ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 399

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
25 november 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 399/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 399/02

Zaak C-136/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – GC, AF, BH, ED/Commission nationale de l'informatique et des libertés (CNIL) (Prejudiciële verwijzing – Persoonsgegevens – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van deze gegevens die op webpagina’s staan – Richtlijn 95/46/EG – Verordening (EU) 2016/679 – Internetzoekmachines – Verwerking van op websites opgenomen gegevens – Specifieke categorieën gegevens bedoeld in artikel 8 van deze richtlijn en in de artikelen 9 en 10 van deze verordening – Toepasselijkheid van deze artikelen op de exploitant van de zoekmachine – Omvang van de verplichtingen van deze exploitant in het licht van deze artikelen – Publicatie van de gegevens op websites voor uitsluitend journalistieke of artistieke of literaire doeleinden – Invloed op de verwerking van een verzoek tot verwijdering van links uit zoekresultaten – Artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

2

2019/C 399/03

Zaak C-507/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – Google LLC, rechtsopvolger van Google Inc./Commission nationale de l’informatique et des libertés (CNIL) (Prejudiciële verwijzing – Persoonsgegevens – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van die gegevens – Richtlijn 95/46/EG – Verordening (EU) 2016/679 – Zoekmachines op het internet – Verwerking van gegevens die worden vermeld op webpagina’s – Territoriale werkingssfeer van het recht op verwijdering van links)

3

2019/C 399/04

Zaak C-526/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 september 2019 – Europese Commissie/Republiek Italië (Niet-nakoming – Artikel 258 VWEU – Richtlijn 2004/18/EG – Coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten – Concessies voor openbare werken – Verlenging van een bestaande concessie voor de aanleg en exploitatie van een autosnelweg zonder bekendmaking van een aankondiging van opdracht)

4

2019/C 399/05

Zaak C-700/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof - Duitsland) – Finanzamt Kyritz/Wolf-Henning Peters (Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 132, lid 1, onder b) en c) – Vrijstellingen – Ziekenhuisverpleging en medische verzorging – Medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen – Geen vertrouwensrelatie tussen de zorgverstrekker en de patiënt)

5

2019/C 399/06

Zaak C-11/18 P: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 september 2019 – Oleksandr Viktorovych Klymenko/Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening – Beperkende maatregelen gelet op de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden en economische middelen – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Opneming van de naam van rekwirant - Beslissing van een instantie van een derde land - Verplichting van de Raad om na te gaan of die beslissing is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming – Motiveringsplicht)

6

2019/C 399/07

Zaak C-32/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof - Oostenrijk) – Tiroler Gebietskrankenkasse/Michael Moser (Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Artikel 60 – Gezinsbijslagen – Recht op betaling van het verschil tussen de in de bij voorrang bevoegde lidstaat ontvangen ouderschapsuitkering en de kinderverzorgingsuitkering van de subsidiair bevoegde lidstaat)

7

2019/C 399/08

Zaak C-34/18: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla - Hongarije) – Ottília Lovasné Tóth/ERSTE Bank Hungary Zrt. (Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikel 3, leden 1 en 3 – Bijlage bij richtlijn 93/13/EEG – Punt 1, onder m) en q) – Hypothecaire lening – Notariële akte – Aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door een notaris – Omkering van de bewijslast – Artikel 5, lid 1 – Duidelijke en begrijpelijke bewoordingen)

8

2019/C 399/09

Zaak C-47/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien - Oostenrijk) – Skarb Państwa Rzeczpospolitej Polskiej – Generalny Dyrektor Dróg Krajowych i Autostrad/Stephan Riel, handelend als curator van Alpine Bau GmbH (Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Werkingssfeer – Artikel 1, lid 2, onder b) – Faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures – Uitgesloten – Rechtsvordering tot vaststelling van het bestaan van een vordering met het oog op de registratie ervan in het kader van een insolventieprocedure – Toepassing van verordening (EG) nr. 1346/2000 – Artikel 41 – Inhoud van de indiening van een vordering – Hoofdinsolventieprocedure en secundaire insolventieprocedure – Aanhangigheid en samenhang – Toepassing naar analogie van artikel 29, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 – Ontoelaatbaarheid)

9

2019/C 399/10

Zaak C-63/18: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia - Italië) – Vitali SpA/Autostrade per l’Italia SpA (Prejudiciële verwijzing – Artikelen 49 en 56 VWEU – Plaatsing van overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 71 – Onderaanneming – Nationale regeling die de mogelijkheid van onderaanneming beperkt tot 30 % van het totaalbedrag van de opdracht)

10

2019/C 399/11

Gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) – Sociale Verzekeringsbank/F. van den Berg (C-95/18), H. D. Giesen (C-95/18) en C. E. Franzen (C-96/18) (Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 13 – Toepasselijke wetgeving – Ingezetene van een lidstaat die binnen de werkingssfeer van verordening (EEG) nr. 1408/71 valt – Uitkeringen van het ouderdomspensioenstelsel of kinderbijslag – Woonlidstaat en werklidstaat – Weigering van toekenning)

10

2019/C 399/12

Zaak C-222/18: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – VIPA Kereskedelmi és Szolgáltató Kft./Országos Gyógyszerészeti és Élelmezés-egészségügyi Intézet (Prejudiciële verwijzing – Grensoverschrijdende gezondheidszorg – Richtlijn 2011/24/EU – Artikel 3, onder k), en artikel 11, lid 1 – Recept – Begrip – Erkenning van een recept dat in een andere lidstaat is uitgeschreven door een daartoe gemachtigd persoon – Voorwaarden – Vrij verkeer van goederen – Verbod op maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen – Artikelen 35 en 36 VWEU – Beperking van de verstrekking door een apotheek van receptplichtige geneesmiddelen – Bestelformulier opgesteld in een andere lidstaat – Rechtvaardiging – Bescherming van de gezondheid en het leven van personen – Richtlijn 2001/83/EG – Artikel 81, tweede alinea – Geneesmiddelenvoorziening van de bevolking van een lidstaat)

11

2019/C 399/13

Zaak C-251/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Noord-Holland - Nederland) – Trace Sport/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven (Prejudiciële verwijzing – Handelsbeleid – Antidumpingrechten – Invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië – Uitbreiding tot die landen van het definitieve antidumpingrecht dat is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit China – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 – Geldigheid – Ontvankelijkheid – Geen indiening van een beroep tot nietigverklaring door verzoekster in het hoofdgeding – Geassocieerd importeur – Bevoegdheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen – Verordening (EG) nr. 1225/2009 – Artikel 13 – Ontwijking – Artikel 18 – Niet-medewerking – Bewijs – Bundel van aanwijzingen)

12

2019/C 399/14

Zaak C-358/18 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 september 2019 – Republiek Polen/Europese Commissie (Hogere voorziening – EOGFL, ELGF en Elfpo – Uitgaven onttrokken aan EU-financiering – Uitgaven verricht door de Republiek Polen – Producentengroeperingen – Producentenorganisaties)

13

2019/C 399/15

Zaak C-366/18: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social n.o 33 de Madrid - Spanje) – José Manuel Ortiz Mesonero/UTE Luz Madrid Centro (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2010/18/EU – Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof – Nationale regeling op grond waarvan de toekenning van ouderschapsverlof afhankelijk is gesteld van arbeidstijdverkorting met een evenredige salarisvermindering – Ploegendienst met een wisselend rooster – Verzoek van de werknemer om zijn werk in een vast werkrooster te verrichten teneinde voor zijn minderjarige kinderen te zorgen – Richtlijn 2006/54/EG – Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep – Indirecte discriminatie – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid)

14

2019/C 399/16

Zaak C-467/18: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rayonen sad Lukovit - Bulgarije) – Strafzaak tegen EP (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Artikelen 6 en 47 en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Richtlijn 2012/13/EU – Artikel 8, lid 2 – Richtlijn 2013/48/EU – Artikel 12 – Richtlijn (EU) 2016/343 – Artikel 3 – Nationale regeling die om medische en veiligheidsredenen de opname in een psychiatrische inrichting toestaat van personen die in een toestand van krankzinnigheid daden hebben begaan die een gevaar voor de samenleving vormen – Recht op informatie over rechten – Recht op toegang tot een advocaat – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Vermoeden van onschuld – Kwetsbare persoon)

14

2019/C 399/17

Zaak C-527/18: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof - Duitsland) – Gesamtverband Autoteile-Handel e.V./KIA Motors Corporation (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Motorvoertuigen – Verordening (EG) nr. 715/2007 – Artikel 6, lid 1, eerste volzin – Reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen – Verplichtingen van de fabrikant ten aanzien van onafhankelijke marktdeelnemers – Onbeperkte toegang tot deze informatie via een gestandaardiseerde format – Modaliteiten – Discriminatieverbod)

15

2019/C 399/18

Zaak C-544/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal - Verenigd Koninkrijk) – The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/Henrika Dakneviciute (Prejudiciële verwijzing – Artikel 49 VWEU – Vrijheid van vestiging – Zelfstandige activiteit – Burger van een lidstaat die haar zelfstandige activiteit heeft beëindigd wegens de fysieke ongemakken waarmee het gevorderde stadium van haar zwangerschap en de periode onmiddellijk na de bevalling gepaard gaan – Behoud van de status van zelfstandige)

16

2019/C 399/19

Zaak C-556/18: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 september 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk Spanje (Niet-nakoming – Waterbeleid van de Unie – Richtlijn 2000/60/EG – Artikel 13, leden 1 en 7 en artikel 15, lid 1 – Niet opstellen, publiceren en mededelen aan de Commissie van herziene en aangepaste stroomgebiedsbeheerplannen voor de stroomgebiedsdistricten Lanzarote, Fuerteventura, Gran Canaria, Tenerife, La Gomera, La Palma et El Hierro (Spanje) – Artikel 14 – Geen voorlichting en raadpleging van het publiek over de herziening en de aanpassing)

17

2019/C 399/20

Zaak C-600/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – UTEP 2006. SRL/Vas Megyei Kormányhivatal Hatósági Főosztály, Hatósági, Építésügyi és Oktatási Osztály (Prejudiciële verwijzing – Wegvervoer – Artikelen 91 en 92 VWEU – Verordening (EU) nr. 165/2014 – Artikel 32, lid 3, artikel 33, lid 1, en artikel 41, lid 1 – Inbreuk op de regels inzake het gebruik van tachografen – Verplichting voor de lidstaten om doeltreffende, afschrikkende en niet-discriminerende sancties in te stellen – In het binnenland of in het buitenland gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen – Gedifferentieerde behandeling)

18

2019/C 399/21

Gevoegde zaken C-662/18 en C-672/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 september 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – AQ (C-662/18), DN (C-672/18)/Ministre de l'Action et des Comptes publics (Prejudiciële verwijzing – Directe belastingen – Richtlijn 90/434/EEG – Richtlijn 2009/133/EG – Artikel 8 – Meerwaarden betreffende effectenruilen – Vervreemding van de bij de ruil ontvangen effecten – Meerwaarde waarvoor belastinguitstel is toegekend – Belastingheffing bij de aandeelhouders – Belastingheffing volgens verschillende grondslag- en tariefregels – Inkomensaftrekken die rekening houden met de duur van het houderschap van de effecten)

18

2019/C 399/22

Zaak C-728/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2018 door EM Research Organization, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 september 2018 in zaak T-180/17, EM Research Organization/EUIPO - Christoph Fischer e.a.

19

2019/C 399/23

Zaak C-293/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 april 2019 door Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 12 februari 2019 in zaak T-231/18, Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam/EUIPO - Lupu (Djili)

20

2019/C 399/24

Zaak C-351/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 april 2019 door Bruno Gollnisch tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 28 februari 2019 in zaak T-375/18, Gollnisch/Parlement

20

2019/C 399/25

Zaak C-545/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa - CAAD) (Portugal) op 17 juli 2019 – ALLIANZGI-FONDS AEVN/Autoridade Tributária e Aduaneira

20

2019/C 399/26

Zaak C-617/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (Italië) op 14 augustus 2019 – Granarolo SpA/Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

22

2019/C 399/27

Zaak C-629/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark (Oostenrijk) op 23 augustus 2019 – Sappi Austria Produktions-GmbH & Co KG en Wasserverband Region Gratkorn-Gratwein

23

2019/C 399/28

Zaak C-632/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 22 augustus 2019 – Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie tegen Metalen Galler NV, KGH Belgium NV, LW-Idee GmbH

23

2019/C 399/29

Zaak C-633/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 22 augustus 2019 – Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie tegen Metalen Galler NV, Vollers Belgium NV, LW-Idee GmbH

25

2019/C 399/30

Zaak C-640/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (Italië) op 28 augustus 2019 – Azienda Agricola Ambrosi Nicola Giuseppe e.a./Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Ministero delle Politiche Agricole e Forestali

26

2019/C 399/31

Zaak C-643/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Central Administrativo Norte (Portugal) op 30 augustus 2019 – RESOPRE - Sociedade Revendedora de Aparelhos de Precisão, SA/Município de Peso da Régua

27

2019/C 399/32

Zaak C-648/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Erding (Duitsland) op 2 september 2019 – EUflight.de GmbH/Eurowings GmbH

28

2019/C 399/33

Zaak C-652/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 2 september 2019 – KO/Fallimento Consulmarketing SpA

29

2019/C 399/34

Zaak C-653/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 4 september 2019 – Strafzaak tegen DK

29

2019/C 399/35

Zaak C-662/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2019 door NRW.Bank tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer – uitgebreid) van 26 juni 2019 in zaak T-466/16, NRW.Bank/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

30

2019/C 399/36

Zaak C-663/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Gera (Duitsland) op 6 september 2019 – MM/Volkswagen AG

31

2019/C 399/37

Zaak C-686/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 18 september 2019 – SIA Soho Group/Patērētāju tiesību aizsardzības centrs

32

2019/C 399/38

Zaak C-687/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Mons (België) op 18 september 2019 – Ryanair Ltd/PJ

33

2019/C 399/39

Zaak C-710/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 25 september 2019 – G.M.A./Belgische Staat

33

2019/C 399/40

Zaak C-730/19: Beroep ingesteld op 3 oktober 2019 – Europese Commissie/Republiek Bulgarije

34

2019/C 399/41

Zaak C-743/19: Beroep ingesteld op 9 oktober 2019 – Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

35

2019/C 399/42

Zaak C-744/19: Beroep ingesteld op 10 oktober 2019 – Europese Commissie/Italiaanse Republiek

36

 

Gerecht

2019/C 399/43

Gevoegde zaken T-119/07 en T-207/07: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Italië en Eurallumina/Commissie (Staatssteun – Richtlijn 2003/96/EG – Accijns op minerale oliën – Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide – Accijnsvrijstelling – Selectiviteit – Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen – Communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu – Gewettigd vertrouwen – Vermoeden van rechtmatigheid van handelingen van de instellingen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Motiveringsplicht – Tegenstrijdige motivering)

37

2019/C 399/44

Gevoegde zaken T-129/07 en T-130/07: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Ierland en Aughinish Alumina/Commissie (Staatssteun – Richtlijn 2003/96/EG – Accijns op minerale oliën – Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide – Accijnsvrijstelling – Selectiviteit van de maatregel – Communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu)

38

2019/C 399/45

Zaak T-386/14 RENV: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FIH Holding en FIH/Commissie (Staatssteun – Banksector – Steun verleend aan FIH in de vorm van de overdracht van haar aan waardevermindering onderhevige activa aan een nieuwe dochteronderneming en de daaropvolgende overname door de instantie die tot taak heeft de financiële stabiliteit te verzekeren – Staatssteun aan banken in een crisisperiode – Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Ontvankelijkheid – Berekening van het steunbedrag – Kennelijke beoordelingsfout)

39

2019/C 399/46

Zaak T-417/16: Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Achemos Grupė en Achema/Commissie (Staatssteun – Steun aan Klaipėdos Nafta in het licht van de bouw en het beheer van een LNG-terminal in de zeehaven van Klaipėda – Besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Artikel 106, lid 2, VWEU – Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU – Beschikking van geen bezwaar – Zekerheid van levering – Dienst van algemeen economisch belang)

39

2019/C 399/47

Zaak T-153/17: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FV/Raad (Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordelingsrapporten – Beoordelingsjaren 2014 en 2015 – Procesbelang – Motiveringplicht – Kennelijk onjuiste beoordeling – Zorgplicht)

40

2019/C 399/48

Zaak T-176/17: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – WhiteWave Services/EUIPO – Fernandes (VeGa one) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk VeGa one – Oudere internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk Vegas – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001])

41

2019/C 399/49

Zaak T-228/17: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Zhejiang Jndia Pipeline Industry/Commissie (Dumping – Invoer van bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan – Instelling van definitieve antidumpingrechten – Normale waarde – Correcties – Kennelijke beoordelingsfout – Motiveringsplicht)

42

2019/C 399/50

Zaak T-433/17: Arrest van het Gerecht van 20 september 2019 – Dehousse/Hof van Justitie van de Europese Unie (Toegang tot documenten – Hof van Justitie van de Europese Unie – Documenten die bij de instelling berusten in het kader van de uitoefening van haar administratieve taken – Door een voormalig rechter van het Gerecht ingediend verzoek om toegang – Gedeeltelijke weigering van toegang – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie)

42

2019/C 399/51

Zaak T-476/17: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Arysta LifeScience Netherlands/Commissie (Gewasbeschermingsmiddelen – Werkzame stof diflubenzuron – Herziening van een goedkeuring – Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 – Rechten van de verdediging – Bevoegdheidsoverschrijding – Kennelijke beoordelingsfout – Procedure voor de verlenging van de goedkeuring – Artikel 14 van verordening nr. 1107/2009 – Oplegging in het kader van de herzieningsprocedure van aanvullende beperkingen van het gebruik van de betrokken werkzame stof zonder dat de uitkomst van de verlengingsprocedure wordt afgewacht – Evenredigheid)

43

2019/C 399/52

Zaak T-629/17: Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Tsjechië/Commissie (EFRO – ESF – Vermindering van financiële bijstand – Overheidsopdrachten – Artikel 99, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 1083/2006 – Artikel 16, onder b), van richtlijn 2004/18/EG – Specifieke uitsluiting – Overheidsopdrachten voor dienstverlening betreffende de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat is bestemd voor uitzendingen door omroepen)

44

2019/C 399/53

Zaak T-786/17: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – BTC/Commissie (Arbitragebeding – Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het kaderprogramma eTen met betrekking tot trans-Europese telecommunicatienetwerken – Project SafeChemo – Onderzoeksrapport OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen – Gedeeltelijke terugbetaling van toegekende middelen – Tegenvordering)

45

2019/C 399/54

Zaak T-27/18 RENV: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FV/Raad (Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordelingsrapport – Beoordelingsjaar 2013 – Procesbelang – Motiveringplicht – Kennelijk onjuiste beoordeling – Zorgplicht)

45

2019/C 399/55

Zaak T-65/18: Arrest van het Gerecht van 20 september 2019 – Venezuela/Raad (Beroep tot nietigverklaring – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela – Beroep ingesteld door een derde land – Niet rechtstreeks geraakt – Niet-on-vankelijkheid)

46

2019/C 399/56

Zaak T-225/18: Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Manéa/CdT (Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Besluit tot niet-verlenging van verzoeksters overeenkomst – Intrekking van het besluit en vaststelling van een nieuw besluit tot niet-verlenging met ingang van de datum van het eerste besluit – Aansprakelijkheid)

47

2019/C 399/57

Zaak T-286/18: Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – Azarov/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne – Bevriezing van tegoeden – Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren – Handhaving van verzoekers naam op die lijst – Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming)

48

2019/C 399/58

Zaak T-359/18: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Unifarco/EUIPO – GD Tecnologie Interdisciplinari Farmaceutiche (TRICOPID) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk TRICOPID – Ouder nationaal beeldmerk TRICODIN – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

49

2019/C 399/59

Zaak T-379/18: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – WI/Commissie (Openbare dienst – Pensioenen – Overlevingspensioen – Geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk – Geweigerde toekenning – Artikel 1, lid 2, onder c), iv), van bijlage VII bij het Statuut – Toegang tot het burgerlijk huwelijk – Beginsel van behoorlijk bestuur – Zorgplicht – Uitzonderlijke omstandigheden)

49

2019/C 399/60

Zaak T-399/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – TrekStor/EUIPO (Theatre) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk Theatre – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001)

50

2019/C 399/61

Zaak T-464/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Grupo Bimbo/EUIPO – Rubio Snacks (Tia Rosa) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Tia Rosa – Ouder nationaal beeldmerk TIA ROSA – Relatieve weigeringsgrond – Soortgelijke waren – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

51

2019/C 399/62

Zaak T-502/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Pharmadom/EUIPO – IRF (MediWell) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk MediWell – Ouder nationaal woordmerk WELL AND WELL en ouder nationaal beeldmerk well & well LES PHARMACIENS – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

51

2019/C 399/63

Zaak T-528/18: Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – XI/Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Beroepsziekte – Psychisch geweld – Verzoek om bijstand – Afwijzing van het verzoek – Antwoord op de klacht waarin medische gegevens zijn opgenomen – Medisch geheim – Verzoek om die gegevens te schrappen – Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Recht op eerbiediging van het privéleven – Aansprakelijkheid)

52

2019/C 399/64

Zaak T-532/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Aroma Essence/EUIPO – Refan Bulgaria (Sponzen) (Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een spons weergeeft – Oudere gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Ambtshalve onderzoek door de kamer van beroep van de feiten die openbaarmaking opleveren – Bewijslast rustend op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure – Aan de afbeelding van het oudere model gestelde vereisten)

53

2019/C 399/65

Zaak T-545/18: Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – YL/Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2017 – Besluit om verzoeker niet te bevorderen naar de rang AD 7 met ingang van 1 januari 2017 – Artikel 45 van het Statuut – Artikel 9, lid 3, van bijlage IX bij het Statuut – Misbruik van bevoegdheid – Tuchtmaatregel)

54

2019/C 399/66

Zaak T-633/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Rose Gesellschaft/EUIPO – Iviton (TON JONES) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk TON JONES – Oudere nationale en internationale beeldmerken Jones – Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken – Artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001 – Artikel 18, lid 1, van verordening 2017/1001 – Artikel 10 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625)

54

2019/C 399/67

Zaak T-634/18: Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Geske/EUIPO (revolutionary air pulse technology) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk revolutionary air pulse technology – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001)

55

2019/C 399/68

Zaak T-678/18: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Società agricola Giusti Dal Col/EUIPO – DMC (GIUSTI WINE) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Aanvraag voor bescherming van het internationale woordmerk GIUSTI WINE – Ouder nationaal beeldmerk DeGIUSTI – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001])

56

2019/C 399/69

Zaak T-679/18: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Showroom/EUIPO – E-Gab (SHOWROOM) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk SHOWROOM – Ouder Uniebeeldmerk SHOWROOM86 – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

56

2019/C 399/70

Zaak T-761/18: Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – La Caixa/EUIPO – Imagic Vision (imagin bank) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk imagin bank – Ouder nationaal beeldmerk imagic – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Geen overeenstemmende tekens – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

57

2019/C 399/71

Zaak T-34/19: Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – Orkla Foods Danmark/EUIPO (PRODUCED WITHOUT BOILING SCANDINAVIAN DELIGHTS ESTABLISHED 1834 FRUIT SPREAD) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk PRODUCED WITHOUT BOILING SCANDINAVIAN DELIGHTS ESTABLISHED 1834 FRUIT SPREAD – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001)

58

2019/C 399/72

Zaak T-231/15 RENV: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Haswani/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Aanpassing van het verzoekschrift – Ontvankelijkheid – Noodzaak om middelen en argumenten aan te passen – Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond)

59

2019/C 399/73

Zaak T-593/18: Beschikking van het Gerecht van 17 juni 2019 – BS/Parlement (Openbare dienst – Ambtenaren – Kennisgeving van wijziging van pensioenrechten – Toelage voor een kind ten laste – Schooltoelage – Kind dat lijdt aan een ziekte waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien – Daadwerkelijk onderhoud van het kind – Artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde – Kennelijk onjuiste beoordeling – Recht op behoorlijk bestuur – Beroep tot nietigverklaring)

60

2019/C 399/74

Zaak T-617/18: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2019 – ZH/ECHA (Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Beoordelingsrapport over het jaar 2016 – Ziekteverlof – Beroep tot schadevergoeding – Klacht ingediend na het verstrijken van de termijn van drie maanden van artikel 90, lid 2, van het Statuut – Overmacht – Verschoonbare dwaling – Kennelijke niet-ontvankelijkheid)

60

2019/C 399/75

Zaak T-649/18: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – ruwido austria/EUIPO (transparent pairing) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk transparent pairing – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

61

2019/C 399/76

Zaak T-703/18: Beschikking van het Gerecht van 16 september 2019 – Polen/Commissie (Beroep tot nietigverklaring – Europees Sociaal Fonds – Operationeel programma Kennis, onderwijs en ontwikkeling – Brief waarbij een definitief auditverslag wordt toegezonden – Niet voor beroep vatbare handeling – Voorbereidende handeling – Niet-ontvankelijkheid)

62

2019/C 399/77

Zaak T-55/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Cham Holding en Bena Properties/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

62

2019/C 399/78

Zaak T-56/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Syriatel Mobile Telecom/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

63

2019/C 399/79

Zaak T-57/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 –Makhlouf/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

64

2019/C 399/80

Zaak T-58/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Othman/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

65

2019/C 399/81

Zaak T-59/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Makhlouf/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

65

2019/C 399/82

Zaak T-61/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Drex Technologies/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

66

2019/C 399/83

Zaak T-62/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Almashreq Investment Fund/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

67

2019/C 399/84

Zaak T-70/19: Beschikking van het Gerecht van 18 september 2019 – Nosio/EUIPO – Passi (LA PASSIATA) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing)

67

2019/C 399/85

Zaak T-137/19: Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Souruh/Raad (Beroep tot schadevergoeding – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Onbevoegdheid)

68

2019/C 399/86

Zaak T-142/19: Beschikking van het Gerecht van 18 september 2019 – Nosio/EUIPO – Passi (PASSIATA) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Intrekking van de oppositie – Afdoening zonder beslissing)

69

2019/C 399/87

Zaak T-182/19: Beschikking van het Gerecht van 12 september 2019 – Puma/EUIPO (SOFTFOAM) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk SOFTFOAM – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is)

69

2019/C 399/88

Zaak T-547/19: Beroep ingesteld op 31 juli 2019 – Sarantos e.a./Parlement en Commissie

70

2019/C 399/89

Zaak T-609/19: Beroep ingesteld op 9 september 2019 – Canon/Commissie

71

2019/C 399/90

Zaak T-612/19: Beroep ingesteld op 10 september 2019 – UPL Europe en Aceto Agricultural Chemical/Commissie

72

2019/C 399/91

Zaak T-619/19: Beroep ingesteld op 17 september 2019 – KF/SatCen

73

2019/C 399/92

Zaak T-620/19: Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne rosé)

74

2019/C 399/93

Zaak T-621/19: Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne grande réserve)

75

2019/C 399/94

Zaak T-622/19: Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne prestige)

76

2019/C 399/95

Zaak T-624/19: Beroep ingesteld op 17 september 2019 – Welter’s/EUIPO (Vorm van een handvat met borstelhaar)

77

2019/C 399/96

Zaak T-629/19: Beroep ingesteld op 20 september 2019 – L. Oliva Torras/EUIPO – Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen)

77

2019/C 399/97

Zaak T-634/19: Beroep ingesteld op 19 september 2019 – FC/EASO

79

2019/C 399/98

Zaak T-636/19: Beroep ingesteld op 24 september 2019 – Chemours Netherlands/ECHA

80

2019/C 399/99

Zaak T-637/19: Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Sun Stars & Sons/EUIPO – Carpathian Springs (Vorm van een fles)

81

2019/C 399/100

Zaak T-638/19: Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Sun Stars & Sons/EUIPO – Valvis Holding (Vorm van een fles)

82

2019/C 399/101

Zaak T-645/19: Beroep ingesteld op 26 september 2019 – IMG/Commissie

83

2019/C 399/102

Zaak T-651/19: Beroep ingesteld op 26 september 2019 – Brands Up/EUIPO (Credit24)

83

2019/C 399/103

Zaak T-652/19: Beroep ingesteld op 26 september 2019 – Elevolution - Engenharia/Commissie

84

2019/C 399/104

Zaak T-653/19: Beroep ingesteld op 30 september 2019 – FF/Commissie

85

2019/C 399/105

Zaak T-654/19: Beroep ingesteld op 30 september 2019 – FF/Commissie

86

2019/C 399/106

Zaak T-655/19: Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie

87

2019/C 399/107

Zaak T-656/19: Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Alfa Acciai/Commissie

88

2019/C 399/108

Zaak T-657/19: Beroep ingesteld op 28 september 2019 – Feralpi/Commissie

89

2019/C 399/109

Zaak T-660/19: Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Universität Bremen/Commissie en REA

90

2019/C 399/110

Zaak T-665/19: Beroep ingesteld op 30 september 2019 – Cinkciarz.pl/EUIPO (€$)

91

2019/C 399/111

Zaak T-667/19: Beroep ingesteld op 30 september 2019 – Ferriere Nord/Commissie

91

2019/C 399/112

Zaak T-668/19: Beroep ingesteld op 1 oktober 2019 – Ardagh Metal Beverage Holdings/EUIPO (Klankmerk)

93

2019/C 399/113

Zaak T-669/19: Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Novomatic/EUIPO – Brouwerij Haacht (PRIMUS)

94

2019/C 399/114

Zaak T-670/19: Beroep ingesteld op 1 oktober 2019 – FG/Parlement

95

2019/C 399/115

Zaak T-672/19: Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Companhia de Seguros Índico/Commissie

97

2019/C 399/116

Zaak T-677/19: Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Polfarmex/EUIPO – Kaminski (SYRENA)

98

2019/C 399/117

Zaak T-678/19: Beroep ingesteld op 4 oktober 2019 – Health Product Group/EUIPO – Bioline Pharmaceutical (Enterosgel)

99

2019/C 399/118

Zaak T-679/19: Beroep ingesteld op 4 oktober 2019 – Argyraki/Commissie

100

2019/C 399/119

Zaak T-686/19: Beroep ingesteld op 7 oktober 2019 – Euroapotheca/EUIPO – General Nutrition Investment (GNC LIVE WELL)

100

2019/C 399/120

Zaak T-687/19: Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – inMusic Brands/EUIPO – Equipson (Marq)

101

2019/C 399/121

Zaak T-694/19: Beroep ingesteld op 9 oktober 2019 – FI/Commissie

102

2019/C 399/122

Zaak T-19/17: Beschikking van het Gerecht van 17 september 2019 – Fastweb/Commissie

103

2019/C 399/123

Zaak T-250/18: Beschikking van het Gerecht van 12 september 2019 – RATP/Commissie

103

2019/C 399/124

Zaak T-306/18: Beschikking van het Gerecht van 20 september 2019 – Hongarije/Commissie

104

2019/C 399/125

Zaak T-19/19: Beschikking van het Gerecht van 17 september 2019 – Fastweb/Commissie

104


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 399/01)

Laatste publicatie

PB C 383 van 11.11.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 372 van 4.11.2019

PB C 363 van 28.10.2019

PB C 357 van 21.10.2019

PB C 348 van 14.10.2019

PB C 337 van 7.10.2019

PB C 328 van 30.9.2019

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – GC, AF, BH, ED/Commission nationale de l'informatique et des libertés (CNIL)

(Zaak C-136/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Persoonsgegevens - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van deze gegevens die op webpagina’s staan - Richtlijn 95/46/EG - Verordening (EU) 2016/679 - Internetzoekmachines - Verwerking van op websites opgenomen gegevens - Specifieke categorieën gegevens bedoeld in artikel 8 van deze richtlijn en in de artikelen 9 en 10 van deze verordening - Toepasselijkheid van deze artikelen op de exploitant van de zoekmachine - Omvang van de verplichtingen van deze exploitant in het licht van deze artikelen - Publicatie van de gegevens op websites voor uitsluitend journalistieke of artistieke of literaire doeleinden - Invloed op de verwerking van een verzoek tot verwijdering van links uit zoekresultaten - Artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

(2019/C 399/02)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: GC, AF, BH, ED

Verwerende partij: Commission nationale de l'informatique et des libertés (CNIL)

in tegenwoordigheid van: Premier ministre, Google LLC, rechtsopvolger van Google Inc.

Dictum

1)

De bepalingen in artikel 8, leden 1 en 5, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moeten aldus worden uitgelegd dat het verbod op, of de beperkingen inzake de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens als bedoeld in die bepalingen, onder voorbehoud van de in deze richtlijn bepaalde uitzonderingen, tevens van toepassing zijn op de exploitant van een zoekmachine in het kader van zijn verantwoordelijkheden, zijn bevoegdheden en zijn mogelijkheden als verantwoordelijke voor de verwerking die tijdens de activiteit van deze machine wordt verricht, bij een beoordeling die, onder toezicht van de bevoegde nationale autoriteiten, door deze exploitant wordt verricht na een door de betrokkene ingediend verzoek.

2)

De bepalingen in artikel 8, leden 1 en 5, van richtlijn 95/46 moeten aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine op grond daarvan in beginsel, onder voorbehoud van de in deze richtlijn bepaalde uitzonderingen, verplicht is een verzoek tot verwijdering van links naar webpagina’s die persoonsgegevens bevatten die onder de in deze bepalingen bedoelde bijzondere categorieën vallen, in te willigen.

Artikel 8, lid 2, onder e), van richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd dat een dergelijke exploitant ingevolge die bepaling kan weigeren verzoeken tot verwijdering van een link in te willigen wanneer hij vaststelt dat de betrokken link leidt naar content die persoonsgegevens bevat die onder de in dit artikel 8, lid 1, bedoelde bijzondere categorieën vallen, maar waarvan de verwerking is gedekt door de uitzondering van artikel 8, lid 2, onder e), mits deze verwerking voldoet aan alle andere rechtmatigheidsvoorwaarden uit deze richtlijn en tenzij de betrokkene krachtens artikel 14, eerste alinea, onder a), van deze richtlijn het recht heeft zich tegen deze verwerking te verzetten om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie.

De bepalingen in richtlijn 95/46 moeten aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine na de ontvangst van een verzoek tot verwijdering van een link naar een webpagina waarop persoonsgegevens die onder de in artikel 8, lid 1 of 5, van deze richtlijn bedoelde bijzondere categorieën vallen zijn gepubliceerd, op basis van alle relevante elementen van het geval en gelet op de ernst van de inbreuk op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten van de betrokkene op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, om de redenen van algemeen zwaarwegend belang als bedoeld in artikel 8, lid 4, van deze richtlijn en onder eerbiediging van de in deze bepalingen bedoelde voorwaarden, moet nagaan of de opname van deze link in de resultatenlijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op de naam van deze persoon strikt noodzakelijk blijkt ter bescherming van het in artikel 11 van dat Handvest verankerde recht op vrijheid van informatie van de internetgebruikers die mogelijk geïnteresseerd zijn in toegang tot deze webpagina via een dergelijke zoekopdracht.

3)

De bepalingen van richtlijn 95/46 moeten aldus worden uitgelegd dat

ten eerste, de informatie inzake een gerechtelijke procedure die tegen een natuurlijke persoon is gevoerd en, in het voorkomende geval, de informatie inzake de hieruit voortgevloeide veroordeling, gegevens vormen inzake „overtredingen” en „strafrechtelijke veroordelingen” in de zin van artikel 8, lid 5, van richtlijn 95/46, en

ten tweede, de exploitant van een zoekmachine verplicht is tot inwilliging van het verzoek tot verwijdering van links naar webpagina’s waarop dergelijke informatie is vermeld, wanneer deze informatie betrekking heeft op een voorgaande fase van de gerechtelijke procedure en, gelet op het verloop ervan, niet langer overeenkomt met de actuele situatie, voor zover in het kader van de toetsing van de redenen van zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 8, lid 4, van die richtlijn is vastgesteld dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten van de betrokkene prevaleren boven de door artikel 11 van het Handvest beschermde rechten van mogelijk geïnteresseerde internetgebruikers.


(1)  PB C 168 van 29.5.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – Google LLC, rechtsopvolger van Google Inc./Commission nationale de l’informatique et des libertés (CNIL)

(Zaak C-507/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Persoonsgegevens - Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van die gegevens - Richtlijn 95/46/EG - Verordening (EU) 2016/679 - Zoekmachines op het internet - Verwerking van gegevens die worden vermeld op webpagina’s - Territoriale werkingssfeer van het recht op verwijdering van links)

(2019/C 399/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Google LLC, rechtsopvolger van Google Inc.

Verwerende partij: Commission nationale de l’informatique et des libertés (CNIL)

in tegenwoordigheid van: Wikimedia Foundation Inc., Fondation pour la liberté de la presse, Microsoft Corp., Reporters Committee for Freedom of the Press e.a., Article 19 e.a., Internet Freedom Foundation e.a., Défenseur des droits

Dictum

Artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, alsook artikel 17, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46 (algemene verordening gegevensbescherming) moeten aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine die overeenkomstig deze bepalingen een verzoek tot verwijdering van links inwilligt, niet gehouden is deze links te verwijderen voor alle versies van zijn zoekmachine doch enkel voor alle lidstaatspecifieke versies van die zoekmachine, indien nodig in combinatie met maatregelen die voldoen aan de wettelijke vereisten en die het daadwerkelijk mogelijk maken te beletten of op zijn minst ernstig te ontmoedigen dat internetgebruikers die in een van de lidstaten een zoekopdracht uitvoeren op de naam van de betrokkene via de na die zoekopdracht weergegeven resultatenlijst toegang hebben tot de links waarop dat verzoek betrekking heeft.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/4


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 september 2019 – Europese Commissie/Republiek Italië

(Zaak C-526/17) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 258 VWEU - Richtlijn 2004/18/EG - Coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten - Concessies voor openbare werken - Verlenging van een bestaande concessie voor de aanleg en exploitatie van een autosnelweg zonder bekendmaking van een aankondiging van opdracht)

(2019/C 399/04)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara, P. Ondrůšek en A. Tokár, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Italië (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door V. Nunziata, E. De Bonis en P Pucciariello, avvocati dello Stato)

Dictum

1)

Door de concessie voor het gedeelte van de autosnelweg A12 Livorno-Civitavecchia tussen Livorno en Cecina (Italië) te hebben verlengd van 31 oktober 2028 tot 31 december 2046 zonder bekendmaking van een aankondiging van opdracht, is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2 en 58 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1422/2007 van de Commissie van 4 december 2007.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie zal naast haar eigen kosten drie vierde van de kosten van de Italiaanse Republiek dragen. De Italiaanse Republiek zal één vierde van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/5


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof - Duitsland) – Finanzamt Kyritz/Wolf-Henning Peters

(Zaak C-700/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder b) en c) - Vrijstellingen - Ziekenhuisverpleging en medische verzorging - Medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen - Geen vertrouwensrelatie tussen de zorgverstrekker en de patiënt)

(2019/C 399/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Kyritz

Verwerende partij: Wolf-Henning Peters

Dictum

1)

Artikel 132, lid 1, onder b) en c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat medische verzorgingsdiensten zoals in het hoofdgeding die worden geleverd door een medisch specialist in klinische chemie en laboratoriumdiagnostiek, onder de btw-vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder c), van deze richtlijn kunnen vallen indien deze diensten niet voldoen aan alle voorwaarden voor de vrijstelling waarin artikel 132, lid 1, onder b), van deze richtlijn voorziet.

2)

Artikel 132, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat voor de daarin vastgestelde vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde niet de voorwaarde geldt dat de betreffende medische verzorging wordt verstrekt in het kader van een vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de zorgverstrekker.


(1)  PB C 104 van 19.3.2018


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/6


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 september 2019 – Oleksandr Viktorovych Klymenko/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-11/18 P) (1)

(Hogere voorziening - Beperkende maatregelen gelet op de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden en economische middelen - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Opneming van de naam van rekwirant - Beslissing van een instantie van een derde land - Verplichting van de Raad om na te gaan of die beslissing is genomen met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht)

(2019/C 399/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Oleksandr Viktorovych Klymenko (vertegenwoordiger: M. Phelippeau, avocate))

Andere partij(en) in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en J.-P. Hix,)

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 november 2017, Klymenko/Raad (T-245/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:792), wordt vernietigd.

2)

Besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, besluit (GBVB) 2016/318 van de Raad van 4 maart 2016 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, uitvoeringsverordening (EU) 2016/311 van de Raad van 4 maart 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, besluit (GBVB) 2017/381 van de Raad van 3 maart 2017 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne en uitvoeringsverordening (EU) 2017/374 van de Raad van 3 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne worden nietig verklaard voor zover zij Oleksandr Viktorovych Klymenko betreffen.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de onderhavige hogere voorziening.


(1)  PB C 94 van 12.3.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof - Oostenrijk) – Tiroler Gebietskrankenkasse/Michael Moser

(Zaak C-32/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Migrerende werknemers - Verordening (EG) nr. 987/2009 - Artikel 60 - Gezinsbijslagen - Recht op betaling van het verschil tussen de in de bij voorrang bevoegde lidstaat ontvangen ouderschapsuitkering en de kinderverzorgingsuitkering van de subsidiair bevoegde lidstaat)

(2019/C 399/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tiroler Gebietskrankenkasse

Verwerende partij: Michael Moser

Dictum

1)

Artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling opgelegde verplichting om bij de vaststelling van de omvang van het recht van een persoon op gezinsuitkeringen rekening te houden met „[…] het gehele gezin alsof alle betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat”, zowel van toepassing is in het geval waarin de uitkeringen worden toegekend overeenkomstig de wetgeving die als prioritair is aangemerkt volgens artikel 68, lid 1, onder b), i), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, als in het geval waarin de uitkeringen verschuldigd zijn op grond van een of meer andere wetgevingen.

2)

Artikel 68 van verordening nr. 883/2004 moet aldus worden uitgelegd dat de hoogte van de aanvullende toeslag die aan een werknemer moet worden toegekend overeenkomstig de wetgeving van een volgens dit artikel subsidiair bevoegde lidstaat, moet worden berekend op basis van het inkomen dat die werknemer in zijn staat van arbeid daadwerkelijk heeft ontvangen.


(1)  PB C 152 van 30.4.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla - Hongarije) – Ottília Lovasné Tóth/ERSTE Bank Hungary Zrt.

(Zaak C-34/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de consument - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Artikel 3, leden 1 en 3 - Bijlage bij richtlijn 93/13/EEG - Punt 1, onder m) en q) - Hypothecaire lening - Notariële akte - Aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door een notaris - Omkering van de bewijslast - Artikel 5, lid 1 - Duidelijke en begrijpelijke bewoordingen)

(2019/C 399/08)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Ítélőtábla

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ottília Lovasné Tóth

Verwerende partij: ERSTE Bank Hungary Zrt.

Dictum

1)

Artikel 3, lid 3, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met punt 1, onder q), van de bijlage bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat volgens deze bepaling een contractueel beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat tot doel of tot gevolg heeft dat de bewijslast wordt omgekeerd ten nadele van de consument, niet in algemene zin en zonder verder onderzoek als oneerlijk wordt aangemerkt.

2)

Artikel 3, lid 3, van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met punt 1, onder q), van de bijlage bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet ziet op een beding dat tot doel of tot gevolg heeft dat de consument gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij al zijn contractuele verplichtingen moet nakomen, ook als hij van mening is dat bepaalde prestaties niet verschuldigd zijn, voor zover dat beding – gelet op de toepasselijke nationale regelgeving – geen afbreuk doet aan de rechtspositie van de consument, maar wel ziet op een beding dat tot doel of tot gevolg heeft dat het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument wordt belemmerd wanneer het resterende verschuldigde bedrag is vastgelegd bij een bewijskrachtige notariële akte, op grond waarvan de crediteur het geschil eenzijdig en definitief kan beëindigen.

3)

Artikel 5 van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat daarbij van de verkoper niet wordt verlangd dat hij aanvullende inlichtingen verstrekt betreffende een beding dat duidelijk is geformuleerd, maar rechtsgevolgen heeft die alleen kunnen worden vastgesteld door middel van uitlegging van nationale regels ten aanzien waarvan geen uniforme rechtspraak bestaat.

4)

Artikel 3, lid 3, van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met punt 1, onder m), van de bijlage bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het niet ziet op een contractueel beding dat de verkoper toestaat eenzijdig te beoordelen of de prestatie van de consument strookt met hetgeen is vastgelegd in de overeenkomst.


(1)  PB C 240 van 9.7.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/9


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Wien - Oostenrijk) – Skarb Państwa Rzeczpospolitej Polskiej – Generalny Dyrektor Dróg Krajowych i Autostrad/Stephan Riel, handelend als curator van Alpine Bau GmbH

(Zaak C-47/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Werkingssfeer - Artikel 1, lid 2, onder b) - Faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures - Uitgesloten - Rechtsvordering tot vaststelling van het bestaan van een vordering met het oog op de registratie ervan in het kader van een insolventieprocedure - Toepassing van verordening (EG) nr. 1346/2000 - Artikel 41 - Inhoud van de indiening van een vordering - Hoofdinsolventieprocedure en secundaire insolventieprocedure - Aanhangigheid en samenhang - Toepassing naar analogie van artikel 29, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 - Ontoelaatbaarheid)

(2019/C 399/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skarb Państwa Rzeczpospolitej Polskiej – Generalny Dyrektor Dróg Krajowych i Autostrad

Verwerende partij: Stephan Riel, handelend als curator van Alpine Bau GmbH

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een rechtsvordering tot vaststelling van het bestaan van vorderingen met het oog op de registratie ervan in het kader van een insolventieprocedure, zoals de rechtsvordering die in het hoofdgeding aan de orde is, uitgesloten is van de werkingssfeer van die verordening.

2)

Artikel 29, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is, ook niet naar analogie, op een rechtsvordering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die uitgesloten is van de werkingssfeer van die verordening maar binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures valt.

3)

Artikel 41 van verordening nr. 1346/2000 moet aldus worden uitgelegd dat een schuldeiser in het kader van een insolventieprocedure een vordering kan indienen zonder formeel opgave te doen van de datum van ontstaan van deze vordering, wanneer het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze procedure is geopend, niet voorziet in de verplichting om opgave te doen van deze datum en die datum zonder veel moeite kan worden afgeleid uit de in dit artikel 41 bedoelde bewijsstukken, wat moet worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de verificatie van de vorderingen.


(1)  PB C 142 van 23.4.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia - Italië) – Vitali SpA/Autostrade per l’Italia SpA

(Zaak C-63/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 49 en 56 VWEU - Plaatsing van overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 71 - Onderaanneming - Nationale regeling die de mogelijkheid van onderaanneming beperkt tot 30 % van het totaalbedrag van de opdracht)

(2019/C 399/10)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vitali SpA

Verwerende partij: Autostrade per l’Italia SpA

Dictum

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/2170 van de Commissie van 24 november 2015, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke het gedeelte van de opdracht dat de inschrijver aan derden in onderaanneming mag geven, beperkt is tot 30 %.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/10


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) – Sociale Verzekeringsbank/F. van den Berg (C-95/18), H. D. Giesen (C-95/18) en C. E. Franzen (C-96/18)

(Gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 13 - Toepasselijke wetgeving - Ingezetene van een lidstaat die binnen de werkingssfeer van verordening (EEG) nr. 1408/71 valt - Uitkeringen van het ouderdomspensioenstelsel of kinderbijslag - Woonlidstaat en werklidstaat - Weigering van toekenning)

(2019/C 399/11)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sociale Verzekeringsbank

Verwerende partijen: F. van den Berg (C-95/18), H. D. Giesen (C-95/18) en C. E. Franzen (C-96/18)

Dictum

1)

De artikelen 45 en 48 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een migrerende werknemer die in deze lidstaat woont en op grond van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van de werklidstaat, niet verzekerd is voor de volksverzekeringen van die woonlidstaat, ook al komt die werknemer volgens het recht van de werklidstaat niet in aanmerking voor een ouderdomspensioen of kinderbijslag.

2)

Artikel 13 van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat waar een migrerende werknemer woont en die krachtens dat artikel niet bevoegd is, het recht op een ouderdomspensioen voor die migrerende werknemer afhankelijk stelt van een verzekeringsplicht en daarmee van verplichte premiebetaling.


(1)  PB C 161 van 7.5.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/11


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – VIPA Kereskedelmi és Szolgáltató Kft./Országos Gyógyszerészeti és Élelmezés-egészségügyi Intézet

(Zaak C-222/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Grensoverschrijdende gezondheidszorg - Richtlijn 2011/24/EU - Artikel 3, onder k), en artikel 11, lid 1 - Recept - Begrip - Erkenning van een recept dat in een andere lidstaat is uitgeschreven door een daartoe gemachtigd persoon - Voorwaarden - Vrij verkeer van goederen - Verbod op maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen - Artikelen 35 en 36 VWEU - Beperking van de verstrekking door een apotheek van receptplichtige geneesmiddelen - Bestelformulier opgesteld in een andere lidstaat - Rechtvaardiging - Bescherming van de gezondheid en het leven van personen - Richtlijn 2001/83/EG - Artikel 81, tweede alinea - Geneesmiddelenvoorziening van de bevolking van een lidstaat)

(2019/C 399/12)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VIPA Kereskedelmi és Szolgáltató Kft.

Verwerende partij: Országos Gyógyszerészeti és Élelmezés-egészségügyi Intézet

Dictum

Artikel 3, onder k), en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg moeten aldus worden uitgelegd dat ze zich niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat volgens welke een apotheek van deze lidstaat geen receptplichtige geneesmiddelen mag verstrekken op basis van een bestelformulier dat afkomstig is van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidssector die in een andere lidstaat gemachtigd is om geneesmiddelen voor te schrijven en zijn activiteit uit te oefenen, terwijl dat wel mag indien het bestelformulier afkomstig is van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidssector die in de eerste lidstaat gemachtigd is om zijn activiteit uit te oefenen, met dien verstande dat dergelijke formulieren volgens die regeling de naam van de betrokken patiënt niet vermelden.

De artikelen 35 en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat ze zich niet verzetten tegen een dergelijke regeling van een lidstaat voor zover die wordt gerechtvaardigd door het doel de gezondheid en het leven van personen te beschermen, geschikt is om dit doel te bereiken en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het te bereiken, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.


(1)  PB C 221 van 25.6.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/12


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Noord-Holland - Nederland) – Trace Sport/Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven

(Zaak C-251/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Handelsbeleid - Antidumpingrechten - Invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië - Uitbreiding tot die landen van het definitieve antidumpingrecht dat is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit China - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 - Geldigheid - Ontvankelijkheid - Geen indiening van een beroep tot nietigverklaring door verzoekster in het hoofdgeding - Geassocieerd importeur - Bevoegdheid om beroep tot nietigverklaring in te stellen - Verordening (EG) nr. 1225/2009 - Artikel 13 - Ontwijking - Artikel 18 - Niet-medewerking - Bewijs - Bundel van aanwijzingen)

(2019/C 399/13)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Noord-Holland

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Trace Sport

Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven

Dictum

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, is ongeldig voor zover zij van toepassing is op de invoer van vanuit Sri Lanka verzonden rijwielen, ongeacht of deze al dan niet als van oorsprong uit Sri Lanka zijn aangegeven.


(1)  PB C 276 van 6.8.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/13


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 september 2019 – Republiek Polen/Europese Commissie

(Zaak C-358/18 P) (1)

(Hogere voorziening - EOGFL, ELGF en Elfpo - Uitgaven onttrokken aan EU-financiering - Uitgaven verricht door de Republiek Polen - Producentengroeperingen - Producentenorganisaties)

(2019/C 399/14)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Tryantafyllou, M. Kaduczak en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 276 van 6.8.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/14


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social n.o 33 de Madrid - Spanje) – José Manuel Ortiz Mesonero/UTE Luz Madrid Centro

(Zaak C-366/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2010/18/EU - Herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof - Nationale regeling op grond waarvan de toekenning van ouderschapsverlof afhankelijk is gesteld van arbeidstijdverkorting met een evenredige salarisvermindering - Ploegendienst met een wisselend rooster - Verzoek van de werknemer om zijn werk in een vast werkrooster te verrichten teneinde voor zijn minderjarige kinderen te zorgen - Richtlijn 2006/54/EG - Gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep - Indirecte discriminatie - Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid)

(2019/C 399/15)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social n.o 33 de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: José Manuel Ortiz Mesonero

Verwerende partij: UTE Luz Madrid Centro

Dictum

Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst [inzake ouderschapsverlof] en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in het recht voor een werknemer om, teneinde de directe zorg voor minderjarigen of familieleden te zijnen laste op zich te nemen, zijn normale arbeidstijd te verkorten met een evenredige salarisvermindering, zonder mogelijkheid om, wanneer hij gewoonlijk in ploegendienst met wisselende werkroosters werkt, een vast werkrooster te krijgen, met handhaving van zijn normale arbeidstijd.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/14


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rayonen sad Lukovit - Bulgarije) – Strafzaak tegen EP

(Zaak C-467/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Artikelen 6 en 47 en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Richtlijn 2012/13/EU - Artikel 8, lid 2 - Richtlijn 2013/48/EU - Artikel 12 - Richtlijn (EU) 2016/343 - Artikel 3 - Nationale regeling die om medische en veiligheidsredenen de opname in een psychiatrische inrichting toestaat van personen die in een toestand van krankzinnigheid daden hebben begaan die een gevaar voor de samenleving vormen - Recht op informatie over rechten - Recht op toegang tot een advocaat - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Vermoeden van onschuld - Kwetsbare persoon)

(2019/C 399/16)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Rayonen sad Lukovit

Partij in de strafzaak

EP

in tegenwoordigheid van: Rayonna prokuratura Lom, KM en HO

Dictum

1)

Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures en richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, moeten aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een gerechtelijke procedure als die waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorziet, op grond waarvan personen die in een toestand van krankzinnigheid daden hebben begaan die een gevaar voor de samenleving vormen, om medische en veiligheidsredenen kunnen worden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Richtlijn 2012/13 dient aldus te worden uitgelegd dat personen die ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben begaan zo spoedig mogelijk informatie moeten krijgen over hun rechten zodra de op hen rustende verdenking in omstandigheden waarin geen sprake is van spoedeisendheid rechtvaardigt dat de bevoegde autoriteiten hun vrijheid door middel van dwangmaatregelen beperken, en uiterlijk vóór hun eerste officiële verhoor door de politie.

2)

Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, lid 2, van richtlijn 2012/13 en artikel 12 van richtlijn 2013/48 moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in een gerechtelijke procedure op grond waarvan personen die in een toestand van krankzinnigheid daden hebben begaan die een gevaar voor de samenleving vormen, om medische en veiligheidsredenen kunnen worden opgenomen in een psychiatrische inrichting, voor zover die regeling de bevoegde rechter niet in staat stelt om na te gaan of de in die richtlijnen genoemde procedurele rechten zijn geëerbiedigd in procedures die aan de bij die rechter aanhangige procedure voorafgaan en niet aan een dergelijke rechterlijke toetsing zijn onderworpen.

3)

Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn en artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten moeten aldus worden uitgelegd dat noch die richtlijn noch die bepaling van het Handvest van de grondrechten van toepassing is op een gerechtelijke procedure tot opname in een psychiatrische inrichting voor therapeutische doeleinden, zoals die welke is neergelegd in de artikelen 155 en volgende van de Zakon za zdraveto (wet op de gezondheidszorg) en aan de orde is in het hoofdgeding, ook al bestaat er een risico dat de betrokkene wegens zijn gezondheidstoestand een gevaar oplevert voor zijn gezondheid of die van derden.

4)

Het in artikel 3 van richtlijn 2016/343 genoemde beginsel van het vermoeden van onschuld moet aldus worden uitgelegd dat het openbaar ministerie in een gerechtelijke procedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan personen die in een toestand van krankzinnigheid daden hebben begaan die een gevaar voor de samenleving vormen, om medische en veiligheidsredenen kunnen worden opgenomen in een psychiatrische inrichting, het bewijs moet leveren dat de persoon wiens opname wordt gevraagd, degene is die de daden heeft begaan die worden geacht een dergelijk gevaar te vormen.


(1)  PB C 352 van 1.10.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/15


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof - Duitsland) – Gesamtverband Autoteile-Handel e.V./KIA Motors Corporation

(Zaak C-527/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Motorvoertuigen - Verordening (EG) nr. 715/2007 - Artikel 6, lid 1, eerste volzin - Reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen - Verplichtingen van de fabrikant ten aanzien van onafhankelijke marktdeelnemers - Onbeperkte toegang tot deze informatie via een gestandaardiseerde format - Modaliteiten - Discriminatieverbod)

(2019/C 399/17)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gesamtverband Autoteile-Handel e.V.

Verwerende partij: KIA Motors Corporation

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie moet aldus worden uitgelegd dat de autofabrikanten daarbij niet worden verplicht om onafhankelijke marktdeelnemers via een elektronisch verwerkbare format toegang te bieden tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen.

2)

Artikel 6, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 715/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een autofabrikant die ten behoeve van de erkende handelaren en reparatiebedrijven een bijkomend informatiekanaal voor de verkoop van originele vervangingsonderdelen door erkende handelaren en reparatiebedrijven opent, waarvoor hij een beroep doet op een informatiedienstverlener, geen toegang in het leven roept waarbij hij de onafhankelijke marktdeelnemers discrimineert wat betreft de toegang die hij erkende handelaren en reparatiebedrijven biedt, als bedoeld in deze bepaling, voor zover de onafhankelijke marktdeelnemers daarenboven toegang hebben tot reparatie- en onderhoudsinformatie van voertuigen waarbij zij niet worden gediscrimineerd wat betreft de voorzieningen en de toegang die aan erkende dealers en reparatiebedrijven worden geboden.


(1)  PB C 445 van 10.12.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/16


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal - Verenigd Koninkrijk) – The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs/Henrika Dakneviciute

(Zaak C-544/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 49 VWEU - Vrijheid van vestiging - Zelfstandige activiteit - Burger van een lidstaat die haar zelfstandige activiteit heeft beëindigd wegens de fysieke ongemakken waarmee het gevorderde stadium van haar zwangerschap en de periode onmiddellijk na de bevalling gepaard gaan - Behoud van de status van zelfstandige)

(2019/C 399/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Verwerende partij: Henrika Dakneviciute

Dictum

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een vrouw die een zelfstandige activiteit beëindigt wegens de fysieke ongemakken waarmee het gevorderde stadium van haar zwangerschap en de periode onmiddellijk na de bevalling gepaard gaan, de status van zelfstandige behoudt mits zij binnen een redelijke termijn na de geboorte van haar kind die activiteit hervat, dan wel een andere zelfstandige activiteit opneemt of een baan vindt.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/17


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 26 september 2019 – Europese Commissie/Koninkrijk Spanje

(Zaak C-556/18) (1)

(Niet-nakoming - Waterbeleid van de Unie - Richtlijn 2000/60/EG - Artikel 13, leden 1 en 7 en artikel 15, lid 1 - Niet opstellen, publiceren en mededelen aan de Commissie van herziene en aangepaste stroomgebiedsbeheerplannen voor de stroomgebiedsdistricten Lanzarote, Fuerteventura, Gran Canaria, Tenerife, La Gomera, La Palma et El Hierro (Spanje) - Artikel 14 - Geen voorlichting en raadpleging van het publiek over de herziening en de aanpassing)

(2019/C 399/19)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve en S. Pardo Quintillán, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. J. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)

Dictum

1)

Door niet binnen de gestelde termijn de voorlichting en raadpleging van het publiek over de herziening en aanpassing van de stroomgebiedsbeheerplannen voor de stroomgebiedsdistricten Lanzarote, Fuerteventura, Gran Canaria, Tenerife, La Gomera, La Palma et El Hierro te voltooien en door deze herziene en aangepaste stroomgebiedsbeheersplannen niet binnen de gestelde termijn op te stellen, te publiceren en aan de Commissie mee te delen is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 7, juncto artikel 13, lid 1, artikel 14 en artikel 15, lid 1, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, zoals gewijzigd bij verordening 2013/64/EU van de Raad van 17 december 2013.

2)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 381 van 22.10.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/18


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 september 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – UTEP 2006. SRL/Vas Megyei Kormányhivatal Hatósági Főosztály, Hatósági, Építésügyi és Oktatási Osztály

(Zaak C-600/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Wegvervoer - Artikelen 91 en 92 VWEU - Verordening (EU) nr. 165/2014 - Artikel 32, lid 3, artikel 33, lid 1, en artikel 41, lid 1 - Inbreuk op de regels inzake het gebruik van tachografen - Verplichting voor de lidstaten om doeltreffende, afschrikkende en niet-discriminerende sancties in te stellen - In het binnenland of in het buitenland gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen - Gedifferentieerde behandeling)

(2019/C 399/20)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UTEP 2006. SRL

Verwerende partij: Vas Megyei Kormányhivatal Hatósági Főosztály, Hatósági, Építésügyi és Oktatási Osztály

Dictum

Artikel 41, lid 1, van verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bestuurlijke praktijk van een lidstaat op grond waarvan aan in die lidstaat gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) voor wegvervoer, maar niet aan in het buitenland gevestigde kmo’s, een lichtere sanctie kan worden opgelegd, die bestaat in een waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete, wanneer dergelijke kmo’s voor de eerste keer een inbreuk, van een gelijk ernstniveau, op de bepalingen van verordening nr. 165/2014 plegen.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/18


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 18 september 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État - Frankrijk) – AQ (C-662/18), DN (C-672/18)/Ministre de l'Action et des Comptes publics

(Gevoegde zaken C-662/18 en C-672/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Directe belastingen - Richtlijn 90/434/EEG - Richtlijn 2009/133/EG - Artikel 8 - Meerwaarden betreffende effectenruilen - Vervreemding van de bij de ruil ontvangen effecten - Meerwaarde waarvoor belastinguitstel is toegekend - Belastingheffing bij de aandeelhouders - Belastingheffing volgens verschillende grondslag- en tariefregels - Inkomensaftrekken die rekening houden met de duur van het houderschap van de effecten)

(2019/C 399/21)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AQ (C-662/18), DN (C-672/18)

Verwerende partij: Ministre de l'Action et des Comptes publics

Dictum

Artikel 8, leden 1 en 6, van richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, en artikel 8, lid 1 en lid 2, tweede alinea, van richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten moeten aldus worden uitgelegd dat bij een effectenruil voor de meerwaarde betreffende de geruilde effecten waarvoor belastinguitstel is toegekend, alsmede voor de meerwaarde uit de vervreemding van de bij de ruil ontvangen effecten dezelfde fiscale behandeling moet gelden wat betreft het belastingtarief en de toepassing van een inkomensaftrek om rekening te houden met de duur van het houderschap van de effecten, als de fiscale behandeling die van toepassing zou zijn geweest op de meerwaarde die zou zijn gerealiseerd bij de vervreemding van de effecten die bestonden vóór de effectenruil, indien die ruil niet had plaatsgevonden.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/19


Hogere voorziening ingesteld op 22 november 2018 door EM Research Organization, Inc. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 september 2018 in zaak T-180/17, EM Research Organization/EUIPO - Christoph Fischer e.a.

(Zaak C-728/18 P)

(2019/C 399/22)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: EM Research Organization, Inc. (vertegenwoordigers: J. Liesegang, N. Lang, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Christoph Fischer GmbH, Ole Weinkath, Multikraft Productions- und Handels GmbH, Phytodor AG

Bij beschikking van 25 september 2019 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond verklaard en EM Researcg Organization, Inc. verwezen in haar eigen kosten.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/20


Hogere voorziening ingesteld op 10 april 2019 door Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 12 februari 2019 in zaak T-231/18, Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam/EUIPO - Lupu (Djili)

(Zaak C-293/19 P)

(2019/C 399/23)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam (vertegenwoordiger: C-R Romițan, lawyer)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 2 oktober 2019 heeft het Hof van Justitie (Achtste kamer) de hogere voorziening ten dele kennelijk niet-ontvankelijk en ten dele kennelijk ongegrond verklaard. Et Djili Soy Dzhihangir Ibryam draagt zijn eigen kosten.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/20


Hogere voorziening ingesteld op 30 april 2019 door Bruno Gollnisch tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 28 februari 2019 in zaak T-375/18, Gollnisch/Parlement

(Zaak C-351/19 P)

(2019/C 399/24)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Bruno Gollnisch (vertegenwoordiger: B. Bonnefoy-Claudet, avocat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Bij beschikking van 3 oktober 2019 heeft het Hof (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa - CAAD) (Portugal) op 17 juli 2019 – ALLIANZGI-FONDS AEVN/Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-545/19)

(2019/C 399/25)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa - CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ALLIANZGI-FONDS AEVN

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 56 [EG] (thans artikel 63 VWEU), betreffende het vrije verkeer van kapitaal, of artikel 49 [EG] (thans artikel 56 VWEU), betreffende het vrij verrichten van diensten, in de weg aan een belastingregeling als aan de orde in het hoofdgeding, die is opgenomen in artikel 22 van het Estatuto dos Benefícios Fiscais (Portugese regeling inzake belastingvoordelen), waarin wordt bepaald dat een definitieve bronbelasting wordt geheven op dividenden die door Portugese vennootschappen worden uitgekeerd aan instellingen voor collectieve belegging (icb’s) die geen ingezetene van Portugal zijn en zijn gevestigd in andere [lidstaten] [OMISSIS] van de Unie, terwijl naar Portugees fiscaal recht opgerichte icb’s die voor belastingdoeleinden ingezetene van Portugal zijn een vrijstelling van de bronbelasting op de ontvangsten in kwestie kunnen genieten?

2)

Leidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, door te voorzien in een bronbelasting op dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten icb’s en de mogelijkheid om een vrijstelling van die bronbelasting te verkrijgen, voor te behouden voor ingezeten icb’s, tot een ongunstiger behandeling van dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten icb’s, aangezien de laatste die vrijstelling op generlei wijze kunnen genieten?

3)

Is de belastingregeling voor aandeelhouders van een icb relevant voor de beoordeling van het discriminerende karakter van de Portugese regeling die voorziet in een specifieke en verschillende fiscale behandeling van enerzijds (ingezeten) icb’s en anderzijds de aandeelhouders van die icb’s? Of dient – nu de belastingregeling voor ingezeten icb’s geenszins wordt beïnvloed of gewijzigd door het feit dat de aandeelhouders ervan al dan niet ingezetene van Portugal zijn – om te bepalen of de situaties vergelijkbaar zijn met het oog op de beoordeling van het discriminerende karakter van voornoemde regeling, slechts de belastingregeling in aanmerking te worden genomen die van toepassing is op het beleggingsvehikel?

4)

Is het verschil in behandeling van in Portugal ingezeten en niet in Portugal ingezeten icb’s toelaatbaar, gelet op het feit dat in Portugal ingezeten natuurlijke of rechtspersonen met aandelen in (ingezeten of niet-ingezeten) icb’s in beide gevallen in gelijke mate (en doorgaans zonder vrijstelling) zijn onderworpen aan de belasting op door icb’s uitgekeerde opbrengsten, terwijl niet-ingezeten aandeelhouders een hogere belasting moeten betalen?

5)

Is het – gelet op het feit dat de discriminatie die het voorwerp van het onderhavige geding is, samenhangt met een verschillende belastingheffing op inkomsten uit dividenden die door ingezeten icb’s aan hun aandeelhouders worden uitgekeerd –, met het oog op de beoordeling of de belasting van die opbrengsten vergelijkbaar is, rechtmatig om rekening te houden met andere belastingen of heffingen die verschuldigd zijn in het kader van door icb’s verrichte beleggingen? Is het inzonderheid, met het oog op de analyse van het vergelijkbare karakter, rechtmatig en toelaatbaar om rekening te houden met het effect van vermogensbelastingen, uitgavenbelastingen of andere belastingen, en niet uitsluitend met de belasting over de opbrengsten van icb’s, met inbegrip van eventuele specifieke belastingen?


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (Italië) op 14 augustus 2019 – Granarolo SpA/Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare e.a.

(Zaak C-617/19)

(2019/C 399/26)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Granarolo SpA

Verwerende partijen: Ministero dell’Ambiente e della Tutela del Territorio e del Mare, Ministero dello Sviluppo Economico, Comitato nazionale per la gestione della Direttiva 2003/87/CE e per il supporto nella gestione delle attività di progetto del protocollo di Kyoto

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, onder e), van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003, tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (2), aldus worden uitgelegd dat het begrip „installatie” ook een geval omvat als in de onderhavige zaak aan de orde is, waarin een warmtekrachtinstallatie die verzoekster op haar bedrijfsterrein heeft gebouwd om de energievoorziening aan haar fabriek te garanderen vervolgens door de verkoop van een bedrijfsonderdeel is overgedragen aan een andere, in energie gespecialiseerde vennootschap op grond van een overeenkomst waarin is bedongen, enerzijds, dat de warmtekrachtinstallatie en de voor het gebruik van de installatie en voor de uitoefening van de activiteit vereiste certificaten, documenten, verklaringen van overeenstemming, licenties, concessies, autorisaties en vergunningen aan de cessionaris worden overgedragen, en hem opstalrecht op het bedrijfsterrein wordt verleend dat passend is voor en functioneel is aan het beheer en het onderhoud van de installatie, en hem erfdienstbaarheden worden toegekend ten behoeve van de centrale die als warmtekrachtinstallatie wordt gebruikt, met de omliggende exclusieve zone, en, anderzijds, dat de cessionaris 12 jaar lang door deze installatie geproduceerde energie aan de cedent zal leveren tegen de in de overeenkomst vastgestelde prijzen?

2)

Kan er inzonderheid sprake zijn van activiteiten die „technisch in verband staan” als bedoeld in dit artikel 3, onder e), van richtlijn 2003/87/EG indien er tussen een warmtekrachtinstallatie en een fabriek een zodanige verbinding bestaat, dat deze fabriek, die een andere eigenaar heeft – ondanks dat zij voor de levering van energie een geprivilegieerde betrekking met de warmtekrachtinstallatie heeft (aansluiting via elektriciteitsdistributienet, speciale leveringsovereenkomst met het energiebedrijf waaraan de installatie is overgedragen, verbintenis van laatstgenoemde een minimale hoeveelheid energie aan de fabriek te leveren, met dien verstande dat anders het verschil tussen de marktprijzen voor energie en de in de overeenkomst vastgestelde prijzen wordt vergoed, korting op de verkoopprijzen van de energie die met ingang van tien jaar en zes maanden na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing zijn, de toekenning aan de cedent van een optie om de warmtekrachtinstallatie op elk gewenst tijdstip terug te kopen, en het vereiste van toestemming van de cedent voor werkzaamheden aan de warmtekrachtinstallatie) – haar activiteiten ook kan voortzetten indien de energievoorziening wordt onderbroken of de warmtekrachtinstallatie niet of niet goed werkt?

3)

Tot slot, indien een installatie voor energieproductie door de bouwer daarvan, die op hetzelfde bedrijfsterrein een fabriek heeft, met het oog op een grotere efficiëntie feitelijk wordt overgedragen aan een andere, in energie gespecialiseerde vennootschap, kunnen dan de mogelijkheid dat de emissies van deze installatie naar aanleiding van de overdracht niet in aanmerking worden genomen voor de ETS-vergunning van de eigenaar van de fabriek en het eventuele gevolg dat deze emissies buiten het ETS-systeem vallen omdat de installatie voor energieproductie, op zichzelf, de drempel voor de kwalificatie als kleine emittent niet overschrijdt, worden aangemerkt als een schending van de regel van aggregatie van bronnen als bedoeld in bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG of vormen zij louter een legitiem gevolg van de organisatorische keuzen van de exploitanten, dat niet door het ETS-systeem wordt verboden?


(1)  PB 2003, L 275, blz. 32.

(2)  Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB 2009, L 140, blz. 63).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark (Oostenrijk) op 23 augustus 2019 – Sappi Austria Produktions-GmbH & Co KG en Wasserverband „Region Gratkorn-Gratwein”

(Zaak C-629/19)

(2019/C 399/27)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Steiermark

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sappi Austria Produktions-GmbH & Co KG, Wasserverband „Region Gratkorn-Gratwein”

Verwerende partij: Landeshauptmann von Steiermark

Prejudiciële vragen

1.

Moet zuiveringsslib worden aangemerkt als een afvalstof in het licht van de uitzondering van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/98 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (1), gelezen in samenhang met richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater en/of de richtlijn betreffende zuiveringsslib, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 (2)?

2.

Indien de eerste vraag niet al ontkennend wordt beantwoord:

 

Kan een stof op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/98 worden gekwalificeerd als een bijproduct in de zin van het Unierechtelijke begrip „afvalstof”, wanneer deze stof om procestechnische redenen in geringe mate wordt vermengd met andere stoffen die in andere omstandigheden als afvalstof zouden zijn aan te merken, wanneer dit geen invloed heeft op de gehele samenstelling van de stof en een aanzienlijk milieuvoordeel oplevert?


(1)  PB 2008, L 312, blz. 3.

(2)  PB 2008, L 311, blz. 1.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 22 augustus 2019 – Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie tegen Metalen Galler NV, KGH Belgium NV, LW-Idee GmbH

(Zaak C-632/19)

(2019/C 399/28)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie

Verweersters: Metalen Galler NV, KGH Belgium NV, LW-Idee GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 (1) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 6, lid 6, 6, lid 7 en 2, lid 10 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 (2) van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 (3) van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie Chinese producenten/exporteurs niet tijdig de mogelijkheid heeft gegeven om inzake te nemen van de informatie met betrekking tot de producttypes op basis waarvan de normale waarde was vastgesteld en/of omdat de Commissie in het kader van de berekening van de hoogte van de dumpingmarge voor de betrokken producten bij de vergelijking van de normale waarde van de producten van een Indiase producent met de uitvoerprijzen van soortgelijke Chinese producten heeft geweigerd correcties in aanmerking te nemen die verband houden met invoerheffingen op grondstoffen en indirecte belastingen in het referentieland India en met verschillen in productie(kosten)?

2)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2 en 3 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie voor de schadebeoordeling invoeren van twee Chinese firma’s ten aanzien waarvan was vastgesteld dat ze niet aan dumping deden, heeft aangemerkt als invoeren met dumping?

3)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2, 6 en 7 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of uitvoeren van de EU industrie hebben bijgedragen tot de schade geleden door deze industrie heeft gesteund op informatie met betrekking tot producenten die niet behoorden tot de binnenlandse producenten?

4)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 19, leden 1 en 2 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie heeft nagelaten te verzekeren dat de twee binnenlandse (Italiaanse) producenten adequate toelichtingen verstrekten met betrekking tot de redenen waarom het niet mogelijk was om een samenvatting te bezorgen van vertrouwelijke informatie?

5)

Schendt de verordening (EG) 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China de artikelen 6.6, 6.7 en 2.10 van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap doordat de Commissie laattijdig is overgegaan tot het mededelen van de productinformatie, hierdoor de belangen van de Chinese producenten/exporteurs schendend?


(1)  PB 2009, L 29, blz. 1.

(2)  PB 2009, L 343, blz. 51.

(3)  PB 1996, L 56, blz. 1.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 22 augustus 2019 – Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie tegen Metalen Galler NV, Vollers Belgium NV, LW-Idee GmbH

(Zaak C-633/19)

(2019/C 399/29)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Federale Overheidsdienst Financiën, Openbaar Ministerie

Verweersters: Metalen Galler NV, Vollers Belgium NV, LW-Idee GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 (1) tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 6, lid 6, 6, lid 7 en 2, lid 10 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 (2) van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 (3) van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie Chinese producenten/exporteurs niet tijdig de mogelijkheid heeft gegeven om inzake te nemen van de informatie met betrekking tot de producttypes op basis waarvan de normale waarde was vastgesteld en/of omdat de Commissie in het kader van de berekening van de hoogte van de dumpingmarge voor de betrokken producten bij de vergelijking van de normale waarde van de producten van een Indiase producent met de uitvoerprijzen van soortgelijke Chinese producten heeft geweigerd correcties in aanmerking te nemen die verband houden met invoerheffingen op grondstoffen en indirecte belastingen in het referentieland India en met verschillen in productie(kosten)?

2)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2 en 3 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie voor de schadebeoordeling invoeren van twee Chinese firma’s ten aanzien waarvan was vastgesteld dat ze niet aan dumping deden, heeft aangemerkt als invoeren met dumping?

3)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2, 6 en 7 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of uitvoeren van de EU industrie hebben bijgedragen tot de schade geleden door deze industrie heeft gesteund op informatie met betrekking tot producenten die niet behoorden tot de binnenlandse producenten?

4)

Is verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 19, leden 1 en 2 van de verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie heeft nagelaten te verzekeren dat de twee binnenlandse (Italiaanse) producenten adequate toelichtingen verstrekten met betrekking tot de redenen waarom het niet mogelijk was om een samenvatting te bezorgen van vertrouwelijke informatie?

5)

Schendt de verordening (EG) 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China de artikelen 6.6, 6.7 en 2.10 van de verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap doordat de Commissie laattijdig is overgegaan tot het mededelen van de productinformatie, hierdoor de belangen van de Chinese producenten/exporteurs schendend?

6)

Artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (zoals gewijzigd) voorziet dat het individuele antidumpingrecht voor de onderneming Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd., Ningbo City van 64,4 % afhankelijk is van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige commerciële factuur die voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in bijlage II en dat het antidumpingrecht voor alle andere ondernemingen geldt als een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd. Kan het individuele antidumpingrecht alsnog worden toegekend in het kader van een navordering van antidumpingrecht naar aanleiding van een Olaf onderzoek, aan de aangever te goeder trouw, wanneer Olaf heeft vastgesteld dat de kwestieuze bevestigingsmiddelen niet van de aangegeven Indonesische oorsprong zijn, maar in feite vervaardigd werden in China door de onderneming Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd. maar er geen factuur met de vereiste vermeldingen voor het individueel antidumpingrecht kan worden voorgelegd omdat het net de bedoeling was van de exporteurs om de autoriteiten van de lidstaten te misleiden?


(1)  PB 2009, L 29, blz. 1.

(2)  PB 2009, L 343, blz. 51.

(3)  PB 1996, L 56, blz. 1.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (Italië) op 28 augustus 2019 – Azienda Agricola Ambrosi Nicola Giuseppe e.a./Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Ministero delle Politiche Agricole e Forestali

(Zaak C-640/19)

(2019/C 399/30)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per il Lazio

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Azienda Agricola Ambrosi Nicola Giuseppe, Azienda Agricola Castagna Giovanni, Soc. Azienda Agricola Castellani Enio, Nereo e Giuliano Ss, Azienda Agricola De Fanti Maria Teresa, Azienda Agricola Giacomazzi Vilmare, Soc. Azienda Agricola Iseo di Lunardi Giampaolo e Silvano Ss, Soc. Azienda Agricola Mastrolat di Mastrotto Franco e Luca Ss, Azienda Agricola Righetti Michele e Damiano, Azienda Agricola Scandola Stefano e Gianni, Azienda Agricola Tadiello Roberto, Azienda Agricola Turazza Mario, Azienda Agricola Zuin Tiziano, 2 B Società Agricola Srl e.a., Azienda Agricola Fracasso Claudio, Azienda Agricola Pozzan Mirko

Verwerende partijen: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA), Ministero delle Politiche Agricole e Forestali

Prejudiciële drie vragen

1)

Moeten verordening (EEG) nr. 856/1984 (1), artikelen 1, 2 en 3; verordening (EEG) nr. 3950/92 (2), artikel 1 en artikel 2, lid 1; verordening (EG) nr. 1788/2003 (3), artikel 1, lid 1, en artikel 5; verordening (EG) nr. 1234/2007 (4), artikelen 55, 64 en 65, en de bijlagen daarbij, voor zover zij strekken ter bescherming van het evenwicht tussen vraag en aanbod van zuivelproducten in de EU-markt, aldus worden uitgelegd dat de productie die bedoeld is voor de export van kazen met een BOB naar landen buiten de EU, van de berekening van de melkquota wordt uitgesloten, overeenkomstig de beschermingsdoeleinden die voor deze producten zijn vastgesteld in verordening (EEG) nr. 2081/92 (5), artikel 13, zoals bevestigd bij verordening (EG) nr. 510/2006 (6) en verordening (EG) nr. 1151/2012 (7), artikelen 4 en 13, bij wijze van tenuitvoerlegging van de beginselen in de artikelen 32 (ex artikel 27), 39 (ex artikel 33), 40 (ex artikel 34) en 41 (ex artikel 35) VWEU?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: staat deze aldus uitgelegde regeling eraan in de weg dat de melk voor de productie van kazen met een BOB die bestemd zijn voor export naar landen buiten de EU bij de individuele referentiehoeveelheden worden inbegrepen, zoals voortvloeit uit artikel 2 van decreto-legge nr. 49 van 28 maart 2003, met wijzigingen omgezet in wet nr. 119 van 30 mei 2003, en artikel 2 van wet nr. 468 van 26 november 1992, voor zover daarin wordt verwezen naar het voornoemde artikel 2 van decreto-legge nr. 49/2003?

Subsidiair, indien deze uitlegging onjuist wordt geacht:

3)

Zijn verordening (EEG) nr. 856/1984, artikelen 1, 2 en 3; verordening (EEG) nr. 3950/92, artikel 1 en artikel 2, lid 1; verordening (EG) nr. 1788/2003, artikel 1, lid 1, en artikel 5; verordening (EG) nr. 1234/2007, artikelen 55, 64 en 65, en de bijlagen daarbij (samen met de nationale omzettingsbepalingen als bedoeld in artikel 2 van decreto-legge nr. 49 van 28 maart 2003, met wijzigingen omgezet in wet nr. 119 van 30 mei 2003, en artikel 2 van wet nr. 468 van 26 november 1992, voor zover waarin wordt verwezen naar het voornoemde artikel 2 van decreto-legge nr. 49/2003) – volgens welke bepalingen de melk die wordt gebruikt voor de productie van kazen met een BOB die bestemd zijn voor of worden geëxporteerd naar de markt van landen buiten de EU, en wel voor zover deze kazen worden geëxporteerd, bij de berekening van de aan de lidstaten toegewezen hoeveelheid in aanmerking worden genomen en daarvan niet worden uitgesloten – in strijd met de beschermingsdoelen van verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van producten met een BOB, en inzonderheid artikel 13 daarvan, zoals bevestigd bij verordening (EG) nr. 510/2006 en verordening (EG) nr. 1151/2012, en met de beschermingsdoelen van artikel 4 van verordening (EG) nr. 1151/2012, en eveneens in strijd met de artikelen 32 (ex artikel 27), 39 (ex artikel 33), 40 (ex artikel 34), 41 (ex artikel 35) VWEU, en met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen, evenredigheid en non-discriminatie, en met de vrijheid van economisch handelen met het oog op export naar landen buiten de EU?


(1)  Verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PB 1984, L 90, blz. 10).

(2)  Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 1992, L 405, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 2003, L 270, blz. 123).

(4)  Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB 2007, L 299, blz. 1).

(5)  Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12).

(7)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Central Administrativo Norte (Portugal) op 30 augustus 2019 – RESOPRE - Sociedade Revendedora de Aparelhos de Precisão, SA/Município de Peso da Régua

(Zaak C-643/19)

(2019/C 399/31)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Central Administrativo Norte

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: RESOPRE - Sociedade Revendedora de Aparelhos de Precisão, SA

Geïntimeerde: Município de Peso da Régua

Andere partijen: DATAREDE – Sistemas de Dados e Comunicações, SA, Alexandre Barbosa Borgesm, SA, Fernando L. Gaspar – Sinalização e Equipamentos Rodoviários, SA

Prejudiciële vraag

Is het verenigbaar met het Unierecht (in het bijzonder artikel 56, lid 1, en artikel 60, lid 4, van richtlijn 2014/24/EU (1), alsook het beginsel van vrije mededinging) dat volgens de instructies met betrekking tot een precontractuele procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht, namelijk de concessie van de exploitatie van stukken grond voor de installatie en de exploitatie [van parkeermeters] en het toezicht op de naleving van de gemeentelijke regeling inzake betaalde parkeerplaatsen met beperkte parkeerduurtijd die van kracht is in de gemeente, de inschrijvers de te leveren software en apparatuur (parkeermeters) moeten demonstreren om aan te tonen dat is voldaan aan zowel de voorwaarden van het bestek als de eigenschappen van de inschrijvingen, en dat die instructies voorzien in een gunningscriterium in verband met de factor „technische en functionele geschiktheid van de oplossing”, hetgeen op basis van een dergelijke demonstratie moet worden beoordeeld (zie de punten 16 en 17 van de instructies voor de inschrijvers)?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Erding (Duitsland) op 2 september 2019 – EUflight.de GmbH/Eurowings GmbH

(Zaak C-648/19)

(2019/C 399/32)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Erding

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EUflight.de GmbH

Verwerende partij: Eurowings GmbH

Prejudiciële vraag

Geldt als voorwaarde voor het recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) dat de passagier de vlucht ook moet nemen in het geval van een aanzienlijke vertraging die reeds vóór het vertrek vaststaat?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Milano (Italië) op 2 september 2019 – KO/Fallimento Consulmarketing SpA

(Zaak C-652/19)

(2019/C 399/33)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Milano

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KO

Verwerende partij: Fallimento Consulmarketing SpA

Prejudiciële vragen

1)

Staan de in clausule 4 van [de raamovereenkomst in de bijlage bij] richtlijn 99/70/EG (1) inzake de arbeidsvoorwaarden neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie in de weg aan artikel 1, lid 2, en artikel 10 van decreto legislativo nr. 23/15 die ten aanzien van collectieve ontslagen, die onrechtmatig zijn wegens niet-inachtneming van de selectiecriteria, voorzien in een tweeledige beschermingsregeling, op grond waarvan in dezelfde procedure arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd die vóór 7 maart 2015 zijn tot stand gekomen een passende, doeltreffende en afschrikwekkende bescherming genieten, waarbij de mogelijkheid van herstel van de dienstbetrekking en betaling van de socialezekerheidspremies door de werkgever wordt geboden, terwijl een minder doeltreffende bescherming met een minder afschrikwekkende werking wordt geboden, waarbij uitsluitend schadevergoeding tussen een minimum- en een maximumbedrag kan worden gevorderd, voor arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd die dezelfde anciënniteit hebben, aangezien zij vóór 7 maart 2015 zijn tot stand gekomen, maar na deze datum in arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd zijn omgezet?

2)

Staan de artikelen 20 en 30 van het Handvest van de grondrechten en richtlijn 98/59/EG (2) in de weg aan een bepaling als artikel 10 van decreto legislativo nr. 23/15, waarbij uitsluitend ten aanzien van werknemers die na 7 maart 2015 voor onbepaalde tijd zijn aangesteld (of wier arbeidsverhouding voor bepaalde tijd na deze datum in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd is omgezet) een bepaling is ingevoerd volgens welke – anders dan bij soortgelijke arbeidsverhoudingen die eerder tot stand zijn gekomen en die in dezelfde procedure aan de orde zijn – in geval van collectieve ontslagen, die onrechtmatig zijn wegens niet-inachtneming van de selectiecriteria, geen herstel van de dienstbetrekking mogelijk is, doch een ander stelsel wordt ingevoerd waarmee uitsluitend schadevergoeding kan worden gevorderd, dat ontoereikend is om de financiële gevolgen van het verlies van de arbeidsplaats te herstellen en een slechtere bescherming biedt dan het daarnaast bestaande model, dat van toepassing is op andere werknemers wier arbeidsverhoudingen behalve de datum van omzetting of totstandkoming dezelfde kenmerken hebben?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

(2)  Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 4 september 2019 – Strafzaak tegen DK

(Zaak C-653/19)

(2019/C 399/34)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partij in de strafzaak

DK

Prejudiciële vraag

Is een nationale wettelijke regeling volgens welke het verzoek van de verdediging om opheffing van de hechtenis van de verdachte in de gerechtelijke fase van de strafprocedure slechts kan worden ingewilligd onder de voorwaarde dat zich een wijziging van de omstandigheden heeft voorgedaan, verenigbaar met artikel 6 en overweging 22 van richtlijn 2016/343 (1) en met de artikelen 6 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


(1)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/30


Hogere voorziening ingesteld op 4 september 2019 door NRW.Bank tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer – uitgebreid) van 26 juni 2019 in zaak T-466/16, NRW.Bank/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

(Zaak C-662/19 P)

(2019/C 399/35)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: NRW.Bank (vertegenwoordigers: J. Seitz, J. Witte en D. Flore, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

1.

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 juni 2019 in zaak T-466/16 en nietigverklaring van het besluit van verweerder in hogere voorziening met betrekking tot verzoeksters jaarlijkse bijdrage aan het afwikkelingsfonds voor het bijdragejaar 2016;

2.

subsidiair, vernietiging van het in punt 1 vermelde arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerecht;

3.

verwijzing van verweerder in hogere voorziening in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante twee middelen aan.

Ten eerste meent zij dat haar verzoek tot nietigverklaring, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, niet te laat was ingediend in de zin van artikel 263, lid 6, VWEU. Verweerders besluit met betrekking tot verzoeksters jaarlijkse bijdrage aan het afwikkelingsfonds voor het bijdragejaar 2016 berust namelijk op twee achtereenvolgens van toepassing zijnde besluiten van verweerder, het zogenoemde „eerste GAR-besluit” en „tweede GAR-besluit”. Beide GAR-besluiten zijn uitsluitend gericht aan de nationale afwikkelingsautoriteit („FMSA”) en verzoekster werd hiervan noch rechtstreeks in kennis gesteld, noch werden deze aan haar meegedeeld. Verzoekster heeft enkel kennis verkregen van het vermoedelijke bestaan (maar niet van de inhoud) van de GAR-besluiten door de besluiten tot vaststelling van de bijdrage van de FSMA, het zogenoemde „eerste FSMA-besluit” en het „tweede FSMA-besluit”.

Anders dan het Gerecht meent, is de relevante gebeurtenis voor de berekening van de termijn voor het verzoek tot nietigverklaring dus uitsluitend het tijdstip waarop verzoekster het tweede FSMA-besluit heeft ontvangen. Het tweede GAR-besluit heeft namelijk het eerste GAR-besluit vervangen.

Maar ook wanneer het tweede GAR-besluit het eerste GAR-besluit niet volledig zou hebben vervangen, maar louter zou hebben gewijzigd, zou volgens de rechtspraak de beroepstermijn pas beginnen lopen vanaf de ontvangst van het tweede FSMA-besluit.

Verzoekster is tevens van mening dat, in tegenstelling tot hetgeen het Gerecht heeft verklaard, gelet op de bijzonderheden van de onderhavige zaak, zij niet was gehouden het eerste GAR-besluit op te vragen en op deze manier kennis van de inhoud en motivering ervan te verkrijgen. Een dergelijke verplichting bestaat hoe dan ook niet wanneer, zoals in casu het geval is, zowel de betrokken persoon als het voorwerp van deze vermeende vereiste om een verzoek in te dienen onduidelijk zijn.

Ten slotte moet de beroepstermijn reeds om redenen van de bescherming van het gewettigd vertrouwen maar in elk geval op grond van een verschoonbare dwaling worden geacht in acht te zijn genomen.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat verzoekster met betrekking tot het tweede GAR-besluit geen middelen en argumenten heeft aangevoerd. Deze vaststelling schendt het uit artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voortvloeiende recht van verzoekster om te worden gehoord. Het Gerecht heeft verschillende opmerkingen van verzoekster buiten beschouwing gelaten, deze ten onrechte niet in overweging genomen bij zijn beslissing en verzoekster hiermee een eerlijk proces ontzegt.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Gera (Duitsland) op 6 september 2019 – MM/Volkswagen AG

(Zaak C-663/19)

(2019/C 399/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Gera

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MM

Verwerende partij: Volkswagen AG

Prejudiciële vragen

1)

Moeten § 6, lid 1, en § 27, lid 1, van de EG-Fahrzeuggenehmigungsverordnung (EG-FGV) (1) respectievelijk artikel 18, lid 1, en artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG (2) aldus worden uitgelegd dat de fabrikant zijn verplichting tot afgifte van een certificaat overeenkomstig § 6, lid 1, EG-FGV (dan wel zijn verplichting tot afgifte van een certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG) niet nakomt wanneer hij een verboden omschakellogica in de zin van artikel 5, lid 2, en artikel 3, punt 10, van verordening (EG) nr. 715/2007 (3) in het voertuig heeft ingebouwd, en dat het in het verkeer brengen van een dergelijk voertuig indruist tegen het verbod op het in het verkeer brengen van een voertuig zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig § 27, lid 1, 1 EG-FGV (dan wel tegen het verbod op de verkoop zonder geldig certificaat van overeenstemming overeenkomstig artikel 26, lid 1, van richtlijn 2007/46/EG)?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

1a)

Beogen §§ 6 en 27, EG-FGV respectievelijk artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG ook de bescherming van de consument en – in het geval van wederverkoop op de tweedehandsmarkt – inzonderheid van de daaropvolgende autokoper, ook met betrekking tot zijn beschikkingsvrijheid en zijn vermogen? Behoort de aankoop van een gebruikt voertuig dat zonder geldig certificaat van overeenstemming in het verkeer werd gebracht, tot de risico’s waarvan de voorkoming door deze voorschriften wordt beoogd?

2)

Beoogt artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook de bescherming van de consument en – in het geval van wederverkoop op de tweedehandsmarkt – inzonderheid van de daaropvolgende autokoper, ook met betrekking tot zijn beschikkingsvrijheid en zijn vermogen? Behoort de aankoop van een gebruikt voertuig waarin een verboden omschakellogica is ingebouwd, tot de risico’s waarvan de voorkoming door dit voorschrift wordt beoogd?

3)

Moeten §§ 6 en 27, EG-FGV respectievelijk artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een inbreuk hierop, een gebruiksvergoeding voor het daadwerkelijke gebruik van het voertuig geheel of gedeeltelijk in mindering moet worden gebracht op de schade van de consument (en in voorkomend geval, op welke wijze en in welke mate), wanneer de consument op grond van deze inbreuk de ontbinding van de koopovereenkomst kan eisen en eist? Maakt het enig verschil voor de uitlegging wanneer de inbreuk gepaard gaat met misleidende beweringen ten aanzien van de goedkeuringsinstanties en de consument over het feit dat aan alle goedkeuringsvoorwaarden is voldaan en dat het voertuig onbeperkt op de weg mag worden gebruikt, en de inbreuk en de misleiding tot doel hadden om kosten te besparen en maximale winsten uit hoge verkoopcijfers te behalen, en terzelfder tijd een concurrentievoordeel te verwerven ten koste van de nietsvermoedende klant?


(1)  EG-Fahrzeuggenehmigungsverordnung (Duits besluit inzake de EU-typegoedkeuring) van 3 februari 2011 (BGBl. I, blz. 126), zoals gewijzigd bij § 7 van het besluit van 23 maart 2017 (BGBl. I, blz. 522).

(2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB 2007, L 263, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/32


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (Letland) op 18 september 2019 – SIA „Soho Group”/Patērētāju tiesību aizsardzības centrs

(Zaak C-686/19)

(2019/C 399/37)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Augstākā tiesa (Senāts)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster in eerste aanleg en rekwirante tot cassatie: SIA „Soho Group”

Verwerende partij in de procedure in cassatie: Patērētāju tiesību aizsardzības centrs

Prejudiciële vragen

1)

Is het begrip „totale kosten van het krediet voor de consument”, gedefinieerd in artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, een autonoom Unierechtelijk begrip?

2)

Vallen, in omstandigheden als die van het onderhavige geval, indien de clausules inzake verlenging van het krediet deel uitmaken van de door de kredietnemer en de kredietverstrekker overeengekomen clausules en voorwaarden van de kredietovereenkomst, de kosten voor verlenging van het krediet onder het begrip „totale kosten van het krediet voor de consument”, gedefinieerd in artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad?


(1)  PB 2008, L 133, blz. 66.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Mons (België) op 18 september 2019 – Ryanair Ltd/PJ

(Zaak C-687/19)

(2019/C 399/38)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ryanair Ltd

Verwerende partij: PJ

Prejudiciële vraag

Dienen artikel 2, lid 2, van verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (1), en dus ook artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, aldus te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een psychisch letsel, zoals posttraumatische stress, in aanmerking komt voor een op basis van die bepalingen toegekende schadevergoeding?


(1)  PB 2002, L 140, blz. 2.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/33


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State (België) op 25 september 2019 – G.M.A./Belgische Staat

(Zaak C-710/19)

(2019/C 399/39)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: G.M.A.

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd en toegepast dat het gastland verplicht is om, ten eerste, een werkzoekende een redelijke termijn toe te kennen teneinde hem in staat te stellen kennis te nemen van mogelijkerwijs geschikte vacatures en de maatregelen te nemen die vereist zijn om in dienst te worden genomen, ten tweede, te erkennen dat de termijn om werk te zoeken in geen geval minder dan zes maanden mag bedragen en, ten derde, een werkzoekende toe te staan om zich tijdens de volledige duur van die termijn op zijn grondgebied op te houden, zonder van hem het bewijs te verlangen dat hij een reële kans maakt om in dienst te worden genomen?

2)

Moeten de artikelen 15 en 31 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (1), de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de algemene beginselen van de voorrang van het Unierecht en de nuttige werking van de richtlijnen aldus worden uitgelegd en toegepast dat de nationale rechters van het gastland in het kader van het onderzoek van een beroep tot nietigverklaring van een besluit tot niet-erkenning van een verblijfsrecht van een burger van de Unie voor meer dan drie maanden, verplicht zijn om rekening te houden met nieuwe feiten die zich hebben voorgedaan nadat de nationale autoriteiten hun besluit hadden genomen, wanneer die feiten de situatie van de betrokkene aldus kunnen wijzigen dat zijn verblijfsrecht in het gastland niet langer kan worden beperkt?


(1)  Richtlijn betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/34


Beroep ingesteld op 3 oktober 2019 – Europese Commissie/Republiek Bulgarije

(Zaak C-730/19)

(2019/C 399/40)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Y. Marinova, E. Manhaeve)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije

Conclusies

voor recht verklaren dat de Republiek Bulgarije in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG (1), gelezen in samenhang met bijlage XI daarbij, is tekortgeschoten doordat zij

systematisch en voortdurend heeft overschreden in de zone BG0006 (Zuidoost-Bulgarije);

i)

sinds 2007 de uurgrenswaarde voor zwaveldioxide en

ii)

sinds 2007 – met uitzondering van 2010 en 2012 – de 24-uurgrenswaarde voor zwaveldioxide

voor recht verklaren dat de Republiek Bulgarije sinds 11 juni 2010 is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met deel A van bijlage XV daarbij, en met name in de krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn op haar rustende verplichting om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding van de voormelde grenswaarden voor zwaveldioxide in de zone BG0006 (Zuidoost-Bulgarije) zo kort mogelijk wordt gehouden;

de Republiek Bulgarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel stelt de Commissie dat de Republiek Bulgarije artikel 13, lid 1, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met bijlage XI daarbij, heeft geschonden voor zover de uurgrenswaarde en de 24-uurgrenswaarde voor zwaveldioxide systematisch en voortdurend wordt overschreden in de zone BG0006 (Zuidoost-Bulgarije).

Met haar tweede middel stelt de Commissie dat de Republiek Bulgarije artikel 23, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2008/50/EG, gelezen in samenhang met deel A van bijlage XV daarbij, heeft geschonden voor zover zij sinds 11 juni 2010 in haar luchtkwaliteitsplannen geen passende maatregelen heeft opgenomen om ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding zo kort mogelijk wordt gehouden.


(1)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008, L 152, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/35


Beroep ingesteld op 9 oktober 2019 – Europees Parlement/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-743/19)

(2019/C 399/41)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio, I. Anagnostopoulou, C. Biz, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (EU) 2019/1199 van 13 juni 2019 (1);

verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met zijn eerste middel wil het Parlement het feit aan de kaak stellen dat de opsteller van het bestreden besluit, of het nu gaat om de Raad of alle lidstaten, onbevoegd is om de plaats van de zetel van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) te bepalen. Het Parlement is namelijk van mening dat

artikel 341 VWEU geen passende rechtsgrondslag vormt om de plaats te bepalen van de zetel van de organen van de Unie, zoals de gedecentraliseerde agentschappen. In casu is de ELA door de Uniewetgever ingesteld bij verordening (EU) 2019/1149 (2), die is vastgesteld op basis van de artikelen 46 en 48 VWEU via de gewone wetgevingsprocedure. Het Parlement is van mening dat artikel 341 VWEU niet toestaat dat de bevoegdheid om de plaats van de zetel van de ELA te bepalen wordt onttrokken aan de bevoegdheid van de Uniewetgever die de ELA heeft ingesteld en deze daarentegen aan de lidstaten wordt toegekend en dat deze bepaling derhalve niet als geldige rechtsgrondslag voor het bestreden besluit kan dienen.

Met zijn tweede middel, dat subsidiair wordt aangevoerd voor het onwaarschijnlijke geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat artikel 341 VWEU een passende rechtsgrondslag voor het bestreden besluit vormt, beroept het Parlement zich op het volstrekte gebrek aan motivering van dit besluit. Het Parlement is van mening dat het bestreden besluit als rechtshandeling van de Unie onderworpen is aan de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU, maar dat deze niet is nageleefd, aangezien de redenen waarom de stad Bratislava is gekozen om de zetel van de ELA te vestigen, volstrekt niet zijn uiteengezet.


(1)  Besluit (EU) 2019/1199 in onderlinge overeenstemming genomen door de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 13 juni 2019 betreffende de plaats van vestiging van de Europese Arbeidsautoriteit (PB 2019, L 189, blz. 68).

(2)  Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van besluit (EU) 2016/344 (PB 2019, L 186, blz. 21).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/36


Beroep ingesteld op 10 oktober 2019 – Europese Commissie/Italiaanse Republiek

(Zaak C-744/19)

(2019/C 399/42)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Tricot, G. Gattinara, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

1)

vast te stellen dat:

door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te hebben vastgesteld die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (1),

en door dergelijke bepalingen niet ter kennis van de Commissie te hebben gebracht,

de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 106 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar enige middel voert de Commissie aan dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te hebben vastgesteld die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2013/59 en door dergelijke bepalingen niet ter kennis van de Commissie te hebben gebracht, de krachtens artikel 106 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.


(1)  PB 2014, L 13, blz. 1.


Gerecht

25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/37


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Italië en Eurallumina/Commissie

(Gevoegde zaken T-119/07 en T-207/07) (1)

(„Staatssteun - Richtlijn 2003/96/EG - Accijns op minerale oliën - Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide - Accijnsvrijstelling - Selectiviteit - Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen - Communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu - Gewettigd vertrouwen - Vermoeden van rechtmatigheid van handelingen van de instellingen - Beginsel van behoorlijk bestuur - Motiveringsplicht - Tegenstrijdige motivering”)

(2019/C 399/43)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-119/07: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello en P. Garofoli, avvocati dello Stato)

Verzoekende partij in zaak T-207/07: Eurallumina SpA (Portoscuso, Italië) (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Martin Alegi, R. Denton en E. Cormack, vervolgens L. Martin Alegi, R. Denton, A. Stratakis en L. Philippou, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: in zaak T-119/07, V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte en K. Walkerová, gemachtigden, en in zaak T-207/07, aanvankelijk V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte en K. Walkerová, vervolgens N. Khan en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2007/375/EG van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio-Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën [C 78/2001 (ex NN 22/01), C 79/2001 (ex NN 23/01), C 80/2001 (ex NN 26/01)] (PB 2007, L 147, blz. 29), voor zover daarin wordt vastgesteld dat de Italiaanse Republiek vanaf 1 januari 2004 staatssteun heeft verleend op grond van de accijnsvrijstelling voor minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide op Sardinië (Italië), en de Italiaanse Republiek daarbij wordt gelast die steun terug te vorderen of de uitkering ervan te annuleren of te schorsen

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten in zaak T-119/07.

3)

Eurallumina SpA wordt verwezen in de kosten in zaak T-207/07.


(1)  PB C 129 van 9.6.2007.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/38


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Ierland en Aughinish Alumina/Commissie

(Gevoegde zaken T-129/07 en T-130/07) (1)

(„Staatssteun - Richtlijn 2003/96/EG - Accijns op minerale oliën - Minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide - Accijnsvrijstelling - Selectiviteit van de maatregel - Communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu”)

(2019/C 399/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij in de zaak T-129/07: Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. O’Hagan en E. Alkin, vervolgens E Alkin, E. Creedon en A. Joyce, en tenslotte E. Alkin, A. Joyce, M. Browne en G. Hodge, gemachtigden, bijgestaan door P. McGarry, SC)

Verzoekende partij in de zaak T-130/07: Aughinish Alumina Ltd (Askeaton, Irland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Handoll en C. Waterson, vervolgens C. Waterson en C. Little, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Di Bucci, N. Khan, G. Conte en K. Walkerová, vervolgens N. Khan en V. Bottka, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoeken krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2007/375/EG van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de door, onderscheidenlijk, Frankrijk, Ierland en Italië ten uitvoer gelegde accijnsvrijstelling voor bij de productie van aluminiumoxide in de Gardanne, in de regio-Shannon en op Sardinië als brandstof gebruikte minerale oliën [C 78/2001 (ex NN 22/01), C 79/2001 (ex NN 23/01), C 80/2001 (ex NN 26/01)] (PB 2007, L 147, blz. 29), voor zover daarin wordt vastgesteld dat Ierland vanaf 1 januari 2004 staatssteun heeft verleend op grond van de accijnsvrijstelling voor minerale oliën die als brandstof worden gebruikt bij de productie van aluminiumoxide in Shannon (Ierland), en Ierland daarbij wordt gelast die steun terug te vorderen of de uitkering ervan te annuleren of te schorsen

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Ierland wordt verwezen in de kosten in zaak T-129/07.

3)

Aughinish Alumina Ltd wordt verwezen in de kosten in zaak T-130/07.


(1)  PB C 140 van 23.6.2007.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/39


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FIH Holding en FIH/Commissie

(Zaak T-386/14 RENV) (1)

(„Staatssteun - Banksector - Steun verleend aan FIH in de vorm van de overdracht van haar aan waardevermindering onderhevige activa aan een nieuwe dochteronderneming en de daaropvolgende overname door de instantie die tot taak heeft de financiële stabiliteit te verzekeren - Staatssteun aan banken in een crisisperiode - Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Ontvankelijkheid - Berekening van het steunbedrag - Kennelijke beoordelingsfout”)

(2019/C 399/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: FIH Holding A/S (Kopenhagen, Denemarken) en FIH A/S, voorheen FIH Erhvervsbank A/S (Kopenhagen) (vertegenwoordiger: O. Koktvedgaard, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, A. Bouchagiar en K. Blanck, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit 2014/884/EU van de Commissie van 11 maart 2014 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.34445 (12/C) ten behoeve van de overdracht van vastgoedgerelateerde activa van FIH naar FSC (PB 2014, L 357, blz. 89)

Dictum

1)

Besluit 2014/884/EU van de Commissie van 11 maart 2014 betreffende de door Denemarken ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.34445 (12/C) ten behoeve van de overdracht van vastgoedgerelateerde activa van FIH naar FSC wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van FIH Holding A/S en FIH A/S.


(1)  PB C 253 van 4.8.2014.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/39


Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Achemos Grupė en Achema/Commissie

(Zaak T-417/16) (1)

(„Staatssteun - Steun aan Klaipėdos Nafta in het licht van de bouw en het beheer van een LNG-terminal in de zeehaven van Klaipėda - Besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Artikel 106, lid 2, VWEU - Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU - Beschikking van geen bezwaar - Zekerheid van levering - Dienst van algemeen economisch belang”)

(2019/C 399/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Achemos Grupė UAB (Vilnius, Litouwen) en Achema AB (Jonava, Litouwen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Martens en C. Maczkovics, vervolgens R. Martens en V. Ostrovskis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, N. Kuplewatzky en L. Armati, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Kriaučiūnas en R. Dzikovič, vervolgens R. Dzikovič, gemachtigden), Klaipėdos Nafta AB (Klaipėda, Litouwen (vertegenwoordigers: K. Kačerauskas en V. Vaitkutė Pavan, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2013) 7884 final van de Commissie van 20 november 2013, waarbij de staatssteun SA.36740 (2013/NN), toegekend door Litouwen aan Klaipėdos Nafta verenigbaar is verklaard met de interne markt (PB 2016, C 161, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Achemos Grupė UAB en Achema AB worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Republiek Litouwen en Klaipėdos Nafta AB worden verwezen in hun eigen kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/40


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FV/Raad

(Zaak T-153/17) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapporten - Beoordelingsjaren 2014 en 2015 - Procesbelang - Motiveringplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Zorgplicht”)

(2019/C 399/47)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FV (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en R. Meyer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over de periode 1 januari tot en met 31 december 2014 en over de periode 1 januari tot en met 31 december 2015, zoals definitief vastgesteld op 5 december 2016

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FV wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 382 van 13.11.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/41


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – WhiteWave Services/EUIPO – Fernandes (VeGa one)

(Zaak T-176/17) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk VeGa one - Oudere internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk Vegas - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 399/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: WhiteWave Services, Inc. (Broomfield, Colorado, Verenigde Staten), die werd toegestaan om in de plaats te treden van Sequel Naturals ULC (vertegenwoordiger: H. Lindström, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: P. Sipos, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Carlos Fernandes (Groß-Umstadt, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Stein, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 9 januari 2017 (zaak R 2466/2015-1) inzake een oppositieprocedure tussen C. Fernandes en Sequel Naturals

Dictum

1)

WhiteWave Services, Inc. wordt toegestaan om in de plaats te treden van Sequel Naturals ULC als verzoekende partij.

2)

Het beroep wordt verworpen.

3)

WhiteWave Services wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

4)

Carlos Fernandes zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 144 van 8.5.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/42


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Zhejiang Jndia Pipeline Industry/Commissie

(Zaak T-228/17) (1)

(„Dumping - Invoer van bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan - Instelling van definitieve antidumpingrechten - Normale waarde - Correcties - Kennelijke beoordelingsfout - Motiveringsplicht”)

(2019/C 399/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Zhejiang Jndia Pipeline Industry Co. Ltd (Wenzhou, China) (vertegenwoordiger: S. Hirsbrunner, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, N. Kuplewatzky en E. Schmidt, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: B. Driessen en H. Marcos Fraile, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2017/141 van de Commissie van 26 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde roestvrijstalen hulpstukken voor buisleidingen, door stomplassen te bevestigen, al dan niet afgewerkt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB 2017, L 22, blz. 14, met rectificatie in PB 2017, L 304, blz. 69)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Zhejiang Jndia Pipeline Industry Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 195 van 19.6.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/42


Arrest van het Gerecht van 20 september 2019 – Dehousse/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak T-433/17) (1)

(„Toegang tot documenten - Hof van Justitie van de Europese Unie - Documenten die bij de instelling berusten in het kader van de uitoefening van haar administratieve taken - Door een voormalig rechter van het Gerecht ingediend verzoek om toegang - Gedeeltelijke weigering van toegang - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie”)

(2019/C 399/50)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franklin Dehousse (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Inghelram, Á. Almendros Manzano en V. Hanley-Emilsson, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de besluiten van 18 en 22 mei 2017 waarbij het Hof van Justitie van de Europese Unie de door verzoeker op 27 januari 2017 en 14 december 2016 ingediende verzoeken om toegang tot bepaalde documenten heeft afgewezen, en ten tweede verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker als gevolg van het onrechtmatige gedrag van het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt te hebben geleden doordat het Hof zijn tussen 15 juli en 10 augustus 2016 ingediende verzoeken om informatie heeft afgewezen.

Dictum

1)

Het besluit van 18 mei 2017 tot afwijzing van het tweede confirmatief verzoek van Franklin Dehousse om toegang tot bepaalde documenten wordt nietig verklaard voor zover de afwijzing betrekking heeft op de toegang tot de „wederzijdse contacten tussen president Skouris of zijn kabinetschef en alle Duitse overheidsinstanties tussen 2011 en 2015ˮ”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 300 van 11.9.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/43


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Arysta LifeScience Netherlands/Commissie

(Zaak T-476/17) (1)

(„Gewasbeschermingsmiddelen - Werkzame stof diflubenzuron - Herziening van een goedkeuring - Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 - Rechten van de verdediging - Bevoegdheidsoverschrijding - Kennelijke beoordelingsfout - Procedure voor de verlenging van de goedkeuring - Artikel 14 van verordening nr. 1107/2009 - Oplegging in het kader van de herzieningsprocedure van aanvullende beperkingen van het gebruik van de betrokken werkzame stof zonder dat de uitkomst van de verlengingsprocedure wordt afgewacht - Evenredigheid”)

(2019/C 399/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arysta LifeScience Netherlands BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu et M. Grunchard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Lewis, I. Naglis en G. Koleva, gemachtigden)

Voorwerp

Betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2017/855 van de Commissie van 18 mei 2017 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron (PB 2017, L 128, blz. 10).

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

Arysta LifeScience Netherlands BV draagt haar eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie in het kader van het onderhavige beroep en de procedure in kort geding.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/44


Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Tsjechië/Commissie

(Zaak T-629/17) (1)

(„EFRO - ESF - Vermindering van financiële bijstand - Overheidsopdrachten - Artikel 99, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 1083/2006 - Artikel 16, onder b), van richtlijn 2004/18/EG - Specifieke uitsluiting - Overheidsopdrachten voor dienstverlening betreffende de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat is bestemd voor uitzendingen door omroepen”)

(2019/C 399/52)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil en T. Müller, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Arenas en P. Ondrůšek, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna en K. Rudzińska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit C(2017) 4682 final van de Commissie van 6 juli 2017, waarbij een gedeelte van de steun uit het Europees Sociaal Fonds voor het operationele programma Opleidingen ten behoeve van concurrentievermogen in het kader van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” in de Tsjechische Republiek, alsmede een gedeelte van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor de operationele programma’s Onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van innovatie in het kader van de doelstelling „Convergentie” in de Tsjechische Republiek en Technische bijstand in het kader van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” in de Tsjechische Republiek nietig is verklaard

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Tsjechische Republiek wordt verwezen in de kosten.

3)

De Republiek Polen draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/45


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – BTC/Commissie

(Zaak T-786/17) (1)

(„Arbitragebeding - Subsidieovereenkomst gesloten in het kader van het kaderprogramma eTen met betrekking tot trans-Europese telecommunicatienetwerken - Project „SafeChemo” - Onderzoeksrapport OLAF waarin wordt vastgesteld dat bepaalde gedane uitgaven niet voor subsidiëring in aanmerking komen - Gedeeltelijke terugbetaling van toegekende middelen - Tegenvordering”)

(2019/C 399/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: BTC Srl (Bolzano, Italië) (vertegenwoordigers: L. von Lutterotti en A. Frei, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou en B.- R. Killmann, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, de maatregel met referentie Ares (2017) 4799558 van de Commissie van 27 september 2017 tot terugvordering van financiële middelen toegekend aan de verzoekende partij op grond van overeenkomst nr. C046311 voor de financiering van het project genaamd „ePrescription and Automation for a Safe Management of Cytostatistics”, gesloten in het kader van het programma eTEN, met betrekking tot trans-Europese telecommunicatienetwerken, ten tweede, de brief met referentie Ares (2017) 4790311 van de Commissie van 2 oktober 2017 waarbij zij debetnota nr. 3241712708 heeft doen toekomen en, ten derde, debetnota nr. 3241712708, en daarnaast verzoek krachtens artikel 272 VWEU strekkende tot ongegrondverklaring van het verzoek van de Commissie tot terugbetaling, alsmede tegenvordering strekkende tot veroordeling van de verzoekende partij tot terugbetaling van een bij de uitvoering van deze overeenkomst onverschuldigd uitgekeerd bedrag.

Dictum

1)

Het beroep van BTC Srl wordt verworpen.

2)

BTC wordt veroordeeld tot betaling aan de Commissie van een hoofdsom van 380 989,49 EUR, vermeerderd met vertragingsrente van 3,50 % te rekenen van 17 november 2017 tot op de dag van betaling van het volledig bedrag.

3)

BTC draagt haar eigen kosten alsmede de kosten van de Europese Commissie.


(1)  PB C 42 van 5.2.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/45


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – FV/Raad

(Zaak T-27/18 RENV) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Beoordelingsrapport - Beoordelingsjaar 2013 - Procesbelang - Motiveringplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Zorgplicht”)

(2019/C 399/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FV (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Levi, vervolgens É. Boigelot, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en R. Meyer, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over de periode 1 januari tot en met 31 december 2013

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

FV wordt verwezen in de kosten van zaak F-40/15 en in de kosten van deze terugverwijzingsprocedure.

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten van zaak T-639/16 P.


(1)  PB C 178 van 1.6.2015 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-40/15, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/46


Arrest van het Gerecht van 20 september 2019 – Venezuela/Raad

(Zaak T-65/18) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela - Beroep ingesteld door een derde land - Niet rechtstreeks geraakt - Niet-on-vankelijkheid”)

(2019/C 399/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Bolivariaanse Republiek Venezuela (vertegenwoordigers: F. Di Gianni en L. Giuliano, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Mahnič en L. Ozola, vervolgens P. Mahnič en A. Antoniadis, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, verordening (EU) 2017/2063 van de Raad van 13 november 2017 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB 2017, L 295, blz. 21), ten tweede, uitvoeringsverordening (EU) 2018/1653 van de Raad van 6 november 2018 tot uitvoering van verordening 2017/2063 (PB 2018, L 276, blz. 1) en, ten derde, besluit (GBVB) 2018/1656 van de Raad van 16 november 2018 tot wijziging van besluit (GBVB) 2017/2074 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela (PB 2018, L 276, blz. 10), voor zover de bepalingen ervan de Bolivariaanse Republiek Venezuela betreffen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Bolivariaanse Republiek Venezuela zal haar eigen kosten alsmede die van de Raad van de Europese Unie dragen.


(1)  PB C 134 van 16.4.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/47


Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – Manéa/CdT

(Zaak T-225/18) (1)

(„Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Besluit tot niet-verlenging van verzoeksters overeenkomst - Intrekking van het besluit en vaststelling van een nieuw besluit tot niet-verlenging met ingang van de datum van het eerste besluit - Aansprakelijkheid”)

(2019/C 399/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Camelia Manéa (Echternach, Luxemburg) (vertegenwoordigers: M.-A. Lucas en M. Bertha, advocaten)

Verwerende partij: Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Rikkert en M. Garnier, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste tot nietigverklaring van het besluit van het Vertaalbureau van 29 mei 2017 om verzoeksters aanstellingsovereenkomst niet te verlengen, ten tweede tot verordening aan het Vertaalbureau om haar opnieuw in dienst te nemen, en ten derde tot vergoeding van de materiële en immateriële schade veroorzaakt door enerzijds het verlies van een aanstelling voor onbepaalde tijd en anderzijds het besluit van het Vertaalbureau van 12 november 2015 om verzoeksters aanstelling niet te verlengen

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Camélia Manéa wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 221 van 25.6.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/48


Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – Azarov/Raad

(Zaak T-286/18) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op die lijst - Verplichting van de Raad om na te gaan of de beslissing van een autoriteit van een derde land is genomen met inachtneming van de rechten van verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming”)

(2019/C 399/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Mykola Yanovych Azarov (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordigers: A. Egger en G. Lansky, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Bauerschmidt en P. Mahni, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 48) en van uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2018, L 63, blz. 5), voor zover de naam van de verzoekende partij is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

Dictum

1)

Besluit (GBVB) 2018/333 van de Raad van 5 maart 2018 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, en uitvoeringsverordening (EU) 2018/326 van de Raad van 5 maart 2018 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, worden nietig verklaard voor zover de naam van Mykola Yanovych Azarov is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop die beperkende maatregelen van toepassing zijn.

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 240 van 9.7.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/49


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Unifarco/EUIPO – GD Tecnologie Interdisciplinari Farmaceutiche (TRICOPID)

(Zaak T-359/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk TRICOPID - Ouder nationaal beeldmerk TRICODIN - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/58)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Unifarco SpA (Santa Giustina, Italië) (vertegenwoordigers: A. Perani en J. Graffer, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: GD Tecnologie Interdisciplinari Farmaceutiche Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: E. Pepe en M. Farinola, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 maart 2018 (zaak R 2150/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen GD Tecnologie Interdisciplinari Farmaceutiche en Unifarco

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Unifarco SpA wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten die GD Tecnologie Interdisciplinari Farmaceutiche Srl zijn opgekomen in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eignedom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 276 van 6.8.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/49


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – WI/Commissie

(Zaak T-379/18) (1)

(„Openbare dienst - Pensioenen - Overlevingspensioen - Geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk - Geweigerde toekenning - Artikel 1, lid 2, onder c), iv), van bijlage VII bij het Statuut - Toegang tot het burgerlijk huwelijk - Beginsel van behoorlijk bestuur - Zorgplicht - Uitzonderlijke omstandigheden”)

(2019/C 399/59)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: WI (vertegenwoordigers: T. Bontinck en A. Guillerme, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin en L. Radu Bouyon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 16 augustus 2017, voor zover daarbij aan verzoeker geen overlevingspensioen is toegekend, van het besluit van 13 september 2017, voor zover daarbij een overlevingspensioen aan verzoeker is geweigerd, en van het besluit van 9 maart 2018 tot afwijzing van verzoekers klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

WI wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 341 van 24.9.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/50


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – TrekStor/EUIPO (Theatre)

(Zaak T-399/18) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk Theatre - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/60)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: TrekStor Ltd (Hongkong, China) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch, M. Alber en N. Willich, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 26 april 2018 (zaak R 2238/2017-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken Theatre als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

TrekStor Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/51


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Grupo Bimbo/EUIPO – Rubio Snacks (Tia Rosa)

(Zaak T-464/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk Tia Rosa - Ouder nationaal beeldmerk TIA ROSA - Relatieve weigeringsgrond - Soortgelijke waren - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/61)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Grupo Bimbo, SAB de CV (Mexico-Stad, Mexico) (vertegenwoordiger: N. Fernández Fernández-Pacheco, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Rubio Snacks, SL (Bullas, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Temiño Ceniceros en J. Oria Sousa-Montes, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 18 mei 2018 (zaak R 2739/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen Rubio Snacks en Grupo Bimbo

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Grupo Bimbo, SAB de CV wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 328 van 17.9.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/51


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Pharmadom/EUIPO – IRF (MediWell)

(Zaak T-502/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk MediWell - Ouder nationaal woordmerk WELL AND WELL en ouder nationaal beeldmerk well & well LES PHARMACIENS - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/62)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pharmadom (Boulogne-Billancourt, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M.-P. Dauquaire, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Bonne en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: IRF s. r. o. (Bratislava, Slowakije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juni 2018 (zaak R 6/2018-5) inzake een oppositieprocedure tussen Pharmadom en IRF

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Pharmadom wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 373 van 15.10.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/52


Arrest van het Gerecht van 12 september 2019 – XI/Commissie

(Zaak T-528/18) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Beroepsziekte - Psychisch geweld - Verzoek om bijstand - Afwijzing van het verzoek - Antwoord op de klacht waarin medische gegevens zijn opgenomen - Medisch geheim - Verzoek om die gegevens te schrappen - Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens - Recht op eerbiediging van het privéleven - Aansprakelijkheid”)

(2019/C 399/63)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: XI (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Berscheid, B. Mongin en R. Striani, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 mei 2018 (zaak R/56/18) tot afwijzing van verzoeksters klacht tegen het besluit tot afwijzing van haar verzoek om bijstand krachtens artikel 24 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, en ten tweede tot vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden

Dictum

1)

De Europese Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 500 EUR aan XI.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 408 van 12.11.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/53


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Aroma Essence/EUIPO – Refan Bulgaria (Sponzen)

(Zaak T-532/18) (1)

(„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een spons weergeeft - Oudere gemeenschapsmodellen - Nietigheidsgronden - Ambtshalve onderzoek door de kamer van beroep van de feiten die openbaarmaking opleveren - Bewijslast rustend op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure - Aan de afbeelding van het oudere model gestelde vereisten”)

(2019/C 399/64)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aroma Essence Ltd (Kazanlak, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Nastev, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Refan Bulgaria OOD (Trud, Bulgarije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 19 juli 2018 (zaak R 1197/2017-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Aroma Essence en Refan Bulgaria

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Aroma Essence Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 392 van 29.10.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/54


Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – YL/Commissie

(Zaak T-545/18) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2017 - Besluit om verzoeker niet te bevorderen naar de rang AD 7 met ingang van 1 januari 2017 - Artikel 45 van het Statuut - Artikel 9, lid 3, van bijlage IX bij het Statuut - Misbruik van bevoegdheid - Tuchtmaatregel”)

(2019/C 399/65)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: YL (vertegenwoordigers: P. Yon en B. de Lapasse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk L. Radu Bouyon en R Striani, vervolgens R. Radu Bouyon en B. Mongin,)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot ten eerste nietigverklaring van het besluit van de Commissie, zoals dat op 13 november 2017 is meegedeeld aan het personeel van die instelling, om verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2017 niet te bevorderen naar de rang AD 7, ten tweede bevordering van verzoeker naar de rang AD 7 met ingang van 1 januari 2017, en ten derde vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden.

Dictum

1.

Het beroep wordt verworpen.

2.

YL wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/54


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Rose Gesellschaft/EUIPO – Iviton (TON JONES)

(Zaak T-633/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk TON JONES - Oudere nationale en internationale beeldmerken Jones - Bewijs van het normale gebruik van de oudere merken - Artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001 - Artikel 18, lid 1, van verordening 2017/1001 - Artikel 10 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”)

(2019/C 399/66)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Rose Gesellschaft mbH (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: R. Kornfeld, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: M. Fischer, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Iviton s. r. o. (Prešov, Slowakije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 12 juli 2018 (zaak R 2136/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen Magda Rose GmbH & Co. KG en Iviton

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rose Gesellschaft mbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 455 van 17.12.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/55


Arrest van het Gerecht van 17 september 2019 – Geske/EUIPO (revolutionary air pulse technology)

(Zaak T-634/18) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk revolutionary air pulse technology - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/67)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: André Geske (Lübbecke, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Sesma Merino en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2018 (zaak R 2721/2017-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken revolutionary air pulse technology als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

André Geske wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/56


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Società agricola Giusti Dal Col/EUIPO – DMC (GIUSTI WINE)

(Zaak T-678/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Aanvraag voor bescherming van het internationale woordmerk GIUSTI WINE - Ouder nationaal beeldmerk DeGIUSTI - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 399/68)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Società agricola Giusti Dal Col Srl (Nervesa della Battaglia, Italië) (vertegenwoordigers: M. Pizzigati en A. Mayr, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: L. Rampini, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: DMC Srl (San Vendemiano, Italië) (vertegenwoordigers: B. Osti en C. Spagnolo, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 september 2018 (zaak R 1154/2017-5) inzake een oppositieprocedure tussen DMC en Società agricola Giusti Dal Col

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Società agricola Giusti Dal Col Srl wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 21.1.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/56


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – Showroom/EUIPO – E-Gab (SHOWROOM)

(Zaak T-679/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk SHOWROOM - Ouder Uniebeeldmerk SHOWROOM86 - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/69)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Showroom sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Janicka - Kapłon, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: E. Śliwińska en J. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: E-Gab NV (Ternat, België)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2018 (zaak R 1834/2017-2) inzake een oppositieprocedure tussen E-Gab en Showroom

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Showroom sp. z o.o. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 25 van 21.1.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/57


Arrest van het Gerecht van 19 september 2019 – La Caixa/EUIPO – Imagic Vision (imagin bank)

(Zaak T-761/18) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk imagin bank - Ouder nationaal beeldmerk imagic - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Geen overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/70)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fundación bancaria caixa d'estalvis i pensions de Barcelona La Caixa (Palma de Mallorca, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Valdelomar Serrano, P. Román Maestre, D. Liern Cendrero, D. Gabarre Armengol en J. L. Rodríguez-Fuensalida, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: H. O’Neill, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Imagic Vision, SL (Madrid, Spanje)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 oktober 2018 (zaak R 1954/2017-4) inzake een oppositieprocedure tussen Imagic Vision en Fundación bancaria caixa d’estalvis i pensions de Barcelona La Caixa

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 oktober 2018 (zaak R 1954/2017-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO draagt zijn eigen kosten alsmede die van Fundación bancaria caixa d’estalvis i pensions de Barcelona La Caixa.


(1)  PB C 72 van 25.2.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/58


Arrest van het Gerecht van 11 september 2019 – Orkla Foods Danmark/EUIPO (PRODUCED WITHOUT BOILING SCANDINAVIAN DELIGHTS ESTABLISHED 1834 FRUIT SPREAD)

(Zaak T-34/19) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk PRODUCED WITHOUT BOILING SCANDINAVIAN DELIGHTS ESTABLISHED 1834 FRUIT SPREAD - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 399/71)

Procestaal: Deens

Partijen

Verzoekende partij: Orkla Foods Danmark A/S (Taastrup, Denemarken) (vertegenwoordiger: S. Hansen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. García Murillo en J.F. Crespo Carrillo, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 1 oktober 2018 (zaak R 309/2018-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken PRODUCED WITHOUT BOILING SCANDINAVIAN DELIGHTS ESTABLISHED 1834 FRUIT SPREAD als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Orkla Foods Danmark A/S wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/59


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Haswani/Raad

(Zaak T-231/15 RENV) (1)

(„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - Aanpassing van het verzoekschrift - Ontvankelijkheid - Noodzaak om middelen en argumenten aan te passen - Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond”)

(2019/C 399/72)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: George Haswani (Yabroud, Syrië) (vertegenwoordiger: G. Karouni, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Sikora-Kalėda en S. Kyriakopoulou, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Havas, R. Tricot en A. Bouquet, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/383 van de Raad van 6 maart 2015 houdende uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 64, blz. 41), uitvoeringsverordening (EU) 2015/375 van de Raad van 6 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 64, blz. 10), besluit (GBVB) 2015/837 van de Raad van 28 mei 2015 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2015, L 132, blz. 82), uitvoeringsverordening (EU) 2015/828 van de Raad van 28 mei 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2015, L 132, blz. 3), besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125), en van uitvoeringsverordening (EU) 2016/840 van de Raad van 27 mei 2016 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2016, L 141, blz. 30), voor zover die handelingen betrekking hebben op verzoeker, en, ten tweede, een verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van die handelingen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

George Haswani wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie in de zaken C-313/17 P en T-231/15 RENV.

3)

De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen in de zaken C-313/17 P en T-231/15 RENV.


(1)  PB C 213 van 29.6.2015.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/60


Beschikking van het Gerecht van 17 juni 2019 – BS/Parlement

(Zaak T-593/18) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Kennisgeving van wijziging van pensioenrechten - Toelage voor een kind ten laste - Schooltoelage - Kind dat lijdt aan een ziekte waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien - Daadwerkelijk onderhoud van het kind - Artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op behoorlijk bestuur - Beroep tot nietigverklaring”)

(2019/C 399/73)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: BS (vertegenwoordigers: M. Maes en J.-N. Louis, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Boytha en T. Lazian, vervolgens T. Lazian en C. González Argüelles, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van ten eerste de door het Parlement opgestelde kennisgeving van wijziging van verzoekers pensioenrechten van 10 augustus 2017, en ten tweede, voor zover nodig, het besluit om over te gaan tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van 1 589,16 EUR voor de maanden september, oktober en november 2017 en van 4 815,16 EUR, zoals blijkt uit zijn pensioenafrekening over december 2017

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BS draagt zijn eigen kosten en de kosten van het Europees Parlement.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/60


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2019 – ZH/ECHA

(Zaak T-617/18) (1)

(„Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Beoordelingsrapport over het jaar 2016 - Ziekteverlof - Beroep tot schadevergoeding - Klacht ingediend na het verstrijken van de termijn van drie maanden van artikel 90, lid 2, van het Statuut - Overmacht - Verschoonbare dwaling - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 399/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZH (vertegenwoordigers: L. Levi en N. Flandin, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (vertegenwoordigers: M. Heikkilä, T. Zbihlej en C. M. Bergerat, gemachtigden, bijgestaan door A. Duron, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, ten eerste tot nietigverklaring van verzoeksters beoordelingsrapport over het jaar 2016 en ten tweede tot vergoeding van de immateriële schade die zij zou hebben geleden

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ZH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/61


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – ruwido austria/EUIPO (transparent pairing)

(Zaak T-649/18) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk transparent pairing - Absolute weigeringsgrond - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2019/C 399/75)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ruwido austria GmbH (Neumarkt am Wallersee, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Ginzburg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: W. Schramek en A. Söder, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 augustus 2018 (zaak R 2487/2017-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken transparent pairing als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

ruwido austria GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/62


Beschikking van het Gerecht van 16 september 2019 – Polen/Commissie

(Zaak T-703/18) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring - Europees Sociaal Fonds - Operationeel programma „Kennis, onderwijs en ontwikkeling” - Brief waarbij een definitief auditverslag wordt toegezonden - Niet voor beroep vatbare handeling - Voorbereidende handeling - Niet-ontvankelijkheid”)

(2019/C 399/76)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Arenas en M. Siekierzyńska, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het vermeende besluit van de Commissie vervat in haar brief van 17 september 2018 waarbij het definitieve auditverslag met betrekking tot het operationeel programma „Kennis, onderwijs en ontwikkeling” aan de Republiek Polen is toegezonden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het verzoek tot interventie van de Tsjechische Republiek.

3)

De Republiek Polen en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.

4)

De Tsjechische Republiek draagt haar eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie.


(1)  PB C 54 van 11.2.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/62


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Cham Holding en Bena Properties/Raad

(Zaak T-55/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/77)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Cham Holding Co. SA (Damascus, Syrië) en Bena Properties Co. SA (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoeksters stellen te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de daaraanvolgende uitvoeringshandelingen, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 132, blz. 36), voor zover zij verzoeksters betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Cham Holding Co. SA en Bena Properties Co. SA dragen hun eigen kosten en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/63


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Syriatel Mobile Telecom/Raad

(Zaak T-56/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Syriatel Mobile Telecom (Joint Stock Company) (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoekster betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Syriatel Mobile Telecom (Joint Stock Company) zal haar eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/64


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 –Makhlouf/Raad

(Zaak T-57/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/79)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Rami Makhlouf (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoeker betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Rami Makhlouf zal zijn eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/65


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Othman/Raad

(Zaak T-58/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/80)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Razan Othman (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoekster betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Razan Othman zal haar eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/65


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Makhlouf/Raad

(Zaak T-59/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/81)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ehab Makhlouf (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoeker betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ehab Makhlouf zal zijn eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.04.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/66


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Drex Technologies/Raad

(Zaak T-61/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/82)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Drex Technologies SA (Tortola, Britse Maagdeneilanden) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoekster betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Drex Technologies SA zal haar eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/67


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Almashreq Investment Fund/Raad

(Zaak T-62/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/83)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Almashreq Investment Fund (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), en de uitvoeringshandelingen daarvan, en besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36), voor zover zij op verzoekster betrekking hebben.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Almashreq Investment Fund zal haar eigen kosten dragen en die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 139 van 15.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/67


Beschikking van het Gerecht van 18 september 2019 – Nosio/EUIPO – Passi (LA PASSIATA)

(Zaak T-70/19) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2019/C 399/84)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nosio SpA (Mezzocorona, Italië) (vertegenwoordigers: J. Graffer en A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. L. Capostagno en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Passi AG (Rothrist, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 november 2018 (zaak R 928/2018-2) inzake een oppositieprocedure tussen Passi en Nosio

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Nosio SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 122 van 1.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/68


Beschikking van het Gerecht van 11 september 2019 – Souruh/Raad

(Zaak T-137/19) (1)

(„Beroep tot schadevergoeding - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Bevriezing van tegoeden - Onbevoegdheid”)

(2019/C 399/85)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Souruh SA (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Jaume en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die de verzoekende partij stelt te hebben geleden wegens de vaststelling van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16) en de uitvoeringshandelingen daarvan, alsmede wegens besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019 L 132, blz. 36) voor zover zij betrekking hebben op de verzoekende partij.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Souruh SA draagt zijn eigen kosten alsmede de kosten van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/69


Beschikking van het Gerecht van 18 september 2019 – Nosio/EUIPO – Passi (PASSIATA)

(Zaak T-142/19) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de oppositie - Afdoening zonder beslissing”)

(2019/C 399/86)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nosio SpA (Mezzocorona, Italië) (vertegenwoordigers: J. Graffer en A. Ottolini, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. L. Capostagno en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Passi AG (Rothrist, Zwitserland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 november 2018 (zaak R 927/2018-2) inzake een oppositieprocedure tussen Passi en Nosio

Dictum

1)

Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)

Nosio SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).


(1)  PB C 148 van 29.4.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/69


Beschikking van het Gerecht van 12 september 2019 – Puma/EUIPO (SOFTFOAM)

(Zaak T-182/19) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk SOFTFOAM - Absolute weigeringsgronden - Geen onderscheidend vermogen - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)

(2019/C 399/87)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Puma SE (Herzogenaurach, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Schunke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en H. O’Neill, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 januari 2019 (zaak R 1399/2018-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken SOFTFOAM als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Puma SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 172 van 20.5.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/70


Beroep ingesteld op 31 juli 2019 – Sarantos e.a./Parlement en Commissie

(Zaak T-547/19)

(2019/C 399/88)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partijen: Archimandritis Sarantis Sarantos (Marousi, Griekenland) en 6 andere verzoekers (vertegenwoordigers: C. Papasotiriou, advocaat)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

de verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 (met als referentienummers 2018/0104 (COD), Lex 1939/PE-CONS 70/19) betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (1), nietig te verklaren;

verwerende partijen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de bestreden verordening schendt de menselijke waardigheid, de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid, alsmede het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht om te worden verzocht om uitdrukkelijke toestemming voor elke verwerking van dergelijke gegevens.

2.

Tweede middel: de bestreden verordening tast verzoekers’ religieuze geweten aan, en is aldus onder meer in strijd met artikel 10, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel: door zonder voorafgaande toestemming van de burgers te eisen dat zij een elektronische identiteitskaart verkrijgen, schendt de bestreden verordening het recht van verzoekers om bezwaar aan te tekenen op grond van bovengenoemde specifieke gewetensbezwaren, en is zij dus in strijd met artikel 10, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

4.

Vierde middel: door verzoekers’ religieuze geweten aan te tasten, tast de bestreden verordening ook hun menselijke waardigheid aan – aangezien het religieuze geweten een fundamentele uitdrukking van die waardigheid is – en is zij in strijd met artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.


(1)  Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PB 2019, L 188, blz. 67).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/71


Beroep ingesteld op 9 september 2019 – Canon/Commissie

(Zaak T-609/19)

(2019/C 399/89)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Canon Inc. (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: U. Soltész, W. Bosch, C. von Köckritz, K. Winkelmann, J. Schindler, D. Arts, W. Devroe, lawyers en M. Reynolds, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2019) 4559 final van de Europese Commissie van 27 juni 2019 tot oplegging van een geldboete wegens het niet aanmelden van een concentratie in strijd met artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) en wegens het tot stand brengen van een concentratie zonder inachtneming van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (zaak M.8179 - Canon/Toshiba Medical Systems Corporation, procedure van artikel 14, lid 2), zoals meegedeeld aan de verzoekende partij op 1 juli 2019;

subsidiair, nietigverklaring of aanzienlijke verlaging van de opgelegde geldboetes;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout door de juridische maatstaf van artikel 4, lid 1 en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad verkeerd toe te passen

Verzoekende partij betoogt dat de Commissie de bestaande rechtspraak naast zich heeft neergelegd door zich te beroepen op het nieuwe en niet onderbouwde concept „gedeeltelijke totstandbrenging van een enkele concentratie”. De beoordeling van de Commissie toont niet aan dat de voorlopige transactie in kwestie heeft bijgedragen aan een door de rechtspraak vereiste zeggenschapswijziging bij de doelonderneming.

2.

Tweede middel: schending van artikel 14 van verordening (EG) nr. 139/2004, het beginsel nulla poena sine lege, het beginsel van gewettigd vertrouwen, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van de samenloop van strafbare feiten aangezien de Commissie verzoekster een geldboete heeft opgelegd, hoewel er geen onzorgvuldigheid of opzet door de verzoekende partij is aangetoond. De verzoekende partij vraagt daarom aan het Gerecht om zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen krachtens artikel 16 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en artikel 261 VWEU en de in het besluit opgelegd geldboetes nietig te verklaren of aanzienlijk te verlagen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft wezenlijke vormvoorschriften geschonden. De Commissie heeft artikel 18 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en het recht van verdediging van de verzoekende partij geschonden door de verzoekende partij niet de gelegenheid te bieden te reageren op nieuwe argumenten en feiten/bewijzen in de vorm van een formeel antwoord op een bijkomende aanvullende mededeling van punten van bezwaar of een brief met de uiteenzetting van de feiten, en tijdens een nieuwe hoorzitting.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/72


Beroep ingesteld op 10 september 2019 – UPL Europe en Aceto Agricultural Chemical/Commissie

(Zaak T-612/19)

(2019/C 399/90)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: UPL Europe Ltd (Warrington Cheshire, Verenigd Koninkrijk) en Aceto Agricultural Chemical Corp. Ltd (Port Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: C. Mereu and P. Sellar, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsverordening (EU) 2019/989 van de Commissie van 17 juni 2019 (1) nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Bij de vaststelling van de bestreden verordening zijn kennelijke beoordelingsfouten gemaakt.

2.

De bestreden verordening is vastgesteld na een procedure waarin verzoeksters’ rechten van verdediging zijn geschonden.

3.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

4.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met het voorzorgsbeginsel.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/989 van de Commissie van 17 juni 2019 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof chloorprofam overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2019 L 160, blz. 11).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/73


Beroep ingesteld op 17 september 2019 – KF/SatCen

(Zaak T-619/19)

(2019/C 399/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: KF (vertegenwoordigers: A. Kunst, advocaat, en N. Macaulay, barrister)

Verwerende partij: Satellietcentrum van de Europese Unie

Conclusies

het besluit van de directeur van het Satellietcentrum van de Europese Unie (SatCen) van 3 juli 2019, waarvan verzoekster op 8 juli 2019 in kennis is gesteld, om het administratieve onderzoek naar haar gedrag te heropenen, nietig verklaren, en oordelen dat SatCen artikel 266 VWEU heeft geschonden door het arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 in de zaak KF/Satellietcentrum van de Europese Unie (T-286/15, EU:T:2018:718) niet uit te voeren;

het besluit van de directeur van SatCen tot afwijzing van het door verzoekster tot de directeur van SatCen gerichte administratieve bezwaar van 2 augustus 2019 tegen het besluit van 3 juli 2019, waarvan zij op 9 augustus 2019 in kennis is gesteld, nietig verklaren;

Satcen veroordelen tot betaling aan verzoekster van de uit voornoemde uitspraak in de zaak T-286/15 voortvloeiende volledige en eerlijke vergoeding van de geleden materiële schade;

Satcen veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoekster heeft geleden ten gevolge van het besluit om het administratieve onderzoek te heropenen, voorlopig ex aequo et bono geraamd op 30 000 EUR;

Satcen veroordelen tot betaling van vertragingsrente over de ongerechtvaardigd late betaling van 10 000 EUR ter vergoeding van immateriële schade, waartoe het in voornoemde uitspraak in zaak T-286/15 is veroordeeld;

artikel 28 en bijlage X van het personeelsreglement van Satcen – de bepalingen betreffende de commissie van beroep – overeenkomstig artikel 277 VWEU niet van toepassing verklaren;

Satcen verwijzen in de kosten van verzoekster, vermeerderd met 8 % rente.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Aantasting van het gezag van gerechtelijke procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.

Schending van artikel 266 VWEU en het recht op behoorlijk bestuur, en niet-nakoming van de zorgplicht.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/74


Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne rosé)

(Zaak T-620/19)

(2019/C 399/92)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ace of spades Holdings LLC (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Gerhard Ernst Krupp (München, Duitsland) en Elmar Borrmann (Reith, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvragers van het betrokken merk: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles Champagne rosé) – inschrijvingsaanvraag nr. 16 252 629

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 juni 2019 in zaak R 1/2019-5

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen;

de bestreden beslissing vernietigen wegens onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 en vaststellen dat er sprake is van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken;

verweerder (en, in voorkomend geval, interveniënt) verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/75


Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne grande réserve)

(Zaak T-621/19)

(2019/C 399/93)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ace of spades Holdings LLC (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Gerhard Ernst Krupp (München, Duitsland) en Elmar Borrmann (Reith, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvragers van het betrokken merk: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles Champagne grande réserve) – inschrijvingsaanvraag nr. 16 252 637

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 juni 2019 in zaak R 2/2019-5

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen;

de bestreden beslissing vernietigen wegens onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 en vaststellen dat er sprake is van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken;

verweerder (en, in voorkomend geval, interveniënt) verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/76


Beroep ingesteld op 16 september 2019 – Ace of spades/EUIPO – Krupp en Borrmann (Vorm van een fles Champagne prestige)

(Zaak T-622/19)

(2019/C 399/94)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ace of spades Holdings LLC (New York, New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: A. Gómez López, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Gerhard Ernst Krupp (München, Duitsland) en Elmar Borrmann (Reith, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvragers van het betrokken merk: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles Champagne prestige) – inschrijvingsaanvraag nr. 16 255 821

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 26 juni 2019 in zaak R 3/2019-5

Conclusies

het onderhavige beroep toewijzen;

de bestreden beslissing vernietigen wegens onjuiste toepassing van artikel 8, lid 1, onder b), en lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 en vaststellen dat er sprake is van gevaar voor verwarring van de conflicterende merken;

verweerder (en, in voorkomend geval, interveniënt) verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/77


Beroep ingesteld op 17 september 2019 – Welter’s/EUIPO (Vorm van een handvat met borstelhaar)

(Zaak T-624/19)

(2019/C 399/95)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Welter’s Co. Ltd (Touliu, Taiwan) (vertegenwoordiger: T. Meinke, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een handvat met borstelhaar) in de kleur wit – inschrijvingsaanvraag nr. 17 902 351

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2019 in zaak R 2428/2018-5

Conclusies

Verzoekster betwist de rechtmatigheid van de bestreden beslissing en verzoekt dat het EUIPO wordt gelast om het aangevraagde merk op te nemen in het register van Uniemerken, ook voor de volgende waren van klasse 21: borstels; materialen voor borstels; tandenstokers; kammen; tandenborstels; borstels (interdentale -) voor het reinigen van tanden.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/77


Beroep ingesteld op 20 september 2019 – L. Oliva Torras/EUIPO – Mecánica del Frío (Koppelingen voor vervoermiddelen)

(Zaak T-629/19)

(2019/C 399/96)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: L. Oliva Torras, SA (Manresa, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Sugrañnes Coca, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mecánica del Frío, SL (Cornellá de Llobregat, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken model: gemeenschapsmodel (Koppelingen voor vervoermiddelen) – gemeenschapsmodel nr. 2217 588-0004

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 10 juli 2019 in zaak R 1399/2017-3

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

in verband met de nietigheidsgrond, om de vaststellingen dienaangaande van de kamer van beroep te bevestigen en de nietigheidsprocedure, die is ingesteld op basis van de gronden voor nietigheid van een gemeenschapsmodel zoals bedoeld in elk van de artikelen 4 tot en met 9 van de verordening betreffende gemeenschapsmodellen („Voorwaarden voor bescherming”), ontvankelijk te verklaren;

in verband met de voorrang waarop de grieven inzake het ontbreken van nieuwheid en van eigen karakter zijn gebaseerd, om, gelet op het feit dat de door de nietigheidsafdeling en de kamer van beroep gemaakte vergelijking, die uitsluitend was gebaseerd op beeld A (uit de catalogus), onjuist is, de vergelijking opnieuw uit te voeren, rekening houdend met alle overgelegde bewijzen en de bijzondere omstandigheden van het concrete geval;

ten gronde, in verband met het ontbreken van nieuwheid van het ingeschreven gemeenschapsmodel, om dat model nietig te verklaren, aangezien het bijna identiek is en het bijgevolg gaat om een nagenoeg identieke nabootsing van het model van verzoekster, zonder dat verzoekster daar toestemming voor heeft gegeven. Bijgevolg voldoet het litigieuze ingeschreven gemeenschapsmodel niet aan het vereiste van nieuwheid, dat geldt voor de bescherming die voortvloeit uit de inschrijving van een gemeenschapsmodel.

ten gronde, in verband met het ontbreken van eigen karakter van het litigieuze gemeenschapsmodel, om het litigieuze model nietig te verklaren op grond dat het eigen karakter mist in vergelijking met de eerder door L. Oliva Torras, SA openbaar gemaakte modellen, ermee rekening houdend dat er weinig ruimte is voor vrijheid van de ontwerper wegens de technische functie van het onderdeel, dat moet worden gemonteerd in een specifieke voertuigmotor, alsook gelet op de kenmerken van de geïnformeerde gebruiker en de gelijkenissen tussen de vergeleken onderdelen;

ten gronde, in verband met het bestaan van gronden voor uitsluiting van het gemeenschapsmodel van bescherming uit hoofde van artikel 8 van de verordening betreffende gemeenschapsmodellen, om het litigieuze model nietig te verklaren op grond dat het onder het verbod van artikel 8, leden 1 en 2, vaalt, aangezien de uiterlijke kenmerken van het model uitsluitend door de technische functie ervan worden bepaald, en om het nietig te verklaren op grond dat het onder het absolute verbod van artikel 4 van deze verordening valt, doordat het een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt;

ten gronde, in verband met het feit dat het litigieuze gemeenschapsmodel inbreuk maakt op artikel 9 van de verordening inzake gemeenschapsmodellen, om de beslissing dienaangaande van de kamer van beroep te bevestigen;

overeenkomstig artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, met het opschrift „Algemene regels over de verdeling van de proceskosten”, om de in het ongelijk gestelde partij te verwijzen in de kosten, voor zover dit is gevorderd;

overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, deze zaak te voegen met zaak T-100/19, in het kader waarvan verzoekster heeft verzocht om een mondelinge behandeling en waarover nog geen uitspraak is gedaan. Overeenkomstig dit artikel 68 kunnen in elke stand van het geding, ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij, meerdere zaken met hetzelfde voorwerp wegens verknochtheid worden gevoegd voor, alternatief of cumulatief, de schriftelijke of de mondelinge behandeling of het eindarrest.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 4 tot en met 9 en 61 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/79


Beroep ingesteld op 19 september 2019 – FC/EASO

(Zaak T-634/19)

(2019/C 399/97)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: FC (vertegenwoordiger: B. Christianos, advocaat)

Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)

Conclusies

nietigverklaring van besluit nr. EASO/ED/2019/309 van het tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: „TABG”) van het EASO van 20 juni 2019 houdende afwijzing van de klacht die verzoekster op 21 februari 2019 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie had ingediend;

nietigverklaring van besluit nr. EASO/ED/2018/365 van het TABG van het EASO van 14 december 2018, waarbij verzoekster uit haar functie werd ontheven (haar pensionering), de inhouding van een bedrag op haar bezoldiging werd gelast en haar de toegang tot de kantoren van het EASO werd ontzegd;

veroordeling van het EASO tot betaling aan verzoekster van 6 504,00 EUR ter vergoeding van de door haar geleden vermogensschade;

veroordeling van het EASO tot betaling aan verzoekster van 250 000,00 EUR ter vergoeding van de door verzoekster geleden immateriële schade en de schade aan haar gezondheid, en

verwijzing van het EASO in alle door verzoekster gemaakte kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de bestreden besluiten leveren schending op van verzoeksters recht op behoorlijk bestuur, met name ten aanzien van het beginsel van onpartijdigheid en objectiviteit, en van verzoeksters grondrecht om te worden gehoord.

2.

Tweede middel: de wijze van openbaarmaking heeft geleid tot misbruik van de persoonsgegevens van verzoekster en tot schending van het vermoeden van verzoeksters onschuld en het evenredigheidsbeginsel.

3.

Derde middel: de bestreden besluiten geven blijk van een kennelijke beoordelingsfout en zijn niet gemotiveerd.

4.

Vierde middel: de bestreden besluiten hebben afbreuk gedaan aan verzoeksters rechten van verdediging en hebben haar in wezen verhinderd om deze rechten uit te oefenen.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/80


Beroep ingesteld op 24 september 2019 – Chemours Netherlands/ECHA

(Zaak T-636/19)

(2019/C 399/98)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Chemours Netherlands BV (Dordrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier en F. Mattioli, advocaten)

Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren voor zover daarin 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, zijn zouten en zijn acylhaliden (omvattend elk van hun individuele isomeren en combinaties daarvan) wordt opgenomen in de kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen als stof die even zorgwekkend is voor de menselijke gezondheid en/of voor zover daarin 2,3,3,3-tetrafluoro-2-(heptafluoropropoxy) propaanzuur, zijn zouten en zijn acylhaliden (omvattend elk van hun individuele isomeren en combinaties daarvan) wordt opgenomen in de kandidaatslijst als stof die even zorgwekkend is voor het milieu;

verweerder verwijzen in de kosten van deze procedure; en

alle overige en verdere maatregelen treffen die rechtens vereist zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Het Agentschap heeft artikel 57, onder f), van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1) geschonden, de aan deze bepaling ontleende bevoegdheid overschreden, en blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout.

2.

het bestreden besluit schendt het evenredigheidsbeginsel, aangezien het noch noodzakelijk noch passend is.


(1)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/81


Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Sun Stars & Sons/EUIPO – Carpathian Springs (Vorm van een fles)

(Zaak T-637/19)

(2019/C 399/99)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun Stars & Sons Pte Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordiger: M. Maček, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Carpathian Springs SA (Vatra Dornei, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles) – inschrijvingsaanvraag nr. 14 979 959

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 augustus 2019 in zaak R 317/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en die van Sun Stars & Sons Pte Ltd.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad en van artikel 296 VWEU;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/82


Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Sun Stars & Sons/EUIPO – Valvis Holding (Vorm van een fles)

(Zaak T-638/19)

(2019/C 399/100)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sun Stars & Sons Pte Ltd (Singapore, Singapore) (vertegenwoordiger: M. Maček, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Valvis Holding SA (Boekarest, Roemenië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een fles) – inschrijvingsaanvraag nr. 14 979 942

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 augustus 2019 in zaak R 649/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten en die van Sun Stars & Sons Pte Ltd.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad en van artikel 296 VWEU;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/83


Beroep ingesteld op 26 september 2019 – IMG/Commissie

(Zaak T-645/19)

(2019/C 399/101)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: International Management Group (IMG) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: L. Levi en J.-Y. de Cara, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

bijgevolg:

het besluit van de Commissie van 18 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 31 januari 2019 in de gevoegde zaken C-183/17 P en C-184/17 P, IMG/Commissie (EU:C:2019:78) nietig verklaren;

de verwerende partij veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één middel aan, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU, schending van het gezag van gewijsde van het arrest van 31 januari 2019, International Management Group/Commissie (C-183/17 P en C-184/17 P, EU:C:2019:78), schending van de financiële regeling van 2012 en schending van het beginsel van bevoegdheidsverdeling en het beginsel van rechtszekerheid.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/83


Beroep ingesteld op 26 september 2019 – Brands Up/EUIPO (Credit24)

(Zaak T-651/19)

(2019/C 399/102)

Procestaal: Fins

Partijen

Verzoekende partij: Brands Up OÜ (Tallinn, Estland) (vertegenwoordiger: M. Welin, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Credit24 – inschrijvingsaanvraag nr. 17 941 316

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 16 juli 2019 in zaak R 465/2019-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het litigieuze merk inschrijven;

gelasten dat het woord „twijfelachtig” wordt geschrapt op bladzijde 1 van de beslissing van de onderzoeker van het EUIPO van 20 december 2018;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de beginselen van gelijke behandeling en van uniformiteit van de rechtspraak.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/84


Beroep ingesteld op 26 september 2019 – Elevolution - Engenharia/Commissie

(Zaak T-652/19)

(2019/C 399/103)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Elevolution - Engenharia SA (Amadora, Portugal) (vertegenwoordigers: M. Marques Mendes, R. Campos, A. Dias Henriques, M. Troncoso Ferrer en C. García Fernández, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zijn geheel nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten van het onderhavige geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: feitelijke beoordelingsfout in het bestreden besluit van de Europese Commissie van 12 juli 2019, dat is genomen door de waarnemend directeur van het directoraat-generaal internationale samenwerking en ontwikkeling (DEVCO), document Ares(2019)4611765 – 16/07/2019, waarbij de verzoekende partij voor een periode van drie jaar uitgesloten is van deelname aan de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en van ontvangst van subsidies die door het EOF worden gefinancierd in het kader van verordening (EU) nr. 2015/323 van de Raad, en waarbij de bekendmaking van de uitsluiting op de website van de Commissie wordt gelast.

 

De verzoekende partij betoogt dat de Commissie in haar besluit een feitelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, meer bepaald bij de beoordeling van de vertraging bij de uitvoering van de werkzaamheden die niet aan de verzoekende partij kan worden toegeschreven. De in de overeenkomst voorziene bemiddelingsprocedure had moeten plaatsvinden en het feit dat geen scheidsgerecht is opgericht, kan niet aan de verzoekende partij toegeschreven worden.

2.

Tweede middel: ontoereikende motivering en schending van het recht, inzonderheid van artikel 143, lid 5, van verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook schending van het recht op behoorlijk bestuur.

 

Het bestreden besluit is ontoereikend gemotiveerd aangezien het de verzoekende partij niet in staat stelt kennis te nemen van de analyse en de conclusies van de verplichte contradictoire procedure die is gevoerd door de in het Financieel Reglement bedoelde instantie. Door geen rekening te houden met de voorafgaande contradictoire procedure en door geen melding te maken van de resultaten van de procedure, schendt het bestreden besluit artikel 143 van het Financieel Reglement, in het bijzonder lid 5, en het recht op behoorlijk bestuur krachtens artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel: schending van artikel 109, lid 1, onder b) (tot 1 januari 2016), en artikel 106, lid 1, onder e) (vanaf 1 januari 2016), alsook van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

 

De Commissie is tegelijk partij en rechter bij het nemen van het besluit om de verzoekende partij uit te sluiten van deelname aan de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en van ontvangst van subsidies op grond van verordening (EU) nr. 2015/323 en verordening nr. 2018/1877 van de Raad. In een scenario waarin de vraag of er sprake is van contractbreuk nog beantwoord moet worden, zou een beoordeling die uitsluitend rekening houdt met de beweringen van de Commissie en/of de opdrachtgever van de werkzaamheden met uitsluiting van de argumenten van de verzoekende partij, leiden tot schending van het beginsel van gelijke wapens krachtens artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

4.

Vierde middel: schending van artikel 136, lid 3, van het Financieel Reglement en van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 49 van het Handvest van de grondrechten.

 

De Commissie heeft de zwaarste sanctie toegepast overeenkomstig artikel 106, lid 14, onder c), van verordening 966/2012, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2015/1929, die ook de zwaarste sanctie is in de zin van artikel 139 van het Financieel Reglement. Gelet op alle feiten en aangezien de vraag of de verzoekende partij een ernstige vorm van contractbreuk kan worden toegerekend, sub iudice nog steeds niet is uitgeklaard, vormt de toepassing van de zwaarste sanctie van artikel 106, lid 14, onder c), van verordening nr. 966/2012 schending van het evenredigheidsbeginsel krachtens artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/85


Beroep ingesteld op 30 september 2019 – FF/Commissie

(Zaak T-653/19)

(2019/C 399/104)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FF (vertegenwoordiger: A. Fittante, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van 31 juli 2019 van de Europese Commissie tot afwijzing van verzoekers vordering tot voorafgaande schadeloosstelling van 9 juli 2019 nietig verklaren;

nietigverklaren van het besluit van 20 augustus 2019 van de Europese Commissie houdende afwijzing van het verzoek van 23 juli 2019 om toegang tot de documenten van de Commissie door middel van raadpleging van het origineel van de foto van een mens met een geamputeerd been die is gebruikt als gezondheidswaarschuwing op de verpakking van tabaksproducten overeenkomstig richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten alsmede in de met de procedure verband houdende kosten, waarbij wordt gepreciseerd dat verzoeker rechtsbijstand heeft aangevraagd.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften doordat de bestreden besluiten niet voldoen aan de motiveringsplicht en derhalve verzoeker niet in staat stellen om de draagwijdte van het jegens hem genomen besluit te begrijpen en zijn belangen te verdedigen, noch de rechter in staat stellen om zijn wettigheidstoetsing te verrichten.

2.

Tweede middel: schending van de Verdragen en van enige uitvoeringsregeling daarvan, dat wil zeggen het Unierecht en in het bijzonder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen waarvan de Europese Unie de eerbiediging dient te verzekeren en waarbij zowel het recht op afbeelding, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op waardigheid worden beschermd.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/86


Beroep ingesteld op 30 september 2019 – FF/Commissie

(Zaak T-654/19)

(2019/C 399/105)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FF (vertegenwoordiger: A. Fittante, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat de Europese Commissie het recht op bescherming van de eer, het recht op de persoonlijke levenssfeer, het portretrecht en het recht op waardigheid van verzoeker heeft geschonden door het ongeoorloofd gebruik van zijn afbeelding tussen de door de Commissie voorgestelde foto’s voor de gezondheidswaarschuwingen die op de verpakking van tabaksproducten dienen te worden aangebracht overeenkomstig gedelegeerde richtlijn 2014/109/EU van de Commissie;

de onmiddellijke stopzetting gelasten van het gebruik van de litigieuze foto in de Unie alsook de intrekking van alle tabaksproducten die voor verkoop beschikbaar zijn in de verschillende inrichtingen waar dergelijke producten mogen worden verkocht, en die het beeld van verzoeker dragen;

verzoeker het recht verlenen om zijn vorderingen ter vergoeding van zijn immateriële en financiële schade te preciseren na het deskundigenonderzoek waarom is verzocht in een afzonderlijke procedure, en nadat de Europese Commissie zal hebben meegedeeld hoeveel verpakkingen met de litigieuze afbeelding in de Europese Unie zijn verkocht;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten alsmede in de met de procedure verband houdende kosten, waarbij wordt gepreciseerd dat verzoeker rechtsbijstand heeft aangevraagd.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één enkel middel aan, ontleend aan schending van de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten, die waarborgen dat eenieder recht heeft op waardigheid en op eerbiediging van zijn privéleven en van zijn familie- en gezinsleven waarborgen.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/87


Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie

(Zaak T-655/19)

(2019/C 399/106)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partijen: Ferriera Valsabbia SpA (Odolo, Italië), Valsabbia Investimenti SpA (Odolo) (vertegenwoordigers: D. Slater, solicitor, G. Carnazza en D. Fosselard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoeksters

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 266 VWEU, alsook van artikel 14 en artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1), en van de artikelen 11, 12 en 14 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende de procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18)

Dienaangaande voeren verzoeksters aan dat de Commissie de procedurefout niet heeft hersteld die het Hof van Justitie haar heeft verweten in het arrest van 21 september 2017, Ferriera Valsabbia, Valsabbia Investimenti en Alfa Acciai/Commissie (gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P, EU:C:2017:717), naar aanleiding waarvan de Commissie het bestreden besluit heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel: onjuiste uitlegging en schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede schending van artikel 296 VWEU

Met dit middel stellen verzoeksters dat de Commissie zich onbevoegd heeft verklaard om te beoordelen of er mogelijkerwijs sprake is van schending van het beginsel van de redelijke termijn van de procedure.

3.

Derde middel: schending en onjuiste uitlegging van artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en van de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wat tot schending van de wet en bevoegdheidsoverschrijding heeft geleid

Volgens verzoeksters heeft de Commissie feitelijk het beginsel van de redelijke termijn van de procedure geschonden.

4.

Vierde middel: schending van artikel 296 VWEU, onjuiste en tegenstrijdige motivering en kennelijke beoordelingsfout

In dit verband voeren verzoeksters aan dat de nieuwe vaststelling van het bestreden besluit door de Commissie wordt gemotiveerd op grond van een vermeende afweging van de in het geding zijnde belangen, die evenwel gebrekkig blijkt te zijn en talrijke feitelijke onjuistheden bevat.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/88


Beroep ingesteld op 27 september 2019 – Alfa Acciai/Commissie

(Zaak T-656/19)

(2019/C 399/107)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Alfa Acciai SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordigers: D. Fosselard en G. Carnazza, advocaten, en D. Slater, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit nietig verklaren, voor zover het betrekking heeft op verzoekster

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten zijn dezelfde als die welke zijn aangevoerd in zaak T-655/19, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/89


Beroep ingesteld op 28 september 2019 – Feralpi/Commissie

(Zaak T-657/19)

(2019/C 399/108)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Feralpi Holding SpA (Brescia, Italië) (vertegenwoordigers: G. Roberti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover het verzoekster betreft;

en/of de haar bij dat besluit opgelegde geldboete in te trekken of minstens te verlagen;

voor zover nodig artikel 25, leden 3 tot en met 6, van verordening (EG) nr. 1/2003 onrechtmatig en niet toepasselijk te verklaren, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep is gericht tegen besluit C(2019) 4969 final van de Commissie van 4 juli 2019 betreffende schending van artikel 65 van het EGKS-Verdrag – zaak AT.37956 – Betonstaal, waarvan kennis is gegeven op 18 juli 2019.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft inbreuk gemaakt op de artikelen 41, 47 en 51 van het Handvest en artikel 6 EVRM, en heeft haar motiveringsplicht geschonden voor zover zij hetzelfde besluit tot oplegging van een geldboete voor de derde keer heeft vastgesteld zonder vooraf de buitengewoon lange duur van de procedure in aanmerking te nemen.

3.

Derde middel: de Commissie heeft inbreuk gemaakt op de artikelen 41, 47 en 51 van het Handvest en artikel 6 EVRM, en heeft haar motiveringsplicht geschonden aangezien zij hetzelfde boetebesluit niet voor de derde keer zou hebben vastgesteld indien zij rekening had gehouden met de duur en de kenmerken van de procedure.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft inbreuk gemaakt op de artikelen 41 en 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM, en heeft het evenredigheidsbeginsel en haar motiveringsplicht geschonden aangezien zij in de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid om besluiten opnieuw vast te stellen, geen juiste belangenafweging heeft gemaakt.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft inbreuk gemaakt op artikel 41 van het Handvest, op het beginsel van de rechten van de verdediging alsook op artikel 14 en artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, en op de artikelen 11, 12 en 14 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, aangezien de in de procedure gehouden hoorzitting de onrechtmatigheid niet kon verhelpen die het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest van 21 september 2017, Feralpi/Commissie (C-85/15 P, EU:C:2017:709).

6.

Zesde middel: de Commissie heeft artikel 65 van het EGKS-Verdrag en het beginsel van het vermoeden van onschuld geschonden voor zover zij bij de beoordeling van de deelname van verzoekster aan het kartel in de periode van 1989 tot 1995 de beginselen op het gebied van de bewijslast niet heeft geëerbiedigd.

7.

Zevende middel: de Commissie heeft artikel 65 van het EGKS-Verdrag geschonden aangezien zij ervan is uitgegaan dat sprake was van één enkel complex en voortgezet kartel dat, wat verzoekster betreft, had geduurd van 1989 tot 2000.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/90


Beroep ingesteld op 25 september 2019 – Universität Bremen/Commissie en REA

(Zaak T-660/19)

(2019/C 399/109)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Universität Bremen (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schmid, hoogleraar)

Verwerende partijen: Europese Commissie en Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA)

Conclusies

nietigverklaring van de beslissing van 16 juli 2019 houdende afwijzing van verzoeksters voorstel nr. 870693 (TenOpt) naar aanleiding van oproep H2020-SC6-GOVERNANCE-2019 in het kader van het kaderprogramma Horizon 2020;

verwijzing van verweerders in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat de bestreden beslissing schending oplevert van haar uit het beginsel van de rechtsstaat voortvloeiende recht dat bij het onderzoek van haar subsidieaanvraag geen beoordelingsfouten worden gemaakt. De beoordeling vertoont met name de volgende gebreken:

zij berust op onjuiste feiten, met andere woorden essentiële onderdelen van de subsidieaanvraag worden onjuist weergegeven in de beoordeling;

niet-inachtneming van algemeen geldende beoordelingscriteria;

ongelijke behandeling, willekeur en niet ter zake doende overwegingen.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/91


Beroep ingesteld op 30 september 2019 – Cinkciarz.pl/EUIPO (€$)

(Zaak T-665/19)

(2019/C 399/110)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Cinkciarz.pl sp. z o.o. (Zielona Góra, Polen) (vertegenwoordigers: E. Skrzydło-Tefelska, radca prawny, en K. Gajek, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk €$ – inschrijvingsaanvraag nr. 13 839 998

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 4 juli 2019 in zaak R 1345/2018-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 94, lid 1, eerste zin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 72, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder i), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/91


Beroep ingesteld op 30 september 2019 – Ferriere Nord/Commissie

(Zaak T-667/19)

(2019/C 399/111)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Ferriere Nord SpA (Osoppo, Italië) (vertegenwoordigers: W. Viscardini, G. Donà en B. Comparini, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

1.

Primair, overeenkomstig artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, besluit C(2019) 4969 final van de Europese Commissie van 4 juli 2019 – betekend op 18 juli 2019 – waarbij verzoekster na een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag (AT.37.956 - betonstaal) is veroordeeld tot betaling van een boete van 2 237 000 EUR, nietig te verklaren.

2.

Subsidiair, besluit C(2019) 4969 final gedeeltelijk nietig te verklaren en dientengevolge de boete te verlagen.

3.

In ieder geval, de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij elf middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de rechten van verdediging

Verzoekster voert in dit verband schending aan van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de artikelen 14 en 27 van verordening nr. 1/2003 en de artikelen 11, 12, 13 en 14 van verordening nr. 773/2004, omdat de terechtzitting van 23 april 2018 geen einde heeft gemaakt aan de door het Hof van Justitie in zijn arrest van 21 september 2017 in zaak C-88/15 P bekritiseerde schending van wezenlijke vormvoorschriften.

2.

Tweede middel: schending van het ne bis in idem-beginsel

In dit verband wordt schending van artikel 50 van het Handvest aangevoerd, aangezien het Gerecht, ondanks het feit dat het arrest van het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht op procedurele gronden heeft vernietigd en dientengevolge het eerdere besluit van de Commissie nietig heeft verklaard, toch uitspraak heeft gedaan over de door de Commissie aangevochten materiële feiten. De Commissie kon dus geen nieuw besluit vaststellen op basis van dezelfde feiten.

3.

Derde middel: onjuiste uitlegging en dus schending van de verplichting om de eerbiediging van het recht op behoorlijk bestuur en een redelijke duur van de procedure te waarborgen en ontoereikende motivering

Dienaangaande wordt betoogd dat de Commissie, gelet op de artikelen 41 en 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM, geen passende motivering heeft gegeven en in elk geval ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet verplicht was na te gaan of de duur van de procedure redelijk was en deze beoordeling aan de rechter kon overlaten.

4.

Vierde middel: schending van het beginsel van de redelijke duur van de procedure, bevoegdheidsoverschrijding en schending van de rechten van verdediging

Dienaangaande wordt betoogd dat de artikelen 41 en 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM zijn geschonden omdat de Commissie een inspectie- en sanctiebevoegdheid heeft gebruikt die zij niet meer had wegens de onredelijke duur van de procedure, los van de schade aan de rechten van de verdediging die het gevolg is van deze duur en die zich hoe dan ook heeft voorgedaan.

5.

Vijfde middel: ontoereikende of onjuiste motivering, bevoegdheidsoverschrijding, schending van het evenredigheidsbeginsel en schending van de artikelen 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten en artikel 6 EVRM

De Commissie heeft niet aangetoond dat zij een rechtmatig belang heeft bij een nieuwe vaststelling van het besluit. Dat besluit is dus het gevolg van een bevoegdheidsoverschrijding.

6.

Zesde middel: krachtens artikel 277 VWEU aangevoerde exceptie van onwettigheid van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 en uitdoving van de inspectie- en sanctiebevoegdheid

Er wordt aangevoerd dat artikel 25 van verordening nr. 1/2003 onwettig is omdat het in strijd is met het beginsel van de redelijke duur van de procedure en van het evenredigheidsbeginsel.

7.

Zevende middel: gedeeltelijke onrechtmatigheid van het besluit van 4 juli 2019 wat de grond van de bestreden handelingen betreft en schending van de algemene beginselen inzake bewijslast en het beginsel in dubio pro reo.

In dit verband wordt aangevoerd dat een aantal van de aan Ferriere Nord verweten handelingen, niet concurrentieverstorend is en in ieder geval niet door de Commissie is bewezen.

8.

Achtste middel: onrechtmatigheid van de verhoging van de geldboete wegens recidive omdat de rechten van verdediging zijn geschonden

De verhoging van de geldboete wegens recidive is onrechtmatig, aangezien de Commissie noch in de mededeling van de punten van bezwaar, noch in enige latere handeling van de procedure die tot de nieuwe vaststelling heeft geleid deze verzwarende omstandigheid heeft aangevochten, waardoor verzoekster zich op dit punt niet kon verdedigen.

9.

Negende middel: onrechtmatigheid van de verhoging van de geldboete wegens recidive omdat er overdreven veel tijd is verstreken en het evenredigheidsbeginsel is geschonden

In dit verband wordt betoogd dat, zelfs indien wordt aangenomen dat de periode tussen de vaststelling van een eerste inbreuk en de in het bestreden besluit aangevochten gedraging niet buitensporig is, er rekening mee moet worden gehouden dat op het tijdstip van de nieuwe vaststelling van het bestreden besluit 30 jaar was verstreken sinds de vaststelling van de eerste inbreuk.

10.

Tiende middel: onrechtmatigheid van de verhoging van de geldboete wegens recidive omdat het bedrag buitensporig is en de motivering ontoereikend is

In dit verband wordt aangevoerd dat een verhoging van de boete met 50 % wegens recidive niet gerechtvaardigd is, niet in het minst gezien de abnormale duur van de procedure.

11.

Elfde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel bij de verlaging van de geldboete wegens verzachtende omstandigheden

Volgens verzoekster is de verlaging, op basis van verzachtende omstandigheden, van de aan haar opgelegde geldboete ontoereikend, aangezien zij verhoudingsgewijs lager is dan die welke om dezelfde reden aan een andere onderneming is toegekend.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/93


Beroep ingesteld op 1 oktober 2019 – Ardagh Metal Beverage Holdings/EUIPO (Klankmerk)

(Zaak T-668/19)

(2019/C 399/112)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Ardagh Metal Beverage Holdings GmbH & Co. KG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Abrar, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor een Unieklankmerk – inschrijvingsaanvraag nr. 17 912 475

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2019 in zaak R 530/2019-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerde middelen

verkeerde opvatting van de feiten [schending van de artikelen 72, lid 2, en 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad];

niet-nakoming van de motiveringsplicht [artikel 72, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad];

niet-inachtneming van de relevante rechtspraak;

schending van de artikelen 72, lid 2, en 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de artikelen 72, lid 2, en 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van het beginsel van hoor en wederhoor [artikel 72, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad].


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/94


Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Novomatic/EUIPO – Brouwerij Haacht (PRIMUS)

(Zaak T-669/19)

(2019/C 399/113)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Novomatic AG (Gumpoldskirchen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: W. Mosing, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Brouwerij Haacht NV (Boortmeerbeek, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk PRIMUS – inschrijvingsaanvraag nr. 14 712 723

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 19 juli 2019 in zaak R 2528/2018-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en, indien zij intervenieert, de andere partij in de procedure voor het EUIPO verwijzen in hun eigen kosten en in de kosten die verzoekster zijn opgekomen in de procedure voor het Gerecht en in de beroepsprocedure voor het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van wezenlijke vormvoorschriften, te weten het vereiste van bewijsvoering met het oog op de rechtszekerheid;

schending van het beginsel van het gewettigd vertrouwen;

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 2, onder b), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/95


Beroep ingesteld op 1 oktober 2019 – FG/Parlement

(Zaak T-670/19)

(2019/C 399/114)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FG (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie en het besluit om [vertrouwelijk] (1) op de post van [vertrouwelijk] te benoemen nietig te verklaren;

voor zover nodig, het besluit van 21 juni 2019 tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;

de geleden materiële schade, zoals omschreven in het verzoekschrift, te vergoeden;

een vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade, welke voorlopig en ex aequo et bono op 10 000 EUR wordt geraamd;

bij wijze van maatregelen tot organisatie van de procesgang, de verwerende partij te gelasten om over te leggen:

het volledige rapport van het onderhoud en de aanbeveling zoals opgesteld door het adviescomité;

de lijst van de thema’s die de kandidaten tijdens het onderhoud hebben behandeld;

de lijst van de criteria op grond waarvan het adviescomité en, eventueel, het TABG de verdiensten beoordeelt;

het proces-verbaal van de beraadslaging van het bureau met het oog op het besluit tot aanwerving;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht.

2.

Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van het besluit van 16 mei 2000 en van artikel 6 van de kennisgeving van aanwerving, aangezien zij in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid en het verbod van discriminatie alsmede met artikel 27 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. In elk geval is de in casu gevolgde aanwervingsprocedure onwettig en wel om de volgende redenen.

Ten eerste heeft het TABG van het comité geen volledig verslag over de verdiensten van de kandidaten gekregen toen het zijn aanstellingsbesluit moest nemen en dus zijn keuze moest maken. Dit betekent dat die verdiensten, noch door het comité noch door het TABG, objectief en transparant zijn beoordeeld, op basis van vooraf vastgestelde (en a fortiori meegedeelde) criteria.

Ten tweede is de aanbeveling bij het rapport van het onderhoud niet anderszins gepreciseerd. Het comité stelt slechts een rapport van het onderhoud op, maar het besluit van 16 mei 2000 bepaalt niet dat het comité op het moment van het onderhoud de verdiensten vergelijkt. Het besluit van 16 mei 2000 preciseert evenmin dat het bureau, in de hoedanigheid van TABG, criteria daartoe moet vaststellen, temeer daar het blijkbaar geen toegang heeft tot de door het comité vastgestelde criteria, voor zover die bestaan, quod non.

Ten derde preciseert het besluit van 16 mei 2000 niet dat het TABG over alle dossiers van de kandidaten beschikt. De verwerende partij stelt weliswaar dat de leden van het bureau over de persoonsdossiers van de kandidaten beschikten, doch zij stelt niet dat de leden die dossiers en met name dat van verzoeker hebben geraadpleegd.

Ten vierde voorziet het besluit van 16 mei 2000 niet in de mededeling aan de kandidaten van de criteria die het comité en het TABG hebben opgesteld voor hun werk en de vergelijking van de verdiensten.

3.

Derde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling en miskenning van het dienstbelang. In dit verband stelt verzoeker dat het TABG, door [vertrouwelijk] aan te stellen in het ambt van [vertrouwelijk], een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt die zowel betrekking heeft op de eerbiediging van de voorwaarden van de kennisgeving van vacature en van de kennisgeving van aanwerving als op een vergelijking van de respectieve verdiensten van [vertrouwelijk] en die van verzoeker. Bovendien heeft het TABG kennelijk het belang van de dienst miskend.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat in de bestreden besluiten de regels van objectiviteit en onpartijdigheid alsmede artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn geschonden en er sprake is van misbruik van bevoegdheid.

5.

Vijfde middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht.


(1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/97


Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Companhia de Seguros Índico/Commissie

(Zaak T-672/19)

(2019/C 399/115)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Companhia de Seguros Índico SA (Maputo, Mozambique) (vertegenwoordigers: R. Oliveira en J. Schmid Moura, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit van de Commissie van 18 juli 2019 nietig verklaren; en

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten alsmede in de kosten van de verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het beginsel van de goede trouw en het verbod van rechtsmisbruik.

 

De tegeldemaking van de door de verzoekende partij gestelde zekerheden door het Bureau van de nationale ordonnateur voor de samenwerking tussen de Republiek Mozambique en de EU (hierna: „Bureau”), die ten grondslag ligt aan het onderhavige geding en ertoe geleid heeft dat de Europese Commissie het in casu bestreden besluit heeft genomen, is kennelijk in strijd met het beginsel van de goede trouw en vormt overduidelijk rechtsmisbruik. Niet-betaling door de verzoekende partij van de door het Bureau onrechtmatig te gelde gemaakte zekerheden heeft de Europese Commissie ertoe aangezet het bestreden besluit aan te nemen waarbij de verzoekende partij voor een periode van drie jaar wordt uitgesloten van deelneming aan de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten zoals voorzien in verordening (EU) nr. 2018/1877 van de Raad en verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad, en van ontvangst van middelen van de Unie wegens vermeende ernstige beroepsfouten en aanzienlijke tekortkomingen bij de nakoming van de belangrijkste verplichtingen inzake de uitvoering van een uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde overeenkomst.

2.

Tweede middel: schending van artikel 106, lid 2, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad.

 

Verzoekende partij betoogt dat het bestreden besluit nietig verklaard moet worden aangezien de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk beoordelingsfout bij de „voorlopige juridische kwalificatie” van het gedrag van de verzoekende partij, voor zover

het gedrag van de verzoekende partij niet opgevat kan worden als een ernstige fout begaan in de uitoefening van haar beroep zoals bedoeld in artikel 106, lid 1, onder c), van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

het gedrag van de verzoekende partij niet opgevat kan worden als een belangrijke tekortkoming tijdens de uitvoering van een uit de begroting gefinancierde overeenkomst zoals bedoeld in artikel 106, lid 1, onder e), van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.

Derde middel: schending van artikel 106, lid 3, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad

 

Het bestreden besluit moet nietig verklaard worden aangezien de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden en de uitsluiting van de verzoekende partij derhalve onevenredig is.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/98


Beroep ingesteld op 2 oktober 2019 – Polfarmex/EUIPO – Kaminski (SYRENA)

(Zaak T-677/19)

(2019/C 399/116)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Polfarmex S.A. (Kutno, Polen) (vertegenwoordiger: B. Matusiewicz-Kulig, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Arkadiusz Kaminski (Etobicoke, Ontario, Canada)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk SYRENA – Uniemerk nr. 9 262 767

Procedure voor het EUIPO: vervallenverklaringsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2019 in de gevoegde zaken R 1861/2018-2 en R 1840/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen voor zover daarbij is verklaard dat het litigieuze merk van kracht blijft voor „voertuigen” van klasse 12;

en

de bestreden beslissing wijzigen door het litigieuze merk in zijn geheel vervallen te verklaren, ook voor de waren „voertuigen” van klasse 12, wegens het ontbreken van normaal gebruik;

subsidiair,

de zaak terugverwijzen naar het EUIPO;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 94, lid 1, en 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto overweging 42 van die verordening en artikel 55, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie;

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

schending van artikel 18, lid 1, en artikel 58, lid 1, onder a), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto de artikelen 94, lid 1, en 95, lid 1, en overweging 42 van die verordening en artikel 55, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie;

schending van de artikelen 58, lid 2, en 64, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de artikelen 94, lid 1, en 64, lid 1, en overweging 42 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/99


Beroep ingesteld op 4 oktober 2019 – Health Product Group/EUIPO – Bioline Pharmaceutical (Enterosgel)

(Zaak T-678/19)

(2019/C 399/117)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Health Product Group sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Bioline Pharmaceutical AG (Baar, Zwitserland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het woordmerk Enterosgel – internationale inschrijving nr. 896 788 met aanduiding van de Europese Unie

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 augustus 2019 in zaak R 482/2018-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en het merk nietig verklaren;

over de kosten beslissen in het voordeel van verzoekster.

Aangevoerd middel

schending van artikel 59, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/100


Beroep ingesteld op 4 oktober 2019 – Argyraki/Commissie

(Zaak T-679/19)

(2019/C 399/118)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Vassilia Argyraki (Brussel, België) (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van het PMO van 30 november 2018 betreffende de wijze van berekening van de pensioenrechten alsmede, meer algemeen, de statutaire regels betreffende de pensioenrechten die bij verzoeksters pensionering op haar zullen worden toegepast;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen voormeld besluit van het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-eerbiediging van de lering getrokken uit de rechtspraak Torné (arrest van 14 december 2018, Torné/Commissie, T-128/17, EU:T:2018:969).

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 21 en 22 van bijlage XIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan ongelijke behandeling.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/100


Beroep ingesteld op 7 oktober 2019 – Euroapotheca/EUIPO – General Nutrition Investment (GNC LIVE WELL)

(Zaak T-686/19)

(2019/C 399/119)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Euroapotheca UAB (Vilnius, Litouwen) (vertegenwoordigers: R. Žabolienė en E. Saukalas, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: General Nutrition Investment Co. (Wilmington, Delaware, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk GNC LIVE WELL – Uniemerk nr. 940 981

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 30 juli 2019 in zaak R 2189/2018-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/101


Beroep ingesteld op 8 oktober 2019 – inMusic Brands/EUIPO – Equipson (Marq)

(Zaak T-687/19)

(2019/C 399/120)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: inMusic Brands, Inc. (Cumberland, Rhode Island, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: D. Rose, Solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Equipson, SA (Silla, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk Marq – Uniemerk nr. 14 585 699

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 30 juli 2019 in zaak R 1759/2018-5

Conclusies

de bestreden beslissing in haar geheel vernietigen en de inschrijving met betrekking tot de betrokken waren handhaven;

het EUIPO en elke andere in de procedure voor de kamer van beroep betrokken partij verwijzen in hun eigen kosten en in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt in de procedures voor het Gerecht, de kamer van beroep en de nietigheidsafdeling.

Aangevoerd middel

schending van artikel 60, lid 1, onder a), juncto artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/102


Beroep ingesteld op 9 oktober 2019 – FI/Commissie

(Zaak T-694/19)

(2019/C 399/121)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: FI (vertegenwoordiger: F. Moyse, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de besluiten van 8 maart 2019, 1 april 2019 en 12 augustus 2019 nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tegen de besluiten van de Commissie van 8 maart, 1 april en 12 augustus 2019 voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de artikelen 18 tot en met 20 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling en discriminatie op grond van leeftijd en de aard van het juridisch verband van samenleven en handicap.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de artikelen 18 en 20 van bijlage VIII bij het Statuut, aangezien de Commissie die artikelen aldus had moeten uitleggen dat zij betrekking hebben op het samenleven als paar, ongeacht of het paar gehuwd is, een samenlevingscontract heeft gesloten of in een vrij verband woont.

3.

Derde middel, ontleend aan een onjuiste uitlegging van het begrip echtgenoot in de zin van de regeling die voor het overlevingspensioen geldt, aangezien de ontwikkeling van de westerse maatschappij een ruime uitlegging van dat begrip verlangt.

4.

Vierde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling als gevolg van het feit dat geen rekening is gehouden met verzoekers bijzondere situatie. Hij voert in dit verband aan dat hij meer dan negentien jaar met zijn echtgenote heeft samengewoond en dat zijn huwelijk vier jaar, zeven maanden en acht dagen heeft geduurd.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/103


Beschikking van het Gerecht van 17 september 2019 – Fastweb/Commissie

(Zaak T-19/17) (1)

(2019/C 399/122)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 70 van 6.3.2017.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/103


Beschikking van het Gerecht van 12 september 2019 – RATP/Commissie

(Zaak T-250/18) (1)

(2019/C 399/123)

Procestaal: Frans

De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 206 van 17.6.2019.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/104


Beschikking van het Gerecht van 20 september 2019 – Hongarije/Commissie

(Zaak T-306/18) (1)

(2019/C 399/124)

Procestaal: Hongaars

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 268 van 30.7.2018.


25.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/104


Beschikking van het Gerecht van 17 september 2019 – Fastweb/Commissie

(Zaak T-19/19) (1)

(2019/C 399/125)

Procestaal: Italiaans

De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 82 van 4.3.2019.