ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 72

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
25 februari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 72/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 72/02

Zaak C-410/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 10 januari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door A Oy (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 2, lid 1, onder a) en c) — Artikel 14, lid 1 — Artikel 24, lid 1 — Handelingen onder bezwarende titel — Handelingen waarbij de tegenprestatie deels uit diensten of goederen bestaat — Sloopovereenkomst — Overeenkomst inzake koop ter demontage)

2

2019/C 72/03

Zaak C-97/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 januari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Noord-Nederland — Nederland) — strafzaak tegen ET (Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie — Kaderbesluit 2006/783/JBZ — Artikel 12, leden 1 en 4 — Wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging — Wettelijke regeling van de tenuitvoerleggingsstaat die toepassing van lijfsdwang toestaat ingeval de confiscatiemaatregel niet ten uitvoer kan worden gelegd — Verenigbaarheid — Wettelijke regeling van de beslissingsstaat die toepassing van lijfsdwang eveneens toestaat — Geen invloed)

3

2019/C 72/04

Zaak C-694/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Ente Público Radio Televisión Madrid / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

3

2019/C 72/05

Zaak C-695/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Agencia Pública Empresarial de la Radio y Televisión de Andalucía (RTVA) / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

4

2019/C 72/06

Zaak C-696/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Radiotelevisión del Principado de Asturias S.A.U. / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

5

2019/C 72/07

Zaak C-697/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Televisión Autonómica de Castilla La Mancha / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

6

2019/C 72/08

Zaak C-701/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Nürnberg (Duitsland) op 9 november 2018 — Geld-für-Flug GmbH / Ryanair DAC

6

2019/C 72/09

Zaak C-705/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 13 november 2018 — Agencia Estatal de la Administración Tributaria / SJ

7

2019/C 72/10

Zaak C-772/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 3 december 2018 — Yhtiö A/B

8

2019/C 72/11

Zaak C-785/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 14 december 2018 — GAEC Jeanningros / Institut national de l’origine et de la qualité (INAO), Ministre de l'Agriculture et de l'Alimentation, Ministre de l'Économie et des Finances

8

2019/C 72/12

Zaak C-787/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 17 december 2018 — Skatteverket / Sögård Fastigheter AB

9

2019/C 72/13

Zaak C-797/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2018 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 4 oktober 2018 in zaak T-272/16, Helleense Republiek/Europese Commissie

10

2019/C 72/14

Zaak C-812/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 december 2018 door Terna SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 oktober 2018 in zaak T-387/16, Terna / Commissie

11

 

Gerecht

2019/C 72/15

Zaak T-664/14: Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — België/Commissie (Staatssteun — Steunmaatregel door België ten uitvoer gelegd ten gunste van de financiële coöperatieve vennootschappen van de ARCO-groep — Garantieregeling ter bescherming van de participaties van natuurlijke personen die vennoten van die vennootschappen zijn — Besluit waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en betaling van de gegarandeerde bedragen aan de vennoten wordt verboden — Voorwerp van het geschil — Terugvordering — Evenredigheid)

13

2019/C 72/16

Zaak T-552/15: Arrest van het Gerecht van 10 december 2018 — Bank Refah Kargaran/Raad (Niet-contractuele aansprakelijkheid — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran — Vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden na de opname en handhaving van haar naam op de lijst van personen en entiteiten waarop de bevriezing van tegoeden en economische middelen van toepassing is — Bevoegdheid van het Gerecht — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent)

13

2019/C 72/17

Zaak T-683/15: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Freistaat Bayern / Commissie [Staatssteun — Steun aan de Beierse melksector — Financiering van melkkwaliteitstests — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Procedurele rechten van de deelstaat Beieren — Artikel 108, lid 2, VWEU — Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999]

14

2019/C 72/18

Gevoegde zaken T-722/15 tot en met T-724/15: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns e.a. / Commissie [Staatssteun — Steun aan de Beierse melksector — Financiering van melkkwaliteitstests — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Recht om bij de administratieve procedure betrokken te worden — Artikel 108, lid 2, VWEU — Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999]

15

2019/C 72/19

Zaak T-725/15: Arrest van het Gerecht van 14 december 2018 — Arysta LifeScience Netherlands/EFSA (Gewasbeschermingsmiddelen — Procedure tot herziening van de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron — Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 — Conclusie van de intercollegiale toetsing door de EFSA — Gedeeltelijke publicatie van deze conclusie — Artikel 63 van verordening nr. 1107/2009 — Verzoek om bepaalde passages vertrouwelijk te houden — Bescherming van commerciële belangen — Weigering de vertrouwelijke behandeling te verlenen — Procesbelang)

16

2019/C 72/20

Zaak T-409/16: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Makhlouf/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië — Bevriezing van tegoeden — Rechten van verdediging — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Recht op bescherming van de goede naam — Eigendomsrecht — Vermoeden van onschuld — Beperking van binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van de Unie — Evenredigheid)

16

2019/C 72/21

Zaak T-411/16: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Syriatel Mobile Telecom / Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië — Bevriezing van tegoeden — Rechten van verdediging — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Recht op bescherming van de eer en goede naam — Eigendomsrecht — Vermoeden van onschuld — Evenredigheid)

17

2019/C 72/22

Zaak T-416/16: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Othman/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië — Bevriezing van tegoeden — Rechten van verdediging — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming — Motiveringsplicht — Kennelijk onjuiste beoordeling — Recht op bescherming van de eer en goede naam — Eigendomsrecht — Vermoeden van onschuld — Beperking van binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van de Unie — Evenredigheid)

18

2019/C 72/23

Zaak T-614/16: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Colin/ Commissie (Openbare dienst — Aanwerving — Aankondiging van vergelijkend onderzoek — Algemeen vergelijkend onderzoek — Toelatingsvoorwaarden — Niet-plaatsing op de reservelijst — Diploma — Beroepservaring)

19

2019/C 72/24

Zaak T-638/16: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Deichmann/EUIPO — Vans (Weergave van lijnen op een schoen) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat lijnen op een schoen weergeeft — Ouder Uniemerk bestaande in twee strepen op de zijkant van een schoen — Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder internationaal merk — Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Gewettigd vertrouwen)

20

2019/C 72/25

Zaak T-817/16: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Vans/EUIPO — Deichmann (V) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk V — Ouder internationaal beeldmerk V — Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk — Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001])

20

2019/C 72/26

Zaak T-848/16: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Deichmann/EUIPO — Vans (V) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk V — Oudere internationale beeldmerken V — Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk — Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625])

21

2019/C 72/27

Zaak T-873/16: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Groupe Canal +/Commissie (Mededinging — Mededingingsregelingen — Verspreiding van televisieprogramma’s — Besluit waarbij verbintenissen verbindend zijn verklaard — Territoriale exclusiviteit — Voorafgaande beoordeling — Aantasting van contractuele rechten van derden — Evenredigheid)

22

2019/C 72/28

Zaak T-22/17: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Portugal/Commissie (Elfpo — Van financiering uitgesloten uitgaven — Uitgaven verricht door Portugal — Artikel 31, lid 4, onder c), van verordening (EG) nr. 1290/2005 — Geen bewijs voor ernstige en redelijke twijfel — Essentiële controles — Aanvullende controles)

23

2019/C 72/29

Zaak T-100/17: Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — BTB Holding Investments en Duferco Participations Holding / Commissie (Staatssteun — IJzer- en staalsector — Steun die door België is verleend aan verschillende ondernemingen in de ijzer- en staalsector — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast — Motiveringsplicht — Begrip staatssteun — Voordeel — Criterium van de particuliere investeerder)

23

2019/C 72/30

Zaak T-253/17: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Der Grüne Punkt/EUIPO — Halston Properties (Weergave van een cirkel met twee pijlen) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Collectief Uniebeeldmerk dat een cirkel met twee pijlen weergeeft — Normaal gebruik van het merk — Gedeeltelijk verval — Gedeeltelijke vervallenverklaring — Artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001] — Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001] — Regel 22, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 10, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] — Aanbrengen van het merk op verpakkingen — Perceptie van het relevante publiek]

24

2019/C 72/31

Zaak T-280/17: Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — GE.CO.P. / Commissie (Overheidsopdrachten — Financieel Reglement — Uitsluiting, voor twee jaar, van procedures voor het plaatsen van opdrachten en van procedures voor het verlenen van subsidies die uit de algemene begroting van de Unie worden gefinancierd — Artikel 108 van het Financieel Reglement — Rechten van de verdediging — Bewijs van ontvangst van een kennisgeving)

25

2019/C 72/32

Zaak T-283/17: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — SH/Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Bezoldiging — Gezinstoelagen — Artikel 2, lid 2, derde alinea, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut — Begrip ten laste komend kind — Voogdijvonnis gebaseerd op de wettelijke regeling van een derde land inzake de bescherming van minderjarigen — Weigering om een kind onder voogdij het statuut van ten laste komend kind toe te kennen — Gelijke behandeling — Recht op onderwijs — Belang van het kind)

25

2019/C 72/33

Zaak T-358/17: Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Mubarak/Raad (Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen vanwege de situatie in Egypte — Bevriezing van tegoeden — Doelstellingen — Criteria voor opname op de lijst van personen voor wie de maatregelen gelden — Handhaving van verzoekers opname op die lijst — Feitelijke grondslag — Exceptie van onwettigheid — Rechtsgrondslag — Evenredigheid — Recht op een eerlijk proces — Vermoeden van onschuld — Beginsel van behoorlijk bestuur — Onjuiste rechtsopvatting — Kennelijk onjuiste beoordeling — Eigendomsrecht — Rechten van de verdediging — Recht op effectieve rechterlijke bescherming)

26

2019/C 72/34

Zaak T-378/17: Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — La Zaragozana/EUIPO — Heineken Italia (CERVISIA) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk CERVISIA — Ouder nationaal woordmerk CERVISIA AMBAR — Relatieve weigeringsgrond — Overeenstemmende tekens — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001])

27

2019/C 72/35

Zaak T-440/17: Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — Arca Capital Bohemia / Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun — Weigering van toegang — Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van derden — Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits — Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid — Verplichting tot een concreet en individueel onderzoek — Hoger openbaar belang]

28

2019/C 72/36

Zaak T-441/17: Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — Arca Capital Bohemia/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun — Gedeeltelijke weigering van toegang — Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van derden — Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits — Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid — Verplichting om een concreet en individueel onderzoek te verrichten — Hoger openbaar belang]

28

2019/C 72/37

Zaak T-459/17: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Fifth Avenue Entertainment/EUIPO — Commodore Entertainment (THE COMMODORES) (Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk THE COMMODORES — Ouder niet-ingeschreven teken Commodores — Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] — Relatieve weigeringsgrond — Verwijzing naar het nationale recht dat van toepassing is op het oudere merk — Regeling inzake de vordering wegens onrechtmatig gebruik van een benaming (action for passing off))

29

2019/C 72/38

Zaak T-471/17: Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — Edison/EUIPO (EDISON) (Uniemerk — Uniebeeldmerk EDISON — Gedeeltelijke afstand — Artikel 50 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 57 van verordening (EU) 2017/1001] — Uitlegging van de termen waaruit de klasseomschrijvingen van de classificatie van Nice bestaan en van de producten die zijn opgenomen op de daarbij gevoegde alfabetische lijst)

30

2019/C 72/39

Zaak T-665/17: Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — China Construction Bank/EUIPO — Groupement des cartes bancaires (CCB) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk CCB — Ouder Uniebeeldmerk CB — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Overeenstemmende tekens — Bekendheid en groot onderscheidend vermogen van het oudere merk — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Artikel 75, tweede zin, en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, tweede zin, en artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001)]

30

2019/C 72/40

Zaak T-715/18: Beroep ingesteld op 6 december 2018 — Phrenos e.a./Commissie

31

2019/C 72/41

Zaak T-723/18: Beroep ingesteld op 7 december 2018 — Barata/Parlement

32

2019/C 72/42

Zaak T-734/18: Beroep ingesteld op 13 december 2018 — Sumitomo Chemical en Tenka Best / Commissie

33

2019/C 72/43

Zaak T-739/18: Beroep ingesteld op 17 december 2018 — Darment/Commissie

34

2019/C 72/44

Zaak T-740/18: Beroep ingesteld op 18 december 2018 — Taminco en Arysta LifeScience Great Britain/Commissie

35

2019/C 72/45

Zaak T-746/18: Beroep ingesteld op 21 december 2018 — Bronckers / Commissie

36

2019/C 72/46

Zaak T-747/18: Beroep ingesteld op 20 december 2018 — Refan Bulgaria/EUIPO (Vorm van een bloem)

36

2019/C 72/47

Zaak T-748/18: Beroep ingesteld op 21 december 2018 — Glimarpol/EUIPO — Metar (Pneumatisch gereedschap)

37

2019/C 72/48

Zaak T-752/18: Beroep ingesteld op 24 december 2018 — Tecnodidattica/EUIPO (Lampenvoet)

38

2019/C 72/49

Zaak T-757/18: Beroep ingesteld op 31 december 2018 — Koinopraxia Touristiki Loutrakiou / Commissie

38

2019/C 72/50

Zaak T-761/18: Beroep ingesteld op 21 december 2018 — La Caixa/EUIPO — Imagic Vision (imagin bank)

39

2019/C 72/51

Zaak T-3/19: Beroep ingesteld op 3 januari 2019 — Thai World Import & Export/EUIPO — Elvir (Yaco)

40

2019/C 72/52

Zaak T-4/19: Beroep ingesteld op 2 januari 2019 — Hankintatukku Arno Latvus/EUIPO — Triaz Group (VIVANIA)

41

2019/C 72/53

Zaak T-7/19: Beroep ingesteld op 4 januari 2019 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

41

2019/C 72/54

Zaak T-8/19: Beroep ingesteld op 8 januari 2019 — Repsol/EUIPO (INVENTEMOS EL FUTURO)

42

2019/C 72/55

Zaak T-9/19: Beroep ingesteld op 8 januari 2019 — ClientEarth / EIB

43

2019/C 72/56

Zaak T-11/19: Beroep ingesteld op 2 januari 2019 — Mutualidad General de la Abogacía e.a./ECB en GAR

43

2019/C 72/57

Zaak T-12/19: Beroep ingesteld op 7 januari 2019 — Nowhere/EUIPO — Junguo Ye (APE TEES)

45

2019/C 72/58

Zaak T-16/19: Beroep ingesteld op 10 januari 2019 — Activos e Inversiones Monterroso/GAR

45

2019/C 72/59

Zaak T-18/19: Beroep ingesteld op 11 januari 2019 — Brown / Commissie

46

2019/C 72/60

Zaak T-27/19: Beroep ingesteld op 15 januari 2019 — Pilatus Bank en Pilatus Holding/ECB

47

2019/C 72/61

Zaak T-595/18: Beschikking van de president van het Gerecht van 6 november 2018 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinGas)

48


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 72/01)

Laatste publicatie

PB C 65 van 18.2.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 54 van 11.2.2019

PB C 44 van 4.2.2019

PB C 35 van 28.1.2019

PB C 25 van 21.1.2019

PB C 16 van 14.1.2019

PB C 4 van 7.1.2019

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/2


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 10 januari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — procedure ingeleid door A Oy

(Zaak C-410/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 2, lid 1, onder a) en c) - Artikel 14, lid 1 - Artikel 24, lid 1 - Handelingen onder bezwarende titel - Handelingen waarbij de tegenprestatie deels uit diensten of goederen bestaat - Sloopovereenkomst - Overeenkomst inzake koop ter demontage))

(2019/C 72/02)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partij in het hoofdgeding

A Oy

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 1, en artikel 24, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een dienstverrichter, te weten een slooponderneming, op grond van een sloopovereenkomst sloopwerkzaamheden dient te verrichten en — voor zover het sloopafval metaalschroot bevat — dit metaalschroot kan doorverkopen, die overeenkomst bestaat uit een dienstverrichting onder bezwarende titel, namelijk de sloopwerkzaamheden, en tevens uit een goederenlevering onder bezwarende titel, namelijk de levering van het metaalschroot, indien de afnemer, te weten die onderneming, aan deze levering een waarde toekent die hij in aanmerking neemt wanneer hij zijn prijs voor de sloopwerkzaamheden bepaalt. De levering is evenwel slechts aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen indien zij wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige.

2)

Artikel 2, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2006/112, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 1, en artikel 24, lid 1, van deze richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een koper, te weten een slooponderneming, op grond van een koop-ter-demontageovereenkomst een te demonteren goed koopt en zich op straffe van een contractuele boete ertoe verbindt om dit goed te slopen of demonteren en te verwijderen alsook om het afval binnen een in de overeenkomst bepaalde termijn af te voeren, die overeenkomst bestaat uit een goederenlevering onder bezwarende titel, namelijk de levering van een te demonteren goed. Deze levering is evenwel slechts aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen indien zij wordt verricht door een als zodanig handelende belastingplichtige, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren. Voor zover de koper het goed moet slopen of demonteren en verwijderen en het afval moet afvoeren, en hij hiermee specifiek aan de behoeften van de verkoper beantwoordt, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren, bestaat die overeenkomst tevens uit een dienst onder bezwarende titel, namelijk de sloop- of demontage- en afvoeringswerkzaamheden, indien de koper daaraan een waarde toekent die hij als prijsverlagende factor in aanmerking neemt voor de vaststelling van de door hem voor het te demonteren goed geboden koopprijs, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren.


(1)  PB C 300 van 11.9.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 januari 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Noord-Nederland — Nederland) — strafzaak tegen ET

(Zaak C-97/18) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie - Kaderbesluit 2006/783/JBZ - Artikel 12, leden 1 en 4 - Wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging - Wettelijke regeling van de tenuitvoerleggingsstaat die toepassing van lijfsdwang toestaat ingeval de confiscatiemaatregel niet ten uitvoer kan worden gelegd - Verenigbaarheid - Wettelijke regeling van de beslissingsstaat die toepassing van lijfsdwang eveneens toestaat - Geen invloed))

(2019/C 72/03)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Noord-Nederland

Partij in de strafzaak

ET

Dictum

1)

Artikel 12, leden 1 en 4, van kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de toepassing van een wettelijke regeling van een tenuitvoerleggingsstaat, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, op grond waarvan met het oog op de tenuitvoerlegging van een in de beslissingsstaat gegeven beslissing tot confiscatie eventueel lijfsdwang kan worden toegepast.

2)

Voor de toepassing van lijfsdwang in de tenuitvoerleggingsstaat maakt het geen verschil of de wettelijke regeling van de beslissingsstaat de eventuele toepassing van een dergelijke maatregel eveneens toestaat.


(1)  PB C 182 van 28.5.2018.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Ente Público Radio Televisión Madrid / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

(Zaak C-694/18)

(2019/C 72/04)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ente Público Radio Televisión Madrid

Verwerende partij: Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen ondernemingen zoals beschreven, samen met de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht, voor btw-doeleinden worden beschouwd als één belastingplichtige in de zin van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG (1)?

2)

Zo ja, kan de financiering die deze ondernemingen ontvangen van de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht dan in geen geval worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de verrichting van aan btw onderworpen diensten?

3)

Wat de aftrek van door deze ondernemingen betaalde voorbelasting betreft, moet het aftrekbare bedrag worden bepaald door de enige belastingplichtige als zodanig, met toepassing van artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG en op basis van de door hem ontplooide activiteiten?

4)

Wat in het bijzonder de activiteiten als publieke omroep betreft — aangenomen dat deze activiteiten een duale aard kunnen hebben en dat de betrokken ondernemingen, samen met de publiekrechtelijke lichamen die een meerderheidsdeelneming in hun kapitaal hebben, als één belastingplichtige worden beschouwd –, is slechts het deel van de betaalde voorbelasting aftrekbaar dat kan worden geacht verband te houden met hun economische activiteit?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Agencia Pública Empresarial de la Radio y Televisión de Andalucía (RTVA) / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

(Zaak C-695/18)

(2019/C 72/05)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agencia Pública Empresarial de la Radio y Televisión de Andalucía (RTVA)

Verwerende partij: Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen ondernemingen zoals beschreven, samen met de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht, voor btw-doeleinden worden beschouwd als één belastingplichtige in de zin van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG (1)?

2)

Zo ja, kan de financiering die deze ondernemingen ontvangen van de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht dan in geen geval worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de verrichting van aan btw onderworpen diensten?

3)

Wat de aftrek van door deze ondernemingen betaalde voorbelasting betreft, moet het aftrekbare bedrag worden bepaald door de enige belastingplichtige als zodanig, met toepassing van artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG en op basis van de door hem ontplooide activiteiten?

4)

Wat in het bijzonder de activiteiten als publieke omroep betreft — aangenomen dat deze activiteiten een duale aard kunnen hebben en dat de betrokken ondernemingen, samen met de publiekrechtelijke lichamen die een meerderheidsdeelneming in hun kapitaal hebben, als één belastingplichtige worden beschouwd –, is slechts het deel van de betaalde voorbelasting aftrekbaar dat kan worden geacht verband te houden met hun economische activiteit?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Radiotelevisión del Principado de Asturias S.A.U. / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

(Zaak C-696/18)

(2019/C 72/06)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Radiotelevisión del Principado de Asturias S.A.U.

Verwerende partij: Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen ondernemingen zoals beschreven, samen met de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht, voor btw-doeleinden worden beschouwd als één belastingplichtige in de zin van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG (1)?

2)

Zo ja, kan de financiering die deze ondernemingen ontvangen van de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht dan in geen geval worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de verrichting van aan btw onderworpen diensten?

3)

Wat de aftrek van door deze ondernemingen betaalde voorbelasting betreft, moet het aftrekbare bedrag worden bepaald door de enige belastingplichtige als zodanig, met toepassing van artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG en op basis van de door hem ontplooide activiteiten?

4)

Wat in het bijzonder de activiteiten als publieke omroep betreft — aangenomen dat deze activiteiten een duale aard kunnen hebben en dat de betrokken ondernemingen, samen met de publiekrechtelijke lichamen die een meerderheidsdeelneming in hun kapitaal hebben, als één belastingplichtige worden beschouwd –, is slechts het deel van de betaalde voorbelasting aftrekbaar dat kan worden geacht verband te houden met hun economische activiteit?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 7 november 2018 — Televisión Autonómica de Castilla La Mancha / Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

(Zaak C-697/18)

(2019/C 72/07)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Televisión Autonómica de Castilla La Mancha

Verwerende partij: Agencia Estatal de la Administración Tributaria (AEAT)

Prejudiciële vragen

1)

Kunnen ondernemingen zoals beschreven, samen met de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht, voor btw-doeleinden worden beschouwd als één belastingplichtige in de zin van artikel 11 van richtlijn 2006/112/EG (1)?

2)

Zo ja, kan de financiering die deze ondernemingen ontvangen van de publiekrechtelijke lichamen waardoor zij zijn opgericht dan in geen geval worden aangemerkt als een tegenprestatie voor de verrichting van aan btw onderworpen diensten?

3)

Wat de aftrek van door deze ondernemingen betaalde voorbelasting betreft, moet het aftrekbare bedrag worden bepaald door de enige belastingplichtige als zodanig, met toepassing van artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG en op basis van de door hem ontplooide activiteiten?

4)

Wat in het bijzonder de activiteiten als publieke omroep betreft — aangenomen dat deze activiteiten een duale aard kunnen hebben en dat de betrokken ondernemingen, samen met de publiekrechtelijke lichamen die een meerderheidsdeelneming in hun kapitaal hebben, als één belastingplichtige worden beschouwd –, is slechts het deel van de betaalde voorbelasting aftrekbaar dat kan worden geacht verband te houden met hun economische activiteit?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/6


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Amtsgericht Nürnberg (Duitsland) op 9 november 2018 — Geld-für-Flug GmbH / Ryanair DAC

(Zaak C-701/18)

(2019/C 72/08)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Nürnberg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Geld-für-Flug GmbH

Verwerende partij: Ryanair DAC

Prejudiciële vraag

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus worden uitgelegd dat een beding in de algemene vervoersvoorwaarden van een commerciële luchtvaartmaatschappij waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en volgens hetwelk een via elektronische weg gesloten overeenkomst met een te vervoeren consument wordt beheerst door het recht van het land waar de luchtvaartmaatschappij is gevestigd, welk recht afwijkt van het recht van de gewone verblijfplaats van de te vervoeren consument, oneerlijk is voor zover het de consument misleidt door hem niet erop te wijzen dat krachtens artikel 5, lid 2, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (2) slechts in beperkte mate voor een ander recht kan worden gekozen en geen rechtskeuze naar believen kan worden gemaakt, maar uitsluitend de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van de Rome I-verordening genoemde rechtskeuzes mogelijk zijn?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.

(2)  PB 2008, L 177, blz. 6.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) op 13 november 2018 — Agencia Estatal de la Administración Tributaria / SJ

(Zaak C-705/18)

(2019/C 72/09)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Galicia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Agencia Estatal de la Administración Tributaria

Verwerende partij: SJ

Prejudiciële vraag

Staan clausule 4, leden 1 en 2, van de Europese raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 (1), en artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (2) in de weg aan een bepaling in een collectieve overeenkomst en aan een werkgeverspraktijk op grond waarvan, met het oog op het toekennen van toelagen en promotie, bij de berekening van de anciënniteit van een vrouwelijke deeltijdwerker van wie de werkdagen op jaarbasis verticaal zijn verdeeld, enkel rekening wordt gehouden met de tijd waarin werkzaamheden worden verricht?


(1)  Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9).

(2)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Korkein oikeus (Finland) op 3 december 2018 — Yhtiö A/B

(Zaak C-772/18)

(2019/C 72/10)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Yhtiö A

Verwerende partij: B

Prejudiciële vragen

1)

Is het bedrag van het voordeel dat een particulier uit een vermeende merkinbreuk haalt, van belang bij de beoordeling of bij de handelwijze van deze particulier sprake is van gebruik van een merk in het economische verkeer in de zin van artikel 5, lid 1, van de merkenrichtlijn (1) dan wel van gebruik in de zuiver particuliere sfeer? Wanneer een particulier het merk gebruikt, gelden voor gebruik in het economische verkeer dan andere criteria dan het behalen van economisch voordeel uit de activiteit met betrekking tot het betrokken merk?

2)

Ingeval het economische voordeel van belang is en wegens het geringe economische voordeel dat een persoon heeft verkregen en de niet-vervulling van andere criteria voor gebruik in het economische verkeer niet kan worden aangenomen dat die persoon het merk voor een eigen handelsactiviteit heeft gebruikt, wordt dan voldaan aan de voorwaarde inzake gebruik van het merk in het economische verkeer in de zin van artikel 5, lid 1, van de merkenrichtlijn indien de particulier het merk voor een derde in het kader van de handelsactiviteit van die derde gebruikt, ook wanneer hij niet als werknemer in dienst van die derde is?

3)

Gebruikt een persoon die waren bewaart, een merk voor waren in de zin van artikel 5, lid 1 en lid 3, onder b), van de merkenrichtlijn, wanneer naar een lidstaat verzonden en aldaar in het vrije verkeer gebrachte, van een merk voorziene waren voor een vennootschap die deze waren wederverkoopt, in ontvangst worden genomen en worden bewaard door een persoon die in het bezit is gekomen van die waren, zich niet bezighoudt met de invoer en de uitvoer van waren en niet over een vergunning voor het beheer van een douane-en belastingentrepot beschikt?

4)

Kan een persoon worden geacht van een merk voorziene waren in te voeren in de zin van artikel 5, lid 3, onder c), van de merkenrichtlijn, wanneer de waren niet op zijn verzoek zijn ingevoerd, maar hij zijn adres ter beschikking heeft gesteld van een wederverkoper en de in het vrije verkeer gebrachte goederen in een lidstaat voor de wederverkoper in ontvangst heeft genomen, ze enkele weken in bezit heeft gehouden en ze voor vervoer naar een derde land buiten de Unie met het oog op wederverkoop aldaar heeft overgedragen?


(1)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (Gecodificeerde versie) (PB 2008, L 299, blz. 25).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 14 december 2018 — GAEC Jeanningros / Institut national de l’origine et de la qualité (INAO), Ministre de l'Agriculture et de l'Alimentation, Ministre de l'Économie et des Finances

(Zaak C-785/18)

(2019/C 72/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GAEC Jeanningros

Verwerende partijen: Institut national de l’origine et de la qualité (INAO), Ministre de l'Agriculture et de l'Alimentation, Ministre de l'Économie et des Finances

Andere partij: Comité interprofessionnel de gestion du Comté

Prejudiciële vraag

Dienen artikel 53 van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), artikel 6 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 664/201[4] van de Commissie van 18 december 2013 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling van de symbolen van de Unie voor beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten en betreffende bepaalde voorschriften inzake het betrekken, bepaalde procedurebepalingen en bepaalde aanvullende overgangsregels (2), en artikel 10 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3), in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd dat, in het specifieke geval dat de Europese Commissie de aanvraag van de nationale autoriteiten van een lidstaat tot wijziging van het productdossier van een benaming en tot registratie van de gecontroleerde oorsprongsbenaming heeft toegewezen hoewel die aanvraag nog het voorwerp uitmaakt van een beroep voor de nationale rechterlijke instanties van die lidstaat, deze instanties kunnen beslissen dat er geen reden meer is om uitspraak te doen over het voor hen aanhangige geschil, dan wel of zij, gelet op de gevolgen van een eventuele nietigverklaring van de bestreden handeling voor de geldigheid van de registratie door de Europese Commissie, zich dienen uit te spreken over de wettigheid van die handeling van de nationale autoriteiten?


(1)  PB L 343, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde verordening [nr. 664/2014] van de Commissie van 18 december 2013 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling van de symbolen van de Unie voor beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten en betreffende bepaalde voorschriften inzake het betrekken, bepaalde procedurebepalingen en bepaalde aanvullende overgangsregels (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 17).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179, blz. 36).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (Zweden) op 17 december 2018 — Skatteverket / Sögård Fastigheter AB

(Zaak C-787/18)

(2019/C 72/12)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Högsta förvaltningsdomstolen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Skatteverket

Verwerende partij: Sögård Fastigheter AB

Prejudiciële vragen

1)

Staat het feit dat de verkoper van een onroerend goed overeenkomstig regels die door de betrokken lidstaat zijn ingevoerd op de grondslag van artikel 188, lid 2, van de btw-richtlijn (1), een door hem toegepaste aftrek van voorbelasting niet heeft herzien, omdat de koper voornemens is het onroerend goed uitsluitend te gebruiken voor handelingen die recht geven op aftrek, eraan in de weg dat aan de koper in een geval waarin de herzieningsperiode nog loopt, de verplichting wordt opgelegd om naderhand de aftrek te herzien wanneer hij op zijn beurt het onroerend goed overdraagt aan iemand die niet voornemens is het voor dergelijke handelingen te gebruiken?

2)

Luidt het antwoord op de voorgaande vraag anders indien de in die vraag als eerste genoemde overdracht een in artikel 19 van de btw-richtlijn bedoelde overgang van een algemeenheid van goederen vormt?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/10


Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2018 door de Helleense Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 4 oktober 2018 in zaak T-272/16, Helleense Republiek/Europese Commissie

(Zaak C-797/18 P)

(2019/C 72/13)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Kanellopoulos, E. Leftheriotou en A. Vasilopoulou, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof haar hogere voorziening toe te wijzen, het bestreden arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 4 oktober 2018 in zaak Τ-272/16 te vernietigen, voor zover haar beroep daarbij wordt verworpen, het beroep van de Helleense Republiek van 25 juni 2016 toe te wijzen, uitvoeringsbesluit 2016/417/EG van de Europese Commissie van 17 maart 2016 (1) nietig te verklaren, voor zover daarbij (a) een financiële correctie van 166 797 866,22 EUR wordt opgelegd voor de aanvraagjaren 2012-2013 op het gebied van ontkoppelde rechtstreekse steun; b) een financiële correctie van in totaal 3 880 460,50 EUR wordt opgelegd voor de boekjaren 2010-2013 op het gebied van plattelandsontwikkeling Efpo as 1 + 3 — investeringsgerichte maatregelen 125 en 121 (2007-2013), en de Commissie te verwijzen in de kosten

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan.

A.

Met betrekking tot het deel van het bestreden arrest dat betrekking heeft op het eerste, het tweede en het derde middel van het beroep die zien op de correctie die is opgelegd op het gebied van ontkoppelde rechtstreekse steun, worden drie middelen aangevoerd.

Het eerste middel is ontleend aan de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 2 van verordening (EG) nr. 796/2004 (2) van de Commissie van 21 april 2004 dat het begrip „grasland” omschrijft, en aan een ontoereikende en onjuiste motivering van het bestreden arrest.

Het tweede middel is ontleend aan de onjuiste uitlegging van de richtsnoeren die vervat liggen in document VI/5330/97 met betrekking tot het vervuld zijn van de voorwaarden voor toepassing van een financiële correctie van 25 %, de onjuiste uitlegging en toepassing van de artikelen 43, 44 en 137 van verordening nr. 73/2009 (3), een onjuiste en tegenstrijdige motivering en een onjuiste opvatting van het samenvattend verslag van het bemiddelingsorgaan.

Het derde middel is ten slotte ontleend aan een onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 (4) en van de relevante richtsnoeren, het beginsel ne bis in idem en van het evenredigheidsbeginsel, en aan een ontoereikende en tegenstrijdige motivering.

B.

Met betrekking tot het deel van het bestreden arrest dat betrekking heeft op het vierde en het vijfde middel van het beroep die zien op de correctie die is opgelegd op het gebied van maatregel 125 van het programma voor plattelandsontwikkeling, worden twee middelen aangevoerd. Het eerste (vierde middel van de hogere voorziening) betreft de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 71, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 1698/2005 (5) van de Raad en een ontoereikende en onjuiste motivering van het bestreden arrest, terwijl met het tweede middel (vijfde middel van de hogere voorziening) wordt aangevoerd dat in het bestreden arrest artikel 31, lid 4, van verordening (EG) nr. 1290/2005 onjuist is uitgelegd en toegepast en de motivering van dat arrest ontoereikend en onjuist is.

C.

Met betrekking ten slotte tot het deel van het bestreden arrest waarbij het zesde en het zevende middel van het beroep worden verworpen betreffende de correctie die is opgelegd op het gebied van maatregel 121 van het programma voor plattelandsontwikkeling, voert de Helleense republiek een zesde middel aan, dat uit twee onderdelen bestaat en dat is ontleend aan de onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 73 van verordening nr. 817/2004 (6) van de Commissie, aan een toereikende motivering en een onjuiste opvatting van de bewijselementen.


(1)  PB 2016, L 75, blz. 16.

(2)  PB 2004, L 141, blz. 18.

(3)  PB 2009, L 30, blz. 16.

(4)  PB 2005, L 209, blz. 1.

(5)  PB 2005, L 277, blz. 1.

(6)  PB 2004, L 153, blz. 31.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/11


Hogere voorziening ingesteld op 18 december 2018 door Terna SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 18 oktober 2018 in zaak T-387/16, Terna / Commissie

(Zaak C-812/18 P)

(2019/C 72/14)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Terna SpA (vertegenwoordigers: F. Covone, A. Police, L. Di Via, D. Carria en F. Degni, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Vijfde kamer) van 18 oktober 2018 in zaak T-387/16 vernietigen en/of herzien en derhalve, primair, het besluit van de Europese Commissie van 23 mei 2016 met als referentie ENER/SRD.3/JCM/clD (2016)2952913, dat de vorige maatregel Move.srd.3.dir(2015)2669621 van 6 juli 2015 louter bevestigt, alsmede de maatregel van de Europese Commissie van 14 juni 2016 met als referentie SRD.3/JCM/cl/D(2016)4477388, waarbij zij debetnota nr. 3241608548 heeft toegezonden waarin werd gelast dat uiterlijk op 28 juli 2016494 871,39 EUR werd betaald, nietig verklaren, en dientengevolge het besluit van de Europese Commissie van 6 juli 2015 met als referentie Move.srd.3.dir(2015)2669621 nietig verklaren, voor zover daarbij de door Terna gemaakte kosten voor de projecten 2009-E255/09-ENER/09/TEN-E-S 12.564583 en 2007-E221/07/2007-TREN/07TEN-E-S 07.91403 worden uitgesloten en daarbij de verplichting is vastgesteld tot terugbetaling van de ten aanzien van die projecten toegekende bedragen, die in de tabel in bijlage bij de bestreden maatregel zijn vermeld;

Subsidiair, het besluit van de Europese Commissie van 23 mei 2016 met als referentie ENER/SRD.3/JCM/clD (2016)2952913 tezamen met het besluit van de Europese Commissie van 6 juli 2015 met als referentie Move.srd.3.dir(2015)2669621 nietig verklaren, voor zover bij de terugbetaling van de door Terna gemaakte kosten voor de projecten 2009-E255/09-ENER/09-TEN-E-S 12.564583 en 2007-E221/07/2007-TREN/07TEN-E-S 07.91403 niet alleen de door CESI S.p.A. gerealiseerde winst in mindering werd gebracht, en dienovereenkomstig beslissen over de verwijzing in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het bestreden arrest is onjuist voor zover daarin is uitgesloten dat er sprake is van een fout bij de inschatting van de band tussen de taken en de tussen Terna en CESI gesloten raamovereenkomsten — Onjuiste toepassing van de artikelen 14 en 37 van richtlijn 2004/17/EG (1) over diensten in onderaanneming — Gebrekkig onderzoek en ontoereikende motivering van de bestreden maatregel — Onjuiste toepassing van artikel III. 7, leden 1, 4 en 6, van bijlage III bij besluit D/207630 uit 2008 en artikel III.3.7, leden 1, 4 en 6, van bijlage III bij besluit D/7181 uit 2010 ingevolge de onrechtmatige vermindering van het ten aanzien van die projecten terugbetaalde bedrag wegens vermeende onjuiste formele toepassing door Terna van de aanbestedingsprocedure — Gebrekkig onderzoek en ontoereikende motivering.

Tweede middel: het bestreden arrest is onjuist voor zover het Gerecht niet heeft erkend dat er voorwaarden van technische aard bestaan op basis waarvan contracten aan een bepaalde onderneming kunnen worden gegund zonder voorafgaande publicatie van een aankondiging van een opdracht — Onjuiste toepassing van artikel 40, lid 3, onder c), van richtlijn 2004/17/EG.

Derde middel: het bestreden arrest is onjuist voor zover daarin is ontkend dat sprake is van schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen — Onjuiste toepassing van richtlijn 2004/17/EG en schending van het beginsel van het bij Terna gewekte gewettigd vertrouwen op grond dat is ontkend dat de terugbetalingsverzoeken betreffende de in de raamovereenkomst vervatte contracten ontvankelijk zijn ondanks de publicatie van de gunningsaankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, en geen rekening is gehouden met het feit dat sommige bedragen irrelevant waren voor eventuele toepassing van de Europese procedures.

Vierde middel: het bestreden arrest is onjuist wegens schending van het redelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel wegens de beslissing de terugbetalingsverzoeken in hun geheel af te wijzen in plaats van ze evenredig te verminderen.


(1)  Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1).


Gerecht

25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/13


Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — België/Commissie

(Zaak T-664/14) (1)

((„Staatssteun - Steunmaatregel door België ten uitvoer gelegd ten gunste van de financiële coöperatieve vennootschappen van de ARCO-groep - Garantieregeling ter bescherming van de participaties van natuurlijke personen die vennoten van die vennootschappen zijn - Besluit waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en betaling van de gegarandeerde bedragen aan de vennoten wordt verboden - Voorwerp van het geschil - Terugvordering - Evenredigheid”))

(2019/C 72/15)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: C. Pochet en J. C. Halleux, gemachtigden, bijgestaan door J. Meyers, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn en B. Stromsky, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 2, lid 4, van besluit 2014/686/EU van de Commissie van 3 juli 2014 betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties (PB 2014, L 284, blz. 53)

Dictum

1)

Artikel 2, lid 4, van besluit 2014/686/EU van de Commissie van 3 juli 2014 betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 380 van 27.10.2014.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/13


Arrest van het Gerecht van 10 december 2018 — Bank Refah Kargaran/Raad

(Zaak T-552/15) (1)

((„Niet-contractuele aansprakelijkheid - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran - Vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden na de opname en handhaving van haar naam op de lijst van personen en entiteiten waarop de bevriezing van tegoeden en economische middelen van toepassing is - Bevoegdheid van het Gerecht - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent”))

(2019/C 72/16)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Bank Refah Kargaran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: V. Piessevaux en M. Bishop, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Tricot en A. Aresu, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van beperkende maatregelen jegens haar.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Bank Refah Kargaran wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten.


(1)  PB C 398 van 30.11.2015.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/14


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Freistaat Bayern / Commissie

(Zaak T-683/15) (1)

([„Staatssteun - Steun aan de Beierse melksector - Financiering van melkkwaliteitstests - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Procedurele rechten van de deelstaat Beieren - Artikel 108, lid 2, VWEU - Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999”])

(2019/C 72/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Freistaat Bayern (vertegenwoordigers: U. Soltész en H. Weiß, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, K. Herrmann en P. Němečková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2015/2432 van de Commissie van 18 september 2015 inzake de door Duitsland verleende staatssteun voor melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten — SA.35484 (2013/C) [ex SA.35484 (2012/NN)] (PB 2015, L 334, blz. 23)

Dictum

1)

De artikelen 1 tot en met 4 van het besluit (EU) 2015/2432 van de Commissie van 18 september 2015 inzake de door de Bondsrepubliek Duitsland verleende staatssteun voor melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten — SA.35484 (2013/C) [ex SA.35484 (2012/NN)], worden nietig verklaard, voor zover daarin wordt beslist dat het verlenen door de Bondsrepubliek Duitsland van staatssteun onverenigbaar is met de interne markt wat de melkkwaliteitstests betreft die in Beieren zijn uitgevoerd, en de terugvordering van die steun wordt gelast.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van de deelstaat Beieren.


(1)  PB C 48 van 8.2.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/15


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns e.a. / Commissie

(Gevoegde zaken T-722/15 tot en met T-724/15) (1)

([„Staatssteun - Steun aan de Beierse melksector - Financiering van melkkwaliteitstests - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Recht om bij de administratieve procedure betrokken te worden - Artikel 108, lid 2, VWEU - Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999”])

(2019/C 72/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij in zaak T-722/15: Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns eV (Mertingen, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Bittner en N. Thies, vervolgens C. Bittner, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-723/15: Genossenschaftsverband Bayern eV (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Bittner en N. Thies, vervolgens C. Bittner, advocaten)

Verzoekende partij in zaak T-724/15: Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft eV (München) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Bittner en N. Thies, vervolgens C. Bittner, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, K. Herrmann en P. Němečková, gemachtigden, bijgestaan door P. Melcher, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2015/2432 van de Commissie van 18 september 2015 inzake de door Duitsland verleende staatssteun voor melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten — SA.35484 (2013/C) [ex SA.35484 (2012/NN)] (PB 2015, L 334, blz. 23).

Dictum

1)

De artikelen 1 tot en met 4 van het besluit (EU) 2015/2432 van de Commissie van 18 september 2015 inzake de door de Bondsrepubliek Duitsland verleende staatssteun voor melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten — SA.35484 (2013/C) [ex SA.35484 (2012/NN)], worden nietig verklaard voor zover daarin is beslist dat door de Bondsrepubliek Duitsland verleende staatssteun onverenigbaar is met de interne markt wat betreft de melkkwaliteitstests die in Beieren zijn uitgevoerd, en de terugvordering van die steun wordt gelast.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsook in die van Interessengemeinschaft privater Milchverarbeiter Bayerns eV, die van Genossenschaftsverband Bayern eV en die van Verband der Bayerischen Privaten Milchwirtschaft eV.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/16


Arrest van het Gerecht van 14 december 2018 — Arysta LifeScience Netherlands/EFSA

(Zaak T-725/15) (1)

((„Gewasbeschermingsmiddelen - Procedure tot herziening van de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron - Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1107/2009 - Conclusie van de intercollegiale toetsing door de EFSA - Gedeeltelijke publicatie van deze conclusie - Artikel 63 van verordening nr. 1107/2009 - Verzoek om bepaalde passages vertrouwelijk te houden - Bescherming van commerciële belangen - Weigering de vertrouwelijke behandeling te verlenen - Procesbelang”))

(2019/C 72/19)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arysta LifeScience Netherlands BV, voorheen Chemtura Netherlands BV (Amsterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) (vertegenwoordigers: D. Detken en S. Gabbi, gemachtigden, bijgestaan door R. van der Hout en C. Wagner, advocaten)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Moro en P. Ondrůšek, vervolgens P. Ondrůšek en G. Koleva, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de EFSA van 10 december 2015 tot openbaarmaking van bepaalde passages van de intercollegiale toetsing door de EFSA in het kader van de herziening van de goedkeuring van de werkzame stof diflubenzuron voor de metaboliet PCA.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arysta LifeScience Netherlands BV draagt haar eigen kosten alsmede de kosten die de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in het kader van het onderhavige beroep en de kortgedingprocedure heeft gemaakt.

3)

De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 68 van 22.2.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/16


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Makhlouf/Raad

(Zaak T-409/16) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië - Bevriezing van tegoeden - Rechten van verdediging - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op bescherming van de goede naam - Eigendomsrecht - Vermoeden van onschuld - Beperking van binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van de Unie - Evenredigheid”))

(2019/C 72/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ehab Makhlouf (Damas, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Kyriakopoulou, G. Étienne en A. Vitro, vervolgens S. Kyriakopoulou en A. Vitro, en ten slotte S. Kyriakopoulou, A. Vitro en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125) en de daarop volgende uitvoeringshandelingen, van besluit (GBVB) 2017/917 van de Raad van 29 mei 2017 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2017, L 139, blz. 62), en van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Ehab Makhlouf wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/17


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Syriatel Mobile Telecom / Raad

(Zaak T-411/16) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië - Bevriezing van tegoeden - Rechten van verdediging - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op bescherming van de eer en goede naam - Eigendomsrecht - Vermoeden van onschuld - Evenredigheid”))

(2019/C 72/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Syriatel Mobile Telecom (Joint Stock Company) (Damas, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Kyriakopoulou, A. Vitro en G. Étienne, vervolgens S. Kyriakopoulou, A. Vitro en V. Piessevaux en ten slotte S. Kyriakopoulou en A. Vitro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125) en de daarop volgende uitvoeringshandelingen, van besluit (GBVB) 2017/917 van de Raad van 29 mei 2017 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2017, L 139, blz. 62), en van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Syriatel Mobile Telecom (Joint Stock Company) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/18


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Othman/Raad

(Zaak T-416/16) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Syrië - Bevriezing van tegoeden - Rechten van verdediging - Recht op een effectieve rechterlijke bescherming - Motiveringsplicht - Kennelijk onjuiste beoordeling - Recht op bescherming van de eer en goede naam - Eigendomsrecht - Vermoeden van onschuld - Beperking van binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van de Unie - Evenredigheid”))

(2019/C 72/22)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Razan Othman (Damas, Syrië) (vertegenwoordiger: E. Ruchat, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Kyriakopoulou, G. Étienne en A. Vitro, vervolgens S. Kyriakopoulou en A. Vitro en ten slotte S. Kyriakopoulou, A. Vitro en V. Piessevaux, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2016, L 141, blz. 125) en de daarop volgende uitvoeringshandelingen, van besluit (GBVB) 2017/917 van de Raad van 29 mei 2017 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2017, L 139, blz. 62), en van besluit (GBVB) 2018/778 van de Raad van 28 mei 2018 houdende wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2018, L 131, blz. 16), voor zover deze handelingen verzoekster betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Razan Othman wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 364 van 3.10.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/19


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Colin/ Commissie

(Zaak T-614/16) (1)

((„Openbare dienst - Aanwerving - Aankondiging van vergelijkend onderzoek - Algemeen vergelijkend onderzoek - Toelatingsvoorwaarden - Niet-plaatsing op de reservelijst - Diploma - Beroepservaring”))

(2019/C 72/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Caroline Colin (Waterloo, België) (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. de Montigny en J.-N. Louis, vervolgens N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Radu Bouyon en F. Simonetti, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/01/14, georganiseerd door het Europees Bureau voor personeelsselectie, van 18 februari 2015 om verzoekster niet op te nemen op de reservelijst bestemd voor de vervulling van vacante ambten van ambtenaren binnen de instellingen van de Europese Unie, ten tweede, het besluit van 17 september 2015 van diezelfde jury houdende afwijzing van haar verzoek tot heronderzoek en, ten derde, het besluit van de Commissie van 12 mei 2016 tot afwijzing van haar klacht tegen het besluit van de jury

Dictum

1)

Het besluit van 17 september 2015 waarbij de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/01/14 na heronderzoek heeft bevestigd dat verzoekster niet op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek kon worden geplaatst wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-44/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/20


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Deichmann/EUIPO — Vans (Weergave van lijnen op een schoen)

(Zaak T-638/16) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor een Uniebeeldmerk dat lijnen op een schoen weergeeft - Ouder Uniemerk bestaande in twee strepen op de zijkant van een schoen - Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder internationaal merk - Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 72/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Vans, Inc. (Cypress, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Hirsch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 6 juli 2016 (zaak R 408/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Deichmann en Vans

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deichmann SE wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 392 van 24.10.2016.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/20


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Vans/EUIPO — Deichmann (V)

(Zaak T-817/16) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk V - Ouder internationaal beeldmerk V - Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk - Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”))

(2019/C 72/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vans, Inc. (Cypress, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Hirsch, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk S. Hanne, vervolgens A. Söder en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 september 2016 (zaak R 2030/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Deichmann en Vans

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Vans, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 22 van 23.1.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/21


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Deichmann/EUIPO — Vans (V)

(Zaak T-848/16) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk V - Oudere internationale beeldmerken V - Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk - Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]”))

(2019/C 72/26)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en D. Hanf, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Vans, Inc. (Cypress, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Hirsch, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 september 2016 (zaak R 2129/2015-4) inzake een oppositieprocedure tussen Deichmann en Vans

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 september 2016 (zaak R 2129/2015-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten, alsmede in de kosten van Deichmann SE.

3)

Vans, Inc. zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/22


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Groupe Canal +/Commissie

(Zaak T-873/16) (1)

((„Mededinging - Mededingingsregelingen - Verspreiding van televisieprogramma’s - Besluit waarbij verbintenissen verbindend zijn verklaard - Territoriale exclusiviteit - Voorafgaande beoordeling - Aantasting van contractuele rechten van derden - Evenredigheid”))

(2019/C 72/27)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groupe Canal + SA (Issy-les-Moulineaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: P. Wilhelm, P. Gassenbach en O. de Juvigny, advocaten)

Verwerende partij: Commissie (vertegenwoordigers: A. Dawes, C. Urraca Caviedes en L. Wildpanner, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, J. Bousin, E. de Moustier en P. Dodeller, gemachtigden); Union des producteurs de cinéma (UPC) (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: É. Lauvaux, advocaat); C More Entertainment AB (Stockholm, Zweden) (vertegenwoordigers: L. Johansson en A. Acevedo, advocaten); en European Film Agency Directors — EFADs (Brussel, België) (vertegenwoordiger: O. Sasserath, advocaat)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Bureau européen des unions de consommateurs (BEUC) (Brussel) (vertegenwoordiger: A. Fratini, advocaat)

Voorwerp

Verzoek op basis van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 juli 2016 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.40023 — Grensoverschrijdende toegang tot betaaltelevisie), waarbij de verbintenissen die door Paramount Pictures International Ltd en Viacom Inc. zijn aangegaan in het kader van met Sky UK Ltd en Sky plc gesloten licentieovereenkomsten betreffende audiovisuele content, verbindend zijn verklaard.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Groupe Canal + SA draagt, naast haar eigen kosten, die van de Europese Commissie, met uitzondering van de kosten inzake de interventie van de Franse Republiek, European Film Agency Directors — EFADs, Union des producteurs de cinéma (UPC) en C More Entertainment AB, en die van het Bureau européen des unions de consommateurs (BEUC).

3)

De Franse Republiek, EFADs, UPC en C More Entertainment dragen, naast hun eigen kosten, de kosten van de Commissie inzake hun interventies.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/23


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Portugal/Commissie

(Zaak T-22/17) (1)

((„Elfpo - Van financiering uitgesloten uitgaven - Uitgaven verricht door Portugal - Artikel 31, lid 4, onder c), van verordening (EG) nr. 1290/2005 - Geen bewijs voor ernstige en redelijke twijfel - Essentiële controles - Aanvullende controles”))

(2019/C 72/28)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: P. Estêvão, L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Rechena, A. Sauka en D. Triantafyllou, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2018 van de Commissie van 15 november 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2016, L 312, blz. 26), voor zover daarbij de betalingen die het bevoegde betaalorgaan van de Portugese Republiek in het kader van het Elfpo heeft verricht aan financiering worden onttrokken voor een totaalbedrag van 1 990 810,30 EUR

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Portugese Republiek wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 104 van 3.4.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/23


Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — BTB Holding Investments en Duferco Participations Holding / Commissie

(Zaak T-100/17) (1)

((„Staatssteun - IJzer- en staalsector - Steun die door België is verleend aan verschillende ondernemingen in de ijzer- en staalsector - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Motiveringsplicht - Begrip staatssteun - Voordeel - Criterium van de particuliere investeerder”))

(2019/C 72/29)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: BTB Holding Investments SA (Luxemburg, Luxemburg) en Duferco Participations Holding SA (Luxemburg) (vertegenwoordigers: J. F. Bellis, R. Luff, M. Favart en Q. Declève, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, G. Luengo en É. Gippini Fournier, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Foreign Strategic Investments Holding (FSIH) (Luik, België) (vertegenwoordigers: A. Verheyden en P. Laconte, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit (EU) 2016/2041 van de Commissie van 20 januari 2016 betreffende steunmaatregel SA.33926 2013/C (ex 2013/NN, 2011/CP) door België ten uitvoer gelegd ten faveure van Duferco (PB 2016, L 314, blz. 22).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

BTB Holding Investments SA en Duferco Participations Holding SA worden verwezen in de kosten.


(1)  PB C 129 van 24.4.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/24


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Der Grüne Punkt/EUIPO — Halston Properties (Weergave van een cirkel met twee pijlen)

(Zaak T-253/17) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Collectief Uniebeeldmerk dat een cirkel met twee pijlen weergeeft - Normaal gebruik van het merk - Gedeeltelijk verval - Gedeeltelijke vervallenverklaring - Artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001] - Regel 22, lid 4, van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 10, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] - Aanbrengen van het merk op verpakkingen - Perceptie van het relevante publiek”])

(2019/C 72/30)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Goldenbaum, I. Rohr en N. Ebbecke, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: D. Hanf, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Halston Properties, s. r. o. (Bratislava, Slowakije)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 20 februari 2017 (zaak R 1357/2015-5) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Halston Properties en Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Der Grüne Punkt — Duales System Deutschland GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 19.6.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/25


Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — GE.CO.P. / Commissie

(Zaak T-280/17) (1)

((„Overheidsopdrachten - Financieel Reglement - Uitsluiting, voor twee jaar, van procedures voor het plaatsen van opdrachten en van procedures voor het verlenen van subsidies die uit de algemene begroting van de Unie worden gefinancierd - Artikel 108 van het Financieel Reglement - Rechten van de verdediging - Bewijs van ontvangst van een kennisgeving”))

(2019/C 72/31)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: GE.CO.P. Generale Costruzioni e Progettazioni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: G. Naticchioni, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Dintilhac en F. Moro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring, ten eerste, van het besluit van de Commissie van 7 maart 2017 waarbij verzoekster wordt uitgesloten van deelname aan procedures voor het plaatsen van opdrachten en procedures voor het verlenen van subsidies die uit de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd, alsmede van deelname aan procedures voor het verstrekken van middelen in het kader van verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB 2015, L 58, blz. 17), en waarbij de publicatie van deze uitsluiting op de website van de Commissie wordt gelast, en, ten tweede, van alle handelingen die dateren van voor of na dit besluit, met inbegrip van de handelingen waarvan verzoekster geen kennis heeft.

Dictum

1)

Het besluit van de Europese Commissie van 7 maart 2017 waarbij GE.CO. P. Generale Costruzioni e Progettazioni SpA wordt uitgesloten van deelname aan procedures voor het plaatsen van opdrachten en procedures voor het verlenen van subsidies die uit de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd, alsmede van deelname aan procedures voor het verstrekken van middelen in het kader van verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en waarbij de publicatie van deze uitsluiting op de website van de Commissie wordt gelast, wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/25


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — SH/Commissie

(Zaak T-283/17) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Bezoldiging - Gezinstoelagen - Artikel 2, lid 2, derde alinea, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut - Begrip „ten laste komend kind” - Voogdijvonnis gebaseerd op de wettelijke regeling van een derde land inzake de bescherming van minderjarigen - Weigering om een kind onder voogdij het statuut van ten laste komend kind toe te kennen - Gelijke behandeling - Recht op onderwijs - Belang van het kind”))

(2019/C 72/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: SH (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Mensi, T. S. Bohr en A.-C. Simon, vervolgens T. S. Bohr en G. Berscheid, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: J. Steele en M. Windisch, gemachtigden); en de Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Bauer en R. Meyer, gemachtigden)

Voorwerp

Vordering ingesteld op grond van artikel 270 VWEU en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 juli 2016 waarbij het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag heeft geweigerd de betaling aan verzoekster van de toelage voor een ten laste komend kind te verlengen, en voor zoveel als nodig, van het besluit van deze instelling van 3 februari 2017 houdende afwijzing van de door verzoekster op 5 oktober 2016 ingediende klacht

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

SH wordt verwezen in de kosten.

3)

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dragen elk hun eigen kosten.


(1)  PB C 231 van 17.7.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/26


Arrest van het Gerecht van 12 december 2018 — Mubarak/Raad

(Zaak T-358/17) (1)

((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen vanwege de situatie in Egypte - Bevriezing van tegoeden - Doelstellingen - Criteria voor opname op de lijst van personen voor wie de maatregelen gelden - Handhaving van verzoekers opname op die lijst - Feitelijke grondslag - Exceptie van onwettigheid - Rechtsgrondslag - Evenredigheid - Recht op een eerlijk proces - Vermoeden van onschuld - Beginsel van behoorlijk bestuur - Onjuiste rechtsopvatting - Kennelijk onjuiste beoordeling - Eigendomsrecht - Rechten van de verdediging - Recht op effectieve rechterlijke bescherming”))

(2019/C 72/33)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Mohamed Hosni Elsayed Mubarak (Caïro, Egypte) (vertegenwoordigers: B. Kennelly, QC, J. Pobjoy, barrister, G. Martin, M. Rushton en C. Enderby Smith, solicitors)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Kneale en M. Veiga, vervolgens J. Kneale en A. Sikora-Kalėda, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2017/496 van de Raad van 21 maart 2017 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB 2017, L 76, blz. 22), ten tweede, uitvoeringsverordening (EU) 2017/491 van de Raad van 21 maart 2017 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 270/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte (PB 2017, L 76, blz. 10), ten derde, besluit (GBVB) 2018/466 van de Raad van 21 maart 2018 tot wijziging van besluit 2011/172/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen vanwege de situatie in Egypte (PB 2018, L 78I, blz. 3), en, ten vierde, uitvoeringsverordening (EU) 2018/465 van de Raad van 21 maart 2018 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 270/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte (PB 2018, L 78I, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mohamed Hosni Elsayed Mubarak wordt verwezen in zijn eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/27


Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — La Zaragozana/EUIPO — Heineken Italia (CERVISIA)

(Zaak T-378/17) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk CERVISIA - Ouder nationaal woordmerk CERVISIA AMBAR - Relatieve weigeringsgrond - Overeenstemmende tekens - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”))

(2019/C 72/34)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: La Zaragozana, SA (Zaragoza, Spanje) (vertegenwoordigers: L. Broschat García en A. M. Santos Peribañez, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en H. O’Neill, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Heineken Italia SpA (Pollein, Italië) (vertegenwoordigers: P. Pozzi en G. Ghisletti, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 13 maart 2017 (zaak R 1241/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen La Zaragozana en Heineken Italia.

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 13 maart 2017 (zaak R 1241/2016-5) wordt vernietigd.

2)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/28


Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — Arca Capital Bohemia / Commissie

(Zaak T-440/17) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun - Weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van derden - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Verplichting tot een concreet en individueel onderzoek - Hoger openbaar belang”])

(2019/C 72/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arca Capital Bohemia a.s. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: M. Nedelka, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en A. Buchet, gemachtigden)

Voorwerp

Betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring, ten eerste, van het besluit dat zou zijn vervat in het antwoord van de Commissie van 15 maart 2017 op het oorspronkelijke verzoek om toegang tot documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun en, ten tweede, van besluit C(2017) 3130 final van de Commissie van 4 mei 2017 houdende weigering om die toegang te verlenen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arca Capital Bohemia a.s. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/28


Arrest van het Gerecht van 11 december 2018 — Arca Capital Bohemia/Commissie

(Zaak T-441/17) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering inzake de bescherming van de commerciële belangen van derden - Uitzondering inzake de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits - Algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid - Verplichting om een concreet en individueel onderzoek te verrichten - Hoger openbaar belang”])

(2019/C 72/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Arca Capital Bohemia a.s. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: M. Nedelka, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouchagiar en A. Buchet, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit dat zou zijn vervat in het antwoord van de Commissie van 13 maart 2017 op het oorspronkelijke verzoek om toegang tot documenten betreffende een toezichtsprocedure inzake staatssteun en, ten tweede, besluit C(2017) 3129 final van de Commissie van 4 mei 2017 houdende weigering om die toegang te verlenen.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Arca Capital Bohemia a.s. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/29


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — Fifth Avenue Entertainment/EUIPO — Commodore Entertainment (THE COMMODORES)

(Zaak T-459/17) (1)

((„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk THE COMMODORES - Ouder niet-ingeschreven teken Commodores - Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001] - Relatieve weigeringsgrond - Verwijzing naar het nationale recht dat van toepassing is op het oudere merk - Regeling inzake de vordering wegens onrechtmatig gebruik van een benaming (action for passing off)”))

(2019/C 72/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fifth Avenue Entertainment LLC (Orlando, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: B. Brandreth, barrister, en D. Cañadas Arcas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. O’Neill en S. Bonne, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Commodore Entertainment Corp. (Saint Paul, Minnesota, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Mellor, QC, en J. Whelan, solicitor)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 mei 2017 (zaak R 851/2016-5) inzake een oppositieprocedure tussen Commodore Entertainment en Fifth Avenue Entertainment

Dictum

1)

De beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 22 mei 2017 (zaak R 851/2016-5) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in de kosten van Fifth Avenue Entertainment LLC.

3)

Commodore Entertainment Corp. zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/30


Arrest van het Gerecht van 7 december 2018 — Edison/EUIPO (EDISON)

(Zaak T-471/17) (1)

((„Uniemerk - Uniebeeldmerk EDISON - Gedeeltelijke afstand - Artikel 50 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 57 van verordening (EU) 2017/1001] - Uitlegging van de termen waaruit de klasseomschrijvingen van de classificatie van Nice bestaan en van de producten die zijn opgenomen op de daarbij gevoegde alfabetische lijst”))

(2019/C 72/38)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Edison SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: F. Boscariol de Roberto, D. Martucci en I. Gatto, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Crespo Carrillo en L. Rampini, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2017 (zaak R 1355/2016-5) inzake Uniebeeldmerk EDISON.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Edison SpA wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/30


Arrest van het Gerecht van 6 december 2018 — China Construction Bank/EUIPO — Groupement des cartes bancaires (CCB)

(Zaak T-665/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk CCB - Ouder Uniebeeldmerk CB - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Overeenstemmende tekens - Bekendheid en groot onderscheidend vermogen van het oudere merk - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Artikel 75, tweede zin, en artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 94, lid 1, tweede zin, en artikel 95, lid 1, van verordening 2017/1001)”])

(2019/C 72/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: China Construction Bank Corp. (Beijing, China) (vertegenwoordigers: A. Carboni en J. Gibbs, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Groupement des cartes bancaires (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: C. Herissay Ducamp, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 juni 2017 (zaak R 2265/2016-1) inzake een oppositieprocedure tussen Groupement des cartes bancaires en China Construction Bank

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

China Construction Bank Corp. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 402 van 27.11.2017.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/31


Beroep ingesteld op 6 december 2018 — Phrenos e.a./Commissie

(Zaak T-715/18)

(2019/C 72/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Phrenos SPRL (Mont-sur-Marchienne, België), Akkanto (Watermaal-Bosvoorde, België) en Operational Management Solutions (Chaumont-Gistoux, België) (vertegenwoordigers: R. Jafferali en R. van Melsen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie, zoals betekend aan verzoeksters bij brief van 27 november 2018, om het contract voor diensten betreffende de planning, voorbereiding, bevordering en uitvoering van het evenement „Europese ontwikkelingsdagen” voor haar directoraat-generaal voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (EuropeAid/139729/DH/SER/BE) (2018/S 144-328417) voor de jaren 2019 tot en met 2022, te gunnen aan een derde partij;

Verwijzing van de Commissie in de kosten van de hoofdprocedure en de procedure in kort geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1.

Eerste middel: verweerster heeft haar gunningsbesluit niet gemotiveerd.

2.

Tweede middel: verweerster heeft de (kennelijk) abnormaal lage prijzen van de gekozen inschrijving niet naar behoren beoordeeld.

3.

Derde middel: schending van de gelijke behandeling bij de beoordeling van de ingediende inschrijvingen.

4.

Vierde middel: het door verweerster toegepaste gunningscriterium voor de beoordeling van de inschrijvingen was onwettig.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/32


Beroep ingesteld op 7 december 2018 — Barata/Parlement

(Zaak T-723/18)

(2019/C 72/41)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: João Miguel Barata (Evere, België) (vertegenwoordigers: G. Pandey, D. Rovetta en V. Villante, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

ten eerste, nietig te verklaren het besluit van het secretariaat-generaal van het Europees Parlement van 23 juli 2018 tot afwijzing van de klacht die zij op 2 februari 2018 en 13 april 2018 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie heeft ingediend;

ten tweede, nietig te verklaren het besluit van de directeur Ontwikkeling Human Resources houdende weigering om haar aanmelding voor deelneming aan de certificeringsprocedure 2017 in heroverweging te nemen en om haar daadwerkelijk uit te sluiten van die procedure;

ten derde, nietig te verklaren de besluiten van de directeur Ontwikkeling Human Resources van 8 en 21 december 2017 om haar aanmelding niet in aanmerking te nemen, alleen wegens het ontbreken van de index in haar aanmelding voor het opleidingsprogramma in het kader van de certificeringsprocedure 2017;

ten vierde, nietig te verklaren het besluit van het Parlement van 1 maart 2018 waarbij zij op de hoogte is gesteld van de algemene resultaten en van het feit dat zij, wegens het niet in aanmerking nemen van haar aanmelding, niet was opgenomen op de lijst van ambtenaren die in 2017 waren uitgekozen voor de certificeringsprocedure;

ten vijfde, nietig te verklaren de onder het personeel verspreide interne aankondiging van vergelijkend onderzoek van 22 september 2017;

ten slotte, nietig te verklaren de ontwerplijst van ambtenaren die zijn uitgekozen om deel te nemen aan het genoemde opleidingsprogramma;

allereerst en voor zover nodig uit hoofde van artikel 277 VWEU te verklaren dat artikel 90 van het Ambtenarenstatuut ongeldig en niet van toepassing is in de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 25 van het Ambtenarenstatuut en van artikel 296 VWEU.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van de beginselen van evenredigheid en behoorlijk bestuur, schending van de rechten van de verdediging en van het recht om te worden gehoord en dientengevolge schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van de verplichting tot behoorlijk bestuur krachtens artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en kennelijk onjuiste beoordeling.

4.

Vierde middel, schending van de artikelen 1, 2, 3 en 4 van verordening nr. 1/58, (1) en voorts schending van de beginselen van gelijke behandeling en van het discriminatieverbod.


(1)  Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/33


Beroep ingesteld op 13 december 2018 — Sumitomo Chemical en Tenka Best / Commissie

(Zaak T-734/18)

(2019/C 72/42)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Sumitomo Chemical (UK) plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Tenka Best, SL (Aiguafreda, Spanje) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem, advocaat, en V. McElwee, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1251 van de Commissie van 18 september 2018 tot niet-goedkeuring van empenthrin als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18 (1) nietig verklaren,

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het nalaten van de verwerende partij om van haar geëiste procedurele stappen te volgen alvorens de bestreden handeling vast te stellen. Waren dergelijke stappen gevolgd, dan zou de vastgestelde handeling mogelijk anders hebben geluid.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout van de verwerende partij door geen rekening te houden met de procedurele onregelmatigheden bij de beoordeling van empenthrin, door toe te staan dat een hypothetisch risico leidt tot de niet-goedkeuring van empenthrin en door geen rekening te houden met de vereisten voor dierenwelzijn die voortvloeien uit de biocidenverordening. (2)

3.

Derde middel, ontleend aan het niet waarborgen van de rechten van verdediging van de eerste verzoekende partij door de verwerende partij

Er wordt aangevoerd dat de opmerkingen en gegevens van de eerste verzoeker niet zijn beoordeeld en er noodzakelijkerwijs inbreuk is gemaakt op zijn rechten van verdediging.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van het beginsel van behoorlijk bestuur door de verwerende partij.

Er wordt aangevoerd dat de eerste verzoeker geen tijd heeft gekregen om verdere gegevens te uit te werken en dat zijn vrijstellingen van gegevensvereisten ten onrechte zijn afgewezen.


(1)  PB 2018, L 235, blz. 24.

(2)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/34


Beroep ingesteld op 17 december 2018 — Darment/Commissie

(Zaak T-739/18)

(2019/C 72/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Darment Oy (Helsinki, Finland) (vertegenwoordiger: C. Ginter, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie waarbij zij de aan verzoekster voor 2019 toegekende quota voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen beperkt en waarvan verzoekster in kennis is gesteld bij brief van 16 oktober 2018 Ares(2018)5305174 en e-mail van 12 december 2018, nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van verordening (EU) 517/2014 (1) door verweerster aangezien zij zich bij de toepassing van artikel 25, lid 2, uitsluitend heeft gebaseerd op de gegevens die beschikbaar waren in het op basis van artikel 17 ingestelde register, niettegenstaande dat een verzoek was ingediend om de onjuiste gegevens in het register te verbeteren.

2.

Tweede middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout van verweerster aangezien zij heeft geweigerd om rekening te houden met verzoeksters uitleg over de plaatsing van quota voor bulkinvoer op de markt.


(1)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006. PB L 150 van 20.5.2014, blz. 150.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/35


Beroep ingesteld op 18 december 2018 — Taminco en Arysta LifeScience Great Britain/Commissie

(Zaak T-740/18)

(2019/C 72/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Taminco BVBA (Gent, België) en Arysta LifeScience Great Britain Ltd (Edinburgh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: C. Mereu en M. Grunchard, lawyers)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1500 van de Commissie van 9 oktober 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Thiram en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen die Thiram bevatten (1), nietig verklaren, en de beoordeling van de betrokken werkzame stof voor zover nodig terugverwijzen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en verweerster;

het vervallen van de goedkeuring van de betrokken werkzame stof uitstellen om de herbeoordeling ervan mogelijk te maken;

subsidiair de bestreden verordening gedeeltelijk nietig verklaren voor zover deze de verlenging voor de betrokken werkzame stof verbiedt met betrekking tot de behandeling van zaden; en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zes middelen aan.

1.

De bestreden verordening vertoont procedurele gebreken, aangezien verweerster heeft nagelaten om in aanmerking te nemen dat verzoeksters de aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van Thiram voor het gebruik als bladsproeimiddel hebben teruggetrokken en alleen die voor het gebruik voor de behandeling van zaden hebben gehandhaafd.

2.

De bestreden verordening is vastgesteld naar aanleiding van een kennelijke beoordelingsfout.

3.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met artikel 4, lid 5, van verordening (EG) nr. 1107/2009. (2)

4.

Verweerster heeft ultra vires gehandeld door een voorstel in te dienen met betrekking tot de indeling van de betrokken werkzame stof.

5.

De bestreden verordening komt voort uit een procedure waarin de rechten van verweer van verzoeksters niet zijn geëerbiedigd.

6.

De bestreden verordening is vastgesteld in strijd met het voorzorgbeginsel en met de Unierechtelijke grondbeginselen van evenredigheid en gelijke behandeling.


(1)  PB 2018, L 254, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/36


Beroep ingesteld op 21 december 2018 — Bronckers / Commissie

(Zaak T-746/18)

(2019/C 72/45)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Marco Bronckers (Brussel, België) (vertegenwoordiger: P. Kreijger, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het (stilzwijgende) besluit van 17 oktober 2018 waarbij de Commissie het confirmatief verzoek van de verzoekende partij om toegang tot documenten met betrekking tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Mexicaanse Staten betreffende de wederzijdse erkenning en bescherming van de benamingen van gedistilleerde dranken (1) krachtens verordening (EG) nr. 1049/2001 (2) heeft afgewezen;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij één enkel middel aan, ontleend aan schending door de Commissie van artikel 8, lid 3 van verordening nr. 1049/2001 door het verzuim om binnen de voorgeschreven termijn te beslissen.


(1)  PB 1997, L 152, blz. 15.

(2)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/36


Beroep ingesteld op 20 december 2018 — Refan Bulgaria/EUIPO (Vorm van een bloem)

(Zaak T-747/18)

(2019/C 72/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Refan Bulgaria OOD (Trud, Bulgarije) (vertegenwoordiger: A. Ivanova, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een bloem) — inschrijvingsaanvraag nr. 16 544 025

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 6 september 2018 in zaak R 2518/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/37


Beroep ingesteld op 21 december 2018 — Glimarpol/EUIPO — Metar (Pneumatisch gereedschap)

(Zaak T-748/18)

(2019/C 72/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Glimarpol sp. z o.o. (Bytom, Polen) (vertegenwoordiger: M. Kondrat, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Metar sp. z o.o. (Gliwice, Polen)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken model: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken model: Uniemodel 2 125 435-0001

Bestreden beslissing: beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 4 oktober 2018 in zaak R 1615/2017-3

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en de zaak ter heroverweging terugverwijzen naar het EUIPO;

de bestreden beslissing wijzigen door te bepalen dat er geen gronden zijn om het ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 002125435-001 nietig te verklaren;

het EUIPO verwijzen in de kosten van verzoekster.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad;

schending van artikel 7 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/38


Beroep ingesteld op 24 december 2018 — Tecnodidattica/EUIPO (Lampenvoet)

(Zaak T-752/18)

(2019/C 72/48)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Tecnodidattica SpA (San Colombano Certenoli, Italië) (vertegenwoordiger: S. Corona en F. Corona, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een lampenvoet) — inschrijvingsaanvraag nr. 14 997 308

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 9 oktober 2018 in zaak R 76/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/38


Beroep ingesteld op 31 december 2018 — Koinopraxia Touristiki Loutrakiou / Commissie

(Zaak T-757/18)

(2019/C 72/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Koinopraxia Touristiki Loutrakiou AE OTA — Loutraki AE — Klab Otel Loutraki Kazino Touristikes kai Xenodocheiakes Epicheiriseis AE (Loutraki, Griekenland) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van het bestreden besluit van de Commissie van 9 augustus 2018 betreffende de maatregelen ten aanzien van bepaalde Griekse casino’s S.A.28973 — C 16/2010 (ex NN 22/201, ex CP 318/2009)

Verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee alternatieve middelen aan tot staving van haar betoog dat het bestreden besluit haar procedurele rechten heeft geschonden en derhalve nietig moet worden verklaard.

1.

Eerste middel: het deel van het bestreden besluit waarin de Commissie heeft onderzocht of de vermeende staatssteunmaatregel een „aantrekkingskrachtvoordeel” verleent, moet worden aangemerkt als een na een eerste onderzoek vastgesteld besluit om geen bezwaar te maken. Daarom stelt verzoekster dat de Commissie de formele onderzoeksprocedure had moeten inleiden omdat er ernstige twijfel bestond over het bestaan van een met overheidsmiddelen gefinancierd aantrekkingskrachtvoordeel.

2.

Tweede middel: de Commissie was hoe dan ook verplicht de formele onderzoeksprocedure te heropenen krachtens arrest T-425/11. Verzoekster betoogt in feite dat de Commissie in beginsel verplicht was de betrokken partijen ervan in kennis te stellen dat zij hun opmerkingen konden indienen vóór de vaststelling van het bestreden besluit.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/39


Beroep ingesteld op 21 december 2018 — La Caixa/EUIPO — Imagic Vision (imagin bank)

(Zaak T-761/18)

(2019/C 72/50)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Fundación bancaria caixa d’estalvis i pensions de Barcelona La Caixa (Palma de Mallorca, Spanje) (vertegenwoordigers: I. Valdelomar Serrano, P. Román Maestre, D. Liern Cendrero, D. Gabarre Armengol en J. Rodriguez Fuensalida, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Imagic Vision, SL (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk imagin bank — inschrijvingsaanvraag nr. 14 861 108

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 oktober 2018 in zaak R 1954/2017-4

Conclusies

het onderhavige beroep tegen de bestreden beslissing ontvankelijk verklaren;

vaststellen dat in die beslissing artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad onjuist is toegepast;

bescherming verlenen voor alle in Uniemerkaanvraag nr. 14 861 108 (imagin bank) aangeduide waren en diensten van de klassen 9, 36 en 38;

verweerder verwijzen in de kosten, met inbegrip van verzoeksters kosten voor haar vertegenwoordiging in deze procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/40


Beroep ingesteld op 3 januari 2019 — Thai World Import & Export/EUIPO — Elvir (Yaco)

(Zaak T-3/19)

(2019/C 72/51)

Taal van het verzoekschrift: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Thai World Import & Export Co. Ltd (Bangkok, Thailand) (vertegenwoordiger: S. Bénoliel-Claux, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Elvir (Condé-sur-Vire, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk Yaco — inschrijvingsaanvraag nr. 14 980 148

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 oktober 2018 in zaak R 319/2018-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/41


Beroep ingesteld op 2 januari 2019 — Hankintatukku Arno Latvus/EUIPO — Triaz Group (VIVANIA)

(Zaak T-4/19)

(2019/C 72/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hankintatukku Arno Latvus Oy (Helsinki, Finland) (vertegenwoordigers: A. Fottner en M. Müller, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Triaz Group GmbH (Freiburg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniewoordmerk VIVANIA — Uniemerk nr. 11 637 121

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 25 oktober 2018 in zaak R 767/2018-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

afwijzing van de vordering tot nietigverklaring van Uniemerk nr. 11 637 121 „VIVANIA”;

EUIPO en de andere partij voor de kamer van beroep verwijzen in verzoeksters kosten in de onderhavige procedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/41


Beroep ingesteld op 4 januari 2019 — Scandlines Danmark en Scandlines Deutschland/Commissie

(Zaak T-7/19)

(2019/C 72/53)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Scandlines Danmark ApS (Kopenhagen, Denemarken) en Scandlines Deutschland GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: L. Sandberg-Mørch, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden besluit C(2018) 6268 final van 28 september 2018 inzake staatssteun SA.51981 (2018/FC) nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers voeren ter ondersteuning van hun beroep zeven middelen aan.

1.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de aan A/S Femern Landanlæg verstrekte staatsgaranties zijn goedgekeurd door het bouwbesluit en dat die geen staatssteun vormen.

2.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de steun in de vorm van een kapitaalinjectie van 10 miljoen DKK (die de door het planningsbesluit toegestane 500 miljoen DKK overschreed) verenigbaar met de interne markt te verklaren.

3.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de aan Femern A/S en A/S Femern Landanlæg verstrekte staatsleningen zijn goedgekeurd door het bouwbesluit, dat de aan A/S Femern Landanlæg verstrekte staatsleningen geen staatssteun vormen en dat de aan Femern A/S verstrekte staatsleningen verenigbaar zijn met de interne markt.

4.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de staatsleningen die het budget van 1 445 miljoen DKK overschreden, zijn goedgekeurd door het planningsbesluit en dat zij met de interne markt verenigbare staatssteun vormen.

5.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de belastingvoordelen geen staatssteun vormen.

6.

De Commissie heeft haar verplichting tot het inleiden van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU geschonden.

7.

De Commissie heeft de op grond van artikel 296 VWEU op haar rustende motiveringsplicht geschonden.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/42


Beroep ingesteld op 8 januari 2019 — Repsol/EUIPO (INVENTEMOS EL FUTURO)

(Zaak T-8/19)

(2019/C 72/54)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Repsol, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J.-B. Devaureix en J. C. Erdozain López, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie van het merk INVENTEMOS EL FUTURO — inschrijvingsaanvraag nr. 17 258 807

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 oktober 2018 in zaak R 1173/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

Schending van artikel 7, lid 1, onder b), en lid 3, van verordening nr. (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/43


Beroep ingesteld op 8 januari 2019 — ClientEarth / EIB

(Zaak T-9/19)

(2019/C 72/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: J. Flynn, QC en H. Leith, barrister)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

de weigering van de EIB om tot een interne herziening op grond van artikel 10 van de Aarhus-verordening over te gaan nietig verklaren (1);

de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan verkeerde rechtsopvattingen bij de toepassing van de Aarhus-verordening betreffende de status van ClientEarth als een niet-gouvernementele organisatie, het begrip „administratieve handeling”, de definitie van maatregelen van individuele strekking, de rechtsgevolgen van het besluit van het directiecomité van de EIB en de grenzen van het „milieurecht”.

2.

Tweede middel, ontleend aan het verzuim van de verwerende partij om, zoals voorgeschreven door artikel 296 VWEU, een toereikende motivering aan te dragen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/43


Beroep ingesteld op 2 januari 2019 — Mutualidad General de la Abogacía e.a./ECB en GAR

(Zaak T-11/19)

(2019/C 72/56)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: La Mutualidad General de la Abogacía (Madrid, Spanje) en 75 andere verzoekende partijen (vertegenwoordigers: R. Pelayo Jiménez, A. Muñoz Aranguren en P. Hermida Paredes, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Centrale Bank en Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

vast te stellen dat de ECB en de GAR niet-contractueel aansprakelijk zijn als gevolg van de in het verzoekschrift vermelde inbreuken en hen te veroordelen tot vergoeding aan de verzoekende partijen van de berokkende schade, geraamd op de waarde van hun aandelen, die volgens de eigen „Waardering 1” van de GAR 2,0020217 EUR/aandeel bedroeg en, subsidiair, de verwerende instellingen te veroordelen tot betaling van een vergoeding van 0,8442 EUR/aandeel;

het als vergoeding te betalen bedrag te vermeerderen met compensatoire rente, berekend op basis van het jaarlijkse inflatiepercentage dat Eurostat voor Spanje heeft geconstateerd vanaf 6 juni 2017 tot de datum van het arrest, en met vertragingsrente (tegen de door de ECB voor de basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met twee procentpunten), vanaf de datum van het arrest waarin de verplichting tot vergoeding van de schade wordt vastgesteld tot de daadwerkelijke betaling ervan, en

de verwerende instellingen te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel: de Europese Centrale Bank heeft op onrechtmatige of nalatige wijze gehandeld of verzuimd te handelen. In dit verband wordt het volgende aangevoerd:

schending van het beginsel van het gewettigd vertrouwen, aangezien de ECB, als instelling die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het proces voor prudentiële toetsing en evaluatie (SREP), gewettigd vertrouwen heeft gewekt bij de aandeelhouders van Banco Popular Español, S.A., en

schending door de ECB van de zorgvuldigheidsplicht en de verplichting tot behoorlijk bestuur, door voor Banco Popular Español niet de passende vroegtijdige-interventiemaatregelen en/of herstelmaatregelen vast te stellen, hetgeen in strijd is met de richtsnoeren inzake de drempels voor de activering van vroegtijdige-interventiemaatregelen (artikel 27, lid 4, van richtlijn 2014/59).

2.

Tweede middel: de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad heeft op onrechtmatige of nalatige wijze gehandeld. In dit verband wordt het volgende aangevoerd:

schending van de artikelen 7 en 13 van verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 3, lid 4, van richtlijn 2014/59 door het ongecoördineerde optreden van de GAR en de ECB, alsook het niet bijwerken van het afwikkelingsplan voor Banco Popular Español;

schending van de geheimhoudingsplicht door de GAR, en in samenhang daarmee schending van artikel 339 VWEU en artikel 88, lid 1, van verordening (EU) nr. 806/2014, en

schending van artikel 20 van verordening (EU) nr. 806/2014 door de weigering van de GAR om een definitieve waardering van Banco Popular Español te laten opstellen, en door de daarmee samenhangende schending van de zorgvuldigheidsplicht en de verplichting tot behoorlijk bestuur.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/45


Beroep ingesteld op 7 januari 2019 — Nowhere/EUIPO — Junguo Ye (APE TEES)

(Zaak T-12/19)

(2019/C 72/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nowhere Co. Ltd (Tokyo, Japan) (vertegenwoordiger: A. Norris, barrister)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Junguo Ye (Elche, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk APE TEES — inschrijvingsaanvraag nr. 14 319 578

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 oktober 2018 in zaak R 2474/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

afwijzing van het betwiste merk met betrekking tot alle litigieuze waren;

subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar het EUIPO ter heroverweging;

verwijzing in verzoeksters kosten in verband met het beroep en de oppositieprocedure.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 4, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/45


Beroep ingesteld op 10 januari 2019 — Activos e Inversiones Monterroso/GAR

(Zaak T-16/19)

(2019/C 72/58)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Activos e Inversiones Monterroso, SL (Pantoja, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Rodríguez Bajón, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht akte te nemen van de indiening van het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 31 oktober 2018 in het kader van deze procedure [Ares (2017) 6199530] en, na het volgen van de passende procedure, een arrest te wijzen waarin het besluit van 31 oktober 2018 nietig wordt verklaard en de vorderingen worden toegewezen door toegang te verlenen tot alle documenten van het betrokken administratieve dossier.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij schending aan artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. (1)

De verzoekende partij voert in dit verband aan dat in casu geen beroep kan worden gedaan op de bescherming van het openbaar belang wat betreft het financieel, monetair of economisch beleid van de Unie of van een lidstaat, de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, de bescherming van het doel van onderzoeken, of het verzet van de opsteller van de informatie, als uitzonderingen op de openbaarmaking van documenten.


(1)  PB 2001, L 145, blz. 43.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/46


Beroep ingesteld op 11 januari 2019 — Brown / Commissie

(Zaak T-18/19)

(2019/C 72/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Colin M. Brown (Brussel, België) (vertegenwoordiger: I. Van Damme, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten van 19 maart 2018 houdende beëindiging van haar recht op de ontheemdingstoelage en de reiskostenvergoeding;

te gelasten dat haar recht op de ontheemdingstoelage en de reiskostenvergoeding met ingang van 1 december 2017 wordt hersteld;

te gelasten dat de tussen 1 december 2017 en de datum van herstel van haar rechten niet-betaalde toelagen haar met vertragingsrente zullen worden betaald;

indien het Gerecht de exceptie van onwettigheid aanvaardt, artikel 4, lid 1, onder b), van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut niet van toepassing op haar te verklaren, totdat de instellingen dit artikel zullen hebben vervangen door niet-discriminerende bepalingen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste uitlegging van artikel 4, lid 1, onder a), van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut, aangezien de Commissie die bepaling ten onrechte aldus heeft uitgelegd dat een recht op de ontheemdingstoelage, dat wordt verkregen op basis van de plaats van herkomst en het centrum van de belangen van een ambtenaar in een andere lidstaat vóór zijn aanwerving, opnieuw moet worden beoordeeld indien de betrokken ambtenaar daarna de nationaliteit verkrijgt van de lidstaat waarin hij blijft tewerkgesteld.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het besluit van 19 maart 2018 verzoeker discrimineert door zijn recht op de ontheemdingstoelage afhankelijk te stellen van de voorwaarden opgenomen in artikel 4, lid 1, onder b), van bijlage VII bij het Statuut.

3.

Derde middel, ontleend aan het feit dat, mocht het Gerecht van oordeel zijn dat de Commissie verzoekers recht op de ontheemdingstoelage terecht heeft vastgesteld op basis van artikel 4, lid 1, onder b), van bijlage VII bij het Statuut, zij niettemin die bepaling niet heeft uitgelegd overeenkomstig het beginsel van non-discriminatie.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat, mochten de andere drie middelen worden afgewezen, artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut onwettig en in die zin en voor zoverre niet van toepassing is dat het leidt tot ongerechtvaardigde discriminatie van een persoon die in de situatie van verzoeker verkeert, en wel om de redenen die ter onderbouwing van het tweede middel zijn aangevoerd.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/47


Beroep ingesteld op 15 januari 2019 — Pilatus Bank en Pilatus Holding/ECB

(Zaak T-27/19)

(2019/C 72/60)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Pilatus Bank plc (Ta’Xbiex, Malta) en Pilatus Holding ltd. (Ta’Xbiex) (vertegenwoordigd door: O. Behrends, L. Feddern en M. Kirchner, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

de besluiten van de ECB van 2 november 2018 tot intrekking van de banklicentie van Pilatus Bank plc, die op 5 november 2018 zijn verstuurd naar Pilatus Bank, nietig verklaren;

verweerster verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters elf middelen aan.

1.

Eerste middel: de ECB heeft niet de verantwoordelijkheden genomen die zij heeft op grond van artikel 14, lid 5, van de GTM-verordening (1).

2.

Tweede middel: de ECB heeft ten onrechte aangenomen dat er een rechtsgrondslag bestond voor het intrekken van de licentie.

3.

Derde middel: de ECB heeft de discretionaire aard van het besluit niet naar behoren beoordeeld.

4.

Vierde middel: de ECB heeft de relevante feiten niet beoordeeld en heeft nagelaten dat op een onpartijdige en objectieve wijze te doen.

5.

Vijfde middel: de ECB heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden.

6.

Zesde middel: de ECB heeft het nemo-auditurbeginsel geschonden.

7.

Zevende middel: de ECB heeft het recht onjuist toegepast in verband met haar overwegingen die betrekking hebben op het vermoeden van onschuld.

8.

Achtste middel: de ECB heeft het gelijkheidsbeginsel geschonden en heeft blijk gegeven van een discriminerende handelswijze.

9.

Negende middel: de ECB heeft gehandeld in strijd met artikel 19 en overweging 75 van de GTM-verordening en heeft zich schuldig gemaakt aan misbruik van bevoegdheid.

10.

Tiende middel: de ECB heeft inbreuk gemaakt op de rechten van verdediging van verzoeksters en op hun recht om te worden gehoord.

11.

Elfde middel: de ECB heeft nagelaten een naar behoren gemotiveerd besluit vast te stellen.


(1)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/48


Beschikking van de president van het Gerecht van 6 november 2018 — Berliner Stadtwerke/EUIPO (berlinGas)

(Zaak T-595/18) (1)

(2019/C 72/61)

Procestaal: Duits

De president van het Gerecht heeft de doorhaling van de zaak gelast.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.