ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 25

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
21 januari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Hof van Justitie van de Europese Unie

2019/C 25/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 25/02

Gevoegde zaken C-626/15 en C-659/16: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 november 2018 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (C-626/15), — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (C-659/16) (Beroep tot nietigverklaring — Besluit van het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) — Besluit tot goedkeuring van de voorlegging van een discussienota aan een internationaal orgaan — Ontvankelijkheid — Voor beroep vatbare handeling — Exclusieve bevoegdheid, gedeelde bevoegdheid of aanvullende bevoegdheid van de Europese Unie — Optreden van de Unie alleen in een internationaal lichaam of deelname van de lidstaten naast de Unie — Instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee — Visserij — Milieubescherming — Onderzoek — Beschermde mariene zones (BMZ) — Verdrag inzake Antarctica — Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren — Weddellzee en Rosszee)

2

2019/C 25/03

Zaak C-648/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Reggio Calabria — Italië) — Fortunata Silvia Fontana/Agenzia delle Entrate — Direzione provinciale di Reggio Calabria (Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 273 — Naheffingsaanslag — Beoordeling van de maatstaf van heffing door middel van inductie — Recht op btw-aftrek — Vermoeden — Beginsel van neutraliteit en evenredigheidsbeginsel — Nationale wet krachtens welke de btw wordt berekend over een veronderstelde omzet)

3

2019/C 25/04

Zaak C-664/16: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) –Lucreţiu Hadrian Vădan / Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Soluţionare a Contestaţiilor, Direcţia Generală Regională a Finanţelor Publice Braşov — Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 167, 168, 178 en 273 — Omvang van het recht op aftrek — Ontbreken van facturen — Beroep op een gerechtelijke expertise — Bewijslast betreffende het recht op aftrek — Beginsel van fiscale neutraliteit en evenredigheidsbeginsel)

4

2019/C 25/05

Zaak C-29/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Novartis Farma SpA / Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Roche Italia SpA, Consiglio Superiore di Sanità (Prejudiciële verwijzing — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Artikel 3, punt 1 — Artikel 6 — Richtlijn 89/105/EEG — Verordening (EG) nr. 726/2004 — Artikelen 3, 25 en 26 — Ompakking van een geneesmiddel met het oog op het gebruik ervan voor een behandeling die niet door de vergunning voor het in de handel brengen ervan wordt gedekt (off-label) — Vergoeding door het nationale stelsel van ziektekostenverzekering)

4

2019/C 25/06

Zaak C-147/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Constanţa — Roemenië) Sindicatul Familia Constanţa, Ustinia Cvas e.a / Direcţia Generală de Asistenţă Socială şi Protecţia Copilului Constanţa (Prejudiciële verwijzing — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 31 — Richtlijn 2003/88/EG — Werkingssfeer — Afwijking — Artikel 1, lid 3 — Richtlijn 89/391/EEG — Artikel 2, lid 2 — Activiteit van pleegouder)

5

2019/C 25/07

Zaak C-151/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Swedish Match AB/Secretary of State for Health (Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van de wetgevingen — Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten — Richtlijn 2014/40/EU — Artikel 1, onder c), en artikel 17 — Verbod op het in de handel brengen van tabak voor oraal gebruik — Geldigheid)

6

2019/C 25/08

Zaak C-245/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha — Spanje) — Pedro Viejobueno Ibáñez, Emilia de la Vara González / Consejería de Educación de Castilla-La Mancha (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 1999/70/EG — Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Non-discriminatiebeginsel — Nationale regeling op grond waarvan arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden beëindigd wanneer de reden voor de aanstelling ophoudt te bestaan — Leraren die in dienst worden genomen voor het schooljaar — Beëindiging van de arbeidsverhouding op de laatste dag van het schooljaar — Organisatie van de arbeidstijd — Richtlijn 2003/88/EG)

7

2019/C 25/09

Zaak C-295/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD — Portugal) — MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA / Autoridade Tributária e Aduaneira (Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Werkingssfeer — Belastbare handelingen — Dienst verricht onder bezwarende titel — Afbakening tussen een niet-belastbare schadeloosstelling en een belastbare dienst die wordt verricht tegen betaling van een, compensatie’)

8

2019/C 25/10

Zaak C-452/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunal de commerce de Liège — België) — Zako SPRL / Sanidel SA (Prejudiciële verwijzing — Zelfstandige handelsagenten — Richtlijn 86/653/EEG — Artikel 1, lid 2 — Begrip ‚zelfstandige handelsagent’ — Zelfstandige tussenpersoon die zijn activiteit uitoefent vanuit de onderneming van de principaal — Vervulling van andere taken dan die welke verband houden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal)

9

2019/C 25/11

Zaak C-575/17: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Sofina SA, Rebelco SA, Sidro SA / Ministre de l’Action et des Comptes publics (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van kapitaal — Bronbelasting over het brutobedrag van dividenden van nationale oorsprong die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten vennootschappen — Uitstel van de belastingheffing over aan een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden in geval van een verlieslatend boekjaar — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging — Vergelijkbaarheid — Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten — Doeltreffende invordering van de belasting — Evenredigheid — Discriminatie)

10

2019/C 25/12

Zaak C-619/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Ministerio de Defensa / Ana de Diego Porras (Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Non-discriminatiebeginsel — Rechtvaardiging — Clausule 5 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd — Vergoeding in geval van beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om objectieve redenen — Geen vergoeding na afloop een ad-interimovereenkomst voor bepaalde tijd)

10

2019/C 25/13

Zaak C-625/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG / Finanzamt Feldkirch (Prejudiciële verwijzing — Artikelen 56 en 63 VWEU — Vrij verrichten van diensten en vrij verkeer van kapitaal — Kredietinstellingen — Stabiliteitsheffing en bijzondere bijdrage aan deze heffing, bepaald op basis van het niet-geconsolideerde balanstotaal van de in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen — Opneming van grensoverschrijdende banktransacties — Daarvan uitgesloten transacties van dochterondernemingen in een andere lidstaat — Verschil in behandeling — Beperking — Rechtvaardiging)

11

2019/C 25/14

Zaak C-627/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda — Slowakije) — ZSE Energia a.s. / RG [Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 861/2007 — Europese procedure voor geringe vorderingen — Artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1 — Toepassingsgebied — Begrip partijen — Grensoverschrijdende zaken]

12

2019/C 25/15

Zaak C-679/17: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Antwerpen — België) — Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw / Johannes Huijbrechts (Prejudiciële verwijzing — Vrij verkeer van kapitaal — Beperkingen — Belastingwetgeving — Erfbelasting — Bossen die op duurzame wijze worden beheerd — Vrijstelling — Bescherming van het bosareaal)

13

2019/C 25/16

Zaak C-713/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich — Oostenrijk) — Ahmad Shah Ayubi / Bezirkshauptmannschaft Linz-Land (Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2011/95/EU — Normen voor de inhoud van de internationale bescherming — Vluchtelingenstatus — Artikel 29 — Sociale voorzieningen — Verschil in behandeling — Vluchtelingen met een tijdelijk verblijfsrecht)

13

2019/C 25/17

Zaak C-490/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Budapest Környéki Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 26 juli 2018 — SD / Agrárminiszter

14

2019/C 25/18

Zaak C-580/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2018 door Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Negende Kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-41/17, Lotte Co. Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

15

2019/C 25/19

Zaak C-618/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di L’Aquila (Italië) op 1 oktober 2018 — Gabriele Di Girolamo / Ministero della Giustizia

16

2019/C 25/20

Zaak C-639/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kiel (Duitsland) op 12 oktober 2018 — KH / Sparkasse Südholstein

17

2019/C 25/21

Zaak C-641/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Genova (Italië) op 12 oktober 2018 — LG e.a. / Rina SpA, Ente Registro Italiano Navale

18

2019/C 25/22

Zaak C-646/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil de Gerona (Spanje) op 15 oktober 2018 — OD / Ryanair D.A.C.

18

2019/C 25/23

Zaak C-648/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti (Roemenië) op 17 oktober 2018 — Autoritatea naţională de reglementare în domeniul energiei (ANRE)/Societatea de Producere a Energiei Electrice în Hidrocentrale Hidroelectrica SA

19

2019/C 25/24

Zaak C-658/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di Bologna (Italië) op 22 oktober 2018 — UX / Regering van de Italiaanse Republiek

19

2019/C 25/25

Zaak C-660/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 22 oktober 2018 — Sundair GmbH / WV u. a.

21

2019/C 25/26

Zaak C-661/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 22 oktober 2018 — CTT — Correios de Portugal / Autoridade Tributária e Aduaneira

22

2019/C 25/27

Zaak C-667/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 25 oktober 2018 — Orde van Vlaamse Balies, Ordre des barreaux francophones et germanophone tegen Ministerraad

22

2019/C 25/28

Zaak C-670/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna (Italië) op 29 oktober 2018 — CO/Comune di Gesturi

23

2019/C 25/29

Zaak C-672/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — DN / Ministre de l’Action et des Comptes publics

23

2019/C 25/30

Zaak C-673/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 30 oktober 2018 — Santen SAS / Directeur général de l’Institut national de la propriété industrielle

24

2019/C 25/31

Zaak C-677/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2018 — Amoena Ltd / Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

25

2019/C 25/32

Zaak C-678/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 5 november 2018 — Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

26

2019/C 25/33

Zaak C-679/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Ostravě (Tsjechië) op 5 november 2018 — OPR-Finance s.r.o. / GK

26

2019/C 25/34

Zaak C-687/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 7 november 2018 — SY / Associated Newspapers Ltd

27

2019/C 25/35

Zaak C-688/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 6 november 2018 — Strafzaak tegen TX en UW

28

2019/C 25/36

Zaak C-689/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Patron (Griekenland) op 5 november 2018 — CT / Griekse Staat

28

2019/C 25/37

Zaak C-703/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 12 november 2018 — Healthspan Limited / Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

29

2019/C 25/38

Zaak C-704/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) op 12 november 2018 — Strafzaak tegen LD, ME, NF, OG, PH en RI

30

 

Gerecht

2019/C 25/39

Gevoegde zaken T-202/10 RENV II en T-203/10 RENV II: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Stichting Woonlinie e.a./Commissie [Staatssteun — Sociale huisvesting — Steunregeling voor woningcorporaties — Bestaande steun — Verbintenissen van de lidstaat — Besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard — Artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 — Dienst van algemeen economisch belang — Artikel 106, lid 2, VWEU — Definitie van de publieke dienstverleningstaak]

31

2019/C 25/40

Zaak T-207/10: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Deutsche Telekom / Commissie (Staatssteun — Belastingregeling op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Beschikking waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en gedeeltelijke terugvordering wordt bevolen — Bepaling die toelaat dat de regeling gedeeltelijk blijft gelden — Verzoek om afdoening zonder beslissing — Voortbestaan van het procesbelang — Gewettigd vertrouwen — Precieze toezeggingen door de Commissie — Gewettigd karakter van het vertrouwen — Werkingssfeer ratione temporis van het gewettigd vertrouwen)

32

2019/C 25/41

Zaak T-219/10 RENV: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — World Duty Free Group / Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast — Begrip staatssteun — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling — Door de maatregel begunstigde ondernemingen — Gewettigd vertrouwen)

33

2019/C 25/42

Zaak T-227/10: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Banco Santander / Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast — Begrip staatssteun — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling — Door de maatregel begunstigde ondernemingen — Gewettigd vertrouwen)

34

2019/C 25/43

Zaak T-239/11: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Sigma Alimentos Exterior / Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast — Begrip staatssteun — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling)

34

2019/C 25/44

Zaak T-399/11 RENV: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Banco Santander en Santusa / Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast — Begrip staatssteun — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling — Door de maatregel begunstigde ondernemingen — Gewettigd vertrouwen)

35

2019/C 25/45

Zaak T-405/11: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Axa Mediterranean/Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast — Begrip ‚staatssteun’ — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling — Door de maatregel begunstigde ondernemingen — Gewettigd vertrouwen)

36

2019/C 25/46

Zaak T-406/11: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Prosegur Compañía de Seguridad/Commissie (Staatssteun — Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven — Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast — Begrip ‘staatssteun’ — Selectiviteit — Referentiestelsel — Afwijking — Verschil in behandeling — Rechtvaardiging van het verschil in behandeling — Door de maatregel begunstigde ondernemingen — Gewettigd vertrouwen)

37

2019/C 25/47

Zaak T-487/14: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — CHEMK en KF/Commissie [Dumping — Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland — Definitief antidumpingrecht — Nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen — Vaststelling van de uitvoerprijs — Eén enkele economische eenheid — Doorberekening van het antidumpingrecht in de wederverkoopprijzen in de Unie — Toepassing van een andere methode dan de tijdens een vorig onderzoek gebruikte methode — Voortzetting of herhaling van dumping en van schade — Artikel 2, lid 9, artikel 3 en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 9, artikel 3 en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EU) 2016/1036]]

37

2019/C 25/48

Zaak T-113/15: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — RFA International/Commissie [Dumping — Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland — Afwijzing van de verzoeken tot terugbetaling van betaalde antidumpingrechten — Vaststelling van de normale waarde en de uitvoerprijs — Eén enkele economische eenheid — Doorberekening van het antidumpingrecht in de wederverkoopprijzen in de Unie — Toepassing van een andere methode dan de tijdens een vorig onderzoek gebruikte methode — Artikel 2, lid 9, en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 9, en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EU) 2016/1036] — Artikel 18.3.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst]

38

2019/C 25/49

Zaak T-854/16: Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — Barata / Parlement (Openbare dienst — Ambtenaren — Bevordering — Bevorderingsronde 2015 — Certificeringsprocedure — Uitsluiting van de definitieve lijst van ambtenaren die het opleidingsprogramma mogen volgen — Artikel 45 bis van het Statuut — Motiveringsplicht — Kennelijke beoordelingsfout — Gelijke behandeling — Rechten van verdediging)

39

2019/C 25/50

Zaak T-546/17: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Haufe-Lexware/EUIPO — Le Shi Holdings (Beijing) (Leshare) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Aanvraag voor Uniewoordmerk Leshare — Ouder internationaal woordmerk LEXWARE — Relatieve weigeringsgrond — Geen verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] — Overeenstemmende tekens]

39

2019/C 25/51

Zaak T-790/17: Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — St. Andrews Links/EUIPO (ST ANDREWS) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk ST ANDREWS — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Geografische herkomst — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

40

2019/C 25/52

Zaak T-791/17: Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — St. Andrews Links/EUIPO (ST ANDREWS) [Uniemerk — Aanvraag voor Uniewoordmerk ST ANDREWS — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Geografische herkomst — Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]]

41

2019/C 25/53

Zaak T-831/17: Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — DRH Licensing & Managing/EUIPO — Merck (Flexagil) [Uniemerk — Procedure tot vervallenverklaring — Uniebeeldmerk Flexagil — Normaal gebruik van het merk — Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EG) 2017/1001 — Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd]

41

2019/C 25/54

Zaak T-36/18: Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — Asahi Intecc/EUIPO — Celesio (Celeson) [Uniemerk — Oppositieprocedure — Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie — Woordmerk Celeson — Ouder internationaal woordmerk CELESIO — Relatieve weigeringsgrond — Verwarringsgevaar — Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]

42

2019/C 25/55

Zaak T-646/18: Beroep ingesteld op 26 oktober 2018 — Bonnafous/Commissie

42

2019/C 25/56

Zaak T-653/18: Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Armani/EUIPO — Asunción (GIORGIO ARMANI le Sac 11)

43

2019/C 25/57

Zaak T-654/18: Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Armani/EUIPO — Asunción (le Sac 11)

44

2019/C 25/58

Zaak T-655/18: Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Aupicon e.a./ EDEO

45

2019/C 25/59

Zaak T-658/18: Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Hästens Sängar/EUIPO (Weergave van een patroon van vierkanten)

46

2019/C 25/60

Zaak T-661/18: Beroep ingesteld op 7 november 2018 — Securitec / Commissie

46

2019/C 25/61

Zaak T-663/18: Beroep ingesteld op 9 november 2018 — Nissin Foods Holdings/EUIPO — The GB Foods (Soba JAPANESE FRIED NOODLES)

47

2019/C 25/62

Zaak T-666/18: Beroep ingesteld op 6 november 2018 — 6Minutes Media/EUIPO — ad pepper media International (ad pepper)

48

2019/C 25/63

Zaak T-668/18: Beroep ingesteld op 6 november 2018 — 6Minutes Media/EUIPO — ad pepper media International (ADPepper)

49

2019/C 25/64

Zaak T-669/18: Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Neoperl/EUIPO (Afbeelding van vier gevulde gaatjes in een beeld van regelmatige gaatjes)

50

2019/C 25/65

Zaak T-672/18: Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Pyke/EUIPO — Paglieri (CLIOMAKEUP)

50

2019/C 25/66

Zaak T-674/18: Beroep ingesteld op 14 november 2018 — Vattenfall Europe Nuclear Energy/Commissie

51

2019/C 25/67

Zaak T-675/18: Beroep ingesteld op 19 november 2018 — Trifolio-M e.a./EFSA

52

2019/C 25/68

Zaak T-678/18: Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Società agricola Giusti Dal Col/EUIPO — DMC (GIUSTI WINE)

53

2019/C 25/69

Zaak T-679/18: Beroep ingesteld op 12 november 2018 — Showroom/EUIPO — E-Gab (SHOWROOM)

53

2019/C 25/70

Zaak T-680/18: Beroep ingesteld op 15 november 2018 — SLL Service/EUIPO — Elfa International (LUMIN8)

54

2019/C 25/71

Zaak T-681/18: Beroep ingesteld op 16 november 2018 — "Korporaciya Masternet/EUIPO — Stayer Ibérica (STAYER)

55

2019/C 25/72

Zaak T-682/18: Beroep ingesteld op 16 november 2018 — Twitter/EUIPO — Hachette Filipacchi Presse (PERISCOPE)

55

2019/C 25/73

Zaak T-683/18: Beroep ingesteld op 20 november 2018 — Conte/EUIPO (CANNABIS STORE AMSTERDAM)

56

2019/C 25/74

Zaak T-685/18: Beroep ingesteld op 16 november 2018 — Apple/EUIPO — Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT)

57

2019/C 25/75

Zaak T-686/18: Beroep ingesteld op 19 november 2018 — LegalCareers/EUIPO (LEGALCAREERS)

58

2019/C 25/76

Zaak T-687/18: Beroep ingesteld op 20 november 2018 — Pilatus Bank / ECB

59

2019/C 25/77

Zaak T-688/18: Beroep ingesteld op 21 november 2018 — Exploitatiemaatschappij De Berghaaf/EUIPO — Brigade Electronics Group (CORNEREYE)

59

2019/C 25/78

Zaak T-689/18: Beroep ingesteld op 21 november 2018 — Executive Selling/EUIPO (EXECUTIVE SELLING)

60

2019/C 25/79

Zaak T-695/18: Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Werner/EUIPO — Merck (fLORAMED)

61

2019/C 25/80

Zaak T-697/18: Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Aldi/EUIPO — Titlbach (ALTISPORT)

61

2019/C 25/81

Zaak T-700/18: Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Kalypso Media Group/EUIPO — Wizards of the Coast (DUNGEONS)

62


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 25/01)

Laatste publicatie

PB C 16 van 14.1.2019

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 4 van 7.1.2019

PB C 455 van 17.12.2018

PB C 445 van 10.12.2018

PB C 436 van 3.12.2018

PB C 427 van 26.11.2018

PB C 408 van 12.11.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 november 2018 — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (C-626/15), — Europese Commissie / Raad van de Europese Unie (C-659/16)

(Gevoegde zaken C-626/15 en C-659/16) (1)

((Beroep tot nietigverklaring - Besluit van het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) - Besluit tot goedkeuring van de voorlegging van een discussienota aan een internationaal orgaan - Ontvankelijkheid - Voor beroep vatbare handeling - Exclusieve bevoegdheid, gedeelde bevoegdheid of aanvullende bevoegdheid van de Europese Unie - Optreden van de Unie alleen in een internationaal lichaam of deelname van de lidstaten naast de Unie - Instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee - Visserij - Milieubescherming - Onderzoek - Beschermde mariene zones (BMZ) - Verdrag inzake Antarctica - Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren - Weddellzee en Rosszee))

(2019/C 25/02)

Procestaal: Frans

Partijen

(C-626/15)

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, E. Paasivirta en C. Hermes, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová, R. Liudvinaviciute-Cordeiro en M. Simm, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, J. Möller, K. Stranz en S. Eisenberg, gemachtigden), Helleense Republiek (vertegenwoordigers: G. Karipsiadis en K. Boskovits, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. A. Sampol Pucurull, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: F. Fize, D. Colas, G. de Bergues en B. Fodda, gemachtigden), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: M. Gijzen, M. Bulterman en M. Noort, gemachtigden), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en M. L. Duarte, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, N. Otte Widgren, L. Zettergren en L. Swedenborg, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Brodie, gemachtigde, bijgestaan door J. Holmes, QC)

(C-659/16)

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Bouquet, E. Paasivirta en C. Hermes, gemachtigden)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Westerhof Löfflerová, R. Liudvinaviciute-Cordeiro en M. Simm, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J. Van Holm, C. Pochet en L. Van den Broeck, gemachtigden), Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, J. Möller en S. Eisenberg, gemachtigden), Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. A. Sampol Pucurull, gemachtigde), Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas en B. Fodda, gemachtigden), Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordiger: D. Holderer, gemachtigde), Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: B. Koopman, M. Bulterman en M. Noort, gemachtigden), Portugese Republiek (vertegenwoordigers: L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en L. Medeiros, gemachtigden), Republiek Finland (vertegenwoordiger: J. Heliskoski, gemachtigde), Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: A. Falk, C. Meyer-Seitz, H. Shev en L. Zettergren, gemachtigden), Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: C. Brodie en G. Brown, gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, QC, en J. Gregory, barrister)

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad van de Europese Unie.

3)

Het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland dragen hun eigen kosten.


(1)  PB C 59 van 15.2.2016

PB C 38 van 6.2.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/3


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Reggio Calabria — Italië) — Fortunata Silvia Fontana/Agenzia delle Entrate — Direzione provinciale di Reggio Calabria

(Zaak C-648/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 273 - Naheffingsaanslag - Beoordeling van de maatstaf van heffing door middel van inductie - Recht op btw-aftrek - Vermoeden - Beginsel van neutraliteit en evenredigheidsbeginsel - Nationale wet krachtens welke de btw wordt berekend over een veronderstelde omzet))

(2019/C 25/03)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Commissione tributaria provinciale di Reggio Calabria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fortunata Silvia Fontana

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate — Direzione provinciale di Reggio Calabria

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, het beginsel van neutraliteit van de belasting en het evenredigheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling, zoals in het hoofdgeding aan de orde, die een belastingdienst de mogelijkheid biedt in geval van ernstige discrepanties tussen de aangegeven inkomsten en de inkomsten die zijn geraamd op basis van brancheonderzoeken, door middel van inductie, op basis van deze brancheonderzoeken, de omzet van een belastingplichtige te bepalen en dientengevolge een naheffingsaanslag op te leggen waarbij een aanvullend bedrag in de belasting over de toegevoegde waarde (btw) wordt opgelegd, mits deze regeling en de toepassing ervan de belastingplichtige in de gelegenheid stellen om de resultaten van deze methode, met inachtneming van het beginsel van neutraliteit van de belasting, het evenredigheidsbeginsel en het recht van verweer, ter discussie te stellen op basis van een geheel van tegenbewijzen waarover hij beschikt en om zijn recht op aftrek van de voorbelasting uit te oefenen in overeenstemming met de bepalingen in titel X van richtlijn 2006/112. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te verifiëren.


(1)  PB C 86 van 20.3.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/4


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Alba Iulia — Roemenië) –Lucreţiu Hadrian Vădan / Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Soluţionare a Contestaţiilor, Direcţia Generală Regională a Finanţelor Publice Braşov — Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba

(Zaak C-664/16) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Artikelen 167, 168, 178 en 273 - Omvang van het recht op aftrek - Ontbreken van facturen - Beroep op een gerechtelijke expertise - Bewijslast betreffende het recht op aftrek - Beginsel van fiscale neutraliteit en evenredigheidsbeginsel))

(2019/C 25/04)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curte de Apel Alba Iulia

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Lucreţiu Hadrian Vădan

Verwerende partijen: Agenţia Naţională de Administrare Fiscală — Direcţia Generală de Soluţionare a Contestaţiilor, Direcţia Generală Regională a Finanţelor Publice Braşov — Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Alba

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en, in het bijzonder, de artikelen 167 en 168, artikel 178, onder a), en artikel 179 ervan, alsmede het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) en het evenredigheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding aan een belastingplichtige die niet in staat is met facturen of enig ander document bewijs te leveren van de door hem betaalde voorbelasting, geen recht op btw-aftrek kan worden verleend op basis van enkel een raming die is gemaakt in het kader van een door een nationale rechter gelaste expertise.


(1)  PB C 104 van 3.4.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Novartis Farma SpA / Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Roche Italia SpA, Consiglio Superiore di Sanità

(Zaak C-29/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Richtlijn 2001/83/EG - Artikel 3, punt 1 - Artikel 6 - Richtlijn 89/105/EEG - Verordening (EG) nr. 726/2004 - Artikelen 3, 25 en 26 - Ompakking van een geneesmiddel met het oog op het gebruik ervan voor een behandeling die niet door de vergunning voor het in de handel brengen ervan wordt gedekt (off-label) - Vergoeding door het nationale stelsel van ziektekostenverzekering))

(2019/C 25/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Novartis Farma SpA

Verwerende partijen: Agenzia Italiana del Farmaco (AIFA), Roche Italia SpA, Consiglio Superiore di Sanità

in tegenwoordigheid van: Ministero della Salute, Regione Veneto, Società Oftalmologica Italiana (SOI) — Associazione Medici Oculisti Italiani (AMOI), Regione Emilia-Romagna

Dictum

1)

Artikel 3, punt 1, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd door richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, moet aldus worden uitgelegd dat Avastin na ompakking ervan onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de nationale regels die in het hoofdgeding aan de orde zijn, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd door richtlijn 2012/26, valt.

2)

Artikel 6 van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd door richtlijn 2012/26, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale regels zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, waarbij wordt vastgesteld onder welke voorwaarden Avastin kan worden omgepakt met het oog op het gebruik ervan voor de behandeling van oogheelkundige indicaties die niet door de vergunning voor het in de handel brengen ervan worden gedekt.

3)

De artikelen 3, 25 en 26 van verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau, zoals gewijzigd door verordening (EU) nr. 1027/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling zoals die welke is vervat in artikel 1, lid 4 bis, van decreto-legge del 21 ottobre 1996, n. 536, recante „Misure per il contenimento della spesa farmaceutica e la rideterminazione del tetto di spesa per l’anno 1996”, convertito dalla legge del 23 dicembre 1996, n. 648 (wetsdecreet nr. 536 van 21 oktober 1996 betreffende de beheersing van de uitgaven voor geneesmiddelen en de herbepaling van het maximale uitgavenniveau voor 1996, dat is omgezet in wet nr. 648 van 23 december 1996), zoals gewijzigd door decreto-legge del 20 marzo 2014, n. 36, convertito dalla legge del 16 maggio 2014, n. 79 (wetsdecreet nr. 36 van 20 maart 2014, omgezet in wet nr. 79 van 16 mei 2014), waarbij aan het Agenzia Italiana del Farmaco [Italiaans geneesmiddelenbureau (AIFA)] de bevoegdheid wordt verleend om geneesmiddelen zoals Avastin waarvan het off-labelgebruik door de Servizio Sanitario Nazionale (nationale gezondheidsdienst, Italië) ten laste wordt genomen, te controleren en in voorkomend geval de noodzakelijke maatregelen vast te stellen ter bescherming van de veiligheid van de patiënt.


(1)  PB C 195 van 19.6.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/5


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Constanţa — Roemenië) Sindicatul Familia Constanţa, Ustinia Cvas e.a / Direcţia Generală de Asistenţă Socială şi Protecţia Copilului Constanţa

(Zaak C-147/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 31 - Richtlijn 2003/88/EG - Werkingssfeer - Afwijking - Artikel 1, lid 3 - Richtlijn 89/391/EEG - Artikel 2, lid 2 - Activiteit van pleegouder))

(2019/C 25/06)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Constanţa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sindicatul Familia Constanţa, Ustinia Cvas, Silvica Jianu, Dumitra Bocu, Cader Aziz, Georgeta Crângaşu, Sema Cutlacai

Verwerende partij: Direcţia Generală de Asistenţă Socială şi Protecţia Copilului Constanţa

Dictum

Artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 2, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, moet aldus worden uitgelegd dat de activiteit van pleegouder die erin bestaat in het kader van een arbeidsbetrekking met een overheidsdienst, een kind in zijn woning op te nemen en te integreren en zonder onderbreking te zorgen voor de harmonieuze ontwikkeling en opvoeding van dat kind, niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 valt.


(1)  PB C 231 van 17.7.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/6


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court) — Verenigd Koninkrijk) — Swedish Match AB/Secretary of State for Health

(Zaak C-151/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten - Richtlijn 2014/40/EU - Artikel 1, onder c), en artikel 17 - Verbod op het in de handel brengen van tabak voor oraal gebruik - Geldigheid))

(2019/C 25/07)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Swedish Match AB

Verwerende partij: Secretary of State for Health

in tegenwoordigheid van: New Nicotine Alliance

Dictum

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, onder c), en artikel 17 van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG.


(1)  PB C 161 van 22.5.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/7


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha — Spanje) — Pedro Viejobueno Ibáñez, Emilia de la Vara González / Consejería de Educación de Castilla-La Mancha

(Zaak C-245/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Non-discriminatiebeginsel - Nationale regeling op grond waarvan arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen worden beëindigd wanneer de reden voor de aanstelling ophoudt te bestaan - Leraren die in dienst worden genomen voor het schooljaar - Beëindiging van de arbeidsverhouding op de laatste dag van het schooljaar - Organisatie van de arbeidstijd - Richtlijn 2003/88/EG))

(2019/C 25/08)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Pedro Viejobueno Ibáñez, Emilia de la Vara González

Verwerende partij: Consejería de Educación de Castilla-La Mancha

Dictum

1)

Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een werkgever op de laatste dag van het schooljaar kan overgaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, met als reden voor de beëindiging dat op die datum niet meer is voldaan aan de voorwaarden voor hun aanstelling, te weten noodzakelijkheid en spoedeisendheid, terwijl het dienstverband voor onbepaalde tijd van als ambtenaar in vaste dienst aangestelde leraren wordt voortgezet.

2)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan op de laatste dag van het schooljaar kan worden overgegaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, ook al worden deze leraren daardoor hun dagen jaarlijkse zomervakantie met behoud van loon voor dat schooljaar ontnomen, op voorwaarde dat die leraren daarvoor een financiële vergoeding ontvangen.


(1)  PB C 382 van 13.11.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/8


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD — Portugal) — MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-295/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Werkingssfeer - Belastbare handelingen - Dienst verricht onder bezwarende titel - Afbakening tussen een niet-belastbare schadeloosstelling en een belastbare dienst die wordt verricht tegen betaling van een, compensatie’))

(2019/C 25/09)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Dictum

1)

Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het vooraf bepaalde bedrag dat een marktdeelnemer ontvangt in geval van vervroegde beëindiging door zijn klant, of om een aan zijn klant toe te rekenen reden, van een dienstenovereenkomst met een minimumcontractduur, waarbij dit bedrag overeenkomt met het bedrag dat deze marktdeelnemer gedurende de resterende minimumcontractduur zou hebben ontvangen indien de overeenkomst niet aldus zou zijn beëindigd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet worden beschouwd als de vergoeding voor een dienst verricht onder bezwarende titel en als zodanig onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde.

2)

Het feit dat met het vaste bedrag wordt beoogd klanten ervan te weerhouden de minimumcontractduur niet na te leven en de schade te herstellen die de marktdeelnemer in geval van niet-naleving van die contractduur heeft geleden, het feit dat de beloning die een tussenhandelaar ontvangt bij ondertekening van een overeenkomst met een minimumcontractduur, hoger is dan bij een overeenkomst zonder minimumcontractduur en het feit dat dit bedrag naar nationaal recht wordt gekwalificeerd als een boete, zijn niet van doorslaggevend belang voor de kwalificatie van het in de dienstenovereenkomst vooraf bepaalde bedrag dat de klant verschuldigd is in geval van vervroegde beëindiging van die overeenkomst.


(1)  PB C 256 van 7.8.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/9


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunal de commerce de Liège — België) — Zako SPRL / Sanidel SA

(Zaak C-452/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Zelfstandige handelsagenten - Richtlijn 86/653/EEG - Artikel 1, lid 2 - Begrip ‚zelfstandige handelsagent’ - Zelfstandige tussenpersoon die zijn activiteit uitoefent vanuit de onderneming van de principaal - Vervulling van andere taken dan die welke verband houden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal))

(2019/C 25/10)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal de commerce de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Zako SPRL

Verwerende partij: Sanidel SA

Dictum

1)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten moet in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon die permanent is belast met hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, zijn activiteit vanuit het bedrijf van laatstgenoemde uitoefent, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, mits deze omstandigheid deze persoon niet belet zijn activiteit zelfstandig uit oefenen, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

2)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 moet in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon niet alleen activiteiten verricht die bestaan in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, maar voor die ander ook activiteiten van andere aard verricht die niet ondergeschikt zijn aan eerstgenoemde activiteiten, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze richtlijn kan worden aangemerkt, voor zover deze omstandigheid eerstgenoemde persoon niet belet eerstgenoemde activiteiten zelfstandig te verrichten, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/10


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Sofina SA, Rebelco SA, Sidro SA / Ministre de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-575/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Bronbelasting over het brutobedrag van dividenden van nationale oorsprong die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten vennootschappen - Uitstel van de belastingheffing over aan een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden in geval van een verlieslatend boekjaar - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging - Vergelijkbaarheid - Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten - Doeltreffende invordering van de belasting - Evenredigheid - Discriminatie))

(2019/C 25/11)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Sofina SA, Rebelco SA, Sidro SA

Verwerende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics

Dictum

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat, als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, krachtens welke over dividenden die worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap een bronbelasting wordt geheven wanneer zij worden ontvangen door een niet-ingezeten vennootschap, terwijl dividenden die worden ontvangen door een ingezeten vennootschap volgens de gemeenrechtelijke bepalingen inzake vennootschapsbelasting aan het einde van het boekjaar waarin zij zijn ontvangen enkel worden belast op voorwaarde dat de ingezeten vennootschap in dat boekjaar winstgevend is geweest, waarbij die belastingheffing in voorkomend geval nooit plaatsvindt indien die vennootschap haar activiteiten beëindigt zonder dat zij na ontvangst van die dividenden een positief resultaat heeft geboekt.


(1)  PB C 437 van 18.12.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo — Spanje) — Ministerio de Defensa / Ana de Diego Porras

(Zaak C-619/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Non-discriminatiebeginsel - Rechtvaardiging - Clausule 5 - Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd - Vergoeding in geval van beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om objectieve redenen - Geen vergoeding na afloop een ad-interimovereenkomst voor bepaalde tijd))

(2019/C 25/12)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ministerio de Defensa

Verwerende partij: Ana de Diego Porras

Dictum

1)

Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke geen vergoeding wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten ter vervanging van een werknemer die recht heeft op behoud van zijn arbeidsplaats, zoals de ad-interimovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, terwijl aan werknemers in vaste dienst een vergoeding wordt toegekend bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.

2)

Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om overeenkomstig alle toepasselijke regels van zijn nationale recht te beoordelen of een maatregel als in het hoofdgeding, op grond waarvan aan werknemers met bepaalde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, een vergoeding moet worden betaald, een passende maatregel vormt om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en zo nodig te bestraffen, of een gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van die bepaling.

3)

Indien de nationale rechter vaststelt dat een maatregel als in het hoofdgeding, op grond waarvan aan werknemers met bepaalde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, een vergoeding moet worden betaald, een passende maatregel vormt om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en zo nodig te bestraffen, of een gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke bij het verstrijken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die tot bepaalde categorieën behoren een dergelijke vergoeding wordt betaald aan de werknemers met een dergelijke arbeidsovereenkomst, terwijl bij het verstrijken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die tot andere categorieën behoren geen enkele vergoeding wordt betaald aan de werknemers met een dergelijke arbeidsovereenkomst, tenzij er in de nationale rechtsorde geen andere doeltreffende maatregel bestaat om dergelijk misbruik ten aanzien van deze laatste werknemers te voorkomen en te bestraffen, hetgeen door de nationale rechter moet worden nagegaan.


(1)  PB C 22 van 22.1.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG / Finanzamt Feldkirch

(Zaak C-625/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Artikelen 56 en 63 VWEU - Vrij verrichten van diensten en vrij verkeer van kapitaal - Kredietinstellingen - Stabiliteitsheffing en bijzondere bijdrage aan deze heffing, bepaald op basis van het niet-geconsolideerde balanstotaal van de in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen - Opneming van grensoverschrijdende banktransacties - Daarvan uitgesloten transacties van dochterondernemingen in een andere lidstaat - Verschil in behandeling - Beperking - Rechtvaardiging))

(2019/C 25/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG

Verwerende partij: Finanzamt Feldkirch

Dictum

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan de in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen die, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, diensten verlenen aan hun klanten in andere lidstaten zonder een beroep te doen op in die lidstaten gevestigde vaste inrichtingen, een heffing moeten betalen die wordt vastgesteld op basis van het „gemiddelde niet-geconsolideerde balanstotaal”, dat de banktransacties omvat die door deze instellingen rechtstreeks met onderdanen van andere lidstaten worden verricht, terwijl soortgelijke transacties door dochterondernemingen van in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen niet onder deze regeling vallen wanneer deze dochterondernemingen in andere lidstaten zijn gevestigd.


(1)  PB C 112 van 26.3.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/12


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda — Slowakije) — ZSE Energia a.s. / RG

(Zaak C-627/17) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EG) nr. 861/2007 - Europese procedure voor geringe vorderingen - Artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1 - Toepassingsgebied - Begrip „partijen” - Grensoverschrijdende zaken])

(2019/C 25/14)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Dunajská Streda

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: ZSE Energia a.s.

Verwerende partij: RG

in tegenwoordigheid van: ZSE Energia CZ, s. r. o.

Dictum

1)

Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „partijen” enkel de verzoekende en de verwerende partij in het hoofdgeding omvat.

2)

Artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij verordening nr. 517/2013, moeten aldus worden uitgelegd dat een geschil als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij de verzoekende partij en de verwerende partij hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben als die van het aangezochte gerecht, buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt.


(1)  PB C 42 van 5.2.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het hof van beroep Antwerpen — België) — Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw / Johannes Huijbrechts

(Zaak C-679/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van kapitaal - Beperkingen - Belastingwetgeving - Erfbelasting - Bossen die op duurzame wijze worden beheerd - Vrijstelling - Bescherming van het bosareaal))

(2019/C 25/15)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hof van beroep Antwerpen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw

Verwerende partij: Johannes Huijbrechts

Dictum

Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die een belastingvoordeel toekent voor door erfopvolging verkregen bossen, mits deze bossen duurzaam worden beheerd overeenkomstig de in het nationale recht gestelde voorwaarden, maar dit voordeel beperkt tot bossen die zijn gelegen op het grondgebied van deze lidstaat.


(1)  PB C 94 van 12.3.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/13


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich — Oostenrijk) — Ahmad Shah Ayubi / Bezirkshauptmannschaft Linz-Land

(Zaak C-713/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2011/95/EU - Normen voor de inhoud van de internationale bescherming - Vluchtelingenstatus - Artikel 29 - Sociale voorzieningen - Verschil in behandeling - Vluchtelingen met een tijdelijk verblijfsrecht))

(2019/C 25/16)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Oberösterreich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ahmad Shah Ayubi

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Linz-Land

Dictum

1)

Artikel 29 van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake de normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bepaalt dat vluchtelingen met een tijdelijk verblijfsrecht in een lidstaat sociale bijstandsprestaties ontvangen waarvan het bedrag lager is dan het bedrag van de prestaties die worden toegekend aan onderdanen van deze lidstaat en aan vluchtelingen die in de bedoelde lidstaat een verblijfsrecht voor onbepaalde tijd hebben.

2)

Een vluchteling kan zich voor de nationale rechterlijke instanties beroepen op de onverenigbaarheid van een regeling als in het hoofdgeding met artikel 29, lid 1, van richtlijn 2011/95 om de uit die regeling resulterende beperking van zijn rechten te doen opheffen.


(1)  PB C 123 van 9.4.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Budapest Környéki Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 26 juli 2018 — SD / Agrárminiszter

(Zaak C-490/18)

(2019/C 25/17)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Budapest Környéki Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SD

Verwerende partij: Agrárminiszter

Prejudiciële vragen

1)

Moet de in artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/1366 (1) bedoelde „betrouwbare methode” om elk jaar tussen 1 september en 31 december het aantal bijenkasten vast te stellen, aldus worden uitgelegd dat het de steunaanvrager is die het aantal bijenkoloniën moet meedelen en, indien het antwoord bevestigend is, is dit dan een betrouwbare methode?

2)

Moet artikel 2 van gedelegeerde verordening 2015/1366, dat bepaalt dat het aantal bijenkasten — op basis waarvan de steun aan de bijenteeltsector wordt toegekend — elk jaar tussen 1 september en 31 december moet worden vastgesteld vanwege de biologische kenmerken van bijen, aldus worden uitgelegd dat de lidstaten van dit voorschrift mogen afwijken?

3)

Indien het antwoord bevestigend is, mag dan in een nationale regeling worden bepaald dat het vereiste aantal bijenkoloniën in januari met terugwerkende kracht wordt vastgesteld?

4)

Moet het feit dat de middelen van de Unie voor de bijenteeltprogramma’s voor 2017-2019 moeten worden toegewezen op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 in hun bijenteeltprogramma’s voor 2014-2016 hebben meegedeeld, aldus worden uitgelegd dat het aantal bijenkasten dat nodig is voor de toewijzing van steun na de periode die is afgesloten op 31 december 2016 en die de basis vormt voor de toewijzing van steun in 2017, ook op een andere manier mag worden vastgesteld?

5)

Kan de bovengenoemde EU-verordening aldus worden uitgelegd dat zij toestaat dat een nationale wettelijke regeling wordt vastgesteld op grond waarvan de betaling van de-minimissteun afhankelijk wordt gesteld van een voorwaarde die niet verenigbaar is met het Unierecht? Moet de steun die in het Unierecht is vastgelegd adequaat zijn om, ook in de praktijk, de bijenteelt te bevorderen?


(1)  Gedelegeerde verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie van 11 mei 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB 2015, L 211, blz. 3).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/15


Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2018 door Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Negende Kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-41/17, Lotte Co. Ltd / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

(Zaak C-580/18 P)

(2019/C 25/18)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Nestlé Unternehmungen Deutschland GmbH (vertegenwoordigers: Dr. A. Jaeger-Lenz, Rechtsanwältin, C. Elkemann, Rechtsanwältin, en Dr. A. Lambrecht, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Lotte Co. Ltd, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Negende Kamer) van 12 juli 2018 (T-41/17) vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van (BHIM) van 28 oktober 2016 (zaak R-0250/2016-5) verwerpen;

subsidiair, het bestreden arrest vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

verzoekster (Lotte Co. Ltd) verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert de volgende middelen aan:

1.

Het Gerecht heeft ten onrechte gebruikgemaakt van zijn herzieningsbevoegdheid als bedoeld in artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009 (1), hoewel de kamer van beroep nog geen toereikende feitelijke vaststellingen had verricht met betrekking tot de frequentie van het gebruik en de bestendigheid ervan in de tijd. Dit heeft de belangen van rekwirante geschaad aangezien de vaststellingen van het Gerecht ontoereikend zijn en geen rekening houden met belangrijke bewijzen. Indien de kamer van beroep dergelijke vaststellingen reeds had verricht, had rekwirante hiertegen kunnen opkomen bij het Gerecht.

2.

Het Gerecht wijst er bij de beoordeling van het „normale gebruik” in de zin van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 met name op dat de in de facturen vermelde omzetcijfers te laag zijn in verhouding met de omzetcijfers die blijken uit de onder ede afgelegde verklaring. Het Gerecht had echter hoogstens de objectieve productie- en bedrijfscapaciteit die in de bedrijfstak gebruikelijk zijn in aanmerking moeten nemen. De actuele subjectieve situatie van de individuele onderneming mochten bij het bepalen van de omvang van het gebruik geen rol spelen. Bovendien is het gebruik van een merk zelfs als normaal aan te merken wanneer het zeer gering is; er bestaan geen absolute ondergrenzen. De bedrijfsstrategie en het commerciële succes van de betrokken producten dient niet te worden beoordeeld. Het enige wat relevant is, is de vraag of er sprake is van zuiver symbolisch gebruik.

3.

Het Gerecht heeft het criterium „normaal gebruik” als bedoeld in artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009 ook in die zin onjuist uitgelegd dat het in algemene zin is uitgegaan van de totale marktomvang, zonder hierbij rekening te houden met de objectieve productie- en bedrijfscapaciteit die in de bedrijfstak gebruikelijk zijn en de mate van diversificatie van de betrokken ondernemingen.

4.

Het Gerecht heeft de feiten omtrent het normale gebruik van het oudere merk verdraaid door cruciale gegevens uit de onder ede afgelegde verklaring, in het bijzonder met betrekking tot de bestendigheid van het gebruik in de tijd, buiten beschouwing te laten.

5.

Het Gerecht heeft het algemeen beginsel van gelijke behandeling geschonden doordat het bij de beoordeling van het rechtsinstandhoudende gebruik vooral is afgegaan op de subjectieve situatie van de licentienemer van rekwirante en in het bijzonder mede rekening heeft gehouden met de omvang van de bedrijfsactiviteit en de productie- en bedrijfscapaciteit van de licentienemer.

6.

Het Gerecht heeft het algemene beginsel van gelijke behandeling ook geschonden doordat het is afgeweken van vroegere rechtspraak van het Gerecht en het Hof, waarin deze in vergelijkbare zaken hebben geoordeeld dat er sprake is van normaal gebruik.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (gecodificeerde versie), PB 2009, L 78, blz. 1.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di L’Aquila (Italië) op 1 oktober 2018 — Gabriele Di Girolamo / Ministero della Giustizia

(Zaak C-618/18)

(2019/C 25/19)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di L’Aquila

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Gabriele Di Girolamo

Verwerende partij: Ministero della Giustizia

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de algemene beginselen van het geldende Unierecht, te weten de beginselen van voorrang van het Unierecht, van rechtszekerheid, van bescherming van het gewettigd vertrouwen, van „equality of arms”, van een doeltreffende voorziening in rechte, van het recht op een onafhankelijk gerecht en, meer algemeen, op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juncto artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake aansprakelijkheid van de Italiaanse Staat wegens kennelijke schending van het gemeenschapsrecht door de rechter in laatste aanleg, in de arresten [van 30 september 2003, Köbler, C-224/01, EU:C:2003:513; 13 juni 2006, Traghetti del Mediterraneo, C-173/03, EU:C:2006:391, en 24 november 2011, Commissie/Italië, C-379/10, EU:C:2011:775], aldus worden uitgelegd dat die bepalingen en de aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie in de weg staan aan een wettelijke bepaling als die welke in de onderhavige zaak is ingevoerd bij legge n. 18/2015 (wet nr. 18/2015), die door een lidstaat ten gunste van zichzelf en zijn overheidsdiensten is vastgesteld met het uitdrukkelijke voornemen daarmee uitvoering te geven aan de aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar in wezen bedoeld is om de gevolgen daarvan teniet te doen en de nationale rechtspraak te beïnvloeden, waarbij volgens de nieuwe bewoordingen van artikel 2, alinea’s 3 en 3bis, van legge 13 aprile 1988, n. 117, sulla responsabilità civile dei magistrati (wet nr. 117 van 13 april 1988 inzake de civiele aansprakelijkheid van magistraten) een begrip van aansprakelijkheid wegens opzet of grove schuld „in geval van kennelijke schending van zowel de wet als het Unierecht” in het leven wordt geroepen. Door die nationale bepaling wordt de nationale rechter namelijk voor de keuze gesteld — die, indien zij wordt gemaakt, hoe dan ook een civiele en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid jegens de staat oplevert in rechtszaken waarin dezelfde overheidsdienst in wezen partij is –, zoals in de onderhavige zaak, om de nationale wettelijke bepaling te schenden door deze buiten toepassing te laten en het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, toe te passen, of daarentegen het Unierecht te schenden door de nationale wettelijke bepaling toe te passen die in de weg staat aan de toekenning van een doeltreffende voorziening in rechte en in strijd is met artikel 1, lid 3, en artikel 7 van richtlijn 2003/88, met de clausules 2 en 4 van de bij richtlijn 1999/70 uitgevoerde raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten [van 1 maart 2012, O’Brien, C-393/10, EU:C:2012:110, en 29 november 2017, King, C-214/16, EU:C:2017:914]?

2)

Alleen indien vraag onder 1) bevestigend wordt beantwoord: kan de beslissing van het Hof van Justitie in de onderhavige prejudiciële zaak, waarbij wordt vastgesteld dat artikel 2, alinea’s 3 en 3 bis, van wet nr. 117 van 13 april 1988 in strijd is met het Unierecht, in het kader van een hoofdgeding waarin de verwerende partij een overheidsdienst is, rekening houdend met het standpunt dat de Corte costituzionale (grondwettelijk hof, Italië) heeft ingenomen [in het arrest] nr. 269/2017 van 14 december 2017 na het arrest [van het Hof van Justitie van 5 december 2010, M.A.S. en M.B., C-42/17, EU:C:2017:936], in het licht van artikel 31, lid 2, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 267 VWEU en artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dan worden gelijkgesteld met een door de nationale rechter rechtstreeks toe te passen Unierechtelijke bepaling met directe werking, op grond waarvan de daarmee strijdige nationale regeling buiten toepassing kan worden gelaten?

3)

Alleen indien de vraag onder 1) bevestigend wordt beantwoord: kan een „Magistrato Ordinario o, togato’” (gewone rechter of beroepsrechter) dan voor de toepassing van clausule 4 van de bij richtlijn 1999/70 (1) uitgevoerde raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangemerkt als een met de „Giudice di Pace” (vrederechter) — als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd — vergelijkbare werknemer in vaste dienst, wanneer de vrederechter hetzelfde aantal dienstjaren heeft als de gewone rechter, indien beide rechters dezelfde rechterlijke taken verrichten maar de selectieprocedure om het ambt van gewone rechter uit te oefenen (op basis van bewijzen van kwalificatie en examens en met vaste benoeming, waarbij de aanstelling voor onbepaalde tijd definitief is, behalve in zelden voorkomende gevallen van ernstige tekortkoming in de nakoming van de ambtelijke verplichtingen) verschilt van die om het ambt van vrederechter uit te oefenen [op basis van bewijzen van kwalificatie en met benoeming voor een bepaalde tijd, die naargelang de uitkomst van een periodieke beoordeling door de Consiglio superiore della magistratura (Hoge Raad voor de rechterlijke macht) kan worden verlengd en onmiddellijk kan worden beëindigd indien het werk van de „Giudice onorario” (honorair rechter) negatief wordt beoordeeld]?


(1)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Kiel (Duitsland) op 12 oktober 2018 — KH / Sparkasse Südholstein

(Zaak C-639/18)

(2019/C 25/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Kiel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: KH

Verwerende partij: Sparkasse Südholstein

Prejudiciële vragen

1)

Moet een overeenkomst waarbij een bestaande leningovereenkomst uitsluitend wordt gewijzigd met betrekking tot de hoogte van het overeengekomen rentetarief (aanvullende overeenkomst betreffende het rentetarief), worden beschouwd als overeenkomst die wordt „gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand” in de zin van artikel 2, punt a), van richtlijn 2002/65/EG (1) wanneer een bank met een netwerk van filialen hypothecaire leningovereenkomsten ter financiering van onroerend enkel binnen haar verkoopruimten sluit, terwijl zij in het kader van lopende zakelijke betrekkingen bij de sluiting van overeenkomsten tot wijziging van reeds bestaande leningovereenkomsten deels ook uitsluitend gebruikmaakt van technieken voor communicatie op afstand?

2)

Is er sprake van een „overeenkomst inzake financiële diensten” als bedoeld in artikel 2, punt a), van richtlijn 2002/65/EG wanneer een bestaande leningovereenkomst uitsluitend wordt gewijzigd met betrekking tot het overeengekomen rentetarief (aanvullende overeenkomst betreffende het rentetarief), zonder dat de looptijd van de lening wordt verlengd of de hypotheeksom wordt verhoogd.


(1)  Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB 2002, L 271, blz. 16).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Genova (Italië) op 12 oktober 2018 — LG e.a. / Rina SpA, Ente Registro Italiano Navale

(Zaak C-641/18)

(2019/C 25/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale di Genova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: LG e.a.

Verwerende partijen: Rina SpA, Ente Registro Italiano Navale

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 1, [lid] 1, en artikel 2, [lid] 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) van 22 december 2000, mede gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en overweging 16 van richtlijn 2009/15/EG (2), aldus worden uitgelegd dat zij uitsluiten dat in het kader van een geding dat strekt tot vergoeding van overlijdensschade en persoonlijk letsel die het gevolg zijn van de schipbreuk van een passagiersveerboot, en waarbij aansprakelijkheid wegens nalatigheid wordt aangevoerd, de rechter van een lidstaat zichzelf onbevoegd kan verklaren door immuniteit van rechtsmacht toe te kennen aan in deze lidstaat gevestigde privaatrechtelijke instellingen en rechtspersonen die zich bezighouden met klassering en/of certificatie, onder verwijzing naar het feit dat die activiteiten van klassering en/of certificatie voor rekening van een niet tot de Europese Unie behorende staat zijn verricht?


(1)  Verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

(2)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB 2009, L 131, blz. 47).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil de Gerona (Spanje) op 15 oktober 2018 — OD / Ryanair D.A.C.

(Zaak C-646/18)

(2019/C 25/22)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Mercantil de Gerona

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OD

Verwerende partij: Ryanair D.A.C.

Prejudiciële vragen

1)

Vereist de in artikel 26 van verordening (EU) nr. 1215/2012 (1) opgenomen en geregelde bevoegdheidsgrond van stilzwijgende onderwerping enige objectieve samenhang tussen het voorwerp van het geding of de woonplaats van de eiser, en de rechterlijke instantie waarbij de vordering wordt ingesteld?

2)

Vereist de in artikel 26, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 opgenomen en geregelde bevoegdheidsgrond van stilzwijgende onderwerping in al zijn aspecten een autonome, voor alle lidstaten gemeenschappelijke uitlegging? Kan die stilzwijgende onderwerping derhalve niet worden beperkt door de regels van de lidstaten inzake de nationale rechterlijke bevoegdheid, zoals de ongeldigheid van die bevoegdheidsgrond in procedures die op grond van het Spaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering wegens hun geringe waarde moeten worden behandeld via de vereenvoudigde procedure?


(1)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Bucureşti (Roemenië) op 17 oktober 2018 — Autoritatea naţională de reglementare în domeniul energiei (ANRE)/Societatea de Producere a Energiei Electrice în Hidrocentrale Hidroelectrica SA

(Zaak C-648/18)

(2019/C 25/23)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Bucureşti

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Autoritatea naţională de reglementare în domeniul energiei (ANRE)

Verwerende partij: Societatea de Producere a Energiei Electrice în Hidrocentrale Hidroelectrica SA

Prejudiciële vraag

Staat artikel 35 VWEU in de weg aan een uitlegging van artikel 23, lid 1, en artikel 28, onder c), van Legea energiei electrice și a gazelor naturale nr. 123/2012 volgens welke elektriciteitsproducenten in Roemenië verplicht zijn de totale hoeveelheid opgewekte elektriciteit uitsluitend te verhandelen via een gecentraliseerde competitieve markt in Roemenië, hoewel de mogelijkheid bestaat om energie te exporteren, zij het niet rechtstreeks maar via handelsbedrijven?


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Giudice di pace di Bologna (Italië) op 22 oktober 2018 — UX / Regering van de Italiaanse Republiek

(Zaak C-658/18)

(2019/C 25/24)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Giudice di pace di Bologna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UX

Verwerende partij: Regering van de Italiaanse Republiek

Prejudiciële vragen

1)

Valt de giudice di pace, als verwijzende rechter, onder het begrip gewone Europese rechter die bevoegd is om prejudiciële verzoeken als bedoeld in artikel 267 VWEU in te dienen, ook indien het nationale recht hem, gezien zijn onzekere arbeidssituatie, niet dezelfde arbeidsvoorwaarden als die van beroepsrechters toekent, ondanks het feit dat beide rechters dezelfde rechtsprekende taken verrichten zoals in nationale rechterlijke organisatie vastgesteld, wat in strijd is met de waarborgen dat gewone Europese rechters onafhankelijk en onpartijdig moeten zijn, zoals het Hof van Justitie heeft vastgesteld in de arresten Wilson (EU:C:2006:587, punten 47-53), Associaçâo Sindical dos Juizes Portugueses (EU:C:2018:117, punt 32 en punten 41-45) en Minister for Justice and Equality (EU:C:2018:586, punten 50-54)?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, valt de dienstverrichting van de verzoekende vrederechter dan onder het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” als bedoeld in artikel 1, lid 3, en artikel 7 van richtlijn 2003/88 (1) juncto clausule 2 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70 (2), en in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in de arresten O’Brien (EU:C:2012:110) en King (EU:C:2017:914), en, indien dat het geval is, kunnen gewone rechters of beroepsrechters dan voor de toepassing van de arbeidsvoorwaarden bedoeld in clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70, worden aangemerkt als met voor bepaalde tijd tewerkgestelde vrederechters vergelijkbare werknemers in vaste dienst?

3)

Indien de vragen 1 en 2 bevestigend worden beantwoord, staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie juncto artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het gebied van aansprakelijkheid van de Italiaanse Staat voor kennelijke schending van het gemeenschapsrecht door de rechter in laatste aanleg in de arresten Köbler (EU:C:2003:513), Traghetti del Mediterraneo (EU:C:2006:391), en Commissie/Italië (EU:C:2011:775), dan in de weg aan artikel 2, leden 3 en 3-bis, van wet nr. 117 van 13 april 1988 inzake de civiele aansprakelijkheid van rechters, volgens welke bepalingen de rechter aansprakelijk is voor kwade trouw of grove schuld „in geval van kennelijke schending van de wet en het Unierecht”, en de nationale rechter voor de keuze wordt gesteld, zoals in de onderhavige zaak het geval is — dat deze keuze wordt gemaakt is hoe dan ook een grond voor civiele en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid jegens de staat in zaken waarin een partij in wezen hetzelfde overheidsorgaan is, met name wanneer de nationale rechter een vrederechter met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is die geen doeltreffende bescherming op juridisch, economisch en socialezekerheidsvlak geniet — inbreuk te maken op de nationale regeling door deze buiten toepassing te laten en het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, toe te passen, of juist inbreuk te maken op het Unierecht door de nationale regeling toe te passen die in de weg staat aan de toekenning van een doeltreffende rechterlijke bescherming en in strijd is met de artikel 1, lid 3, en artikel 7 van richtlijn 2003/88, met de clausules 2 en 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waaraan uitvoering is gegeven bij richtlijn 1999/70, en met artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

4)

Kan de houding van de Europese Commissie, die weigert een inbreukprocedure in te leiden of een zaak aan het Hof van Justitie voor te leggen wegens niet-naleving van het Unierecht door een lidstaat, overeenkomstig artikel 2, artikel 4, leden 2 en 3, artikel 6, lid 1, artikel 9, artikel 10, lid 1, en artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden aangemerkt als een gekwalificeerde schending op grond waarvan een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Unie kan worden ingesteld als bedoeld in artikel 340, lid 2, VWEU, indien zich, zoals in de onderhavige zaak, de volgende situaties hebben voorgedaan:

bij mededeling DG EMPL/B2/DA-MAT/sk (2016), die de Italiaanse overheid op 10 juni 2016 heeft ontvangen, heeft de Commissie in juni 2016 EU-Pilotdossier 7779/15/EMPL met een negatieve uitkomst afgesloten, aangezien zij heeft vastgesteld dat de nationale regelgeving die op de dienstverrichting door honoraire rechters van toepassing is, voor zover daarin sprake is van misbruik door opeenvolgend gebruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd, en ongelijke behandeling ten opzichte van gewone of beroepsrechters op het gebied van beloning, vakantie en zwangerschapsverlof, onverenigbaar is met het Unierecht; daarbij heeft zij aangekondigd dat zij op korte termijn een inbreukprocedure zal inleiden, welke procedure in werkelijkheid evenwel nooit is ingeleid;

de Commissie heeft in haar mededeling van 21 december 2016 C (2016) 8600 final erop gewezen dat zij een discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen of en wanneer een inbreukprocedure wordt ingeleid dan wel om een zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie, dat in zijn rechtspraak heeft vastgesteld dat geen gevolg zal worden gegeven aan klachten van particulieren tegen de Commissie wanneer deze weigert een inbreukprocedure in te leiden?

5)

Kunnen de artikelen 268, 274 en 340, lid 2, VWEU — los van de antwoorden op de eerste vier prejudiciële vragen — tegen de achtergrond van de artikelen 2, 4, leden 2 en 3, 6, lid 1, 9, 10, lid 1, en 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin worden uitgelegd dat een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie niet aan de bevoegdheid van de nationale rechters kan worden onttrokken in een situatie als die welke in het onderhavige geding aan de orde is, waarin het feit dat het Unierecht dat het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters waarborgt, niet in de nationale rechtsorde wordt toegepast, een van de oorzaken is van de gekwalificeerde niet-nakoming door de Commissie van de taken en plichten die uit haar rol van hoedster van de Verdragen voortvloeien, en van de gekwalificeerde schending van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie om te beslissen of en wanneer een inbreukprocedure wordt ingeleid dan wel om een zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie, dat in zijn rechtspraak heeft vastgesteld dat geen gevolg zal worden gegeven aan klachten van particulieren tegen de Commissie wanneer deze weigert een inbreukprocedure in te leiden, met als gevolg dat de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie om op geschillen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie te beslissen, niet kan worden uitgeoefend?


(1)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).

(2)  Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin (Duitsland) op 22 oktober 2018 — Sundair GmbH / WV u. a.

(Zaak C-660/18)

(2019/C 25/25)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sundair GmbH

Verwerende partijen: WV, XU, YT, vertegenwoordigd door XU en ZS

Prejudiciële vraag

Dient artikel 7, lid 1, onder b), juncto artikel 5, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (1) aldus te worden uitgelegd dat de betrokken passagiers ook recht hebben op compensatie wegens annulering van een vlucht indien de luchtvervoersonderneming die de vlucht uitvoert niet beschikt over een geldige exploitatievergunning in de zin van artikel 2, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004, het ontbreken van een geldige exploitatievergunning althans mede ten grondslag ligt aan de annulering en de passagiers op het tijdstip van de boeking niet op de hoogte waren van het ontbreken van een exploitatievergunning?


(1)  PB 2004, L 46, blz. 1.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD) (Portugal) op 22 oktober 2018 — CTT — Correios de Portugal / Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-661/18)

(2019/C 25/26)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CTT — Correios de Portugal

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

1)

Staan de beginselen van neutraliteit, doeltreffendheid en gelijkwaardigheid en evenredigheid eraan in de weg dat artikel 98, lid 2, CIVA (1) aldus wordt uitgelegd dat het niet van toepassing is op gevallen waarin een oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt gewijzigd of herzien?

2)

Verzetten deze beginselen zich tegen een wettelijke regeling als die van artikel 23, lid 1, onder b), en lid 6, CIVA, wanneer deze bepaling aldus wordt uitgelegd dat een belastingplichtige die voor de berekening van het recht op aftrek van de over goederen en diensten voor gemengd gebruik voldane belasting heeft gekozen voor een coëfficiëntmethode en/of een verdelingscriterium, en die het afgetrokken btw-bedrag heeft gecorrigeerd op basis van de definitieve waarden over het jaar waarop de aftrek betrekking heeft, overeenkomstig lid 6 van die bepaling, die elementen niet met terugwerkende kracht kan wijzigen door een herberekening van de oorspronkelijk toegepaste aftrek die reeds is herzien overeenkomstig die bepaling, naar aanleiding van een aanslag in de btw die met terugwerkende kracht is vastgesteld met betrekking tot een activiteit die aanvankelijk als vrijgesteld werd beschouwd?


(1)  Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 25 oktober 2018 — Orde van Vlaamse Balies, Ordre des barreaux francophones et germanophone tegen Ministerraad

(Zaak C-667/18)

(2019/C 25/27)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Grondwettelijk Hof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: Orde van Vlaamse Balies, Ordre des barreaux francophones et germanophone

Verweerder: Ministerraad

Prejudiciële vraag

Dient het begrip „gerechtelijke procedure” in artikel 201, lid 1, a), van richtlijn 2009/138/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf zo te worden uitgelegd dat daaronder de buitengerechtelijke en de gerechtelijke bemiddelingsprocedures, zoals geregeld in de artikelen 1723/1 tot 1737 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, zijn begrepen?


(1)  PB 2009, L 335, blz. 1.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna (Italië) op 29 oktober 2018 — CO/Comune di Gesturi

(Zaak C-670/18)

(2019/C 25/28)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CO

Verwerende partij: Comune di Gesturi

Prejudiciële vraag

Staat het beginsel van non-discriminatie als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2000/78/EG (1) van de Raad van 27 november 2000 in de weg aan artikel 5, lid 9, van decreto-legge nr. 95 van 6 juli 2012 (met wijzigingen omgezet bij wet nr. 135 van 7 augustus 2012, zoals gewijzigd bij artikel 6 van decreto-legge nr. 90 van 24 augustus 2014, omgezet bij wet nr. 114 van 11 augustus 2014), waarin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan gepensioneerden die voorheen in de particuliere of overheidssector werkzaam waren?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 29 oktober 2018 — DN / Ministre de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-672/18)

(2019/C 25/29)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DN

Verwerende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 8 van de richtlijn van 19 oktober 2009 (1) aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de kapitaalwinst die is gerealiseerd bij de verkoop van de in ruil ontvangen effecten volgens andere heffingsgrondslag- en tariefregels wordt belast dan de kapitaalwinst waarvan de belasting is uitgesteld?

2)

Dient dat artikel in het bijzonder aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de verminderingen van de heffingsgrondslag die zijn bedoeld om rekening te houden met de duur van het houderschap van de effecten niet van toepassing zijn op de kapitaalwinst waarvan de belasting is uitgesteld, op grond dat die regel betreffende de heffingsgrondslag niet van toepassing was op de datum waarop die kapitaalwinst werd gerealiseerd, maar wel van toepassing zijn op de kapitaalwinst uit de verkoop van de in ruil ontvangen effecten, rekening houdende met de ruildatum van de effecten, en niet met de verwervingsdatum ervan?


(1)  Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB 2009, L 310, blz. 34).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 30 oktober 2018 — Santen SAS / Directeur général de l’Institut national de la propriété industrielle

(Zaak C-673/18)

(2019/C 25/30)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Santen SAS

Verwerende partij: Directeur général de l’Institut national de la propriété industrielle

Prejudiciële vragen

1)

Moet het begrip „andere toepassing” in de zin van het arrest van 19 juli 2012, Neurim (C-130/11) strikt worden opgevat, dat wil zeggen:

moet het zich uitsluitend beperken tot de situatie van een aanvraag voor menselijk gebruik in vervolg op een aanvraag voor diergeneeskundig gebruik,

of moet het betrekking hebben op een relevante indicatie op een nieuw therapeutisch terrein, in de zin van een nieuw merkgeneesmiddel, ten opzichte van de eerdere VHB, of een geneesmiddel waarin de werkzame stof een andere werking teweegbrengt dan de werking die deze teweegbrengt in het geneesmiddel waarvoor de eerste VHB is verleend;

of moet het, meer in het algemeen, gelet op de doelstellingen van verordening nr. 469/2009 (1) om een evenwichtig systeem op te zetten dat rekening houdt met alle belangen, inclusief die van de volksgezondheid, die op het spel staan, worden getoetst aan strengere criteria dan de criteria voor toetsing van de octrooieerbaarheid van de uitvinding;

of moet het daarentegen in uitgebreide zin worden opgevat, dat wil zeggen in die zin dat het niet alleen verschillende therapeutische indicaties en ziekten omvat, maar ook formuleringen, doseringen en/of verschillende wijzen van toediening?

2)

Houdt het begrip „toepassing [die] binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi” in de zin van het arrest van het Hof van 19 juli 2012, Neurim (C-130/11) in dat de reikwijdte van het basisoctrooi moet overeenstemmen met die van de betrokken VHB en zich bijgevolg moet beperken tot het nieuw medisch gebruik dat overeenkomt met de therapeutische indicatie van die VHB?


(1)  Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/25


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 5 november 2018 — Amoena Ltd / Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

(Zaak C-677/18)

(2019/C 25/31)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Amoena Ltd

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

1)

Was het een kennelijke fout van de CCC (1) en/of de Europese Commissie om de PB’s (2) in te delen:

a)

in hoofdstuk 62 van de gecombineerde nomenclatuur (3) van de Europese Unie, onder tariefpost 6212, die nadrukkelijk ‘Bustehouders’ omvat, en GN-code 6212 10 90;

in plaats van

b)

in hoofdstuk 90, onder tariefpost 9021 en GN Code 9021 10 10, als toebehoren bij prosthesen zoals bedoeld in aantekening 2b op hoofdstuk 90 van de GN?

2)

Beperkt de uitvoeringsverordening (4) op onrechtmatige wijze de draagwijdte van de indeling voor toebehoren bij prothesen onder tariefpost 9021 en aantekening 2b op hoofdstuk 90 van de GN, en overschrijdt zij daarmee de bevoegdheid van de Europese Commissie?

3)

Vormt de uitvoeringsverordening een inbreuk op het beginsel van loyale samenwerking zoals uiteengezet in artikel 4, lid 3, [VEU] in gevallen waarin:

a)

de Europese Commissie de beslissingen van nationale rechterlijke instanties moet respecteren, maar ook de uniforme (en juiste) toepassing van het douanewetboek en de GN moet bevorderen;

b)

de Supreme Court van het Verenigd Koninkrijk tot de unanieme conclusie is gekomen dat de PB’s dienen te worden ingedeeld in hoofdstuk 90 van de GN met tariefpost 9021; en

c)

de beslissing van de Supreme Court is voorgelegd aan de Europese Commissie en door de Commissie, samen met een samenvatting van de motivering van de Supreme Court, ter beschikking is gesteld aan alle EU-lidstaten?


(1)  Customs Code Committee (CCC).

(2)  Postoperatieve beha’s (PB’s).

(3)  GN.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1167 van de Commissie van 26 juni 2017 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2017, L 170, blz. 50).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 5 november 2018 — Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

(Zaak C-678/18)

(2019/C 25/32)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Prejudiciële vragen

Moet artikel 90, lid 1, GModVo (1) aldus worden uitgelegd dat het een dwingende toekenning inhoudt aan alle daar genoemde rechterlijke instanties van een lidstaat, van de bevoegdheid om voorlopige en beschermende maatregelen te bevelen, of laat het de lidstaten — geheel of gedeeltelijk — vrij om de bevoegdheid dergelijke maatregelen te bevelen, bij uitsluiting op te dragen aan de rechterlijke instanties die overeenkomstig artikel 80, lid 1, GModVo zijn aangewezen als rechtbanken (van eerste en tweede aanleg) voor het Gemeenschapsmodel?


(1)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1–24).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresní soud v Ostravě (Tsjechië) op 5 november 2018 — OPR-Finance s.r.o. / GK

(Zaak C-679/18)

(2019/C 25/33)

Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter

Okresní soud v Ostravě

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OPR-Finance s.r.o.

Verwerende partij: GK

Prejudiciële vragen

1)

Staan de gecombineerde bepalingen van artikel 8 en artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad in de weg aan nationale wetgeving die bepaalt dat indien de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument niet beoordeelt voor het sluiten van een kredietovereenkomst, de kredietovereenkomst nietig is en de consument verplicht is de hoofdsom aan de kredietgever terug te betalen wanneer zijn financiële draagkracht dit toelaat, waarbij voornoemde sanctie (de nietigheid van de kredietovereenkomst) echter alleen van toepassing is indien de consument deze inroept (en zich dus op een exceptie van nietigheid in verband met de overeenkomst beroept) binnen een verjaringstermijn van drie jaar?

2)

Moet een nationale rechter op grond van de gecombineerde bepalingen van artikel 8 en artikel 23 van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad de sanctie die in de nationale wetgeving is vastgelegd ingeval de kredietgever zijn verplichting om de kredietwaardigheid van de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst te beoordelen niet nakomt, ambtshalve toepassen (dat wil zeggen indien de consument de sanctie zelf niet inroept)?


(1)  PB 2008, L 133, blz. 66.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/27


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) op 7 november 2018 — SY / Associated Newspapers Ltd

(Zaak C-687/18)

(2019/C 25/34)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SY

Verwerende partij: Associated Newspapers Ltd

Prejudiciële vraag

Zijn nationale bepalingen, zoals section 32, leden 4 en 5, van de Data Protection Act 1998 (gegevensbeschermingswet 1998, „DPA”) — waarin staat dat wanneer een voor de verwerking verantwoordelijke aanvoert dat persoonsgegevens die betrekking hebben op een tegen hem ingeleid geding, worden verwerkt: i) voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden; en ii) met het oog op publicatie van journalistiek, literair of artistiek materiaal dat niet eerder door de voor de verwerking verantwoordelijke was gepubliceerd, dat geding, voor zover het niet gepubliceerde persoonsgegevens betreft, wordt geschorst totdat a) de Information Commissioner (hoofd van de dienst informatie; „Commissioner”) vaststelt dat aan voorwaarde i) of ii) niet is voldaan, b) de vordering van de voor de verwerking verantwoordelijke wordt ingetrokken of c) de persoonsgegevens worden gepubliceerd — in overeenstemming met de artikelen 9, 22 en 23 van richtlijn 95/46/EG (1) en met de artikelen 7, 8 en 47 van het Handvest van de grondrechten?


(1)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 6 november 2018 — Strafzaak tegen TX en UW

(Zaak C-688/18)

(2019/C 25/35)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partijen in de strafzaak

TX en UW

Prejudiciële vraag

Is het recht van de verdachte om bij de terechtzitting aanwezig te zijn overeenkomstig artikel 8, lid 1 en lid 2, juncto de overwegingen 35 en 44 van richtlijn (EU) 2016/343 (1) geschonden, wanneer één van de zittingen in de strafprocedure in afwezigheid van de verdachte heeft plaatsgevonden en hij behoorlijk is gedagvaard, van de gevolgen van zijn afwezigheid in kennis is gesteld en door een door hem gekozen advocaat werd verdedigd, indien:

a)

hij om een aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen (hij namelijk heeft besloten om de betrokken zitting niet bij te wonen);

b)

hij om een niet aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen (te weten ziekte), wanneer hij aansluitend is geïnformeerd over de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en na kennisneming van de feiten heeft besloten en verklaard dat:

hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel trekt en niet eist dat deze in zijn [aan]wezigheid worden herhaald;

hij wil meewerken aan deze handelingen waarna de rechter een aanvullend verhoor van de door de verdachte genoemde persoon heeft laten plaatsvinden en de verdachte de mogelijkheid heeft geboden om hieraan op gepaste wijze mee te werken.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65, blz. 1).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Patron (Griekenland) op 5 november 2018 — CT / Griekse Staat

(Zaak C-689/18)

(2019/C 25/36)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Patron

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CT

Verwerende partij: Griekse Staat

Prejudiciële vragen

1)

Is de regeling van artikel 44, lid 1, onder b), van wet 4111/2013, zoals van kracht in 2013 (betreffende het fiscale jaar 2012), volgens welke eigenaren of bezitters van een personenauto (met een cilinderinhoud van 1 929 cc of meer) worden uitgezonderd van de heffing van de luxebelasting wanneer de auto meer dan 10 jaar oud is, beoordeeld naar de datum waarop deze in het verkeer werd gebracht in Griekenland en niet naar een eventuele eerdere datum waarop deze in het verkeer werd gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, aan te merken als heffing van fiscale aard tussen de lidstaten met gelijke werking als een douanerecht, in de zin van de artikelen 28 tot en met 30 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

2)

Zo nee, vormt de in de vorige vraag omschreven regeling dan een (indirecte) binnenlandse belasting op uit de overige lidstaten van de Europese Unie ingevoerde producten die hoger is dan die welke op gelijksoortige nationale producten wordt geheven, in de zin van artikel 110 VWEU?


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/29


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 12 november 2018 — Healthspan Limited / Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

(Zaak C-703/18)

(2019/C 25/37)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Healthspan Limited

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

1)

Wanneer een klant een overeenkomst sluit (a) met een leverancier om goederen te kopen en (b) met een externe bezorgdienst (hierna: „bezorgdienst”) voor verzending en bezorging, worden de goederen dan geacht te zijn geleverd vanuit de plaats waar deze zich op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer naar de afnemer bevinden, waardoor artikel 32 (1) (en niet artikel 33) steeds van toepassing is?

2)

Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, worden goederen dan vervoerd „door of voor rekening van de leverancier” als de klant een overeenkomst sluit met de bezorgdienst en één van de onderstaande punten van toepassing is en, zo ja, welk punt of welke punten:

(a)

De klant heeft in de praktijk geen alternatief voor het gebruik van de bezorgdienst.

(b)

De klant heeft alleen contact met de leverancier en niet met de bezorgdienst.

(c)

De leverancier en de bezorgdienst komen de door deze laatste aan te rekenen prijs overeen zonder inbreng van de klant.

(d)

De leverancier vergoedt de leveringskosten aan de klant door middel van een korting op de prijs van de goederen.

(e)

De leverancier int de leveringskosten bij de klant en betaalt deze door aan de bezorgdienst.

(f)

De contractuele voorwaarden die bepalen wanneer de eigendom van de goederen overgaat op de klant zijn vanuit commercieel oogpunt niet logisch, maar dit doet er in de praktijk niet toe, omdat de leverancier de kosten van eventuele schade aan de goederen tijdens het vervoer vergoedt aan de klant.

(g)

Met betrekking tot de leveringskosten, wanneer er zich een probleem met de eerste bezorging voordoet:

(i)

is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om de kosten die de klant al heeft voldaan terug te betalen;

(ii)

is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant niet verplicht om die kosten terug te betalen, maar doet hij dat in de praktijk wel;

(iii)

draagt de leverancier (en niet de bezorgdienst) in beide gevallen de kosten van deze terugbetalingen; en/of

(iv)

is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om zowel de kosten van het versturen van vervangende goederen als de bijbehorende leveringskosten te betalen; of

(v)

is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om de kosten van het versturen van vervangende goederen te betalen, maar niet die voor de bezorging daarvan, maar doet hij dat laatste in de praktijk wel [?]

3)

Bij een ontkennend antwoord op de tweede vraag, handelt de bezorgdienst dan voor rekening van de leverancier als meer dan één van de bovengenoemde punten van toepassing zijn? Zo ja, met welke factoren moet dan rekening worden gehouden en welk gewicht moet aan iedere factor worden toegekend?

4)

Bij een bevestigend antwoord op de tweede of de derde vraag, handelt de bezorgdienst dan voor rekening van de leverancier wanneer de leverancier direct of indirect tussenkomt bij het vervoer of de verzending van de goederen, zoals het geval zal zijn vanaf 2021 krachtens richtlijn 2017/2455 (2)? Met andere woorden, geven de veranderingen die door deze richtlijn worden doorgevoerd eenvoudigweg in duidelijker bewoordingen uitdrukking aan de betekenis van artikel 33 in zijn huidige vorm?


(1)  Artikel 32 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

(2)  Richtlijn (EU) 2017/2455 van de Raad van 5 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen (PB 2017, L 348, blz. 7).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/30


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (bijzondere strafrechter, Bulgarije) op 12 november 2018 — Strafzaak tegen LD, ME, NF, OG, PH en RI

(Zaak C-704/18)

(2019/C 25/38)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partijen in het hoofdgeding

LD, ME, NF, OG, PH en RI

Prejudiciële vraag

Moet artikel 267 VWEU aldus worden uitgelegd dat het een nationale rechter toestaat om een in het hoofdgeding gewezen prejudiciële beslissing in dat geding buiten toepassing te laten, door zich op feitelijke omstandigheden te beroepen die het Hof in aanmerking heeft genomen bij het wijzen van de prejudiciële beslissing?


Gerecht

21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/31


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Stichting Woonlinie e.a./Commissie

(Gevoegde zaken T-202/10 RENV II en T-203/10 RENV II) (1)

([„Staatssteun - Sociale huisvesting - Steunregeling voor woningcorporaties - Bestaande steun - Verbintenissen van de lidstaat - Besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard - Artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 - Dienst van algemeen economisch belang - Artikel 106, lid 2, VWEU - Definitie van de publieke dienstverleningstaak”])

(2019/C 25/39)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partijen in zaak T-202/10 RENV II: Stichting Woonlinie (Woudrichem, Nederland), Woningstichting Volksbelang (Wijk bij Duurstede, Nederland) en Stichting Woonstede (Ede, Nederland) (vertegenwoordigers: L. Hancher, E. Besselink, J. de Kok, Y. de Vries en F. van Orden, advocaten)

Verzoekende partijen in zaak T-203/10 RENV II: Stichting Woonpunt (Maastricht, Nederland), Woningstichting Haag Wonen (Den Haag, Nederland) en Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: L. Hancher, E. Besselink, J. de Kok, Y. de Vries en F. van Orden, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: S. Noë en P.J. Loewenthal, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verzoekende partijen: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: J.-C. Halleux en L. Van den Broeck, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) (Voorburg, Nederland) (vertegenwoordigers: M. Meulenbelt en B. Natens, advocaten)

Voorwerp

Beroep krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2009) 9963 definitief van de Commissie van 15 december 2009 betreffende de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) — Bestaande steun en bijzondere projectsteun voor woningcorporaties.

Dictum

1)

De beroepen worden verworpen.

2)

Stichting Woonlinie, Woningstichting Volksbelang en Stichting Woonstede worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Commissie heeft gemaakt in de zaken T-202/10, T-202/10 RENV, T-202/10 RENV II, C-133/12 P en C-414/15 P alsmede in de kosten die de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN) heeft gemaakt in de zaken T-202/10, T-202/10 RENV en T-202/10 RENV II.

3)

Stichting Woonpunt, Woningstichting Haag Wonen en Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die de Commissie heeft gemaakt in de zaken T-203/10, T-203/10 RENV, T-203/10 RENV II, C-132/12 P en C-415/15 P alsmede in de kosten die IVBN heeft gemaakt in de zaken T-203/10, T-203/10 RENV en T-203/10 RENV II.

4)

Het Koninkrijk België draagt zijn eigen kosten.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/32


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Deutsche Telekom / Commissie

(Zaak T-207/10) (1)

((„Staatssteun - Belastingregeling op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Beschikking waarbij de steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en gedeeltelijke terugvordering wordt bevolen - Bepaling die toelaat dat de regeling gedeeltelijk blijft gelden - Verzoek om afdoening zonder beslissing - Voortbestaan van het procesbelang - Gewettigd vertrouwen - Precieze toezeggingen door de Commissie - Gewettigd karakter van het vertrouwen - Werkingssfeer ratione temporis van het gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/40)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Telekom AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Cordewener en J. Schönfeld, vervolgens J. Schönfeld, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk B. Martenczuk, T. Maxian Rusche en C. Urraca Caviedes, vervolgens T. Maxian Rusche, C. Urraca Caviedes, en ten slotte T. Maxian Rusche, C. Urraca Caviedes en K. Blanck-Putz, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verwerende partij: Ebro Foods, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, vervolgens J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro en R. Calvo Salinero, advocaten), Banco Santander, SA (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, vervolgens J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro en R. Calvo Salinero), Iberdrola, SA (Bilbao, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Ruiz Calzado, M. Núñez Müller en J. Domínguez Pérez, vervolgens J. Ruiz Calzado, J. Domínguez Pérez en S. Völcker, advocaten) en Telefónica, SA (Madrid) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Ruiz Calzado, M. Núñez Müller en J. Domínguez Pérez, vervolgens J. Ruiz Calzado, J. Domínguez Pérez en S. Völcker, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, leden 2 en 3, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Deutsche Telekom AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/33


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — World Duty Free Group / Commissie

(Zaak T-219/10 RENV) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast - Begrip „staatssteun” - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling - Door de maatregel begunstigde ondernemingen - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/41)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: World Duty Free Group, SA, voorheen Autogrill España, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: T. Henze, gemachtigde), Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Hodge en E. Creedon, vervolgens G. Hodge en D. Browne, gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty Barry en A. Goodman, advocaten) en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, gemachtigde)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48), en subsidiair tot nietigverklaring van artikel 4 van deze beschikking.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

World Duty Free Group, SA wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, Ierland en het Koninkrijk Spanje zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/34


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Banco Santander / Commissie

(Zaak T-227/10) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Begrip „staatssteun” - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling - Door de maatregel begunstigde ondernemingen - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/42)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Banco Santander, SA (Santander, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, vervolgens J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48), en, subsidiair, artikel 4 van deze beschikking.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banco Santander, SA draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 195 van 17.7.2010.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/34


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Sigma Alimentos Exterior / Commissie

(Zaak T-239/11) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast - Begrip „staatssteun” - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling”))

(2019/C 25/43)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Sigma Alimentos Exterior, SL (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk A. Morillo Méndez en M. Ferre Navarrete, vervolgens A. Morillo Méndez, J. Igual Gorgonio en C. Cañizares Pacheco, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Lyal, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, vervolgens R. Lyal en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, en artikel 4 van besluit 2011/282/EU van de Commissie van 12 januari 2011 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die in Spanje is toegepast (PB 2011, L 135, blz. 1)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Sigma Alimentos Exterior, SL draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 204 van 9.7.2011.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/35


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Banco Santander en Santusa / Commissie

(Zaak T-399/11 RENV) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast - Begrip „staatssteun” - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling - Door de maatregel begunstigde ondernemingen - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/44)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Banco Santander, SA (Santander, Spanje) en Santusa Holding, SL (Boadilla del Monte, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, B. Stromsky, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Interveniënten aan de zijde van verzoekende partijen: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordiger: T. Henze, gemachtigde), Ierland (vertegenwoordigers: aanvankelijk G. Hodge en E. Creedon, vervolgens G. Hodge en M. Browne, gemachtigden) en Koninkrijk Spanje (vertegenwoordiger: M. Sampol Pucurull, gemachtigde),

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, en artikel 4 van besluit 2011/282/EU van de Commissie van 12 januari 2011 inzake de fiscale afschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 135, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Banco Santander, SA en Santusa Holding, SL worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

De Bondsrepubliek Duitsland, Ierland en het Koninkrijk Spanje zullen elk hun eigen kosten dragen.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/36


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Axa Mediterranean/Commissie

(Zaak T-405/11) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast - Begrip ‚staatssteun’ - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling - Door de maatregel begunstigde ondernemingen - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/45)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Axa Mediterranean Holding, SA (Palma de Mallorca, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, vervolgens J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro en R. Calvo Salinero, en ten slotte J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, en artikel 4 van besluit 2011/282/EU van de Commissie van 12 januari 2011 inzake de fiscale afschrijving van financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 135, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Axa Mediterranean Holding, SA zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/37


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Prosegur Compañía de Seguridad/Commissie

(Zaak T-406/11) (1)

((„Staatssteun - Bepalingen inzake de vennootschapsbelasting op grond waarvan ondernemingen met fiscale woonplaats in Spanje de goodwill uit de verwerving van deelnemingen in ondernemingen met fiscale woonplaats in het buitenland kunnen afschrijven - Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard en waarbij de terugvordering van die steun wordt gelast - Begrip ‘staatssteun’ - Selectiviteit - Referentiestelsel - Afwijking - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging van het verschil in behandeling - Door de maatregel begunstigde ondernemingen - Gewettigd vertrouwen”))

(2019/C 25/46)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Prosegur Compañía de Seguridad, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro en M. Muñoz de Juan, vervolgens J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en A. Lamadrid de Pablo, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, C. Urraca Caviedes en P. Němečková, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, en artikel 4 van besluit 2011/282/EU van de Commissie van 12 januari 2011 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 135, blz. 1).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Prosegur Compañía de Seguridad, SA zal haar eigen kosten dragen, alsmede die van de Europese Commissie.


(1)  PB C 282 van 24.9.2011.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/37


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — CHEMK en KF/Commissie

(Zaak T-487/14) (1)

([„Dumping - Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland - Definitief antidumpingrecht - Nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen - Vaststelling van de uitvoerprijs - Eén enkele economische eenheid - Doorberekening van het antidumpingrecht in de wederverkoopprijzen in de Unie - Toepassing van een andere methode dan de tijdens een vorig onderzoek gebruikte methode - Voortzetting of herhaling van dumping en van schade - Artikel 2, lid 9, artikel 3 en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 9, artikel 3 en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EU) 2016/1036]”])

(2019/C 25/47)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) (Chelyabinsk, Rusland) en Kuzneckie Ferrosplavy OAO (KF) (Novokouznetsk, Rusland) (vertegenwoordigers: B. Evtimov en M. Krestiyanova, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. França, J.-F. Brakeland, A. Stobiecka-Kuik en A. Demeneix, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Euroalliages (Brussel, België) (vertegenwoordigers: O. Prost en M.-S. Dibling, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 360/2014 van de Commissie van 9 april 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB 2014, L 107, blz. 13) voor zover zij verzoeksters betreft

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Chelyabinsk electrometallurgical integrated plant OAO (CHEMK) en Kuzneckie Ferrosplavy OAO (KF) worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)

Euroalliages zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 282 van 25.8.2014.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/38


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — RFA International/Commissie

(Zaak T-113/15) (1)

([„Dumping - Invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland - Afwijzing van de verzoeken tot terugbetaling van betaalde antidumpingrechten - Vaststelling van de normale waarde en de uitvoerprijs - Eén enkele economische eenheid - Doorberekening van het antidumpingrecht in de wederverkoopprijzen in de Unie - Toepassing van een andere methode dan de tijdens een vorig onderzoek gebruikte methode - Artikel 2, lid 9, en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, lid 9, en artikel 11, leden 9 en 10, van verordening (EU) 2016/1036] - Artikel 18.3.1 van de WTO-antidumpingovereenkomst”])

(2019/C 25/48)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: RFA International, LP (Calgary, Canada) (vertegenwoordigers: B. Evtimov en M. Krestiyanova, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. -F. Brakeland en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluiten C(2014) 9805 final, C(2014) 9806 final, C(2014) 9807 final, C(2014) 9808 final, C(2014) 9811 final, C(2014) 9812 final en C(2014) 9816 final van de Commissie van 18 december 2014 betreffende verzoeken tot terugbetaling van de antidumpingrechten die zijn betaald op de invoer van ferrosilicium van oorsprong uit Rusland.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

RFA International, LP wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 155 van 11.5.2015.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/39


Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — Barata / Parlement

(Zaak T-854/16) (1)

((„Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2015 - Certificeringsprocedure - Uitsluiting van de definitieve lijst van ambtenaren die het opleidingsprogramma mogen volgen - Artikel 45 bis van het Statuut - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout - Gelijke behandeling - Rechten van verdediging”))

(2019/C 25/49)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: João Miguel Barata (Evere, België) (vertegenwoordigers: G. Pandey, D. Rovetta, advocaten, en J. Grayston, solicitor)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Nessaf en Í. Ní Riagáin Düro, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van, ten eerste, het besluit van het Parlement van 29 januari 2016 en van het bevestigend besluit van 29 maart 2016 om verzoeker niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in 2015 mogen deelnemen aan het opleidingsprogramma in het kader van de certificeringsronde 2015, ten tweede het besluit tot afwijzing van de klacht van 25 augustus 2016, ten derde de aankondiging van intern vergelijkend onderzoek 2015/023, die op 18 september 2015 aan het personeel is verspreid, en ten vierde de ontwerplijst van ambtenaren die zijn uitgekozen om deel te nemen aan het betrokken opleidingsprogramma

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

João Miguel Barata wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 38 van 6.2.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/39


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — Haufe-Lexware/EUIPO — Le Shi Holdings (Beijing) (Leshare)

(Zaak T-546/17) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk Leshare - Ouder internationaal woordmerk LEXWARE - Relatieve weigeringsgrond - Geen verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] - Overeenstemmende tekens”])

(2019/C 25/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Haufe-Lexware GmbH & Co. KG (Freiburg im Breisgau, Duitsland) (vertegenwoordiger: N. Hebeis, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Fischer en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Le Shi Holdings (Beijing) Ltd (Beijing, China)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 15 juni 2017 (zaak R 1691/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Haufe-Lexware en Le Shi Holdings (Beijing)

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Haufe-Lexware GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 338 van 9.10.2017.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/40


Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — St. Andrews Links/EUIPO (ST ANDREWS)

(Zaak T-790/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ST ANDREWS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geografische herkomst - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2019/C 25/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: St. Andrews Links Ltd (St. Andrews, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: B. Hattier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: K. Kompari, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 oktober 2017 (zaak R 92/2017-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ST ANDREWS als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

St. Andrews Links Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 5.2.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/41


Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — St. Andrews Links/EUIPO (ST ANDREWS)

(Zaak T-791/17) (1)

([„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk ST ANDREWS - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geografische herkomst - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”])

(2019/C 25/52)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: St. Andrews Links Ltd (St. Andrews, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: B. Hattier, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: K. Kompari, gemachtigde)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 2 oktober 2017 (zaak R 93/2017-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ST ANDREWS als Uniemerk

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

St. Andrews Links Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 42 van 5.2.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/41


Arrest van het Gerecht van 15 november 2018 — DRH Licensing & Managing/EUIPO — Merck (Flexagil)

(Zaak T-831/17) (1)

([„Uniemerk - Procedure tot vervallenverklaring - Uniebeeldmerk Flexagil - Normaal gebruik van het merk - Artikel 18, lid 1, tweede alinea, onder a), en artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EG) 2017/1001 - Vorm die op onderdelen afwijkt zonder dat het onderscheidend vermogen wordt gewijzigd”])

(2019/C 25/53)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: DRH Licensing & Managing AG (Zürich, Zwitserland) (vertegenwoordiger: S. Salomonowitz, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: W. Schramek en M. Fischer, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 oktober 2017 (zaak R 2043/2016-4) inzake een procedure tot vervallenverklaring tussen DRH Licensing & Managing en Merck

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

DRH Licensing & Managing AG wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 52 van 12.2.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/42


Arrest van het Gerecht van 20 november 2018 — Asahi Intecc/EUIPO — Celesio (Celeson)

(Zaak T-36/18) (1)

([„Uniemerk - Oppositieprocedure - Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie - Woordmerk Celeson - Ouder internationaal woordmerk CELESIO - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”])

(2019/C 25/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Asahi Intecc Co., Ltd (Nagoya, Japan) (vertegenwoordiger: T. Schmidpeter, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Rajh en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Celesio AG (Stuttgart, Duitsland)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 november 2017 (zaak R 1004/2017-4) inzake een oppositieprocedure tussen Celesio en Asahi Intecc

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Asahi Intecc Co., Ltd wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 104 van 19.3.2018.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/42


Beroep ingesteld op 26 oktober 2018 — Bonnafous/Commissie

(Zaak T-646/18)

(2019/C 25/55)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Laurence Bonnafous (Brussel, België) (vertegenwoordigers: A. Blot en S. Rodrigues, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge,

het bestreden besluit nietig verklaren;

verweerster verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 oktober 2018 tot afwijzing van het confirmatief verzoek om toegang tot een document (het auditverslag 2018 van de afdeling Personeelszaken van het Uitvoerend Agentschap „Onderwijs, audiovisuele media en cultuur” met het interne registratienummer ARES (2018) 361356 en gedateerd 21 januari 2018), voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van verordening nr. 1049/2001, artikel 15, lid 3, VWEU en artikel 42 van het Handvest, op grond dat de Commissie de verplichtingen op haar rusten ingevolge het recht van het publiek op toegang tot de documenten van de instellingen en de transparantieplicht niet is nagekomen.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest, dat wil zeggen schending van de motiveringsplicht, aangezien de in het bestreden besluit gemaakte analyse is gebaseerd op algemene beweringen en redenen die op een abstracte manier zijn uiteengezet.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, op grond dat de Commissie de toegang tot het gevraagde document heeft geweigerd door ten zich onrechte op een algemeen vermoeden van niet-openbaarmaking te beroepen.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/43


Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Armani/EUIPO — Asunción (GIORGIO ARMANI le Sac 11)

(Zaak T-653/18)

(2019/C 25/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Armani SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: S. Martínez-Almeida y Alejos-Pita, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Felipe Domingo Asunción (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk GIORGIO ARMANI le Sac 11 — inschrijvingsaanvraag nr. 13 826 623

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 augustus 2018 in zaak R 2462/2017-4

Conclusies

wijziging van de bestreden beslissing in die zin dat verzoeksters beroep bij de kamer van beroep wordt toegewezen en bijgevolg de oppositie wordt afgewezen en de Uniemerkaanvraag wordt toegewezen; of, subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, van interveniënt in de kosten van de procedure en in de kosten van het beroep bij het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van de op procedures voor het EUIPO toepasselijke procedureregels, meer bepaald van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de artikelen 18 en 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/44


Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Armani/EUIPO — Asunción (le Sac 11)

(Zaak T-654/18)

(2019/C 25/57)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Giorgio Armani SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordiger: S. Martínez-Almeida y Alejos-Pita, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Felipe Domingo Asunción (Madrid, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk le Sac 11 — inschrijvingsaanvraag nr. 13 612 593

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 13 augustus 2018 in zaak R 2464/2017-4

Conclusies

wijziging van de bestreden beslissing in die zin dat verzoeksters beroep bij de kamer van beroep wordt toegewezen en bijgevolg de oppositie wordt afgewezen en de Uniemerkaanvraag wordt toegewezen; of, subsidiair, vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en, in voorkomend geval, van interveniënt in de kosten van de procedure en in de kosten van het beroep bij het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van de op procedures voor het EUIPO toepasselijke procedureregels, meer bepaald van artikel 94 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van de artikelen 18 en 47, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/45


Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Aupicon e.a./ EDEO

(Zaak T-655/18)

(2019/C 25/58)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Delphine Aupicon (Gaborone, Botswana) en tien andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren besluit ADMIN(2017)26 van de directeur-generaal Begroting en Administratie van de Europese dienst voor extern optreden van 19 december 2017 betreffende de bepaling van landen waarin de levensomstandigheden gelijkwaardig worden geacht aan die van de Europese Unie, zodat voor 2018 geen recht bestaat op betaling van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden bedoeld in artikel 10 van bijlage X bij het Statuut;

voor zover nodig, nietig te verklaren de salarisafrekening over januari 2018 van de verzoekende partijen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 1, derde alinea, van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, op grond dat EDEO geen algemene uitvoeringsbepalingen overeenkomstig artikel 110 van het Statuut heeft vastgesteld.

2.

Tweede middel, ontleend aan ten eerste kennelijke beoordelingsfouten die EDEO heeft gemaakt bij de analyse van de criteria waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van de beoordeling van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden, en ten tweede het ontbreken van een relevante motivering.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/46


Beroep ingesteld op 31 oktober 2018 — Hästens Sängar/EUIPO (Weergave van een patroon van vierkanten)

(Zaak T-658/18)

(2019/C 25/59)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hästens Sängar AB (Köping, Zweden) (vertegenwoordigers: M. Johansson en R. Wessman, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het beeldmerk in de kleuren blauw en wit (Weergave van een patroon van vierkanten) — inschrijvingsaanvraag nr. 1 340 047

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 8 augustus 2018 in zaak R 442/2018-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 94 en 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, op grond dat de kamer van beroep niet is overgegaan tot een grondig onderzoek en/of verzuimd heeft om haar beslissing te motiveren ten aanzien van de verschillende waren en diensten waarvoor om inschrijving werd verzocht;

schending van de artikelen 94, 95 en 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, op grond dat het litigieuze merk geen herhaald patroon of driedimensionaal merk is;

onjuiste beoordeling van het aan artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad ten grondslag liggende algemeen belang;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, aangezien de kamer van beroep het inherent onderscheidend vermogen onjuist heeft beoordeeld.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/46


Beroep ingesteld op 7 november 2018 — Securitec / Commissie

(Zaak T-661/18)

(2019/C 25/60)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Securitec (Livange, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Peuvrel, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep tot nietigverklaring formeel ontvankelijk verklaren;

het beroep tot nietigverklaring materieel gegrond verklaren;

derhalve, het afwijzende besluit van 7 september 2018 nietig verklaren;

tevens het besluit van de Commissie van 17 september 2018 nietig verklaren;

al het andere gelasten wat ter zake rechtens noodzakelijk is;

de Commissie verwijzen in de proceskosten en de overige kosten in het kader van het onderhavige beroep.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht bij de vaststelling van ten eerste het besluit van de Commissie van 7 september 2018 waarbij de door verzoekster ingediende inschrijving in het kader van aanbestedingsprocedure nr. HR/R1/PR/2017/059 met als opschrift „Onderhoud van de veiligheidsinstallaties in de gebouwen die worden gebruikt en/of beheerd door de Europese Commissie in België en in Luxemburg” (PB 2018/S 209-476275) wordt afgewezen, en ten tweede het besluit van 17 september 2018 waarbij is geweigerd verzoekster de preciseringen te verstrekken die zij in verband met de bovengenoemde aanbestedingsprocedure wenste te verkrijgen. In het besluit waarbij verzoeksters inschrijving wordt afgewezen, wordt immers enkel vermeld dat de in de inschrijving voorgestelde prijs niet de laagste was, terwijl het prijscriterium niet het enige gunningscriterium was dat in het bestek was opgenomen. Het feit dat de motivering ontoereikend is, moet leiden tot de nietigverklaring van het besluit, aangezien dat feit gelijkstaat aan het ontbreken van een motivering.

2.

Tweede middel: onrechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit verband voert verzoekster aan dat het criterium van de laagste prijs niet het enige in aanmerking genomen criterium was, maar dat de gekozen inschrijving tevens regelmatig en in overeenstemming met de vereisten diende te zijn. Volgens verzoekster beschikte degene aan wie de opdracht was gegund, niet over een Nedap-certificaat, dat volgens het bestek nochtans verplicht was. Daarom is de gunning van die opdracht aan die onderneming onregelmatig en moeten de bestreden besluiten nietig worden verklaard.

3.

Derde middel: strijdigheid van de bestreden besluiten met de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie, met name wat betreft het onevenredige vereiste van een minimumomzet van 900 000 EUR voor ondernemingen die inschrijven op perceel 4 in Luxemburg en wat betreft het feit dat de Commissie niet antwoordt op verzoeksters schrijven van 28 juni 2018 met vragen daaromtrent.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/47


Beroep ingesteld op 9 november 2018 — Nissin Foods Holdings/EUIPO — The GB Foods (Soba JAPANESE FRIED NOODLES)

(Zaak T-663/18)

(2019/C 25/61)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Nissin Foods Holdings Co. Ltd (Osaka, Japan) (vertegenwoordigers: S. Malynicz, QC, G. Messenger, barrister, K. Gilbert en G. Lodge, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: The GB Foods, SA (L’Hospitalet de Llobregat, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: Uniebeeldmerk Soba JAPANESE FRIED NOODLES in de kleuren rood, zwart, grijs en wit — Uniemerk nr. 9 377 904

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 augustus 2018 in zaak R 111/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en de andere partij in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/48


Beroep ingesteld op 6 november 2018 — 6Minutes Media/EUIPO — ad pepper media International (ad pepper)

(Zaak T-666/18)

(2019/C 25/62)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: 6Minutes Media GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Koch en T. Hilser, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ad pepper media International NV (Nürnberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk ad pepper — Uniemerk nr. 1 307 966

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 20 juni 2018 in zaak R 839/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder en — indien deze formeel interveniëert — ook andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de procedure, met inbegrip van verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 58, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/49


Beroep ingesteld op 6 november 2018 — 6Minutes Media/EUIPO — ad pepper media International (ADPepper)

(Zaak T-668/18)

(2019/C 25/63)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: 6Minutes Media GmbH (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordigers: P. Koch en T. Hilser, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: ad pepper media International NV (Nürnberg, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk ADPepper — Uniemerk nr. 1 109 990

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 20 juni 2018 in zaak R 840/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van verweerder en — indien deze formeel interveniëert — ook andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten van de procedure, met inbegrip van verzoeksters kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 58, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 58, lid 1, onder a), gelezen in samenhang met artikel 18, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/50


Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Neoperl/EUIPO (Afbeelding van vier gevulde gaatjes in een beeld van regelmatige gaatjes)

(Zaak T-669/18)

(2019/C 25/64)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Neoperl AG (Reinach, Zwitserland) (vertegenwoordiger: H. Börjes-Pestalozza, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniepositiemerk (Afbeelding van vier gevulde gaatjes in een beeld van regelmatige gaatjes) — inschrijvingsaanvraag nr. 16 259 665

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 10 september 2018 in zaak R 2059/2017-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/50


Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Pyke/EUIPO — Paglieri (CLIOMAKEUP)

(Zaak T-672/18)

(2019/C 25/65)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Pyke Srl (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: P. Roncaglia, F. Rossi, N. Parrotta en R. Perotti, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Paglieri SpA (Alessandria, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CLIOMAKEUP — inschrijvingsaanvraag nr. 11 698 446

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 augustus 2018 in zaak R 2675/2017-5

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten;

Paglieri verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/51


Beroep ingesteld op 14 november 2018 — Vattenfall Europe Nuclear Energy/Commissie

(Zaak T-674/18)

(2019/C 25/66)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Vattenfall Europe Nuclear Energy GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Karpenstein en R. Sangi, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De brief van de Europese Commissie van 4 juli 2018 in staatssteunprocedure SA.51169 (2018/PN) — 16 Atomgesetz-Änderungsgesetz (16. AtG-Novelle) nietig verklaren;

Verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

1.

Schending van artikel 107, lid 1, VWEU (juncto artikel 108, lid 3, VWEU)

Verzoekster voert aan dat de bestreden brief in strijd is met artikel 107, lid 1, juncto artikel 108, lid 3, VWEU, omdat die brief — indien deze bindend zou zijn — een nationale compensatiewet vrijstelt van de verplichting om staatssteun aan te melden, terwijl die wet een concurrent van verzoekster, die op basis van een uitspraak van het Bundesverfassungsgericht geen recht op compensatie had, selectief uit staatsmiddelen begunstigt.

2.

Schending van artikel 4, lid 2, van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (1)

Verzoekster voert aan dat ingeval een lidstaat van mening is dat een door hem ingevoerde maatregel geen staatssteun vormt, verordening nr. 2015/1589 bepaalt dat er een formeel besluit in de zin van artikel 288 VWEU wordt genomen wanneer de Commissie op grond van een eerste onderzoek tot de bevinding komt dat de aangemelde maatregel geen steun vormt. De bestreden brief is in strijd met deze bepaling.


(1)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van andere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/52


Beroep ingesteld op 19 november 2018 — Trifolio-M e.a./EFSA

(Zaak T-675/18)

(2019/C 25/67)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Trifolio-M GmbH (Lahnau, Duitsland), Oxon Italia SpA (Milaan, Italië) en Mitsui AgriScience International (Sint-Pieters-Woluwe, België) (vertegenwoordigers: C. Mereu en S. Englebert, advocaten)

Verwerende partij: Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA)

Conclusies

EFSA’s besluit van 11 september 2018 betreffende de verzoeken om vertrouwelijke behandeling die verzoekers hebben ingediend met betrekking tot de conclusie over de peer review van de risico-evaluatie van Azadirachtin als werkzame stof in bestrijdingsmiddelen nietig verklaren;

verweerster verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 63 van verordening (EG) nr. 1107/2009 (1)

Verzoekers voeren aan dat verweerster een verkeerde uitlegging heeft gegeven van wat onder vertrouwelijke industriële en commerciële informatie moet worden verstaan, en artikel 63 van verordening nr. 1107/2009 verkeerd heeft toegepast op basis van een kennelijk onjuiste beoordeling van de door verzoekers ingediende verzoeken om een vertrouwelijke behandeling.

2.

Tweede middel: schending van de grondbeginselen van het Unierecht aangezien verweerster haar besluit niet heeft gemotiveerd, niet heeft voldaan aan de eenvormige toepassing van het Unierecht en het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/53


Beroep ingesteld op 13 november 2018 — Società agricola Giusti Dal Col/EUIPO — DMC (GIUSTI WINE)

(Zaak T-678/18)

(2019/C 25/68)

Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Società agricola Giusti Dal Col Srl (Nervesa della Battaglia, Italië) (vertegenwoordigers: M. Pizzigati en A. Mayr, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: DMC Srl (San Vendemiano, Italië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: verzoekende partij voor het Gerecht

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen met betrekking tot het woordmerk GIUSTI WINE

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 3 september 2018 in zaak R 1154/2017-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/53


Beroep ingesteld op 12 november 2018 — Showroom/EUIPO — E-Gab (SHOWROOM)

(Zaak T-679/18)

(2019/C 25/69)

Taal van het verzoekschrift: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Showroom sp. z o.o. (Warschau, Polen) (vertegenwoordiger: M. Janicka — Kapłon, radca prawny)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: E-Gab NV (Ternat, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: Verzoekster voor de rechter/ Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniewoordmerk SHOWROOM — inschrijvingsaanvraag nr. 11 110 376

Procedure voor het EUIPO: Oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2018 in zaak R 1834/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO en E-Gab NV (mocht deze partij interveniëren) in de kosten, daaronder begrepen verzoeksters kosten in de procedure voor de kamer van beroep en voor de oppositieafdeling van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.

Aangevoerd middel

Schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/54


Beroep ingesteld op 15 november 2018 — SLL Service/EUIPO — Elfa International (LUMIN8)

(Zaak T-680/18)

(2019/C 25/70)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: SLL Service GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Schmitt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Elfa International AB (Västervik, Zweden)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, van het merk LUMIN8 — internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie nr. 1 276 543

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 28 augustus 2018 in zaak R 2752/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/55


Beroep ingesteld op 16 november 2018 — "Korporaciya „Masternet”/EUIPO — Stayer Ibérica (STAYER)

(Zaak T-681/18)

(2019/C 25/71)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZAO "Korporaciya „Masternet” (Moskou, Rusland) (vertegenwoordiger: N. Bürglen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Stayer Ibérica, SA (Pinto, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk STAYER — Uniemerk nr. 4 675 881

Procedure voor het EUIPO: procedure tot vervallenverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 7 september 2018 in zaak R 1940/2017-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 18 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/55


Beroep ingesteld op 16 november 2018 — Twitter/EUIPO — Hachette Filipacchi Presse (PERISCOPE)

(Zaak T-682/18)

(2019/C 25/72)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Twitter, Inc. (San Francisco, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: I. Fowler, solicitor, en J. Schmitt, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Hachette Filipacchi Presse SA (Levallois Perret, Frankrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk PERISCOPE — inschrijvingsaanvraag nr. 13 837 794

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 3 september 2018 in zaak R 2315/2016-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing voor zover daarbij is geoordeeld dat (a) het oudere Franse merk nr. 3 366 460 normaal is gebruikt voor „software en computerprogramma’s” van klasse 9, en (b) gevaar voor verwarring bestaat tussen de betrokken merken voor waren en diensten van de klassen 9, 41, 42 en 45;

verwijzing van verweerder in de kosten van de procedure alsook van de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, als zij intervenieert in de procedure.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/56


Beroep ingesteld op 20 november 2018 — Conte/EUIPO (CANNABIS STORE AMSTERDAM)

(Zaak T-683/18)

(2019/C 25/73)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Santa Conte (Napels, Italië) (vertegenwoordigers: C. Demichelis, E. Ortaglio en G. Iorio Fiorelli, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk CANNABIS STORE AMSTERDAM in de kleuren zwart, olijfgroen, lichtgroen en wit– inschrijvingsaanvraag nr. 16 176 968

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 31 augustus 2018 in zaak R 2181/2017-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten van het onderhavige beroep, met inbegrip van de kosten van de procedure voor de onderzoeker en de tweede kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van de artikelen 71, lid 1, en 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

geen beoordeling van een voor de inschrijving van het litigieuze merk relevant feit;

gebrek aan onpartijdigheid en zorgvuldigheid bij de beoordeling van de betekenis van het litigieuze merk en van de perceptie ervan door het relevante publiek;

schending van de artikelen 7, lid 1, onder f), en lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

onjuiste afbakening van het relevante publiek en onjuiste vaststelling van de wijze waarop het litigieuze merk wordt opgevat;

geen strijdigheid met de openbare orde.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/57


Beroep ingesteld op 16 november 2018 — Apple/EUIPO — Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT)

(Zaak T-685/18)

(2019/C 25/74)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Apple Inc. (Cupertino, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: J. Olsen en P. Andreottola, solicitors)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication SCRL (Terhulpen, België)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk SWIFT — inschrijvingsaanvraag nr. 13 370 861

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 30 augustus 2018 in zaak R 476/2018-5

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

volledige toewijzing van verzoeksters beroep tegen de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in verzoeksters kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/58


Beroep ingesteld op 19 november 2018 — LegalCareers/EUIPO (LEGALCAREERS)

(Zaak T-686/18)

(2019/C 25/75)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: LegalCareers GmbH (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Nielen, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk LEGALCAREERS — inschrijvingsaanvraag nr. 9 978 594

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 17 september 2018 in zaak R 234/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/59


Beroep ingesteld op 20 november 2018 — Pilatus Bank / ECB

(Zaak T-687/18)

(2019/C 25/76)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pilatus Bank plc (Ta’Xbiex, Malta) (vertegenwoordigers: O. Behrends, M. Kirchner en L. Feddern, advocaten)

Verwerende partij: ECB

Conclusies

Nietigverklaring van de besluiten van de ECB van 10 september 2018 volgens welke iedere mededeling van Pilatus Bank plc aan de ECB moet worden gedaan via de „Bevoegde Persoon” dan wel in bijlage de goedkeuring van de „Bevoegde Persoon” moet bevatten;

Verwijzing van verweerster in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster negen middelen aan.

1.

Eerste middel: het besluit van de ECB heeft geen rechtsgrondslag in nationaal of Europees recht.

2.

Tweede middel: de ECB heeft de materiële en procedurele rechten geschonden die verzoekster heeft krachtens de verordening inzake het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de rechtsstaat, in het bijzonder het recht van toegang tot het dossier, het recht om rechtsmiddelen in te stellen, het recht om door externe raadsman vertegenwoordigd te worden en het recht op vertrouwelijkheid van de communicatie met de raadsman.

3.

Derde middel: de ECB heeft verzoeksters recht op een doeltreffende voorziening in rechte geschonden.

4.

Vierde middel: de ECB heeft de beginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid geschonden.

5.

Vijfde middel: de ECB heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden.

6.

Zesde middel: de ECB heeft zich schuldig gemaakt aan misbruik van bevoegdheid.

7.

Zevende middel: de ECB heeft het vereiste van een naar behoren met redenen omkleed besluit geschonden.

8.

Achtste middel: de ECB heeft verzoeksters recht om te worden gehoord geschonden.

9.

Negende middel: de ECB heeft het beginsel nemo auditur geschonden.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/59


Beroep ingesteld op 21 november 2018 — Exploitatiemaatschappij De Berghaaf/EUIPO — Brigade Electronics Group (CORNEREYE)

(Zaak T-688/18)

(2019/C 25/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Exploitatiemaatschappij De Berghaaf BV (Barneveld, Nederland) (vertegenwoordigers: R. Pansch, S. Klopschinski en M. von Rospatt, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Brigade Electronics Group plc (Kent, Verenigd Koninkrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk CORNEREYE — inschrijvingsaanvraag nr. 15 175 284

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 juli 2018 in zaak R 1966/2017-1

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/60


Beroep ingesteld op 21 november 2018 — Executive Selling/EUIPO (EXECUTIVE SELLING)

(Zaak T-689/18)

(2019/C 25/78)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Executive Selling (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordigers: V. Bouchara en M. Maier, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: internationale inschrijving waarin de Europese Unie wordt aangewezen voor het beeldmerk EXECUTIVE SELLING — Inschrijvingsaanvraag nr. 1 343 783

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 14 september 2018 in zaak R 313/2018-1

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beslissing nietig te verklaren;

EUIPO te verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

Het aangevraagde merk is in zijn geheel beschouwd niet beschrijvend voor een eigenschap van de betreffende diensten. Het door het EUIPO uitgevoerde onderzoek is in strijd met de bewoordingen van de teksten en met de toepasselijke rechtspraak, en het aangevraagde teken is volkomen onderscheidend en derhalve geschikt om de wezenlijke functie van een merk te vervullen.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/61


Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Werner/EUIPO — Merck (fLORAMED)

(Zaak T-695/18)

(2019/C 25/79)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Stefan Werner (Baldham, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Büttner, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Merck KGaA (Darmstadt, Duitsland)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk fLORAMED — inschrijvingsaanvraag nr. 15 336 639

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 17 september 2018 in zaak R 197/2018-2

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing en van de beslissing van de oppositieafdeling van 24 november 2017 tot weigering van de merkaanvraag voor alle waren waarop de aanvraag betrekking had, waarbij opposantes oppositie van 7 oktober 2016 werd toegewezen.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/61


Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Aldi/EUIPO — Titlbach (ALTISPORT)

(Zaak T-697/18)

(2019/C 25/80)

Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aldi GmbH & Co. KG (Mülheim an der Ruhr, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, C. Fürsen en M. Minkner, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Aleš Titlbach (Meziboří, Tsjechië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: internationale inschrijving van het merk ALTISPORT met aanduiding van de Europese Unie — internationale inschrijving nr. 1 226 617 met aanduiding van de Europese Unie

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 19 september 2018 in zaak R 2683/2017-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


21.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 25/62


Beroep ingesteld op 26 november 2018 — Kalypso Media Group/EUIPO — Wizards of the Coast (DUNGEONS)

(Zaak T-700/18)

(2019/C 25/81)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Kalypso Media Group GmbH (Worms, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Boddien, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Wizards of the Coast LLC (Pawtucket, Rhode Island, Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekster voor het Gerecht

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk DUNGEONS — inschrijvingsaanvraag nr. 13 271 838

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 september 2018 in zaak R 599/2018-4

Conclusies

vernietiging van de bestreden beslissing;

verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.