu, K. Blanck en A. Katsimerou, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit Ares(2017) 1515573 van de Commissie van 21 maart 2017 waarbij de terugbetaling wordt verzocht van een deel van de steun voor het ondersteuningsproject ECHO/ZWE/BUD/2009/02002 en van de op basis daarvan vastgestelde vordering tot betaling, en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot veroordeling van de Commissie tot terugbetaling van het bedrag van 643 627,72 EUR betaald door de verzoekende partij aan de Commissie overeenkomstig het besluit van 21 maart 2017 en de vorderingen tot betaling van 7 april en 5 september 2017.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Help – Hilfe zur Selbsthilfe eV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/37


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Rubik’s Brand/EUIPO – Simba Toys (Vorm van een kubus met vlakken die een roosterstructuur hebben)

(Zaak T-601/17) (1)

(„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Driedimensionaal Uniemerk - Vorm van een kubus met vlakken die een roosterstructuur hebben - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001] - Teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen - Artikel 76, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001) - Artikel 75, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, tweede volzin, van verordening 2017/1001) - Artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001)”)

(2019/C 432/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Rubik’s Brand Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: K. Szamosi en M. Borbás, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Simba Toys GmbH & Co. KG (Fürth, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Ruhl, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 19 juni 2017 (zaak R 452/2017-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Simba Toys en Rubik’s Brand

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rubik’s Brand Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 374 van 6.11.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/38


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Autostrada Wielkopolska/Commissie

(Zaak T-778/17) (1)

(„Staatssteun - Concessie van een tolweg - Wet waarin bepaalde voertuigen worden vrijgesteld van tolgelden - Door de lidstaat aan de concessiehouder verleende compensatie voor de inkomstenderving - Schaduwtol - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Procedurele rechten van de belanghebbenden - Verplichting voor de Commissie om bijzondere waakzaamheid aan de dag te leggen - Begrip,staatssteun’ - Voordeel - Verbetering van de verwachte financiële situatie van de concessiehouder - Criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie - Artikel 107, lid 3, onder a), VWEU - Regionale steunmaatregel”)

(2019/C 432/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Autostrada Wielkopolska S.A. (Poznań, Polen) (vertegenwoordigers: O. Geiss, D. Tayar en T. Siakka, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Armati, K. Herrmann et S. Noë, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en M. Rzotkiewicz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (EU) 2018/556 van de Commissie van 25 augustus 2017 betreffende steunmaatregel SA.35356 (2013/C) (ex 2013/NN, ex 2012/N) die Polen ten uitvoer heeft gelegd voor Autostrada Wielkopolska (PB 2018, L 92, blz. 19).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Autostrada Wielkopolska S.A. wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 32 van 29.1.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/39


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Mahr/EUIPO – Especialidades Vira (Xocolat)

(Zaak T-58/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Xocolat - Ouder Uniewoordmerk LUXOCOLAT - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Motivering van het oppositiebezwaarschrift - Regel 15, lid 3, onder b), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 2, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]”)

(2019/C 432/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ramona Mahr (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: T. Rohracher, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Śliwińska en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Especialidades Vira, SL (Martorell, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 6 november 2017 (zaak R 541/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen Especialidades Vira en R. Mahr

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ramona Mahr wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 26.3.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/40


Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – Alliance Pharmaceuticals/EUIPO – AxiCorp (AXICORP ALLIANCE)

(Zaak T-279/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk AXICORP ALLIANCE - Ouder Uniewoordmerk en Uniebeeldmerk ALLIANCE - Relatieve weigeringsgronden - Artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 - Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken - Artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 - Uitlegging van de beschrijving van de waren die zijn opgenomen in de alfabetische lijst bij de classificatie van Nice”)

(2019/C 432/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alliance Pharmaceuticals Ltd (Chippenham, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: AxiCorp GmbH (Friedrichsdorf, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 februari 2018 (zaak R 1473/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen Alliance Pharmaceuticals en AxiCorp

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 7 februari 2018 (zaak R 1473/2017-5) betreffende een oppositieprocedure tussen Alliance Pharmaceuticals Ltd en AxiCorp GmbH wordt vernietigd voor zover de kamer van beroep het bij haar ingestelde beroep heeft verworpen wat betreft de oppositiegronden van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de door Alliance Pharmaceuticals in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 231 van 2.7.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/41


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – EPSU en Goudriaan/Commissie

(Zaak T-310/18) (1)

(„Sociale politiek - Dialoog tussen de sociale partners op het niveau van de Unie - Overeenkomst genaamd „Algemeen kader voor de voorlichting en de raadpleging van de ambtenaren en werknemers van de administraties van de centrale regeringen” - Gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen om deze overeenkomst ten uitvoer te leggen op het niveau van de Unie - Weigering van de Commissie om bij de Raad een voorstel voor een besluit in te dienen - Beroep tot nietigverklaring - Handeling waartegen beroep kan worden ingesteld - Ontvankelijkheid - Beoordelingsmarge van de Commissie - Autonomie van de sociale partners - Subsidiariteitsbeginsel - Evenredigheid”)

(2019/C 432/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: European Federation of Public Service Unions (EPSU) (Brussel, België) en Jan Willem Goudriaan (Brussel) (vertegenwoordigers: R. Arthur, solicitor, R. Palmer en K. Apps, barristers)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: I. Martínez del Peral, M. van Beek en M. Kellerbauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 maart 2018 houdende weigering om bij de Raad van de Europese Unie een voorstel in te dienen voor een besluit tot uitvoering van de overeenkomst genaamd „Algemeen kader voor de voorlichting en de raadpleging van de ambtenaren en werknemers van de administraties van de centrale regeringen”, op 21 december 2015 ondertekend door de Trade Unions’ National and European Administration Delegation (Tuned) en de European Public Administration Employers (EUPAE)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De European Federation of Public Service Unions (EPSU), Jan Goudriaan en de Europese Commissie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 259 van 23.7.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/41


Arrest van het Gerecht van 5 november 2019 – APEDA/EUIPO – Burraq Travel & Tours General Tourism Office (SIR BASMATI RICE)

(Zaak T-361/18) (1)

(Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk SIR BASMATI RICE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001)

(2019/C 432/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Agricultural and Processed Food Products Export Development Authority (APEDA) (New Delhi, India) (vertegenwoordiger: N. Dontas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Capostagno, J. Ivanauskas en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Burraq Travel & Tours General Tourism Office SA (Athene, Griekenland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 maart 2018 (zaak R 90/2017-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen APEDA en Burraq Travel & Tours General Tourism Office

Dictum

1)

Punt 3 van het dispositief van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 maart 2018 (zaak R 90/2017-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Agricultural and Processed Food Products Export Development Authority (APEDA) en Burraq Travel & Tours General Tourism Office SA wordt vernietigd, voor zover daarbij het verzoek tot nietigverklaring van het Uniebeeldmerk SIR BASMATI RICE is verworpen voor de producten van de klassen 30, 31 en 33 in de zin van de overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, met uitzondering van „sago” en „rijstsurrogaten [ongekookt]” van klasse 30.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van die welke zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep.


(1)  PB C 276 van 6.8.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/42


Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – Intas Pharmaceuticals/EUIPO – Laboratorios Indas (INTAS)

(Zaak T-380/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk INTAS - Ouder Uniebeeldmerk en nationaal beeldmerk met het woordelement,indas’ - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens en soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken - Artikel 47 van verordening 2017/1001”)

(2019/C 432/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intas Pharmaceuticals Ltd (Ahmedabad, India) (vertegenwoordiger: F. Traub, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Laboratorios Indas, SA (Pozuelo de Alarcón, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 16 april 2018 (zaak R 815/2017-4) inzake een oppositieprocedure tussen Laboratorios Indas en Intas Pharmaceuticals

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Intas Pharmaceuticals Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/43


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – CdT/EUIPO

(Zaak T-417/18) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Institutioneel recht - Verplichting om de voor de werking van het EUIPO vereiste vertalingen toe te vertrouwen aan het CdT - Beëindiging van de voorziening tussen het CdT en het EUIPO - Bekendmaking van een oproep tot inschrijvingen voor vertaaldiensten - Exceptie van niet-ontvankelijkheid - Geen procesbelang - Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/49)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Rikkert en M. Garnier, gemachtigden)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: N. Bambara en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

In de eerste plaats een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van ten eerste de brief van het EUIPO van 26 april 2018, voor zover het daarbij kennisgeeft van zijn voornemen om de in 2016 met het CdT getroffen voorziening over de voor de werking van het EUIPO vereiste vertaaldiensten niet te verlengen tot na 31 december 2018, ten tweede de brief van het EUIPO van 26 april 2018, voor zover deze instantie het CdT daarbij in kennis stelt van haar voornemen om uit voorzorg de nodige maatregelen te treffen teneinde te zorgen voor de continuïteit van de vertaaldiensten na 31 december 2018, met name door oproepen tot inschrijvingen bekend te maken, en ten derde het besluit van het EUIPO om een oproep tot inschrijvingen voor vertaaldiensten met het referentienummer 2018/S 114–258472 bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie, in de tweede plaats een verzoek om het EUIPO te verbieden overeenkomsten te ondertekenen naar aanleiding van deze oproep tot inschrijvingen, en in de derde plaats een verzoek dat ertoe strekt dat wordt verklaard dat het onrechtmatig is dat een oproep tot inschrijvingen voor vertaaldiensten wordt bekendgemaakt door een agentschap, een ander orgaan of een andere organisatie van de Europese Unie ten aanzien waarvan in een oprichtingsverordening is bepaald dat de vertaaldiensten door het CdT worden verricht

Dictum

1)

Over het beroep hoeft geen uitspraak meer te worden gedaan voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit tot beëindiging van de voorziening die op 13 december 2016 is getroffen tussen het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de helft van de kosten van het CdT, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding in zaak T-417/18 R.


(1)  PB C 341 van 24.9.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/44


Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2019 – Palo/Commissie

(Zaak T-432/18) (1)

(„Openbare dienst - Tijdelijke functionarissen - Pensioenen - Nadere uitwerking van de pensioenregeling - Uitkering bij vertrek - Artikel 12, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut - Beginsel van gelijke behandeling en discriminatieverbod - Gewettigd vertrouwen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Zorgplicht”)

(2019/C 432/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Peeter Palo (Tallinn, Estland) (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en D. Milanowska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 5 oktober 20 tot niet-toekenning aan verzoeker van de uitkering bij vertrek in de zin van artikel 12, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB 2013, L 287, blz. 15), en van het besluit van de Commissie van 10 april 2018 tot afwijzing van de door verzoeker tegen bovengenoemd besluit ingediende klacht, en ten tweede tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van deze besluiten

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Peeter Palo wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 319 van 10.9.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/45


Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2019 – Vans/EUIPO (ULTRARANGE)

(Zaak T-434/18) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ULTRARANGE - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 432/51)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vans, Inc. (Costa Mesa, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Hirsch en M. Metzner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: E. Markakis, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2018 (zaak R 2544/2017-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ULTRARANGE als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vans, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 301 van 27.8.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/45


Arrest van het Gerecht van 10 oktober 2019 – Biasotto/EUIPO – Oofos (OO)

(Zaak T-454/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk OO - Ouder Uniebeeldmerk OO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 432/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alessandro Biasotto (Treviso, Italië) (vertegenwoordigers: F. Le Divelec Lemmi, R. Castiglioni en E. Cammareri, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Markakis en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Oofos, Inc. (Reno, Nevada, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: J. Klink, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 15 mei 2018 (zaak R 1281/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen Oofos en A. Biasotto

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Alessandro Biasotto wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 352 van 1.10.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/46


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – ZPC Flis/EUIPO – Aldi Einkauf (Happy Moreno choco)

(Zaak T-498/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Happy Moreno choco - Oudere nationale beeldmerken MORENO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Vervanging van de lijst van waren waarop de oudere nationale beeldmerken betrekking hebben - Rechtzetting van de beslissing van de kamer van beroep - Artikel 102, lid 1, van verordening 2017/1001 - Rechtsgrondslag - Vroegere beslissingspraktijk - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen”)

(2019/C 432/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZPC Flis sp.j. (Radziejowice, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Kompari en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Aldi Einkauf GmbH & Co. OHG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en M. Minkner, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 31 mei 2018 (zaak R 1464/2017-1) inzake een oppositieprocedure tussen Aldi Einkauf en ZPC Flis

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 31 mei 2018 (zaak R 1464/2017-1) wordt vernietigd voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk is geweigerd voor de volgende waren: „koffiesurrogaten; thee, cacao; cacaoproducten; dranken op basis van chocolade; alle voornoemde waren ook in instantvorm”, met uitzondering van cacao wat laatstgenoemde waren betreft.

2)

De oppositie wordt toegewezen voor alle waren en diensten waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de diensten van klasse 35 die zijn omschreven als volgt: „Detail- of groothandel in bakvormen voor koekjes; groot- en detailhandel in bakvormen voor koekjes via internet”.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 352 van 1.10.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/47


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Atos Medical/EUIPO – Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb (Medicinale pleisters)

(Zaak T-559/18) (1)

(„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een medicinale pleister weergeeft - Openbaarmaking van de oudere modellen - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Mate van vrijheid van de ontwerper - Verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2019/C 432/54)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Atos Medical GmbH (Troisdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Middelhoff, G. Schoenen en S. Biermann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Kramer, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 29 juni 2018 (zaak R 2215/2016-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Atos Medical en Andreas Fahl Medizintechnik-Vertrieb

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Atos Medical GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 5.11.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/48


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Atos Medical/EUIPO – Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb (Medicinale pleisters)

(Zaak T-560/18) (1)

(„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een medicinale pleister weergeeft - Openbaarmaking van de oudere modellen - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Geïnformeerde gebruiker - Mate van vrijheid van de ontwerper - Verschillende algemene indruk - Artikel 6 en artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002”)

(2019/C 432/55)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Atos Medical GmbH (Troisdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Middelhoff, G. Schoenen en S. Biermann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Andreas Fahl Medizintechnik- Vertrieb GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Kramer, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 29 juni 2018 (zaak R 2216/2016-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Atos Medical en Andreas Fahl Medizintechnik-Vertrieb

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Atos Medical GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 399 van 5.11.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/48


Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – Local-e-motion/EUIPO – Volkswagen (WE)

(Zaak T-568/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk WE - Ouder nationaal woordmerk WE - Relatieve weigeringsgrond - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 432/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Local-e-motion GmbH (Dorsten, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Sprenger, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: W. Schramek, M. Fischer en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Volkswagen AG (Wolfsburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Thiering en L. Steidle, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 (zaak R 128/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Volkswagen en Local-e-motion

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Local-e-motion GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/49


Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2019 – Boxer Barcelona/EUIPO – X-Technology Swiss (XBOXER BARCELONA)

(Zaak T-582/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk XBOXER BARCELONA - Ouder Uniebeeldmerk dat de letter,x’ weergeeft - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Normaal gebruik van het oudere merk - Bewijzen - Artikel 18, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001 - Artikel 47, lid 2, van verordening 2017/1001 - Beperking van de inschrijvingsaanvraag voor de kamer van beroep - Artikel 49, lid 1, van verordening 2017/1001”)

(2019/C 432/57)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Boxer Barcelona, SL (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Canela Giménez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Palmero Cabezas en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: X-Technology Swiss GmbH (Wollerau, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Zafar, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 (zaak R 2186/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen X-Technology Swiss en Boxer Barcelona

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Boxer Barcelona, SL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/50


Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – E.I. Papadopoulos/EUIPO – Europastry (fripan VIENNOISERIE CAPRICE Pur Beurre)

(Zaak T-628/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk fripan VIENNOISERIE CAPRICE Pur Beurre - Ouder Uniebeeldmerk Caprice - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 432/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Viomichania mpiskoton kai eidon diatrofis E.I. Papadopoulos SA (Moschato-Tavros, Griekenland) (vertegenwoordigers: C. Chrysanthis, P. V. Chardalia en A. Vasilogamvrou, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Lapinskaite, S. Palmero Cabezas en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Europastry, SA (Sant Cugat del Vallès, Spanje) (vertegenwoordiger: L. Estropá Navarro, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 augustus 2018 (zaak R 493/2018-5) inzake een oppositieprocedure tussen Viomichania mpiskoton kai eidon diatrofis E.I. Papadopoulos en Europastry

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Viomichania mpiskoton kai eidon diatrofis E.I. Papadopoulos SA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 455 van 17.12.2018.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/51


Arrest van het Gerecht van 16 oktober 2019 – ZV/Commissie

(Zaak T-684/18) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Kennisgeving van vacature - Plaatsvervangend ombudsman van de Commissie - Procedure - Beoordeling van de verdiensten”)

(2019/C 432/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZV (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Radu Bouyon, G. Berscheid en L. Vernier, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 8 februari 2018 tot benoeming van A als plaatsvervangend ombudsman van de Commissie en van de nota van 12 februari 2018 waarbij de Commissie verzoekster op de hoogte heeft gesteld van de uitkomst van de selectieprocedure

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ZV draagt haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 35 van 28.1.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/51


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – ZPC Flis/EUIPO – ZPC Flis/EUIPO – Aldi Einkauf (FLIS Happy Moreno choco)

(Zaak T-708/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk FLIS Happy Moreno choco - Oudere nationale beeldmerken MORENO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Vervanging van de lijst met producten die onder de oudere nationale beeldmerken vallen - Rechtzetting van de beslissing van de kamer van beroep - Artikel 102, lid 1, van verordening 2017/1001 - Rechtsgrond - Vroegere beslissingspraktijk - Rechtszekerheid - Gewettigd vertrouwen”)

(2019/C 432/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZPC Flis sp.j. Radziejowice, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Kompari en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Aldi Einkauf GmbH & Co. OHG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en M. Minkner, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 13 september 2018 (zaak R 2113/2017-1) inzake een oppositieprocedure tussen Aldi Einkauf en ZPC Flis

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 september 2018 (zaak R 2113/2017-1) wordt vernietigd voor zover daarbij de inschrijving van het aangevraagde merk is geweigerd voor de waren „koffiesurrogaten; thee, cacao; cacaoproducten; dranken op basis van chocolade; alle voornoemde goederen ook in instantvorm”, in het laatste geval met uitzondering van cacao.

2)

De oppositie wordt toegewezen voor alle producten en diensten waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, met uitzondering van de diensten van klasse 35 die omschreven zijn als „detail- of groothandel in kleine koekjes, groot- en detailhandel in kleine koekjes via het internet”.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 44 van 4.2.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/52


Arrest van het Gerecht van 17 oktober 2019 – United States Seafoods/EUIPO (UNITED STATES SEAFOODS)

(Zaak T-10/19) (1)

(„Uniemerk - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk UNITED STATES SEAFOODS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 432/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: United States Seafoods LLC (Seattle, Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Spintig, S. Pietzcker en M. Prasse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en H. O’Neill, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2018 (zaak R 817/2018-5) inzake de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het beeldmerk UNITED STATES SEAFOODS

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

United States Seafoods LLC wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het EUIPO.


(1)  PB C 93 van 11.3.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/53


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2019 – MSI Svetovanje/EUIPO – Industrial Farmaceutica Cantabria (nume)

(Zaak T-41/19) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk nume - Ouder Uniewoordmerk numederm - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 432/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: MSI Svetovanje, marketing, d.o.o. (Vrhnika, Slovenië) (vertegenwoordiger: M. Maček, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: K. Kompari en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Industrial Farmaceutica Cantabria, SA (Madrid, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 november 2018 (zaak R 722/2018-5) inzake een oppositieprocedure tussen Industrial Farmaceutica Cantabria en Nutrismart d.o.o.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

MSI Svetovanje, marketing, d.o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/54


Arrest van het Gerecht van 7 november 2019 – A9.com/EUIPO (Afbeelding van een klok)

(Zaak T-240/19) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een klok afbeeldt - Absolute weigeringsgrond - Motiveringsplicht - Artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001”)

(2019/C 432/63)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: A9.com, Inc. (Palo Alto, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: A. Klett, C. Mikyska en R. Walther, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en H. O’Neill, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2019 (zaak R 1309/2018-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken dat een klok afbeeldt als Uniemerk.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

A9.com, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 213 van 24.6.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/54


Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Liaño Reig/GAR

(Zaak T-557/17) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Economisch en monetair beleid - Verzoek tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme voor kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen - Afwikkelingsprocedure - Afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S.A - Gedeeltelijke nietigverklaring - Onscheidbaarheid - Niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/64)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Carmen Liaño Reig (Alcobendas, Spanje) (vertegenwoordiger: F. López Antón, advocaat)

Verwerende partij: gemeenschappelijke afwikkelingsraad (vertegenwoordigers: B. Meyring, S. Schelo, F. Málaga Diéguez, F. Fernández de Trocóniz Robles, T. Klupsch, M. Bettermann, S. Ianc en M. Rickert, advocaten)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van artikel 6, lid 1, onder d), van besluit SRB/EES/2017/08 van de GAR van 7 juni 2017 betreffende een afwikkelingsprocedure voor Banco Popular Español, SA, voor zover deze bepaling voorziet in de omzetting in nieuw uitgegeven aandelen van Banco Popular Español van de Tier 2-kapitaalinstrumenten met International Securities Identification Number (internationaal effectenidentificatienummer, ISIN) XS 0550098569, alsook van de voorlopige waardering door de onafhankelijke expert en van de voorlopige waardering door de GAR en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 266 VWEU strekkende tot vergoeding, ten gevolge van de nietigverklaring, van het verlies ten gevolge van deze afwikkeling.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Op het verzoek om toelating tot interventie van Banco Santander SA, van het Koninkrijk Spanje en de Europese Commissie hoeft niet meer te worden beslist.

3)

Carmen Liaño Reig draagt haar eigen kosten alsook die van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR), behoudens de kosten in verband met de verzoeken tot interventie.

4)

Liaño Reig, de GAR, Banco Santander, het Koninkrijk Spanje en de Commissie dragen elk hun eigen kosten in verband met de verzoeken tot interventie.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/55


Beschikking van de president van het Gerecht van 20 september 2019 – ZW/EIB

(Zaak T-727/18 R)

(„Kort geding - Openbare dienst - Niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/65)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZW (vertegenwoordiger: T. Petsas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU tot vaststelling van voorlopige maatregelen bestaande in het opschorten of verlengen van bepaalde termijnen en het gelasten van de overlegging van stukken

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/56


Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2019 – Briois/Parlement

(Zaak T-750/18) (1)

(„Institutioneel recht - Lid van het Europees Parlement - Voorrechten en immuniteiten - Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid - Beëindiging van het mandaat van het lid - Wegvallen van het procesbelang - Afdoening zonder beslissing”)

(2019/C 432/66)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Steeve Briois (Hénin-Beaumont, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Alonso de León en C. Burgos, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit P8_TA(2018)0401 van het Parlement van 24 oktober 2018 tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van verzoeker.

Dictum

1)

Op het huidig beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 82 van 4.3.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/56


Beschikking van het Gerecht van 17 oktober 2019 – Jap Energéticas y Medioambientales/Commissie

(Zaak T-145/19) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Subsidieovereenkomst in het kader van het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE+) - Debetnota - Handeling die deel uitmaakt van een overeenkomst waarmee zij onlosmakelijk verbonden is - Geen herkwalificatie van het beroep - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/67)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Jap Energéticas y Medioambientales, SL (Valencia, Spanje) (vertegenwoordiger: G. Alabau Zabal, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Estrada de Solà en S. Izquierdo Pérez, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van een debetnota van de Commissie van 14 januari 2019 met het oog op de terugvordering van een bedrag van 82 750,96 EUR dat was gestort aan de verzoekende partij in het kader van financiële bijstand ter ondersteuning van een prototype voor de productie van waterstof met behulp van schoon water, ammoniak en gerecycleerd aluminium.

Dictum

1)

Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Jap Energéticas y Medioambientales, SL wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 155 van 6.5.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/57


Beschikking van het Gerecht van 24 oktober 2019 – Verenigd Koninkrijk/Commissie

(Zaak T-188/19) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimtevaart - Zevende kaderprogramma van de Unie - Verslag - Verzuim de tijdsmanagementformulieren in te vullen - Personeelskosten die niet-subsidiabel zijn verklaard - Besluit van de Commissie om een controleverslag als definitief aan te nemen - Niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/68)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: S. Brandon en Z. Lavery, gemachtigden, bijgestaan door T. Johnston en J. Scott, barristers)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, A. Kyratsou en M. Siekierzyńska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot vaststelling dat de Commissie, door het vaststellen van het definitieve controleverslag met kenmerknummer 14-BA 262-013 betreffende de uitvoering van de subsidieovereenkomsten Combine, EUFAR en THOR met als begunstigde de Met Office, het nationaal meteorologisch instituut, dat binnen de regering van het Verenigd Koninkrijk verbonden is aan het ministerie van Energie en Industriële Strategie, de contractsbepalingen met betrekking tot deze projecten onjuist heeft geïnterpreteerd en toegepast.

Dictum

1)

Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in zijn eigen kosten almede in de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 172 van 20.5.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/58


Beschikking van het Gerecht van 25 oktober 2019 – Le Pen/Parlement

(Zaak T-211/19) (1)

(„Institutioneel recht - Lid van het Europees Parlement - Voorrechten en immuniteiten - Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid - Beëindiging van het mandaat van het lid - Wegvallen van het procesbelang - Afdoening zonder beslissing”)

(2019/C 432/69)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Jean-Marie Le Pen (Saint-Cloud, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: N. Görlitz en C. Burgos, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit P8_TA(2019)0136 van het Parlement van 12 maart 2019 tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid van verzoeker.

Dictum

1)

Op het huidig beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 187 van 3.6.2019.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/58


Beschikking van de president van het Gerecht van 23 oktober 2019 – Walker e.a./Parlement en Raad

(Zaak T-383/19 R)

(„Kort geding - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EU) 2018/1806 - Verlies van EU-burgerschap - Verzoek om voorlopige maatregelen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 432/70)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Hilary Elizabeth Walker (Cadiz, Spanje), Jennifer Ann Cording (Valdagno, Italië), Douglas Edward Watson (Beaumont-du-Périgord, Frankrijk), Christopher David Randolph (Ballinlassa Belcarra Castlebar, Ierland), Michael Charles Strawson (Serralongue, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Warin en R. van de Westelaken, gemachtigden), en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Cholakova, R. Meyer en M. Bauer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot, ten eerste, de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2019/592 van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 2019 tot wijziging van verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (PB 2019, L 103 I, blz. 1), en, ten tweede, vaststelling van bepaalde voorlopige maatregelen.

Dictum

1)

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/59


Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – VeriGraft/Easme

(Zaak T-688/19)

(2019/C 432/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VeriGraft AB (Göteborg, Zweden) (vertegenwoordigers: P. Hansson en A. Johansson, advocaten)

Verwerende partij: Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme)

Conclusies

vaststellen en verklaren dat de opzegging van de financieringsovereenkomst (financieringsovereenkomst nr. 778620 P-TEV) door Easme ongeldig is; en

Easme verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de ingeroepen grond voor beëindiging is niet van toepassing, bijgevolg is de beëindiging door Easme ongeldig:

Easme heeft bij de beëindiging van de financieringsovereenkomst enkel verwezen naar een bepaling op grond waarvan de financieringsovereenkomst beëindigd kan worden indien „de begunstigde, of een natuurlijke persoon die gemachtigd is de begunstigde te vertegenwoordigen of namens de begunstigde beslissingen te nemen, beroepsfouten heeft gemaakt, vastgesteld op elke grond die aannemelijk kan worden gemaakt”;

aangezien noch de begunstigde, i.e. VERIGRAFT, noch enige andere natuurlijke persoon die gemachtigd is de begunstigde te vertegenwoordigen of namens de begunstigde beslissingen te nemen beroepsfouten heeft gemaakt, is deze grond niet van toepassing en bijgevolg is de beëindiging ongeldig.

2.

Tweede middel: de beëindiging van de financieringsovereenkomst schendt het evenredigheidsbeginsel:

de beëindiging van de financieringsovereenkomst schendt ook het beginsel van evenredigheid aangezien dit geen passende maatregel is voor het verwezenlijken van de legitieme doelstelling, de beëindiging was niet nodig om het nagestreefde doel te bereiken, en de beëindiging bracht voor VERIGRAFT een last mee die duidelijk buitensporig is in vergelijking met het nagestreefde doel.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/60


Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Daily Mail and General Trust plc e.a./Commissie

(Zaak T-690/19)

(2019/C 432/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Daily Mail and General Trust plc (Londen, Verenigd Koninkrijk), Ralph US Holdings (Londen) en Daily Mail and General Holdings Ltd (Londen) (vertegenwoordigers: J. Lesar, Solicitor, and K. Beal QC)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van verweerster van 2 april 2019 betreffende de door het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.44896 betreffende CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering in zijn geheel nietig verklaren, voor zover dit besluit betrekking heeft op verzoeksters of op een van hen;

verweerster verwijzen in de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen tien middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een onjuiste keuze van het referentiekader voor de analyse van het belastingstelsel. De Commissie had het vennootschapsbelastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk als referentiesysteem moeten nemen en niet het stelsel van de gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (CFC) zelf.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een onjuiste benadering van de analyse van het CFC-stelsel. In de overwegingen 124 tot en met 126 van het bestreden besluit heeft de Commissie de bepalingen van hoofdstuk 9 van deel 9A van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 (internationale en andere bepalingen) behandeld als een soort afwijking van een algemene belasting als vastgesteld in hoofdstuk 5 van die wet.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in de overwegingen 127 tot en met 151 van het bestreden besluit vast te stellen dat aan het selectiviteitscriterium is voldaan doordat ondernemingen in feitelijk en juridisch vergelijkbare situaties verschillend zijn behandeld.

4.

Vierde middel: de „volledige” vrijstelling waarin section 371ID van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

5.

Vijfde middel: de vrijstelling van 75 % waarin section 371ID van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

6.

Zesde middel: het onderwerpen aan belasting van CFC’s die als categorie voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstellingen van dat hoofdstuk 9 maakt in strijd met artikel 49 VWEU inbreuk op verzoeksters' vrijheid van vestiging.

7.

Zevende middel: kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de vrijstelling van 75 % en de kwestie van de vaste verhouding.

8.

Achtste middel: het besluit van de Commissie is in strijd met het algemene beginsel van non-discriminatie of gelijkheid van EU-recht.

9.

Negende middel: de Commissie heeft de bepalingen van richtlijn (EU) 2016/1164 (1) van de Raad, die ratione temporis niet van toepassing was, onjuist toegepast door deze naar analogie toe te passen of er zich ten onrechte op te beroepen.

10.

Tiende middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in overweging 176 van het bestreden besluit vast te stellen dat er sprake is van een categorie begunstigden (waaronder verzoeksters) en dat verzoeksters steun hebben ontvangen die op grond van artikel 2, lid 1, van het bestreden besluit moest worden teruggevorderd.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van of 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/61


Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Hill & Smith Holdings en Hill & Smith Overseas/Commissie

(Zaak T-691/19)

(2019/C 432/73)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Hill & Smith Holdings plc (Solihull, Verenigd Koninkrijk) en Hill & Smith Overseas Ltd (Solihull) (vertegenwoordigers: J. Lesar, Solicitor, en K. Beal QC)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2019) 2526 final van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen tien middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de keuze van het referentiesysteem voor de analyse van de belastingregeling. De Commissie had het vennootschapsbelastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk als referentiesysteem moeten nemen, niet het stelsel van de gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (Controlled Foreign Companies, CFC’s) zelf.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een onjuiste benadering van de analyse van het CFC-stelsel. In de overwegingen 124 tot en met 126 van het bestreden besluit heeft de Commissie de bepalingen van hoofdstuk 9 van deel 9A van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 [belastingwet (internationale en andere bepalingen) van 2010] behandeld als een soort afwijking van een algemene belasting als vastgesteld in hoofdstuk 5 van die wet.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in de overwegingen 127 tot en met 151 van het bestreden besluit vast te stellen dat aan het selectiviteitscriterium is voldaan doordat ondernemingen in feitelijk en juridisch vergelijkbare situaties verschillend zijn behandeld.

4.

Vierde middel: de „volledige” vrijstelling waarin section 371IB van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

5.

Vijfde middel: de vrijstelling van 75 % waarin section 371ID van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

6.

Zesde middel: het onderwerpen aan belasting van CFC’s die als categorie voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstellingen van hoofdstuk 9 zou in strijd met artikel 49 VWEU inbreuk maken op verzoeksters’ vrijheid van vestiging.

7.

Zevende middel: kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de vrijstelling van 75 % en de kwestie van de vaste verhouding.

8.

Achtste middel: het besluit van de Commissie is in strijd met het algemene beginsel van non-discriminatie of gelijkheid van EU-recht.

9.

Negende middel: de Commissie heeft de bepalingen van richtlijn (EU) 2016/1164 (1) van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt, die ratione temporis niet van toepassing was, ten onrechte naar analogie toegepast of er zich ten onrechte op beroepen.

10.

Tiende middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in overweging 176 van het bestreden besluit vast te stellen dat er sprake is van een categorie begunstigden (waaronder verzoeksters) en dat zij (de verzoeksters) steun hebben ontvangen die op grond van artikel 2, lid 1, van het bestreden besluit moest worden teruggevorderd.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/63


Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – Rentokil Initial en Rentokil Initial 1927/Commissie

(Zaak T-692/19)

(2019/C 432/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Rentokil Initial plc (Camberley, Verenigkd Koninkrijk), Rentokil Initial 1927 plc (Camberley) (vertegenwoordigers: J. Lesar, Solicitor, en K. Beal, QC)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2019) 2526 final van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen tien middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de keuze van het referentiesysteem voor de analyse van de belastingregeling. De Commissie had het vennootschapsbelastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk als referentiesysteem moeten nemen, niet het stelsel van de gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (Controlled Foreign Companies, CFC’s) zelf.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast en/of heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een onjuiste benadering van de analyse van het CFC-stelsel. In de overwegingen 124 tot en met 126 van het bestreden besluit heeft de Commissie de bepalingen van hoofdstuk 9 van deel 9A van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 [belastingwet (internationale en andere bepalingen) van 2010] behandeld als een soort afwijking van een algemene belasting als vastgesteld in hoofdstuk 5 van die wet.

3.

Derde middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in de overwegingen 127 tot en met 151 van het bestreden besluit vast te stellen dat aan het selectiviteitscriterium is voldaan doordat ondernemingen in feitelijk en juridisch vergelijkbare situaties verschillend zijn behandeld.

4.

Vierde middel: de vrijstelling van 75 % waarin section 371ID van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

5.

Vijfde middel: de vrijstelling betreffende „overeenkomende rente” waarin section 371IE van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 voorziet, wordt gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het belastingstelsel. Subsidiair is de beslissing van de Commissie inzake de vrijstelling betreffende „overeenkomende rente” in strijd met artikel 296 VWEU ontoereikend gemotiveerd.

6.

Zesde middel: het onderwerpen aan belasting van CFC’s die als categorie voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstellingen van hoofdstuk 9 zou in strijd met artikel 49 VWEU inbreuk maken op verzoeksters’ vrijheid van vestiging.

7.

Zevende middel: kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de vrijstelling van 75 % en de kwestie van de vaste verhouding.

8.

Achtste middel: het besluit van de Commissie is in strijd met het algemene beginsel van non-discriminatie of gelijkheid van EU-recht.

9.

Negende middel: de Commissie heeft de bepalingen van richtlijn (EU) 2016/1164 (1) van de Raad, die ratione temporis niet van toepassing was, ten onrechte naar analogie toegepast of er zich ten onrechte op beroepen.

10.

Tiende middel: de Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU onjuist toegepast door in overweging 176 van het bestreden besluit vast te stellen dat er sprake is van een categorie begunstigden (waaronder verzoeksters) en dat zij (de verzoeksters) steun hebben ontvangen die op grond van artikel 2, lid 1, van het bestreden besluit moest worden teruggevorderd.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/64


Beroep ingesteld op 11 oktober 2019 – DD/FRA

(Zaak T-703/19)

(2019/C 432/75)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DD (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

een vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade, zoals uiteengezet in het verzoekschrift en ex aequo et bono begroot op 50 000 EUR;

het besluit van de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 21 december 2018 nietig te verklaren waarbij verzoekers verzoek uit hoofde van artikel 90, lid 1, van het Ambtenarenstatuut is afgewezen;

voor zover nodig, het besluit van de directeur van het FRA van 24 juni 2019 nietig te verklaren waarbij verzoekers klacht uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut is afgewezen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij negen middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat de onderzoekers geen mandaat hadden om een mogelijke schending door verzoeker van artikel 17 of artikel 11 van het Ambtenarenstatuut of zijn e-mail van 5 maart 2014 te onderzoeken, en dat het administratieve onderzoek geen wettelijke basis had. Het FRA heeft artikel 86, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en artikel 2, lid 1, van besluit 2013/01 van de raad van bestuur geschonden.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat de instelling van het administratieve onderzoek niet was gebaseerd op een redelijke verdenking van een tuchtrechtelijke overtreding gebaseerd op prima facie bewijs.

3.

Derde middel, ontleend aan het feit dat niet-verstrekken van informatie over de instelling van het administratieve onderzoek en het niet-kennisgeven van de betrokken besluiten toen verzoeker daarom vroeg onwettig zijn.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat de duur van het onderzoek en de procedure voorafgaande aan een tuchtprocedure buitensporig lang en onredelijk was.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat het besluit tot afsluiting van het onderzoek niet gemotiveerd was en niet voldeed aan artikel 3 van bijlage IX bij het Statuut.

6.

Zesde middel, ontleend aan het feit dat het onderzoeksrapport gebaseerd is op een verkeerde rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout bevat.

7.

Zevende middel, ontleend aan schending van de vertrouwelijkheid.

8.

Achtste middel, ontleend aan schending van artikel 4, lid 1, onder a), en van artikel 5, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 45/2001. (1)

9.

Negende middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht, een gebrek aan objectiviteit en onpartijdigheid en misbruik van bevoegdheid.


(1)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/65


Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Basaglia/Commissie

(Zaak T-727/19)

(2019/C 432/76)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Basaglia (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: G. Balossi, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht besluit C(2019) 6474 final van de Europese Commissie van 4 september 2019 nietig te verklaren overeenkomstig artikel 4 van de uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1049/2001.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie om de toegang te weigeren tot bepaalde door verzoeker gevraagde documenten betreffende een aantal projecten die met gedeeltelijke communautaire financiering zijn uitgevoerd en waarvoor een procedure aanhangig is bij het parket van het Tribunale di Milano.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: eenzijdige beperking van de werkingssfeer van het oorspronkelijke verzoek en niet-nakoming van de voorwaarden. In dat verband wordt aangevoerd dat:

er in het onderhavige geval geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een beperking rechtvaardigen van het recht op toegang tot de gevraagde documenten en dus van het recht van de betrokkene op verweer in een strafrechtelijke procedure die in een lidstaat tegen hem is ingesteld;

de hoeveelheid werk die nodig is om kopieën van de gevraagde documenten te verkrijgen, niet onevenredig is in verhouding tot dat belang;

de in de bestreden maatregel aangehaalde rechtspraak niet overtuigend is, en

het besluit geen juiste afweging tussen de belangen van de partijen maakt.

2.

Tweede middel: bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu. In dat verband wordt aangevoerd dat:

het besluit geen juiste afweging tussen de belangen van de partijen maakt;

in het besluit er ten onrechte wordt van uit gegaan dat er geen hoger openbaar belang is bij de openbaarmaking van de gevraagde gegevens, en

verzoekers vorderingen evenredig zijn aan het beschermde belang.

3.

Derde middel: bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon. In dat verband wordt aangevoerd dat:

in het bestreden besluit niet wordt gesteld dat de gevraagde documenten betrekking hebben op zeer oude en inmiddels afgeronde communautaire projecten en dat het recht op bescherming van commerciële belangen derhalve noodzakelijkerwijs wordt aangetast; en dat

het besluit geen juiste afweging tussen de belangen van de partijen maakt.

4.

Vierde middel: ontbreken van een openbaar belang.

In dat verband wordt aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte is aangenomen dat de reconstructie van de waarheid tijdens een in een lidstaat te houden strafproces geen duidelijk openbaar belang vormt.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/66


Beroep ingesteld op 29 oktober 2019 – Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology en Sunowe Solar/Commissie

(Zaak T-733/19)

(2019/C 432/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology LTD (Shaoxing, China), Sunowe Solar GmbH (Neurenberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: Y. Melin, lawyer, en D. Arnold, Solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1329 van de Commissie van 6 augustus 2019 tot ongeldigverklaring van de facturen die door Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology Ltd zijn afgegeven onder schending van de verbintenis die is ingetrokken bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/1570;

verwijzing in de kosten van de procedure van de Commissie en van eenieder die in de loop van de procedure tot interventie aan de zijde van de Commissie wordt toegelaten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft op onrechtmatige wijze de desbetreffende facturen ongeldig verklaard, aangezien de bevoegdheden waarop zij een beroep heeft gedaan, zijn vervallen of ingetrokken omdat uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1238/2013 en nr. 1239/2013 op 7 december 2015 zijn vervallen. Ook uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/367 en 2017/366 zijn vervallen op 3 september 2018. Hoe dan ook betogen verzoeksters dat de artikelen 2 en 3 van uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 en de artikelen 2 en 3 van uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 reeds ingetrokken waren bij artikel 1, lid 4, en artikel 3, lid 3, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/1570 van de Commissie.

2.

Tweede middel: verweerster heeft artikel 8, leden 1, 9 en 10, en artikel 10, lid 5, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, artikel 13, leden 1, 9 en 10, en artikel 16, lid 5, van verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie geschonden door verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en de douane te gelasten douanerechten te innen, alsof er geen geldige verbintenisfacturen waren opgesteld en aan de douane waren meegedeeld op het moment dat de goederen werden aangegeven om in het vrije verkeer te worden gebracht.

Verzoeksters stellen onwettigheid van artikel 3, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, artikel 2, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 van de Commissie van 1 maart 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, artikel 2, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en artikel 2, lid 2, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 van de Commissie van 1 maart 2017 tot instelling van definitieve compenserende rechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, die verweerster de bevoegdheid verlenen om de verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en de douane te gelasten douanerechten te innen op eerdere invoer dat in het vrij verkeer is gebracht.

3.

Derde middel: indien het Hof zou oordelen dat de bevoegdheden waarop verweerster een beroep heeft gedaan, niet vervallen zijn, en verweerster het recht verleenden om met terugwerkende kracht douanerechten op te leggen, dan kunnen deze douanerechten niet geheven worden op zonnepanelen die vóór 30 september 2014 verkocht zijn aan een verbonden partij en gebruikt zijn in een zonnepark dat eigendom is van deze partij of nooit verkocht zijn aan een onafhankelijk afnemer en in voorraad zijn gehouden.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/68


Beroep ingesteld op 4 november 2019 – Junqueras i Vies/Parlement

(Zaak T-734/19)

(2019/C 432/78)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Oriol Junqueras i Vies (Sant Joan de Vilatorrada, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Van den Eynde Adroer, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

Verzoeker verzoekt het Gerecht vast te stellen dat het beroep tegen het bestreden besluit en de bijlagen daarbij tijdig is ingesteld, dat beroep ontvankelijk te verklaren en, ten gronde, het bestreden besluit van het Europees Parlement nietig te verklaren met verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement, de heer Sassoli, van 22 augustus 2019, waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard en derhalve het beroep van 4 juli 2019 tegen het verzoek om overeenkomstig artikel 8 van het Intern Reglement van het Parlement voor de procesvoering de urgentieprocedure in werking te stellen om de parlementaire immuniteit van de heer Junqueras i Vies te garanderen, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, waarin wordt gesteld dat er sprake is van schending van artikel 8 van het intern Reglement van het Europees Parlement, aangezien de voorzitter van het Europees Parlement heeft verklaard niet bevoegd te zijn om het op 4 juli 2019 ingediende verzoek om bescherming van de parlementaire immuniteit van de heer Oriol Junqueras i Vies te behandelen, terwijl de zaak ernstige juridische vragen oproept over de naleving van het recht van de Unie, en met name over de bescherming van de immuniteit van de leden van het Europees Parlement. Dit besluit is genomen zonder dat de zaak is behandeld en uitsluitend op basis van de mededeling van de Junta Electoral Central de España (centrale kiescommissie van Spanje), die de zetel van de heer Oriol Junqueras i Vies vacant heeft verklaard.

In dit verband wordt betoogd dat:

het vereiste van een belofte of eed op de Spaanse grondwet, dat is voorgeschreven door de nationale kiesregeling, een inhoudelijk vereiste is dat in strijd is met de Europese Verkiezingsakte van 1976.

het feit dat de zetel door de centrale kiescommissie van Spanje vacant is verklaard om een reden die niet is voorzien in de Europese Verkiezingsakte van 1976, en zonder dat het vervangingsmechanisme voor de zetel in werking is getreden, in strijd is met artikel 13 van die Verkiezingsakte en met het Besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement.

het besluit ongemotiveerd en willekeurig is, aangezien er, gelet op de feiten en de beschreven situatie, zowel bij de strafkamer van de Tribunal Supremo de España (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) als bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, ernstige twijfels zijn gerezen met betrekking tot het recht van de Europese Unie, die hebben geleid tot het verzoek om een prejudiciële beslissing dat is ingeschreven onder nummer C-502/19 en door het Hof ontvankelijk is verklaard.

de uitlegging van artikel 8 van het Reglement van het Europees Parlement zo doeltreffend mogelijk moet overeenstemmen met de rechten en voorschriften die zijn vastgelegd in het [Verdrag betreffende de Europese Unie], in de artikelen 39, 20.1, 20.2, 21 en 52 van het [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie], in artikel 3 van Protocol nr. 1 van het [Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundaméntele vrijheden], in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, in artikel 5 van de Europese Verkiezingsakte van 1976 en in artikel 3, lid 1, van het Reglement van het Europees Parlement, alsook met de rechtspraak en de berichten waarin die artikelen worden uitgelegd, zodat het ongemotiveerde besluit van de president van het Europees Parlement om zich onbevoegd te verklaren om het overeenkomstig artikel 8 van het Reglement van het Europees Parlement bij hem ingediende verzoek in behandeling te nemen, die artikelen schendt en dus nietig is.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/69


Beroep ingesteld op 30 oktober 2019 – Frank Recruitment Group Services/EUIPO – Pearson (PEARSON FRANK)

(Zaak T-735/19)

(2019/C 432/79)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Frank Recruitment Group Services Ltd (Newcastle upon Tyne, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: J. Dennis, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Pearson plc (Londen, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk PEARSON FRANK – inschrijvingsaanvraag nr. 15 841 851

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 26 augustus 2019 in zaak R 1884/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 95 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 47, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/70


Beroep ingesteld op 4 november 2019 – HA/Commissie

(Zaak T-736/19)

(2019/C 432/80)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HA (vertegenwoordiger: S. Kreicher, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk te verklaren;

het beroep gegrond te verklaren;

derhalve, het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 13 augustus 2019, waarvan verzoekster op 24 augustus 2019 in antwoord op haar klacht van 14 april 2019 (nr. R/249/19) is kennisgegeven, nietig te verklaren;

de Europese Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster één middel aan, ontleend aan schending van de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name van besluit C(2007)3195 van de Commissie van 2 juli 2007 tot vaststelling van de algemene uitvoeringsbepalingen voor de vergoeding van ziektekosten, voor zover bij dat besluit de bovengrens van de vergoeding voor de huur van een apparaat om slaapapneu te behandelen voor de periode van 1 maart 2019 tot en met 29 februari 2024 op 3 100 EUR is vastgesteld, terwijl dat besluit geen maximale vergoeding vaststelt wanneer het apparaat wordt gehuurd voor minstens drie maanden


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/70


Beroep ingesteld op 5 november 2019 – Huevos Herrera Mejías/EUIPO – Montesierra (MontiSierra HUEVOS CON SABOR A CAMPO)

(Zaak T-737/19)

(2019/C 432/81)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Huevos Herrera Mejías, SL (Torre Alháquime, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Manresa Medina, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Montesierra, SA (Jerez de la Frontera, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk MontiSierra HUEVOS CON SABOR A CAMPO – inschrijvingsaanvraag nr. 15 670 871

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 september 2019 in zaak R 2021/2018-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van eventuele interveniënten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/71


Beroep ingesteld op 6 november 2019 – Productos Jamaica/EUIPO – Alada 1850 (flordeJamaica)

(Zaak T-739/19)

(2019/C 432/82)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Productos Jamaica, SL (Algezares, Spanje) (vertegenwoordiger: I. Temiño Ceniceros, abogado)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Alada 1850, SL (Barberá del Vallés, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk flordeJamaica – Uniemerk nr. 9 003 989

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2019 in de gevoegde zaken R 1431/2018-1 en R 1440/2018-1

Conclusies

Het onderhavige beroep en de bijlagen daarbij ontvankelijk verklaren.

De bestreden beslissing in haar geheel vernietigen.

Het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

Hoewel de door beide partijen in de nietigheidsprocedure waaruit dit beroep voortvloeit overgelegde bewijzen van het gebruik de door verzoeker aangevoerde exceptie van rechtsverwerking wegens gedogen niet toestaat, tonen zij wel duidelijk aan dat de betrokken merken duurzaam naast elkaar op de markt hebben bestaan en dat dit door de interveniënt is gedoogd. Hieruit volgt dat het gebruik van het bestreden merk gerechtvaardigd is en dat er bovendien geen verwarringsgevaar bestaat.

Uit het door verweerder aangevoerde bewijs kan niet worden afgeleid dat het voorrangsmerk door het gebruik ervan in Spanje een hoge mate van onderscheidend vermogen heeft verkregen.

In casu kan er dus geen verwarringsgevaar bestaan voor alle waren en diensten waarop het bestreden merk betrekking heeft, zodat dat merk niet volledig nietig kan worden verklaard.


23.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 432/72


Beschikking van het Gerecht van 23 oktober 2019 – Taghani/Commissie

(Zaak T-313/19) (1)

(2019/C 432/83)

Procestaal: Frans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 246 van 22.7.2019.