ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 228

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
5 juli 2019


Inhoud

Bladzijde

 

I   Resoluties, aanbevelingen en adviezen

 

ADVIEZEN

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

2019/C 228/01

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over digitale geletterdheid op het gebied van gezondheid —Voor een gezondheidszorg die is aangepast aan de behoeften van de Europese burgers in tijden van demografische veranderingen (initiatiefadvies)

1

 

ADVIEZEN

2019/C 228/02

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over arbeidskansen voor economisch inactieven (initiatiefadvies)

7

2019/C 228/03

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over ondersteunende onderwijssystemen ter voorkoming van discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden — Welke overgang is er nodig? (initiatiefadvies)

16

2019/C 228/04

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een veerkrachtige democratie dankzij een sterk en divers maatschappelijk middenveld  (initiatiefadvies)

24

2019/C 228/05

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de WhiteDoveWay  — Voorstel voor een door de EU geleide mondiale strategie voor vredesopbouw  (initiatiefadvies)

31

2019/C 228/06

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Luisteren naar de Europese burgers voor een duurzame toekomst (Sibiu en verder)

37

2019/C 228/07

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020  (verkennend advies)

50

2019/C 228/08

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van de EU: voordelen voor burgers en respect voor de Europese waarden  (verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie)

57

2019/C 228/09

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over leren over de Europese Unie (verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap)

68


 

III   Voorbereidende handelingen

 

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

 

Europees Economisch en Sociaal Comité

2019/C 228/10

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2019  (COM(2018) 686 final)

74

2019/C 228/11

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Geharmoniseerde normen: meer transparantie en rechtszekerheid voor een optimaal functionerende eengemaakte markt  [COM(2018) 764 final]

78

2019/C 228/12

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen (COM(2018) 734 final)

83

2019/C 228/13

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan tegen desinformatie (JOIN(2018) 36 final)

89

2019/C 228/14

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Versterken van de banden tussen Europa en Azië — Bouwstenen voor een EU-strategie  (JOIN(2018) 31 final)

95

2019/C 228/15

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft  (COM(2019) 55 final — 2019/0027 (COD))

103


NL

 


I Resoluties, aanbevelingen en adviezen

ADVIEZEN

Europees Economisch en Sociaal Comité

5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over digitale geletterdheid op het gebied van gezondheid —Voor een gezondheidszorg die is aangepast aan de behoeften van de Europese burgers in tijden van demografische veranderingen

(initiatiefadvies)

(2019/C 228/01)

Rapporteur: Renate HEINISCH

Besluit van de voltallige vergadering

20.9.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

7.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

21.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen) 153/0/2

153/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) steunt het streven van de Europese Commissie om een hoge prioriteit te geven aan oplossingen op het gebied van digitale gezondheidsgeletterdheid in het kader van de e-gezondheidsagenda. Het EESC zou graag zien dat er een overkoepelende EU-strategie wordt uitgewerkt waarbij doelstellingen inzake gezondheidsgeletterdheid worden bepaald die duidelijk zijn, nauwlettend gevolgd worden, de individuele rechten op het gebied van gezondheid ondersteunen en ongelijkheden voorkomen door middel van digitale apparatuur.

1.2.

Het EESC ondersteunt de resultaten van het IC-Health-project (1); vooral de aanbeveling om actieve burgers bij deze inspanningen te betrekken wordt toegejuicht. Het EESC pleit daarom voor de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het IC-Health-project om verder te gaan met de reeds opgestarte online-opleidingsprogramma’s.

1.3.

Het EESC benadrukt dat de verbetering van de individuele digitale gezondheidsgeletterdheid een aanpak vergt die afhangt van de generatie waartoe iemand behoort en de digitale hulpmiddelen die hij in zijn dagelijkse leven gebruikt. Burgers van alle leeftijdsgroepen en culturen en met gelijk welke beperking moeten evenzeer als migranten bij de ontwikkeling van digitale informatiebronnen worden betrokken. De aandacht moet vooral gaan naar mensen van de oudere generaties, van wie steeds meer wordt verwacht dat zij hun welzijns- en gezondheidsdossier zelf beheren.

1.4.

Het EESC beveelt aan om de inspanningen uit te breiden tot digitale voorlichting over geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en daarbij alle organisaties te betrekken die een bijdrage kunnen leveren. Het EESC beveelt ook aan om een link te leggen met de inspanningen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), de hoofden van de geneesmiddelenautoriteiten (HMA’s) en de Europese Commissie.

1.5.

Het EESC deelt de mening dat e-gezondheidsoplossingen moeten worden gebruikt als kosteneffectieve hulpmiddelen in gezondheidszorgstelsels. Aantrekkelijke digitale hulpmiddelen zouden mensen ontvankelijker kunnen maken voor digitale media.

1.6.

Het EESC wijst er evenwel op dat de voordelen van digitale diensten slechts ten volle kunnen worden benut als de verstrekte informatie toegankelijk en begrijpelijk is. Leesvaardigheid en elementaire kennis van wiskunde zijn basisvoorwaarden voor gezondheidsgeletterdheid en moeten op school worden aangeleerd om mensen autonomer te maken.

1.7.

Het EESC beklemtoont dat het Actieplan e-gezondheidszorg brede samenwerking moet bevorderen en een volledig mensenleven moet beslaan. Op lokaal niveau moet in de (kleuter)school met digitale gezondheidsgeletterdheid worden gestart. Werknemers in de kinderopvang, leerkrachten, ouders en grootouders moeten initiatieven ontwikkelen om — samen met deskundige gezondheidswerkers (zoals dokters, verloskundigen, verpleegkundigen, apothekers en zorgverleners) — de digitale gezondheidsgeletterdheid te verbeteren. Vooral de nauwe samenwerking tussen dokters (huisartsen) en apothekers kan de patiënt vooruithelpen met zijn digitale gezondheidsgeletterdheid. Die ervaring moet bij de verdere ontwikkeling van het actieplan worden meegenomen. De lidstaten moeten een actieplan ontwikkelen en invoeren om de digitale gezondheidsgeletterdheid te verbeteren.

2.   Inleiding

2.1.

Digitale informatie wordt steeds belangrijker in de samenleving. Voor een succesvolle toepassing van e-gezondheid is het essentieel dat burgers onderlegd zijn in digitale gezondheidsgeletterdheid. Gezondheidsgeletterdheid is het samenspel van de vaardigheden die nodig zijn om informatie over gezondheidszorg, preventie op het gebied van gezondheid of gezondheidsbevordering te vinden, te begrijpen, te beoordelen en toe te passen. Dat vergt enerzijds persoonlijke vaardigheden en anderzijds gunstige randvoorwaarden zoals informatie die in begrijpelijke taal wordt aangeboden. Dat zijn de eerste vereisten; om het internet te gebruiken voor gezondheidsgeletterdheid, zijn er nog meer vaardigheden nodig.

2.2.

Welke aspecten gezondheidsgeletterdheid inhoudt, kan zeer pragmatisch worden omschreven. De kunst zit hem niet zozeer in het vinden van informatie over gezondheid, maar wel in het uitzoeken waar informatie te vinden is, of de geraadpleegde informatiebronnen geschikte en bruikbare informatie aanbieden en of de bronnen met informatie over gezondheid betrouwbaar zijn (2).

2.3.

„Digitale gezondheidsinstrumenten” zijn digitale diensten die algemene gezondheidsinformatie verstrekken voor gebruikers, gezondheidstoepassingen (follow-up en monitoring van behandelingen), instrumenten die mensen helpen om in hun eigen huis te blijven wonen (monitoring op afstand voor ouderen), gedeelde medische dossiers, digitale instrumenten voor gezondheidswerkers (beveiligdeberichtendienst, telegeneeskunde, tele-expertise) en algemene digitale gezondheidsinformatie.

2.4.

In 2012 heeft de Europese Commissie het „Actieplan e-gezondheidszorg 2012-2020 — Innovatieve gezondheidszorg voor de 21e eeuw” bekendgemaakt. Hierin werden de obstakels beschreven die een volledige toepassing van digitale oplossingen in de Europese gezondheidszorgstelsels in de weg staan (3).

2.5.

De doelstellingen van dit Actieplan e-gezondheidszorg werden in april 2018 aangevuld met een „Mededeling van de Commissie over het mogelijk maken van de digitale transformatie van gezondheid en zorg in de digitale eengemaakte markt; de burger „empoweren” en bouwen aan een gezondere maatschappij” (4).

2.6.

In deze mededeling wordt verwezen naar het verslag over de gezondheidstoestand in de EU (5), waarin de conclusie werd getrokken dat we alleen door een fundamentele herijking van onze gezondheids- en zorgstelsels ervoor kunnen zorgen dat zij aan onze verwachtingen blijven voldoen. Een van de pijlers is de invoering van digitale oplossingen voor gezondheid en zorg. Die digitale hulpmiddelen kunnen wetenschappelijke kennis gebruiken om burgers gezond te helpen blijven.

2.7.

Onderzoek en innovatie in digitale oplossingen voor gezondheid en zorg worden met EU-middelen ondersteund via het Horizon 2020-programma (6) en publiek-private partnerschappen. In haar tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de strategie voor de digitale eengemaakte markt (7) gaf de Commissie aan van plan te zijn om op drie gebieden verdere maatregelen te nemen:

veilige toegang tot de eigen gegevens en grensoverschrijdende uitwisseling van gezondheidsgegevens voor burgers;

betere gegevens om onderzoek, ziektepreventie en gepersonaliseerde gezondheidszorg te bevorderen;

digitale instrumenten voor empowerment van burgers en persoonsgerichte verzorging.

Daarnaast moeten lidstaten worden aangemoedigd mechanismen te ontwikkelen om websites met desinformatie op te sporen en, voor zover mogelijk, te verwijderen of om ervoor te zorgen dat betrouwbare websites bij een zoekopdracht als eerste worden weergegeven.

2.8.

Het Europees kantoor van de WHO heeft in zijn WHO-HEN-Report-57 (8) een zeer uitgebreid overzicht gepubliceerd van de lopende projecten en de resultaten ervan. In hun conclusie stellen de auteurs dat de sleutel tot gezondheidsgeletterdheid de levenslange ontwikkeling is van vaardigheden, onder meer via voorschoolse activiteiten, formeel onderwijs in scholen en volwasseneneducatie. Zij bevelen beleidsoverwegingen aan die de ontwikkeling van een holistisch beleid inzake gezondheidsgeletterdheid in de lidstaten, alsook de ontwikkeling, uitvoering en rigoureuze evaluatie van beleidsgerelateerde activiteiten kan bevorderen om de voordelen van beleidsmaatregelen inzake gezondheidsgeletterdheid voor de burgers en de samenleving aan te tonen.

2.9.

De Europese Commissie heeft in haar onderzoeksstrategieën programma’s ter verbetering van de digitale gezondheidsgeletterdheid opgenomen en heeft in het kader van KP 7 en Horizon 2020 ook belangrijke projecten gefinancierd (9).

2.10.

Het is een feit dat oudere en/of laagopgeleide mensen minder goed scoren op het gebied van digitale gezondheidsgeletterdheid. Dat heeft een invloed op hun betrokkenheid bij hun eigen gezondheidszorg en op hun vermogen om toegang te krijgen tot informatie over gezondheid. Het IROHLA-project biedt oplossingen voor de oudere generaties (10). Het EESC (11) heeft al veel aspecten van digitale inclusie belicht (in overeenstemming met de Verklaring van Riga (12)).

2.11.

Het IC-Health-project (13) biedt een enorme hoeveelheid analyses en hulpbronnen over digitale gezondheidsgeletterdheid. IC Health is een project dat is opgezet met als doel een reeks Massive Open Online Courses (MOOC’s) te ontwikkelen om de digitale gezondheidsgeletterdheid van de Europese burgers te helpen verbeteren en om meer inzicht te krijgen in digitale gezondheidsgeletterdheid en de manier waarop die kan worden gebruikt om de gezondheidsresultaten te verbeteren. De resultaten van het project worden momenteel samengevat.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De bevordering van geletterdheid en vaardigheden wordt hoe langer hoe belangrijker nu de demografische verschuiving alom als een maatschappelijke uitdaging wordt gezien. Om in onze snel vergrijzende samenleving de houdbaarheid van de gezondheids- en zorgstelsels te garanderen, moeten naast de digitale geletterdheid bij de bevolking in het algemeen ook de opleidingen worden verbreed teneinde de vaardigheden van de gezondheidswerkers op de nieuwe behoeften af te stemmen, en dienen de gezondheidsuitgaven optimaal te worden beheerd.

3.2.

Het EESC steunt de op de transformatie van het gezondheidsstelsel gerichte activiteiten waarmee de Europese Commissie de positie van de burgers wil versterken. Het EESC is echter van mening dat de burgers tegelijkertijd in staat moeten worden gesteld om die digitale hulpmiddelen te gebruiken; er moet in alle lidstaten een actieplan ter verbetering van zowel de gezondheidsgeletterdheid als de digitale gezondheidsgeletterdheid ten uitvoer worden gelegd.

3.3.

Sommige Europese landen hebben naar aanleiding van de verontrustende resultaten van de vergelijkende studie van de OESO (14) eigen studies uitgevoerd. Zo bleken in Frankrijk (2004-2005) ongeveer 3,1 miljoen volwassenen laaggeletterd te zijn (9 % van de beroepsbevolking). In het VK werd in 2011 vastgesteld dat 14,9 % van de Britse bevolking (m.a.w. meer dan 5 miljoen Britten) laaggeletterd is. In Duitsland, ten slotte, gaf een studie aan dat 4,5 % van de Duitse 18- tot 64-jarigen analfabeet is (niet in staat te lezen of schrijven). 10 % van de Duitsers binnen diezelfde leeftijdsgroep is laaggeletterd. In totaal zijn 7,5 miljoen Duitse burgers ongeletterd of laaggeletterd (15). Met dat gegeven moet rekening worden gehouden bij de bespreking van digitale gezondheidsgeletterdheid.

3.4.

Het EESC beklemtoont dat alle beroepsgroepen in onderwijs, onderzoek en gezondheidszorg moeten samenwerken. De EESC-leden moeten die samenwerking via hun organisaties aanmoedigen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn dat digitale hulpmiddelen door alle groepen in de samenleving vaker worden gebruikt, op een verstandige en doeltreffende manier.

3.5.

Het EESC beveelt aan rekening te houden met de resultaten van het IC-Health-project bij de verdere uitvoering van de e-gezondheidsprioriteiten van de Europese Commissie om de in de mededeling van april 2018 (16) gepubliceerde e-gezondheidsoplossingen meer bekendheid te geven. Horizon 2020 Europa (17) moet voorzien in de follow-up van acties en van conclusies die uit het project kunnen worden getrokken, en gebruikmaken van de ervaring die de MOOC’s hebben opgeleverd.

3.6.

Of ze nu een beperking hebben of niet, het is belangrijk dat burgers van alle leeftijdsgroepen en culturen aan processen inzake digitale gezondheidsgeletterdheid deelnemen. Om daarenboven bij gezondheidszorgwerkers, inclusief in de thuiszorg, een draagvlak voor veranderingen in hun werkomgeving te creëren en aan hun behoeften te beantwoorden, adviseert het EESC om ook deze groepen te betrekken bij de ontwikkeling van nieuwe digitale hulpmiddelen. Dat moet gepaard gaan met de opleiding en bijscholing van verpleegkundigen.

3.7.

Het EESC neemt kennis van het initiatief van Friends of Europe om het gezondheidsstelsel in Europa grondig tegen het licht te houden en om ideeën uit te werken voor „Smart (dis)investment choices in healthcare” (18). Het is de bedoeling om ondoeltreffende maatregelen in het gezondheidszorgstelsel op te sporen en af te schaffen, zodat de vrijkomende middelen worden gebruikt om een verschil te maken in gezondheidsresultaten.

3.8.

Het EESC staat achter het plan van Friends of Europe om onder verwijzing naar de aanbeveling van de Raad van 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (19) een taskforce op te richten om burgers van alle leeftijdsgroepen te empoweren op gezondheidsgebied. Iedereen moet weten wat de „elementen van een gezonde geest, een gezond lichaam en een gezonde levensstijl” zijn. Dat kan dienen als uitgangspunt om burgers betrokken te maken en te activeren. De lidstaten moeten dit beschouwen als een prioriteit die horizontaal door het onderwijs-, het volksgezondheids-, het werkgelegenheids- en het sociaal beleid loopt en als een belangrijk mechanisme om de zorgkosten te verlagen en de gezondheidsresultaten te verbeteren. Zo stuit de sluiting van een ziekenhuis altijd op enig verzet, terwijl die soms onvermijdelijk is omdat de instelling niet langer rendeert of niet de beloofde zorg kan verlenen. Automatisering kan de organisatie van de zorg stroomlijnen. Tijdens een recent proefproject in drie ziekenhuizen in het VK waren door kunstmatige intelligentie aangestuurde virtuele assistenten bijvoorbeeld acht keer productiever bij het beheer van routinematige verwijzingen en testresultaten dan medisch secretariaatsmedewerkers.

3.9.

Geïnformeerde burgers ondernemen actie om hun gezondheid te verbeteren. Dat resulteert in een gezondere levensstijl, een hogere vaccinatiegraad, gezond ouder worden, betere naleving van de voorschriften bij behandelingen en een veelvuldiger gebruik van preventiediensten wat betreft risicovol gedrag. Digitale hulpmiddelen zouden dan ook van pas kunnen komen op het gebied van therapeutische educatie, om mensen met chronische aandoeningen beter bewust te maken van hun behandeling.

3.10.

Het EESC (20) heeft al benadrukt dat het belangrijk is de digitale gezondheidsgeletterdheid in het kader van vaccinatie te verbeteren zodat digitale informatie over vaccins toegankelijk gemaakt en verwerkt kan worden.

3.11.

Digitale diensten kunnen met name voor laaggeschoolde mensen (die bijvoorbeeld niet of niet goed kunnen lezen) en voor slechtzienden uitkomst bieden als de informatie via resp. video’s of podcasts wordt verstrekt. Ook programma’s voor migranten die de taal van hun gastland slechts in beperkte mate beheersen, kunnen op die manier worden ondersteund. Er moet worden voorzien in passende maatregelen en middelen om deze groepen toegang te verlenen tot digitale gezondheidsinstrumenten.

3.12.

Iedereen moet, ongeacht zijn leeftijd en situatie, in staat worden gesteld om deze digitale hulpmiddelen (websites, apps) te gebruiken en zo de antwoorden op zijn vragen te vinden en de gegevens over de eigen gezondheid (bijv. door gezondheidswerkers gecontroleerde voorschriften, digitale gezondheidsgegevens, digitale informatie over hun medicatie enz.) te beheren. Zo zouden ziekenfondsen hun verzekerden stelselmatig kennis moeten bijbrengen. In een initiatiefadvies van het EESC staat beschreven wat er in verband met ziekteverzekeringen verder nog moet worden ondernomen (21).

3.13.

Ook schoolprogramma’s en andere inspanningen op onderwijsgebied voor kinderen en jongeren zouden moeten worden benut om de dialoog tussen generaties aan te moedigen. Het Duitse leesfonds „Stiftung Lesen” (22) en andere projecten zullen tijdens deze discussie worden besproken.

3.14.

Het EESC stelt voor om te bespreken of algemene gezondheidsinformatie via werkgevers kan worden verspreid. Op het werk gebruiken mensen vaak digitale hulpmiddelen. Opleidingen over ongevallenpreventie op de werkplek zijn zeer gebruikelijk en kunnen worden uitgebreid met gezondheidsinformatie.

3.15.

Het EESC herhaalt dat het zeer belangrijk is om patiënten te leren hoe zij hun eigen gegevens, die nu vaak in gezondheidsinformatiesystemen „vastzitten” — wat nog versterkt is met de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR) (23) — kunnen inzien en gebruiken, en dat het essentieel is om kennis van e-gezondheid op te nemen in de opleidingsprogramma’s van gezondheidswerkers (24).

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.   Infrastructuur

4.1.1.

De Europese Commissie heeft diverse programma’s opgezet om de technische infrastructuur te verbeteren en grensoverschrijdende interactie mogelijk te maken.

4.1.2.

De resultaten van de in het kader van het IC-Health-project uitgevoerde enquête hebben bijvoorbeeld uitgewezen dat jonge mensen en minder geletterde mensen in sommige gevallen mogelijk mobiele apparaten verkiezen boven webgebaseerde bronnen op de computer. Het EESC stelt voor om die aspecten verder te onderzoeken en op te nemen in de overwegingen waarop toekomstige programma’s worden gebaseerd.

4.2.

De Europese Commissie, het EMA en de HMA’s hebben een proces op gang gebracht om de elementaire beginselen van elektronische productinformatie (ePI) over geneesmiddelen vast te stellen (25). In veel lidstaten zijn er al gegevensbanken met patiëntvriendelijke, door de regelgevende instanties goedgekeurde ePI. Waarom betrouwbare ePI over geneesmiddelen belangrijk is, heeft het EESC al gedetailleerd toegelicht in zijn advies „Op weg naar e-gezondheidszorg — elektronische informatie ten behoeve van de veilige omgang met geneesmiddelen” (26). Deze benadering en prioriteit, gericht op de betrouwbaarheid van digitale informatie, zou ook medische apparatuur moeten omvatten.

4.3.

Het EESC is van mening dat deze informatie kan worden gebruikt om de geletterdheid op gezondheidsgebied te verbeteren als aanvulling op de reeds vermelde bronnen. Zo zou moeten worden nagedacht over door de regelgevende instanties goedgekeurde informatie over geneesmiddelen. Deze is noodzakelijk om voortdurend te beschikken over actuele informatie over geneesmiddelen en behandelingen. Volgens het EESC kan op die manier worden gewaarborgd dat geneesmiddelen veilig, doeltreffend en trouwer worden ingenomen en dat behandelingen optimale resultaten opleveren.

4.4.   Nader onderzoek vereist

4.4.1.   Technisch onderzoek en technische ontwikkeling

4.4.1.1.

Het EESC beveelt aan om verder onderzoek te doen naar synergieën via publiek-private partnerschappen waarbij mensen van alle leeftijden en achtergronden betrokken zijn, om aantrekkelijke digitale informatiebronnen en andere digitale hulpmiddelen te ontwikkelen die kunnen concurreren met commerciële digitale informatiebronnen, sociale media en digitale bronnen van entertainment en bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij de uitvoering van door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen. Deze partnerschappen moeten berusten op een handvest over de betrouwbaarheid van gegevens en de afwezigheid van belangenconflicten.

4.4.2.   Educatieve aspecten

4.4.2.1.

Het internetgebruik loopt sterk uiteen naargelang iemands sociale achtergrond en leeftijd. Veel mensen maken gebruik van sociale netwerken, maar laten de aangeboden informatie links liggen. Een kleine groep gebruikt het internet helemaal nooit. In aansluiting op eerdere initiatieven stelt het EESC (27) voor dat er onderzoek wordt gedaan om de volgende vragen te kunnen beantwoorden:

Hoe kunnen we mensen ertoe aanzetten om actief te blijven bijleren over hoe ze toegang kunnen krijgen tot informatie en hoe ze een onderscheid kunnen maken tussen betrouwbare en onbetrouwbare digitale bronnen, bijvoorbeeld door reclame te maken voor MOOC’s van IC-Health? Er zijn massale steun- en opleidingsmaatregelen nodig om dit probleem aan te pakken, aangezien 47 % van de beroepsbevolking in de EU niet over voldoende digitale vaardigheden beschikt (28).

Hoe kunnen we hulpmiddelen (bijv. entertainmentmethoden) beschikbaar maken die mensen ertoe aanzetten betrouwbare digitale informatiebronnen te gebruiken?

Hoe kunnen we de overdracht van succesvolle programma’s ondersteunen? Zie bijvoorbeeld „Sophia” (29), een Frans innovatief ziekteverzekeringsinstrument voor diabetici en COPD-patiënten (chronische obstructieve longziekte) op basis van gezondheidscoaching. Het Sophia-programma is geïnspireerd op buitenlandse experimenten op het gebied van ziektebeheer in de VS, Duitsland en het VK (30).

Wat kunnen de verschillende onderwijsinstellingen (universiteiten, centra voor volwasseneneducatie enz.) doen om de veelzijdige vaardigheden te versterken die bijvoorbeeld nodig zijn om met de nieuwe technologieën te werken, ze te onderhouden en zich in te zetten voor het algemeen nut, alsook om sociale en technische expertise over te dragen?

Hoe kunnen bestaande hulpbronnen (bijv. door de regelgevende instanties goedgekeurde informatie over geneesmiddelen) worden gebruikt?

Hoe kunnen we de uitwisseling van kennis en ervaring over gezondheidsgeletterdheid en digitale vaardigheden tussen de generaties stimuleren?

4.4.2.2.

Het IC-Health-project schuift een nieuwe benadering van leren naar voren: educatief entertainment (EE). Om inzicht te krijgen in het proces van mentaliteitswijziging en gedragsverandering moeten er duidelijk meer gecontroleerde experimenten worden uitgevoerd om na te gaan welke cognitieve en/of affectieve factoren bij EE te pas komen en moet worden bepaald in welke omstandigheden de EE-aanpak al dan niet werkt.

4.4.3.

Er is een bredere strategie inzake gezondheidsgeletterdheid nodig:

Gezondheidsgeletterdheid is afhankelijk van context en inhoud. Het verdient aanbeveling werk te maken van een strategie inzake gezondheidsgeletterdheid om de rechten van burgers op het gebied van gezondheid te ondersteunen, waarbij levenslange digitale gezondheidsgeletterdheid centraal staat.

Digitale gezondheidsgeletterdheid is een combinatie van digitale vaardigheden en gezondheidsbewustzijn. Beide aspecten vergen specifieke kennis en opleiding.

Er moeten een strategie en een uitvoeringsplan komen.

4.4.4.

Gelijke toegang tot het internet is noodzakelijk:

De digitale wereld is enkel toegankelijk voor wie toegang heeft tot het internet. Hoe kunnen we in Europa de digitale kloof dichten die maakt dat regio’s, eilanden en plattelandsgebieden verstoken blijven van toegang tot het internet, waardoor de mensen daar in de toekomst geen toegang zullen hebben tot digitale gezondheidszorg? Als we willen dat iedereen de vruchten plukt van deze ontwikkelingen, moeten Europa en de lidstaten aanzienlijke investeringen doen om ervoor te zorgen dat iedereen internettoegang heeft.

Veel openbare diensten zijn webgebaseerd en het vereist specifieke vaardigheden en middelen om ze te gebruiken. Een digitale kloof kan ongelijkheden in Europese verzorgingsstaten vergroten.

Omgevingen, instellingen, gemeenschappen en steden kunnen helpen om open en gratis toegang tot het internet voor burgers aan te bieden opdat burgers actief kunnen deelnemen aan de samenleving.

Publiek-private partnerschappen kunnen de terbeschikkingstelling van gratis toegang tot het internet voor iedereen in Europa ondersteunen.

Toegang tot het internet is een mensenrecht wanneer overheden zich zo sterk verlaten op digitale dienstverlening.

Brussel, 21 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Dit project heeft financiële middelen ontvangen van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van de Europese Unie (Horizon 2020) op grond van subsidieovereenkomst nr. 727 474.

(2)  https://ichealth.eu/wp-content/uploads/2018/10/ICH-FC_Final-Presentation_allDay.pdf

(3)  COM(2012) 736 final.

(4)  COM(2018) 233 final.

(5)  Volksgezondheid in de EU: begeleidend verslag 2017, https://ec.europa.eu/health/state/summary_en

(6)  COM(2011) 808 final.

(7)  COM(2017) 228 final.

(8)  http://www.euro.who.int/__data/assets/pdf_file/0006/373614/Health-evidence-network-synthesis-WHO-HEN-Report-57.pdf?ua=1

(9)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104.

(10)  https://www.age-platform.eu/project/irohla

(11)  PB C 318 van 29.10.2011, blz. 9.

(12)  Verklaring van de EU-ministers inzake ICT voor een op integratie gerichte samenleving, Riga, Letland, 11 juni 2006, punt 4.

(13)  https://ichealth.eu/

(14)  http://www.oecd.org/skills/piaac/newcountryspecificmaterial.htm

(15)  https://ec.europa.eu/epale/fr/blog/analfabetyzm-funkcjonalny-doroslych-w-krajach-bogatego-zachodu

(16)  COM(2018) 233 final.

(17)  COM(2018) 435 final.

(18)  https://www.friendsofeurope.org/event/smart-disinvestment-choices-healthcare

(19)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/fr/TXT/PDF/?uri=CELEX:32018H0604(01)&rid=7

(20)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 150.

(21)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 1.

(22)  https://www.stiftunglesen.de/

(23)  PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.

(24)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 122.

(25)  https://www.ema.europa.eu/NL/events/european-medicines-agency-ema-heads-medicines-agencies-hma-european-commission-ec-workshop

(26)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 14.

(27)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 14.

(28)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161.

(29)  Naam van de gemeenschappelijke dienst voor toezicht op de ziekteverzekering.

(30)  https://www.oecd.org/governance/observatory-public-sector-innovation/innovations/page/sophia.htm


ADVIEZEN

5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/7


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over arbeidskansen voor economisch inactieven

(initiatiefadvies)

(2019/C 228/02)

Rapporteur: José CUSTÓDIO LEIRIÃO (Pt-III)

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, rvo

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

13.2.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

99/20/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) stelt vast dat een aanzienlijk deel van de bevolking nog steeds niet werkt en niet is opgenomen in de werkloosheidsstatistieken, maar veel potentieel biedt voor het scheppen van werkgelegenheid en welvaart, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op om hoge politieke prioriteit te geven aan een strategie om iets te doen aan het grote aantal economisch inactieve personen.

1.2.

Aangezien het economisch herstel zich doorzet in Europa, is het belangrijk dat de Commissie en de lidstaten zich ook voornamelijk inspannen om maatregelen te nemen teneinde deze bevolking opnieuw te activeren en teneinde werkgelegenheidskansen te scheppen voor iedereen, met name diegenen die het meest van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en willen werken.

1.3.

Omdat de algemene aanbeveling inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten al van 2008 dateert (1) en om een trapsgewijze aanpak te voorkomen, beveelt het EESC aan dat de Commissie de gemaakte vorderingen beoordeelt en indien nodig een nieuwe alomvattende strategie goedkeurt, die gepaard gaat met actieplannen en doelstellingen die de lidstaten moeten bereiken voor elke subgroep van economisch inactieven. Deze strategie moet inzetten op meer sociale innovatie, specifiekere resultaatgerichte maatregelen en meer ambitie bij de inclusie op de arbeidsmarkt van de leden van deze bevolkingsgroep die willen werken.

1.4.

Het EESC beveelt aan dat de Europese Commissie de lidstaten aanmoedigt om hun actieve arbeidsmarktbeleid doeltreffender te maken en ervoor te zorgen dat hun diensten voor arbeidsvoorziening gerichtere ondersteuning kunnen bieden aan mensen die willen deelnemen aan de arbeidsmarkt door rekening te houden met hun mogelijkheden en ambities.

1.5.

Ter wille van een empirisch onderbouwd beleid beveelt het EESC ook aan dat de lidstaten informatie over deze bevolkingsgroepen verzamelen en analyseren, met inbegrip van de verschillende kenmerken van deze personen, waaronder hun motivatie om te werken, de aard van het werk dat zij willen en hun vaardigheden, zodat vraag en aanbod beter op elkaar kunnen worden afgestemd en kan worden ingespeeld op de ambities van elke werkwillige subgroep van de economisch inactieve bevolking.

1.6.

Met betrekking tot de subgroep „gehandicapten” is er tussen 2011 en 2016 weliswaar enige verbetering vastgesteld in hun sociale situatie en op het vlak van werkgelegenheid, maar de belemmeringen houden aan en er blijft een grote kloof bestaan tussen werkgelegenheid en levenskwaliteit. Het EESC is van mening dat er onderling afgestemde inspanningen nodig zijn, vooral wat betreft de toegang tot hoger onderwijs en bijzondere voorwaarden voor gezondheidszorg om de arbeidskansen voor laag opgeleide gehandicapten te stimuleren Verder dringt het EESC er bij de EU-lidstaten op aan om een systeem van werkgelegenheidsquota voor personen met een handicap in te voeren, dat moet worden toegepast in openbare instellingen/ondernemingen en in particuliere ondernemingen in overeenstemming met hun werkgelegenheidsomvang en omzet.

1.7.

De hoge mate van heterogeniteit van de inactieve bevolking en de verschillende belemmeringen waarmee die te maken heeft, betekent dat haar (re-)integratie op de arbeidsmarkt een uitdaging is die alle lidstaten moeten aangaan. Het is van cruciaal belang dat de beleidsmakers in de afzonderlijke lidstaten die belemmeringen en specifieke kenmerken van elke subgroep kennen en ten volle begrijpen, en tegelijkertijd het genderevenwicht in aanmerking nemen bij het uitwerken van overheidsmaatregelen en/of andere initiatieven zodat ze die uitdagingen met succes kunnen aangaan (bijvoorbeeld door te zorgen voor meer kinderdagverblijven, wat een fundamentele voorwaarde is om die personen te ontlasten van de zorg voor familieleden en hun plaats op de arbeidsmarkt te laten innemen).

1.8.

Voorts moeten de lidstaten werk maken van een betere interactie tussen de lokale diensten voor arbeidsvoorziening, de gemeenten en de dienst voor sociale zekerheid, zodat deze bevolkingsgroepen beter kunnen worden bereikt en worden gemotiveerd en verlokt om een plaats in te nemen op de arbeidsmarkt.

1.9.

Het EESC beveelt aan dat de lidstaten indien nodig op het niveau van de lokale openbare dienstverlening (gemeenten) voorzien in specifieke activiteiten die geschikt zijn om de capaciteiten en vaardigheden van de economisch inactieve en anderszins uitgesloten personen aan te scherpen en te actualiseren en hen, met inachtneming van hun mogelijkheden, te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt.

1.10.

Overwegende dat zich onder de economisch inactieve bevolking veel mensen bevinden die normale kansen hebben bij de intrede op de arbeidsmarkt, dringt het EESC er bij de Commissie en de lidstaten op aan specifieke maatregelen in het leven te roepen die erop gericht zijn bedrijven te stimuleren om economisch inactieve werknemers met normale kansen bij de intrede op de arbeidsmarkt aan te werven, door te voorzien in specifieke wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, waarbij het Europees Sociaal Fonds de volledige kosten van de opleiding van deze mensen op zich neemt, zodat het voor bedrijven mogelijk wordt hen in dienst te nemen. Tegelijkertijd is het cruciaal dat de Europese Unie de lidstaten aanspoort tot de bevordering van aantrekkelijke arbeidsomstandigheden, fatsoenlijke lonen en socialezekerheidsstelsels, zodat de inactieve bevolking wordt aangemoedigd deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de welvaart en het economisch, sociaal en ecologisch welzijn mee op te bouwen.

1.11.

Het vertrouwen in de Europese Unie en het gevoel er deel van uit te maken hangen ook af van het vermogen van de EU-instellingen om de inclusie en het welzijn van alle burgers doeltreffend en met inachtneming van hun diversiteit in de hand te werken.

1.12.

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de maatregelen inzake Industrie 4.0 en de ontwikkeling van nieuwe technologieën aangepast zijn aan de veranderingen in de arbeidswereld en zowel werknemers als bedrijven ten goede komen.

1.13.

Het EESC stelt voor om de wekelijkse werktijd te verminderen, in eerste instantie bij de overheidsdiensten, en zo voor iedereen meer arbeidskansen te creëren.

2.   Inleiding

2.1.

Volgens de definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) worden personen als economisch inactief beschouwd wanneer zij niet werken, niet naar werk zoeken en/of niet beschikbaar zijn voor werk. Dit advies beoogt de Commissie en de lidstaten attent te maken op de specifieke behoeften van deze bevolking die door de beleidsmakers gemarginaliseerd, uitgesloten en vergeten is bij het opstellen van de actieve werkgelegenheidsmaatregelen, maar die wel deel wil uitmaken van de samenleving en met haar bezigheid en arbeid een bijdrage aan de welvaart en het economisch, sociaal en ecologisch welzijn wil leveren.

2.2.

Staten, bedrijven, werkgeversorganisaties, vakbonden en onderwijs- en opleidingsinstellingen hebben inspanningen geleverd om partnerschappen aan te moedigen met als doel een inclusieve arbeidsmarkt te creëren en het niveau van de vaardigheden af te stemmen op de technologische veranderingen. Die inspanningen hebben echter nog niet het gewenste effect gehad, wat blijkt uit de duizenden vacatures die nog steeds niet zijn ingevuld als gevolg van de kloof tussen vraag en aanbod, wat veel onevenwichtigheden teweegbrengt op de arbeidsmarkt. Die onevenwichtigheden hebben een negatieve invloed op de productiviteit, het concurrentievermogen en de potentiële groei. Tegelijkertijd werden er belemmeringen voor werkgelegenheid gecreëerd die leidden tot de uitsluiting van vele duizenden burgers, waarbij niet alleen de langdurige werkloosheid bij jongeren opvalt, maar ook het grote aantal mensen van alle leeftijden die weinig aansluiting vinden op de arbeidsmarkt, wat bijdraagt tot de aanzienlijke toename van de „economisch inactieve bevolking”, met inbegrip van de NEET’s.

2.3.

Meer dan een kwart van de 15- tot 64-jarigen wordt als economisch inactief gezien (2). Zij worden niet opgenomen in de officiële werkgelegenheidsstatistieken en zijn vaak economisch en sociaal gemarginaliseerd en beschikken bijgevolg niet over de middelen en de mogelijkheid om volledig deel te nemen aan de samenleving. Nochtans wil de grote meerderheid van hen wel graag aan het werk (3).

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

De werkgelegenheid verhogen en meer en betere banen creëren blijven de belangrijkste doelstellingen voor de EU. Alle lidstaten onderschrijven de Europese werkgelegenheidsstrategie, die wordt uitgevoerd in het kader van het Europees Semester, het jaarlijkse proces ter bevordering van de nauwe beleidscoördinatie tussen de EU-lidstaten en de EU-instellingen (4). Volledig terecht hebben de beleidsmakers vooral aandacht geschonken aan de personen die hun werk hebben verloren door de financiële crisis, in een poging om de beste manier te vinden om banen te scheppen. De Commissie heeft bijzondere aandacht besteed aan de initiatieven voor jongeren, zoals de „jongerengarantie” (2013) (5), het „jongerenwerkgelegenheidsinitiatief” (2015) (6) en een „nieuwe EU-strategie voor jongeren 2019-2027” (2018) (7). Een ander krachtig initiatief resulteerde in de aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (8). Het EESC ondersteunt en verwelkomt deze initiatieven, die stroken met de Europese pijler van sociale rechten.

3.2.

Hoewel de verhouding tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en tussen de werkende of tijdelijk werkloze bevolking vaak het onderwerp uitmaakt van studies en aanleiding geeft tot overleg over diverse actieve werkgelegenheidsstrategieën en -maatregelen, wordt de inactieve bevolking zeer weinig bestudeerd en onderzocht. Een van de eerste documenten van de Commissie waarin de personen in deze situatie uitdrukkelijk worden erkend, was Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten , waarin verschillende soorten strategieën worden aangereikt om de integratie van die bevolking op de arbeidsmarkt te faciliteren. In april 2017 heeft de Commissie een werkdocument (9) gepubliceerd waarin werd nagegaan in welke mate elke lidstaat het actieve inclusiebeleid geïntegreerd heeft in zijn aanpak. De conclusie was dat de vooruitgang in de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen tussen de lidstaten verschilde, dat de nationale strategieën sterk uiteenliepen en dat de resultaten van de tenuitvoerlegging ervan zeer gering waren. Sinds 2008 zijn er verder geen initiatieven van de Commissie met deze specifieke bevolking als doelgroep. Het EESC beveelt aan dat de Commissie een nieuwe, alomvattende strategie publiceert, die gepaard gaat met actieplannen en doelstellingen die de lidstaten moeten bereiken voor elke subgroep van economisch inactieven.

3.3.   Kenmerken van de inactieve bevolking

3.3.1.

De inactieven vormen een grote groep, wat betekent dat er in de meeste lidstaten van de EU een aanzienlijk deel van de bevolking niet werkt en niet is opgenomen in de werkloosheidsstatistieken, maar wel arbeidsmarktpotentieel heeft. Hoewel de actieve werkgelegenheidsmaatregelen in de EU doorgaans vooral toegespitst zijn op tijdelijk werklozen, is het EESC van mening dat er een extra inspanning moet worden geleverd om werkgelegenheidsmaatregelen in het leven te roepen die uitdrukkelijk op deze bevolking gericht zijn.

3.3.2.

De inactieve bevolking is heterogeen. Eurofound (10) heeft zijn studie toegespitst op vier subgroepen: mensen die aangeven een opleiding te volgen (zoals jongeren), huismannen en -vrouwen, gepensioneerden in de beroepsactieve leeftijd en gehandicapten. Deze gemarginaliseerde subgroepen hebben zeer uiteenlopende kenmerken en worden dus ook geconfronteerd met sterk verschillende problemen, die betrekking kunnen hebben op hun gezondheid, hun privéleven, hun opleidingsniveau en scholingsgraad en hun behoefte aan begeleiding en stages. Gebrek aan werkervaring is immers het meest voorkomende kenmerk bij jongeren en huisvrouwen en -mannen, en het minst voorkomende bij gehandicapten en gepensioneerden in de beroepsactieve leeftijd. Gehandicapten en gepensioneerden melden dan weer vaker gezondheidsproblemen en ook een hoge mate van sociale uitsluiting (vergelijkbaar met die van langdurig werklozen). Over het algemeen hebben inactieven te maken met meerdere belemmeringen bij het vinden van werk. Veel inactieven willen graag op de een of andere manier aan het werk. Ongeveer vier van de vijf inactieven geeft te kennen dat zij minstens enkele uren per week willen werken, en ongeveer de helft zou wel 32 uur per week of meer willen werken (11). Dat wijst er vermoedelijk op dat „economisch inactieven” op zoek zijn naar eerlijk en relevant werk, gedurende meer dan slechts een paar (luttele) uren per week, wat ook zou kunnen betekenen dat zij het financieel niet makkelijk hebben. Het EESC is van mening dat de bereidheid om te werken de beleidsmakers ertoe moet aanzetten maatregelen en initiatieven uit te werken die doeltreffend beantwoorden aan de kenmerken van de afzonderlijke subgroepen.

3.3.3.

Het is ook de hoogste tijd om klaarheid te scheppen over de situatie van inactieve personen die hun recht op mobiliteit uitoefenen. Uit gegevens van de Europese Commissie (2014) blijkt dat van de ongeveer 14,3 miljoen Europese burgers die dat recht op mobiliteit uitoefenen, er ongeveer 3,7 miljoen economisch inactief zijn. Bijna 80 % van de economisch inactieve bevolking geniet (verblijfsgerelateerde) rechten en andere voordelen, net als de economisch actieve familieleden met wie zij in de gastlidstaat samenwonen en hebben het recht om op dezelfde manier te worden behandeld als de familieleden van de nationale werknemers. Voor de overige 20 % is er weinig duidelijkheid en transparantie met betrekking tot hun recht om aanspraak te maken op bepaalde sociale voordelen in de gastlidstaat. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om zich dringend te buigen over die lacune in de sociale ondersteuning en om werk te maken van wetgeving waarmee die tekortkoming wordt verholpen.

4.   Achtergrond van het advies

4.1.

In het verslag van Eurofound met als titel „Herintreders: arbeidskansen voor economisch inactieven” (12) wordt de aandacht gevestigd op enkele van de belangrijkste belemmeringen voor de vier in aanmerking genomen subgroepen van de inactieve bevolking (mensen die aangeven een opleiding te volgen — zoals jongeren, huismannen en -vrouwen, gepensioneerden in de beroepsactieve leeftijd en gehandicapten). Het gebrek aan werkervaring is de reden die het vaakst voorkomt bij inactieve jongeren en huismannen en -vrouwen en een minder groot probleem bij gehandicapten en gepensioneerden in de beroepsactieve leeftijd. Ongeveer de helft van de inactieve gehandicapten meldt een hoge mate van sociale uitsluiting, een probleem dat voorkomt in verschillende lidstaten waar een groot aantal „economisch inactieven” te maken heeft met verschillende belemmeringen op de arbeidsmarkt. Ook dat maakt de actieve werkgelegenheidsmaatregelen nog uitdagender en complexer.

4.2.

Het staat weliswaar niet vast dat de economisch inactieven bij de lokale diensten voor arbeidsvoorziening geregistreerd zijn, waardoor het voor deze diensten moeilijk is om deze personen op te sporen en arbeidskansen te bieden. Het EESC ondersteunt alle initiatieven die deze mensen ertoe aanzetten zich te laten registreren bij de lokale diensten voor arbeidsvoorziening. Het beveelt aan om, in openbare diensten, een specifieke structuur op te zetten voor de coördinatie en vereenvoudiging van de monitoring van de inactieven en hun registratie bij de lokale diensten voor arbeidsvoorziening, die maatregelen en aantrekkelijke programma’s kunnen voorstellen op maat van de specifieke behoeften van deze bevolkingsgroep. Het spreekt voor zich dat de uitdagingen waarmee de lokale diensten voor arbeidsvoorziening te maken krijgen, zeer complex zijn, niet het minst vanwege de complexe arbeidsmarkten die nog steeds weinig arbeidskansen bieden voor mensen die zich lange tijd buiten de arbeidsmarkt hebben bevonden. Deze hele situatie zorgt voor een hoge werklast en veel stress bij de lokale diensten voor arbeidsvoorziening.

4.3.

De beleidsmakers in de lidstaten moeten ook bedacht zijn op de uitdagingen die de lokale overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening ondervinden wanneer die de economisch inactieve burgers proberen te bereiken en aan hun complexe behoeften proberen te voldoen en hun diverse kwetsbaarheden proberen te begrijpen. Voor elke subgroep moeten een strategie en respectieve actieplannen worden uitgewerkt om doeltreffend en met goed gevolg werkgelegenheid te waarborgen voor mensen die werk zoeken alsook willen werken en een bijdrage willen leveren aan de welvaart en het sociaal en ecologisch welzijn in de samenleving.

4.4.

De belangrijkste problemen die moeten worden aangepakt, zijn onder meer:

het tekort aan overheidsdiensten die hulp verlenen aan minderjarigen en financieel afhankelijke personen om de toegang tot de arbeidsmarkt te faciliteren voor personen die belast zijn met de huishoudelijke taken (vooral vrouwen);

a)

personen die „economisch inactief” zijn, moeten toegang krijgen tot bijscholings- en omscholingsprojecten en tegelijkertijd een werkloosheidsuitkering ontvangen;

b)

de integratie van gehandicapten die meer specifieke arbeidsplannen en steun nodig hebben, vergemakkelijken, ondersteunen en stimuleren met specifieke en doeltreffende maatregelen;

c)

er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan andere kwetsbare groepen zoals migranten en personen die in aanmerking komen voor het Roma-programma;

d)

er zijn ongetwijfeld veel mensen die om de meest uiteenlopende redenen opgeven en zich niet meer bij de diensten voor arbeidsvoorziening aanmelden om zich te laten registreren; het is dan ook noodzakelijk dat die diensten de nodige banden aanknopen met die mensen en de mogelijkheden om werk te vinden reactiveren;

e)

het spreekt voor zich dat op het niveau van de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening in de lidstaten meer en beter werk moet worden verricht, maar dat is duidelijk een taak die veel lokale diensten voor arbeidsvoorziening momenteel niet aankunnen. Bijgevolg moeten er gekwalificeerde ambtenaren worden aangenomen om ervoor te zorgen dat wie een baan zoekt en wil werken en bijdragen aan de welvaart in het belang van de samenleving, in zijn opzet slaagt;

f)

ongetwijfeld zijn er op het niveau van de Europese Unie in enkele lidstaten goede praktijkvoorbeelden waarmee die moeilijkheden kunnen worden opgelost en die in de hele Europese Unie navolging verdienen;

g)

tot slot moeten de lonen in de EU tot een fatsoenlijk niveau stijgen.

4.5.

De arbeidsmarkten maken een verandering door. De structurele hervormingen van de arbeidsmarkten hebben geleid tot meer diversiteit en nieuwe arbeidsvormen. Atypische werknemers krijgen te maken met banen van lagere kwaliteit en lopen een grotere kans op armoede ondanks het feit dat zij werk hebben (13). In 2017 waren 13,7 % van de werkenden in de EU zelfstandigen (14), 11,3 % tijdelijke werknemers (15), en 18,7 % deeltijdse werknemers (16). De lidstaten zouden, met steun van de Europese Unie in de vorm van passende steunprogramma’s, meer moeten investeren in onderwijs — een hoogwaardige investering met een multiplicatoreffect op de economie — door nog meer in te zetten op het onderwijzen van wetenschap, ingenieurswetenschappen, wiskunde en technologie op grond van de door de pijler van sociale rechten opnieuw ingevoerde Europese waarden en grondrechten. De „economisch inactieve” bevolking moet worden geïntegreerd, ondersteund en beschermd, met inachtneming van de specifieke behoeften van de respectieve subgroepen om die veranderingen met goed gevolg aan te pakken en te integreren. Het EESC beveelt aan om de arbeidsmarkt daadwerkelijk inclusiever te maken.

4.6.   Belemmeringen die de economisch inactieve bevolking ervaart bij het vinden van werk

4.6.1.

Personen in de beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) die geen of weinig aansluiting vinden op de arbeidsmarkt, kampen met verschillende belemmeringen bij het vinden van werk die hen verhinderen volledig betrokken te zijn bij de arbeidsactiviteiten. Een grondig en nauwkeurig begrip van die belemmeringen is een eerste vereiste om passende beleidsingrepen uit te werken en in te voeren op de arbeidsmarkt die terdege gericht zijn op en behoorlijk aangepast zijn aan de omstandigheden van de verschillende doelgroepen. Hieronder volgt een opsomming van enkele uitdagingen bij de identificatie van de obstakels voor de werkgelegenheid; het vergt namelijk nauwkeurige en juiste informatie en analyses om de obstakels te begrijpen, maar die zijn momenteel amper voorhanden want:

a)

de huidige geaggregeerde indicatoren van de arbeidsmarkt behelzen weinig relevante informatie en houden geen duidelijk verband met de „economisch inactieve” bevolking of met de problemen die moeten worden aangepakt en zijn grotendeels gebaseerd op het individu en niet op de familiale context;

b)

de nadruk ligt vooral op de geregistreerde werkloosheid;

c)

de informatie over gezondheidsproblemen, verantwoordelijkheden in verband met de zorg voor het gezin of stimuleringsmaatregelen is zeer beperkt.

4.6.2.

De meest voorkomende belemmeringen zijn:

a)

geen recente werkervaring;

b)

laag opleidingsniveau en beperkte vaardigheden;

c)

geen of zeer weinig werkervaring;

d)

gezondheidsgerelateerde beperkingen;

e)

verantwoordelijkheden in verband met de zorg voor het gezin;

f)

schaarse arbeidskansen;

g)

het gebrek aan ervaring met betaald werk;

h)

discriminatie op grond van leeftijd, geslacht, handicap enz., en het personeelsbeleid van sommige bedrijven.

4.6.3.

Er moeten instrumenten worden ingevoerd om de zichtbaarheid en de motivatie van werkzoekenden te doen toenemen en hun slaagkansen bij de zoektocht naar werk te verhogen; Daarbij kan het onder meer gaan om:

a)

beroepsadvies;

b)

internetportaal met vacatures en arbeidskansen;

c)

rechtstreekse verwijzingen en aanwijzingen voor de belanghebbenden;

d)

mechanismen ter ondersteuning van de mobiliteit;

e)

programma’s voor beroepsopleiding;

f)

eventuele subsidies voor de werkgevers.

4.7.

De lidstaten zoeken vaak verklaringen voor de individuele omstandigheden en de moeilijkheden van de arbeidsmarkt met behulp van krachtige statistische instrumenten die op grond van administratieve informatie het profiel schetsen van de individuele aanvragers. Dergelijke instrumenten zijn nuttig om de werkgelegenheidsprogramma’s te individualiseren en aan te bieden aan personen die geregistreerd zijn bij de werkgelegenheidscentra. Ze gaan uit van de kwaliteit van de administratieve informatie, die duidelijke voordelen biedt, maar slechts een deel van de niet-werkende bevolking bestrijkt, zoals de geregistreerde werklozen. Bijgevolg kunnen de geavanceerde instrumenten die op grond van die informatie profielen opstellen, doorgaans niet worden gebruikt om een bredere kijk te krijgen op de belemmeringen bij het vinden van werk waarmee mensen geconfronteerd worden die geen of weinig aansluiting vinden op de arbeidsmarkt.

4.8.

Inzicht in de belemmeringen bij het vinden van werk is niet alleen belangrijk om de diensten die de verschillende instellingen aanbieden met elkaar te verbinden, maar ook om de groepen in kaart te brengen die in aanmerking komen voor de werkgelegenheidsprogramma’s of de desbetreffende voordelen, die momenteel niet worden beschouwd als „klanten” van het aanbod van werk of de voordelen door de instellingen die dergelijke maatregelen aanbieden. Het EESC dringt er daarom bij de Commissie op aan om (al dan niet samen met de OESO) statistische modellen te bouwen die rekening houden met de specifieke kenmerken van de economisch inactieve bevolking zodat die met succes kan worden opgenomen in de „actieve werkgelegenheidsmaatregelen”.

5.   Een gemeenschappelijke Europese strategie om de technologische veranderingen het hoofd te bieden en de versterking van een meer inclusieve samenleving waarvan alle Europese burgers deel uit maken, ook de economisch inactieven.

5.1.

De Commissie en de lidstaten moeten bij alle maatregelen die ze invoeren, streven naar een betere integratie van elke subgroep van de economisch inactieve bevolking op de arbeidsmarkt (17) en niet alleen bij de maatregelen die verband houden met opleiding en vaardigheden. Dat kan onder meer op de volgende manieren.

a)

De ontwikkeling van voldoende overheidsdiensten voor kwaliteitsvolle sociale hulpverlening om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte (in het bijzonder kinderen en ouderen) met als doel de zorglast weg te nemen bij personen (vooral vrouwen) die wel willen werken maar dat momenteel wegens familiale verplichtingen niet kunnen (18).

b)

Daadwerkelijke monitoring en evaluatie van de impact van de overheidsmaatregelen voor de herintreding van de „economisch inactieve” bevolking, bijvoorbeeld:

1.

daadwerkelijke bewijzen (de obstakels identificeren en in kaart brengen, samen met het bestaande beleid);

2.

tenuitvoerlegging (de problemen die met de tenuitvoerlegging gepaard gaan, ondervangen; de coördinatie en de samenwerking tussen de belanghebbende partijen faciliteren);

3.

monitoring- en evaluatiebeleid (de gevolgen op korte en lange termijn inschatten; analyse van de resultaten waarbij niet alleen wordt gekeken naar eventuele inzetbaarheid, maar ook rekening wordt gehouden met aspecten in verband met de kwaliteit van het werk; nagaan wat werkt en voor wie);

c)

De inclusieve groei en het welzijn aanzwengelen door verbeteringen door te voeren in de volgende dimensies van de arbeidsmarkt: meer en betere banen; inclusie; veerkracht en aanpassingsvermogen.

d)

De Commissie en de lidstaten moeten de volgende 3 beleidsbeginselen voor ogen houden:

1.

het bevorderen van een klimaat waarin meer hoogwaardige banen kunnen worden gecreëerd;

2.

het voorkomen van uitsluiting op de arbeidsmarkt en het beschermen van individuen tegen de risico’s van de arbeidsmarkt;

3.

mensen voorbereiden met het oog op toekomstige risico’s en kansen op de arbeidsmarkt.

e)

in gemeenten banen scheppen die afgestemd zijn op de kwalificaties van de economisch inactieve inwoners, met andere woorden banen scheppen die overeenstemmen met de vaardigheden van de personen die economisch inactief zijn en hun prestaties bevorderen met passende opleidingen;

f)

het scheppen van een klimaat dat de versterking van de sociale dialoog (met de sociale partners) op de aangewezen niveaus in de hand werkt, met inachtneming van zowel de autonomie van de sociale partners en collectieve onderhandelingen als de dialoog met andere relevante maatschappelijke organisaties (19).

5.2.

De strategie mag niet alleen gunstig zijn voor degenen die al werk hebben en er moet bijzondere aandacht uitgaan naar de NEET-jongeren en alle andere economisch inactieven aangezien zij een dubbele bedreiging vormen. Zij vertegenwoordigen namelijk een sociaal probleem en een situatie die het gebrek aan gekwalificeerde werknemers nog verergert. Omdat zij niet werken, hebben zij immers niet de gelegenheid om praktische ervaring op te doen en omdat zij niet studeren, hebben zij evenmin de gelegenheid om meer geschikte academische kwalificaties te verwerven, waardoor ze het risico lopen om het contact met de arbeidsmarkt volledig te verliezen. Het is een paradox dat de meest gekwalificeerde generaties ooit niet noodzakelijk het best voorbereid zijn op de behoeften van de arbeidsmarkt van hun tijd. De Europese Unie en de lidstaten mogen de meest gekwalificeerde generatie ooit niet aan haar lot overlaten.

5.3.

De werkgeversorganisaties beweren dat ze moeilijk gekwalificeerde werknemers vinden, wat een obstakel is voor de potentiële groei en nieuwe industriële investeringen, met als gevolg dat de Europese bedrijven aan concurrentievermogen blijven inboeten en hoe langer hoe meer achterop raken (20): het gebrek aan gekwalificeerde werknemers om aan de vraag van vandaag te voldoen, kan ertoe leiden dat er morgen te weinig vraag is naar jonge werknemers.

5.4.

Er moet een brug worden geslagen tussen de opleiding en de verwerving van vaardigheden (21) en de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, om de bestaande structurele kloof te dichten. Dit omvat:

a)

inzetten op kwalificaties die overdraagbaar zijn;

b)

de banden tussen de opleidingsinstellingen, de werkgevers en de vakbonden aanhalen;

c)

jongeren en andere werklozen die lijden onder het gebrek aan werk, bewust maken van hun arbeidskansen en de daarmee gepaard gaande vereisten;

d)

partnerschappen tussen de onderwijs- en opleidingsinstellingen, bedrijven, werkgevers, overheidssector, vakbonden en de NEET-jongeren en andere economisch inactieve groepen (waaronder migranten) aanmoedigen (22);

e)

een specifiek actieprogramma ontwikkelen voor elke subgroep van de economisch inactieve bevolking, de uitvoering ervan begeleiden en beoordelen en de nodige verbeteringen doorvoeren;

f)

de wekelijkse werktijd verminderen, in eerste instantie bij de overheidsdiensten, en voor iedereen arbeidskansen scheppen.

5.5.

De vierde industriële revolutie en de digitalisering zijn misschien wel de laatste kans voor de Europese Unie om de achterstand ten opzichte van de belangrijkste concurrenten goed te maken via investeringen, strategieën en passende actieplannen en om definitief over te gaan naar een kenniseconomie met volledige werkgelegenheid, zoals bepaald in de strategie van Lissabon (van 2000). Als we daar niet in slagen, moeten we ons mogelijk opmaken voor een achteruitgang op alle niveaus van de Europese samenleving en de productie-infrastructuur alsook van de fundamentele rechten die we zonder twijfel allemaal willen behouden.

5.6.

Om die doelstelling te behalen, is er een compromis, een soort van samenwerkingsverband, nodig waarbij alle EU-instellingen, de lidstaten, de nationale en lokale overheden, de vakbonden, de werkgeversorganisaties en de bedrijven en andere maatschappelijke organisaties betrokken zijn, en elk van hen zijn verantwoordelijkheid opneemt en als drijvende kracht fungeert om alle burgers de kans te geven om te werken en bij te dragen tot de welvaart en het economisch, sociaal en ecologisch welzijn. Kortom, het EESC dringt er bij alle instellingen (dus niet alleen de Europese en nationale instellingen, maar ook de openbare instellingen, regeringen, gemeenten en private instellingen) op aan om werk te maken van een beleid dat inclusief is en niet restrictief, zoals de afgelopen twintig jaar het geval was, waardoor vele miljoenen „economisch inactieven” uitgesloten raakten, de afstand tussen het maatschappelijk middenveld en de Europese instellingen groter werd en de toekomst van Europa op de helling kwam te staan.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Aanbeveling 2008/867/EG van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (PB L 307, 18.11.2008, blz. 11).

(2)  26 % van de 15- tot 64-jarigen (EU 28) was in het derde kwartaal van 2018 inactief, zo blijkt uit de gegevens van Eurostat voor januari 2019.

(3)  Eurofound (2017), Herintreders: arbeidskansen voor economisch inactieven, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.

(4)  Zie de webpagina van de Europese Commissie over de Europese werkgelegenheidsstrategie.

(5)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 101.

(6)  PB C 268 van 14.8.2015, blz. 40.

(7)  COM(2018) 269 final, advies over Een nieuwe EU-strategie voor jongeren PB C 62 van 15.2.2019, blz. 142.

(8)  PB C 67 van 20.2.2016, blz. 1.

(9)  COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT on the implementation of the 2008 Commission Recommendation on the active inclusion of people excluded from the labour market (SWD(2017) 257 final) (alleen in het Engels beschikbaar werkdocument van de diensten van de Commissie over de uitvoering van de aanbeveling van de Commissie van 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten).

(10)  Eurofound (2017), Herintreders: arbeidskansen voor economisch inactieven, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.

(11)  Eurofound (2017), Herintreders: arbeidskansen voor economisch inactieven, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.

(12)  Eurofound (2017), Herintreders: arbeidskansen voor economisch inactieven, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.

(13)  Ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (COM/2018/761 final).

(14)  15-64 jaar; gegevens van het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad COM/2018/761 final.

(15)  20-64 jaar; gegevens van Eurostat, februari 2019.

(16)  20-64 jaar; gegevens van Eurostat, februari 2019.

(17)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 1, PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10.

(18)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 44, advies over gendergelijkheid op de Europese arbeidsmarkten (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 26).

(19)  Advies SOC/577 over de Sociale dialoog voor innovatie in de digitale economie (PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10).

(20)  Studie: „Skills Mismatches — An Impediment to the Competitiveness of EU Businesses”.

(21)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10, advies SOC/588 over het „Onderwijspakket” (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136), PB C 81 van 2.3.2018, blz. 167, PB C 440 van 6.12.2018, blz. 37, PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45, PB C 173 van 31.5.2017, blz. 1.

(22)  Informatief rapport SOC/574 over de „Kosten van non-immigratie en non-integratie” (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 19).


BIJLAGE

De volgende wijzigingsvoorstellen, die meer dan een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kregen, werden tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 59, lid 3, rvo):

Paragraaf 5.4

Schrappen: punt f) van de opsomming:

5.4

A Er moet een brug worden geslagen tussen de opleiding en de verwerving van vaardigheden (1) en de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, om de bestaande structurele kloof te dichten. Dit omvat:

[…]

f) de wekelijkse werktijd verminderen, in eerste instantie bij de overheidsdiensten, en voor iedereen arbeidskansen scheppen.

Motivering

De wekelijkse werktijd verminderen is geen goede en al evenmin een toekomstgerichte manier om de problematiek inzake arbeidskansen aan te pakken. De arbeidswereld van de 21e eeuw maakt veranderingen door. Technologische veranderingen en nieuwe arbeidsvormen scheppen nieuwe kansen en bieden nieuwe manieren om inactieven aan de arbeidsmarkt te laten deelnemen. Bovendien is uit het debat in de afdeling SOC gebleken dat lidstaten die dergelijke maatregelen hebben genomen, ook negatieve gevolgen hebben ervaren.

Stemuitslag:

Voor: 42

Tegen: 63

Onthoudingen: 5

Par. 1.4

Als volgt wijzigen:

1.4.

Het EESC beveelt aan dat de Europese Commissie de lidstaten aanmoedigt om hun actieve arbeidsmarktbeleid doeltreffender te maken en ervoor te zorgen dat hun diensten voor arbeidsvoorziening gerichtere ondersteuning kunnen bieden aan mensen die willen deelnemen aan de arbeidsmarkt door rekening te houden met hun mogelijkheden, en ambities en de huidige arbeidsvraag.

Motivering

Gerichte bijstand dient niet alleen om met individuen hun mogelijkheden en ambities te bespreken, maar ook om hun de situatie op de arbeidsmarkt uit te leggen en de nadruk te leggen op hun beste opties voor opleiding of omscholing.

Stemuitslag:

Voor: 28

Tegen: 66

Onthoudingen: 6


(1)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10, advies over het „Onderwijspakket”(PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136), PB C 81 van 2.3.2018, blz. 167, PB C 440 van 6.12.2018, blz. 37, PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45, PB C 173 van 31.5.2017, blz. 1.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/16


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over ondersteunende onderwijssystemen ter voorkoming van discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden — Welke overgang is er nodig?

(initiatiefadvies)

(2019/C 228/03)

Rapporteur: Milena ANGELOVA

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

13.2.2019

Goedgekeurd door de voltallige vergadering

21.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

130/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) stelt het op prijs dat er in de EU meer aandacht wordt besteed aan onderwijs, opleiding en het ontwikkelen en gebruiken van vaardigheden, zoals in de recente initiatieven van de Europese Commissie is herhaald (1). Onderwijs en opleiding zijn kernbevoegdheden van de lidstaten, maar het EESC benadrukt het strategische belang van deze thema’s voor de toekomst van Europa als het gaat om de economische welvaart, een betere cohesie en het democratische leven, alsmede om „tegemoet te komen aan de verwachtingen van de burgers en gehoor te geven aan hun bezorgdheid over de toekomst in een snel veranderende wereld” (2).

1.2.

Het EESC maakt zich zorgen over de aanzienlijke structurele problemen op de arbeidsmarkten als gevolg van discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden, waarvan sommige worden veroorzaakt door technologische en demografische factoren. Daarom dringt het erop aan om onmiddellijk gerichte beleidsmaatregelen uit te werken en te implementeren. Die zouden vergezeld moeten gaan van prikkels en compendia met goede praktijkvoorbeelden om de lidstaten te helpen bij het doorvoeren van de succesvolle en ondersteunende aanpassing, waar nodig, van hun onderwijs- en opleidingsstelsels teneinde vaardighedendiscrepanties en verspilling van talent te voorkomen.

1.3.

Het EESC meent dat de huidige en toekomstige discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden alleen op een duurzame manier kunnen worden aangepakt als de Europese Commissie en de lidstaten doelgericht beleid voeren en concrete maatregelen nemen, teneinde hun onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren en adequaat aan te passen en in te zetten op talentmanagement en algemene systemen voor het beheer van vaardigheden. Het verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om hier snel en efficiënt werk van te maken. Dit alles moet zijn gericht op het ondersteunen van een inclusieve en continue aanpassing van de beroepsbevolking aan de nieuwe economische omgeving.

1.4.

Het EESC verzoekt de Europese Commissie om de verspreiding van beste praktijken op het gebied van kwalificatieprogramma’s en beroepsonderwijs en -opleiding (VET) op te voeren. Ook moeten alle deelnemers aan onderwijs- en opleidingsprogramma’s de juiste combinatie van stimulansen krijgen om het recht op een passende opleiding voor iedereen te waarborgen (3). In overeenstemming met een vorig advies benadrukt het EESC het belang van een Europese onderwijsruimte (4). Volgens het EESC is het nodig om de vaardigheden en competenties van leerkrachten en opleiders op alle onderwijs- en opleidingsniveaus verder op te waarderen en permanent te verbeteren.

1.5.

Het EESC geeft toe dat er altijd een zekere discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden zal bestaan en dat het onderwijs mensen nooit perfect zal kunnen voorbereiden op alle omstandigheden. Toch zijn de huidige trends zorgwekkend. Die leiden tot knelpunten voor de economische groei en werkgelegenheid, waardoor burgers hun creatieve potentieel niet ten volle kunnen ontplooien en ondernemingen niet ten volle kunnen profiteren van de innovatieve capaciteit van de vaardigheden die arbeidskrachten te bieden hebben. Daarom moeten regeringen, sociale partners en het maatschappelijk middenveld hun krachten bundelen om dit probleem op te lossen en advies en begeleiding te geven aan de burgers zodat ze de juiste keuzes kunnen maken en hun kennis en vaardigheden kunnen blijven ontwikkelen ten voordele van de samenleving. Er is een uitgebreide en alomvattende aanpak nodig om beter te kunnen anticiperen en reageren op vaardighedenbehoeften (5).

1.6.

Het spreekt voor zich dat betrouwbare anticipatie op de vraag naar en het aanbod van vaardigheden en op de toekomstige structuur van de Europese arbeidsmarkt essentieel is om de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden te verkleinen. Daarom moeten universiteiten, wetenschappelijke centra en andere onderzoeksinstellingen zich met deze kwestie bezighouden, in nauwe samenwerking met de sociale partners en de betrokken administratieve instanties in de lidstaten. De ervaring die in de afgelopen jaren door Cedefop is opgedaan, zal heel nuttig zijn, maar moet op nationaal niveau verder worden ontwikkeld door die voor elk van de lidstaten verder uit te diepen.

1.7.

Overheden, bedrijven en werknemers moeten onderwijs en opleiding als een investering beschouwen. Fiscale prikkels voor een dergelijke investering kunnen werkgevers en werknemers aanmoedigen om meer te investeren. Bepaalde rechten en plichten van werkgevers en werknemers met betrekking tot onderwijs en opleiding kunnen worden opgenomen in collectieve overeenkomsten. Goede praktijken op het gebied van bijscholing en omscholing moeten worden bevorderd om mensen te helpen bij het vinden van een nieuwe baan.

1.8.

Kennis wordt in veel gevallen vergaard in niet-formele en informele omgevingen, zoals in jongerenorganisaties en via intercollegiaal leren, en heel wat werkvaardigheden kunnen niet worden verworven via formeel onderwijs op school (6). Daarom moedigt het EESC de lidstaten aan te zoeken naar manieren om in dergelijke situaties behaalde relevante kwalificaties te valideren. Een oplossing hiervoor is het vervolledigen en naar behoren gebruiken van hun nationale kwalificatiesystemen, waaronder de benutting van platforms waar vaardighedenniveaus op een gestandaardiseerde manier kunnen worden getest, ongeacht de manier waarop iemand die vaardigheden heeft verworven. Een dergelijke aanpak zal een extra kanaal creëren waarmee een signaal kan worden gestuurd naar bedrijven over het potentieel van individuen, met name oudere werknemers, en over vaardigheden die niet blijken uit formele kwalificaties maar die toch waardevol kunnen zijn.

1.9.

Levenslang leren, bijscholing en omscholing zijn een gedeelde verantwoordelijkheid van de staat, werkgevers en werknemers. Om een goede loopbaan uit te bouwen, moeten mensen actief worden ondersteund en geïnformeerd (o.a. via richtsnoeren, adviesverlening, counseling, coaching en begeleiding) over hoe ze weloverwogen keuzes kunnen maken uit de opleidings- en leermethoden die hen de vaardigheden en competenties geven waar op de arbeidsmarkt vraag naar is. De sociale partners moeten daarbij een actieve rol spelen door de aandacht te vestigen op problemen en mogelijke oplossingen voor te stellen. Voordat mensen tijd en geld steken in onderwijs- en opleidingsprogramma’s, moeten ze weten welke vaardigheden nuttig zijn en hoe die programma’s hun loopbaan zullen beïnvloeden. Ook zullen ze bereid zijn om kwalificaties of certificeringen te behalen die door anderen zullen worden erkend.

2.   Discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden vandaag en morgen

2.1.

De toekomst begint vandaag en wordt sneller werkelijkheid dan we kunnen volgen en voorspellen. Enerzijds stelt dit bedrijven en de overheid voor grote uitdagingen door de opkomst van nieuwe bedrijfsmodellen, anderzijds worden van werknemers nieuwe vaardigheden en competenties geëist die in veel gevallen moeilijk te voorspellen zijn. Dat alles leidt ertoe dat de samenleving als geheel zich tijdig moet aanpassen aan snelle veranderingen. Als we willen dat die overgang succesvol verloopt, moeten we eensgezind blijven, klaar zijn om kort op de bal te spelen, de krachten bundelen om te anticiperen op wat er komen gaat en proactief de huidige revolutionaire veranderingen in de relaties tussen mens, robotica, artificiële intelligentie en digitalisering in goede banen leiden zodat onze samenleving er beter van wordt.

2.2.

De discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden zijn een van de grootste bedreigingen voor groei en een van de grootste obstakels voor het scheppen van duurzame banen in de EU. In enkele onderzoeken (7) worden de kosten van dit probleem geraamd op 2 % van het bbp van de EU. Volgens de Commissie kunnen 70 miljoen Europeanen niet goed lezen en schrijven, en ontbreekt het nog meer mensen aan goede reken- en digitale vaardigheden. Uit een recente studie (8) blijkt het percentage werknemers met niet-passende vaardigheden in de EU nog altijd gemiddeld rond de 40 % te liggen, een getal waarop ook Cedefop uitkomt. Werknemers met de juiste vaardigheden zijn cruciaal voor het concurrentievermogen van ondernemingen. Het is dan ook uiterst belangrijk dat de beroepsbevolking nu en in de toekomst wordt toegerust met de vaardigheden en competenties die aansluiten bij de veranderende behoeften van de moderne economie en de arbeidsmarkt. Niemand mag achterblijven (9) en verspilling van talent moet worden voorkomen. Om deze doelstellingen te bereiken, zijn hooggekwalificeerde leerkrachten en aanbieders van onderwijs en opleiding nodig, evenals passende steun voor deelname aan permanente educatie.

2.3.

Het EESC heeft in eerdere adviezen (10) al gewezen op de nieuwe vaardigheden die worden gevraagd vanwege de digitalisering, robotisering, nieuwe economische modellen zoals Industrie 4.0 en de circulaire en deeleconomie. Het heeft ook duidelijk gemaakt dat meer innovatieve oplossingen nodig zijn op het gebied van onderwijs en ontwikkeling van vaardigheden, omdat Europa het echt over een andere boeg moet gooien wat betreft de doelstellingen en het functioneren van de onderwijssector alsook de wijze waarop de plaats en rol ervan in de samenleving worden begrepen (11). Uit een schatting (12) van Cedefop is gebleken dat de bestaande vaardigheden van de Europese beroepsbevolking ongeveer een vijfde lager liggen dan wat nodig is om werknemers in staat te stellen hun werk op het hoogste productiviteitsniveau uit te voeren. Dit vraagt om gecoördineerde actie om bijscholingen voor volwassenen in Europa te stimuleren.

2.4.

Het herstel van de Europese economie, in combinatie met de veranderende behoeften aan vaardigheden, heeft de vraag naar arbeid en het tekort aan talent doen stijgen naar het hoogste niveau van de afgelopen tien jaar. Terwijl de werkloosheid in de EU afneemt (van 10,11 % in 2014 tot 7,3 % in 2018), is het percentage openstaande vacatures verdubbeld (van 1,1 % in 2009 tot 2,2 % in 2018) (13).

2.4.1.

Alle lidstaten hebben met dit probleem te kampen, zij het in verschillende mate en om verschillende redenen. Uit een wereldwijd onderzoek (14) is gebleken dat het aantal werkgevers dat problemen heeft met de aanwerving van personeel in veel lidstaten zorgwekkend hoog is. Tien lidstaten liggen boven het mondiale gemiddelde van 45 %, met Roemenië (81 %), Bulgarije (68 %) en Griekenland (61 %) als grootste uitschieters. Aan de andere kant van het spectrum, met minder maar nog altijd aanzienlijke problemen, vinden we Ierland (18 %), het Verenigd Koninkrijk (19 %) en Nederland (24 %).

2.4.2.

Voor ongeveer een derde van de werkgevers is het gebrek aan sollicitanten de belangrijkste reden waarom ze hun vacatures niet kunnen invullen. Nog eens 20 % zegt dat de kandidaten niet de nodige ervaring hebben. Nu bedrijven digitaliseren, automatiseren en transformeren, is het vinden van kandidaten met de juiste mix van technische en zachte vaardigheden belangrijker dan ooit. Toch zegt 27 % van de werkgevers dat sollicitanten niet over de vaardigheden beschikken die ze nodig hebben. Wereldwijd zegt meer dan de helft (56 %) van de werkgevers dat communicatievaardigheden — zowel schriftelijke als mondelinge — de meest gewaardeerde menselijke vaardigheden zijn, gevolgd door samenwerking en probleemoplossing.

2.5.

Uit de resultaten van het programma voor de internationale beoordeling van competenties van volwassenen (PIAAC), de Europese vaardigheden- en banenanalyse (ESJS) en academisch onderzoek (15) blijkt dat een groot deel van de discrepantie te wijten is aan het feit dat mensen te hoog opgeleid zijn. Doorgaans vinden vier op de tien volwassen werknemers dat hun vaardigheden onderbenut zijn en bijna een derde van de afgestudeerden uit het tertiaire onderwijs is overgekwalificeerd voor hun baan. Dit is zowel een gevolg van een ondoeltreffende toewijzing van middelen (die leidt tot onderbenutting van de bestaande vaardigheden) als van een algemene onevenwichtigheid tussen de vaardigheden van de beroepsbevolking en de vraag op de arbeidsmarkt (16).

2.6.

Discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden hebben negatieve gevolgen voor de economie en de gehele samenleving. Ze:

beletten dat burgers tevreden zijn met hun beroep en loopbaan, verminderen hun gevoel gewaardeerd te worden en kunnen leiden tot lagere lonen;

belemmeren persoonlijke groei en ontwikkeling en de benutting van de capaciteiten en het potentieel van mensen;

resulteren in een lagere arbeidsproductiviteit (17) — sommige schattingen laten zien dat het productiviteitsverlies als gevolg van discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden in de EU 0,80 EUR per gewerkt uur bedraagt (18);

verlagen het concurrentievermogen van bedrijven doordat ze het aanwervingsproces vertragen en duurder maken en door extra uitgaven voor opleidingen nodig te maken.

2.7.

Zowel banen waarvoor veel als die waarvoor weinig vaardigheden vereist zijn, hebben door de snelle veranderingen te kampen met discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden, maar dit geldt ook voor beroepen waarvoor doorgaans een hoog opleidings- en kennisniveau vereist is. Elektriciens, monteurs, lassers, ingenieurs, chauffeurs, IT-specialisten, specialisten op het gebied van sociale dienstverlening en vertegenwoordigers behoren momenteel tot de beroepen waar bij werkgevers de meeste vraag naar is.

2.8.

STEM-vaardigheden en digitale vaardigheden worden steeds belangrijker voor het concurrentievermogen van bedrijven en om de productiviteit van werknemers te benutten. Het belang van STEM-vaardigheden gaat ook verder dan alleen de inhoud van de leerplannen voor wetenschap, technologie, techniek en wiskunde. Ze stellen leerlingen en studenten ook in staat een breder scala aan vaardigheden en competenties te verwerven, zoals systeemgericht en kritisch denken. Om deze vaardigheden te onderbouwen, is het ook van essentieel belang dat mensen over een goede basis aan elementaire vaardigheden en ondernemerschap beschikken. STEM-vaardigheden kunnen via beroepsonderwijs en -opleiding en algemeen onderwijs worden verworven. Het is bijzonder hard nodig dat meer vrouwen worden aangemoedigd om voor STEM-vakken te kiezen en dat de digitale genderkloof adequaat wordt aangepakt (19). STEM-vakken moeten op andere manieren aantrekkelijker worden gemaakt, met name op het platteland, aangezien het animo voor deze vakken meestal in grote steden te vinden is (20). De radar voor strategische digitale vaardigheden is een nuttig hulpmiddel om jongeren in contact te brengen met rolmodellen en begeleiders, van wie ze kunnen leren welke vaardigheden voor specifieke banen gevraagd worden (21).

2.9.

Er zijn goed doordachte beleidsmaatregelen nodig om te voorkomen dat de discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden verder toenemen. Onder invloed van revolutionaire technologische veranderingen evolueren bedrijfsmodellen, consumentenverwachtingen en de aard van werk vaak op een ongekende en bijna onvoorspelbare manier. Het EESC heeft al eerder opgemerkt (22) dat bijna de helft van de bestaande banen geautomatiseerd zou kunnen worden en dat automatisering en robots dus ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de toekomst van de werkgelegenheid. Dit kan in de toekomst leiden tot een groeiende kloof tussen de behoeften van bedrijven en de kwalificaties, vaardigheden en competenties van werknemers en vormt een uitdaging voor de aanbieders van onderwijs en opleidingen. Het onderstreept ook het toenemende belang van zachte en transversale, maar ook andere vaardigheden, die vaak door informeel leren worden verworven, en het roept vragen op in verband met de erkenning en validatie van informeel onderwijs en informele opleidingen.

2.10.

De EU moet de lidstaten aanmoedigen en helpen om dit structurele probleem op de arbeidsmarkt zo snel mogelijk aan te pakken en een oplossing te vinden voor de discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden die de oorzaak is van knelpunten voor groei, met bijzondere aandacht voor STEM- en digitale vaardigheden. De sociale partners hebben een belangrijke rol te spelen bij het in kaart brengen en, waar mogelijk, voorspellen van de vaardigheden, competenties en kwalificaties die nodig zijn voor nieuwe en opkomende beroepen (23), zodat de onderwijs- en opleidingsprogramma’s beter aansluiten op de behoeften van bedrijven en werknemers. Digitalisering biedt iedereen kansen, maar alleen als het op de juiste manier gebeurt en er een nieuwe opvatting van werk ontstaat (24). Het is ook belangrijk dat de sociale partners betrokken worden bij de interpretatie van de gegevens die door statistiekbureaus en overheidsinstellingen worden verzameld, aangezien werkgevers en vakbonden cruciale inzichten kunnen aandragen die anders misschien niet in overweging zouden worden genomen. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) speelt een onmisbare rol voor de ondersteuning van initiatieven, ook in het kader van gezamenlijke acties met de sociale partners.

2.11.

Academisch onderzoek naar de discrepantie tussen de gevraagde en aangeboden vaardigheden heeft aangetoond dat er significante verschillen zijn in de oorzaken, de omvang, de gevolgen en de economische kosten van de vele verschillende soorten discrepanties. Daarom is het onwaarschijnlijk dat universele beleidsmaatregelen doeltreffend zullen zijn, aangezien de lidstaten vaak te maken hebben met verschillende vormen van hetzelfde probleem. Toch is het duidelijk dat de invoering van relevante beleidsmaatregelen om de discrepantie tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden te verkleinen, kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van de efficiëntie. Het EESC wijst daarom op het belang van holistisch leren, dat de culturele diversiteit en het gevoel van verbondenheid respecteert en verrijkt (25).

2.12.

Het Europees vaardighedenpaspoort kan een belangrijke rol spelen bij het in kaart brengen van iemands kwalificaties, vaardigheden en competenties op een manier die het mogelijk maakt om iemands capaciteiten beter af te stemmen op een bepaald beroepsprofiel.

3.   Uitdagingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels

3.1.   Algemene opmerkingen

3.1.1.

Als de EU haar burgers de beste kans op succes wil bieden en haar concurrentievermogen wil behouden en verbeteren, moet ze de lidstaten aanmoedigen om een beleidsklimaat te bevorderen dat initieel onderwijs en initiële opleidingen aanbiedt die gericht zijn op de latere loopbaan en die mogelijkheden voor een leven lang leren blijven bieden gedurende het volledige beroepsleven van de burgers.

3.1.2.

In veel lidstaten zijn de onderwijs- en opleidingsstelsels gericht op een lange periode formeel leren gevolgd door een beroepscarrière. Het verband tussen leren en verdienen was in het verleden doorgaans vrij rechtlijnig: hoe meer formeel leren, hoe hoger de overeenkomstige beloning. In economische studies wordt gesuggereerd dat elk extra schooljaar gemiddeld 8-13 % meer inkomsten met zich meebrengt. Feit is ook dat een universitair diploma een afgestudeerde niet langer een garantie op werk biedt. Werkgevers kijken vandaag de dag niet alleen naar het kwalificatieniveau, maar ook naar de vaardigheden en competenties die iemand tijdens zijn opleiding heeft verworven en de mate waarin deze relevant zijn op de arbeidsmarkt. Maar gezien de nieuwe uitdagingen, kan dit model niet langer als raadzaam worden beschouwd. Toekomstige onderwijsstelsels moeten onderwijs en werkgelegenheid op nieuwe manieren met elkaar verbinden, zowel door de intrede op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken als door mensen in staat te stellen gedurende hun hele loopbaan op een flexibele manier nieuwe vaardigheden te verwerven.

3.1.3.

Pleiten voor gewoon meer onderwijs en opleiding is niet het juiste antwoord — meer betekent niet altijd beter. Om gepast te kunnen reageren, moeten de onderwijs- en opleidingsstelsels zich richten op de reële behoeften van de samenleving en de economie, moeten ze kunnen voorkomen dat middelen op een verkeerde manier worden toegewezen en moeten ze mensen de mogelijkheid kunnen bieden om gericht een leven lang te leren. Om gelijke en inclusieve werkgelegenheid te bevorderen, moet de loonkloof tussen mannen en vrouwen met behulp van relevante maatregelen worden aangepakt.

3.1.4.

Het internet heeft een einde gemaakt aan de noodzaak om belangrijke feiten en details te kennen en te onthouden — het is een enorme bron van kennis die met slechts enkele muisklikken toegankelijk is. Dit verandert de fundamentele beginselen van de humane wetenschappen. Studenten hoeven niet langer alle informatie uit hun hoofd te leren, maar ze moeten worden getraind hoe ze moeten leren om zich een elementair, conceptueel beeld te vormen van de betreffende onderwerpen, zodat ze vervolgens informatie kunnen vinden en verwerken om een bepaalde taak met succes uit te voeren of een bepaald probleem op te lossen.

3.1.5.

De technologische veranderingen gaan zo snel dat de inhoud van sommige disciplines verouderd raakt, soms zelfs in de loop van één cyclus in het hoger onderwijs. Dit vormt een uitdaging voor de traditionele curricula, vooral als het gaat om het zogenaamde „basisgedeelte”, en het vergroot het belang van STEM-onderwijs en de ontwikkeling van zachte vaardigheden zoals kritisch denken, probleemoplossing, co-learning en samenwerken. Het is ook belangrijk dat aandacht wordt geschonken aan de uitdaging die de interactie tussen mens en machine vormt.

3.1.6.

De ontwikkeling van nieuwe technologieën vormt ook een grote uitdaging voor de praktische kant van onderwijs en opleiding, omdat het in de meeste lidstaten veel tijd kost om programma’s te ontwikkelen en officieel goed te keuren, waardoor ze inflexibel zijn en niet snel genoeg kunnen worden aangepast aan ontwikkelingen in het echte leven. Om dit aan te pakken is een sterkere koppeling nodig tussen alle onderwijsniveaus en de behoeften op de arbeidsmarkt. Het tijdig bijwerken van curricula wordt een belangrijke uitdaging en wijst op het belang van beroepsonderwijs en -opleiding die op de markt inspelen, en van leerlingplaatsen.

3.1.7.

Het is van essentieel belang dat mensen in elke functie beschikken over een aantal technische en specifieke vaardigheden op basis van kennis en ervaring voor die specifieke sector. Maar het wordt steeds belangrijker dat ze ook beschikken over basisvaardigheden zoals creativiteit en probleemoplossend vermogen, evenals sociale vaardigheden en empathie.

3.1.8.

Het toenemende tempo waarin gevestigde vaardigheden verouderd raken, maakt het essentieel om sneller nieuwe vaardigheden te verwerven en resulteert in een groeiende vraag naar een nieuwe combinatie van vaardigheden, als antwoord op de zogenaamde „hybride banen” die verschillende soorten taken combineren. Zo is er nu bijvoorbeeld ook buiten de technologische sector behoefte aan codeervaardigheden en blijkt uit onderzoek dat tussen 1/3 en 1/2 van de vacatures voor beroepen met het hoogste salaris banen betreffen waarvoor codeervaardigheden vereist zijn.

3.1.9.

De recente snelle veranderingen in het takenpakket van nieuwe banen vereisen dat er steeds meer nadruk komt te liggen op leren als een vaardigheid op zich. De beste manier om de uitdaging van onvoorspelbaar veranderende technologie en hybride banen aan te gaan is het vermogen om snel nieuwe vaardigheden te verwerven en te blijven leren. Dit aspect moet met de nodige zorgvuldigheid worden aangepakt om te beletten dat benadeelde groepen, zoals langdurig werklozen, zeer laaggeschoolden, gehandicapten en minderheden, van de arbeidsmarkt worden afgesneden. In dit verband is het belangrijk om de samenwerking tussen de sociale partners en de aanbieders van een actief arbeidsmarktbeleid te versterken.

3.1.10.

Om bovenstaande doelstelling te verwezenlijken, dienen de lidstaten manieren te vinden om jongeren te motiveren hun opleiding af te maken, want vroegtijdige schoolverlaters behoren gewoonlijk tot de laagopgeleiden en de laagbetaalden. Er moet specifiek op worden gelet dat moeders met jonge kinderen deelnemen aan opleidingen om ervoor te zorgen dat hun vaardigheden de snelle veranderingen op hun beroepsgebieden bijhouden.

3.1.11.

Het EESC beveelt ten zeerste aan om meer gebruik te maken van modulair en online leren — bijv. open onderwijsbronnen en open onlinecursussen voor een groot publiek (MOOC’s) — en deze onderwijsvormen op grotere schaal te promoten (26).

3.2.   Secundair onderwijs

3.2.1.

Om leerlingen de fundamentele vaardigheden voor de toekomst mee te kunnen geven — bijv. nieuwsgierigheid, zoeken naar betrouwbare informatie, het vermogen om te blijven leren, creativiteit, probleemoplossend denken en teamwerk — moet het secundair onderwijs verschuiven van alleen memoriseren en herhalen naar een projectmatige en probleemoplossende aanpak.

3.2.2.

Duaal beroepsonderwijs (waarbij lerenden een deel van de tijd in de klas zitten en de rest van de tijd in een onderneming aan de slag zijn), met name leerlingplaatsen, is een krachtig instrument om leerlingen beroepsspecifieke en transversale vaardigheden (of zachte vaardigheden) bij te brengen en de succesvolle overgang van school naar werk te bevorderen. Daarom moet dit type onderwijs actiever worden aangemoedigd in de lidstaten, rekening houdend met de beste praktijken van de koplopers, waar een derde tot de helft van de leerlingen dit soort onderwijs volgt. Stages spelen ook een belangrijke rol bij het helpen van jongeren om praktijkervaring op te doen. Stages vinden hoofdzakelijk plaats in het kader van het onderwijs- en opleidingsproces. Een stage kan ook een „vrije-marktstage” zijn, die plaatsvindt nadat een persoon zijn/haar opleiding heeft voltooid. De regels voor een stage en de voorwaarden waaronder de stage plaatsvindt, worden op nationaal niveau vastgesteld en houden rekening met bestaande regelgeving, arbeidsverhoudingen en onderwijspraktijken. Deze regels kunnen gebaseerd zijn op de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages (27).

3.2.3.

Het duale beroepsonderwijs moet echter worden aangepast aan nieuwe realiteiten en de curricula moeten op tijd worden bijgewerkt door een ondersteunende leeromgeving te creëren waarin vaardigheden tijdens de hele carrière kunnen worden ontwikkeld en verbeterd.

3.2.4.

De capaciteiten en competenties van leerkrachten zijn essentieel voor een hoogwaardig duaal beroepsonderwijs en van vitaal belang voor het combineren van praktijkervaring en theoretische kennis. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten een systeem van permanente bijscholing voor leerkrachten en opleiders organiseren en samen met de sociale partners zoeken naar manieren om hen te motiveren.

3.3.   Universitair onderwijs

3.3.1.

Wat het universitair onderwijs betreft, wijst het EESC als belangrijkste uitdaging op het versterken van de werkgerelateerde opleidingscomponenten in de leerplannen om studenten de transversale en vakspecifieke praktische vaardigheden bij te brengen waar werkgevers naar op zoek zijn. Daarom is het ook noodzakelijk om sociale partners beter te betrekken bij de samenstelling en organisatie van onderwijs en opleidingen.

3.3.2.

Daarbij moet altijd in het achterhoofd worden gehouden dat universitair onderwijs geen doel op zich is. Alle banen zijn belangrijk, want alle beroepen en bezigheden geven mensen de kans bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de samenleving. Universitair onderwijs moet dan ook een optie blijven en mag geen verplichting of kwaliteitslabel worden voor mensen.

3.3.3.

Een universitair diploma aan het begin van een loopbaan is geen reden om te stoppen met het verwerven van nieuwe vaardigheden, zeker aangezien de duur van loopbanen steeds langer wordt. De universiteiten zouden programma’s voor een leven lang leren moeten aanbieden als nieuwe sociale doelstelling door middel van flexibele onderwijsvormen (afstandsonderwijs, avondonderwijs enz.) en hun structuren en plannen dienovereenkomstig moeten aanpassen.

3.3.4.

Sociale vaardigheden worden alsmaar belangrijker voor een groeiend aantal functies vanwege hun invloed op de onderlinge relaties op het werk, op het verdelen en aansturen van taken en op het creëren en in stand houden van een efficiënte en productieve omgeving. Daarom zou het raadzaam zijn als universiteiten hun traditionele curricula in gespecialiseerde vakgebieden aanvullen met extra lessen in management, communicatie enz. Bovendien moeten de universiteiten „de muren afbreken” tussen de onderwijsvelden en de nadruk leggen op een interdisciplinaire aanpak. De professionele toekomst voor hoogopgeleide beroepen zal onvermijdelijk gekoppeld zijn aan de vraag naar interdisciplinaire vaardigheden.

3.3.5.

Ook informatie over doeltreffende leerstrategieën kan worden gepersonaliseerd. Het is makkelijker om mensen aan te moedigen om doeltreffender en met betere resultaten te leren als ze zich beter bewust zijn van hun eigen denkprocessen. Met de recente opkomst van online leren is er ook meer kennis gekomen over de achterliggende processen van leren en zo kan een betere inschatting worden gemaakt van wat voor iemand de beste leermethode is. Als een dergelijke aanpak wordt toegepast, is de kans groter dat studenten later in hun leven nieuwe vaardigheden kunnen verwerven. Daarnaast kan er ook gepersonaliseerde inhoud worden aangeboden aan studenten via afstandsonderwijs.

3.3.6.

Gezien de hoge kosten van het hoger onderwijs en de beschikbare gegevens waaruit blijkt dat op dit gebied heel veel middelen op een inefficiënte manier worden toegewezen, moeten de lidstaten worden aangemoedigd om volgsystemen in te voeren die informatie kunnen verschaffen over de feitelijke situatie op de arbeidsmarkt, overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad over het volgen van afgestudeerden (28).

3.4.   Beroepsonderwijs en -opleiding

3.4.1.

Het EESC is ingenomen met de doelstelling die is opgenomen in het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen, om ten minste de helft van een leerlingplaats op de werkplek te laten plaatsvinden. Gelet op de diversiteit van de nationale regelingen wordt ernaar gestreefd om die doelstelling geleidelijk te verwezenlijken (29).

3.4.2.

Het EESC is ingenomen met het streven van de Commissie om van beroepsonderwijs en -opleiding een eersteklasoptie voor lerenden te maken. Het benadrukt dat de doorstroming van het beroeps- naar het hoger onderwijs moet worden bevorderd, teneinde kansen te creëren en de stigma’s rondom beroepsonderwijs en -opleiding te helpen wegnemen (30).

3.4.3.

Wat leerlingplaatsen betreft, is er een duidelijke rol weggelegd voor werkgevers om de werkgerelateerde onderdelen van de opleiding te verzorgen, zodat zij dat deel van de opleiding kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de gevraagde vaardigheden.

3.4.4.

Zowel initiële als doorlopende beroepsopleidingen buiten de secundaire en hogeronderwijsstelsels spelen ook een rol bij het overbruggen van de discrepanties tussen aangeboden en gevraagde vaardigheden. In een wereld van voortdurende omscholing en toenemend zelfstandig ondernemerschap zullen mensen hulp nodig hebben bij het veranderen van werk (31). Daarom moeten er verschillende manieren worden ontwikkeld om de adviesverlening te organiseren en informatie te verstrekken over loopbaanontwikkeling, de doorsnee financiële voorwaarden voor verschillende beroepen en functies, hoe lang bepaalde vaardigheden nuttig zullen zijn enz. (32).

3.4.5.

Nieuwe technologieën zoals virtuele en toegevoegde realiteit maken het leren gemakkelijker en doeltreffender en kunnen professionele opleidingen radicaal verbeteren, terwijl „big data”-technieken nieuwe mogelijkheden creëren voor gepersonaliseerde opleidingen. Om deze mogelijkheden te kunnen benutten, moet er werk worden gemaakt van adequate platforms met een goedkoop en direct aanbod en bibliotheken met on-demandcursussen. Naast alle andere voordelen lossen dergelijke platforms ook het probleem van de grote afstanden op voor mensen die in afgelegen gebieden wonen. Dit aspect van beroepsonderwijs en -opleiding is momenteel onderontwikkeld in vergelijking met het universitair onderwijs en moet worden versterkt.

3.4.6.

Interne opleidingen in bedrijven zijn een andere manier om de vaardigheden te verbeteren en bij te dragen aan de verbetering van de productiviteit van werknemers, hun beroepsontwikkeling, de algemene bedrijfsprestaties en het welzijn van werknemers op het werk. Het motiveert werknemers ook en stelt hen in staat om hun loopbaan vooruit te helpen en hun inkomsten te verhogen. Het opleiden van werknemers is daarom van gemeenschappelijk belang en werkgevers en werknemers zijn samen verantwoordelijk om bij te dragen aan bij- en omscholingen met het oog op succesvolle ondernemingen en een adequaat geschoolde beroepsbevolking.

3.4.7.

Er bestaan veel verschillende nationale wetten, voorschriften en benaderingen om opleidingen voor werknemers te organiseren en aan te bieden. Sommige lidstaten hebben een breed en krachtig beleid betreffende beroepsopleidingen in hun wetgeving vastgelegd, terwijl in andere lidstaten zaken zijn vastgelegd in collectieve overeenkomsten op verschillende niveaus, of rechtstreeks zijn overeengekomen tussen werkgevers en werknemers. De mogelijkheden die worden geboden om toegang te krijgen tot opleidingen, hangen soms ook af van de grootte van de onderneming/werkplek. Werknemers moeten makkelijker toegang krijgen tot doeltreffende opleidingen, rekening houdend met de uiteenlopende mate van diversiteit en flexibiliteit afhankelijk van de verschillende sectorale praktijken.

3.4.8.

De lidstaten en de sociale partners moeten samenwerken en alle mogelijkheden van de sociale dialoog (met drie of twee partijen) benutten om de toegang tot en deelname aan opleidingen voor werknemers te verbeteren. Dit moet zodanig worden ontwikkeld dat alle werknemers en ondernemingen/werkplekken hiervan profiteren in het kader van een leven lang leren, waarbij rekening wordt gehouden met de potentiële en reële behoeften van een diverse beroepsbevolking in de publieke en particuliere sector en in kleine, middelgrote en grote ondernemingen en werkplekken.

3.4.9.

De manier waarop de opleidingen op de werkplek worden georganiseerd en uitgevoerd, moet door werkgevers en werknemers gezamenlijk worden overeengekomen via een mix van collectieve en individuele regelingen. Dit houdt in dat opleidingen bij voorkeur plaatsvinden tijdens de werkuren of, indien van toepassing, buiten de werkuren (met name voor niet-bedrijfsgerelateerde opleidingen). Werkgevers moeten een positieve houding aannemen ten aanzien van opleidingen voor werknemers. Maar wanneer een werknemer om een opleiding vraagt of er recht op heeft, moeten werkgevers het recht hebben om het verzoek te bespreken om na te gaan of het de inzetbaarheid van de werknemer ondersteunt op een manier die ook in het belang is van de onderneming.

3.4.10.

Beroepsopleidingen zijn er niet alleen voor werknemers. Grote bedrijven bieden hun hoger management meestal gespecialiseerde opleidingen aan. Dit is echter niet het geval bij kleine en middelgrote ondernemingen, met name bij kleine traditionele ondernemingen en familiebedrijven. Het succes van deze bedrijven hangt bijna volledig af van de eigenaars/managers. Korte opleidingen, toegang tot advies- en consultancydiensten en videocursussen over wettelijke vereisten, regelgeving, consumentenbescherming, technische normen enz. kunnen de prestaties van deze bedrijven verbeteren.

3.4.11.

De Commissie zou de lidstaten moeten aanmoedigen om te leren van elkaars positieve ervaringen met goed ontwikkelde stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding, en zou moeten overwegen daartoe uitwisselingsprogramma’s op te zetten.

Brussel, 21 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Nieuwe vaardighedenagenda voor Europa, 2016, Europese onderwijsruimte, 2018. Ook het project van DG GROW „Blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden” werd op prijs gesteld, hoewel de reikwijdte ervan zeer beperkt is, evenals verschillende Easme/COSME-projecten — bijv. 2017/001, 004, 007 en 2016/033 en 034.

(2)  COM(2018) 268 final.

(3)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 8.

(4)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136.

(5)  Dit is erkend door het DG EMPL van de Commissie, en de Commissie heeft financiële en andere steun verleend aan door de OESO geleide projecten voor nationale vaardighedenstrategieën in verschillende lidstaten, waaronder Portugal, Italië, Spanje, Slovenië en België (Vlaanderen). De afgelopen jaren heeft ook Cedefop speciale programma’s uitgevoerd om lidstaten (Griekenland, Bulgarije, Slowakije, Estland en Malta) te helpen beter op vaardighedenbehoeften te anticiperen en hun infrastructuur voor het op elkaar afstemmen van aangeboden en gevraagde vaardigheden te verbeteren: https://www.cedefop.europa.eu/en/events-and-projects/projects/assisting-eu-countries-skills-matching

(6)  PB C 13 van 15.1.2016, blz. 49.

(7)  https://www.eesc.europa.eu/nl/node/63699

(8)  „Skills mismatches — an impediment to the competitiveness of EU businesses”, EESC.

(9)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136.

(10)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 8, PB C 367 van 10.10.2018, blz. 15.

(11)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45. 40 % van de volwassen werknemers heeft het gevoel dat hun vaardigheden niet ten volle worden benut: http://www.cedefop.europa.eu/nl/publications-and-resources/publications/3075

(12)  „Insights into skill shortages and skill mismatches”. „Learning from Cedefop’s European skills and jobs survey”, Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), 2018. Zie ook: „Skills Panorama and Europass”.

(13)  Werkloosheidsstatistieken, vacaturestatistieken, Eurostat.

(14)  „Solving the Talent Shortage”, ManpowerGroup Employment Outlook Survey, 2018. De betrouwbaarheid van deze studie wordt door andere onderzoekers aangevochten, bijv. Cappelli (2014): https://www.nber.org/papers/w20382

(15)  „Skills Mismatches — An Impediment to the Competitiveness of EU Businesses”, studie in opdracht van IME op verzoek van de groep Werkgevers van het EESC.

(16)  Ibidem.

(17)  Bij voor het overige gelijke omstandigheden.

(18)  Ibidem.

(19)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 37.

(20)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 37 en goede praktijkvoorbeelden zijn onder meer in Duitsland te vinden, waar de zgn. „MINT”-vaardigheden worden gepromoot met hulp van het „Haus der kleinen Forscher”: https://www.bertelsmann-stiftung.de/en/publications/publication/did/leitfaden-berufsorientierung-1/

(21)  Uitkomsten van de BMW Foundation European Table.

(22)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 15.

(23)  https://www.cedefop.europa.eu/en/events-and-projects/projects/big-data-analysis-online-vancancies. Zie ook: „Overview of the national strategies on work 4.0 — a coherent analysis of the role of social partners”, https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/publications-other-work/publications/overview-national-strategies-work-40-coherent-analysis-role-social-partners-study

(24)  https://twentythirty.com/how-digitization-will-affect-the-world-of-work

(25)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136.

(26)  Op deze manier kunnen volledige diploma’s of deelcertificaten worden behaald, en kunnen kortere cursussen en specialisatietrajecten worden gevolgd; het curriculum kan worden opgedeeld in modules en de modules in cursussen of kleinere onderdelen, wat meer flexibiliteit biedt; oudere werknemers krijgen de kans om in een later stadium van hun loopbaan te gaan studeren; studeren kost minder tijd en geld en er is een beter evenwicht tussen werk, studie en privéleven mogelijk; er kan sneller en flexibeler worden ingespeeld op de toenemende vraag van de arbeidsmarkt naar mensen met de gewenste kwalificaties en vaardigheden; er wordt vertrouwen gecreëerd en werkgevers worden geholpen om informatie te verkrijgen over potentiële werknemers die aan gerenommeerde instellingen hebben gestudeerd.

(27)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/\\?uri=CELEX:52013PC0857&from=EN

(28)  https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/\\?uri=CELEX:32017H1209(01)&qid = 1540213649819&from = NL

(29)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 41.

(30)  https://www.ceemet.org/positionpaper/10-point-plan-competitive-industry

(31)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 36.

(32)  https://www.bertelsmann-stiftung.de/en/publications/publication/did/leitfaden-berufsorientierung-1/


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/24


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een veerkrachtige democratie dankzij een sterk en divers maatschappelijk middenveld

(initiatiefadvies)

(2019/C 228/04)

Rapporteur: Christian MOOS

Raadpleging

12.7.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

6.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

145/5/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Aanzienlijke politieke krachten in Europa, vooral maar niet uitsluitend rechtse extremistische bewegingen en partijen, waarvan sommige al deel uitmaken van een regering, ondermijnen de liberale democratie en willen de Europese Unie vernietigen.

1.2.

Opdat er sprake is van een pluralistisch maatschappelijk middenveld, een van de wezenskenmerken van de liberale democratie, moeten de burgerlijke vrijheden gegarandeerd zijn. Vandaag worden deze echter door autoritaire tendensen bedreigd. Het maatschappelijk middenveld komt een belangrijke rol toe bij het vrijwaren van de liberale democratie in Europa.

1.3.

De liberale democratie vereist onder meer de waarborging van de grondrechten, een onafhankelijk rechtssysteem, goede checks-and-balances, een corruptievrij ambtelijk apparaat met goed geleide diensten van algemeen belang en een dynamisch maatschappelijk middenveld.

1.4.

Een onafhankelijk maatschappelijk middenveld zorgt voor cruciaal democratisch toezicht en is een leerschool der democratie. Het versterkt de sociale samenhang. Het kan die rol echter alleen maar waarmaken als het sociale, politieke en juridische kader dat toelaat. Pogingen om financiering uit niet-overheidsbronnen te belemmeren, beperken de vrijheid van vereniging en de werking van de democratie.

1.5.

Het maatschappelijk middenveld en de democratie staan op tal van vlakken onder druk. Rechtse populisten stellen de verwezenlijkingen van de emancipatie van vrouwen ter discussie.

1.6.

De polarisering van de samenleving komt ook tot uiting in de opkomst van een „onmaatschappelijk middenveld”(„uncivil society”). Populistische denkpatronen vinden in toenemende mate weerklank bij gevestigde actoren in nationale en supranationale instellingen.

1.7.

Autoritaire elementen, ook uit derde landen, ondersteunen deze evolutie naar een „niet-liberale democratie”(„illiberal democracy”), die de vrijheid van de media aantast en de corruptie bevordert in Europa.

1.8.

Het ontbreekt de EU nog steeds aan een geschikt mechanisme om de democratie en de rechtsstaat doeltreffend te handhaven in de lidstaten.

1.9.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) roept alle lidstaten op zich te onthouden van pogingen om een „niet-liberale democratie”tot stand te brengen. Als bepaalde lidstaten ten prooi vallen aan autoritarisme, moet de EU alle mogelijkheden uitputten die het Verdrag biedt.

1.10.

Partijen die zich tegen de liberale democratie keren, horen te worden uitgesloten van hun politieke partij op Europees niveau en hun fractie in het Europees Parlement.

1.11.

Het EESC pleit nogmaals voor een „democratisch semester”met een Europees controlemechanisme voor de rechtsstaat en de grondrechten en een scorebord voor de democratie.

1.12.

Volgens het EESC moeten corrigerende economische maatregelen worden overwogen ten aanzien van lidstaten die artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) niet naleven.

1.13.

Wat de bescherming van de Europese begroting tegen tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat betreft, mogen bezuinigingen niet ten koste gaan van steun die bestemd is voor actoren van het maatschappelijk middenveld.

1.14.

Volgens het EESC moet het nieuwe MFK ook de nodige flexibiliteit bieden om de steun voor organisaties van het maatschappelijk middenveld te verhogen als nationale overheden hun financiering om politieke redenen reduceren of stopzetten.

1.15.

Het EESC benadrukt dat organisaties en initiatieven van het maatschappelijk middenveld die in het nieuwe MFK EU-financiering ontvangen, de Europese waarden ondubbelzinnig moeten onderschrijven.

1.16.

Het EESC roept de EU-wetgevers op om de administratieve lasten verder terug te dringen, met name voor kleine initiatieven en organisaties.

1.17.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om meer te investeren in capaciteitsopbouw voor het maatschappelijk middenveld, netwerken voor grensoverschrijdende samenwerking te versterken en om beter te informeren over bestaande steuninstrumenten. De Commissie zou voorstellen moeten doen voor minimumnormen voor het combineren van beroepsactiviteiten en vrijwilligerswerk bij activiteiten van het maatschappelijk middenveld.

1.18.

Het EESC steunt de oproep van het Parlement om een voorstel te doen voor de oprichting van een Europees statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen; als eerste stap zou daartoe een alternatief systeem van formele interinstitutionele accreditatie ingevoerd kunnen worden.

1.19.

Volgens het EESC zou het nuttig zijn om uit te zoeken waarom dit dossier geen resultaat heeft opgeleverd en tegelijkertijd te overwegen een interinstitutionele goedkeuring, een soort label voor ngo’s, in te voeren. Het EESC zou deze mogelijkheid moeten onderzoeken.

1.20.

Het EESC roept de lidstaten op om steunmaatregelen in te voeren voor maatschappelijke organisaties, zonder afbreuk te doen aan de openbaredienstverlening of aan de fiscale rechtvaardigheid.

1.21.

Het EESC roept de Europese instellingen op om de participatiedemocratie verder te versterken.

1.22.

Het EESC verwacht van alle actoren dat zij zich inzetten voor een Europees beleid dat leidt tot concrete verbeteringen in het leven van de burgers.

1.23.

Nationale en Europese beleidsmakers moeten prangende sociale kwesties aanpakken en zorgen voor sociale duurzaamheid met inclusieve onderwijssystemen, inclusieve groei, concurrerende en innovatieve industrieën, goed functionerende arbeidsmarkten, eerlijke en rechtvaardige belastingen en efficiënte openbare diensten en socialezekerheidsstelsels.

1.24.

Sterke sociale partners en een sterk maatschappelijk middenveld in al zijn diversiteit zijn nodig om de Europese kernwaarden te beschermen.

2.   Definities

2.1.

„Liberale democratieën”zijn bestuursstelsels die democratie en constitutioneel liberalisme verenigen, hetgeen de macht van de regerende meerderheid inperkt door individuele politieke en andere vrijheden te waarborgen. Het gaat om representatieve democratieën met een meerpartijenstelsel en een pluralistisch maatschappelijk middenveld waarin checks-and-balances (waaronder een onafhankelijk rechtssysteem) zorgen voor toezicht op besturen en waarin de vrijheid van de media gegarandeerd is. Elke natuurlijke en rechtspersoon is in gelijke mate onderworpen aan de regels van de rechtsstaat. Liberale democratieën eerbiedigen en beschermen minderheden en waarborgen burgerlijke rechten (met name het stemrecht en het recht op verkiesbaarheid), burgerlijke vrijheden (bijv. de vrijheid van vereniging), mensenrechten en fundamentele vrijheden.

2.2.

Een goed functionerende liberale democratie is een politiek stelsel waarin overheden op elk moment ter verantwoording kunnen worden geroepen, een stelsel waarin burgers en de maatschappelijke organisaties waar ze actief zijn worden aangemoedigd om hun stem te laten horen en deel te nemen in alle maatschappelijke ruimten.

2.3.

Een „participatiedemocratie”, die een aanvulling vormt op de representatieve democratie, heeft een middenveld (vakbonden, ngo’s, professionele netwerken, thematische verenigingen enz.) nodig om burgers aan te trekken en ervoor te zorgen dat zij zich betrokken voelen bij Europese kwesties, evenals om de bouw van een eerlijker, meer solidair en inclusiever Europa te bevorderen.

2.4.

„Niet-liberale democratieën”zijn politieke systemen waarin wel verkiezingen worden gehouden maar waar het constitutioneel liberalisme niet gevestigd is. Democratisch verkozen leiders perken burgerrechten, burgerlijke vrijheden en de bescherming van minderheden in. Het systeem van checks-and-balances, de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat en de vrijheid van de media worden aangetast om de absolute soevereiniteit van de regerende meerderheid te bevrijden van grondwettelijke beperkingen en controles.

2.5.

Een pluralistisch maatschappelijk middenveld dat de uitgangspunten van de democratie en het constitutioneel liberalisme eerbiedigt, is een centraal element van liberale democratieën. Het maatschappelijk middenveld bestaat uit individuele burgers die publiekelijk actief zijn in organisaties van het maatschappelijk middenveld of informele samenwerkingsverbanden, en fungeert als een schakel tussen staat en burger. Het maatschappelijk middenveld helpt de belangen van burgers te articuleren, zorgt voor technische bijstand bij wetgevingsprocessen en roept besluitvormers ter verantwoording. Het draagt bij tot gemeenschapsopbouw en bevordert integratie door de sociale samenhang te vergroten en identiteit te creëren. Bovendien houdt een rijke verscheidenheid aan maatschappelijke organisaties, met name de sociale partners, zich bezig met praktische, niet-commerciële activiteiten en liefdadige of andere doelstellingen van algemeen belang, waaronder vormen van wederzijdse zelfhulp.

2.6.

Een dynamisch maatschappelijk middenveld is van cruciaal belang voor het functioneren van liberale democratieën, maar ook de tegenstanders ervan engageren zich politiek, in formele organisaties of via informele participatievormen. Een dergelijk „onmaatschappelijk middenveld”eerbiedigt de regels van de democratie en het constitutioneel liberalisme niet, en hangt daarentegen het concept „niet-liberale democratie”aan. Het maakt gebruik van rechten inzake politieke participatie om een einde te maken aan het gevestigde systeem van checks-and-balances, de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat, alsmede om de vrijheid van de media in te perken. Het streeft ernaar burgerrechten, burgerlijke vrijheden en de bescherming van minderheden aan banden te leggen. In plaats van integratie in de samenleving te bevorderen en de sociale samenhang te versterken propageert het onmaatschappelijk middenveld een exclusieve nationalistische visie op de samenleving, die veel burgers en met name minderheden uitsluit.

2.7.

„Populisme”is een „dunne”ideologie die het volk beschouwt al een homogene groep met een eenduidige wil. Populisten claimen dat zij die wil als enigen vertegenwoordigen. Terwijl ze in het duister laten wie ze juist met „het volk”bedoelen, scheppen ze vijanden en tegenstanders van het volk (bijvoorbeeld „de elite”) en beweren ze dat die de echte wil van het volk in de weg staan. Bij politieke debatten spelen populisten in op gevoelens om angst aan te wakkeren.

3.   Achtergrond

3.1.

De democratie wordt op de proef gesteld door populisme, thans vooral vanuit extreemrechtse partijen en bewegingen. Deze ondergraven de liberale democratie, de grondrechten en de rechtsstaat, waaronder de bescherming van minderheden, het systeem van wederzijdse checks-and-balances en duidelijke grenzen aan politieke macht.

3.2.

In sommige lidstaten maken deze groeperingen deel uit van de regering. Overal claimen ze de „echte”wil van het volk te vertegenwoordigen tegenover de „elites”. Ze maken valse beloftes, ontkennen politieke uitdagingen (zoals de klimaatverandering) en willen het Europese project en de verwezenlijkingen ervan vernietigen.

3.3.

Het EESC wijst erop dat sommige burgers zich tot populisten en extremisten keren uit ontgoocheling. Ze staan niet per se achter alle aspecten van hun politieke programma’s. De steeds grotere ongelijkheid op het gebied van rijkdom en inkomen creëert samen met armoede een voedingsbodem voor rechtse groeperingen om meer nationalisme aan te prijzen als reactie op de globalisering.

3.4.

Ondanks autoritaire en economische uitdagingen, zoals ongelijkheid, is Europa nog steeds een voortrekker van de liberale democratie in de wereld, bewonderd door velen die in autocratische systemen leven.

3.5.

Een pluralistisch maatschappelijk middenveld is een van de wezenskenmerken van de liberale democratie en het fundament van elk bestel dat op burgerlijke vrijheden en de rechtstaat steunt. Het EESC heeft een groep Grondrechten en de rechtsstaat (FRRL) opgericht om deze beginselen te verdedigen, omdat een open maatschappelijk middenveld en de burgerlijke vrijheden momenteel door autoritaire tendensen bedreigd worden. Dit komt omdat vrijheid en een open maatschappelijk middenveld onverenigbaar zijn met het idee van niet-liberale of geleide democratie.

3.6.

Het maatschappelijk middenveld komt een belangrijke rol toe bij het vrijwaren van de liberale democratie in Europa. Alleen een sterk en divers maatschappelijk middenveld kan de democratie en de vrijheden beschermen en Europa voor autoritaire neigingen behoeden.

3.7.

Een sterk, pluralistisch en onafhankelijk maatschappelijk middenveld is in elke democratie intrinsiek waardevol. Maatschappelijke organisaties zijn cruciaal om de Europese waarden te promoten, gemeenschappen te helpen zich te organiseren en burgers te mobiliseren voor het algemeen belang.

3.8.

Het EESC neemt op het hele continent een trend van slinkend vertrouwen in de EU waar, net als toenemende spanningen met minderheden, vreemdelingenhaat, toenemende corruptie, nepotisme en zwakke democratische instellingen in sommige landen. Ngo’s zijn vaak de enige verdedigingslinie waar kernwaarden van het Europese project — zoals de eerbiediging van de mensenrechten, vrijheid, tolerantie en solidariteit — hooggehouden en uitgedragen worden.

3.9.

In artikel 11 van het VEU worden de Europese instellingen ertoe uitgenodigd betrekkingen te onderhouden met actoren van het maatschappelijk middenveld, met name organisaties.

3.10.

De densiteit van het verenigingslandschap en de relevantie ervan voor de civiele dialoog is een indicator voor de kwaliteit van het democratische leven in elk land. De sociale en maatschappelijke functies van verenigingen zijn cruciaal voor een goed functionerende democratie, met name in deze tijden van deceptie.

3.11.

Het EESC benadrukt dat vormen van burgerengagement waarbij het recht op politieke participatie wordt misbruikt om de democratie, de garanties van de rechtsstaat of de onafhankelijkheid van een rechtssysteem te ondergraven, geen deel uitmaken van het maatschappelijk middenveld.

4.   De bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de democratie

4.1.

EU-burgers kunnen hun recht op democratische participatie niet alleen uitoefenen via hun actieve en passieve stemrecht, maar ook via maatschappelijke activiteiten. De intermediaire organisaties binnen het EESC en Europese netwerken van het maatschappelijk middenveld, zoals „Civil Society Europe”, zijn hun belangrijkste representatieve fora op EU-niveau.

4.2.

Alleen de waarborging en handhaving van individuele vrijheden, met name de vrijheid van meningsuiting, informatie, vergadering en vereniging, kan de grondslag zijn voor een pluralistische democratie en individuele politieke participatie.

4.3.

Een onafhankelijk gerechtelijk apparaat garandeert de rechtstaat, de grond- en mensenrechten en het recht op politieke participatie. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt echter in delen van Europa bedreigd. Er lopen thans gerechtelijke procedures tegen Polen en Hongarije wegens het ondermijnen van de rechtstaat (1).

4.4.

Een onafhankelijke rechterlijke macht is onderdeel van de checks-and-balances die moeten voorkomen dat een deel van de samenleving blijvend door een politieke groep wordt gedomineerd. In het bijzonder mogen politieke besluitvormingsregels niet zo gewijzigd worden dat individuen permanent van besluitvormingsprocessen uitgesloten worden.

4.5.

Verder is een corruptievrij ambtenarenapparaat met goed geleide diensten van algemeen belang, dat de grondrechten eerbiedigt en naleeft en waarin ambtenaren het recht hebben om onrechtmatige instructies te betwisten, van essentieel belang voor elk bestel dat op burgerlijke vrijheden en de rechtstaat steunt.

4.6.

Een functionerende liberale democratie heeft ook burgers nodig die door hun maatschappelijke inzet bijdragen tot een verdraagzame, niet-discriminerende, rechtvaardige en solidaire samenleving. Dit vergt een dynamisch maatschappelijk middenveld waarin burgers zich vrijwillig engageren in de openbare ruimte. Hun vrijwilligheidswerk vindt plaats op grond van de rechten die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Tegelijkertijd garanderen zij de waarden die in het Handvest worden uitgedrukt.

4.7.

In liberale democratieën is een onafhankelijk maatschappelijk middenveld van essentieel belang voor toezicht op en verantwoording door politieke organen, en om ervoor te zorgen dat politieke actoren hun beslissingen naar behoren motiveren. Door de besluitvormingsprocessen kritisch te monitoren en de tenuitvoerlegging van politieke besluiten en het beleid in het algemeen te beoordelen draagt het maatschappelijk middenveld bij tot transparantie en stelt het zijn expertise ten dienste van beter bestuur.

4.8.

Het maatschappelijk middenveld is een leerschool der democratie: het maakt politieke participatie en burgerschapsvorming mogelijk, en die laatste vormt een aanvulling op het openbaar onderwijs.

4.9.

Daarnaast speelt ook het openbaar onderwijs een sleutelrol in het bijbrengen van democratische waarden en burgerschap, waardoor jonge burgers in staat zijn een rol op te nemen in het maatschappelijk middenveld en hun burgerlijke rechten en vrijheden uit te oefenen.

4.10.

Het maatschappelijk middenveld vervult een gemeenschapsopbouwende, integrerende functie door de sociale cohesie te versterken en identiteit te scheppen. Het moet burgers in staat stellen hun rechten uit te oefenen, en zo bijdragen tot een Europese gemeenschap van burgers.

4.11.

Het EESC benadrukt dat maatschappelijke organisaties en initiatieven die rol alleen kunnen waarmaken als het sociale, politieke en juridische kader dit toelaat.

5.   Huidige bedreigingen

5.1.

Extremistische politieke groeperingen stellen het Europese maatschappelijk middenveld tegenwoordig op tal van gebieden op de proef. Verkiezingsresultaten in vrijwel alle lidstaten laten duidelijk zien dat de steun voor dergelijke groeperingen toeneemt en dat sommige burgers het vertrouwen in de democratische instellingen verliezen.

5.2.

Aan de uiterst rechtse zijde van het politieke spectrum winnen populistische en extremistische groeperingen aan kracht en pogen deze met groeiend succes racisme en vreemdelingenhaat aanvaardbaar te maken in Europa en de sociale samenhang te vernietigen.

5.3.

Rechtse populisten en extremisten stellen de verwezenlijkingen van de emancipatie van de vrouw ter discussie door een reactionaire visie op het gezin aan te hangen. Ze verzetten zich tegen gendergelijkheid en propageren homofobie.

5.4.

De polarisering van de samenleving komt ook tot uiting in de opkomst van een „onmaatschappelijk middenveld”(„uncivil society”). Een groeiend aantal ngo’s en maatschappelijke bewegingen ijveren voor de uitsluiting van delen van de samenleving. Ze kunnen zich niet vinden in de Europese waarden van artikel 2 VEU, met name de mensenrechten en de rechtsstaat, en propageren in plaats daarvan een alternatieve, ondemocratische politieke orde.

5.5.

Bevorderd door de anonimiteit van het internet en op de sociale media en aangewakkerd door desinformatiecampagnes is de politieke en sociale debatcultuur aan het veranderen en wordt die in toenemende mate gekenmerkt door verruwing, agressiviteit en polarisering. Tegen deze achtergrond kon de communicatiecrisis met betrekking tot het Europese project, ondanks de inspanningen van pro-Europese actoren om de Europese waarden over te brengen op het publiek, niet fundamenteel worden verholpen.

5.6.

Gematigde politici nemen steeds vaker populistische denkpatronen over, zoals onder meer is gebleken bij de brexit. Vertegenwoordigers van niet-liberale democratieën vinden steeds makkelijker hun weg naar nationale en supranationale instellingen. Van daaruit kunnen ze hun ideeën nog wijder verspreiden.

5.7.

Autoritaire regeringen in derde landen ondersteunen de opkomst van populistische en extremistische actoren in Europa en moedigen de verandering van de debatcultuur in de traditionele media en op het internet aan door financiering en gerichte desinformatie die is bedoeld om de stabiliteit van de EU te ondermijnen.

5.8.

Het EESC is diep bezorgd dat een trend richting de niet-liberale democratie de kiem heeft gelegd voor een transformatie van de politieke systemen in Europa. Sommige lidstaten brengen hervormingen tot stand om te verhinderen dat alle burgers daadwerkelijk participeren in politieke besluiten, en de wettelijk gegarandeerde raamvoorwaarden voor het maatschappelijk middenveld worden uitgehold.

5.9.

Opdat het maatschappelijk middenveld zijn rol als controleur van politieke instellingen kan waarmaken moet het over de nodige middelen beschikken. Pogingen om financiering uit niet-overheidsbronnen te belemmeren beperken de vrijheid van vereniging en de werking van de democratie.

5.10.

Bijzonder zorgwekkend is de trend naar minder vrijheid van de media in Europa in de afgelopen vijf jaar. De zwakke financiële situatie van onafhankelijke media, het wegnemen van de institutionele autonomie van publieke omroepen en het toelaten van particuliere mediamonopolies, met name die welke door regeringspolitici worden gecontroleerd, brengen de vierde macht in gevaar.

5.11.

Met name de verstrengeling van politieke en zakenbelangen verhoogt het risico van corruptie voor de democratie. Het gebrek aan vooruitgang in de strijd tegen corruptie in Europa moet kritisch tegen het licht worden gehouden. In sommige lidstaten gaat de situatie zelfs fors achteruit.

5.12.

De waarde van de EU voor de liberale democratie is onmiskenbaar. In het verenigde Europa heeft heerschappij van het recht het recht van de sterkste vervangen. De EU beschikt nog steeds niet over een geschikt mechanisme om de democratie en de rechtsstaat doeltreffend te handhaven in de lidstaten. Ondanks, of misschien door dat zwakke punt is de EU de eerste verdedigingslinie voor de liberale democratie in Europa.

6.   Aanbevelingen voor maatregelen ten behoeve van een sterk en veerkrachtig maatschappelijk middenveld in Europa

Het EESC roept alle lidstaten op om de waarden van de EU, zoals vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), te eerbiedigen en zich te onthouden van pogingen om een niet-liberale democratie tot stand te brengen. Alleen wanneer de burger geen gevaar loopt wanneer hij zich politiek engageert, kan er sprake zijn van een pluralistisch en veerkrachtig maatschappelijk middenveld dat de democratie helpt te beschermen. Indien lidstaten echter ten prooi vallen aan autoritarisme, moet de EU de huidige rechtsinstrumenten, zoals de inbreukprocedures en het EU-kader voor de rechtsstaat van 2014, ten volle benutten.

6.1.

De lidstaten moet ondubbelzinnig duidelijk worden gemaakt dat afstand nemen van de democratie en de rechtstaat onaanvaardbaar is in de EU.

6.2.

Het EESC vestigt de aandacht op de procedure van artikel 7 VEU, op grond waarvan de Raad, in geval van een ernstige schending van de in artikel 2 VEU bedoelde waarden door een lidstaat, de stemrechten van die lidstaat in de Raad kan schorsen.

6.3.

Het EESC herhaalt zijn oproep, samen met het Europees Parlement, voor een „democratisch semester”en een Europees controlemechanisme voor de rechtsstaat en de grondrechten (2). Het EESC stelt voor een scorebord voor de democratie in te voeren waarbij onder meer de kadervoorwaarden voor activiteiten van het maatschappelijk middenveld worden geëvalueerd, met specifieke aanbevelingen voor hervormingen.

6.4.

Partijen die zich tegen de democratie keren, horen te worden uitgesloten van hun politieke partij op Europees niveau en hun politieke fractie in het Europees Parlement.

6.5.

Volgens het EESC dient een mechanisme te worden overwogen waarbij het niet opvolgen van hervormingsaanbevelingen tot corrigerende economische maatregelen zou kunnen leiden.

6.6.

Het EESC ziet het voorstel van de Commissie „inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtstaat in de lidstaten” (3) als een stap in de goede richting.

6.7.

Het inhouden van middelen in het kader van het nieuwe mechanisme mag niet ten koste gaan van begunstigden uit het maatschappelijk middenveld, die rechtstreeks steun van het EU-niveau zouden moeten ontvangen.

6.8.

Het EESC staat echter kritisch tegenover het feit dat het mechanisme uitsluitend gericht is op goed financieel beheer. Het Comité dringt aan op bepalingen die het mogelijk maken procedures in te leiden wegens tekortkomingen op het gebied van de democratie en de rechtsstaat die niet rechtstreeks verband houden met goed financieel beheer.

6.9.

Het EESC juicht het voorstel van de Commissie toe om in het volgende MFK een nieuwe cluster in te richten onder de titel „investeren in mensen, sociale cohesie en waarden”. Het is met name ingenomen met de instelling van een nieuw Fonds voor justitie, rechten en waarden, waarover het EESC een advies heeft uitgebracht (4).

6.10.

Volgens het EESC moet het nieuwe MFK ook de nodige flexibiliteit bieden om de Commissie in staat te stellen de steun voor organisaties van het maatschappelijk middenveld te verhogen als nationale overheden hun financiering om politieke redenen terugbrengen of stopzetten. Deze extra financiering mag niet bedoeld zijn om de nationale financiering op termijn te vervangen, maar moet, indien mogelijk, gepaard gaan met een compenserende vermindering van steun aan de betrokken lidstaat op andere gebieden.

6.11.

Het EESC benadrukt ook dat organisaties en initiatieven van het maatschappelijk middenveld die in het nieuwe MFK EU-financiering ontvangen, de Europese waarden vastgelegd in artikel 2 VEU duidelijk moeten onderschrijven. Er mag geen steun gaan naar organisaties die pleiten voor de afschaffing van de democratie of racisme of vreemdelingenhaat uitdragen.

6.12.

Gezien het veranderende participatiegedrag van burgers en het groeiende aantal informele en spontane initiatieven roept het EESC de EU-wetgevers op om de administratieve lasten in verband met de aanvraag-, uitvoerings- en boekhoudkundige procedures voor projecten die EU-steun krijgen, verder terug te dringen en speciale ondersteuningsinstrumenten beschikbaar te stellen voor kleine initiatieven en organisaties.

6.13.

Het EESC verzoekt de Commissie om beter over de bestaande ondersteuningsinstrumenten voor het maatschappelijk middenveld te informeren. Zeker belanghebbenden in afgelegen gebieden van de lidstaten moeten daarbij bereikt worden.

6.14.

Om de naleving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de beginselen van goed financieel beheer door actoren uit het maatschappelijk middenveld te verbeteren roept het EESC de Commissie op om meer te investeren in capaciteitsopbouw voor het maatschappelijk middenveld.

6.15.

Het EESC stelt voor om grensoverschrijdende netwerkinstrumenten voor actoren van het maatschappelijk middenveld te creëren of verder uit te bouwen.

6.16.

Het EESC roept de lidstaten op om steunmaatregelen in te voeren voor maatschappelijke organisaties, zonder afbreuk te doen aan de openbaredienstverlening of aan de fiscale rechtvaardigheid. Bijvoorbeeld kan, rekening houdend met de fiscale draagkracht van ngo’s, een beperkte fiscale aftrekbaarheid van contributies en bijdragen worden overwogen.

6.17.

Het EESC roept de Commissie op voorstellen te doen voor een betere tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers (5) om vrijwilligerswerk en maatschappelijke inzet te valoriseren in het beroepsleven.

6.18.

Het EESC steunt de oproep van het Parlement aan de Commissie om een voorstel te doen voor de oprichting van een Europees statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen (6). Een aanvullend Europees wettelijk statuut (of een alternatief systeem van formele interinstitutionele accreditatie als eerste stap) zou maatschappelijke organisaties helpen die niet langer voldoende rechtsbescherming genieten in hun lidstaten.

6.19.

Volgens het EESC zou het nuttig zijn om uit te zoeken waarom dit dossier geen resultaat heeft opgeleverd en tegelijkertijd te overwegen een interinstitutionele goedkeuring, een soort label voor ngo’s, in te voeren. Het EESC zou deze mogelijkheid moeten onderzoeken.

6.20.

Het EESC dringt er bij de EU-instellingen op aan om de bepalingen van artikel 11 VEU uit te voeren en de participatieve democratie verder te versterken op het niveau van de Unie door representatieve organisaties en het maatschappelijk middenveld te betrekken, en van raadpleging te evolueren naar een echte dialoog.

6.21.

Om te voorkomen dat burgers hun vertrouwen in de Europese instellingen verliezen is het belangrijk dat Europees beleid daadwerkelijk tot concrete verbeteringen in het dagelijkse leven leidt, en dat burgers hier ook van op de hoogte zijn.

6.22.

Een veerkrachtig maatschappelijk middenveld heeft een stabiel sociaal kader nodig. Nationale en Europese beleidsmakers moeten hier werk van maken en zorgen voor sociale duurzaamheid met inclusieve onderwijssystemen, inclusieve groei, concurrerende en innovatieve industrieën en goed functionerende arbeidsmarkten, eerlijke en rechtvaardige belastingen en efficiënte openbare diensten en socialezekerheidsstelsels. Anders zullen maatschappelijke onrust, lagere stemopkomsten of toenemend extremisme de fundamenten van de liberale democratie aantasten. Sociale en economische rechten zijn onlosmakelijk verbonden met burgerlijke en politieke rechten.

6.23.

Als pijler van het maatschappelijk middenveld zijn sterke sociale partners essentieel om de Europese democratieën te stabiliseren. Om de Europese kernwaarden te beschermen is echter een sterk maatschappelijk middenveld in al zijn diversiteit nodig.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Zoals zaak C-619/18, Commissie/Polen; aanhangige zaak: C-78/18 Commissie/Hongarije.

(2)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 8.

(3)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 173.

(4)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 178.

(5)  COM(2017) 253; PB C 129 van 11.4.2018, blz. 44.

(6)  Verklaring van het EP, 10 maart 2011.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/31


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „WhiteDoveWay” — Voorstel voor een door de EU geleide mondiale strategie voor vredesopbouw

(initiatiefadvies)

(2019/C 228/05)

Rapporteur: Jane MORRICE

Besluit van de voltallige vergadering

15.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, rvo

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

15.1.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

160/3/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De Europese Unie is ontstaan uit een vredesmissie. Zij heeft de Nobelprijs voor de vrede gewonnen, maar kan het zich niet veroorloven op haar lauweren te rusten. Integendeel, het grootste vredesproject in de moderne geschiedenis moet zijn rechtmatige plaats innemen als wereldleider en rolmodel voor vredesopbouw in Europa en de wereld. Gezien de grote existentiële uitdagingen waarmee Europa vandaag de dag wordt geconfronteerd, de vijfjaarlijkse wisseling van de wacht in de Europese instellingen en de honderdste verjaardag van het einde van de Eerste Wereldoorlog, is er geen beter moment in de geschiedenis van de Europese integratie denkbaar waarop de EU het voortouw kan nemen door wereldwijd een nieuwe richting voor vredesopbouw in te slaan.

1.2.

De WhiteDoveWay, de „witteduifroute”, is zowel letterlijk als figuurlijk een routekaart die ons de weg wijst. Het is een dynamische nieuwe, door de EU geleide mondiale strategie voor vredesopbouw die gericht is op conflictpreventie, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en effectieve communicatie door middel van educatie en informatie, alsook een Europees Vredespad dat van Noord-Ierland naar Nicosia loopt en de burgers fysiek betrekt bij het vredesproces van de EU en hun de handvatten aanreikt om het doel ervan te helpen bereiken.

1.3.

Om dit te realiseren zouden er volgens het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) in de nieuwe EU-begroting veel meer middelen moeten worden uitgetrokken voor conflictpreventie in alle vredesprogramma’s die de EU in het kader van haar externe betrekkingen uitvoert. Ook zou er meer coherentie en cohesie tot stand moeten worden gebracht in het interne en externe handels-, ontwikkelingshulp- en veiligheidsbeleid.

1.4.

Het EESC is een fervent voorstander van grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het besluitvormingsproces, naar het voorbeeld van vredesinitiatieven van de EU in de hele wereld, zoals het vredesprogramma van de EU voor Noord-Ierland, die profiteren van de actieve inbreng van het bedrijfsleven, de vakbonden en de vrijwilligerssector.

1.5.

Gezien het succes van Erasmus moet er volgens het EESC het nodige worden gedaan om de rol van educatie en informatie in het overbrengen van de vredesboodschap van de EU onder de aandacht te brengen, moet ervoor worden gezorgd dat ngo’s van binnen en buiten de EU gemakkelijker van elkaar kunnen leren en moet er een „White Dove”-keurmerk voor EU-vredesprojecten worden geïntroduceerd om de zichtbaarheid in binnen- en buitenland te vergroten.

1.6.

Om burgers actief te betrekken stelt het EESC een vredesroute voor die van Noord-Ierland tot Nicosia loopt en die twee verdeelde eilanden aan weerszijden van Europa met elkaar verbindt. Culturele routes, zoals de route naar Santiago de Compostella, zijn dezer dagen erg in trek en worden door reizigers afgelegd bij wijze van pelgrimstocht of om meer te ontdekken over verschillende culturen via contact met andere mensen. Op de WhiteDoveWay leren zij ook wat de Europese Unie heeft betekend voor het vredesproces.

1.7.

„White dove” (witte duif) is de Engelse vertaling van het Latijnse woord columbanus, tevens de naam van de Ierse pelgrim die de beschermheilige van Europese eenheid wordt genoemd. Hij is ook de beschermheilige van motorrijders. De WhiteDoveWay volgt het oorspronkelijke pad van Columbanus van Ierland naar Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Italië en loopt langs plaatsen die oorlog en conflict hebben gekend, zoals het westelijk front, Zuid-Tirol en de Balkan. Daarnaast kan er ook een „virtueel” parcours worden gelopen, waarbij met hightechmiddelen wordt aangegeven welk pad de EU heeft afgelegd van oorlog naar vrede en een lans wordt gebroken voor een manier van leven en leren volgens de waarden van de EU, namelijk respect, tolerantie en wederzijds begrip.

1.8.

Het EESC verzoekt de EU met klem een nieuwe mondiale strategie voor vredesopbouw op te stellen die drie speerpunten telt:

Speerpunt 1: conflictpreventie, maatschappelijk middenveld, coherentie

verdubbeling van het budget voor vredesopbouw op alle daarmee verband houdende EU-beleidsterreinen, waarbij aandacht wordt geschonken aan conflictpreventie, verzoening en interculturele dialoog ter bevordering van tolerantie en respect in binnen- en buitenland;

structurele betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de besluitvorming op alle niveaus met betrekking tot het EU-beleid inzake externe betrekkingen en de programma’s voor vredesopbouw;

meer samenhang en cohesie in de EU-strategieën op het gebied van defensie, ontwikkelingshulp, handel en conflictoplossing in alle landen ter wereld waarin de EU actief is;

jeugdprogramma’s, zoals Erasmus en het Solidariteitskorps, die onderdelen bevatten die verband houden met vredesopbouw, Europees burgerschap, wederzijds respect en tolerantie;

meer coördinatie op interinstitutioneel en interstatelijk niveau en uitwisseling van ervaringen met al dan niet aan de overheid gelieerde lokale, nationale en internationale organisaties voor vredesopbouw.

Speerpunt 2: informatie, communicatie, educatie (ICE)

training op het gebied van bemiddeling, onderhandelingen en dialoog tussen lokale, nationale en internationale ngo’s voor vredesopbouw;

stimulansen om het leren en onderwijzen van Europese integratie, vredesopbouw en burgerparticipatie op hogere, middelbare en lagere scholen in de hele EU aan te moedigen;

de oprichting van Europese centra voor vredesopbouw in Belfast en Nicosia en „leercentra” op strategische locaties langs de WhiteDoveWay;

officiële erkenning door de EU van het symbool van de witte duif als „handelsmerk” van alle EU-vredesprojecten en strakkere handhaving van de plicht om bekendheid te geven aan de EU-steun die projecten ontvangen;

meer inspanningen op het niveau van de Commissie om ruchtbaarheid te geven aan EU-vredesprojecten met het „White Dove”-keurmerk.

Speerpunt 3: Europees Vredespad

Oprichting van een Europese White Dove-taskforce, ter ondersteuning van:

overleg met gemeenten, regionale instanties, andere bestaande routes, zoals de Western Front Way, musea en culturele locaties die door de WhiteDoveWay met elkaar worden verbonden;

nauwere samenwerking met internationale organisaties zoals de VN, Unesco, OVSE en de Raad van Europa;

netwerken met marathon-, wandel-, fiets-, motorrijdersgroepen en andere burgerinitiatieven;

steun voor het verzoek van de „Friends of Columbanus” aan de Raad van Europa om officiële erkenning als Europese culturele route die een van de aftakkingen binnen de WhiteDoveWay zou vormen;

logistieke voorbereiding van de aanleg van een pad tussen Ierland en Cyprus via voormalige conflictgebieden met „vertakkingen”naar plaatsen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de vrede, zoals Scandinavische landen, Midden- en Oost-Europa;

financiële en technische ondersteuning voor een „virtuele” WhiteDoveWay, die als een soort hightech geschiedenisboek van de toekomst kan worden ingezet op middelbare scholen en in het hoger onderwijs in de hele EU;

steun voor een interactieve onlineversie van de WhiteDoveWay die locaties en knooppunten in het vredesproces met elkaar verbindt en gebruikmaakt van verhaaltechnieken voor diegenen die niet in staat zijn om de reis te voet te maken.

2.   Achtergrond

2.1.

De grote uitdagingen waarmee de EU vandaag de dag wordt geconfronteerd, brengen de essentie van het Europese ideaal in gevaar. De vluchtelingen- en immigratiegolf, de gevolgen van de financiële crisis, bezuinigingen, extremisme, veiligheidsdreigingen, het ontstaan van politieke polarisatie en de impact van brexit doen de EU op haar grondvesten schudden. Een passend antwoord van de EU mag niet uitblijven als we de langste vredesperiode in Europa willen bestendigen. Gezien deze buitengewoon instabiele situatie moet de EU reageren met positieve, ambitieuze, creatieve en constructieve maatregelen en met een visie waarin de essentie van het Europese project tot uitdrukking komt, nl. de bevordering en handhaving van vrede.

2.2.

Door het succes van het EU-vredesproject is oorlog voor nieuwe generaties Europeanen een ver-van-mijn-bedshow geworden. Wanneer burgers worden herinnerd aan de ontstaansgeschiedenis van de EU, dan zullen zij zich weer samen achter één ideaal scharen, hetgeen de geloofwaardigheid van de EU en haar missie vergroot. Om dit te bereiken moet de EU haar inspanningen op het vlak van vredesopbouw opvoeren, niet alleen in de hele wereld maar ook in Europa zelf. Door verhalen te delen over lokale conflictoplossing, het sluiten van compromissen en het zoeken naar consensus tussen verschillende culturen, gemeenschappen en landen, kan de EU haar kernwaarden — vrijheid, rechtvaardigheid, gelijkheid, verdraagzaamheid, solidariteit en democratie — in binnen- en buitenland versterken en bevorderen.

2.3.

De EU moet door buitenstaanders worden gezien als wereldwijde voorvechter van vrede, democratie en mensenrechten. Door conflicten in onder meer Syrië, Afghanistan en Jemen worden wij echter gedwongen kritisch te kijken naar de manier waarop de EU reageert op humanitaire crises in de nasleep van militaire acties. Om zich aan haar vastgestelde doelen en beginselen te houden, heeft de EU een morele verplichting om, los van geopolitieke of economische belangen, het leven te beschermen van onschuldige slachtoffers die in een conflict verzeild zijn geraakt, met name kinderen. EU-fondsen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de levensomstandigheden in deze gebieden, maar zijn slechts een druppel op een gloeiende plaat. Door te focussen op conflictpreventie in gebieden waar vrede en veiligheid worden bedreigd en door nauw samen te werken met het maatschappelijk middenveld, kan de EU zorgen voor meer lokale betrokkenheid en wordt de kans op bestendige vrede groter.

2.4.

Ervan uitgaande dat elke euro die in vrede wordt geïnvesteerd 7 EUR aan defensie-uitgaven uitspaart, dringt het EESC erop aan om in de nieuwe EU-begrotingsvoorstellen (MFK 2021-2027) prioriteit te geven aan vredesopbouw. De door de Commissie voorgestelde nieuwe „Europese Vredesfaciliteit”, waarvoor 10 miljard EUR wordt uitgetrokken, moet ook echt een onderdeel „vredesopbouw” bevatten dat kan rekenen op de actieve betrokkenheid van lokale en internationale belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, uitwisseling van kennis tussen ervaringsdeskundigen, centra voor kennisoverdracht en een strategie om haar boodschap wereldwijd te verkondigen. Het EESC pleit ook voor volledige uitvoering van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid uit 2016, gericht op het voorkomen van conflicten, het bevorderen van de menselijke veiligheid, het aanpakken van de onderliggende oorzaken van instabiliteit en het streven naar een veiliger wereld.

3.   Achtergrond: herdenken, vieren, vertellen

3.1.

In het jaar waarin de honderdste verjaardag van het einde van de Eerste Wereldoorlog werd gevierd, herdachten EU-burgers niet alleen de slachtoffers maar stonden zij ook stil bij de kosten van conflicten. Door inzicht te krijgen in het pad dat naar vrede heeft geleid, trekken beleidsmakers lessen uit de geschiedenis en ontdekken zij hoe vredesprocessen tot stand kwamen. Door belangrijke momenten in het vredesproces te herdenken worden we herinnerd aan wat oorlog teweegbrengt en aan de geest van solidariteit die overheerst in de periode daarna. De komende jaren worden markante gebeurtenissen herdacht, zoals de val van de Berlijnse muur en de vrede in Libanon (30 jaar geleden in 2019) en het 25-jarig bestaan van het vredesakkoord van Dayton (2020); in 2018 was het ook 20 jaar geleden dat het Goede Vrijdag-akkoord (Overeenkomst van Belfast) werd gesloten en twee jaar geleden dat het Colombiaanse vredesakkoord werd ondertekend. Door haar steun aan deze akkoorden onder de aandacht te brengen, laat de EU aan de hele wereld zien wat haar inspanningen opleveren.

3.2.

In het kader van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed moet voortaan bij initiatieven om de lessen die Europa uit conflicten in het verleden heeft getrokken in te zetten voor een hoger doel, ook terdege aandacht worden besteed aan het aspect „cultuur”. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, heeft de belangrijke rol van culturele diplomatie in de internationale diplomatieke betrekkingen van de EU onderstreept. Uit voorbeelden, gaande van de bescherming van erfgoedsites tot de bevordering van culturele identiteit en taal, blijkt dat cultuur kan bijdragen tot stabiele gemeenschappen waarin verschillende etnische, nationale, religieuze en taalgroepen zich veilig voelen en grotere bereidheid tonen tot vreedzame samenwerking. Culturele diplomatie is niet alleen een probaat middel in de externe betrekkingen van de EU maar kan, gezien de toenemende polarisatie binnen Europa, ook worden ingeschakeld bij de aanpak van de onenigheid binnen de EU. De Ierse pelgrim Columbanus (1) uit de zesde eeuw, die de beschermheilige van een verenigd Europa werd genoemd, belichaamt het gedachtegoed en de culturele basis voor een nieuwe mondiale EU-strategie om onderling begrip en gezamenlijke actie via vrede te bevorderen. Daarom draagt dit initiatief een witte duif (white dove), het internationale vredessymbool, in zijn naam.

4.   De WhiteDoveWay

Met de WhiteDoveWay, waarbij moderne methoden van sociale interactie worden gecombineerd met oude overleveringswijzen, slaat de EU een nieuwe richting in door heden, verleden en toekomst met elkaar te verbinden.

4.1.    Het pad uitstippelen: meer EU-leiderschap tonen in het internationale vredesproces

Door actief steun te verlenen aan de totstandbrenging van stabiele, rechtvaardige, eerlijke en welvarende samenlevingen overal ter wereld, doet de EU meer dan het bevorderen van vrede. Hoewel de inspanningen van de EU misschien niet altijd zo succesvol zijn als gewenst, moedigt de bevordering van EU-waarden landen die met conflicten te maken hebben aan om het geweld achter zich te laten. Goede voorbeelden hiervan zijn het vredesprogramma van de EU voor Noord-Ierland en de EU-steun aan het vredesproces in Colombia. Een ander voorbeeld van betrokkenheid is de EU-strategie voor jongeren 2015, ter voorkoming dat jongeren in de EU worden gemarginaliseerd. Ook zou de EU het voortouw kunnen nemen in mondiale vredesopbouw door meer samenhang en cohesie te brengen in haar strategieën op het gebied van cultuur, defensie, ontwikkelingshulp, handel en conflictoplossing en met internationale agentschappen.

4.2.    Het pad aangeven: via informatie, communicatie en educatie (ICE)

De EU kan het goede voorbeeld geven en haar kernwaarden bevorderen door creatiever om te gaan met ICE-strategieën. De uitwisseling van ervaringen tussen lokale vredesopbouwers in Europa en daarbuiten is cruciaal. De oprichting van Europese centra voor vrede waar training wordt gegeven op het gebied van bemiddeling, onderhandeling, dialoog en consensusvorming, zoals voorgesteld in eerdere adviezen (2), en het aangaan van partnerschappen met vredesopbouwers uit het maatschappelijk middenveld zijn belangrijk. Door haar werk voor het voetlicht te brengen door middel van goed toegeruste en doelgerichte educatie- en informatieprogramma’s, biedt de EU meer inzicht in haar rol en rechtvaardigt zij haar inspanningen tegenover de burger; hiermee toont zij het belang aan van multicultureel engagement en helpt zij het vertrouwen van de burger in de oorsprong van het Europese project herstellen.

4.3.    Het pad volgen: een culturele route voor iedereen

4.3.1.

Dit permanente vredespad, dat zich uitstrekt van Noord-Ierland tot Nicosia, zal mensen met totaal verschillende achtergronden er zowel fysiek als mentaal toe aanzetten om nieuwe vriendschappen te smeden en contact te leggen met anderen die hun ervaring met conflicten willen delen. Deze culturele route, die een tocht van 5 000 km door Europa omvat en het spoor van Columbanus volgt, loopt van Ierland naar Italië, verder dan de oorspronkelijke pelgrimsroute, langs plaatsen die diep geraakt zijn door oorlog en conflict, zoals het westelijk front, Zuid-Tirol en de Balkan, en verbindt mensen en plaatsen onderweg. Reizigers kunnen naar verhalen luisteren over de onuitwisbare sporen die conflicten achterlaten maar ook, en vooral, over de mechanismen die vrede tot stand brengen. De WhiteDoveWay zal ook knooppunten en aftakkingen omvatten die naar Noord-, Oost-, Midden- en Zuid-Europa leiden, zodat wandelaars zelf hun route kunnen kiezen en zoveel locaties kunnen bezoeken als ze willen. Deze „aftakkingen” zouden zich, als onderdeel van de WhiteDoveWay, verder kunnen uitstrekken tot gebieden binnen en buiten de EU, en zouden niet alleen fysieke routes maar ook culturele banden kunnen omvatten, zoals met Schotland en in het bijzonder met Iona, en zouden kunnen worden gelinkt aan het vredesopbouwproces in landen als Oekraïne en regio’s als het Midden-Oosten. Ook zou er een verbinding met andere, reeds gevestigde routes als de Camino de Santiago tot stand kunnen worden gebracht.

4.3.2.

De route krijgt een eigen webportaal dat een virtuele en interactieve ervaring biedt en audiovisueel materiaal van alle locaties bevat en waar dezelfde mondelinge verslagen en verhalen te horen zijn als onderweg voor degenen die niet mobiel genoeg zijn om zelf de WhiteDoveWay af te leggen. Het virtuele parcours kan worden gebruikt als een educatief instrument om op scholen les te geven over vredesopbouw en om andere creatieve uitingen en kennis van de desbetreffende lokale geschiedenis en mogelijke verbanden met de route te stimuleren, teneinde een breed draagvlak in de hele EU en daarbuiten te creëren. Naar het voorbeeld van de technologie die wordt gebruikt voor de opleiding van cadetten op het gebied van civiele bescherming en conflictpreventie, wordt er een virtuele realiteit van conflict en vredesopbouw gecreëerd. Dit „levend leerboek” voldoet aan de eisen van educatie in het digitale tijdperk en dient ter aanvulling van eeuwenoude lestechnieken die meer focussen op oorlogvoering dan op vredesopbouw.

5.   Nieuwe EU-begroting (MFK) moet maximale capaciteit voor vredesopbouw en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld waarborgen

5.1.

Hoewel de oplossingen voor vredesopbouw niet voor het oprapen liggen, zijn er manieren om strategieën en prioriteiten aan te passen om de ergste gevolgen van conflicten te verzachten. Het opstellen van een nieuwe meerjarenbegroting voor de EU biedt een ideale gelegenheid om dit te doen, door te zorgen voor „samenhang, coördinatie en complementariteit” tussen beleidsmaatregelen voor vredesopbouw en binnen de Commissie, waar complexe structuren de praktische coördinatie tussen de EDEO en andere diensten bemoeilijken. Ook moet er coherentie zijn tussen de EU-beleidsmaatregelen voor handel, ontwikkelingshulp en veiligheid en moet worden erkend dat beleid en praktijk tussen EU-instellingen, lidstaten en andere grote donoren op elkaar moeten worden afgestemd.

5.2.    Focussen op conflictpreventie

In de nieuwe EU-begrotingsvoorstellen voor 2021-2027 met betrekking tot het externe optreden moet meer prioriteit worden gegeven aan vredesopbouw. In deze voorstellen wordt geopperd het budget voor veiligheid op te trekken tot 4,8 miljard EUR (wat een stijging van 40 % betekent), 13 miljard EUR in een nieuw defensiefonds te steken, 6,5 miljard EUR uit te trekken voor „militaire mobiliteit” via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en het budget voor extern optreden met 26 % te verhogen tot 120 miljard EUR. Cruciaal is dat het voorstel van de Commissie om — buiten de begroting om — 10,5 miljard EUR uit te trekken voor gezamenlijke actie in niet-EU-landen in het kader van de „Europese Vredesfaciliteit” ideaal is om ervoor te zorgen dat het EU-optreden daadwerkelijk op conflictpreventie is gericht. In 2017 heeft de EU een verordening vastgesteld tot instelling van nieuwe steun in het kader van het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) om capaciteitsopbouw van militaire actoren (Capacity Building in support of Security and Development, CBSD) te bevorderen. Het Europees Verbindingsbureau voor vredesopbouw (EPLO) geeft herhaaldelijk uiting aan zijn bezorgdheid hierover en over de behoefte aan een grotere inbreng van het maatschappelijk middenveld.

5.3.    Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld: de blik richten op vrouwen en jongeren

De idee dat het maatschappelijk middenveld van cruciale betekenis is voor de effectiviteit en duurzaamheid van vredesopbouwstrategieën geniet inmiddels een steeds bredere consensus. Door samenwerking met actoren in het veld ontstaat niet alleen een beter inzicht in een conflictsituatie „van onderaf”, maar vereenzelvigt men zich ter plaatse ook meer met het proces omdat de vredesopbouw zo een meer „conflictbewuste” dimensie krijgt en deze actoren zich meer gesterkt voelen. VN-resolutie 2419 benadrukt de rol van jongeren bij de onderhandelingen over en de uitvoering van vredesakkoorden; VN-resolutie 1325 doet dat met betrekking tot de rol van vrouwen. Vakbondsactiviteiten zijn van cruciaal belang voor de mobilisatie van het maatschappelijk middenveld en ook bedrijven, zowel kleine als grote, spelen hierbij een belangrijke rol. Kwetsbare groepen, met name slachtoffers, moeten erkenning van deskundigen krijgen en ook „goed nabuurschap” is een belangrijk uitgangspunt in de betrekkingen binnen de gemeenschap en op de werkvloer. Een „structurele dialoog” tussen de EU en het maatschappelijk middenveld brengt ook baanbrekende en duurzame betrekkingen tot stand, zoals het EESC heeft aangetoond in betrekkingen met naburige landen in onder meer Afrika en Azië.

5.4.    EU-bewustmaking

Aangezien de kennis van burgers omtrent vredesopbouw door de EU beperkt is, moet in de nieuwe begroting meer nadruk worden gelegd op ICE-strategieën, vooral op het gebruik van zowel traditionele media als sociale media. Hoewel de bezorgdheid omtrent de gevaren van sociale media en de mogelijke bedreiging van de democratie reëel is, worden media te weinig gebruikt om positieve veranderingen teweeg te brengen. Voor vredesjournalistiek, culturele diplomatie en interculturele dialoog moeten meer middelen worden vrijgemaakt in de nieuwe EU-begroting. Educatie speelt ook een belangrijke rol door kinderen en jongeren te leren dat ze niet alleen elkaars verschillen moeten „tolereren”, maar ook moeten respecteren. Voorbeelden hiervan zijn de Special EU Programmes Body en de Integrated Education Movement in Noord-Ierland.

5.5.    Delen van beste praktijken

De EU heeft een hoop ervaring opgedaan in gebieden zoals Zuidoost-Azië, het Midden-Oosten, Midden-Amerika, de Balkan en Afrika bezuiden de Sahara. Sommige activiteiten waren zeer succesvol, andere niet. De EU moet lering trekken uit de geschiedenis en voor een ethisch verantwoorde vorm van interventie kiezen, zoals in het geval van het initiatief inzake transparantie in de winningsindustrieën (3). Deze benadering houdt in dat, mede dankzij nauwe betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, uitbuiting en corruptie worden bestreden en goed bestuur wordt bevorderd. Met deze ervaringen, of ze nu goed of slecht zijn, moeten beleidsmakers hun voordeel doen. Hoewel een standaardaanpak niet werkt, zijn er wel een aantal vaste beginselen van toepassing op conflictgebieden. Dit uitwisselen van ervaringen moet worden verbeterd; dat geldt met name voor de ervaringen met interne en externe EU-acties, die tot nu toe niet systematisch zijn uitgewisseld. Dit is een gemiste kans een grote beleidsfout waaraan iets moet worden gedaan.

5.6.    De weg vooruit

Het jaar waarin het einde van de Eerste Wereldoorlog wordt herdacht, de vrede wordt gevierd en het culturele erfgoed wordt geëerd is een uitgelezen moment voor de EU om de wereld te bewijzen wat ze waard is, niet alleen als economische grootmacht, maar ook als wereldleider op het gebied van de totstandbrenging, bescherming en bevordering van vrede. Door te focussen op vrede, terwijl er zowel binnen als buiten de EU terroristische dreiging is, kan de EU op haar eigen ervaring bogen, als voorbeeld van wat kan worden bereikt maar voortdurend moet worden gevoed om interculturele dialoog, tolerantie, solidariteit en wederzijds respect aan te moedigen.

Door reizigers niet alleen de kans te bieden om Europa te doorkruisen via een fysiek of virtueel traject, maar ook een routekaart te verstrekken voor een door de EU geleide mondiale strategie voor vredesopbouw, dient de WhiteDoveWay als een baken dat de weg wijst naar een manier van leven, leren en contact leggen in een steeds meer geglobaliseerde wereld. Mensen, jong en oud, met een verschillende sociaal-economische, religieuze en culturele achtergrond, van verschillende generaties en uit verschillende gemeenschappen, komen uit alle hoeken van de EU en daarbuiten samen om over verschillende culturen en tradities te leren en nieuwe banden te smeden op basis van een beter inzicht in de waarden van de EU.

Met een witte duif als wegwijzer, zou de WhiteDoveWay niet alleen een toonbeeld zijn van de Europese manier van vredesopbouw in de wereld, maar zou zij ook een nieuwe visie voor de EU omvatten en een wereldwijde boodschap van hoop in steeds spannender tijden verkondigen.

Wanneer het om vredesopbouw gaat, geldt het motto „waar een wil is, is een WhiteDoveWay”.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Ierse pelgrim uit de zesde eeuw, die door EU-grondlegger Robert Schuman de „beschermheilige van iedereen die een verenigd Europa tot stand wil brengen”, werd genoemd.

(2)  Advies van het EESC over de rol van de Europese Unie bij het vredesproces in Noord-Ierland, 23 oktober 2008 (PB C 100 van 30.4.2009, blz. 100).

Advies van het EESC over de rol van vredesopbouw in de externe betrekkingen van de EU: geslaagde methoden en vooruitzichten, 19 januari 2012 (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 21).

(3)  Zie het EESC-advies over veiligstelling van de invoer van essentiële goederen via het huidige EU-handelsbeleid en aanverwant beleid, 16 oktober 2013 (PB C 67 van 6.3.2014, blz. 47).


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/37


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Luisteren naar de Europese burgers voor een duurzame toekomst” (Sibiu en verder)

(2019/C 228/06)

Rapporteurs: Vladimíra DRBALOVÁ

Peter SCHMIDT

Yves SOMVILLE

Besluit van het bureau

16.10.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, van het reglement van orde

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

217/6/8

Luisteren naar de burgers van Europa voor een duurzame toekomst

1.   Inleiding

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vormt door de diversiteit van zijn leden een brug tussen de EU-instellingen en de burger en zou als zodanig zijn ambitieuze visie voor de toekomst willen voorstellen, waarbij Europa de wereldleider wordt op het gebied van duurzame ontwikkeling.

1.2.

De oprichting van de Europese Unie is een van de meest succesvolle vredes-, sociale en economische projecten in de Europese geschiedenis. Ons Europa is gegrondvest op de waarden respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid tussen vrouwen en mannen, democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van mensenrechten, inclusief de rechten van personen die tot minderheden behoren (1). Deze waarden moeten de kern blijven vormen van de toekomstige ontwikkeling en beleidsmaatregelen van de EU.

1.3.

Zeven decennia vrede en stabiliteit in Europa vormen een historische en uitzonderlijke prestatie. Het Europese project en de opbouw van de Europese Unie, die een unie tussen de volkeren van Europa hebben gecreëerd en Europese staten stap voor stap verbonden hebben met een gemeenschappelijk doel, hebben dit mogelijk gemaakt. Dit verklaart waarom de EU nog steeds een aantrekkelijk project is voor kandidaat-lidstaten en voor landen die deelnemen aan het EU-nabuurschapsbeleid. Europa moet echter wel voorbereid zijn op nieuwe geopolitieke ontwikkelingen. Het EESC moet een rol spelen bij de bewustmaking van het feit dat vrede niet voor altijd als vanzelfsprekend kan worden beschouwd.

1.4.

De eengemaakte markt vormt, in al zijn economische, sociale en milieudimensies, de kern van de Europese integratie. Daarom moet deze in staat zijn om duurzame groei en innovatie te genereren, investeringen aan te trekken en het duurzame concurrentievermogen van de bedrijven op geglobaliseerde markten te bevorderen. Het is echter ook belangrijk te erkennen dat de positieve effecten van de eengemaakte markt zich niet gelijkmatig hebben verdeeld en dat niet alle burgers in staat zijn om van de bijbehorende welvaart te profiteren.

1.5.

Duurzame groei betekent dat groei niet alleen op kwantiteit, maar nog sterker op kwaliteit moet zijn gebaseerd, wat betekent i) geen roofbouw op het milieu of uitbuiting, ii) eerlijke levensomstandigheden, iii) economische groei niet alleen gemeten aan de jaarlijkse investeringen, maar ook aan de hand van bezittingen en hun spreiding, iv) het voldoen aan de behoeften van iedereen voor zover de planeet dat toestaat, v) het ontwikkelen van economieën die ons in staat stellen te gedijen, ongeacht of ze groeien, en vi) een gesloten inkomensstroom die op sociale en ecologische wijze vloeit tussen huishoudens, bedrijven, banken, overheid en handel. Energie, materialen, de natuurlijke wereld, de menselijke samenleving, macht en de rijkdom die we gemeenschappelijk hebben: al deze zaken ontbreken in het huidige model. Het onbetaalde werk van verzorgers — voornamelijk vrouwen — wordt genegeerd, hoewel geen economie zonder hen zou kunnen functioneren (2).

1.6.

Duurzaam concurrentievermogen is een model dat economische welvaart, milieuproblemen en sociale inclusiviteit met elkaar in evenwicht brengt. In deze context moeten in de op duurzaamheid afgestemde wereldwijde concurrentie-index twee nieuwe, milieu- en sociale dimensies worden opgenomen (3).

1.7.

De vier vrijheden, namelijk het vrije verkeer van producten, burgers, diensten en kapitaal, die samen zorgen voor handel en economische ontwikkeling, werkgelegenheid, creativiteit en innovatie, uitwisseling van vaardigheden en ontwikkeling van infrastructuur in afgelegen gebieden, zijn de essentie van Europa. Goed werkende economische vrijheden en mededingingsregels gaan hand in hand met sociale grondrechten, maar mogen ze niet ondermijnen.

1.8.

Desalniettemin staat de EU nog steeds voor buitengewone interne en externe economische, sociale, milieu- en politieke uitdagingen (4) die haar in haar bestaan bedreigen: protectionisme in de eengemaakte markt, sociale ongelijkheid, populisme, nationalisme en extremisme (5), evenals grote verschuivingen op het geopolitieke toneel en grote technologische veranderingen.

1.9.

Het sneller veranderende klimaat, de ineenstorting van de biodiversiteit, andere milieurisico’s en het collectief falen om succesvol beleid te voeren, vormen ook een vitale bedreiging voor de Europese bevolking, economie en ecosystemen. Daarom hebben we een krachtige EU-strategie nodig voor de uitvoering van de VN-Agenda 2030. Samenlevingen met meer gelijkheid leveren betere milieuprestaties en hebben een groter vermogen om steeds duurzamer te worden.

1.10.

Er is een duidelijke behoefte om te voorzien in de vraag naar kwalitatief hoogwaardige banen van burgers overal in Europa, vooral in regio’s met een hoge werkloosheid, met name jeugdwerkloosheid, of in regio’s die te maken hebben met structurele veranderingen. Dit legt een verplichting op aan allen — instellingen, overheden, sociale partners en andere maatschappelijke organisaties — om een duurzaam Europa te herdefiniëren en zo de schepping van kwalitatief hoogwaardige banen te bevorderen.

1.11.

Het is dringend nodig om de toegang tot de arbeidsmarkten te verbeteren door zowel kwalitatief hoogwaardige banen als, met het oog op adequate vaardigheden, een verbeterd onderwijssysteem te creëren, bijvoorbeeld door middel van het duale systeem.

1.12.

De sociale en milieudimensies zijn met elkaar verstrengeld en de economie moet de motor zijn voor sociale, economische en culturele vernieuwing, niet in de laatste plaats door de bevordering en ontwikkeling van sleutelvaardigheden en meer diversificatie. De VN-Agenda 2030 moet de particuliere sector aanmoedigen om bij te dragen tot de verwezenlijking van duurzame economische, sociale en milieudoelstellingen, en daarbij een billijke en duurzame groei van het welzijn voor iedereen en de bescherming van sociale, mensen- en arbeidsrechten bevorderen (6).

1.13.

De culturele dimensie van het Europese project moet, in al haar diversiteit, ook ten volle worden erkend in al het EU-beleid. Dit omvat het begrijpen en bevorderen van cultureel erfgoed, het integreren van een culturele en creatieve dimensie in het onderwijs, en het ondersteunen van hedendaagse creaties als stuwende kracht achter cohesie en ontwikkeling.

1.14.

Duurzaamheid is een toekomstgericht proces dat moet worden voortgestuwd door sterke politieke wilskracht en de vastbeslotenheid om een duurzame Europese Unie vorm te geven door onze economieën te verschuiven naar een veerkrachtige en coöperatieve, hulpbronnenefficiënte, koolstofarme en sociaal inclusieve toekomst (7), waarbij gedragingen, acties en beslissingen van overheden, bedrijven, werknemers, burgers en consumenten worden gedreven door het op een verantwoorde manier realiseren van hun economische, milieu- en sociale effecten.

Het EESC roept eerst op tot een overkoepelende strategie voor duurzaamheid bij de uitvoering van de Agenda 2030, gewaarborgd door een ambitieuze EU-begroting.

Concurrentievermogen en duurzaamheid sluiten elkaar niet uit zolang sociale en milieuaspecten een vast onderdeel vormen van de definitie van concurrentievermogen. Concurrentievermogen mag niet alleen worden bepaald door kwantiteit en prijsstelling, maar bij voorkeur door ook rekening te houden met Europese waarden, kwaliteit en duurzaamheid, als onderdeel van een volledig ontwikkelde en goed werkende interne markt.

Europa heeft een nieuw groeimodel nodig dat inhoudelijk verschilt van wat we tot nu toe hebben gehad, dat sociaal inclusiever en ecologisch duurzamer is, en in staat is om de convergentie van de digitale en ecologische overgangen in onze landen en samenlevingen te stimuleren en te begeleiden.

Duurzame investeringen zijn een cruciaal instrument om de versterking van het leiderschap van Europa in de richting van een duurzame samenleving te stimuleren en te bevorderen. Dat moet het creëren van hoogwaardige banen, hernieuwbare energie, onderwijsstelsels, betaalbaar en toegankelijk groen openbaar vervoer, ecologisch ontworpen digitale technologie, onderzoek en innovatie stimuleren.

Europese bedrijven moeten hun verantwoordelijkheid nemen en in internationaal verband het goede voorbeeld geven als wij het concurrentievermogen en de economische duurzaamheid van ons Europese systeem gaan afstemmen op de grenzen van onze planeet, de enige die we hebben.

2.   Europa van de burgers

2.1.

In de ogen van Europese burgers wordt Europa steeds minder gezien als een oplossing en steeds meer als een probleem. Nationalisme en protectionisme zijn actuele bedreigingen. Geconfronteerd met het verlies van identiteit en waarden, en door de culturele dimensie van het Europese project te verwaarlozen, slaagt Europa er niet in om antwoorden te vinden die recht doen aan de ernst van lokale en mondiale kwesties.

2.2.

Erkenning van de legitieme zorgen van burgers, met name die van jongeren, en het vergroten van hun democratische participatie is erg belangrijk. Het verbeteren en hervormen van de bestaande participatiemechanismen en overlegprocedures van de EU is van het grootste belang. Jongerenkwesties zijn onder meer geïntegreerd in de Europese pijler van sociale rechten, de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, en haar doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

Een gestructureerde civiele dialoog moet een volwaardig instrument voor democratische participatie worden, zoals bepaald in artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) (8).

Het EESC zal als institutionele vertegenwoordiger van de EU voor het georganiseerde maatschappelijke middenveld een actieve rol blijven spelen in dit het beleidsvormingsproces

Het Europees burgerinitiatief (EBI), zoals bedoeld in artikel 11, lid 4, van het VEU, het eerste transnationale participatie-instrument ter wereld, heeft ook verdere ondersteuning en verbetering nodig. Het EESC heeft zich van zijn kant hard gemaakt voor eenvoudigere en een meer begrijpelijke regels voor de uitvoering ervan (9), en fungeert ook als facilitator tussen de Commissie en burgers, met name door de jaarlijkse conferentie op de Dag van het Europees Burgerinitiatief te organiseren en bijstand en ondersteuning te bieden aan EBI-organisatoren.

Jongeren moeten worden betrokken bij en deelnemen aan het Europese politieke proces (10) door hun maatschappelijke betrokkenheid te bevorderen. Hierbij valt te denken aan stemmen, vrijwilligerswerk, lid worden van jeugdorganisaties en deelname aan democratie op het werk en de sociale dialoog (11). Het EESC zal de deelname van jongeren aan zijn activiteiten bevorderen en evenementen voor jongeren ontwikkelen, zoals „Your Europe Your Say” en de prijs voor jonge ondernemers.

Er moeten maatregelen worden genomen om te zorgen voor meer verantwoordingsplicht en transparantie van de besluitvorming door EU-instellingen en nationale overheden, ook op regionaal en lokaal niveau, om de steun van burgers te krijgen, zoals een hervorming van de werkmethoden van de Raad om de transparantie te vergroten en het gebrek aan verantwoordingsplicht en transparantie aan te pakken dat wordt veroorzaakt door het uitgebreide gebruik van besloten „trialogen” voorafgaand aan de goedkeuring van besluiten in de eerste en tweede lezing van de gewone wetgevingsprocedure (12) (13),

Er moeten institutionele mechanismen worden opgezet om de impact van EESC-adviezen te vergroten in de beleidsvorming en besluitvorming, bijvoorbeeld door intensievere monitoring van de follow-up van de adviezen van het Comité en het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met de EU-Raad om onder meer te zorgen voor systematische verstrekking van informatie over adviezen van het Comité aan de werkgroepen van de Raad.

Publieke steun voor de uitvoering van de VN-Agenda 2030 voor een nieuwe sociale overeenkomst is van het grootste belang.

3.   Sociaal Europa

3.1.

Het Europees sociaal model moet een solide en eerlijke bescherming voor alle burgers bieden en tegelijkertijd armoede verlichten en iedereen kansen bieden om te gedijen. Fatsoenlijke inkomens moeten de kloof tussen de rijken en minder bevoorrechten verkleinen en zorgen voor een goede levenskwaliteit. Iedereen zou moeten kunnen profiteren van normen voor fatsoenlijk werk, gelijkheid, meer welzijn en minder ongelijkheden op gezondheidsgebied binnen en tussen landen en over generaties heen. Sociale inclusie en bescherming, hoogwaardige banen, gendergelijkheid, goede kwaliteit, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg, toegang tot betaalbare en kwalitatieve huisvesting, ecologische rechtvaardigheid, hoogwaardig openbaar onderwijs en gelijke toegang tot cultuur: dit moeten de belangrijkste uitgangspunten zijn voor nationale en Europese politieke agenda’s.

Een nieuw „maatschappelijk contract” dat alle burgers een eerlijkere en meer gelijkwaardige samenleving biedt, is onmisbaar. Daarom pleit het EESC voor een sociaal actieprogramma om de Agenda 2030 van de VN op alle niveaus om te zetten.

Het EESC dringt aan op een algemene verbetering van en meer investeringen in onderwijssystemen en steunt een universeel recht op levenslang leren dat mensen in staat stelt vaardigheden te verwerven en zich bij te scholen; meer investeren in de instellingen, het beleid en de strategieën die mensen ondersteunen bij toekomstige wisselingen van werk; en het uitvoeren van een transformatieve en meetbare agenda voor gendergelijkheid zijn allemaal elementen die brede steun moeten krijgen (14).

Overheidsbeleid en wetgevende maatregelen moeten ervoor zorgen dat alle Europese burgers en inwoners hetzelfde beschermingsniveau genieten en hun fundamentele rechten en vrijheden kunnen uitoefenen. De EU moet haar beleid en acties ter waarborging van gendergelijkheid verbeteren en ervoor zorgen dat alle mensen die met meerdere vormen van discriminatie worden geconfronteerd gelijke kansen hebben in de samenleving.

Gezien de groeiende bezorgdheid over de verschillende mate waarin de lidstaten vooruitgang boeken zouden maatregelen om te zorgen voor een minimumloon en een minimuminkomen, als onderdeel van een proces van sociale convergentie in de EU, een grote bijdrage leveren aan de sociale bescherming. Dit zou het bereiken van een fatsoenlijke levensstandaard in alle landen ten goede komen en ook bijdragen tot de ondersteuning van de groei en tot het verbeteren van de convergentie, of het voorkomen van verschillen, binnen de EU(15)

Een duurzame overgang vereist investeringen in effectieve en geïntegreerde socialezekerheidsstelsels die hoogwaardige diensten aanbieden (16).

De sociale dialoog en solide collectieve onderhandelingssystemen tussen de sociale partners dienen de belangrijkste instrumenten te zijn om te anticiperen op de overgangen en veranderingen en om deze in goede banen te leiden.

Bovenstaande maatregelen helpen een gelijk speelveld creëren, wat de volledige tenuitvoerlegging van de interne markt ten goede komt.

4.   Duurzame omgeving

4.1.

Milieurisico’s blijven de resultaten van de jaarlijkse Global Risks Perception Survey (GRPS) domineren. Dit jaar vertegenwoordigen ze naar waarschijnlijkheid drie en naar impact vier van de vijf grootste risico’s. Extreem weer was het risico dat de meeste zorgen baarde, maar de respondenten maken zich in ook toenemende mate zorgen over het falen van het milieubeleid: na afgezakt te zijn op de ranglijst na Parijs, is „het uitblijven van afzwakking van en aanpassing aan klimaatverandering” dit jaar weer op de tweede plek van de lijst te vinden qua impact (17).

4.2.

Op een dode planeet kan men niet leven, niet werken, niet ondernemen. De ineenstorting van biodiversiteit en klimaatverandering betekenen daarom dat het een absolute voorwaarde is voor de EU om kwaliteitsbanen te creëren (18) en een oplossing te bieden die werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld ten goede komt. Wachten met aanpassingen of simpelweg niets doen zou betekenen dat de totale kosten van de klimaatverandering (19) en de dodelijke impact ervan op de biodiversiteit, inclusief de mensheid, fors kunnen toenemen.

4.3.

Er wordt al jaren overleg gevoerd over het ontwerp van het Europees Pact voor financiën en klimaat. Dit pact zou de EU in staat stellen haar leiderschap op het gebied van duurzame ontwikkeling en in de strijd tegen klimaatverandering te behouden (20).

Deze strategie moet ervoor zorgen dat in ieder geval de Overeenkomst van Parijs volledig en onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd door de emissiereductiedoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050 in overeenstemming te brengen met de toezegging om de temperatuurstijgingen tot maximaal 1 °C te beperken en door ambitieus klimaatbeleid van de EU, waaronder een snelle uitfasering van alle fossiele brandstoffen, waarbij de focus verschuift van energie-efficiëntie naar een absolute daling van het energieverbruik. De EU moet vaart zetten achter de rechtvaardige en duurzame overgang naar het hoogst mogelijke niveau van een hernieuwbare energievoorziening (21) die schoon en betaalbaar is, collectief eigenaarschap ondersteunt en niet leidt tot energiearmoede of ondermijning van het duurzame concurrentievermogen van Europese bedrijven wereldwijd.

Het Pact voor financiën en klimaat moet alle aspecten van een klimaatveranderingsbeleid omvatten, zoals rechtvaardige transitie, om de gevolgen van verandering te verzachten, en compensatie voor de schade en verliezen, alsook volwaardig beleid voor aanpassing aan de klimaatverandering.

Het EESC dringt nogmaals aan op de ontwikkeling van een alomvattend voedselbeleid (22) in de EU, met als doel gezonde voeding uit duurzame voedselsystemen te leveren, de landbouw aan voedings- en ecosysteemdiensten te koppelen en voor bevoorradingsketens te zorgen die de volksgezondheid in alle geledingen van de Europese samenleving waarborgen. Een eerlijke verdeling van de toegevoegde waarde in de voedselvoorzieningsketen is essentieel.

Landbouw zou een deel van de oplossing kunnen zijn om de klimaatverandering te beperken (circulaire economie, CO2-opslag enz.), omdat het een groot deel van het Europese grondgebied bestrijkt. Bovendien speelt duurzame landbouw een belangrijke rol bij het behoud van de sociaaleconomische structuur in plattelandsgebieden.

De EU moet een lineaire economie omvormen tot een circulaire, koolstofvrije economie. Een beleid inzake circulaire economie dient erop gericht te zijn om kleine, lokale, duurzame en schone cycli tot stand te brengen. Voor sommige specifieke industriële activiteiten kan de omvang van een dergelijke cyclus behoorlijk groot zijn (23).

Er moeten gemeenschappelijke normen worden opgesteld en gehandhaafd om schone lucht en schoon water te produceren en onze oceanen te beschermen. Ambitieuze maatregelen moeten worden genomen om ontbossing en verlies van biodiversiteit in Europa en de rest van de wereld een halt toe te roepen en een eind te maken aan de niet-duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, ook op het zuidelijk halfrond. Er moeten maatregelen worden genomen om het Europese verbruik in overeenstemming te brengen met de productiecapaciteit van de aarde, onder meer door het uitvoeren van „toereikendheidstrategieën” (24).

5.   Het Europese bedrijfsleven als sterkere duurzame wereldleider

5.1.

Het bedrijfsleven is een motor voor maatschappelijke en milieuontwikkeling, en duurzaam concurrentievermogen is een noodzakelijke voorwaarde voor bedrijven om hun rol in de samenleving te spelen. Bedrijven werken steeds meer op een duurzame manier, op basis van hun eigen specifieke omstandigheden en middelen en in samenwerking met hun belanghebbenden, om de sociale en milieueffecten en de effecten inzake consumentenbescherming en mensenrechten van hun bedrijfsactiviteiten te volgen, te beoordelen en te rapporteren. Europa moet daarom in zijn beleid een benadering volgen die in lijn is met zijn ambitie om de wereldleider in duurzame ontwikkeling te worden. Er zijn al pioniers onder bedrijven in Europa, maar zij moeten ambitieuzer zijn en deze duurzame denkrichting in de waardeketens ingang doen vinden, met speciale aanmoediging van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

5.2.

Een veelvoud aan nieuwe modellen transformeert de relatie tussen producenten, distributeurs en consumenten. Sommige van deze nieuwe modellen (zoals de functionele economie, de deeleconomie en verantwoord financieel beheer) hebben betrekking op andere belangrijke uitdagingen voor mens en milieu die cruciaal zijn voor duurzame ontwikkeling, zoals sociale rechtvaardigheid, participatief bestuur en het behoud van hulpbronnen en natuurlijk kapitaal.

De aanhoudende vierde industriële revolutie verandert de wereldeconomie radicaal, en met name productie- en industriegerelateerde diensten. Europa heeft een echte digitale transformatie nodig om zijn wereldwijde duurzame concurrentievermogen terug te winnen en duurzame groei en banen te creëren. Europa heeft een overkoepelende transitie nodig om de meest dynamische digitale regio ter wereld te worden, gezien de mondiale aard van de digitale economie en de bedrijfsintegratie in wereldwijde waardeketens.

Door deze baanbrekende concepten te steunen kan de Europese Unie zich opwerpen als leider van innovatieve duurzame economische modellen, die de begrippen economische welvaart, hoogwaardige sociale bescherming en ecologische duurzaamheid onlosmakelijk met elkaar verbinden en de introductie van een „Europees merk” mogelijk maken.

Europese bedrijven moeten blijven streven naar innovatie en creativiteit en hoge normen naleven op het gebied van arbeid, consumenten en het milieu in heel Europa. Hoewel verstandige beleidsvorming en goed bestuur een belangrijke rol spelen bij het vastleggen van het juiste kader, zijn het de bedrijven met hun werknemers, in nauwe samenwerking met wetenschappers en onderzoekers, die de innovatie en oplossingen aanreiken waarmee kan worden ingespeeld op de behoeften van de samenleving.

Een ondernemingsklimaat dat bedrijven helpt zich voor te bereiden op de toekomst is gebaseerd op open markten en eerlijke concurrentie, waarbij sociale en milieuaspecten deel uitmaken van de definitie ervan, en schept voorwaarden die zakendoen mogelijk maken en ondersteunen.

Er moet begeleiding en ondersteuning komen om alle bedrijven en kmo’s in het bijzonder in staat te stellen digitalisering te omarmen, door bewustmaking ontoereikende trends in technologie en dito investeringen in innovatie een halt toe te roepen, financiering aan te moedigen, onderzoek en ontwikkeling te ondersteunen en te investeren in adequate vaardigheden.

6.   Vrije en eerlijke handel

6.1.

Het handelsbeleid van de EU is een sleutelfactor die van toepassing is op de EU als geheel en die alle lidstaten verenigt. Het handelsbeleid heeft de EU geholpen haar welvaart te vergroten door commerciële uitwisselingen met een breed scala aan partners. Tegenwoordig is de EU een leidende kracht in de wereldhandel, met meer dan 30 miljoen aan internationale handel gelinkte banen (25), een belangrijke rol in de handel in diensten en aanzienlijke handelsoverschotten in goederen, bijvoorbeeld met de VS (meer dan EUR 107,9 miljard voor de eerste elf maanden van 2018). Tegelijkertijd belichaamt en bevordert de EU, door middel van handel, de waarden van sociale inclusie en milieubescherming die essentieel zijn voor het vormgeven van duurzame globalisering — met andere woorden, een vorm van globalisering die niet alleen grote bedrijven en investeerders ten goede komt, maar ook gewone mensen, werknemers, landbouwers, consumenten en kmo’s.

6.2.

De EU streeft ernaar — multilateraal, bilateraal en unilateraal — een visie op handelsbeleid te bevorderen die de traditionele mercantilistische benadering van markttoegang (tarieven en niet-tarieven) combineert met doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in overeenstemming met de strijd tegen klimaatverandering.

6.3.

Het handelsbeleid van de EU heeft de rol van het maatschappelijk middenveld tijdens de onderhandelingsfase en de uitvoeringsfase versterkt dankzij de bijdragen van de interne adviesgroepen. Het EESC steunt de professionalisering van alle organisaties die burgers in staat stellen meer zeggenschap te hebben over de inhoud van handelsovereenkomsten en meer controle over de naleving door handelspartners van hoogwaardige verbintenissen en normen (26).

Net als haar diplomatie en nabuurschapsbeleid moet het handelsbeleid van de EU consistent zijn met haar interne waarden en deze weerspiegelen als wereldleider op het gebied van duurzaamheid. De EU moet in staat zijn haar concurrentievermogen te handhaven en allianties met belangrijke partners te onderhouden, terwijl ze haar model van hoge normen op milieu- en sociaal gebied moet handhaven, versterken en verbeteren.

Het EESC pleit met name voor een ambitieuze agenda voor het handelsbeleid op alle drie de niveaus, unilateraal, bilateraal en multilateraal — een beleid dat groei en banen in de EU tot stand brengt en tegelijkertijd een op regels gebaseerd handelsbeleid op globaal niveau bevordert.

In unilateraal opzicht moet de EU het Stelsel van Algemene Preferenties (SAP) en het beginsel „alles behalve wapens” moderniseren en verbeteren om de ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden aan te moedigen.

In bilateraal verband moet de EU nieuwe markten blijven openen en zakelijke kansen en klanttevredenheid met meer partners vergroten, terwijl zij ook strenge sociale en milieunormen dient te garanderen in de landbouw, de industrie en de diensten.

In multilateraal verband zou de EU een leidende rol moeten spelen bij de hervorming van de WTO om verlamming van de beroepsinstantie van het orgaan voor geschillenbeslechting te voorkomen. Het EESC heeft onlangs een ambitieuze en toekomstgerichte reeks voorstellen voor deze hervorming op korte en middellange termijn goedgekeurd (27). Het doel is ervoor te zorgen dat de WTO, de enige bewaker van de internationale handel, een fundamentele bijdrage levert aan het bereiken van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, de consistentie van handelsregels en internationale arbeidsnormen handhaaft en de uitvoering van de toezeggingen als vervat in de Overeenkomst van Parijs bevordert.

Openheid van de handel vereist effectieve handelsbeschermingsinstrumenten en een operationeel screeningsysteem voor directe buitenlandse investeringen in strategische EU-sectoren. Dit is uiteraard bedoeld om de EU en haar consumenten, werknemers en bedrijven te beschermen tegen oneerlijke en roofzuchtige handelspraktijken.

Het is essentieel om de samenwerking op internationaal niveau met alle relevante organisaties (OESO, VN/ECE, IAO, WTO enz.) te versterken om wereldwijde uitdagingen zoals klimaatverandering, armoede, fraude, belastingontduiking en cyberaanvallen efficiënt aan te pakken.

7.   Openbare goederen en diensten

7.1.

Volgens beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten heeft „iedereen recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie” (28). Deze diensten kunnen niet alleen werken volgens gemeenschappelijke mededingings- en marktregels: specifieke regels zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat elke burger betaalbare toegang heeft tot deze diensten, die als essentieel worden beschouwd en worden erkend als gemeenschappelijke waarden van de Unie (29).

Publieke instanties moeten duurzameontwikkelingsdoelstellingen helpen verwezenlijken door middel van hun overheidsopdrachten, namelijk door proactief milieu- en sociale criteria voor aanbestedingen toe te passen zoals gedefinieerd in de nieuwe Europese wetgeving inzake overheidsopdrachten.

Basale overheidsdiensten (30) zoals onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang en openbaar vervoer, evenals openbare goederen zoals schoon drinkwater, schone lucht en schone grond, moeten voor iedereen tegen betaalbare prijzen toegankelijk zijn.

8.   Eerlijke belastingheffing

8.1.

Het belastingbeleid in de EU bestaat uit twee componenten: directe belastingen, die de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven, en indirecte belastingen, die het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten op de eengemaakte markt beïnvloeden. Wat de directe belastingen betreft heeft de EU niettemin een aantal geharmoniseerde normen vastgesteld voor de vennootschaps- en personenbelasting, terwijl de lidstaten gemeenschappelijke maatregelen hebben genomen om belastingontwijking en dubbele belastingheffing te voorkomen. Niettemin moet de EU doorgaan met het bevorderen van een eerlijk belastingstelsel dat van personen en rechtspersonen vereist dat zij proportioneel belasting betalen over hun inkomsten en winsten. Wat de indirecte belastingen betreft coördineert en harmoniseert de EU de wetgeving inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) en accijnzen. Het zorgt ervoor dat de concurrentie op de interne markt niet wordt verstoord door variaties in indirecte belastingtarieven en door stelsels die bedrijven in het ene land een oneerlijk voordeel geven ten opzichte van andere.

8.2.

Gebrek aan transparantie, discriminatie, verstoring van de mededinging en schadelijke belastingpraktijken vergroten de economische ongelijkheid en verminderen investeringen en banen, wat leidt tot maatschappelijke onvrede, wantrouwen en een democratisch tekort. Dit is de reden waarom een eerlijk EU-belastingbeleid moet worden uitgevoerd om de overkoepelende strategie van duurzaamheid te handhaven, en daar niet strijdig mee moet zijn, met het oog op de bevordering van economische en sociale convergentie, sociale cohesie en investeringen in duurzame ontwikkeling.

De noodzakelijke hervorming van de EMU moet een grotere belastingharmonisatie tussen haar leden en een uniforme vertegenwoordiging van de euro in internationale organisaties omvatten.

Het EESC steunt eerlijke belastingheffing en de bestrijding van fraude, belastingontduiking, witwassen van geld en de financiële praktijken van belastingparadijzen; een gemeenschappelijk doel van de EU-instellingen, overheden en het bedrijfsleven moet zijn om samen te werken om efficiënte mechanismen in te voeren, zoals de twee richtlijnen ter bestrijding van belastingontwijking (31).

De coördinatie in de strijd tegen fraude en belastingontduiking moet maatregelen tegen de uitholling van de vennootschapsbelastinggrondslag en winstverschuiving omvatten: de Europese Commissie schatte dat de gederfde inkomsten als gevolg hiervan jaarlijks 50 tot 70 miljard EUR bedroegen voordat de maatregelen werden uitgevoerd. Niet-geïnde btw wordt geschat op ongeveer 150 miljard EUR per jaar.

De EU moet samenwerken met andere economische regio’s om corruptie en belastingontduiking overal ter wereld doeltreffend te bestrijden en ervoor te zorgen dat de internationale regels inzake vennootschapsbelasting helder, transparant, objectief en voorspelbaar zijn.

Het publiek eist in toenemende mate dat belastingen worden gebruikt om de sociale cohesie te waarborgen, de opwarming van de aarde tegen te gaan en duurzame groei te bevorderen.

Het EESC dringt aan op effectieve en gecoördineerde belastingmaatregelen om ervoor te zorgen dat alle bedrijven een billijk deel van de belastingen betalen en bijdragen aan nationale en Europese overheidsbegrotingen om overheden in staat te stellen hun sociale rechten te eerbiedigen (32). Het EESC steunt het voorstel van de Commissie tot instelling van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (33).

Dankzij nieuwe bedrijfsmodellen die gebruikmaken van internetplatforms en andere digitale hulpmiddelen, is de fysieke aanwezigheid in een land voor ondernemingen minder belangrijk geworden. Naar oordeel van het EESC is het erg belangrijk dat er nieuwe beginselen worden ontwikkeld voor het toerekenen van bedrijfswinsten aan een EU-land en het belasten van deze winsten. Dit dient te gebeuren in dialoog met de handelspartners, en door actief deel te nemen aan de lopende discussies op OESO/G20-niveau betreffende een wereldwijd akkoord over de gedigitaliseerde economie, om escalatie van handels- en belastingspanningen tussen grote economische spelers in de wereld te voorkomen (34).

9.   Bestuur

9.1.

Bij het ontwikkelen en uitvoeren van EU-beleid vereist het stimuleren van de transformatie naar duurzame ontwikkeling een nieuwe governanceaanpak en nieuwe regels en instrumenten. Duurzame ontwikkeling vergt een alomvattende sectoroverschrijdende governanceaanpak om ervoor te zorgen dat economische, sociale en milieuvraagstukken tezamen in aanmerking worden genomen.

De EU moet ervoor zorgen dat al haar interne en externe beleid samenhangend is en aansluit bij de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, zodat terdege rekening wordt gehouden met efficiëntie, proportionaliteit en duurzaamheid.

Ook de instrumenten voor betere regelgeving van de Europese Commissie dragen bij tot verdere integratie van duurzame ontwikkeling in het Europese beleid. Alle effectbeoordelingen van de Commissie moeten de ecologische, klimatologische, sociale en economische gevolgen evalueren, zodat duurzaamheid naar behoren in aanmerking wordt genomen. Ook in ex-postbeoordelingen moeten die drie dimensies krachtig worden geïntegreerd. Overleg met sociale partners is ook vereist, conform de bepalingen van het Verdrag inzake de specifieke raadpleging van personeel en management over wetgeving inzake sociale vraagstukken (artikel 154, lid 2); overleg met het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Europees Comité van de Regio’s en nationale parlementen vormt een ander onderdeel van het instrumentarium voor betere regelgeving om te voldoen aan de vereiste van inclusiviteit die centraal staat in de Agenda 2030.

In het licht van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling moeten het Refit-platform en effectbeoordelingen en evaluaties ertoe bijdragen dat wetgeving gunstig is voor bedrijven en burgers. Deze instrumenten moeten in de toekomst alle beschikbare bronnen blijven gebruiken, inclusief het maatschappelijk middenveld, om te beoordelen hoe de effectiviteit en efficiëntie van de EU-wetgeving met het oog op de doelstellingen ervan kunnen worden verbeterd. Deze instrumenten moeten bijdragen aan een uitgebreide verbetering van de regelgeving inzake duurzame ontwikkeling in al zijn facetten, niet alleen om onnodige lasten te vereenvoudigen en te verminderen en te zorgen voor effectieve verwezenlijking van wetgevingsdoelstellingen zonder deze te verminderen, maar ook om te helpen bij het herzien, valideren, wijzigen, verbeteren of beter handhaven van bestaande wetgeving.

Het Europees Semester als kader voor economische governance van de EU heeft enige aandacht voor werkgelegenheid en sociale prestaties, maar weinig oog voor de gevaren van de klimaatverandering en de vorderingen van de EU bij het bereiken van de doelen van Parijs, zoals gerapporteerd in de jaarlijkse groeianalyse 2019 (35). Het EESC pleit voor een toekomstgerichte strategie voor duurzame ontwikkeling, ingebed in een duurzame ontwikkelingscyclus, op basis van aanvullende sociale, economische en milieu-indicatoren en doelstellingen.

De sociale dialoog moet worden erkend als instrument voor de tenuitvoerlegging van de ontwikkelingsagenda. Sociale dialoog vereist een geschikt klimaat en een efficiënt institutioneel kader. Dit staat of valt met respect voor de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen. De EU moet met de sociale partners samenwerken om goede praktijken op het gebied van de arbeidsverhoudingen en soepel functionerende arbeidsadministraties te bevorderen.

De Europese Unie moet haar banden met de lidstaten versterken en het vertrouwen van haar burgers terugwinnen door middel van een goede vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, die geïntegreerde plaatselijke ontwikkeling en de betrokkenheid van burgers en hun organisaties van onderop mogelijk maakt. Het EESC is ervan overtuigd dat een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als succesvol Europees instrument voor lokale ontwikkeling vele voordelen heeft (36).

10.   Een alomvattende aanpak van het migratiebeleid

10.1.

Het debat over de toekomst van een duurzaam Europa kan niet voorbijgaan aan de Europese aanpak van migratie. Demografische ontwikkelingen tonen aan dat Europa migranten en hun talent, vaardigheden en ondernemerspotentieel nodig heeft. Het discours en het beleid inzake migratie moeten dringend worden aangepast op basis van een nauwere samenwerking met derde landen, om een rationeel debat op basis van feiten te garanderen. Vluchtelingen en migranten moeten niet worden gezien als een bedreiging, maar als een kans voor het economische en sociale model van Europa (37). Hiervoor hebben we een alomvattende aanpak en strategie voor migratie nodig.

De EU moet beleid en maatregelen vaststellen die een veilige, ordelijke en reguliere migratie bevorderen en tevens de integratie en sociale samenhang versterken. De EU moet nauwer samenwerken met de IAO wat betreft arbeidsmigratie en integratieprogramma’s.

Het EESC is voorstander van veilige, legale routes voor vluchtelingen wanneer zij naar de EU komen. Een gecoördineerde aanpak door alle lidstaten en Europese en nationale belanghebbenden, gebaseerd op gedeelde verantwoordelijkheid, eerlijke toewijzing, convergentie en eerbiediging van de grondrechten, is nodig om meer opties voor gezinshereniging, verplaatsing en hervestiging te bieden.

Non-integratie houdt economische, sociaal-culturele en politieke en risico’s en kosten in. Investeren in de integratie van migranten is dan ook de beste verzekering tegen mogelijke toekomstige kosten, problemen en spanningen.

Integratie werkt in twee richtingen en zowel de gastgemeenschap als migranten hebben rechten en plichten; daarom moet de verantwoordelijkheid door beide groepen worden gedeeld. Gelet op de aanzienlijke sociale, culturele en economische barrières is het noch billijk noch duurzaam om van nieuwkomers te verwachten dat zij zonder hulp integreren Om een en ander te vergemakkelijken moet de overheid de angsten, zorgen en bezwaren van de verschillende bevolkingsgroepen in de Europese samenlevingen wegnemen om een xenofoob en tegen de EU gericht discours te vermijden. Daartoe moet het desbetreffende beleid een duidelijke, consistente en gemotiveerde reeks verplichtingen omvatten, en dienen retoriek en gedragingen die tegen migranten zijn gericht consequent te worden veroordeeld.

Oorlog, klimaatverandering en het gebrek aan vooruitzichten in derde landen kunnen een voortdurende en zelfs toenemende toevloed aan vluchtelingen en migranten op gang brengen. Het beperken van pushfactoren voor migratie in het algemeen is een wereldwijde uitdaging. Migratie zal in al haar vormen toenemen (inclusief klimaatvluchtelingen) vanwege het toenemende aantal ontheemden. Daarom moet de EU beter toegerust zijn om hun spreiding over de lidstaten te coördineren. Het EESC heeft er al eerder op gewezen dat onevenwichtige economische processen de stabiliteit kunnen bedreigen. Daarom steunt het EESC het standpunt dat het Verdrag van Lissabon voorziet in een voldoende breed mandaat om het immigratiebeleid te herzien om de status van „door milieufactoren verdreven ontheemden” te regelen.

11.   De EU-begroting

11.1.

Het EESC erkent de grote Europese toegevoegde waarde van de programma’s waarvoor de uitgaven in de voorstellen van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 het sterkst stijgen (O & O&I, Erasmus+). Het EESC plaatst echter vraagtekens bij het feit dat deze stijgingen gepaard gaan met aanzienlijke bezuinigingen op het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), als gevolg van inspanningen om de EU-begroting te verlagen, die daalt van 1,16 % van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU-27 volgens de huidige begroting naar slechts 1,11 % in het MFK voor de periode na 2020.

11.2.

Het EESC plaatst vraagtekens bij de voorgestelde bezuinigingen op de geplande vastleggingen voor het GLB. Met deze bezuinigingen zal het onmogelijk zijn om een model van duurzame plattelandsontwikkeling — een algemene doelstelling van de nieuwe GLB-hervorming — en andere doelstellingen uit de recente mededeling van de Commissie over de toekomst van voeding en landbouw ten uitvoer te leggen.

11.3.

Helaas lijkt het voorstel van de Commissie te zeer gericht te zijn op behoud van de status quo, en het EESC betreurt het dat de omvang en de ernst van de nieuwe uitdagingen voor de EU, haar ambities en de daarvoor beschikbare middelen niet op elkaar lijken aan te sluiten.

11.4.

Het wantrouwen van de bevolking jegens de nationale en Europese democratische instellingen leidt tot de opkomst van politieke bewegingen die democratische waarden en beginselen en de EU zelf in twijfel trekken. Sommige van deze politieke bewegingen maken nu deel uit van de regeringen van sommige EU-lidstaten.

Om zowel de nieuwe als de al eerder vastgestelde economische, sociale en milieuprioriteiten aan te pakken heeft de EU op dit politiek kritieke moment behoefte aan een krachtige EU-begroting. Het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 is bescheiden en niet ambitieus. Net als het Europees Parlement en het Europees Comité van de Regio’s dringt het EESC erop aan dat de middelen worden vastgesteld op 1,3 % van het bni en dat de inkomsten grotendeels afkomstig zijn uit de eigen middelen van de EU, waarbij de door de groep op hoog niveau (onder voorzitterschap van Mario Monti) inzake de eigen middelen (HLGOR) voorgestelde belastingcijfers worden vastgesteld (38).

Volgens het EESC moeten de middelen naar de lidstaten worden overgeheveld in overeenstemming met de criteria van verdelende rechtvaardigheid om het pad van economische en sociale convergentie te herstellen dat door de crisis was belemmerd (39).

Het EESC acht het noodzakelijk dat het volgende MFK meer middelen vrijmaakt voor (i) de uitvoering door de lidstaten van de Verklaring van Gotenburg inzake de Europese pijler van sociale rechten om in de context van duurzame ontwikkeling het creëren van hoogwaardige banen te stimuleren, (ii) de verwezenlijking van de VN-Agenda 2030, en (iii) de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs ter bevordering van een rechtvaardige transitie naar groene en gedigitaliseerde samenlevingen.

De EU heeft behoefte aan een ambitieuze begroting die ten dienste staat van beleid waarmee een heldere strategie voor een sterkere Unie wordt ontwikkeld, met meer integratie, meer democratie, grotere steun voor maatschappelijke organisaties, zowel binnen de EU als daarbuiten, meer steun voor het bedrijfsleven bij de aanpak van ecologische en digitale uitdagingen, een sterkere sociale dimensie en meer steun voor het plattelandsleven. Alleen op die manier kan de EU interne centrifugale krachten beperken en overwinnen en externe geopolitieke risico’s aanpakken.

Het EESC ondersteunt het voorstel om de ontvangst van EU-middelen door de lidstaten afhankelijk te stellen van de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, een fundamentele pijler van de waarden van de Unie overeenkomstig artikel 2 van het VEU.

12.   Communicatie

12.1.

Zelfs de meest ambitieuze politieke concepten en programma’s op EU-niveau zullen niet bijdragen aan het overbruggen van de kloof tussen de Unie en haar burgers als ze niet goed worden gecommuniceerd.

12.2.

Deze discrepantie tussen initiatieven, activiteiten en besluiten op EU-niveau en hun perceptie door de burgers leidt tot een vicieuze cirkel van ongeïnformeerde of slecht geïnformeerde burgers, met als gevolg dat het populisme in de meeste lidstaten toeneemt. Tegelijkertijd zien we de opkomst van een anti-Europees sentiment onder sommige delen van de bevolking, dat de voortdurende inspanningen voor de opbouw van het Europese project ondermijnt.

12.3.

Daarom is dringend een alomvattende gemeenschappelijke communicatiestrategie nodig voor alle EU-instellingen, op alle niveaus, inclusief alle maatschappelijke actoren, om dit gebrek aan informatie te bestrijden, evenals opzettelijk misleidende informatie.

12.4.

Een effectief communicatiebeleid moet de vorm aannemen van een echte dialoog tussen degenen die de informatie verstrekken en degenen die deze informatie ontvangen, om een top-downbenadering te vermijden.

12.5.

Substantiële, geloofwaardige en actuele informatie over Europese onderwerpen helpt bij het creëren van bewustzijn en het wekken van belangstelling voor Europese aangelegenheden.

12.6.

Het EESC zou, als brug tussen de EU en haar burgers en via haar 350 leden, moeten dienen als bemiddelaar voor dergelijke gecoördineerde maatregelen. De diversiteit van de leden van het EESC is een groot voordeel als het erom gaat in contact te komen met zo veel mogelijk burgers in heel Europa. Er moet vooral meer aandacht worden besteed aan jongeren.

De cruciale rol van het EESC bij het dichten van de kloof met de Europese burgers moet door de EU beter worden erkend en ondersteund.

De EU moet ook haar burgerdialogen decentraliseren, zodat gemeenten en regio’s een gezamenlijk Europees doel en een gezamenlijke Europese identiteit kunnen ontwikkelen.

Het EU-beleid moet veel beter inspelen op voorstellen van burgers, gemeenschappen en maatschappelijke organisaties, zodat zij zich meer betrokken kunnen voelen.

Het EESC zou de uitvoering van het EU-beleid in de lidstaten elk jaar moeten evalueren op basis van de beleidsdoelstellingen die in dit advies worden uiteengezet, om burgers van concrete antwoorden te kunnen voorzien betreffende de gevolgen van het EU-lidmaatschap voor hun dagelijks leven.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 2.

(2)  Deze definitie van duurzame groei komt van Kate Raworth van het Environmental Change Institute van de Universiteit van Oxford, en haar concept van „donuteconomie”, een baanbrekend alternatief voor groei-economie, en het nieuwe duurzame economische model voor de 21e eeuw dat zou kunnen helpen ongelijkheid te voorkomen: https://www.kateraworth.com/doughnut/

(3)  Deze definitie is gebaseerd op het werk van Sten Thore en Ruzanna Tarverdyan over duurzaam concurrentievermogen: https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0040162516000664?via%3Dihub

(4)  EESC-advies van 18 oktober 2017 over de transitie naar een duurzamere Europese toekomst (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44).

(5)  Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2018 over de opkomst van neofascistisch geweld in Europa.

(6)  EESC-advies van 7 december 2017 over de sleutelrol van handel en investeringen bij het nastreven en verwezenlijken van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 27).

(7)  EESC-advies van 21 september 2016 over duurzame ontwikkeling: inventarisatie van het interne en het externe beleid van de EU, (PB C 487 van 28.12.2016, blz. 41).

(8)  EESC-advies van 14 november 2012 over „Beginselen, procedures en acties voor de toepassing van de leden 1 en 2 van artikel 11 van het Verdrag van Lissabon” (PB C 11 van 15.1.2013, blz. 8).

(9)  EESC-advies van 13 juli 2016 over het Europees burgerinitiatief (herziening) (PB C 389 van 21.10.2016, blz. 35).

(10)  Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2016-2018.

„Eurochild Child Participation Strategy” van 5 april 2017.

Het VN-programma voor jongeren, „Youth Participation in Development — Summary Guidelines for Development Partners”.

(11)  EESC-advies van 18 oktober 2018 over de mededeling van de Commissie „Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren” (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 142).

(12)  EESC-advies van 17 september 2015 verbetering van het Verdrag van Lissabon (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 183).

(13)  EESC-resolutie van 5 juli 2017 over het witboek van de Commissie over de toekomst van Europa en andere zaken (PB C 345 van 13.10.2017, blz. 11).

(14)  IAO-wereldcommissie over de toekomst van het werk, „Work for a brighter future”, 22 januari 2019.

(15)  EESC-advies van 20 februari 2019 over de mededeling van de Commissie „Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid” (PB C 190 van 5.6.2019, blz. 24).

(16)  Discussienota van de Europese Commissie „Naar een duurzaam Europa in 2030” van 30 januari 2019.

(17)  The Global Risk Report 2019 voor het Economisch Wereldforum, samenvatting.

(18)  EESC-advies van 25 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10).

(19)  OESO, verslag „The Economic Consequences of Climate Change”, 2 september 2016.

(20)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het Europees Pact voor financiën en klimaat ( PB C 62 van 15.2.2019, blz. 8 ).

(21)  EESC-advies van 2 juli 2015 over het Protocol van Parijs — Een blauwdruk om de wereldwijde klimaatverandering na 2020 tegen te gaan (PB C 383 van 17.11.2015, blz. 74).

(22)  EESC-advies van 6 december 2017 over de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de ontwikkeling van een alomvattend voedselbeleid in de EU (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 18).

(23)  EESC-advies van 27 april 2016 over het Pakket circulaire economie (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 98).

(24)  Manifesto for a Sustainable Europe for its Citizens, 28 september 2018.

(25)  Mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015„Handel voor iedereen”.

(26)  EESC-advies van 23 januari 2019 over de rol van interne adviesgroepen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van vrijhandelsovereenkomsten (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 28).

(27)  EESC-advies van 23 januari 2019 over de hervorming van de WTO met het oog op aanpassing aan de veranderende wereldhandel (PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15).

(28)  Deze diensten, die de Commissie omschrijft als „essentiële diensten”, en waarvan beginsel 20 geen uitputtende lijst verstrekt, vallen onder „diensten van algemeen belang” die onderworpen zijn aan openbaredienstverplichtingen. Het begrip „essentiële diensten” bestaat niet in de EU-wetgeving, die alleen betrekking heeft op openbare diensten (vervoer) en diensten van algemeen belang (economisch en niet-economisch).

(29)  Het EESC werkt momenteel aan een initiatiefadvies over een betere tenuitvoerlegging van de sociale pijler en het bevorderen van essentiële diensten, in het kader van de bijdragen van het EESC aan de top van Sibiu en verder.

(30)  EESC-advies van 17 oktober 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF +) (PB C 62 van 15.2.2019, blz. 165).

(31)  EESC-advies van 20 september 2017 over een belastingstelsel voor eerlijke concurrentie en groei (PB C 434 van 15.12.2017, blz. 18).

(32)  Zie voetnoot 31.

(33)  EESC-advies over de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) (PB C 434 van 15.12.2017, blz. 58).

(34)  EESC-advies over belastingheffing over de winsten van multinationale in de digitale economie (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 73).

(35)  Zie voetnoot 22.

(36)  EESC-advies van 7 december 2017 over de voordelen van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) voor geïntegreerde lokale en plattelandsontwikkeling (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 36).

(37)  EESC-advies van 12 december 2018 over de kosten van non-immigratie en non-integratie (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 1).

(38)  „Final report and recommendations of the High Level Group on Own Resources on the future financing of the EU”, december 2016.

(39)  EESC-advies van 19 september 2018 over de bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB C 440 van 6.12.2018, blz. 106).


BIJLAGE

De volgende wijzigingsvoorstellen, die meer dan een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kregen, werden tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 59, lid 4, rvo):

a)   Punt 1.5

Als volgt wijzigen:

Duurzame groei betekent dat groei niet alleen op kwantiteit, maar nog sterker op kwaliteit moet zijn gebaseerd, wat betekent (i) geen roofbouw op het milieu of uitbuiting, (ii) eerlijke levensomstandigheden, (iii) economische groei niet alleen gemeten aan de jaarlijkse investeringen, maar ook aan de hand van bezittingen en hun spreiding, (iv) het voldoen aan de behoeften van iedereen voor zover de planeet dat toestaat, (v) het ontwikkelen van economieën die ons in staat stellen te gedijen, ongeacht of ze groeien, en (vi) een gesloten inkomensstroom die op sociale en ecologische wijze vloeit tussen huishoudens, bedrijven, banken, overheid en handel. Energie, materialen, de natuurlijke wereld, menselijke samenleving, macht en de rijkdom die we gemeenschappelijk hebben: al deze zaken ontbreken in het huidige model. Het onbetaalde werk van verzorgers — voornamelijk vrouwen — wordt genegeerd, hoewel geen economie zonder hen zou kunnen functioneren. Het begrip duurzame groei verwijst naar groei waarbij niet alleen economische, maar ook sociale en milieuoverwegingen in aanmerking worden genomen. De afgelopen jaren zijn er verschillende soorten economische modellen gepresenteerd, bijvoorbeeld de ‘donuteconomie’, die erop gericht is in de basisbehoeften van iedereen te voorzien (aan de hand van 12 'sociale fundamenten') zonder de hulpbronnen van de aarde uit te putten (binnen 9 ‘planetaire grenzen’ blijven)2. Dienovereenkomstig zijn er voorstellen gedaan om de groei te meten aan de hand van indicatoren die "verder gaan dan het bbp".

Motivering

Verduidelijking dat de geschrapte passage geen algemeen aanvaarde definitie van duurzame groei is, maar verwijst naar het in de voetnoot genoemde economische model van Kate Raworth. De passage beschrijft ook niet de kerngedachte van dit "donut"-model, maar vormt een opsomming van voorwaarden, kenmerken, implicaties en meetaspecten die er verband mee houden.

Stemuitslag:

Voor

:

75

Tegen

:

132

Onthoudingen

:

11

b)   Par. 1.6

Als volgt wijzigen:

Duurzaam concurrentievermogen is een model dat economische welvaart, milieuproblemen en sociale inclusiviteit met elkaar in evenwicht brengt. In deze context moeten in Een voorbeeld hiervan is de op duurzaamheid afgestemde wereldwijde concurrentie-index van het WEF twee nieuwe, milieu- en sociale dimensies worden opgenomen.

Motivering

In de op duurzaamheid afgestemde concurrentie-index krijgen de milieudimensie en de sociale dimensie specifieke aandacht.

Stemuitslag:

Voor

:

64

Tegen

:

147

Onthoudingen

:

13

c)   Kader 1 (na paragraaf 1.14), 2e bolletje

Wijzigen:

Concurrentievermogen en duurzaamheid sluiten elkaar niet uit zolang sociale en milieuaspecten een vast onderdeel vormen van de waardering van producten en diensten op de markt definitie van concurrentievermogen. Concurrentievermogen mag niet alleen worden bepaald door kwantiteit en prijsstelling, maar bij voorkeur door ook rekening te houden met Europese waarden, kwaliteit en duurzaamheid.

Motivering

Het concurrentievermogen op de markten wordt niet bepaald door definities.

Stemuitslag:

Voor

:

66

Tegen

:

148

Onthoudingen

:

9

d)   Kader 1 (na paragraaf 1.14), 2e bolletje

Wijzigen:

Europese bedrijven, werknemers, consumenten en alle maatschappelijke organisaties moeten hun verantwoordelijkheid nemen en in internationaal verband ten aanzien van duurzaamheid het goede voorbeeld geven als wij het concurrentievermogen en de economische duurzaamheid van ons Europese systeem gaan afstemmen op de grenzen van onze planeet, de enige die we hebben.

Motivering

Alle actoren van het maatschappelijk middenveld moeten hun taken en verantwoordelijkheden nakomen. Dit geldt ongeacht de definities.

Stemuitslag:

Voor

:

56

Tegen

:

138

Onthoudingen

:

9


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/50


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van het cohesiebeleid na 2020

(verkennend advies)

(2019/C 228/07)

Rapporteur: Stefano MALLIA

Corapporteur: Ioannis VARDAKASTANIS

Raadpleging

Raad — Roemeens voorzitterschap, 20.9.2018

Brief van Victor NEGRESCU, gevolmachtigd Roemeens minister van Europese Zaken

Rechtsgrondslag

Artikel 304 VWEU

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

8.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

71/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat het cohesiebeleid de fundamentele pijler is om de EU dichter bij haar burgers te brengen en verschillen tussen de EU-regio’s en ongelijkheden tussen mensen te verminderen. Het EESC is stellig van mening dat het voorstel om de omvang van de begroting voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 te verkleinen, onaanvaardbaar is.

1.2.

Het EESC vindt dat er behoefte is aan een nieuwe ambitieuze en duidelijke Europese strategie die is afgestemd op de Agenda 2030 van de VN en haar doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en die voorziet in een krachtig coördinatiemechanisme dat een solide continuïteit van de verschillende politieke cycli kan waarborgen. Het cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van deze ambitieuze strategie; daarom moet het cohesiebeleid zelf zo worden ontwikkeld dat het over de vereiste instrumenten beschikt om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de toekomst, zoals klimaatverandering, waarbij het nieuwe technologieën omarmt, het concurrentievermogen naar een hoger peil tilt, de transitie naar een duurzame ontwikkeling in goede banen leidt en tegelijkertijd werkgelegenheid schept.

1.3.

Hoewel wordt gewerkt aan de hoognodige inspanningen om het cohesiebeleid toekomstbestendig te maken, mogen we de huidige uitdagingen niet vergeten, die nog steeds een grote impact op de samenleving hebben. Hiermee bedoelen we met name sociale uitdagingen zoals de marginalisering en discriminatie van minderheden en specifieke etnische groepen, of huiselijk geweld, economische uitdagingen zoals toegang tot financiën en bijscholing alsook milieu-uitdagingen zoals afvalbeheer en het verminderen van luchtvervuiling.

1.4.

Het EU-cohesiebeleid moet een sterke plaatselijke aanpak volgen, teneinde elke regio de nodige instrumenten in handen te geven om het concurrentievermogen op duurzame wijze te versterken. Het EESC is van mening dat alle regio’s in aanmerking moeten komen voor financiering. Anderzijds spreekt het EESC in ondubbelzinnige termen zijn teleurstelling uit over de verzwakking van de grensoverschrijdende dynamiek binnen het cohesiebeleid.

1.5.

Indien Europa wil overgaan naar het volgende niveau van economische ontwikkeling, moet het cohesiebeleid steeds meer een regionale gedifferentieerde aanpak volgen wat investeringen en beleidsmaatregelen betreft. Het EESC meent dat dit zou kunnen bijdragen aan een territoriaal beter toegesneden aanpak die zowel de meest geïsoleerde en minst bevolkte gebieden (zeer geringe bevolkingsdichtheid, eilanden, bergen enz.) als de „populaire”en toch op de proef gestelde functionele stedelijke gebieden in hun ontwikkeling ondersteunt.

1.6.

Het EESC is verheugd over de sterkere band met het Europees Semester en roept ook op tot integratie met de landspecifieke aanbevelingen als een manier om structurele hervormingen aan te moedigen. Het EESC verwacht ook een sterkere samenhang tussen de investeringsstrategie op Europees niveau en die van de lidstaten. Het is van belang dat de middelen niet in de plaats komen van de inspanningen van de lidstaten maar dat zij een aanvulling hierop vormen. Het is ook van essentieel belang dat de lidstaten trachten projecten af te ronden die succesvol blijken te zijn.

1.7.

Het EESC is van mening dat het regelgevingspakket veel eenvoudiger zou moeten zijn en microbeheer van de middelen moet vermijden. Er moet worden gedifferentieerd wat betreft bureaucratische procedures voor operationele programma’s die als relatief klein van omvang worden beschouwd ten opzichte van veel grotere programma’s. Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan om de binnen de huidige wetgevingskaders geboden mogelijkheid van een vereenvoudigde procedure voor de toegang tot middelen voor projecten van geringe omvang te promoten, maar spoort de Commissie ook aan om verder na te gaan hoe de deelname van kleinere actoren vergemakkelijkt kan worden.

1.8.

Het EESC steunt het gebruik van financiële instrumenten, maar verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat bij het ontwerp van dergelijke instrumenten een uitvoerige geschiktheidstest wordt uitgevoerd om te waarborgen dat zulke instrumenten geschikt zijn voor alle lidstaten en dat zij door kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en ngo’s kunnen worden toegepast.

1.9.

Een van de belangrijkste problemen ten aanzien van het cohesiebeleid is het gebrek aan doeltreffende communicatie. Het EESC roept de Commissie op om de huidige publicatieverplichtingen te blijven herzien en deze in grote mate bij te werken rekening houdend met de moderne digitale communicatiemiddelen.

1.10.

Het is hoog tijd dat zowel de Commissie als de lidstaten ophouden nodeloze woorden te verspillen aan het partnerschapsaspect en daadwerkelijk aan de slag gaan om te zorgen voor een sterke en zinvolle participatie van het maatschappelijk middenveld in alle ontwerp- en uitvoeringsfasen van het cohesiebeleid. Dit zou moeten gebeuren door voort te bouwen op de succesvolle partnerschapservaringen die op lokaal niveau zijn opgedaan.

1.11.

Het EESC benadrukt dat de maatschappelijke organisaties op EU-niveau geen structurele rol spelen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. Het EESC raadt de Commissie derhalve ten zeerste aan een Europees cohesieforum van maatschappelijke organisaties op te richten met deelname van de sociale partners, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden. Via dit forum kan de Commissie de sociale partners en maatschappelijke organisaties jaarlijks raadplegen over de stand van de uitvoering van het cohesiebeleid in de verschillende programmeringscycli.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

De missie van het cohesiebeleid van de EU zoals vermeld in artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (1) is economische en sociale samenhang te versterken door verschillen qua ontwikkelingsniveau tussen de regio’s te verminderen. Deze missieverklaring moet centraal blijven staan in alle binnen de sfeer van het cohesiebeleid ondernomen acties en moet worden bekrachtigd door de Commissie samen met de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het cohesiebeleid.

2.2.

De aanstaande veranderingen die de maatschappij begint te ondervinden als gevolg van de globalisering en van nieuwe en toekomstige technologieën vergen een aanpassingsproces waarmee slechts enkele landen een serieus begin hebben gemaakt. Het is belangrijk dat we de transitie naar de nieuwe economische modellen op basis van deze nieuwe en toekomstige technologieën in goede banen leiden. Het EESC is van mening dat het cohesiebeleid over de middelen beschikt om de nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden en beschouwt het als een van de fundamentele pijlers om de EU dichter bij haar burgers te brengen en verschillen tussen de EU-regio’s en ongelijkheden tussen mensen te verminderen.

2.3.

De EU-begroting is klein in verhouding tot de totale overheidsfinanciën in de EU, met minder dan 1 % wat betreft ontvangsten en slechts ongeveer 2 % van de uitgaven in de 28 EU-lidstaten. Gedurende de periode 2014-2020 bedroeg de EU-begroting 0,98 % van het bruto nationaal inkomen van de EU. Het aandeel van het cohesiebeleid in de totale begroting van de EU bedroeg ongeveer 35 % voor die periode (2).

2.4.

Het EESC is stellig van mening dat het voorstel om de omvang van de begroting voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 te verkleinen, onaanvaardbaar is. Het cohesiebeleid is een van de meest concrete beleidslijnen van de EU en kan belangrijke directe effecten hebben in het leven van de burgers. We kunnen niet van mensen vragen dat zij Europa meer steunen terwijl we ondertussen de begroting van zo’n belangrijk beleid verkleinen. Het is niettemin van cruciaal belang dat deze investeringen niet in de plaats komen van de inspanningen van de lidstaten maar dat zij een aanvulling hierop op zowel nationaal als regionaal niveau vormen.

2.5.

Overeenkomstige soortgelijke verzoeken van het Europees Parlement verzoekt het EESC de Commissie een agenda voor een sterk en doeltreffend cohesiebeleid na 2020 voor te leggen en te bevorderen (3).

2.6.

Tegelijkertijd verzoekt het EESC de lidstaten om tot overeenstemming te komen over een breder systeem van eigen middelen van de EU om ervoor te zorgen dat de EU-begroting is voorzien van voldoende middelen om haar bredere uitdagingen in de toekomst het hoofd te kunnen bieden.

2.7.

Hoewel in het totaalplaatje het cohesiebeleid over een relatief kleine begroting beschikt, is gebleken dat die een duidelijke meerwaarde oplevert. In 2014-2020 wordt via het cohesiebeleid ruim 480 miljard EUR aan investeringen gemobiliseerd, waarmee bijvoorbeeld steun zal worden verleend aan 1 miljoen ondernemingen, 42 miljoen burgers toegang zullen krijgen tot betere gezondheidsdiensten, 25 miljoen burgers gebruik kunnen maken van overstromings- en brandpreventie, bijna 17 miljoen extra EU-burgers op waterzuiveringsfaciliteiten zullen worden aangesloten, 15 miljoen extra huishoudens toegang tot breedband zullen hebben en ruim 420 000 nieuwe banen zullen worden gecreëerd. Ook zullen 5 miljoen Europeanen profiteren van opleiding en programma’s voor een leven lang leren, en zullen 6,6 miljoen kinderen toegang krijgen tot nieuwe, moderne scholen en kinderopvang. Het EESC is van mening dat het cohesiebeleid moet voortbouwen op lokale voorbeelden waar de betrokkenheid van de burgers als succesvol werd beschouwd.

2.8.

Bovendien is het cohesiebeleid in een aantal lidstaten de belangrijkste bron van overheidsinvesteringen gebleken (4). De indirecte effecten van het cohesiebeleid, als gevolg van de verbeteringen die worden aangebracht om aan de vereisten van dit beleid te voldoen (bijvoorbeeld wat betreft transparantie, verantwoordingsplicht of gelijke kansen), zijn eveneens met name aan Europeanen ten goede gekomen.

2.9.

Hoewel Europa grote vooruitgang heeft geboekt wat betreft de ontwikkeling en voortzetting van acties ter versterking van zijn economische, sociale en territoriale samenhang, zoals uiteengezet in het VWEU, heeft het nog een lange weg te gaan om te komen tot algehele harmonieuze ontwikkeling.

2.10.

Na de economische crisis heeft Europa weer economische groei kunnen doormaken, met name in lage-inkomenslanden, en worden regionale verschillen eindelijk kleiner wat het bbp per hoofd betreft (5). De verschillen tussen regio’s blijven echter groot en in sommige gevallen nemen ze zelfs toe. De productiviteit is groter in de meest ontwikkelde landen, en hun weerbaarheid en vermogen om in een geglobaliseerde wereld te concurreren zijn veel groter dan die van minder ontwikkelde lidstaten. Deze situatie leidt tot verschillen in de sociale context van de bevolking, zoals hogere armoedeniveaus, het aantal mensen die het risico op uitsluiting lopen, of de toegang tot en de kwaliteit van sociale bescherming en onderwijs.

2.10.1.

Om de economische en sociale ongelijkheden verder terug te dringen moet het cohesiebeleid volgens het EESC dan ook blijven investeren in innovatie, werkgelegenheid, sociale inclusie, milieu, inclusief onderwijs, gezondheidsprogramma’s en -infrastructuur, geavanceerde en toegankelijke technologie, efficiënte vervoersnetwerken en infrastructuur. Dit moet gebeuren om de universele toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en een eengemaakte markt tot stand te brengen die de groei, productiviteit en specialisatie op gebieden met comparatieve voordelen in alle regio’s bevordert.

2.10.2.

In de geglobaliseerde wereld moeten ondernemingen concurreren met bedrijven op locaties met lage kosten alsook met zeer innovatieve bedrijven. De EU moet hervormingen ondersteunen die een investeringsvriendelijk klimaat bevorderen waarin bedrijven kunnen floreren terwijl burgers betere arbeidsvoorwaarden genieten. Cohesiemiddelen moeten worden aangewend om te voorzien in een beter kader voor startende ondernemingen, ondernemers en innovatieve kmo’s, en om familiebedrijven doeltreffender te ondersteunen (6). Daarnaast moet de diversiteit (gender, personen met een handicap, etnische minderheden enz.) worden bevorderd om concurrerender te worden en voor meer toewijding aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te zorgen.

2.11.

Er zijn nog steeds tal van gebieden met betrekking tot milieudoelstellingen (het gebruik van minder en schonere energie, het ontwikkelen van efficiëntere infrastructuur, het verminderen van de vervuiling enz.), grensoverschrijdende veiligheidskwesties, onderwijs, sociale inclusie, toegankelijkheid voor personen met een handicap, vervoer, openbare diensten en andere belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal die baat zouden hebben bij een sterkere territoriale samenhang.

2.11.1.

Daarom is het EESC van mening dat alle regio’s in aanmerking moeten komen voor financiering. Het EU-cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van een Europese investeringsstrategie, met een sterke plaatselijke aanpak, teneinde elke regio de nodige instrumenten in handen te geven om het concurrentievermogen te versterken. Het moet een economische en structurele transformatie teweegbrengen, om in alle regio’s een stevige basis te leggen uitgaande van hun sterke punten (7).

2.12.

Europese territoriale samenwerking (Interreg), die centraal staat in de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese ruimte, is in al haar vormen — grensoverschrijdend, transnationaal, interregionaal en open voor buurlanden — de hoeksteen van Europese integratie. Ze helpt te voorkomen dat de grenzen van Europa tot barrières verworden, brengt Europeanen nader tot elkaar, helpt gemeenschappelijke problemen op te lossen, vergemakkelijkt het delen van ideeën en middelen en spoort aan tot strategische initiatieven met gemeenschappelijke doelen (8). Daarom meent het EESC dat het van essentieel belang is dat de lidstaten gezamenlijke maatregelen blijven uitvoeren en praktijken en strategieën blijven uitwisselen.

2.12.1.

Het EESC betreurt (9) echter dat het cohesiebeleid nog steeds geen alomvattende oplossingen biedt voor de uitdagingen waar specifieke gebieden met structurele en permanente nadelen (zeer geringe bevolkingsdichtheid, eilanden, berggebieden enz.) mee te maken hebben, zoals vermeld in artikel 174 van het VWEU. Het EESC is van mening dat een nieuw mechanisme moet worden ontwikkeld waarmee deze gebieden hun specifieke en complexe uitdagingen doeltreffend kunnen aanpakken. De bevoegdheid hiervoor kan niet alleen bij de nationale autoriteiten berusten. Daarom meent het EESC dat het cohesiebeleid samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en hun regionale en lokale belanghebbenden moet aanmoedigen op de wijze waarop met hun specifieke grondgebieden wordt omgegaan.

2.13.

De prioriteit van de EU met het oog op dunbevolkte gebieden en ultraperifere regio’s moet zijn dat hun banden met het Europese continent worden aangehaald en dat hun burgers zich meer betrokken gaan voelen bij het Europese project. Ondanks de uiterst krappe begrotingssituatie mag niet worden bezuinigd op specifieke steun voor dunbevolkte gebieden of ultraperifere regio’s. Deze regio’s moeten toegang hebben tot voldoende financiële middelen waarmee zij de gemeenschappelijke Europese doelstellingen kunnen bereiken en hun nadelen kunnen compenseren, met name die met betrekking tot hun afgelegen ligging (10) of zeer geringe bevolkingsdichtheid. Daarom moet bij het berekenen en vaststellen van de verdeling van de middelen („methode van Berlijn”), de vereisten inzake thematische concentratie en de medefinancieringspercentages [1) meest ontwikkelde regio’s, 2) overgangsregio’s en 3) minder ontwikkelde regio’s] ook naar demografische en geografische factoren worden gekeken. Door deze factoren mee te nemen kunnen benadeelde dunbevolkte gebieden en ultraperifere regio’s gecompenseerd worden in de vorm van voldoende financiële middelen en de flexibele oriëntatie van de investeringen.

2.14.

Tegenwoordig woont meer dan de helft van de wereldbevolking in stedelijke gebieden, en dat percentage zal naar verwachting stijgen naar 70 % tegen 2050 (11). Hoewel de economische activiteit in deze gebieden zeer groot is, is het van essentieel belang dat zij een duurzaam, hoogwaardig leefmilieu voor hun burgers bieden. Het EESC meent daarom dat er in het kader van het cohesiebeleid nog steeds aandacht aan moeten worden besteed, maar spoort ook aan tot de ontwikkeling van stedelijke gebieden in het licht van hun fysieke context (polycentrische ontwikkeling, verbindingen tussen stad en platteland enz.).

3.   Sterkere visie in een duidelijker, flexibeler en efficiënter kader

3.1.

Het EESC meent dat er behoefte is aan een nieuwe ambitieuze en duidelijke Europese strategie die is afgestemd op de Agenda 2030 van de VN en haar doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling alsook op de andere mondiale toezeggingen van de EU, zoals de internationale overeenkomsten (bv. de akkoorden van Parijs) en de VN-verdragen (bv. het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) en die voorziet in een krachtig coördinatiemechanisme dat een solide continuïteit van de verschillende politieke cycli kan waarborgen. In dit opzicht is het EESC zeer verheugd over de nieuwe discussienota van de Commissie over een duurzamer Europa tegen 2030, die de discussie in deze richting op gang brengt.

3.2.

Het cohesiebeleid moet integrerend deel uitmaken van deze ambitieuze strategie. Daarom moet het cohesiebeleid zelf zo worden ontwikkeld dat het toekomstbestendig wordt gemaakt, d.w.z. een beleid dat over de vereiste instrumenten beschikt om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de toekomst, zoals klimaatverandering, waarbij het nieuwe technologieën omarmt, duurzame ontwikkeling bereikt en kwaliteitsvolle banen schept.

3.3.

In overeenstemming met de inspanningen om te komen tot een toekomstbestendig cohesiebeleid verzoekt het EESC de Raad en het Parlement om hun inspanningen voort te zetten wat betreft de herziening van het systeem voor het toekennen van middelen in het kader van het cohesiebeleid — met name rekening houdend met andere criteria (naast het bbp). Dergelijke criteria moeten betrekking hebben op kwesties zoals ongelijkheid, migratie, (jeugd)werkloosheid, concurrentievermogen, klimaatverandering, arbeidsvoorwaarden en demografie.

3.4.

Hoewel wordt gewerkt aan de hoognodige inspanningen om het cohesiebeleid toekomstbestendig te maken, mogen we de huidige uitdagingen niet vergeten, die nog steeds een grote impact op de samenleving hebben. Hiermee bedoelen we met name sociale uitdagingen zoals de marginalisering en discriminatie van minderheden en specifieke etnische groepen, of huiselijk geweld, economische uitdagingen zoals toegang tot financiën en bijscholing alsook milieu-uitdagingen zoals afvalbeheer en het verminderen van luchtvervuiling.

3.5.

Met het oog op het verbeteren van de strategische planning en het strategische beheer van de Unie — gedurende de ontwikkeling van de voornoemde strategie — verzoekt het EESC de Commissie ook om de diverse door de Territoriale Agenda (12) en het Handvest van Leipzig (13) aan de orde gestelde strategische elementen nu in het door het toekomstige Duitse voorzitterschap van de Raad van de EU gecoördineerde vernieuwingsproces op te nemen.

4.   Geïntegreerde en gecoördineerde uitvoering

4.1.

Het EESC meent dat Europa (niet alleen op het niveau van de Unie maar ook met en binnen de lidstaten) moet werken aan het verduidelijken en vereenvoudigen van zijn administratieve bevoegdheden, aangezien zo verantwoordelijkheden efficiënter kunnen worden vastgesteld en gevolgd. Vervolgens moeten Europese overheidsdiensten de samenwerking en capaciteit versterken.

4.1.1.

Het EESC is in dit opzicht verheugd over de sterkere band met het Europees Semester (14) en roept ook op tot integratie met de landspecifieke aanbevelingen als een manier om structurele hervormingen aan te moedigen. Het EESC is het ermee eens dat het ook belangrijk is om te zorgen voor volledige complementariteit en coördinatie met het nieuwe, verbeterde steunprogramma voor hervormingen. Het EESC wijst er met klem op dat er een beter governancemechanisme moet komen waarbij ook het regionale niveau wordt betrokken.

4.2.

Europa moet werken aan de totstandbrenging van een eenvoudiger, flexibeler en doeltreffender kader voor de uitvoering van zijn cohesiebeleid. Een van de volgende doelstellingen van de EU moet zijn dat haar verschillende fondsen in het kader van het cohesiebeleid (op landbouw-, sociaal, regionaal gebied enz.) worden beheerd door één stel regels dat geïntegreerde investeringen sterk aanmoedigt door eenvoudige oplossingen aan te bieden. Ook pleit het EESC voor meer synergie met en tussen andere financieringsprogramma’s en -instrumenten (zoals Horizon 2020, Connecting Europe Facility enz.).

4.3.

Het op geïntegreerde wijze aanpakken van de verschillende aspecten van bepaalde belangrijke uitdagingen (op sociaal, milieu-, economisch gebied enz.) geeft de reële behoeften beter weer. Het EESC moedigt de lidstaten aan om meerfondsenprogramma’s uit te werken en uit te voeren.

4.4.

Het EESC meent dat het volgen van een plaatselijke benadering van essentieel belang is. Het benadrukt ook dat het betrekken van de partners op lokaal niveau om hun potentieel en behoeften vast te stellen en acties in samenwerking met alle lokale actoren op te zetten om aan de vastgestelde specifieke behoeften te voldoen, moet worden aangemoedigd en versterkt. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan de overgang naar het volgende niveau van economische ontwikkeling niet wordt bewerkstelligd door één uniform beleid, maar zullen regionaal gedifferentieerde investeringen en beleidsresponsen nodig zijn (15).

4.5.

Het EESC dringt erop aan dat bij de berekening van de medefinancieringspercentages en de vereisten inzake thematische concentratie van de meest ontwikkelde regio’s en de overgangsregio’s rekening wordt gehouden met sociale factoren (zoals ongelijkheid, armoede, migratie en opleidingsniveau). Door deze factoren op projectniveau in aanmerking te nemen wordt het mogelijk gemaakt te investeren in maatregelen ten behoeve van de meest kwetsbare personen (zoals mensen met een handicap, migranten of niet-begeleide minderjarigen), die een relatief grote groep vormen in de meeste ontwikkelde steden en regio’s van de EU, maar niet voor steun in aanmerking komen of buitensporig hoge medefinancieringspercentages vergen.

4.6.

Het EESC vind het essentieel om de verschillende aan het cohesiebeleid gerelateerde initiatieven (strategieën en programma’s) van de diverse bestuurslagen, zowel horizontaal (bv. macroregionale strategieën met transnationale programma’s) als verticaal (tussen de verschillende bestuurslagen), beter met elkaar te verbinden.

4.7.

Als we het cohesiebeleid voornamelijk via verschillende projecten blijven uitvoeren, moeten we ook de totstandbrenging van het rechtskader waarin zij worden uitgevoerd, vereenvoudigen. In overeenstemming met de conclusies van de groep op hoog niveau voor vereenvoudiging na 2020 (16), is het EESC van mening dat het regelgevingspakket sterk vereenvoudigd moet worden en dat microbeheer van de fondsen moet worden vermeden. Hoewel het EESC erkent dat de neiging kan bestaan om de efficiëntie te vergroten middels meer centraal beheer, roept het de Commissie op hier niet aan toe te geven en te voorzien in de nodige instrumenten om meer fondsen op gedecentraliseerde wijze te beheren.

4.8.

Er moet worden opgemerkt dat de administratieve capaciteit van met name de kleine lidstaten en regio’s onder grote druk kan komen te staan tijdens de beginfase van de programmeringsperioden. Het EESC vindt het van cruciaal belang om de onnodige administratieve last voor begunstigden (vanaf de aanvraag van het project tot de eindfase ervan) aanzienlijk te verminderen en tegelijkertijd een hoog niveau van wettigheid en regelmatigheid te blijven waarborgen.

4.9.

Uit ervaring blijkt dat kleine projecten (minder dan 100 000 EUR) zeer vaak een grote impact kunnen hebben op de meest kwetsbare cohorten van de samenleving. Vaak is het echter ook zo dat diezelfde cohorten significante problemen ondervinden om aan dergelijke fondsen te komen. Met dit in gedachten dringt het EESC er weliswaar bij de lidstaten op aan om de binnen de huidige wetgevingskaders geboden mogelijkheid van een vereenvoudigde procedure voor de toegang tot middelen voor projecten van geringe omvang te promoten, maar spoort het de Commissie ook aan om verder na te gaan hoe de deelname van kleinere actoren vergemakkelijkt kan worden.

4.10.

Het EESC verwijst naar het toenemende gebruik van financiële instrumenten als een hulpmiddel voor de uitvoering van het cohesiebeleid. Hoewel het dit steunt, verzoekt het EESC de Commissie ervoor te zorgen dat bij het ontwerp van dergelijke instrumenten een uitvoerige geschiktheidstest wordt uitgevoerd om te waarborgen dat 1) zulke instrumenten geschikt zijn voor alle lidstaten en 2) dat zij geschikt zijn voor kmo’s en ngo’s. Als situaties worden vastgesteld waar sprake is van onvoldoende geschiktheid, moeten alternatieve/compenserende maatregelen worden ingesteld om ervoor te zorgen dat geen lidstaten of entiteiten worden benadeeld.

4.11.

Met het oog op het vergroten van de kwaliteit van bepaalde uitvoeringsaspecten (zoals marketing, technische mogelijkheden voor evenementen enz.) meent het EESC dat de overheidssector het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector moet raadplegen om hun praktijkervaring tijdens de voorbereiding aan te wenden. Het kan onterecht zijn om van algemene ambtenaren te verwachten dat zij inzicht hebben in alle aspecten die nodig zijn om een „product”populair en zinvol te maken.

4.12.

Het EESC vindt dat verdere maatregelen moeten worden getroffen aangaande de EU-brede harmonisatie van indicatoren. Het is van essentieel belang een toezichtssysteem te ontwikkelen dat complexe resultaten op een gemakkelijk toegankelijke manier voor zowel de besluitvormers als de samenleving in ruimere zin weergeeft.

4.13.

Het cohesiebeleid moet in de toekomst ook nieuwe manieren van het integreren van zakelijk ondernemerschap en positieve effecten op sociaal/milieugebied ondersteunen. In dit opzicht is het vergroten van steun voor de ontwikkeling van de sociale economie van cruciaal belang voor de Europese Unie.

5.   Doeltreffendere algemene communicatie

5.1.

Een van de grootste problemen wat betreft het cohesiebeleid is het gebrek aan doeltreffende communicatie waar door dit beleid gefinancierde projecten maar al te vaak mee te kampen hebben. Hoewel de Commissie diverse communicatierichtsnoeren heeft opgesteld, is duidelijk dat deze verre van toereikend zijn. Vaak is het zo dat men er te weinig of niet van op de hoogte is dat bepaalde projecten hebben plaatsgevonden en/of dat zij feitelijk door de EU worden gefinancierd. Hierdoor ontstaat geen of weinig waardering voor het cohesiebeleid. Het EESC roept de Commissie op om haar inspanningen m.b.t. de herziening van de huidige publicatieverplichtingen voort te zetten en deze in grote mate bij te werken rekening houdend met de moderne digitale communicatiemiddelen. Projecten in verband met beste praktijken moeten meer worden gebruikt als concreet voorbeeld, om te bevorderen dat de middelen meer en beter benut worden.

5.2.

De wijze waarop de impact van het cohesiebeleid op bepaalde gebieden — zoals sociale inclusie, levenskwaliteit van burgers, arbeidsvoorwaarden, groter concurrentievermogen van bedrijven of verbetering van overheidsdiensten — wordt gemeten, moet worden bevorderd. De impact moet onder de aandacht van EU-burgers worden gebracht, zodat zij kennis kunnen nemen van de successen en mislukkingen van het beleid.

5.3.

Het EESC verzoekt de Commissie om samen met alle partners, waaronder organisaties die personen met een handicap vertegenwoordigen, een strategisch communicatieplan uit te werken. Het EESC is tevens van mening dat informatie over beste praktijken gemakkelijk toegankelijk moet zijn.

6.   Partnerschap met maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden waarborgen

6.1.

Het EESC wijst nogmaals op het belang van multilevel governance, met als resultaat een structurele participatie van maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden bij de programmering, toepassing, evaluatie en bewaking van het gebruik van de middelen. Het is hoog tijd dat zowel de Commissie als de lidstaten ophouden nodeloze woorden te verspillen aan dit aspect en daadwerkelijk aan de slag gaan om te zorgen voor een sterke en zinvolle participatie van het maatschappelijk middenveld in alle ontwerp- en uitvoeringsfasen van het cohesiebeleid. Dit zal zorgen voor meer verantwoording door de nationale autoriteiten alsook een doeltreffendere en zinvollere aanwending van de middelen.

6.2.

Wat de gedragscode inzake partnerschap (EGP) betreft, verzoekt het EESC deze te herzien en te actualiseren in direct overleg met de maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden. Het EESC verzoekt voorts de gedragscode bindend te maken. Het meent dat de EGP op alle niveaus volledig moet worden gehandhaafd en moet worden versterkt in de vorm van garanties en maatregelen die de volledige tenuitvoerlegging ervan waarborgen.

6.3.

Het EESC is ervan overtuigd dat de aanpak van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling tal van voordelen en groot succes kan opleveren als Europees instrument dat geïntegreerde lokale ontwikkeling en de betrokkenheid van burgers en hun organisaties op lokaal niveau mogelijk maakt (17).

6.4.

Met het oog op versterking van de vaardigheden en doeltreffendheid van het partnerschap roept het EESC op tot maatregelen voor capaciteitsopbouw en technische bijstand voor stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners, het maatschappelijk middenveld, organisaties en relevante organen die het vertegenwoordigen, milieupartners en organen die verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van sociale inclusie, grondrechten, rechten van personen met een handicap, rechten van personen met een chronische ziekte, gendergelijkheid en non-discriminatie. Het EESC zou ook graag zien dat er een jaarlijks mechanisme voor de raadpleging van de desbetreffende partners wordt opgezet.

6.5.

Het is voor kleine en micro-ondernemingen en maatschappelijke organisaties niet altijd eenvoudig om gebruik te maken van de mogelijkheden van de Europese fondsen in het algemeen; het EESC verzoekt dan ook nogmaals dat consistente en substantiële steun wordt verleend aan acties die hun toegang tot informatie verbeteren, coaching en begeleiding bieden en hun capaciteit om actie te ondernemen vergroten. Hierbij moeten ook de specifieke behoeften van de meest kwetsbare mensen in aanmerking worden genomen.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(2)  COM(2017) 358 final, discussienota over de toekomst van de EU-financiën.

(3)  Zie het rapport van het Europees Parlement.

(4)  COM(2017) 358 final, discussienota over de toekomst van de EU-financiën.

(5)  My region, My Europe, Our future: The 7th report on economic, social and territorial cohesion.

(6)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 1.

(7)  https://www.businesseurope.eu/sites/buseur/files/media/position_papers/ecofin/2017-06-09_eu_cohesion_policy.pdf

(8)  PB C 440, 6.12.2018, blz. 116.

(9)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 9.

(10)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 52.

(11)  http://www.un.org/en/development/desa/news/population/world-urbanization-prospects-2014.html

(12)  https://ec.europa.eu/regional_policy/en/information/publications/communications/2011/territorial-agenda-of-the-european-union-2020

(13)  https://ec.europa.eu/regional_policy/archive/themes/urban/leipzig_charter.pdf

(14)  https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-02-17-362-en-n.pdf en https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/resources/docs/qe-01-14-110-en-c.pdf

(15)  Europese Commissie (2017j) Competitiveness in low-income and low-growth regions: The lagging regions report, werkdocument van de diensten van de Commissie, SWD(2017) 132 final, Brussel, 10.4.2017.

(16)  http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/newsroom/pdf/simplification_proposals.pdf

(17)  https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/opinions-information-reports/opinions/advantages-community-led-local-development-clld-approach


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van de EU: voordelen voor burgers en respect voor de Europese waarden

(verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie)

(2019/C 228/08)

Rapporteur: Mihai IVAȘCU

Corapporteur: Stéphane BUFFETAUT

Raadpleging

Roemeens voorzitterschap van de Raad, 20.9.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 VWEU

Bevoegd subcomité

Subcomité „De toekomst van de EU: voordelen voor burgers en respect voor de Europese waarden”

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

147/6/9

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Meer dan zestig jaar na de ondertekening van het Verdrag van Rome zullen de lidstaten naar verwachting in mei 2019 in Sibiu een politiek standpunt innemen over de toekomst van de EU.

1.2

Menselijke waardigheid en mensenrechten, democratie, vrijheid, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid, de scheiding der machten en de rechtsstaat zijn de waarden waarop de EU is gegrondvest. Deze waarden, waarover niet kan worden onderhandeld, en dat moet ook absoluut zo blijven, moeten het uitgangspunt vormen voor de hervorming van de EU en de politieke besluitvorming in Sibiu.

1.3

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is een van de belangrijkste documenten voor het waarborgen van de rechten van onze burgers. Bij belangrijke politieke besluiten, zoals de aanpassing van de Verdragen, moet rekening worden gehouden met dit document, dat moet worden opgenomen in de nieuwe tekst.

1.4

Het Europese project heeft de langste periode van vrede in de geschiedenis van het continent gebracht, een regio van ongekende rijkdom en sociale ontwikkeling gecreëerd, vrij verkeer van personen, goederen en diensten mogelijk gemaakt en de grootste eengemaakte markt ter wereld tot stand gebracht. Dit alles zorgt ervoor dat de Europese burgers een aanzienlijk hogere levensstandaard hebben, sociale bescherming genieten en over meer mogelijkheden beschikken dan in de meeste delen van de wereld het geval is.

1.5

Deze en andere voordelen worden soms als vanzelfsprekend beschouwd of gebagatelliseerd door populistische en eurosceptische bewegingen. We mogen nooit vergeten dat we dankzij de EU de vruchten plukken van:

vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten;

de grootste eengemaakte markt ter wereld;

grotere economische interconnectiviteit en vrije en vlotte handel;

gemeenschappelijke handelsovereenkomsten, waarover is onderhandeld vanuit een sterke positie, voor alle lidstaten;

kwalitatief hoogwaardige en verbeterde sociale bescherming in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten (EPSR);

het Europees sociaal model;

meer samenwerking tussen inlichtingsdiensten en op het gebied van militaire aangelegenheden en rechtshandhaving;

strengere milieunormen en betere lucht- en waterkwaliteit;

bescherming van het fundamentele recht van burgers op privacy in de digitale omgeving;

betere gezondheids- en veiligheidsnormen;

wederzijdse gezondheidszorg in de hele Unie;

regels en beleid tegen discriminatie, vooral van minderheden en vrouwen;

buitengewone onderwijsmogelijkheden op basis van uitwisselingsprogramma’s als Erasmus+;

enz.

1.6

De Unie moet voor meer convergentie tussen regio’s en/of lidstaten zorgen. Opwaartse convergentie van levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, op basis van duurzame groei, is van cruciaal belang om de werking van de eengemaakte markt te verbeteren en om ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting te verminderen.

1.7

De burgers van de EU moeten weer gaan beseffen dat optreden op Europees niveau niet betekent dat afstand wordt gedaan van het nationale beleid, maar dat sommige projecten een beter resultaat opleveren wanneer er samen beslissingen worden genomen. Gelijke regels en gelijke kansen voor alle lidstaten en burgers is iets waarover nooit mag worden onderhandeld en de Europese methode garandeert vrijheid en soevereiniteit in een geglobaliseerde wereld.

1.8

De invoering van de euro moet een prioriteit zijn in de voltooiing van de Europese eenwording, aangezien de eurozone alleen tot volle wasdom kan komen als alle lidstaten er deel van uitmaken. Samen met een sterke economische en monetaire unie kan het verbeterde Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) een belangrijkere rol spelen op het vlak van politieke verantwoordingsplicht en grotere budgettaire verantwoordelijkheid. Bovendien moeten de EU-landen onmiddellijk moedige actie ondernemen om de EU veerkrachtiger te maken, voor het geval zich een nieuwe economische en financiële crisis voordoet.

1.9

In een voortdurend veranderende wereld zijn forse investeringen in O&O, aanbod van vaardigheden en infrastructuur nodig, wil de EU haar concurrentievoordelen benutten, zo meent het EESC. Europa moet het hoofd bieden aan de afname en vergrijzing van de bevolking, aangezien deze ontwikkeling gevolgen heeft voor het arbeidsaanbod. Het migratiebeleid moet echter geflankeerd worden door krachtige maatregelen ter ondersteuning van de opvang en integratie van migranten om ernstige sociale en maatschappelijke problemen te voorkomen. Wil de EU concurrerend blijven, dan moet zij zowel het tekort aan arbeidskrachten als het tekort aan vaardigheden aanpakken. Europa heeft behoefte aan een gedegen migratiebeleid om de beroepsbevolking de vaardigheden bij te brengen die de nieuwe technologieën vereisen en tegelijkertijd de groei en ontwikkeling van bedrijven te ondersteunen. Er moeten programma's voor opleiding, omscholing, bijscholing en levenslang leren voor Europese werknemers komen, zodat zij ten volle kunnen profiteren van de technologische veranderingen.

1.10

Protectionisme steekt de laatste jaren weer de kop op en er dreigen handelsoorlogen. Het EESC is van mening dat de EU zich moet blijven inzetten voor vrije, eerlijke en duurzame handel in een multilateraal systeem en voor handelsovereenkomsten die de sociale, consumenten- en milieurechten respecteren en tegelijkertijd de groei en ontwikkeling van bedrijven ondersteunen. Burgers zouden geen belang hebben bij protectionisme. Bovendien komt de EU een belangrijke rol toe in de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie.

1.11

Gezonde economische groei moet gepaard gaan met een stabiele sociale dimensie en de EPSR moet een van de belangrijkste drijvende krachten achter sociale cohesie vormen. De tenuitvoerlegging van de EPSR op nationaal niveau moet worden versneld en alle relevante maatschappelijke organisaties moeten hierbij worden betrokken. De sociale partners en andere maatschappelijke organisaties zijn cruciale spelers in het Europese democratische project.

1.12

Het EESC is van mening dat alle EU-burgers gelijke kansen en een gelijke behandeling op de arbeidsmarkt moeten krijgen. Hoewel eerlijke mobiliteit moet worden bevorderd, moeten burgers ook in hun woonomgeving toegang tot kwaliteitsvolle werkgelegenheid en een fatsoenlijke levensstandaard hebben om braindrain en sociale dumping te voorkomen.

1.13

De Europese burgers maken zich steeds meer zorgen over klimaatverandering en over milieuaangelegenheden in het algemeen. In diverse EESC-adviezen is erop gewezen dat Europa de duurzaamheidsdoelstellingen kan en moet halen. Het is ook essentieel dat de afspraken die in de verschillende overeenkomsten over klimaat, biodiversiteit en water zijn gemaakt, worden nagekomen. De EU kan de milieutransitie stimuleren en tegelijkertijd de sociale cohesie en inclusie van iedereen waarborgen, zodat voor een rechtvaardige transitie wordt gezorgd.

1.14

Het EESC is van mening dat actieve programma's ter bevordering van onderwijs aan jongeren en hun intrede op de arbeidsmarkt belangrijk zijn voor de toekomst van de Europese Unie. Programma’s zoals Erasmus+ moeten worden aangemoedigd om jongeren kennis, vaardigheden en competenties bij te brengen. Daarnaast moeten er volgens het EESC onmiddellijk andere, soortgelijke programma’s worden ontwikkeld ter ondersteuning van degenen die over minder economische middelen beschikken. Het is van cruciaal belang de burgers erop attent te maken dat deze programma’s bestaan en erop te blijven hameren dat het EU-lidmaatschap rechtstreekse voordelen oplevert. Bovendien kan en moet Erasmus+ onder meer worden gebruikt om kwaliteitsborging in het hoger onderwijs in Afrika tot stand te brengen om jongeren op beide continenten kennis, vaardigheden en competenties bij te brengen.

1.15

De externe veiligheidsproblemen zijn aanzienlijk toegenomen, maar worden door elke lidstaat anders ervaren; daarom wijzen de lidstaten verschillende financiële middelen toe en hebben zij verschillende opvattingen over het gebruik van militaire macht. Het EESC is van mening dat de EU gezamenlijk en gecoördineerd moet optreden om onze burgers te laten zien dat we goed voor veiligheid kunnen zorgen. Even belangrijk voor de veiligheid van burgers zijn maatregelen die cybercriminaliteit in de nieuwe digitale omgeving voorkomen.

1.16

Het was schokkend om te zien hoe duizenden migranten, op de vlucht voor conflicten en armoede, met gevaar voor eigen leven de Middellandse Zee overstaken. Door het politieke gekibbel hierover is de indruk ontstaan dat de EU niet weet hoe ze een dergelijke crisis moet aanpakken. Het EESC is ingenomen met het plan van de Commissie voor een evenwichtig, alomvattend en gemeenschappelijk migratiebeleid dat de EU zal helpen om de kansen die migratie biedt, te benutten en tegelijkertijd de uitdagingen aan te pakken.

1.17

De positieve effecten van het EU-lidmaatschap worden door de Europese burgers vaak als vanzelfsprekend beschouwd of aan de nationale regering toegeschreven, terwijl tegenspoed veelal in de schoenen van de Europese instellingen wordt geschoven. Volgens het EESC is dit te wijten aan de ontoereikende communicatie over wat het Europese lidmaatschap de burgers te bieden heeft en daarom moeten de EU en de lidstaten zich dan ook veel meer moeite getroosten om het beleid en de doelstellingen van de EU beter over te brengen.

1.18

De toekomstige koers houdt ook in dat er zowel meer middelen voor communicatie ter beschikking moeten worden gesteld als gebruik moet worden gemaakt van alle beschikbare kanalen: Europese en nationale kanalen, maar ook de sociale partners en andere organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. Burgers moeten steeds worden gewezen op de voordelen die het EU-lidmaatschap met zich meebrengt en mogen niet vergeten dat toen er nog geen Unie was, het leven vol oorlogen, conflicten en economische problemen was.

1.19

Om dichter bij de burger komen, moet de EU voortdurend luisteren naar die burger om te begrijpen wat zijn belangrijkste verwachtingen zijn, en moet zij proberen daarnaar te handelen. Het EESC is dan ook van mening dat communicatie, samenwerkingsplatforms en openbare raadplegingen zoveel mogelijk moeten worden bevorderd en gebruikt, en dat alle lidstaten daarbij moeten worden betrokken.

1.20

Het bestrijden van nepnieuws is een andere belangrijke uitdaging in een wereld waar misinformatie, desinformatie en kwalijke informatie hand over hand toenemen. Daarom pleit het EESC voor collectieve en krachtige maatregelen om het kritisch denkvermogen van mensen te vergroten zonder aan de vrijheid van meningsuiting te tornen, de verspreiding van nepnieuws te voorkomen en instrumenten voor het checken en natrekken van feiten te ontwikkelen.

2.   Inleiding

2.1

Artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie luidt als volgt: „De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.”De Europese Unie begon als een project met als doel vrede te waarborgen en heeft zich ontwikkeld tot de grootste eengemaakte markt ter wereld, met vrij verkeer van kapitaal, producten, diensten en — bovenal — burgers. Deze droom is verrezen uit de as van twee wereldoorlogen en heeft geleid tot de ontwikkeling van het hele continent, dat de langste periode van vrede in zijn geschiedenis doormaakt.

2.2

Nu, in 2019, in een jaar van Europese verkiezingen en cruciale veranderingen voor de Unie, moeten alle Europese actoren laten zien dat zij vastberaden zijn om de eenheid, de welvaart en het welzijn van onze burgers te waarborgen door de democratie, de mensenrechten, de scheiding der machten, de rechtsstaat en het Europese sociale model te verdedigen (1).

2.3

In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2) zijn bepaalde politieke, sociale en economische rechten van burgers in de EU vastgelegd. Dit handvest, dat in 2000 is geratificeerd, heeft een belangrijk element toegevoegd dat tot dan toe ontbrak in de Verdragen: de verplichting voor de EU om in al haar handelen en wetgevend optreden rekening te houden met de rechten en waarden van het handvest, zoals beschreven in de zeven hoofdstukken ervan: waardigheid, vrijheden, gelijkheid, solidariteit, burgerschap, rechtspleging en algemene bepalingen.

2.4

Hoewel de voordelen voor Europese burgers evident zijn, is niet iedereen zich daarvan bewust of daarvan overtuigd en hebben we de afgelopen jaren te maken gehad met toenemende spanningen in de lidstaten en uiteenlopende opvattingen over de toekomstige koers. Dit heeft natuurlijk vragen doen rijzen als: Welke kant moet het op met de Europese Unie? Moeten we meer of minder samen doen? Waar moet het evenwicht liggen tussen de verschillende samenwerkingsprojecten die de lidstaten bereid zijn te aanvaarden? Verschillende politieke krachten, niet in de laatste plaats in de lidstaten die aan de wieg stonden van de EU, plaatsen vraagtekens bij de koers, de governance en zelfs het principe van Europese integratie.

2.5

Dit politiek belangrijke moment valt samen met een groeiend vertrouwen in de EU (3) na een lange periode van wantrouwen jegens de manier waarop de Europese instellingen de dingen aanpakken. Recente uitdagingen — de financiële crisis en de crisis in de eurozone, de migratiesituatie of de brexit — hebben aangetoond hoe gemakkelijk het is om de schuld in de schoenen van de EU-instellingen te schuiven. Eurosceptische bewegingen hebben recente gebeurtenissen gebruikt om hun eigen agenda erdoor te drukken, ongeacht of de EU iets viel te verwijten of niet. De populistische politieke partijen die in verschillende lidstaten aan de macht zijn gekomen, hebben de voordelen van de EU in twijfel getrokken of hebben misleidende informatie over de Unie verspreid.

3.   Voordelen voor Europese burgers

3.1

Economische interconnectiviteit, meer sociale en politieke samenwerking en vrij verkeer hebben het spook van oorlog uit Europa verjaagd, waardoor we nu de langste periode van vrede in de geschiedenis van het continent beleven.

3.2

De Europese eengemaakte markt heeft vrije en vlotte handel tussen de lidstaten mogelijk gemaakt en bijgedragen tot economische welvaart, voorspoed en een van de hoogste levensstandaarden in de wereld. Toch heeft dit de sociale en territoriale ongelijkheden niet weggenomen.

3.3

Bovendien is de EU, als één economische onderhandelaar, een zeer invloedrijke speler op het wereldtoneel geworden, die in staat is strategische handelsakkoorden te sluiten en invloed uit te oefenen op het economische beleid op mondiaal niveau. Er worden banen gecreëerd door de toegenomen connectiviteit en lagere operationele kosten voor bedrijven.

3.4

Het vrije verkeer van burgers in de Unie heeft het wantrouwen tussen landen helpen wegnemen en heeft talloze kansen op het gebied van onderwijs en werk gecreëerd. Burgers kunnen werken, wonen of met pensioen gaan in om het even welke lidstaat. Zo is een Roemeen die in het Verenigd Koninkrijk heeft gestudeerd en in België werkt, terwijl hij in Nederland woont, nu heel gewoon.

3.5

Burgers hebben ook baat bij de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, aangezien de Europese landen een vorm van wederzijdse bescherming kennen. De EU zorgt voor een niveau van veiligheid dat lokale inlichtingendiensten en wetshandhavingsinstanties toegang biedt tot betere gegevensuitwisseling en middelen.

3.6

De EU heeft, in al haar vormen, van meet af aan gewerkt aan een beter milieu. Zo is de lucht- en waterkwaliteit op het hele continent sinds de jaren vijftig sterk verbeterd dankzij de coördinatie van inspanningen en regelgeving op EU-niveau.

3.7

In het digitale tijdperk wordt in de EU veel belang gehecht aan de bescherming van privacy, getuige de recent aangenomen algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is een van de meest krachtdadige databeschermingswetten ter wereld, die het grondrecht van burgers op privacy beschermt.

3.8

De EU heeft een van de strengste product- en voedselveiligheidsregelgevingen ter wereld. Nationale autoriteiten sturen informatie over gevaarlijke producten op de markt naar het EU-systeem voor snelle uitwisseling van informatie over gevaarlijke non-foodproducten. De EU houdt zich ook bezig met het opsporen van onveilige producten voordat ze aan consumenten worden verkocht. In de EU moeten werkgevers de gezondheid en veiligheid van werknemers, in alle aspecten van hun werk, waarborgen.

3.9

EU-burgers kunnen, wanneer zij zich in een ander EU-land bevinden, op dezelfde voorwaarden als de onderdanen van dat land gebruikmaken van gezondheidszorg. Deze rechten gelden ongeacht of zij tijdelijk in het buitenland zijn voor vakantie of studie, permanent in een ander EU-land verblijven of naar een ander EU-land reizen om een specifieke medische behandeling te ondergaan.

3.10

Alle burgers van de EU hebben het recht om te stemmen en zich kandidaat te stellen voor de Europese verkiezingen en/of gemeenteraadsverkiezingen in het EU-land waar zij wonen, op dezelfde voorwaarden als de onderdanen van dat land. Bovendien hebben EU-burgers het recht om te worden aangeworven onder dezelfde voorwaarden als onderdanen van het land waar zij werk zoeken en mogen aan hen geen aanvullende eisen worden gesteld.

3.11

Als EU-burger kunt u in elk EU-land, evenals in IJsland, Noorwegen en Liechtenstein, snel en gemakkelijk een bedrijf registreren en een filiaal van een bestaand bedrijf oprichten. Er zijn veel verschillende EU-fondsen en -initiatieven beschikbaar ter ondersteuning van startups en kleine en middelgrote ondernemingen.

3.12

Het Europees sociaal model draagt bij tot verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van een groot deel van de EU-bevolking. Ten behoeve hiervan is ook onlangs de Europese pijler van sociale rechten in het leven geroepen.

3.13

De EU is een van de grootste pleitbezorgers van gelijke economische onafhankelijkheid voor mannen en vrouwen. De Unie streeft er voortdurend naar vooruitgang te boeken op het gebied van gendergelijkheid, loonverschillen tegen te gaan en doeltreffende regels en daadkrachtig beleid tegen discriminatie vast te stellen.

3.14

Het Europese toetredingsproces en het vooruitzicht van toetreding tot de Unie hebben de totstandbrenging van een levensvatbare markteconomie bevorderd, de sociale bescherming verbeterd en stabiele democratische instellingen in Europa tot stand gebracht.

3.15

EU-burgers hebben recht op bescherming door de diplomatieke of consulaire instanties van een ander EU-land wanneer zij zich in een land buiten de EU bevinden waar hun eigen staat geen vertegenwoordiging heeft. Dit recht is verankerd in artikel 46 van het handvest van de grondrechten. Er zijn slechts drie landen waar alle lidstaten diplomatiek vertegenwoordigd zijn, namelijk de Verenigde Staten, China en Rusland. In noodsituaties moeten EU-landen elkaars burgers helpen evacueren alsof het hun eigen onderdanen waren. Deze bescherming geldt ook in alledaagse situaties, zoals in het geval van een gestolen paspoort, een ernstig ongeval of een ziekte.

3.16

In de Europese Unie wordt veel belang gehecht aan onderwijs. Het wereldberoemde uitwisselingsprogramma Erasmus+ geeft studenten en academici de kans om hun vaardigheden en arbeidskansen te vergroten door een periode door te brengen in een academische omgeving in een ander land, iets waar sinds 2014 meer dan drie miljoen mensen gebruik van hebben gemaakt. Bovendien heeft de uitwisseling van ideeën en cultuur mensen met elkaar in contact gebracht en meegeholpen aan de vorming van een Europese identiteit.

4.   Europese waarden en grondrechten

4.1

Om de belangen van de burgers zo goed mogelijk te beschermen, moet de tekst van het handvest van de grondrechten in de volgende versie van de Verdragen worden opgenomen en mag geen enkele lidstaat zich aan de naleving ervan onttrekken. Momenteel wordt in het Verdrag van Lissabon verwezen naar het handvest als apart document, dat door het Verenigd Koninkrijk en Polen niet wordt onderschreven.

4.2

Hoewel Europa voor veel uitdagingen staat en er altijd gezamenlijke besluiten moeten worden genomen, zijn de waarden die aan de EU ten grondslag liggen en in de verdragen zijn vastgelegd — eerbiediging van de menselijke waardigheid en mensenrechten, democratie, vrijheid, gelijkheid, scheiding der machten en de rechtsstaat — niet onderhandelbaar en deze waarden moeten het uitgangspunt vormen voor een EU „nieuwe stijl”.

4.3

Over gelijke behandeling en regels voor EU-burgers mag nooit worden onderhandeld en de EU heeft in dit opzicht belangrijke en onnodige compromissen gesloten: visa voor de Verenigde Staten voor slechts enkele lidstaten, dubbele voedselkwaliteitsnormen enz. De EU moet streven naar een gelijke bescherming van de belangen van al haar burgers, ongeacht hun nationaliteit.

4.4

Het EESC vindt dat optreden op Europees niveau niet indruist tegen nationale belangen en evenmin dat Europese en nationale belangen botsen; het betekent gewoon dat sommige dingen beter gezamenlijk kunnen worden gedaan. Welke richting de Unie ook inslaat, er zullen belangrijke hervormingen moeten worden doorgevoerd en duidelijke regels voor de governance van de Unie moeten worden vastgesteld om de bestaande politieke spanningen en de toenemende diversiteit aan te pakken. De Europese methode garandeert vrijheid en soevereiniteit in een geglobaliseerde wereld. Burgers profiteren van het EU-lidmaatschap omdat het hun een rechtsruimte met kansen en dezelfde regels voor iedereen biedt, terwijl discriminatie op grond van nationaliteit strikt verboden is.

4.5

Het was schokkend om te zien hoe duizenden migranten, op de vlucht voor conflicten en armoede, met gevaar voor eigen leven de Middellandse Zee overstaken. Door het politieke gesteggel hierover is de valse indruk ontstaan dat de EU niet weet hoe ze een dergelijke crisis moet aanpakken. Het EESC is ingenomen met het plan van de Commissie voor een evenwichtig, alomvattend en gemeenschappelijk migratiebeleid dat de EU zal helpen om de kansen die migratie biedt, te benutten en tegelijkertijd de uitdagingen aan te pakken. Het EESC steunt met name het nieuwe beleid van de Commissie om Europa aantrekkelijk te houden voor migranten nu zijn bevolking krimpt, terwijl de prikkels voor irreguliere migratie worden verminderd. Dit vergt ook krachtige maatregelen ter ondersteuning van de opvang en integratie van migranten.

4.6

De grootste uitdaging voor de EU is een Unie te blijven die haar burgers verdedigt, beschermt en kracht geeft. Daarom moet de EU oplossingen bieden voor de dingen waarover mensen echt inzitten: „Het Comité blijft ervan overtuigd dat een goede toekomst mogelijk is en dat een sterkere EU kan helpen om de mondialisering en digitalisering in goede banen te leiden teneinde alle burgers goede perspectieven te bieden.” (4)

4.7

De grondleggers van het Europese project hebben erkend dat de EU nog lang niet dezelfde mate van legitimiteit heeft als de gevestigde democratieën van de lidstaten. We zijn al een eind op weg, maar ieder nieuw verdrag moet de transparantie en democratische controle tot stand brengen die de Unie de nodige legitimiteit geven in de ogen van de burgers. Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaten de EU-wetgeving beter naleven.

5.   Duurzame economische ontwikkeling

5.1

Wereldwijd heeft Europa de grootste eengemaakte markt en de op een na meest gebruikte munt. Het is de grootste handelsmacht, die goed is voor 16,5 % van de wereldwijde in- en uitvoer (5) en de grootste donor van ontwikkelings- en humanitaire hulp. Mede dankzij Horizon 2020, het meest omvangrijke multinationale onderzoeksprogramma ter wereld, is Europa koploper op het gebied van innovatie. De concurrentie met de Verenigde Staten en Azië lijkt echter feller dan ooit. Eén ding is duidelijk: geen enkele lidstaat kan in zijn eentje een prominente rol spelen op het wereldtoneel.

5.2

De euro is bijna twintig jaar oud en kan pas tot volle wasdom komen als alle lidstaten de munt hebben ingevoerd en de economische en monetaire unie is voltooid. Dit zou betekenen dat er duidelijke regels worden aanvaard door en van toepassing zijn op iedereen, dat het ESM wordt opgewaardeerd en een belangrijkere rol krijgt, vergelijkbaar met de rol die het IMF internationaal speelt, dat er politieke verantwoording wordt afgelegd en dat de begrotingsraden worden versterkt (6). Invoering van de euro moet tot de prioriteiten horen bij de opbouw van de EU.

5.3

Het EESC heeft er in het verleden al op gewezen dat de EU traag heeft gereageerd op de financiële crisis en dat de economische en monetaire unie nodig moet worden hervormd (7). Sindsdien is er stug doorgewerkt aan hervorming en aan de voltooiing van de bankenunie en de kapitaalmarktenunie. Net als in het verleden (8) juicht het EESC verdere marktconsolidatie toe, maar waarschuwt het voor het ontstaan van posities die te veel beslissingsbevoegdheid in handen van een klein aantal mensen leggen. Met de voltooiing van de EMU moet een nieuw tijdperk aanbreken waarin burgers en bedrijven in de EU één munt gebruiken met alle voordelen van dien: aanzienlijke beperking van de transactiekosten, geen wisselkoersrisico's meer, transparantere prijzen in de handel en geringere investeringsrisico's.

5.4

In een voortdurend veranderende wereld moet Europa zich richten op gebieden als O&O, aanbod van vaardigheden en infrastructuur, wil zij haar concurrentievoordelen kunnen benutten. Europa moet het hoofd bieden aan de afname en vergrijzing van de bevolking, aangezien deze ontwikkeling gevolgen heeft voor het arbeidsaanbod. Wil de EU concurrerend blijven, dan moet zij zowel het tekort aan arbeidskrachten als het tekort aan vaardigheden aanpakken. Europa heeft behoefte aan een gedegen migratiebeleid en een langetermijnperspectief om de beroepsbevolking voor te bereiden op toekomstige uitdagingen en tegelijkertijd bedrijven te helpen groeien en ontwikkelen. Het migratiebeleid moet echter geflankeerd worden door een krachtig beleid om sociale en maatschappelijke problemen te voorkomen.

5.5

Het EESC heeft er ook in verschillende adviezen op aangedrongen om meer te investeren in infrastructuur en openbare diensten, projecten die groei en welzijn voor de burgers kunnen genereren. Het EESC heeft ook gezegd voorstander te zijn van een „gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), alsook voor financiële transacties, brandstoffen en emissies van kooldioxide, die indien die op Europees niveau wordt toegepast, een transnationale belastinggrondslag zou kunnen vormen en de mondiale effecten op het milieu zou kunnen tegengaan (9).”Dit zou belastingontwijking tegengaan en zorgen voor uniformiteit in het fiscaal beleid. Daarnaast heeft het EESC aangegeven dat het erop lijkt „dat Europa een sterke positie heeft als het aankomt op het tot groei brengen van innovatieve hightechbedrijven, maar wanneer deze ondernemingen robuuste kapitaalinvesteringen nodig hebben, gaan ze meestal failliet (10).”

5.6

De EU heeft uitgebreide handelsovereenkomsten gesloten met als doel de handel in goederen en diensten te bevorderen en tegelijkertijd de rechten van werknemers te beschermen en te verbeteren en aandacht te besteden aan milieuproblemen. Protectionisme steekt de laatste jaren echter weer de kop op en er dreigen handelsoorlogen. De EU moet zich blijven inzetten voor vrije, eerlijke en duurzame handel in een multilateraal systeem en voor handelsovereenkomsten die de sociale, consumenten- en milieurechten respecteren en tegelijkertijd de groei en ontwikkeling van bedrijven ondersteunen. Burgers hebben geen belang bij protectionisme. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) zal een belangrijke rol spelen, en het is van cruciaal belang dat de EU bij de hervorming ervan wordt betrokken (11). Het sluiten van grenzen en blokkeren van handel is in geen geval de weg die moet worden bewandeld.

5.7

De gevolgen van de klimaatverandering zijn wereldwijd te merken en het EESC heeft meer dan eens aanbevelingen gedaan om de biodiversiteit en de voor ons voortbestaan noodzakelijke hulpbronnen beter te beschermen. Het wijst erop dat de bescherming van de biodiversiteit even belangrijk is als het voorkomen van klimaatverandering. Het EESC dringt aan op meer politieke wil en op samenhang in de wetgeving op dit gebied en pleit er daarom voor dat alle nodige middelen snel ter beschikking worden gesteld.

5.8

Een rechtvaardige transitie moet centraal staan in het klimaatbeleid. Dit betekent mede dat er maatregelen moeten worden getroffen om de gevolgen van de klimaatverandering te verzachten en om schade en verlies te compenseren. Het model van de circulaire economie moet zo veel mogelijk de voorkeur krijgen en het desbetreffende regelgevingskader moet worden verbeterd. Er moeten meer korte aanvoerketens komen, met name in de voedingssector, en het mobiliteitsbeleid moet op een nieuwe — efficiëntere en duurzamere — leest worden geschoeid. In het kader van de klimaatconferentie van Parijs (2015) heeft de EU zich ertoe verbonden bepaalde streefcijfers te halen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. De EU heeft al aanzienlijke vooruitgang geboekt en kan nog meer collectieve inspanningen leveren om de tijdens de COP21 aangegane verbintenissen na te komen en in de huidige behoeften te voorzien. Desondanks voeren jongeren en studenten in verschillende lidstaten actie omdat zij willen dat er meer wordt gedaan om het milieu te beschermen.

6.   Sociale vooruitgang en onderwijs

6.1

„Naar internationale maatstaven zijn de Europese maatschappijen welvarende plekken om te wonen. Zij bieden het hoogste niveau van sociale bescherming ter wereld en scoren hoog op het vlak van welzijn, menselijke ontwikkeling en levenskwaliteit.” (12) Aangezien de ongelijkheid echter toeneemt en er qua sociale cohesie enorme verschillen binnen de Unie bestaan, moeten we ernaar streven de kloof tussen de lidstaten te verkleinen. Opwaartse convergentie van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op basis van duurzame groei zal betere sociale omstandigheden en minder ongelijkheid opleveren. Het streven hiernaar moet dan ook centraal staan in de toekomstplannen van Europa.

6.2

Een belangrijke drijvende kracht achter sociale vooruitgang moet de Europese pijler van sociale rechten zijn, een initiatief dat door het EESC wordt omarmd, in het kader van een uitgebreide en overkoepelende strategie om de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030 te verwezenlijken. Om onze burgers een welvarende toekomst te bieden, is het EESC fervent voorstander van alle inspanningen die streven naar „een billijke en echte pan-Europese arbeidsmarkt en een triple A op sociaal gebied voor Europa”, en zouden kunnen dienen „als kompas voor hernieuwde convergentie in de eurozone (13)”. De tenuitvoerlegging op nationaal niveau moet worden versneld en gepaard gaan met het besef dat gezonde economische groei vergezeld moet gaan van een stabiele sociale dimensie. Alle relevante maatschappelijke organisaties komt, samen met de EU en de lidstaten, een belangrijke rol toe. Het EESC acht het voor het welzijn van de EU-burgers van belang dat de EU de vorderingen met de tenuitvoerlegging van de EPRS in het kader van het Europees Semester blijft volgen en de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties daarbij ten volle betrekt.

6.3

Het EESC wijst er bovendien nogmaals op dat „de Europese Unie ten volle gebruik moet maken van de ervaring en capaciteiten van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties die op lokaal, nationaal en Europees niveau actief zijn, door ze samen met de gebruikers van de diensten en naargelang hun rol, te betrekken bij de programmering, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de EU-financiering. De sociale partners en de andere maatschappelijke organisaties zijn cruciale spelers in het Europees democratisch project.” (14) De EU moet collectieve onderhandelingen bevorderen en de autonomie van de sociale partners respecteren.

6.4

Digitalisering, automatisering, kunstmatige intelligentie enz. vereisen een snelle en duurzame respons. Behalve de dringende en enorme behoefte aan investeringen in hoogwaardig onderwijs en O&O — waarbij de EU qua uitgaven als percentage van het bbp achterloopt bij andere economische machten (15) — heeft de economie van de EU een beroepsbevolking nodig die beschikt over de nodige vaardigheden om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die het veranderende concurrentieklimaat met zich meebrengt. Dit betekent dat werkgevers en werknemers een gedeeld belang en een gedeelde verantwoordelijkheid hebben om bij te dragen aan opleiding, omscholing, bijscholing en een leven lang leren voor jongeren en volwassenen, wat leidt tot succesvolle ondernemingen en goed opgeleide arbeidskrachten, samen met de EU, de lidstaten, de sociale partners en andere relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Het digitaliseren van de EU-economie moet plaatsvinden binnen een rechtvaardig transitiekader voor technologische veranderingen en moet ervoor zorgen dat dit bijdraagt tot betere levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van het scheppen van kwaliteitsbanen en meer gelijke kansen in de samenleving.

6.5

Uitgaande van de beginselen van de EPSR is het van essentieel belang dat er stappen worden gezet om de toekomstige uitdagingen voor de arbeidsmarkt aan te pakken. Het benutten van de mogelijkheden die de technologische vooruitgang biedt, moet daarom hand in hand gaan met het aanpakken van de uitdagingen op het vlak van industriële veranderingen en arbeidsmarkthervormingen. Gebeurt dat niet, dan zal er een enorme weerstand tegen verandering ontstaan of zal een aanzienlijk deel van de bevolking niet profiteren van de ontwikkeling van nieuwe technologieën.

6.6

Het EESC heeft er al eerder op aangedrongen dat de toenemende ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting op alle niveaus en door alle betrokkenen wordt bestreden. Met het oog hierop moet er meer worden gedaan om op de juiste niveaus gemeenschappelijke beginselen, normen, beleidsmaatregelen en strategieën vast te stellen teneinde tot een betere loonconvergentie te komen, en om minimumlonen vast te stellen of op te trekken tot een behoorlijk niveau, met volledige inachtneming van de autonomie van de sociale partners. Voorts is het zaak een minimuminkomen voor alle burgers te garanderen. Om op toekomstige uitdagingen te kunnen inspelen, moeten meer middelen worden bestemd voor sociale samenhang en sociale investeringen (16).

6.7

Het EESC is van mening dat alle EU-burgers gelijke kansen en een gelijke behandeling op de arbeidsmarkt moeten krijgen. Hoewel eerlijke mobiliteit moet worden bevorderd, moeten burgers ook in hun woonomgeving toegang tot kwaliteitsvolle werkgelegenheid en een fatsoenlijke levensstandaard hebben, om braindrain en sociale dumping te voorkomen.

6.8

De toekomst van de EU is afhankelijk van actieve programma’s die het onderwijs aan jongeren en hun integratie op de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Programma's zoals Erasmus+ en de voorganger daarvan, Erasmus, hebben een ongelooflijke invloed gehad op de ontwikkeling van een Europese identiteit en hebben jongeren tegelijkertijd de kans geboden om kennis, vaardigheden en competenties te verwerven. Het voornemen van de Commissie om het budget van Erasmus te verdubbelen, is een belangrijke stap voorwaarts, al heeft het EESC er in oktober 2018 voor gepleit de financiering nog verder op te trekken (17). Dit soort programma’s moet worden voortgezet en uitgebreid tot jongeren die anders, als gevolg van economische problemen, maar moeilijk toegang zouden hebben tot kwaliteitsonderwijs en contact met andere culturen.

6.9

Zoals het in een eerder advies heeft aangegeven, is het EESC van oordeel dat „de strategie (...) meer zou moeten aansluiten op bestaande EU-programma's, zoals Erasmus+, de jongerengarantie en het Europees Solidariteitskorps”en „ook een bredere betrokkenheid van de burgers moet stimuleren, met inbegrip van stemrecht, vrijwilligerswerk, door jongeren geleide ngo's, democratie op de werkplek en sociale dialoog” (18). Het is van essentieel belang de burgers erop attent te maken dat deze programma’s bestaan en er steeds op te wijzen dat het EU-lidmaatschap rechtstreekse voordelen oplevert.

6.10

Het EESC benadrukt het belang van subsidiariteit en regionale governance bij de verwezenlijking van het cohesiebeleid. Gezien de grote verschillen in welvaart en ontwikkeling tussen de verschillende regio’s, en zelfs binnen een en dezelfde lidstaat, is het van vitaal belang dat het beleid wordt gevoerd door degenen die de grootste problemen het best begrijpen en daarom het best zijn toegerust om op te treden. De EU-instellingen moeten bescherming blijven bieden tegen discriminatie van welke aard dan ook, racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme.

6.11

Het Europees sociaal model is uniek in de wereld en blijft een van de belangrijkste voordelen voor Europese burgers. De EU moet samen met de lidstaten beleid voeren dat haar sociale model beschermt, verdedigt en bevordert en de economische vooruitgang en sociale cohesie stimuleert, rekening houdend met het feit dat grondrechten hand in hand moeten gaan met sociale rechten.

7.   Veiligheid en defensie

7.1

In een wereld vol onenigheid en verdeeldheid is Europa een toonbeeld van vrijheid en stabiliteit. Van de 25 meest vreedzame landen bevinden zich er 15 in de EU. Maar door terroristische aanslagen, de aanwezigheid van onbestuurde en instabiele regio's aan de overkant van de Middellandse Zee en in Sub-Sahara-Afrika, alsook de heropleving van vijandige mogendheden in het Oosten is duidelijk geworden dat we krachtige maatregelen moeten nemen om onze vrede en veiligheid te beschermen.

7.2

Hoewel de uitdagingen op het gebied van de interne en externe veiligheid inderdaad aanzienlijk zijn toegenomen, worden zij verschillend beoordeeld door de lidstaten, die niet dezelfde perceptie van externe bedreigingen hebben, verschillende financiële middelen ter beschikking stellen voor veiligheid en defensie en verschillende opvattingen hebben over het gebruik van militaire macht. Aangezien veel van de dreigingen waarmee we worden geconfronteerd transnationaal van aard zijn, is het EESC van mening dat de lidstaten en de EU zoveel mogelijk samen moeten optreden en moeten streven naar een collectieve en gecoördineerde reactie om onze bondgenoten te laten zien dat we goed voor veiligheid kunnen zorgen.

7.3

Gecoördineerd defensieoptreden levert onze lidstaten niet alleen geloofwaardige „hard power”op, maar draagt ook bij tot het scheppen van banen in hightechsectoren en het bevorderen van innovatie en technologische ontwikkeling. Het EESC dringt er bij de lidstaten en de Europese Commissie op aan om gezamenlijke actie op dit gebied te ondersteunen, en constateert tot zijn genoegen dat er reeds stappen zijn ondernomen (19).

7.4

Cyberaanvallen kosten de wereldeconomie naar schatting 400 miljard EUR (20) per jaar en vormen een reële bedreiging voor de privacy en veiligheid van burgers. Het EESC is van mening dat de EU ernaar moet streven de strijd tegen cyberspionage, cyberterrorisme en alle andere vormen van cybercriminaliteit die gericht zijn tegen Europese burgers en bedrijven, op te voeren.

8.   Communicatie met de burger

8.1

De positieve effecten van het EU-lidmaatschap worden door de Europese burgers vaak als vanzelfsprekend beschouwd of geassocieerd met de nationale regering, terwijl tegenspoed veelal aan Europese bureaucratie en bemoeizucht wordt toegeschreven. Dit is vooral te wijten aan slechte communicatie en slecht contact met de gemiddelde burger. De EU en de lidstaten moeten zich dan ook veel meer moeite getroosten om het beleid en de doelstellingen van de EU beter over te brengen.

8.2

De EU moet meer middelen voor communicatie ter beschikking stellen en moet gebruikmaken van elk beschikbaar kanaal: niet alleen via de lidstaten, maar ook via de sociale partners en de andere organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. De EU moet zowel leiders als burgers erop wijzen dat zij voor vrede, stabiliteit en economische en sociale ontwikkeling zorgt, en moet haar boodschap in alle officiële EU-talen verspreiden.

8.3

In 2012 wees het EESC erop dat het „van het allergrootste belang”is „dat artikel 11 onverkort wordt toegepast, omdat de EU dan bij de burgers aan democratische legitimiteit wint. Ten slotte kan Europa alleen door meer transparantie, een sterker gevoel van een Europese identiteit en meer participatie voor zijn burgers en maatschappelijke organisaties, zowel in de lidstaten als in EU-verband, extremisme voorkomen, zijn democratische waarden uitdragen en een gemeenschappelijke lotsbestemming tot stand brengen” (21).

8.4

Als de EU dichter bij de burger wil komen (en als dat niet lukt, is de hele Unie tot mislukking gedoemd), moet zij luisteren en doorgronden wat haar burgers werkelijk willen en proberen daarnaar te handelen. Mensen willen bescherming, eerlijke regels voor werknemers en bedrijven, gezonde levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden en een duidelijk antwoord op externe uitdagingen. Om dit te bereiken, moet Europa de katalysator blijven voor economische en sociale ontwikkeling en democratische stabiliteit en ervoor zorgen dat iedereen zich bewust is van zijn engagement.

8.5

Allerlei actoren, waaronder staten, lobbygroepen, de media en individuele personen, bedienen zich steeds vaker van misinformatie, desinformatie en kwalijke informatie. Op zich zijn deze technieken oud, maar dankzij de ontwikkeling en mogelijkheden van sociale media heeft dit verschijnsel een breed publiek weten te bereiken. Nepnieuws kan het beste worden tegengegaan door feiten aan te dragen en mensen te helpen kritischer te worden. Terwijl de strijd tegen leugens niet mag verslappen, is het net zo belangrijk dat de vrijheid van mening en meningsuiting te allen tijde gerespecteerd wordt.

8.6

Communicatie- en samenwerkingsplatforms moeten worden bevorderd en alle lidstaten moeten hierbij worden betrokken. Wat in de ene lidstaat werkt, kan ook in een andere lidstaat werken en wat één lidstaat heeft onderzocht, kan worden gebruikt of verbeterd door een andere lidstaat.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 1.

(2)  PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.

(3)  Persbericht van het Europees Parlement van 23 mei 2018.

(4)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145.

(5)  EU volgens thema — Handel.

(6)  Independent fiscal institutions.

(7)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 1.

(8)  PB C 262 van 25.7.2018, blz. 28.

(9)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 131.

(10)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 79.

(11)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.

(12)  Discussienota van de Commissie over de sociale dimensie van Europa.

(13)  PB C 125 van 21.4.2017, blz. 10.

(14)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 165.

(15)  OECD Data, Gross domestic spending on R&D.

(16)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 145.

(17)  PB C 62, 15.2.2019, blz. 194.

(18)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 142.

(19)  PB C 129 van 11.4.2018, blz. 58.

(20)  Hervorming van de cyberbeveiliging in Europa.

(21)  PB C 11 van 15.1.2013, blz. 8.


BIJLAGE

De onderstaande wijzigingsvoorstellen, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslaging verworpen:

Wijzigingsvoorstel 12

Punt 5.5

Als volgt wijzigen:

5.5

Het EESC heeft er ook in verschillende adviezen op aangedrongen om meer te investeren in infrastructuur en openbare diensten, projecten die groei en welzijn voor de burgers kunnen genereren. Het EESC heeft ook gezegd voorstander te zijn van uitgebreide maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) door multinationale ondernemingen, waaronder de invoering van een „gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), en van de bestrijding van btw-fraude door middel van dagelijkse nauwere samenwerking tussen de lidstaten, alsook voor financiële transacties, brandstoffen en emissies van kooldioxide, die indien die op Europees niveau wordt toegepast, een transnationale belastinggrondslag zou kunnen vormen en de mondiale effecten op het milieu zou kunnen tegengaan (1). Dit zou belastingontwijking tegengaan en zorgen voor uniformiteit in het fiscaal beleid. Daarnaast heeft het EESC aangegeven dat het erop lijkt „dat Europa een sterke positie heeft als het aankomt op het tot groei brengen van innovatieve hightechbedrijven, maar wanneer deze ondernemingen robuuste kapitaalinvesteringen nodig hebben, gaan ze meestal failliet” (2).

Motivering

Om misverstanden te voorkomen, dient men zich tot een algemene uitspraak te beperken. Noch de belasting van multinationale ondernemingen als bron van eigen middelen van de EU, noch een gezamenlijke Europese belastinggrondslag voor brandstoffen en de uitstoot van kooldioxide dan wel de belasting daarvan zijn tot nu toe binnen het Comité aan de orde geweest. Door de belasting op financiële transacties zouden de pensioenen van werknemers worden verlaagd. Het werk dat de Raad al jarenlang verricht via nauwere samenwerking is volledig tot stilstand gekomen. Soortgelijke opmerkingen zijn gemaakt bij de wijziging van het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Discussienota over de toekomst van de EU-financiën”(COM(2017) 358 final) (3).

Dit wijzigingsvoorstel is met 76 stemmen voor, 98 tegen, bij 16 onthoudingen, verworpen.

Wijzigingsvoorstel 11

Punt 5.6

Als volgt wijzigen:

5.6

De EU heeft uitgebreide handelsovereenkomsten gesloten, zoals die met Japan, met als doel de handel in goederen en diensten te bevorderen en tegelijkertijd de rechten van werknemers te beschermen en te verbeteren en aandacht te besteden aan milieuproblemen. Protectionisme steekt de laatste jaren echter weer de kop op en er dreigen handelsoorlogen. De EU moet zich blijven inzetten voor vrije, eerlijke en duurzame handel in een multilateraal systeem en voor handelsovereenkomsten die de sociale, consumenten- en milieurechten respecteren en tegelijkertijd de groei en ontwikkeling van bedrijven ondersteunen. Burgers hebben geen belang bij protectionisme. De Wereldhandelsorganisatie (WTO) zal een belangrijke rol spelen, en het is van cruciaal belang dat het EESC bij de hervorming ervan wordt betrokken (4). Het sluiten van grenzen en blokkeren van handel is in geen geval de weg die moet worden bewandeld.

Motivering

Het komt de leesbaarheid ten goede als er een specifiek voorbeeld van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU wordt gegeven, in dit geval de economische partnerschapsovereenkomst met Japan.

Zoals bekend, is deze overeenkomst op 1 februari 2019 in werking getreden en is het de grootste handelsovereenkomst die door de twee partijen is gesloten.

De overeenkomst heeft betrekking op 640 miljoen mensen in de EU en Japan, bijna een derde van het mondiale bbp en 37 % van de wereldhandel.

74 000 bedrijven uit de EU exporteren naar Japan en 600 000 banen houden verband met de uitvoer van de EU naar Japan. De overeenkomst is ook goed voor de consument, aangezien er meer te kiezen zal zijn tegen lagere prijzen. Bovendien wordt er ook een duidelijk signaal mee afgegeven dat twee van de grootste economieën ter wereld een groot voorstander zijn van vrije, eerlijke en op regels gebaseerde handel.

Dit wijzigingsvoorstel is met 73 stemmen voor, 111 tegen, bij 11 onthoudingen, verworpen.


(1)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 131.

(2)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 79.

(3)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 131.

(4)  PB C 159 van 10.5.2019, blz. 15.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/68


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over leren over de Europese Unie

(verkennend advies op verzoek van het Roemeense voorzitterschap)

(2019/C 228/09)

Rapporteur: Tatjana BABRAUSKIENĖ

Corapporteur: Pavel TRANTINA

Verzoek van het Roemeense voorzitterschap van de Raad

Brief d.d. 20.9.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Verkennend advies

Besluit van het bureau

16.10.2018

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

6.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

21.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

164/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

Het EESC:

1.1.

is ervan overtuigd dat de vitaliteit van de EU grotendeels afhangt van een sterke Europese identiteit en de vraag of burgers zich kunnen identificeren met de EU terwijl ze ook hun eigen nationale identiteit behouden. Voorts is het van mening dat het succes van Europa gebaseerd is op zijn waarden, verdraagzaamheid en gehechtheid aan diversiteit van culturen, religies en erfgoed. Het is dan ook van belang de burgers meer kennis en begrip bij te brengen over de geschiedenis en cultuur, de fundamentele waarden en rechten, de kernbeginselen en belangrijkste besluiten, alsook de besluitvormingsprocessen binnen de EU. Tevens is het belangrijk om te pleiten voor wereldburgerschap en om de rol van de EU als wereldspeler te verdedigen.

1.2.

Het EESC benadrukt dat holistisch onderwijs, opleiding en levenslang leren een belangrijke rol spelen bij het versterken van de Europese identiteit, het saamhorigheidsgevoel en de verantwoordelijkheidszin van EU-burgers, teneinde hen tot actieve deelname aan de besluitvorming over de EU aan te zetten. Een en ander draagt bij aan vrede, veiligheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, solidariteit en wederzijds respect, duurzame economische groei en sociale inclusie en billijkheid. Tegelijk wordt zo de culturele diversiteit in acht genomen en verrijkt. De doelstellingen van de EU-integratie, alsook de voordelen en nadelen ervan moeten op zowel het niveau van de lidstaten als dat van de EU kordaat en resoluut worden aangepakt.

1.3.

Overal en voortdurend voltrekt zich een actief en passief leerproces. Leren over de EU is daarom niet alleen een taak binnen het formele onderwijs en evenmin alleen op jongeren gericht. Zowel „levensbreed” als „levenslang” leren moet worden ondersteund; daarbij moet speciale aandacht worden besteed aan oudere generaties, via middelen om informatie te verstrekken die zijn afgestemd op hun manier van leren.

De EU-instellingen en het EU-beleid

1.4.

Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten moet ten uitvoer worden gelegd om iedereen in Europa het recht te geven op kwaliteitsvol en inclusief onderwijs, opleiding en levenslang leren.

1.5.

Het EESC stelt voor om, als onderdeel van basisvaardigheden en -competenties wat met name kennis over de EU betreft, meer aandacht te schenken aan voorlichting over de EU en de EU-identiteit in al haar verscheidenheid, en zo een reeks leerresultaten op dit gebied te definiëren (minimale kennis, vaardigheden en attitudes m.b.t. de EU). In dit verband is er behoefte aan betere gegevens over de stand van zaken in de lidstaten en dringt het EESC er bij de Commissie op aan om haar studie over dit onderwerp bij te werken.

1.6.

Leren over de EU moet worden bevorderd via strategische beleidsacties die op nationaal en EU-niveau moeten worden opgezet om het identiteitsgevoel en het gevoel deel uit te maken van de EU te versterken, en om aan te tonen welke concrete voordelen burgers uit het EU-lidmaatschap kunnen halen. Ook is het van belang dat de lidstaten de Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden (1) en de Verklaring van Parijs van 2015 (2) naar behoren ten uitvoer leggen.

1.7.

De toekomstige verhoging van het Erasmus+-budget (2021-2027) moet ervoor zorgen dat burgers meer het gevoel krijgen van de EU deel uit te maken door leermobiliteit voor iedereen te waarborgen, met name voor mensen met verschillende sociaal-economische achtergronden. In alle toekomstige projecten moet de nadruk worden gelegd op leren over de EU, het ontwikkelen van een Europese identiteit, het ondersteunen van intergenerationeel leren over de EU, taalonderwijs voor alle leeftijdsgroepen en civiele dialoog voor volwassenen.

1.8.

Het EESC is verheugd over het 30-jarig bestaan van de Jean Monnet-activiteiten in het kader van Erasmus+ om excellentie in onderwijs en onderzoek m.b.t. EU-studies wereldwijd te bevorderen en dringt erop aan dat het programmabudget wordt verhoogd en uitgebreid naar alle onderwijssectoren teneinde de voorlichting over de EU te verbeteren en het democratisch burgerschap te versterken.

1.9.

Informatie over de EU moet via de informatie-, communicatie- en onderwijsstrategieën van de EU en de lidstaten beter met EU-burgers worden uitgewisseld. Daarnaast moet ook een commissaris voor communicatie worden aangesteld.

1.10.

Het EESC is van mening dat de Europese en nationale publieke media, met inbegrip van het Euronews-kanaal, een strategische rol moeten spelen bij het informeren van de burgers over de EU-verwezenlijkingen. De EU-voorlichtingsbureaus in de lidstaten, alsook de leden en andere vertegenwoordigers van het EP, de EESC-leden en andere beleidsmakers die actief zijn op Europees gebied, kunnen eveneens een actieve rol spelen in de ondersteuning van het ontwikkelingsproces van een EU-identiteit op nationaal niveau.

1.11.

Er zou een beleidsstrategie op EU-niveau moeten komen, met inachtneming van de nationale bevoegdheid inzake onderwijs, om aanbevelingen over samenwerking (bijv. via de open coördinatiemethode of via een groep op hoog niveau) tussen de lidstaten voor te stellen, alsook om aan te sporen tot initiatieven binnen onderwijsstelsels, en tot acties op nationaal en lokaal niveau met het oog op voorlichting over de EU en de opbouw van een Europese identiteit, in nauwe samenwerking met sociale partners en alle relevante belanghebbenden. Een en ander moet worden ondersteund aan de hand van bijgewerkte studies waarin de situatie van het leren over de EU in kaart wordt gebracht.

1.12.

Leren over de EU en de opbouw van de EU-identiteit zouden moeten worden opgenomen in de EU2030-strategie en het strategisch kader ET2030 alsook in het Europees semester (onder de desbetreffende landenspecifieke aanbevelingen), mits nauwkeurige systematische informatie voorhanden is.

1.13.

Er moet een centraal toegankelijk platform worden opgericht en bevorderd, dat verschillende bestaande initiatieven en portaalsites aan elkaar koppelt, met leer- en lesmateriaal over de EU en de opbouw van de EU-identiteit in verschillende EU-talen voor onderwijsinstellingen en individuele studenten, met specifieke aandacht voor de fundamentele waarden van de EU, democratie, deelname aan democratische besluitvorming, verdraagzaamheid en wederzijds begrip.

Initiatieven op het niveau van de lidstaten

1.14.

Het EESC beveelt aan nationale strategieën te ontwikkelen om voorlichting over de waarden van de EU, haar geschiedenis, verwezenlijkingen en huidige ontwikkelingen op te nemen in de lesprogramma’s van alle onderwijssectoren, zonder de belangrijke rol van informeel en niet-formeel leren over het hoofd te zien.

1.15.

Leren over de EU moet transversaal in het schoolonderwijs worden opgenomen als een integraal onderdeel van alle vakken. Bij onderwijs over burgerschap, geschiedenis, aardrijkskunde en economie moeten het EU-burgerschap en de voordelen ervan centraal staan.

1.16.

Voorlichting over de EU moet in de initiële opleiding en de bij- en nascholing van alle leerkrachten worden opgenomen en de lidstaten moeten kwaliteitsvolle permanente professionele ontwikkeling van leerkrachten op dit gebied ondersteunen. Deze opleiding moet o.a. betrekking hebben op de door de Raad van Europa vastgestelde competenties voor een democratische cultuur (3).

1.17.

Het EESC stelt voor initiatieven te ontwikkelen om internationale mobiliteit en het leren van vreemde talen voor alle leerkrachten aan te moedigen en te ondersteunen en een Europese prijs/Europees label te ontwikkelen voor onderwijs over de EU en de EU-identiteitsvorming, voor zowel scholen als individuele personen.

1.18.

Belanghebbenden, met inbegrip van vakbonden, werkgeversorganisaties en bedrijven, en andere maatschappelijke organisaties die actief zijn in de onderwijs- en opleidingssector of in jeugd- en volwassenenwerk, zoals scouts en jeugd- en studentenorganisaties, leraren-, vak- en ouderverenigingen, moeten worden aangemoedigd en doeltreffend worden ondersteund zodat zij hun activiteiten op het gebied van leren en onderwijzen over de EU kunnen opvoeren.

1.19.

De lidstaten moeten partnerschappen tussen aanbieders van formeel en niet-formeel onderwijs (d.w.z. scholen en jeugdorganisaties en/of universiteiten en lokale organisaties) aanmoedigen om onderwijs over de EU en burgerschap in het algemeen te verstrekken. In dit verband zou het EESC graag zien dat jongerenorganisaties betrokken worden bij de vaststelling van onderwijsprogramma’s en de wijze waarop burgerschapseducatie moet worden verstrekt.

1.20.

Het EESC wijst op de ambitie van de Schumanverklaring die Robert Schuman op 9 mei 1950 heeft afgelegd, namelijk dat „de vereniging van Europa […] niet ineens [kan] worden verwezenlijkt noch door een allesomvattende schepping tot stand [kan] worden gebracht: het verenigd Europa zal moeten worden opgebouwd door middel van concrete verwezenlijkingen, waarbij […] solidariteit als uitgangspunt zal moeten worden genomen” (4). Het EESC stelt voor de Dag van Europa (9 mei) of zelfs een afzonderlijke Europese educatiedag in alle lidstaten te vieren en aan te grijpen als een gelegenheid om in scholen en lokale gemeenschappen EU-gerelateerde activiteiten te plannen.

2.   Achtergrond

2.1.

De verantwoordelijkheid voor onderwijs en cultuurbeleid ligt in eerste instantie bij de lidstaten. In de loop der jaren heeft de EU echter een belangrijke aanvullende rol gespeeld. Alle lidstaten hebben er belang bij om het volledige potentieel van onderwijs en cultuur te benutten als drijvende kracht achter het scheppen van werkgelegenheid, economische groei en sociale rechtvaardigheid, alsook als middel om kennis te maken met de Europese identiteit in al haar diversiteit.

2.2.

Het EESC acht het van essentieel belang dat het Europese project dichter bij de mensen wordt gebracht door hun meer kennis bij te brengen van de geschiedenis, de verwezenlijkingen en het belang van de EU in het licht van de geschiedenis van Europa en de positieve gevolgen voor het leven van alledag. Het benadrukt dat de fundamentele waarden van de EU moeten worden begrepen en bevorderd, aangezien zij cruciaal zijn voor wederzijds begrip, vreedzaam samenleven, verdraagzaamheid en solidariteit, alsook voor het begrijpen van de kernbeginselen van de EU.

2.3.

60 jaar na het Verdrag van Rome hebben de EU-burgers hun EU-identiteit nog altijd niet volledig vormgegeven. Momenteel voelt 93 % van de EU-burgers zich verbonden met zijn land, waarvan 57 % zeer verbonden, terwijl 89 % zich verbonden voelt met zijn stad/dorp/gemeente. Slechts 56 % van de respondenten zegt zich verbonden te voelen met de EU, en slechts 14 % „zeer verbonden” (5). Deze cijfers zijn belangrijk in het licht van de komende EP-verkiezingen en de discussies over de toekomst van Europa.

2.4.

De opkomst bij de laatste EP-verkiezingen (2014) was opnieuw het hoogst bij de 55+-kiezers (opkomstgraad van 51 %), terwijl in de leeftijdsgroep van 18 tot 24 jaar slechts 28 % deelnam. Deelname is ook nauw verbonden met de sociaal-economische status (6) van de betrokkenen. Het gebrek aan kritische mediageletterdheid en de verspreiding van nepnieuws en desinformatie werken het wantrouwen in democratische instellingen en in de EU in de hand. Betere voorlichting over de EU en democratisch burgerschap zouden een en ander kunnen verhelpen maar dit is niet alleen een opgave voor het formele initiële onderwijs.

2.5.

Het EESC herinnert eraan dat studies (7) en onderzoek (8) wijzen op een grote kloof tussen beleid en praktijk op het gebied van burgerschapseducatie en dat er in bijna de helft van de lidstaten nog steeds geen regelgeving of aanbevelingen voorhanden zijn m.b.t. burgerschapseducatie in de initiële lerarenopleiding. Hoewel burgerschap is opgenomen in de bij- en nascholing van leraren, is dat niet het geval bij schoolhoofden.

2.6.

Een ander punt van zorg is de ongelijkheid in de burgerschapseducatie in de verschillende onderwijssectoren. Zo wordt er op scholen in het initiële beroepsonderwijs en -opleiding minder aan burgerschapseducatie gedaan dan in het algemeen onderwijs. Zo zijn er in die onderwijssector minder lesprogramma’s over burgerschap, is er minder lesmateriaal voor leraren en worden er minder aanbevelingen gedaan met het oog op deelname van studenten aan schoolraden of oudervertegenwoordiging in schoolbesturen.

2.7.

Leren over de EU moet ook betrekking hebben op onderwijs over democratie (met inbegrip van participatie, democratische politiek en democratische samenleving) en verdraagzaamheid (met inbegrip van interpersoonlijke relaties, verdraagzaamheid tegenover verschillende sociale en culturele groepen en een inclusieve samenleving).

2.8.

Burgerschapseducatie in het algemeen moet een dynamisch leerproces (9) zijn dat is aangepast aan de context en aan elke leerling, en moet worden aangestuurd door waarden. Doel moet zijn leerlingen, voornamelijk jongeren, de kennis en het inzicht, de vaardigheden en de attitudes bij te brengen die ze niet alleen nodig hebben om hun rechten uit te oefenen, maar ook om bij te dragen aan hun gemeenschap en samenleving, en om, met de toekomstige generaties in gedachten, empathie te tonen en zorgzaam te werk te gaan. De moderne interpretatie van burgerschapseducatie is langzaam maar zeker verschoven van de traditionele opvatting van het louter overdragen van „kennis en begrip van formele instellingen en processen van het maatschappelijk leven (zoals stemmen bij verkiezingen)” naar een breder begrip dat participatie aan en betrokkenheid bij zowel de burgermaatschappij als het maatschappelijk middenveld omvat, alsook de bredere waaier van manieren waarop burgers in interactie treden met hun gemeenschappen (met inbegrip van scholen) en samenlevingen, en deze vormgeven.

2.9.

Wil EU-burgerschap verder gaan dan het huidige juridische concept in enge zin, en wil het voortbouwen op de idee van wat het betekent om in heel Europa Europeaan te zijn, dan heeft onze aanpak van burgerschapseducatie een duidelijke Europese dimensie nodig. Aldus kan een rijkere, meer politiek gerichte opvatting van het EU-burgerschap worden ontwikkeld, wat van cruciaal belang zal zijn als de EU meer betrokkenheid en acceptatie van burgers beoogt, of meer steun wil voor de EU als een sociale en politieke — en niet alleen een economische — unie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het is van het grootste belang dat mensen leren en zich bewust zijn van hun rol en mogelijkheden voor deelname aan het democratisch besluitvormingsproces op lokaal, nationaal en EU-niveau en dat zij institutioneel leiderschap begrijpen. Holistisch onderwijs, opleiding en levenslang leren, met bijzondere aandacht voor democratisch burgerschap, gezamenlijke Europese waarden en een Europese identiteit, kunnen aanzienlijk bijdragen aan vrede, veiligheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, solidariteit en wederzijds respect, duurzame groei en sociale inclusie en billijkheid. Tevens leidt dit tot respect voor en een verrijking van de culturele diversiteit en een stimulering van het gevoel bij de EU te horen.

3.2.

Het EESC juicht het in zijn advies over de Europese onderwijsruimte (2018) (10) toe dat het initiatief meer inclusiviteit in de toekomstige onderwijsstelsels voorstelt en onderstreept dat leren over de EU, democratische waarden, verdraagzaamheid en burgerschap, mede in het kader van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, als een recht voor iedereen moet worden beschouwd. Dit initiatief moet toegankelijk zijn voor iedereen en bijzondere aandacht schenken aan kansarme groepen (11), zodat alle burgers kunnen begrijpen hoe zij aan de democratie kunnen deelnemen. Het is belangrijk dat de lidstaten de Aanbeveling van de Raad inzake de bevordering van gemeenschappelijke waarden (12) ten uitvoer leggen.

3.3.

In veel lidstaten staat de volledige tenuitvoerlegging van de nieuwe Aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (2018) (13) nog niet op de politieke agenda en is het van belang dat de voorlichting over de EU, haar concrete voordelen, democratische waarden, verdraagzaamheid en actief burgerschap wordt verbeterd als onderdeel van geletterdheid, meertaligheid, persoonlijke, sociale en burgerschapscompetenties, cultureel bewustzijn en persoonlijke expressie.

3.4.

In zijn advies (14) over het toekomstige Erasmus+-programma 2021-2027 erkent het EESC dat het vorige Erasmus+-programma (2014-2021) onderwijs en opleiding op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau aanzienlijk heeft ondersteund, mensen het gevoel heeft gegeven van de EU deel uit te maken (de „Europese identiteit” in al haar diversiteit) en wederzijds begrip, democratisch burgerschap en Europese integratie heeft bevorderd. Het nieuwe Erasmus+-programma is essentieel om deze processen kracht bij te zetten: om inclusiviteit en gemeenschappelijke Europese waarden te ondersteunen, sociale integratie te bevorderen, intercultureel begrip te vergroten en radicalisering te voorkomen door mensen van alle leeftijden te betrekken bij democratische processen, die steunen op leermobiliteit en samenwerking tussen Europese burgers, onderwijs- en opleidingsinstellingen, organisaties, stakeholders en lidstaten, die allemaal van het allergrootste belang zijn voor de toekomst van de EU.

3.5.

Het EESC is ingenomen met de inspanningen in het kader van de Jean Monnet-activiteiten onder Erasmus+ om excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van EU-studies wereldwijd te bevorderen. Het betreurt dat het voorgestelde budget voor dit programma nog steeds ontoereikend is. Aangezien het programma tot nu toe alleen betrekking had op universiteiten, zou het EESC graag zien dat het budget wordt verhoogd en dat het programma wordt uitgebreid tot alle onderwijssectoren en leeftijdsgroepen om de voorlichting over de EU te verbeteren en het democratisch burgerschap te versterken.

3.6.

Het EESC onderstreept het belang van de uitvoering van de Verklaring van Parijs (15) die de EU-leiders in maart 2015 hebben ondertekend, en herinnert eraan dat er in alle leervormen werk moet worden gemaakt van kritisch denken en mediageletterdheid, sociale en burgerschapscompetenties, intercultureel begrip en bestrijding van discriminatie.

4.   Specifieke opmerkingen over formeel onderwijs

4.1.

Het EESC herhaalt dat het van belang is om iedereen via scholen en gemeenschappen via levenslang leren kansen te bieden om democratisch betrokken burgers te worden. Er kan sprake zijn van een inclusief onderwijsbeleid als de nationale en Europese media en nationale beleidstendensen dit ondersteunen en goede voorbeelden van democratie en verdraagzaamheid aanreiken. Daarbij gaat er o.a. om het recht op participatie te vrijwaren, sociaal partnerschap en dialoog met het maatschappelijk middenveld te ondersteunen, vrijheid van meningsuiting te bevorderen, nepnieuws tegen te gaan, inclusief op te treden met respect voor culturele diversiteit binnen en buiten de grenzen, naar gelijkheid voor iedereen te streven, en steun te bieden aan migranten, vluchtelingen en minderheden, zodat zij actieve burgers van de EU en de lidstaten kunnen worden zonder dat ze hun culturele identiteit moeten opgeven.

4.2.

Voorlichting over de EU, democratische waarden, verdraagzaamheid en burgerschap maar ook over de rol van de EU in de wereld moet een transversaal onderwerp zijn op scholen dat wordt onderwezen in alle vakken en via alle projecten, en niet alleen in specifieke lessen zoals geschiedenis of burgerschap. Aan lerenden moeten voorbeelden worden gegeven van actieve deelname aan sociale activiteiten en vrijwilligerswerk, door vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en vakbonden en het bedrijfsleven uit te nodigen om hun activiteiten te komen voorstellen. Studenten moeten worden aangemoedigd om deel te nemen aan democratische besluitvormingsprocessen op lokaal, nationaal en EU-niveau. Daarnaast moeten schoolhoofden en leerkrachten een op samenwerking gebaseerde democratische schoolcultuur creëren met deelname van schoolbesturen en betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de besluitvorming, en moeten zij zorgen voor collegiaal bestuur.

4.3.

Het EESC onderstreept het belang van regelgeving of aanbevelingen over de ontwikkeling van de competenties van leerkrachten inzake burgerschapseducatie via de initiële lerarenopleiding in alle lidstaten, maar ook via de bij- en nascholing van leerkrachten en schoolhoofden (16).

4.4.

Er moet een centraal toegankelijk platform worden opgericht en gepromoot, dat verschillende bestaande initiatieven en portaalsites (17) aan elkaar koppelt, met leer- en lesmateriaal over de EU en de opbouw van de EU-identiteit, in verschillende EU-talen voor onderwijsinstellingen en individuele studenten, met specifieke aandacht voor de fundamentele waarden van de EU, democratie, deelname aan democratische besluitvorming, verdraagzaamheid en wederzijds begrip. Onderwijs- en opleidingsmateriaal (18) dat dankzij verschillende door de EU gefinancierde projecten tot stand is gekomen, moet voor iedereen beschikbaar zijn, beter bekend worden gemaakt en worden gebruikt in scholen en voor andere activiteiten die gericht zijn op voorlichting over de EU.

5.   Specifieke opmerkingen over niet-formeel onderwijs

5.1.

Volgens het EESC is burgerschapseducatie onderdeel van een „levenslang” en „levensbreed” beleids- en praktijkkader. Een holistische benadering van burgerschapseducatie vereist de betrokkenheid van aanbieders van zowel formeel als niet-formeel onderwijs, die elkaar aanvullen op het gebied van inhoud en focus van hun onderwijsprogramma’s, pedagogische benadering en verschillende mogelijke ervaringen met participatie.

5.2.

Een breed scala van leerprogramma’s die worden aangeboden in niet-formele leeromgevingen, zijn gericht op burgerschapseducatie. Dat is bijvoorbeeld het geval in jongerenorganisaties, waar educatief werk wordt ontwikkeld rond een participatief proces dat actief burgerschap bevordert en de horizon van jongeren verbreedt. Jongerenorganisaties spelen een fundamentele rol als aanbieders van burgerschapseducatie door hun leden en degenen met wie ze samenwerken een ruimte te bieden voor socialisatie, interactie en politieke en sociale actie.

5.3.

Jongerenorganisaties organiseren een breed scala aan programma’s, projecten en activiteiten met betrekking tot burgerschapseducatie, vaak met een Europese dimensie. Zij verschillen naargelang van het mandaat en de doelgroep van de organisatie en omvatten bijv. vrijwilligerswerk en internationale uitwisselingen/evenementen; regelmatige lokale groepsbijeenkomsten/-activiteiten; uitwisselingen via scholen en gastgezinprogramma’s; simulaties van beraadslagingen bij EU-instellingen; nepverkiezingen enz.

5.4.

Door de complementaire aard van formeel en niet-formeel onderwijs is het belangrijk om partnerschappen tussen aanbieders van formeel en niet-formeel onderwijs te bevorderen, zodat er meer praktische en concrete ervaring kan worden opgedaan met het uitoefenen van democratie. Studenten- en jongerenorganisaties moeten centraal staan in de besluitvorming en moeten de middelen krijgen om feedback- en monitoringmechanismen rechtstreeks te ondersteunen. In dit verband zou het EESC graag zien dat jongeren betrokken worden bij besluitvormingsorganen die belast zijn met de vaststelling van onderwijsprogramma’s en de wijze waarop burgerschapseducatie moet worden verstrekt.

6.   Specifieke opmerkingen over informeel leren

6.1.

Het EESC is zich ervan bewust dat veel informatie over de EU kan worden verworven via informeel leren — via media, discussies onder gelijken enz. Er moeten een gecoördineerde inspanning en concrete maatregelen komen die leiden tot volledige „EU-geletterdheid” van alle burgers van alle leeftijden, zodat iedereen een minimum aan noodzakelijke kennis over de EU kan verwerven. Een en ander heeft, naast andere aspecten, ook betrekking op bewustwording van de onderlinge afhankelijkheid van EU-lidstaten op sociaal en economisch gebied, en derhalve van de behoefte aan een veerkrachtige Europese samenleving die getuigt van een groter gezamenlijk economisch concurrentievermogen.

6.2.

Het EESC verzoekt om betere informatie-uitwisseling over de EU met EU-burgers via de informatie-, communicatie- en onderwijsstrategieën van de EU en de lidstaten en herinnert eraan dat de Europese Commissie werk moet maken van deze agenda, alsook van een eventuele nieuwe aanstelling van een commissaris voor communicatie.

6.3.

De Europese en pro-Europese nationale publieke media, met inbegrip van het Euronews-kanaal, moeten een strategische rol spelen bij het verstrekken van correcte informatie over de EU. De EU-voorlichtingsbureaus in de lidstaten moeten, met de steun van leden en andere vertegenwoordigers van het EP, actieve deelname van EESC-leden en andere beleidsmakers die actief zijn op Europees gebied, een actieve rol spelen bij de versterking van de EU-identiteit.

6.4.

Gezien het succes van het Erasmus+-programma moet er volgens het EESC op communicatiegebied het nodige worden gedaan om de rol van educatie en informatie te bevorderen teneinde het verhaal van de EU-vredesopbouw voort te zetten, leren tussen ngo’s binnen en buiten de EU te faciliteren en een „White Dove”-keurmerk voor EU-vredesprojecten in het leven te roepen om de zichtbaarheid van deze projecten binnen en buiten de EU te vergroten.

6.5.

Huidige Erasmus+-studenten moeten worden aangemoedigd om de ervaringen die zij in het buitenland hebben opgedaan, te gebruiken om als ambassadeurs van de EU op te treden voor hun leeftijdsgenoten en om jongeren te informeren over Europa, over intercultureel leren en over hun ervaringen met een andere cultuur.

6.6.

Het EESC vestigt de aandacht op zijn eigen projecten, zoals Your Europe, Your Say (YEYS(19), het jaarlijkse jongerenevenement van het EESC. In het kader van dit initiatief komen elk jaar leerlingen van 16-18 jaar uit alle EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten voor twee dagen naar Brussel om kennis op te doen over de EU en samen ideeën uit te werken en resoluties op te stellen die vervolgens worden voorgelegd aan de instellingen van de EU.

Brussel, 21 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Aanbeveling van de Raad (2018/C 195/01) (PB C 195 van 7.6.2018, blz. 1).

(2)  Verklaring van Parijs van 17 maart 2015.

(3)  RvE (2016) „Competenties voor een democratische cultuur”.

(4)  Schumanverklaring

(5)  Europese Commissie, Standaard Eurobarometer 89, voorjaar 2018 — verslag.

(6)  Op basis van persoonlijke interviews met 27 331 personen van 18 jaar en ouder in de 28 EU-lidstaten.

(7)  Verslag van het Europees Parlement over het leren over de EU op school (2015/2138(INI).

(8)  Eurydice, Citizenship Education at School in Europe — 2017.

(9)  Europees Jeugdforum, Inspiring! Youth organisations contribution to citizenship education 2016.

(10)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 136.

(11)  Voor een definitie van „kansarme groepen” zie EIGE.

(12)  Aanbeveling van de Raad (2018/C 195/01).

(13)  Aanbeveling van de Raad (2018/C 189/01) (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(14)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 194.

(15)  Verklaring van Parijs, 17 maart 2015.

(16)  Joint Statement on Citizenship Education & EU Common Values.

(17)  Zie bijv. eTwinning, Open Education Europe enz.

(18)  Zie bijv.: https://euhrou.cz/.

(19)  https://www.eesc.europa.eu/en/our-work/civil-society-citizens-participation/your-europe-your-say


III Voorbereidende handelingen

EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Europees Economisch en Sociaal Comité

5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/74


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2019

(COM(2018) 686 final)

(2019/C 228/10)

Rapporteur: Elżbieta SZADZIŃSKA

Raadpleging

Europese Commissie, 14.12.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

7.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

122/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2019, dat een verbetering is van het normalisatiepakket uit 2011. Hoewel de werkzaamheden in het kader van dit initiatief in 2019 zullen worden afgerond, worden in het werkprogramma aandachtsgebieden voor het laatste jaar van uitvoering ervan door de huidige Europese Commissie voorgesteld.

1.2.

Het EESC formuleert elk jaar in een advies opmerkingen en aanbevelingen ten aanzien van de jaarlijkse werkprogramma’s van de Commissie. Het beseft namelijk dat normen van belang zijn voor de bevordering van het concurrentievermogen op de interne markt, voor de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten alsmede voor de verbetering van de kwaliteit en veiligheid daarvan, waar consumenten, ondernemingen en het milieu baat bij hebben (1). Onderhavig advies houdt verband met het advies over geharmoniseerde normen (2).

1.3.

Het EESC ziet dat vooruitgang is geboekt met het realiseren van de inclusiviteit en transparantie van het Europese normalisatiesysteem door de actieve deelname van de organisaties die worden genoemd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1025/2012. De deelname van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld aan dit systeem zou zich niet mogen beperken tot het Europees en nationaal niveau. Ook hun deelname aan internationale normalisatie zou moeten worden ondersteund, uitgebreid en bevorderd.

1.3.1.

Het EESC staat positief tegenover de door de Commissie gezette stappen om de deelname van stakeholders aan normalisatiewerkzaamheden te ondersteunen, met name via het Horizon 2020-programma. Het beveelt niettemin aan om het bestaande mechanisme te versterken en de communicatie over de mogelijkheden voor deelname te verbeteren. Dat zou kleine en middelgrote ondernemingen de kans bieden om normen niet alleen te helpen opstellen, maar ze ook te implementeren.

1.3.2.

Samenhang tussen Europese en internationale normen draagt bij aan de versterking van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven in de mondiale waardeketen. Daarom steunt het EESC de dialoog van de Commissie met internationale normalisatieorganisaties, de WTO en andere internationale fora. In dit verband steunt het tevens alle inspanningen en initiatieven van de Commissie om het normalisatieproces te versnellen en doeltreffender te maken, teneinde betere Europese normen op internationaal niveau te beschermen en te promoten (3).

1.4.

Het Europees normalisatiesysteem is gebaseerd op een publiek-privaat partnerschap. Het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie bevat de uitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van dit partnerschap. Het EESC hoopt dat daarbij zo veel mogelijk stakeholders worden betrokken.

1.5.

Het werkprogramma voor 2019 is gebaseerd op de uitkomsten van interinstitutioneel overleg. Als dit overleg in de toekomst wordt voortgezet, zal dat volgens het EESC het Europese normalisatiesysteem helpen versterken. Het EESC heeft al in eerdere adviezen over normalisatie aangegeven bereid te zijn een ad-hocforum op te richten waarbij een breed scala aan stakeholders wordt betrokken (4).

1.6.

In het programma zijn de vanuit het oogpunt van normalisatie belangrijkste beleidsterreinen vastgesteld: energie, circulaire economie, defensie, veiligheid, interne markt, digitale eengemaakte markt en internationale samenwerking. Het EESC kan zich in deze keuze vinden.

1.7.

Het EESC kijkt uit naar de uitkomsten van het onderzoek naar de economische en maatschappelijke gevolgen van normalisatie. Het vindt dat daarin ook de indirecte gevolgen van normalisatie in aanmerking moeten worden genomen, zoals die voor de werkgelegenheid (5). Bovendien zouden evaluaties achteraf een belangrijke rol moeten spelen bij het opstellen van strategieën en programma’s voor normalisatie.

1.8.

Het EESC herhaalt zijn pleidooi voor een grondige follow-up van de inspanningen van de belangrijkste normalisatieactoren, om het inclusieve karakter van het Europese normalisatiesysteem te versterken. Het EESC zou, als prioriteit, een ad-hocforum over de inclusiviteit van het Europees normalisatiesysteem kunnen oprichten. Deze instantie zou ermee belast worden een jaarlijkse openbare hoorzitting te organiseren om de vorderingen ter zake te beoordelen (6).

2.   Voorstellen van de Commissie

2.1.

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 heeft de Commissie in haar mededeling het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie voor 2019 voorgelegd.

2.2.

Strategische prioriteiten voor Europese normalisatie ter ondersteuning van de wetgeving en beleidslijnen van de Unie:

actie ter ondersteuning van de strategie voor een digitale eengemaakte markt;

acties ter ondersteuning van de energie-unie en het klimaat;

actie ter ondersteuning van het actieplan voor de circulaire economie;

actie ter ondersteuning van een diepere, billijkere interne markt met een versterkte industriële basis;

actie ter ondersteuning van het Europees defensieactieplan;

actie ter ondersteuning van de ruimtevaartindustrie in Europa;

actie ter ondersteuning van de Europese veiligheidsagenda.

2.3.

Daarnaast zal de Commissie:

de samenwerking met internationale normalisatie-instellingen voortzetten;

het publiek-private partnerschap verder ontwikkelen en daarbij een breed scala aan stakeholders betrekken;

onderzoek doen naar de economische en maatschappelijke gevolgen van normalisatie.

2.4.

Overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 (indiening van een verslag over de uitvoering van deze verordening) zal de Commissie een beoordeling van het Europese normalisatiesysteem uitvoeren om het functioneren ervan te evalueren.

2.5.

Het gezamenlijke initiatief inzake normalisatie (JIS) zou volgens planning in 2019 moeten worden beëindigd. De Commissie zal de resultaten van de JIS-werkzaamheden analyseren en daarbij drie categorieën onderscheiden:

bewustmaking, onderwijs en goed begrip met betrekking tot het Europese normalisatiesysteem;

coördinatie, samenwerking, transparantie en inclusiviteit;

concurrentievermogen en de internationale dimensie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

In het jaarlijkse werkprogramma voor 2019 worden de prioriteiten die nu ten uitvoer worden gelegd, nader verduidelijkt en aangevuld, om het Europese normalisatiesysteem aan te passen aan de veranderende internationale randvoorwaarden en de uitdagingen op de wereldwijde markt.

3.2.

Het EESC is het met de Commissie eens dat normalisatie bijdraagt aan de strategie voor de digitale eengemaakte door zich te richten op het internet der dingen, big data, blockchaintechnologie, intelligente vervoerssystemen en autonoom rijden, slimme steden, toegankelijkheid, e-overheid, e-gezondheid en kunstmatige intelligentie (KI). Bovendien moeten nieuwe normen, overeenkomstig de regels voor de bescherming van persoonsgegevens (AVG) (7), compatibel en interoperabel zijn.

3.2.1.

Het EESC hoopt dat alle spelers op de digitale interne markt conform de AVG kunnen rekenen op een hoog niveau van bescherming en beveiliging van hun persoonsgegevens.

3.3.

Volgens het EESC moeten de bestaande veiligheidsnormen en voorschriften op het gebied van KI worden bijgewerkt, met name in het licht van het nieuwe risico dat ermee gepaard gaat. Verwacht zou mogen worden dat met nieuwe normen de negatieve impact van robots en KI op het leven van de mens wordt ingeperkt (8).

3.4.

Cyberveiligheidseisen moeten ervoor zorgen dat nieuwe apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van KI, geen risico’s oplevert voor de gebruikers, zoals grootschalige cyberaanvallen, tracking van consumenten en hacking. Bij het realiseren van deze doelstelling moet een sleutelrol zijn weggelegd voor het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa), dat een permanent mandaat heeft en zich met name zou moeten richten op normalisatie op het gebied van cyberveiligheid (9).

3.5.

Het EESC steunt het voorstel om de CO2-emissies van de vervoerssector terug te dringen. Dit doel moet onder andere worden gerealiseerd met een efficiënter brandstof- en energieverbruik door auto’s, wat de kosten voor de gebruikers zal doen dalen. Tegelijkertijd zal de toename van het aantal geautomatiseerde auto’s geharmoniseerde regels vereisen omdat dit soort auto’s grote risico’s met zich meebrengt (cyberaanvallen, gegevensbescherming, aansprakelijkheid bij ongevallen) (10).

3.5.1.

Het EESC heeft zich in een eerder advies al positief uitgesproken over het derde mobiliteitspakket, dat het als stap in de richting van duurzame Europese mobiliteit beschouwt (11).

3.6.

Het EESC meent dat de voorstellen voor de etikettering van banden (12), de vergroening van de scheepvaartsector door het gebruik van alternatieve brandstoffen, en de uitbreiding van de eisen inzake ecologisch ontwerp (13) tot nieuwe categorieën producten alle kunnen bijdragen aan de bestrijding van de klimaatverandering.

3.7.

Het EESC staat achter de uitwerking van normen voor de circulaire economie. Die zullen duurzame productie bevorderen en aldus helpen natuurlijke hulpbronnen te beschermen (14).

3.8.

Technische normen vergemakkelijken de toepassing van innovatieve oplossingen in de industrie.

3.9.

De Commissie stelt terecht dat de ontwikkeling van een actieplan voor normalisatie op het gebied van defensie door het Europees Defensieagentschap en de Europese normalisatieorganisaties zal helpen om een open en concurrerende Europese markt voor defensieapparatuur tot stand te brengen (15). Soortgelijke actie zal op ruimtevaartgebied worden ondernomen (16).

3.10.

Er moet worden gezorgd voor samenhang tussen Europese en internationale normen en het gebruik van Europese normen buiten de Unie moet worden bevorderd. Daartoe moet de Commissie haar beleidsdialoog met internationale normalisatie-instellingen intensiveren en bilaterale onderhandelingen voeren met niet-Europese landen.

3.11.

Het EESC staat achter het volkomen legitieme voornemen van de Commissie om de positieve invloed van inclusiviteit op de kwaliteit van normalisatie aan te tonen. De deelname van de in bijlage III genoemde organisaties aan normalisatiewerkzaamheden vergroot het concurrentievermogen en creëert zo meerwaarde, en levert de gehele samenleving voordelen op.

3.12.

Het EESC herhaalt zijn pleidooi voor een grondige follow-up van de inspanningen van de belangrijkste normalisatieactoren, om het inclusieve karakter van het Europese normalisatiesysteem te versterken. Het EESC zou, als prioriteit, een ad-hocforum over de inclusiviteit van het Europees normalisatiesysteem kunnen oprichten. Deze instantie zou ermee belast worden een jaarlijkse openbare hoorzitting te organiseren om de vorderingen ter zake te beoordelen.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17; PB C 75 van 10.3.2017, blz. 40; PB C 34 van 2.2.2017, blz. 86; PB C 303 van 19.8.2016, blz. 81.

(2)  INT/879 — Geharmoniseerde normen, Larghi, 2019 (zie bladzijde 78 van dit Publicatieblad).

(3)  INT/879 — Geharmoniseerde normen, Larghi, 2019 (zie bladzijde 78 van dit Publicatieblad).

(4)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 81; PB C 75 van 10.3.2017, blz. 40; PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17.

(5)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17.

(6)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17.

(7)  PB C 81 van 2.3.2018, blz. 102.

(8)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 1.

(9)  PB C 227 van 28.6.2018, blz. 86.

(10)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 254; PB C 62 van 15.2.2019, blz. 274.

(11)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 254.

(12)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 280.

(13)  PB C 345 van 13.10.2017, blz. 97.

(14)  PB C 264 van 20.7.2016, blz. 98; PB C 367 van 10.10.2018, blz. 97; PB C 283 van 10.8.2018, blz. 61; PB C 62 van 15.2.2019, blz. 207.

(15)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 62.

(16)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 1.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/78


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité — Geharmoniseerde normen: meer transparantie en rechtszekerheid voor een optimaal functionerende eengemaakte markt

[COM(2018) 764 final]

(2019/C 228/11)

Rapporteur: Gerardo LARGHI

Raadpleging

Europese Commissie: 18.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

7.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

125/0/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) schaart zich achter de mededeling van de Commissie over geharmoniseerde normen, die tot doel heeft de transparantie en rechtszekerheid van de eengemaakte markt te verbeteren en de goede werking ervan te waarborgen. Het Comité spreekt met name nogmaals zijn steun uit voor het beginsel van geharmoniseerde normalisatie als cruciaal instrument voor de voltooiing van de eengemaakte markt, omdat het groeikansen biedt voor bedrijven en werknemers, het vertrouwen van de consument in de kwaliteit en veiligheid van producten versterkt en een betere bescherming van het milieu mogelijk maakt.

1.2.

Het EESC is van mening dat een doeltreffende strategie voor geharmoniseerde normalisatie gebaseerd moet zijn op een snellere formulering en publicatie van de normen in het Publicatieblad van de EU, alsook op een versterking van de governance op basis van transparantie en betrokkenheid van belanghebbenden. De strategie moet tevens gericht zijn op verdediging van de Europese normen op mondiaal niveau, omdat ons productiesysteem, de mogelijkheden voor groei en werkgelegenheid, alsook de kwaliteit en veiligheid van producten van deze normen afhankelijk zijn.

1.3.

Wat het sneller produceren van geharmoniseerde normen betreft, lijken de door de Commissie voorgestelde maatregelen de goede kant op te gaan en over het algemeen aanvaardbaar te zijn. Anderzijds zou er meer kunnen worden gedaan op het gebied van transparantie en inclusie, aangezien nog steeds een groot aantal belanghebbenden potentieel geïnteresseerd maar de facto niet betrokken is bij het normalisatieproces. Deze tekortkoming ligt duidelijk aan de oorsprong van de moeilijkheden die de EU ondervindt om haar normen systematisch op internationaal niveau te verdedigen in het kader van de onderhandelingen met de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO).

1.4.

Het Comité dringt daarom nogmaals aan op meer steun voor participatie van belanghebbenden, ook door de reeds beschikbare financiële instrumenten (H2020) te versterken en de communicatie daarover te verbeteren. De financiering moet in dit verband worden gehandhaafd en in het volgende meerjarig financieel kader 2021-2027 eventueel worden verhoogd. Dezelfde aanbeveling geldt voor de financiering van de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) genoemde belanghebbenden. Om de inclusiviteit van het normalisatieproces te vergroten bevestigt het EESC bovendien zijn bereidheid om jaarlijks een multistakeholderforum te organiseren teneinde de vooruitgang op dit gebied te evalueren en tevens de uitwisseling van goede praktijken tussen de verschillende productiesectoren te vergemakkelijken.

1.5.

De initiatieven die de Commissie al heeft genomen om de achterstand m.b.t. de productie van normen in te halen, geven een positief signaal af. Het is echter duidelijk dat sommige strategische sectoren, zoals de digitale sector, nog steeds tekenen van ernstige vertraging vertonen op gevoelige gebieden zoals blockchain, wat een transversale impact heeft op het leven van alle burgers, bedrijven en werknemers. Het Comité roept de Commissie dan ook op om steeds concretere werkprogramma’s op te stellen met duidelijke en welomschreven tijdschema’s. Voorts kijkt het met belangstelling uit naar de resultaten van de sociaal-economische effectbeoordeling van de normalisatie en hoopt het dat daarbij ook terdege zal worden gekeken naar de indirecte gevolgen, bijv. voor het werkgelegenheidsniveau en de veiligheid van werknemers.

2.   Inleiding

2.1.

Geharmoniseerde normen zijn een specifieke categorie Europese normen die op verzoek (een zogenoemd „mandaat”) van de Europese Commissie door een Europese normalisatie-instelling (2) (ENO) zijn opgesteld in het kader van een publiek-privaat partnerschap. Ongeveer 20 % van alle Europese normen is ontwikkeld naar aanleiding van een normalisatieverzoek van de Europese Commissie. Geharmoniseerde normen kunnen worden toegepast om aan te tonen dat bepaalde in de handel gebrachte producten of diensten voldoen aan de technische vereisten van de desbetreffende EU-wetgeving.

2.2.

De technische voorschriften in de EU-wetgeving zijn verplicht, terwijl geharmoniseerde normen gewoonlijk op vrijwillige basis worden gebruikt. Daar het echter voor bedrijven, met name voor kleine en middelgrote bedrijven, bijzonder ingewikkeld is om eigen alternatieve normen te certificeren, worden de geharmoniseerde normen in de praktijk door vrijwel alle bedrijven erkend en in acht genomen.

2.3.

Hoewel het gebruik van geharmoniseerde normen in theorie facultatief is, zijn deze normen in de praktijk dus een cruciaal instrument voor de werking en de ontwikkeling van de eengemaakte markt. Zij zorgen immers voor een vermoeden van conformiteit, dat rechtszekerheid garandeert en de mogelijkheid biedt om nieuwe producten zonder extra kosten op de markt te brengen. De ontwikkeling van een goed systeem van geharmoniseerde normen zou iedereen dan ook voordelen moeten opleveren en bedrijven en werknemers groeikansen moeten bieden, de gezondheid en veiligheid van de consument moeten waarborgen en moeten bijdragen aan de bescherming van het milieu met het oog op een circulaire economie.

2.4.

In maart 2018 heeft de Europese Raad de Commissie verzocht een evaluatie te maken van de stand van zaken van de eengemaakte markt, alsook van de resterende belemmeringen voor de voltooiing ervan. Dit verzoek werd beantwoord in mededeling COM(2018) 772 (3). In deze evaluatie werd grote nadruk gelegd op normalisatie als belangrijke factor voor het wegnemen van technische handelsbelemmeringen, het waarborgen van de interoperabiliteit van producten en aanvullende diensten, het vergemakkelijken van de marktintroductie van innovatieve producten, en het versterken van het vertrouwen van de consument.

2.5.

De snelle technologische veranderingen, de digitalisering en de ontwikkeling van de deeleconomie vergroten echter de behoefte aan een steeds sneller, moderner, efficiënter en flexibeler normalisatiesysteem. In deze context spelen geharmoniseerde normen een sleutelrol. Bovendien heeft een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (4) duidelijk gemaakt dat geharmoniseerde normen volledig deel uitmaken van de EU-wetgeving, ook al zijn ze ontwikkeld door onafhankelijke particuliere instanties en blijft het gebruik ervan facultatief. De Commissie moet dan ook toezicht houden op het ontwikkelingsproces van deze geharmoniseerde normen en zorgen voor een snelle uitwerking en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan.

2.6.

Om deze reden heeft de Commissie de onderhavige mededeling gepubliceerd, teneinde de balans op te maken van de reeds genomen maatregelen op het gebied van geharmoniseerde normen, alsook van hetgeen nog moet worden gedaan om de normalisatieverordening (EU) 1025/2012 volledig ten uitvoer te leggen.

3.   Samenvatting van het Commissievoorstel

3.1.

Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op vier maatregelen die meteen moeten worden genomen om verdere vooruitgang te boeken op het gebied van inclusiviteit, rechtszekerheid, voorspelbaarheid en snelle verwezenlijking van de voordelen die de beschikbaarheid van geharmoniseerde normen voor de eengemaakte markt met zich mee kan brengen.

3.2.   Maatregel 1. De resterende achterstand moet zo spoedig mogelijk worden weggewerkt.

3.2.1.

In 2017 heeft het Refit-platform gewezen op een duidelijke vertraging (backlog) in het normalisatieproces, hetgeen ook al eerder door verschillende belanghebbenden aan de orde was gesteld (5). Deze vertragingen komen vooral voor in sectoren die de gevolgen ondervinden van de digitale transformatie van de economie. In samenspraak met de Europese normalisatieorganisaties is dan ook een strategie uitgewerkt om de achterstand weg te werken.

3.3.   Maatregel 2. De procedures voor de bekendmaking van de referenties van de geharmoniseerde normen in het Publicatieblad moeten worden gestroomlijnd.

3.3.1.

Deze maatregel is gebaseerd op een algemene herziening van de werking van de Commissie. Een en ander heeft geleid tot de samenstelling van een pool van consultants die ermee belast zijn eventuele kritieke punten in het ontwikkelingsproces in een vroeg stadium op te sporen. Voorts is een gestructureerde dialoog in het kader van het publiek-private partnerschap opgezet, alsook een interinstitutionele dialoog waaraan de belangrijkste Europese instellingen (waaronder het EESC) evenals de belanghebbenden hebben deelgenomen. Daarbij is overeengekomen dat besluiten over geharmoniseerde normen vanaf 1 december 2018 door de Commissie via een versnelde schriftelijke procedure moeten worden genomen.

3.4.

Maatregel 3. Er moet een document met richtsnoeren worden opgesteld met het oog op de praktische aspecten van de tenuitvoerlegging van de normalisatieverordening.

3.4.1.

Dit document zal de rol en de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in alle fasen van de ontwikkeling van de geharmoniseerde normen verduidelijken. Met name zullen de materiële en procedurele aspecten worden verduidelijkt van het nieuw formaat van het normalisatieverzoek dat de Commissie thans ontwikkelt om te zorgen voor meer transparantie en voorspelbaarheid bij de ontwikkeling van de normen. De richtsnoeren zullen tevens de rol van de Commissie en haar deskundige consultants verduidelijken. Ten slotte zullen zij bijkomende aanwijzingen bevatten voor de verbetering van de samenhang en snelheid van de procedure voor de beoordeling van de geharmoniseerde normen in alle relevante sectoren.

3.5.   Maatregel 4. Het systeem van consultants moet kracht worden bijgezet om snelle en solide beoordelingen van de geharmoniseerde normen en de tijdige bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie te bewerkstelligen.

3.5.1.

Om te zorgen voor een betere upstream-coördinatie in het beoordelingsproces van de geharmoniseerde normen die de Europese normalisatieorganisaties aan het ontwikkelen zijn, zal de Commissie blijven steunen op de wetenschappelijke input van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en zal zij tegelijkertijd, via het recentelijk ingevoerde systeem van deskundige consultants, de samenwerking intensiveren met de technische comités die belast zijn met de ontwikkeling van normen. Doel is de snelheid, kwaliteit en nauwkeurigheid van de beoordelingen te maximaliseren om de efficiëntie van het hele proces te verbeteren en ervoor te zorgen dat de referenties van de geharmoniseerde normen zo snel mogelijk worden bekendgemaakt in het Publicatieblad.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC schaart zich achter de mededeling van de Commissie over geharmoniseerde normen, die tot doel heeft de transparantie en rechtszekerheid van de eengemaakte markt te verbeteren en de goede werking ervan te waarborgen. Parallel met de analyse van dit voorstel van de Commissie wordt ook het EESC-advies INT/878 (6) over het jaarlijkse werkprogramma van de Unie voor Europese normalisatie 2019 (7) opgesteld, en wel om voor de hand liggende redenen van inhoudelijke verwantschap. Doel is een alomvattende, gecoördineerde en samenhangende reactie te presenteren.

4.2.

Het EESC spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor het beginsel van geharmoniseerde normalisatie als cruciaal instrument voor de voltooiing van de eengemaakte markt, omdat het groeikansen biedt voor bedrijven en werknemers, het vertrouwen van de consument in de kwaliteit en veiligheid van producten versterkt en een betere bescherming van het milieu mogelijk maakt (8). Het Comité is tevens van mening dat een strategie voor geharmoniseerde normalisatie niet los kan worden gezien van de huidige wereldwijde normalisatieprocessen, waarbij een en ander goed op elkaar moet worden afgestemd met het oog op de verdediging van de op Europees niveau vastgestelde normen. Eventuele vertragingen in het Europese normalisatieproces of een gebrekkige verdediging van de Europese normen in de onderhandelingen binnen de ISO kunnen er immers toe leiden dat onze normen worden omzeild of niet verenigbaar zijn met de normen die op internationaal niveau worden goedgekeurd, wat bedrijven en consumenten duidelijk schade zou toebrengen.

4.3.

Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie, dat een deel van de jarenlange vertraging (9) op het gebied van geharmoniseerde normalisatie heeft goedgemaakt. Opgemerkt zij evenwel dat voor sommige strategische digitale sectoren zoals blockchain pas onlangs, met aanzienlijke vertraging, een desbetreffende ad-hocwerkgroep van start is gegaan. Aangezien het uiterst moeilijk is om innovatie tijdig te standaardiseren, moet er een duidelijker en concreter werkprogramma worden opgesteld, met inbegrip van tijdschema’s en specifieke uitvoeringsmethoden.

4.4.

De stroomlijning van de interne procedures van de Commissie om de interne besluitvormingsprocessen en de publicatie in het Publicatieblad te versnellen, is zeker op zijn plaats, aangezien hier een van de redenen te vinden is waarom de harmonisatie van de normalisatie in de loop der jaren vertraging heeft opgelopen. Het is met name van essentieel belang dat het geharmoniseerde normalisatiesysteem opgewassen is tegen de nieuwe uitdagingen van de markt, om te voorkomen dat afzonderlijke lidstaten grote stappen voorwaarts nemen die conflicten tussen verschillende nationale regelingen kunnen doen ontstaan.

4.5.

In het bredere vereenvoudigingsproces dat de Commissie voor ogen staat, is het van essentieel belang om de transparantie en met name de inclusiviteit in de governanceprocessen te waarborgen. Dit betekent dat het Europees Economisch en Sociaal Comité, net als bij de in juni 2018 gelanceerde interinstitutionele dialoog, samen met andere belanghebbenden op Europees en nationaal niveau (10), volledig betrokken moet blijven.

4.6.

Het EESC benadrukt dat de actieve deelname van belanghebbenden op nationaal, Europees en internationaal niveau ertoe bijdraagt de normen te versterken en te kwalificeren, hetgeen moet worden aangemoedigd en ondersteund. De belanghebbenden ondervinden immers nog steeds tal van moeilijkheden om toegang te krijgen tot het vaststellingsproces van geharmoniseerde normen. Zo is er met name sprake van problemen wat betreft informatie en bewustmaking van het belang van dit instrument en de toegangsprocedures, van restrictieve deelnamecriteria en buitensporig hoge kosten voor kleine organisaties of bedrijven.

4.7.

In dit verband merkt het Comité op dat de middelen die via het H2020-programma ter beschikking worden gesteld voor de financiering van de deelname van belanghebbenden aan normalisatieprocessen slecht bekend zijn en gemakkelijker toegankelijk en beter gecommuniceerd zouden moeten worden (11). Ook is het van belang dat alle momenteel geplande financiering wordt gehandhaafd en eventueel verhoogd in het volgende meerjarig financieel kader 2021-2027. Dezelfde aanbeveling geldt voor de financiering van de in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 genoemde belanghebbenden.

4.8.

Om de maatregelen ter ondersteuning van normalisatie doeltreffender te maken zouden de projecten die in het kader van het Horizon Europe-programma worden gefinancierd, ook moeten voorzien in betrokkenheid van belanghebbenden bij acties met het oog op de standaardisering van innovaties in het kader van verspreidingsactiviteiten.

4.9.

Aansluitend bij zijn eerdere adviezen (12) dringt het EESC aan op een grondige monitoring van de inspanningen van de belangrijkste actoren op het gebied van normalisatie, teneinde de inclusiviteit van het Europese normalisatiesysteem te vergroten. Het EESC zou in dat verband een ad-hocforum over de inclusiviteit van het Europese normalisatiesysteem kunnen oprichten. Dit orgaan zou belast kunnen worden met de organisatie van een jaarlijkse openbare hoorzitting om de vooruitgang op dit gebied te evalueren en tevens de uitwisseling van goede praktijken tussen de verschillende productiesectoren te bevorderen.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1.

Het Comité merkt op dat de door de Commissie voorgestelde inspanningen om de interne procedures te stroomlijnen en het aantal consultants te verhogen zouden moeten gelden voor verschillende operationele niveaus en betrekking moeten hebben op zowel het personeel als de werking van de interne organisatie. Voor dergelijke op verbetering gerichte inspanningen is dan ook passende financiering geboden. Het Comité zou dan ook graag zien dat de Commissie dit aspect verduidelijkt en wijst erop dat de middelen moeten worden toegewezen in verhouding tot de uitdagingen waarmee de sector wordt geconfronteerd, alsook in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1025/2012 (13).

5.2.

Het EESC wijst nogmaals op de noodzaak om een Europese normalisatiecultuur kracht bij te zetten door middel van specifieke bewustmakingscampagnes, waarbij iedereen vanaf de leerplichtige leeftijd wordt betrokken, gaande van afzonderlijke burgers tot politieke besluitvormers. Een ander moet ook tot uiting komen in de internationale overeenkomsten (14). Het zou voorts een goede zaak zijn specifieke bewustmakingscampagnes voor kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups te ontwikkelen.

5.3.

Het EESC hoopt dat de sociaal-economische effectbeoordeling van het normalisatiesysteem, die opgenomen is in het werkprogramma voor Europese normalisatie voor 2019, ook een specifieke plaats zal inruimen voor geharmoniseerde normen en een realistische afweging van eventuele nadelen en kansen, niet alleen in het kader van de interne markt maar ook op mondiaal niveau. Dit betekent dat bij deze beoordeling ook moet worden gekeken naar de indirecte gevolgen van de normalisatie, bijv. voor het werkgelegenheidsniveau en de veiligheid van werknemers (15).

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Het Europees Comité voor normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI).

(3)  COM(2018) 772 final: De eengemaakte markt in een veranderende wereld. Een unieke troef die hernieuwde politieke betrokkenheid nodig heeft.

(4)  Arrest in zaak C-613/14 „James Elliot Construction/Irish Asphalt Limited”.

(5)  Refit-platform, advies XXII.2.b.

(6)  INT/878, Europese normalisatie voor 2019 (zie bladzijde 74 van dit Publicatieblad).

(7)  COM(2018) 686 final.

(8)  PB C 75 van 10.3.2017, blz. 40.

(9)  Gegevens van de Europese Commissie.

(10)  PB C 34 van 2.2.2017, blz. 86; PB C 75 van 10.3.2017, blz. 40.

(11)  Het LEIT-werkprogramma (Leadership in Enabling and Industrial Technologies) van H2020 financiert projecten die de deelname van belanghebbenden aan het normalisatieproces ondersteunen. Een daarvan is het tweejarige Standict.eu-project (www.standict.eu) om innovaties in de ICT-sector te standaardiseren, met een budget van 2 miljoen euro en ongeveer 300 potentiële begunstigden die geselecteerd worden via periodiek gepubliceerde oproepen. Het LEIT 2019-2020-werkprogramma bevat een soortgelijk onderdeel, „ICT-45-2020: Reinforcing European presence in international ICT standardisation: Standardisation Observatory and Support Facility” (Versterking van de Europese aanwezigheid in de internationale ICT-normalisatie: waarnemingspost voor normalisatie en ondersteuningsfaciliteit), maar met een verdubbeld budget, van 2 tot 4 miljoen euro en met een looptijd van 2 tot 3 jaar.

(12)  PB C 303 van 19.8.2016, blz. 81; PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17.

(13)  PB C 197 van 8.6.2018, blz. 17.

(14)  Zie voetnoot 10.

(15)  Zie voetnoot 8.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/83


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen

(COM(2018) 734 final)

(2019/C 228/12)

Rapporteur: Brian CURTIS (UK/II)

Raadpleging

Europese Commissie, 14.12.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

10.7.2018

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

27.2.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

21.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

173/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de mededeling van de Commissie over hormoonontregelende stoffen, die erop gericht is de gezondheid van mens en dier beter te beschermen. Het EESC acht het met name noodzakelijk dat een volledige geschiktheidscontrole van de huidige wetgeving wordt uitgevoerd, met inbegrip van de sociale en economische impact, om de werkelijke stand van zaken in kaart te brengen. Een totaalaanpak is van cruciaal belang om een langetermijnstrategie te ondersteunen waarmee hormoonontregelende stoffen op coherente, consistente en wetenschappelijke wijze kunnen worden aangepakt. Het Comité is echter van mening dat deze strategie nog moet worden aangevuld met een realistisch actieplan waarin doelstellingen en termijnen zijn vastgelegd.

1.2.

Het Comité steunt het voorstel voor een coherenter wetgevingskader. In dit verband is het belangrijk dat het beginsel „één stof, één toxicologie”in acht wordt genomen en dat de nieuwe strategie op een geharmoniseerd gebruik van het voorzorgsbeginsel wordt gebaseerd, in overeenstemming met de concrete bepalingen die reeds zijn vastgesteld voor biociden en pesticiden (1). De nieuwe strategie zou onder de sectoroverschrijdende werkingssfeer van Reach kunnen vallen.

1.3.

Het governancemechanisme moet op wetenschappelijke inzichten worden gebaseerd om de transparantie voor burgers en belanghebbenden te waarborgen. Met het oog daarop moet het publieke en onafhankelijke onderzoek worden gesteund met een toereikend budget. Onafhankelijk onderzoek kan gemeenschappelijke wetenschappelijke criteria en/of methoden opleveren om de O&I-activiteiten en de productie van de Europese industrie te ondersteunen en te stimuleren. Het EESC beveelt aan dat de begroting niet lager mag zijn dan de huidige begroting in het kader van Horizon 2020. Het beveelt met name aan een specifieke begrotingslijn in te voeren voor de vroegtijdige opsporing van hormoonontregelende stoffen en de risico’s voor de gezondheid van mens en dier, de aanwijzing van veilige alternatieve stoffen en milieuherstel.

1.4.

Het verbieden of beperken van bepaalde stoffen of producten wanneer op plausibele wijze kan worden aangetoond dat het hormoonontregelaars zijn, kan aanzienlijke gevolgen hebben voor bedrijven en werkplekken. Daarom beveelt het EESC aan dat de Commissie in een specifiek financieel mechanisme voorziet om de overgang naar een duurzamere productie te ondersteunen, teneinde de productietechnieken en -mechanismen van de industrie te verbeteren en de vaardigheden van werknemers hierop af te stemmen.

1.5.

Het EESC steunt het voorstel voor een jaarlijkse vergadering van belanghebbenden. Wel is het van mening dat de dialoog tussen de belanghebbenden en de Europese Commissie een permanente, gestructureerde vorm van informatie-uitwisseling en overleg moet omvatten om echt doeltreffend te zijn.

1.6.

Het Comité dringt erop aan dat de brede bewustmakingscampagne over persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) die de Commissie op EU-niveau zal organiseren, parallel aan een vergelijkbare aanpak voor hormoonontregelende stoffen wordt ontwikkeld. Ook herhaalt het EESC zijn aanbeveling om een open databank voor POP’s en hormoonontregelende stoffen op te zetten, wat een nuttig instrument kan zijn voor bedrijven en consumenten.

1.7.

Het EESC is er vast van overtuigd dat de Europese strategie inzake hormoonontregelaars een internationale dimensie moet hebben om de gezondheid van de burgers doeltreffend te beschermen tegen potentieel onveilige producten uit derde landen. Daarom steunt het EESC het voorstel van de Commissie voor een meer proactieve rol van de EU op mondiaal niveau en om de OESO te helpen de tests te verbeteren. Het EESC is bovendien van mening dat de EU de duurzaamheid en de handhaving van bepalingen inzake hormoonontregelende stoffen in bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten moet bevorderen. In dat verband zou de EU kunnen samenwerken met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) om een mondiale overeenkomst inzake hormoonontregelende stoffen te ondertekenen, zoals zij reeds heeft gedaan voor POP’s (het Verdrag van Stockholm). Deze zou kunnen worden gebaseerd op de bestaande VN-lijst van geconstateerde of potentieel hormoonontregelende stoffen. Deze initiatieven zullen ook nuttig zijn om een gelijk speelveld te creëren en het Europese productiemodel te beschermen tegen oneerlijke concurrentie.

1.8.

Het EESC staat achter de open strategie van de Commissie en is van mening dat het maatschappelijk middenveld een cruciale rol kan spelen bij de ontwikkeling van nationale bewustmakingscampagnes, om een breder publiek te informeren over de activiteiten die de EU onderneemt om de gezondheid van de burgers te beschermen. Dergelijke initiatieven moeten om te beginnen op scholen worden uitgevoerd, om de risico’s van blootstelling aan hormoonontregelende stoffen te verminderen en veilig gedrag te bevorderen. Het EESC pleit er met name voor dat de initiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding worden geharmoniseerd en als onderdeel van dezelfde strategie worden beschouwd, in het kader van het streven naar levenslang leren. Specifieke opleidingscursussen zouden verplicht en beschikbaar moeten zijn voor alle Europese werknemers die via hun baan rechtstreeks of onrechtstreeks in contact komen met hormoonontregelende stoffen.

2.   Inleiding

2.1.

Hormoonontregelende stoffen zijn synthetische of natuurlijke chemische stoffen die de werking van het endocriene systeem veranderen en bijgevolg een negatieve invloed hebben op de gezondheid van mensen en dieren, waaronder metabolisme, groei, slaap en stemming. Blootstelling aan hormoonontregelende stoffen kan afkomstig zijn uit verschillende bronnen, zoals residuen van bestrijdingsmiddelen, metalen en additieven of verontreinigingen in levensmiddelen en cosmetica. Sommige hormoonontregelende stoffen zijn van nature in het milieu aanwezig. Mensen en dieren kunnen worden blootgesteld aan hormoonontregelende stoffen via voedsel, stof of water, door het inademen van gassen en deeltjes in de lucht of eenvoudigweg via huidcontact (persoonlijke verzorgingsproducten). Soms worden de effecten van een hormoonontregelende stof pas lang na blootstelling zichtbaar (2). Opgemerkt dient te worden dat stoffen met hormoonontregelende eigenschappen ook aanwezig kunnen zijn in specifieke levensmiddelen (bv. groenten), vitaminen en andere voedingssupplementen, maar ook in belangrijke geneesmiddelen (bv. voor de behandeling van kanker, en vooral in anticonceptiemiddelen voor vrouwen): EU-burgers kunnen via dergelijke producten aan grote hoeveelheden hormoonontregelende stoffen worden blootgesteld.

2.2.

De bezorgdheid over hormoonontregelende stoffen is sinds de jaren 1990 toegenomen. In december 1999 heeft de Commissie de communautaire strategie voor hormoonontregelaars (3) vastgesteld, die sindsdien is ontwikkeld door middel van maatregelen op het gebied van onderzoek, regelgeving en internationale samenwerking. Een brede studie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft gewezen op het probleem van de brede impact van hormoonontregelaars op een groot aantal mensen en dieren, met name foetussen en zwangere vrouwen (vroeggeboorte en laag geboortegewicht, misvormingen en neurologische ontwikkelingsstoornissen), kinderen en adolescenten (wijziging van de normale ontwikkeling en werking van het voortplantingssysteem, zoals de eerdere borstontwikkeling bij jonge meisjes), maar ook op volwassenen (verlies van vruchtbaarheid, obesitas, kanker) (4).

2.3.

Van een groot aantal door de mens gemaakte en natuurlijke chemische stoffen is bekend dat ze interageren met hormoonsynthese, -activiteit of -metabolisme, maar slechts een klein deel daarvan is naar behoren onderzocht op hun potentieel om via hormoongerelateerde mechanismen schadelijke effecten te veroorzaken, zoals ook in een recent VN-verslag is aangegeven. De snelheid waarmee de toename van de incidentie van ziekten de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden, sluit genetische factoren uit als enige plausibele verklaring. Ook omgevingsfactoren en andere niet-genetische factoren zoals voeding, leeftijd van de moeder, virusziekten en blootstelling aan chemische stoffen spelen hierbij een rol, maar zijn niet altijd gemakkelijk te vast te stellen (5).

2.4.

Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt als het gaat om het inzicht in en de regulering van hormoonontregelende stoffen; de EU is nu erkend als wereldleider in de omgang met deze chemische stoffen, terwijl haar wetgeving tot de meest beschermende ter wereld behoort. Er zijn nu specifieke bepalingen opgenomen in de wetgeving inzake pesticiden en biociden, chemische stoffen in het algemeen (de Reach-verordening), medische hulpmiddelen en water (6). Andere wetgeving, zoals die over materialen die met levensmiddelen in contact komen, cosmetica, speelgoed of de bescherming van werknemers op de werkplek (7), bevat geen specifieke bepalingen over hormoonontregelende stoffen. Stoffen met hormoonontregelende eigenschappen worden echter per geval onderworpen aan regelgeving op basis van de algemene wettelijke voorschriften. Door een gebrek aan coördinatie is de huidige wetgeving echter gefragmenteerd en soms onsamenhangend (zo is bisfenol A een grondstof die in verschillende productiesectoren op grote schaal wordt gebruikt; het is verboden in cosmetica en zuigflessen, maar is wel toegestaan in andere materialen die met levensmiddelen en diervoeders in contact komen, en in thermisch papier.)

3.   Samenvatting van het voorstel

3.1.

Bijna twintig jaar na de goedkeuring van de communautaire strategie wijst de Commissie in deze mededeling op haar voornemen om de huidige wetgeving aan een geschiktheidscontrole te onderwerpen en de stand van zaken op te maken. Dit zou de eerste stap moeten zijn op weg naar de modernisering van de EU-wetgeving en naar een coherente en gecoördineerde toepassing ervan op drie cruciale punten: definitie, vaststelling en regelgevingsimplicaties (met name als het gaat om beschermingsmaatregelen).

3.2.

Een gemeenschappelijke definitie van hormoonontregelende stoffen is het uitgangspunt voor de horizontale aanpak en vormt een essentieel onderdeel van de nieuwe koers. Deze zal gebaseerd zijn op de WHO-definitie van hormoonontregelende stoffen (8). Er is een gemeenschappelijke definitie nodig om een geharmoniseerde methode voor de vaststelling van hormoonontregelende stoffen tot stand te brengen.

3.3.

Wat de vaststelling betreft, wil de Commissie op drie domeinen maatregelen ontwikkelen:

een horizontaal mechanisme voor de vaststelling van hormoonontregelende stoffen;

bijwerken van de gegevensvereisten in de wetgeving om de vaststelling van nieuwe hormoonontregelende stoffen te verbeteren;

verbeteren van de communicatie in de toeleveringsketen voor hormoonontregelende stoffen in het kader van Reach (veiligheidsinformatiebladen).

3.4.

Het derde aspect houdt in dat in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel dezelfde maatregelen en bepalingen worden toegepast om de bevolking te beschermen tegen blootstelling aan schade, wanneer uit wetenschappelijk onderzoek een aannemelijk risico is gebleken. Dit zou moeten leiden tot een verbod op de productie van dergelijke stoffen, met beperkte mogelijkheden om hiervan af te wijken. Bij de geschiktheidscontrole zal dan ook bijzondere aandacht worden besteed aan de samenhang en intensiteit van de maatregelen ter bescherming van alle burgers, met de nadruk op kwetsbare bevolkingsgroepen die extra gevoelig zijn voor hormoonontregelende stoffen omdat het endocriene systeem zich in een fase van verandering bevindt, zoals foetussen, adolescenten en zwangere vrouwen.

3.5.

Onderzoek zal van cruciaal belang zijn in het toekomstige wetgevingskader, omdat er nog steeds verschillende hiaten in onze kennis zijn, zoals:

hoe blootstelling aan hormoonontregelende stoffen precies bijdraagt tot de ontwikkeling van ziekten;

of er een „veilige drempelwaarde”kan worden vastgesteld voor hormoonontregelende stoffen waaronder geen schadelijke effecten optreden;

welk mengsel een „cocktaileffect”kan veroorzaken en hoe „mengsels”in het algemeen werken;

hoe we onze testmethoden efficiënter kunnen maken.

3.6.

Sinds 1999 zijn in het kader van de EU-kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling meer dan vijftig projecten op het gebied van hormoonontregelende stoffen gefinancierd (meer dan 150 miljoen EUR aan financiering (9)). In het kader van Horizon 2020 is nog eens 52 miljoen EUR toegewezen. In het kader van het programma Horizon Europa (10) zullen nieuwe projecten worden gefinancierd. De Commissie stelt met name de volgende onderzoekslijnen voor:

verdere ontwikkeling van de gevarenbeoordeling, de risicobeoordeling en het beheer van chemische stoffen, onder meer op het vlak van cocktaileffecten, en voor de verzameling, uitwisseling en samenvoeging van de vereiste gegevens;

de verwijdering van zorgwekkende stoffen in de productiefase en aan het einde van de levenscyclus; ondersteuning van de ontwikkeling van veilige alternatieven en veilige en kostenefficiënte productietechnologieën;

eco-innovatie om vervuiling van het milieu met gevaarlijke stoffen en chemische stoffen waarover bezorgdheid ontstaat te vermijden of te herstellen; aandacht voor het raakvlak tussen chemische stoffen, producten en afvalstoffen.

3.7.

Om de nieuwe strategie doeltreffender te maken, plant de Commissie een proactievere rol voor de EU op mondiaal niveau en een open dialoog met belanghebbenden en het grote publiek. Deze activiteiten worden rond vier initiatieven gegroepeerd:

er zal een jaarlijks forum over hormoonontregelende stoffen worden georganiseerd. Daarop zullen wetenschappers en publieke en private belanghebbenden informatie en beste praktijken uitwisselen, uitdagingen in kaart brengen en synergieën ontwikkelen om de werkzaamheden van de Commissie te steunen;

meer steun voor de werkzaamheden van relevante internationale organisaties, waarbij de Commissie er in het bijzonder op let dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de nodige steun krijgt voor de ontwikkeling van internationaal overeengekomen testrichtsnoeren;

nagaan hoe hormoonontregelende stoffen kunnen worden opgenomen in het bestaande internationale systeem voor de indeling van chemische stoffen. Daardoor zou de vaststelling van hormoonontregelende stoffen wereldwijd worden geregeld (vergelijkbaar met de bestaande indeling in gevarenklassen van o.a. mutagene en kankerverwekkende agentia en voor de voortplanting giftige stoffen);

een alles-in-één-webportaal over hormoonontregelende stoffen om burgers, ondernemingen en belanghebbenden te informeren over dit onderwerp. Aangezien er binnen Europa verschillende niveaus van informatie en bewustmaking bestaan worden de lidstaten aangemoedigd om specifieke campagnes op te zetten, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie over hormoonontregelende stoffen. Het EESC acht het met name noodzakelijk dat een volledige geschiktheidscontrole van de huidige wetgeving wordt uitgevoerd, met inbegrip van de sociale en economische impact, om de werkelijke stand van zaken in kaart te brengen. Een totaalaanpak is van cruciaal belang om een langetermijnstrategie (11) te ondersteunen waarmee hormoonontregelende stoffen op coherente, consistente en wetenschappelijke wijze kunnen worden aangepakt.

4.2.

Het EESC is het met de Commissie eens dat hormoonontregelende stoffen bijzonder zorgwekkend zijn. Daarom steunt het EESC het voorstel voor een samenhangend wetgevingskader en een geharmoniseerd gebruik van het voorzorgsbeginsel, in overeenstemming met de reeds goedgekeurde bepalingen over biociden en pesticiden (12).

4.3.

Het EESC is van mening dat de samenhang van het nieuwe wetgevingskader de grootste uitdaging voor de EU zal zijn, omdat verschillende stoffen, zoals „bisfenol A”, die in verschillende sectoren worden gebruikt als additieven, op zeer uiteenlopende wijze worden behandeld. Daarom is het belangrijk om het wetenschappelijk beginsel „één stof, één toxicologie”in acht te nemen (13). Dit betekent dat de criteria op grond waarvan een stof als hormoonontregelend wordt bestempeld, consistent en coherent moeten zijn op alle regelgevingsgebieden in de EU. Zelfs indien uitzonderingen mogelijk zijn, moeten de regelgevingsbesluiten in het algemeen coherent en gecoördineerd zijn. Last but not least zou de nieuwe strategie onder de sectoroverschrijdende werkingssfeer van Reach kunnen vallen, om de consistentie te waarborgen.

4.4.

In de nieuwe context moet het governancemechanisme op wetenschappelijke inzichten worden gebaseerd om de transparantie voor burgers en belanghebbenden te waarborgen. Daarom is het belangrijk een toereikend budget vast te stellen om openbaar en onafhankelijk onderzoek te ondersteunen. Het EESC is van mening dat gemeenschappelijke wetenschappelijke criteria en/of methoden op basis van onafhankelijke onderzoeksgegevens de O&I-activiteiten en de productie van de Europese industrie kunnen ondersteunen en stimuleren.

4.5.

Het verbieden of beperken van bepaalde stoffen of producten wanneer op plausibele wijze kan worden aangetoond dat het hormoonontregelaars zijn, kan aanzienlijke gevolgen hebben voor bedrijven en werkplekken. Daarom zou de Commissie in een specifiek financieel mechanisme moeten voorzien om de overgang naar een duurzamere productie te ondersteunen, zowel voor ondernemingen, om hun productietechnieken en -mechanismen te innoveren, als voor werknemers, om hun vaardigheden te verbeteren (14).

4.6.

Onafhankelijk onderzoek is van cruciaal belang om onze kennis over hormoonontregelende stoffen te verbeteren en aan te vullen. Het EESC merkt op dat in het voorstel van de Commissie niets wordt gezegd over de exacte begroting voor onderzoek en innovatie op het gebied van hormoonontregelende stoffen in het programma Horizon Europa. Het beveelt aan dat deze begroting niet lager mag zijn dan de huidige begroting in het kader van Horizon 2020.

4.7.

Het EESC is het eens met het voorstel van de Commissie als het gaat over investeringen in onderzoek en innovatie, maar is van mening dat een aantal andere terreinen de komende jaren van cruciaal belang zullen zijn en derhalve moeten worden gefinancierd:

a)

de vroegtijdige opsporing van hormoonontregelende stoffen. Volgens de WHO zijn er meer dan 800 potentieel hormoonontregelende stoffen (15). Vanwege het brede gebruik ervan is het van belang te investeren in het versnellen van wetenschappelijke identificatietechnieken en mechanismen voor gegevensanalyse (met het oog op een betere interpretatie van de bestaande gegevens);

b)

het aanwijzen van veilige alternatieve stoffen en methoden. De nieuwe aanpak van de Europese Commissie zou tot de ontdekking van veel nieuwe hormoonontregelende stoffen kunnen leiden. Sommige van deze stoffen zijn bijzonder nuttig in veel productiesectoren en daarom is het van belang te investeren in onderzoek naar veilige alternatieven en veilige productiemethoden. Het ontbreken van gegevens betekent niet dat een stof veilig is, en daarom is het belangrijk dat het wetenschappelijk onderzoek wordt uitgebreid. Er moet worden gestreefd naar uitbreiding van de lijst van beoordeelde stoffen, en er moet niet alleen maar worden gefocust op stoffen die reeds op grote schaal getest zijn;

c)

herstel van het milieu. Zodra bij een nieuwe stof op plausibele wijze is vastgesteld dat het om een hormoonontregelende stof gaat, is het belangrijk om een specifieke procedure toe te passen voor de risicobeoordeling en het beheer van dergelijke stoffen in het milieu, zodat indien nodig (met name vanwege de persistentie) een specifieke strategie voor milieuherstel kan worden uitgestippeld.

4.8.

Het EESC steunt het voorstel voor een jaarlijkse vergadering van belanghebbenden. Wel is het van mening dat de dialoog tussen de belanghebbenden en de Europese Commissie een permanente, gestructureerde vorm van informatie-uitwisseling en overleg moet omvatten om echt doeltreffend te zijn. Het EESC wil graag deelnemen en bijdragen aan de jaarlijkse vergadering.

4.9.

Hormoonontregelende stoffen en persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s) zijn verschillende stoffen en hebben verschillende effecten op mens en milieu, maar zijn even gevaarlijk voor de gezondheid en onbekend bij de burgers. Aangezien de EU-strategie inzake POP’s verschillende gelijkenissen vertoont met de mededeling van de Commissie over hormoonontregelende stoffen, stelt het EESC voor deze strategieën met een vergelijkbare aanpak te ontwikkelen om het politieke en wetenschappelijke proces te versterken. In overeenstemming met het EESC-advies NAT/719 over de herschikking van POP’s, verzoekt het EESC om bijzondere aandacht te besteden aan hormoonontregelende stoffen in de brede bewustmakingscampagne over POP’s, die door de Commissie op EU-niveau moet worden georganiseerd. Ook herhaalt het EESC zijn aanbeveling om een open databank voor POP’s en hormoonontregelende stoffen op te richten, wat een nuttig instrument kan zijn voor bedrijven en consumenten.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1.

Het EESC beschouwt de mededeling van de Commissie als een belangrijke stap in de richting van een betere bescherming van de gezondheid van de burgers door een duurzamer productiesysteem vast te stellen. Het is echter van mening dat deze strategie nog moet worden aangevuld met een realistisch actieplan waarin doelstellingen en termijnen zijn vastgelegd.

5.2.

Een goed ontworpen circulaire economie, met een specifieke focus op secundaire grondstoffen (16), zou een instrument kunnen worden om de blootstelling van EU-burgers aan hormoonontregelende stoffen tot een minimum te beperken. Het Comité is van mening dat het voorstel van de Commissie duidelijk en strikt moet worden gekoppeld aan de huidige wetgeving die is ontwikkeld in het kader van het 7e milieuactieprogramma (17) en de andere cruciale beleidsinitiatieven op het gebied van duurzaamheid, zoals het actieplan voor de circulaire economie en de strategie voor kunststoffen, die de productie van giftige producten wil uitsluiten. Dit is een zeer gevoelige kwestie, met name wat betreft de cocktaileffecten die ziekten bij de mens veroorzaken en schadelijk zijn voor het milieu.

5.3.

Het EESC moedigt de Commissie aan om het voorstel voor een openbare raadpleging over hormoonontregelende stoffen nauwkeuriger te omschrijven. Het is ervan overtuigd dat het maatschappelijk middenveld zelf, meer dan individuele personen, een belangrijke rol kan spelen, met name omdat specifieke kennis en ervaring nodig zijn om nuttige, betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde adviezen te kunnen geven (18).

5.4.

Het EESC is er vast van overtuigd dat iedere Europese strategie inzake hormoonontregelaars een internationale dimensie moet hebben en op internationaal niveau moet worden wordt ontwikkeld om de gezondheid van de burgers doeltreffend te beschermen tegen potentieel onveilige producten uit derde landen. Daarom steunt het EESC het voorstel van de Commissie voor een meer proactieve rol van de EU op mondiaal niveau en om de OESO te helpen de tests te verbeteren. Het EESC is bovendien van mening dat de EU de duurzaamheid en de handhaving van bepalingen inzake hormoonontregelende stoffen in bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten moet bevorderen. In dit verband zou de EU kunnen samenwerken met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) om een mondiale overeenkomst inzake hormoonontregelende stoffen te ondertekenen, zoals zij reeds heeft gedaan voor POP’s (het Verdrag van Stockholm). Deze zou kunnen worden gebaseerd op de bestaande VN-lijst van geconstateerde of potentieel hormoonontregelende stoffen (19). Deze initiatieven zullen ook nuttig zijn om een gelijk speelveld te creëren en het Europese productiemodel te beschermen tegen oneerlijke concurrentie (20).

5.5.

Het EESC staat achter de open strategie van de Commissie en is van mening dat het maatschappelijk middenveld een cruciale rol kan spelen bij de ontwikkeling van nationale bewustmakingscampagnes, om een breder publiek te informeren over de activiteiten die de EU onderneemt om de gezondheid van de burgers te beschermen. Er moet een doeltreffende bewustmakingscampagne worden gevoerd, om te beginnen op scholen, om de risico’s van blootstelling aan hormoonontregelende stoffen te verminderen en veilig gedrag te bevorderen (21). Het EESC pleit er met name voor dat de initiatieven op het gebied van onderwijs en opleiding worden geharmoniseerd en als onderdeel van dezelfde strategie worden beschouwd, in het kader van het streven naar levenslang leren. Voorts is het EESC van mening dat specifieke opleidingscursussen verplicht en beschikbaar zouden moeten zijn voor alle Europese werknemers die via hun baan rechtstreeks of onrechtstreeks in contact komen met hormoonontregelende stoffen (22).

Brussel, 21 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1); Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(2)  ECHA-website. https://chemicalsinourlife.echa.europa.eu/endocrine-disrupters-and-our-health. Volgens de algemeen erkende WHO-definitie van 2002 (WHO-IPCS) worden hormoonontregelende chemische stoffen omschreven als „exogene stoffen of mengsels van stoffen die een of meer functies van het hormoonsysteem verstoren en als gevolg daarvan schadelijke gezondheidseffecten veroorzaken in een intact organisme of het nageslacht of (deel)populaties daarvan”.

(3)  COM(1999) 706.

(4)  World Health Organization, State of the Science of Endocrine Disrupting Chemicals, 2012, blz. VII-XII.

(5)  https://www.unenvironment.org/explore-topics/chemicals-waste/what-we-do/emerging-issues/scientific-knowledge-endocrine-disrupting

(6)  Verordening (EG) nr. 1107/2009; Verordening (EU) nr. 528/2012; Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1); Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1); Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4); Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59); Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1); Richtlijn 98/24/EG van de Raad (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11); Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(8)  „Hormoonontregelaars zijn exogene stoffen of mengsels van stoffen die een of meer functies van het hormoonsysteem verstoren en als gevolg daarvan schadelijke gezondheidseffecten veroorzaken in een intact organisme of het nageslacht of (deel)populaties daarvan.”

(9)  Gegevens van de Europese Commissie.

(10)  COM(2018) 435 final en COM(2018) 436 final — zie met name in de tweede pijler „Wereldwijde uitdagingen en industrieel concurrentievermogen”, het cluster „Gezondheid”(met een voorgesteld budget van 7,7 miljard EUR) en de niet-nucleaire eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (met een voorgesteld budget van 2,2 miljard EUR).

(11)  EESC-advies over de drinkwaterrichtlijn (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 107) EESC-advies over EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 83); EESC-advies over het huidige systeem voor de voedselveiligheid en voedselzekerheid in de EU en mogelijkheden tot verbetering (PB C 268 van 14.8.2015, blz. 1); EESC-advies over de veiligheid van speelgoed (PB C 77 van 31.3.2009, blz. 8); EESC-advies over de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de ontwikkeling van een alomvattend voedselbeleid in de EU (PB C 129 van 11.4.2018, blz. 18).

(12)  Verordening (EU) nr. 528/2012; Verordening (EG) nr. 1107/2009; EESC-advies over biociden (PB C 347 van 18.12.2010, blz. 62).

(13)  „Scientific principles for the identification of endocrine-disrupting chemicals: a consensus statement”, Solecki, 2017. https://link.springer.com/article/10.1007/s00204-016-1866-9

(14)  EESC-advies over de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB C 288 van 31.8.2017, blz. 56); EESC-advies over persistente organische verontreinigende stoffen (herschikking) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 93).

(15)  Volgens TEDX (the Endocrine Data Exchange) omvat deze lijst meer dan duizend stoffen.

(16)  EESC-advies over het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 56).

EESC-advies over de strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, met inbegrip van maatregelen inzake zwerfvuil op zee (PB C 283 van 10.8.2018, blz. 61).

(17)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(18)  EESC-advies over persistente organische verontreinigende stoffen (herschikking) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 93).

(19)  In augustus 2018 heeft de VN een lijst gepubliceerd van 45 chemische stoffen of groepen van chemische stoffen die als hormoonontregelaars of potentiële hormoonontregelaars zijn aangemerkt na een grondige wetenschappelijke beoordeling op basis van de WHO/IPCS 2002-definities van hormoonontregelaars en potentiële hormoonontregelaars. Helaas maakt het ontbreken van een internationaal verdrag inzake hormoonontregelende stoffen het niet mogelijk om een internationale procedure vast te stellen ter bescherming van de gezondheid van mens en dier tegen blootstelling aan dergelijke stoffen. https://www.unenvironment.org/explore-topics/chemicals-waste/what-we-do/emerging-issues/scientific-knowledge-endocrine-disrupting

(20)  EESC-advies over de transitie naar een duurzamere Europese toekomst (PB C 81 van 2.3.2018, blz. 44).

(21)  E.g. Decalog for citizens on EDs. http://old.iss.it/inte/index.php?lang=2&id=289&tipo=29

(22)  EESC-advies over persistente organische verontreinigende stoffen (herschikking) (PB C 367 van 10.10.2018, blz. 93).


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/89


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Actieplan tegen desinformatie

(JOIN(2018) 36 final)

(2019/C 228/13)

Rapporteur: Ulrich SAMM

Corapporteur: Giulia BARBUCCI

Raadpleging

Europese Commissie, 12.3.2019

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

5.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

142/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt er zorgvuldig nota van dat desinformatie in het initiatief wordt gedefinieerd als aantoonbaar foute of misleidende informatie die een bedreiging vormt voor de democratie en die schade in het publieke domein veroorzaakt. De verspreiding van desinformatie is onderdeel geworden van een hybride oorlog met een duidelijk politiek doel. Het EESC wijst er echter op dat niet alleen foute informatie, maar ook zeer selectieve informatie, zwart- en bangmakerij en aanzetting tot haat een aanval op grondrechten (vrijheden) van burgers en de rechten van minderheden betekenen.

1.2.

De meest doeltreffende desinformatie bevat altijd iets van waarheid. Daarom zijn meerdere acties van alle belanghebbenden nodig om kwaliteitsvolle informatie te verstrekken en het bewustzijn te vergroten. Het EESC is dan ook ingenomen met het initiatief voor gecoördineerde actie om de EU, haar instellingen en haar burgers tegen desinformatie te beschermen. Het EESC benadrukt de urgentie van dergelijke maatregelen, maar vreest tegelijk dat dit actieplan maar een beperkte impact zal hebben omdat de Europese verkiezingen (mei 2019) niet veraf meer zijn.

1.3.

Het EESC erkent dat desinformatie hoofdzakelijk van drie bronnen uitgaat: de Russische Federatie (hetgeen goed gedocumenteerd is door de Europese Dienst voor extern optreden), economische actoren en media uit derde landen (waaronder China en de Verenigde Staten) en interne bronnen — verscheidene media die actief zijn in landen van de Unie zelf en bewegingen en organisaties met politiek extreme standpunten. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om haar monitoring uit te breiden en passende tegenmaatregelen te nemen.

1.4.

Het EESC benadrukt dat de lidstaten dringend de nodige stappen moeten ondernemen om de integriteit van hun verkiezingssystemen en -infrastructuur te waarborgen en ze te testen tijdens alle fasen van de Europese verkiezingen.

1.5.

Het EESC is het met de Commissie eens dat een alomvattende reactie op desinformatie ook een actieve betrokkenheid van organisaties van het maatschappelijk middenveld vereist. Het EESC stelt zich proactief op om de gezamenlijke inspanningen tegen desinformatie te steunen, bijvoorbeeld via zijn adviezen, hoorzittingen, going local-evenementen en talrijke persactiviteiten door zijn professionele groep Communicatie.

1.6.

Bij het opvoeren van de weerbaarheid van de samenleving tegen desinformatie moeten alle maatschappelijke geledingen worden betrokken. Het is in dit verband vooral zaak om de mediageletterdheid van de burgers te vergroten. Bewustzijnsvorming en kritisch denken beginnen op school, maar moeten ook doorheen het verdere leven voortdurend bijgescherpt worden. Hiervoor moeten de nodige middelen worden uitgetrokken, vandaag al, en in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader.

1.7.

Gezamenlijke inspanningen moeten op EU-niveau, in de lidstaten en in de zuidelijke en oostelijke partnerschapslanden door zo veel mogelijk actoren worden ondersteund, waaronder publieke en particuliere organisaties. Onafhankelijke factcheckers en kwaliteitsjournalistiek spelen een belangrijke rol en hebben adequate financiering nodig om vrijwel in realtime te kunnen functioneren.

1.8.

Het EESC is met name ingenomen met de onderzoeksfinanciering die in Horizon 2020 en Horizon Europa is toegewezen om te zorgen voor een beter begrip van de bronnen van desinformatie en de bedoelingen, instrumenten en doelstellingen die erachter schuilgaan.

1.9.

Het is hoog tijd dat de taskforces voor strategische communicatie worden versterkt. Het EESC juicht het plan om extra personeel en nieuwe hulpmiddelen ter beschikking te stellen dan ook toe. Gezien de aanzienlijke middelen die in sommige landen naar het genereren van desinformatie gaan, moet de EU gepast reageren. De geplande middelenstijging voor de taskforces voor strategische communicatie dan daarom ook maar als een eerste stap worden beschouwd naar verdere groei in de komende jaren.

1.10.

Het EESC is het ermee eens dat de andere twee taskforces voor strategische communicatie (taskforce Westelijke Balkan en taskforce Zuid) aan herziening toe zijn, en dringt er bij de lidstaten op aan om aan de werkzaamheden van de taskforces voor strategische communicatie bij te dragen door nationale deskundigen te sturen.

1.11.

Het EESC is ingenomen met de praktijkcode waarmee socialemediaplatforms en adverteerders er zich vrijwillig toe verbinden om desinformatie te bestrijden, maar betwijfelt tegelijkertijd of dergelijke vrijwillige maatregelen wel doeltreffend zijn. De Commissie wordt aangespoord om verdere maatregelen voor te stellen, ook van regelgevende aard (zoals het opleggen van sancties), indien de uitvoering van de praktijkcode nog steeds niet het verhoopte resultaat zou opleveren.

1.12.

Het EESC roept particuliere bedrijven dringend op om het op onlineplatforms plaatsen van advertenties die bijdragen aan de verspreiding van desinformatie als onethisch en onverantwoordelijk te beschouwen, en dringt er bij hen op aan stappen te ondernemen om dit soort praktijken tegen te gaan.

2.   Inleiding — Desinformatie als bedreiging voor de democratische stelsels van de Unie

2.1.

In de context van dit initiatief wordt desinformatie opgevat als aantoonbaar foute of misleidende informatie die wordt gecreëerd, gepresenteerd en verspreid voor economisch gewin of om het publiek opzettelijk te bedriegen, hetgeen schade in het publieke domein veroorzaakt en een bedreiging is voor de democratie. Vaak komen rechten onder vuur door zwartmakerij, bangmakerij en aanzetting tot haat.

2.2.

Zij die desinformatie verspreiden, doen dat soms onder het mom van de vrijheid van meningsuiting. Het recht op informatie en persvrijheid zijn inderdaad grondrechten van de Europese Unie, maar we moeten misbruik van dit recht bestrijden wanneer desinformatie opzettelijk wordt gebruikt om de samenleving schade toe te brengen.

2.3.

Digitale technieken maken het gemakkelijker om desinformatie te genereren en te verspreiden. Voorbeelden van dergelijke technieken zijn:

aanvallen door „trolls”op socialemediaprofielen;

het gebruik van geautomatiseerde internetsoftware („bots”);

de vervalsing van documenten;

videomanipulatie („deep fakes”);

nepprofielen op sociale media.

2.4.

Sociale media zijn belangrijke middelen geworden om desinformatie te verspreiden, waaronder in sommige gevallen, zoals Cambridge Analytica, gericht op specifieke gebruikers, die worden geïdentificeerd door onbevoegde toegang tot en gebruik van persoonsgegevens, met als uiteindelijk doel verkiezingsresultaten te beïnvloeden, wat een bedreiging vormt voor de democratie.

Behalve sociale media blijven ook meer traditionele methoden zoals televisie, kranten, websites, kettingmails en berichten in veel regio’s een belangrijke rol spelen. De gebruikte instrumenten en technieken veranderen snel.

2.5.

De actoren achter desinformatie kunnen intern zijn (binnen lidstaten) of extern, met inbegrip van overheids- (of door de overheid gesponsorde) en niet-overheidsactoren. Er zijn rapporten waaruit blijkt dat meer dan dertig landen gebruikmaken van desinformatie en sturende activiteiten in verschillende vormen, waaronder in hun eigen land.

2.6.

Volgens de EU-Fusiecel voor de analyse van hybride bedreigingen, in 2016 opgericht binnen de Europese Dienst voor extern optreden, vormt desinformatie door de Russische Federatie de grootste externe bedreiging voor de EU. Er is melding gemaakt van desinformatie afkomstig van en/of verspreid door Russische bronnen in het kader van meerdere verkiezingen en referenda in de EU. Desinformatiecampagnes in verband met de oorlog in Syrië, het neerhalen van vlucht MH17 in het oosten van Oekraïne en het gebruik van chemische wapens bij de aanslag in Salisbury zijn goed gedocumenteerd. Andere derde landen spelen echter eveneens een belangrijke rol bij desinformatie, en ook talrijke actoren binnen de EU verspreiden onjuiste informatie.

2.7.

In 2018 heeft de EU een aantal initiatieven genomen tegen desinformatie en illegale inhoud en voor databescherming:

gezamenlijke mededeling over het opbouwen van weerbaarheid en reactiecapaciteit tegen hybride bedreigingen JOIN(2018) 16;

aanbeveling over maatregelen om illegale online-inhoud effectief te bestrijden C(2018) 1177;

verordening betreffende het voorkomen van de verspreiding van terroristische online-inhoud COM(2018) 640;

verordening wat betreft een verificatieprocedure in verband met inbreuken op de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement COM(2018) 636 (1);

herziening van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (EU) 2018/1808;

mededeling over „De bestrijding van illegale inhoud online — Naar een grotere verantwoordelijkheid van onlineplatforms COM(2017) 555 (2);

verordening tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra (3);

mededeling over „De bestrijding van online-desinformatie: een Europese benadering”COM(2018) 236 (4) en een verslag over de tenuitvoerlegging ervan COM(2018) 794;

mededeling „Vrije en eerlijke Europese verkiezingen garanderen”COM(2018) 637, gepresenteerd op de bijeenkomst van de EU-leiders op 19-20 september 2018 in Salzburg.

2.8.

Met het oog op de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2019 en meer dan vijftig presidents-, nationale of lokale/regionale verkiezingen in de lidstaten tussen nu en 2020 moeten er dringend en onverwijld maatregelen worden genomen om de Unie, haar instellingen en haar burgers tegen desinformatie te beschermen.

3.   Overzicht van het actieplan tegen desinformatie

3.1.

Met dit actieplan JOIN(2018) 36 beantwoorden de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie de oproep van de Europese Raad om maatregelen om „de democratische stelsels van de Unie te beschermen en desinformatie tegen te gaan”. De gecoördineerde reactie op desinformatie steunt op vier pijlers:

3.2.

Verbetering van de capaciteit van de EU-instellingen om desinformatie op te sporen, te analyseren en aan het licht te brengen.

versterken van de taskforces voor strategische communicatie en van de delegaties van de Unie, door extra personeel en nieuwe instrumenten ter beschikking te stellen;

herzien van de mandaten van de taskforce Westelijke Balkan en de taskforce Zuid.

3.3.

Versterking van de gecoördineerde en gezamenlijke respons op desinformatie.

tegen maart 2019: opzetten van een snellewaarschuwingssysteem voor het aanpakken van desinformatiecampagnes, in nauwe samenwerking met bestaande netwerken, het Europees Parlement alsook met het mechanisme voor snelle respons van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie en de G-7;

opvoeren van de communicatie-inspanningen over de waarden en het beleid van de EU;

versterken van de strategische communicatie in het nabuurschap van de EU.

3.4.

Mobilisering van de particuliere sector bij de bestrijding van desinformatie.

Op 26 september 2018 werd een praktijkcode inzake desinformatie gepubliceerd ten behoeve van onlineplatforms, adverteerders en de reclamesector. De Commissie zal nauwlettend en voortdurend toezien op de uitvoering ervan.

3.5.

Bewustmaking en verbetering van de maatschappelijke veerkracht.

gerichte publiekscampagnes en opleidingen voor de media en de publieke opinie in de Unie en haar buurlanden, om mensen bewust te maken van de negatieve effecten van desinformatie;

de inspanningen ter ondersteuning van het werk van onafhankelijke media en kwaliteitsjournalistiek en het onderzoek naar desinformatie zullen worden voortgezet;

de lidstaten moeten, in samenwerking met de Commissie, de oprichting ondersteunen van multidisciplinaire teams van onafhankelijke factcheckers en onderzoekers met specifieke kennis van lokale informatie-omgevingen om desinformatiecampagnes op verschillende sociale netwerken en digitale media op te sporen en aan het licht te brengen;

in het kader van de week van de mediageletterdheid in maart 2019 zal de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, steun verlenen aan grensoverschrijdende samenwerking tussen beroepsbeoefenaars in de mediageletterdheid;

de lidstaten moeten de in de richtlijn audiovisuele mediadiensten opgenomen bepalingen die betrekking hebben op mediageletterdheid snel ten uitvoer leggen;

de Commissie zal nauwlettend volgen hoe het verkiezingspakket wordt uitgevoerd en waar nodig zorgen voor relevante ondersteuning en advies.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

Het EESC neemt er zorgvuldig nota van dat desinformatie in het initiatief wordt gedefinieerd als aantoonbaar foute of misleidende informatie die een bedreiging vormt voor de democratie en die schade in het publieke domein veroorzaakt. Het wijst er echter op dat niet alleen foute informatie, maar ook zeer selectieve informatie, zwart- en bangmakerij en aanzetting tot haat een aanval op grondrechten (vrijheden) van burgers en de rechten van minderheden betekenen. De meest doeltreffende desinformatie bevat altijd iets van waarheid. Daarom zijn meerdere acties van alle belanghebbenden nodig om kwaliteitsvolle informatie te verstrekken en het bewustzijn te vergroten.

4.2.

De verspreiding van desinformatie is onderdeel geworden van een hybride oorlog met een duidelijk politiek doel. Het EESC is dan ook ingenomen met dit initiatief voor gecoördineerde actie om de EU, haar instellingen en haar burgers tegen desinformatie te beschermen. Het EESC benadrukt de urgentie van dergelijke maatregelen maar vreest tegelijk dat dit actieplan maar een beperkte impact zal hebben omdat de Europese verkiezingen (mei 2019) niet veraf meer zijn. Het lijdt evenwel geen twijfel dat deze gezamenlijke inspanningen tegen desinformatie van cruciaal belang zullen zijn om de democratische stelsels van de EU te beschermen.

4.3.

Het EESC erkent dat desinformatie hoofdzakelijk van drie bronnen uitgaat: de Russische Federatie (hetgeen goed gedocumenteerd is door de Europese Dienst voor extern optreden), economische actoren en media uit derde landen (waaronder China en de Verenigde Staten) en interne bronnen — verscheidene media die actief zijn in landen van de Unie zelf en bewegingen en organisaties met politiek extreme standpunten. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om haar monitoring uit te breiden en passende tegenmaatregelen te nemen.

4.4.

Het EESC benadrukt dat de lidstaten dringend de nodige stappen moeten ondernemen om de integriteit van hun verkiezingssystemen en -infrastructuur te waarborgen en ze te testen in de aanloop naar de Europese verkiezingen, maar ook tijdens en na het verkiezingsproces. Het is van essentieel belang dat de Europese Commissie hen daarbij ondersteunt. Het is in dit verband nuttig om beste praktijken uit te wisselen, zoals de aanpak van Zweden in 2018.

4.5.

Het EESC is het met de Commissie eens dat een alomvattende reactie op desinformatie ook een actieve betrokkenheid van maatschappelijke organisaties vereist. Bij het opvoeren van de weerbaarheid van de samenleving tegen desinformatie moeten alle maatschappelijke geledingen worden betrokken. Het is vooral zaak om de mediageletterdheid van de burgers te verbeteren, zodat zij weten hoe ze desinformatie kunnen herkennen en bestrijden. Bewustzijnsvorming en kritisch leren denken beginnen op school, maar moeten ook doorheen het verdere leven voortdurend bijgescherpt worden. Hiervoor moeten de nodige middelen worden uitgetrokken, vandaag al, en in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader.

4.6.

Het EESC stelt zich proactief op om de gezamenlijke inspanningen tegen desinformatie te steunen, bijvoorbeeld via zijn adviezen, hoorzittingen, going local-evenementen en talrijke persactiviteiten door zijn professionele groep Communicatie.

4.7.

Gezamenlijke inspanningen moeten op EU-niveau, in de lidstaten en in de zuidelijke en oostelijke partnerschapslanden door zo veel mogelijk actoren worden ondersteund, waaronder publieke en particuliere organisaties. Onafhankelijke factcheckers en kwaliteitsjournalistiek spelen een belangrijke rol en hebben adequate financiering nodig om vrijwel in realtime te kunnen functioneren.

4.8.

Op de lange termijn is een goede mediageletterdheid cruciaal voor de toekomst van de democratie in Europa. Het EESC steunt de inspanningen om beter te begrijpen van welke bronnen desinformatie uitgaat, welke bedoelingen, instrumenten en doelstellingen erachter schuilgaan, en hoe en waarom burgers, en soms ook hele gemeenschappen, worden aangetrokken door verhalen van desinformatie en deel gaan uitmaken van mechanismen die nepnieuws verspreiden. Het EESC is in het bijzonder ingenomen met de middelen die hiervoor worden uitgetrokken in Horizon 2020 en Horizon Europa.

5.   Specifieke opmerkingen en aanbevelingen

5.1.

Het is hoog tijd dat de taskforces voor strategische communicatie versterkt worden, een punt waar het EESC reeds op heeft aangedrongen in eerdere adviezen (5). Het EESC verwelkomt dan ook het plan om extra personeel en nieuwe hulpmiddelen ter beschikking te stellen en steunt het verzoek van de Commissie aan de lidstaten om waar nodig ook hun nationale capaciteit op dit gebied te verbeteren. Gezien de aanzienlijke middelen die in sommige landen naar het genereren van desinformatie gaan, moet de EU gepast reageren. De geplande middelenstijging voor de taskforces voor strategische communicatie kan dan ook maar als een eerste stap worden beschouwd naar verdere groei in de komende jaren.

5.2.

Het EESC is het ermee eens dat het mandaat van de taskforce strategische communicatie oost (East StratCom) moet worden gehandhaafd en het mandaat van de andere twee taskforces voor strategische communicatie (Westelijke Balkan en Zuid) moet worden herzien in het licht van de groeiende omvang en het toenemende belang van desinformatieactiviteiten in die regio’s. Het EESC dringt er bij de lidstaten op aan een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van de taskforces voor strategische communicatie door nationale deskundigen te sturen. Alleen dan kan het systeem voor snelle waarschuwingen echt efficiënt zijn.

5.3.

Het EESC is ook ingenomen met de dringend noodzakelijke maatregelen om vrije en eerlijke Europese verkiezingen te waarborgen en de aanbeveling om waar nodig sancties op te leggen, onder meer tegen het illegale gebruik van persoonsgegevens om verkiezingresultaten te beïnvloeden. Het looft ook de goede samenwerking met de VS, de NAVO en Noorwegen en zou graag zien dat de belangrijke rol van het VK bewaard blijft, ongeacht of de brexit al dan niet plaatsvindt. De strijd tegen desinformatie moet in solidariteit tussen de lidstaten worden gevoerd.

5.4.

Het actieplan gaat vergezeld van een voortgangsverslag (6) over de verschillende maatregelen, met name met betrekking tot de praktijkcode waarmee socialemediaplatforms en adverteerders vrijwillig verbintenissen aangaan. Uit hoofde van de praktijkcode zijn internetbedrijven verplicht de inkomsten terug te dringen van accounts en websites die desinformatie verspreiden, nepaccounts te sluiten en bots te weren, voorrang te geven aan betrouwbare nieuwsbronnen en de transparantie over de financiering van politieke reclame te vergroten.

5.5.

Het EESC is ingenomen met de praktijkcode, maar betwijfelt tegelijkertijd of dergelijke vrijwillige maatregelen wel doeltreffend zijn. Die twijfels werden onlangs ook door de Commissie geuit bij de presentatie van het eerste verslag van Google, Facebook, Twitter en Mozilla op 29 januari. De Commissie wordt aangespoord om verdere maatregelen voor te stellen, ook van regelgevende aard, zoals het opleggen van sancties indien maatregelen tegen nepaccounts niet snel genoeg ten uitvoer worden gelegd of indien de uitvoering van andere delen van de praktijkcode nog steeds niet het verhoopte resultaat oplevert.

5.6.

Het EESC roept particuliere bedrijven dringend op om het op onlineplatforms plaatsen van advertenties die bijdragen aan de verspreiding van desinformatie als onethisch en onverantwoordelijk te beschouwen, en dringt er bij hen op aan stappen te ondernemen om dit soort praktijken tegen te gaan.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Advies van het EESC over de bescherming van persoonsgegevens in de context van verkiezingen voor het Europees Parlement (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 237 van 6.7.2018, blz. 19.

(3)  Advies van het EESC over het Europees onderzoeks- en kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)

(4)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 183.

(5)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 183.

(6)  COM(2018) 794.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/95


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank — Versterken van de banden tussen Europa en Azië — Bouwstenen voor een EU-strategie

(JOIN(2018) 31 final)

(2019/C 228/14)

Rapporteur: Jonathan PEEL

Raadpleging

Europese Commissie, 14.12.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Externe betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

26.2.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

133/2/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de publicatie van de gezamenlijke mededeling „Versterken van de banden tussen Europa en Azië — Bouwstenen voor een EU-strategie” (1), die de Commissie in samenwerking met de hoge vertegenwoordiger van de Unie op 19 september 2018 heeft uitgebracht.

1.1.1.

Dit initiatief komt op een zeer gepast moment. De wereldorde veranderde nog nooit zo snel als in de laatste bijna dertig jaar. De naoorlogse internationale handelsorde staat in hevige mate onder druk, wat de mondiale economische machtsverhoudingen betreft is er sprake van een verschuiving naar het Oosten, en de algemene koopkracht van Azië groeit exponentieel.

1.2.

Het EESC beschouwt de mededeling echter als een ernstig gemiste kans. Het stelt met grote bezorgdheid vast dat de mededeling een aantal aanzienlijke strategische hiaten bevat. Belangrijke ontwikkelingen op economisch en geopolitiek gebied zijn buiten beschouwing gebleven. Er spreekt niet veel ambitie uit de tekst, die ook maar weinig verfrissende ideeën voor de toekomst bevat. Men heeft nagelaten de gelegenheid aan te grijpen om een diepgravende visie te presenteren op de toekomstige ontwikkeling van de relatie en banden van de EU met Azië, en de mededeling getuigt van weinig openlijke erkenning voor de grote diversiteit en complexiteit ervan.

1.2.1.

Er is geen stappenplan, noch een duidelijke indicatie van de strategische doelstellingen van de EU, of ze nu complementair of concurrerend zijn.

1.2.2.

Het EESC vraagt zich af waarom er zo weinig — voor zover het überhaupt al het geval is — wordt verwezen naar tal van recente, uiterst belangrijke ontwikkelingen die zowel de EU als Azië betreffen. Dit betreft onder meer het volgende:

er wordt geen poging gedaan de belangrijkste strategische uitdagingen van Europa binnen haar toekomstige relatie met Azië in kaart te brengen of onder de loep te nemen;

van Azië uitgaande connectiviteits- of investeringsprojecten die grotendeels of gedeeltelijk gericht zijn op Europa worden noch aangemoedigd noch beoordeeld;

er wordt geen gewag gemaakt van de grote handels- of economische partnerschapsovereenkomsten die zijn gesloten tussen de EU en vooraanstaande Aziatische landen, ongeacht of deze reeds in werking zijn getreden of zich nog in een onderhandelingsfase bevinden: met name het feit dat de recente economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan — de belangrijkste op dat vlak (en inmiddels in werking getreden) — nergens wordt genoemd, heeft het EESC zeer verbaasd;

onder „connectiviteit tussen mensen” wordt niet verwezen naar de bestaande dialogen van het maatschappelijk middenveld tussen de EU en Azië, met name de voornaamste maatschappelijke controleorganen die op grond van deze handelsovereenkomsten zijn overeengekomen;

er wordt geen poging gedaan om de potentiële rol van het maatschappelijk middenveld te evalueren, ondanks de actieve rol ervan bij het toezicht, met name gelet op het feit dat Azië hier weinig ervaring mee heeft;

er wordt geen poging gedaan sociale kwesties, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van de voornaamste IAO-verdragen, bevordering van gendergelijkheid (duurzameontwikkelingsdoelstelling 5), of zelfs de mensenrechten te beoordelen, hoewel deze voor de dergelijke organen een cruciaal thema zijn;

er wordt geen melding gemaakt van het Chinese „Belt and Road Initiative” (BRI), ondanks het feit dat het BRI niet alleen gericht is op Europa, maar ook van invloed is op andere Aziatische landen, en ofschoon hiermee wordt voorgesteld daadwerkelijke handels-, infrastructuur- en financiële steun te verlenen;

er wordt geen aandacht besteed aan het gevaar dat het BRI leidt tot grote schulden zonder dat er veel nieuwe banen worden gecreëerd, en er is evenmin een beoordeling van de potentiële strategische kansen of uitdagingen voor Europa;

er wordt geen poging gedaan, anders dan terloops, om de Centraal-Azië-strategie van de EU tegen het licht te houden, noch om te beoordelen hoe die de gevolgen ondervindt van het strategische machtsspel in de regio, waarbij China, de Russische Federatie en tal van andere partijen, waaronder Turkije, Iran en India, betrokken zijn;

er is geen verwijzing naar of beoordeling van de door Rusland opgerichte Euraziatische Economische Unie, die zowel Europese als Centraal-Aziatische landen omvat en ambities voor verdere uitbreiding heeft;

er wordt niets gezegd over het beheer van de vraag naar energie en de concurrerende belangen betreffende de enorme voorraden koolwaterstoffen die zijn aangetroffen in Centraal-Azië, behalve dan de opmerking dat de EU „energieconnectiviteit tussen en met partners in Azië [moet] ondersteunen”;

er wordt geen melding gemaakt van de huidige connectiviteitsinitiatieven met betrekking tot vervoer of energie, zoals de intergouvernementele commissie Transportcorridor Europa-Kaukasus-Azië (IGC Traceca) (2);

er wordt geen poging gedaan vervoer en de behoefte aan infrastructuur in de regio te koppelen aan bijvoorbeeld duurzameontwikkelingsdoelstelling 9 inzake infrastructuur;

evenzo wordt er weinig verwezen naar de uitdagingen van zowel de EU als Azië om te voldoen aan de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs, met name ten aanzien van milieuvervuiling;

er wordt niets gezegd over het groeiende gevaar van een gewapend conflict, waarbij ook gedacht moet worden aan het gebruik van de ruimte en digitale technologie, of over de behoefte aan een dialoog met de Aziatische landen op dit vlak;

er wordt niet ingegaan op de vraag hoe het best met de landen in Azië kan worden samengewerkt om internationale organisaties, met name de WTO, te versterken;

er wordt slechts terloops melding gemaakt van India, ondanks de omvang en potentiële kracht van het land, en Iran wordt maar één keer genoemd, terwijl dat in de bredere regio een steeds belangrijkere speler is.

1.3.

Wel is het EESC te spreken over de nadruk die in de mededeling wordt gelegd op duurzame, alomvattende en op regels gebaseerde connectiviteit. Er wordt terecht gewezen op het belang van de bevordering van „een circulaire economie, lage broeikasgasemissies en een klimaatbestendige toekomst om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs te bereiken”.

1.4.

Het EESC acht het absoluut noodzakelijk dat de EU een formeel antwoord formuleert op het BRI.

1.4.1.

Velen hadden verwacht dat deze mededeling een belangrijk onderdeel zou vormen van het antwoord van de EU op het BRI, maar dit laatste wordt niet eens vermeld. Oorspronkelijk werd het BRI de „economische gordel langs de Zijderoute” genoemd, waarbij „de Zijderoute” verwees naar de historische naam voor de handelsroute tussen Europa en Azië. De EU heeft reeds een strategisch partnerschap met China. Met het BRI wordt beoogd concrete verbindingen tussen Azië en Europa tot stand te brengen. De mededeling heeft echter maar weinig concreets te bieden.

1.4.2.

Het EESC wijst erop dat de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement (3) een specifiek verband heeft gelegd tussen enerzijds het BRI en anderzijds het „16 + 1-initiatief” tussen China en 16 Midden- en Oost-Europese landen (waaronder 11 lidstaten). In dit rapport wordt de angst uitgesproken dat de Chinese toezegging om 3 miljard USD te investeren in infrastructuur in deze landen, kan „leiden tot grote schulden van Europese regeringen aan Chinese staatsbanken […] en tot weinig banen in Europa”. De mededeling legt grote nadruk op budgettaire levensvatbaarheid en innovatieve financiering, maar gaat aan deze bezorgdheid voorbij.

1.4.3.

Het EESC acht het van wezenlijk belang om een formeel verband te leggen tussen het BRI en de SDG’s. In de mededeling wordt nadruk gelegd op de SDG’s. Het rondetafeloverleg tussen de EU en China, waar zowel het EESC en de Chinese Economische en Sociale Raad (CESC) bij betrokken zijn, heeft bij recente bijeenkomsten dit verband tot tweemaal toe onderschreven.

1.4.4.

Het BRI moet beide kanten op werken. Het EESC is het eens met de Europese Kamer van Koophandel in China dat de toekomst afhankelijk is van handels- en investeringsstromen die in gelijke mate in beide richtingen gaan. China zal daarom zijn markten moeten openstellen. Het EU-bedrijfsleven heeft eveneens zijn bezorgdheid geuit en gevraagd om meer informatie en transparantie voordat het kan meedoen aan projecten op basis van het BRI. Deze zorgen zijn evenzeer belangrijk in een pan-Aziatische context.

1.5.

Het EESC beveelt sterk aan om voor de relaties tussen de EU en Azië veel meer middelen uit te trekken. In Azië leven immers twee derde van de armen in de wereld, zoals vermeld staat op de EDEO-website. Afgezet tegen het veel grotere aandeel van de EU-begroting voor ontwikkeling dat naar Afrika en Latijns-Amerika gaat, zijn de middelen die zijn gereserveerd voor tal van armere Aziatische landen ontoereikend.

1.6.

Ter ondersteuning van Europese bedrijven en met name Europese consortia zou de Europese Commissie er volgens het EESC goed aan doen om de instrumenten voor het externe economische beleid die er voor Afrika in het kader van InvestEU reeds bestaan, uit te breiden tot Azië en andere delen van de wereld. Bij het verlenen van deze steun moeten de rechten van werknemers in geval van aanbestedingsprocedures gelijkelijk in acht worden genomen, ook in derde landen die buitenlandse investeringen ontvangen.

1.7.

De paragraaf over energie is erg kort. Het EESC dringt erop aan gebruik te maken van de ruime ervaring van de EU op het gebied van meer samenwerking ter verbetering van de energie-efficiëntie en het aanwenden van hernieuwbare energiebronnen. Tevens valt op dat er nergens wordt gesproken over de diverse concurrerende belangen ten aanzien van de enorme voorraden koolwaterstoffen die zijn aangetroffen in Centraal-Azië, en evenmin over water, een andere strategische, levensbelangrijke en mogelijk gevaarlijke grondstof.

1.8.

Het EESC verwelkomt de opmerkingen in de mededeling van de Commissie over digitale connectiviteit, met name de oproep om „een vreedzame, veilige en open ICT-omgeving [te] bevorderen en tegelijkertijd bedreigingen van de cyberveiligheid [aan te pakken] en de mensenrechten en vrijheden online [te] beschermen, met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens”. Toch is het zeer teleurstellend dat er met geen woord wordt gerept over hoe we moeten omgaan met het probleem dat Europese en Aziatische landen een totaal verschillende benadering op dit vlak hebben.

1.9.

Het EESC las tot zijn verbazing dat alleen de EU ernaar moet „streven het goed ontwikkelde trans-Europese vervoersnet (TEN-V) te verbinden met netten in Azië”. Het zou zijn reeds in 2011 (4) gedane aanbeveling willen herhalen dat de voorgestelde vervoerscorridors van China en de EU op elkaar moeten worden afgestemd, met name, waar mogelijk, de spoorweginfrastructuur.

1.9.1.

Daarnaast herhaalt het EESC zijn aanbeveling van 2015 dat de EU ten aanzien van Traceca meer resultaatgerichte inspanningen moet verrichten om „sneller een duurzame infrastructuurketen tot stand te brengen door de corridor te koppelen aan de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN) en aldus een multimodaal vervoersnetwerk (vooral weg- en spoorinfrastructuur) op te zetten”.

2.   Achtergrond: het belang van Azië voor de EU

2.1.

Het doet het EESC deugd dat het officieel genoemd wordt als een van de ontvangers van de gezamenlijke mededeling „Versterken van de banden tussen Europa en Azië — Bouwstenen voor een EU-strategie”, die werd uitgebracht kort voordat in Brussel in oktober 2018 de twaalfde ASEM-top (5) plaatsvond.

2.2.

Dit initiatief om een strategie voor de connectiviteit tussen Europa en Azië te bepalen, komt precies op het juiste moment. De wereld ondergaat momenteel fundamentele structurele veranderingen. De economische macht en de koopkracht van het Oosten nemen steeds meer toe. De mondiale handelsorde staat momenteel onder ongeëvenaard grote druk als gevolg van de door de Amerikaanse regering opgelegde unilaterale invoertarieven en de druk die de VS uitoefent op de WTO. De EU heeft eveneens te maken met ongekende interne uitdagingen, terwijl ook veel landen ingrijpende interne veranderingen ondergaan (bijv. het Verenigd Koninkrijk en Turkije) of zich opnieuw laten gelden (zoals Rusland of Iran).

2.2.1.

Banden tussen de EU en Azië bestaan al duizenden jaren. Voor de ontdekking van de zeeroute in 1497 verliepen de betrekkingen voornamelijk langs wat nu bekend staat als de Zijderoute. Daarbij ging het om veel meer dan handel: het omvatte alle verkeer waarbij goederen, ideeën en volkeren betrokken waren, uiteenlopend van contacten op het gebied van cultuur, geneesmiddelen en religieuze contacten tot en met de toegang tot belangrijke hulpbronnen en technologische innovatie. Vanuit Azië betekenden de routes naar het Westen eveneens toegang tot Afrika, iets dat we nu ook weer terugzien in het Chinese BRI.

2.3.

Vier grote Aziatische landen behoren tot de top tien van handelspartners van de EU: China, Japan, de Republiek Korea en India. Daarnaast bevinden zich nog eens zeven andere Aziatische landen in de top dertig. Van al deze landen heeft de EU inmiddels onderhandeld over belangrijke vrijhandelsovereenkomsten of economische partnerschapsovereenkomsten met de Republiek Korea (nr. 8) (overeenkomst in werking getreden in 2011), met Japan (nr. 6) (nu in werking), en met Singapore (nr. 14) en Vietnam (nr. 19) (overeenkomst moet nog door het EP worden goedgekeurd). De onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomsten van de EU met Indonesië (nr. 29), Maleisië (nr. 21) en Thailand (nr. 24) en overige Asean-landen lopen nog of bevinden zich op dit moment in een impasse.

2.3.1.

Elk van de ondertekende vrijhandelsovereenkomsten of economische partnerschapsovereenkomsten bevat een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling met een actieve toezichtsrol van het maatschappelijk middenveld en waarbij het EESC op zijn beurt nauw betrokken is (reeds uitgebreid behandeld in andere recente EESC-adviezen (6)). Daarnaast zijn afzonderlijke overeenkomsten betreffende investeringsbescherming ondertekend met Singapore en Vietnam; met Japan is dat nog niet gelukt.

2.3.2.

De onderhandelingen met China (nr. 2) inzake een alomvattende, op zichzelf staande investeringsovereenkomst zijn reeds in 2013 begonnen, maar verlopen traag: de 20e onderhandelingsronde is gaande. De onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst met India (nr. 9), die zijn gestart in 2007, zitten sinds 2013 vast.

2.3.3.

Het EESC is zeer verbaasd dat in de mededeling op geen enkele manier naar deze overeenkomsten of onderhandelingen wordt verwezen.

2.4.

Azië vertegenwoordigt 60 % van de wereldbevolking; 35 % van de uitvoer van de EU gaat naar Azië en 45 % van alle invoer van de EU komt ervandaan. Behalve geïndustrialiseerde partners met een hoog inkomen en dynamische opkomende economieën, huisvest Azië echter ook twee derde van de armen in de wereld, zoals vermeld staat op de EDEO-website (7). De website wijst er eveneens op dat ontwikkelingssamenwerking daarom hoog op de agenda van de EU blijft en dat er meer dan 5 miljard EUR aan het continent is toegewezen. Daar wordt aan toegevoegd dat gezamenlijk beleidsmaatregelen worden doorgevoerd om gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan, zoals klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, veiligheid en stabiliteit, governance en mensenrechten, evenals het voorkomen van en reageren op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen. Toch liggen de bedragen die zijn toegewezen aan Afrika en Latijns-Amerika relatief veel hoger.

2.5.

Azië herbergt een grote verscheidenheid aan volkeren en culturen, en er bestaat dan ook geen pasklare oplossing. Azië zal nooit een weerspiegeling zijn van de EU. Mensenrechten en de aanpak van sociale kwesties variëren aanzienlijk binnen Azië. Behalve in de economische grootmachten uit Oost-Azië en India (waar de economische ontwikkeling nog aan de verwachtingen moet zien te voldoen) zijn de verschillen tussen de landen groot. Ook het lidmaatschap van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (Asean) loopt uiteen van Singapore tot de drie minst ontwikkelde landen van het continent: Myanmar, Laos en Cambodja.

2.6.

Het EESC heeft de laatste tijd verscheidene op Azië gerichte adviezen uitgebracht, met name met betrekking tot de handels- en investeringsonderhandelingen van de EU, evenals twee adviezen over Centraal-Azië (8). De tweede daarvan was in 2015 en werd opgesteld op verzoek van het toenmalige Letse voorzitterschap.

3.   Algemene opmerkingen: bouwstenen?

3.1.

De nadruk die in de mededeling op duurzame, alomvattende en op regels gebaseerde connectiviteit wordt gelegd, is welkom, maar blijft wel wat algemeen. Het gaat hierbij ook om milieubescherming, veiligheid, beveiliging en sociale en individuele rechten, samen met de noodzaak om voor eerlijke en transparante mededinging te zorgen. Er wordt nadruk gelegd op het belang van de bevordering van „een circulaire economie, lage broeikasgasemissies en een klimaatbestendige toekomst om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de doelstellingen van de Klimaatovereenkomst van Parijs te bereiken”.

3.2.

Het EESC zou zich grote zorgen maken als dit niet woordelijk in de mededeling was opgenomen, omdat het gaat om kernthema’s die al worden benadrukt en ontwikkeld sinds de van 2006 daterende Commissiemededeling over handel, getiteld „Europa als wereldspeler”. Deze mededeling had als uitgangspunt dat de burgers moeten profiteren van de voordelen van de handelsliberalisering en de Europese waarden: „Net zoals wij in de EU sociale rechtvaardigheid en cohesie nastreven, moeten wij onze waarden, met inbegrip van sociale en milieunormen en culturele verscheidenheid, ook in de rest van de wereld bevorderen.” (9) Deze thema’s werden uitgewerkt in de mededeling van 2015 getiteld ”Handel voor iedereen” (10).

3.3.

Wij staan daarom sterk achter de grondgedachte van de gezamenlijke mededeling, die de strekking heeft van een dringende oproep. Desalniettemin lijkt de mededeling grotendeels voorbij te gaan aan tal van recente ontwikkelingen in Azië, met name die welke op den duur voor Europa zelf een strategische uitdaging zouden kunnen vormen. Die ontwikkelingen variëren van het BRI tot de Shanghai-samenwerkingsorganisatie (SSO) en de verhoogde interconnectiviteit tussen Rusland, China, Centraal-Azië, Turkije, Iran en zelfs India, met name ten aanzien van energie en vervoer.

3.3.1.

Het is zeer teleurstellend dat de gelegenheid niet is aangegrepen om een echte diepgaande visie te presenteren op de toekomstige ontwikkeling van de relatie en connectiviteit van de EU met Azië. Er is geen beoordeling van wat de landen in Azië hier mogelijk voor terug willen van de EU: investeringen? Markten? Of wellicht hulp bij capaciteitsopbouw? Het document leest meer als een lijst met „bouwstenen” die reeds gelegd zijn dan als een uiteenzetting van een reeks ambities die de EU heeft ten aanzien van wat ze in positieve zin voor de toekomst tot stand wil brengen. Er staan in de mededeling maar weinig verfrissende ideeën voor de toekomst, en met name weinig ideeën buiten de gebaande paden.

Misschien was dit nooit het doel van de gezamenlijke mededeling, maar het EESC is van mening dat de Commissie zo een groot aantal belangrijke kansen laat liggen. Deze zijn hierboven reeds uitvoerig beschreven.

4.   Connectiviteit

4.1.

Het kernthema van de mededeling is connectiviteit. Gehanteerd wordt hierbij de definitie zoals uiteengezet door de ministervergadering van de ASEM in november 2017. De definitie was bedoeld voor de top van 2018, maar verder komt de ASEM niet ter sprake. Connectiviteit omvat hier een breed scala aan kwesties, onderverdeeld in zes specifieke gebieden. Dit omvat spoorweg-, weg-, lucht- en zee-infrastructuur, energie-infrastructuur (elektriciteit, gas), ICT, AI en slimme netwerken en handels- en investeringsrelaties, evenals de belangrijke dimensie van connectiviteit tussen mensen.

4.2.

In de mededeling wordt aan „duurzame connectiviteit” het concept „budgettaire levensvatbaarheid” toegevoegd, hetgeen in een latere paragraaf wordt uitgebreid tot „internationale financieringspartnerschappen” en uitvoerig wordt behandeld. Er is wel een verwijzing naar de in de VS niet geliefde Aziatische Investeringsbank voor infrastructuur (AIIB), maar er wordt niet ingegaan op de zorgen die het EP (11) heeft geuit over het Chinese „16 + 1-initiatief”, dat in Europa grote schulden en weinig banen oplevert en waarvan de effecten niet bij de EU-grenzen (zullen) stoppen. Dit gebeurde nadat China op de top van 2017 had toegezegd om 3 miljard USD te investeren in de infrastructuur in deze 16 Europese landen. Het EP benadrukte in dit verband dat „projecten niet op ondoorzichtige wijze mogen worden gegund”.

4.2.1.

Het EP heeft de lidstaten opgeroepen veel nauwer samen te werken om ervoor te zorgen „dat de nationale en Europese belangen niet in gevaar worden gebracht in ruil voor financiële steun op korte termijn”. Deze algehele bezorgdheid vindt weerklank in het EU-voorstel tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie (12).

4.2.2.

Het EESC stelt vast dat er voor Afrika EU-steuninstrumenten ten behoeve van Europese bedrijven en consortia beschikbaar zijn die niet bestaan voor de banden tussen Europa en Azië. Vooral ook omdat deze bedrijven hierdoor benadeeld worden ten opzichte van Chinese ondernemingen die door het BRI worden gesteund, is het EESC van mening dat de Commissie dit voor Afrika bestaande beleid moet uitbreiden en dat InvestEU voortaan ook in Azië en in andere delen van de wereld investeringsrisico’s moet kunnen dekken. Bij het verlenen van deze steun moeten de rechten van werknemers in geval van aanbestedingsprocedures gelijkelijk in acht worden genomen, ook in derde landen die buitenlandse investeringen ontvangen.

4.3.

„Alomvattende connectiviteit” omvat op zijn beurt vervoers-, digitale en energieconnectiviteit. Wat digitale connectiviteit betreft, wordt in punt 3.2 van de mededeling ingegaan op netwerkverbindingen met hoge capaciteit en universele en betaalbare toegang tot het internet. Volgens de mededeling moet de EU „een vreedzame, veilige en open ICT-omgeving bevorderen en tegelijkertijd bedreigingen van de cyberveiligheid aanpakken en de mensenrechten en vrijheden online beschermen, met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens”. Toch wordt er niets gezegd over hoe we moeten omgaan met die landen die een totaal verschillende benadering op dit vlak hebben.

4.4.

Ten aanzien van vervoer wordt er in de mededeling op gewezen dat 70 % van de handel over zee gaat en dat 25 % door de lucht wordt vervoerd, iets dat onvermijdelijk is, gelet op de afstanden. Wij merken echter op dat bij de behandeling van douaneformaliteiten kennelijk geen rekening is gehouden met de overeenkomst ter vereenvoudiging van het handelsverkeer van de WTO, die in februari 2017 van kracht is gegaan.

4.4.1.

In de mededeling wordt erkend dat het potentieel voor groei in het vervoer aanzienlijk is, terwijl erop gewezen wordt dat „het spoorvervoer relatief onbeduidend blijft”. Zeevervoer is veel geschikter voor tal van Aziatische landen en een schip kan wel 200 keer zo veel containers vervoeren als een trein. Vervoer over zee is echter een mondiaal en geen Aziatisch vraagstuk. De mededeling zegt bovendien dat „het wegvervoer doorgaans zinvol [is] over middellange afstanden […] en als secundair vervoersnet”. Maar waarom wordt er in dit verband niets gezegd over de IGC Traceca (13)?

4.4.2.

Een belangrijke aanbeveling van het EESC-advies uit 2015 over Centraal-Azië (14) was dat de EU ten aanzien van Traceca meer resultaatgerichte inspanningen moet verrichten „om sneller een duurzame infrastructuurketen tot stand te brengen door de corridor te koppelen aan de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN) en aldus een multimodaal vervoersnetwerk (vooral weg- en spoorinfrastructuur) op te zetten”.

4.4.3.

Het EESC heeft erop gewezen dat „Traceca een belangrijk initiatief voor de Unie” blijft: „Dat is een internationaal programma ter versterking van economische betrekkingen, handel en transportcommunicatie vanaf het Zwarte Zeebekken tot de Zuidelijke Kaukasus en Centraal-Azië en zulks gebaseerd op bestaande vervoerssystemen, de politieke wil en de gezamenlijke ambities van de 13 aangesloten staten.” Als er hier problemen met corruptie spelen, moeten die onverwijld worden aangepakt.

4.4.4.

Het EESC is eveneens verbaasd slechts een voorstel te zien dat de EU „ernaar [moet] streven het goed ontwikkelde trans-Europese vervoersnet (TEN-V) te verbinden met netten in Azië”. In ons advies uit 2015 werd gewezen op onze „aanbeveling uit 2011 dat de voorgestelde vervoerscorridors van China en de EU volledig op elkaar moeten worden afgestemd, indien mogelijk vooral op het gebied van spoorinfrastructuur”. Het EESC wil dit in 2019 nog eens herhalen.

4.4.5.

Ook werd in genoemd advies opgemerkt dat „het voor zowel China, de EU en Rusland van het grootste belang [is] om langs de oude zijderoute een moderne, interoperabele weg- en strategische spoorinfrastructuur op poten te zetten. De succesvolle integratie van deze regio via moderne en betrouwbare infrastructuur zou een prachtgelegenheid moeten bieden voor niet alleen meer regionale economische integratie maar ook voor de mobiliteit van mensen en culturele uitwisseling. Dat zou dan weer ten goede komen aan de rechtsstaat en democratie.” Dit wordt nog urgenter in het licht van SDG 9 (Opbouw van veerkrachtige infrastructuur, bevordering van inclusieve en duurzame industrialisering en stimulering van innovatie).

4.4.6.

Ook betreuren we het dat er niets wordt gezegd over het uitbreiden van de weg- en spoorwegverbindingen naar India en Zuidoost-Azië, ondanks de aanzienlijke recente wegenbouw in zowel Centraal-Azië als Iran. De beslissing van de VS om zich terug te trekken uit het JCPOA (15), kan in dit opzicht een belangrijke factor zijn.

4.5.

De paragraaf over energieconnectiviteit (punt 3.3) is opvallend kort. Het EESC heeft al eerder aanbevolen dat „bij het beantwoorden van de vraag of EU-verbindingen met de aanzienlijke potentiële energievoorraden van Centraal-Azië haalbaar zijn, praktische en economische overwegingen de boventoon moeten voeren. De EU neemt terecht deel aan de ontwikkeling van de energiesector in deze landen, niet in de laatste plaats omdat hun voorraden aanvullende bronnen van (niet-alternatieve) energie kunnen vormen voor Europa, al wordt dit bemoeilijkt door transit- en vervoersproblemen. Het is echter belangrijk dat eventuele misverstanden met China worden voorkomen met het oog op ons wederzijds belang bij het opvoeren van de energievoorziening uit Centraal-Azië.”

4.5.1.

Het EESC herhaalt opnieuw zijn aanbeveling dat „[het] sterk [is] aan te raden om gebruik te maken van de ruime ervaring van de EU op het gebied van meer samenwerking ter verbetering van de energie-efficiëntie en het aanwenden van hernieuwbare energiebronnen, gezien het aanzienlijke onbenutte potentieel in de regio”.

4.5.2.

Tot zijn verbazing constateert het EESC dat er niet wordt gesproken over water, ofschoon dit een cruciale grondstof is voor Azië, met een aanzienlijk potentieel voor conflicten. Waterbeheer is, net als milieuduurzaamheid, van uitermate groot belang, met name in de zin van waterefficiëntie en waterverspilling.

4.5.3.

Klimaatverandering zal het watertekort verergeren. In Centraal-Azië is er reeds potentieel voor conflicten tussen enerzijds landen die over water, maar niet over noemenswaardige voorraden koolwaterstoffen beschikken, en anderzijds landen die wel olie en gas, maar geen water hebben. Het mogelijke indammen van grote rivieren, zoals de Mekong, blijf een belangrijk punt van zorg. Ook het smelten van „de derde pool” — het ijs van de Himalaya — zal naar verwachting tot grote problemen leiden.

5.   Het „Belt and Road Initiative” en meer algemene overwegingen ten aanzien van de EU en Azië

5.1.

Het EESC zal zich niet als enige verwonderen dat er in de mededeling geen gewag wordt gemaakt van het BRI: onder velen leefde de verwachting dat deze mededeling een essentieel onderdeel van het antwoord van de EU zou vormen.

5.1.1.

Toen dit initiatief in 2013 door president Xi in Astana werd gelanceerd, werd nog gesproken van de „economische gordel langs de Zijderoute”, waarbij „de Zijderoute” verwees naar de historische naam voor de handelsroute tussen Europa en Azië.

5.1.2.

Het BRI werd aanvankelijk ondersteund met een bedrag van 16,3 miljard USD. Dat bedrag ligt inmiddels veel hoger: er wordt in klinkende munt betaald. Behalve dat het project gericht was op een betere verbinding met Europa, maakte het ook deel uit van een bredere visie om de regionale samenwerking tussen China en andere Aziatische landen, evenals Afrika, uit te breiden, de regionale connectiviteit te verbeteren, de handels- en economische relaties te verdiepen en banden tussen mensen te intensiveren. Het is nu gericht op de ontwikkeling van handel en infrastructuur waarbij ruim zeventig landen over land of zee betrokken zijn. Deze landen dragen bij middels investeringen, ontwikkeling, financiële middelen en connectiviteit tussen mensen. Hieruit spreekt duidelijk de Chinese wens om mondiaal een belangrijkere rol te spelen, al hebben veel landen (zoals India en Japan) bedenkingen bij de politieke en financiële voorwaarden die hieraan verbonden zijn.

5.1.3.

Het EESC acht het absoluut noodzakelijk dat de EU een formeel antwoord formuleert op het BRI. Het strategisch partnerschap tussen de EU en China is van groot belang. Met het BRI wordt beoogd om concrete infrastructuur-, vervoers- en handelsverbindingen tot stand te brengen, maar deze mededeling heeft weinig concreets te bieden. Wil de EU dat de wegen in de toekomst eerder naar Beijing leiden dan naar Rome?

5.2.

Het BRI is een belangrijke factor in de connectiviteit tussen de EU en Azië. Er is al gewezen op de zorgen die het EP hierover heeft geuit. Op zijn beurt heeft de Kamer van Koophandel van de EU in China (EUCCC) benadrukt dat het BRI naar twee kanten moet werken, en dat „de toekomst ervan afhankelijk is van handels- en investeringsstromen die in gelijke mate in beide richtingen moeten werken. China zal daarvoor de markten moeten openstellen.”

5.2.1.

De EUCCC gelooft dat het welslagen van het BRI „grotendeels zal afhangen van open markten, evenwichtige handel, transparantie en wederkerigheid”. De EUCCC wijst op de behoefte in Azië, net als elders, aan gezonde infrastructuur: „Verbeterde connectiviteit kan een belangrijke bijdrage leveren aan economische groei, en een dergelijke benadering is daarom in het belang van alle deelnemers van dit ambitieuze project.” De EUCCC roept op tot het invoeren van „transparante openbare aanbestedingsprocedures op grond waarvan Europese en Chinese bedrijven, en met name particuliere bedrijven, kunnen concurreren op een gelijk speelveld waar projecten worden gegund aan de sterkste bieder. Als dit niet gebeurt, zullen er waarschijnlijk fondsen worden verspild en zullen er projecten mislukken.” (16)

5.2.2.

In de mededeling (punt 5.3) wordt ook gesproken van „een gelijk speelveld voor ondernemingen”. EU-ondernemingen hebben hun bezorgdheid uitgedrukt en gepleit voor meer transparantie en meer betrokkenheid van bedrijven in een vroeg stadium bij projecten in het kader van het BRI. Dit zou zorgvuldig onderzoek en beoordelingen van de commerciële levensvatbaarheid mogelijk moeten maken en moeten zorgen voor een gereguleerde markteconomie en niet-discriminerende overheidsopdrachten.

5.3.

In de mededeling wordt nadruk gelegd op de SDG’s. Het EESC acht het essentieel dat er een formeel verband wordt gelegd tussen de SDG’s en het BRI. In de gezamenlijke verklaring van het rondetafeloverleg tussen de EU en China van 2017 (17) wordt beklemtoond dat de uitvoering van het BRI moet bijdragen aan de verwezenlijking van de VN-agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen daarvan, alsook aan de uitvoering van de Klimaatovereenkomst van Parijs.

5.3.1.

In de gezamenlijke verklaring van 2018 (18) wordt verder gesteld dat „met betrekking tot belangrijke infrastructuurinitiatieven, de EU en de Volksrepubliek China als belangrijke handels- en investeringspartners moeten verdergaan met het afstemmen van de ontwikkeling en uitvoering van belangrijke initiatieven alsook de samenwerking moeten verdiepen op het gebied van handel, investeringsbevordering, e-commerce, connectiviteit, infrastructuur, IT, energie, contacten tussen mensen e.d.”. De autoriteiten aan beide zijden „moeten waarborgen dat alle gezamenlijke initiatieven en projecten budgettair houdbaar en ecologisch duurzaam zijn en aldus bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s”. In de verklaring wordt erop gewezen dat in zowel de Agenda 2030 als de Overeenkomst van Parijs de uitstaande behoeften aan mondiale infrastructuur worden benadrukt en wordt uitgedragen dat alle SDG’s in de context van het BRI en de strategie voor de connectiviteit tussen Europa en Azië in overweging moeten worden genomen.

5.3.2.

De rondetafel concludeert dat grote projecten alleen beide zijden ten goede komen wanneer ze wederzijdse voordelen opleveren en transparant, interoperabel, wederkerig en duurzaam zijn, uitgaande van overleg, bijdrage en gedeelde voordelen.

5.4.

Wat de meer algemene overwegingen ten aanzien van de connectiviteit tussen de EU en Azië betreft, is het duidelijk dat veel van de kwesties die gelden voor het BRI een veel bredere werkingssfeer hebben. Zo wordt in de mededeling nadruk gelegd op de SDG’s, maar dit thema wordt niet nader uitgewerkt. De belangrijkste SDG’s — niet alleen voor het BRI, maar voor de pan-Aziatische connectiviteit in het algemeen — zijn:

SDG 6 (Schoon water en sanitaire voorzieningen);

SDG 7 (Toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen);

SDG 9 (Opbouw van veerkrachtige infrastructuur, bevordering van duurzame industrialisering en stimulering van innovatie);

SDG 8 (Bevordering van inclusieve en duurzame economische groei, werkgelegenheid en fatsoenlijke arbeid voor iedereen);

SDG 14 (Behoud en duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen).

5.4.1.

Er zijn echter ook andere SDG’s waarmee rekening moet worden gehouden, met name SDG 5 (Gendergelijkheid), SDG 11 (Duurzame steden en gemeenschappen), SDG 12 (Duurzame consumptie- en productiepatronen) en SDG 15 (Duurzaam bosbeheer, bestrijding van woestijnvorming, het stoppen en terugdraaien van bodemdegradatie en het stoppen van biodiversiteitsverlies).

5.5.

In de mededeling wordt terecht grote nadruk gelegd op „op regels gebaseerde connectiviteit”. Hier heeft de WTO een belangrijke rol te spelen, al ligt deze momenteel onder druk van de Amerikaanse regering-Trump. Een belangrijke taak van de WTO is het bevorderen van transparantie binnen de internationale handel, met name via haar systeem van „collegiale toetsing”, waarbij de handelspraktijken van de leden regelmatig worden gecontroleerd. De WTO is het geschikte forum om zorgen, zoals de zorgen die de VS over China heeft geuit, met inbegrip van dumping en verborgen subsidies, te behandelen.

5.5.1.

Om deze en tal van andere geopolitieke redenen en gelet op de exponentiële groei van de handel in een groot aantal Aziatische landen, zal de positieve ondersteuning van de WTO groot zijn en zal er wijdverbreide Aziatische steun zijn voor de EU wanneer deze zich zal inzetten voor de WTO, haar rol en haar kernactiviteiten.

5.5.2.

Een specifieke doelstelling in het kader van SDG 17 (Versterking van het wereldwijde partnerschap voor duurzame ontwikkeling) is een universele, op regels gebaseerde, open, niet-discriminerende en eerlijke multilaterale handelsregeling in het kader van de WTO. In de verklaring van de ministerconferentie in Nairobi (19) is erop gewezen dat internationale handel kan bijdragen aan de verwezenlijking van duurzame, solide en evenwichtige groei voor iedereen, en dat een dergelijke groei veel moeilijker haalbaar is als er geen adequaat multilateraal handelsmechanisme bestaat.

6.   Empowerment van het maatschappelijk middenveld

6.1.

Zoals gezegd, is er in alle vrijhandels- en Europese partnerschapsovereenkomsten van de EU sinds 2011 een krachtig hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling opgenomen, met inbegrip van een actieve toezichtsrol van het maatschappelijk middenveld.

6.1.1.

De rol en het concept van het maatschappelijk middenveld is echter duidelijk anders in Azië dan in Europa of elders. Het opzetten van een efficiënt forum van het maatschappelijk middenveld in het kader van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Zuid-Korea is uiteindelijk gelukt, al heeft het flink wat tijd gekost. Op basis van langlopende, intensieve en vruchtbare contacten wordt momenteel gewerkt aan de totstandbrenging van een vergelijkbaar mechanisme tussen de EU en Japan. Voor zowel Singapore als Vietnam bestaat er echter geen mechanisme om na de ratificatie op te kunnen voortbouwen. Andere Asean-landen, met name Indonesië, zullen waarschijnlijk volgen. In de mededeling wordt met geen woord gerept over dit concept, dat toch centraal staat in de banden van de EU met het maatschappelijk middenveld in Azië.

6.2.

Het EESC vindt het een goede zaak dat in de mededeling het concept „connectiviteit tussen mensen” is opgenomen. Concreet gaat het dan om „connectiviteit en mobiliteit tussen studenten, academici en onderzoekers” (punt 3.4), die wordt beschouwd als „essentieel voor een wederzijds begrip en economische groei”. Daarbij worden in het bijzonder het Erasmusprogramma en de Marie Skłodowska Curieacties genoemd. Connectiviteit tussen mensen ontstaat bijvoorbeeld door middel van handel, toerisme of sport, maar de EU heeft ook diverse initiatieven ontplooid ten behoeve van een dialoog met China, India en andere landen.

6.2.1.

Participatie van jongeren, met name via onderwijs- en uitwisselingsprogramma’s, is van groot belang. Het herziene en zeer populaire Erasmus+-programma van de EU speelt een cruciale rol. Het draagt bij aan de ontwikkeling van nauwere banden op onderwijsgebied en mobiliteit op tertiair niveau, waarbij de meestbegaafde studenten zouden moeten kunnen rekenen op soepelere visumregels en vrijstelling van inschrijfgeld. Het gaat hierbij echter om een globaal programma, en gezien de diversiteit binnen Azië is het niet eenvoudig en misschien ook niet gewenst om tot een specifieke Aziatische context te komen.

6.2.2.

Maar dit moet twee kanten op werken: ook Azië heeft hoogwaardige vaardigheden te bieden. Zoals reeds is gebleken bij de impasse in de onderhandelingen met India, zijn de meeste landen in Azië meer geïnteresseerd in wederzijdse erkenning van kwalificaties, grotere arbeidsmobiliteit en eenvoudige toegang tot visa.

6.3.

De EU moet echter meer doen om de harten in Azië te winnen. In de mededeling wordt teleurstellend weinig gezegd over mensenrechten (wellicht vanwege de grote diversiteit binnen Azië), de rechtsstaat, goed bestuur en democratisering. De EU moet vertrouwensopbouw aanmoedigen. Azië als geheel staat voor moeilijke uitdagingen als gevolg van de pijnlijke en wijdverspreide overgang in veel landen van planeconomieën naar meer nationale, op de markt gerichte economieën, waarbij endemische perioden van onrust op etnisch, economisch en milieugebied, om nog te zwijgen van corruptie, de zaken er nog lastiger op maken.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  JOIN(2018) 31 final.

(2)  www.traceca-org.org/en/traceca/

(3)  EP 2017/2274(INI), 11 juli 2018.

(4)  EESC-adviezen over de herziening van de EU-Centraal-Azië-strategie — Bijdrage van het maatschappelijk middenveld (PB C 242 van 23.7.2015, blz. 1), en over de betrekkingen tussen de EU en Centraal-Azië en de bijdrage van het maatschappelijk middenveld (PB C 248 van 25.8.2011, blz. 49).

(5)  Ontmoeting Azië-Europa, met deelname van 30 Europese en 21 Aziatische landen.

(6)  Zoals de adviezen i) De rol van interne adviesgroepen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van vrijhandelsovereenkomsten; ii) Handel voor iedereen — Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 123), en iii) Hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in vrijhandelsovereenkomsten van de EU (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 27).

(7)  https://eeas.europa.eu/regions/asia/334/asia_en

(8)  Zie voetnoot 4.

(9)  COM(2006) 567 definitief, punt 3.1, onder c).

(10)  COM(2015) 497 final

(11)  Zie voetnoot 3.

(12)  COM(2017) 487 final

(13)  Zie voetnoot 2.

(14)  Zie voetnoot 4.

(15)  Het Joint and Comprehensive Plan of Action (Gezamenlijk alomvattend actieplan) dat in 2015 is ondertekend met Iran.

(16)  Zoals benadrukt op 27 mei 2017.

(17)  15e rondetafeloverleg tussen de EU en China.

(18)  16e rondetafeloverleg tussen de EU en China.

(19)  Nairobi Ministerial Declaration.


5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/103


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft

(COM(2019) 55 final — 2019/0027 (COD))

(2019/C 228/15)

Raadpleging

Europees Parlement, 11.2.2019

Raad van de Europese Unie, 19.2.2019

Rechtsgrondslag

Artikelen 177 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

20.3.2019

Zitting nr.

542

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

132/0/1

Aangezien het Comité volledig instemt met dit voorstel en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 20 en 21 maart 2019 gehouden 542e zitting (vergadering van 20 maart) met algemene stemmen besloten hierover een positief advies uit te brengen.

Brussel, 20 maart 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER