ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 280

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
19 augustus 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 280/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 280/02

Zaak C-573/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Amsterdam — Nederland) — Tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Daniel Adam Popławski (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Europees aanhoudingsbevel — Kaderbesluiten — Geen rechtstreekse werking — Voorrang van het Unierecht — Gevolgen — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Artikel 4, punt 6 — Kaderbesluit 2008/909/JBZ — Artikel 28, lid 2 — Verklaring van een lidstaat op grond waarvan deze lidstaat de bestaande, vóór 5 december 2011 toepasselijke, rechtsinstrumenten op het gebied van overbrenging van gevonniste personen mag blijven toepassen — Tardieve verklaring — Gevolgen)

2

2019/C 280/03

Zaak C-597/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Belgisch Syndicaat van Chiropraxie, Bart Vandendries e.a./Ministerraad (Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 132, lid 1, onder c) — Vrijstellingen — Medische en paramedische beroepen — Chiropraxie en osteopathie — Artikel 98 — Bijlage III, punten 3 en 4 — Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen — Verlaagd tarief — Verstrekking naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een therapeutisch karakter — Normaal tarief — Verstrekking naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een esthetisch karakter — Beginsel van fiscale neutraliteit — Handhaving van de gevolgen van een met het Unierecht onverenigbare nationale regeling)

3

2019/C 280/04

Gevoegde zaken C-723/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel — België) — Lies Craeynest e.a./Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Instituut voor Milieubeheer (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2008/50/EG — Artikelen 6, 7, 13 en 23 — Bijlage III — Beoordeling van de luchtkwaliteit — Criteria tot vaststelling dat de grenswaarden voor stikstofdioxide zijn overschreden — Metingen door vaste bemonsteringspunten — Keuze van de geschikte locaties — Interpretatie van de meetresultaten van de bemonsteringspunten — Verplichtingen van de lidstaten — Rechterlijk toezicht — Omvang van het toezicht — Injunctiebevoegdheid)

4

2019/C 280/05

Zaak C-729/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 — Europese Commissie/Helleense Republiek (Niet-nakoming — Artikel 258 VWEU — Artikel 49 VWEU — Richtlijn 2006/123/EG — Artikel 15, leden 2 en 3 — Richtlijn 2005/36/EG — Artikelen 13, 14, 50 en bijlage VII — Vrijheid van vestiging — Erkenning van beroepskwalificaties — Nationale regeling inzake opleidingsinstellingen voor bemiddelaars)

5

2019/C 280/06

Zaak C-159/18: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de juge de paix du troisième canton de Charleroi — België) — André Moens/Ryanair Ltd (Prejudiciële verwijzing — Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 5, lid 3 — Compensatie voor passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten — Omvang — Vrijstelling van de verplichting tot compensatie — Begrip buitengewone omstandigheden — Aanwezigheid van benzine op een start- of landingsbaan van een luchthaven)

6

2019/C 280/07

Zaak C-247/18 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie (Hogere voorziening — Europees Sociaal Fonds (ESF) — Operationeel programma dat onder doelstelling nr. 1 voor de regio Sicilië valt (2000-2006) — Vermindering van de aanvankelijk toegekende financiële bijstand — Verordening (EG) nr.1260/1999 — Artikel 39 — Controlebevoegdheid — Nodige verificatie — Financiële correcties — Berekening — Methode van berekening door extrapolatie)

7

2019/C 280/08

Zaak C-348/18: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Azienda Agricola Barausse Antonio e Gabriele — Società semplice/Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA) (Prejudiciële verwijzing — Extra heffing in de sector melk en zuivelproducten — Verordening (EEG) nr. 3950/92 — Artikel 2, lid 1, tweede alinea — Vaststelling van de bijdrage van de producenten aan de betaling van de verschuldigde heffing — Herverdeling van de ongebruikte referentiehoeveelheden — Nationale maatregel waardoor de ongebruikte hoeveelheden worden herverdeeld op basis van objectieve prioriteitscriteria)

7

2019/C 280/09

Zaak C-407/18: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 juni2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Višje sodišče v Mariboru — Slovenië) — Aleš Kuhar, Jožef Kuhar/Addiko Bank d.d. (Prejudiciële verwijzing — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13/EEG — Gedwongen tenuitvoerlegging van een hypothecair krediet — Onmiddellijk uitvoerbare notariële akte — Rechterlijk toezicht op oneerlijke bedingen — Schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging — Onbevoegdheid van de rechter die kennisneemt van het verzoek tot gedwongen tenuitvoerlegging — Consumentenbescherming — Doeltreffendheidsbeginsel — Richtlijnconforme uitlegging)

8

2019/C 280/10

Zaak C-518/18: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Českých Budějovicích — Tsjechië) — RD/SC (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel — Minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen — Verwerende partij zonder bekend adres die niet aanwezig was ter terechtzitting)

9

2019/C 280/11

Zaak C-619/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2019 — Europese Commissie/Republiek Polen (Niet-nakoming — Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU — Rechtsstaat — Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden — Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters — Verlaging van de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy — Toepassing op de zittende rechters — Mogelijkheid om het ambt van rechter na het bereiken van deze leeftijd te blijven uitoefenen, welke mogelijkheid afhankelijk is gemaakt van een discretionair genomen beslissing van de Poolse president)

9

2019/C 280/12

Zaak C-131/18: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Vanessa Gambietz/Erika Ziegler (Prejudiciële verwijzing — Ondernemingsrecht — Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties — Richtlijn 2011/7/EU — Artikel 6 — Vergoeding van invorderingskosten — Betaling van een vast bedrag en een redelijke schadeloosstelling — Aftrek van het vaste bedrag van de kosten die de betrokkene heeft gemaakt om een beroep te doen op een advocaat alvorens zich tot een rechter te wenden)

10

2019/C 280/13

Zaak C-293/18: Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — Sindicato Nacional de CCOO de Galicia/Unión General de Trabajadores de Galicia (UGT), Universidad de Santiago de Compostela en Confederación Intersindical Gallega (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausules 2 en 3 — Begrip werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Niet-discriminatiebeginsel — Vergelijkbaarheid van situaties — Rechtvaardiging — Vergoeding bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om objectieve redenen — Geen vergoeding na afloop van een predoctorale arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd)

11

2019/C 280/14

Zaak C-646/18: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Gerona — Spanje) — OD/Ryanair DAC (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het reglement voor de procesvoering van het Hof — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EU) nr. 1215/2012 — Vaststelling van het gerecht dat bevoegd is om van een verzoek om compensatie voor een vertraagde vlucht kennis te nemen — Artikel 26 — Stilzwijgende aanwijzing door partijen — Noodzaak dat de verweerder verschijnt)

12

2019/C 280/15

Zaak C-657/18: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu — Kroatië) — Hrvatska radiotelevizija/TY (Prejudiciële verwijzing — Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel — Notarissen die optreden in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een bewijskrachtig document — Niet-contradictoire procedures — Artikel 18 VWEU — Omgekeerde discriminatie — Geen band met het recht van de Unie — Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

12

2019/C 280/16

Zaak C-834/18: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Faro, Juízo do Trabalho de Portimão — Juiz-1 — Portugal) — Rolibérica Lda/Autoridade para as Condições do Trabalho (Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Wegvervoer — Verordening (EG) nr. 561/2006 — Artikel 4, onder i) — Begrip week — Wekelijkse rusttijd — Berekeningsmethoden)

13

2019/C 280/17

Zaak C-680/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodní soud pro Prahu 5 (Tsjechië) op 5 november 2018 — HJ/II

14

2019/C 280/18

Zaak C-739/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2018 door Chefaro Ireland DAC tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 12 september 2018 in zaak T-905/16, Chefaro Ireland DAC/EUIPO

14

2019/C 280/19

Zaak C-819/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2018 door Next design+produktion GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 18 oktober 2018 in zaak T-533/17, Next design+produktion GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

15

2019/C 280/20

Zaak C-31/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2019 door Seven SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 november 2018 in zaak T-339/17: Shenzhen Jiayz Photo Industrial/EUIPO — Seven

15

2019/C 280/21

Zaak C-36/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2019 door Daico International BV tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 november 2018 in zaak T-356/17: Daico International/EUIPO — American Franchise Marketing

16

2019/C 280/22

Zaak C-221/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gdańsku (Polen) op 11 maart 2019 — Strafzaak tegen AV

16

2019/C 280/23

Zaak C-222/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Opatowie (Polen) op 8 maart 2019 — BW Sp. z o.o. w B./D.R.

17

2019/C 280/24

Zaak C-252/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Opatowie (Polen) op 20 maart 2019 — QL S.A. w B./C.G.

18

2019/C 280/25

Zaak C-289/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Den Haag (Nederland) op 9 april 2019 — Dexia Nederland BV tegen Z

18

2019/C 280/26

Zaak C-314/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla La Mancha (Spanje) op 16 april 2019 — R.C.C./M.O.L.

19

2019/C 280/27

Zaak C-335/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 24 april 2019 — E. Sp. z o.o. Sp. k./Minister Finansów

20

2019/C 280/28

Zaak C-342/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 april 2019 door Fabio De Masi en Yanis Varoufakis tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 maart 2019 in zaak T-798/17, Fabio De Masi en Yanis Varoufakis/Europese Centrale Bank (ECB)

20

2019/C 280/29

Zaak C-356/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie (Polen) op 3 mei 2019 — Delfly sp. z o.o./Travel Service Polska sp. z o.o

22

2019/C 280/30

Zaak C-370/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 10 mei 2019 — GE/Société Air France

23

2019/C 280/31

Zaak C-383/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim (Polen) op 15 mei 2019 — Powiat Ostrowski/Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny

23

2019/C 280/32

Zaak C-391/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 21 mei 2019 — Unipack AD/Direktor na Teritorialna direktsia Dunavska kam Agentsia Mitnitsi, Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Balgaria

24

2019/C 280/33

Zaak C-406/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 maart 2019 in zaak T-237/17, Spanje/Commissie

25

2019/C 280/34

Zaak C-439/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 11 juni 2019 — B/Latvijas Republikas Saeima

25

2019/C 280/35

Zaak C-450/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 13 juni 2019 — Kilpailu- ja kuluttajavirasto

26

2019/C 280/36

Zaak C-454/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Heilbronn (Duitsland) op 14 juni 2019 — Strafzaak tegen ZW

27

2019/C 280/37

Zaak C-456/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt (Zweden) op 14 juni 2019 — AB Östgötatrafiken/Patent- och registreringsverket

27

2019/C 280/38

Zaak C-459/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 17 juni 2019 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/Wellcome Trust Ltd

28

2019/C 280/39

Zaak C-463/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de prud’hommes de Metz (Frankrijk) op 18 juni 2019 — Syndicat CFTC du personnel de la Caisse primaire d’assurance maladie de la Moselle/Caisse primaire d’assurance maladie de Moselle

29

2019/C 280/40

Zaak C-467/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 19 juni 2019 — Strafzaak tegen QR

29

2019/C 280/41

Zaak C-470/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 17 juni 2019 — Friends of the Irish Environment Limited/Commissioner for Environmental Information

30

2019/C 280/42

Zaak C-472/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 20 juni 2019 — Vert Marine SAS/Premier Ministre, Ministre de l'Economie et des Finances

31

2019/C 280/43

Zaak C-489/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) op 26 juni 2019 — Strafzaak tegen NJ

31

2019/C 280/44

Zaak C-50/18: Beschikking van de president van het Hof van 3 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark — Oostenrijk) — Mijo Meštrović/Bezirkshauptmannschaft Murtal, in tegenwoordigheid van: Finanzpolizei

32

2019/C 280/45

Zaak C-69/18: Beschikking van de president van het Hof van 12 april 2019 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, ondersteund door: Koninkrijk België, Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek

32

2019/C 280/46

Zaak C-391/18: Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 8 april 2019 — Europese Commissie/Republiek Kroatië

33

2019/C 280/47

Zaak C-437/18: Beschikking van de president van het Hof van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gliwicach, VIII Wydział Pracy i Ubezpieczeń Społecznych — Polen) — Lebopoll Logistics Sp. z o.o.w Sośnicowicach/Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Zabrzu, in tegenwoordigheid van: NJ

33

2019/C 280/48

Zaak C-758/18: Beschikking van de president van het Hof van 5 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Bulgarian Air Charter Limited/NE

33

 

Gerecht

2019/C 280/49

Zaak T-542/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst,Port of Tartous’ nr. 22057 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

34

2019/C 280/50

Zaak T-543/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst,Syrian Healthcare’ nr. 21595 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

35

2019/C 280/51

Zaak T-588/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst,Euphrates Drainage and Irrigation’ nr. 80211 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

36

2019/C 280/52

Zaak T-589/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst ,Aleppo-Tall Kojak Road Project’ nr. 60136 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

37

2019/C 280/53

Zaak T-590/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst ,Water Supply Sweida Region’ nr. 80212 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

38

2019/C 280/54

Zaak T-591/17: Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië (Arbitragebeding — Leningsovereenkomst ,Water Supply Deir Ez Zor Region’ nr. 80310 — Niet-uitvoering van de overeenkomst — Terugbetaling van de voorschotten — Vertragingsrente — Verstekprocedure)

39

2019/C 280/55

Zaak T-244/18: Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Synergy Hellas/Commissie (Onderzoek en technologische ontwikkeling — Financieel Reglement — Zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) — Subsidieovereenkomst J-Web — Uitvoerbaar besluit tot terugvordering — Evenredigheid — Motiveringsplicht)

40

2019/C 280/56

Zaak T-299/18: Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Strabag Belgium/Parlement (Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken — Aanbesteding — Werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Europees Parlement te Brussel — Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan andere inschrijvers — Abnormaal lage offerte — Beroep tot nietigverklaring — Niet voor beroep vatbare handeling — Niet-ontvankelijkheid — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling)

40

2019/C 280/57

Zaak T-652/18: Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Porus/EUIPO (oral Dialysis) (Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk oral Dialysis — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001)

41

2019/C 280/58

Zaak T-306/19: Beroep ingesteld op 17 mei 2019 — Graanhandel P. van Schelven/Commissie

42

2019/C 280/59

Zaak T-393/19: Beroep ingesteld op 27 juni 2019 — Catasta/Parlement

43

2019/C 280/60

Zaak T-394/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Zecchino/Parlement

43

2019/C 280/61

Zaak T-395/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Tognoli/Parlement

44

2019/C 280/62

Zaak T-396/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Allione/Parlement

45

2019/C 280/63

Zaak T-397/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Novati/Parlement

45

2019/C 280/64

Zaak T-398/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Paciotti/Parlement

46

2019/C 280/65

Zaak T-403/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Fantuzzi/Parlement

47

2019/C 280/66

Zaak T-404/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Lavarra/Parlement

47

2019/C 280/67

Zaak T-405/19: Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Malerba/Parlement

48


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 280/01)

Laatste publicatie

PB C 270 van 12.8.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 263 van 5.8.2019

PB C 255 van 29.7.2019

PB C 246 van 22.7.2019

PB C 238 van 15.7.2019

PB C 230 van 8.7.2019

PB C 220 van 1.7.2019

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie van de Europese Unie

19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Amsterdam — Nederland) — Tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd tegen Daniel Adam Popławski

(Zaak C-573/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Europees aanhoudingsbevel - Kaderbesluiten - Geen rechtstreekse werking - Voorrang van het Unierecht - Gevolgen - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Artikel 4, punt 6 - Kaderbesluit 2008/909/JBZ - Artikel 28, lid 2 - Verklaring van een lidstaat op grond waarvan deze lidstaat de bestaande, vóór 5 december 2011 toepasselijke, rechtsinstrumenten op het gebied van overbrenging van gevonniste personen mag blijven toepassen - Tardieve verklaring - Gevolgen)

(2019/C 280/02)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partij in het hoofdgeding

Daniel Adam Popławsk

in tegenwoordigheid van: Openbaar Ministerie

Dictum

1)

Artikel 28, lid 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat een verklaring die krachtens deze bepaling door een lidstaat is afgelegd na het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit, geen rechtsgevolgen kan sorteren.

2)

Het beginsel van voorrang van het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het een nationale rechterlijke instantie niet verplicht om een bepaling van nationaal recht die onverenigbaar is met bepalingen van een kaderbesluit, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kaderbesluiten, waarvan de rechtsgevolgen worden gehandhaafd overeenkomstig artikel 9 van het aan de Verdragen gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, buiten toepassing te laten, aangezien die bepalingen geen rechtstreekse werking hebben. De autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de rechterlijke instanties, zijn evenwel verplicht om hun nationale recht zo veel mogelijk conform uit te leggen, waardoor zij een resultaat kunnen garanderen dat verenigbaar is met het door het betrokken kaderbesluit nagestreefde doel.


(1)  PB C 412 van 4.12.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/3


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof — België) — Belgisch Syndicaat van Chiropraxie, Bart Vandendries e.a./Ministerraad

(Zaak C-597/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 132, lid 1, onder c) - Vrijstellingen - Medische en paramedische beroepen - Chiropraxie en osteopathie - Artikel 98 - Bijlage III, punten 3 en 4 - Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen - Verlaagd tarief - Verstrekking naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een therapeutisch karakter - Normaal tarief - Verstrekking naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een esthetisch karakter - Beginsel van fiscale neutraliteit - Handhaving van de gevolgen van een met het Unierecht onverenigbare nationale regeling)

(2019/C 280/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Belgisch Syndicaat van Chiropraxie, Bart Vandendries, Belgische Unie van Osteopaten e.a., Plast.Surg. e.a., Belgian Society for Private Clinics e.a

Verwerende partij: Ministerraad

Dictum

1)

Artikel 132, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de daarin verleende vrijstelling niet is voorbehouden aan de diensten die worden verricht door beoefenaars van een door de wetgeving van de betrokken lidstaat gereglementeerd medisch of paramedisch beroep.

2)

Artikel 98 van richtlijn 2006/112, gelezen in samenhang met bijlage III, punten 3 en 4, bij deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die een verschil in behandeling maakt tussen geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een therapeutisch karakter enerzijds en geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die worden verstrekt naar aanleiding van een ingreep of behandeling met een louter esthetisch karakter anderzijds doordat laatstbedoelde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen worden uitgesloten van het voordeel van het verlaagde tarief van de belasting over de toegevoegde waarde dat geldt voor eerstbedoelde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen

3)

In omstandigheden als in het hoofdgeding kan een nationale rechterlijke instantie niet een nationale bepaling toepassen op grond waarvan zij bepaalde gevolgen van een vernietigde handeling in stand kan laten om de werking van nationale bepalingen die zij onverenigbaar met richtlijn 2006/112 heeft verklaard, tijdelijk te handhaven totdat zij in overeenstemming met deze richtlijn zijn gebracht, teneinde het risico van rechtsonzekerheid als gevolg van de terugwerkende kracht van deze vernietiging te beperken en voorts te voorkomen dat een nationale regeling toepassing vindt die voorafgaat aan die bepalingen en onverenigbaar is met die richtlijn.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel — België) — Lies Craeynest e.a./Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Instituut voor Milieubeheer

(Gevoegde zaken C-723/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2008/50/EG - Artikelen 6, 7, 13 en 23 - Bijlage III - Beoordeling van de luchtkwaliteit - Criteria tot vaststelling dat de grenswaarden voor stikstofdioxide zijn overschreden - Metingen door vaste bemonsteringspunten - Keuze van de geschikte locaties - Interpretatie van de meetresultaten van de bemonsteringspunten - Verplichtingen van de lidstaten - Rechterlijk toezicht - Omvang van het toezicht - Injunctiebevoegdheid)

(2019/C 280/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Lies Craeynest, Cristina Lopez Devaux, Frédéric Mertens, Stefan Vandermeulen, Karin De Schepper, ClientEarth VZW

Verwerende partijen: Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Instituut voor Milieubeheer

In tegenwoordigheid van: Belgische Staat

Dictum

1)

Artikel 4, lid 3, VEU en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 288, derde alinea, VWEU, en de artikelen 6 en 7 van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa dienen aldus te worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat, wanneer bij hem een vordering daartoe is ingesteld door particulieren die rechtstreeks getroffen worden door de overschrijding van de in artikel 13, lid 1, van deze richtlijn bedoelde grenswaarden, om te onderzoeken of de in een bepaalde zone geplaatste bemonsteringspunten zijn geïnstalleerd overeenkomstig de in bijlage III, deel B, punt 1, onder a), bij deze richtlijn gestelde criteria en, zo dat niet het geval is, jegens de bevoegde nationale autoriteit alle noodzakelijke maatregelen te treffen, zoals een bevel indien daarin naar nationaal recht is voorzien, opdat deze bemonsteringspunten geplaatst worden overeenkomstig die criteria.

2)

Artikel 13, lid 1, en artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50 dienen aldus te worden uitgelegd dat het voor de vaststelling dat een in bijlage XI bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarde met middelingstijd van een kalenderjaar is overschreden, volstaat dat op één bemonsteringspunt, afzonderlijk beschouwd, een niveau van verontreiniging wordt gemeten dat hoger is dan deze grenswaarde.


(1)  PB C 104 van 19.3.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/5


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 — Europese Commissie/Helleense Republiek

(Zaak C-729/17) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 258 VWEU - Artikel 49 VWEU - Richtlijn 2006/123/EG - Artikel 15, leden 2 en 3 - Richtlijn 2005/36/EG - Artikelen 13, 14, 50 en bijlage VII - Vrijheid van vestiging - Erkenning van beroepskwalificaties - Nationale regeling inzake opleidingsinstellingen voor bemiddelaars)

(2019/C 280/05)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. Tserepa-Lacombe en H. Støvlbæk, gemachtigden)

Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: M. Tassopoulou, D. Tsagkaraki en C. Machairas, gemachtigden)

Dictum

1)

Door de rechtsvorm van opleidingsinstellingen voor bemiddelaars te beperken tot vennootschappen zonder winstoogmerk, die moeten zijn samengesteld uit ten minste één Griekse orde van advocaten en ten minste één Griekse beroepsvereniging, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 15, lid 2, onder b) en c), en lid 3, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;

door de procedure voor de erkenning van academische kwalificaties afhankelijk te stellen van aanvullende vereisten inzake de inhoud van de verlangde certificaten en van compenserende maatregelen zonder voorafgaande beoordeling van het eventuele bestaan van wezenlijke verschillen met de nationale opleiding, en door discriminerende bepalingen in stand te houden die aanvragers van een accreditatie voor bemiddelaar die een accreditatietitel bezitten die is verkregen in het buitenland of is afgegeven door een in het buitenland erkende opleidingsinstelling na een opleiding in Griekenland, ertoe verplichten aan te tonen dat zij ten minste drie keer hebben deelgenomen aan een bemiddelingsprocedure, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 13 en 14 en artikel 50, lid 1, van en bijlage VII bij richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013.

2)

De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 83 van 5.3.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/6


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de juge de paix du troisième canton de Charleroi — België) — André Moens/Ryanair Ltd

(Zaak C-159/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Luchtvervoer - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5, lid 3 - Compensatie voor passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Omvang - Vrijstelling van de verplichting tot compensatie - Begrip „buitengewone omstandigheden” - Aanwezigheid van benzine op een start- of landingsbaan van een luchthaven)

(2019/C 280/06)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Juge de paix du troisième canton de Charleroi

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: André Moens

Verwerende partij: Ryanair Ltd

Dictum

1)

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in het licht van de overwegingen 14 en 15 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de aanwezigheid van benzine op een start- of landingsbaan van een luchthaven waardoor deze baan moest worden gesloten en de vlucht van of naar die luchthaven als gevolg daarvan een langdurige vertraging heeft opgelopen, onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van die bepaling valt wanneer die benzine niet afkomstig is van een luchtvaartuig van de luchtvaartmaatschappij die deze vlucht heeft uitgevoerd.

2)

Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van de overwegingen 14 en 15 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de aanwezigheid van benzine op een start- of landingsbaan van een luchthaven waardoor deze baan moest worden gesloten, waarvan is aangetoond dat dit een „buitengewone omstandigheid” is, moet worden beschouwd als een omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen in de zin van die bepaling niet kon worden voorkomen.


(1)  PB C 166 van 14.5.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 juni 2019 — Italiaanse Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-247/18 P) (1)

(Hogere voorziening - Europees Sociaal Fonds (ESF) - Operationeel programma dat onder doelstelling nr. 1 voor de regio Sicilië valt (2000-2006) - Vermindering van de aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Verordening (EG) nr.1260/1999 - Artikel 39 - Controlebevoegdheid - Nodige verificatie - Financiële correcties - Berekening - Methode van berekening door extrapolatie)

(2019/C 280/07)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, en P. Gentili, avvocato dello Stato)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Arenas en F. Tomat, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

De Italiaanse Republiek wordt in haar eigen kosten en die van de Europese Commissie verwezen.


(1)  PB C 182 van 28.5.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/7


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Azienda Agricola Barausse Antonio e Gabriele — Società semplice/Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA)

(Zaak C-348/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Extra heffing in de sector melk en zuivelproducten - Verordening (EEG) nr. 3950/92 - Artikel 2, lid 1, tweede alinea - Vaststelling van de bijdrage van de producenten aan de betaling van de verschuldigde heffing - Herverdeling van de ongebruikte referentiehoeveelheden - Nationale maatregel waardoor de ongebruikte hoeveelheden worden herverdeeld op basis van objectieve prioriteitscriteria)

(2019/C 280/08)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Azienda Agricola Barausse Antonio e Gabriele — Società semplice

Verwerende partij: Agenzia per le Erogazioni in Agricoltura (AGEA)

in tegenwoordigheid van: Comitato Spontaneo Produttori Latte (COSPLAT), Società Agricola Galleana — Società semplice, VS e.a.

Dictum

Artikel 2, lid 1, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1256/1999 van de Raad van 17 mei 1999, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat besluit om over te gaan tot de herverdeling van de ongebruikte referentiehoeveelheden, deze herverdeling moet worden verricht onder de producenten die hun referentiehoeveelheden hebben overschreden, in verhouding tot de referentiehoeveelheden die elk van hen ter beschikking staan.


(1)  PB C 394 van 20.8.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/8


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 26 juni2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Višje sodišče v Mariboru — Slovenië) — Aleš Kuhar, Jožef Kuhar/Addiko Bank d.d.

(Zaak C-407/18) (1)

(„Prejudiciële verwijzing - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Richtlijn 93/13/EEG - Gedwongen tenuitvoerlegging van een hypothecair krediet - Onmiddellijk uitvoerbare notariële akte - Rechterlijk toezicht op oneerlijke bedingen - Schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging - Onbevoegdheid van de rechter die kennisneemt van het verzoek tot gedwongen tenuitvoerlegging - Consumentenbescherming - Doeltreffendheidsbeginsel - Richtlijnconforme uitlegging”)

(2019/C 280/09)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Višje sodišče v Mariboru

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Aleš Kuhar, Jožef Kuhar

Verwerende partij: Addiko Bank d.d.

Dictum

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dient, in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel, aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, op grond waarvan een nationale rechter die zich moet uitspreken over een verzoek tot gedwongen tenuitvoerlegging van een hypothecaire kredietovereenkomst die tussen een verkoper en een consument in de vorm van een onmiddellijk uitvoerbare notariële akte is gesloten, noch op verzoek van de consument noch ambtshalve, over de mogelijkheid beschikt om te onderzoeken of de bedingen van een dergelijke akte oneerlijk zijn in de zin van deze richtlijn, en om op die grond de gevraagde gedwongen tenuitvoerlegging te schorsen.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/9


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Českých Budějovicích — Tsjechië) — RD/SC

(Zaak C-518/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 805/2004 - Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen - Waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel - Minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen - Verwerende partij zonder bekend adres die niet aanwezig was ter terechtzitting)

(2019/C 280/10)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Okresní soud v Českých Budějovicích

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RD

Verwerende partij: SC

Dictum

Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen dient aldus te worden uitgelegd dat een rechter, ingeval hij onmogelijk het adres van de verwerende partij kan achterhalen, een gerechtelijke beslissing betreffende een schuldvordering die is gegeven na een terechtzitting waarop noch de verwerende partij noch de met het oog op de procedure aangeduide mandataris aanwezig was, niet als Europese executoriale titel kan waarmerken.


(1)  PB C 392 van 29.10.2018


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/9


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 juni 2019 — Europese Commissie/Republiek Polen

(Zaak C-619/18) (1)

(Niet-nakoming - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Rechtsstaat - Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden - Beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters - Verlaging van de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy - Toepassing op de zittende rechters - Mogelijkheid om het ambt van rechter na het bereiken van deze leeftijd te blijven uitoefenen, welke mogelijkheid afhankelijk is gemaakt van een discretionair genomen beslissing van de Poolse president)

(2019/C 280/11)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, H. Krämer en S. L. Kalėda, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: B. Majczyna, K. Majcher en S. Żyrek, gemachtigden)

Dictum

1)

Door, ten eerste, de maatregel waarbij de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) werd verlaagd toe te passen op de zittende rechters die vóór 3 april 2018 bij deze rechterlijke instantie zijn benoemd en, ten tweede, de Poolse president de discretionaire bevoegdheid te verlenen om de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy na de nieuwe pensioenleeftijd te verlengen, is de Republiek Polen de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU op haar rusten.

2)

De Republiek Polen wordt verwezen in de kosten.

3)

Hongarije draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/10


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — Vanessa Gambietz/Erika Ziegler

(Zaak C-131/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ondernemingsrecht - Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties - Richtlijn 2011/7/EU - Artikel 6 - Vergoeding van invorderingskosten - Betaling van een vast bedrag en een redelijke schadeloosstelling - Aftrek van het vaste bedrag van de kosten die de betrokkene heeft gemaakt om een beroep te doen op een advocaat alvorens zich tot een rechter te wenden)

(2019/C 280/12)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vanessa Gambietz

Verwerende partij: Erika Ziegler

Dictum

Artikel 6, lid 3, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, moet aldus worden uitgelegd dat van de in die bepaling bedoelde redelijke schadeloosstelling het vaste bedrag van 40 EUR dat aan de schuldeiser toekomt volgens artikel 6, lid 1, van deze richtlijn, moet worden afgetrokken.


(1)  PB C 142 van 23.4.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/11


Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia — Spanje) — Sindicato Nacional de CCOO de Galicia/Unión General de Trabajadores de Galicia (UGT), Universidad de Santiago de Compostela en Confederación Intersindical Gallega

(Zaak C-293/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausules 2 en 3 - Begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” - Clausule 4 - Niet-discriminatiebeginsel - Vergelijkbaarheid van situaties - Rechtvaardiging - Vergoeding bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om objectieve redenen - Geen vergoeding na afloop van een predoctorale arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd)

(2019/C 280/13)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sindicato Nacional de CCOO de Galicia

Verwerende partijen: Unión General de Trabajadores de Galicia (UGT), Universidad de Santiago de Compostela en Confederación Intersindical Gallega

Dictum

1)

De op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en met name clausule 2, lid 1, en clausule 3, punt 1, daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers zoals de personeelsleden die in dienst zijn op grond van een predoctorale overeenkomst als die in het hoofdgeding.

2)

Clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan werknemers die uit hoofde van een predoctorale arbeidsovereenkomst als die in het hoofdgeding in dienst zijn genomen, na afloop van die overeenkomst geen vergoeding krijgen, terwijl werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wel recht hebben op een vergoeding als hun overeenkomst om objectieve redenen wordt beëindigd.


(1)  PB C 259 van 23.7.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/12


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 1 de Gerona — Spanje) — OD/Ryanair DAC

(Zaak C-646/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het reglement voor de procesvoering van het Hof - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Vaststelling van het gerecht dat bevoegd is om van een verzoek om compensatie voor een vertraagde vlucht kennis te nemen - Artikel 26 - Stilzwijgende aanwijzing door partijen - Noodzaak dat de verweerder verschijnt)

(2019/C 280/14)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil no 1 de Gerona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OD

Verwerende partij: Ryanair DAC

Dictum

Artikel 26, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geval zoals in het hoofdgeding, waarin de verweerder geen opmerkingen heeft ingediend of niet is verschenen.


(1)  PB C 25 van 21.1.2019.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/12


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu — Kroatië) — Hrvatska radiotelevizija/TY

(Zaak C-657/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 805/2004 - Europese executoriale titel - Notarissen die optreden in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document” - Niet-contradictoire procedures - Artikel 18 VWEU - Omgekeerde discriminatie - Geen band met het recht van de Unie - Kennelijke onbevoegdheid van het Hof)

(2019/C 280/15)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Novom Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hrvatska radiotelevizija

Verwerende partij: TY

Dictum

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Općinski sud u Novom Zagrebu (gemeentelijke rechtbank Novi Zagreb, Kroatië) gestelde vragen te beantwoorden.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/13


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 10 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Faro, Juízo do Trabalho de Portimão — Juiz-1 — Portugal) — Rolibérica Lda/Autoridade para as Condições do Trabalho

(Zaak C-834/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Wegvervoer - Verordening (EG) nr. 561/2006 - Artikel 4, onder i) - Begrip „week” - Wekelijkse rusttijd - Berekeningsmethoden)

(2019/C 280/16)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Judicial da Comarca de Faro, Juízo do Trabalho de Portimão — Juiz-1

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Rolibérica Lda

Verwerende partij: Autoridade para as Condições do Trabalho

Dictum

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat de „wekelijkse rusttijd” in de zin van artikel 8 van deze verordening niet noodzakelijkerwijs hoeft te eindigen tijdens de „week” in de zin van artikel 4, onder i), van deze verordening.


(1)  PB C 112 van 25.3.2019.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Obvodní soud pro Prahu 5 (Tsjechië) op 5 november 2018 — HJ/II

(Zaak C-680/18)

(2019/C 280/17)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Obvodní soud pro Prahu 5

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HJ

Verwerende partij: II

Bij beschikking van 11 april 2019 verklaarde het Hof (Achtste kamer) het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/14


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2018 door Chefaro Ireland DAC tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 12 september 2018 in zaak T-905/16, Chefaro Ireland DAC/EUIPO

(Zaak C-739/18 P)

(2019/C 280/18)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Chefaro Ireland DAC (vertegenwoordigers: P. Maeyaert en J. Muyldermans, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 2 mei 2019 heeft het Hof (Negende kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/15


Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2018 door Next design+produktion GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 18 oktober 2018 in zaak T-533/17, Next design+produktion GmbH/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-819/18 P)

(2019/C 280/19)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Next design+produktion GmbH (vertegenwoordigers: M. Hirsch, Rechtsanwalt, M. Metzner, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 11 juli 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste kamer) de hogere voorziening afgewezen en beslist dat rekwirante haar eigen kosten zal dragen.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/15


Hogere voorziening ingesteld op 17 januari 2019 door Seven SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 21 november 2018 in zaak T-339/17: Shenzhen Jiayz Photo Industrial/EUIPO — Seven

(Zaak C-31/19 P)

(2019/C 280/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Seven SpA (vertegenwoordiger: L. Trevisan, avvocato)

Andere partijen in de procedure: Shenzhen Jiayz Photo Industrial Ltd, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 2 juli 2019 heeft het Hof van Justitie (Zevende kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/16


Hogere voorziening ingesteld op 21 januari 2019 door Daico International BV tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 22 november 2018 in zaak T-356/17: Daico International/EUIPO — American Franchise Marketing

(Zaak C-36/19 P)

(2019/C 280/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Daico International BV (vertegenwoordiger: M. F. J. Haak, advocaat)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Bij beschikking van 4 juli 2019 heeft het Hof van Justitie (Zevende kamer) de hogere voorziening niet-ontvankelijk verklaard.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gdańsku (Polen) op 11 maart 2019 — Strafzaak tegen AV

(Zaak C-221/19)

(2019/C 280/22)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Gdańsku

Partij in het hoofdgeding

AV

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (1), waarin wordt bepaald dat de inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1 er niet toe leidt dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien, aldus worden uitgelegd dat er niet alleen sprake is van een doorkruising in de zin van deze bepaling indien een veroordeling in een andere lidstaat van de Europese Unie wordt opgenomen in een verzamelvonnis, maar ook indien daarin een sanctie wordt opgenomen die met het oog op tenuitvoerlegging is overgenomen van een andere lidstaat van de Europese Unie en die in het kader van een verzamelvonnis is samengevoegd met een in die lidstaat uitgesproken veroordeling?

2)

Kan — in het licht van de bepalingen van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (2), welke betrekking hebben op de beginselen van de exequaturprocedure, neergelegd in artikel 8, leden 2 tot en met 4, en in artikel 19, leden 1 en 2, waarin wordt bepaald dat zowel de beslissingsstaat als de tenuitvoerleggingsstaat amnestie of gratie kan verlenen (lid 1) en dat alleen de beslissingsstaat kan beschikken op een verzoek tot herziening van het vonnis waarbij de op grond van dit kaderbesluit ten uitvoer te leggen sanctie is opgelegd (lid 2), en in artikel 17, lid 1, eerste volzin, waarin wordt bepaald dat de tenuitvoerlegging van de sanctie wordt beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat — een verzamelvonnis worden gewezen waarin een veroordeling in een lidstaat van de Europese Unie wordt opgenomen die met het oog op tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de Europese Unie in het kader van een verzamelvonnis is samengevoegd met een in die lidstaat uitgesproken veroordeling?


(1)  PB 2008, L 220, blz. 32.

(2)  PB 2008, L 327, blz. 27.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Opatowie (Polen) op 8 maart 2019 — BW Sp. z o.o. w B./D.R.

(Zaak C-222/19)

(2019/C 280/23)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Opatowie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BW Sp. z o.o. w B.

Verwerende partij: D.R.

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen in richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1), in het bijzonder artikel 3, lid 1, daarvan, en de Unierechtelijke beginselen van consumentenbescherming en evenwicht tussen contractpartijen aldus worden uitgelegd dat die bepalingen en beginselen in de weg staan aan de invoering in het nationale recht van de rechtsfiguur van de „maximale niet-rentekosten van het krediet” en van de wiskundige formule voor de berekening van die kosten volgens artikel 5, punt 6a, juncto artikel 36a van de ustawa o kredycie konsumenckim (wet op het consumentenkrediet) van 12 mei 2011 (geconsolideerde tekst Dz. U. 2018, volgnr. 993), op grond waarvan de kosten van de economische activiteit van de ondernemer tot de door de consument te dragen kredietkosten (totale kosten van het krediet) mogen worden gerekend?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Opatowie (Polen) op 20 maart 2019 — QL S.A. w B./C.G.

(Zaak C-252/19)

(2019/C 280/24)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Opatowie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: QL S.A. w B.

Verwerende partij: C.G.

Prejudiciële vraag

Moeten de bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG (1) van de Raad, in het bijzonder artikel 3, onder g), en artikel 22, lid 1, daarvan, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de invoering in het nationale recht van de rechtsfiguur van de „maximale niet-rentekosten van het krediet” en aan de wiskundige formule voor de berekening van die kosten volgens artikel 5, punt 6a, juncto artikel 36a van de ustawa z 12 maja 2011 r. o kredycie konsumenckim (wet op het consumentenkrediet van 12 mei 2011, geconsolideerde tekst Dz. U. 2018. 993), op grond waarvan ook de kosten van de economische activiteit van de ondernemer tot de door de consument te dragen kredietkosten (totale kosten van het krediet) mogen worden gerekend?


(1)  PB 2008, L 133, blz. 66.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Den Haag (Nederland) op 9 april 2019 — Dexia Nederland BV tegen Z

(Zaak C-289/19)

(2019/C 280/25)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof Den Haag

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Dexia Nederland BV

Verweerder: Z

Prejudiciële vragen

1)

Kan de gebruiker van een vernietigd oneerlijk beding, dat strekte tot betaling van een vergoeding bij niet-nakoming door de consument van diens verbintenissen, een beroep doen op de bij wege van aanvullend recht geldende wettelijke schadevergoeding?

2)

Maakt het voor de beantwoording van deze vraag nog verschil of de vergoeding waarop bij toepassing van de wettelijke schadevergoedingsregeling aanspraak kan worden gemaakt, gelijk is aan dan wel lager of hoger is dan de vergoeding overeenkomstig het vernietigde beding?


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla La Mancha (Spanje) op 16 april 2019 — R.C.C./M.O.L.

(Zaak C-314/19)

(2019/C 280/26)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: R.C.C.

Verwerende partij: M.O.L.

Prejudiciële vraag

Is artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (1) — en daarmee de inhoud van de richtlijn — van toepassing op het geval waarin een notaris, die een ambtenaar is maar ook de particuliere werkgever van het personeel dat bij hem in dienst is en wiens positie als werkgever wordt geregeld door het algemene arbeidsrecht en de betreffende sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, de vorige notaris in zijn ambt opvolgt en zijn repertorium overneemt, zijn werkzaamheden op dezelfde werkplek met dezelfde materiële uitrusting voortzet en daarbij het personeel van die vorige notaris overneemt?


(1)  PB 2001, L 82, blz. 16.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) op 24 april 2019 — E. Sp. z o.o. Sp. k./Minister Finansów

(Zaak C-335/19)

(2019/C 280/27)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: E. Sp. z o.o. Sp. k., gevestigd te S.

Verwerende partij: Minister Finansów

Prejudiciële vragen

1)

Staan de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) en met name artikel 90, lid 2, daarvan, gelet op de beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid, toe dat de mogelijkheid om de maatstaf van heffing te verlagen in de nationale wetgeving wordt beperkt in geval van gedeeltelijke of gehele niet-betaling op grond van de specifieke fiscale status van de schuldenaar en de schuldeiser?

2)

Meer in het bijzonder: staat het Unierecht in de weg aan de instelling in het nationale recht van een regeling inzake „oninbare vorderingen”, waarvan kan worden gebruikgemaakt op voorwaarde dat op de datum van verrichting van de dienst/levering van de goederen en op de dag vóór de indiening van de aanpassing van de belastingaangifte met het oog op de gebruikmaking van deze vrijstelling:

de schuldenaar niet in een insolventieprocedure is verwikkeld of in liquidatie verkeert?

de schuldeiser en de schuldenaar als actief btw-plichtige geregistreerd zijn?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/20


Hogere voorziening ingesteld op 30 april 2019 door Fabio De Masi en Yanis Varoufakis tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 12 maart 2019 in zaak T-798/17, Fabio De Masi en Yanis Varoufakis/Europese Centrale Bank (ECB)

(Zaak C-342/19 P)

(2019/C 280/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwiranten: Fabio De Masi en Yanis Varoufakis (vertegenwoordiger: Professor Dr. A. Fischer-Lescano, hoogleraar)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

1.

Het arrest van het Gerecht in zaak T-798/17 in zijn geheel vernietigen en de vordering in eerste aanleg toewijzen.

2.

Verweerster in eerste aanleg verwijzen in de proceskosten overeenkomstig artikel 184 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie juncto artikel 137 e.v. daarvan.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwiranten vorderden in eerste aanleg krachtens artikel 263, lid 4, VWEU nietigverklaring van het besluit van de ECB van 16 oktober 2017, waarbij hun toegang werd geweigerd tot het document van 23 april 2015 getiteld „Responses to questions concerning the interpretation of Art. 14.4 of the Statute of the ESCB and of the ECB”.

Ter onderbouwing van hun hogere voorziening voeren rekwiranten vier middelen aan:

1.

Miskenning van de verankering van het transparantiebeginsel in het primaire recht, te weten in artikel 15, lid 1, VWEU, artikel 10, lid 3, VEU en artikel 298, lid 1, VWEU alsmede in artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het bestreden arrest miskent dat de reikwijdte van een recht op transparantie niet uit alleen het afgeleide recht voortvloeit, maar dat dit afgeleide recht met betrekking tot het recht op transparantie in overeenstemming met het primaire recht moet worden uitgelegd. Aldus beperkt het Gerecht in strijd met het beginsel van de rechtsstaat de rechterlijke toetsing met betrekking tot het recht op transparantie.

2.

Onjuiste uitlegging van de motiveringsplicht en de daarover door het Hof van Justitie van de Europese Unie ontwikkelde normen. Het arrest van het Gerecht gaat volledig voorbij aan het feit dat het litigieuze besluit van de ECB op geen enkele manier aangeeft hoe openbaarmaking de ECB concreet zou schaden.

3.

Miskenning van het verband tussen artikel 4, lid 3, van besluit 2004/258/EG (1) (uitzondering op het transparantiebeginsel: standpunten voor intern gebruik) en artikel 4, lid 2, van dat besluit (uitzondering op het transparantiebeginsel: juridisch advies). Het Gerecht is voorbij gegaan aan het feit dat artikel 4, lid 2, van bovengenoemd besluit een lex specialis vormt met betrekking tot juridische stellingnamen en dat artikel 4, lid 3, van dat besluit niet van toepassing is op een abstract juridisch advies.

4.

Het bestreden arrest ontkent ten onrechte dat er sprake is van een hoger openbaar belang dat openbaarmaking van de documenten gebiedt in de zin van artikel 4, lid 3, van bovengenoemd besluit.

Verwijzing in de kosten wordt gevorderd overeenkomstig artikel 184 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie juncto artikel 137 e.v. daarvan.


(1)  Besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (PB 2004, L 80, blz. 42).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie (Polen) op 3 mei 2019 — Delfly sp. z o.o./Travel Service Polska sp. z o.o

(Zaak C-356/19)

(2019/C 280/29)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy dla m.st. Warszawy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Delfly sp. z o.o.

Verwerende partij: Travel Service Polska sp. z o.o.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet alleen de omvang van de verplichting tot compensatie regelt maar ook de wijze waarop deze verbintenis moet worden nagekomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een passagier of diens rechtsopvolger met vrucht betaling eisen van de tegenwaarde van het bedrag van 400 EUR in een andere valuta, met name de nationale valuta die wordt gebruikt op de woonplaats van de passagier van de geannuleerde of vertraagde vlucht?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: volgens welke criteria moet de valuta worden bepaald waarin een passagier of diens rechtsopvolger betaling kan verlangen, en welke wisselkoers moet daarbij worden gebruikt?

4)

Staan artikel 7, lid 1, of andere bepalingen van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 in de weg aan de toepassing van dergelijke nationale bepalingen inzake de nakoming van verbintenissen volgens welke de vordering van een passagier of diens rechtsopvolger kan worden afgewezen op de enkele grond dat de vordering ten onrechte in de lokale valuta van de woonplaats van de passagier is uitgedrukt en niet overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de verordening in euro?


(1)  PB 2004, L 46, blz. 1.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hamburg (Duitsland) op 10 mei 2019 — GE/Société Air France

(Zaak C-370/19)

(2019/C 280/30)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GE

Verwerende partij: Société Air France

Prejudiciële vraag

Vormt een door de vakbond georganiseerde staking van het eigen personeel van een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1)?


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim (Polen) op 15 mei 2019 — Powiat Ostrowski/Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny

(Zaak C-383/19)

(2019/C 280/31)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Powiat Ostrowski

Verwerende partij: Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, gevestigd te Warschau

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (1) aldus worden uitgelegd dat de verplichting tot het afsluiten van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering in verband met de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen ook geldt in situaties waarin een lokale overheid — de powiat (district) — op grond van een rechterlijke beslissing het eigendomsrecht heeft verworven van een voertuig dat niet geschikt is voor de weg, dat zich bevindt op een privéterrein dat is ingericht als bewaakt parkeerterrein buiten de openbare weg en dat als gevolg van een beslissing van de eigenaar ervan bestemd is voor vernietiging?

2)

Of moet het aldus worden uitgelegd dat de lokale overheid die de eigenaar van het voertuig is, in dergelijke omstandigheden niet verplicht is om een verzekering af te sluiten, onverminderd de aansprakelijkheid jegens derden van de Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny?


(1)  PB 2009, L 263, blz. 11.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 21 mei 2019 — Unipack AD/Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi”, Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Balgaria

(Zaak C-391/19)

(2019/C 280/32)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Unipack AD

Verwerende partijen: Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi”, Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Balgaria

Prejudiciële vraag

Is er sprake van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 (1) van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, die een grondslag vormen voor de verlening overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het douanewetboek van de Unie van een vergunning met terugwerkende kracht voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming krachtens artikel 254 van het douanewetboek van de Unie met betrekking tot goederen die zijn ingevoerd vóór de datum van aanvaarding van de aanvraag voor een dergelijke vergunning, in de volgende omstandigheden: om te beginnen is de geldigheid van de aan de houder van de desbetreffende regeling voor deze goederen afgegeven BTI-beschikking verstreken wegens een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur; verder zijn gedurende een periode (van ongeveer 10 maanden) tussen het verstrijken van de geldigheid van de BTI-beschikking en de invoer waarvoor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming is aangevraagd, in een aantal (negen) gevallen goederen ingevoerd zonder dat de douaneautoriteiten de opgegeven code van de gecombineerde nomenclatuur hebben gecorrigeerd, en ten slotte zijn de goederen gebruikt voor een van antidumpingrecht vrijgesteld doeleinde?


(1)  PB 2015, L 343, blz. 1.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/25


Hogere voorziening ingesteld op 24 mei 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 maart 2019 in zaak T-237/17, Spanje/Commissie

(Zaak C-406/19 P)

(2019/C 280/33)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Castillo de la Torre en J. Aquilina, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Koninkrijk Spanje

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof punt 1 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen en het beroep in eerste aanleg te verwerpen of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar het gaat om de bewijsvoeringsregeling bij het toepassen van forfaitaire correcties overeenkomstig artikel 52, lid 2, van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1).


(1)  PB 2013, L 347, blz. 549.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 11 juni 2019 — B/Latvijas Republikas Saeima

(Zaak C-439/19)

(2019/C 280/34)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Satversmes tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: B

Orgaan dat de handeling heeft gesteld waarvan de grondwettigheid ter discussie staat: Latvijas Republikas Saeima

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip „verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen” in de zin van artikel 10 van verordening nr. 2016/679 (1) aldus worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op de verwerking van informatie over de strafpunten die wegens verkeersovertredingen aan bestuurders worden toegekend, zoals vastgesteld in de betwiste bepaling?

2)

Ongeacht het antwoord op de eerste vraag, kunnen de bepalingen van verordening nr. 2016/679, in het bijzonder het in artikel 5, lid 1, onder f), van deze verordening neergelegde beginsel van „integriteit en vertrouwelijkheid”, aldus worden uitgelegd dat deze eraan in de weg staan dat de lidstaten vaststellen dat informatie over de strafpunten die wegens verkeersovertredingen aan bestuurders worden toegekend, toegankelijk is voor het publiek en toestaan dat de overeenkomstige persoonsgegevens worden verwerkt door middel van de mededeling ervan?

3)

Moeten de overwegingen 50 en 154, artikel 5, lid 1, onder b), en artikel 10 van verordening nr. 2016/679 en artikel 1, lid 2, onder c quater), van richtlijn 2003/98/EG (2) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan is toegestaan dat informatie over de strafpunten die wegens verkeersovertredingen aan bestuurders worden toegekend, wordt doorgegeven met het oog op hergebruik?

4)

Indien een van de voorgaande vragen bevestigend wordt beantwoord, moeten het beginsel van de voorrang van het Unierecht en het beginsel van rechtszekerheid aldus worden uitgelegd dat de betwiste bepaling mag worden toegepast en de rechtsgevolgen ervan mogen worden gehandhaafd tot de eindbeslissing van de Satversmes tiesa in kracht van gewijsde gaat?


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB 2003, L 345, blz. 90).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 13 juni 2019 — Kilpailu- ja kuluttajavirasto

(Zaak C-450/19)

(2019/C 280/35)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Kilpailu- ja kuluttajavirasto

Verwerende partijen: Eltel Group Oy en Eltel Networks Oy

Prejudiciële vragen

1)

Kan het mededingingsstelsel van artikel 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin een karteldeelnemer een als in de mededingingsregeling onderling afgesproken bouwovereenkomst heeft gesloten met een marktdeelnemer die niet tot het kartel behoort, de mededingingsinbreuk, wegens de daaruit voortvloeiende economische gevolgen, voortduurt zolang de contractuele verplichtingen uit de bouwovereenkomst worden nagekomen dan wel voor de werkzaamheden betalingen worden verricht aan de partijen bij de overeenkomst, dat wil zeggen tot en met het tijdstip waarop de laatste tranche voor de werkzaamheden wordt voldaan, of ten minste tot en met het tijdstip waarop de desbetreffende werkzaamheden worden voltooid;

2)

of kan worden aangenomen dat de mededingingsinbreuk slechts voortduurt tot het tijdstip waarop de onderneming die zich aan die inbreuk schuldig heeft gemaakt, een offerte voor de desbetreffende werkzaamheden heeft ingediend of een overeenkomst over de uitvoering van de werkzaamheden heeft gesloten?


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Heilbronn (Duitsland) op 14 juni 2019 — Strafzaak tegen ZW

(Zaak C-454/19)

(2019/C 280/36)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Heilbronn

Partijen in de strafzaak

ZW

Betrokken partij: Staatsanwaltschaft Heilbronn

Prejudiciële vragen

1)

Moet het primaire en/of afgeleide Unierecht, in casu meer bepaald richtlijn 2004/38/EG (1), in de zin van een ongeclausuleerd recht van de burgers van de Unie van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op nationale strafrechtelijke bepalingen?

2)

Ingeval de vraag bevestigend wordt beantwoord: staat de uitlegging van het primaire en/of afgeleide Unierecht in de weg aan de toepassing van een nationale strafrechtelijke bepaling waarbij de onttrekking van een kind aan zijn voogd in het buitenland strafbaar is gesteld, wanneer in die bepaling geen onderscheid wordt gemaakt tussen lidstaten van de Europese Unie en derde landen?


(1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt (Zweden) op 14 juni 2019 — AB Östgötatrafiken/Patent- och registreringsverket

(Zaak C-456/19)

(2019/C 280/37)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Svea Hovrätt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AB Östgötatrafiken

Verwerende partij: Patent- och registreringsverket

Prejudiciële vragen

De vragen hebben betrekking op de toepassing van artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (1), en luiden als volgt:

1)

Moet artikel 4, lid 1, onder b), van de merkenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een aanvraag tot inschrijving van een merk ter aanduiding van diensten, welke aanvraag betrekking heeft op een teken dat in een bepaalde positie is aangebracht en grote vlakken van de fysieke voorwerpen bedekt waarmee de diensten worden verricht, moet worden beoordeeld of het merk al dan niet losstaat van het uiterlijk van de betrokken voorwerpen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het noodzakelijk dat het merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is om het te kunnen aanmerken als een merk dat onderscheidend vermogen heeft?


(1)  PB 2015, L 336, blz. 1.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 17 juni 2019 — Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs/Wellcome Trust Ltd

(Zaak C-459/19)

(2019/C 280/38)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Verwerende partij: Wellcome Trust Ltd

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 44 van richtlijn 2006/112 (1) aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die een niet-economische activiteit verricht bestaande in de aankoop en verkoop van aandelen en andere effecten in het kader van het beheer van de activa van een charitable trust (caritatieve trust), moet worden aangemerkt als „een als zodanig handelende belastingplichtige” wanneer hij uitsluitend ten behoeve van deze activiteit beleggingsbeheerdiensten afneemt van een persoon van buiten de Unie?

2)

Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord en de artikelen 46 tot en met 49 van de richtlijn niet van toepassing zijn, is artikel 45 van de richtlijn dan van toepassing op de dienstverrichting of is noch artikel 44 noch artikel 45 van de richtlijn van toepassing op de dienstverrichting?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil de prud’hommes de Metz (Frankrijk) op 18 juni 2019 — Syndicat CFTC du personnel de la Caisse primaire d’assurance maladie de la Moselle/Caisse primaire d’assurance maladie de Moselle

(Zaak C-463/19)

(2019/C 280/39)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil de prud’hommes de Metz

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Syndicat CFTC du personnel de la Caisse primaire d’assurance maladie de la Moselle

Verwerende partij: Caisse primaire d’assurance maladie de Moselle

Andere partij: Mission nationale de contrôle et d’audit des organismes de sécurité sociale

Prejudiciële vraag

Moet richtlijn 2006/54/EG (1), gelezen in het licht van de artikelen 8 en 157 VWEU, de algemene Unierechtelijke beginselen van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie, en artikel 20, artikel 21, lid 1, en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, aldus worden uitgelegd dat artikel 46 van de Franse collectieve arbeidsovereenkomst voor socialezekerheidsorganen, op grond waarvan alleen aan de vrouwelijke werknemers van deze organen die zelf hun kinderen opvoeden na het zwangerschapsverlof een verlof van drie maanden met behoud van een half salaris of een verlof van anderhalve maand met behoud van het volledige salaris en een onbetaald verlof van een jaar wordt toegekend, niet onder de materiële werkingssfeer van deze richtlijn valt?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 19 juni 2019 — Strafzaak tegen QR

(Zaak C-467/19)

(2019/C 280/40)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partij in de strafzaak

QR

Prejudiciële vraag

1)

Is rechtspraak als die welke in het geding is, die betrekking heeft op de nationale wet betreffende de goedkeuring door de rechtbank van een tussen de openbare aanklager en de verdediging getroffen schikking over de oplegging van een overeengekomen straf, waarin is bepaald dat de instemming van de andere verdachten als voorwaarde geldt voor de goedkeuring van een dergelijke schikking en dat die instemming enkel nodig is tijdens de gerechtelijke fase van de procedure, verenigbaar met artikel 7, lid 4, van richtlijn 2016/343 (1), met de artikelen 47 en 52 van het Handvest alsook met het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel?


(1)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 17 juni 2019 — Friends of the Irish Environment Limited/Commissioner for Environmental Information

(Zaak C-470/19)

(2019/C 280/41)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Friends of the Irish Environment Limited

Verwerende partij: Commissioner for Environmental Information

Eerste medegedaagde: The Courts Service of Ireland

Prejudiciële vraag

Is het toezicht op de toegang tot gerechtelijke dossiers van procedures waarin een einduitspraak is gedaan, waarin de beroepstermijn is verstreken en verder geen beroep of ander rechtsmiddel aanhangig is, maar waaromtrent verdere verzoeken in specifieke omstandigheden mogelijk zijn, aan te merken als het optreden in een „rechterlijke hoedanigheid” in de zin van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2003/4/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad?


(1)  PB 2003, L 41, blz. 26.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 20 juni 2019 — Vert Marine SAS/Premier Ministre, Ministre de l'Economie et des Finances

(Zaak C-472/19)

(2019/C 280/42)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vert Marine SAS

Verwerende partijen: Premier Ministre, Ministre de l'Economie et des Finances

Prejudiciële vragen

1)

Dient richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (1) aldus te worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat de wetgeving van een lidstaat, met het oog op de invoering van ethische normen bij overheidsopdrachten, een ondernemer die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig strafbaar feit en aan wie om die reden het verbod is opgelegd om gedurende vijf jaar deel te nemen aan een procedure voor de plaatsing van een concessieovereenkomst, niet de mogelijkheid biedt om bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat de door hem genomen maatregelen volstaan om zijn betrouwbaarheid bij de aanbestedende dienst aan te tonen, ondanks het bestaan van deze uitsluitingsgrond?

2)

Wanneer richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 april 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten de lidstaten toestaat om aan andere autoriteiten dan de betrokken aanbestedende dienst de taak toe te vertrouwen om de nalevingsmaatregelen van de ondernemers te beoordelen, betekent deze mogelijkheid dan dat zij dit kunnen toevertrouwen aan de gerechtelijke autoriteiten? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen mechanismen als de in het Franse recht voorziene ontheffing, gerechtelijke rehabilitatie en weglating van de vermelding van een veroordeling in formulier 2 van het strafblad, gelijkgesteld worden met nalevingsmaatregelen in de zin van de richtlijn?


(1)  PB 2014, L 94, blz. 1.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/31


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) op 26 juni 2019 — Strafzaak tegen NJ

(Zaak C-489/19)

(2019/C 280/43)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Kammergericht Berlin

Partijen in de strafzaak

Generalstaatsanwaltschaft Berlin

tegen

NJ

Prejudiciële vraag

Tast het feit dat een openbaar ministerie aan instructies gebonden is de rechtsgeldigheid van een door dit openbaar ministerie uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel (1) aan, ook wanneer deze beslissing vóór de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel aan een uitgebreide rechterlijke toetsing onderworpen is?


(1)  Zie in dit verband het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/32


Beschikking van de president van het Hof van 3 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark — Oostenrijk) — Mijo Meštrović/Bezirkshauptmannschaft Murtal, in tegenwoordigheid van: Finanzpolizei

(Zaak C-50/18) (1)

(2019/C 280/44)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 259 van 23.7.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/32


Beschikking van de president van het Hof van 12 april 2019 — Europese Commissie/Republiek Slovenië, ondersteund door: Koninkrijk België, Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek

(Zaak C-69/18) (1)

(2019/C 280/45)

Procestaal: Sloveens

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 152 van 30.4.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/33


Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 8 april 2019 — Europese Commissie/Republiek Kroatië

(Zaak C-391/18) (1)

(2019/C 280/46)

Procestaal: Kroatisch

De president van de Negende kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 268 van 30.7.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/33


Beschikking van de president van het Hof van 11 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gliwicach, VIII Wydział Pracy i Ubezpieczeń Społecznych — Polen) — Lebopoll Logistics Sp. z o.o.w Sośnicowicach/Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Zabrzu, in tegenwoordigheid van: NJ

(Zaak C-437/18) (1)

(2019/C 280/47)

Procestaal: Pools

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 427 van 26.11.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/33


Beschikking van de president van het Hof van 5 april 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg — Oostenrijk) — Bulgarian Air Charter Limited/NE

(Zaak C-758/18) (1)

(2019/C 280/48)

Procestaal: Duits

De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 93 van 11.3.2019.


Gerecht

19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/34


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-542/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst,Port of Tartous’ nr. 22057 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Port of Tartous” nr. 22057 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 20 609 429,45 EUR aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank.

2)

Dit bedrag wordt vanaf 9 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met vertragingsrente over de hoofdsom en de contractuele rente. De vertragingsrente wordt berekend volgens de methode die is neergelegd in artikel 3, lid 2, van de op 22 mei 2003 tussen de EIB en de Arabische Republiek Syrië gesloten en op 17 mei 2006, 21 mei 2007 en 10 juli 2008 gewijzigde leningsovereenkomst „Port of Tartous” nr. 22057.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/35


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-543/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst,Syrian Healthcare’ nr. 21595 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Syrian Healthcare” nr. 21595 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 62 646 209,04 EUR en 3 582 381,15 Amerikaanse dollar (USD) aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank (EIB).

2)

Deze bedragen worden vanaf 9 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met vertragingsrente over de hoofdsom en de contractuele rente. De vertragingsrente wordt berekend volgens de methode die is neergelegd in artikel 3, lid 2, van de op 15 juni 2002 tussen de EIB en Arabische Republiek Syrië gesloten en op 17 oktober en 29 november 2007 gewijzigde leningsovereenkomst „Syrian Healthcare” nr. 21595.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/36


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-588/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst,Euphrates Drainage and Irrigation’ nr. 80211 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Euphrates Drainage and Irrigation” nr. 80211 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 2 184 271,58 EUR aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank (EIB).

2)

Dit bedrag wordt vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met 3,5 % vertragingsrente per jaar over de hoofdsom en de contractuele rente.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/37


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-589/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst ,Aleppo-Tall Kojak Road Project’ nr. 60136 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Aleppo-Tall Kojak Road Project” nr. 60136 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 820 451,25 EUR aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank (EIB).

2)

Dit bedrag wordt vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met 3,5 % vertragingsrente per jaar over de hoofdsom.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/38


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-590/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst ,Water Supply Sweida Region’ nr. 80212 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Water Supply Sweida Region” nr. 80212 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 726 942,81 EUR aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank (EIB).

2)

Dit bedrag wordt vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met 3,5 % vertragingsrente per jaar over de hoofdsom en de contractuele rente.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/39


Arrest van het Gerecht van 6 juni 2019 — EIB/Syrië

(Zaak T-591/17) (1)

(„Arbitragebeding - Leningsovereenkomst ,Water Supply Deir Ez Zor Region’ nr. 80310 - Niet-uitvoering van de overeenkomst - Terugbetaling van de voorschotten - Vertragingsrente - Verstekprocedure”)

(2019/C 280/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Investeringsbank (vertegenwoordigers: aanvankelijk P. Chamberlain, T. Gilliams, F. Oxangoiti Briones en J. Shirran, vervolgens F. Oxangoiti Briones, J. Klein en J. Shirran, gemachtigden, bijgestaan door D. Arts, advocaat, en T. Cusworth, solicitor)

Verwerende partij: Arabische Republiek Syrië

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 272 VWEU, strekkende tot veroordeling van de Arabische Republiek Syrië tot terugbetaling van de uit hoofde van leningsovereenkomst „Water Supply Deir Ez Zor Region” nr. 80310 verschuldigde bedragen, vermeerderd met vertragingsrente

Dictum

1)

De Arabische Republiek Syrië wordt veroordeeld tot terugbetaling van 404 425,58 EUR aan de Europese Unie, die wordt vertegenwoordigd door de Europese Investeringsbank (EIB).

2)

Dit bedrag wordt vanaf 25 augustus 2017 tot aan de dag van betaling vermeerderd met 3,5 % vertragingsrente per jaar over de hoofdsom en de contractuele rente.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

De Arabische Republiek Syrië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 369 van 30.10.2017.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/40


Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Synergy Hellas/Commissie

(Zaak T-244/18) (1)

(„Onderzoek en technologische ontwikkeling - Financieel Reglement - Zesde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) - Subsidieovereenkomst J-Web - Uitvoerbaar besluit tot terugvordering - Evenredigheid - Motiveringsplicht”)

(2019/C 280/55)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: d.d. Synergy Hellas Anonymi Emporiki Etaireia Parochis Ypiresion Pliroforikis (Athene, Griekenland) (vertegenwoordiger: K. Damis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A Katsimerou en A. Kyratsou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2018) 1115 final van de Commissie van 19 februari 2018 betreffende de terugvordering van verzoekster van het bedrag van 76 282,08 EUR, te vermeerderen met rente

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

d.d. Synergy Hellas Anonymi Emporiki Etaireia Parochis Ypiresion Pliroforikis wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 231 van 2.7.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/40


Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Strabag Belgium/Parlement

(Zaak T-299/18) (1)

(„Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken - Aanbesteding - Werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Europees Parlement te Brussel - Afwijzing van de offerte van een inschrijver en gunning van de opdracht aan andere inschrijvers - Abnormaal lage offerte - Beroep tot nietigverklaring - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling”)

(2019/C 280/56)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Strabag Belgium (Antwerpen, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Schoups, K. Lemmens en M. Lahbib, vervolgens M. Schoups, K. Lemmens en M. Thomas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: P. López-Carceller, Z. Nagy en D. Simon, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van i) het besluit van het Parlement van 19 april 2018 tot handhaving van zijn besluit van 24 november 2017 waarbij verzoeksters inschrijving is afgewezen en de opdracht voor een raamovereenkomst voor werkzaamheden door een algemene aannemer aan de gebouwen van het Parlement te Brussel (oproep tot inschrijving 06/D 20/2017/M036) aan vijf inschrijvers is gegund, en ii) het addendum dat is toegevoegd aan het rapport van het Parlement van 26 maart 2018 waarin de inschrijvingen zijn beoordeeld

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Strabag Belgium wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen die welke op de procedure in kort geding zijn gevallen.


(1)  PB C 259 van 23.7.2018.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/41


Arrest van het Gerecht van 13 juni 2019 — Porus/EUIPO (oral Dialysis)

(Zaak T-652/18) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk oral Dialysis - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001”)

(2019/C 280/57)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Porus GmbH (Monheim am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Schneider en D. Hanf, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 september 2018 (zaak R 1375/2018-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken oral Dialysis als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Porus GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 4 van 7.1.2019.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/42


Beroep ingesteld op 17 mei 2019 — Graanhandel P. van Schelven/Commissie

(Zaak T-306/19)

(2019/C 280/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Graanhandel P. van Schelven BV (Nieuwe-Tonge, Nederland) (vertegenwoordiger: C. Almeida, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1, punt 3, van uitvoeringsverordening (EU) 2019/446 van de Commissie (1) nietig verklaren;

verweerster gelasten alle relevante documenten over te leggen die tot de vaststelling van verordening 2019/446 hebben geleid.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.

Eerste middel: de intrekking door de Commissie van de erkenning van „Control Union Certifications” (CUC) als certificeringsinstantie van de Europese Unie voor biologische producten lijkt willekeurig te zijn, aangezien zij op onjuiste feiten berust.

2.

Tweede middel: verzoekster is geschaad in haar subjectieve recht op bescherming tegen willekeurige intrekking door de Commissie van de aan certificeringsinstanties voor biologische producten verleende toestemming om in derde landen ten aanzien van biologische producten de controles van de Unie uit te voeren. Haar belangen als concurrent op de markt voor biologische producten zijn niet geborgd.

3.

Derde middel: de intrekking van de erkenning van CUC als certificeringsinstantie van de Unie voor biologische producten heeft geleid tot verstoring van de levering van biologische producten in reeds decennialang bestaande handelsrelaties. Hierdoor is verzoekster rechtstreeks aangetast in haar rechten als importeur. Zij wordt rechtstreeks geraakt door de bestreden verordening, aangezien zij als importeur de door CUC afgegeven controlecertificaten ontving die haar toegang gaven tot de markt voor biologische levensmiddelen en diervoeders in de Unie. CUC is de certificeringsinstantie voor biologische producten die afkomstig zijn van de boerderijen in het Zwarte Zeegebied waar verzoeksters hoofdleverancier de biologische producten koopt.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft inbreuk gemaakt op verzoeksters recht om slechts een evenredige inmenging in haar activiteiten te ondergaan, alsook op haar eigendomsrecht — welk basisrecht in de grondrechten is neergelegd — en haar vrijheid van ondernemerschap.

5.

Vijfde middel: wat verzoeksters tweede vordering betreft, waarmee wordt verzocht om toegang tot documenten van de Commissie, wordt betoogd dat er krachtens het Unierecht sprake is van een algemeen recht van toegang, dat is gebaseerd op het recht op een eerlijk proces en het recht om te worden gehoord als neergelegd in de relevante mensenrechtenbepalingen.


(1)  Uitvoeringsverordening van 19 maart 2019 tot wijziging en rectificatie van verordening (EG) nr. 1235/2008 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB 2019, L 77, blz. 67).


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/43


Beroep ingesteld op 27 juni 2019 — Catasta/Parlement

(Zaak T-393/19)

(2019/C 280/59)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Anna Catasta (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoekster bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/43


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Zecchino/Parlement

(Zaak T-394/19)

(2019/C 280/60)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Ortensio Zecchino (Aiano irpino, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/44


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Tognoli/Parlement

(Zaak T-395/19)

(2019/C 280/61)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Carlo Tognoli (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/45


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Allione/Parlement

(Zaak T-396/19)

(2019/C 280/62)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Emma Allione (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoekster bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/45


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Novati/Parlement

(Zaak T-397/19)

(2019/C 280/63)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Vanda Novati (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/46


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Paciotti/Parlement

(Zaak T-398/19)

(2019/C 280/64)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Elena Ornella Paciotti (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoekster bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/47


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Fantuzzi/Parlement

(Zaak T-403/19)

(2019/C 280/65)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Giulio Fantuzzi (Correggio, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/47


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Lavarra/Parlement

(Zaak T-404/19)

(2019/C 280/66)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Vincenzo Lavarra (Bari, Italië) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.


19.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 280/48


Beroep ingesteld op 28 juni 2019 — Malerba/Parlement

(Zaak T-405/19)

(2019/C 280/67)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Franco Malerba (Issy-Les-Moulineaux, Frankrijk) (vertegenwoordiger: M. Merola, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de maatregel waarvan verzoeker bij wege van de bestreden mededeling in kennis is gesteld en waarbij het Europees Parlement de ouderdomspensioenrechten opnieuw heeft vastgesteld en de terugvordering heeft gelast van het op basis van de vorige pensioenberekening uitgekeerde bedrag, non-existent of in zijn geheel nietig verklaren;

het Europees Parlement gelasten alle ten onrechte ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van inhouding aan de bron, terug te geven en het Europees Parlement veroordelen om uitvoering te geven aan de te wijzen rechterlijke beslissing en de initiatieven te nemen en de handelingen en maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te waarborgen dat de pensioenuitkering onmiddellijk en integraal in haar oorspronkelijke omvang wordt hersteld;

het Europees Parlement verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De middelen en voornaamste argumenten komen overeen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-389/19, Coppo Gavazzi/Parlement.