ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 4

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

62e jaargang
7 januari 2019


Inhoud

Bladzijde

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

2019/C 004/01

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

1


 

V   Bekendmakingen

 

GERECHTELIJKE PROCEDURES

 

Hof van Justitie

2019/C 004/02

Zaak C-124/17: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vergabekammer Südbayern — Duitsland) — Vossloh Laeis GmbH / Stadtwerke München GmbH (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 57 – Richtlijn 2014/25/EU – Artikel 80 – Plaatsing van overheidsopdrachten – Procedure – Uitsluitingsgronden – Maximumduur van de uitsluiting – Verplichting voor de ondernemer om met de aanbestedende dienst mee te werken om zijn betrouwbaarheid aan te tonen)

2

2019/C 004/03

Zaak C-234/17: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — XC, YB, ZA (Prejudiciële verwijzing – Beginselen van het Unierecht – Loyale samenwerking – Procedurele autonomie – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel – Nationale wetgeving die voorziet in een rechtsmiddel dat het mogelijk maakt een strafprocedure over te doen in geval van schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – Verplichting om deze procedure uit te breiden tot gevallen van vermeende schending van de in het Unierecht verankerde grondrechten – Geen)

3

2019/C 004/04

Zaak C-260/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Anodiki Services EPE / GNA, O Evangelismos — Ofthalmiatreio Athinon — Polykliniki, Geniko Ogkologiko Nosokomeio Kifisias — (GONK) Oi Agioi Anargyroi (Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 10, onder g) – Uitsluitingen van de werkingssfeer – Arbeidsovereenkomsten – Begrip – Besluiten van openbare ziekenhuizen om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten voor maaltijdverstrekking, maaltijddistributie en schoonmaak – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 1 – Recht van beroep)

3

2019/C 004/05

Zaak C-331/17: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank in tweede aanleg te Rome — Italië) — Martina Sciotto / Fondazione Teatro dell'Opera di Roma (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 5 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd – Nationale wettelijke regeling die de toepassing van deze maatregelen uitsluit ten aanzien van de werkzaamheden van stichtingen voor dans, opera en orkesten)

4

2019/C 004/06

Zaak C-413/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Procedure ingeleid door Roche Lietuva UAB (Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten voor de levering van materiaal en medische diagnostische uitrusting – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 42 – Gunning – Beoordelingsmarge van de aanbestedende dienst – Formulering van technische specificaties)

5

2019/C 004/07

Zaak C-433/17 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 oktober 2018 — Enercon GmbH / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Gamesa Eólica, SL (Hogere voorziening – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 7, lid 1, onder b) – Nietigheidsprocedure – Artikel 53 – Uniekleurmerk dat bestaat uit uitvloeiende groentinten – Gedeeltelijke nietigverklaring – Terugverwijzing naar de nietigheidsafdeling)

6

2019/C 004/08

Zaak C-451/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo — Bulgarije) — Walltopia AD / Direktor na Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite — Veliko Tarnovo (Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 12, lid 1 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Artikel 14, lid 1 – Gedetacheerde werknemers – Toepasselijke wetgeving – A1-certificaat – Werknemer die is onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd – Voorwaarden)

6

2019/C 004/09

Zaak C-462/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Hamburg — Duitsland) — Tänzer & Trasper GmbH / Altenweddinger Geflügelhof Kommanditgesellschaft (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Verordening (EG) nr. 110/2008 – Gedistilleerde dranken – Definitie, aanduiding, presentatie, etikettering en bescherming van geografische aanduidingen – Punt 41 van bijlage II – Eierlikeur – Definitie – Uitputtend karakter van de toegelaten ingrediënten)

7

2019/C 004/10

Zaak C-527/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht — Duitsland) — procedure ingeleid door Boston Scientific Ltd (Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen – Verordening (EG) nr. 469/2009 – Werkingssfeer – Medisch hulpmiddel waarin als integrerend bestanddeel een stof is verwerkt die, indien afzonderlijk gebruikt, kan worden beschouwd als een geneesmiddel – Richtlijn 93/42/EEG – Artikel 1, lid 4 – Begrip administratieve vergunningsprocedure)

8

2019/C 004/11

Zaak C-528/17: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vrhovno sodišče — Slovenië) — Milan Božičevič Ježovnik / Republika Slovenija (Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 143, lid 1, onder d) – Vrijstelling van btw bij invoer – Invoer gevolgd door een intracommunautaire levering – Risico op belastingfraude – Goede trouw van de belastingplichtige importeur en leverancier – Beoordeling – Zorgvuldigheidsplicht van de belastingplichtige importeur en leverancier)

8

2019/C 004/12

Zaak C-595/17: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Apple Sales International, Apple Inc., Apple retail France EURL / MJA, als curator van eBizcuss.com (Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 23 – Forumkeuzebeding dat in een distributieovereenkomst is opgenomen – Schadevordering die door de distributeur is ingesteld wegens schending van artikel 102 VWEU door de leverancier)

9

2019/C 004/13

Zaak C-602/17: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank van eerste aanleg van Luik — België) — Benoît Sauvage, Kristel Lejeune / Belgische Staat (Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van werknemers – Inkomsten die in een andere dan de woonstaat zijn ontvangen – Bilaterale overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting – Verdeling van de fiscale bevoegdheid – Heffingsbevoegdheid van de woonstaat – Aanknopingsfactoren)

10

2019/C 004/14

Zaak C-696/17 P: Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 18 oktober 2018 — Alex SCI / Europese Commissie (Hogere voorziening – Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Staatssteun – Financiering van een project voor stedelijke ontwikkeling – Afwijzing van een klacht – Beroep tot nietigverklaring – Individuele geraaktheid – Procesbevoegdheid)

10

2019/C 004/15

Zaak C-296/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Chambre disciplinaire de première instance de l’ordre des chirurgiens-dentistes de Midi-Pyrénées (Frankrijk) op 24 april 2018 — Conseil départemental de l’ordre des chirurgiens-dentistes de la Haute-Garonne / RG, RG

11

2019/C 004/16

Zaak C-626/18: Beroep ingesteld op 3 oktober 2018 — Republiek Polen / Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

12

2019/C 004/17

Zaak C-632/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 10 oktober 2018 — Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest CVBA / Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR)

13

2019/C 004/18

Zaak C-640/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Mons (België) op 12 oktober 2018 — Wagram Invest SA/Belgische Staat

14

2019/C 004/19

Zaak C-643/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 15 oktober 2018 — British Airways Plc / MF

14

2019/C 004/20

Zaak C-649/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 15 oktober 2018 — A / Daniel B, UD, AFP, B, L

15

2019/C 004/21

Zaak C-652/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Haskovo (Bulgarije) op 18 oktober 2018 — SZ / Mitnitsa Burgas

16

2019/C 004/22

Zaak C-655/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) op 19 oktober 2018 — Mitnitsa Varna / Schenker EOOD

17

2019/C 004/23

Zaak C-657/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu (Kroatië) op 19 oktober 2018 — Hrvatska radiotelevizija/TY

17

2019/C 004/24

Zaak C-662/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 23 oktober 2018 — AQ / Ministre de l’Action et des Comptes publics

18

2019/C 004/25

Zaak C-663/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel d'Aix-en-Provence (Frankrijk) op 23 oktober 2018 — Strafzaak tegen B S en C A

18

2019/C 004/26

Zaak C-666/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 24 oktober 2018 — IT Development SAS / Free Mobile SAS

19

 

Gerecht

2019/C 004/27

Zaak T-544/13 RENV: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Dyson / Commissie (Richtlijn 2010/30/EU – Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten – Gedelegeerde verordening van de Commissie tot aanvulling van de richtlijn – Energie-etikettering van stofzuigers – Essentieel onderdeel van een delegatiehandeling)

20

2019/C 004/28

Zaak T-286/15: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — KF / Satcen (Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding – Personeel van Satcen – Arbeidscontractanten – Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Unie – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Artikel 24 VEU – Artikelen 263, 268, 270 en 275 VWEU – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten – Gelijke behandeling – Besluiten 2014/401/GBVB en 2009/747/GBVB – Commissie van beroep van Satcen – Exceptie van onwettigheid – Verzoek om bijstand – Regels betreffende het administratieve onderzoek – Schorsing – Tuchtprocedure – Tuchtrechtelijk ontslag – Beginsel van behoorlijk bestuur – Vereiste van onpartijdigheid – Recht om te worden gehoord – Toegang tot het dossier – Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorbarige vorderingen tot schadevergoeding – Immateriële schade)

20

2019/C 004/29

Zaak T-34/16: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Litouwen / Commissie (ELGF – Van financiering uitgesloten uitgaven – Specifieke steun voor de rund- en schapenvleessector – Controles ter plaatse – Fysiek onderzoek van dieren – Kwaliteit van controles – Controleverslag – Forfaitaire correctie – Motiveringsplicht – Evenredigheid – Eenmalige correctie)

21

2019/C 004/30

Zaak T-334/16 P: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — FN e.a./CEPOL (Hogere voorziening – Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Verplaatsing van de vestigingsplaats van Cepol van Bramshill (Verenigd Koninkrijk) naar Boedapest (Hongarije) – Overplaatsing van personeel – Niet voor beroep vatbare handeling – Niet-ontvankelijkheid van het beroep voor het Gerecht voor ambtenarenzaken)

22

2019/C 004/31

Zaak T-447/16: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Pirelli Tyre/EUIPO — Yokohama Rubber (Weergave van een groef in L-vorm) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk dat een groef in L-vorm weergeeft – Absolute weigeringsgrond – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 40/94 – Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening 2017/1001] – Verordening (EU) 2015/2424 – Toepassing van de wet in de tijd – Vorm van de waar – Aard van het teken – Inaanmerkingneming van de elementen die nuttig zijn voor de identificatie van de wezenlijke kenmerken van het teken – Algemeen belang dat ten grondslag ligt aan artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 40/94)

23

2019/C 004/32

Zaak T-729/16: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — PO e.a. / EDEO (Openbare dienst – EDEO – Bezoldiging – Bij de delegatie te Peking tewerkgestelde ambtenaren – Gezinstoelagen – Schooltoelage voor het jaar 2015/2016 – Artikel 15, tweede zin, van bijlage X bij het Statuut – Overschrijding van de statutaire bovengrens voor derde landen – Besluit om in uitzonderlijke gevallen een bovengrens te stellen aan de vergoeding van schoolkosten – AUB)

24

2019/C 004/33

Zaak T-874/16: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — RA / Rekenkamer (Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2016 – Besluit om de verzoekende partij niet naar de rang AD 11 te bevorderen – Ontbreken van een beoordelingsrapport – Vergelijking van verdiensten)

24

2019/C 004/34

Zaak T-29/17: Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — RQ / Commissie (Openbare dienst – Ambtenaren – Directeur-generaal van OLAF – Besluit tot opheffing van verzoekers immuniteit van jurisdictie – Litispendentie – Bezwarende handeling – Motiveringsplicht – Bijstand- en zorgplicht – Gewettigd vertrouwen – Rechten van de verdediging)

25

2019/C 004/35

Zaak T-122/17: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — Devin/EUIPO — Haskovo (DEVIN) (Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk DEVIN – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Geografische benaming – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001])

26

2019/C 004/36

Zaak T-129/17 RENV: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — DI / EASO (Openbare dienst – Personeel van EASO – Arbeidscontractanten – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Proeftijd – Ontslagbesluit na afloop van de proeftijd – Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht – Aansprakelijkheid)

26

2019/C 004/37

Zaak T-359/17: Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — Aldo Supermarkets/EUIPO — Aldi Einkauf (ALDI) (Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk ALDI – Ouder nationaal beeldmerk ALDO – Relatieve weigeringsgrond – Voorwaarden voor ontvankelijkheid van de oppositie – Regel 15 van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] – Voorwaarden voor vertegenwoordiging van het oudere merk – Regel 19 van verordening (EG) nr. 2868/95 (thans artikel 7 van gedelegeerde verordening 2018/625) – Geen bewijs van normaal gebruik van het oudere merk – Artikel 42 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47 van verordening (EU) 2017/1001])

27

2019/C 004/38

Zaak T-550/17: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Troszczynski / Parlement (Institutioneel recht – Lid van Europees Parlement – Voorrechten en immuniteiten – Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid – Activiteit die geen verband houdt met het ambt van volksvertegenwoordiger – Procedure ter opheffing van de immuniteit – Niet-contractuele aansprakelijkheid – Schade – Causaal verband)

28

2019/C 004/39

Zaak T-758/17: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Perfect Bar/EUIPO (PERFECT BAR) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniewoordmerk PERFECT BAR – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001])

28

2019/C 004/40

Zaak T-759/17: Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Perfect Bar/EUIPO (PERFECT Bar) (Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk PERFECT Bar – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001])

29

2019/C 004/41

Zaak T-608/18: Beroep ingesteld op 8 oktober 2018 — Sammut/Parlement

30

2019/C 004/42

Zaak T-616/18: Beroep ingesteld op 15 oktober 2018 — Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo S.A. / Commissie

31

2019/C 004/43

Zaak T-622/18: Beroep ingesteld op 15 oktober 2018 — EN (1)  / Commissie

32

2019/C 004/44

Zaak T-623/18: Beroep ingesteld op 13 oktober 2018 — EO (1) /Commissie

33

2019/C 004/45

Zaak T-627/18: Beroep ingesteld op 19 oktober 2018 — ZK/Commissie

34

2019/C 004/46

Zaak T-634/18: Beroep ingesteld op 23 oktober 2018 — Geske/EUIPO (revolutionary air pulse technology)

35

2019/C 004/47

Zaak T-640/18: Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — Intercontact Budapest/CdT

35

2019/C 004/48

Zaak T-642/18: Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — August Wolff/EUIPO — Faes Farma (DermoFaes Atopimed)

36

2019/C 004/49

Zaak T-644/18: Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — August Wolff/EUIPO — Faes Farma (DermoFaes Atopiderm)

37

2019/C 004/50

Zaak T-649/18: Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — ruwido austria/EUIPO (transparent pairing)

38

2019/C 004/51

Zaak T-651/18: Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Balani Balani e.a./EUIPO — Play Hawkers (HAWKERS)

39

2019/C 004/52

Zaak T-652/18: Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Porus/EUIPO (oral Dialysis)

39

2019/C 004/53

Zaak T-656/18: Beroep ingesteld op 2 november 2018 — Jareš Procházková en Jareš / EUIPO — Elton Hodinářská (MANUFACTURE PRIM 1949)

40

2019/C 004/54

Zaak T-659/18: Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — ZS / EIB

41

2019/C 004/55

Zaak T-660/18: Beroep ingesteld op 8 november 2018 — VodafoneZiggo Group/Commissie

42

2019/C 004/56

Zaak T-662/18: Beroep ingesteld op 9 november 2018 — romwell/EUIPO (twistpac)

43


 

Rectificaties

2019/C 004/57

Rectificatie op de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-531/18 ( PB C 399 van 5.11.2018 )

45


 


NL

 


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/1


Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie

(2019/C 004/01)

Laatste publicatie

PB C 455 van 17.12.2018

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 445 van 10.12.2018

PB C 436 van 3.12.2018

PB C 427 van 26.11.2018

PB C 408 van 12.11.2018

PB C 399 van 5.11.2018

PB C 392 van 29.10.2018

Deze teksten zijn beschikbaar in

EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/2


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vergabekammer Südbayern — Duitsland) — Vossloh Laeis GmbH / Stadtwerke München GmbH

(Zaak C-124/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 57 - Richtlijn 2014/25/EU - Artikel 80 - Plaatsing van overheidsopdrachten - Procedure - Uitsluitingsgronden - Maximumduur van de uitsluiting - Verplichting voor de ondernemer om met de aanbestedende dienst mee te werken om zijn betrouwbaarheid aan te tonen)

(2019/C 4/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Vergabekammer Südbayern

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vossloh Laeis GmbH

Verwerende partij: Stadtwerke München GmbH

Dictum

1)

Artikel 80 van richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG, gelezen in samenhang met artikel 57, lid 6, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, moet in die zin moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht die eist dat een ondernemer die ondanks het bestaan van een toepasselijke uitsluitingsgrond zijn betrouwbaarheid wil aantonen, de feiten en omstandigheden in verband met de strafrechtelijke inbreuk of met de begane fout volledig opheldert door niet alleen met de onderzoekende autoriteit, maar ook met de aanbestedende dienst in het kader van de specifieke rol van deze laatste, actief mee te werken om het herstel van zijn betrouwbaarheid te bewijzen, voor zover die medewerking beperkt blijft tot de maatregelen die strikt noodzakelijk zijn voor dit onderzoek.

2)

Artikel 57, lid 7, van richtlijn 2014/24 moet in die zin moet worden uitgelegd dat wanneer een ondernemer zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die onder de in artikel 57, lid 4, onder d), van deze richtlijn bedoelde uitsluitingsgrond valt en door een bevoegde autoriteit is bestraft, de maximumduur van de uitsluiting wordt berekend vanaf de datum van het besluit van deze autoriteit.


(1)  PB C 178 van 6.6.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — XC, YB, ZA

(Zaak C-234/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Beginselen van het Unierecht - Loyale samenwerking - Procedurele autonomie - Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel - Nationale wetgeving die voorziet in een rechtsmiddel dat het mogelijk maakt een strafprocedure over te doen in geval van schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - Verplichting om deze procedure uit te breiden tot gevallen van vermeende schending van de in het Unierecht verankerde grondrechten - Geen)

(2019/C 4/03)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: XC, YB, ZA

Verwerende partij: Generalprokuratur

Dictum

Het Unierecht, in het bijzonder de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, dient aldus te worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond hiervan niet verplicht is om een rechtsmiddel naar nationaal recht waarmee uitsluitend bij schending van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of van een van de protocollen bij dat Verdrag kan worden verkregen dat een strafprocedure die is afgesloten met een in kracht van gewijsde gegane nationale beslissing wordt overgedaan, uit te breiden tot schendingen van het Unierecht, met name tot inbreuken op het grondrecht dat is gewaarborgd in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, die op 19 juni 1990 te Schengen (Luxemburg) is ondertekend en op 26 maart 1995 in werking is getreden.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/3


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias — Griekenland) — Anodiki Services EPE / GNA, O Evangelismos — Ofthalmiatreio Athinon — Polykliniki, Geniko Ogkologiko Nosokomeio Kifisias — (GONK) „Oi Agioi Anargyroi”

(Zaak C-260/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 10, onder g) - Uitsluitingen van de werkingssfeer - Arbeidsovereenkomsten - Begrip - Besluiten van openbare ziekenhuizen om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten voor maaltijdverstrekking, maaltijddistributie en schoonmaak - Richtlijn 89/665/EEG - Artikel 1 - Recht van beroep)

(2019/C 4/04)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Symvoulio tis Epikrateias

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anodiki Services EPE

Verwerende partijen: GNA O Evangelismos — Ofthalmiatreio Athinon — Polykliniki, Geniko Ogkologiko Nosokomeio Kifisias — (GONK) „Oi Agioi Anargyroi”

In tegenwoordigheid van: Arianthi Ilia EPE, Fasma AE, Mega Sprint Guard AE, ICM — International Cleaning Methods AE, Myservices Security en Facility AE, Kleenway OE, GEN — KA AE, Geniko Nosokomeio Athinon „Georgios Gennimatas”, Ipirotiki Facility Services AE

Dictum

1)

Artikel 10, onder g), van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/2170 van de Commissie van 24 november 2015, moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling gebruikte begrip „arbeidsovereenkomsten” ook arbeidsovereenkomsten omvat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, namelijk arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten met personen die werden geselecteerd op grond van objectieve criteria zoals de periode van werkloosheid van de sollicitant, diens eerdere ervaring en het aantal minderjarige kinderen dat van hem afhankelijk is.

2)

De bepalingen van richtlijn 2014/24, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2015/2170, de artikelen 49 en 56 VWEU, de beginselen van gelijke behandeling, transparantie en evenredigheid, en de artikelen 16 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn niet van toepassing op een besluit van een overheidsinstantie om, ter vervulling van bepaalde taken die voortvloeien uit hun verplichtingen van algemeen belang, gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding.

3)

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, moet aldus worden uitgelegd dat op grond van die bepaling tegen het besluit van een aanbestedende dienst om met natuurlijke personen arbeidsovereenkomsten te sluiten voor het verlenen van bepaalde diensten, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een aanbestedingsprocedure overeenkomstig richtlijn 2014/24 met als motivering dat die overeenkomsten volgens die dienst niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen, beroep kan worden ingesteld door een ondernemer die er belang bij heeft om deel te nemen aan een overheidsopdracht met hetzelfde voorwerp als dat van de overeenkomsten en die van mening is dat die overeenkomsten binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen.


(1)  PB C 239 van 24.7.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/4


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank in tweede aanleg te Rome — Italië) — Martina Sciotto / Fondazione Teatro dell'Opera di Roma

(Zaak C-331/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 5 - Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd - Nationale wettelijke regeling die de toepassing van deze maatregelen uitsluit ten aanzien van de werkzaamheden van stichtingen voor dans, opera en orkesten)

(2019/C 4/05)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Rechter in tweede aanleg, Rome

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Martina Sciotto

Verwerende partij: Fondazione Teatro dell’Opera di Roma

Dictum

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke de op arbeidsverhoudingen betrekking hebbende algemene regels die bedoeld zijn om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen door de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd automatisch om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd indien de arbeidsverhouding na een bepaalde datum voortduurt, niet van toepassing zijn ten aanzien van de werkzaamheden van stichtingen voor dans, opera en orkesten, wanneer er naar nationaal recht geen sprake is van andere effectieve maatregelen ter bestraffing van in die branche geconstateerd misbruik.


(1)  PB C 309 van 18.09.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/5


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas — Litouwen) — Procedure ingeleid door „Roche Lietuva” UAB

(Zaak C-413/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten voor de levering van materiaal en medische diagnostische uitrusting - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 42 - Gunning - Beoordelingsmarge van de aanbestedende dienst - Formulering van technische specificaties)

(2019/C 4/06)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Lietuvos Aukščiausiasis Teismas

Partijen in het hoofdgeding

„Roche Lietuva” UAB

In tegenwoordigheid van: Kauno Dainavos poliklinika VšĮ

Dictum

De artikelen 18 en 42 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet vereisen dat de aanbestedende dienst bij het vaststellen van de technische specificaties van een openbare aanbesteding betreffende de aankoop van medische benodigdheden steeds hetzij het belang van individuele kenmerken van medische uitrusting, hetzij het belang van de prestatie van die uitrusting laat primeren, maar eisen dat de technische specificaties als geheel het beginsel van gelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of in het bij hem aanhangige geding de betrokken technische specificaties aan deze vereisten voldoen.


(1)  PB C 309 van 18.9.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 oktober 2018 — Enercon GmbH / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), Gamesa Eólica, SL

(Zaak C-433/17 P) (1)

(Hogere voorziening - Uniemerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 7, lid 1, onder b) - Nietigheidsprocedure - Artikel 53 - Uniekleurmerk dat bestaat uit uitvloeiende groentinten - Gedeeltelijke nietigverklaring - Terugverwijzing naar de nietigheidsafdeling)

(2019/C 4/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Enercon GmbH (vertegenwoordigers: R. H. F. Böhm, Rechtsanwalt, M. Silverleaf, QC)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (vertegenwoordigers: D. Botis, V. Ruzek en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden), Gamesa Eólica, SL (vertegenwoordiger: A. Sanz Cerralbo, abogada)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Enercon GmbH wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 412 van 4.12.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/6


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Veliko Tarnovo — Bulgarije) — „Walltopia” AD / Direktor na Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite — Veliko Tarnovo

(Zaak C-451/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Artikel 12, lid 1 - Verordening (EG) nr. 987/2009 - Artikel 14, lid 1 - Gedetacheerde werknemers - Toepasselijke wetgeving - A1-certificaat - Werknemer die is onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd - Voorwaarden)

(2019/C 4/08)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Veliko Tarnovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:„Walltopia” AD

Verwerende partij: Direktor na Teritorialna direktsia na Natsionalnata agentsia za prihodite — Veliko Tarnovo

Dictum

Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 1, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012, moet aldus worden uitgelegd dat een werknemer die is aangeworven om naar een andere lidstaat te worden gedetacheerd, moet worden geacht, „onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen [te zijn geweest] aan de wetgeving van de lidstaat waar zijn werkgever gevestigd is” in de zin van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 987/2009 — ook al had hij onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst volgens de wetgeving van deze lidstaat niet de hoedanigheid van verzekerde — wanneer die werknemer op dat tijdstip zijn woonplaats in die lidstaat had, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.


(1)  PB C 330 van 2.10.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/7


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Hamburg — Duitsland) — Tänzer & Trasper GmbH / Altenweddinger Geflügelhof Kommanditgesellschaft

(Zaak C-462/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Harmonisatie van de wetgevingen - Verordening (EG) nr. 110/2008 - Gedistilleerde dranken - Definitie, aanduiding, presentatie, etikettering en bescherming van geografische aanduidingen - Punt 41 van bijlage II - Eierlikeur - Definitie - Uitputtend karakter van de toegelaten ingrediënten)

(2019/C 4/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Tänzer & Trasper GmbH

Verwerende partij: Altenweddinger Geflügelhof Kommanditgesellschaft

Dictum

Punt 41 van bijlage II bij verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een gedistilleerde drank met de verkoopbenaming „eierlikeur” geen andere dan de in deze bepaling genoemde ingrediënten mag bevatten.


(1)  PB C 347 van 16.10.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht — Duitsland) — procedure ingeleid door Boston Scientific Ltd

(Zaak C-527/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Intellectuele en industriële eigendom - Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen - Verordening (EG) nr. 469/2009 - Werkingssfeer - Medisch hulpmiddel waarin als integrerend bestanddeel een stof is verwerkt die, indien afzonderlijk gebruikt, kan worden beschouwd als een geneesmiddel - Richtlijn 93/42/EEG - Artikel 1, lid 4 - Begrip „administratieve vergunningsprocedure”)

(2019/C 4/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundespatentgericht

Partijen in het hoofdgeding

Boston Scientific Ltd

In tegenwoordigheid van: Deutsches Patent- und Markenamt

Dictum

Artikel 2 van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat een procedure van voorafgaande vergunning krachtens richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007, voor een hulpmiddel waarin als integrerend bestanddeel een stof is verwerkt in de zin van artikel 1, lid 4, van deze richtlijn zoals gewijzigd, voor de toepassing van deze verordening niet kan worden gelijkgesteld aan een procedure voor een vergunning voor het in de handel brengen van deze stof krachtens richtlijn 2001/83 van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, ook al is deze stof onderwerp geweest van de beoordeling uit hoofde van punt 7.4, eerste en tweede alinea, van bijlage I bij richtlijn 93/42, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/47.


(1)  PB C 402 van 27.11.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/8


Arrest van het Hof (Negende kamer) van 25 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Vrhovno sodišče — Slovenië) — Milan Božičevič Ježovnik / Republika Slovenija

(Zaak C-528/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Artikel 143, lid 1, onder d) - Vrijstelling van btw bij invoer - Invoer gevolgd door een intracommunautaire levering - Risico op belastingfraude - Goede trouw van de belastingplichtige importeur en leverancier - Beoordeling - Zorgvuldigheidsplicht van de belastingplichtige importeur en leverancier)

(2019/C 4/11)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Milan Božičevič Ježovnik

Verwerende partij: Republika Slovenija

Dictum

Artikel 143, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/69/EG van de Raad van 25 juni 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de belastingplichtige importeur en leverancier die een vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde bij invoer genoot die door de bevoegde douaneautoriteiten na een voorafgaande controle was verleend op basis van de door hem aangedragen bewijzen, niet gehouden is de btw achteraf te betalen wanneer bij een latere controle blijkt dat niet was voldaan aan de materiële voorwaarden voor de vrijstelling, tenzij op basis van objectieve gegevens wordt vastgesteld dat de betrokken belastingplichtige wist of had moeten weten dat de op de importen in kwestie volgende leveringen deel uitmaakten van fraude door de koper, en dat die belastingplichtige niet alle hem ter beschikking staande redelijke maatregelen heeft getroffen om die fraude te voorkomen, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.


(1)  PB C 374 van 6.11.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/9


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Apple Sales International, Apple Inc., Apple retail France EURL / MJA, als curator van eBizcuss.com

(Zaak C-595/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 23 - Forumkeuzebeding dat in een distributieovereenkomst is opgenomen - Schadevordering die door de distributeur is ingesteld wegens schending van artikel 102 VWEU door de leverancier)

(2019/C 4/12)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Apple Sales International, Apple Inc., Apple retail France EURL

Verwerende partij: MJA, als curator van eBizcuss.com

Dictum

1)

Artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het niet uitgesloten is dat met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding die aanhangig is gemaakt door een distributeur tegen zijn leverancier op grond van artikel 102 VWEU, een forumkeuzebeding wordt toegepast dat is opgenomen in de overeenkomst tussen de partijen, louter omdat dit beding niet uitdrukkelijk verwijst naar geschillen inzake aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht.

2)

Artikel 23 van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de toepassing van een forumkeuzebeding in het kader van een schadevordering die aanhangig is gemaakt door een distributeur tegen zijn leverancier op grond van artikel 102 VWEU, niet afhangt van de vaststelling vooraf van een inbreuk op het mededingingsrecht door een nationale of Europese autoriteit.


(1)  PB C 437 van 18.12.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank van eerste aanleg van Luik — België) — Benoît Sauvage, Kristel Lejeune / Belgische Staat

(Zaak C-602/17) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verkeer van werknemers - Inkomsten die in een andere dan de woonstaat zijn ontvangen - Bilaterale overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting - Verdeling van de fiscale bevoegdheid - Heffingsbevoegdheid van de woonstaat - Aanknopingsfactoren)

(2019/C 4/13)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg van Luik

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Benoît Sauvage, Kristel Lejeune

Verwerende partij: Belgische Staat

Dictum

Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een uit een belastingovereenkomst ter vermijding van dubbele belasting volgende fiscale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de vrijstelling van inkomsten van een onderdaan die hij uit een andere lidstaat geniet in verband met een aldaar uitgeoefende dienstbetrekking, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de werkzaamheid waarvoor dat salaris wordt betaald daadwerkelijk in die lidstaat wordt uitgeoefend.


(1)  PB C 437 van 18.12.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/10


Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 18 oktober 2018 — Alex SCI / Europese Commissie

(Zaak C-696/17 P) (1)

(Hogere voorziening - Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Staatssteun - Financiering van een project voor stedelijke ontwikkeling - Afwijzing van een klacht - Beroep tot nietigverklaring - Individuele geraaktheid - Procesbevoegdheid)

(2019/C 4/14)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Alex SCI (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Georgieva-Kecsmar, K. Herrmann en T. Maxian Rusche, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de andere partij in de procedure: Franse Republiek (vertegenwoordigers: D. Colas, E. de Moustier en P. Dodeller, gemachtigden)

Dictum

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)

Alex SCI draagt haar eigen kosten en de kosten van de Europese Commissie.

3)

De Franse Republiek draagt haar eigen kosten.


(1)  PB C 72 van 26.2.2018.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/11


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Chambre disciplinaire de première instance de l’ordre des chirurgiens-dentistes de Midi-Pyrénées (Frankrijk) op 24 april 2018 — Conseil départemental de l’ordre des chirurgiens-dentistes de la Haute-Garonne / RG, RG

(Zaak C-296/18)

(2019/C 4/15)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Chambre disciplinaire de première instance de l’ordre des chirurgiens-dentistes de Midi-Pyrénées

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Conseil départemental de l’ordre des chirurgiens-dentistes de la Haute-Garonne

Verwerende partijen: RG, RG

Het Hof (Achtste kamer) heeft bij beschikking van 23 oktober 2018 het volgende beschikt:

Artikel 8 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij alle reclame van de leden van het beroep tandheelkunde op algemene en absolute wijze wordt verboden, voor zover hun daarbij alle gebruik wordt ontzegd van reclamemethoden om hun persoon of hun onderneming via hun website te promoten.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/12


Beroep ingesteld op 3 oktober 2018 — Republiek Polen / Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

(Zaak C-626/18)

(2019/C 4/16)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, pełnomocnik)

Verwerende partijen: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van artikel 1, punt 2, onder a), en van artikel 3, lid 3, van richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (1);

verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Mocht het Hof van Justitie oordelen dat de bestreden bepalingen van richtlijn (EU) 2018/957 niet zonder inhoudelijke wijziging kunnen worden gescheiden van de rest van die richtlijn, verzoekt de Republiek Polen subsidiair om volledige nietigverklaring van richtlijn (EU) 2018/957.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de Republiek Polen tegen de bestreden bepalingen van richtlijn 2018/957 de volgende middelen aan:

1)

middel ontleend aan de invoering van krachtens artikel 56 VWEU verboden beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Europese Unie ten aanzien van onderdanen van lidstaten, die zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin de ontvanger van de dienst is gevestigd, door:

a)

de lidstaten te verplichten tot het waarborgen, voor de gedetacheerde werknemers, van de beloning, met inbegrip van vergoedingen voor overwerk, die wordt vastgesteld overeenkomstig de wetgeving of praktijk van de lidstaat waar de werknemers zijn gedetacheerd [artikel 1, punt 2, onder a)],

b)

de lidstaten te verplichten tot het waarborgen dat gedetacheerde werknemers in beginsel worden onderwerpen aan alle toepasselijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die zijn vastgesteld overeenkomstig de wetgeving of praktijk van de lidstaat waar de werknemer is gedetacheerd, indien de daadwerkelijke duur van een detachering van één werknemer of de totale duur van een detachering van werknemers die elkaar in dezelfde functie vervangen, 12 maanden, en in geval de dienstverlener een gemotiveerde kennisgeving verstrekt, 18 maanden overtreft [artikel 1, lid 2, onder b)],

2)

middel ontleend aan schending van artikel 53, lid 1, en artikel 62 VWEU, door op basis van die bepalingen maatregelen vast te stellen die niet tot doel hebben de uitoefening van zelfstandige activiteiten te vergemakkelijken (vereenvoudiging van het verrichten van grensoverschrijdende diensten) doch tegen dat doel indruisen,

3)

middel ontleend aan schending van artikel 53, lid 1, en artikel 62 VWEU gelezen in samenhang met artikel 58, lid 1, VWEU door de bestreden richtlijn toe te passen op het wegvervoer (artikel 3, lid 3).

De Republiek Polen stelt onder meer dat de bestreden bepalingen betreffende de beloning van de gedetacheerde werknemers met name tot doel hebben het vrij verrichten van diensten te beperken door de dienstverleners zwaarder te belasten, zodat hun concurrentievoordeel ten gevolge van de lagere tarieven die gelden in hun land van vestiging, wordt weggenomen. De ingevoerde wijzigingen leiden tot discriminatie van grensoverschrijdende dienstverleners. Die wijzigingen worden niet gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, met name niet door redenen van de sociale bescherming van werknemers en eerlijke concurrentie. Bovendien schenden ze het evenredigheidsvereiste.


(1)  PB 2018, L 173, blz. 16.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/13


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (België) op 10 oktober 2018 — Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest CVBA / Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR)

(Zaak C-632/18)

(2019/C 4/17)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest CVBA

Verwerende partij: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten de punten 2.22, 2.23, 2.27, 2.28 en 20.33 van verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (1) aldus worden uitgelegd dat een afzonderlijke institutionele eenheid die onder zeggenschap van een overheid staat, als een niet-markteenheid moet worden beschouwd en derhalve onder de sector overheid valt indien zij de kenmerken van een financiële instelling binnen concernverband vertoont, zonder dat het criterium inzake haar blootstelling aan het risico hoeft te worden onderzocht?

2)

Kan een eenheid die onder zeggenschap van een overheid functioneert, worden aangemerkt als een financiële instelling binnen concernverband in de zin van de punten 2.21 tot en met 2.23, 2.27 en 2.28 van verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen:

a)

op grond dat de regeling door deze overheid van haar activiteit haar de controle over haar activa ontneemt, terwijl zij op grond van die regeling verder kan beslissen over de verlening van de hypothecaire leningen die zij toekent en over de duur, het bedrag en bepaalde voorwaarden van deze leningen, met dien verstande dat andere elementen en met name de rentevoet van die leningen door de overheid worden bepaald;

b)

op grond dat, onder andere, de door die overheid verleende waarborg voor de leningen die zij aangaat, haar de controle over haar passiva ontneemt, zonder dat het doel en de gevolgen van die waarborg worden onderzocht op basis van de kenmerken van de eenheid die onder zeggenschap van een overheid functioneert in het onderhavige geval en de onderliggende economische realiteit?


(1)  PB L 174, blz. 1.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Mons (België) op 12 oktober 2018 — Wagram Invest SA/Belgische Staat

(Zaak C-640/18)

(2019/C 4/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Wagram Invest SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

Rechtvaardigt het begrip ‚getrouw beeld’ als bedoeld in artikel 2, lid 3, van de Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (1) dat, bij de aankoop van een financieel actief door een naamloze vennootschap, een disconto ten laste in de resultatenrekening wordt geboekt in verband met een renteloze schuld met een looptijd van meer dan een jaar, en dat de aanschaffingsprijs van het actief wordt geboekt op de actiefzijde van de balans na aftrek van het disconto, gelet op de waarderingsprincipes zoals vermeld in artikel 32 van die richtlijn?

2)

Moet de formulering ‚in uitzonderingsgevallen’, die een voorwaarde is voor de toepassing van artikel 2, lid 5, van de richtlijn van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag [EEG, nu artikel 50, lid 2, onder g), VWEU] betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, en op basis waarvan een (andere) bepaling van die richtlijn buiten toepassing kan worden gelaten, in die zin worden uitgelegd dat die bepaling slechts kan worden toegepast indien wordt vastgesteld dat de inachtneming van het beginsel van het getrouwe beeld niet kan worden bereikt door de naleving van de bepalingen van die richtlijn, in voorkomend geval met aanvullende inlichtingen in de toelichting overeenkomstig artikel 2, lid 4, van die richtlijn?

3)

Moet voorrang worden gegeven aan de toepassing van artikel 2, lid 4, van die richtlijn, zodat enkel gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 2, lid 5, genoemde mogelijkheid een bepaling van de richtlijn buiten toepassing te laten indien aanvullende inlichtingen niet volstaan voor een effectieve toepassing van het in artikel 2, lid 3, van de richtlijn genoemde beginsel van het getrouwe beeld, en dat enkel in uitzonderingsgevallen?


(1)  Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222, blz. 11).


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 15 oktober 2018 — British Airways Plc / MF

(Zaak C-643/18)

(2019/C 4/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: British Airways Plc

Verwerende partij: MF

Prejudiciële vragen

1.

Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, zich ook kan beroepen op buitengewone omstandigheden die zich niet hebben voorgedaan tijdens de door de luchtreiziger geboekte vlucht, maar wel op dezelfde dag tijdens een — niet onmiddellijk — daaraan voorafgaande vlucht met het vliegtuig dat in het kader van een rotatievlucht moest worden ingezet voor de vlucht die door de luchtreiziger was geboekt?

2.

Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat „alle redelijke maatregelen” die de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, in geval van buitengewone omstandigheden moet hebben getroffen om een verplichting tot betaling van compensatie krachtens artikel 7 van die verordening af te wenden, alleen op de voorkoming van de „buitengewone omstandigheden” [in casu de toewijzing van nieuwe (latere) „air-traffic-control-slots” door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol)] gericht moeten zijn; of dient de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bovendien ook redelijke maatregelen te treffen om de annulering of de grote vertraging zelf te voorkomen?

3.

Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, inderdaad redelijke maatregelen moet treffen om een grote vertraging zelf te voorkomen, moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 dan aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij, ter afwending van een verplichting tot betaling van compensatie krachtens artikel 7 van die verordening, bij een vervoer van passagiers op een uit twee (of meer) vluchten bestaande luchtverbinding ermee kan volstaan redelijke maatregelen te treffen om te voorkomen dat de door haar uit te voeren vlucht die vertraging dreigt op te lopen, daadwerkelijk vertraging oploopt; of moet zij bovendien redelijke maatregelen treffen om te voorkomen dat de individuele passagier met grote vertraging op de eindbestemming aankomt (bijvoorbeeld door na te gaan of een omboeking op een andere vlucht mogelijk is)?


(1)  PB 2004, L 46, blz. 1.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 15 oktober 2018 — A / Daniel B, UD, AFP, B, L

(Zaak C-649/18)

(2019/C 4/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A

Verwerende partijen: Daniel B, UD, AFP, B, L

Prejudiciële vraag

Het Hof van Justitie wordt verzocht zich uit te spreken over de vraag of de Europese regelgeving, met name:

artikel 34 VWEU;

artikel 85 quater van de Europese richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), zoals gewijzigd;

de bepalingen inzake de interne markt van artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij voor de elektronische handel (2),

een lidstaat van de Unie in staat stelt om op zijn grondgebied aan apothekers die onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Unie specifieke regels op te leggen betreffende:

het verbod klanten te benaderen via methoden en middelen die worden beschouwd als strijdig met de waardigheid van het beroep als bedoeld in het huidige artikel R 4235-22 van het Franse wetboek van volksgezondheid;

het verbod patiënten aan te sporen tot overmatig gebruik van geneesmiddelen als bedoeld in het huidige artikel R 4235-64 van het Franse wetboek van volksgezondheid, en

de verplichting de goede praktijken inzake de verstrekking van geneesmiddelen zoals vastgesteld door de overheid van de lidstaat na te leven, door bijkomend te eisen dat in het online bestelproces voor geneesmiddelen een gezondheidsvragenlijst wordt ingevoegd, en het gebruik van betalende vermeldingen te verbieden, als bedoeld in het huidige besluit van 28 november 2016 van de Franse minister van Sociale Zaken en Gezondheid.


(1)  PB L 311, blz. 67.

(2)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1).


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Haskovo (Bulgarije) op 18 oktober 2018 — SZ / Mitnitsa Burgas

(Zaak C-652/18)

(2019/C 4/21)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Haskovo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij tot cassatie: SZ

Verwerende partij in cassatie: Mitnitsa Burgas

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, en artikel 49, lid 3, van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als in artikel 20, lid 1, van de Valuten Zakon (Bulgaarse valutawet), dat ingeval niet wordt voldaan aan de aangifteplicht krachtens artikel 3 van deze verordening, behalve oplegging van een geldboete tussen 1 000 BGN en 3 000 BGN op grond van artikel 18, lid 1, van de Valuten Zakon, cumulatief voorziet in de volledige confiscatie van de niet-aangegeven liquide middelen, ongeacht de herkomst en het beoogde gebruik ervan?


(1)  PB 2005, L 309, blz. 9.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Varna (Bulgarije) op 19 oktober 2018 — Mitnitsa Varna / „Schenker” EOOD

(Zaak C-655/18)

(2019/C 4/22)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Varna

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij in cassatie: Mitnitsa Varna

Verwerende partij in cassatie:„Schenker” EOOD

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 242, lid 1, onder a) en b), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), aldus worden uitgelegd dat diefstal van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen, in de specifieke omstandigheden van het hoofdgeding, een onttrekking van deze goederen in de zin van die bepaling vormt die tot oplegging van een financiële sanctie aan de vergunninghouder wegens een douanerechtelijke overtreding leidt?

2)

Heeft oplegging van betaling van de tegenwaarde van de goederen die het voorwerp zijn van de douane-overtreding — in dit geval de onttrekking ervan uit het stelsel van douane-entrepots — het karakter van een bestuurlijke sanctie in de zin van artikel 42, leden 1 en 2, van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, en is een nationaal voorschrift dat voorziet in een dergelijke betaling, bovenop oplegging van een financiële sanctie, geoorloofd? Is deze regeling verenigbaar met de in artikel 42, lid 1, tweede zin, van de verordening opgelegde criteria van effectiviteit, proportionaliteit en het afschrikkende effect van de sancties die worden gesteld op niet-naleving van de douanerechtelijke voorschriften van de Unie?


(1)  PB 2013, L 269, blz. 1.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu (Kroatië) op 19 oktober 2018 — Hrvatska radiotelevizija/TY

(Zaak C-657/18)

(2019/C 4/23)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Općinski sud u Novom Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hrvatska radiotelevizija

Verwerende partij: TY

Prejudiciële vragen

1)

Is een bepaling van nationaal recht, te weten artikel 1 van de Ovršni zakon (wet inzake gedwongen executie, gepubliceerd in NN nrs. 112/12, 25/13, 93/14, 55/16 en 73/17), die notarissen de bevoegdheid verleent om op basis van een authentieke akte door middel van het uitvaardigen van een bevel tot executie — als executoriale titel — zonder uitdrukkelijke toestemming van de executieschuldenaar over te gaan tot gedwongen invordering van schulden, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelet op de arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-484/15 en C-551/15.

2)

Kan de uitlegging die is gegeven in de arresten van het Hof van Justitie van 9 maart 2017, Zulfikarpašić (C-484/15, EU:2017:199) en Pula Parking (C-551/15, EU:2017:193) worden toegepast in de onderhavige zaak, Povrv-2032/17, waarvan de verwijzende rechter kennis dient te nemen?


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 23 oktober 2018 — AQ / Ministre de l’Action et des Comptes publics

(Zaak C-662/18)

(2019/C 4/24)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AQ

Verwerende partij: Ministre de l’Action et des Comptes publics

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 8 van de richtlijn van 19 oktober 2009 (1) aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de kapitaalwinst die is gerealiseerd bij de verkoop van de in ruil ontvangen effecten volgens andere heffingsgrondslag- en tariefregels wordt belast dan de kapitaalwinst waarvan de belasting is uitgesteld?

2)

Dient dat artikel in het bijzonder aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de verminderingen van de heffingsgrondslag die zijn bedoeld om rekening te houden met de duur van het houderschap van de effecten niet van toepassing zijn op de kapitaalwinst waarvan de belasting is uitgesteld, op grond dat die regel betreffende de heffingsgrondslag niet van toepassing was op de datum waarop die kapitaalwinst werd gerealiseerd, maar wel van toepassing zijn op de kapitaalwinst uit de verkoop van de in ruil ontvangen effecten, rekening houdende met de ruildatum van de effecten, en niet met de verwervingsdatum ervan?


(1)  Richtlijn 2009/133/EG van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB 2009, L 310, blz. 34).


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel d'Aix-en-Provence (Frankrijk) op 23 oktober 2018 — Strafzaak tegen B S en C A

(Zaak C-663/18)

(2019/C 4/25)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel d'Aix-en-Provence.

Partijen in het hoofdgeding

B S en C A

Andere partijen: Ministère public, Conseil national de l’ordre des pharmaciens

Prejudiciële vraag

Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 28, 29, 30 en 32 VWEU, de verordeningen nrs. 1307/2013 (1) en 1308/2013 (2) en het beginsel van vrij verkeer van goederen en het Hof wordt verzocht te antwoorden op de vraag of deze voorschriften aldus moeten worden uitgelegd dat de bij het besluit van 22 augustus 1990 ingevoerde afwijkende bepalingen, doordat de teelt, de industriële verwerking van en de handel in hennep wordt beperkt tot uitsluitend vezels en zaad, een met het Unierecht strijdige beperking inhouden.


(1)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347, blz. 608).

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347, blz. 671).


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Paris (Frankrijk) op 24 oktober 2018 — IT Development SAS / Free Mobile SAS

(Zaak C-666/18)

(2019/C 4/26)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IT Development SAS

Verwerende partij: Free Mobile SAS

Prejudiciële vraag

Is het feit dat een licentiehouder van software zich niet houdt aan de voorwaarden van een softwarelicentieovereenkomst (door het verlopen van een proefperiode, overschrijding van het aantal gemachtigde gebruikers of een andere meeteenheid, zoals processors die kunnen worden gebruikt ter uitvoering van de software-instructies, of door wijziging van de broncode van de software, wanneer dit recht in de licentie is voorbehouden aan de oorspronkelijke rechthebbende):

een inbreuk (in de zin van richtlijn 2004/48 van 29 april 2004 (1)) jegens de houder van het auteursrecht van de software zoals voorbehouden in artikel 4 van richtlijn 2009/24/EG van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (2),

of kan hiervoor een afzonderlijke juridische regeling gelden, zoals die inzake contractuele aansprakelijkheid van het gemene recht?


(1)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45).

(2)  Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB 2009, L 111, blz. 16).


Gerecht

7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/20


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Dyson / Commissie

(Zaak T-544/13 RENV) (1)

(„Richtlijn 2010/30/EU - Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten - Gedelegeerde verordening van de Commissie tot aanvulling van de richtlijn - Energie-etikettering van stofzuigers - Essentieel onderdeel van een delegatiehandeling”)

(2019/C 4/27)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dyson Ltd (Malmesbury, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, E. Batchelor en M. Healy, solicitors, bijgestaan door A. Patsa, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, K. Herrmann en K. Talabér-Ritz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers (PB 2013, L 192, blz. 1).

Dictum

1)

Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van stofzuigers, wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de hogere voorziening voor het Hof.


(1)  PB C 344 van 23.11.2013.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/20


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — KF / Satcen

(Zaak T-286/15) (1)

(„Beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding - Personeel van Satcen - Arbeidscontractanten - Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Unie - Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Artikel 24 VEU - Artikelen 263, 268, 270 en 275 VWEU - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten - Gelijke behandeling - Besluiten 2014/401/GBVB en 2009/747/GBVB - Commissie van beroep van Satcen - Exceptie van onwettigheid - Verzoek om bijstand - Regels betreffende het administratieve onderzoek - Schorsing - Tuchtprocedure - Tuchtrechtelijk ontslag - Beginsel van behoorlijk bestuur - Vereiste van onpartijdigheid - Recht om te worden gehoord - Toegang tot het dossier - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voorbarige vorderingen tot schadevergoeding - Immateriële schade”)

(2019/C 4/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: KF (vertegenwoordigers: A. Kunst, advocaat, en N. Macaulay, barrister)

Verwerende partij: Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) (vertegenwoordigers: L. Defalque en A. Guillerme, advocaten)

Interveniënt aan de zijde van verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en M. Bauer, gemachtigden)

Voorwerp

Enerzijds, een vordering op grond van artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van de beslissingen van de directeur van Satcen van 5 juli 2013 houdende opening van een tuchtprocedure tegen verzoekster, schorsing van verzoekster en afwijzing van verzoeksters verzoek om bijstand en van 28 februari 2014 houdende tuchtrechtelijk ontslag van verzoekster, alsmede van de beslissing van de commissie van beroep van Satcen van 26 januari 2015 houdende bevestiging van bovengenoemde beslissingen, en, anderzijds, een vordering op grond van artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

De beslissing van de commissie van beroep van het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) van 26 januari 2015 wordt nietig verklaard.

2)

De beslissing van de directeur van Satcen van 5 juli 2013 houdende schorsing van KF wordt nietig verklaard.

3)

De beslissing van de directeur van Satcen van 28 februari 2014 houdende tuchtrechtelijk ontslag van KF wordt nietig verklaard.

4)

Satcen wordt ertoe veroordeeld KF een bedrag van 10 000 EUR te betalen ter vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden.

5)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

6)

Satcen wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van KF.

7)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.


(1)  PB C 302 van 14.9.2015.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/21


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Litouwen / Commissie

(Zaak T-34/16) (1)

(„ELGF - Van financiering uitgesloten uitgaven - Specifieke steun voor de rund- en schapenvleessector - Controles ter plaatse - Fysiek onderzoek van dieren - Kwaliteit van controles - Controleverslag - Forfaitaire correctie - Motiveringsplicht - Evenredigheid - Eenmalige correctie”)

(2019/C 4/29)

Procestaal: Litouws

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Litouwen (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Kriaučiūnas, T. Orlickas en R. Krasuckaitė, vervolgens T. Orlickas en R. Krasuckaitė, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Sauka en A. Steiblytė, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2098 van de Commissie van 13 november 2015 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2015, L 303, blz. 35).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

De Republiek Litouwen wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 118 van 4.04.2016.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/22


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — FN e.a./CEPOL

(Zaak T-334/16 P) (1)

(„Hogere voorziening - Openbare dienst - Tijdelijk functionarissen - Verplaatsing van de vestigingsplaats van Cepol van Bramshill (Verenigd Koninkrijk) naar Boedapest (Hongarije) - Overplaatsing van personeel - Niet voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid van het beroep voor het Gerecht voor ambtenarenzaken”)

(2019/C 4/30)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwiranten: FN, FP en FQ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Blot, advocaten)

Andere partij in de procedure: Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (vertegenwoordigers: aanvankelijk F. Bánfi en R. Woldhuis, vervolgens R. Woldhuis en D. Schroeder, gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 11 april 2016, FN e.a./Cepol (F-41/15 DISS II, EU:F:2016:70), strekkende tot vernietiging van dit arrest

Dictum

1)

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 11 april 2016, FN e.a./Cepol (F-41/15 DISS II), wordt vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten de door FN, FP en FQ ingediende vordering tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren.

2)

De door FN, FP en FQ bij het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F-41/15 DISS II ingediende vordering tot nietigverklaring wordt afgewezen.

3)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

4)

FN, FP en FQ enerzijds en het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) anderzijds dragen elk de eigen kosten van de hogere voorziening en van de procedure in eerste aanleg.


(1)  PB C 305 van 22.8.2016.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/23


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — Pirelli Tyre/EUIPO — Yokohama Rubber (Weergave van een groef in „L”-vorm)

(Zaak T-447/16) (1)

(„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniebeeldmerk dat een groef in „L”-vorm weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening 2017/1001] - Verordening (EU) 2015/2424 - Toepassing van de wet in de tijd - Vorm van de waar - Aard van het teken - Inaanmerkingneming van de elementen die nuttig zijn voor de identificatie van de wezenlijke kenmerken van het teken - Algemeen belang dat ten grondslag ligt aan artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 40/94”)

(2019/C 4/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Pirelli Tyre SpA (Milaan, Italië) (vertegenwoordigers: T. M. Müller en F. Togo, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: J. Ivanauskas, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: The Yokohama Rubber Co. Ltd (Tokio, Japan) (vertegenwoordigers: F. Boscariol de Roberto, D. Martucci en I. Gatto, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2016 (zaak R 2583/2014-5) inzake een nietigheidsprocedure tussen Yokohama Rubber en Pirelli Tyre.

Dictum

1)

De punten 2 en 3 van het dispositief van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 28 april 2016 (zaak R 2583/2014-5) worden vernietigd.

2)

Het EUIPO zal naast zijn eigen kosten die van Pirelli Tyre SpA dragen.

3)

The Yokohama Rubber Co. Ltd zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 350 van 26.09.2016.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/24


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — PO e.a. / EDEO

(Zaak T-729/16) (1)

(„Openbare dienst - EDEO - Bezoldiging - Bij de delegatie te Peking tewerkgestelde ambtenaren - Gezinstoelagen - Schooltoelage voor het jaar 2015/2016 - Artikel 15, tweede zin, van bijlage X bij het Statuut - Overschrijding van de statutaire bovengrens voor derde landen - Besluit om in uitzonderlijke gevallen een bovengrens te stellen aan de vergoeding van schoolkosten - AUB”)

(2019/C 4/32)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: PO, PP, PQ en PR (vertegenwoordigers: aanvankelijk N. de Montigny en J.-N. Louis, vervolgens N. de Montigny, advocaten)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (vertegenwoordigers: S. Marquardt en R. Spac, gemachtigden, bijgestaan door M. Troncoso Ferrer, F.-M. Hislaire en S. Moya Izquierdo, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van de besluiten van EDEO om verzoekers voor het schooljaar 2015/2016 niet de schoolkosten te vergoeden boven een bedrag dat overeenkomt met de statutaire bovengrens voor derde landen (zesmaal de basisbovengrens), vermeerderd met 10 000 EUR (27 788,40 EUR in totaal).

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

PO, PP, PQ en PR dragen hun eigen kosten en worden daarnaast verwezen in de kosten van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).


(1)  PB C 475 van 19.12.2016.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/24


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — RA / Rekenkamer

(Zaak T-874/16) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Bevordering - Bevorderingsronde 2016 - Besluit om de verzoekende partij niet naar de rang AD 11 te bevorderen - Ontbreken van een beoordelingsrapport - Vergelijking van verdiensten”)

(2019/C 4/33)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RA (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

Verwerende partij: Rekenkamer van de Europese Unie (vertegenwoordigers: C. Lesauvage, E. von Bardeleben en A.-M. Cosciug, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Rekenkamer van 4 maart 2016 om verzoeker in het kader van de bevorderingsprocedure 2016 niet naar de hogere rang (AD 11) te bevorderen en zijn naam niet op te nemen op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2016 zijn bevorderd

Dictum

1)

Het besluit van de Rekenkamer van de Europese Unie van 4 maart 2016 om RA in het kader van de bevorderingsronde 2016 niet naar de rang AD 11 te bevorderen wordt nietig verklaard.

2)

De Rekenkamer wordt verwezen in alle kosten.


(1)  PB C 46 van 13.02.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/25


Arrest van het Gerecht van 24 oktober 2018 — RQ / Commissie

(Zaak T-29/17) (1)

(„Openbare dienst - Ambtenaren - Directeur-generaal van OLAF - Besluit tot opheffing van verzoekers immuniteit van jurisdictie - Litispendentie - Bezwarende handeling - Motiveringsplicht - Bijstand- en zorgplicht - Gewettigd vertrouwen - Rechten van de verdediging”)

(2019/C 4/34)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: RQ (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, J.-P. Keppenne en J. Baquero Cruz, gemachtigden)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit C(2016) 1449 final van de Commissie van 2 maart 2016 betreffende een verzoek tot opheffing van verzoekers immuniteit van jurisdictie en, voor zover nodig, van besluit Ares(2016) 5814495 van de Commissie van 5 oktober 2016 tot afwijzing van verzoekers klacht tegen eerstgenoemd besluit

Dictum

1)

Besluit C(2016) 1449 final van de Commissie van 2 maart 2016 betreffende een verzoek tot opheffing van de immuniteit van jurisdictie van RQ wordt nietig verklaard.

2)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 95 van 27.03.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/26


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — Devin/EUIPO — Haskovo (DEVIN)

(Zaak T-122/17) (1)

(„Uniemerk - Nietigheidsprocedure - Uniewoordmerk DEVIN - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Geografische benaming - Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 4/35)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Devin AD (Devin, Bulgarije) (vertegenwoordiger: B. Van Asbroeck, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Di Natale en D. Gája, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Haskovo Chamber of Commerce and Industry (Haskovo, Bulgarije) (vertegenwoordiger: D. Dimitrova, advocaat)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 december 2016 (zaak R 579/2016-2) inzake een nietigheidsprocedure tussen Devin AD en Haskovo Chamber of Commerce and Industry

Dictum

1)

De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 2 december 2016 (zaak R 579/2016-2) wordt vernietigd.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Het EUIPO zal naast zijn eigen kosten ook die van Devin AD dragen.

4)

Haskovo Chamber of Commerce and Industry zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 121 van 18.4.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/26


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — DI / EASO

(Zaak T-129/17 RENV)

(„Openbare dienst - Personeel van EASO - Arbeidscontractanten - Overeenkomst voor bepaalde tijd - Proeftijd - Ontslagbesluit na afloop van de proeftijd - Regel van overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht - Aansprakelijkheid”)

(2019/C 4/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DI (vertegenwoordigers: I. Vlaic en G. Iliescu, advocaten)

Verwerende partij: Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) (vertegenwoordigers: W. Stevens, gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot vernietiging van het besluit van de uitvoerend directeur van het EASO van 28 februari 2013 houdende het ontslag van de verzoekende partij na afloop van zijn proeftijd en tot vergoeding van de schade die hijzelf en zijn gezin zouden hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Elke partij draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van zaak F-113/13 en zaak T-730/15 P.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/27


Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018 — Aldo Supermarkets/EUIPO — Aldi Einkauf (ALDI)

(Zaak T-359/17) (1)

(„Uniemerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor Uniewoordmerk ALDI - Ouder nationaal beeldmerk ALDO - Relatieve weigeringsgrond - Voorwaarden voor ontvankelijkheid van de oppositie - Regel 15 van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625] - Voorwaarden voor vertegenwoordiging van het oudere merk - Regel 19 van verordening (EG) nr. 2868/95 (thans artikel 7 van gedelegeerde verordening 2018/625) - Geen bewijs van normaal gebruik van het oudere merk - Artikel 42 van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 47 van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 4/37)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Aldo Supermarkets (Varna, Bulgarije) (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Saettel, vervolgens T. Chevrier en M. Thewes, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: G. Sakalaite-Orlovskiene, A. Folliard-Monguiral en D. Walicka, gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniërend voor het Gerecht: Aldi Einkauf GmbH & Co. OHG (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: N. Lützenrath, U. Rademacher, N. Bertram en C. Fürsen, advocaten)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 29 maart 2017 (zaak R 976/2016-4) inzake een oppositieprocedure tussen Aldo Supermarkets en Aldi Einkauf

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Aldo Supermarkets wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 249 van 31.7.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/28


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Troszczynski / Parlement

(Zaak T-550/17) (1)

(„Institutioneel recht - Lid van Europees Parlement - Voorrechten en immuniteiten - Besluit tot opheffing van de parlementaire onschendbaarheid - Activiteit die geen verband houdt met het ambt van volksvertegenwoordiger - Procedure ter opheffing van de immuniteit - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Schade - Causaal verband”)

(2019/C 4/38)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Mylène Troszczynski (Noyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Dean en S. Alonso de León, vervolgens S. Alonso de León, N. Görlitz en S. Seyr, gemachtigden)

Voorwerp

Ten eerste, verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van het besluit van 14 juni 2017 waarbij het Parlement de immuniteit van verzoekster heeft opgeheven en, ten tweede, verzoek krachtens artikel 268 VWEU tot vergoeding van de immateriële schade die zij stelt te hebben geleden.

Dictum

1)

Het beroep wordt verworpen.

2)

Mylène Troszczynski wordt verwezen in de kosten.


(1)  PB C 357 van 23.10.2017.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/28


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Perfect Bar/EUIPO (PERFECT BAR)

(Zaak T-758/17) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniewoordmerk PERFECT BAR - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 4/39)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Perfect Bar LLC (San Diego, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: F. Miazzetto, J. L. Gracia Albero en E. Cebollero González, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2017 (zaak R 2439/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken PERFECT BAR als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 5 september 2017 (zaak R 2439/2016-4) wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op „proteïne-supplementen” en „dieet- en voedingssupplementen”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 22.1.2018.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/29


Arrest van het Gerecht van 8 november 2018 — Perfect Bar/EUIPO (PERFECT Bar)

(Zaak T-759/17) (1)

(„Uniemerk - Aanvraag voor Uniebeeldmerk PERFECT Bar - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001]”)

(2019/C 4/40)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Perfect Bar LLC (San Diego, Californië, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: F. Miazzetto, J. L. Gracia Albero en E. Cebollero González, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Ivanauskas en D. Walicka, gemachtigden)

Voorwerp

Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2017 (zaak R 2440/2016-4) inzake een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken PERFECT Bar als Uniemerk

Dictum

1)

De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 5 september 2017 (zaak R 2440/2016-4) wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op „proteïne-supplementen” en „dieet- en voedingssupplementen”.

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)

Elke partij zal haar eigen kosten dragen.


(1)  PB C 22 van 22.1.2018.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/30


Beroep ingesteld op 8 oktober 2018 — Sammut/Parlement

(Zaak T-608/18)

(2019/C 4/41)

Procestaal: Maltees

Partijen

Verzoekende partij: Mark Anthony Sammut (Foetz, Luxemburg) (vertegenwoordiger: P. Borg Olivier, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

krachtens artikel 270 VWEU nietig verklaren het besluit van het Europees Parlement van 6 juli 2018, genomen op basis van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut, tot afwijzing van de door verzoeker ingediende klacht, strekkende tot verwijdering uit zijn beoordelingsrapport over 2016 van een verklaring over het vermeende verzuim om het tot aanstelling bevoegd gezag op de hoogte te stellen van zijn voornemen om in 2016 een boek te publiceren met de titel „L-Aqwa fl-Ewropa. Il-Panama papers u il-Poter” (‘Het beste in Europa. De Panama papers en de macht); en dientengevolge,

gedeeltelijk nietig verklaren het besluit van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Vertalingen van 4 januari 2018; en dientengevolge,

de verwijdering van die verklaring uit het beoordelingsrapport gelasten (punt 3 betreffende verzoekers gedrag — Naleving van de regels en de procedures);

de schade beoordelen die verzoeker door die besluiten heeft geleden;

de verwerende partij veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de schade die verzoeker door die besluiten heeft geleden;

het tot aanstelling bevoegd gezag verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 17 bis van het Statuut, voor zover dit bedoeld is ter bescherming van het fundamentele recht van vrije meningsuiting zoals gewaarborgd door artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en door artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voorts moet er sprake zijn van een evenwicht tussen rechten en verplichtingen, aangezien niet alle rechten absoluut zijn.

2.

Tweede middel, ontleend aan een onjuiste uitlegging van artikel 17 bis van het Statuut, aangezien het onderwerp van het boek geen verband houdt met „de activiteit van de Unie” en verzoeker daarom niet verplicht was het tot aanstelling bevoegd gezag op voorhand op de hoogte te stellen van zijn voornemen. De woorden „onderwerp [dat] betrekking heeft op” betekenen en verwijzen naar de inhoud van het document, dat zich bezig wil houden met de „activiteit van de Unie”. Dit betekent dat een ambtenaar het tot aanstelling bevoegd gezag alleen moet informeren en om toestemming moet vragen, indien hij zich op enige wijze bezighoudt met de activiteit van de Unie. Dit betekent dat het tot aanstelling bevoegd gezag verplicht is om de „activiteit van de Unie” eng en niet ruim uit te leggen. Voorts voert verzoeker aan dat:

er geen redenen voor het besluit zijn gegeven, aangezien het louter is gebaseerd op een mening en niet op feiten of juridische overwegingen;

het tot aanstelling bevoegd gezag een zwaardere verplichting oplegt dat in het Statuut is voorzien;

het besluit is gebaseerd op een onevenredige beoordelingsvrijheid;

de woorden „onderwerp [dat] betrekking heeft op” verwijzen naar een context die met betrekking tot de activiteit van de Unie kan worden afgeleid uit andere richtsnoeren;

er geen sprake van is dat verzoeker zijn verplichting van goede trouw, loyaliteit en onpartijdigheid jegens de Unie niet is nagekomen, aangezien het boek geen verwijzing naar zijn activiteit of enige andere activiteit van de Unie bevat;

uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, meer bepaald het arrest van 6 maart 2001 Connolly/Commissie (C-274/99 P, EU:C:2001:127, punten 43-62), een aantal belangrijke punten kunnen worden afgeleid voor de beoordeling van de toepassing en uitvoering van artikel 17 bis van het Statuut.

3.

Derde middel, ontleend aan de immateriële schade die verzoeker als gevolg van het besluit heeft geleden, zowel op zijn werk als in zijn privéleven, en het gevolg dat dit heeft gehad voor zijn literaire productie. De schade moet daarom worden vastgesteld en vervolgens moet een vergoeding worden toegekend.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/31


Beroep ingesteld op 15 oktober 2018 — Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo S.A. / Commissie

(Zaak T-616/18)

(2019/C 4/42)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo S.A. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: E. Buczkowska en M. Trepka, radcy prawni)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 24 mei 2018 inzake een procedure op grond van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 54 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Zaak AT.39816 — Upstreamgasleveringen in Midden- en Oost-Europa) (1), waarbij de procedure op grond van artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (2) is afgesloten door de aanvaarding van bindende verplichtingen door de publiekrechtelijke naamloze vennootschap Gazprom en van Gazprom Export LLC (hierna „Gazprom”) van 15 maart 2018;

Verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan de vaststelling door de Commissie van een besluit dat kennelijk in strijd is met artikel 9 van verordening nr. 1/2003 in samenhang met artikel 102 VWEU en het evenredigheidsbeginsel, doordat de Commissie een kennelijke fout heeft gemaakt bij de beoordeling van het verzamelde bewijsmateriaal en door de erkenning dat de bezwaren die in de loop van procedure AT.39816 zijn opgeworpen met betrekking tot het feit dat Gazprom de gasleveringen aan Polen afhankelijk stelde van het verkrijgen van de controle over de gasinfrastructuur in Polen niet gerechtvaardigd waren en als gevolg van deze fout de verplichtingen van Gazprom die geen rekening hielden met de desbetreffende reserves, heeft aanvaard.

2.

Tweede middel, ontleend aan de vaststelling door de Commissie van een besluit dat kennelijk in strijd is met artikel 9 van verordening nr. 1/2003 in samenhang met artikel 102 VWEU en het evenredigheidsbeginsel, doordat de Commissie Gazproms verplichtingen in verband met de toepassing van oneerlijke en uiterst buitensporige prijzen heeft opgelegd, welke verplichtingen onvoldoende rekening houden met de bezwaren van de Commissie, die in wezen de toepassing van de buitensporige prijzen door de zeggenschap uitoefenende onderneming betroffen.

3.

Derde middel, ontleend aan de vaststelling door de Commissie van een besluit dat kennelijk in strijd is met artikel 9 van verordening nr. 1/2003 in samenhang met artikel 102 VWEU en het evenredigheidsbeginsel, doordat de Commissie Gazprom verplichtingen in verband met de invoering van territoriale beperkingen heeft opgelegd die onvoldoende rekening houden met de bezwaren van de Commissie, selectief van aard zijn en de verplichtingen overnemen die reeds de zeggenschap uitoefenende onderneming reeds in andere procedures is aangegaan, maar die niet hebben geleid tot een wijziging in haar gedrag.

4.

Vierde middel, ontleend aan de vaststelling door de Commissie van een besluit dat kennelijk in strijd is met artikel 7 VWEU in samenhang met artikel 194, lid 1, VWEU doordat een besluit is vastgesteld dat strijdig is met de doelstellingen van het energiebeleid van de Europese Unie en geen rekening houdt met de negatieve gevolgen ervan voor de Europese gasleveringsmarkt, met name de verdere isolatie en de instandhouding van mededingingsbeperkende voorwaarden op de gasmarkten in de landen in Midden- en Oost-Europa ten opzichte van West-Europa, ondanks het feit dat dit energiebeleid gericht is op de integratie van deze markten en het waarborgen van gelijke mededingingsvoorwaarden op alle markten van de Europese Unie.

5.

Vijfde middel, ontleend aan de vaststelling door de Commissie van een besluit dat kennelijk in strijd is met artikel 18, lid 1, VWEU en het gelijkheidsbeginsel omdat discriminatie is geschapen tussen de concurrenten van Gazprom die op de markten van landen in Midden- en Oost-Europa opereren, waaronder verzoekster, en de concurrenten van Gazprom die op de markten van landen in West-Europa opereren, ofschoon de twee genoemde groepen concurrenten op dezelfde Europese markt voor gasleveringen opereren en in die zin in aanmerking komen voor de regeling van artikel 102 VWEU, artikel 194, lid 1, VWEU en de handelingen van afgeleid recht die op basis daarvan worden vastgesteld.

6.

Zesde middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid en schending van wezenlijke vormvoorschriften doordat de Commissie een besluit heeft vastgesteld dat objectief in strijd is met het doel van artikel 9 van verordening nr. 1/2003, en procedure AT.39816 heeft uitgevoerd met kennelijke schending van de bevoegdheden die haar zijn toevertrouwd.


(1)  PB 2018, C 258, blz. 6.

(2)  PB 2003, L 1, blz. 1.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/32


Beroep ingesteld op 15 oktober 2018 — EN (1) / Commissie

(Zaak T-622/18)

(2019/C 4/43)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EN (2) (vertegenwoordiger: E. Metodieva, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietig te verklaren het besluit van 12 december 2017 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/323/16 — Onderzoekers (AD 7) voor de volgende profielen: 1 — Onderzoekers: EU-uitgaven, corruptiebestrijding — 2 — Onderzoekers: douane en handel, tabak en namaakgoederen, om haar naam niet op te nemen op de reservelijst voor het eerste profiel van dat vergelijkend onderzoek;

volledig nietig te verklaren het besluit van EPSO van 10 juli 2018 tot afwijzing van haar krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht over het besluit van de jury van EPSO om haar niet op te nemen op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan haar, bestaande in het verlies aan inkomsten als gevolg van haar niet-opneming op die reservelijst;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van haar kosten voor rechtsbijstand en vertegenwoordiging voor en tijdens de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan onbehoorlijk gedrag door een van de leden van de jury, waardoor zij niet op de juiste wijze zou zijn beoordeeld.

2.

Tweede middel, ontleend aan het gebrek aan onpartijdigheid van een van de leden van de jury van het betrokken vergelijkend onderzoek.

3.

Derde middel, ontleend aan het gebrek aan bekwaamheid van de beoordelaars.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat het betrokken vergelijkend onderzoek in strijd was met de taalregeling.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat bepaalde onregelmatigheden de casestudy van het betrokken vergelijkend onderzoek hebben beïnvloed.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van de beginselen van gelijke en eerlijke behandeling als gevolg van de buitensporige periode van een maand gedurende welke het vergelijkend onderzoek plaatsvond.

7.

Zevende middel, ontleend aan ontoereikende motivering van haar beoordeling.


(1)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.

(2)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/33


Beroep ingesteld op 13 oktober 2018 — EO (1)/Commissie

(Zaak T-623/18)

(2019/C 4/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: EO (2) (vertegenwoordiger: E. Metodieva, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van 12 december 2017 van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/323/16 — Onderzoekers (AD 7) voor de volgende profielen: 1 — Onderzoekers: EU-uitgaven, corruptiebestrijding — 2 — Onderzoekers: douane en handel, tabak en namaakgoederen, om haar naam niet op te nemen op de reservelijst voor het eerste profiel van dat vergelijkend onderzoek;

volledig nietig te verklaren het besluit van EPSO van 9 juli 2018 tot afwijzing van haar krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht over het besluit van de jury van EPSO om haar niet op te nemen op die reservelijst;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan haar, bestaande in het verlies aan inkomsten als gevolg van haar niet-opneming op die reservelijst;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van haar kosten voor rechtsbijstand en vertegenwoordiging voor en tijdens de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan en beroept zij zich voorts op de argumenten die zij in haar klacht uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut heeft aangevoerd.

1.

Eerste middel, ontleend aan onbehoorlijk gedrag door een van de leden van de jury, waardoor zij niet op de juiste wijze zou zijn beoordeeld.

2.

Tweede middel, ontleend aan het gebrek aan onpartijdigheid van een van de leden van de jury van het betrokken vergelijkend onderzoek.

3.

Derde middel, ontleend aan het gebrek aan bekwaamheid van de beoordelaars.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat het betrokken vergelijkend onderzoek in strijd was met de taalregeling.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat bepaalde onregelmatigheden de casestudy van het betrokken vergelijkend onderzoek hebben beïnvloed.

6.

Zesde middel, ontleend aan schending van de beginselen van gelijke en eerlijke behandeling als gevolg van de buitensporige periode van een maand gedurende welke het vergelijkend onderzoek plaatsvond.

7.

Zevende middel, ontleend aan ontoereikende motivering van haar beoordeling.


(1)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.

(2)  Informatie gewist of vervangen in het kader van de bescherming van persoonsgegevens en/of vertrouwelijkheid.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/34


Beroep ingesteld op 19 oktober 2018 — ZK/Commissie

(Zaak T-627/18)

(2019/C 4/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: ZK (vertegenwoordiger: J.-N. Louis, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te verklaren en vast te stellen,

het bevestigend besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/323/16 van 1 februari 2018 om haar naam niet op te nemen op de lijst van geslaagde kandidaten wordt nietig verklaard;

voor zover nodig, het bevestigend besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek van 12 december 2017 wordt nietig verklaard;

de Commissie wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 30 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en van artikel 3 van bijlage III erbij enerzijds, en van de regels voor de organisatie van de toetsen van het vergelijkend onderzoek anderzijds. In dit verband betoogt zij met name dat zij tijdens haar gesprekken slechts door twee juryleden had moeten worden gehoord, en niet door de jury bestaande uit de voorzitster en zes leden. Voorts merkt zij op dat de voorzitster slechts als waarneemster aan de werkzaamheden van de jury heeft deelgenomen, hetgeen eveneens in strijd is met de bepalingen van het Statuut.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie in het bestreden besluit, als gevolg van het feit dat de samenstelling van de jury niet stabiel was en er ter versterking een beroep is gedaan op correctoren die niet de specifieke opleiding van corrector hebben gevolgd.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/35


Beroep ingesteld op 23 oktober 2018 — Geske/EUIPO (revolutionary air pulse technology)

(Zaak T-634/18)

(2019/C 4/46)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: André Geske (Lübbecke, Duitsland) (vertegenwoordiger: R. Albrecht, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk „revolutionary air pulse technology” — inschrijvingsaanvraag nr. 17 025 231

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 5 september 2018 in zaak R 2721/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/35


Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — Intercontact Budapest/CdT

(Zaak T-640/18)

(2019/C 4/47)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Intercontact Budapest Fordító és Pénzügyi Tanácsadó Kft. (Intercontact Budapest Kft.) (Boedapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: E. Subasicz, advocaat)

Verwerende partij: Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT)

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

primair, aan de hand van een vergelijking van de ingediende offertes na te gaan of de aan de verschillende inschrijvers toegekende punten realistisch zijn, en of er geen sprake is van strijdigheid met de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, evenredigheid en transparantie;

subsidiair, te verklaren dat verweerders juridische interpretatie met betrekking tot artikel 113, lid 3, van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 onjuist is, en dat openbaarmaking van de door inschrijvers aangeboden prijzen niet in strijd is met de genoemde verordening;

meer subsidiair, het resultaat van verweerders aanbestedingsprocedure FL/FIN17 voor perceel nr. 12 en de daarop betrekking hebbende handelingen nietig te verklaren;

nog meer subsidiair, te bepalen van welke procedurele handeling (rechtshandeling met gevolgen) de kennisgeving tot gevolg heeft dat de beroepstermijn van artikel 263 VWEU begint te lopen in de hier aan de orde zijnde aanbestedingsprocedure;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, evenredigheid en transparantie, aangezien verweerder voor de inschrijvers verschillende beoordelingscriteria heeft gehanteerd bij het plaatsen van overheidsopdrachten. (1)

2.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid, aangezien verweerder de door verzoekster gevraagde informatie niet heeft verstrekt. (2)

3.

Derde middel: schending van de richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, aangezien verweerder geen preciseringen heeft verstrekt betreffende de termijnen voor beroepsprocedures en zodoende de mogelijkheid om in beroep te gaan heeft ingeperkt. (3)

4.

Vierde middel: ontneming van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een orgaan van de Unie. (4)


(1)  Overwegingen 1 en 90 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).

(2)  Artikel 113 van verordening nr. 966/2012 (PB 2012, L 298, blz. 1).

(3)  Bijlage V, deel D, punt 16, van richtlijn 2014/24.

(4)  Artikel 263, zesde alinea, VWEU.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/36


Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — August Wolff/EUIPO — Faes Farma (DermoFaes Atopimed)

(Zaak T-642/18)

(2019/C 4/48)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dr. August Wolff GmbH & Co. KG Arzneimittel (Bielefeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Thünken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Faes Farma, SA (Lamiaco-Leioa, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk DermoFaes Atopimed — inschrijvingsaanvraag nr. 15 069 396

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2018 in zaak R 1365/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de oppositie toewijzen en de betwiste merkaanvraag afwijzen;

het EUIPO en, in voorkomend geval, de interveniërende partij verwijzen in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/37


Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — August Wolff/EUIPO — Faes Farma (DermoFaes Atopiderm)

(Zaak T-644/18)

(2019/C 4/49)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Dr. August Wolff GmbH & Co. KG Arzneimittel (Bielefeld, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Thünken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Faes Farma, SA (Lamiaco-Leioa, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk DermoFaes Atopiderm — inschrijvingsaanvraag nr. 15 069 438

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 juli 2018 in zaak R 1305/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

de oppositie toewijzen en de betwiste merkaanvraag afwijzen;

het EUIPO en, in voorkomend geval, de interveniërende partij verwijzen in de kosten van deze procedure en in die van de procedure bij het EUIPO.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/38


Beroep ingesteld op 29 oktober 2018 — ruwido austria/EUIPO (transparent pairing)

(Zaak T-649/18)

(2019/C 4/50)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ruwido austria GmbH (Neumarkt am Wallersee, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Ginzburg, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk „transparent pairing” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 581 118

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 30 augustus 2018 in zaak R 2487/2017-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

ontoereikende motivering van de bestreden beslissing;

onjuiste inhoudelijke uitlegging van het aangevraagde teken.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/39


Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Balani Balani e.a./EUIPO — Play Hawkers (HAWKERS)

(Zaak T-651/18)

(2019/C 4/51)

Taal van het verzoekschrift: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Sonu Gangaram Balani Balani, Anup Suresh Balani Shivdasani en Amrit Suresh Balani Shivdasani (Las Palmas de Gran Canaria, Spanje) (vertegenwoordiger: A. Díaz Marrero, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Play Hawkers, S.L. (Elche, Spanje)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partijen in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk met het woordelement „HAWKERS” — inschrijvingsaanvraag nr. 15 746 209

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de Tweede kamer van beroep van het EUIPO van 2 augustus 2018 in zaak R 396/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen en vaststellen dat het aangevraagde merk nr. 15 746 209, dat gedeeltelijk ter inschrijving is aanvaard, ook wordt ingeschreven voor de andere waren waarvoor om inschrijving is verzocht: polshorloges; stopwatches (horloges); sporthorloges; sieraden; namaakjuwelen; juwelen; sieraden, waaronder namaakjuwelen en plastic juwelen; uurwerken; klokken en uurwerken; kasten voor horloges en voor klokken, en

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerd middel

schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/39


Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — Porus/EUIPO (oral Dialysis)

(Zaak T-652/18)

(2019/C 4/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Porus GmbH (Monheim am Rhein, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Weil, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk „oral Dialysis” — inschrijvingsaanvraag nr. 16 774 259

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 14 september 2018 in zaak R 1375/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het beroep toewijzen;

het EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/40


Beroep ingesteld op 2 november 2018 — Jareš Procházková en Jareš / EUIPO — Elton Hodinářská (MANUFACTURE PRIM 1949)

(Zaak T-656/18)

(2019/C 4/53)

Taal van het verzoekschrift: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partijen: Hana Jareš Procházková en Antonín Jareš (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: M. Kyjovský, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Elton Hodinářská a.s. (Nové Město nad Metují, Tsjechië)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk MANUFACTURE PRIM 1949 — Uniemerk nr. 3 531 662

Procedure voor het EUIPO: procedure tot nietigverklaring

Bestreden beslissing: beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 7 september 2018 in zaak R 1159/2017-4

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

EUIPO verwijzen in de kosten.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 60, leden 2 en 3, artikel 64, lid 5, en artikel 70, lid 2, van verordening 2017/1001;

schending van artikel 27, lid 4, en artikel 55 van verordening 2018/625.


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/41


Beroep ingesteld op 30 oktober 2018 — ZS / EIB

(Zaak T-659/18)

(2019/C 4/54)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: ZS (vertegenwoordiger: B. Maréchal, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de besluiten van de EIB van 27 september 2017 en 28 december 2017 nietig te verklaren;

volledige vergoeding van de door haar geleden schade te gelasten;

in dit verband, de EIB te veroordelen tot betaling aan haar van:

30 000 EUR aan onbetaalde bezoldiging voor 42 vakantiedagen en 40,5 dagen in de TSA-A, hetgeen in totaal neerkomt op 82,5 verlofdagen;

30 000 EUR die ten onterechte in mindering is gebracht op de bedragen bij haar vertrek;

50 000 EUR zijnde 3 % bijdrage van het jaarsalaris in de OSPS (RCVP) tot de normale pensioenleeftijd;

35 000 zijnde haar recht op een bonus;

15 000 EUR aan vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade;

15 000 EUR zijnde een voorlopig bedrag aan proceskosten;

de proceskosten en alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat haar afwezigheid niet ongerechtvaardigd was en dat de EIB, gezien de periode van vijf jaar afwezigheid, in elk geval eerder had moeten reageren. Dergelijke beweringen houden geen rekening met de mondelinge overeenkomst tussen de verzoekende en de verwerende partij ten aanzien van het invullen van de tijdmanagement formulieren. Voorts is er geen rechtsgrondslag voor de werkgever om door te gaan met een verrekening of aftrek van de vermeende ongerechtvaardigde afwezigheid, wat haar verlofaanspraken of de aan haar bij vertrek verschuldigde bedragen betreft.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat de verwerende partij verschillende fouten jegens haar heeft gemaakt welke worden aangemerkt als illegale administratieve handelingen, zoals de grieven van ongerechtvaardigde afwezigheid, het verlies van 82,5 verlofdagen zonder rechtsgrondslag aangezien verrekening of aftrek niet was toegestaan, de illegale aftrek van de zogenoemde ongerechtvaardigde afwezigheid van de bij vertrek verschuldigde bedragen waarin de OSPS (RCVP) niet is opgenomen, waardoor zij rechtstreeks schade en bovendien immateriële schade heeft geleden.

7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/42


Beroep ingesteld op 8 november 2018 — VodafoneZiggo Group/Commissie

(Zaak T-660/18)

(2019/C 4/55)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: VodafoneZiggo Group BV (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordigers: W. Knibbeler en A. Pliego Selie, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

verweersters besluit van 30 augustus 2018 betreffende de zaken NL/2018/2099 en NL/2018/2100: Markt voor wholesaletoegang op een vaste locatie in Nederland, met nummer C(2018) 5848 final, nietig te verklaren, en

verweerster overeenkomstig artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te verwijzen in verzoeksters kosten, alsmede in de kosten die zijn opgekomen aan de zijde van interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste toepassing en interpretatie van de artikelen 7 en 7 bis van richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (1)

Verzoekster stelt dat het bestreden besluit een aantal kritische bevindingen bevat met betrekking tot het ontwerpbesluit van de Nederlandse Autoriteit Consument & Markt (ACM) (marktanalysebesluit Wholesale Fixed Access 2018; hierna: „WFA-besluit 2018”), welke bevindingen weliswaar worden aangemerkt als opmerkingen, maar duidelijk voldoen aan de criteria om aan te nemen dat sprake is van ernstige twijfels. Verzoekster betoogt voorts dat bij al die opmerkingen er objectief gezien in werkelijkheid sprake is van redelijke twijfels, zodat de Commissie overeenkomstig artikel 7, lid 4, en artikel 7 bis, lid 1, van de kaderrichtlijn een diepgaand onderzoek moet uitvoeren.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfouten, onjuiste toepassing van artikel 7 van de kaderrichtlijn en geen zorgvuldig onderzoek

Verzoekster voert aan dat de Commissie de artikelen 7 en 7 bis van de kaderrichtlijn onjuist heeft toegepast en kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt doordat zij in het bestreden besluit de in het WFA-besluit 2018 gedane vaststelling van de gezamenlijke aanmerkelijke marktmacht (gezamenlijke AMM) heeft overgenomen, hoewel duidelijk is dat die vaststelling ernstige twijfels als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de kaderrichtlijn doet rijzen.

Subsidiair betoogt verzoekster dat de Commissie in elk geval een zorgvuldig onderzoek had moeten uitvoeren, gelet op i) het kennelijke tekortschieten van de door ACM uitgevoerde gezamenlijke AMM-analyse als deze tegenover het in de richtsnoeren van de Commissie opgenomen beoordelingskader voor gezamenlijke AMM wordt geplaatst (kennelijke beoordelingsfout), en ii) de eerdere besluitvorming van de Commissie, waaruit blijkt dat op de relevante markten geen gezamenlijke AMM kan worden vastgesteld (gebrek aan samenhang).

3.

Derde middel: motiveringsgebrek en daarmee schending van artikel 296 VWEU

Verzoekster stelt dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd waar het gaat om wezenlijke aspecten van het WFA-besluit 2018.

Verzoekster betoogt ook nog dat wat andere doorslaggevende bevindingen betreft het bestreden besluit veel te kort is of tegenstrijdigheden bevat.


(1)  Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (PB 2002, L 108, blz. 33).


7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/43


Beroep ingesteld op 9 november 2018 — romwell/EUIPO (twistpac)

(Zaak T-662/18)

(2019/C 4/56)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: romwell GmbH & Co. KG (Breitscheidt, Duitsland) (vertegenwoordigers: C. Spintig, S. Pietzcker en M. Prasse, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO

Betrokken merk: aanvraag voor Uniewoordmerk „twistpac” — inschrijvingsaanvraag nr. 17 219 163

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 22 augustus 2018 in zaak R 336/2018-2

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het EUIPO verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de verzoekende partij.

Aangevoerde middelen

schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.


Rectificaties

7.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 4/45


Rectificatie op de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-531/18

( Publicatieblad van de Europese Unie C 399 van 5 november 2018 )

(2019/C 4/57)

In de mededeling in het Publicatieblad in zaak T-531/18, LL-Carpenter/Commissie, moet de tekst door de volgende tekst worden vervangen:

„Beroep ingesteld op 1 maart 2018 — LL-Carpenter/Commissie

(Zaak T-531/18)

(2018/C 399/60)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: LL-Carpenter s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordiger: J. Buřil, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van besluit C(2018) 4138 final van de Europese Commissie van 26 juni 2018 in zaak AT.40037-Carpenter/Subaru waarbij, ingevolge artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (hierna: „verordening nr. 1/2003”), en artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (hierna: „verordening nr. 773/2004”), de Commissie verzoeksters klacht krachtens artikel 7 van de verordening nr. 1/2003 van 6 september 2012 wegens schending van artikel 101 VWEU, heeft afgewezen, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1.

Eerste middel: het bestreden besluit is gebrekkig wegens een onjuiste juridische beoordeling en een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten.

De Europese Commissie heeft de feiten verkeerd beoordeeld door tot de slotsom te komen dat het mededingingsverstorende gedrag dat verzoekster is verweten (voor zover het Tsjechië betreft) door de nationale economische mededingingsautoriteit in Tsjechië was afgehandeld, en heeft de zaak juridisch onjuist beoordeeld door de voorwaarden voor toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1/2003 als vervuld te beschouwen (voor zover het Tsjechië betreft).

De Europese Commissie heeft alle feitelijke en juridische omstandigheden die verzoekster haar ter kennis heeft gebracht niet grondig onderzocht, en heeft om die reden een onjuiste beoordeling gemaakt van de feiten door tot de slotsom te komen dat verzoeksters schriftelijke opmerkingen niet tot een andere evaluatie van de klacht leidden en dat het weinig waarschijnlijk was dat schending van artikel 101 VWEU zou worden geconstateerd, en heeft de zaak juridisch onjuist beoordeeld door tot de slotsom te komen dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7, lid 2 van verordening nr. 773/2004 was voldaan.

2.

Tweede middel: het bestreden besluit is gebrekkig wegens procedurele tekortkomingen, aangezien de Europese Commissie haar besluit niet op passende wijze heeft gemotiveerd.

De Europese Commissie heeft niet aangegeven van welke prioriteiten zij is uitgegaan bij haar besluit om in de zaak geen verder onderzoek te verrichten en heeft louter verwezen naar de verwachte hoge kosten van verder onderzoek.

De Europese Commissie heeft niet uitgelegd hoe zij het bewijsmateriaal heeft beoordeeld of om welke reden zij geen rekening heeft gehouden met de feitelijke en juridische omstandigheden waarvan verzoekster haar in kennis heeft gesteld, of waarom zij haar besluit om de klacht te af te wijzen uitsluitend heeft gebaseerd op de schriftelijke opmerkingen van de onderneming waartegen de klacht was gericht.”.