ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 35

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
28 januari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 35/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 35/02

Zaak C-600/16 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 — National Iranian Tanker Company / Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran — Bevriezing van tegoeden en financiële middelen — Nietigverklaring door het Gerecht van een plaatsing — Nieuwe plaatsing — Bewijsmiddelen die dateren van vóór de eerste plaatsing — Feiten die bekend waren vóór de eerste plaatsing — Gezag van gewijsde — Omvang — Rechtszekerheid — Bescherming van het gewettigde vertrouwen — Effectieve rechterlijke bescherming — Met logistieke steun aan de Iraanse regering verband houdende plaatsing — Draagwijdte — Vervoer van ruwe aardolie)

2

2019/C 35/03

Zaak C-248/17 P: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 — Bank Tejarat / Raad van de Europese Unie (Hogere voorziening — Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran — Bevriezing van tegoeden en financiële middelen — Nietigverklaring door het Gerecht van een plaatsing — Nieuwe plaatsing — Plaatsing om reden van financiële steun aan de Iraanse regering en betrokkenheid bij het aanschaffen van verboden goederen en technologie — Omvang — Financiering van projecten in de aardolie- en aardgassector — Bewijsmiddelen die dateren van vóór de eerste plaatsing — Feiten die bekend waren vóór de eerste plaatsing — Artikel 266 VWEU — Gezag van gewijsde — Draagwijdte — Effectieve rechterlijke bescherming)

3

2019/C 35/04

Gevoegde zaken C-262/17, C-263/17 en C-273/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 november 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Italië) — Solvay Chimica Italia SpA e.a. (C-262/17), Whirlpool Europe Srl e.a.(C-263/17), Sol Gas Primari Srl (C-273/17) / Autorità per l’energia elettrica, il gas e il sistema idrico [Prejudiciële verwijzing — Interne markt voor elektriciteit — Richtlijn 2009/72/EG — Distributiesystemen — Artikel 28 — Gesloten distributiesystemen — Begrip — Ontheffingen — Grenzen — Artikel 32, lid 1 — Toegang van derden — Artikel 15, lid 7, en artikel 37, lid 6, onder b) — Inschakelingskosten]

3

2019/C 35/05

Zaak C-264/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster — Duitsland) — Harry Mensing/Finanzamt Hamm [Prejudiciële verwijzing — Belastingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 314 — Artikel 316 — Artikel 322 — Bijzondere regelingen voor kunstvoorwerpen — Winstmargeregeling — Belastingplichtige wederverkopers — Levering van kunstvoorwerpen door de maker of diens rechthebbenden — Intracommunautaire handelingen — Weigering van de nationale belastingautoriteiten om een belastingplichtige het recht toe te kennen om te kiezen voor toepassing van de winstmargeregeling — Toepassingsvoorwaarden — Recht op aftrek van voorbelasting — Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten]

4

2019/C 35/06

Zaak C-328/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria — Italië) — Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA e.a. / Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria (Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Beroepsprocedures — Richtlijn 89/665/EEG — Artikel 1, lid 3 — Richtlijn 92/13/EEG — Artikel 1, lid 3 — Recht van beroep dat afhankelijk is van de voorwaarde dat een offerte is ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure)

5

2019/C 35/07

Zaak C-340/17 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 november 2018 — Alcohol Countermeasure Systems (International) Inc. / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (Hogere voorziening — Uniemerk — Verordening (EG) nr. 207/2009 — Nietigheidsprocedure — Nietigverklaring op grond van een ouder Brits merk — Normaal gebruik — Bewijs — Gevolgen van het proces van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de procedure bij het Gerecht en de wettigheid van de litigieuze beslissing — Geen)

6

2019/C 35/08

Zaak C-506/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 november 2018 — Europese Commissie / Republiek Slovenië (Niet-nakoming — Milieu — Storten van afvalstoffen — Richtlijn 1999/31/EG — Artikel 14, onder b) en c) — Exploitatievergunning — Sluiting van de stortplaatsen waarvoor geen vergunning is verleend — Toestemming voor de noodzakelijke werkzaamheden op basis van het goedgekeurde aanpassingsplan voor de stortplaats — Bepaling van een overgangsperiode voor de uitvoering van het plan)

6

2019/C 35/09

Zaak C-548/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Goslar / baumgarten sports & more GmbH [Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Belasting van makelaars van professionele voetbalspelers — Van een voorwaarde afhankelijke gefaseerde betaling — Belastbaar feit, verschuldigd worden van de belasting en belastingheffing]

7

2019/C 35/10

Zaak C-654/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) op 18 oktober 2018 — Interseroh Dienstleistungsgesellschaft mbH / SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH

8

2019/C 35/11

Zaak C-659/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Instrucción de Badalona (Spanje) op 22 oktober 2018 — Strafzaak tegen VW

9

2019/C 35/12

Zaak C-681/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Brescia (Italië) op 31 oktober 2018 — JH / KG

9

2019/C 35/13

Zaak C-686/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 5 november 2018 — OC e.a. / Banca d’Italia e.a.

10

2019/C 35/14

Zaak C-706/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 14 november 2018 — X tegen Belgische Staat

11

2019/C 35/15

Zaak C-717/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Gent (België) op 15 november 2018 — Procureur-generaal, andere partij: X

12

2019/C 35/16

Zaak C-724/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (Frankrijk) op 21 november 2018 — Cali Apartments SCI / Procureur général près la Cour d'appel de Paris, Ville de Paris

12

2019/C 35/17

Zaak C-727/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 22 november 2018 — HX / Procureur général près la cour d’appel de Paris, Ville de Paris

13

2019/C 35/18

Zaak C-737/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2018 door de Portugese Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 26 september 2018 in zaak T-463/16, Portugal/Commissie

14

2019/C 35/19

Zaak C-738/18 P: Hogere voorziening, ingesteld op 27 november 2018 door Duferco Long Products SA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 18 september 2018 in zaak T-93/17, Duferco Long Products / Commissie

15

 

Gerecht

2019/C 35/20

Zaak T-545/11 RENV: Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Stichting Greenpeace Nederland en PAN Europe/Commissie [Toegang tot documenten — Verordening (EG) nr. 1049/2001 — Documenten betreffende de eerste vergunning voor het in de handel brengen van de werkzame stof glyfosaat — Gedeeltelijke weigering van toegang — Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde — Artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 — Hoger openbaar belang — Verordening (EG) nr. 1367/2006 — Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 — Richtlijn 91/414/EEG]

17

2019/C 35/21

Zaak T-508/15: Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Litouwen / Commissie [EOGF, ELGF en Elfpo — Aan financiering onttrokken uitgaven — Uitgaven verricht door Litouwen — Steun voor vervroegde uittreding — Artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 1257/1999 — Artikel 23 van verordening (EG) nr. 1698/2005 — Begrip uitoefening van een commerciële landbouwactiviteit — Verband met het begrip semi-zelfvoorzieningsbedrijf]

18

2019/C 35/22

Zaak T-587/16: Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — HM / Commissie (Openbare dienst — Ambtenaren — Aanwerving — Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/03/15 — Niet-toelating tot de beoordelingstoetsen — Verzoek tot heronderzoek — Weigering om dit verzoek wegens tardiviteit voor te leggen aan de jury van het algemeen vergelijkend onderzoek — Verdeling van de bevoegdheden tussen EPSO en de jury van het vergelijkend onderzoek)

18

2019/C 35/23

Zaak T-603/16: Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Brahma/Hof van Justitie van de Europese Unie (Openbare dienst — Ambtenaren op proef — Proeftijd — Verlenging van de proeftijd — Ontslag aan het einde van de proeftijd — Artikel 34 van het Statuut — Misbruik van bevoegdheid — Motiveringsplicht — Artikel 25, lid 2, van het Statuut — Recht om te worden gehoord — Artikel 90, lid 2, van het Statuut — Aansprakelijkheid — Vormvereisten — Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht — Ontvankelijkheid — Materiële schade — Immateriële schade — Causaal verband)

19

2019/C 35/24

Zaak T-82/17: Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — PepsiCo/EUIPO — Intersnack Group (Exxtra Deep) [Uniemerk — Nietigheidsprocedure — Uniewoordmerk Exxtra Deep — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

20

2019/C 35/25

Zaak T-296/17: Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Buck-Chemie/EUIPO — Henkel (Schoonmaakblokje voor toiletten) [Gemeenschapsmodel — Nietigheidsprocedure — Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoonmaakblokje voor toiletten weergeeft — Nietigheidsgrond — Eigen karakter — Artikel 25 van verordening (EG) nr. 6/2002]

21

2019/C 35/26

Zaak T-339/17: Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Shenzhen Jiayz Photo Industrial/EUIPO — Seven (SEVENOAK) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniebeeldmerk SEVENOAK — Ouder internationaal beeldmerk 7seven — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]]

21

2019/C 35/27

Zaak T-424/17: Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Fruit of the Loom/EUIPO — Takko (FRUIT) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniewoordmerk FRUIT — Normaal gebruik van het merk — Artikel 15, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] — Gezag van gewijsde — Artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001)]

22

2019/C 35/28

Zaak T-460/17: Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Bopp/EUIPO (Weergave van een gelijkhoekige achthoek) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een blauwe achthoekige rand weergeeft — Absolute weigeringsgrond — Onderscheidend vermogen — Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001]]

23

2019/C 35/29

Zaak T-677/18: Beroep ingesteld op 19 november 2018 — Galletas Gullón/EUIPO — Intercontinental Great Brands (gullón TWINS COOKIE SANDWICH)

23

2019/C 35/30

Zaak T-684/18: Beroep ingesteld op 20 november 2018 — ZV/Commissie

24

2019/C 35/31

Zaak T-690/18: Beroep ingesteld op 22 november 2018 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Vieta Audio (Vita)

25

2019/C 35/32

Zaak T-691/18: Beroep ingesteld op 22 november 2018 — KPN / Commissie

25

2019/C 35/33

Zaak T-692/18: Beroep ingesteld op 23 november 2018 — Montanari / EDEO

27

2019/C 35/34

Zaak T-693/18: Beroep ingesteld op 27 november 2018 — ZY / Commissie

28

2019/C 35/35

Zaak T-694/18: Beroep ingesteld op 17 november 2018 — DEI / Commissie

29

2019/C 35/36

Zaak T-696/18: Beroep ingesteld op 26 november 2018 — C.R.D.O.P Jamón de Teruel/Paleta de Teruel/ EUIPO — Airesano Foods (AIRESANO BLACK El ibérico de Teruel)

30

2019/C 35/37

Zaak T-704/18: Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Wacker Chemie/Commissie

30

2019/C 35/38

Zaak T-705/18: Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Air Liquide Industriegase / Commissie

31

2019/C 35/39

Zaak T-706/18: Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Air Liquide Deutschland / Commissie

32

2019/C 35/40

Zaak T-711/18: Beroep ingesteld op 27 november 2018 — Wyld/EUIPO — Kaufland Warenhandel (wyld)

32


 

Rectificaties

2019/C 35/41

Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad betreffende zaak T-603/18 ( PB C 436 van 3.12.2018 )

34


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 35/01)

Laatste publicatie

PB C 25 van 21.1.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 16 van 14.1.2019

PB C 4 van 7.1.2019

PB C 455 van 17.12.2018

PB C 445 van 10.12.2018

PB C 436 van 3.12.2018

PB C 427 van 26.11.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 — National Iranian Tanker Company / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-600/16 P) (1)

((Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran - Bevriezing van tegoeden en financiële middelen - Nietigverklaring door het Gerecht van een plaatsing - Nieuwe plaatsing - Bewijsmiddelen die dateren van vóór de eerste plaatsing - Feiten die bekend waren vóór de eerste plaatsing - Gezag van gewijsde - Omvang - Rechtszekerheid - Bescherming van het gewettigde vertrouwen - Effectieve rechterlijke bescherming - Met logistieke steun aan de Iraanse regering verband houdende plaatsing - Draagwijdte - Vervoer van ruwe aardolie))

(2019/C 35/02)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: National Iranian Tanker Company (vertegenwoordigers: T. de la Mare, QC, M. Lester, QC, J. Pobjoy, barrister, en R. Chandrasekera, S. Ashley en C. Murphy, solicitors)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

National Iranian Tanker Company wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 30 van 30.1.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 — Bank Tejarat / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-248/17 P) (1)

((Hogere voorziening - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran - Bevriezing van tegoeden en financiële middelen - Nietigverklaring door het Gerecht van een plaatsing - Nieuwe plaatsing - Plaatsing om reden van financiële steun aan de Iraanse regering en betrokkenheid bij het aanschaffen van verboden goederen en technologie - Omvang - Financiering van projecten in de aardolie- en aardgassector - Bewijsmiddelen die dateren van vóór de eerste plaatsing - Feiten die bekend waren vóór de eerste plaatsing - Artikel 266 VWEU - Gezag van gewijsde - Draagwijdte - Effectieve rechterlijke bescherming))

(2019/C 35/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Bank Tejarat (vertegenwoordigers: S. Zaiwalla, P. Reddy en A. Meskarian, solicitors, M. Brindle, QC, T. Otty, QC, en R. Blakeley, barrister)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Kneale en M. Bishop, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Bank Tejarat wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/3


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 november 2018 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia — Italië) — Solvay Chimica Italia SpA e.a. (C-262/17), Whirlpool Europe Srl e.a.(C-263/17), Sol Gas Primari Srl (C-273/17) / Autorità per l’energia elettrica, il gas e il sistema idrico

(Gevoegde zaken C-262/17, C-263/17 en C-273/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Interne markt voor elektriciteit - Richtlijn 2009/72/EG - Distributiesystemen - Artikel 28 - Gesloten distributiesystemen - Begrip - Ontheffingen - Grenzen - Artikel 32, lid 1 - Toegang van derden - Artikel 15, lid 7, en artikel 37, lid 6, onder b) - Inschakelingskosten])

(2019/C 35/04)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale per la Lombardia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Solvay Chimica Italia SpA, Solvay Specialty Polymers Italy SpA, Solvay Chimica Bussi SpA, Ferrari f.lli Lunelli SpA, Fenice — Qualità Per L’ambiente SpA, Erg Power Srl, Erg Power Generation SpA, Eni SpA, Enipower SpA (C-262/17), Whirlpool Europe Srl, Fenice — Qualità Per L’ambiente SpA, FCA Italy SpA, FCA Group Purchasing Srl, FCA Melfi SpA, Barilla G. e R. Fratelli SpA, Versalis SpA (C-263/17), Sol Gas Primari Srl (C-273/17)

Verwerende partij: Autorità per l’energia elettrica, il gas e il sistema idrico

in tegenwoordigheid van: Nuova Solmine SpA, American Husky III, Inovyn Produzione Italia SpA, Sasol Italy SpA, Radici Chimica SpA, La Vecchia Soc. cons. arl, Zignago Power Srl, Santa Margherita e Kettmeir e Cantine Torresella SpA, Zignago Vetro SpA, Chemisol Italia Srl, Vinavil SpA, Italgen SpA, Arkema Srl, Yara Italia SpA, Ineos Manufacturing Italia SpA, ENEL Distribuzione SpA, Terna SpA, CSEA — Cassa per i servizi energetici e ambientali, Ministero dello Sviluppo economico (C-262/17), Terna SpA, CSEA — Cassa per i servizi energetici e ambientali, Ministero dello Sviluppo economico, ENEL Distribuzione SpA (C-263/17), Terna SpA, Ministero dello Sviluppo economico (C-273/17)

Dictum

1)

Artikel 2, punt 5, en artikel 28, lid 1, van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat systemen als die in het hoofdgeding, die met het oog op eigen verbruik zijn opgezet vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn en worden beheerd door een particuliere entiteit, waaraan een beperkt aantal productie- en verbruikseenheden is gekoppeld en die op hun beurt zijn aangesloten op het openbare netwerk, distributiesystemen vormen die binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen.

2)

Artikel 28 van richtlijn 2009/72 moet aldus worden uitgelegd dat systemen als die in het hoofdgeding, die door een lidstaat zijn aangemerkt als gesloten distributiesystemen in de zin van lid 1 van dat artikel, als zodanig door die lidstaat alleen kunnen worden ontheven van de verplichtingen van lid 2 van dat artikel, onverminderd het feit dat die systemen ook in aanmerking zouden kunnen komen voor andere in die richtlijn neergelegde ontheffingen, in het bijzonder die van artikel 26, lid 4, daarvan, indien zij voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. In ieder geval mag die lidstaat deze systemen niet in een afzonderlijke categorie distributiesystemen opnemen teneinde hieraan ontheffingen te verlenen waarin die richtlijn niet voorziet.

3)

Artikel 32, lid 1, van richtlijn 2009/72 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die bepaalt dat gesloten distributiesystemen in de zin van artikel 28, lid 1, van deze richtlijn niet onderworpen zijn aan de verplichting om toegang aan derden te verlenen, maar enkel toegang hoeven te verlenen aan derden die vallen onder de categorie gebruikers die op die systemen kunnen worden aangesloten, die recht op toegang tot het openbare netwerk hebben.

4)

Artikel 15, lid 7, en artikel 37, lid 6, onder b), van richtlijn 2009/72 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich, bij gebreke van objectieve rechtvaardiging, verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die bepaalt dat de inschakelingskosten die zijn verschuldigd door de gebruikers van een gesloten distributiesysteem worden berekend op basis van de elektriciteit die door elk van de gebruikers via het aansluitpunt van hun installatie op dat systeem met dat systeem wordt uitgewisseld, indien vast komt te staan dat de gebruikers van een gesloten distributiesysteem zich niet in dezelfde situatie bevinden als de andere gebruikers van het openbare netwerk en de verlener van de dienst van inschakeling op het openbare netwerk enkel beperkte kosten met betrekking tot die gebruikers van een gesloten distributiesysteem hoeft te dragen, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 29 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Münster — Duitsland) — Harry Mensing/Finanzamt Hamm

(Zaak C-264/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Belastingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 314 - Artikel 316 - Artikel 322 - Bijzondere regelingen voor kunstvoorwerpen - Winstmargeregeling - Belastingplichtige wederverkopers - Levering van kunstvoorwerpen door de maker of diens rechthebbenden - Intracommunautaire handelingen - Weigering van de nationale belastingautoriteiten om een belastingplichtige het recht toe te kennen om te kiezen voor toepassing van de winstmargeregeling - Toepassingsvoorwaarden - Recht op aftrek van voorbelasting - Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten])

(2019/C 35/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Finanzgericht Münster

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Harry Mensing

Verwerende partij: Finanzamt Hamm

Dictum

1)

Artikel 316, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige wederverkoper kan kiezen voor de toepassing van de winstmargeregeling op een levering van kunstvoorwerpen die hem in een eerder stadium door de maker of diens rechthebbenden zijn geleverd in het kader van een vrijgestelde intracommunautaire levering, hoewel dezen niet behoren tot de in artikel 314 van die richtlijn opgesomde categorieën personen.

2)

Een belastingplichtige wederverkoper kan niet kiezen voor toepassing van de winstmargeregeling van artikel 316, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112 op een levering van kunstvoorwerpen die hem in een eerder stadium zijn geleverd in het kader van een vrijgestelde intracommunautaire levering en tegelijkertijd aanspraak maken op een recht op aftrek van de in een eerder stadium betaalde belasting over de toegevoegde waarde in situaties waarin een dergelijk recht krachtens artikel 322, onder b), van die richtlijn is uitgesloten, indien laatstgenoemde bepaling niet is omgezet in nationaal recht.


(1)  PB C 283 van 28.8.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria — Italië) — Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA e.a. / Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria

(Zaak C-328/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Beroepsprocedures - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 1, lid 3 - Richtlijn 92/13/EEG - Artikel 1, lid 3 - Recht van beroep dat afhankelijk is van de voorwaarde dat een offerte is ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure))

(2019/C 35/06)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale Amministrativo Regionale della Liguria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Amt Azienda Trasporti e Mobilità SpA, Atc Esercizio SpA, Atp Esercizio Srl, Riviera Trasporti SpA, Tpl Linea Srl

Verwerende partijen: Atpl Liguria — Agenzia regionale per il trasporto pubblico locale SpA, Regione Liguria

Dictum

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007, en artikel 1, lid 3, van richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die marktdeelnemers niet toestaat beroep in te stellen tegen besluiten van de aanbestedende dienst betreffende een aanbestedingsprocedure, ten aanzien waarvan zij hebben beslist niet deel te nemen omdat het door de voor die procedure toepasselijke regeling hoogst onwaarschijnlijk was dat het betrokken contract aan hen zou worden gegund.

Het staat evenwel aan de bevoegde nationale rechter om, rekening houdend met alle relevante gegevens die de context bepalen van de aan hem voorgelegde zaak, gedetailleerd te beoordelen of de concrete toepassing van deze wettelijke regeling geen afbreuk kan doen aan het recht van de betrokken marktdeelnemers op effectieve rechterlijke bescherming.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/6


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 29 november 2018 — Alcohol Countermeasure Systems (International) Inc. / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-340/17 P) (1)

((Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Nietigheidsprocedure - Nietigverklaring op grond van een ouder Brits merk - Normaal gebruik - Bewijs - Gevolgen van het proces van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor de procedure bij het Gerecht en de wettigheid van de litigieuze beslissing - Geen))

(2019/C 35/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Alcohol Countermeasure Systems (International) Inc. (vertegenwoordigers: E. Baud en P. Marchiset, advocaten)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Botis en S. Hanne, gemachtigden)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Brodie en Z. Lavery, gemachtigden, bijgestaan door N. Saunders, barrister)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Alcohol Countermeasure Systems (International) Inc. wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO).

3)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 28 november 2018 — Europese Commissie / Republiek Slovenië

(Zaak C-506/17) (1)

((Niet-nakoming - Milieu - Storten van afvalstoffen - Richtlijn 1999/31/EG - Artikel 14, onder b) en c) - Exploitatievergunning - Sluiting van de stortplaatsen waarvoor geen vergunning is verleend - Toestemming voor de noodzakelijke werkzaamheden op basis van het goedgekeurde aanpassingsplan voor de stortplaats - Bepaling van een overgangsperiode voor de uitvoering van het plan))

(2019/C 35/08)

Procestaal: Sloveens

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Sanfrutos Cano en M. Žebre, vervolgens E. Sanfrutos Cano, B. Rous Demiri en F. Thiran, en ten slotte E. Sanfrutos Cano, B. Rous Demiri, F. Thiran en C. Hermes, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: J. Morela en N. Pintar Gosenca, gemachtigden)

Dictum

1)

De Republiek Slovenië is in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 14, onder b), respectievelijk artikel 14, onder c), van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, tekortgeschoten doordat zij niet de nodige maatregelen heeft getroffen om:

uiterlijk op 16 juli 2009 overeenkomstig artikel 7, onder g), en artikel 13 van richtlijn 1999/31 over te gaan tot de sluiting van de stortplaatsen Dragonja, Dvori, Rakek-Pretržje, Bukovžlak-Cinkarna, Suhadole, Lokovica, Mislinjska Dobrava, Izola, Mozelj, Dolga Poljana, Dolga vas, Jelšane, Volče, Stara gora, Stara vas, Dogoše, Mala gora, Tuncovec-Steklarna, Tuncovec-OKP en Bočna-Podhom, waarvoor geen vergunning tot voortzetting van de exploitatie was verleend overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn, en

ervoor te zorgen dat de stortplaats Ostri vrh uiterlijk op 16 juli 2009 zou voldoen aan de voorschriften van richtlijn 1999/31, met uitzondering van die welke worden vermeld in punt 1 van bijlage I bij deze richtlijn.

2)

De Republiek Slovenië wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/7


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Goslar / baumgarten sports & more GmbH

(Zaak C-548/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Belasting van makelaars van professionele voetbalspelers - Van een voorwaarde afhankelijke gefaseerde betaling - Belastbaar feit, verschuldigd worden van de belasting en belastingheffing])

(2019/C 35/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Goslar

Verwerende partij: baumgarten sports & more GmbH

Dictum

Artikel 63 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 64, lid 1, van deze richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het belastbare feit en de verschuldigdheid van de belasting over de verrichting door een spelersmakelaar van diensten in verband met de plaatsing van professionele voetbalspelers, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienstverrichting, waarvoor over meerdere jaren na de plaatsing gefaseerde en voorwaardelijke betalingen worden verricht, worden geacht zich voor te doen op de datum van deze plaatsing.


(1)  PB C 437 van 18.12.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) op 18 oktober 2018 — Interseroh Dienstleistungsgesellschaft mbH / SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH

(Zaak C-654/18)

(2019/C 35/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Interseroh Dienstleistungsgesellschaft mbH

Verwerende partij: SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH

Prejudiciële vragen

1.

Dient artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1013/2006 (1),

op grond waarvan overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

a)

afvalstoffen van bijlage III of III B;

b)

mengsels die niet onder één code van bijlage III vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, mits de samenstelling van deze mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels overeenkomstig artikel 58 vermeld zijn in bijlage IIIA,

aldus te worden uitgelegd dat mengsels bestaande uit afval van papier, karton en papierproducten die — zodanig zijn samengesteld dat de afzonderlijke afvalstoffen telkens op zich gezien — onder de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vallen en bovendien maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, moeten worden ingedeeld onder Bazel-code B3020 en dus zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18 en niet aan de kennisgevingsverplichting van artikel 4 van die verordening?

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:

2.

Dient artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 1013/2006,

op grond waarvan overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18, wanneer het om meer dan 20 kg gaat:

a)

afvalstoffen van bijlage III of III B;

b)

mengsels die niet onder één code van bijlage III vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, mits de samenstelling van deze mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels overeenkomstig artikel 58 vermeld zijn in bijlage III A,

aldus te worden uitgelegd dat mengsels bestaande uit afval van papier, karton en papierproducten die — zodanig zijn samengesteld dat de afzonderlijke afvalstoffen telkens op zich gezien — onder de eerste drie streepjes van code B3020 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vallen en bovendien maximaal 10 % stoorstoffen bevatten, niet moeten worden ingedeeld onder punt 3, onder g), van bijlage IIIA en dus niet zijn onderworpen aan de algemene informatieverplichtingen van artikel 18, maar aan de kennisgevingsverplichting van artikel 4 van die verordening?


(1)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, PB 2006, L 190, blz. 1


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Instrucción de Badalona (Spanje) op 22 oktober 2018 — Strafzaak tegen VW

(Zaak C-659/18)

(2019/C 35/11)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de Instrucción de Badalona

Partij in de strafzaak

VW

Prejudiciële vraag

Dient artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder artikel 3, lid 2, van richtlijn 2013/48/EU (1) aldus te worden uitgelegd dat het recht op toegang tot een advocaat rechtmatig kan worden uitgesteld wanneer de verdachte of beklaagde niet verschijnt bij de eerste oproeping door de rechter en er een nationaal, Europees of internationaal aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, en dat de bijstand van een advocaat en diens verschijning in de procedure kunnen worden uitgesteld totdat het aanhoudingsbevel ten uitvoer is gelegd en de verdachte door de politie voor de rechter wordt gebracht?


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB 2013, L 294, blz. 1).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/9


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Brescia (Italië) op 31 oktober 2018 — JH / KG

(Zaak C-681/18)

(2019/C 35/12)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Brescia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: JH

Verwerende partij: KG

Prejudiciële vraag

Moet artikel 5, lid 5, van richtlijn 2008/104/EG (1) van 19 november 2008 aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan de toepassing van decreto legislativo nr. 276/2003, zoals gewijzigd bij decreto legge 34/2014, dat: a) geen grenzen stelt aan de achtereenvolgende opdrachten van dezelfde arbeidskracht bij dezelfde inlenende onderneming; b) aan het rechtmatige gebruik van de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten voor bepaalde tijd niet als voorwaarde stelt dat technische redenen of redenen in verband met vereisten op het gebied van de productie, de organisatie of vervanging van personeelsleden bestaan; c) niet voorschrijft dat het gebruik van dit soort arbeidsovereenkomsten slechts rechtmatig is wanneer de productiebehoefte van de inlenende onderneming tijdelijk is?


(1)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB 2008, L 327, blz. 9).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 5 november 2018 — OC e.a. / Banca d’Italia e.a.

(Zaak C-686/18)

(2019/C 35/13)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: OC e.a., Adusbef, Federconsumatori, PB e.a., QA e.a.

Verwerende partijen: Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze

Prejudiciële vragen

1)

Staan artikel 29 van verordening (EU) nr. 575/2013 [betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen] (1), artikel 10 van gedelegeerde verordening nr. 241/2014 (2), de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ook in samenhang met artikel 6, lid 4, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 (3), in de weg aan een nationale regeling zoals ingevoerd bij artikel 1 van decreto legge nr. 3/2015, met wijzigingen omgezet bij wet nr. 33/2015 (en thans ook artikel 1, lid 15, van decreto legislativo nr. 72/2015, dat in de plaats is gekomen voor artikel 28, lid 2 ter, [Testo unico bancario] en waarin in wezen de tekst van artikel 1, lid 1, onder a), van decreto legge nr. 3/2015, zoals omgezet, is overgenomen, met wijzigingen die in casu niet relevant zijn), waarbij een drempelvermogen is voorgeschreven waarboven de coöperatieve bank moet worden omgevormd in een vennootschap op aandelen, en dit drempelvermogen is vastgesteld op 8 miljard EUR? Staan daarnaast de bovenvermelde Unierechtelijke parameters in de weg aan een nationale regeling die een coöperatieve bank, wanneer zij tot een vennootschap op aandelen is omgevormd, toestaat om de aflossing van de aandelen van uittredende aandeelhouders, ook voor onbepaalde tijd, uit te stellen of te beperken?

2)

Staan artikel 3 en artikel 63 en volgende, VWEU inzake mededinging in de interne markt en vrij verkeer van kapitaal in de weg aan een nationale regeling zoals ingevoerd bij artikel 1 van decreto legge nr. 3/2015, met wijzigingen omgezet bij wet nr. 33/2015, die de uitoefening van het bankbedrijf in coöperatieve vorm beperkt tot een bepaald drempelvermogen, en de instelling verplicht tot omvorming tot een vennootschap op aandelen indien deze drempel wordt overschreden?

3)

Staan artikel 107 en volgende VWEU inzake staatssteun in de weg aan een nationale regeling zoals ingevoerd bij artikel 1 van decreto legge nr. 3/2015, met wijzigingen omgezet bij wet nr. 33/2015 (en thans ook artikel 1, lid 15, van decreto legislativo nr. 72/2015, dat in de plaats is gekomen voor artikel 28, lid 2 ter, [Testo unico bancario] en waarin in wezen de tekst van artikel 1, lid 1, onder a), van decreto legge nr. 3/2015, zoals omgezet, is overgenomen, met wijzigingen die in casu niet relevant zijn), die voorschrijft dat een coöperatieve bank waarvan het vermogen een bepaalde drempel overschrijdt (die is vastgesteld op 8 miljard EUR), moet worden omgevormd tot een vennootschap op aandelen, en daarbij grenzen stelt aan de aflossing van het aandeel van uittredende aandeelhouders om de mogelijke liquidatie van de omgezette bank te voorkomen?

4)

Staan artikel 29 van verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 10 van verordening (EU) nr. 241/2014 in de weg aan een nationale regeling als die van artikel 1 van decreto legge nr. 3/2015, met wijzigingen omgezet bij wet nr. 33/2015, zoals uitgelegd door de Corte costituzionale in arrest nr. 99/2018, volgens welke het de coöperatieve bank is toegestaan om de aflossing voor onbeperkte tijd uit te stellen en het bedrag daarvan deels of volledig te beperken?

5)

Indien het Hof van Justitie bij zijn uitlegging oordeelt dat de uitlegging van de verwerende partijen verenigbaar is met de Unieregeling, wordt het verzocht te beoordelen of artikel 10 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 van de Europese Commissie in overeenstemming is met het Unierecht, gelet op de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (waarin is bepaald: „Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen, in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang, in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits het verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan bij wet worden geregeld, voor zover het algemeen belang dit vereist.”), zoals aangevuld, ook gelet op artikel 52, lid 3, van het Handvest (dat als volgt luidt: „Voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.”) en op de rechtspraak van het EHRM over artikel 1 van protocol nr. 1 bij het EVRM.


(1)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1).

(2)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 van de Europese Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (PB 2014, L 74, blz. 8).

(3)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 2013, L 287, blz. 63).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (België) op 14 november 2018 — X tegen Belgische Staat

(Zaak C-706/18)

(2019/C 35/14)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad voor Vreemdelingenbetwistingen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: X

Verweerder: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Verzet richtlijn 2003/86/EG (1) — met inachtneming van artikel 3, lid 5, alsook de doelstelling ervan, met name het bepalen van de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging — zich tegen een nationale regeling die erin bestaat dat artikel 5, lid 4 van diezelfde richtlijn aldus wordt geïnterpreteerd dat het gevolg van het uitblijven van een beslissing bij het verstrijken van de gestelde termijn bestaat uit een verplichting voor de nationale autoriteiten om ambtshalve een toelating tot verblijf aan de betrokkene te verstrekken, zonder dat eerst wordt vastgesteld dat die persoon daadwerkelijk voldoet aan de voorwaarden om in overeenstemming met het Unierecht in België te verblijven?


(1)  Richtlijn van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Hof van Beroep te Gent (België) op 15 november 2018 — Procureur-generaal, andere partij: X

(Zaak C-717/18)

(2019/C 35/15)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van Beroep te Gent

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Procureur-generaal

Andere partij: X

Prejudiciële vragen

1)

Laat artikel 2.2. van het Kaderbesluit EAB (1), zoals omgezet in Belgisch recht door middel van de Wet EAB, toe dat voor de beoordeling door de uitvoerende lidstaat van de daarin opgelegde maximale minimale strafdrempel van drie jaar beroep wordt gedaan op de strafwet die in de uitvaardigende lidstaat van toepassing is op het ogenblik van het uitvaardigen van het Europees aanhoudingsbevel?

2)

Laat artikel 2.2. van het Kaderbesluit EAB, zoals omgezet in Belgisch recht door middel van de Wet EAB, toe dat voor de beoordeling door de uitvoerende lidstaat van de daarin opgelegde maximale minimale strafdrempel van drie jaar beroep wordt gedaan op een op het ogenblik van de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel geldende strafwet die de strafmaat verzwaarde, dit in vergelijking met de strafwet die geldig was in de uitvaardigende lidstaat op het ogenblik van de feiten?


(1)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (Frankrijk) op 21 november 2018 — Cali Apartments SCI / Procureur général près la Cour d'appel de Paris, Ville de Paris

(Zaak C-724/18)

(2019/C 35/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cali Apartments SCI

Verwerende partijen: Procureur général près la Cour d’appel de Paris, Ville de Paris

Prejudiciële vragen

1)

Is richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 (1), gelet op de omschrijving van het onderwerp en de werkingssfeer ervan in de artikelen 1 en 2, van toepassing op het herhaaldelijk kortstondig, ook niet-beroepsmatig, onder bezwarende titel verhuren van een gemeubileerde woning — die niet de hoofdverblijfplaats van de verhuurder is — aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen, met name met betrekking tot de begrippen dienstverrichters en diensten?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de vorige vraag, vormt een nationale regeling zoals vastgesteld in artikel L631-7 WBW een vergunningstelsel voor bovenvermelde activiteit in de zin van de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 of enkel een vereiste dat onder de artikelen 14 en 15 valt?

Indien de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 van toepassing zijn:

3)

Dient artikel 9, onder b), van die richtlijn in die zin te worden uitgelegd dat de doelstelling inzake de bestrijding van het tekort aan huurwoningen een dwingende reden van algemeen belang vormt die een nationale maatregel kan rechtvaardigen waardoor in bepaalde geografische gebieden de herhaaldelijke kortstondige verhuur van een gemeubileerde woning aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen aan een vergunning wordt onderworpen?

4)

Zo ja, is die maatregel evenredig met het nagestreefde doel?

5)

Verzet artikel 10, lid 2, onder d) en e), van de richtlijn zich tegen een nationale maatregel die de „herhaaldelijke”„kortstondige” verhuur van een gemeubileerde woning aan „incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen” aan een vergunning onderwerpt?

6)

Verzet artikel 10, lid 2, onder d) tot en met g), van de richtlijn zich tegen een vergunningstelsel waarbij de voorwaarden voor de afgifte van de vergunningen bij besluit na beraadslaging in de gemeenteraad worden vastgesteld, in het licht van de doelstelling van sociale gemengdheid, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kenmerken van de woningmarkten en de noodzaak te voorkomen dat de woningnood nog groter wordt?


(1)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 22 november 2018 — HX / Procureur général près la cour d’appel de Paris, Ville de Paris

(Zaak C-727/18)

(2019/C 35/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HX

Verwerende partijen: Procureur général près la cour d’appel de Paris, Ville de Paris

Prejudiciële vragen

1)

Is richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 (1), gelet op de omschrijving van het onderwerp en de werkingssfeer ervan in de artikelen 1 en 2, van toepassing op het herhaaldelijk kortstondig, ook niet-beroepsmatig, onder bezwarende titel verhuren van een gemeubileerde woning — die niet de hoofdverblijfplaats van de verhuurder is — aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen, met name met betrekking tot de begrippen dienstverrichters en diensten?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de vorige vraag, vormt een nationale regeling zoals vastgesteld in artikel L631-7 WBW een vergunningstelsel voor bovenvermelde activiteit in de zin van de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 of enkel een vereiste dat onder de artikelen 14 en 15 valt?

Indien de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 van toepassing zijn:

3)

Dient artikel 9, onder b), van die richtlijn in die zin te worden uitgelegd dat de doelstelling inzake de bestrijding van het tekort aan huurwoningen een dwingende reden van algemeen belang vormt die een nationale maatregel kan rechtvaardigen waardoor in bepaalde geografische gebieden de herhaaldelijke kortstondige verhuur van een gemeubileerde woning aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen aan een vergunning wordt onderworpen?

4)

Zo ja, is die maatregel evenredig met het nagestreefde doel?

5)

Verzet artikel 10, lid 2, onder d) en e), van de richtlijn zich tegen een nationale maatregel die de „herhaaldelijke”„kortstondige” verhuur van een gemeubileerde woning aan „incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen” aan een vergunning onderwerpt?

6)

Verzet artikel 10, lid 2, onder d) tot en met g), van de richtlijn zich tegen een vergunningstelsel waarbij de voorwaarden voor de afgifte van de vergunningen bij besluit na beraadslaging in de gemeenteraad worden vastgesteld, in het licht van de doelstelling van sociale gemengdheid, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kenmerken van de woningmarkten en de noodzaak te voorkomen dat de woningnood nog groter wordt?


(1)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/14


Hogere voorziening ingesteld op 27 november 2018 door de Portugese Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 26 september 2018 in zaak T-463/16, Portugal/Commissie

(Zaak C-737/18 P)

(2019/C 35/18)

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwirante: Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, P. Barros da Costa, P. Estêvão en J. Saraiva de Almeida, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen voor zover het Gerecht bij dat arrest het beroep tot nietigverklaring van besluit C(2016) 3753 (1) van de Commissie van 20 juni 2016 heeft verworpen;

besluit C(2016) 3753 van de Commissie van 20 juni 2016 nietig verklaren, aangezien de zaak in staat van wijzen is en het Hof de door de Portugese Republiek aangevoerde middelen kan afdoen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Portugese Republiek vordert vernietiging van het bestreden arrest en derhalve nietigverklaring van het bestreden besluit op de volgende gronden:

1)

Onjuiste rechtsopvatting en schending van het rechtszekerheidsbeginsel — Schending van artikel 24 van verordening (EG) nr. 73/2009 (2), artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, en artikel 71, lid 1, van verordening (EG) nr. 1122/2009 (3), alsook een kennelijke tegenstrijdigheid die het gevolg is van de onjuiste rechtsopvatting waarvan het Gerecht blijk heeft gegeven met de in de punten 43 en 44 van het bestreden arrest verrichte vaststelling dat het tweede middel van de Commissie niet-ontvankelijk was aangezien het stelsel van randvoorwaardencontrole van Portugal een doeltreffend controlesysteem is, zodat het Gerecht, door aldus te oordelen dat dit middel niet-ontvankelijk was maar zonder daarbij evenwel het bestreden besluit nietig te verklaren, blijk heeft gegeven van een kennelijke onjuiste rechtsopvatting en zijn eigen vaststellingen heeft tegengesproken, en het daardoor het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden.

2)

Onjuiste rechtsopvatting, tegenstrijdige vaststellingen en schending van het evenredigheidsbeginsel, voor zover in punt 41 van het bestreden arrest het ondubbelzinnige onderscheid tussen subsidiabiliteit en het systeem van randvoorwaardencontrole wordt aanvaard, en in de punten 46 en 47 daarentegen wordt bevestigd dat het totale bedrag van de aan de landbouwers betaalde steun moest worden gecorrigeerd. Aldus heeft het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat het risico voor het fonds niet kan worden beperkt tot een controlesteekproef en heeft het de door de Commissie met betrekking tot alle kosten verrichte financiële correctie gehandhaafd, hetgeen noch passend noch noodzakelijk is voor het nagestreefde doel, en wat als zodanig dan ook onevenredig is. Deze conclusie van het Gerecht levert schending op van artikel 5 VWEU, artikel 31, lid 2, van verordening nr. 1290/2005 en artikel 50, lid 1, van verordening nr 1122/2009, waaruit blijkt dat het correctiepercentage slechts van toepassing is op het gedeelte van de kosten die aan het risico zijn onderworpen, namelijk 1 %. Daardoor geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting en tegenstrijdige motivering en zijn algemene rechtsbeginselen en de regels van punt 2, eerste en zesde alinea, van punt 2 van werkdocument AGRI-2005-64043 van de Commissie geschonden, welke regels onjuist zijn toegepast, en zijn ook werkdocument DS/2010/29 REV van de Commissie en het evenredigheidsbeginsel geschonden.


(1)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1059 van de Commissie van 20 juni 2016 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 3753) (PB 2016, L 173, blz. 59).

(2)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16).

(3)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/15


Hogere voorziening, ingesteld op 27 november 2018 door Duferco Long Products SA tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 18 september 2018 in zaak T-93/17, Duferco Long Products / Commissie

(Zaak C-738/18 P)

(2019/C 35/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Duferco Long Products SA (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, R. Luff, M. Favart, Q. Declève, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

1.

Het bestreden arrest (T-93/17, EU:T:2018:558) vernietigen;

2.

Artikel 1, onder f), en artikel 2 van het besluit van de Commissie van 20 januari 2016 betreffende steunmaatregel SA.33926 2013/C (ex 2013/NN, 2011/CP) door België ten uitvoer gelegd ten faveure van Duferco, nietig verklaren;

3.

Verweerster verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar hogere voorziening voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het heeft geweigerd over te gaan tot een onderzoek van twee rekenfouten die de Commissie heeft gemaakt in het kader van de beoordeling of de zesde maatregel als bedoeld in het besluit van de Commissie van 20 januari 2016 betreffende steunmaatregel SA.33926 2013/C (ex 2013/NN, 2011/CP) als een transactie op gelijke voet kon worden aangemerkt, alsook bij de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie.

Meer bepaald stelt rekwirante dat:

het Gerecht de wijze waarop de Commissie het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie heeft toegepast, niet naar behoren heeft getoetst;

het Gerecht eerst had moeten overgaan tot een onderzoek van het middel met betrekking tot de fouten die de Commissie heeft gemaakt in het kader van de beoordeling of die zesde maatregel als een transactie op gelijke voet kon worden aangemerkt, in plaats van voorrang te geven aan de analyse van de door België overgelegde documenten.


Gerecht

28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/17


Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Stichting Greenpeace Nederland en PAN Europe/Commissie

(Zaak T-545/11 RENV) (1)

([„Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende de eerste vergunning voor het in de handel brengen van de werkzame stof „glyfosaat” - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering betreffende de bescherming van de commerciële belangen van een derde - Artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001 - Hoger openbaar belang - Verordening (EG) nr. 1367/2006 - Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 - Richtlijn 91/414/EEG”])

(2019/C 35/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Stichting Greenpeace Nederland (Amsterdam, Nederland), Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel, België) (vertegenwoordigers: B. Kloostra en A. van den Biesen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Buchet, P. Ondrůšek en L. Pignataro-Nolin, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, H. Shev, L. Swedenborg en F. Bergius, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en D. Klebs, gemachtigden); European Chemical Industry Council (Cefic) (Brussel) en European Crop Protection Association (ECPA) (Brussel) (vertegenwoordigers: I. Antypas en D. Waelbroeck, advocaten); CropLife International AISBL (CLI) (Brussel) (vertegenwoordigers: R. Cana, E. Mullier, advocaten, en D. Abrahams, barrister); CropLife America Inc. (Washington, DC, Verenigde Staten), National Association of Manufacturers of the United States of America (NAM) (Washington) en America Chemistry Council Inc. (ACC) (Washington) (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Abenhaïm en K. Nordlander, advocaten, vervolgens K. Nordlander en M. Zdzieborska, solicitor, en ten slotte K. Nordlander, M. Zdzieborska en Y.-A. Benizri, advocaat); en European Crop Care Association (ECCA) (Brussel) (vertegenwoordiger: S. Pappas, advocaat)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 10 augustus 2011 houdende weigering van toegang tot deel 4 van het door de Bondsrepubliek Duitsland als rapporterende lidstaat krachtens richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB 1991, L 230, blz. 1) opgestelde ontwerpverslag tot beoordeling van de werkzame stof „glyfosaat”.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Stichting Greenpeace Nederland en Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) worden verwezen in de kosten.

3)

Het Koninkrijk Zweden en de Bondsrepubliek Duitsland zullen hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 355 van 3.12.2011.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/18


Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Litouwen / Commissie

(Zaak T-508/15) (1)

([„EOGF, ELGF en Elfpo - Aan financiering onttrokken uitgaven - Uitgaven verricht door Litouwen - Steun voor vervroegde uittreding - Artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 1257/1999 - Artikel 23 van verordening (EG) nr. 1698/2005 - Begrip uitoefening van een commerciële landbouwactiviteit - Verband met het begrip semi-zelfvoorzieningsbedrijf”])

(2019/C 35/21)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: D. Kriaučiūnas, M. Palionis, T. Lozoraitis, R. Krasuckaitė en A. Petrauskaitė, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Aquilina en J. Jokubauskaitė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1119 van de Commissie van 22 juni 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpro) (PB 2015, L 182, blz. 39), voor zover daarbij aan de Republiek Litouwen een forfaitaire financiële correctie van 5 % is opgelegd en aldus het bedrag van 1 938 300,08 EUR voor „vroegtijdige uittreding” in het tijdvak 16 oktober 2010 tot en met 15 oktober 2013 aan financiering is onttrokken.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Republiek Litouwen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 371 van 9.11.2015.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/18


Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — HM / Commissie

(Zaak T-587/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Aanwerving - Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/03/15 - Niet-toelating tot de beoordelingstoetsen - Verzoek tot heronderzoek - Weigering om dit verzoek wegens tardiviteit voor te leggen aan de jury van het algemeen vergelijkend onderzoek - Verdeling van de bevoegdheden tussen EPSO en de jury van het vergelijkend onderzoek”))

(2019/C 35/22)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: HM (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Bohr en G. Gattinara, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van ten eerste het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) van 17 augustus 2015 om geen rekening te houden met het verzoek tot heronderzoek van het besluit van de jury om verzoekster niet toe te laten tot de volgende fase van vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/03/15-3, en ten tweede het „stilzwijgend besluit” van de jury om niet aan dit verzoek te voldoen

Dictum

1)

Het besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) van 17 augustus 2015 om het verzoek tot heronderzoek van het besluit van de jury om HM niet toe te laten tot de volgende fase van vergelijkend onderzoek EPSO/AST-SC/03/15-3 niet in aanmerking te nemen wordt nietig verklaard.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 191 van 30.5.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-17/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/19


Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Brahma/Hof van Justitie van de Europese Unie

(Zaak T-603/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren op proef - Proeftijd - Verlenging van de proeftijd - Ontslag aan het einde van de proeftijd - Artikel 34 van het Statuut - Misbruik van bevoegdheid - Motiveringsplicht - Artikel 25, lid 2, van het Statuut - Recht om te worden gehoord - Artikel 90, lid 2, van het Statuut - Aansprakelijkheid - Vormvereisten - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Ontvankelijkheid - Materiële schade - Immateriële schade - Causaal verband”))

(2019/C 35/23)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Zoher Brahma (Thionville, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Tymen, advocaat)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Inghelram en L. Tonini Alabiso, vervolgens J. Inghelram en Á. Almendros Manzano, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende in de eerste plaats tot nietigverklaring van het besluit van 17 juli 2015 waarbij het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft beslist om verzoeker niet in vaste dienst aan te stellen en per 31 juli 2015 over te gaan tot ontslag, alsook van het besluit van 16 maart 2016 van het klachtencomité houdende afwijzing van de klacht van verzoeker tegen het besluit van 17 juli 2015, en in de tweede plaats tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van deze besluiten

Dictum

1)

Het besluit van de griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, van 17 juli 2015 waarbij Zoher Brahma na afloop van zijn proeftijd per 31 juli 2015 is ontslagen, wordt nietig verklaard.

2)

Het besluit van het klachtencomité van 16 maart 2016 tot afwijzing van de klacht tegen het besluit van de griffier van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag, van 17 juli 2015 waarbij Zoher Brahma na afloop van zijn proeftijd per 31 juli 2015 is ontslagen, wordt nietig verklaard.

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

4)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 296 van 16.8.2016 (zaak aanvankelijk ingeschreven bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie onder nummer F-33/16, en op 1 september 2016 overgedragen aan het Gerecht van de Europese Unie).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/20


Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — PepsiCo/EUIPO — Intersnack Group (Exxtra Deep)

(Zaak T-82/17) (1)

([„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk Exxtra Deep - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2019/C 35/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PepsiCo, Inc. (New York, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: V. von Bomhard en J. Fuhrmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Rajh en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Intersnack Group GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Lampel en M. Pfaff, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 november 2016 (zaak R 482/2016-4) inzake een nietigheidsprocedure tussen PepsiCo en Intersnack Group

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 24 november 2016 (zaak R 482/2016-4) wordt vernietigd.

2)

Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van PepsiCo, Inc.

3)

Intersnack Group GmbH & Co. KG zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 121 van 18.4.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/21


Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Buck-Chemie/EUIPO — Henkel (Schoonmaakblokje voor toiletten)

(Zaak T-296/17) (1)

([„Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een schoonmaakblokje voor toiletten weergeeft - Nietigheidsgrond - Eigen karakter - Artikel 25 van verordening (EG) nr. 6/2002”])

(2019/C 35/25)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Buck-Chemie GmbH (Herrenberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Schultze, J. Ossing, R.-D. Härer, C. Weber, H. Ranzinger, C. Brockmann en C. Gehweiler, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: S. Hanne, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Henkel AG & Co. KGaA (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordiger: J. Schmidt, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het EUIPO van 8 maart 2017 (zaak R 2113/2015-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Buck-Chemie en Henkel

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Buck-Chemie GmbH wordt, behalve in haar eigen kosten, verwezen in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en van Henkel AG & Co. KGaA, met inbegrip van de voor de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/21


Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Shenzhen Jiayz Photo Industrial/EUIPO — Seven (SEVENOAK)

(Zaak T-339/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniebeeldmerk SEVENOAK - Ouder internationaal beeldmerk 7seven - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2019/C 35/26)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Shenzhen Jiayz Photo Industrial Ltd (Shenzhen, China) (vertegenwoordiger: M. de Arpe Tejero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: A. Lukošiūtė, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Seven SpA (Leinì, Italië) (vertegenwoordiger: L. Trevisan, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 23 maart 2017 (zaak R 1326/2016-1) inzake een oppositieprocedure tussen Seven en Shenzhen Jiayz Photo Industrial

Dictum

1)

De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 23 maart 2017 (zaak R 1326/2016-1) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO zal, behalve zijn eigen kosten, acht tienden van de kosten van Shenzhen Jiayz Photo Industrial Ltd. dragen.

4)

Seven SpA zal, behalve haar eigen kosten, één tiende van de kosten van Shenzhen Jiayz Photo Industrial dragen.

5)

Shenzhen Jiayz Photo Industrial zal één tiende van haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/22


Arrest van het Gerecht van 22 november 2018 — Fruit of the Loom/EUIPO — Takko (FRUIT)

(Zaak T-424/17) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniewoordmerk FRUIT - Normaal gebruik van het merk - Artikel 15, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] - Gezag van gewijsde - Artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001)”])

(2019/C 35/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Fruit of the Loom, Inc. (Bowling Green, Kentucky, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, en V. Marsland, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Takko Holding GmbH (Telgte, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 25 april 2017 (zaak R 2119/2016-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen Takko Holding en Fruit of the Loom

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Fruit of the Loom, Inc. wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 318 van 25.9.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/23


Arrest van het Gerecht van 21 november 2018 — Bopp/EUIPO (Weergave van een gelijkhoekige achthoek)

(Zaak T-460/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk dat een blauwe achthoekige rand weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2019/C 35/28)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Carsten Bopp (Glashütten, Duitsland) (vertegenwoordiger: F. Pröckl, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Söder en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 8 mei 2017 (zaak R 1954/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving als Uniemerk van een beeldteken dat een blauwe achthoekige rand weergeeft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Carsten Bopp wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 300 van 11.9.2017.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/23


Beroep ingesteld op 19 november 2018 — Galletas Gullón/EUIPO — Intercontinental Great Brands (gullón TWINS COOKIE SANDWICH)

(Zaak T-677/18)

(2019/C 35/29)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Galletas Gullón, SA (Aguilar de Campoo, Spanje) (vertegenwoordiger: S. Martínez-Almeida y Alejos-Pita, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Intercontinental Great Brands LLC (East Hanover, New Jersey, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk gullón TWINS COOKIE SANDWICH — inschrijvingsaanvraag nr. 13 877 543

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2018 in zaak R 2378/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder en, in voorkomend geval, interveniënte in de kosten van de procedure voor het Gerecht en in de kosten van de beroepsprocedure voor de kamer van beroep.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/24


Beroep ingesteld op 20 november 2018 — ZV/Commissie

(Zaak T-684/18)

(2019/C 35/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZV (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren de bij brief van 12 februari 2018 meegedeelde besluiten van de Commissie tot afwijzing van haar sollicitatie naar de post van adjunct-ombudsman en tot benoeming van een andere kandidaat in de post;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid en van procedure. Zij betoogt in dit verband dat de kennisgeving van vacature COM/2017/1739 niet kon garanderen dat de gekozen kandidaat daadwerkelijk beschikte over de opleiding en de ervaring die nodig zijn voor de uitoefening van de vacante functie. Voorts merkt zij op dat de gekozen kandidaat niet over alle vereiste kwalificaties beschikte, met name niet over ervaring op het gebied van bemiddeling en grondige juridische kennis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van besluit C(2002/601) van de Commissie van 4 maart 2002 betreffende de versterkte ombudsdienst, aangezien artikel 6, lid 3, bepaalt dat de voorzitter van de Commissie op voorstel van de Ombudsman de adjunct-ombudsmannen benoemt, maar niet voorziet in een voorselectieprocedure noch in de opstelling van een lijst van gekozen kandidaten. In casu heeft het adviescomité benoemingen echter een voorselectieprocedure georganiseerd en drie door hem gekozen kandidaten aan de Ombudsman voorgelegd. Dit betekent volgens haar dat de Ombudsman niet alle sollicitaties heeft onderzocht en dat hij dus in strijd met de voormelde bepaling de voorzitter van de Commissie heeft verzocht om over te gaan tot de benoeming van de gekozen kandidaat.

3.

Derde middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht in de bestreden besluiten.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van kennisgeving van vacature COM/2017/1739 en aan een kennelijke beoordelingsfout. In dit verband stelt zij dat de gekozen kandidaat, in tegenstelling tot zijzelf, niet voldoet aan de in die kennisgeving genoemde voorwaarden om het betrokken ambt te vervullen, namelijk met name een goede kennis van het Ambtenarenstatuut en van de regelingen welke van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden alsmede ervaring op het gebied van het oplossen van geschillen.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/25


Beroep ingesteld op 22 november 2018 — Sony Interactive Entertainment Europe/EUIPO — Vieta Audio (Vita)

(Zaak T-690/18)

(2019/C 35/31)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sony Interactive Entertainment Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, QC)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Vieta Audio, SA (Barcelona, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniewoordmerk Vita — Uniemerk nr. 9 993 361

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2018 in zaak R 695/2018-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep verwijzen in hun eigen kosten en die van verzoekster.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 72, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/25


Beroep ingesteld op 22 november 2018 — KPN / Commissie

(Zaak T-691/18)

(2019/C 35/32)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: KPN BV (Rotterdam, Nederland) (vertegenwoordigers: P. van Ginneken en G. Béquet, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2018) 3569 final van de Commissie van 30 mei 2018 waarbij de concentratie waarmee Liberty Global plc uitsluitende zeggenschap verwerft over Ziggo NV verenigbaar met de interne markt en de EER-overeenkomst wordt verklaard (zaak M.7000 — Liberty Global/Ziggo);

terugverwijzing van de zaak naar de Commissie voor verder onderzoek overeenkomstig artikel 10, lid 5, van de concentratieverordening (1), en

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie heeft een kennelijke fout begaan bij het vaststellen van de marktdefinitie van premium-pay-tv-kanalen voor sport en film.

In dit verband betoogt verzoekster dat zij tijdens de administratieve procedure heeft aangevoerd dat Ziggo Sport Totaal („ZST”) „onmisbaar” is voor aanbieders van tv-, breedband- en mobiele diensten aan eindgebruikers, en pakketten met een of meer van deze diensten, om op de eindgebruikersmarkt te kunnen concurreren. Volgens haar is dit door het marktonderzoek van de Commissie bevestigd. Bijgevolg zijn de twee premium-pay-tv-kanalen voor sport, ZST en FOX Sports, niet substitueerbaar.

Verzoekster betoogt voorts dat de Commissie niettemin tot de conclusie is gekomen dat er één markt is voor de aanbieding en de verwerving op groothandelsniveau van premium-pay-tv-kanalen voor sport, waaronder ZST en FOX Sports, en dat er geen verdere marktsegmentatie nodig is.

Volgens verzoekster zijn deze fouten in de marktdefinitie van invloed op de verdere beoordeling van de Commissie en uiteindelijk op de conclusie om de fusie toe te staan.

2.

Tweede middel: de Commissie heeft de marktdefinitie van premium-pay-tv-kanalen voor sport en film ontoereikend gemotiveerd.

In dit verband betoogt verzoekster dat het uitgangspunt van de Commissie dat FOX Sports en ZST deel uitmaken van dezelfde markt, een uitgebreide toelichting vereiste, aangezien dit uitgangspunt in strijd is met het marktonderzoek van de Commissie — waaruit bleek dat ZST „onmisbaar” is — en met eerdere besluiten van de Commissie.

Voorts stelt verzoekster dat de Commissie de marktdefinitie voor premium-pay-tv-kanalen voor film niet heeft gemotiveerd.

Volgens verzoekster is dit gebrek aan motivering van de marktdefinitie van invloed op de verdere beoordeling van de Commissie en uiteindelijk op de conclusie om de fusie toe te staan.

3.

Derde middel: de Commissie heeft een kennelijke fout gemaakt bij de beoordeling van de mogelijkheid om ZST af te schermen en van de gevolgen daarvan voor de markt voor de aanbieding en de verwerving op groothandelsniveau van ZST.

In dit verband betoogt verzoekster dat de fusie de macht van de fuserende partijen op de markt voor ZST heeft uitgebreid tot het gehele Nederlandse grondgebied.

Voorts stelt verzoekster dat de fuserende partijen, door te weigeren een derde partij (op rendabele voorwaarden) toegang te verlenen tot ZST, de mogelijkheid hebben om ZST af te schermen voor hun downstream-concurrenten.

4.

Vierde middel: de Commissie heeft de beoordeling van de mogelijkheid om ZST af te schermen en van de gevolgen daarvan voor de markt voor de aanbieding en de verwerving op groothandelsniveau van ZST ontoereikend gemotiveerd.

In dit verband betoogt verzoekster dat de Commissie het argument afwijst dat ZST „onmisbaar” is — en derhalve kan worden afgeschermd — op basis van haar marktdefinitie in punt 5.1.2.1 van het bestreden besluit. Op grond van verzoeksters betoog dat het bestreden besluit niet voorziet in een marktdefinitie, of een onjuiste marktdefinitie geeft, stelt zij dat de beoordeling van de Commissie op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd.

Voorts stelt verzoekster dat de Commissie haar beoordeling van het feit dat de fuserende partijen ZST niet kunnen afschermen en van de gevolgen daarvan, ontoereikend heeft gemotiveerd.

5.

Vijfde middel: de Commissie heeft de mogelijkheid om HBO-inhoud af te schermen kennelijk onjuist beoordeeld.

In dit verband betoogt verzoekster dat de Commissie door het ontbreken van een marktdefinitie en onjuiste veronderstellingen ten onrechte heeft vastgesteld dat de gefuseerde partijen geen aanmerkelijke marktmacht hebben.

6.

Zesde middel: de Commissie heeft de beoordeling van de mogelijkheid om HBO-inhoud af te schermen ontoereikend gemotiveerd.

In dit verband betoogt verzoekster dat, bij gebreke van een betrouwbare marktdefinitie van filminhoud, de beoordeling door de Commissie van de gevolgen van de fusie voor deze markt automatisch ontoereikend is gemotiveerd.


(1)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1).


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/27


Beroep ingesteld op 23 november 2018 — Montanari / EDEO

(Zaak T-692/18)

(2019/C 35/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marco Montanari (Reggio Emilia, Italië) (vertegenwoordigers: A. Champetier en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het bestreden besluit, waarbij verzoeker geheel of gedeeltelijk de toegang tot voornoemd document is geweigerd, nietig te verklaren;

verweerder te verwijzen in alle kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden van 24 oktober 2018, waarbij verzoeker de toegang wordt geweigerd tot het rapport van 29 juli 2017 dat is opgesteld na afloop van van de door het hoofd van de afdeling „Missie-ondersteuning” geleide bemiddelingsopdracht.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker drie middelen aan.

1.

Eerste middel, betreffende schending van verordening nr. 1049/2001, artikel 15, lid 3, VWEU en artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verzoeker betoogt in het bijzonder dat de toegang van het publiek tot documenten van de instellingen het juridische beginsel vormt, en de mogelijkheid tot weigering de uitzondering. De in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 bepaalde uitzonderingen waarop de Europese Dienst voor extern optreden zich beroept, bieden volgens hem geen rechtvaardiging voor de weigering van toegang tot de documenten, aangezien de in dit artikel gestelde voorwaarden niet zijn vervuld.

2.

Tweede middel, betreffende schending van artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat de bestreden besluiten niet of ontoereikend zijn gemotiveerd.

3.

Derde middel, betreffende schending van het evenredigheidsbeginsel.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/28


Beroep ingesteld op 27 november 2018 — ZY / Commissie

(Zaak T-693/18)

(2019/C 35/34)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ZY (vertegenwoordigers: N. Voß en D. Fouquet, Rechtsanwältinnen)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster volledig nietig verklaren met betrekking tot de jaren 2012 en 2013;

subsidiair, besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster nietig verklaren, voor zover daarbij met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 voor basislastafnemers met minstens 7 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 20 %, voor basislastafnemers met minstens 7 500 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 15 % en voor basislastafnemers met minstens 8 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 10 % van de gepubliceerde netwerktarieven wordt gelast;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van advocaten- en reiskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan.

1.

Onjuiste aanname dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

Met het eerste middel voert verzoekster aan dat verweerster bij haar toetsing van de litigieuze vrijstelling van netwerktarieven ten onrechte ervan is uitgegaan dat daarvoor overheidsmiddelen zijn gebruikt.

Bovendien is bij de toetsing van de toepassingsvoorwaarde „selectiviteit” het referentiekader onjuist en onvolledig bepaald.

2.

Schending van het beginsel van gelijke behandeling

In het kader van het tweede middel wordt betoogd dat bij verweersters besluit louter nabetalingsverplichtingen werden vastgesteld voor basislastafnemers die in de jaren 2012 en 2013 volledig waren vrijgesteld van de netwerktarieven. Daardoor zijn deze basislastafnemers anders behandeld dan — en ten onrechte benadeeld ten opzichte van — basislastafnemers die in datzelfde tijdvak konden profiteren van forfaitaire verminderingen van de netwerktarieven en voor wie geen nabetalingsverplichtingen zijn vastgesteld.

3.

Schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen

Als derde middel wordt aangevoerd dat verzoekster op basis van de concrete omstandigheden erop mocht vertrouwen dat zij de verleende speciale netwerktarieven mocht behouden.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/29


Beroep ingesteld op 17 november 2018 — DEI / Commissie

(Zaak T-694/18)

(2019/C 35/35)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: E. Bourtzalas, A. Iliadou en C. Synodinos, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2018)4947 final van 30 juli 2018 van de Europese Commissie in zaak SA.50152 nietigverklaren, voor zover de Commissie heeft beslist geen bewaar te maken tegen de door Griekenland aangemelde steunregeling voor het nieuwe Overgangsmechanisme van vergoeding van flexibiliteit (nieuwe „MMAE”) op grond dat deze regeling verenigbaar is met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU; en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van DEI.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Volgens het eerste middel geeft de bestreden handeling blijk van een kennelijk onjuiste beoordeling feitelijk en rechtens en is tevens sprake van schending van een wezenlijk vormvoorschrift bij de uitlegging en toepassing van artikel 108, lid 2, VWEU, voor zover de Commissie de formele onderzoeksprocedure niet heeft ingeleid.

2.

Volgens het tweede middel geeft de bestreden handeling blijk van een kennelijk onjuiste beoordeling feitelijk en rechtens voor zover wordt geoordeeld dat het nieuwe Overgangsmechanisme van vergoeding van flexibiliteit voldoet aan de criteria van de richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 bij de beoordeling van de verenigbaarheid van steun met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, en in het bijzonder aan de criteria van geschiktheid, evenredigheid, noodzaak, stimulerend effect en het vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/30


Beroep ingesteld op 26 november 2018 — C.R.D.O.P „Jamón de Teruel/Paleta de Teruel”/ EUIPO — Airesano Foods (AIRESANO BLACK El ibérico de Teruel)

(Zaak T-696/18)

(2019/C 35/36)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Consejo Regulador de la Denominación de Origen Protegida „Jamón de Teruel/Paleta de Teruel” (Teruel, Spanje) (vertegenwoordiger: F. Pérez Álvarez, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Airesano Foods, SL (La Puebla de Valverde, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk aanvraag voor Uniebeeldmerk AIRESANO BLACK El ibérico de Teruel — inschrijvingsaanvraag nr. 15 240 005

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 24 september 2018 in zaak R 88/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de andere partijen in de procedure in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 13, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/30


Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Wacker Chemie/Commissie

(Zaak T-704/18)

(2019/C 35/37)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wacker Chemie AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kachel en D. Fouquet, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster nietig verklaren, voor zover daarbij met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 voor basislastafnemers met minstens 7 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 20 %, voor basislastafnemers met minstens 7 500 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 15 % en voor basislastafnemers met minstens 8 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 10 % van de gepubliceerde netwerktarieven wordt gelast;

subsidiair, besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster volledig nietig verklaren met betrekking tot de jaren 2012 en 2013;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van advocaten- en reiskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan, die in wezen identiek of soortgelijk zijn aan die welke zijn aangevoerd in zaak T-693/18, ZY/Commissie.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/31


Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Air Liquide Industriegase / Commissie

(Zaak T-705/18)

(2019/C 35/38)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Air Liquide Industriegase GmbH & Co. KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kachel en D. Fouquet, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster volledig nietig verklaren met betrekking tot de jaren 2012 en 2013;

subsidiair, besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster nietig verklaren, voor zover daarbij met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 voor basislastafnemers met minstens 7 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 20 %, voor basislastafnemers met minstens 7 500 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 15 % en voor basislastafnemers met minstens 8 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 10 % van de gepubliceerde netwerktarieven wordt gelast;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van advocaten- en reiskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan, die in wezen identiek of soortgelijk zijn aan die welke zijn aangevoerd in zaak T-693/18, ZY/Commissie.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/32


Beroep ingesteld op 28 november 2018 — Air Liquide Deutschland / Commissie

(Zaak T-706/18)

(2019/C 35/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Air Liquide Deutschland GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Kachel en D. Fouquet, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster volledig nietig verklaren met betrekking tot de jaren 2012 en 2013;

subsidiair, besluit SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van 28 mei 2018 betreffende C(2018) 3166 van verweerster nietig verklaren, voor zover daarbij met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 voor basislastafnemers met minstens 7 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 20 %, voor basislastafnemers met minstens 7 500 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 15 % en voor basislastafnemers met minstens 8 000 jaarlijkse verbruiksuren de terugbetaling van meer dan 10 % van de gepubliceerde netwerktarieven wordt gelast;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van advocaten- en reiskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan, die in wezen identiek of soortgelijk zijn aan die welke zijn aangevoerd in zaak T-693/18, ZY/Commissie.


28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/32


Beroep ingesteld op 27 november 2018 — Wyld/EUIPO — Kaufland Warenhandel (wyld)

(Zaak T-711/18)

(2019/C 35/40)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Wyld GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Kaufland Warenhandel GmbH & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk wyld — inschrijvingsaanvraag nr. 14 525 562

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 24 september 2018 in zaak R 2621/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en te gelasten dat de aanvraag voor Uniemerk nr. 14 525 562 „wyld” wordt toegewezen, voor zover deze aanvraag bij die beslissing is afgewezen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


Rectificaties

28.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/34


Rectificatie van de mededeling in het Publicatieblad betreffende zaak T-603/18

( Publicatieblad van de Europese Unie C 436 van 3 december 2018 )

(2019/C 35/41)

De gepubliceerde mededeling betreffende zaak Τ-603/18, ΖΕ/Parlement, wordt vervangen door de volgende tekst:

„Beroep ingesteld op 9 oktober 2018 — ZE/Parlement

(Zaak T-603/18)

()

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: ZE (vertegenwoordiger: P. Giatagantzidis, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 25 september 2018 waarbij zij tot en met 31 oktober 2018 wordt geschorst alsmede elke daarmee verband houdende handeling;

de verwerende partij te verwijzen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van haar recht om te worden gehoord vóór de vaststelling van het voor haar bezwarend besluit.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het bestreden besluit is vastgesteld op basis van een methode voor het verzamelen van informatie die in strijd is met haar recht op behoorlijk bestuur, overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van onpartijdigheid door de secretaris-generaal, aangezien hij niet alleen de instelling van een administratief onderzoek naar haar heeft gelast, maar ook het bestreden besluit heeft vastgesteld.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van haar recht op bescherming van haar privéleven wegens het verbod van toegang tot het gebouw waarin zij werkt en tot haar persoonlijke dossiers.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat de gevolgde procedure in strijd is met het vermoeden van onschuld en van procedurele geheimhouding als gevolg van verklaringen in de pers die ambtenaren van het Parlement hebben afgelegd.”.