|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
62e jaargang |
|
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2019/C 363/01 |
||
|
|
Gerecht |
|
|
2019/C 363/02 |
||
|
2019/C 363/03 |
||
|
2019/C 363/04 |
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/1 |
Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
(2019/C 363/01)
Laatste publicatie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
Gerecht
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/2 |
Verkiezing van de kamerpresidenten
(2019/C 363/02)
Op 30 september 2019 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 18, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de volgende rechters verkozen tot presidenten van de kamers zetelend met drie rechters en de kamers zetelend met vijf rechters voor de periode van 30 september 2019 tot en met 31 augustus 2022:
|
— |
De heer Kanninen; |
|
— |
Mevrouw Tomljenović; |
|
— |
De heer Collins; |
|
— |
De heer Gervasoni; |
|
— |
De heer Spielmann; |
|
— |
Mevrouw Marcoulli; |
|
— |
De heer da Silva Passos; |
|
— |
De heer Svenningsen; |
|
— |
Mevrouw Costeira; |
|
— |
De heer Kornezov. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/2 |
Verkiezing van de vicepresident van het Gerecht
(2019/C 363/03)
Tijdens hun vergadering van 27 september 2019 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering rechter Savvas Papasavvas verkozen tot vicepresident van het Gerecht voor de periode van 27 september 2019 tot en met 31 augustus 2022.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/2 |
Verkiezing van de president van het Gerecht
(2019/C 363/04)
Tijdens hun vergadering van 27 september 2019 hebben de rechters van het Gerecht overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering rechter Marc van der Woude verkozen tot president van het Gerecht voor de periode van 27 september 2019 tot en met 31 augustus 2022.
V Bekendmakingen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 29 januari 2019 door Camomilla Srl tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 13 november 2018 in zaak T-44/17, Camomilla/EUIPO - CMT (CAMOMILLA)
(Zaak C-68/19 P)
(2019/C 363/05)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Camomilla Srl (vertegenwoordigers: M. Mussi, H.G. Chiappetta, avvocati)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, CMT Compagnia manifatture tessili Srl
Bij beschikking van 11 september 2019 heeft het Hof (Zesde kamer) de hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard en Camomilla Srl verwezen in haar eigen kosten.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/3 |
Hogere voorziening, ingesteld op 7 februari 2019 door Comprojecto-Projectos e Construções, Lda e.a. tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 13 december 2018 in zaak T-493/18, Comprojecto-Projectos e Construções e.a./Portugal
(Zaak C-98/19 P)
(2019/C 363/06)
Procestaal: Portugees
Partijen
Rekwiranten: Comprojecto-Projectos e Construções, Lda, Paulo Eduardo Matos Gomes de Azevedo, Julião Maria Gomes de Azevedo, Isabel Maria Matos Gomes de Azevedo (vertegenwoordiger: M. A. Ribeiro, advogado)
Andere partij in de procedure: Portugese Republiek
Bij beschikking van 11 september 2019 heeft het Hof (Zesde kamer) de hogere voorziening afgewezen wegens gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 mei 2019 door Wirecard Technologies GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 13 maart 2019 in zaak T-297/18, Wirecard Technologies GmbH/EUIPO – Striatum Ventures
(Zaak C-375/19 P)
(2019/C 363/07)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Wirecard Technologies GmbH (vertegenwoordiger: A. Bayer, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Striatum Ventures
Bij beschikking van 10 september 2019 heeft het Hof van Justitie (Kamer voor de toelating van hogere voorzieningen) de hogere voorziening niet-toelaatbaar verklaard.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 11 juni 2019 door Kiku GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 11 april 2019 in zaak T-765/17, Kiku GmbH/Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO)
(Zaak C-444/19 P)
(2019/C 363/08)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Kiku GmbH (vertegenwoordigers: G. Würtenberger en R. Kunze, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Communautair Bureau voor plantenrassen, Sächsisches Landesamt für Umwelt, Landwirtschaft und Geologie
Bij beschikking van 16 september 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Kamer voor de toelating van hogere voorzieningen) beslist dat de hogere voorziening niet wordt toegelaten en dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/4 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo no 17 de Barcelona (Spanje) op 2 juli 2019 – UQ/Subdelegación del Gobierno en Barcelona
(Zaak C-503/19)
(2019/C 363/09)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado Contencioso-Administrativo no 17 de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: UQ
Verwerende partij: Subdelegación del Gobierno en Barcelona
Prejudiciële vragen
|
1) |
Zijn artikel 6, lid 1, en artikel 17 van richtlijn 2003/109 (1) verenigbaar met een uitlegging van de nationale rechters volgens welke een strafblad, van welke aard dan ook, voldoende reden is om de status van langdurig ingezetene te weigeren? |
|
2) |
Moet de nationale rechter naast het bestaan van een strafblad ook rekening houden met andere factoren, zoals de zwaarte en de duur van de straf, het gevaar dat de aanvrager voor de samenleving vormt, de duur van zijn voorafgaand legaal verblijf en de banden die hij heeft met het land, en een beoordeling verrichten die rekening houdt met al deze elementen? |
|
3) |
Moet artikel 6, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat volgens een nationale regeling de status van langdurig ingezetene, in de zin van artikel 4, kan worden geweigerd om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, zonder de in artikel 6, lid 1, en artikel 17 neergelegde beoordelingscriteria vast te stellen? |
|
4) |
Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 17 van richtlijn 2003/109 aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter volgens de rechtspraak van het Hof betreffende de neerwaartse verticale werking van de richtlijnen bevoegd is om de bepalingen van artikel 6, lid 1, en artikel 17 rechtstreeks toe te passen bij de beoordeling van het bestaan van een strafblad in het licht van de zwaarte ervan, de duur van de straf en het gevaar dat de aanvrager vormt? |
|
5) |
Moet het Unierecht, in het bijzonder het recht op de verkrijging van de status van langdurig ingezetene en de beginselen van duidelijkheid, transparantie en begrijpelijkheid, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een uitlegging door de Spaanse rechters van de artikelen 147 tot en met 149 Real Decreto 557/2011 (koninklijk besluit 557/2011) en artikel 32 Ley Orgánica 4/2000 (organieke wet 4/2000) op grond waarvan redenen van openbare orde en openbare veiligheid voldoende kunnen zijn om de status van langdurig ingezetene te weigeren, ook al stellen die bepalingen niet duidelijk en transparant vast dat dit redenen van weigering kunnen zijn? |
|
6) |
Zijn een nationale regeling en de uitlegging daarvan door de rechters, die de verkrijging van de status van langdurig ingezetene bemoeilijken en de verkrijging van de status van tijdelijk ingezetene vergemakkelijken, in overeenstemming met het beginsel dat richtlijn 2003/109, en met name artikel 6, lid 1, daarvan, nuttige werking moet hebben? |
(1) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004, L 16, blz. 44).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 2 juli 2019 – Banco de Portugal, Fondo de Resolución en Novo Banco, S.A./VR
(Zaak C-504/19)
(2019/C 363/10)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Supremo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Banco de Portugal, Fondo de Resolución en Novo Banco, S.A.
Verwerende partij: VR
Prejudiciële vraag
Is een uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/24/EG (1) die strekt tot erkenning, zonder verdere formaliteiten, van de gevolgen, in het kader van in andere lidstaten lopende procedures, van een besluit van een bevoegde administratieve instantie van de staat van herkomst waarmee wordt beoogd met terugwerkende kracht het op het moment van het ontstaan van het geschil bestaande rechtskader te wijzigen, en die tot gevolg heeft dat rechterlijke beslissingen die niet aan de vereisten van dat nieuwe besluit voldoen hun werking wordt ontnomen, verenigbaar met het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU, het beginsel van de rechtsstaat van artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het algemene beginsel van rechtszekerheid?
(1) Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB 2001, L 125, blz. 15).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 8 juli 2019 – CB/Tribunal Económico Administrativo Regional de Galicia
(Zaak C-521/19)
(2019/C 363/11)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Galicia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: CB
Verwerende partij: Tribunal Económico Administrativo Regional de Galicia
Prejudiciële vraag
Moeten de artikelen 73 en 78 van de btw-richtlijn (1) in het licht van de beginselen van neutraliteit, verbod op belastingfraude, rechtsmisbruik en verbod op onrechtmatige verstoring van de mededinging aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling en de rechtspraak ter uitlegging daarvan volgens welke moet worden aangenomen dat, wanneer de belastingdienst verborgen btw-plichtige handelingen aan het licht brengt waarvoor geen factuur is uitgereikt, de btw in de door de partijen overeengekomen prijs voor die handelingen is begrepen?
Kan dus in gevallen van fraude waarin de handeling is verborgen voor de belastingdienst, worden aangenomen, zoals kan worden afgeleid uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 juli 2016 (zaak C-332/15, Astone (2)), 5 oktober 2016 (zaak C-576/15, Marinova (3)) en 7 maart 2018, Dobre (4) (C-159/17, EU:C:2018:161), dat geen btw is begrepen in de betaalde en ontvangen bedragen, zodat de juiste aanslag kan worden vastgesteld en de desbetreffende sanctie kan worden opgelegd?
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).
(2) Arrest van 28 juli 2016, Astone (C-332/15, EU:C:2016:614).
(3) Arrest van 5 oktober 2016, Maya Marinova (C-576/15, EU:C:2016:740).
(4) Arrest van 7 maart 2018, Dobre (C-159/17, EU:C:2018:161).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia n.o 2 de Nules (Spanje) op 9 juli 2019 – Investcapital Ltd/FE
(Zaak C-524/19)
(2019/C 363/12)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia n.o 2 de Nules
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Investcapital Ltd
Verwerende partij: FE
Prejudiciële vraag
Moet artikel 7 van verordening nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 (1) aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat rechters in Europese betalingsbevelprocedures die overeenkomstig deze verordening worden gevoerd eventuele oneerlijke contractuele bedingen waaruit de schuld voortvloeit, ambtshalve toetsen uit hoofde van artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (2), met name wanneer de nationale rechter de overeenkomst voorafgaandelijk moet onderzoeken om deze toetsing te verrichten?
(1) Verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB 2006, L 399, blz. 1).
(2) Richtlijn van 5 april 1993 (PB 1993, L 95, blz. 29).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 25 juli 2019 – MO/Subdelegación del Gobierno en Toledo
(Zaak C-568/19)
(2019/C 363/13)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha
Partijen in het hoofdgeding
Appellant: MO
Geappelleerde: Subdelegación del Gobierno en Toledo
Prejudiciële vraag
Is de uitlegging van het arrest van het Hof van 23 april 2015 (C-38/14, Zaizoune (1)) in die zin dat de Spaanse bestuurlijke en rechterlijke instanties richtlijn 2008/115/EG (2) rechtstreeks kunnen toepassen ten nadele van een derdelander, waarbij gunstiger nationale sanctiebepalingen niet in overweging worden genomen en buiten toepassing worden gelaten, waardoor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene wordt verzwaard en het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen mogelijk wordt geschonden, verenigbaar met de rechtspraak van het Hof over de grenzen van de rechtstreekse werking van richtlijnen, en moet het feit dat de Spaanse wetgeving niet in overeenstemming is met de richtlijn, in plaats van op die wijze, niet worden verholpen middels een wetswijziging of volgens de procedures waarin het Unierecht voorziet om een lidstaat ertoe te verplichten richtlijnen naar behoren om te zetten?
(1) EU:C:2015:260.
(2) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 5 de Barcelona (Spanje) op 2 augustus 2019 – SI/Subdelegación del Gobierno en Barcelona Sub
(Zaak C-592/19)
(2019/C 363/14)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 5 de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SI
Verwerende partij: Subdelegación del Gobierno en Barcelona
Prejudiciële vraag
Moeten artikel 4 en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2003/109/EG (1) aldus worden uitgelegd dat een strafblad van welke aard dan ook voldoende reden is om de toegang tot de status van langdurig ingezetene te weigeren, zonder dat de duur van het verblijf en het bestaan van banden met het land van verblijf moeten worden beoordeeld?
(1) Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB 2004, L 16, blz. 44).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia del País Vasco (Spanje) op 6 augustus 2019 – Confederación Nacional de Centros Especiales de Empleo (CONACEE)/Diputación Foral de Guipúzcoa
(Zaak C-598/19)
(2019/C 363/15)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Superior de Justicia del País Vasco
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Confederación Nacional de Centros Especiales de Empleo (CONACEE)
Verwerende partij: Diputación Foral de Guipúzcoa
Prejudiciële vraag
Moet artikel 20 van richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (1) aldus worden uitgelegd dat de personele reikwijdte van het voorbehoud als bedoeld in dat artikel niet zodanig kan worden beperkt dat, door aanvullende vereisten te stellen aan de oprichting, aard en doelen, activiteiten en investeringen, of andere aspecten, van de werkingssfeer van die bepaling worden uitgesloten ondernemingen of ondernemers die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarde dat ten minste 30 % van hun werknemers personen met een handicap zijn, en dat zij de maatschappelijke en professionele integratie van die personen tot doel hebben?
(1) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 (PB 2014, L 94, blz. 65).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/9 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 20 augustus 2019 – Weindel Logistik Service/Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky
(Zaak C-621/19)
(2019/C 363/16)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Najvyšší súd Slovenskej republiky
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Weindel Logistik Service SR spol. s r.o.
Verwerende partij: Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky
Prejudiciële vragen
|
1) |
Moeten artikel 167 en artikel 168, onder e), van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad [van 28 november 2006] betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die de belastingplichtige over de ingevoerde goederen moet betalen, enkel ontstaat indien hij eigenaar is van de ingevoerde goederen of als een eigenaar over die goederen kan beschikken? |
|
2) |
Moet artikel 168, onder e), van richtlijn 2006/112/EG [OMISSIS] aldus worden uitgelegd dat het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die de belastingplichtige over de ingevoerde goederen moet betalen, enkel ontstaat indien de ingevoerde goederen worden gebruikt ten behoeve van belastbare handelingen van de belastingplichtige in de vorm van verkoop op het nationale grondgebied, levering in een andere lidstaat of uitvoer naar een derde land van die goederen? |
|
3) |
Wordt in die omstandigheden voldaan aan de voorwaarde dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verworven goederen en de handelingen in een later stadium, en meer bepaald, kan de traditionele uitlegging van het recht op aftrek op basis van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de verworven goederen en de handelingen in een later stadium in casu worden toegepast met betrekking tot kostencomponenten die niet in verband met de goederen zijn ontstaan en dus niet zijn begrepen in de prijs van de prestatie in een later stadium? |
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/10 |
Beroep ingesteld op 15 Juli 2019 – Europese Commissie/Italiaanse Republiek
(Zaak C-668/19)
(2019/C 363/17)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, L. Cimaglia, gemachtigden)
Verwerende partij: Italiaanse Republiek
Conclusies
De Commissie verzoekt het Hof te verklaren dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 3 en/of artikel 4 en/of artikel 5 en artikel 10 van richtlijn 91/271/EEG door te hebben nagelaten:
|
— |
de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat 166 agglomeraties met meer dan 2 000 inwonerequivalenten voorzien zijn van opvangsystemen voor stedelijk afvalwater overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (1), |
|
— |
de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in 610 agglomeraties met meer dan 10 000 inwonerequivalenten of met een aantal inwonerequivalenten tussen 2 000 en 10 000, die lozen in zoet water of estuaria, stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing als volgt aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen, overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG, |
|
— |
de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in 10 agglomeraties met meer dan 10 000 inwonerequivalenten die lozen in ontvangende wateren die als „kwetsbare gebieden” in de zin van richtlijn 91/271/EEG worden beschouwd, stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces, overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn; |
|
— |
de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in 5 „kwetsbare gebieden” als bedoeld in richtlijn 91/271/EEG het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in dat gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van die richtlijn; |
|
— |
de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de ter naleving van de eisen van de artikelen 4 tot en met 7 gebouwde stedelijke waterzuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren en dat bij het ontwerpen van de installaties rekening wordt gehouden met seizoenschommelingen in de belasting in 617 agglomeraties, overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn; |
|
— |
de Italiaanse Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar beroep verwijt de Commissie de Italiaanse Republiek richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, in verschillende delen van haar grondgebied niet juist te hebben uitgevoerd.
De Commissie voert in de eerste plaats een aantal schendingen aan van artikel 3 van de richtlijn, dat in de leden 1 en 2 bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat alle agglomeraties met meer dan 2 000 inwonerequivalenten uiterlijk op 31 december 2005 voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater, dat voldoet aan de eisen van bijlage I, deel A. In verscheidene agglomeraties in de regio’s Abruzzen, Calabrië, Campania, Friuli Venezia Giulia, Lombardije, Apulië, Sicilië, Valle d’Aosta en Veneto is deze verplichting niet correct nagekomen.
Artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG bepaalt voorts in de leden 1 en 3 dat uiterlijk op 31 december 2005, wat betreft lozingen van agglomeraties met meer dan 10 000 inwonerequivalenten of lozingen van agglomeraties met 2 000 tot 10 000 inwonerequivalenten, de lidstaten ervoor hadden moeten zorgen dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces werd onderworpen, overeenkomstig de eisen van bijlage I, deel B. De Commissie heeft vastgesteld dat deze bepalingen niet zijn nageleefd in een groot aantal agglomeraties in de regio’s Abruzzen, Basilicata, Calabrië, Campania, Friuli Venezia Giulia, Lazio, Ligurië, Lombardije, Marche, Apulië, Piemonte, Sardinië, Sicilië, Toscane, Umbrië, Valle d’Aosta en Veneto.
Artikel 5 van de richtlijn bepaalt in de leden 2 en 3 dat uiterlijk op 31 december 1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10 000 inwonerequivalenten stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling. De Commissie heeft vastgesteld dat deze bepalingen niet zijn nageleefd in een aantal agglomeraties in de regio’s Basilicata, Friuli Venezia Giulia, Lazio, Marche, Apulië, Sardinië en Veneto.
Voor kwetsbare gebieden voorziet artikel 5, lid 4, van de richtlijn vervolgens in de mogelijkheid de eisen voor afzonderlijke stedelijke waterzuiveringsinstallaties niet toe te passen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in een bepaald kwetsbaar gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt. Dit is niet aangetoond met betrekking tot verscheidene kwetsbare gebieden op het Italiaanse grondgebied.
Ten slotte leidt de schending van de artikelen 4 en 5 van richtlijn 91/271/EEG ook tot de schending van artikel 10 van deze richtlijn. Volgens dit artikel moeten stedelijke waterzuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/12 |
Hogere voorziening ingesteld op 11 september 2019 door Bruno Gollnisch tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-95/18, Gollnisch/Parlement
(Zaak C-676/19 P)
(2019/C 363/18)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Bruno Gollnisch (vertegenwoordiger: B. Bonnefoy-Claudet, avocat)
Andere partijen in de procedure: Europees parlement, Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
het arrest van het Gerecht van 11 juli 2019 (T-95/18) vernietigen; |
|
— |
de zaak terugverwijzen naar het Gerecht; |
|
— |
rekwirant 12 500 EUR aan proceskosten toekennen; |
|
— |
het Parlement verwijzen in de kosten. |
Voor het geval dat de hogere voorziening ontvankelijk wordt verklaard, verzoekt rekwirant het Hof tevens:
|
— |
indien het Hof zich voldoende geïnformeerd acht, uitspraak ten gronde doen; |
|
— |
het besluit van het Bureau van het Parlement van 23 oktober 2017 nietig verklaren; |
|
— |
de vorderingen van rekwirant in eerste aanleg toewijzen; |
|
— |
het Parlement verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
1. |
Eerste middel: toepassing, met terugwerkende kracht, van latere rechtspraak om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, ten nadele van rekwirant Bij het bestreden arrest is het beroep verworpen op grond van een onrechtmatige toepassing, met terugwerkende kracht, van rechtspraak van het Hof die dateert van na de instelling van het beroep, ten nadele van rekwirant, terwijl het beroep in de eerdere situatie uitdrukkelijk werd omschreven als ontvankelijk. |
|
2. |
Tweede middel: weigering om artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens toe te passen Het Gerecht heeft de toepasselijkheid van deze twee artikelen op het geding afgewezen, terwijl uit artikel 52 van het Handvest en uit de uitlegging van die twee artikelen in de rechtspraak van het Hof volgde dat zij relevant waren. |
|
3. |
Derde middel: onjuiste uitlegging van de rechtspraak inzake het recht om te worden gehoord In het bestreden arrest wordt ten onrechte verwezen naar een arrest van het Hof ter betwisting van het recht van rekwirant op een hoorzitting, terwijl dat arrest enkel betrekking had op partijen die interveniëren in een specifieke en marginale procedure, die overigens een hoorzitting toestond. |
|
4. |
Vierde middel: tegenstrijdige motivering en schending van de rechten van verdediging Om een document dat gedurende de litigieuze procedure niet aan rekwirant is overgelegd, als rechtmatig te beschouwen, heeft het Gerecht dit document op tegenstrijdige wijze gekwalificeerd, waardoor de rechten van verdediging zijn geschonden. |
Gerecht
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/13 |
Beschikking van het Gerecht van 5 september 2019 – Italië/Commissie
(Zaken T-313/15 en 317/15) (1)
(„Taalregeling - Aankondiging van algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs - Keuze van de tweede taal uit drie talen - Verordening nr. 1 - Artikel 1 quinquies, lid 1, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Statuut - Verbod van discriminatie - Evenredigheid - Beroep kennelijk gegrond”)
(2019/C 363/19)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello stato)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Currall en G. Gattinara, vervolgens G. Gattinara, F. Simonetti en D. Milanowska, gemachtigden)
Interveniënt aan de zijde van verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: J. García-Valdecasas Dorrego, gemachtigde)
Voorwerp
In zaak T-313/15, verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/301/15 voor de opstelling van een reservelijst van administrateurs (AD 5) (PB 2015, C 92 A, blz. 1), en, in zaak T-317/15, verzoek krachtens artikel 263 VWEU stekkende tot nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/302/15 voor de opstelling van een reservelijst van administrateurs op het vakgebied audit (AD 5) (PB 2015, C 99 A, blz. 1)
Dictum
|
1) |
De zaken T-313/15 en T-317/15 worden gevoegd voor deze beschikking. |
|
2) |
Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/301/15 voor de opstelling van een reservelijst van administrateurs (AD 5) en aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/302/15 voor de opstelling van een reservelijst van administrateurs op het vakgebied audit (AD 5) worden nietig verklaard. |
|
3) |
De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en de kosten van de Italiaanse Republiek. |
|
4) |
Het Koninkrijk Spanje zal zijn eigen kosten dragen. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/14 |
Beschikking van het Gerecht van 6 september 2019 – Romańska/Frontex
(Zaak T-212/18) (1)
(„Ambtenaren - Arbeidscontractanten - Overeenkomst voor onbepaalde tijd - Artikel 47, onder c), i), RAP - Beëindiging - Beëindigingsgronden - Verbreking van de vertrouwensband - Discriminatie en psychisch geweld - Vordering tot schadevergoeding - Kennelijke niet-ontvankelijkheid”)
(2019/C 363/20)
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Karolina Romańska (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: A. Tetkowska, advocaat)
Verwerende partij: Europees Grens- en kustwachtagentschap (vertegenwoordigers: H. Caniard en S. Drew, gemachtigden, bijgestaan door J. Currall en G. Ostaszewski, advocaten)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 14 juni 2017 waarbij de uitvoerend directeur van Frontex, in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag, de aanstellingsovereenkomst van verzoekster heeft beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van acht maanden, en strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster beweerdelijk heeft geleden door de discriminatie en het psychisch geweld dat Frontex haar heeft berokkend en waar de beslissing tot ontslag het sluitstuk van was.
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Karolina Romańska wordt verwezen in de kosten. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/14 |
Beschikking van het Gerecht van 9 september 2019 – Shore Capital International/EUIPO – Circle Imperium (The Inner Circle)
(Zaak T-575/18) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Beeldmerk The Inner Circle - Ouder Uniewoordmerk InnerCircle - Relatieve weigeringsgrond - Geen soortgelijke diensten - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 - Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”)
(2019/C 363/21)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Shore Capital International Ltd (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Spieker, A. Schönfleisch en N. Willich, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: L. Rampini en H. O’Neill, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Circle Imperium BV (Amsterdam, Nederland)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 7 juni 2018 (zaak R 1402/2017-1) inzake een oppositieprocedure tussen Shore Capital International en Circle Imperium
Dictum
|
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2) |
Shore Capital International Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/15 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 10 september 2019 – Athanasiadou en Soulantikas/Commissie
(Zaak T-762/18 R)
(„Kort geding - Financiële bepalingen (begroting, financieel kader, eigen middelen, bestrijding van fraude) - Tenuitvoerlegging - Verzoek tot schorsing - Ontvankelijkheid - Geen spoedeisendheid”)
(2019/C 363/22)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partijen: Sofia Athanasiadou (Athene, Griekenland), Konstantinos Soulantikas (Athene) (vertegenwoordiger: M. Lappa, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Katsimerou en A. Kyratsou, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 299 VWEU strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van besluit C(2017) 5883 final van de Commissie van 22 augustus 2017, van het betalingsbevel van 30 oktober 2018 dat is aangebracht onderaan het afschrift van de krachtens besluit C(2017) 5883 final van de Commissie van 22 augustus 2017 afgegeven executoriale titel, en van iedere andere daaraan gerelateerde executoriale titel
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
Sofia Athanasiadou en Konstantinos Soulantikas dragen hun eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/16 |
Beschikking van het Gerecht van 5 september 2019 – Giorgio Armani/EUIPO – Invicta Watch Company of America (GLYCINE)
(Zaak T-209/19) (1)
(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Intrekking van de inschrijvingsaanvraag - Afdoening zonder beslissing”)
(2019/C 363/23)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Giorgio Armani SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: J. Rether en M. Kinkeldey, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Invicta Watch Company of America, Inc. (Hollywood, Florida, Verenigde Staten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 februari 2019 (zaak R 578/2018-4) inzake een oppositieprocedure tussen Giorgio Armani en Invicta Watch Company of America, Inc.
Dictum
|
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2) |
Giorgio Armani SpA wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO). |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/16 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 1 juli 2019 – Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement
(Zaak T-388/19 R)
(Verzoek om voorlopige maatregelen - Europees Parlement - Toetsing van bevoegdheden - Geen fumus boni juris)
(2019/C 363/24)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: C. Puigdemont i Casamajó (Waterloo, België) en A. Comín i Oliveres (Waterloo, België) (vertegenwoordigers: B. Bekaert, B. Emmerson, G. Boye en S. Bekaert, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, ten eerste tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een aantal besluiten van het Europees Parlement die beogen te verhinderen dat verzoekers als gekozen leden zitting nemen in het Parlement, en ten tweede tot verordening, aan het Parlement, om alle noodzakelijke maatregelen te treffen, daaronder begrepen de verklaring van verzoekers’ voorrechten en immuniteiten, om hen in staat te stellen met ingang van 2 juli 2019 zitting te nemen in het Parlement
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/17 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 11 september 2019 – Sophia Group/Parlement
(Zaak T-578/19 R)
(„Kort geding - Overheidsopdrachten voor diensten - Verzoek om voorlopige maatregelen - Geen spoedeisendheid”)
(2019/C 363/25)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Sophia Group (Sint-Joost-ten-Node, België) (vertegenwoordigers: Y. Schneider en C.-H. de la Vallée Poussin, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Tapper Brandberg en S. Toliušis, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU, strekkende tot de vaststelling van voorlopige maatregelen, namelijk ten eerste de opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van het Parlement van 30 juli 2019 om perceel nr. 1 van de opdracht „verlening van diensten inzake een helpdesk voor gebouwen” (aanbesteding 06A0010/2019/M011) aan een andere inschrijver te gunnen en ten tweede tot opschorting van de uitvoering van de met die andere inschrijver gesloten overeenkomst
Dictum
|
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
|
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/18 |
Beroep ingesteld op 18 juli 2019 – DI/ECB
(Zaak T-514/19)
(2019/C 363/26)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: DI (vertegenwoordiger: L Levi, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
nietig te verklaren het besluit van de raad van bestuur van de ECB om haar zonder inachtneming van de opzegtermijn tuchtrechtelijk ontslag te verlenen; |
|
— |
nietig te verklaren het besluit van de raad van bestuur van de ECB van 25 juni 2019 houdende weigering om de tuchtprocedure te heropenen na de beëindiging van de strafprocedure; |
|
— |
dientengevolge, te gelasten dat zij met ingang van 11 mei 2019 opnieuw in dienst wordt genomen met alle daaraan verbonden financiële aanspraken en met voldoende publiciteit om haar goede naam te herstellen; |
|
— |
in elk geval, vergoeding te gelasten van de door haar geleden immateriële schade, welke ex aequo et bono wordt begroot op 20 000 EUR: |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij negen middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan de onbevoegdheid van degene die de betwiste maatregelen heeft getroffen. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 8.3.2. van de regels voor het personeel van de ECB, daar de tuchtprocedure is ingeleid nadat de tijd was verstreken. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel dat met de inleiding van een tuchtprocedure die het gevolg is van een strafprocedure, moet worden gewacht tot de strafprocedure is beëindigd alsmede schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht. |
|
4. |
Vierde middel, ontleend aan het feit dat het tuchtcomité de grenzen van zijn taak heeft overschreden. Er is sprake van schending van artikel 8.3.7 van de regels voor het personeel van de ECB en van het beginsel van onpartijdigheid zoals neergelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de EU. |
|
5. |
Vijfde middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling. |
|
6. |
Zesde middel, ontleend aan schending van het vermoeden van onschuld en van artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de EU. |
|
7. |
Zevende middel, ontleend aan schending van het beginsel dat tuchtprocedures binnen een redelijke termijn moeten worden gevoerd en niet-nakoming van de zorgplicht. |
|
8. |
Achtste middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht. |
|
9. |
Negende, subsidiair aangevoerd middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/19 |
Beroep ingesteld op 26 juli 2019 – TestBioTech/Commissie
(Zaak T-534/19)
(2019/C 363/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: TestBioTech eV (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: K. Smith QC)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het besluit van de Commissie van 20 mei 2019, waarbij werd geweigerd om uitvoeringsbesluit 2018/2046 van de Commissie van 19 december 2018 (1) in te trekken of te wijzigen, nietig verklaren; |
|
— |
verweerster verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de betrokken mais te beoordelen aan de hand van verordening (EG) nr. 641/2004 van de Commissie (2). |
|
2. |
Kennelijke wetenschappelijke beoordelingsfouten. |
|
3. |
De Commissie heeft ten onrechte geen „eventspecifiek” monitoringplan voor na het in handel brengen aangevraagd. |
(1) Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/2046 van de Commissie van 19 december 2018 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en genetisch gemodificeerde mais die twee, drie of vier van de afzonderlijke transformatiestappen MON 87427, MON 89034, 1507, MON 88017 en 59122 combineert, en tot intrekking van besluit 2011/366/EU (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 8238) (PB 2018 L 327, blz. 70).
(2) Verordening (EG) nr. 641/2004 van de Commissie van 6 april 2004 tot vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft vergunningaanvragen voor nieuwe genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, kennisgevingen van bestaande producten en de onvoorziene of technisch niet te voorkomen aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal waarvoor de risicobeoordeling tot een gunstig resultaat heeft geleid (PB 2004 L 102, blz. 14).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/19 |
Beroep ingesteld op 15 augustus 2019 – AlzChem Group AG/Commissie
(Zaak T-569/19)
(2019/C 363/28)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: AlzChem Group AG (Trostberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Borsos en J. Guerrero Pérez, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
besluit C(2019)5602 nietig verklaren, dat door de secretaris-generaal van de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4 van de bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) op 22 juli 2019 is vastgesteld in antwoord op aanvraag nr. GESTDEM 2019/2311, en |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de verzoekende partij. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting en kennelijk onjuiste beoordeling bij de toepassing van bepaalde uitzonderingen op de algemene regel dat inzage van documenten wordt verleend, in het licht van de feiten van de zaak:
|
|
2. |
Tweede middel: ontoereikende motivering van de weigering van toegang tot een niet-vertrouwelijke versie, gedeeltelijke toegang of toegang tot de documenten in de lokalen van de Commissie op grond van artikel 4, lid 6, en artikel 10 van verordening (EG) nr. 1049/2001. |
(1) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/20 |
Beroep ingesteld op 21 augustus 2019 – Sophia Group/Parlement
(Zaak T-578/19)
(2019/C 363/29)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Sophia Group (Sint-Joost-ten-Node, België) (vertegenwoordigers: Y. Schneider en C.-H. de la Vallée Poussin, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Conclusies
|
— |
de onderhavige vordering tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
dientengevolge het besluit van het Europees Parlement om perceel 1 van de opdracht voor diensten inzake een helpdesk voor gebouwen (aanbesteding nr. 06A0010/2019/M011) te gunnen aan S.A. Computer Resources International, gevestigd te rue de l’Industrie 11, 8399 Windhof, Luxemburg, nietig verklaren; |
|
— |
in voorkomend geval nietig verklaren:
|
|
— |
het Europees Parlement verwijzen in alle kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van de artikelen 160 en 167 en de punten 16.3, 18.2 en 21.1 van bijlage I bij verordening 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU, en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, bevoegdheidsoverschrijding en een kennelijk onjuiste beoordeling, alsmede schending van de algemene beginselen van mededinging, transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van overheidsopdrachten. In het kader van dit eerste middel voert verzoekster aan dat bepaalde van de gunningscriteria op grond waarvan de gekozen inschrijver is geselecteerd, kwalitatieve selectiecriteria zijn en geen gunningscriteria, terwijl selectiecriteria uitsluitend dienen ter beoordeling van de kandidaten of inschrijvers en gunningscriteria uitsluitend dienen ter beoordeling van inschrijvingen en tot bepaling van de economisch meest voordelige inschrijving. |
|
2. |
Tweede middel: schending van de artikelen 160 en 167 en punt 18.2 van bijlage I bij bovengenoemde verordening 2018/1046, bevoegdheidsoverschrijding en een kennelijk onjuiste beoordeling, alsmede schending van de algemene beginselen van mededinging, transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van overheidsopdrachten, omdat bepaalde gunningscriteria op grond waarvan de gekozen inschrijver voor perceel 1 is geselecteerd, geen verband houden met het voorwerp van de opdracht en op zijn minst vaag en onnauwkeurig zijn. Gunningscriteria dienen immers ter bepaling van de economisch meest voordelige inschrijving, zij moeten verband houden met het voorwerp van de betrokken opdracht of het betrokken perceel en daarmee evenredig zijn, en verder moeten zij duidelijk en nauwkeurig zijn en mogen bij de gunning van de opdracht geen onvoorwaardelijke keuzevrijheid laten. |
|
3. |
Derde middel: schending van de artikelen 160 en 167 en de punten 18.2 en 18.4 van bijlage I bij bovengenoemde verordening 2018/1046, bevoegdheidsoverschrijding en een kennelijk onjuiste beoordeling, alsmede schending van de algemene beginselen van mededinging, transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie op het gebied van overheidsopdrachten, omdat de in het bestek van inschrijvers verlangde referenties ter onderbouwing van hun technische en professionele vaardigheid tot uitvoering van perceel 1 geen verband houden met het voorwerp van de opdracht en onevenredig, vaag en onnauwkeurig zijn. Volgens verzoekster moeten de selectiecriteria verband houden en evenredig zijn met het voorwerp van de opdracht om verstoring van de mededinging te voorkomen, en duidelijk en nauwkeurig zijn. |
|
4. |
Vierde middel: schending van artikel 296 VWEU, artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese unie, artikel 170 en de punten 18.6, 30.2 en 31.1 van bijlage I bij bovengenoemde verordening 2018/1046, schending van wezenlijke vormvoorschriften, alsmede schending van de algemene Unierechtelijke beginselen van transparantie, mededinging en gelijke behandeling, van het beginsel dat handelingen van de instellingen van de Europese Unie moeten worden gemotiveerd, bevoegdheidsoverschrijding en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. Deze schendingen vloeien voort uit het feit dat de aan verzoekster en de gekozen inschrijver gegeven beoordelingen voor negen gunningscriteria onder de noemer „kwaliteit” niet gemotiveerd zijn en/of enkel vergezeld zijn van vage en onnauwkeurige opmerkingen, terwijl ieder gunningsbesluit voldoende gemotiveerd moet zijn opdat inschrijvers kennis kunnen nemen van de objectieve, concrete en precieze redenen voor elke beoordeling van de verschillende inschrijvingen, en moet vermelden welke voor- en nadelen elk van de ingediende inschrijvingen heeft gelet op de in het bestek vastgestelde criteria. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/22 |
Beroep ingesteld op 23 augustus 2019 – EJ/EIB
(Zaak T-585/19)
(2019/C 363/30)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: EJ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)
Verwerende partij: Europese Investeringsbank
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren |
en bijgevolg:
|
— |
nietig te verklaren het besluit van 16 februari 2018 waarbij de retroactieve vergoeding van de vervoerskosten in verband met de ernstige ziekte van haar dochter is beperkt tot 18 maanden, en het besluit van 23 maart 2018 waarbij de retroactieve toekenning van de dubbele toelage voor een kind ten laste is beperkt tot 5 jaar; |
|
— |
voor zover nodig, het besluit van 14 mei 2019 tot bevestiging van die besluiten nietig te verklaren; |
|
— |
de geleden materiële en immateriële schade te vergoeden; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 2.2.3 van de administratieve bepalingen en van artikel 1 van de vergoedingstabel van de ziektekostenregeling alsmede aan een kennelijk onjuiste beoordeling. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming van de zorgplicht en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. Verzoekster vraagt tevens om de verwerende partij te veroordelen tot betaling van de dubbele toelage voor een kind ten laste voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2012 en tot betaling van de vervoerskosten die sinds 1 september 2007 tot en met 18 februari 2018 zijn gemaakt in verband met de ernstige ziekte van haar dochter. Over de verschuldigde bedragen moet vertragingsrente worden betaald tegen de rentevoet van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met 2 punten. Ten slotte vraagt zij om vergoeding van haar immateriële schade, geraamd op 2 000 EUR. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/23 |
Beroep ingesteld op 26 augustus 2019 – PL/Commissie
(Zaak T-586/19)
(2019/C 363/31)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: PL (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het besluit van de Commissie van 12 december 2018 tot vaststelling van haar loopbaanontwikkelingsrapport over 2017 nietig te verklaren; |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep tegen bovengenoemd besluit van de Commissie voert de verzoekende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 22 bis en 22 ter van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en niet-nakoming van de zorgplicht door de directeur-generaal van het DG HR. |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht op behoorlijk bestuur is neergelegd en met name het recht op een onpartijdige, billijke behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut, niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van de rechten van verweer. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/24 |
Beroep ingesteld op 26 augustus 2019 – Frutas Tono/EUIPO – Agrocazalla (Marién)
(Zaak T-587/19)
(2019/C 363/32)
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Frutas Tono, SL (Benifairo de la Valldigna, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Cañizares Doménech, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Agrocazalla, SL (Lorca, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Marién – inschrijvingsaanvraag nr. 15 146 021
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 juni 2019 in zaak R 171/2018-4
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen en bijgevolg de verwijzing van verzoekende partij in de kosten voor de oppositieafdeling en de kamer van beroep vernietigen en een nieuwe beslissing nemen waarbij de beroepsprocedure voor het EUIPO wordt geschorst tot dit Bureau uitspraak doet over de vordering tot nietigverklaring van het oppositiemerk, of subsidiair, |
|
— |
indien op het tijdstip van uitspraak door het Gerecht het oppositiemerk reeds is nietig verklaard door het EUIPO, tevens de beslissing van de kamer van beroep vernietigen, op grond dat de kamer van beroep de invloed op de verenigbaarheid van de inschrijving van de conflicterende tekens niet naar behoren heeft onderzocht en de procedure ambtshalve had moeten schorsen, of subsidiair, |
|
— |
bij gebreke van een dergelijke beoordeling, verklaren dat geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat om de reeds voorheen aangevoerde redenen, en |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
recht van voorrang van de houder van het litigieuze merk op de Spaanse nationale merken nr. 1798380, MARIEN, aangevraagd op 12 januari 1994 voor klasse 39, nr. 1800302, MARIEN, aangevraagd op 25 januari 1994 voor klasse 35, en nr. 2222325, MARIEN, aangevraagd op 23 maart 1999 voor klasse 31; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/25 |
Beroep ingesteld op 28 augustus 2019 – Healios/EUIPO – Helios Kliniken (Healios)
(Zaak T-591/19)
(2019/C 363/33)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Healios KK (Tokio, Japan) (vertegenwoordiger: P. Venohr, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Helios Kliniken GmbH (Berlijn, Duitsland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Healios – inschrijvingsaanvraag nr. 14 267 041
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 12 juni 2019 in zaak R 341/2018-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij het beroep is toegewezen en de bestreden aanvraag is afgewezen; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
het normale gebruik, in het bijzonder voor „medische diensten en diensten op het gebied van bacteriologie” is onvoldoende aangetoond; |
|
— |
de waren en diensten zijn niet of slechts in geringe mate soortgelijk, in het bijzonder bij vergelijking van medische diensten en diensten op het gebied van bacteriologie van klasse 5; |
|
— |
het beeldelement en de perceptie door het relevante publiek zijn onvoldoende onderzocht. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/25 |
Beroep ingesteld op 30 augustus 2019 – Cyprus/EUIPO – Fontana Food (GRILLOUMI BURGER)
(Zaak T-593/19)
(2019/C 363/34)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, S. Baran, barrister, V. Marsland, solicitor)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Fontana Food AB (Tyresö, Zweden)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk GRILLOUMI BURGER – inschrijvingsaanvraag nr. 15 963 283
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 juni 2019 in zaak R 1297/2018-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in zijn eigen kosten alsmede in die van verzoekster. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/26 |
Beroep ingesteld op 30 augustus 2019 – Axactor/EUIPO – Axa (AXACTOR)
(Zaak T-594/19)
(2019/C 363/35)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Axactor SE (Oslo, Noorwegen) (vertegenwoordigers: D. Stone, A. Dykes, A. Leonelli, solicitors)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Axa SA (Parijs, Frankrijk)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk AXACTOR – inschrijvingsaanvraag nr. 15 827 728
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 28 juni 2019 in zaak R 479/2018-4
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
het EUIPO en interveniënte verwijzen in hun eigen kosten en in de kosten van verzoekster. |
Aangevoerd middel
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/27 |
Beroep ingesteld op 6 september 2019 – Helsingin kaupunki/Commissie
(Zaak T-597/19)
(2019/C 363/36)
Procestaal: Fins
Partijen
Verzoekende partij: Helsingin kaupunki (Helsinki, Finland) (vertegenwoordiger: I. Aalto-Setälä, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het besluit van de Europese Commissie van 28 juni 2019 betreffende steunmaatregel SA.33846 – (2015/C) (ex 2011/CP) geheel of gedeeltelijk nietig verklaren en |
|
— |
de Commissie verwijzen in alle kosten van de stad, vermeerderd met rente. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van het beroep voert de verzoekende partij volgende middelen aan:
|
1. |
Eerste middel: kennelijk onjuiste toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU in het bestreden besluit.
|
|
2. |
Tweede middel: de motivering van het bestreden besluit voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 296 VWEU en de desbetreffende rechtspraak.
|
|
3. |
Derde middel: het bestreden besluit is in strijd met de algemene beginselen van het Unierecht, met name het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, en schendt de rechten van de verdediging.
|
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/28 |
Beroep ingesteld op 7 september 2019 – Osório & Gonçalves/EUIPO – Miguel Torres (in.fi.ni.tu.de)
(Zaak T-601/19)
(2019/C 363/37)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Osório & Gonçalves, SA (Galamares, Portugal) (vertegenwoordiger: D. Araújo e Sá Serras Pereira, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Miguel Torres, SA (Vilafranca del Penedès, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk in.fi.ni.tu.de – inschrijvingsaanvraag nr. 15 982 994
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 juli 2019 in zaak R 1579/2018-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 47, leden 2 en 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 97, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/29 |
Beroep ingesteld op 3 september 2019 – Eugene Perma France/EUIPO – SPI Investments Group (NATURANOVE)
(Zaak T-602/19)
(2019/C 363/38)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Eugene Perma France (Saint-Denis, Frankrijk) (vertegenwoordiger: S. Havard Duclos, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: SPI Investments Group, SL (Sant Just Desvern, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk NATURANOVE – inschrijvingsaanvraag nr. 17 007 949
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 1 juli 2019 in zaak R 2161/2018-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij het beroep is verworpen tegen de beslissing die de oppositieafdeling op grond van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad had genomen en voor zover verzoekster is verwezen in de kosten van de oppositie- en de beroepsprocedure ten bedrage van 1 170 EUR; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/30 |
Beroep ingesteld op 4 september 2019 – Inova Semiconductors/EUIPO – Venta Servicio LED (ISELED)
(Zaak T-604/19)
(2019/C 363/39)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Inova Semiconductors GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Schmidpeter, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Venta Servicio LED, SL (Martorell, Spanje)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk ISELED in de kleuren zwart, rood, oranje, geel, groen en blauw – internationale inschrijving nr. 1 343 583 met aanduiding van de Europese Unie
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 25 juni 2019 in zaak R 2149/2018-1
Conclusies
|
— |
de bestreden beslissing vernietigen; |
|
— |
het EUIPO verwijzen in zijn eigen kosten en in de kosten die verzoekster heeft gemaakt voor de procedure. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van wezenlijke vormvoorschriften van artikel 75, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/31 |
Beroep ingesteld op 9 september 2019 – Deutsche Telekom/Commissie
(Zaak T-610/19)
(2019/C 363/40)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Deutsche Telekom AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Linsmeier, U. Soltész, C. von Köckritz en P. Lohs, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het Commissiebesluit van 28 juni 2019 waarbij de Commissie het verzoek om betaling van vertragingsrente heeft afgewezen, nietig verklaren volgens artikel 263, lid 4, VWEU; |
|
— |
de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, ertoe veroordelen verzoekster een vergoeding te betalen ter hoogte van 2 580 374,07 EUR voor de schade die verzoekster heeft geleden doordat zij in de periode van 16 januari 2015 tot en met 19 februari 2019 het onverschuldigd betaalde bedrag niet kon aanwenden, zodat zij niet in staat was het rendement te verkrijgen dat zij normaal gesproken met dit bedrag zou behalen dan wel haar kapitaalkosten dienovereenkomstig te verlagen, of |
|
— |
subsidiair, voor het geval het Gerecht het tweede middel afwijst, verzoekster een vergoeding betalen ter hoogte van 1 750 522,83 EUR voor de schade die verzoekster heeft geleden doordat de Commissie heeft geweigerd haar voor de periode van 16 januari 2015 tot en met 19 februari 2019 vertragingsrente te betalen over het bedrag van 12 039 019 EUR, en wel tegen de voor de periode van 16 januari 2015 tot en met 19 februari 2019 geldende rentevoet van de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties vermeerderd met 3,5 procent, of – meer subsidiair – ter hoogte van een ander door het Gerecht passend geacht bedrag, berekend op basis van de rentevoet voor vertragingsrente die het Gerecht passend acht; |
|
— |
vaststellen dat over het door de Commissie overeenkomstig het tweede en derde middel te betalen bedrag over het tijdvak lopende vanaf de datum waarop in de onderhavige procedure het arrest wordt gewezen tot de volledige betaling door de Commissie eveneens rente moet worden betaald op basis van de rentevoet van de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties vermeerderd met 3,5 procent, of subsidiair rente moet worden betaald ter hoogte van een andere door het Gerecht passend geachte rentevoet voor vertragingsrente, en |
|
— |
de Commissie en de Europese Unie verwijzen in de kosten van verzoekster. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.
|
1. |
Eerste middel (vordering tot nietigverklaring): door te weigeren verzoekster vertragingsrente te betalen, heeft de Commissie niet voldaan aan haar plicht tot uitvoering van het arrest van 13 december 2018, Deutsche Telekom/Commissie (T-827/14, EU:T:2018:930), welke plicht werd bevestigd in het arrest van 5 september 2019, Europese Unie/Guardian Europe (C-447/17 P, EU:C:2019:672), en daardoor artikel 266, lid 1, VWEU geschonden. |
|
2. |
Tweede middel (vordering tot nietigverklaring): schending van de motiveringsplicht krachtens artikel 296, lid 2, VWEU Verzoekster voert dienaangaande aan dat het afwijzende besluit onvoldoende is gemotiveerd aangezien hierin niet voldoende is aangegeven om welke reden verzoeksters vordering tot betaling van vertragingsrente werd afgewezen. Het blijft onduidelijk of de Commissie van de veronderstelling uitgaat dat artikel 90 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (1) ook een uitputtende regeling bevat van het recht op vertragingsrente uit hoofde van artikel 266, lid 1, VWEU en hoe een dergelijke uitlegging te verenigen is met de vaste rechtspraak over de verplichting van de Commissie om vertragingsrente te betalen uit hoofde van artikel 266, lid 1, VWEU. |
|
3. |
Derde middel (vordering tot schadevergoeding): door verzoekster geleden schade wegens door haar misgelopen mogelijkheden gebruik te maken van het te veel betaalde deel van de onrechtmatige geldboete volgens artikel 266, lid 2, artikel 268, en artikel 340, lid 2, VWEU en, subsidiair, wegens de geweigerde uitbetaling van vertragingsrente. |
(1) Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB 2012, L 362, blz. 1).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/32 |
Beroep ingesteld op 9 september 2019 – Burgerinitiatief – EU-wetgeving, rechten van minderheden en democratisering van Spaanse instellingen/Commissie
(Zaak T-611/19)
(2019/C 363/41)
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Burgerinitiatief – EU-wetgeving, rechten van minderheden en democratisering van Spaanse instellingen (Spanje) (vertegenwoordigers: G. Boye, I. Elbal Sánchez, E. Valcuende Sillero en I. González Martínez, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
Nietigverklaring van besluit 2019/1182 van de Commissie van 3 juli 2019 houdende weigering van registratie van het burgerinitiatief „EU-wetgeving, rechten van minderheden en democratisering van Spaanse instellingen”. |
|
— |
Verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie houdende weigering van registratie van bovengenoemd initiatief, waarbij de Commissie werd verzocht een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie in te dienen met betrekking tot de beginselen van wettigheid en rechtszekerheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke instanties, scheiding der machten, vrijheid van vergadering, vrijheid van meningsuiting, recht op vrije verkiezingen, recht op vrijheid en recht op gelijke behandeling.
Volgens het bestreden besluit vallen de in het initiatief voorgestelde acties buiten het kader van de bevoegdheid van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
|
1. |
Eerste middel: schending van de wezenlijke vormvoorschriften van de procedure.
|
|
2. |
Tweede middel: schending van het Verdrag of van enige andere rechtsregel betreffende de toepassing ervan.
|
|
3. |
Derde middel: aard van de in het burgerinitiatief voorgestelde acties.
|
|
4. |
Vierde middel: plaats van het voorgestelde burgerinitiatief binnen het rechtskader van de Europese Unie.
|
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/33 |
Beroep ingesteld op 12 september 2019 – Point Tec Products Electronic/EUIPO – Compagnie des montres Longines, Francillon (Weergave van twee uitgestrekte vleugels)
(Zaak T-615/19)
(2019/C 363/42)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Point Tec Products Electronic GmbH (Ismaning, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Wiedemann, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Compagnie des montres Longines, Francillon SA (St-Imier, Zwitserland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht
Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk dat twee uitgestrekte vleugels weergeeft – internationale inschrijving nr. 1 349 160 met aanduiding van de Europese Unie
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juli 2019 in zaak R 2427/2018-5
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten van de procedure. |
Aangevoerde middelen
|
— |
schending van artikel 72, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad; |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/34 |
Beroep ingesteld op 12 september 2019 – Katjes Fassin/EUIPO – Haribo The Netherlands & Belgium (WONDERLAND)
(Zaak T-616/19)
(2019/C 363/43)
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Katjes Fassin GmbH & Co. KG (Emmerik aan de Rijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Schmitz en M. Breuer, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Haribo The Netherlands & Belgium BV (Breda, Nederland)
Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO
Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij
Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk WONDERLAND – inschrijvingsaanvraag nr. 16 263 295
Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure
Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 juli 2019 in zaak R 2164/2019-4
Conclusies
|
— |
vernietiging van de bestreden beslissing; |
|
— |
verwijzing van het EUIPO in de kosten. |
Aangevoerd middel
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad. |
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/35 |
Beroep ingesteld op 16 september 2019 – ArcelorMittal Bremen/Commissie
(Zaak T-623/19)
(2019/C 363/44)
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: ArcelorMittal Bremen GmbH (Bremen, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en L. Buschmann, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
krachtens artikel 265 VWEU vaststellen dat de Commissie artikel 19, lid 4, tweede alinea, van besluit 2011/278/EU van de Commissie (1) heeft geschonden, doordat zij heeft nagelaten een besluit vast te stellen over de haar door de Bondsrepubliek Duitsland op 12 april 2019 ter kennis gebrachte totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die kosteloos worden toegewezen met het oog op een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding van een subinstallatie met productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer van installatie ID 60 te Bremen; |
|
— |
subsidiair, het besluit van de Commissie van 19 juli 2019 betreffende verzoeksters verzoek van 12 april 2019 nietig verklaren; |
|
— |
verweerster verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van het beroep wordt het volgende middel aangevoerd:
|
|
Verzoekster stelt dat de Commissie krachtens artikel 19, lid 4, tweede alinea, van besluit 2011/278/EU een besluit moet vaststellen en de haar door de Bondsrepubliek Duitsland op 12 april 2019 ter kennis gebrachte totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die kosteloos worden toegewezen met het oog op een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding, niet mag verwerpen, aangezien voldaan is aan de voorwaarden voor een aanzienlijke capaciteitsuitbreiding in de zin van artikel 20, lid 1, van besluit 2011/278/EU. |
(1) Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 130, blz. 1).
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/36 |
Beschikking van het Gerecht van 5 september 2019 – VV/Commissie
(Zaak T-242/18) (1)
(2019/C 363/45)
Procestaal: Frans
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/36 |
Beschikking van het Gerecht van 3 september 2019 – Puma/EUIPO – Carrefour (Weergave van gekruiste lijnen)
(Zaak T-424/18) (1)
(2019/C 363/46)
Procestaal: Engels
De president van de Zevende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/37 |
Beschikking van het Gerecht van 5 september 2019 – Café Camelo/EUIPO – Camel Brand (CAMEL BRAND FOOD PRODUCTS)
(Zaak T-244/19) (1)
(2019/C 363/47)
Procestaal: Engels
De president van de Tweede kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
|
28.10.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 363/37 |
Beschikking van het Gerecht van 5 september 2019 – El Corte Inglés/EUIPO – Big Bang (LTC latiendaencasa.es BIG BANG DAY)
(Zaak T-376/19) (1)
(2019/C 363/48)
Procestaal: Spaans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.